Masterscriptie

Beate marie virginis Brugs/Italiaanse getijdenboeken voor de export?

Wieke Reitsma 10248579 Universiteit van Amsterdam Boekwetenschap en Handschriftenkunde

Begeleider: prof. dr J.A.A.M. Biemans Tweede lezer: dr P. Dijstelberge

31 oktober 2017

INHOUDSOPGAVE

Inleiding 3

1 Brugge in de Middeleeuwen 7 1.1 Achtergrond 7 1.1.1 Geschiedenis 7 1.1.2 Religie 11 1.1.3 Kunst 14 1.1.4 Brugs boekbedrijf 17 1.2 Economie 21 1.2.1 Handel 21 1.2.2 Buitenlandse naties in Brugge 27

2 Italianen in Brugge 30 2.1 Handel en wandel 30 2.2 Le nazioni italiane 35 2.2.1 Venetianen 36 2.2.2 Genuezen 38 2.2.3 Luccezen 41 2.2.4 Florentijnen 44 2.3 Italianen in de omgang 48 2.3.1 Integratie en sociaal leven 48 2.3.2 Kunstpatronage 50 2.3.3 Italianen in het Brugse boekbedrijf 54

3 Getijdenboeken 56 3.1 Getijdenboek als genre 56 3.1.1 Ontstaansgeschiedenis 56 3.1.2 Inhoud 60 3.1.3 Teksten 61 3.1.4 Bezitters en utilitas 70

1

3.2 Decoratie 74 3.2.1 Verluchting en het doel ervan 74 3.2.2 Decoratieprogramma van een getijdenboek 79 3.2.3 Vlaamse verluchting 88

4 Brugs/Italiaans getijdenboek? 96 4.1 Corpus 96 4.2 Te onderzoeken elementen 100 4.2.1 Italianiserend schrift 101 4.2.2 Inhoud 110 4.2.3 Verluchting 112 4.2.4 Provenance 114 4.3 Het onderzoek 115 4.3.1 Italianiserende rotunda? 115 4.3.2 Inhoud 122 4.3.3 Verluchting 129 4.3.4 Provenance 151

Conclusie 161

Literatuurlijst 164

Bijlage 174

2

INLEIDING

Mijn begeleider, Prof. dr Jos Biemans deed mij de suggestie dat ik mijn vooropleiding, een bachelor Italiaanse Taal en Cultuur, kon combineren met mijn huidige opleiding, een master Boekwetenschap en Handschriftenkunde. Hij wees mij op een artikel van zijn hand dat in Geschreven en gedrukt is verschenen, waarin hij een bepaald fenomeen benoemde: vijftiende en zestiende-eeuwse fraai verluchte getijden-en gebedenboeken, geproduceerd in de Zuidelijke Nederlanden, met Brugge als belangrijkste productiecentrum.1 Deze getijdenboeken, voorzien van Vlaamse verluchting, zijn echter niet opgetekend in het schrift dat men zou verwachten in Noord-Europa. Geen gotische noordelijke textualis, maar een italianiserend schrift, dat sterk lijkt op een Italiaans rotunda-schrift.

Noordelijke Textualis Rotunda Italianiserende rotunda

Brugge was in de Late Middeleeuwen een belangrijk internationaal handelscentrum en, zoals historicus Peter Stabel het verwoordt: “Waarschijnlijk was er in de Late Middeleeuwen in Noordwest-Europa geen stad met een meer cosmopolitisch karakter en met meer internationale uitstraling”.2 Niet alleen troffen handelaren uit de Nederlanden, uit Oost- Europa en van de Britse Eilanden elkaar in de stad, Brugge was ook de belangrijkste internationale ontmoetingsplaats buiten het Middellandse Zeegebied. De Duitse Hanze had vertegenwoordigers in de stad, alsmede kooplieden uit Frankrijk, van het Iberisch Schiereiland en, niet in de minste plaats, de verschillende Italiaanse steden. Italië was daar het beste vertegenwoordigd, met minstens vier nazioni, naties met een eigen consulaat.

Het fenomeen van de combinatie van Vlaamse verluchting en italianiserend schrift roept vragen op, vragen waar tot nog toe nog geen antwoord op was gezocht, laat staan gevonden:

1 J.A.A.M Biemans (2004). Handschrift en druk in de Nederlanden rond 1500. In H. Pleij, J. Reynaert (e.a.). Geschreven en gedrukt: boekproductie van handschrift naar druk in de overgang van de Middeleeuwen naar moderne tijd. pp. 19-46. 2 P. Stabel (2001). De gewenste vreemdeling. Italiaanse kooplieden en stedelijke maatschappij in het laat- middeleeuwse Brugge. In: Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 4 (2001), p. 189

3 werden deze handschriften geschreven en verlucht in Brugge? Werden ze geschreven in Italië, naar Brugge gestuurd om te worden verlucht en daarna teruggebracht naar Italië? Of waren de getijdenboeken niet bedoeld voor de export, maar voor gebruik binnen die grote Italiaanse gemeenschap in Brugge?

Het onderwerp van alle kanten onderzoeken is onmogelijk in één masterscriptie. Dat zou namelijk ten eerste een speurtocht betekenen naar alle getijdenboeken in italianiserend schrift met Vlaamse verluchting. Voorts zou er onderzoek gedaan moeten worden naar export van (getijden-)boeken vanuit Brugge naar Italië en ook de andere kant op: onderzoek naar de import van (getijden-)boeken in Italië. Behalve dat dit al bijna drie scripties zou beslaan, doen zich nog enkele problemen voor. Ten eerste is er nog nauwelijks onderzoek gedaan naar (Brugse) handschriften met italianiserend schrift. Het fenomeen is slechts enkele keren gesignaleerd. Dat betekent dat elk handschrift afzonderlijk zou moeten worden onderzocht of het kenmerken van italianiserend schrift zou bevatten. Het tweede probleem is dat handgeschreven Italiaanse getijdenboeken ook nog nauwelijks zijn onderzocht. In feite zijn voornamelijk de vroegste getijdenboeken, die uit de dertiende of veertiende eeuw, onderzocht of er is slechts onderzoek gedaan gericht op iconografie en/of kunstgeschiedenis.3 Na de veertiende eeuw valt er een gat wat betreft de handgeschreven getijdenboeken, waarna Christina Dondi de Italiaanse getijdenboeken in gedrukte vorm oppakt.4 Kortom, het onderzoek naar handgeschreven getijdenboeken uit de vijftiende en zestiende eeuw is problematisch. Francesca Manzari vermeldt daarover:

A differenza dei libri d’ore transalpine, quelli italiani sono stati a lungo trascurati dagli studi ed hanno cominciato a ricevere attenzione specifica solo negli ultimi decenni, inizialmente sono stati affrontati gruppi collegati dalla committenza, come nel caso dello studio dedicato da Annarosa Garzelli ai libri d’ore medicei, dalla realizzazione in uno stesso ambito.5

3 Voorbeelden hiervan zijn B.C. Stocks (1998). Text and image in the early Italian book of hours. PhD thesis, School of Fine Arts, Classical Studies and Archaeology, The University of Melbourne. Tevens heeft F. Manzari meerdere artikelen geschreven, zoals bijvoorbeeld Manzari (2010) Libri d’ore e strumenti per la devozione italiani e nordeuropei nel tardo medioevo: temi e aspetti della ricerca e della catalogazione. Manzari (2013). Italian Books of Hours and Prayer Books in the Fourteenth Century. En Manzari (2014). Funzione delle immagini nel libro miniato. Ten slotte noem ik nog een werk van M. Manion (1984). The development of Italian Books of Hours. 4 Dondi (2003). Books of Hours: the Development of the Texts in Printed Form. In Incunabula and Their Readers. Printing, Selling and Using Books in the Fifteenth Century (pp. 53-70). 5 Manzari. Libri d’ore e strumenti. p. 149

4

Vrije vertaling: In tegenstelling tot de getijdenboeken van boven de Alpen, zijn de Italiaanse getijdenboeken lange tijd onbestudeerd gebleven. Pas sinds enkele decennia hebben deze handschriften speciale aandacht gekregen. Ze zijn echter voornamelijk onderzocht in groepen, als collectief of als zijnde vervaardigd in een specifieke regio of kring. Een voorbeeld van een onderzoek naar een collectie is het onderzoek van Annarosa Garzelli naar de getijdenboeken van de familie De’ Medici.

De stand van zaken is dus duidelijk: er moet meer onderzoek naar en kennis opgedaan worden over dit onderwerp. Feitelijk is deze scriptie een verkenning naar de eventuele bestemming van een groep handschriften. Deze handschriften zijn alle getijdenboeken, opgesteld in italianiserend schrift, met Vlaamse verluchting. Daarbij zal met name op basis van paleografische, codicologische en kunsthistorische aspecten gekeken worden naar aanwijzingen die ons meer te weten doen komen over de bestemming van deze handschriften. Aangezien het hier om een verkennend onderzoek gaat, houdt dat in dat er vaker sprake is van vermoedens, aanzetten tot antwoorden en eventueel meer of gerichtere vragen, dan van een definitief antwoord op de vraag naar de bestemming van deze getijdenboeken. Een definitief antwoord is vrijwel onmogelijk omdat het nog nauwelijks bestudeerde onderzoeksveld vooralsnog niet te overzien is. Ik beperk mijn onderzoek daarom tot de getijdenboeken met evident italianiserend schrift en Gent/Brugse verluchting. Hybride psalter-getijdenboeken, missaal-getijdenboeken of andere varianten zal ik dus niet opnemen in het onderzoek, tevens worden brevieren en gebedenboeken buiten beschouwing gelaten. Omdat de huidige verblijfplaatsen van de handschriften te wijdverspreid zijn om ter plaatse onderzoek te doen, maar ik me ook niet wilde beperken tot handschriften in het huidige Nederland of België, heb ik ervoor gekozen de handschriften alleen uit de literatuur of online te bezichtigen. Het doel van deze studie is daarmee met name meer inzicht bieden in het ontstaan / bestaan / ‘leven’ van deze handschriften. Ik hoop met dit onderzoek een handvat te bieden voor eenieder die dieper onderzoek wil gaan doen of gaat doen naar dit onderwerp.

In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de context waarin deze boeken ontstonden. Ik zal een beschrijving geven van Brugge zoals het er in de Middeleeuwen voorstond. In het eerste deel komt de achtergrondinformatie aan bod over de geschiedenis van de stad, hoe het religieuze leven er uitzag, het Brugse boekbedrijf en de kunst in die tijd. Het tweede deel wijdt ik aan de economie, de handel en de buitenlandse handelaren die in de stad verbleven. Het tweede hoofdstuk is gericht op de Italianen in Brugge. Wie verbleven eigenlijk in

5 de stad? Wat deden ze daar? Hoe stonden ze in het Brugse leven? Hielden ze zich bezig met het boekbedrijf en zo ja, op wat voor manier dan? Het derde hoofdstuk biedt inzicht in het getijdenboek als genre. Ik zal uitleggen wat het precies is, welke teksten een getijdenboek bevat, wie de gelukkige (beoogde) bezitters waren en hoe de handschriften verlucht werden. Ik zal daarbij dieper ingaan op de Vlaamse verluchting, de beroemde Gent-Brugse Stijl. Het vierde hoofdstuk staat dan in het teken van het onderzoek. Ik begin met een inzicht te geven in de vorming van het corpus, welke handschriften wel of niet in het onderzoek terecht zijn gekomen. Daarna zal ik toelichten welke elementen onderzocht zijn en waarom ik specifiek die elementen gekozen heb. Centraal in dit hoofdstuk staan natuurlijk de resultaten van het onderzoek. De nadruk ligt hierbij op een beschrijving van de onderzochte elementen en korte conclusies per element. Uitgebreide handschriftbeschrijvingen zijn in de bijlage toegevoegd. Ten slotte eindig ik met de conclusie, waarin ik alle hoofdstukken en resultaten nog kort naloop en hopelijk enige antwoorden of inzichten kan bieden ten behoeve van het verkennende onderzoek.

6

HOOFDSTUK 1 BRUGGE IN DE MIDDELEEUWEN

1.1 Achtergrond 1.1.1 Geschiedenis De geschiedenis van Brugge wordt, in het kader van dit onderzoek, pas interessant als Brugge in opkomst is als handelsstad. Immers, het was de handel die de Italianen naar de stad trok. Het begin daarvan ligt in de twaalfde eeuw, bij de jaarmarkten. Zeker voor 1127 bestonden al de jaarmarkten van Ieper, Mesen, en Torhout; later kwamen daar de ‘Brugghemarct’ en, de meest belangrijke, de markt van Champagne bij.6 Elk van deze markten duurde dertig dagen en vond plaats in de periode van eind februari tot begin november, waarbij er steeds een interval van twee of vier weken in acht werd genomen, zodat de kooplieden tijd hadden naar andere jaarmarkten te reizen. Dat de jaarmarkten in 1127 zeker al bestonden blijkt uit het werk De multro, traditione et occisione gloriori Karoli comitis Flandriarum (over de verraderlijke moord op Karel, de roemrijke graaf van Vlaanderen) van de twaalfde-eeuwse geestelijke Galbert(us) van Brugge.7 In dit zeer persoonlijke dagboek worden de gebeurtenissen in Brugge en Vlaanderen beschreven in de jaren 1127 en 1128, de jaren vanaf de moord op graaf Karel de Goede (1080-1127) tot aan de machtsovername door Diederik van de Elzas (1100-1168). In dit werk beschrijft Galbert dat buitenlandse kooplieden wegvluchtten van de jaarmarkt van Ieper nadat het nieuws van de moord op de graaf de jaarmarkt bereikte, omdat ze niet langer zijn bescherming genoten.8 Dit suggereert dus dat de jaarmarkten, of in ieder geval die van Ieper, hun bestaansrecht al hadden bewezen. Het toont ook aan dat de buitenlandse kooplieden duidelijk privileges genoten die de plaatselijke inwoners niet hadden en dat ze daarom met scheve ogen werden aangekeken, vandaar de grafelijke bescherming.

In 1134 ontstonden door een stormvloed geulen, waarvan de belangrijkste tot voorbij het latere Damme liep.9 Het Zwin, dat hierdoor gevormd werd, zorgde voor een betere toegankelijkheid van Brugge via de zee. Hierdoor konden de grotere schepen, vooral de met name door de Hanze gebruikte koggen, nu tot dichtbij Brugge varen. Niet alleen in Brugge, maar in heel Vlaanderen liet de tweede helft van de twaalfde en de dertiende eeuw zich dan

6 D. M. Nicholas (1992). Medieval Flanders. pp. 111-112. 7 N. Geirnaert (1992). Brugge en het Europese geestesleven in de middeleeuwen. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa. p. 226. 8 Nicholas (1992). Medieval Flanders. pp. 111-112. 9 Reyckaert (1992). Brugge als een Europese haven. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa. p. 32.

7 ook kenmerken door economische welvaart. Er ontwikkelde zich in het graafschap een bloeiende lakenindustrie en –handel en internationale kooplui wisten nu over zee de stad Brugge te bereiken. In de loop van de twaalfde en de dertiende eeuw werd het graafschap, dankzij de internationale haven van de stad en de handel van Gent en Ieper, één van de rijkste en machtigste territoria van de regio. Het was ook in deze periode dat het landoppervlakte van het graafschap op zijn grootst was: onder het bewind van Filips van de Elzas (1168-1191), die ook zorgde voor het tot op heden gebruikte wapenschild met leeuw, strekte het graafschap zich uit van de Noordzee tot op ongeveer vijfentwintig kilometer van Parijs.

In de dertiende en veertiende eeuw kende Brugge als handelscentrum haar grootste bloei. De stad werd overspoeld door zowel buitenlandse als inheemse kooplieden en de meest uiteenlopende handelswaar. Zo was er zilver, metaal en zijde afkomstig uit China en van de Cycladen. Verfstoffen en huiden kwamen uit Hongarije, wol uit Engeland, wijn uit Gascogne en laken uit Vlaanderen zelf.10 Niet alleen met de handel ging het goed, ook de stad Brugge zelf ging vooruit. De magistraten verbeterden de infrastructuur door een systeem van ondergrondse kanalen aan te leggen om schoon water naar alle wijken van de stad te transporteren. Bedelordes kwamen naar de stad en er werden kloosters opgericht. Tevens werden er opleidingsinstituten voor diverse ambacht opgericht en werd er (tijdelijk) onderdak verleend aan arme reizigers, pelgrims en bedelaars in de buurt van de stadsmuren in zogenaamde ‘passantenhuizen’.11 De dominerende belangengroep hierin was de op industrie en handel gerichte burgerij, een groep die interesse had in luxegoederen als kledij, kunst en handschriften, onder meer psalters en getijdenboeken.

Hoewel de economische welvaart in de veertiende eeuw voort bleef duren, werd deze eeuw in Vlaanderen met name gekenmerkt door politieke en sociale onrust. Zo waren er vele gewelddadige opstanden die hardhandig werden onderdrukt. De stad Brugge speelde een grote rol in de zogenaamde Guldensporenslag van 1302, waarbij de volksklasse de kant van de Vlaamse graaf koos tegen de Franse koning. De graaf en de volksklasse verpletterden het Franse leger en deze historische datum is tot op de dag van vandaag een feestdag in Vlaanderen. Als dieptepunt gold het uitbreken van de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk in 1338. Vlaanderen werd daarin mee gezogen door de Engelse vorst, Edward III, die de uitvoer van wol naar het vasteland verbood, de wol waarop een groot deel van de

10 M. Letts (1924). and its past. p. 8. 11 Agentschap Onroerend Erfgoed 2017: Brugge – oudste kern..

8

Vlaamse lakennijverheid draaide.12 Naast een welvarende bevolking was er nog veel armoede, de bevolking werd geplaagd door de pest en hongersnoden, en tot overmaat van ramp stortte de Vlaamse landbouw in door het importeren van goedkoop graan door de Duitse Hanze.13

Aan het begin van de vijftiende eeuw was Brugge, met vlak daarachter aan Gent en Ieper, één van de grootste en meest welvarende steden van Vlaanderen. Het aantal inwoners van Brugge in de vijftiende eeuw is moeilijk vast te stellen, maar volgens Malcolm Letts moet het ergens rond de 40.000 / 50.000 inwoners liggen, waarmee Brugge veruit de grootste van de handelssteden van die tijd was.14 De rijkdom van de stad was met name te danken aan de handel en de luxenijverheid, dit laatste doordat in de loop van de vijftiende eeuw een groeiend aantal ambachtslieden overstapte op de productie van luxegoederen zoals tapijten, sculpturen, glas en koperwerk. In 1435 verbleef Kardinaal Enea Silvio Piccolomini, de latere paus Pius II, tijdens een doorreis naar Engeland en Schotland enkele dagen in Brugge, de stad die hij later omschreef als één van de drie mooiste steden van Europa.15 Bijdragen aan de uiterlijke pracht en praal leverden ook de leden van de nieuwe grafelijke dynastie, de Bourgondiërs. Na de plotselinge dood van Lodewijk van Male in 1384 kwamen zij aan de macht en dat zouden ze blijven tot het overlijden van Maria van Bourgondië in 1482, waarna het bestuur van de Lage Landen overging naar de Habsburgse monarchie.16 Ondanks dat het centrum van het Bourgondische bestuur zich in andere steden bevond – rechtspraak in Gent en Mechelen, financiële controle in Rijsel – verbleven de hertogen vaak en graag in Brugge, specifiek in het Prinsenhof.17 Het hof was zonder twijfel het meest luxueuze verblijf van de Bourgondische hertogen: alleen al voor de aanleg van de tuin werden honderden soorten bloemen met de boot van Lille naar Brugge gebracht.18 De betekenis van het verblijf van de Bourgondische hertogen in de stad voor met name het artistiek klimaat, waarover ik later nog kom te spreken, kan moeilijk worden overschat.

12 M. Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16e eeuw: de middeleeuwse wereld op perkament. pp. 17-18. 13 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 260. 14 Letts (1924). Bruges and its past. p. 17. 15 Vermeersch (1992). Brugge, een Europese stad in Vlaanderen. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa. p. 23. 16 M. Boone (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen: shoppen op markten van geld en macht. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 123. 17 Ibidem. 18 Letts (1924). Bruges and its past. p. 31.

9

Het Prinsenhof in de periode 1384-1477

Eind vijftiende eeuw kondigde zich echter een crisis in de economie aan. De oorzaken hiervan waren het instorten van de lakenindustrie, concurrentie van een snel groeiend Antwerpen dat zich opwierp als nieuwe handelsmetropool, strenge handelsreglementering en nadelige politieke omstandigheden. Onder het bewind van Maximiliaan van Oostenrijk (1493-1519) kreeg Brugge rake klappen te incasseren: het Zwin werd voor 10 jaar afgesloten door een blokkade en Maximiliaan sommeerde de kolonies van buitenlandse handelaars de stad te verlaten. De buitenlandse handelaars en het bevel van Maximiliaan komen in paragraaf 1.2 nog uitgebreid aan bod. Hoewel Brugge nog verwoede pogingen deed om de vroegere welvaart te herwinnen viel de handel via het Zwin definitief stil nadat de voorhaven in Sluis in handen van de Republiek der Verenigde Nederlanden kwam en Brugge daardoor de verbinding met de zee kwijt raakte. De koopman Zeghere van Male beschrijft in zijn Lamentatie een bijna desolaat Brugge aan het einde van de zestiende eeuw met veel armoede, leegstaande en vervallen huizen.19 De bloeiende handelsstad Brugge was uitgebloeid.

19 A. Dewitte en A. Viaene (1977). De lamentatie van Zeghere de Male: Brugge na de opstand tegen Spanje, 1590.

10

1.1.2 Religie Al in de tiende eeuw verrees in Brugge de eerste kerk, de Sint-Donaas. Het kapittel, dat bij de gelijknamige kerk op de Burg was gevestigd, was de oudste en meest prestigieuze klerikale gemeenschap van de stad. De proost van Sint-Donaas was sinds 1089 ook kanselier van Vlaanderen, wat betekende dat hij een belangrijke functie bekleedde, zowel in de politiek als het bestuur van het graafschap. Het kapittel bezat misschien al in de elfde eeuw een bibliotheek, een vermoeden dat wordt versterkt door de Engelse prinses Gunilde, die als vluchtelinge in Brugge terecht was gekomen in 1087 en haar boeken aan het Brugse kapittel van Sint-Donaas schonk.20 Iets later, in 1091, werd het Onze-Lieve-Vrouwekapittel gesticht bij de Onze-Lieve- Vrouwekerk. In dezelfde tijd werd ook de Eekhoutabdij gesticht, een stichting van de augustijner koorheren. Daarna zou het een kleine eeuw duren voor de volgende abdij ontstond, namelijk de cisterciënzerabdij Ter Doest in Lissewege, vlakbij Brugge. Deze abdij ontstond toen twaalf monniken en drie lekenbroeders in 1175 vanuit de Duinenabdij in Koksijde naar Lissewege werden gestuurd om daar de oude benedictijnerabdij Ter Doest over te nemen. De Duinenabdij, en later de abdij Ter Doest, onderhielden nauwe betrekkingen met de graven, het stedelijke milieu van Brugge en het kapittel van Sint-Donaas.21

In de loop van de dertiende eeuw kwamen ook de bedelorden naar Brugge. Deze paters en fraters doorkruisten heel Europa en waren dientengevolge niet heel honkvast. De bedelbroeders verplichtten zichzelf ertoe door te bedelen in hun dagelijks onderhoud te voorzien en ze leidden een actief religieus leven dat gericht was op het apostolaat van de volksmassa.22 Zowel uit materieel als spiritueel oogpunt was het dus gunstig om zich in grote bevolkingscentra zoals Brugge te vestigen. Brugge kende in de dertiende eeuw zes stichtingen van mannelijke bedelorden. De franciscanen waren in 1230 de eerste bedelbroeders die in de stad een klooster stichtten, in de Sint-Gilliswijk. Hoewel de stichtingsdatum van hun klooster onbekend is, komen de dominicanen op zijn laatst enkele jaren na de franciscanen naar Brugge. De karmelieten zijn de volgende die zich in Brugge komen vestigen, zo’n dertig jaar later, in 1264. In de Sint-Niklaaskapel stichtten dan in 1286 de augustijnen hun klooster. De vijfde en zesde kloosterorde, de zakbroeders en de eksterbroeders, respectievelijk gesticht in

20 W. le Loup (1992). Brugge en het boek in Europa. In V. Vermeersch. Brugge en Europa. p. 279. 21 Geirnaert (1992). Brugge en het Europese geestesleven. p. 225. 22 N. Geirnaert (2002). Universitas mercature. Kooplieden, cultuur en religie in middeleeuws Brugge. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 155.

11

1271 en het derde kwart van de dertiende eeuw, waren vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw over heel Europa verspreid. Ze lieten echter in Brugge weinig sporen na en ook in de rest van Europa verdwenen ze nauwelijks een halve eeuw later. De andere vier kloosters zouden tot aan het einde van het ancien régime invloed uitoefenen op het stedelijk bestaan. Behalve stichtingen van mannelijke, vonden er ook stichtingen van vrouwelijke bedelordekloosters in Brugge plaats; de clarissen waren sinds 1255 aanwezig in Brugge en de dominicanessen stichtten klooster Engelendale in Assebroek, nabij Brugge, in 1292. Rond 1340 telde Brugge het grootste aantal kloosterlingen van alle Vlaamse bedelordekloosters, de vier mannelijke kloosters – de zakbroeders en de eksterbroeders zijn dan alweer verdwenen – waren samen goed voor ongeveer 280 broeders, elk klooster afzonderlijk telde zo’n 60 tot 90 broeders.23 De studiecentra van de Brugse kloosters werden vaak gebruikt voor de opleiding van monniken, zowel voor monniken die uit eigen kloosters afkomstig waren als monniken uit andere Vlaamse kloosters en van buiten Vlaanderen. Deze internationale melting pot binnen de Brugse kloosters trok ook de vreemde kooplieden die zich in de stad bevonden aan. De zogenaamde naties van deze kooplieden zouden in de veertiende eeuw dan ook in de kloosterkerken kapellen oprichten. Bij de augustijnen konden veel Italiaanse naties terecht, zoals de Luccezen, Genuezen en Venetianen. De Florentijnen vonden onderdak bij de franciscanen en bij de karmelieten kwamen de Hanze kooplieden, Engelsen, Schotten en Catalanen terecht.24 Met name het klooster van de karmelieten was traditioneel een centrum van onderwijs, cultuur en intellect, waarvan de leden behoorden tot de hogere klassen van de stad en de internationale koopliedennaties en werd een trefpunt voor ieder die iets met de internationale handel te maken had.

Hoewel de grote kerken en kloosters een belangrijke rol bleven spelen in het religieuze leven van de Vlamingen, werd ook de geloofsbeleving buiten die geijkte punten belangrijk. Verering van lokale heiligen, zoals Bavo in Gent en Donatianus in Brugge, werd steeds belangrijker, waarbij lokale feesten en optochten werden gehouden om de feestdagen van deze heiligen te vieren.25 In de vijftiende eeuw zouden al deze lokale heiligen en heiligen die in de hele christelijke wereld vereerd werden voor een nieuw probleem zorgen: er waren zoveel

23 N. Geirnaert (1992), Brugge en het Europese geestesleven. p. 229. 24 Idem. p. 230. 25 Nicholas (1992). Medieval Flanders. pp. 139-143.

12 feestdagen, dagen waarop men werd geacht niet te werken of handel te drijven, dat het lastig was handel te drijven zonder een feestdag te schenden.

Religieus verval is vaak één van de trefwoorden waarmee de late middeleeuwen, en met name de Bourgondische periode, wordt gekarakteriseerd. Toch vallen er voor de Brugse religieuze ontwikkeling enkele lichtpuntjes te bespeuren, met name in de tweede helft van de vijftiende eeuw. De strenge kloosterorden, zoals die van de kartuizers van Genadedal in Sint-Kruis, stegen in aanzien en aantal volgers.26 Tevens werd er een aantal kloosters hervormd, zoals de abdij van Sint-Trudo. Een deel van deze kloosters, zoals het net opgerichte klooster Nazareth te Damme, stond onder invloed van de Moderne Devotie, de beweging die door Geert Grote in de veertiende eeuw in Oost-Nederland was opgericht. In de zestiende eeuw brak de Reformatie uit, een periode die niet alleen de Duitse staten en de Noordelijke Nederlanden zou treffen, maar ook religieus en politiek Vlaanderen op zijn kop zou zetten.27

26 N. Geirnaert (1982). Kunst- en geestesleven te Brugge in de schaduw van de Bourgondische hertogen. In Vlaanderen, jaargang 31. p. 134. 27 Zie voor meer informatie over de Reformatie in Vlaanderen J. Decavele (1975). De dageraad van de reformatie in Vlaanderen, 1520-1565.

13

1.1.3 Kunst Het zal niet verrassend zijn dat Brugge zich, als florerende handels- en financiële metropool, tegen het einde van de veertiende eeuw ook ontwikkelde tot één van de meest belangrijke kunststeden van de Nederlanden.28 Door de economische opbloei kon de welvarende middenklasse over steeds grotere kapitalen beschikken en kon men het zich veroorloven kostbare kunststukken aan te schaffen of te laten vervaardigen. Al in 1302 was er een ambacht van tapijtwevers gevormd, floreerde de borduurkunst en was de traditionele Brugse productie van grafplaten in messing booming.

Het meest bekend is Brugge, en ruimer gezien Vlaanderen, natuurlijk door de paneelschilderkunst en de daarop volgende doekschilderkunst, met als hoogtepunt de periode van de zogenaamde Vlaamse Primitieven.29 De kunstenaars van deze stijl, die met name in de vijftiende eeuw toonaangevend werd, schilderen met olieverf, ontwikkelden atmosferisch perspectief en verfijnden de weergave van licht en schaduw. De onderwerpen van deze stijl waren meestal religieus van aard of portretten. Kunstenaars van heinde en verre kwamen naar Vlaanderen om de nieuwe stijl in de kunst te bestuderen. De belangrijkste , Dood van Maria, 1470-1472, vertegenwoordigers van de Vlaamse Primitieven Groeningemuseum Brugge waren Hubert en zijn broer Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes, en Gerard David. Wat opvallend is, is dat een groot aantal van de kunstenaars die actief waren in Brugge geen ingeboren poorters maar ‘inwijkelingen’ waren. Zo was Jan van Eyck, misschien wel de meest beroemde Vlaamse schilder, geboren in Maaseik en kwam hij pas naar Brugge nadat hij al in de jaren ’20 van de vijftiende eeuw in Gent had gewerkt en daar zijn beroemde altaarstuk

28 T. Borchert (2002). Handel en wandel: Brugge en de Europese kunst. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 137. 29 Zie voor meer informatie over de Vlaamse Primitieven onder andere P. Vandenbroeck (2014). De eeuw der Vlaamse primitieven; en A. Schouteet (2002-2004). De Vlaamse primitieven te Brugge: bronnen voor de schilderkunst te Brugge tot de dood van Gerard David.

14 met De aanbidding van het Lam Gods (1432) had voltooid.30 Hans Memling en Gerard David waren niet eens Vlamingen: ze waren respectievelijk afkomstig uit het Duitse Seigenstadt en Holland.31

De structuur waarin vrijwel alle kunstsoorten tot uiting kwamen, met uitzondering van die in kloosters en aan het hof, was die van een zeer georganiseerde, bijna geïnstitutionaliseerde soort. Het werd gevolmachtigd door het stedelijk bestuur, dat de gilden de verplichting tot een statuut en een organisatie model oplegden.32 Daarmee werd onder andere gezorgd voor de opleiding van leerlingen.

De stad Brugge zorgde voor een buitengewoon vruchtbare kunstsfeer, veroorzaakt door de aanwezigheid van een hof, een rijke bovenlaag van de bevolking en een zeer welvarende middenklasse. Hier droeg ook de buitengewoon grote kolonie van buitenlandse kooplieden aan bij.33 De belangrijkste ‘mecenassen’ van de kunsten waren de Bourgondische hertogen. Deze hertogen hielden wel van wat uiterlijk vertoon, wat niet alleen tot uiting kwam door het feit dat Jan van Eyck lange tijd hofschilder van de Bourgondiërs was, maar ook in feestelijke optochten en collectieve manifestaties.34 Het huwelijk van Filips de Goede met Isabella van Portugal in 1430, de Blijde Intrede van diezelfde Filips in 1440 en het huwelijksfeest van Karel de Stoute en Margaretha van York in 1468 waren toppunten van Bourgondische pracht en praal waarbij kosten noch moeite werden gespaard.35 Vanzelfsprekend had het Bourgondische hof cultureel gezien invloed op andere lagen van de Brugse bevolking; zo probeerden niet alleen leden van de adel en de patriciërsklasse het Bourgondische voorbeeld te volgen, maar deden ook de burgerij en de buitenlandse kooplieden daar aan mee. Zo schilderde Memling portretten van diverse poorters en bestelde de magistraat van Brugge tussen 1488 en 1489 werken van de hand van Gerard David.36 De ‘Bourgondisering’ van de cultuur van de hogere klassen te Brugge komt, volgens Belgisch archivaris en historicus Noël Geirnaert, het duidelijkst tot uiting in de vorm van Lodewijk van

30 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 349. 31 Geirnaert (1982) Kunst- en geestesleven te Brugge. p. 136. 32 W. Blockmans (1996). The Burgundian court and the urban milieu as patrons in 15th century Bruges. pp. 16- 17. Van academia.edu. Geraadpleegd op 1 mei 2017. 33 Idem. p. 21. 34 Geirnaert (1982). Kunst- en geestesleven te Brugge. pp. 133-134. 35 Boone (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen. pp. 126-127; en Letts (1924). Bruges and its past. p. 38. 36 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 349.

15

Gruuthuse, raadsheer van de hertogen en bekend van het Gruuthusehandschrift.37 Zijn bibliotheek, waarvan nog 140 codices bewaard zijn gebleven, geven aan dat Gruuthuse de bibliotheek van Filips de Goede imiteerde: de werken zijn, zoals Geirnaert het stelt, “vrijwel uitsluitend Frans-Bourgondisch en aristocratisch van inspiratie, [..] bijna steeds in het Frans, maar voor een groot deel geconcipieerd, geschreven, verlucht en ingebonden in Brugse ateliers, voor een Brugse ingezetene”.38

Niet alleen Brugse burgers en instellingen, maar ook opdrachtgevers uit andere landen stelden de kunst van de Bruggelingen op prijs. De meest toonaangevende kunstexport betrof de werken van de Vlaamse Primitieven, maar ook andere kunstwerken zoals beelden, wandtapijten en instrumenten kregen vanuit Brugge een Europese bestemming. Zo werden grafplaten met name geëxporteerd naar gebieden aan de Oostzee en werd een werk van Dirk Bouts, een triptiek over de Passie van Christus, naar Venetië verscheept.39 Over de export van kunst en patronage, met name naar Italië en door Italiaanse kooplieden, kom ik in hoofdstuk twee nog te spreken.

37 Geirnaert (1992). Brugge en het Europese geestesleven. p. 244. 38 Ibidem. 39 Borchert (2002). Handel en wandel. p. 137; en Idem. p. 138.

16

1.1.4 Brugs boekbedrijf Waar de boekproductie voor ca. 1200 nog overwegend in handen was van de geestelijken, namen leken het na die tijd geleidelijk van hen over.40 Door de ontwikkeling van de samenleving, in het speciaal door de opkomst van de steden, en een veranderend intellectueel klimaat door de stichting en groei van de universiteiten, emancipeerde de leek in rap tempo. Het boek diende in die tijd niet alleen om te leren lezen en schrijven en kennis te vergaren, maar tevens als middel om rijkdom te etaleren. Niet alleen deze wereldlijke doeleinden maar ook de ontwikkeling van de privé-devotie deden de vraag naar boeken doen stijgen en gaven daarmee een impuls aan het boekbedrijf. Vanaf de dertiende eeuw veranderde dientengevolge de clientèle. Waar tot op dat moment voornamelijk voor religieuze instellingen als kloosters en kerken boeken werden vervaardigd, werden vanaf die tijd universiteiten, bibliofielen en mecenassen evenzeer grote afnemers. De monastieke scriptoria konden de overweldigende vraag niet meer aan en lekenateliers zagen het licht, met professionele kopiisten en verluchters.41 In de veertiende eeuw had het Brugse boekbedrijf zich tot een volwaardige sector ontwikkeld.42 Vanaf het begin van de vijftiende eeuw nam het verluchte boek een hoge vlucht, waarbij met 63% van de totale productie de getijdenboeken met stip op nummer één stonden.43 Deze Brugse top van de boekkunst hing samen met vier omstandigheden of voorwaarden, beschreven door kunsthistoricus Maurits Smeyers.44 Hij noemt ten eerste de economische herstructurering, die noodzakelijk was geworden door het instorten van de lakenindustrie door verhoogde concurrentie van het goedkoper laken van het platteland en uit Engeland. Dit zorgde voor de overschakeling op een breed aanbod van kunstambachten, zoals koperwerk, retabels, tapijten, leder en, niet te onderschatten, handschriften. De tweede voorwaarde was de mogelijkheid tot schaalvergroting, aangezien de stad Brugge beschikte over voldoende kopiisten en verluchters om een zo grote productie aan te kunnen. Professionele afspraken werden gemaakt, organisaties opgebouwd en een taakverdeling met bijna militaire precisie ingesteld. De derde voorwaarde betrof de afzetmarkt: het kapitaalkrachtige Brugse publiek, bestaande uit onder andere vermogende koopmannen en burgers. De laatste voorwaarde, ten slotte, besloeg de organisatie van de verkoop.

40 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 113. 41 Ibidem. 42 N. Geirnaert (1994). Boeken in het middeleeuwse Brugge: een verhaal van eeuwen. In Vlaanderen, jaargang 43. p. 122. 43 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 190. 44 Idem. p. 194.

17

Logischerwijs werden hiervoor van dezelfde routes over land, en later over zee, gebruik gemaakt als voor de rest van de handelswaar. Een niet te onderschatten rol hierin speelden de buitenlandse kooplieden, die de boeken ook in den vreemde aan de man brachten. De gebroeders Jacopo en Dino Rapondi uit Lucca, bijvoorbeeld, handelden in luxegoederen en hadden niet alleen kantoren in Brugge en Lucca, maar ook in Venetië, Parijs en Avignon.45 Boekproducenten te Brugge vervaardigden dus niet alleen boeken voor het thuisland, maar tevens voor de export naar alle delen van Europa. Overigens gold dit ook andersom: boeken, maar bijvoorbeeld ook losse miniaturen werden in Brugge zowel in- als uitgevoerd. Bekend is, bijvoorbeeld, dat tot ver in de vijftiende eeuw getijdenboeken, geschreven in Brugge, werden gedecoreerd met in Utrecht op losse bladen vervaardigde miniaturen, die eenvoudigweg in Brugs werk konden worden ingevoegd.46 Vanaf circa het eerste kwart van de vijftiende eeuw uitte de macht van de Bourgondische hertogen zich, zoals vermeld, in een grote interesse voor de kunsten. De ontwikkeling van het Brugse boekbedrijf werd vanaf die tijd derhalve mede bepaald door het mecenaat van het Bourgondische hof en de kringen die zich tot de Bourgondische hofcultuur voelden aangetrokken.47 Dit hield in dat in de vijftiende, en later de zestiende eeuw, de grootste afnemers van rijk verluchte handschriften hovelingen waren en hooggeplaatste clerici zoals bijvoorbeeld Raphaël de Mercatellis, de bastaardzoon van Filips de Goede en abt van de Pietersabdij te Brugge en later van de Bavoabdij te Gent.48 Tevens waren de rijke burgers een belangrijke speler op de boekenmarkt, alsmede de (buitenlandse) kooplieden.

Hoewel de lieden van het Brugse boekbedrijf zich pas vanaf de vijftiende eeuw gingen verenigen in een librariërsgilde, vormden ze al in de veertiende eeuw een hecht gezelschap. Kopiisten, of scrivers, hadden een veelzijdige rol in de handelsstad. Het Boec van den ambachte, een gespreksboekje om Frans of Nederlands te leren van ca. 1370, vertelt over een administratieve scriver bijvoorbeeld:

Ghilbeerd, de scrivere, can wel scriven chaertren, privilegen ende instrumenten, uutgheve ende ontfange, testamenten, copien; ende can wel rekenen ende rekeninghe gheven van alle renten: van lijfrenten, van eerfliker renten, of van leenen of van cheinsen, sodat hi es seere profitelec in eenen goeden dienst.49

45 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 194. 46 Geirnaert (2002). Universitas mercature. p. 162. 47 Geirnaert (1982). Kunst en geestesleven te Brugge. p. 134. 48 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 351. 49 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 195.

18

Een belangrijke rol, niet alleen binnen het latere gilde maar ook binnen de afzonderlijke ateliers, speelde de liberaris of librariër. Deze functie werd al vermeld in officiële Brugse documenten vanaf 1341. Het Boec van den ambachte vermeld: “Goris, de liberaris, heeft meer bouken dan alle die vander stede, ende hi vercoopt gansepennen ende swanepennen, ende hi vercoept francijn ende perkement”.50 Waar de librariër in de veertiende eeuw met name verkoper van boeken en andere benodigdheden was, werd zijn rol door de arbeidsverdeling en specialisatie later uitgebreid tot de persoon die de boekproductie coördineerde. Hij fungeerde als een soort uitgever die bestellingen aannam, de taken verdeelde over de gespecialiseerde ambachtslieden, de benodigde materialen aanleverde en was eindverantwoordelijk voor het afgewerkte product.51

Het was ook in die tijd, om precies te zijn op 26 juni 1426, dat een officiële reglementering voor het gilde van Sint Jan de Evangelist werd afgekondigd.52 In dit gilde, ook wel het librariërsgilde genoemd, verenigde zich eenieder die te maken had met de productie en verkoop van boeken: librariërs, kopiisten, drukkers, boekbinders, verluchters, miniaturisten en perkamentmakers.53 De reglementering bepaalde bovendien dat niemand te Brugge nog boeken mocht schrijven, opmaken, verluchten, binden en/of verkopen zonder het poorterschap van de stad te bezitten. Daarnaast werd eenieder die zo’n beroep uitoefende verplicht lid te worden van het gilde.54 Deze reglementering was opgesteld naar aanleiding van een langslepend conflict tussen de beeldenmakers, of miniaturisten, en de librariërs. De beeldenmakers wilden een verbod op de import van miniaturen van buiten de stad door de librariërs, omdat ze daardoor inkomsten verloren. Het stadsbestuur bepaalde over deze kwestie in 1403 nog dat het vervaardigen van miniaturen geen alleenrecht van de beeldenmakers was, maar dat het vrij bleef voor eenieder die het kon.55 De maatregel van 1426 sprak duidelijkere taal: het verbood de invoer van losse miniaturen om de plaatselijke vaklieden te beschermen.56 De import en verkoop van verluchte boeken en rollen van buiten Brugge bleef echter uitdrukkelijk toegestaan. De verordening van 1426 is van bijzondere

50 Smeyers (1992). Vlaamse miniaturen. pp. 194-195. 51 S. van Bergen (2007). De meesters van Otto van Moerdrecht. Stijl en iconografie van een groep miniaturisten, in relatie tot de productie van getijdenboeken in Brugge rond 1430. Dissertatie Universiteit van Amsterdam. p. 33. 52 A. Vandewalle (1981). Het librariërsgilde te Brugge in zijn vroege periode. In W. le Loup (red.) Vlaamse kunst op perkament. p. 42. 53 Geirnaert (1994). Boeken in het middeleeuwse Brugge. p. 121. 54 Vandewalle (1981). Het librariërsgilde. p. 42 55 Idem. p. 40. 56 P.F.J. Obbema (1996). De middeleeuwen in handen: over de boekcultuur in de late middeleeuwen. p. 26.

19 betekenis, omdat daarin uitdrukkelijk werd opgetreden tegen de invoer van “getydelicke beildekens”, vooral vanuit Utrecht.57 Een resultaat van het verbod op de invoer van miniaturen was dat een aantal Noordnederlandse miniaturisten, waaronder Willem Vrelant, zich te Brugge vestigden en zo de internationale reputatie van de stad vergrootten.58

57 Geirnaert (1982). Kunst en geestesleven te Brugge. p. 137. 58 Ibidem.

20

1.2 Economie 1.2.1 Handel Zoals vermeld ging Brugge vanaf de twaalfde eeuw een belangrijke rol op het gebied van de handel spelen. Dat wil niet zeggen dat daarvoor geen enkele vorm van handel plaatsvond. De tekst van het Encomium Emmae Reginae biedt hierover een heel duidelijk beeld. In dit lofdicht op de naar Brugge gevluchte koningin Emma, geschreven rond 1040-1042 door een monnik van de Sint-Bertinusabdij in Saint-Omer, wordt vermeld dat Brugge “een zeer grote faam genoot vanwege het aantal handelaars dat er aanwezig was en vanwege de toevloed van al wat de mens hoog op prijs stelt”.59

Waar de handel in die tijd voornamelijk via zee plaatsvond, richtte de handel zich vanaf de twaalfde eeuw met name op het handelsverkeer over land. Dit was het gevolg van het inpolderen van de gebieden ten noorden van de stad, waardoor de natuurlijke verbinding met de zee verzandde. Belangrijk voor de handel in die tijd waren de eerdergenoemde jaarmarkten, waarvan de belangrijkste die van Champagne was. Daar was de eerste en belangrijkste verkoopperiode gereserveerd voor het laken. Daarna kwamen de lederwaren aan de beurt en de goederen die per gewicht werden verkocht, waaronder kruiden, specerijen en zijde.60 In het circuit van de jaarmarkten, waar ook Ieper, Torhout en Mesen deel van uitmaakten, nam de ‘Brugghemarct’ een belangrijke plaats in. Hierdoor werd Brugge een belangrijkere plaats voor de handel: er kwamen buitenlandse kooplieden naar de stad en de industrie bloeide op.61 Toch zou de mindere bereikbaarheid van Brugge per schip de stad fataal worden als er niet wat aan gedaan werd, aangezien de verste bestemmingen van de Brugse handelaars via het water werden bereikt. Zo draaide de vroegste Vlaamse lakenindustrie met name op de inheemse productie van wol, maar moest het al in de twaalfde eeuw aangevuld worden met Engelse wol, daar de lokale voorraden onvoldoende bleken te zijn.62 Ook werden de Rijnsteden, Noord-Duitsland en de Franse westkusten met name via water bereikt.

Zoals gezegd bood de natuur in 1134 een helpende hand. Zware stormvloeden teisterden in oktober van dat jaar de Vlaamse en Zeeuwse kusten, waarbij het opgezweepte water het

59 Reyckaert (1992). Brugge als een Europese haven. p. 31. 60 W. Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa. p. 41. 61 F. Braudel (1982). Civilization and Capitalism, 15th-18th century: the perspective of the world. p. 99. 62 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 113.

21 achterliggende land tot vlakbij Brugge overspoelde. Hierbij werd in zuidwestelijke richting een diepe geul uitgeschuurd en werd het Zwin gevormd. Hoewel dit zorgde voor een grotere bereikbaarheid van de stad, waren de grotere zeeschepen nog steeds te groot om door het kanaal van Brugge te varen en moesten ze in de sluizen van de voorsteden (waarvan Damme en Sluis de meest belangrijke waren) afmeren. Hier werden de koopwaren die bestemd waren voor Brugge overgeladen op kleinere schuiten of per wagen verder gebracht. Overigens vormde dit in die tijd nauwelijks een probleem.

Hoewel er dus al eerder zeetransport plaatsvond, maakte Brugge pas in de dertiende eeuw echt de ommekeer van land- naar zeehandel. Deze ommekeer zou van Brugge hét handelscentrum van Noordwest Europa maken. Dit was in eerste instantie te danken aan de Duitse Hanze en vooral aan de Italianen, waarvan de eerste schepen in 1277 in Brugge aanmeerden. De Genuese reder Nicolosus Spinola stuurde in april van dat jaar, aldus een notarisakte, één van zijn schepen naar Vlaanderen.63 Redenen voor buitenlandse handelaars om over zee in plaats van over land naar Brugge af te reizen waren talrijk. Zo konden grote vrachten goedkoper via schepen vervoerd worden dan door middel van karren of lastdieren, tollen die overal werden geheven en de vele plunderingen die plaatsvonden werden zo vermeden, en de politieke conflicten die landhandel in gevaar brachten werden omzeild. Niet alleen Duitsers en Italianen, maar ook Engelsen, Schotten, Fransen, Denen, Noren en Portugezen vonden hun weg naar Brugge. De stad vormde zo een internationale handelsplaats die zijn weerga niet kende, met producten uit alle windstreken. Hét exportproduct van de stad was in die tijd nog steeds het laken, wat zo zou blijven tot het eind van de vijftiende eeuw.

Dat de Bruggelingen de buitenlandse kooplieden niet zomaar hun gang lieten gaan blijkt uit twee bepalingen. Ten eerste de privileges van 1293, waarin was vastgelegd dat de buitenlandse handelaarsnaties het recht hadden om te allen tijde handel te mogen drijven met vreemdelingen.64 Daarbij gold wel een restrictie op de handelstransacties, namelijk dat geen enkele burger, koopman of vreemdeling zonder aanwezigheid van een erkende ‘mackelaer’ een transactie mocht afsluiten.65 De makelaars waren vrijwel zonder uitzondering Vlamingen, van wie velen ook een herberg runden. Deze herbergiers of waarden of ‘hosteliers’ speelden een heel andere en veel uitgebreidere rol dan tegenwoordige hotelhouders. Niet alleen

63 Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 41. 64 Letts (1924). Bruges and its past. pp. 86-87. 65 Idem. p. 107. 22 bemiddelden ze derhalve in transacties, ook verstrekten ze de kooplieden logies en droegen ze zorg voor de koopwaren door die in hun loodsen of op zolders op te slaan. Indien de kooplieden afwezig waren (ver)kochten ze ook voor rekening, compareerden ze voor de schepenen en stonden van rechtswege borg voor de betaling van de handelstransacties die de kooplieden op krediet afsloten.66 De hosteliers behoorden vaak tot de hoogste kringen van de Brugse burgerij. De beroemdste koopliedenherberg was die van de familie Van der Beurse, gelegen aan het plein dat later ook het Beursplein werd genoemd. Tegen het eind van de veertiende eeuw vestigden zich aan dit plein de koopliedennaties van verschillende Italiaanse steden en de Catalanen, waar zij tijdens de uren van de markt hun lokale producten verkochten. In de vijftiende eeuw vestigden ook de internationale financiers zich aan het Beursplein. Samen met de beurzen van de Noord-Italiaanse steden en die van Barcelona is de Brugse beurs één van de oudste internationale stedelijke beurzen van Europa. Het is deze Brugse beurs die model heeft gestaan voor de Antwerpse, Amsterdamse en Londense beurs en de reden dat de term is opgenomen in het internationale taalgebruik.67

De ‘Ouder Burse’, detail uit Marcus Gheeraerts’ Plattegrond van Brugge 1561-1562

De tweede bepaling betrof een charter van graaf Lodewijk van Nevers uit 1323, waarin de graaf de stad Brugge een stapelrecht toekende. Dit stapelrecht verplichtte alle via het Zwin binnenvarende schepen en kooplieden hun goederen in de haven uit te laden, waarna het voor een bepaalde periode ter verkoop werd aangeboden. Pas nadat de lokale afnemers hun kans hadden gehad, mochten de kooplieden de goederen weer doorverkopen in andere steden. Voor Brugge betekende dit dus dat alle goederen vanuit de voorhavens naar de stad gebracht

66 J.A. van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge ca. 1430-1482. In Vlaanderen, jaargang 31. p. 131. 67 Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 55.

23 moesten worden, wat de transportkosten, wegens het overladen op kleinere schuiten of wagens, aanzienlijk verhoogde.68 De kooplieden waren echter bereid dit stapelrecht te erkennen in ruil voor de voordelen die met de handelsprivileges gemoeid waren, aangezien deze privileges meer opleverden dan de betaling van de extra kosten.69 Een in 1358 uitgeschreven charter verstevigde de positie van Brugge nog verder, aangezien daarin werd bepaald dat er elders in het graafschap geen stapelrecht mocht worden verleent.

De veertiende en vijftiende eeuw vormden voor Brugge als handelscentrum de ‘Gouden Eeuwen’ waarin het voor geen enkele andere handelsstad onderdeed, zelfs niet voor Venetië. Pero Tafur, een koopman uit Cordoba die al een groot deel van de wereld had gezien, bezocht in 1437 tijdens één van zijn vele reizen ook Brugge. In zijn Andanças e viajes de Pero Tafur por diversas partes del mundo avidos bundelde hij al zijn reiservaringen en besprak hij ook Brugge. Hij zegt:

This city of Bruges is a large and very wealthy city, and one of the greatest markets of the world. It is said that two cities compete with each other for commercial supremacy, Bruges in Flanders in the West, and Venice in the East. It seems to me, however, and many agree with my opinion, that there is much more commercial activity in Bruges than in Venice. The reason is as follows. In the whole of the West there is no other great mercantile centre except Bruges, [..], and they say that at times the number of ships sailing from the harbour of Bruges exceeds seven hundred a day.70

Ook aan de verscheidenheid aan goederen die in Brugge aangeboden worden en waar ze vandaan komen, besteedt Tafur een passage:

But anyone who has money, and wishes to spend it, will find in this town alone everything which the whole world produces. I saw there oranges and lemons from Castile, which seemed only just to have been gathered from the trees, fruits and wines from Greece, as abundant as in that country. I saw also confections and spices from Alexandria, and all the Levant, just as if one were there; furs from the Black Sea, as if they had been produced in the district. Here was all Italy with its brocades, silks and armour, and everything which is made there; and, indeed, there is no part in the world whose products are not found here at their best.71

68 Van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge. p. 130. 69 Letts (1924). Bruges and its past. pp. 97-98. 70 P. Tafur (1926). Travels and Adventures: 1435-1439 (vert. M. Letts). p. 198. 71 Idem. p. 200.

24

Hoewel Brugge in die tijd met recht een industriële stad werd genoemd, moet opgemerkt worden dat het ‘industriële’ aspect er in die tijd heel anders uitzag dan tegenwoordig. Er waren geen grote werkplaatsen of fabrieken. Al het werk werd gedaan in kleine werkplaatsen, waarvan de grootte en het gebruik streng gecontroleerd werd. Tevens werden meesters beperkt in het aantal leerlingen dat ze aan mochten nemen – meestal drie – en de namen van alle ‘vreemdelingen’ moesten aan de gilde-autoriteiten door worden gegeven.72 In de veertiende eeuw bestonden er tweeënvijftig gildes, verdeeld in negen klassen.

Hoewel Brugge in de tweede helft van de vijftiende eeuw nog steeds één van de Europese hoofdsteden van de handel was, was het over het hoogtepunt heen en ging het richting de zestiende eeuw mis. De oorzaken van de teloorgang waren met name economisch en politiek van karakter. Belangrijk is dat Brugge ten opzichte van Antwerpen als opkomende handelsstad heel snel terrein verloor. De oorzaak hiervan kan gezocht worden in het verval van de lakenindustrie. Was in de dertiende eeuw de Vlaamse lakennijverheid dé reden voor de buitenlandse kooplieden geweest om de reis naar Brugge te maken, in de veertiende eeuw werd de wolnijverheid heftig beconcurreerd door andere lakenproducenten, met name uit Holland en Engeland. Pogingen van de Bruggelingen om de Engelse invoer van wol tegen te gaan resulteerden er echter slechts in dat ze de Antwerpenaren in de hand speelden: de Engelse wol vond zijn voornaamste afzet te Antwerpen en trok mede daardoor een toeloop van buitenlandse kooplieden aan, kooplieden die hun kapitaal eerder te Brugge hadden uitgegeven.73 Het was een politieke situatie die Antwerpen als handelsstad de definitieve overwinning op Brugge zou brengen: Maximiliaan van Oostenrijk gaf in 1488 de vreemde naties het bevel de stad te verlaten, nadat hij vernederd was door een maandenlange gevangenschap in Brugge. Hiermee speelde Maximiliaan de Antwerpenaren nog verder in de hand, aangezien hij de vreemde naties opdroeg precies naar die stad te verhuizen, wat ze effectief ook deden. De Bruggelingen wilden graag ‘hun’ buitenlandse naties terug en na de vrede van 1493 gebeurde dat deels ook, maar Antwerpen bleef voortaan hun voornaamste handelsterrein.74

Niettegenstaande het instorten van de handel in Brugge bleef de stad in de vijftiende en

72 Letts (1924). Bruges and its past. p. 88. 73 Van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge. p. 130. 74 A. Vandewalle en N. Geirnaert (1992). Brugge en Italië. In V. Vermeersch (red.), Brugge en Europa. p. 191.

25 zestiende eeuw leidinggevend als financieel centrum. Met name dankzij de Italianen ontstonden er in Brugge interessante handels-en kredietverleningstechnieken, die in hoofdstuk twee uitgebreider aan bod komen. Tevens probeerden de Bruggelingen op het gebied van de handel nieuwe manieren van inkomsten te genereren. Ze stapten over op een breed scala aan kunstambachten: koperwerk, tapijten, bewerkt leder, hoeden, diamanten en, niet onbelangrijk, handschriften.75

75 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 194.

26

1.2.2 Buitenlandse naties in Brugge De individuele buitenlandse handelaars in Brugge trokken vrijwel als vanzelf naar land- of streekgenoten toe en vormden groepen. De kern van deze groepen verbleef vrijwel quasi permanent en sommigen zelfs geheel permanent in Brugge, met vaak op zijn minst evenveel leden die af en aan voeren tijdens de hoogseizoenen in de handel.76 De groepen van kooplui gebaseerd op herkomst organiseerden zich op vastere basis en ze vormden juridisch onderbouwde verenigingen, de zogenaamde naties. Hoewel de meeste hiervan zich vormden naar hun land, zoals de Engelsen en de Schotten, of naar een overkoepelend verbond, zoals de Oosterlingen, verenigden de kooplieden uit de zuidelijke landen van Europa zich in naties volgens het patroon van de politieke versnippering in hun land: de Iberiërs volgens regionale koninkrijken en de Italianen op basis van de stadstaten.77 Al met al bestonden er op het hoogtepunt twaalf koopliedennaties in Brugge. De Duitse Hanze (of ‘Oosterlingen’ genoemd), Engelsen, Schotten, Portugezen, Biskajers, Catalanen, Castilianen, Venetianen, Luccezen, Genuezen, Florentijnen en Milanezen hadden elk een eigen consulaat.78 Er waren nog wel andere vreemde kooplieden in de stad die privileges genoten, maar die vormden in mindere mate een eigen organisatie.

Langzaamaan begonnen de naties voet aan de grond te krijgen in Brugge. Ze verkregen een eigen rechtsstatuut en genoten een vrij uitgebreid intern zelfbestuur dat werd voorgezeten door consuls. Deze consuls zorgden voor het welzijn van hun leden, verzekerden veiligheid van persoon en goederen, beschermden de leden tegen fraude en boden hen een plaats van ontmoeting en vaak een kapel waar ze konden bidden en eventueel worden begraven.79 Bovendien bedongen de handelaarsnaties privileges van het Brugse stadsbestuur, waarin toestemming werd gegeven om handel te drijven, zich vrij te verplaatsen en te vestigen, andere bepalingen met betrekking tot bevoegdheid van de eigen rechtbanken en procesorde, rechtsbescherming en plichten in het gastland, schulden en aansprakelijkheid et cetera. Als gekeken wordt naar een charter van 1359, gegeven aan de Engelse kooplieden, dan kan een goed beeld van deze privileges worden gevormd. Hierin staat dat de kooplieden konden komen en gaan al naar gelang ze wilden, vrijheid van handel genoten en toestemming kregen tot het hebben van een eigen plek van samenkomen en rechtbank. Voorts verkregen ze

76 Blockmans (1996). The Burgundian court. p. 22. 77 A. Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 34. 78 Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 52. 79 Letts (1924). Bruges and its past. p. 100.

27 de vrijheid tot het spreken van recht binnen de eigen natie, tenzij er leden van verschillende naties in een conflict verwikkeld raakten, dan traden de schepenen van Brugge op omdat die een snelle rechtsprocedure konden garanderen. Tevens werden ze verzekerd van schadeloosstelling van goederen als die op zee verloren zouden gaan mits ze een eigendomsbewijs konden tonen. Ten slotte kregen ze bij oorlogen zestig dagen om veilig de stad te verlaten, inclusief hun goederen.80

Het moge duidelijk zijn dat de leden van deze, inmiddels goed gestructureerde naties elkaar niet ergens op de hoek van een straat ontmoetten: de meeste naties hadden hun zetel in een eigen natiehuis of consulaat. Deze natiehuizen vormden onder andere de aankomstplaats voor nieuwe kooplieden, waar ze informatie konden krijgen over de lokale markt en eventueel zelfs de verschillende talen konden leren.81 Het eerdergenoemde Beursplein, met de herberg van de familie Van der Beurse en de natiehuizen van de Italianen en Catalanen, alsmede het Oosterlingenplein met de Markt en hallegebouwen waren de belangrijkste ontmoetingsplaatsen voor de buitenlandse handelaars.82

Hoeveel buitenlandse kooplieden er in Brugge zijn geweest is helaas onbekend, officiële cijfers hiervoor ontbreken. Wel is er een kroniekschrijver die verslag deed van de Blijde Intrede van Filips de Goede in december 1440, in welk verslag ook de buitenlandse naties die meeliepen in het defilé worden vermeld. De samensteller, wiens naam niet bekend is, noemt 150 Italianen, waarvan 40 Milanezen, 40 Venetianen, 36 Genuezen, 22 Florentijnen en 12 Luccezen, tevens 130 Hanzeaten, 48 Castilianen en een onbekend aantal Catalanen, Schotten en Portugezen. Niet vermeld zijn Fransen noch Engelsen. Dat deze aantallen niet direct betrouwbaar zijn, komt voort uit het feit dat (a) het vrijwel onmogelijk is dat de kroniekschrijver in een grote, plechtige stoet deze buitenlandse kooplieden met zoveel precisie wist waar te nemen, en (b) de stoet in december plaatsvond, op een tijdstip van het jaar waarin weinig werd gereisd en het aantal aanwezige buitenlandse kooplieden dus niet direct representatief was voor het gemiddelde aantal gedurende het jaar.83 Een andere bron die ons over het aantal buitenlandse kooplieden informatie zou kunnen verschaffen, de poortersboeken, hebben eveneens het manco onvolledig te zijn. Deze boeken bevatten vrijwel

80 Letts (1924). Bruges and its past. pp. 103-104. 81 Idem. p. 100. 82 Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 52. 83 Van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge. p. 130. 28 uitsluitend de namen van een bepaald deel van de bevolking, namelijk die van de geschoolde ambachtslieden. Daarbij komt het probleem dat grote groepen ‘inwijkelingen’ vaak slechts korte tijd in Brugge verbleven, waardoor de groepen kooplieden die geen poorterstatuut nodig hadden buiten beschouwing bleven.84

De buitenlandse naties resideerden al met al twee eeuwen in Brugge. In de vijftiende eeuw begon hun aanwezigheid af te nemen, om in de loop van de zestiende eeuw definitief te verdwijnen. Aanleidingen hiertoe waren het al eerder genoemde verval van de handel en met name de rol van Maximiliaan van Oostenrijk. Al in 1484 verzocht hij de naties hun zetel naar Antwerpen te verplaatsen, waaraan ze slechts schoorvoetend gehoor gaven. Na de vernederende gevangenschap van Maximiliaan in 1488 veranderde dit verzoek in een bevel, waarna de naties naar Antwerpen vertrokken. Zware onderhandelingen van de Bruggelingen moesten er na de vrede met Maximiliaan in 1493 aan te pas komen om de handelsnaties terug te krijgen naar hun stad. Uitbreiding van privileges werd daarbij als lokmiddel gebruikt, wat slechts gedeeltelijk werkte: de naties kwamen dan wel grotendeels terug naar de stad, maar de Scheldestad bleef hun voornaamste handelsterrein. Stilaan begonnen de handelsnaties in de loop van de zestiende eeuw dan toch uit de stad te verdwijnen. Reeds in 1499 werd de Portugese koninklijke handelspost van Brugge naar Antwerpen overgebracht, waarna in 1510-1511 het consulaat zelf volgde. De Italiaanse naties waren de volgende die hun biezen pakten. Het consulaat van de Venetianen verdween kort voor 1515 uit de stad en in datzelfde jaar verlieten ook de Luccezen, Florentijnen en Genuezen de stad. In het geval van de Hanzeatische kooplieden zijn er reeds vanaf 1460 tekenen van verminderde aanwezigheid, en rond 1530-1540 vertrokken ook zij definitief. De Castilianen en Biskajers vormden voor Brugge als handelscentrum nog gedurende een groot deel van de zestiende eeuw de redding; ze behielden Brugge als invoercentrum van Spaanse wol voor de Nederlanden. Door het uitbreken van de opstand van de Nederlanden tegen Spanje werd echter ook deze laatste strohalm verbrand. De meeste Spaanse naties verlieten de stad in de jaren ’80 van de zestiende eeuw. Slechts de Castilianen bleven achter, tot ook hun natie in 1705 werd ontbonden.85

84 P. Stabel (2001). De gewenste vreemdeling. pp. 190-191 85 Vandewalle (2002). De vreemde naties. pp. 39-42.

29

HOOFDSTUK 2 ITALIANEN IN BRUGGE

Bruges è quella terra ove più stanno i residenti mercatanti a fare la mercantia e cambi.86

2.1 Handel en wandel Dat Brugge in de Middeleeuwen een melting pot van allerhande naties en culturen was behoeft, neem ik aan, geen verdere uitleg meer. De Italianen vormden hierin een zeer grote partij, zowel in belang als in aantal. Hoewel de Italianen hun identiteit behielden als afzonderlijke nazioni – Genuezen, Venetianen, Florentijnen, Luccezen etc., verdeeld volgens de verspintering in stadstaten zoals in hun thuisland – overtroffen ze in aantal gezamenlijk zowel de Duitse Hanze als de Engelsen of de Spanjaarden. Daarbij vormde de Brugse kolonie de grootste Italiaanse buitenlandse kolonie.87 Grosso modo valt de Italiaanse bedrijvigheid in Brugge te verdelen in twee categorieën, die van de warenhandel en die van de financiën. Hoewel deze categorieën grotendeels overlappen, behandel ik ze hier voor de duidelijkheid toch even apart.

Hoewel met de overzeese handel tussen Brugge en Italië de handelscontacten pas echt goed werden beslecht, bestond er al vóór de Genuezen in 1277 hun boten aanmeerden in Brugge rechtstreeks handelscontact tussen Italië en Brugge. Die eerste rechtstreekse handelscontacten vonden over land plaats en kwamen tot stand dankzij de jaarmarkten van Champagne, later ook dankzij die van Vlaanderen. In de twaalfde en dertiende eeuw waren de jaarmarkten de trefpunten van de twee economische zwaartepunten van die tijd; het Middellandse Zeegebied en de Nederlanden.88 Aldaar werden producten uitgewisseld: van de Italiaanse handelaars kwamen met name specerijen en luxestoffen, die zij ruilden tegen hét exportproduct van Vlaanderen, het Vlaamse laken. Tegen de tijd dat de Genuezen Brugge via zee begonnen te bezoeken, waren de jaarmarkten al in verval.89 Met de Brugse zeehandel werd het doodvonnis voor de jaarmarkten van Champagne getekend.90

86 Citaat van de Florentijn Balducci Pegolotti, die van 1315 tot 1317 in Antwerpen woonde. Vrije vertaling: Brugge is die plaats, waar steeds meer inwoners kooplieden zijn (en de kost verdienen met handel te drijven). Uit: G. Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 59. 87 P . Nuttall (2004). From Flanders to Florence: The Impact of Netherlandish Painting 1400-1500. Yale University Press. p. 43. 88 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 183. 89 Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. p. 30. 90 E. Aerts (1992). Geld en krediet. Brugge als financieel centrum. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa. p. 61.

30

Vanaf 1277 kozen de machtige Noord-Italiaanse handelssteden zoals gezegd voor goederentransport over zee in plaats van over land, meer bepaald vanuit de Middellandse Zee via de Straat van Gibraltar en de Atlantische kust naar de Noordzee. De Genuezen waren de eersten die met hun zogenaamde Flandria-galeien in Brugge aanlegden, in 1314 kwamen de Venetianen en later volgden ook de Luccezen, Florentijnen, Milanezen en tal van andere, kleinere nazioni. Er waren legio redenen voor de Italianen om te kiezen voor een rechtstreekse zeeverbinding tussen Italië en Brugge via Gibraltar, aldus Italiaans historica Giovanna Petti Balbi. Zij noemt als belangrijkste motieven: “de neergang van de jaarmarkten van Champagne, de moeilijkheden en kosten van transport over land, de grotere capaciteit van de schepen en de relatieve snelheid van het overzees transport”.91 Verder kan men nog aanstippen het feit dat Brugge een hoge levensstandaard had bereikt – mede dankzij de toestroom van rijke handelaars – en daarmee tegemoet moest komen aan een groeiende vraag aan (luxe-) producten, waarin de Italianen uitstekend konden voorzien. Een laatste voordeel voor de Italianen was dat men andere buitenlandse kooplieden tegenkwam in Brugge die gretige afnemers waren van alle producten die de Italianen aanvoerden. De zeventiende-eeuwse Vlaamse historicus Antonius Sanderus geeft in zijn Flandria Illustrata een goed beeld van de Italiaanse handel in Brugge en daarbij horende goederen:

Deze Markt is zoo ruim dat zeventien geslachten van zoo veele Koninkryken of voortreffelyke Volken hier hunne Wooningen en Pakhuizen opgerecht hebben: onder deze bevonden zich de Engelschen, Schotten, Françoizen, Kastilianen, Portugeezen, Arragoneezen, Navareezen, Katalanen, Biskayers, en die van de Hanze Steden (namelyk van Lubek, Hamburg, Wismar, Rostok, Dantzig, Riga, Revel, en zeer veele andere), alsmede de Venetianen, Florentynen, Genuezen, en die van Luca en Milaan, die den Hoorn des overvloeds van allerhande Waaren derwaards bragten. Italie voorzag deze Markt van Kamelotten, en Grogreinen, zynde eene stof, gemaakt van Geitenhaair, ’t welk in Galatie tot eer fyne Draad gesponnen word, en van Ossehuiden, Zyde- Goud- en Zilverdraad: goude en zilvere Lakens, en zyde Stoffen, Paarlen, Malzevy, Aluin, Zwavel, Oli, welriekende Kruiden, en Speceryen, Quikzilver, Rhabarber, Mummie, Kaffie, Zenebladen, enz.92

Over de export uit de stad zegt hij dan nog:

In tegendeel voerden de Vremdelingen van daar weg zeer schoone en kloeke Paarden, vette Ossen, zeer lekkere Booter, allerhande Kaas, Haring, Bokking, en allerhande gezoute Vis, Linne, Wolle, Lakens, Tapyten, uitmuntend door haar maakzel en verscheidenheid, de fraaiste Schilderyen, en, met een woord,

91 Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. p. 58. 92 A. Sanderus (1641). Flandria Illustrata.

31

al wat door de Kunst bedacht, en met de handen gemaakt kan worden; en dit alles in zodanigen overvloed, dat Brugge boven alle de andere Steden van Vlaandre, ja van geheel Nederland, wegens haren Handel, den Roem gekreegen heeft.93

Hoewel de handel in eerste instantie het voornaamste werkterrein van de Italianen te Brugge was, was hun belangrijkste troef wellicht hun superieure handelstechniek, waarmee ze tot de absolute top van de internationale wereld van de handel en het geldwezen behoorden.94 Hiermee komen we tot de tweede categorie, die van de financiën. Deze categorie is weer in twee typen onder te verdelen. Te beginnen met de eerste en tevens de oudste, die van de ‘lommerds’. Deze naam is de verbastering van de naam van een groep pandbeleners uit Lombardije, die al vanaf 1225 over Europa uitzwermden. Hoewel de leden van deze groep niet slechts uit Lombardije afkomstig waren, maar ook uit Piacenza en Piëmonte – in het bijzonder uit Asti en Chieri – stonden zij overal bekend onder de grote noemer van Lombarden of de verbastering daarvan tot lommerds.95 De Lombarden vestigden zich met hun casane, hun leentafel, in en net buiten Brugge.96 Van hieruit verstrekten ze leningen aan voornamelijk de gewone Bruggeling, zoals bijvoorbeeld een dagloner of ambachtswerker. Het type krediet dat deze woekeraars verstrekten was het zogenaamde consumptief krediet. Dit krediet kwam niet aan een productieproces ten goede en genereerde evenmin nieuw inkomen, maar was bedoeld om direct gebruikt te worden voor consumptie, als anticipatie op een toekomstig inkomen.97 Lommerds werkten doorgaans nooit met geld van anderen, maar slechts met eigen middelen. Overigens werd lenen op pand of ‘woekeren’ als een eerder oneerbaar maar niettemin noodzakelijk beroep beschouwd, en had de reputatie zeer winstgevend te zijn. Het Boec van den ambachte vermeld: “Julien de wouckenaere, es sere gherijct, zichten dat hij leende, eerst te wouckere; hi heeft vele vergadert, van goeden juweelen, ende van scoone wonighen”. In de jaren 1450 gingen de woekeraren speculeren op de wolinvoer en gingen er door een massale prijsinzinking in 1457 aan failliet, waarna ze de stad ontvluchtten. Aan de Langestraat in Brugge bevindt zich thans nog een aandenken aan deze groep; een huis dat de naam ‘De Lombard’ draagt. De tweede groep financiers is die van de zogenaamde sedentaire managers of, iets

93 Sanderus (1641). Flandria Illustrata. 94 Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 49. 95 Aerts (1992). Geld en krediet. p. 65. 96 Petti Balbi (20020). Brugge, de haven van de Italianen. p. 62. 97 Aerts (1992). Geld en krediet. p. 65.

32 eenvoudiger gezegd, de kooplieden-bankiers. Dit type financiers ontstond toen de karavaanhandel in de dertiende eeuw plaats maakte voor de stedelijke residentiehandel. De kooplieden hoefden dan niet meer zelf mee op expeditie, maar vestigden hun hoofdzetel in een belangrijk handelscentrum en regelden van daaruit hun zaken via een netwerk van partners, afdelingen en filialen. Deze evolutie van karavaan- naar stedelijke residentiehandel bracht zulke drastische veranderingen in de methodes van handeldrijven met zich mee dat de overgang volgens econoom en historicus Raymond de Roover met recht “the commercial revolution of the end of the thirteenth century” genoemd mag worden.98 Cruciaal in dit proces waren drie veranderingen: om te beginnen werden vennootschappen die werden aangegaan voor de tijd van een enkele onderneming omgezet in vennootschappen die werden aangegaan voor enkele jaren en alleen konden worden ontbonden bij overlijden van één van de partners. Voorts was er de introductie van de lettera di cambio, de wisselbrief. Wisselbrieven maakten het mogelijk om koopkracht van plaats tot plaats over te brengen zonder de verzending van munten.

Lettera di cambio van Diamante en Altobianco degli Alberti aan Francesco di Marcco Datini en Luca del Sera Comp., 2 september 1398. Archivio di Stato, Prato.

De laatste belangrijke ontwikkeling was de vooruitgang die werd geboekt in het bijhouden van de boekhouding, met het ontstaan van boekhouden op een tweezijdig formulier, waarbij aparte kolommen werden aangehouden voor debet en credit.99 Tijd en energie die met deze verbeteringen werden bespaard in de goederenhandel werden aangewend in de geldhandel, waardoor de Italiaanse handelsfirma’s feitelijk ook banken werden.100 De Italianen waren de

98 R. de Roover (1948). Money, banking and credit in mediaeval Bruges: Italian merchant-bankers, lombards and money-changers: a study in the origins of banking. p.11. 99 Ibidem. 100 Aerts (1992). Geld en krediet. pp. 61-62.

33 eersten die deze nieuwe manier van handel drijven onder de knie hadden, met als gevolg dat het internatinale geldwezen in West-Europa zo goed als een Italiaans alleenrecht werd.101 Hierbij moet overigens opgemerkt worden dat, hoewel de firma’s langzaamaan dieper en dieper in de financiële wereld doordrongen, handel altijd ruggengraat van hun bedrijf bleef. De taal die door deze kooplieden-bankiers werd gevoerd was hoofdzakelijk Italiaans, voor interne administratie en contact met de hoofdkantoren in Italië en andere filialen. Met de buitenwereld, zoals contact met de Bruggelingen, werd eerder Frans dan Vlaams gebruikt. De kooplieden-bankiers kwamen op bepaalde uren bijeen op het Beursplein. Dit is niet verwonderlijk, aangezien aan dit plein de natiehuizen van de Genuezen, Florentijnen en Venetianen grensden en die van de Luccezen zich op een steenworp afstand bevond.102

Byrsa Brugensis.103 Tweede van links is de Genuese Loge en derde van links Ter Beurze, later het natiehuis van de Venetianen. Het huis met de trapgevel is Ter Ouder Beurse en het huis met de torentjes is de Florentijnse Loge.

Zoals aangegeven vertrokken de Lombarden uit Brugge na grote faillissementen in 1457. Voor de rest van de Italiaanse nazioni betekende het inmiddels welbekende bevel van Maximiliaan van Oostenrijk in 1488 hun ondergang. Na het sluiten van de vrede in 1493 kwamen ook de Italianen officieel nog wel terug naar Brugge, maar hun actieterrein bleef Antwerpen. De eerste van de nazioni die verdween is die van de Milanezen, reeds vóór 1494. De volgende die hun biezen pakten waren de Venetianen, kort voor 1515. Dat jaar vond de Blijde Intrede van Karel V plaats, waaraan de Genuezen, Florentijnen en Luccezen nog deelnamen. Desalniettemin vertrokken ook die nazioni kort daarna; de Genuezen waren vlak na 1522 de laatsten die de stad verlieten.104

101 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 13. 102 Van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge. p. 131. 103 Sanderus (1641). Flandria Illustrata. 104 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 191.

34

2.2 Le nazioni italiane Zodra de Italianen zich (semi-) permanent in Brugge hadden gesetteld, verenigden ze zich in nazioni, naties die bestonden uit kooplieden uit dezelfde stad. Door de politieke versnippering en het municipalisme die overheersten in Italië verenigden de Italianen zich niet in één groep als land, maar volgens de onafhankelijke stadstaten.105 De Italianen waren aldus verdeeld in de nazioni van Genua, Venetië, Lucca, Florence en Milaan. Van de Milanese nazione is nauwelijks iets bekend. Slechts door enkele vermeldingen is bekend dat zij bestond, er zijn echter geen indicaties van formele organisatie of van een officiële erkenning. Ook kooplieden uit Bologna, Pisa, Siena, Prato en Piacenza, ‘Plasentinen’ genoemd, zijn in Brugge gevestigd geweest, echter zonder verenigd te zijn geweest in een natie.106 Hoewel de Italianen verdeeld waren en zich over het algemeen ook slechts met hun eigen natie bezighielden, vormden ze af en toe een verenigd front op de momenten dat gemeenschappelijke belangen op het spel stonden. Eén van de eerste taken van de nieuw gevormde nazioni was het verkrijgen van privileges van de lokale overheden. Het doel van deze privileges was onder andere bescherming tegen willekeurige acties van de lokale overheid, zoals bijvoorbeeld arrestaties uit wraak en inbeslagneming, en het vaststellen van het tarief van tolgelden en havenbelasting.107 In de vijftiende eeuw genoten alle Italiaanse naties min of meer dezelfde rechten en privileges. Banden tussen de natie en het thuisland werden stevig onderhouden om, aangezien er nog geen kranten waren, zo de leden van de natie op de hoogte te kunnen houden van handelsnieuwtjes, oorlogen, fluctuerende koersen etc. Elk van de naties had zo zijn eigen kracht. Zo waren de Venetianen en Genuezen voorlopers op het gebied van handelstechnieken en het gebruik van navigatie-instrumenten op volle zee. Daarentegen hielden de Luccezen, Sienezen en Florentijnen zich meer bezig met het financiële wereldje: ze waren meesters in de wisseltechnieken en financiële transacties.108

105 Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. p. 61. 106 Vandewalle (2002). De vreemde naties. p. 37. 107 De Roover (1948). Money, banking and credit. pp. 13-14. 108 Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. p. 61. 35

2.2.1 Venetianen De oudste Italiaanse handelsnatie is die van de Venetianen, die al in de eerste decennia van veertiende eeuw permanente vertegenwoordigers in Brugge installeerden. Wanneer het Venetiaanse consulaat precies is opgericht is niet bekend, aan de hand van enkele verleende privileges wordt 1322 als oprichtingsjaar vermoed. Al in 1319 kwamen de handelaars uit de Dogenstad met een hele lijst aan eisen, namelijk: (1) het recht om een consulaat op te richten met jurisdictie over de Venetianen, (2) onschendbaarheid van arrestatie ten gevolge van schulden, (3) het recht om goederen te verkopen, (4) een lager tarief voor het inhuren van makelaars en (5) vrijheid om te komen en gaan wanneer ze wilden zonder lastig gevallen te worden.109 Als drukmiddel dreigden ze daarbij voortaan met hun galeien op Antwerpen te varen. Hoewel hun eisen in 1322 werden ingewilligd door de graaf en de stad, werd de overeenkomst niet direct uitgevoerd. Later in datzelfde jaar werden opnieuw onderhandelingen gevoerd, waaruit vermoedelijk ook de oprichting van het Venetiaans consulaat in Brugge tot stand kwam, een handelsorganisatie met een consul aan het hoofd.110 Zeker bestond het consulaat in 1358, toen de bestaande privileges door graaf Lodewijk van Male werden bevestigd en nieuwe voorrechten werden toegekend. Hierin werd onder andere bepaald dat de Venetianen een onbelemmerde handel werd gewaarborgd tijdens een periode van vijfenveertig dagen na de aankomst van de galeien uit Venetië.111 De handelsprivileges van de Venetianen werden in 1406 en 1468 nog bevestigd en uitgebreid. Halverwege de veertiende eeuw was de Dogenstad al een handelspartner van formaat voor Brugge. Andersom gold dat ook: van al de Venetiaanse handelsschepen vormden de galeien die op Brugge voeren de belangrijkste handelsvloot. De Venetianen brachten voornamelijk textielwaren, vruchten, sieraden, suiker en specerijen uit het Oosten in. Ze voeren terug met het Vlaamse laken.112 Voorts bedienden de Venetianen zich niet enkel van de handel in goederen, maar speelden ze ook op de financiële markt een bescheiden rol, waarbij ze de Luccezen en Florentijnen het voortouw lieten nemen. Dat de Venetiaanse nazione geen club van armelui was, blijkt wel uit het feit dat ze gedurende de veertiende en een groot deel van de vijftiende eeuw meerdere keren als geldschieters ten behoeve van de Brugse stadskas optraden.113

109 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 15. 110 Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. p. 34. 111 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 184. 112 Idem. pp. 183-184. 113 Idem. p. 184.

36

Een nauwe betrokkenheid bij de commerciële en financiële markt in Brugge blijkt ook uit de locatie van de zogenaamde ‘Venetiaanse Loge’, die zich op het Beursplein bevond. De Venetianen huurden daar vanaf 1397 tot zeker 1483 het huis Ter Beurse, een huis dat dankzij de vele kamers en kelders voor opslag uitermate geschikt was als natiehuis en thans nog steeds een herinnering aan de Venetiaanse handel biedt.114 Voor hun religieuze bijeenkomsten konden de Venetianen in de kerk van de augustijnen terecht. Aldaar beschikten ze over een eigen altaar waar ze hun patroon, de heilige Marcus, konden vereren. Het huis Ter Beurse, de Venetiaanse loggia115

114 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 16. 115 Afbeelding van https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/29897. Geraadpleegd op 26 juni 2017.

37

2.2.2 Genuezen De Genuezen waren in 1277 de eerste buitenlandse kooplieden die met hun galeien het Zwin binnenvoeren. Een halve eeuw lang waren ze nadrukkelijk aanwezig in Brugge, maar in de jaren ’40 van de veertiende eeuw verslapte de Genuese handel met Brugge wegens betrokkenheid bij de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland. In 1379 zijn de Genuezen in ieder geval weer terug in de stad, gezien het feit dat ze in dat jaar worden aangesproken om de noden van de stadskas te helpen verlichten.116 Het is in 1395 Filips de Stoute die de handelscontacten tussen Brugge en Genua weer verstevigt, door middel van een handelsverdrag dat hij met de Genuezen sloot. Volgens een charter uit dat jaar, dat een eerdere vergunning verving, mochten Genuezen niet gearresteerd worden en hun goederen niet in beslag worden genomen.117 Voorts moest de graaf van Vlaanderen, mocht hij de Genuezen van zijn grondgebied af willen hebben, de Genuezen acht maanden van te voren waarschuwen zodat ze de tijd hadden het land veilig te verlaten. Tevens verkregen ze meer handelsvrijheid in ruil voor het overbrengen van de Genuese stapel koopwaar van Engeland naar Brugge. Het gevolg hiervan was dat de Genuese kooplieden hun lading eerst in Brugge te koop aanboden, voor ze naar de Engelse markt afreisden. Het hoogtepunt van de handelscontacten tussen Brugge en Genua vond halverwege de vijftiende eeuw plaats. Het was ook in die tijd, meer bepaald in 1459 en 1469, dat de Genuese privileges nog eens bevestigd en uitgebreid werden. Opvallend is dat Genua, hoewel het een handelsgrootmacht was, zelf geen exportgoederen produceerde, maar als een soort verbinding tussen de oostkant van de Middellandse Zee en het noorden van Europa fungeerde. De belangrijkste goederen die ze van oost naar west vervoerden waren aluin en wede, respectievelijk een essentiële grondstof en verfstof voor de lakenindustrie. Tevens vervoerden ze specerijen, huiden, leer en luxewaren. Andersom brachten de Genuezen vanuit Vlaanderen natuurlijk laken, Zegel van de Genuese natie, 1386, maar ook tapijten, hout, pelzen en huiden mee. 118 Archives départementales du Nord, Rijsel

116 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 185. 117 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 14. 118 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. pp. 183-185. 38

Bij het afsluiten van het handelsverdrag in 1395 werd ook het recht tot het oprichten van een consulaat verleend. Vermoed wordt dat dit recht al tussen 1358 en 1366 door graaf Lodewijk van Male werd verleend, maar de charter hiervan is niet bewaard gebleven. De Genuese Loge werd in 1397 opgetrokken op een terrein aan het Beursplein dat ze van de stad geschonken hadden gekregen. Dit huis, gelegen in de Vlamingstraat, en het achtergelegen huis van de consul zijn de enige overblijfselen die nog herinneren aan de Genuese aanwezigheid te Brugge. Het jaar van de eerstesteenlegging en de namen van de opdrachtgevers zijn vermeld op de fundatiesteen rechts boven de hoofdingang. Daarboven valt een rood kruis op een zilveren veld te zien, het wapen van de stad en republiek Genua, en de patroonheilige van de stad en de Genuese nazione in Brugge, de strijdende Joris (Giovanni). Daar weer boven zijn vijf wapenschilden weergegeven, waar men ook één van Jan Crabbe, abt van de Duinenabdij in Koksijde kan ontwaren.119 Het gebouw straalt macht en rijkdom uit, met de laat-gotische vormgeving en het dure witte zandsteen waaruit het is opgetrokken. De Genuezen konden voor hun religieuze diensten terecht in de augustijnenkerk, waar ze in 1446 hun eigen zitgestoelte in het Saaihalle, voormalig koor verwierven. Genuese natiehuis.120

De meest interessante familie binnen de Genuese nazione waren de Adornes, die vooral bekend zijn door de door hen gebouwde Jeruzalemkerk die heden ten dage nog steeds in gebruik is. Het Brugs-Genuese patriciërsgeslacht stamde af van het Genuese handelaars- en bankiersgeslacht Adorno, dat in Italië een machtige positie had verworven. In Brugge werd die lijn doorgetrokken: ze behoorden tot de aristocratische bovenlaag van de stad, waren zeer actief in het politieke leven en bouwden langzaam maar zeker een vermogen op. Ze waren ook zeer ingeburgerd in het Brugse leven, waar ze belangrijke functies in het stadsbestuur vervulden en lid waren van de meest vooraanstaande aristocratische broederschappen. De meest bekende leden van de Adornes waren Pieter en zijn zoon Anselm. Pieter verwierf faam door zijn plan in 1452 om in de Jeruzalemkerk een openbare bibliotheek te vestigen, naar het

119 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 187. 120 Afbeelding van https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/29895. Geraadpleegd op 26 juni 2017.

39 model van de te Florence opgerichte Biblioteca Medicea Laurenziana, in opdracht van Cosimo de’ Medici ontworpen door Niccolò Niccoli.121 Door het blijvende contact tussen de Brugse Adornes en Italië maakte de familie al heel vroeg kennis met een nieuwe Italiaanse stroming, het humanisme, en speelde een belangrijke rol in de verspreiding daarvan. Uit fragmentarische overgeleverde boekenlijstjes van Anselm Adornes, de bekendste telg van de familie, is af te lezen dat hij persoonlijk humanistisch geïnspireerde handschriften kopieerde, zoals van humanistische auteurs als Leonardo Bruni en Lorenzo Valla. De ridder Anselm Adornes was cultureel actief, een internationaal handelaar én speelde een belangrijke rol in het adellijk leven van die tijd. Hij werd vooral bekend door zijn diplomatieke missie naar Schotland. Aldaar vertegenwoordigde hij een delegatie van de stad Brugge, de hertog en de Vlaamse volksvertegenwoordiging, waarbij hij bij de Schotse koning pleitte voor de opheffing van de handelsboycot op Vlaanderen en de terugkeer van de Schotse kooplui naar Brugge. Anselm roemde de stad als zijnde de universitas mercature, gemeenschap van de koophandel, en onderlijnde daarmee het belang van Brugge als internationaal commercieel centrum.122 Zijn pleidooi sneed hout: de Schotten kwamen terug naar Brugge en Anselm genoot een leven lang persoonlijke voorrechten, verleend door de Schotse koning.

121 Geirnaert (1982). Kunst- en geestesleven te Brugge. p. 136. 122 Geirnaert (2002). Universitas mercature. pp. 151-152. 40

2.2.3 Luccezen De derde grote Italiaanse natie in Brugge was die van de kooplieden uit Lucca. In die tijd was Lucca één van de voornaamste productiecentra van zijde, waarbij werd gespecialiseerd in rijke en zware zijden stoffen voor onder andere liturgische gewaden. Tevens werden er andere luxe stoffen vervaardigd, zoals goudlaken, velours en goudbrokaat. De veertiende en de vijftiende eeuw vormden het hoogtepunt voor dit productieproces in Lucca, daarna raakte het snel in verval door concurrentie van Florence, Venetië en Bologna.123 Behalve textielproducten importeerden de Luccezen ook andere waren als kruiden en specerijen in Brugge. Ze namen Vlaams en Engels laken mee terug en waren tevens actief in het zeeverzekeringswezen en in de financiële wereld als wisselaars en bankiers. In 1369 slaagden de Luccezen er in om bij hun autoriteiten, die net gunstig waren gestemd door de bevrijding van Lucca van de dominantie van Pisa, goedkeuring van hun statuten af te dwingen. De interne organisatie van de Luccese nazione is bekend door de overlevering van een statuut gedateerd 18 juli 1478 en gepubliceerd in 1933 door Italiaans historicus en archivaris Eugenio Lazzareschi.124 Volgens het statuut vormde de Luccese nazione een handelsgenootschap, een sociale vereniging en een religieuze broederschap ten behoeve van de cultus van de Volto Santo, een kruisbeeld met Christus in een lang gewaad. De natie van de Luccezen vormde een università of comunità, een gemeenschap. Aan het hoofd een bestuur bestaande uit een consul, drie raadsleden, twee operatori (penningmeesters) en twee pacieri (protocolmeesters). De diritto di Santa Croce, een jaarlijkse belasting over de waarde van de door de Luccezen verhandelde goederen financierde het natiebestuur. De consul werd gekozen door de leden van de natie en vertegenwoordigde de regering van Lucca zowel bij de Luccese handelaars in Brugge als tegenover de stadsmagistraat. Hij bewaakte de handelsprivileges, sprak recht in zaken tussen Luccezen onderling almede met de lokale autoriteiten.125 Lidmaatschap van de università was niet optioneel, elke Luccees in Brugge werd geacht zich aan te sluiten op straffe van verbanning en commerciële boycot. In 1377 betrokken de Luccezen hun eigen natiehuis, dat eerst op de hoek van de Grauwwerkerstraat en de Naaldenstraat lag, dat later overgebracht werd naar een nabij gelegen huis op de hoek van de Naaldenstraat en de Kuiperstraat. In die tijd resideerden er in Brugge ongeveer 46 Luccezen, vrouwen en kinderen niet inbegrepen. In 1393 werd er een

123 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 188. 124 E. Lazzareschi (1933), Gli statuti dei Lucchesi a Bruges e ad Anversa. pp. 75-88 125 Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. pp. 34-35.

41 overeenkomst afgesloten door de stad Brugge met de consul van de Luccezen, waarbij 38 Luccezen werden geteld die zich in de stad bevonden. In 1478, bij het vernieuwen van voorgenoemde statuten, waren er nog slechts twaalf Luccezen aanwezig. Hoewel deze daling in aantal gelijk viel met het opkomende verval van de Brugse handel, is deze afname waarschijnlijk voornamelijk te verklaren door het verval van de Luccese zijde-industrie.126 Voor de verering van de Volto Santo beschikte de Luccese natie over een kapel in de kerk van het augustijnenklooster, waar ook hun Venetiaanse en Genuese landgenoten te gast waren, samen met de Hanzeatische kooplieden. Eerdergenoemde diritto di Santa Croce, de jaarlijkse belasting, werd ook aangewend om de kosten voor de religieuze plechtigheden te dekken.127 Elk lid van de natie werd geacht mee te doen in de religieuze en sociale activiteiten rond het feest van de Verheffing van het Kruis op 13 september, en de hoogmis bij te wonen die elke eerste zondag van de maand werd gehouden.128

De belangrijkste figuren uit de Luccese nazione waren in de veertiende eeuw Forteguerra Forteguerra en Dino Rapondi, en in de vijftiende eeuw Giovanni Arnolfini. Deze lieden waren allen zowel kooplieden als bankiers, waardoor ze tot de meest invloedrijke leden van de natie behoorden. Forteguerra kwam als klein jongetje al naar Vlaanderen, waar hij later met zijn neef Bartolomeo een zakenimperium op zou bouwen. Forteguerra werd in 1384 consul van de Luccese nazione en rond dezelfde tijd leverancier aan het hof van hertog Filips de Stoute, voor wie hij sieraden en gouden kleden aanvoerde.129 Forteguerra onderhield ook intensieve contacten met die andere belangrijke Luccees van die tijd, Dino Rapondi. Rapondi had meerdere kantoren, onder meer in Brugge, Parijs en Avignon. Door zijn contacten bij het Franse hof viel Rapondi in de smaak bij Filips de Stoute. Ook de familie Rapondi dreef handel in hét exportproduct van Lucca; zijde. Dino Rapondi trad daarnaast ook op als bankier van de hertogen van Bourgondië, Berry en Orléans. Rapondi’s centrale positie als bankier was dusdanig belangrijk dat hij ook als geldschieter en tevens als onvermijdbare tussenschakel tussen lokale besturen en de vorst optrad.130 Ondanks zijn belang als bankier bleef hij vooraleerst handelaar, waarbij zijn voorkeur uitging naar zijde, edelmetaal en juwelen. Hij voorzag de hoven van Frankrijk en Bourgondië van allerhande luxeartikelen,

126 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 20. 127 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. pp. 189-190. 128 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 19. 129 Dizionario Biografico www.treccani.it. Geraadpleegd op 27 juni 2017. 130 Boone (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen. pp. 129-130.

42 waaronder verluchte handschriften. Zo verkocht hij aan hertog Filips de Stoute een exemplaar van de Légende dorée en een prachtig verluchte Franse bijbel.131 Giovanni di Nicolao Arnolfini was een telg uit een belangrijke Luccese familie, die aldaar een flinke vinger in de politieke en commerciële pap hadden. Giovanni kwam al op jonge leeftijd naar Brugge om daar de handel in zijde, tapijten en andere luxegoederen op te pakken. Hoewel Arnolfini internationaal handelaar en raadsheer van hertog Filips de Goede was, is zijn naam bovenal bekend omdat hij de man is op het beroemde schilderij van Jan van Eyck, Portret van Giovanni Arnolfini en zijn bruid uit 1434.132

131 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 19. 132 Het schilderij bevindt zich thans in de National Gallery in Londen.

43

2.2.4 Florentijnen Reeds in de eerste helft van de veertiende eeuw waren de Florentijnen actief in Brugge. In die tijd verleenden grote bankiersfamilies als de Peruzzi’s en de Bardi’s geldsommen aan de stad.133 Deze familiebedrijven gingen echter in de jaren ’40 van de veertiende eeuw failliet. Pas in de jaren 1420 duiken de Florentijnen weer op in Brugge en zijn daarmee de laatste Italiaanse natie die een vaste organisatie bestendigden. In 1427 richten ze hun loggia in vlakbij hun landgenoten aan het Beursplein. De buitenlandse handelaars voelden zich zo op hun gemak in hun huisvesting, dat ze er meubels en persoonlijke eigendommen achterlieten. Een anekdote van wat de Florentijnen zoal uitspookten in hun verblijf: in 1376 gebruikten twee Florentijnen een kamer in hun accommodatie ‘Ter Stroche’ om er een andere Florentijnse koopman gevangen te houden tot hij zijn schuld afbetaald had.134 De interne organisatie van Florentijnse natie is, net als bij de Luccezen, bekend door de overlevering van een statuut.135 Het statuut, gedateerd 8 februari 1427, beschrijft dat de organisatie niet zoveel verschilde van die van de Luccezen, met uitzondering van wat details over de benoeming van functionarissen en het vieren van de feestdagen. Ook bij de Florentijnen bestond het bestuur uit een consul en twee raadgevers, maar anders dan bij de Luccezen, werden deze functionarissen niet door de leden van de natie benoemd maar werden ze door de Consoli del Mare in Florence verkozen uit de kring van Brugse Florentijnen.136 Het meest succesvol in de late middeleeuwen waren die bedrijven die de warenhandel combineerden met de geldhandel. Zo ook de eerdergenoemde bankiersfirma’s Bardi en Peruzzi en in de vijftiende eeuw de belangrijkste, namelijk die van De’ Medici. In 1439 werd in Brugge een filiaal van de beroemde De’ Medici bank opgericht. De machtige Florentijnse familie speelde in het thuisland een vooraanstaande rol, zo waren ze oppermachtig in de politiek tot het punt dat ze zelfs een vorstelijke rang verkregen, waren mecenassen van de renaissance en ijverig kunstverzamelaars: de Galleria degli Uffizi, één van de oudste en belangrijkste kunstmusea ter wereld, werd door de familie De’ Medici opgericht. Ondanks deze veelheid aan activiteiten bleven ze altijd hun oorspronkelijke handels- en bankbedrijf behartigen.137 Overigens moet vermeld worden dat de Banco Mediceo, hoewel het in die tijd

133 Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. p. 35. 134 J.A. van Houtte (1950). Makelaars en waarden te Brugge van de 13de tot de 16de eeuw. In Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden. p. 178. 135 Gino Masi (1941). Statuti delle colonie fiorentine all’estero. In R. de Roover (1948) Money, banking and credit in mediaeval Bruges: Italian merchant-bankers, lombards and money-changers: a study in the origins of banking. p. 19. 136 Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. p. 35. 137 Van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge. p. 131. 44 ver boven alle anderen uitstak, nog ruimte liet voor andere Florentijnse bankiersfamilies, zoals de Strozzi, Pazzi en Frescobaldi. De Florentijnse groei in aantal en in prestige is op te maken uit de aanwezigheid van de natie bij twee ceremoniële processies van de opeenvolgende hertogen van Bourgondië. In 1440 namen er 22 Florentijnen deel aan het defilé tijdens de Blijde Intrede van Filips de Goede. Daar tegenover stonden 40 Venetianen en 38 Genuezen. Bij het huwelijk van Karel de Stoute met Margaretha van York in 1468 waren er bijna 100 Florentijnen aanwezig, tegenover 50 Venetianen en een significant kleiner aantal Genuezen – het precieze aantal is onbekend. De opening van het filiaal van de Banco Mediceo speelde een belangrijke rol in de stijging van dit aantal en het prestige.138 In tegenstelling tot de Venetianen, Genuezen en Luccezen, die in de augustijnenkerk respectievelijk over een altaar, zitgestoelte en kapel beschikten, weken de Florentijnen voor hun eredienst uit naar het klooster van de minderbroeders, waar ze de heilige Franciscus van Assisi als patroon vereerden.139 Hier waren ze te gast samen met de Biskajers en de Castilianen. Alle hoofden van de Florentijnse agentschappen en bedrijven werden geacht aanwezig te zijn bij de hoogmis, die op elke eerste zondag van de maand werd gehouden. Voor het onderhoud van het natiehuis en de kapel in het klooster werden, evenals bij de Luccezen, belasting geheven op de waarde van de door de Florentijnen verhandelde goederen.140

De meest opmerkelijke ziel uit de nazione fiorentina is de zijdehandelaar, diplomaat, bankier en meermaals consul van de nazione, . Aan het eind van de veertiende eeuw begon de familie De’ Medici onder leiding van Cosimo Il Vecchio in Florence aan hun opmars. In die tijd was de familie ook in Brugge actief, waar hun belangen werden behartigd door een nazaat van Dino Rapondi, te weten Filippo Rapondi.141 Tommaso Portinari142 In 1439 opende de Banco Mediceo een filiaal in Brugge met aan het hoofd achtereenvolgens Bernardo Portinari en Angelo Tani. Tani’s assistent was het neefje van Bernardo Portinari,

138 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 43. 139 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. pp. 189-191. 140 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 51. 141 Boone (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen. pp. 130-132. 142 Deel van: Hans Memling, Tommaso Portinari en zijn vrouw, 1470. Metropolitan Museum of Art, New York.

45

Tommaso. Portinari junior was opgegroeid aan het hof van Cosimo de’ Medici en al op jonge leeftijd naar Brugge gestuurd. In tegenstelling tot Tani sprak hij vloeiend Frans en vermoedelijk ook Vlaams. Hij was uitermate bekend met de Brugse beau monde en had invloedrijke contacten aan het Bourgondische hof. Tegen 1464 was hij raadsheer van hertog Filips de Goede en later van diens opvolger Karel de Stoute.143 Toen Tani voor een zakenreis terugkeerde naar Florence in 1464 maakte Portinari hem achter zijn rug om zwart, waardoor Tani werd ontslagen en dientengevolge Portinari in 1465 directeur van het Banco Mediceo filiaal in Brugge werd.144 Om de status van de bank en voornamelijk die van zichzelf te verhogen verspilde Portinari geen tijd en betrok onmiddellijk het Hof Bladelin. Wie door de poort van de thans nog te bezichtigen patriciërswoning loopt waant zich direct op het binnenplein van een Italiaans palazzo uit de renaissance, waar nog altijd de imposante stenen portretmedaillons van Lorenzo de’ Medici en zijn vrouw Clarice Orsini te aanschouwen zijn, die Portinari liet aanbrengen als lofbetuiging.145

Portretmedaillons Lorenzo Il Magnifico en zijn vrouw Clarice Orsini146

Het was ook in die tijd dat Portinari een geduchte concurrent werd van eerdergenoemde Giovanni Arnolfini op het gebied van de handel in zijde, een gebied dat tot dusver vrijwel een Luccese monopolie was geweest. In 1468 was het Portinari, en niet Arnolfini, die de zijden stoffen voor het huwelijk van Karel de Stoute en Margaretha van York leverde.147 De aanstelling van Portinari als directeur van het filiaal bleek een verkeerde keuze, aangezien Portinari’s riskante investeringen en kredietfaciliteiten tot grote verliezen leidden.

143 Boone (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen. pp. 130-132. 144 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 44. 145 Geirnaert (1982). Kunst- en geestesleven te Brugge. p. 137. 146 Afbeelding van http://www.dbnl.org/tekst/_vla016200301_01/_vla016200301_01_0007.php. Geraadpleegd op 27 juni 2017 147 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. pp. 194-198.

46

In 1480 verbrak Lorenzo de’ Medici het vennootschap met Portinari, waardoor deze direct geruïneerd was aangezien het verliessaldo 3600 dukaten bedroeg.148 Als hoofdoorzaak noemde Lorenzo de kredietverlening aan Karel de Stoute. Dit had Portinari aan kunnen zien komen, gegeven het feit dat al in 1399 de Orlandini-bankiers te Brugge schreven:

Ma niuno s’impacciò mai con signori che poi alla fine non vi rimetta le penne Niemand komt ooit met grote heren in aanraking zonder op ’t einde zijn veren te verliezen149

148 Aerts (1992). Geld en krediet. p. 64. 149 Ibidem.

47

2.3 Italianen in de omgang 2.3.1 Integratie en sociaal leven De Italianen die in Brugge verbleven verenigden zich zoals gezegd in nazioni en hielden zich ook erg vast aan die micro-samenleving, waarin ze in grote weelde leefden. Hoewel er argumenten aangevoerd kunnen worden dat de Italianen zich derhalve ophielden in geïsoleerde en ietwat xenofobe clans, ben ik van mening dat de Italianen tot op zekere hoogte wel integreerden in de Brugse samenleving.150 Wordt de integratie van de Italiaanse kooplieden in ogenschouw genomen, dan zijn er meerdere typen te onderscheiden. Te beginnen met de kooplieden waarvoor Brugge slechts een korte fase in hun werkzame leven vormde. Deze lieden integreerden als gevolg van hun korte aanwezigheid logischerwijs nauwelijks in de Brugse samenleving. Denk hierbij bijvoorbeeld aan lieden als Lorenzo Strozzi, die achtereenvolgens in Valencia, Avignon, Brugge en Napels gestationeerd was.151 Het merendeel van de Italiaanse kooplieden kwam echter voor een groot deel van het werkzame leven naar Vlaanderen en bereikten daardoor een zekere mate van integratie. Een voorbeeld hiervan is de Florentijn Tommaso Portinari, die opgroeide in Italië maar al op redelijk jonge leeftijd naar Brugge kwam, om aldaar zijn hele werkende leven door te brengen en uiteindelijk op hoge leeftijd terug te keren naar Italië. Er waren bovendien ook kooplieden die zich in de stad settelden, het burgerrecht verwierven en familieleden lieten overkomen. In de veertiende en vijftiende eeuw zijn ongeveer 55 namen bekend van Italianen die in Brugge het poorterschap verwierven.152 Het gaat hierbij om mensen van een lager sociaal niveau, maar tevens om beroemde families als de eerdergenoemde Arnolfini, Rapondi en Adornes.153 De Italianen integreerden in Brugge ook in religieuze zin, zo waren de Florentijnen lid van de religieuze broederschap van Onze-Lieve-Vrouwe van den droge boom.154 We moeten hierbij echter wel bedenken dat de Italianen over het algemeen niet in de lagere regionen van de bevolking integreerden, maar behoorden tot de Brugse elite. Zo mocht niet zomaar iedereen lid worden van het elitaire broederschap van Onze-Lieve-Vrouwe van den droge boom, maar behoorden haar leden louter tot de adel, burgerij en belangrijkste buitenlandse kooplieden. Filips de Goede en zijn vrouw Isabella van Portugal waren ereleden, net zoals Karel de Stoute en zijn tweede vrouw Isabella van Bourbon. Ook wat betreft de functies die de buitenlandse kooplieden bekleedden, dan is vast te stellen dat die boven de

150 Zie onder andere Aerts (1992). Geld en krediet. p. 64. 151 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 45. 152 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 193. 153 Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. p. 62. 154 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 51.

48

‘gewone’ functies uitstijgen: de Luccees Dino Rapondi wierp zich op tot kredietverstrekker van de Bourgondische hertogen waardoor hij betrokken was bij alle grote gebeurtenissen waaraan financiële aspecten verbonden waren.155 De Genuees Anselm Adornes werd, zoals vermeld, door de stad en graaf van Brugge op diplomatieke missie naar Schotland gestuurd en de Florentijn Tommaso Portinari was raadsheer van hertog Filips de Goede en diens opvolger Karel de Stoute.156 Behalve integratie in het politieke, financiële, religieuze en diplomatieke leven, is de culturele invloed die van de in Brugge verblijvende Italianen uitging van meer belang. Door de nauwe banden die de Italianen onderhielden met hun thuisland werd Brugge één van de eerste Noord-Europese steden waar de Renaissance en het humanisme doordrongen. De Luccees Carlo Gigli correspondeerde uitvoering met een beroemd Italiaans humanist, kardinaal Eneo Silvio Piccolomini, de latere paus Pius II.157 De Florentijn Francesco Tedaldi, die in 1465 het Brugse poorterschap verwierf, onderhield contacten met de beroemde Italiaanse humanist Marsilio Ficino. Hier komt eveneens de Genuees Anselm Adornes om de hoek kijken, die zoals vermeld eigenhandig humanistische handschriften kopieerde.

155 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 21. 156 Boone (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen. p. 132. 157 Geirnaert (2002). Universitas mercature. p. 159.

49

2.3.2 Kunstpatronage Het mag inmiddels duidelijk zijn dat de in Brugge verblijvende Italianen over het algemeen geen simpele zielen waren, maar rijke, erudiete figuren die er een zeer luxueuze levensstijl op nahielden. De Italianen hadden niet alleen een culturele invloed op de Vlamingen, op hun beurt kregen zij interesse in de Vlaamse kunst en cultuur. De kunstvoorwerpen, handschriften en zelfs graftombes die zij bestelden en/of verhandelden waren zowel uit Italië als uit Vlaanderen afkomstig en de vervaardigers ervan werden wederzijds beïnvloed.158 Zo werden Vlaamse tapijtmakers aan het werk gezet aan de hand van ontwerpen gemaakt door Italiaanse kunstenaars, waardoor de decoratieve kwaliteit van de Vlaamse tapijten werd vergroot. De zestiende-eeuwse Venetiaanse ambassadeur Michele Suriano was verwonderd over de vaardigheden van de Vlaamse tapijtwevers. Volgens hem konden de specialisten licht en schaduw simuleren, reliëf aanbrengen en kleurschakeringen aanbrengen “alsof ze afkomstig waren van het penseel van de beste schilders”.159 Hoewel de Italianen natuurlijk oprecht geïnteresseerd waren in de kunst, was het laten vervaardigen van zulke werken ook een uiting van macht en rijkdom.

Wandtapijt door Bernard van Orley, uit de reeks De Slag bij Pavia, ca. 1491. Museo Capodimonte, Napels.

De belangrijkste kunstpatronage was op het gebied van de schilderkunst, waarbij met name de Vlaamse Primitieven zeer gewild waren. In de vijftiende eeuw bereikte de populariteit van de Vlaamse schilderkunst in Italië het hoogtepunt, vanaf de zestiende eeuw gebeurde ook het omgekeerde: Vlaamse kooplieden in Italië lieten dan ook wel Italiaanse kunstwerken naar de

158 Geirnaert (2002). Universitas mercature. p. 159. 159 E. Alberi (red.) (1861). Relazioni degli ambasciatori veneti al senato. In Relazioni degli stati Europei, tranne l’Italia, vol. 3. p. 356.

50

Nederlanden sturen. De populairste werken waren portretten of retabels voor privégebruik of om hun nagedachtenis te vereeuwigen op het altaar van de kapel waar de Italianen begraven wensten te worden.160 Ook werden talloze kunstwerken vervaardigd in opdracht van een Italiaans hof, of in opdracht van een Italiaanse koopman te Brugge om daarna als schenking aangeboden te worden aan een Italiaans hof. Zo was er bijvoorbeeld de Luccese koopman Paolo Pioggo, die zowel leverancier als patroon was: hij leverde een triptiek van de kruisafneming van Rogier van der Weyden aan het hof van Este in Ferrara en hij bezat zelf een Pietà van Jan van Eyck.161 Hoewel er ook andere Italianen waren die kunstwerken lieten vervaardigen, hadden de Luccezen, Genuezen en Florentijnen het grootste aandeel in de Italiaans-Brugse kunstwereld. De Luccezen gaven het startsein voor de kunstpatronage, zij begonnen al in de eerste helft van de vijftiende eeuw met het bestellen van kunstwerken. Het meest beroemd is het al eerder genoemde werk van Jan van Eyck, Giovanni Arnolfini en zijn bruid uit 1434. Het schijnt dat dit dubbelportret nooit in Italië is aangekomen, maar in de Nederlanden bleef.162 Rond 1500 kwam het portret in het bezit van een Spaanse diplomaat en kunstverzamelaar, waarna het schilderij opgenomen in de kunstverzameling van de Spaanse koning. De Genuese kooplieden bleken fervent opdrachtgever van triptieken. Zo is er een triptiek met de portretten van Andreas de la Coste en Agnes Adornes, een telg uit het beroemde Adornes-geslacht. De vervaardiger van dit werk uit 1499 is echter onbekend.163 Al bekender is het werk van Petrus Christus, vervaardigd in opdracht van Giovanni Battista Lomellini. Op dit triptiek, waarvan het middenstuk zoek is, zijn Lomellini en zijn vrouw devoot geschilderd op miniatuurachtige wijze. Lomellini was ook de patroon voor een ander triptiek, vervaardigd in het midden van de jaren 1430 door Van Eyck.164 Het werk, dat waarschijnlijk één van de eerste schilderijen van Van Eyck was dat in Italië belandde, raakte in het bezit van koning Alfonso van Aragon van Napels, maar werd in het begin van de zestiende eeuw verwoest bij een brand.

160 D. de Vos (1992). Brugge en de Vlaamse Primitieven in Europa. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa (1992). p. 332 161 Borchert (2002). Handel en wandel. p. 142. 162 Ibidem. 163 Het werk bevindt zich thans in Santa Margherita Ligure, San Lorenzo alla Costa. 164 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 3. 51

Petrus Christus, Rogier van der Weyden Schenkers van de familie Lomellini, ca. 1455. Graflegging van Christus, ca. 1460-1463. Luiken van een triptiek. National Gallery of Art, Washington. Schilderij. Galleria degli Uffizi, Florence

Het kan geen toeval zijn dat de Florentijnse kunstpatronage van start ging ten tijde van de bloeiperiode van de Banco Mediceo te Brugge.165 De Florentijnse kooplieden-bankiers waren heer en meester op het gebied van kunstpatronage, wederom met name van de Vlaamse Primitieven. Het startsein werd gegeven door een opdracht van de familie De’ Medici: een werk van Rogier van der Weyden, de Graflegging van Christus, dat hij rond 1460-1463 te Florence schilderde. Hierna werden aan de lopende band schilderijen voor Florentijnen gemaakt, zowel in het thuisland als in Brugge. Eén van de eerste opdrachtgevers te Brugge was de directeur van het Banco Mediceo filiaal aldaar, Angelo Tani. Tani bestelde rond 1467 een altaarstuk van het Laatste Oordeel bij Hans Memling, die onofficieel als dé schilder van de nazione fiorentina beschouwd kan worden.166 Het altaarstuk kan gezien worden als één van de eerste van vele stukken die bij Memling besteld zouden worden door de Italiaanse kooplieden.

Detail van triptiek met het Laatste Oordeel

165 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 45. 166 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 54. 52

Het werk was bedoeld om opgesteld te worden in te worden in een familiekapel in de Badia Fiesolana nabij Florence, maar daar zou het nooit geraken. Op de zijpanelen van de triptiek zijn Tani en zijn vrouw afgebeeld, maar leuker nog is het middenpaneel, waarop Tani’s opvolger Tommaso Portinari werd afgebeeld in de weegschaal bij Sint-Michiel. Op 27 april 1473 werd de galei San Matteo, varend van Vlaanderen naar Italië, door de uit Danzig (het huidige Gdansk) afkomstige Paul Benecke gekaapt.167 Aan boord bevonden zich twee triptieken, die met het Laatste Oordeel van Memling en een onbekend werk. Beide werken werden later beschreven als “fort belles et riches” en getaxeerd op 350 gouden Florijnen.168 Ondanks vele diplomatieke bemoeienissen bereikte het Laatste Oordeel Badia Fiesolana nooit maar kwam het werk terecht in de Mariakerk van Danzig.169 Had het niet voor deze historische kaap geweest, dan was het Laatste Oordeel het eerste Vlaamse triptiek geweest dat Florence zou bereiken. Nochtans ging Tommaso Portinari er met de eer vandoor, zo’n twintig jaar later. In 1483 bestelde Portinari bij Hugo van der Goes en monumentaal altaarstuk voor de kapel van het hospitaal Santa Maria Nuova in Florence.170 Het werk, Aanbidding der Herders, dat ca. 1475-1480 werd vervaardigd, staat dientengevolge ook wel bekend als De Portinaritriptiek. Op de zijluiken van het werk staan de opdrachtgevers afgebeeld, Tommaso Portinari en zijn vrouw Maria Baroncelli. De opdracht van Portinari aan Van der Goes was een directe reactie op de opdracht van Tani, waarbij Portinari wenste Tani te overtreffen door een nog groter en een nog indrukwekkender werk naar Florence te sturen: opengeslagen is de wijdte van het werk zes meter, bijna het dubbele van het Laatste Oordeel.171

Hugo van der Goes, Aanbidding van de Herders, ca. 1475-1480. Galleria degli Uffizi, Florence

167 Borchert (2002). Handel en wandel. p. 143. 168 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 53 169 Het werk is ook later nooit in Italië terecht gekomen, het bevindt zich thans in het Muzeum Narodowe in Gdansk. 170 Borchert (2002). Handel en wande. p. 144. 171 Nuttall (2004). From Flanders to Florence. p. 60. 53

2.3.3 Italianen in het Brugse boekbedrijf Zoals inmiddels duidelijk moge zijn trok de handelsmetropool uit het Noorden vele Italiaanse kooplui aan, die zich voorzagen van kunstwerken als schilderijen en altaarstukken. Ook handschriften werden in grote mate besteld door de Italiaanse gemeenschap. Deze handschriften werden niet alleen bij Brugse ateliers besteld, maar ook door landgenoten ter plaatse vervaardigd. Zo liet een koopman uit Genua, Paulus Stephanus de Auria, in 1455 te Brugge een handschrift met de teksten van Cicero optekenen door Milo de Carrara uit Padua, die tevens voor andere opdrachtgevers werkte.172 Enkele jaren later, in 1461, werd door Francesco Giustiniani te Brugge een handschrift vervaardigd met de brievencollectie van de Siciliaanse tiran Phalaris, overleden 554 voor Christus.173 Al deze werken werden na vervaardiging voorzien van Brugse verluchting en band. Behalve klassieke literatuur werden er ook een groot aantal humanistische teksten gekopieerd. Zo bestelde in 1475 de Bolognees Domenico Albergati een handschrift met de teksten van Marsilio Ficino. Ook dit handschrift is voorzien van Brugse verluchtig en idem dito band, de tekst is echter opgetekend in het toen zeer moderne Italiaanse humanistische schrift.174 Voor de humanistische literatuur was overigens niet alleen belangstelling binnen de Italiaanse gemeenschap, maar werd ook met enthousiasme ontvangen door de Vlaamse geestelijken. De bibliotheek van de abt Jan Crabbe van de Duinenabdij te Koksijde, bijvoorbeeld, bevat behalve werken van klassieke Latijnse schrijvers ook werken van Italiaanse humanisten als Boccaccio, Petrarca en Guarino da Verona.175 Niet alleen Latijnse en Italiaanse teksten werden door de Italianen ter plaatse gekopieerd, de Cronacha de signiori di Fiandra is een bewijs van ten minste één Middelnederlandse tekst die naar het Italiaans is vertaald. Deze Italiaanse kroniek van Vlaanderen werd in 1452 vervaardigd door een Italiaanse inwoner van Brugge, waarvan men op basis van taalkundige analyse vermoed dat de vertaler afkomstig was uit Lucca.176 De tekst van de kroniek is, in tegenstelling tot de humanistische werken, niet opgetekend in een humanistische letter, maar in een ‘mercantesca’. Deze Italiaanse littera cursiva werd met

172 G. Dogaer (1980). Een Brugs getijdenboek van omstreeks 1500 met Italiaanse inslag. In A.R.A. Croiset van Uchtelen (ed.). Hellinga Festschrift/Feestbundel/Mélanges. Forty-three Studies in Bibliography presented to Prof. Dr. Wytze Hellinga on the occasion of his retirement from the Chair of Neophilology in the University of Amsterdam at the end of the Year 1978. p. 151. 173 Geirnaert (1992). Brugge en het Europese geestesleven. p. 237. 174 Idem. p. 236. 175 Gerinaert (1982). Kunst en geestesleven te Brugge. p. 137. 176 S. Corbellini (2003). De vreeslike woensdach (22 mei 1437). Het verslag van een Italiaanse chroniqueur. In Vlaanderen, jaargang 52. p. 15.

54 name gebruikt door kooplieden en Italianen die onderwijs in de volkstaal hadden genoten.177 Interessant is, dat het papieren handschrift een kaart van Vlaanderen bevat, wellicht de oudst bekende kaart van Vlaanderen. Grappig zijn dan, ten slotte, de barbarismen in het werk, de Italiaanse woorden die vertalingen trachten te geven van Middelnederlandse begrippen. Te lezen zijn: borghomestro (Middelnederlands: borgermeester), damo (dam), giacopini (jacopijnen), hoofmanno (hoofdman) en stapola (stapel).178

Kaart van Vlaanderen in de Cronacha de signiori di Fiandra, 1452

Veel meer is tot nu toe nog niet bekend over de Italiaanse activiteiten binnen het Brugse boekbedrijf en wellicht hebben de Italianen ook niet meer bijgedragen. Immers, ze kwamen voornamelijk naar de stad vanwege de handel en kopiisten en verluchters konden ook onder de Bruggelingen gevonden worden. Vermeldenswaardig is overigens nog wel, wat ook blijkt uit het voorgaande, dat de Italiaanse kopiisten met name actief waren op het gebied van klassieke en humanistische literatuur. Van andere genres, zoals getijdenboeken, wordt geen vermelding gemaakt.

177 Corbellini (2003) De vreeslike woensdach. p. 15. 178 S. Corbellini (1997). Cronache di singniori di Fiandra: een Italiaanse kroniek van Vlaanderen. In Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis. p. 108.

55

HOOFDSTUK 3 GETIJDENBOEKEN

Bid en smeek in de Geest bij elke gelegenheid en op alle wijze. Houd daartoe nachtwaken, waarbij u met volharding God smeekt voor alle heiligen. (Efeziers 6:18)

3.1 Getijdenboek als genre 3.1.1 Ontstaansgeschiedenis Van oudsher gebruikte de hogere clerus (diakens, priesters, bisschoppen) en leden van canoniale en monastieke orden diverse liturgische gebedenboeken waaruit in het koor werd gereciteerd. Gezien het feit dat deze boeken vaak groot en zwaar waren, ontstond er onder de priesters na verloop van tijd vraag naar kleinere, handzamere boekjes om privé te gebruiken. Deze kwamen er in de vorm van het brevier (breviarium). Het brevier, afgeleid van het Latijnse brevis, dat ‘kort’ betekent, bevat de officiële liturgische getijden van de Kerk.179 De getijden volgden de zogenaamde canonieke uren: op die uren moesten bepaalde gebeden worden gereciteerd. Deze uren, of horae, deelden de dag in acht delen, namelijk de metten, de lauden, de priem, de terts, de sext, de noon, de vespers en de completen. Hoewel de getijden dus als uren opgetekend werden, moeten we ons realiseren dat die uren niet, zoals tegenwoordig, een tijdsverdeling van 60 minuten inhielden, maar gebedsstonden. In de Middeleeuwen, voordat tijdwaarneming gemechaniseerd werd, gaven de getijden minder exacte porties van de dag aan die gereserveerd waren voor het belijden van het geloof of bijvoorbeeld zakelijke verplichtingen en werden aangegeven door het luiden van de kerkklokken.180 Dit was niet uitsluitend bedoelt voor clerici, kloosterlingen en monniken, ook het leven van leken werd erdoor beïnvloed.

Aan het brevier werden in de loop van de tijd ook verscheidene gebedsteksten toegevoegd die niet aan het kerkelijk jaar gebonden waren. In de tiende eeuw verscheen een korte getijde ter ere van de maagd Maria. Het reciteren hiervan was al in een vroege periode verplicht gesteld door het benedictijnse klooster van Monte Cassino in midden Italië, maar het reciteren van het gebed werd pas echt wijdverspreid nadat paus Urbanus II (1088-1099) het reciteren ervan verplicht stelde ten behoeve van het succes van de Kruistochten.181 Hiermee raken we het onderwerp van het onderzoek, aangezien dit ‘Officie van Onze Lieve Vrouw’, of de

179 R.Th.M. van Dijk (1993). Methodologische kanttekeningen bij het onderzoek van getijdenboeken. In Th. Mertens et al. (red.). Boeken voor de eeuwigheid. pp. 210-213 180 J.P. Harthan (1977). Books of Hours and their Owners. p. 11. 181 Idem. p. 13.

56

‘Mariagetijden’, de basistekst van het getijdenboek zouden gaan vormen. De steeds belangrijker wordende cultus van de Maagd, als bemiddelaar tussen Christus en de mensheid, zorgde er vanaf de twaalfde eeuw niet alleen voor dat er talloze kathedralen ter ere van de Maagd werden opgetrokken, maar ook dat de Mariagetijden uitgroeiden tot de populairste getijden van de Late Middeleeuwen.182

Door een groeiende behoefte van leken om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij het geestelijke leven van de priesters ontstond een vraag naar boeken voor privé-devotie. De Mariagetijden, met additionele teksten zoals de dodenvigilie en de boetpsalmen, speelden direct een grote rol in de privé-devotie en raakten vanaf het midden van de dertiende eeuw los van het brevier.183 Samen met nog enkele teksten vormden ze een eigen boek: het getijdenboek (horarium). Het getijdenboek was hiermee het eerste boek dat in de vorm nauw aansloot bij de opbouw en inhoud van het officiële kerkelijke gebed, maar naar zijn functie primair bestemd was voor de leken.184 Leken en semi-religieuze gemeenschappen konden zo participeren in het officiële kerkelijke gebed door middel van aangepaste getijden volgens een minder complex schema. Een getijdenboek kan zodoende het brevier van de leken genoemd worden, met iets soepelere regels en inhoudelijk sterk ingekort. Doordat de getijdenboeken niet meer strikt gebonden waren aan het programma van de kerk en bezitters bij het bestellen van een getijdenboek zelf konden kiezen welke en hoeveel gebeden ze wilden toevoegen, gaven deze boeken de uiterst persoonlijke en private relatie van de bezitters met God, de Maagd en de heiligen weer.185 Dit betekent dus dat er eindeloze variatie mogelijk was. Niettemin kan er toch een standaard bespeurt worden, zowel qua de keuze van de teksten als de volgorde waarin ze in het boek voorkwamen. Dit wordt in paragraaf 3.1.3 nog uitgelegd. Opgemerkt moet worden dat er voor privé-devotie niet slechts getijdenboeken bestonden. Ook gebedenboeken werden op grote schaal vervaardigd, hoewel de getijdenboeken geliefder waren. Gebedenboeken volgden, anders dan getijdenboeken, niet de officiële gebeden en gebedstijden van het brevier. Het gebedenboek bestond overwegend uit gebeden en oefeningen en had slechts in enkele gevallen ook een kalender en één of enkele

182 A. Bennett (2013), Some Perspectives on Two French Horae in the Thirteenth Century. In S. Hindman en J.H. Marrow (ed.). Books of Hours Reconsidered. p. 19. 183 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 137. 184 Van Dijk (1993). Methodologische kanttekeningen. p. 210. 185 R.S Wieck (red.)(2007). Picturing Piety: the Book of Hours. London: Paul Holberton Publishing. p. 7.

57 getijden.186 Dit type boek heeft naast het getijdenboek een eigen ontwikkeling doorgemaakt.187 Het getijdenboek groeide uit tot het meest populaire boek en daarmee de ‘bestseller’ van de Middeleeuwen. Meer getijdenboeken, eerst in de vorm van handschriften en later in gedrukte versies, werden in een periode van ongeveer 350 jaar vervaardigd dan welk ander boek dan ook, inclusief de Bijbel.188 Dit betekende ook een andere noviteit, namelijk dat “for the first time since classical antiquity, the most common book being produced was intended to remain in non-clerical hands”, aldus Lawrence R. Poos.189 Verklaringen voor de favorietenrol van dit type boek moeten niet alleen gezocht worden in de groeiende behoefte aan privé-devotie, maar ook in het uiterlijk van de boeken. De boeken werden vaak voorzien van zeer kostbare verluchting, waarover ik in 3.2 te spreken kom, waardoor de boeken voor de enigszins welvarende middeleeuwse familie ook als statussymbool fungeerden.190 Hoe dieper de zakken van de opdrachtgever, hoe uitbundiger het boek verlucht kon worden, hoe groter de verleende status was. Het veelgevraagde karakter van de getijdenboeken weerspiegeld ook de langzame stijging van de geletterdheid onder leken in de Late Middeleeuwen. Ondanks dat het middeleeuwse Europa een grotendeels analfabete samenleving was, werd rond de veertiende eeuw toch een op zijn minst elementaire geletterdheid bereikt. Deze geletterdheid werd in eerste instantie beperkt tot twee kleine, maar machtige groepen van de Europese samenleving: de adel, dat enige kennis van het geschreven woord nodig had voor deelname in politieke en juridische zaken, en de opkomende stedelijke middenklasse, voor wie hetzelfde gold, maar dan in handelszaken.191 De populariteit van de getijdenboeken was zo groot dat ze tot op de dag van vandaag de grootste categorie van overgeleverde gedecoreerde en geïllumineerde handschriften vormen: zelfs na eeuwen van verlies en vernietiging zijn er nog duizenden overgeleverd. Tot in de zestiende eeuw bleven de getijdenboeken populair, waarna ze door veranderende

186 Van Dijk (1993). Methodologische kanttekeningen. p. 210. 187 Zie voor literatuur over gebedenboeken bijvoorbeeld P. Robbers (red.) (1961). Gebedenboek: morgen- en avondgebed voor elke dag van de week. 188 R.S. Wieck (1988). The Book of Hours in Medieval Art and Life. p. 27. 189 L.R. Poos (1988). Social History and the Book of Hours. In R. S. Wieck. The book of Hours in Medieval Art and Life. p. 33 190 C. de Hamel (1986). A history of illuminated manuscripts. p. 185. 191 Poos (1988). Social History. p. 33

58 religieuze geloofsovertuigingen uit de mode raakten of ze, zoals in delen van Protestants Europa, na een verbod op het lezen ervan door paus Pius II in de vergetelheid raakten.192

192 C. de Hamel (2013). Books of Hours and the Art Market. In S. Hindman en J.H. Marrow (ed.). Books of Hours Reconsidered.p. 42; en S. Hindman (2013). Books of Hours-State of the Research. In S. Hindman en J.H. Marrow (ed.). Books of Hours Reconsidered. p. 5

59

3.1.2 Inhoud Een getijdenboek bood de ‘gewone mens’ derhalve een middel waarmee meegedaan kon worden in de dagelijkse ronde van gebeden en vereringen dat het leven van priesters en monniken typeerde. Tevens vormden getijdenboeken uitingen van nieuwe vormen van geïndividualiseerde vroomheid en voorkeuren voor persoonlijke heiligen.193

Zoals vermeld werd er gebeden volgens getijden, min of meer vaste tijdstippen aangegeven door het luiden van de kerkklok. Het begrip ‘getijde’ dekt twee afzonderlijke begrippen: 1) ‘getijde’ als een officie, zoals het Officie van Onze Lieve Vrouw (Mariagetijden), dat uit acht ‘uren’ bestaat; 2) ‘getijde’ als elk van de acht ‘uren’ die samen dit officie vormen. De term ‘getijden’ kan dus zowel op het geheel, de officie, als op de afzonderlijke delen, de uren, van dit geheel slaan. Elk uur is opgebouwd uit verschillende elementen. Het gebed wordt geopend met een openingsdialoog, die bestaat uit enkele palmverzen en een doxologie (lofformule). Vervolgens komt een schriftlezing, gevolg door een beurtzang en antwoordverzen. Daarbij bevat elk uur een toepasselijke hymne of berijmd loflied met wederom een lofformule. Het geheel wordt afgesloten met een gebed en een slotdialoog.194 Elk getijde bestaat dus uit acht uren die opgebouwd zijn uit voorgaande elementen. De uren die het getijde vormden zijn geordend volgens de acht gebedsuren van de dag: de metten, het middernachtelijk gebed; de lauden, bij zonsopgang; de vier kleine uren; de priem, om zes uur; de terts, om negen uur; de sext, om twaalf uur; en de noon, om drie uur; de vespers, bij zonsondergang en de completen, de dagsluiting bij het aanbreken van de nacht.195 Deze acht gebedstijden per dag omvatten te samen de 24 uren van het etmaal en gedenken Christus’ verlossing van de ‘tijd’. Zoals wellicht wel te zien valt, was het voor clerici zeer onpraktisch om de strikte gebedstijden te volgen, laat staan voor leken, die tenslotte ook nog moesten werken et cetera. Daarom werd het bidden van het getijdengebed in kloosters en kapittels, en in nog verdergaande mate in lekenhanden, aangepast aan het dagelijks leven.

193 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 191. 194 Van Dijk (1993) Methodologische kanttekeningen. pp. 210-211. 195 Idem. p. 210.

60

3.1.3 Teksten De centrale en belangrijkste tekst in een getijdenboek zijn de Mariagetijden, gebeden die worden opgezegd ter ere van de Heilige Maagd. Daarnaast bevat een getijdenboek een aantal andere teksten, die door John Harthan in Books of Hours and Their Owners zijn ingedeeld in drie categorieën: essentieel, secundair en aanvullend.196 De essentiële teksten zijn uit het brevier, het gebedenboek van de geestelijkheid, overgenomen. Tot deze essentiële teksten behoren, behalve de Mariagetijden, de kalender, de boetpsalmen en litanie van alle heiligen, de dodenvigilie en de suffragia. Net als het brevier trok ook het getijdenboek extra teksten aan. De secundaire teksten werden niet altijd, maar wel vaak opgenomen. Hiertoe behoren de Evangelielessen, de Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Geest en twee gebeden tot Maria, namelijk Obsecro te en O Intemerata. De mogelijkheden voor de aanvullende teksten zijn eindeloos: ze konden al naar gelang de wens (en het vermogen) van de bezitter worden toegevoegd. Zo kon bijvoorbeeld het gebed ‘de Zeven laatste woorden van Christus aan het Kruis’ worden toegevoegd, of het Salve Regina. In Noord-Nederland werd, onder leiding van Geert Grote, de leider van de Moderne Devotie-beweging, de Getijden van de Eeuwige Wijsheid toegevoegd. Deze beweging had een enorme invloed op privé-devotie, met name omdat Geert Grote het getijdenboek vanuit het Latijn naar de volkstaal vertaalde. Aangezien alle getijdenboeken die in dit onderzoek besproken worden in het Latijn zijn geschreven, zal ik niet verder ingaan op de Moderne Devotie beweging en verwijs ik voor informatie over die beweging naar de literatuur.197 Niet alleen het aantal, ook de volgorde van de teksten in een getijdenboek stond niet vast. Behalve de kalender, die zich vrijwel altijd aan het begin van het werk bevond, stond de keuze tot de volgorde vrij. Hoewel het nu kan lijken dat er geen enkele logica achter getijdenboeken zat, was die er wel degelijk. Over het algemeen volgden getijdenboeken een redelijke standaardvolgorde, die ik bij het bespreken van de teksten aan zal houden. Om het nog ingewikkelder te maken, zijn er ook nog verschillen te detecteren in het vermelden van heiligen binnen de getijden en in de kalender. De vermelde heiligen en de volgorde van die heiligen in de Mariagetijden, de dodenvigilie, de litanie en de suffragia kunnen van getijdenboek tot getijdenboek verschillen, afhankelijk van de beoogde plaats van

196 Harthan (1977). Books of Hours. pp. 14-15. 197 Zie voor meer informatie over de Moderne Devotie bijvoorbeeld R.Th.M van Dijk (2012). Twaalf kapittels over het ontstaan, bloei en doorwerking van de Moderne Devotie..

61 gebruik. Tot aan het Concilie van Trente (1545-1563), stond het elke bisschop vrij zijn brevier op te stellen of aan te passen voor zijn eigen diocees. Dit had tot gevolg dat elk bisdom zijn eigen gebruik, de zogenaamde ‘usus’, had. Deze gewoonte werd doorgetrokken naar getijdenboeken, waardoor we onder andere de usus van Brugge, Reims en Sarum (Salisbury) kunnen aflezen.198 De belangrijkste, te vinden in het overgrote gedeelte van de boeken, waren de usus van Rome en Parijs. Omdat deze usus dus opgesteld werd aan de hand van de beoogde plaats van gebruik, kan het een goede aanwijzing zijn tot het lokaliseren van een handschrift. We moeten hierbij wel in de gaten houden dat bij die lokalisering gaat om de plaats van gebruik, niet van vervaardiging.

Kalender In de Middeleeuwen werd iedere dag een gebeurtenis in het leven van Christus of een heilige herdacht, meestal de dag van overlijden.199 Het doel van de kalender was dezelfde als van de kalenders in de liturgische boeken, namelijk de gebruiker informeren welke heilige(n) op welke dag(en) vereerd moest(en) worden. Verschillende kleuren – zwart, rood, blauw en heel soms puur goud – werden gebruikt voor het aangeven van deze heiligen. Behalve dat die kleuren de folia (bladen) een mooi aanblik boden, hadden ze ook een functioneel doel.200 Belangrijke Kerkelijke feestdagen, zoals Kerst en Pasen, evenals feestdagen van belangrijke apostelen werden in rode of blauwe inkt weergegeven en in zeer kostbare boeken versierd met bladgoud, waarmee geduid werd op het belang van die dag en de verplichting gegeven om die dag te vieren.201 Minder belangrijke feestdagen en heiligen werden in zwarte inkt opgetekend. Behalve belangrijke heiligen die in het hele Kerkelijke gebied werden vereerd, werden ook heiligen die slechts in een bepaalde regio of bisdom werden vereerd in rood genoteerd, vaak afhankelijk van de eerdergenoemde usus. Zo werd bijvoorbeeld Pontianus (14 januari) alleen in het bisdom Utrecht vereerd. Een kalender kan dus een belangrijke aanwijzing bevatten over de beoogde plaats van gebruik van een bepaald getijdenboek. Behalve feestdagen die een vaste datum van viering hadden waren er, en zijn er tegenwoordig nog steeds, de veranderlijke feestdagen. Zo is er het belangrijkste feest van de Kerk, Pasen, en de feestdagen die zijn gekoppeld aan de Paasdatum. Pasen is sinds het Concilie van Nicea in 325 vastgesteld op de zondag na de volle maan na 21 maart. Omdat alle

198 R. Clemens and T. Graham (2007). Introduction to manuscript studies. pp. 208-209. 199 J.P. Gumbert (2004). In plaats van zakagenda’s. In M. Mosterd (et al.). Eeuwig gaat voor ogenblik. p. 216. Hilversum: Verloren. 200 Harthan (1977). Books of Hours. p. 15. 201 Van Bergen (2007). De meesters van Otto van Moerdrecht. p. 135.

62 geschreven middeleeuwse kalenders eeuwigdurend zijn, bevatten ze wel lijsten van de dagen en de vaste feesten per jaar, maar de weekdagen en veranderlijke feesten ontbreken.202 Hoe wist men dan op welke dag die feesten gevierd moesten worden? Dat moest uitgerekend worden aan de hand van de twee kolommen die links in de kalender staan. De eerste kolom, een serie getallen, zijn de zogenaamde Gulden Getallen. De tweede, met letters deze keer, zijn de Zondagsletters. Met behulp van deze kolommen konden de zondagen van het jaar vastgesteld worden en aan de hand daarvan konden Pasen en de gekoppelde feesten vastgesteld worden.203

Hennessy-getijdenboek, f. 2. ca. 1530-1535, Brugge. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Inv. Ms. II 158. f. 2

De zwarte inkt, waarin de minder ‘belangrijke’ heiligen werden genoteerd is hier iets vervaagd. De belangrijke heiligen, die in rood zijn opgetekend, zijn nog wel duidelijk te onderscheiden.

Uiterst links ziet men een kolom met de Gulden Getallen, daarnaast een kolom met letters A-G: de Zondagsletters.

Evangelieperikopen De Evangelieperikopen worden, als ze in getijdenboek voorkomen, meestal achter de kalender geplaatst.204 De tekst bestaat doorgaans uit vier lezingen, voor elke evangelist één, die de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van Christus beschrijven alsook het proces van de verlossing. De perikopen beginnen met Johannes, die het mysterie van de Incarnatie beschrijft. Johannes wordt opgevolgd door Lucas, die verhaalt over de Annunciatie, waarin de aartsengel Gabriel aan Maria verschijnt om aan te kondigen dat de Verlosser bij haar zal

202 Gumbert (2004). In plaats van zakagenda’s. p. 216. 203 Idem. p. 217. 204 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 55

63 worden geboren. Mattheus is de volgende die ten tonele verschijnt en de geboorte van Christus beschrijft, zijn aanbidding door de drie Magi en het gebod van de engel aan Jozef om Maria en het Christuskind mee naar Egypte te nemen. Als laatste mag Marcus zijn relaas doen over de laatste verschijning van Christus na de Wederopstanding en zijn Hemelvaart.205 Met deze lezingen werd dus in vogelvlucht het leven van Christus op aarde beschreven. Af en toe is een vijfde lezing in getijdenboeken te vinden, namelijk nog een lezing van Johannes, die verhaalt over de Passie van Christus, van Arrestatie tot Kruisiging en Graflegging. Deze lezing werd met name populair in de zestiende eeuw. De lezingen werden tijdens de mis gebruikt tijdens de vier belangrijkste Kerkdagen: Kerst, Annunciatie (25 maart), Openbaring (6 januari) en Hemelvaart. In de tijd dat de meerderheid van de bevolking nog geen eigen Bijbel bezat was dat dé manier mensen toch kennis te laten maken met de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van Christus.206

Gebeden tot Maria De twee gebeden tot Maria werden in de vijftiende en zestiende eeuw in toenemende mate een onmisbaar onderdeel van het getijdenboek. Als het ene gebed erin staat, staat de ander er ook vrijwel zeker in en meestal zijn ze bij elkaar geplaatst. Hoewel ze geen vaste plek in het boek hebben, worden ze meestal tussen de Evangelieperikopen en de Mariagetijden geplaatst. De gebeden, bekend door hun incipits (openingswoorden) Obsecro te en O intemerata, zijn beide geschreven in de eerste persoon enkelvoud en direct gericht tot de Maagd.207 Het zijn hartstochtelijke verzoeken van degene die bidt tot bemiddeling van de Maagd. De gebeden behoren tot de meest ontroerende teksten van getijdenboeken en geven sfeer van de late Middeleeuwen weer, aangezien ze verband houden met de cultus van de Maagd en haar rol bij de Verlossing. Obsecro te (Ik verzoek u) begint met het aanroepen van de Maagd en het reciteren van haar kwaliteiten. Het gebed smeekt dan om de hulp van Maria door haar te herinneren aan de vreugdevolle rol die Maria speelde bij de Incarnatie. Daarna gaat het gebed verder naar het verdriet en de rol die ze speelde bij de Kruisiging. Ten slotte wordt via het gebed de bijstand van Maria aangeroepen bij alles wat de gelovige doet en wordt de Maagd verzocht zich aan de gelovige te openbaren op het moment van zijn of haar overlijden.208

205 Clemens and Graham (2007). Introduction. pp. 208-209. 206 Idem. pp. 212 207 R.S. Wieck (2008). The Book of Hours. In R. Hammerling (ed.). A History of Prayer. p. 406. 208 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 212. 64

O intemerata (O onbevlekte Maagd) is iets korter en is vrijwel gelijk van toon en structuur als het Obsecro te. In dit gebed worden echter zowel de Maagd als Johannes, ‘de discipel dien Jezus liefhad’, aangeroepen. Zij worden beide aangeroepen als getuigen bij de Kruisiging en wegens die gebeurtenis hun speciale band met de gekruisigde Christus. Via het gebed worden Maria en Johannes verzocht te waken over de gelovige tijdens het leven en om bemiddeling voor hem of haar bij God.209 In deze gebeden kan een aanwijzing worden gevonden voor de gebruiker van een bepaald getijdenboek. Verschillen in de persoonsvorm in het Latijn kan in enkele gevallen aangeven of een man of vrouw het boek gebruikte. Hoewel een gebed geschreven in mannelijke persoonsvorm ook door vrouwen werd gebruikt, geeft een gebed geschreven in vrouwelijke persoonsvorm vrijwel zeker als eerste gebruiker een vrouw aan.

Officie van Onze Lieve Vrouw, of Mariagetijden De Mariagetijden vormen de centrale tekst van elk getijdenboek, het hart van het boek. Of, zoals Roger Wieck het beschrijft in The Book of Hours in Medieval Art and Life:

If the Book of Hours can be compared to a Gothic cathedral, the Hours of the Virgin would be its high altar, placed at the center of the choir and surmounted by an elaborately carved and painted altarpiece on top of which would be mounted, at a height close to the soaring vaults of the church, a radiant statue of the Virgin Mary holding the Christ Child.210

De naam van de tekst komt, logischerwijs, van het feit dat de gebeden binnen de getijden gericht zijn tot Maria, de middelaar tussen mens en God en bemiddelaar uit naam van de mensheid.211 Daarbij werd elk gebed begonnen met het reciteren van het Ave Maria. Zoals ter sprake is gekomen zijn er acht uren te onderscheiden binnen de Mariagetijden: de metten, de lauden, de priem, de terts, de sext, de noon, de vespers en de completen. Elk uur bevat met name psalmen, verschillende combinaties van hymnes, gebeden en lessen, waaraan onnoemelijk veel korte schietgebedjes werden toegevoegd.212 Een deel van de populariteit van de Mariagetijden voor de leken is te verklaren vanuit de ongecompliceerdheid van het gebed. Hoewel de keuze van de te lezen psalm voor de metten afhing van de dag van de week en sommige uren enkele kleine tekstuele variaties

209 Wieck (2008). The Book of Hours. p. 406. 210 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 66 211 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 212. 212 Harthan (1977). Books of Hours. p. 16. 65 kenden bij speciale feesten, werden dezelfde fundamentele uren dag in, dag uit gebeden. Door het op dagelijkse basis herhalen van de getijden, van kinds af aan tot op hoge leeftijd, werden de Mariagetijden een vertrouwde, loyale vriend.213

Getijden van het Heilig Kruis, of Kruisgetijden, en de getijden van de Heilige Geest In veel handschriften volgen de Kruisgetijden en de Getijden van de Heilige Geest direct op elkaar, waarbij ze samen een soort eenheid vormen. De getijden zijn vrij kort: elk uur bestaat uit een hymne, antifoon en gebed, maar zonder psalmen, lezingen of responsen.214 De canonieke uren van deze getijden is dezelfde als die van de Mariagetijden, de metten tot en met de completen, echter met de uitzondering dat er geen lauden in voorkomen. Hoewel de plaatsing van deze teksten in het getijdenboek niet vaststond, werden ze meestal direct achter de Mariagetijden geplaatst. De wens om de getijden van het Heilig Kruis en de Heilige Geest samen met die van Maria te lezen, werd ook uitgedrukt in getijdenboeken waarin die teksten door elkaar gemixt werden. Zo zijn er boeken waarin de getijden van het Heilig Kruis en de Heilige Geest middenin de Mariagetijden, na de metten en de lauden, werden geplaatst.215 Een andere vorm van mixen kwam ook voor, namelijk door de metten van het Heilig Kruis en de Heilige Geest direct na de metten van de Mariagetijden te plaatsen, de lauden van het Heilig Kruis en de Heilige Geest direct na de lauden van de Mariagetijden, de priem van het Heilig Kruis en de Heilige Geest direct na de priem van de Mariagetijden et cetera.216 Het onderwerp van de tekst van de Kruisgetijden is, niet verwonderlijk, het Heilige Kruis en de gebeurtenissen omtrent de Passie van Christus.217 Bij de Kruisgetijden kan ook nog het onderscheid gemaakt worden tussen de Korte Kruisgetijden en de Lange Kruisgetijden. De Korte Kruisgetijden zijn bedoeld voor de dagen waarop de gelovige mens weinig tijd heeft. Bij elk uur worden de gebeurtenissen die Christus op dat uur van de dag volgens de evangeliën overkwamen herdacht, gevolgd door een vast gebed. De Lange Kruisgetijden, de naam zegt het eigenlijk al, waren een stuk langer en bevatten alle onderdelen waaruit de getijden traditioneel bestaan.218

213 Wieck (2008). The Book of Hours. p. 402. 214 Harthan (1977). Books of Hours. p. 17. 215 Ibidem. 216 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 66 217 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 213. 218 J.J. van Aelst (2011). Vruchten van de Passie: de laatmiddeleeuwse passieliteratuur verkend aan de hand van Suso’s Honderd artikelen. Hilversum: Verloren. p. 26.

66

Binnen de getijden van de Heilige Geest richt elk uur zich op een ander thema in relatie tot de attributen van de Heilige Geest of rol van de Heilige Geest in de Verlossing van de mensheid. Bijvoorbeeld: de metten verhalen van de Incarnatie, de priem bevat de Verlossing door de Passie van Christus en de completen gaan over het Laatste Oordeel. De getijden van de Heilige Geest sluiten af met een aanroeping van de hulp van de Heilige Geest in het bereiken van eeuwige verlossing in de Hemel.219

Boetpsalmen en litanie De getijden worden over het algemeen gevolgd door de twee essentiële teksten die in vrijwel elk getijdenboek gevonden kunnen worden: de zeven boetpsalmen en de litanie. De boetpsalmen erkennen schuld aan zondigheid en verzoeken God niet te straffen maar genade te hebben.220 De boetpsalmen hebben hun naam te danken aan de zesde-eeuwse staatsman en schrijver Cassiodorus, die de psalmen in zijn Expositio Psalmorum als zodanig beschreef.221 Hij verwees naar deze psalmen als zijnde de zeven manieren om vergiffenis te verkrijgen. Omdat het aantal psalmen overeenkwam met de Zeven Dodelijke Zonden, werden de boetpsalmen in de Middeleeuwen de wapens waarmee de Dodelijke Zonden konden worden bestreden. In de Middeleeuwen werd geloofd dat koning David de auteur van de 150 psalmen was, waarvan de boetpsalmen deel uitmaakten, en dat hij ze had samengesteld boetedoening voor zijn zonden.222 De litanie, die gewoonlijk volgt op de boetpsalmen en tegelijk met de psalmen werd opgezegd, is één van de oudste vormen van liturgisch gebed, en dateert uit de vroegste tijden van christelijke verering.223 De litanie is een opsomming van heiligen die aangeroepen worden om te bidden voor de gelovige(n). De lijst begint met “Kyrie eleison, Christe eleison, Kyrie eleison” (Heer, ontferm u over ons; Christus, ontferm u over ons; Heer, ontferm u over ons), een verkorte versie van het negendelige “Kyrie” dat de priester gewoonlijk aan het begin van elke mis reciteerde.224 Na de aanroeping van Christus, God de Vader, de Heilige Geest en de Drie-Eenheid kwam een lijst van alle heiligen in hiërarchische volgorde met na de aanroeping van elke heilige “Ora pro nobis” (Bid voor ons). Maria staat bovenaan de lijst, gevolgd door aartsengelen, engelen en Johannes de Doper. Deze worden gevolgd door de

219 Wieck (2008). The Book of Hours. p. 405. 220 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 213. 221 Harthan (1977). Books of Hours. p. 17. 222 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 213. 223 Harthan (1977). Books of Hours. p. 17. 224 Wieck (2008). The Book of Hours. p. 408 67 apostelen, evangelisten, onnozele kinderen (kinderen die door Herodes werden vermoord), mannelijke martelaren, belijdenaren, vrouwelijke martelaren en ten slotte de maagden.225 De lijst wordt afgesloten met een aantal smeekbedes tot bevrijding van aardse risico’s en een bede tot het eeuwige leven voor de gelovige overledene(n). In sommige gevallen bevat de litanie nog specifieke heiligen, die bijvoorbeeld worden aangeroepen met ‘onze patroon’. Deze formule kan een aanwijzing zijn voor een bepaalde usus of een bepaalde kloosterorde.

Dodenofficie, of dodenvigilie Hoewel het getijdenboek kan worden beschreven als een brevier voor leken, met teksten die over het algemeen simpeler en korter zijn, is dit niet het geval bij de dodenvigilie. De dodenvigilie zoals dat in een getijdenboek voorkomt, is exact dezelfde als die in het brevier kan worden gevonden. De leek kon zich met deze tekst dus het meest identificeren met de geestelijken.226 De dodenvigilie is één van de langste teksten van het getijdenboek en komt over het algemeen aan het eind van een getijdenboek voor, na de boetpsalmen en de litanie. De tekst was bedoeld om gereciteerd te worden door monniken, ingehuurd met dat doel, bij de kist van een overledene. De bedoeling was om door middel van het opzeggen van de tekst de tijd van de ziel van de overledene in het Vagevuur te bekorten.227 Het getijde bevat teksten voor de vespers, de metten en de lauden. De vespers werden gereciteerd op de avond voor de begrafenis en de metten en de lauden op de ochtend van de begrafenis. Evenals bij de andere getijden wordt de dodenvigilie opgebouwd uit psalmen, die in dit geval zijn gekozen om de overledene rust te bieden. Een opvallend element in de dodenvigilie is echter de opbouw van de negen lessen die samen de metten beslaan. Deze bestaan namelijk uit een serie van lessen uit het Boek van Job. De beproevingen die Job moest doorstaan vormen een allegorie voor iemands tijd op aarde of in het Vagevuur.228

Suffragia Het laatste deel van een getijdenboek wordt meestal gevormd door de suffragia. Dit zijn korte gebeden die individuele heiligen aanroepen. Hoewel de suffragia behoren tot de essentiële

225 Clemens and T. Graham (2007). Introduction. p. 217. 226 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 101. 227 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 217. 228 Wieck (2008). The Book of Hours. p. 413. 68 teksten van een getijdenboek, is de inhoud flexibel: de bezitter kon zelf bepalen hoeveel gebeden en tot welke heiligen werden toegevoegd.229 De suffragia kunnen daarmee wederom een aanwijzing voor een bepaalde usus bevatten, ‘onze patroon’, of zelfs tot een enkele bezitter, door het toevoegen van zijn of haar eigen persoonsheilige(n). In feite wordt in elk gebed de hulp aangeroepen van een heilige en de bemiddeling van de heilige voor God gevraagd. Heiligen waren de beschermers van de mensheid in de Middeleeuwen: ze beschermden tegen kwaad tijdens het reizen, zorgden voor een goede bevalling, verlichtten kiespijn en weerhield de pest ervan zijn dodelijke slachtoffers te maken. De Maagd werd meestal aangeroepen bij grootse zaken als het smeken om het eeuwige leven, terwijl de heiligen werden aangeroepen bij meer elementaire of tijdelijke vragen om hulp.230 De heiligen werden, evenals in de litanie, aangeroepen in goddelijke hiërarchie: van God, via de Maagd, aartsengelen, profeten, apostelen, martelaren, belijdenaren en van maagdelijke martelaren naar de weduwen.231 De gebeden worden uit vier onderdelen opgebouwd: een antifoon, een begroeting met verwijzing naar het leven van de desbetreffende heilige; een versikel, “bid voor ons”; een respons, concretisering van hetgeen waarvoor bijstand wordt gevraagd; en een collect, gebeden tot God.232

229 S. Van Bergen (2004). De productie van een getijdenboek in laat-middeleeuws Brugge. p. 21 230 Wieck (2008). The Book of Hours. p. 413. 231 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 111. 232 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 218. 69

3.1.4 Bezitters en utilitas Wie mochten zich nu de gelukkige bezitters van de getijdenboeken noemen? In eerste instantie waren het koninginnen, hertogen en edelmannen die de handschriften bestelden en naar hun artistieke en devotionele smaak lieten vervaardigen.233 Het getijdenboek was een luxueus, religieus kunstvoorwerp en daarmee dus vaak exorbitant duur, niet iets wat de gewone mens zich kon veroorloven. In de loop van de veertiende en met name de vijftiende eeuw begon er iets te veranderen. Veranderingen in de productie van handschriften en in de samenstelling van de maatschappij maakte het voor niet-adellijke mensen mogelijk een getijdenboek te verkrijgen.234 Om hier even terug te komen op Vlaanderen: vanaf de dertiende eeuw begonnen de steden aldaar hun bloeiperiode te bereiken, die nog een paar eeuwen aan zou houden. De op industrie en handel gerichte burgerij werd de dominerende belangengroep en daarmee steeds rijker.235 Deze rijk geworden stedelijke klasse kreeg in de loop van de veertiende eeuw belangstelling voor kunstproducten, onder meer voor handschriften. Zoals Smeyers het verwoordt: “Het bezit van manuscripten hing samen met de culturele, intellectuele en sociale emancipatie, en met de ontplooiing van de burger in de steden”.236 Omdat kopiistenateliers in grotere aantallen getijdenboeken gingen produceren, werden die iets goedkoper en daarmee voor de welvarende middenklasse betaalbaar.237 Denk hierbij aan figuren als vermogende (buitenlandse) kooplieden, landeigenaren, rechters en leraren.238 De getijdenboeken werden zo populair dat in de vroege vijftiende eeuw “anyone who was anyone [..] owned not just one Book of Hours, but a few”, aldus Roger Wieck.239 Hierbij moet bedacht worden dat de bezitters van getijdenboeken dus alsnog voornamelijk gezocht moeten worden in de hogere sociale lagen van de Middeleeuwse bevolking. De prijzen van de getijdenboeken zakten niet zodanig dat leden van álle sociale lagen ze konden aanschaffen. Simpele boeren en arbeiders worden vrijwel nooit tot de bezitters van getijdenboeken gerekend, niet alleen vanwege hun lage inkomen maar ook gezien het feit dat zij vrijwel allemaal analfabeet waren.240 Betoogd kan worden dat bezitters

233 V. Reinburg (1988). Prayer and the Book of Hours. In R.S. Wieck (et al.). The Book of Hours in Medieval Art and Life. p. 39. 234 Ibidem. 235 Smeyers (1998). Vlaamse Miniaturen. p. 136 236 Idem. p. 178 237 Reinburg (1988). Prayer and the Book of Hours. p. 39. 238 Hindman (2013). Books of Hours. p. 5 239 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 29. 240 Reinburg (1988). Prayer and the Book of Hours. p. 40. 70 niet slechts geletterde mensen waren, maar ook ongeletterden die aan de hand van het vereren van de illustraties en gememoriseerde gebeden hun devotionele ‘plicht’ vervulden. Dat is zeker waar, maar over het algemeen kan gesteld worden dat het overgrote gedeelte van de bezitters van getijdenboeken geletterde mensen waren. Wordt er nu als het waren ingezoomd op het type burger dat een getijdenboek bezat, dan is het noemenswaardig op te merken dat een groot aandeel, zo niet het overgrote deel, van de getijdenboeken was gemaakt voor vrouwelijke bezitters.241 Op zich niet verwonderlijk, gezien het getijdenboek gevormd was rondom een getijde dat volledig op een vrouwelijk persoon was gericht: de Maagd Maria. Vrouwen ontvingen de getijdenboeken vaak als huwelijkscadeau en werden doorgegeven in de familie, van moeder op dochter.242

Wordt de aandacht nu gericht op de utilitas – het gebruik van de getijdenboeken, dan kunnen verschillende gebruiken waargenomen worden die, even voor de duidelijkheid, absoluut niet los van elkaar te zien zijn. In eerste instantie is daar natuurlijk het doel van het verschaffen van een middel tot devotie. Maar dat was niet het enige, het getijdenboek vormde ook een statussymbool, werd in de loop van de jaren een bewaarplaats van de familiegeschiedenis en fungeerde als leermiddel voor de jongste leden van een gezin. Het eerste en belangrijkste doel van een getijdenboek is om elke klasse van de leken samenleving, van koningen tot welgestelde burgers, te voorzien van een persoonlijk gebedenboek.243 Hoogleraar oudere Nederlandse letterkunde Johan Oosterman stelt:

Het gebed is in wezen geestelijke opgang van de ziel tot God: gebed is een geloofsdaad. Het gebed als geloofsdaad bedient zich in veel gevallen van een tekst, van gebedsformules. Het gebruik van voorgeschreven formules behoedt hem voor afdwalen van de gedachten.244

Even verderop voegt hij daar nog aan toe: “Het gebed moet worden verstaan als uitdrukking van de relatie tussen de gelovige en God. De gebedstekst dient ertoe om degene die bidt, volkomen te richten op het object van aanbidding”.245 Waarom zou men deze gebedstekst dan niet zoeken in een gepersonaliseerd, vaak ook nog prachtig verlucht getijdenboek?

241 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 208. 242 Hindman (2013). Books of Hours. p. 5 243 Harthan (1977). Books of Hours. p. 31. 244 J.B. Oosterman (1995). De gratie van het gebed. Middelnederlandse berijmde gebeden: overlevering en functie met bijzondere aandacht voor produktie en receptie in Brugge (1380-1450). p. 17. 245 Oosterman (1995). De gratie van het gebed. p. 19.

71

Les Belles Heures du duc de Berry, Soane-getijdenboek, f. 30r: Annunciatie. f. 11v: Sebastiaan, pelgrimsbadges in de marge. 1408-1410, Parijs. ca. 1500, Vlaanderen. New York, Metropolitan Museum of Art, Londen, Sir John Soane’s Museum, ms. 4. The Cloisters Collection.

Heures me faut de Nostre Dame Si comme il appartient a fame Venue de noble paraige A Book of Hours, too, must be mine Qui soient de soutil ouvraige Where subtle workmanship will shine, D’or et d’azur, riches et cointes Of gold and azure, rich and smart, Bien ordonnées et bien pointes Arranged and painted with great art, De fin drap d’or tres bien couvertes Paint it with gold and azure Et quant elle seront ouvertes Covered with fine brocade of gold; Deux fermaulx d’or qui fermeront And there must be, so as to hold Qu’adonques ceuls qui les verront The pages closed, two golden clasps. 246 Puissent par tout dire et compter Qu’on ne puet plus belle porter. 247

246 Vertaald in E. Panofsky (1971). Early Netherlandish Painting: Its Origins and Character. p.68. 247 E. Deschamps (1966). Oeuvres Complètes de Eustache Deschamps. pp. 44-46.

72

Voorgaand gedicht van de veertiende-eeuwse Franse dichter Eustache Deschamps leidt tot het tweede gebruik van een getijdenboek: als statussymbool. Het is zeker niet cynisch om te stellen dat Middeleeuwse vroomheid een zekere mate van publiek vertoon met zich meebracht. De handschriften met hun rijke versieringen en prachtige illustraties, waarover ik in de volgende paragrafen kom te spreken, waren soms ware kunststukken en werden ook als zodanig gezien en soms zelfs in huizen tentoongesteld. De verluchte handschriften waren zeer gewild omdat “de bezitter er een middel in zag om de adel te imiteren en zijn eigen prestige te verhogen”, aldus Smeyers.248 Hij voegt daaraan toe dat verluchte handschriften boeken waren met “‘toegevoegde waarde’, ‘strategische elementen’ in de economische, culturele en affectieve investering van de burgerij”.249 Overigens moet, bij het bewonderen van de superieure exemplaren met overweldigende rijkheid aan decoratie, vermeld worden dat het makkelijk is de duizenden nederige exemplaren te vergeten, gemaakt voor alledaags gebruik en tegenwoordig slechts overgeleverd door toeval.250 Immers, de niet-bijzondere boeken voor

alledaags gebruik zijn in hogere mate verloren gegaan. Getijdenboeken werden ook gebruikt als een soort schriftelijke bewaarplaats van de familiegeschiedenis. Zo werden er geboortes en overlijden van kinderen in genoteerd, peetouders, data van doop en huwelijken et cetera.251 Omdat de boeken, zoals hierboven ter sprake is gekomen, in de families van generatie op generatie werden doorgegeven, kan men dus aan de hand van sommige getijdenboeken een hele genealogie van een bepaalde familie opstellen. Behalve gebeurtenissen omtrent leven en dood, werden in getijdenboeken ook andere speciale gebeurtenissen herdacht, zoals pelgrimages. Enkele getijdenboeken bevatten nog steeds de pelgrimsbadges en andere souvenirs die bezitters aan de folia vastlijmden, plakten of speldden.252 Zulke souvenirs zijn vaker voorkomend in een geschilderde variant versie zoals in het Soane-getijdenboek, weergegeven op de vorige pagina. Ik sluit de paragraaf af met het laatste, hoewel niet veel benutte, gebruik van het getijdenboek, namelijk als studiemateriaal. Kinderen leerden af en toe met behulp van de getijdenboeken lezen.253

248 Smeyers (1998). Vlaamse Miniaturen. p. 178. 249 Idem. p. 190. 250 Harthan (1977). Books of Hours, p. 31. 251 Hindman (2013). Books of Hours. p. 13. 252 Harthan (1977). Books of Hours. p. 35. 253 M. Leeflang (2009). Boeken als prestigeobjecten. In A.M.W. As-Vijvers (et al). Beeldschone boeken: De middeleeuwen in goud en inkt. p. 99

73

3.2 Decoratie

"and what is the use of a book," thought Alice, "without pictures or conversations?”254

3.2.1 Verluchting en het doel ervan De verluchting van een getijdenboek, of van vrijwel elk type boek in feite, kon op verschillende manieren worden gerealiseerd. Zo konden er eenvoudige gekleurde initialen worden toegevoegd, maar kwamen er ook complexe combinaties van margedecoratie, gehistorieerde initialen en miniaturen voor. Voordat aan de verluchting kon worden begonnen moest de lay-out van het boek vastgelegd worden. Al voordat aan het schrijven werd begonnen, werden beslissingen genomen over de omvang van de versieringen, de verschillende niveaus van versieringen en, daarmee samenhangend, de kostbaarheid van het boek.255 Men begon met de tekst, waarbij aan de kale tekst tekstgeleding werd toegevoegd door middel van paragraaftekens, rubrieken, kapittelopschriften en initialen. In de initialen werd het eerste niveau van verluchting toegevoegd. Zoals in vrijwel alle typen van versiering, bestond ook hierin een hiërarchie, te beginnen met de initialen in penwerk. Een tekst kon simpelweg met penwerk worden versierd aan de hand van lombarden; initialen om en om in rood en blauw of de iets ingewikkeldere versie, de littera duplex. Interessanter werd het met de geschilderde initialen, waarbij in het geval van de gehistorieerde initialen er een hele voorstelling voorkwam in de initiaal of in het veld eromheen.

Littera duplex met penwerk in de marges256 Gehistorieerde initiaal met de Kruisiging257

254 L. Carroll (2013). Alice’s Adventures in Wonderland. p. 1. 255 A.S. Korteweg (red.)(1992). Kriezels, aubergines en takkenbossen: randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw. p. 11. 256 Amsterdam, Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, XIV G 19. 257 Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 267. 74

Na de initialen werd de margedecoratie uitgevoerd. Waar een initiaal zich gewoonlijk binnen de tekst- of schriftspiegel bevindt, is de randversiering in één of meer marges daar rondom aangebracht.258 Ook binnen deze categorie valt weer een hiërarchie te bespeuren, die van een bescheiden J-lijst aan de linkerkant van de tekst, via sierlijk penwerk of grappige drôlerieën tot complexe geschilderde versieringen loopt. Opvallend is dat de margeversiering rondom miniaturen, waar ik zo op kom, niet noodzakelijk en zelfs meestal niet overeenstemt met de margeversiering op de pagina’s waar tekst op staat.259

Penwerk met een zogenaamde ‘tronie’260 Geschilderde margedecoratie met menselijk figuur, dieren en planten261

Geschilderde marge met figuren (narratieve scène)

Dan het laatste en wellicht het meest spectaculaire niveau van verluchting, de miniatuur. Miniaturen kunnen omschreven worden als “geschilderde of getekende motieven, personages of taferelen, die volledig met de hand op het perkament of papier zijn aangebracht”, aldus

258 Korteweg (1992). Kriezels. p. 11. 259 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 204. 260 Amsterdam, Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, XIV G 19. 261 Londen, Victoria and Albert Museum, Salting Collection no. 1221. 75

Smeyers.262 De illustraties worden bepaald door de inhoud van een boek en vullen een deel van de bladspiegel of de gehele bladspiegel. De bladgrote illustraties, of volbladminiaturen, zijn over het algemeen op losse bladen geschilderd, die dan bij het bundelen en binden tussen andere (dubbel-)bladen werden gevoegd.263 Tevens kwam het voor dat miniaturen rechtstreeks op het folio werden geschilderd waarop de tekst al geschreven stond of, wat minder vaak voorkwam, werden ingeplakt.

Miniatuur met nog enkele regels tekst in het Soane getijdenboek, met margedecoratie en veldinitiaal. ca. 1500, Vlaanderen. London, Sir John Soane’s Museum, ms. 4, f. 137.

Volbladminiatuur met Christus als Salvator Mundi. ca. 1500, Brugge (?) Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 427, f. 15v

262 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 14. 263 Idem. p. 202.

76

Het doel van verluchting in getijdenboeken was drieledig. De versiering was primair esthetisch bedoeld, om de aantrekkelijkheid en kostbaarheid van de boeken te verhogen. Hier komt ook weer het element van status naar voren, aangezien een bezitter naar eigen smaak en vermogen versiering kon laten toevoegen. Getijdenboeken konden ook in de verluchting gepersonaliseerd worden, door het toevoegen van een persoonlijke leus, het portret, monogram of wapenschild van de eigenaar.264 Er zijn tal van codices waarin de opdrachtgever, vaak in gezelschap van zijn patroonheilige, knielt voor de Maagd of Christus.265 Of, zoals in het geval hieronder, werd het portret in de margedecoratie toegevoegd.

Portret van de opdrachtgever, vermoedelijk Giangaleazzo Visconti, in de ondermarge.

Visconti getijdenboek, f. 115. ca. 1388-1395, afgemaakt na 1428. Italië, Milaan. Florence, Biblioteca Nazionale, BR397

Decoratie had ook de functie om, zoals eerder vermeld, de hiërarchie van de tekstgedeelten te visualiseren, de structuur binnen een tekst aan te geven en bij wijze van bladwijzer.266 Het moge duidelijk zijn dat het makkelijker is een (mooi) plaatje te vinden in een lap tekst dan bijvoorbeeld een specifiek gebed. De laatste en wellicht belangrijkste utilitas, is het ondersteunen van het gebed. Dit was op zijn beurt weer drieledig, namelijk didactisch, memoriserend en vererend.267 De didactische functie van het beeld werd al door paus Gregorius (540-604) weergegeven, toen

264 Wieck (2007). Picturing Piety. p. 8 265 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 196. 266 Oratie B. Besamusca. Boeken uit Brugge. Over de materiële context van de Middelnederlandse literatuur. Universiteit Utrecht. Uitgesproken 30 mei 2017. 267 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 16.

77 hij het gebruik van beelden rechtvaardigde uit noodzaak ongeletterden het geloof uit te leggen. Beelden werden zo onderdeel van het godsdienstonderwijs. De memoriserende functie werd beschreven door Italiaanse theoloog en filosoof Bonaventura (1221-1274):

Mensen die niet tot devotie worden opgewekt wanneer zij alleen maar horen wat Christus voor ons heeft gedaan, kunnen tenminste worden opgewekt wanneer zij dit alles met hun ogen in symbolen en afbeeldingen vóór zich zien. Want ons gemoed wordt eerder opgewekt door wat we zien dan door wat we horen.268

Ten slotte dan nog de vererende functie van de miniaturen; die zit besloten in rol van de miniaturen bij het vergroten van de betrokkenheid van de gelovige met de afgebeelde heilige; het zorgen voor herinnering of herdenking, memoria. Door middel van het afbeelden van bijvoorbeeld de Passie van Christus konden de gelovigen emotioneel meeleven met de lijdensweg van Christus. Kortom, het beeld biedt zodoende een visuele confirmatie van de inhoud.269

268 P. C. J. van Dael (1997). Tot lering en verering. p. 81 269 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 15. 78

3.2.2 Decoratieprogramma van een getijdenboek Zoals inmiddels duidelijk moge zijn, vormden de illustraties een wezenlijk onderdeel van het getijdenboek. In de loop der tijd ontwikkelde zich een min of meer vast iconografisch programma. Afhankelijk van regio en periode kon de precieze invulling van die reeks van voorstellingen echter variëren.270 Vaak werden belangrijke, grote teksten met één miniatuur en een grote (gehistorieerde) initiaal versierd. Bij minder belangrijke teksten kwam alsnog wel versiering voor, maar gewoonlijk minder complex.

Kalender De illustraties die voornamelijk gevonden kunnen worden bij kalenders zijn de werken van de maand, maar ook de tekens van de dierenriem speelden een significante rol. De werken en de tekens kunnen op hetzelfde folio voorkomen, maar wanneer voor elke maand twee folia werd uitgetrokken, werden de werken en tekens ook over twee folia verdeelt. Van de astrologische sterrenbeelden werd gedacht dat ze bepalend waren voor het karakter van een persoon en van invloed waren op bepaalde delen van het menselijk lichaam. Het sterrenbeeld moest daarom geraadpleegd worden voordat men aan medische praktijken, zoals aderlaten, kon beginnen.271 De werken van de maand volgden de landbouwactiviteiten die werden ingegeven door de seizoenen en het werk dat elke maand gedaan moest worden. Zo was maart de eerste maand van de lente en werd het geïllustreerd met snoeien; juli met oogsten; en september, de eerste maand van de herfst, met de druivenoogst. Met name in de vijftiende en de zestiende eeuw werden illustraties van de werken van de maand populair, de sterrenbeelden speelden 272 vanaf dan slechts een bijrol.

Getijdenboek met bij de kalender zowel de werken van de maand als het sterrenbeeld. f. 6v: Druiven trappen en f.7r: Weegschaal ca. 1500, Vlaanderen, Brugge (?). Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 428.

270 Van Bergen (2007). De meesters van Otto van Moerdrecht. p. 36 271 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 45 272 Ibidem. 79

Evangelieperikopen De Evangelieperikopen bestaan zoals vermeld uit vier lezingen, voor elke evangelist één. In de meeste getijdenboeken wordt elk van de lezingen dan ook voorafgegaan door een illustratie van de evangelist die de betreffende tekst schreef. Gewoonlijk zijn het portretten die de evangelisten tonen terwijl ze de tekst op een rol of direct in gebonden codices optekenen. Waar Lucas, Mattheus en Marcus in hun studeerkamer worden afgebeeld, wordt Johannes echter vrijwel altijd op Patmos afgebeeld, het eiland waar hij naar verbannen was door de Romeinse keizer Domitianus (51-96).273 De evangelisten worden meestal afgebeeld met hun kenmerkende symbolen: Johannes en de adelaar, Lucas en de os, Mattheus en de engel en ten slotte Marcus en de leeuw.274 Een andere illustratiecyclus die gebruikt wordt voor de Evangelieperikopen is het afbeelden van belangrijke gebeurtenissen uit het leven van de evangelisten.275 Het meest populair is Lucas die de Maagd portretteert. Voor de lezing van Johannes wordt een afbeelding van hem gebruikt terwijl hij in olie wordt gekookt. Marcus’ lezing wordt vergezeld door een voorstelling van de Hemelvaart en de lezing van Mattheus wordt verbeeld door een voorstelling van Driekoningen.276 Ten slotte nog een laatste mogelijkheid, met name gebruikt bij de wat minder rijk verluchte getijdenboeken: het gebruik van één illustratie voor alle vier de evangelisten, die dan aan het begin van de perikopen werd geplaatst.277

Getijdenboek (Evangelieperikopen) f. 64r: Marcus in zijn studeerkamer. ca. 1500, waarschijnlijk Gent of Brugge. Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 427.

273 Wieck (1988). The Book of Hours. p.55. 274 Ibidem. 275 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 211. 276 Wieck (1988). The Book of Hours. pp. 58-59. 277 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 211.

80

Gebeden tot Maria Het Obsecro te werd, omdat het eerste deel van het gebed gericht is op de vreugdevolle rol van Maria bij de Incarnatie, vaak geïllustreerd met Maria die het Christuskind vasthoudt.278 Wellicht de meest beroemde miniatuur hiervan is die in het Getijdenboek van Maria van Bourgondië. De miniatuur, zoals hier beneden te zien is, stelt het interieur van een gotische kerk voor. De Heilige Maagd zit op de troon met het Christuskind op schoot. Aan haar rechterzijde knielt een vrouw voor haar, dit zou Maria van Bourgondië kunnen zijn, voor wie het getijdenboek werd vervaardigd. Interessant is echter vooral de vrouw die aan het open venster, dat uitzicht biedt op het kerkinterieur, zit te lezen in haar getijdenboek. De vinger van de vrouw wijst op de initiaal ‘O’, het begin van het Obsecro te of O intemerata. Het O intemerata werd vaak voorafgegaan door een illustratie van de Pietà. Dit vanwege het feit dat het gebed verhaalt van Maria als getuige bij de Kruisiging van Christus.279

Getijdenboek van Maria van Bourgondië (Gebeden tot Maria) f. 14v Laatste kwart 15e eeuw, Vlaanderen. Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Codex Vidobonensis 1857.

278 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 212. 279 Ibidem. 81

Mariagetijden Het gedeelte van het getijdenboek dat gereserveerd was voor de Mariagetijden werd meestal verlucht met een serie van acht illustraties, één voor elk gebedsuur.280 Deze serie had steevast twee mogelijkheden: voorstelling van de geboorte en de jeugd van Christus (jeugdcyclus) of voorstellingen omtrent zijn lijden en dood (passiecyclus). Welke cyclus werd gekozen hing af van tijd, regio en particuliere voorkeur.281 De cycli bestaan dus elk uit acht voorstellingen, waarbij de jeugdcyclus begint bij de metten met een illustratie van de Annunciatie. Daarin wordt de engel Gabriel weergegeven, die aan een biddende Maria de boodschap bezorgt dat ze gekozen is om de moeder van de Verlosser te worden. In veel illustraties worden de eerste woorden die Gabriel uit, “Ave Maria, gratia plena, Dominus tectum”, geschreven op een rol weergegeven. Daarna volgt de Visitatie van Maria aan Elisabeth bij de lauden. De priem wordt vergezeld van de Geboorte van Christus, daarna volgt Annunciatie aan de herders bij de terts. De sext krijgt een illustratie van de Adoratie van de Magi. Waar tot nu toe vrijwel altijd slechts één mogelijkheid tot illustreren was, bieden de noon, de vespers en de completen verschillende mogelijkheden. Zo kan er bij de noon zowel de Presentatie in de tempel als de Besnijdenis worden weergegeven. De vespers wordt soms geïllustreerd met de Vlucht naar Egypte, soms met de Kindermoord te Bethlehem. De completen heeft zelfs vijf mogelijkheden: de Kroning van de Maagd, de Vlucht naar Egypte, de Kindermoord te Bethlehem, de Hemelvaart van Maria en, zeer zeldzaam voorkomend, de Dood van de Maagd.282 Waar in de veertiende eeuw nog geen voorkeur voor een bepaalde cyclus bestond, valt in de vijftiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden en in Frankrijk een voorkeur voor de jeugdcyclus vast te stellen.283 Daarentegen werd in de vijftiende eeuw in Noord-Nederlandse en Engelse getijdenboeken vaker voor de passiecyclus gekozen.284 Deze cyclus begint meestal met de Kwelling van Christus op de Olijfberg voor de metten, gevolgd door de Judaskus bij de lauden, Christus voor Pilatus bij de priem en de Geseling bij de terts. De sext wordt over het algemeen geïllustreerd met de Kruisdraging, de noon met de Kruisiging / Gekruisigde Christus, de vespers met de Kruisafneming en de completen, ten slotte, met de Graflegging.285

280 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 213. 281 Van Bergen (2007). De meesters van Otto van Moerdrecht. pp. 35-36. 282 Wieck (1988). The Book of Hours. pp. 60-66. 283 Van Bergen (2007). De meesters van Otto van Moerdrecht. p. 36. 284 Ibidem. 285 Wieck (1988). The Book of Hours. pp. 66-71.

82

Getijdenboek (Mariagetijden) Rothschild-getijdenboek (Mariagetijden) f. 67v: Visitatie. f. 149r: Kruisiging / Gekruisignde Christus. ca. 1500, Vlaanderen, Brugge (?). ca. 1510-1520, Brugge of Gent. Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 428 Los Angeles, J. Paul Getty Museum, Ms. Ludwig IX 18; 83.ML.114

Getijden van het Heilig Kruis, of Kruisgetijden, en de getijden van de Heilige Geest Zoals verwacht kan worden is de miniatuur die de Kruisgetijden begeleidt vrijwel altijd een voorstelling van de Gekruisigde Christus.286 Andere voorstellingen van de Passie van Christus, zoals het Verraad van Judas of de Kruisdraging, komen zo nu en dan ook voor bij de Kruisgetijden.287 Over het algemeen krijgen de Kruisgetijden slechts één miniatuur, maar er zijn (natuurlijk) uitzonderingen. In sommige getijdenboeken wordt er een reeks van zeven illustraties weergegeven, één voor elk uur met uitzondering van de lauden, waarin de Passie van Christus wordt uitgebeeld.288 De getijden van de Heilige Geest krijgen meestal een illustratie van Pinksteren bij het begin van de tekst. In de illustratie wordt de neerdaling van de Heilige Geest, in de vorm van een duif, bij de aanwezige apostelen en de Heilige Maagd getoond.289 Andere mogelijkheden zijn illustraties van de Drie-eenheid of de Doop van Christus.290

286 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 213. 287 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 89. 288 Idem. p. 90. 289 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 213. 290 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 92. 83

Getijdenboek (Kruisgetijden en Getijden van de Heilige Geest) Links f. 17v Gekruisigde Christus en rechts f. 25v Pinksteren. ca. 1500, Vlaanderen, Brugge (?). Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 428.

Boetpsalmen en litanie De boetpsalmen hebben traditioneel slechts één miniatuur aan het begin van de psalmen. In de dertiende en de veertiende eeuw was dit meestal een illustratie van Christus, bijvoorbeeld als Salvator Mundi.291 Christus wordt vrijwel altijd geportretteerd als ultieme rechter, aan wie men boetedoening moet doen voor de zonden die hij of zij tijdens het leven heeft begaan. Aangezien de boetpsalmen aan de laatste oordelaar zijn gericht is het niet meer dan logisch dat Christus in de miniaturen verscheen. Verbeeldingen waren onder andere de Tronende Christus en het Laatste Oordeel. In de Zuidelijke Nederlanden was de meest gekozen illustratie voor de boetpsalmen die met het Laatste Oordeel.292 In de vijftiende eeuw veranderde de gangbare illustratie bij de boetpsalmen. Zoals vermeld werd in de Middeleeuwen gelooft dat koning David de auteur was van de 150 psalmen, en daarmee dus ook van de boetpsalmen, en dat hij ze had geschreven als boetedoening voor zijn zonden. De boetpsalmen werden in de vijftiende eeuw daarom in toenemende mate geïllustreerd met een scène van David. 293 Veelvoorkomende scènes zijn de

291 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 97. 292 Van Bergen (2007). De meesters van Otto van Moerdrecht. p. 36. 293 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 217. 84

Badende Bathseba die werd gadegeslagen door David, David overhandigt een brief aan Uriah en David knielend in gebed / Boetedoening van David.294 De litanie bleef over het algemeen ongeïllustreerd.

Hennessy-getijdenboek (boetpsalmen) f. 174v: Badende Bathseba, gadegeslagen door koning David. ca. 1530, Brugge Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Inv. Ms. II 158

Dodenvigilie Gewoonlijk wordt de dodenvigilie voorafgegaan door slechts één miniatuur, maar de iconografie van die miniatuur liep zeer uiteen: de voorstellingen voor de dodenvigilie zijn het meest iconografisch gevarieerd van alle voorstellingen die in een getijdenboek voorkomen. Veel getijdenboeken brachten gebeurtenissen rondom de dood en de teraardebestelling in beeld. Het meest voorkomende onderwerp is de Rouwdienst / Dodenmis, waarin een groep van drie of vier geestelijken, staand achter een katheder of voor een groot koorboek, de dodenvigilie reciteren over een versierde doodskist.295 Andere populaire onderwerpen voor illustraties waren bijvoorbeeld een stervende man of vrouw in bed die de laatste sacramenten krijgt, het gevecht tussen de aartsengel Michael en de Duivel over de ziel van de overledene en de Teraardebestelling.296 Individuen uit het Oude en Nieuwe Testament wier heroïsche bekwaamheid hen hielp de uitzonderlijk moeilijke beproevingen van het leven te doorstaan werden ook gebruikt bij wijze van spirituele rolmodellen voor de lezers van getijdenboeken en daarom ook vaak gebruikt als onderwerp van de miniatuur voor de dodenvigilie. Aangezien de negen lessen van de metten van de dodenvigilie bestaan uit teksten uit het Boek van Job is het niet meer dan

294 Wieck (1988). The Book of Hours. pp. 97-99. 295 Idem. p. 124. 296 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 218. 85 logisch dat een afbeelding van Job, zijnde het toonbeeld van Bijbelse verdraagzaamheid, de dodenvigilie vergezelt.297 In enkele getijdenboeken worden de lessen niet voorafgegaan door één miniatuur, maar krijgt elk van de negen lessen een miniatuur, waarmee de lezer kan sympathiseren met Job in elk van zijn beproevingen. Na Job is Lazarus de meest afgebeelde persoon in miniaturen van de dodenvigilie. Met name onder Vlaamse verluchters werd de Verheffing van Lazarus in de loop van de vijftiende eeuw steeds populairder.298 De Verheffing van Lazarus zinspeelt op de Verrijzenis van de mensheid bij de Wederkomst van Christus, en dus biedt het onderwerp een aankondiging van de genadige vergiffenis van God. Een andere reden dat dit een populair onderwerp was is omdat, volgens de legende, Lazarus na zijn wederopstanding net als Dante in staat was een gedetailleerd verslag te doen van alle kwellingen die hij in de hel had gezien.299 Ten slotte nog een laatste categorie van thema’s dat frequent gebruikt werd als onderwerp voor de miniaturen bij de dodenvigilie, namelijk de dood verpersoonlijkt als een levend skelet. Deze afbeeldingen konden gerekend worden tot de meest schokkende afbeeldingen vervaardigd tijdens de Middeleeuwen en de renaissance.300

Getijdenboek (dodenvigilie) Getijdenboek (dodenvigilie) f. 267v: Rouwdienst. f. 155v Verheffing van Lazarus ca. 1450-1460, Brugge. ca. 1500, Vlaanderen, Brugge (?). Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 240. Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 428.

297 Wieck (1988). The Book of Hours. pp. 131-132. 298 Idem. p. 132. 299 Ibidem. 300 Idem. pp. 132-133. 86

Suffragia De suffragia behoren tot de meest rijk gedecoreerde elementen van een getijdenboek, waarbij in luxe boeken elke smeekbede vooraf werd gegaan door een illustratie van de aangeroepen heilige.301 De heiligen werden vaak staand afgebeeld met zijn of haar kenmerkende attribuut in de hand of ze werden afgebeeld in één van de belangrijkste gebeurtenissen van zijn of haar leven.302 In eenvoudigere getijdenboeken werd vaak maar één illustratie gebruikt om de suffragia in te leiden en in sommige boeken werden de heiligen, bij wijze van kostenbesparing, per twee in één miniatuur geplaatst.303

Getijdenboek (suffragia) f. 320v: Johannes de Doper. Ca. 1450-1460, Brugge. Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 240.

Getijdenboek (suffragia) f. 322v: Christoffel, beschermheilige van de reizigers. Ca. 1450-1460, Brugge. Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 240.

301 Clemens and Graham (2007). Introduction. p. 220. 302 Wieck (1988). The Book of Hours. p. 111. 303 Idem. p. 121.

87

3.2.3 Vlaamse verluchting Vlaanderen werd al iets voor het midden van de dertiende eeuw één van de belangrijkste centra van boekverluchting in Europa, een functie die het via het Pre-Eyckiaanse realisme tot het einde van de Vlaamse miniatuurkunst rond 1560 zou behouden. Deze dertiende-eeuwse piek, de eerste van drie, werd voornamelijk bereikt in luxe psalters: nergens in de Nederlanden en Noordwest-Frankrijk werden zoveel luxe psalters vervaardigd dan in Brugge.304 Kenmerkend voor deze periode was de opvallende kostbaarheid van de boeken en de reeksen volbladminiaturen, ontworpen met het doel de lezer/kijker te onderwijzen en te inspireren tot een gelovig leven.305

Rond 1400 bereikte de Vlaamse verluchting een tweede piek, in de tijd van het Pre- Eyckiaanse realisme. Met deze term worden verluchters bedoeld die vóór Jan van Eyck actief waren en daarmee voorafgingen aan de realistische stijl van Van Eyck en de overige Vlaamse Primitieven. Al vanaf 1300 kwam er in de Italiaanse kunst een stroming op met een hang naar grotere natuurgetrouwheid. Deze tendens vond ook zijn weerklank in de Vlaamse miniatuurkunst, het belangrijkste kenmerk van de Pre-Eyckiaanse stijl werd daardoor interesse voor de realiteit. Dit uitte zich in aandacht voor details uit de natuur en het dagelijks leven en het streven naar een realistische weergave door een driedimensionaal karakter van personages, dieren, landschappen en objecten.306 Dit werd bereikt door ongekunstelde en overzichtelijk opgebouwde composities met ruimtelijke suggestie, dat versterkt werd door bijvoorbeeld personages die over de omlijsting van taferelen heen in de richting van de toeschouwer stappen.307 De in Vlaanderen vervaardigde handschriften werden al in die periode veelvuldig naar het buitenland geëxporteerd en verluchters gingen ook zelf hun diensten in den vreemde aanbieden, waar ze niet zelden een hoge positie bekleedden; zo was Jan Baudolf uit Brugge vanaf 1368 als pictor regis in dienst van Karel V van Frankrijk.308 Tot de stijl van het Pre-Eyckiaanse realisme worden onder andere de Meesters van de Beaufort Heiligen (ca. 1400-1425) gerekend, die hun naam kregen door een serie heiligenvoorstellingen in het psalter-getijdenboek van de echtgenote van hertog John

304 Le Loup (1992). Brugge en het boek. p. 279. 305 Ibidem. 306 M. Smeyers. (1989) Een Brugse Legenda Aurea van ca. 1410 (Glasgow, U.L., Ms. Gen. 1111). Bijdrage tot de studie van het zgn. Pre-Eyckiaans realisme. In J.M.M. Hermans (red.). Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden. p. 209. 307 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 175. 308 Smeyers (1989). Een Brugse Legenda Aurea. p. 201. 88

Beaufort. Kenmerken van deze meesters zijn zachte lijnvoering, het gebruik van felgekleurde decoratieve achtergronden en vloeren en figuren met kleine hoofden en diepliggende oogkassen.309 Hoewel de meeste handschriften van de Beaufortmeesters een Engelse bestemming hadden, is bekend dat de Beaufortmeesters in Brugge werkten. Gegevens uit meerdere handschriften bevestigen dat, zo vermeldt bijvoorbeeld het colofon van het Ushaw- getijdenboek: ‘Scriptum Brugis a Johanne Heineman et finitum anno ab incarnacione domini M.CCCCo.VIIIo. Die. XXI. Januarij. Orate pro eo’, wat zoveel betekent als dat Johannes Heineman op 21 januari 1408 het kopiëren van de tekst in Brugge voltooide.310 Brugge wordt ook als meest waarschijnlijke productiecentrum van de Meesters met de Gouden Ranken (ca. 1420-1450) beschouwd. Deze Goudrankenmeesters hebben hun naam te danken aan het goudgekleurde rankwerk dat in het gros van hun miniaturen is toegepast als achtergrond. Kenmerkend voor hun stijl is het gebruik van veel heldere kleuren zoals geel en rood, een stereotiepe uitbeelding van figuren met ietwat platte gezichten en vergezichten met groepjes bomen en puntige heuvels.311

Getijdenboek, verluchting van de Goudenrankenmeesters. f. 24v Gekruisigde Christus. ca. 1450, Brugge. Berlijn, Kunstbibliothek, MS Grisebach 4

309 Van Bergen (2007). De Meesters van Otto van Moerdrecht. p. 33. 310 Ibidem. 311 Idem.

89

De derde, laatste, en wellicht belangrijkste periode diende zich aan rond 1470-1475. De zogenaamde Gent-Brugse Stijl, of Gent-Brugse School, zou de miniatuurkunst bijna een eeuw lang domineren.312 De innovaties van de verluchters van de Gent-Brugse Stijl omvatten één van de meest populaire en invloedrijke stijlen in de geschiedenis van de verluchtingskunst, daar het de miniatuur, de marges en de integratie van die twee betrof.313 In deze baanbrekende stijl werd gebruik gemaakt van rijke kleuren, decoratieve en illusionistische effecten, aandacht voor landschappen en een sterke narratieve kracht. In de Gent-Brugse Stijl-periode, die drie hele generaties besloeg, stonden vele grootse verluchters op, zoals bijvoorbeeld Simon Marmion (ca. 1425-1489), de Weense Meester van Maria van Bourgondië, Alexander Bening (ca. 1444-1519), de Meester van het gebedenboek van Dresden, Gerard Horenbout (ca. 1465- 1540), de Meester van Jacobus IV van Schotland, en Simon Bening (ca. 1484-1561).314 De Gent-Brugse Stijl kan in elk type boek gevonden worden, maar getijden- en gebedenboeken vormden het overgrote deel van de productie.315 De stijl werd direct mateloos populair, niet alleen onder verzamelaars maar ook onder andere kunstenaars, en werd dus al snel overgenomen door andere productiecentra, zowel binnen de Zuidelijke Nederlanden als elders.316 Opvallend is dat de bloeiperiode van deze stijl samenviel met de opkomst van de boekdrukkunst. Of, zoals Smeyers het mooi verwoordt: “It is as if the manuscript producers sought to outdo the new mechanically produced book with a profusion of dazzling ornamentation”.317 Belangrijk in deze periode was de patronage van de hertogen van Bourgondië, ze speelden een fundamentele rol in de bloei van de Vlaamse verluchting. Ik benoemde al een paar keer de rol van een getijdenboek als statussymbool en ook hier komt die functie weer om de hoek kijken. De overdadige nieuwe stijl van verluchting weerspiegelde de glamour van het hof en die glamour werd daar soms ook expliciet in weergegeven. In enkele handschriften uit

312 De benaming van deze stijl is inmiddels achterhaald, maar wordt nog overal gebruikt. Voor het gemak houd ik ook deze benaming aan. Zie voor verdere informatie over dit onderwerp G. Dogaer (1979). L’École Ganto- Brugeoise, une fausse appellation. Miscellanea codicologica F. Masai dicata. In P. Cockshaw, M.-C. Garand and P. Jodogne (ed.) MCMLXXIX, vol 2:511-19. 313 T. Kren and S. McKendrick (et al.)(2003). Illuminating the Renaissance. The Triumph of Flemish Manuscript Painting in Europe. p. 1. 314 Voor informatie over de afzonderlijke verluchters, zie onder andere Kren and McKendrick(2003). Illuminating the Renaissance. 315 M. Smeyers (1996). Late-Gothic Miniature Art in Flanders. In: M. Smeyers en J. van der Stock (ed.). Flemish Illuminated Manuscripts 1475-1550, p. 13. 316 Idem. p. 21. 317 Idem. p. 13.

90 de jaren 1470, bijvoorbeeld, werden in de margedecoraties de prachtige gewaden weergegeven die gewoonlijk alleen leden van het hertogelijke hof droegen.318

Het meest onderscheidende kenmerk van deze nieuwe stijl was de margedecoratie. Acanthusbladeren en bloemen werden tot dan toe in een tweedimensionaal concept direct op het blote perkament geschilderd. Dit concept werd nu vervangen door hyperrealistische en individuele motieven die een schaduw wierpen op een gekleurde ondergrond.319 Marges werden vaak gedecoreerd met nauwkeurig uitgevoerde bloemen, ranken, vlinders, vogels en insecten. De flora en fauna werd zo kwistig over de marges uitgestrooid dat dit type decoratie met recht een eigen naam verkreeg, namelijk de ‘strooirand’.320 Maar dat was nog niet genoeg; ook letters, schelpen, juwelen, edelstenen, dure stoffen, veren van pauwen enzovoort werden gebruikt in de marges; de mogelijkheden waren eindeloos. Uit een onderzoek van Greet Nijs blijkt dat er 38 typen randdecoratie voorkwamen, waarvan de negen hoofdcategorieën als volgt zijn: strooirand, gehistorieerde rand, architecturale rand, geometrische rand, letterrand, kastjesrand, textielrand, paneellijst en gecombineerde rand.321 De hiervoor genoemde strooirand kwam veruit het meeste voor en is ook de meest beroemde kenmerk van de zogenoemde Gent-Brugse School. De precisie waarmee de bloemen, planten, dieren en andere objecten werden geschilderd is buitengewoon indrukwekkend. Het schaduweffect en andere trompe l’oeil- technieken lijken ze van de pagina op te liften. Het illusionistische effect werd verder verhoogd door het afbeelden van de insecten die op de ranken klimmen en vlinders en libellen die op de bloemen gingen zitten of over de randen van de decoratie lijken te vliegen. Nadat het driedimensionale effect in de margedecoratie een vaste plaats in het repertoire van de verluchters had gekregen, kenden de uitvindingen geen grenzen meer. Sommige marges werden verlucht met complexe architecturale constructies, geïnspireerd door laat-gotische kathedralen, imposante landschappen of narratieve scenes en spelende kinderen.322

318 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. pp. 1-2. 319 Idem. p. 1. 320 Smeyers (1996). Late-Gothic Miniature Art. pp. 14-15. 321 G. Nijs (2002). Typology of the Border Decoration in the Manuscripts of the Ghent-Bruges School. In B. Cardon (ed.). “Als ich can”: liber amicorum in memory of professor dr. Maurits Smeyers. p. 1007. 322 Smeyers (1996). Late-Gothic Miniature Art. p. 14. 91

Breviarium Grimani Detail margedecoratie met bloemen, planten en f. 781v een libelle die over het handschrift lijkt te vliegen. ca. 1510, Gent/Brugge. Venetië, Bibliotea Marciana. Ms. Lat XI 67 (7531).

Chatsworth-getijdenboek, f. 170 narratieve marge met Het Klaarmaken van het Kruis. Midden/eind 1520, Gent (?). Chatsworth.

92

Een ander belangrijk kenmerk van de Gent-Brugse Stijl was het narratieve karakter van de illustraties. Essentieel daarin was het realisme dat Jan van Eyck en Rogier van der Weyden (ca. 1400-1464) al hadden bereikt in hun altaarstukken en portretten geschilderd in olieverf op paneel.323 Gezichten van personages werden meer geïndividualiseerd en hun rol in een gebeurtenis werd minutieus aangegeven door middel van hun postuur, gebaren, plaats in de compositie en het gebruik van licht. Miniaturisten zochten naar het overbrengen van de gevoelens en emotionele reacties van de personages op zulke gebeurtenissen. Dit was met name belangrijk voor devotionele teksten zoals getijdenboeken, waarin het doel van de illustratie was om de lezer/kijker te helpen in te leven in de vreugdevolle liefde van Maria voor haar kind of de pijn ondergaan door Christus bij de Kruisiging.324 Kortom: emotie voor devotie. Rond 1480 werd door de schilder-verluchter Simon Marmion een nieuwe weergave van figuren geïntroduceerd: half-lengte figuren, weergegeven van het hoofd tot aan de heup of knie. Door de protagonisten van een scène zo te portretteren zorgde voor meer impact, waardoor ze meer direct de lezer/kijker konden ‘aanspreken’.325 Margedecoratie rond de miniaturen volgde gewoonlijk het iconografische programma van de miniatuur. In sommige gevallen werden de marges gedecoreerd met scènes die de hoofdscène voorafgingen of zouden volgen, of werden additionele scènes in medaillons afgebeeld die in, bijvoorbeeld, de strooirand werden geschilderd.326 In enkele gevallen liet de verluchter de hoofdscène echter gewoon doorlopen in de marges. Dit is bijvoorbeeld het geval in het Spinola getijdenboek. De Annunciatie-scène, op de volgende pagina afgebeeld (rechtsboven), speelt zich af in een interieur, waarbij de marges de buitenkant van het gebouw en de omgeving tonen. De verluchter benadrukt de link tussen interieur en exterieur door één van de engelen de scène binnen te laten komen door een soort poort in de margedecoratie, een een poort die ‘toevallig’ naadloos aansluit op de poort in de miniatuur.

323 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 1. 324 Smeyers (1996). Late-Gothic Miniature Art. p. 14. 325 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 6. 326 Smeyers (1996). Late-Gothic Miniature Art. p. 15. 93

Getijdenboek van Simon Marmion Spinola getijdenboek f. ? met half-lengte figuren f. 92v: Annunciatie, met links de binnenkomer 1475-1481, Vlaanderen. ca. 1510-1520, Brugge en Gent. Londen, Victoria and Albert Museum, Los Angeles, J. Paul Getty Museum, Salting Collection no. 1221 Ms. Ludwig IX 18; 83.ML.114

Getijdenboek La Flora. f. 121: Aanbidding van de herders. ca. 1490, Brugge en Gent. Napels, Biblioteca Nazionale, Ms. I B 51

Op dit folio zijn twee vergezichten te zien: één is te vinden in de margedecoratie en loopt vrijwel geheel rond de miniatuur. De ander, in de miniatuur zelf, is te zien door het open raam achter de herders.

94

Realistische landschappen, zoals in het La Flora getijdenboek op voorgaande pagina te zien is, waren een derde kenmerk van de Gent-Brugse Stijl en werden wederom met oog voor detail uitgevoerd. Het gevoel van staren in de verte werd verhoogd door de landschappen in een frame te plaatsen, waardoor het effect van een raam ontstaat en daarmee de illusie van diepte werd verhoogd. Pastelkleuren werden toegevoegd aan het palet om het uiterlijk van de illustratie te verzachten, dromeriger te maken. Op die manier werd ook een gevoel van sfeer, de atmosfeer en zelfs gemoedstoestand van personen overgebracht.327 Het laatste kenmerk dat ik hier noem betreft de werkmethodes van de verluchters. Om tijd te besparen herhaalden verluchters thema’s en iconografische schema’s. Ook borduurden ze voort op bestaande bronnen zoals paneelschilderkunst. Het is dus ook niet verwonderlijk dat we in de verluchting van boeken vaak echo’s van Hugo van der Goes (ca. 1430/40-1482) of Gerard David (ca. 1455-1523) kunnen bespeuren.328 Tussen de jaren 1470 en 1483 verzamelden verluchters in rap tempo een grote verzameling van patronen voor miniaturen. Veel van deze patronen werden meerdere generaties gebruikt, wat de lange levensduur van de nieuwe Vlaamse verluchtingsstijl veilig stelde.329 Overigens betekende het gebruik van de patronen geen verminderde creativiteit en innovatie, maar hielp het slechts om aan de enorme vraag naar verluchte boeken in binnen- en buitenland te voldoen, zonder het verlies van kwaliteit.330

Uiteindelijk was het de boekdrukkunst die het verval in de Vlaamse verluchtingskunst inluidde. Het duurde echter meer dan een eeuw voordat dit trieste resultaat bereikt werd; een bewijs van de overlevingskracht van de verluchtingskunst. Het definitieve einde werd bereikt met het overlijden van de ‘laatste der Mohikanen’, Simon Bening, in 1561.331

327 Smeyers (1996). Late-Gothic Miniature Art. p. 18. 328 Idem. pp. 20-21. 329 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. pp. 5-6. Dit gebruik van patronen gebeurde overigens niet alleen in Vlaanderen. 330 Zie voor verder informatie over het gebruik van patronen bijvoorbeeld J.C. Heyder (2014). Corporate Design Made in Ghent/Bruges? On the Extensive Reuse of Patterns in Late Medieval Flemish Illuminated Manuscripts. www.academia.edu. Dit gebruik van patronen gebeurde overigens niet alleen in Vlaanderen, zie ook J.C. Heyder, C. Seidel (ed.)(2015). Re-inventing traditions – On the Transmission of Artistic Patterns in Late Medieval Manuscript Illumination. 331 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 9.

95

HOOFDSTUK 4 BRUGS/ITALIAANS GETIJDENBOEK?

4.1 Corpus De handschriften die zijn opgenomen in dit onderzoek zijn in eerste instantie geselecteerd op basis van het schrift. Het criterium hiervoor was dat het moest gaan om handschriften met schrift in een italianiserende rotunda, geen zuivere rotunda. Feitelijk komt het dus neer op handschriften waarin is gepoogd de tekst in een zuivere rotunda te noteren, maar waarin ‘foutjes’ zitten. Dit verschijnsel wordt nog verder uitgelegd in 4.2.1. Dit uitgangspunt betekent dat er dus geen handschriften opgenomen zijn met schrift in een noordelijke textualis, humanistica of andersoortig schrift. De selectie werd daarna toegespitst op handschriften met verluchting in de Gent- Brugse Stijl. Het aspect van de verluchting wordt verder uitgelegd in 4.2.3. Dat de handschriften opgenomen in het onderzoek met name de bijzonder rijk gedecoreerde handschriften zijn is grotendeels te danken aan de manier van samenstellen van het corpus. Het gros van de handschriften is gevonden in kunsthistorische werken, zoals Vlaamse Miniaturen van Maurits Smeyers, en tentoonstellingscatalogi. Hierin worden vrijwel zonder uitzondering en logischerwijs alleen de rijkst verluchte handschriften getoond. Eenvoudigere handschriften zijn simpelweg in mindere mate overgeleverd, voor kunsthistorici minder interessant en, als ze al bewaard zijn, moeilijker te vinden. Tevens is het, gezien de grote (nood-) namen van de verluchters van de handschriften in dit onderzoek, de vraag of er überhaupt eenvoudigere handschriften met italianiserend schrift en verluchting in Gent- Brugse Stijl vervaardigd werden, daar het vrijwel zonder uitzondering ging om luxe exportartikelen. De periode waarin deze handschriften vervaardigd zijn beslaat circa een eeuw, van 1460 tot 1540. Dit komt overeen met de hoogtijdagen van de Gent-Brugse verluchting. Bovendien nam na die tijd ook de populariteit van het rotunda-schrift af, tot het helemaal werd verdrongen door het humanistische schrift. Ten slotte hangt het einde van die periode dan ook nog samen met het vertrekken van de Italianen uit Brugge en de afnemende populariteit van getijdenboeken als genre.

Het corpus van handschriften beslaat uiteindelijk veertien getijdenboeken, die zich thans over de hele wereld bevinden: van de Verenigde Staten, via Engeland, Nederland, Duitsland, België, Spanje en Italië, tot aan Australië. De opgenomen handschriften zijn de volgende:

96

1. Book of Hours. Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 177. Hierna: Walters W. 177. Datering ca. 1460-1470 Lokalisering Brugge Verluchter(s) Kring van Willem Vrelant.

2. ‘Grisaille Book of Hours’. Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 180. Hierna: Walters W. 180. Datering ca. 1460-1470 Lokalisering Brugge Verluchter(s) Onbekende verluchter, beïnvloed door Willem Vrelant.

3. Getijdenboek van Willem Moreel. Den Haag, Museum Meermanno-Westreenianum, Hs. 10 F 13. Hierna: MMW 10 F 13. Datering ca. 1479 Lokalisering Brugge Verluchter(s) Onbekend

4. Libro d’ore. Città del Vaticano, Biblioteca Apostolica Vaticana, ms. 10293. Hierna: Vaticaan 10293. Datering ca. 1500 Lokalisering Gent of Brugge Verluchter(s) Werkplaats van de Meester van de Davidscènes in het Breviarium Grimani.

5. Book of Hours. London, Sir John Soane’s Museum, ms. 4. Hierna: Soane (-getijdenboek). Datering ca. 1500 Lokalisering Vlaanderen Verluchter(s) Onbekend

97

6. Book of Hours. Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 427. Hierna: Walters W. 427. Datering ca. 1500 Lokalisering Gent of Brugge Verluchter(s) Meester van de Gebedenboeken van rond 1500, Meester van het Dresdense gebedenboek, Meester van de Davidscènes in het Breviarium Grimani.332

7. Book of Hours. Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 428. Hierna: Walters W. 428. Datering ca. 1500 Lokalisering Brugge (?) Verluchter(s) Meester van de Gebedenboeken van rond 1500.

8. Book of Hours. Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 429. Hierna: Walters W. 429. Datering ca. 1500 Lokalisering Brugge (?) Verluchter(s) Meester van de Gebedenboeken van rond 1500 en werkplaats.

9. Rothschild Hours. Canberra, National Library of Australia, Kerry Stokes Collection. Hierna: Rothschild (-getijdenboek). Datering ca. 1505-1510 Lokalisering Brugge/Gent Verluchter(s) Simon Bening, Gerard Horenbout, Meester van Jacobus IV van Schotland, Maximiliaanmeester, Meester van de Gebedenboeken van rond 1500.333

332 De Meester van de Gebedenboeken van rond 1500 is niet geïdentificeerd en dus alleen bekend via deze noodnaam. Hij heeft meerdere gelijksoortige namen zoals de Meester van de Gebedenboeken van omstreeks 1500. Ik kies er voor de naam aan te houden zoals die door de Koninklijke Bibliotheek wordt gebruikt. 333 Zijn noodnaam is afkomstig van een volbladminiatuur van zijn hand waarop Koning Jacobus IV van Schotland staat afgebeeld. Hoewel hij door meerdere kunsthistorici wordt geïdentificeerd als Gerard Horenbout is die theorie nog niet algemeen aanvaard en hou ik het dus bij de Meester van Jacobus IV van Schotland en Gerard Horenbout als twee afzonderlijke verluchters. 98

10. Spinola Hours. Los Angeles, J. Paul Getty Museum, Ms. Ludwig IX 18. Hierna: Spinola (-getijdenboek). Datering ca. 1510-1520 Lokalisering Brugge of Gent Verluchter(s) Meester van Jacobus IV van Schotland (hoofdverluchter, geïdentificeerd als) Gerard Horenbout, werkplaats van de Maximiliaanmeester, Meester van het Dresdense gebedenboek, Meester van de Lübeck Bijbel en Meester van de Gebedenboeken van rond 1500.

11. Da Costa Hours. New York, J. Pierpont Morgan Library, MS M. 399. Hierna: NY M 399. Datering ca. 1515 Lokalisering Brugge of Gent Verluchter(s) Simon Bening en werkplaats.

12. Chatsworth Hours. Hierna: Chatsworth (-getijdenboek). Datering Midden / eind 1520 Lokalisering Waarschijnlijk Gent Verluchter(s) Meester van Jacobus IV van Schotland en werkplaats.

13. Hennessy-getijdenboek / Les Heures de Notre Dame dites de Hennessy. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Inv. Ms. II 158. Hierna: Brussel II 158. Datering ca. 1530 Lokalisering Brugge Verluchter(s) Simon Bening

14. München-Montserrat Hours. Montserrat, Montserrat Abbey, Ms. 53. München, Bayerische Staatsbibliothek, Ms. Lat. 23638. Los Angeles, J. Paul Getty Museum, Ms. 3 (84.ML.83). Hierna: München-Montserrat (getijdenboek) Datering ca. 1535-1540 Lokalisering Brugge Verluchter(s) Simon Bening

99

4.2 Te onderzoeken elementen Elk individueel handschrift heb ik onderzocht op vier elementen, namelijk schrift, inhoud, verluchting en provenance. Tevens heb ik steeds een extra optie ‘bijzonderheden en opmerkingen’ in de bijlage toegevoegd voor het geval ik nog iets noemenswaardigs tegenkwam. Was dit het geval, dan zijn deze extra aspecten in het onderzoek in één van de vier elementen opgenomen. De uitgebreide handschriftbeschrijvingen zijn in de bijlage weergegeven. In het onderzoek zijn daar de overeenkomsten, verschillen en opmerkelijke dingen uitgevist en vermeld. Tevens zijn in het onderzoek niet alle platen weergegeven, maar slechts enkele of delen ervan ter illustratie. Zo heb ik bij het schrift, bijvoorbeeld, een stukje uit de tekst ‘geknipt’, waarvan de uitgebreide versie dan in de bijlage staat. Hoewel ik altijd heb geprobeerd een stukje uit te ‘knippen’ waar zoveel mogelijk van de besproken kenmerken in aanwezig zijn, kan het voorkomen dat wellicht niet alle genoemde kenmerken te zien zijn. Deze kunnen dan gevonden worden in de grotere weergaven in de bijlage. Aangezien van niet elk getijdenboek evenveel te bezichtigen is, omdat niet alle handschriften gedigitaliseerd zijn en het aantal platen in de literatuur variabel is, heb ik mij gehouden aan het principe van de representativiteit, waarbij ik er vanuit ben gegaan dat de folia die beschikbaar zijn representatief zijn voor het hele handschrift.

100

4.2.1 Italianiserend schrift Wat is nu precies het zogenaamde ‘italianiserende schrift’? Gezien de datering van de handschriften, variërend van ongeveer 1460 tot 1540, zou een gotisch schrift voor de hand liggen voor boeken die in Vlaanderen zijn vervaardigd, preciezer: een gotische littera textualis. Het gotische schrift verscheen voor het eerst in de elfde eeuw in Vlaanderen en Noord-Frankrijk.334 Waar het schrift in de tiende eeuw wat de grondvormen betreft nog op de Karolingische schriftvormen gebaseerd was, werd het in de loop van de elfde eeuw stijver en scherper. In deze pre-gotische periode werd het schrift smaller, werden de letters dichter op elkaar geschreven en werden de stokken en staarten korter gemaakt.335 Een opvallend element in dit schrift is bijvoorbeeld dat alle letters, met inbegrip van de lange-s, op de regel komen te staan. Bij de afzonderlijke lettervormen zien we dat de ronde a (ɑ) een dubbele-a wordt, waar de d een rechte of naar achter gebogen schacht had, krijgt die nu een meer horizontale schacht, terwijl later het laatste pootje van de h tot onder de schrijflijn wordt verlengd en aan het woordeinde het gebruik van een zogenaamde krakeling-s wordt ingevoerd. Het gebruik van de brede pen, die in de Karolingische periode uit de mode was, komt weer terug. Het maken van gelijke voetjes aan elk letterdeel dat loodrecht op de schrijflijn staat, de stokken en de pootjes, komt ook in mode. De letteraanzetjes aan de bovenkant van letters worden op dezelfde manier uitgevoerd als de voetjes, waardoor breking van de verticale letterdelen ontstaat. Die breking wordt vervolgens ook toegepast op ronde letterdelen. Aanvankelijk is de breking nog een hoekige bocht die niet op alle ronde vormen wordt toegepast. Na 1200 wordt de breking steeds duidelijker en algemener en ontstaat de textura, of de littera gothica textualis.336 Een laatste kenmerk van het gotische schrift is de rondboogverbinding. Waar ronde letterdelen van twee opeenvolgende letters elkaar raken wordt, om sneller te kunnen schrijven, het afsluitende ronde letterdeel van de ene letter gecombineerd uitgevoerd met het beginnende ronde deel van de volgende letter.337 De rondboogverbindingen zijn in het schema op de volgende bladzijde weergegeven op de onderste regel.

334 B. Bischoff (1990). Latin Palaeography. Translated by D.O. Cróinin and D. Ganz. pp. 127-129. 335 B. Engelhart en J.W. Klein (1988). 50 eeuwen schrift: een inleiding tot de geschiedenis van het schrift. p. 158. 336 F. van der Linden (1983). Over letters en schrift en de beginselen van het schrijven. p. 86. 337 Engelhart en Klein (1988). 50 eeuwen schrift. p. 161.

101

Karolingische minuskel Gotische textura, of littera gothica textualis met op de onderste regel rondboogverbindingen

In de gotische periode zijn verschillende schriftsoorten te onderscheiden. Veralgemeniserend kan men de gotische schriften in drie soorten onderverdelen, die te herkennen zijn aan de vorm van de a, het wel of niet voorkomen van lussen aan de stokletters en het wel of niet verlengen van de f en de lange-s tot onder de schrijflijn. Ik heb de drie typen, de periode van ontstaan en hun kenmerken in onderstaand schema gezet.

a l s Textualis Vanaf ca. Altijd in twee l heeft geen lus Stok altijd op regel 1200 verdiepingen

Cursiva Vanaf ca. Enkele a (ɑ) l heeft wel lus s door regel heen 1350

Hybrida Vanaf ca. Enkele a (ɑ), gemeen Stokletter geen lus, Lange s door regel 1420 met cursiva gemeen met textualis heen, gemeen met cursiva

Het schrift in de hier besproken getijdenboeken is dus duidelijk geen cursiva of hybrida, aangezien in die schriften een enkele a (ɑ) wordt gebruikt, en in de hier weergegeven handschriften zien we een a in twee verdiepingen. De schriftsoort is dus een textualis, hoewel enkele lettervormen nog afwijken. Dit is niet vreemd, aangezien er ook binnen de hoofdcategorie textualis weer verschillende soorten en vormen te bespeuren zijn. De hier weergegeven textualis is de noordelijke variant, met name populair in Duitsland en de Nederlanden. Door de dicht op elkaar geschreven letters, de dikke schachten en het gebruik van een brede pen, doet het gotische noordelijke textualis-schrift nogal stijf, hoekig en donker aan. Het schrift dat we tegenkomen in de hier besproken getijdenboeken is ronder, opener en zelfs ietwat sierlijk.

102

‘Italianiserend schrift’. Detail uit Walters W. 427. ‘Italianiserend schrift’. Detail uit het München- Montserrat getijdenboek.

Enkele grootmeesters uit het boekenvak, Christopher de Hamel, Jan Peter Gumbert en Jos Biemans, omschrijven het hier gedetecteerde schrift als volgt:

(de Hamel) (..) a rounded Italianate script (..).338 (Gumbert) (..) the general tone of Italian script: the roundness and spaciousness, the moderate blackness, and that ‘something’ in the stroke that I call a coolness or a dryness.339 (Biemans) (..) minder ‘gebroken’ lijnen, dus ‘ronder’ (..).340

Alle drie de heren noemen het in de artikelen een Italiaans, of beter ‘italianiserend’ schrift. Gumbert gaat er even verderop dieper op in:

(..) the a with its small belly and with heavy diagonal stroke, and a wide head; the round d with an exaggeratedly flat head; (..) the trick of the m and n: the first leg or legs of these letters should end straight and flat, the last one slanted.341

Biemans wijst dan nog op typische lettervormen, zoals: “(..) de kopjes-a en de lange-s en f zonder voetjes, alsmede het ‘ronde’ aspect (…) die kenmerkend zijn voor het late, Italiaanse gotische boekschrift”.342 De hier gebruikte schriftsoort moet dus in de Italiaanse hoek worden gezocht. De Italiaanse route naar de gotiek was iets anders dan in het noorden van Europa: de gotiek drong in Italië in veel mindere mate door. De ontwikkeling van het Karolingisch naar het gotisch schrift ging, net zoals in het Noorden, gepaard met het gebruik van de brede pen, het

338 C. de Hamel (1983). Reflexions on the trade in Books of Hours in Ghent and Bruges. In J.B. Trapp (ed.) Manuscripts in the fifty years after the invention of Printing. p. 31 339 J.P. Gumbert (2008). Can a Fleming write Italian? In A.M.W. As-Vijvers (ed.) Manuscript studies in the Low Countries: proceedings of the ‘Groninger Codicologendagen’ in Friesland, 2002. p. 210. 340 Biemans (2004). Handschrift en druk. p. 30. 341 Gumbert (2008). Can a Fleming write Italian? p. 210. 342 Biemans (2004). Handschrift en druk. p. 30. 103 verkorten van de stokken en schachten en het dichter op elkaar schrijven van de letters.343 Een verschil is dat in het Italiaanse schrift veel minder breking en letterversmalling toegepast.344 Het gebruik van de ronde d met een vrijwel horizontale schacht werd overgenomen vanuit de noordelijke textualis, maar het tweede pootje van de h werd niet verlengd tot onder de schrijflijn maar bleef er op staan. De bogen werden wel hoekiger, maar bleven ongebroken. Wel was men ook ten zuiden van de Alpen liefhebber van veel rondboogverbindingen. Nog weer een andere grootmeester, Albert Derolez, betoogt dat de mediterrane vormen van de textualis voor het gemak samengebracht kunnen worden onder de noemer ‘rotunda’, ondanks dat niet alle vormen echt rond, en soms zelfs hoekig van vorm zijn.345 Veralgemeniserend kan echter gezegd worden dat de zuidelijke versie van de textualis bovenal gekarakteriseerd wordt door de rondheid van bogen, met name zichtbaar in de letters b, c, d, e, h, o, p, q en de ronde-s. De hoekigheid van de textualis werd echter niet helemaal vermeden, zoals nog te zien is in de a en de g. Opvallende kenmerken van de rotunda zijn dan nog dat de voetjes van de letters géén schreefjes krijgen zoals ze dat bij de noordelijke, gestileerde textualis wel krijgen; de uiteinden van de stok- en staartletters blijven ongedecoreerd.346 Voorts gaat Derolez verder met de beschrijving van individuele lettervormen die afwijken van de noordelijke textualis.347 Voor een sneller overzicht heb ik ze in onderstaand schema gezet. Voor de duidelijkheid heb ik alleen de voor dit onderzoek interessante (dus afwijkende) lettervormen opgenomen. De l, bijvoorbeeld, wordt op dezelfde manier genoteerd als in een noordelijke textualis en is in dit kader dus niet interessant.

a Slechts één vorm, namelijk de a in twee verdiepingen; de ronde ɑ is onbekend en zou ook niet passen in een textualisschrift. De letter wordt gevormd door een diagonale neerhaal naar links en een breed lijnstuk dat op de schrijflijn staat. De bovenste boog is meestal open of wordt gesloten door een haarlijn. b Wordt gekenmerkt door een bijna cirkelvormig buikje.

c Wederom een cirkelvorm. Vaak is het lastig een onderscheid met de e te maken, omdat de horizontale streep van de e een haarlijn is. d Er komen in de rotunda twee verschillende vormen van de d voor. De d met de horizontale stok is overgenomen uit de noordelijke textualis, hoewel de stok korter is en nog platter lijkt te liggen tot het bijna een geheel horizontale streep is. Ook de karolingische d met de rechte stok wordt gebruikt en beide kunnen in één tekst voorkomen. In de vijftiende en zestiende eeuw valt een verhoogd gebruik van de d met de rechte stok waar te nemen.

343 Engelhart en Klein (1988). 50 eeuwen schrift. p. 168 344 Van der Linden (1983). Over letters en schrift. p. 88. 345 A. Derolez (2003). The Palaeography of Gothic Manuscript Books: From the twelfth to the Early Sixteenth Century. p. 102. 346 Derolez (2003). The Palaeography. pp. 102-104. 347 Idem. pp. 104-107. 104 e Cirkelvorm. Zoals al vermeld bij de c, soms zijn c en e lastig van elkaar te onderscheiden omdat de dwarsstreep van de e slechts een haarlijn is. f De f heeft aan de linkerkant een klein uitsteeksel of een kleine ‘doorn’, het begin van de dwarshaal (zie ook bij de staande-s). De letter eindigt plat op de schrijflijn. g Het linker element wordt gevormd door een enkele, naar rechts gebogen pennenstreek, waarbij de bovenste horizontale streek de bovenste ronding sluit met een rechte vlag, waar mogelijk, tegelijkertijd een verbinding met de volgende letter maakt (zie 1). 1. 2. Een andere vorm van de g mist deze vlag (zie 2). Deze vorm komt in de rotunda veel vaker voor dan in de noordelijke textualis. Hier wordt de onderste ronding gesloten met eenzelfde haarlijn als bij de a. In vroeg geschreven teksten en teksten van minder hoge kwaliteit gebruikte men nog 3. wel eens een vorm als 3, die sneller te schrijven was. h In tegenstelling tot bij de noordelijke textualis wordt het tweede pootje van de h in het rotunda-schrift niet tot onder de schrijfregel verlengt, maar blijft het op de regel staan en wordt het bijna rond gemaakt. i De verlengde i of j werd in de rotunda alleen achter de korte i gebruikt. In tegenstelling tot bij de noordelijke textualis werden onderscheidende tekens op de i nauwelijks gebruikt. Dit valt mogelijk te verklaren uit het feit dat zulke toevoegingen ook in het karolingische schrift niet voorkwamen. Wellicht speelt mee dat de pootjes van de m en n niet zo snel verwisseld konden worden met de i als bij de noordelijke textualis. Indien wel aanwezig, dan is het haaltje boven de i een nauwelijks zichtbare haarlijn. m Eerste twee poten staan recht op de schrijflijn, de achterste poot zonder schreef met maximaal een klein haaltje onderaan de poot. De m aan het eind van een woord of zin werd vaker vervangen door een teken in de vorm van een Ʒ dan in de noordelijke textualis. Het teken nam minder plaats in dan de gewone m. Dit verklaart het feit dat het Ʒ-teken zo vaak aan het eind van zinnen voorkomt, als een redmiddel om een tekst binnen de liniëring te houden. Het Ʒ–teken werd soms als letter op de schrijfregel geplaatst en soms als doorloper tot onder de schrijflijn. n De eerste poot staat recht op de basislijn, de achterste poot zonder schreef met maximaal een klein haaltje onderaan de poot. r De rotunda biedt, net als de noordelijke textualis, twee mogelijkheden voor de r: de Karolingische rechte r die op de schrijflijn eindigt (1), en de ronde r (2). Hoewel het gebruik van de ronde r alleen ‘verplicht’ was na de o, werd deze letter veel vrijer gebruikt in Italië dan in het noorden. In de noordelijke textualis wil de haarlijn aan 1. 2. het eind van de ronde r nog wel eens onder de schrijflijn doorzakken, iets wat bij de rotunda vrijwel nooit voorkomt. s De s kan in de rotunda drie vormen krijgen. De meest gangbare types komen 1. overeen met die gebruikt in de noordelijke textualis: de rechte, half-unciale s aan het begin en in het midden van woorden en de ronde of unciale s aan het eind van woorden. De rechte s eindigt op de schrijflijn (zie 1). De s en de f hebben allebei op ongeveer dezelfde plek uitsteeksel of ‘doorn’, wat verwarring kan veroorzaken. De 2. meest voorkomende ronde s heeft een hele brede, gesloten vorm en een artificiële missende link tussen de boven- en onderhelft (zie 2). Veel vaker dan in de noordelijke textualis, werd in de rotunda de ronde s aan het eind van woorden 3. vervangen voor een s die door de schrijflijn heen zakte (zie 3). Deze variant komt vaak aan het eind van regels voor. u De puntige vorm van de u, de v, is niet vreemd in de Italiaanse rotunda aan het begin van woorden, maar werd vrij weinig gebruikt. Door de hele Middeleeuwen heen gebruikten de Italiaanse kopiisten vrijwel altijd de ronde u. x Drie vormen van de x komen voor in de rotunda. Bij de eerste en de tweede, zie 1 en 2, werd de tweede pennenhaal omlaag gehaald maar de aanzet kan van links dan wel van rechts gemaakt zijn. Beide de vormen kunnen vastgesteld worden in handschriften van de vroege dertiende tot de vroege zestiende eeuw. Een derde 1. 2. variant, zie 3, werd vervaardigd door twee halfronde pennenhalen tegen elkaar aan de schrijven. 3.

105

De Italiaanse rotunda wordt verder gekenmerkt door enkele typische abbreviaturen en abbreviatuur-tekens.348 Het abbreviatuurteken om de suspensie van onder andere de m of de n aan te geven is gewoonlijk krachtig en kort. In de rotunda wordt het daarentegen een heel klein vierkantje, vaak zelfs slechts een punt of stip. Dit bescheiden teken staat in contrast met de lange, dunne, horizontale streep die door de staarten van de letters p en q wordt getrokken om per en que te vormen. Vaak zijn deze strepen haarlijnen die soms zo smal zijn dat ze nauwelijks zichtbaar zijn. De p die wordt gebruikt om pro te vormen krijgt ook een ‘aanhangsel’ aan zijn stok, in dit geval is het echter een soort vlaggetje of boogje.

per que pro Voor zowel con- als –us (deze uitgang achter de letter b) werd hetzelfde teken gebruikt, namelijk een antisigma: de omgekeerde c (ɔ). Con- weergegeven als antisigma kwam ook in de noordelijke textualis voor, maar kende pas echt een volledige toepassing in de rotunda. In enkele gevallen werd het antisigma-teken zelfs gebruikt om que weer te geven, maar over het algemeen werd zowel in de noordelijke textualis als in de Italiaanse rotunda ofwel het woord voluit geschreven of q met een Ʒ-teken gebruikt. Het laatste onderscheidende kenmerk van de rotunda is het vervangen van de karolingische ampersand, het &-teken, voor et met een zogenaamde tironiaanse et: een ꭋ- teken.

con bus que que et et Het rotunda-schrift kende een wijde verspreiding door heel Europa dankzij de beroemdheid en de invloed van de universiteit van Bologna, waar ook een specifieke variant van de rotunda (de littera bononiensis) werd gebruikt.349 Hoewel de rotunda ook in andere mediterrane landen, zoals Frankrijk, Portugal en Spanje, werd gebruikt, had het daar nooit het uniforme karakter of het prestige van de Italiaanse rotunda.350 In de veertiende en vijftiende eeuw werd het cursief-schrift in toenemende mate populair, waardoor de rotunda overwegend nog werd gebruikt voor Bijbels en andere liturgische

348 Derolez (2003). The Palaeography. pp. 109-110. 349 Idem. p. 111. 350 Idem. pp. 112-113. 106 boeken.351 Met het aanbreken van de humanistische periode werd een bijbehorend schriftsoort gemaakt die aanvankelijk alleen in humanistische kringen werd toegepast. Op den duur werd de littera humanistica in Italië steeds meer verbreid en raakte de rotunda steeds meer uit de

mode tot het punt dat het niet of nauwelijks meer werd gebruikt.

Om deze korte analyse van de rotunda samen te vatten, kan bij het vaststellen of een schriftsoort al dan niet een rotunda is in eerste instantie gekeken worden naar de rondheid van de letters en luchtigheid van de schriftspiegel. Het zware, maar open letterbeeld kan ook op enige afstand al herkend worden. Kent men de ‘standaard’ gotische textualis, dan kan de hoekigheid in meerdere of mindere mate vergeleken worden. Kijken we naar de algemene lettervormen dan zien we dat de f, de eerste poot van de h, de eerste twee poten van de m en de eerste van de n, de rechte r en de staande s allemaal op de schrijflijn komen en schreefloos zijn. Voorts de individuele lettervormen: een rotunda-schrift kan herkend worden aan: de a in twee verdiepingen, vaak als open dan wel gesloten kopjes-a; de d met de extreem horizontale stok alsmede met rechte stok; de h waarvan het tweede pootje niet door de schrijflijn heen zakt maar er eerder bijna rond op staat; de m als ‘gewone’ m en als Ʒ; de r in rechte en ronde variant; en de staande, ronde en slangen-s door de regel heen. Ten slotte zijn er dan nog de kenmerkende abbreviaturen waaraan dit schrift herkend kan worden, namelijk: per en qui met een lange, smalle streep door de staarten van de p en q; pro weergegeven als een p met een soort vlaggetje aan de staart; het antisigma, of de omgekeerde c, gebruikt voor het vormen van con-, -us achter b en soms zelfs que, als die niet als que of qƷ wordt geschreven; en tot besluit de tironiaanse et (ꭋ) in plaats van de ampersand (&) voor et.

Textualis Rotunda

351 Overigens werd dit schrift niet alleen voor liturgische werken maar ook seculiere werken gebruikt. Zie voor een handschrift met prachtig italianiserend schrift en Gent-Brugse verluchting bijvoorbeeld een handschrift met verscheidene teksten van Petrarca, Brugge, 1470-1480. Brugge, Grootseminairie, ms. 113/78.

107

Dit gezegd hebbende, wat is nu het geval bij de handschriften binnen dit onderzoek? Het schrift dat in deze handschriften is gebruikt is géén zuivere rotunda. De schriftsoorten van de hier te behandelen handschriften zijn zeker rond, breed, er zit lucht in en de meeste lettervormen komen overeen met die die men in een rotunda-schrift zou mogen verwachten. Toch klopt er in vrijwel alle gevallen iets net niet. De aspecten die het schrift in deze gevallen italianiserend in plaats van Italiaans maken, zijn in feite afwijkingen. Elementen, bijvoorbeeld vanuit de noordelijke textualis, die men per ongeluk of onbewust overnam omdat men niet goed bekend was met het Italiaanse of ruimer, het zuidelijke schrift. Of elementen die men juist expres overnam omdat die mooier werden gevonden, zoals decoratie aan de stokken en staarten, of omdat die elementen nu eenmaal gangbaar waren boven de Alpen. Zie bijvoorbeeld het getijdenboek Walters W. 177, op de volgende pagina weergegeven. Het schrift bezit de m, n, staande s en f met de voetjes op de schrijflijn; er zijn geen schreefjes aan de voetjes te detecteren en de d heeft een prachtige, horizontale stok. Desondanks bevat het schrift ook kenmerken van een noordelijke textualis. In Walters W. 177 is de ‘afwijking’ onder andere te zien aan de uiteinden van de stok- en staartletters. Die niet, zoals gewoonlijk is in een rotunda-schrift, ongedecoreerd blijven, maar versieringen krijgen. Tevens zijn in het schrift in Walters W. 177 schrapjes op de i geplaatst, een typisch kenmerk van de noordelijke textualis. Bij de beschrijvingen van de handschriften afzonderlijk ga ik dieper in op het italianiserende aspect per handschrift.

108

Getijdenboek. f. 15r ca. 1460-1470, Brugge. Baltimore, Walters Art Gallery, Walters W. 177

Detail Walters W. 711, de r is decoratief Detail Walters W. 711, verlengd tot onder de schrijflijn en er zijn de s is decoratief verlengd naar boven. schrapjes op de i geplaatst.

109

4.2.2 Inhoud Bij het onderzoeken van de inhoud van elk getijdenboek heb ik in eerste instantie gelet op welke teksten in het handschrift zijn opgenomen en in welke volgorde. Hieraan zou een usus, de beoogde plaats van gebruik kunnen worden afgelezen. Eerder in het onderzoek, in paragraaf 3.1.3, heb ik de standaardteksten van een gemiddeld getijdenboek behandeld. Mocht een getijdenboek vervaardigd zijn voor Italië, dan kan aangenomen worden dat het handschrift de usus van Rome volgt. In dit geval bevat het getijdenboek vrijwel altijd de standaardteksten, namelijk een kalender, de Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Geest, de Evangelieperikopen, de Mariagetijden, de boetpsalmen met de litanie, de dodenvigilie, vaak nog enkele suffragia en de gebeden tot Maria, Obsecro te en O intemerata.352 Gebruikelijk voor de usus van Rome zijn daar dan nog de Mariamis en Adventgetijden aan toegevoegd. Ik kijk bij elk getijdenboek welke teksten er wel of niet in zitten en of er eventuele andere teksten aan toegevoegd zijn, die iets kunnen verraden over de Romeinse of een eventuele andere usus. Voorts ga ik verder met de inhoud van de kalender, die door de opgetekende heiligen ook aanwijzingen kan bevatten over de beoogde usus. Brugse getijdenboeken bevatten zelden kalenders waarbij alle dagen zijn ingevuld; volledig bezette kalenders zijn uitzonderlijk.353 Ik kijk of er heiligen in staan die aangeven dat het een Brugse kalender is, zoals Eligius (25 juni), de Translatie van Thomas Becket (3 juli), Egidius (1 september) en met name de Brugse patroonheilige Donatianus (14 oktober). Ik neem ook Bavo (1 oktober) en Livinius (12 november) mee in het onderzoek, als zijnde Gentse heiligen. Tevens kijk ik of er Italiaanse heiligen worden vermeld en of die naar een specifieke Italiaanse stad of regio verwijzen. Problematisch is echter, dat veel kalenders gemaakt werden voor universeel gebruik volgens de usus van Rome. Veel Italiaanse heiligen, zoals bijvoorbeeld Ambrosius van Milaan (4 april), werden dan ook in het hele gebied vereerd. Ik heb per Italiaanse stad die een nazione had in Brugge de patroonheilige(n) opgezocht en zal daarop de kalenders toetsen. Dit zijn voor Venetië Marcus (25 april) en Lucia (13 december). Johannes de Doper (24 juni) is de patroonheilige van de stad Genua. Johannes de Doper werd vrij algemeen vereerd, maar aangezien Genua als bijkomende patroonheilige Donatianus heeft, dezelfde als die van Brugge, kan alleen op Johannes worden getest. Tevens is Johannes de Doper patroonheilige van Florence, waar echter ook nog Zanobi / Zenobius (25 mei) en Reparata (8 oktober)

352 Van Bergen. De meesters van Otto van Moerdrecht. p. 178 353 J.B Oosterman (1993). Om de grote kracht der woorden. Middelnederlandse gebeden en rubrieken in het Brugge van de vroege vijftiende eeuw. In Th. Mertens (e.a.). Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. p. 233.

110 worden vereerd. In Lucca wordt Paolino (12 juli) vereerd als patroonheilige en is het feest van Luminara di Santa Croce (13 september) een belangrijke gebeurtenis, die gelinkt is aan de Volto Santo. De cultus van Volto Santo was sterk vertegenwoordigd in Brugge, vandaar dat ik ook die feestdag opneem in mijn onderzoek.

111

4.2.3 Verluchting Zoals vermeld, bereikte de Vlaamse verluchting tussen ca. 1470 en 1550 een derde en het belangrijkste hoogtepunt. Men ambieerde handschriften in een ‘eigen’ schrift, het italianiserende schrift, met de Vlaamse decoratie die in Zuid-Europa, Italië voorop, werd bewonderd. Het is zodoende niet vreemd dat het italianiserende schrift in veel handschriften, die ruwweg in dezelfde periode gedateerd zijn, vergezeld wordt door Vlaamse verluchting. Desalniettemin zou het kunnen dat verluchters enkele Italiaanse elementen, naar Italiaans voorbeeld, overnamen in de handschriften. We moeten namelijk niet vergeten dat er in het kosmopolitische Brugge van de vijftiende en zestiende eeuw, naast andere buitenlanders, veel Italianen verbleven. Deze lieden brachten vaak hun eigen handschriften mee, gekopieerd en verlucht in het thuisland, waardoor de Vlaamse verluchters zich konden laten inspireren.354

Margedecoratie Telkens zal ik een beschrijving van de margedecoratie geven. Komt die alleen op de openingsfolia door of komt het door het hele handschrift voor? Loopt de decoratie op de openingsfolia door? Welke motieven en kleuren worden gebruikt? Daarbij kijk ik of de margedecoratie als Gent-Brugs kan worden aangemerkt, naar aanleiding van de beschrijving gegeven in hoofdstuk 3. Ik kijk bijvoorbeeld naar realisme, illusionistische effecten, schaduw, landschappen en of er een narratief aspect aanwezig is. Tevens kijk ik of er acanthusbladeren en diverse soorten bloemen aanwezig zijn, al dan niet op een gekleurde ondergrond. Voorts probeer ik vast te stellen of er Italiaanse elementen aanwezig zijn in de margedecoratie, geschilderd op een manier zoals die regelmatig in de Italiaanse verluchtingskunst voorkomt. Deze elementen zijn bijvoorbeeld vruchtenslingers, lauwerkransen, antieke bouwelementen, herten, guirlandes en renaissance-medaillons met figuren en profil.355 Tevens kunnen er op trompet blazende engelen voorkomen en zogenaamde putti: soms met vleugeltjes, maar altijd mollige, naakte kinderfiguurtjes die al sinds de Oudheid in de schilderkunst en architectuur voorkomen. Putti zijn echter geen cupido’s of engeltjes, maar seculiere figuurtjes, die met name in de Italiaanse risorgimento (renaissance) en barok erg populair waren. In die tijd verpersoonlijkten de putti de menselijke geest en emotie.

354 Dogaer (1980). Een Brugs getijdenboek. p. 151. 355 Idem. p. 153. 112

Putti. Detail van Rosso Fiorentino, Tronende Madonna met vier heiligen, 1518.

Miniaturen In het geval van de miniaturen zal ik proberen te bepalen of de miniaturen zijn ingevoegd of organisch deel uitmaken van het handschrift. Voorts zal ik vaststellen welke voorstellingen werden gebruikt voor welke tekst en of deze voorstellingen de gangbare voorstellingen zijn of afwijken. Wederom kijk ik of de miniaturen als Gent-Brugs te typeren zijn, door te kijken naar realisme, landschappen, atmosfeer, architecturale elementen, narratief karakter van de illustratie, geïndividualiseerde personages en het ‘emotie voor devotie’ principe. Voorts kijk ik nog naar de eventuele integratie tussen de margedecoratie en de miniatuur, bijvoorbeeld door het overstappen van een figuur uit het kader van de miniatuur in de margedecoratie.

Overige verluchting Andere verluchting betreft bijvoorbeeld de initialen. Zijn er gehistorieerde initialen en zo ja, hoeveel en welke voorstellingen beelden zij uit? Zijn de initialen geschilderd of in penwerk opgetekend? Hoeveel regels beslaan de initialen? Komen ze alleen voor op openingsfolia of wordt het hele handschrift ermee versierd?

113

4.2.4 Provenance Bij het onderzoek naar de provenance van de handschriften gaat het erom of er iets bekend is over de opdrachtgever tot het vervaardigen van het handschrift. Voorts probeer ik vast te stellen waar het handschrift door de jaren heen heeft verbleven en, ten slotte, waar het zich thans bevindt.

Bijzonderheden en opmerkingen Hieronder vallen alle denkbare dingen die van belang kunnen zijn voor het onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn eventuele weergegeven wapens of bezittersnotities, maar ook zaken als doorgestreepte of doorgekraste teksten, custoden en bewaardoosjes. Mochten er zich bijzonderheden voordoen, zoals bijvoorbeeld de bewaardoosjes, die niet direct in het belang van het onderzoek zijn, maar wel leuk om te vermelden, dan worden ze wel in de bijlage genoemd, maar niet in het onderzoek.

114

4.3 Onderzoek 4.3.1 Italianiserende rotunda?

Walters W. 177 Walters W. 180 MMW 10 F 13

Als eerste handschrift is er Walters W. 177. Het handschrift biedt een mooi, open letterbeeld. Het schrift is ruim opgezet, met goed te onderscheiden letters en ruimte tussen de woorden. De lettervormen o, p, b en h hebben brede rondingen gekregen en ook de n is breed opgezet. Rotunda-trekjes in dit schrift zijn de a in twee verdiepingen en de f, m, n en staande-s, die met hun pootjes op de schrijflijn staan en geen schreefjes hebben gekregen. De e-tjes kunnen af en toe nog ietwat hoekig voorkomen, maar verder zijn er vooral ronde bogen te detecteren, zonder breking. Pro wordt geabbrevieerd weergegeven als een p met een vlaggetje. De tweede poot van de h buigt in eerste instantie nog keurig naar de eerste toe, maar daarna gaat het mis. De kopiist kon de neiging tot decoreren niet weerstaan en heeft het tweede pootje met een haarlijn verlengt tot onder de schrijflijn. Dit doet hij ook bij de r en de x. Tevens plaatst hij decoratieve haarlijntjes naar opzij aan de l en b en krijgt de s een krul naar boven. Waar de kopiist bij andere lettervormen de schreefjes weg liet, plaatste hij er toch één aan de schacht van de staande-r en werden ook staarten en stokken voorzien van een schreefje. Wat ook opvalt, is dat de kopiist behalve bij de staande-s en de f soms ook een ‘doorntje’ heeft geplaatst aan de l. Hoewel de kopiist pro wel geabbrevieerd heeft weergegeven, schrijft hij et nog uit. Ten slotte dan nog een laatste trekje uit de noordelijke textualis: de kopiist heeft stipjes op de i geplaatst, om ze zo te onderscheiden van andere lettervormen. Een toevoeging die eigenlijk nutteloos is, aangezien de i in het brede rotunda schrift al prima van andere letters te onderscheiden is. Het volgende handschrift is ook één uit Walters Art Gallery, namelijk Walters W. 180, ook wel het ‘grisaille’-getijdenboek genoemd, afgeleid van de verluchting. Het schrift van Walters W. 180 is, in vergelijking met Walters W. 177, in iets minder dikke inktlijnen opgetekend. Het lijkt wat ‘rommeliger’ omdat het minder gelijkmatig is opgetekend. Het schrift is desalniettemin breed opgezet, met veel ruimte tussen letters en woorden en is daardoor prima leesbaar. Schreefjes aan schachten zijn vermeden, de a is alleen in twee

115 verdiepingen aanwezig, evenals beide versies van d en r, de bogen zijn rond en zonder breking en de tweede poot van de h wordt keurig circulair naar de eerste toegebogen. Foutjes in het schrift zijn de schreefjes aan de stokken van p, d, l en h. Tevens worden de schachten van de ronde-r en x decoratief verlengd. Ten slotte was de kopiist de schrapjesloze i nog niet gewend, gezien zijn afwisselende gebruik van wel of geen schrapje, en maakte hij geen gebruik van abbreviaturen. Van Baltimore naar Den Haag: het getijdenboek van Willem Moreel, MMW 10 F 13. Het schrift lijkt een vrijwel perfecte rotunda: zeer breed opgezet, heel rond, veel ruimte tussen de letters en geschreven in smalle inktlijnen. De o-tjes en buikjes van de d zijn bijna perfect rond. Er zijn geen schreefjes te detecteren en de h is met zijn circulaire tweede poot een schoolvoorbeeld van een rotunda-h. Tevens wordt –us achter b weergegeven met de antisigma abbreviatuur (ɔ). Et wordt daarentegen niet weergegeven met een tironiaanse et (ꭋ) maar uitgeschreven. Bovendien wordt ook in dit schrift decoratieve verlenging toegepast door de kopiist, zoals aan de letters s en r, en worden nog schrapjes gezet om de i te onderscheiden.

Vaticaan 10293 Soane Walters W. 427

Bij benadering twintig jaar na het getijdenboek van Willem Moreel wordt het getijdenboek Vaticaan 10293 vervaardigd. Het schrift hierin verschilt enorm van het schrift in MMW 10 F 13. Er zit veel minder lucht in het schrift, de inktlijnen zijn breder, de lettervormen zijn daarentegen smaller en dichterbij elkaar geplaatst. De individuele lettervormen worden soms niet helemaal aan elkaar geschreven, waardoor er een ietwat hoekig en gebroken letterbeeld ontstaat en de kopiist de neiging tot het plaatsen van schrapjes op de i niet kon weerstaan. Het schrift is echter wel een rotunda-achtige, zoals opgemaakt kan worden uit het feit dat er geen schreefjes aan pootjes worden gezet, de stokken en schachten kort zijn en beide versies van de d en de r voorkomen. Tevens zijn de a-tjes in typisch rotunda-achtige stijl opgetekend: in twee verdiepingen met een hoekig buikje en een heel mooi, breed kopje. Het vijfde handschrift is het Soane-getijdenboek, dat zich thans in Londen bevindt. Het letterbeeld doet, door het gebruik van dikke inktlijnen en letters die betrekkelijk dicht op elkaar geschreven zijn, alsmede door de tamelijk zwarte inkt donker en zwaar aan. Tevens is ietwat breking waar te nemen. Dat het hier wel om een schrift met rotunda-achtige trekjes

116 gaat, blijkt bijvoorbeeld uit de a die alleen in twee verdiepingen voorkomt, met een hoekig buikje en een rond kopje dat bijna wordt gesloten door een haarlijn. Bovendien zijn zowel de ronde-r als de staande-r aanwezig en zijn de stokken extreem kort. Foutjes doen zich echter meer voor. Zo is alleen de d met een verticale stok aanwezig, zijn er decoratieve verlengingen van schachten en zijn ook in dit schrift weer de i-tjes af en toe voorzien van stipjes. Opmerkelijk is ook, dat pro uitgeschreven wordt in plaats van geabbrevieerd. Terug naar Baltimore, voor Walters W. 427. Het schrift in dit getijdenboek doet, ondanks het gebruik van relatief brede inktlijnen, alweer meer rotunda-achtig aan: het is breed opgezet, met goed te onderscheiden lettervormen en veel ruimte tussen de woorden. Abbreviaturen voor et en per zijn toegepast, de stokken en staarten zijn kort en alle pootjes die op de schrijflijn moeten staan doen dat keurig, zonder schreefjes. Bovendien kan de h aangemerkt worden als een zuivere rotunda-h, met een circulair tweede pootje. Toch zijn ook hier weer trekjes te vinden die in een zuivere rotunda niet voorkomen, zoals de u die aan het begin van woorden puntig in plaats van rond is opgetekend en zijn de inmiddels bijna onvermijdelijke stipjes op de i aanwezig.

Walters W. 428 Walters W. 429 Rothschild

Het volgende handschrift, Walters W. 428, bevindt zich thans ook in Baltimore. Het schrift in dit getijdenboek is heel regelmatig opgetekend. De lettervormen zijn redelijk dicht op elkaar geplaatst en de pen is zo gedraaid, dat er brede inktlijnen ontstonden. Het verschil tussen haarlijnen en dikke lijnen is daardoor groot en geeft het schrift een ietwat hoekig voorkomen. Overigens blijft het schrift wel prima leesbaar. Rotunda-trekjes zijn waar te nemen in de aanwezigheid van beide versies van de d en de r en ook de et-abbreviatuur (ꭋ) is gebruikt. Desondanks was de kopiist het gebruik van abbreviaturen nog niet gewend, aangezien et ook uitgeschreven wordt weergegeven, net als per, qui en –us achter b. Trekjes uit de noordelijke textualis zijn in dit schrift veelvuldig aanwezig, zoals de verlenging van het tweede pootje van de h tot onder de schrijflijn, het plaatsen van schreefjes aan de stokken van de letters b en l en ook de i-tjes zijn weer voorzien van stipjes.

117

Handschrift acht, Walters W. 429 is het laatste handschrift uit Baltimore. Het schrift hierin is qua lettervormen het breedst opgezet: de o, de buikjes van de d en h en de kopjes van de q en p zijn bijna ovaal. Er is gebruik gemaakt van heel smalle inktlijnen en er is veel ruimte binnen de letters, tussen de afzonderlijke letters en tussen de woorden gelaten. De stokken en staarten zijn, met uitzondering van de stokken bovenaan en staarten onderaan de schriftspiegel, extreem kort opgetekend. Beide versies van de r en m zijn aanwezig, er is gebruik gemaakt van de abbreviatuur ɔ in plaats van –us achter b en het circulaire tweede pootje van de h is een schoolvoorbeeld van een rotunda-h. Zijn hierin dan geen foutjes te detecteren? Jawel: et is uitgeschreven in plaats van dat er gebruik is gemaakt van ꭋ, de e is ietwat hoekig, af en toe worden er schreefjes aan stokken en staarten geplaatst en ook de stipjes op de i zijn hier en daar aanwezig. Van de Verenigde Staten naar Australië, naar het Rothschild-getijdenboek. Als we het schrift daarin vergelijken met dat van het voorgaande handschrift, Walters W. 429, dan valt direct op dat het schrift van het Rothschild-getijdenboek veel minder rond is en verticaler en hoekiger aandoet. Als het schrift zonder vergelijkingsmateriaal wordt onderzocht, dan is de verticaliteit en ietwat hoekigheid nog steeds aanwezig, maar kan ook worden opgemerkt dat het schrift in redelijk smalle inktlijnen ruim is opgezet en dat het prima leesbaar is. Kenmerken van de rotunda zijn aanwezig, zoals bijvoorbeeld de abbreviatuur ꝑ voor per, beide versies van de r, korte stokken en staarten en de pootjes van de letters die op de schrijflijn moeten staan, die daar keurig, zonder schreefjes op staan. Behalve dat het schrift wat hoekig is, wat voortkomt uit het feit dat de individuele lettervormen niet geheel aaneen geschreven zijn, zijn er nog meer dingen die het schrift tot een italianiserende in plaats van zuivere rotunda maken. Er wordt bijvoorbeeld noch voor et een abbreviatuur gebruikt, noch voor pro. Tevens wordt er gebruik gemaakt van de scherpe v in plaats van de ronde aan het begin van woorden en zijn de onvermijdelijke stipjes op de i heel af en toe toch nog aanwezig.

Spinola NY M 399, Da Costa Chatsworth

Van Australië terug naar de VS; naar Los Angeles voor handschrift Ms. Ludwig IX 18: het Spinola-getijdenboek. Het schrift van het Spinola-getijdenboek is, net als in het Rothschild- getijdenboek, redelijk verticaal. Het schrift is op zo’n manier opgetekend, dat de inktlijnen

118 vrij smal lijken, tevens zijn de lettervormen vrij smal en ietwat dicht bij elkaar geplaatst. Ook doet het schrift ietwat hoekig aan, omdat het verschil tussen de dikke lijnen en de haarlijnen groot is. Desalniettemin blijft het schrift goed leesbaar, met name dankzij de ruimte tussen de woorden. Abbreviaturen ꝗ en ɔ voor que en con- worden niet gebruikt. Andere rotunda- kenmerken worden wel overgenomen, zoals de afwezigheid van schreefjes, korte stokken en staarten, gebruik van beide versies van de d en de r, een perfecte rotunda-h met circulair tweede pootje en, voor het eerst, geen stipjes op de i. Handschrift elf is NY M 399, het Da Costa-getijdenboek uit 1510. Het schrift van NY M 399 is, in vergelijking met de voorgaande twee, alweer veel breder opgezet en ronder. Er zit veel ruimte tussen zowel de letters als de woorden, waardoor het schrift bijzonder goed leesbaar is. De o, het kopje van de g en q en de buik van de b zijn heel rond en breed ook bijvoorbeeld de u en n zijn heel breed opgetekend. Een rotunda kenmerk dat echter niet is overgenomen, is bijvoorbeeld de ronde u aan het begin van woorden, er is in plaats daarvan gekozen voor een puntige vorm. Voorts zijn er schreefjes aan stok- en staartletters en decoratieve verlengingen aan de s en de r. Tevens zijn hier de puntjes op de i weer terug. Het schrift van het Chatsworth-getijdenboek lijkt wel wat op dat van NY M 399. Ook dit schrift is met gebruik van smalle inktlijnen breed opgezet, met veel ruimte tussen de letters en met name tussen de woorden. De o, het buikje van de b en het kopje van de q zijn heel breed en rond. Tevens zijn hier de stokken en staarten kort, komen beide versies van de d en de r voor en heeft de h weer een circulair tweede pootje. Bovendien is hier de m als ‘gewone’ m en als Ʒ-teken aanwezig. Zowel per als et worden weergegeven met een abbreviatuur. Is er dan nog wat ‘mis’ met dit schrift? Jazeker: de p is ietwat hoekig en krijgt schreefjes aan de bovenkant van de schacht, net zoals de u die krijgt. Voorts worden de pootjes van de r enkele keren tot onder de schrijflijn verlengt en zijn ook hier weer stipjes op de i waar te nemen.

Brussel II 158, Hennessy München-Montserrat

Door naar het enige handschrift van dit onderzoek dat zich thans in Vlaanderen bevindt, handschrift Brussel II 158, oftewel het Hennessy-getijdenboek. Het schrift in dit getijdenboek is één van de meest brede en ronde van het onderzoek. Het is perfect leesbaar door de ruimte tussen zowel de woorden als de letters afzonderlijk en de afwezigheid van schreefjes. Ook de

119 korte stokken en staarten en het gebruik van de tironiaanse et wijzen op een rotunda. Voorts is er dan nog de aanwezigheid van beide versies van de d, m en de r. Tevens is de o vrijwel perfect rond en is de h in eerste instantie als een perfecte rotunda-h weergegeven. Toch kon de kopiist ook hier de neiging tot decoratie niet weerstaan en verlengde hij het tweede pootje van de h tot onder de schrijflijn. Idem dito de x, die een decoratieve verlenging aan de schacht krijgt. Bovendien zijn ook hier weer stipjes op de i geplaatst. Opvallend is ten slotte het gebruik van de abbreviatuur ꝑ voor per, die de kopiist verkeerd gebruikt. Per wordt uitgeschreven en de abbreviatuur (ꝑ) gebruikt hij, in plaats van voor per, foutief voor pro, die normaal een p met een vlaggetje aan de stok zou moeten zijn. Het laatste handschrift van het onderzoek is het München-Montserrat getijdenboek, dat zich thans opgesplitst in drie delen op drie verschillende plekken bevindt. Het schrift is qua breedheid, ronde opzet, perfecte leesbaarheid en door het optekenen van het schrift in smalle inktlijnen vergelijkbaar met Brussel II 158. In het schrift van het München-Montserrat getijdenboek is zoveel ruimte gelaten tussen de woorden, dat een vergissing in waar het ene woord eindigt en het volgende begint vrijwel onmogelijk is. Van alle letters die twee vormen hebben; de d, m en r, zijn ook die beide versies alle aanwezig. De stokken en staarten zijn kort, de h heeft een circulaire tweede poot en er is gebruik gemaakt van de geabbrevieerde et (ꭋ). Foutjes zitten hem hier in de schreefjes aan stokken, de neiging van de kopiist de h af en toe toch nog decoratief te verlengen tot onder de schrijflijn en ten slotte de stipjes op de i, die ook hier weer aanwezig zijn, in tegenstelling tot in een zuiver rotunda schrift.

Samenvattend kunnen er enkele dingen opgemerkt worden. Opvallend is bijvoorbeeld, dat er in het gebruik van de pen veel verschil zit. Voor alle duidelijkheid, alle kopiisten hebben gebruik gemaakt van eenzelfde soort ‘brede’ pen, het verschil zit in de manier waarop die werd gebruikt. Zette men de pen recht op het perkament, dan kreeg men bredere inktlijnen, werd de pen vrijwel overdwars gezet, dan werd het schrift in smallere inktlijnen opgetekend. De kopiisten van Walters W. 180, Soane, Walters W. 427 en Walters W. 428 hebben allen gebruik gemaakt van brede inktlijnen. Een iets gedraaide pen, en daardoor iets smallere lijnen, werd gebruikt in Vaticaan 10293 en de getijdenboeken van Rothschild, Spinola en Chatsworth. Voor Walters W. 177, MMW 10 F 13, Walters W. 429, NY M 399, Brussel II 158 en het München-Montserrat getijdenboek werd de pen nog verder gedraaid en daardoor in vergelijking de smalste inktlijnen geproduceerd.

120

Wat betreft de ruimheid of de rondheid valt er nog meer verschil te detecteren: de schriften lopen van verticaal, via medium-verticaal en redelijk rond tot het meest rond. In de categorie verticaal vallen Vaticaan 10293, Soane, Rothschild en Spinola. Iets minder verticaal, maar nog zeker niet rond, dus ‘medium-verticaal’, zijn dan Walters W. 427 en Walters W. 428. Nog weer wat ronder zijn Walters W. 177 en Walters W. 180. Bijzonder rond zijn dan, ten slotte, MMW 10 F 13, Walters W. 429, Brussel II 158, NY M 399, Chatsworth en München-Montserrat. Wordt er gekeken naar het al dan niet rotunda-gebruik van de h, dan valt de scheiding tussen met en zonder decoratie te maken. In alle gevallen is de h in eerste instantie met een circulair tweede pootje opgetekend en pas later decoratief verlengd. Dit in tegenstelling tot bij een noordelijke textualis, waarin het tweede pootje in één keer wordt doorgetrokken tot onder de schrijflijn. Met decoratie zijn de handschriften Walters W. 177, MMW 10 F 13, Walters W. 428, Brussel II 158, München-Montserrat en NY M 399. Een rotunda-h met circulair tweede pootje dat op de schrijflijn blijft staan kan worden vastgesteld in Walters W. 180, Walters W. 427, Walters W. 429, Spinola en Chatsworth. Rothschild is een twijfelgeval, omdat de gedigitaliseerde platen niet kwalitatief goed genoeg gedigitaliseerd zijn om een rotunda-h met zekerheid vast te stellen. In de platen die van Vaticaan 10293 en Soane beschikbaar zijn, zijn geen h-tjes opgetekend. Ten slotte dan nog de abbreviaturen. Blijkbaar wisten de kopiisten nog niet zo goed wat ze daarmee aan moesten. De kans om een abbreviatuur te noteren in plaats van een woord uit te schrijven deed zich in de onderzochte teksten 51 keer voor. Daarvan werd 24 keer benut, 27 keer werd een woord uitgeschreven. Opvallend is, dat de tironiaanse et de meest populaire abbreviatuur was; die is maar liefst zeventien keer gebruikt. Daarentegen werden de abbreviaturen voor que en con- nooit gebruikt. Opvallend is ook nog, dat kopiisten die wel abbreviaturen gebruikten, er vaak ook voor kozen de woorden uit te schrijven. Zo wordt in Walters W. 428, bijvoorbeeld, de tironiaanse et vijf keer gebruikt, maar is et ook twee keer uitgeschreven. Over de mate waarin abbreviaturen werden gebruikt, kan niet veel zinnigs worden gezegd. Zo wordt in Spinola drie keer een woord uitgeschreven en geen enkele keer geabbrevieerd. In Walters W. 177 wordt drie keer een woord uitgeschreven en slechts één keer een abbreviatuur gebruikt. Daarentegen worden in München-Montserrat vijf abbreviaturen gebruikt, tegenover slechts twee uitschrijvingen.

121

4.3.2 Inhoud Ik begin weer met het oudste handschrift, Walters W. 177. Conform de usus van Rome bevat dit getijdenboek een kalender, de Mariagetijden, boetpsalmen en litanie, dodenvigilie, Kruisgetijden, Heilige Geestgetijden, Adventgetijden en de Mariamis. Afwezig zijn echter de Evangelieperikopen, de twee gebeden tot Maria en één of meerdere suffragia. De litanie, dodenvigilie en Mariagetijden volgen de usus van Rome, waarbij in die laatste Franciscaanse invloeden te detecteren zijn. De kalender van Walters W. 177 is halfvol en bevat met name Zuid-Nederlandse en Noord-Franse heiligen. Brugse heiligen opgetekend in het rood zijn Egidius en Donatianus, daarentegen zijn Eligius en de Translatie van Thomas Becket niet opgenomen in de kalender. De Gentse heilige Bavo staat in rode inkt vermeld, terwijl Livinius in zwarte inkt is genoteerd. Van de Italiaanse heiligen zijn alleen de heiligen vermeld die algemeen werden vereerd, zoals Marcus en Johannes de Doper in rood en Lucia in zwart. Van de specifieke patroonheiligen per nazioni is geen één opgenomen. Het volgende handschrift, Walters W. 180, volgt qua teksten volledig de usus van Rome. Ook enkele afzonderlijke teksten volgen de usus van Rome, namelijk de Mariagetijden, de dodenvigilie en de litanie. Gezien de algemene verering van de kerkvader Hiëronymus, tot wie het suffragium van dit getijdenboek is gericht, bevat deze geen aanwijzingen tot een specifieke usus. De halfvolle kalender is vrij uitgesproken Brugs: zowel de Translatie van Thomas Becket, als Egidius en Donatianus staan er in rode inkt in. Slechts Eligius staat in zwart genoteerd. De twee Gentse heiligen bieden geen uitsluitsel, aangezien Bavo in rood is opgetekend, maar Livinius niet aanwezig is. Wat betreft de Italiaanse heiligen volgt de kalender van Walters W. 180 dezelfde verering als die van Walters W. 177: alle algemeen vereerde heiligen zijn opgenomen, terwijl de specifieke heiligen van de nazioni niet aanwezig zijn. De teksten van het getijdenboek MMW 10 F 13 volgen slechts gedeeltelijk de usus van Rome. Deze teksten die deze usus volgen zijn een kalender, de Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Geest, de Mariamis en -getijden, de boetpsalmen en litanie en de dodenvigilie. Usus van Rome-teksten die afwezig zijn, zijn de Evangelieperikopen, de Adventgetijden en eventueel suffragia. Er zijn echter ook teksten die een andere usus aanwijzen, namelijk die van Sarum (Salisbury).356 Het gaat daarbij om de Zeven Kruiswoorden, de Zeven Vreugdes van Maria en een hymne of gebed tot het Heilig Sacrament. Aangezien bekend is dat het handschrift vervaardigd werd voor een Bruggeling en ook in die stad gebruikt zou worden,

356 Van Bergen. De Meesters van Otto van Moerdrecht. p. 178.

122 kan men aannemen dat deze teksten de persoonlijke voorkeur van de opdrachtgever genoten en niet aanduiden dat het handschrift voor gebruik in Engeland vervaardigd werd. Andere teksten die later werden toegevoegd en geen specifieke usus aanduiden, zijn in het Latijn, Frans en Middelnederlands genoteerd. Hierbij gaat het om het Gemeenschappelijk eigen der Mariafeesten in Latijn, dévotes requestes en een Mariagedicht in Frans en een klein rijmgebed in het Middelnederlands. Wat betreft de kalender noemt P.C. Boeren de Brugse heiligen Egidius en Donatianus, alsmede de Translatie van Thomas Becket. Hij noemt ook de Gentse heilige Bavo.357 Allen zijn in rode inkt opgetekend. Eligius en Livinius worden niet genoemd, alsmede geen enkele Italiaanse heilige. Dit is niet vreemd aangezien de opdrachtgever, Willem Moreel, een Bruggeling was. Van het handschrift Vaticaan 10293 is slechts het incipitfolium van een suffragium tot het Heilig Aanschijn bekend. Zowel over de inhoud als over de kalender van Vaticaan 10293 valt dus niets zinnigs te zeggen, daarvoor zal onderzoek ter plekke moeten plaatsvinden. Idem dito voor het Soane-getijdenboek, waarvan slechts de incipitfolia van de litanie en een suffragium tot Sebastiaan bekend zijn. Gezien het feit dat Sebastiaan al vroeg werd vereerd in heel West-Europa, biedt een smeekbede tot hem geen uitsluitsel over een bepaalde beoogde usus. Het getijdenboek Walters W. 427 volgt qua teksten volledig de usus van Rome en heeft als extra tekst de Geloofsbelijdenis van Athanasius. Athanasius was patriarch van Alexandrië, is één van de kerkvaders en wordt als heilige vereerd door de meeste christelijke kerkgenootschappen. Deze extra tekst biedt dus geen aanwijzingen met betrekking tot een beoogde usus voor dit getijdenboek. Tevens zien we hier, net zoals in het getijdenboek Vaticaan 10293, weer een suffragium tot het Heilig Aanschijn. In de kalender zijn alle Brugse heiligen vertegenwoordigd: Eligius, de Translatie van Thomas Becket, Egidius en Donatianus zijn alle in rood opgetekend, alsmede de Gentse heilige Bavo. Livinius is echter afwezig, zodat er gesproken kan worden van een Brugse kalender in plaats van een Zuid-Nederlandse. Van de Italiaanse heiligen worden wederom alleen die genoemd, die in het hele kerkelijke gebied werden vereerd, namelijk Marcus en Johannes in rood en Lucia in zwart. De plaatselijke heiligen worden niet genoemd. Wat wel af te lezen valt uit de kalender, is dat die vermoedelijk is gemaakt voor een vrouwelijke patroon met Franciscaanse affiniteit.358 Een

357 P.C. Boeren (1979). Een getijdenboek van Willem Moreel. In Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal-en letterkunde, jaargang 1979 (pp. 135-147). p. 135. 358 http://manuscripts.thewalters.org/viewer.php?id=W.427#page/1/mode/2up. Geraadpleegd op 6 september 2017.

123 kleine kanttekening hierbij: de kalender is vermoedelijk door een andere hand vervaardigd dan de rest van het handschrift, dus er kunnen geen uitspraken worden gedaan over de eventuele vrouwelijke patroon met Franciscaanse affiniteit met betrekking tot het handschrift als geheel. De teksten van Walters W. 428 zijn gelijk van die van Walters W. 427, met de toevoeging van het O gloriorissima en een gebed tot Augustinus. Helaas onthullen ook deze twee extra teksten geen beoogde usus. Tevens zijn deze gebeden later, hoewel in een vroeg stadium, aan het handschrift toegevoegd, wat hoogstens wijst op een persoonlijke interesse van een latere gebruiker. De half gevulde, composiete kalender laat een Brugse invloed zien, aangezien Eligius, Egidius en Donatianus allen in rood zijn opgetekend. Afwezig is de Translatie van Thomas Becket, alsmede de Gentse heiligen Bavo en Livinius. Over de Italiaanse heiligen valt weinig te vermelden: de algemeen vereerde heiligen zijn weer vermeld, in tegenstelling tot de lokaal vereerde patroonheiligen. Net zoals in Walters W. 427 en Walters W. 428 volgen de teksten van Walters W. 429 de usus van Rome, met als extra tekst de Geloofsbelijdenis van Athanasius. De kalender van Walters W. 429 is redelijk algemeen en voor ongeveer ⅓ ingevuld. De vertegenwoordigde Vlaamse heiligen zijn Eligius, de Translatie van Thomas Becket, Bavo en Donatianus in het rood en Egidius in het zwart. Afwezig is Livinius, waarmee de kalender als overwegend Brugs kan worden beoordeeld. Van de Italiaanse heiligen zijn weer de algemeen vereerde heiligen aanwezig, de specifiek vereerde heiligen van de verschillende nazioni zijn afwezig. Het Rothschild-getijdenboek bevat een interessant en voor een getijdenboek afwijkend corpus van teksten, waardoor het handschrift lange tijd als gebedenboek in plaats van getijdenboek is geclassificeerd.359 Voor een Romeinse usus zijn aanwezig een kalender, de Evangelieperikopen, de Mariagetijden, de Adventgetijden, de boetpsalmen en litanie, de dodenvigilie, suffragia en het Obsecro te en O intermerata. Afwezig zijn echter de Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Geest en de Mariamis. Er zijn vier suffragia aanwezig, namelijk die tot het Heilig Aanschijn, tot Vincentius, tot Antonius van Padua en tot Benedictus. Deze heiligen werden echter allen vereerd in een groot gebied en bieden dientengevolge geen aanwijzingen voor een beoogde usus. Extra teksten in het handschrift zijn de Getijden van de zeven weekdagen en missen, de Zeven vreugden van de Maagd, gebeden tot de Heilige Naam van Jezus, aflaatgebeden van Gregorius de Grote, gebeden tot de Heilige Maagd, een hymne tot Bernardus en wederom de geloofsbelijdenis van Athanasius.

359 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 367. 124

De hymne tot Bernardus zou kunnen verwijzen naar de cisterciënzer kloosterorde, maar daar zijn verder geen aanwijzingen voor. Daarentegen bevatten de Getijden van de zeven weekdagen, elk gevolgd door een mis, wel een hint wat betreft de regio van beoogd gebruik, daar deze getijden kenmerkend zijn voor Zuid-Nederlandse getijdenboeken.360 Deze onzekere veronderstelling kan echter niet gestaafd worden door de kalender, aangezien alleen de maanden maart/april en september/oktober beschikbaar zijn. Wel valt daar uit af te lezen dat de Brugse heiligen Egidius en Donatianus, de Gentse heilige Bavo en de algemeen vereerde Italiaanse heilige Marcus in rood zijn opgetekend. Opvallend is ten slotte nog, dat de Aflaatgebeden tot Gregorius, alsmede de suffragia tot Vincentius, Antonius van Padua en twee gebeden tot de Heilige Maagd in een andere hand vervaardigd zijn. Of deze teksten tegelijk met de rest van het handschrift zijn ingebonden is echter onbekend. De inhoud van het Spinola-getijdenboek geeft weinig prijs over een plaats van vervaardiging of beoogd gebruik. In het handschrift zijn veel teksten opgenomen volgens de usus van Rome, alsmede de usus van Rome binnen die teksten (kalender, Mariagetijden, dodenvigilie). Desalniettemin zijn er ook veel teksten die gebruikelijk waren binnen die usus, afwezig, zoals de Kruisgetijden, de Heilige Geestgetijden en de Mariamis. Tevens zijn de Getijden van de weekdagen met bijbehorende missen toegevoegd, wat doet vermoeden dat ook dit getijdenboek vervaardigd is met de Zuidelijke Nederlanden als beoogde plaats van gebruik. Een extra tekst in het Spinola-getijdenboek is nog een gebed tot Paus Leo X, die echter geen aanwijzingen bevat om de veronderstelling van Zuid-Nederlands gebruik zou kunnen ondersteunen of verwerpen. Wat dan opvalt aan de kalender, is dat er juist weinig Zuid-Nederlandse heiligen zijn opgetekend. De Translatie van Thomas Becket en Egidius worden wel vermeld, maar slechts in zwarte inkt. De andere heiligen zijn helemaal niet aanwezig, evenals de Italiaanse patroonheiligen. De algemeen vereerde Italiaanse heiligen zijn dan wel weer aanwezig, maar bieden geen uitsluitsel wat betreft de beoogde usus. Een oude beschrijving op de website van The Morgan Library, de huidige verblijfplaats van handschrift NY M 399, is de enige bron die de inhoud van het getijdenboek vermeldt, daar The Morgen Library niet alle folia van het getijdenboek heeft gedigitaliseerd.361 Vrijwel alle teksten die gewoonlijk in een getijdenboek met de usus van Rome zitten zijn aanwezig in NY M 399, met uitzondering van de Adventgetijden. NY M 399 heeft echter veel toegevoegde teksten, die de vaststelling van een specifieke usus vrijwel onmogelijk maken. Zo zijn toegevoegd het officium de quinque vulneribus, een gebed tot paus

360 https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/trivulzio-getijdenboek. Geraadpleegd op 18 september 2017. 361 http://corsair.morganlibrary.org/msdescr/BBM0399a.pdf. Geraadpleegd op 11 september 2017.

125

Gregorius en de vijf wonden van Christus, een passieverhaal uit de Evangelieperikopen, het officium compassionis beate marie virginis, vijftien gebeden van Birgitta van Zweden, een gebed tot Christus, memoriae van vier Evangelisten, een gebed tot de wonden van Christus, een gebed tot de Maagd, Antifonen voor de seizoenen, de Getijden van de Drievuldigheid, de Getijden van de Ontvangenis, vijftien gebeden tot Christus, het Stabat Mater, een gebed tot het gelaat van Christus, een gebed tot Augustinus en memoriae tot verschillende heiligen, apostelen, martelaren, confessors en maagden. Het gebed tot de vijf wonden van Christus en de gebeden van Birgitta van Zweden zouden kunnen duiden op een usus van Sarum, ware het niet dat andere essentiële teksten van die usus niet in NY M 399 zijn opgenomen.362 Ook de specifieke teksten zijn verder niet tot hulp bij het vaststellen van een beoogde plaats van gebruik. Zo bieden de Mariagetijden überhaupt geen aanwijzingen voor welke usus dan ook, ook niet die van Rome.363 De dodenvigilie volgt wel de usus van Rome. Om dit alles nog ingewikkelder te maken is de kalender opgezet volgens de usus van Straatsburg, aldus vastgesteld door de beschrijver van The Morgan Library. Aangezien de kalender niet gedigitaliseerd is valt deze vaststelling niet te toetsen. Het Chatsworth-getijdenboek is niet gedigitaliseerd en er zijn slechts enkele platen beschikbaar voor onderzoek, die uit de literatuur moeten worden gehaald. Kren en McKendrick noemen, naast de Mariagetijden, slechts nog de Passie van Christus als tekst in het handschrift.364 De Passie van Christus wordt meestal verteld met een uiteenzetting van de gebeurtenissen door slechts één van de vier Evangelisten, namelijk door Johannes. Het Chatsworth-getijdenboek bevat echter verhandelingen van alle vier de Evangelisten. De kalender is niet gedigitaliseerd en er wordt ook niets over vermeld in de literatuur. Getijdenboek Brussel II 158 is niet gedigitaliseerd en in de literatuur zijn vrij weinig tekstfolia opgenomen, waardoor inhoudelijk tekstonderzoek lastig is. Wat het onderzoek naar Brussel II 158 nog ingewikkelder maakt, is dat het handschrift uit elkaar is gehaald en slechts is overgeleverd in losse folia. De inhoud die nu is weergegeven is die van het getijdenboek zoals die in moderne tijden weer in elkaar is gezet. Het handschrift nu bevat een kalender, Evangelieperikopen, de Mariagetijden, de Mariamis, de boetpsalmen en litanie en enkele suffragia. Tevens bevatte het handschrift vrijwel zeker ook nog de dodenvigilie. Volgens de usus van Rome zijn dan afwezig de Kruisgetijden, de Heilige Geestgetijden, de Adventgetijden en het Obsecro te en O intermerata. Aangezien niet bekend is tot wie de

362 Zoals bijvoorbeeld de Hiëronymuspsalmen en de Passiepsalmen. 363 http://www.themorgan.org/manuscript/112362. Geraadpleegd op 11 september 2017. 364 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 426

126 suffragia zijn gericht valt er dus weinig zinnigs te vermelden over een eventuele beoogde usus. Vermeldenswaardig is nog wel dat de Mariagetijden de usus van Rome volgen. Van de goed gevulde kalender zijn alleen de maanden juli, augustus, oktober en november beschikbaar. Niet opgenomen daarin zijn de Translatie van Thomas Becket, Paolino, Bavo, Reparata, Donatianus en Livinius. De rest valt niet te onderzoeken, tenzij ter plaatse, dus ook door middel van de kalender kan niets vermeld worden over een usus. Evenals Brussel II 158 is ook het München-Montserrat getijdenboek uit elkaar gehaald. Het handschrift berust nu in delen op maar liefst drie verschillende locaties in Spanje, Duitsland en de Verenigde Staten. Wat het onderzoek dan nog ingewikkelder maakt is dat het grootste deel van het handschrift, het deel zich in Montserrat bevindt, niet online te bezichtigen is. Wat betreft de teksten kan slechts vermeld worden dat het getijdenboek een kalender, de Mariagetijden, de Evangelieperikopen en enkele suffragia bevatte. Van de kalender is via de literatuur slechts de maand februari te bezichtigen. Aangezien geen van de onderzochte heiligen in februari vereerd worden, kan er geen vaststelling met betrekking tot de beoogde usus worden gedaan.

Wordt er nu naar het algehele plaatje gekeken, voor zover dat mogelijk is in verband met niet integraal te onderzoeken handschriften, dan kan worden vastgesteld dat – niet geheel verwonderlijk – de Mariagetijden en de kalender tot het vaste corpus van de getijdenboeken behoren. Deze teksten komen respectievelijk twaalf en elf keer voor. De kalender is ook in alle gevallen dat een kalender in een getijdenboek is opgenomen de eerste tekst van het werk. Opvallend is dat de suffragia met elf keer aanwezig ook tot de meest gebruikte teksten behoort. Vaak worden de suffragia alleen samen als tekst genoemd in beschrijvingen, dus er zouden nog meer afzonderlijke suffragia aanwezig kunnen zijn. Aangezien deze naar persoonlijke smaak konden worden toegevoegd zouden deze in theorie iets kunnen vertellen over een eventuele beoogde usus of opdrachtgever, ware het niet dat de vereerde heiligen die zijn toegevoegd vrij algemeen vereerd werden en dus nauwelijks houvast bieden. De litanie is elf keer aanwezig en de boetpsalmen tien keer. De boetpsalmen en litanie werden vrijwel altijd na elkaar in getijdenboeken geplaatst en dat blijkt ook hier, ze komen tien keer gezamenlijk voor. De elfde keer dat de litanie aanwezig is, in Vaticaan 10293, kan er niks vermeld worden over de rest van de teksten. Men mag er echter vanuit gaan dat de litanie in Vaticaan 10293 ook aanwezig is, of tenminste is geweest. De dodenvigilie komt negen keer voor, waarvan zeven keer direct achter de boetpsalmen en litanie.

127

Wat betreft de volgorde van de teksten is er veel verscheidenheid te zien. Wel zijn enkele vrij ‘vaste’ volgordes vast te stellen, zoals bijvoorbeeld van de hiervoor genoemde combinatie boetpsalmen en litanie, eventueel met dodenvigilie. Ook de Mariagetijden en de Adventgetijden lijken een vrij vaste combinatie, die worden namelijk zeven keer direct na elkaar geplaatst: elke keer dat de Adventgetijden in een handschrift zijn opgenomen. Bovendien zijn elke keer dat de Kruisgetijden en de Getijden van de Heilige Geest zijn opgenomen, beide zeven keer, ze telkens na elkaar geplaatst. Vijf keer daarvan komt de Mariamis daar dan weer direct achteraan. De verdere volgorde is behoorlijk afwisselend, wat doet vermoeden dat het bij het vervaardigen van deze getijdenboeken niet ging om snel productiewerk, maar rekening werd gehouden met de wensen van de opdrachtgever.

Ten aanzien van de heiligen in de kalender valt direct te zien dat de opgetekende Italiaanse heiligen geen enkel aanknopingspunt bieden aangaande de vaststelling van een beoogde usus. Louter de heiligen die algemeen werden vereerd, de evangelist Marcus (25 april) en Johannes de Doper (24 juni) in rood en Lucia (13 december) in zwart, zijn weergegeven. Geen enkele specifieke patroonheilige van de verschillende nazioni wordt vermeld. Eventueel verder onderzoek naar Italiaanse heiligen zou meer informatie kunnen bieden. Daarentegen zijn Vlaamse heiligen wel veelvuldig aangeduid. De meest voorkomende heilige is de Brugse heilige Egidius (1 september), die zes keer in het rood en twee keer in het zwart is opgetekend. De Brugse patroonheilige Donatianus (14 oktober) is met zeven rode noteringen de belangrijkste heilige. Men zou dan verwachten dat ook de andere twee Brugse heiligen, Eligius (25 juni) en de Translatie van Thomas Becket (3 juli), veel voor zouden komen. Deze komen echter iets minder voor, namelijk drie keer in rood, één keer in zwart voor Eligius en vier keer in rood en ook één keer in zwart voor Thomas Becket. De Gentse heilige Bavo (1 oktober) is met vijf rode vermeldingen beter vertegenwoordigd. Daar staat dan weer tegenover dat de andere Gentse heilige, Livinius (12 november), slechts één keer is vermeld en dan ook nog eens in zwarte inkt. Er kan dus geconcludeerd worden dat de kalenders overwegend Vlaams zijn, met een lichte neiging naar Brugs. De meest uitgesproken Brugse kalender kan gevonden worden in Walters W. 427, die zowel Eligius, als de Translatie van Thomas Becket, Egidius en Donatianus in rood vermeld. Tevens wordt Bavo in rood vermeld, maar Livinius komt er dan weer niet in voor. Opvallend is ten slotte nog dat de kalender van het Spinola-getijdenboek geen enkele Vlaamse heilige in rood bevat, slechts de Translatie van Thomas Becket en Egidius zijn in zwarte inkt vermeld, de rest zijn allemaal achterwege gelaten.

128

4.3.3 Verluchting

Walters W. 177, f. 14v-15r Walters W. 180, f. 17v-18r

De verluchting van het eerste handschrift, Walters W. 177, is uitgevoerd door Willem Vrelant of “the circle of Willem Vrelant”.365 De margedecoratie, die alleen op openingsfolia is aangebracht en op die beide folia doorloopt, bestaat uit verscheidene motiefjes zoals acanthusbladeren, planten, stipjes en allerhande bloemetjes. In de ondermarge zien we dan nog mensjes, diertjes, fantasiewezentjes en andere drôlerieën, die kenmerkend zijn voor de stijl van Vrelant.366 Dit alles is uitgevoerd in rood, blauw, groen, zwart, geel, wit, grijs en bladgoud. De motiefjes, uitgevoerd met pen en geschilderd, zijn direct op het blote perkament aangebracht. Het is niet verwonderlijk dat de kenmerkende Gent-Brugse gekleurde ondergrond nog niet aanwezig is, aangezien het handschrift ca. 1460-1470 vervaardigd is en het gebruik van de gekleurde ondergrond pas na 1470 werd toegepast. Andere kenmerken van de Gent-Brugse Stijl, zoals realisme, illusie en schaduw zijn ook nog niet of nauwelijks aanwezig. Italiaanse elementen zijn volkomen afwezig. Ook in de miniaturen, die op één ingeplakte miniatuur aan het eind van het handschrift na, allemaal op losse bladen zijn ingevoegd, zijn nog slechts enkele kenmerken van de Gent-Brugse Stijl te zien. Personages zijn nog nauwelijks geïndividualiseerd en nauwelijks doordrongen van ‘emotie voor devotie’. Dit is in lijn met de stijl van Vrelant, zijn personages zijn namelijk “stijf met vriendelijke maar ongeïndividualiseerde en expressieloze gezichten”.367 Landschappen worden met name gebruikt als setting, veel realisme en atmosfeer is er nog niet in weergegeven. Al wel aanwezig is de interesse in architectuur en illusie. Het iconografische programma is zoals

365 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W177/description.html Geraadpleegd op 2 september 2017. 366 https://www.bookilluminators.nl/met-naam-gekende-boekverluchters/boekverluchters-w-naam/willem- vrelant/ Geraadpleegd op 2 september 2017. 367 Idem.

129 verwacht: de Mariagetijden krijgen de jeugdcyclus, de Adventgetijden een Christus zegent de Maagd, de Dodenmis bij de dodenvigilie en Pinksteren bij de Heilige Geestgetijden. Drie miniaturen zijn uit het werk gehaald of nooit ingevoegd, aldus Walters Art Gallery. Alle aanwezige miniaturen lijken van dezelfde hand. De initialen van meerdere regels hoog zijn alle geschilderd aangebracht. Initialen van één regel hoog, die zich in de tekst voordoen, krijgen penwerk in contrasterende kleuren. Opvallend zijn de 3-regelige initialen die louter zijn aangebracht in de Mariamis: deze zijn geschilderd uitgevoerd en, in tegenstelling tot de andere meer-regelige initialen in de rest van het handschrift, bevatten ook penwerk. Het volgende handschrift, Walters W. 180, wordt met recht door Walters Art Gallery een ‘Grisaille Book of Hours’ genoemd. Deze naam is aan het handschrift gegeven wegens de miniaturen en bijpassende margedecoratie die, hoewel er enige kleur in voorkomt, overwegend zijn uitgevoerd in grijstinten. Walters Art Gallery houdt het op een onbekende verluchter, die is beïnvloed door Willem Vrelant.368 Worden dezelfde folia van Walters W. 177 en W. 180 vergeleken, die van de Mariagetijden, dan lijken de voorstellingen echter nauwelijks overeen te komen. De margedecoratie heeft dan wel dezelfde acanthusbladeren en bloemen, maar zijn in beide handschriften anders uitgevoerd (in Walters W. 180 minder rond) en zijn vervat in andere kleuren. Tevens zijn in Walters W. 180 geen drôlerieën in de ondermarge opgenomen. De iconografie van beide miniaturen is, zoals verwacht, wel gelijk en ook de ongeïndividualiseerde en expressieloze gezichten komen overeen. De margedecoratie van Walters W. 180 is alleen op openingsfolia aanwezig, waar het op beide folia doorloopt. Gent-Brugse kenmerken zoals een gekleurde ondergrond, realisme, illusie of landschap zijn nog niet aanwezig. Wel zijn er, zoals vermeld, de acanthusbladeren en bloemen in terug te vinden. Italiaanse kenmerken zoals putti, herten of trompet blazende engelen zijn er, daarentegen, weer niet in te vinden. Van de ingevoegde miniaturen kan met enige voorzichtigheid worden aangenomen dat ze al vanaf het begin van de vervaardiging van het handschrift in het werk waren opgenomen, gezien het overeenkomende specifieke kleurgebruik in margedecoratie en miniaturen. In de miniaturen is iets meer kleur opgenomen: naast blauw, wit en bladgoud is hier ook rood en bruin gebruikt. Net zoals in Walters W. 177 zijn ook in Walters W. 180 de figuren nog nauwelijks geïndividualiseerd, waarbij ook nog nauwelijks tot geen ‘emotie voor devotie’ is toegepast. Wel kan ook hier al een interesse voor de architectuur, illusionistische effecten en landschappen worden waargenomen, hoewel voor die laatste nog mondjesmaat. Duidelijker aanwezig in Walters W. 180 dan in Walters W. 177

368 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W180/description.html Geraadpleegd op 3 september 2017. 130 is de weergave van details, zoals te zien is in onder andere gewaden. Voorts is ook in dit getijdenboek de iconografie zoals verwacht mag worden: de Mariagetijden krijgen de jeugdcyclus (met uitzondering van de Kindermoord, die vermoedelijk uit het handschrift is gehaald), de Adventgetijden krijgen de Kroning van de Maagd, bij de dodenvigilie komt de Dodenmis, David is vereeuwigd bij de boetpsalmen, Christus is gekruisigd aan het begin van de Kruisgetijden, de Heilige Geestgetijden krijgen een voorstelling van Pinksteren en bij de Mariamis komt de Adoratie van de Engel. De kleur in Walters W. 180 is voornamelijk aanwezig in de initialen die variëren van grote, 5-regelige initialen met schilderwerk tot kleine, 1-regelige initialen opgetekend in pen en met penwerk tussen de regels en in de marges. De aanwezigheid van kleur in de tekst doet vermoeden dat degene die de initialen vervaardigde een ander persoon was dan degene die de rest van de verluchting uitvoerde of dat men in dat stadium nog niet besloten had de rest van de verluchting in grijstinten uit te voeren.

MMW 10 F 13, f. 16v MMW 10 F 13, f. 93r

In MMW 10 F 13 zijn de grijstinten achterwege gelaten en is de verluchting uitgevoerd in een veelvoud aan kleuren, zoals blauw, geel, rood, bruin en groen, in de gehistorieerde initialen en miniatuur opgehoogd met bladgoud. De verluchter van MMW 10 F 13 is nog niet geïdentificeerd. De margedecoratie komt qua stijl behoorlijk overeen met die van Walters W. 177. Dezelfde blauwe met geel/bruine acanthusbladeren zijn aanwezig, de framboos-achtige kleur, de voorkeur voor figuurtjes of drôlerieën in de ondermarges komen allen overeen en dit alles geplaatst tussen kleine, zwarte penwerkstipjes en grotere stippen in bladgoud. Zou ook dit handschrift door (een volger van) Willem Vrelant zijn verlucht? Om dit vast te stellen is

131 uitvoeriger en specialistischer onderzoek nodig.369 Wegens de slechts gedeeltelijke digitalisering van het handschrift is het onbekend of de margedecoratie enkel op de openingsfolia is aangebracht, overigens vermoedelijk wel, en of de decoratie op beide folia doorloopt. De voorkomende motiefjes zijn de bekende Gent-Brugse acanthusbladeren en bloemen, alsmede plantjes en stipjes en in de ondermarges figuurtjes. Al deze motiefjes zijn direct op het blote perkament aangebracht. Naast de Gent-Brugse acanthusbladeren en bloemen is er ook al oog voor detail. Andere eigenschappen van die stijl, zoals landschappen, narratieve kwaliteiten en een gekleurde ondergrond, zijn nog niet aanwezig. Ook Italiaanse kenmerken zijn niet terug te vinden. Opgemerkt moet nog worden dat in de ondermarges van f. 16v en f. 125r geen figuurtjes zijn geplaatst, maar het wapenschild van de familie van de opdrachtgever, Willem Moreel. De aanwezigheid van (de familie van) Moreel is ook evident in de enige miniatuur die het handschrift rijk is, ter inleiding van de Mariamis. In deze voorstelling wordt Maria met het Christuskind vergezeld door Willem van Maleval en de martelares Barbara, die vrijwel zeker als symbolische naamheiligen gelden voor de opdrachtgever van het handschrift en zijn vrouw Barbara van Vlaenderbergh gezegd van Hertsvelde. Aanwezige Gent-Brugse kenmerken hierin zijn de aanwezigheid van architectuur, weergave van details en illusie. De figuren zijn echter nog nauwelijks geïndividualiseerd en ook (atmo-)sfeer, narratieve kwaliteiten en emotie voor devotie zijn niet weergegeven. Hoewel het handschrift slechts één miniatuur bevat, is het wel voorzien van negen gehistorieerde initialen. Feitelijk zou MMW 10 F 13 in totaal dertien gehistorieerde initialen moeten bevatten, ware het niet dat die bladen zijn uitgesneden. De 5, 6 of 7-regelige initialen volgen, voor zover nog zichtbaar is, de gewoonlijke iconografie: Pinksteren komt bij de Heilige Geestgetijden, de miniaturen van de Mariagetijden bevatten de jeugdcyclus en David doet boete voor God bij de tekstopening van de boetpsalmen. Hoewel er geen Italiaanse elementen in kunnen worden gedetecteerd, zijn er wel Brugs-Gentse elementen: landschappen, architectuur en een ongelooflijke weergave van details in de kleine voorstellingen. Ten slotte komen er dan in de tekst nog kleinere 2-regelige geschilderde initialen voor, alsmede 1-regelige initialen vervaardigd in pen en met uitstralend penwerk.

369 Zie ter vergelijking ook een andere handschriften met verluchting van Willem Vrelant. Bijvoorbeeld een getijdenboek van ca. 1460-1470. Los Angeles, J. Paul Getty Museum, 83.ML.104 (Ludwig IX.8) en Miroir de la salvation humaine, Brugge, 1455. Glasgow, University Library, Ms. Hunter 60. De acanthusbladeren van MMW 10 F 13 eindigen iets ronder, verder zijn de motieven en het kleurgebruik vrijwel identiek. Glasgow Hunter 60 toont vogels in de ondermarge, net als in MMW 10 F 13. Voor verder informatie over Vrelant, zie het proefschrift van Bernard Bousmanne (1997). Item a Guillaume Wyelant aussi enlumineu.

132

Vaticaan 10293, f. 13v-14r

Handschrift vier, Vaticaan 10293, is ongeveer 20 jaar na het Den Haag handschrift vervaardigd. Helaas is van dit getijdenboek slechts één tekstopening (en dus twee folia) beschikbaar, waarvan de vermoedelijke verluchter, alsmede van de verluchting van het hele handschrift, in de werkplaats van de Meester van de Davidscènes in het Breviarium Grimani gezocht moet worden. Direct is te zien dat er, behalve een sprong in de tijd, ook een grote stap is gezet in de verluchting. Vastgesteld kan worden dat de tijd van de ‘simpele’ margedecoratie met acanthusbladeren en bloemen op een blote, perkamenten ondergrond is voorbij is en de ingewikkeldere, architectonische margedecoratie in trek is geraakt. Op f. 14r is een kerkachtig interieur afgebeeld waarin een altaar te zien is. De tekst vormt daarin het centrale deel, waardoor het geheel een soort retabel simuleert. Ook bij de miniatuur van de Salvator Mundi op f. 13v is een interieur afgebeeld, zij het iets eenvoudiger, waarbij het lijkt alsof de miniatuur als een soort fresco is aangebracht. De voorkeur voor ingewikkelde architectuurconstructies in de marges is één van de kenmerken van de Meester van de Davidscènes, alsmede zijn specialisatie in het schilderen van de Salvator Mundi.370 De antieke bouwelementen, zie bijvoorbeeld ook de zuilen aan de zijkant van de tekst, zijn een voorbeeld van invloeden vanuit de Italiaanse verluchtingskunst. Architectonische elementen zijn echter ook een kenmerk van de Gent-Brugse Stijl. Andere Italiaanse invloeden vallen niet te bespeuren in deze ene tekstopening. Gent-Brugse daarentegen wel, zoals bijvoorbeeld de illusionistische effecten en oog voor detail. Van de initialen zien we alleen een grote, geschilderde, 6-regelige initiaal voor de tekstopening en in de tekst een kleinere 1-regelige, geschilderde initiaal. Ook in de grote initiaal komt het oog voor detail en illusionistische effecten terug: de letter s wordt gevormd door een fantasiewezentje met aan beide uiteinden

370 https://www.bookilluminators.nl/met-noodnaam-gekende-boekverluchters/boekverluchters-d- noodnaam/meester-van-de-davidscenes-in-het-breviarium-grimani/. Geraadpleegd op 3 september 2017.

133 een kop. De rest van de verluchting zal ter plaatse moeten worden onderzocht en er worden daarom hier verder geen uitspraken over gedaan.

Soane-getijdenboek, f. ?

Soane- getijdenboek, f. 137r

Van het Soane-handschrift zijn slechts twee folia beschikbaar, één van de opening van de litanie en één van de opening van een suffragium tot Sebastiaan. De verluchter van het handschrift is onbekend. Wat direct opvalt bij het aanschouwen van de twee folia, is dat de zo kenmerkende Gent-Brugse strooirand zich heeft ontwikkeld. De motiefjes worden niet meer direct op het blote perkament aangebracht, maar hebben een gekleurde ondergrond, in dit geval paars en goud/geel. Ook de motiefjes zijn veelzijdiger: op het ene folium zijn simpele bloemetjes van één soort ingeruild voor een velerlei aan verschillende bloemen in onvoorstelbaar veel kleuren en op het andere zijn verschillende soorten pelgrimsbadges ‘geplakt’ met links in de buitenmarge een vera eikon.371 In de marges is een heel klein beetje schaduw te detecteren onder de motiefjes, waaruit blijkt dat ook het trompe l’oeil-effect van de Gent-Brugse Stijl zich aan het ontwikkelen is. Tevens zijn enkele andere Gent-Brugse kenmerken waar te nemen, zoals interesse in de realiteit en oog voor detail. Die kenmerken zijn ook terug te zien in de miniaturen, waarin bovendien een landschap is weergegeven achter het kasteel op f. 137, dat daarmee ook gelijk het kenmerk architectuur afvinkt. Voorts zijn architectuur en illusie ook op het andere folium weergegeven, zoals bijvoorbeeld in het balkon waarop de koning staat en de sokkel waarop Sebastiaan staat. In verband met het feit dat er slechts twee folia beschikbaar zijn en daarmee alleen de twee grote, geschilderde initialen aan het begin van de tekstopeningen en enkele 1-regelige initialen, kan er verder niet veel vermeld worden over de overige verluchting. Gezien de uitvoerige verluchting bij de litanie, een tekst die meestal geen miniatuur kreeg, kan er vanuit worden gegaan dat het hele handschrift rijk gedecoreerd was.

371 Het ware beeld: een afbeelding van het hoofd van Christus of God.

134

Walters W. 427, f. 106v-107r Walters W. 427, f. 193v-194r Walters W. 427, f. 15v putto in de linker buitenmarge guirlandes in de marges fresco / retabel-effect

Handschrift Walters W. 427 kent drie verluchters, namelijk de Meester van de Gebedenboeken van rond 1500, de Meester van het Dresdense gebedenboek en de Meester van de Davidscènes in het Breviarum Grimani. Walters W. 427 past duidelijk in de piek van de Gent-Brugse verluchtingskunst. De margedecoratie alleen al vertoont alle karakteristieken van die stijl. Alle openingsfolia krijgen doorlopende margedecoratie, die soms gespiegeld aan elkaar is, soms een heel klein beetje van elkaar afwijkt en soms op beide folia verschillend is maar thematisch wel bij elkaar past. Qua motieven zijn er de architectonische elementen, strooiranden met bloemen, planten en diertjes, landschappen en combinaties van voorgenoemde motieven. Er zijn trompe l’oeil-effecten en gekleurde ondergronden aangebracht, met oog voor detail. Niet alleen de marges van folia met tekstopeningen krijgen verluchting, ook andere folia krijgen in alle marges een los motiefje, dat zonder gekleurde ondergrond direct op het perkament is aangebracht. Opvallend is, dat in dit handschrift wel Italiaanse kenmerken voorkomen. Zo zijn er de antieke bouwelementen, die nog vrij algemeen zijn, maar zijn ook veelvuldig guirlandes aangebracht en is er op f. 106v een putto in de marge geschilderd. De miniaturen in Walters W. 427 zijn in drie verschillende groottes vervaardigd. De kleinsten zijn bas-de-page miniaturen, die enkel de ondermarges van de kalender bestrijken. Iets groter zijn de miniaturen van een half folium groot die, in tegenstelling tot de grootste volbladminiaturen, zijn aangebracht op de recto-zijdes van folia. De volbladminiaturen zijn in de meerderheid, deze komen namelijk 14 keer voor. Er is geen reden om aan te nemen dat de kleine miniaturen bij de kalender en de vijf miniaturen van ongeveer een half folium groot later opgeplakt of aangehecht zijn. De bladgrote miniaturen zijn vermoedelijk wel elders besteld of los vervaardigd en ingevoegd. De iconografie van de miniaturen volgt de te verwachten voorstellingen bij de teksten, zoals bijvoorbeeld de Verheffing van Lazarus bij de

135 dodenvigilie. Opvallend is f. 15v, met een miniatuur van de Salvator Mundi, geplaatst in een architectonisch interieur, waarbij het geheel een soort fresco of retabel simuleert. Dit doet denken aan Vaticaan 10293 f. 13v, waarbij zo’n zelfde effect bereikt werd. Dit is niet verwonderlijk, aangezien zowel Vaticaan 10293 als Walters W. 427 (gedeeltelijk) door dezelfde meester zijn verlucht, namelijk de Meester van de Davidscènes in het Breviarium Grimani. Met enige voorzichtigheid mag er vanuit worden gegaan dat, gezien de specialisatie van de Meester van de Davidscènes in het schilderen van de Salvator Mundi en zijn voorkeur voor ingewikkelde architectuurconstructies in de randen, dat zowel Walters W. 427 f. 15v als Vaticaan 10293 f. 13v door (een volger van) deze meester zijn vervaardigd. Wat betreft de overige verluchting kan ik kort zijn: de kalender krijgt, zoals in het grootste gedeelte van de handschriften in dit onderzoek, een 2-regelige initiaal aan het begin van elke maand. Initialen bij tekstopeningen zijn over het algemeen 5 of 6 regels hoog en initialen in de tekst zijn afwisselend 1 of 2 regels hoog.

Walters W. 428, f. 33r Walters W. 428, f. 17v-18r Walters W. 428, f. 10v, omlijsting met objecten thematisch bijpassende margedecoratie bas-de-page miniatuur

Aan Walters W. 428 heeft, in tegenstelling tot aan Walters W. 427, ‘slechts’ één verluchter gewerkt. Deze verluchter, de Meester van de Gebedenboeken van rond 1500, heeft zowel aan Walters W. 427 als Walters W. 428 gewerkt. Zijn kenmerkende omlijstingen van tekst en/of miniatuur, door middel van bijvoorbeeld kastjes of leggers, waarin of –op objecten worden geplaatst komen zowel in Walters W. 427 als ook in Walters. W. 428 veelvuldig voor.372 Dit is echter niet het enige type margedecoratie dat de verluchter gebruikt, ook geel/gouden marges, een landschapstafereel, antieke bouwelementen en verschillende soorten strooiranden zijn door hem vervaardigd. De margedecoratie komt alleen voor op openingsfolia. De

372 https://www.bookilluminators.nl/met-noodnaam-gekende-boekverluchters/boekverluchters-g- noodnaam/meester-van-de-gebedenboeken-van-omstreeks-1500/. Geraadpleegd op 6 september 2017.

136 decoratie loopt op de beide folia meestal niet door, in een deel van de gevallen is zelfs voor een geheel ander type rand gekozen. Opvallend is daarbij dan nog, dat de verluchter er vaak voor heeft gekozen de marge bij een miniatuur van een strooirand te voorzien, terwijl hij op het overliggende folium gekozen heeft voor een rand die thematisch aansluit op de miniatuur. Elementen van de Gent-Brugse Stijl die hierin terugkomen zijn onder andere de kenmerkende motieven op een gekleurde ondergrond, trompe-l’oeil effecten door gebruik van schaduw en diepte, architectuur, rijke kleuren en zeer veel oog voor detail. Anders dan in Walters W. 427, vertonen de marges van tekstfolia in Walters W. 428 geen losse motiefjes, maar zijn ze blank gelaten. Wat dan wel weer overeenkomt met Walters W. 427, zijn de miniaturen van drie verschillende groottes. De kleinsten zijn de bas-de-page miniaturen in de ondermarge van de kalender. Voorts zijn er de ongeveer miniaturen van acht regels hoog die in de tekst worden geplaatst en de grootste miniaturen zijn de volbladminiaturen, die tevens het meest voorkomen. Evenals bij de meeste onderzochte handschriften krijgen alle teksten in Walters W. 428 de te verwachten voorstellingen. Net als in de margedecoratie, zijn ook in de miniaturen veel kenmerken van de Gent-Brugse Stijl terug te zien, zoals oog voor detail, rijke kleuren, interesse in realiteit, landschappen, ietwat emotie voor devotie en zeer veel architectonische elementen. Ten slotte dan nog de overige verluchting, die in Walters W. 428 bestaat uit één gehistorieerde initiaal met de Pietà, enkele 7, 6 en 5-regelige initialen bij tekstopeningen, alsmede 2-regelige initialen bij kalendermaand openingen en 1 en 2-regelige initialen in de tekst.

Walters W. 29, met (links) de Heilige Geest in de ondermarge van f. 23r, (midden) decoratie in drie in plaats van vier marges en een gehistorieerde initiaal met de Pietà op f. 184r en (rechts) emotie voor devotie in de Gekruisigde Christus op f. 15v.

137

Dat de werkplaats van de Meester van de Gebedenboeken van rond 1500 een grote speler op de verluchtingsmarkt was, blijkt wel uit het feit dat die werkplaats ook Walters W. 429 heeft verlucht.373 Waarin Walters W. 429 van de voorgaande twee handschriften verschilt zijn de bas-de-page miniaturen bij de kalender, die in dit handschrift achterwege zijn gelaten. Sterker nog, de kalender is, met uitzondering van de gedecoreerde initialen, in zijn geheel onverlucht gelaten. Opvallend in de margedecoratie is, dat die alleen is uitgevoerd met verschillende strooiranden van het type bloemen/planten/figuurtjes op een geel/gouden ondergrond. Architectonische elementen, narratieve scènes of landschappen zijn niet gebruikt. Hét kenmerk van de Meester van de Gebedenboeken van rond 1500, de omlijsting van de tekst of miniatuur, is daardoor ook niet aanwezig. Tevens vallen door het gebruik van de ‘eenzijdige’ margedecoratie niet alleen enkele Gent-Brugse kenmerken af, maar zijn ook Italiaanse elementen zoals antieke bouwelementen niet aanwezig. De verluchter heeft ook geen andere Italiaanse elementen aangebracht. De keuze voor de margedecoratie heeft bovendien invloed op de interactie of integratie van marge en miniatuur, die derhalve niet aanwezig is. Wel volgt de margedecoratie soms thematisch de tekst. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Getijden van de Heilige Geest, waar in de ondermarge op f. 23r een uitbeelding van de Heilige Geest in de vorm van een duif is aangebracht. De margedecoratie op openingsfolia is telkens in alle vier de marges vervaardigd, op twee uitzonderingen na: op f. 184r en f. 191r is de margedecoratie in de buitenmarge weggelaten. Dit zijn tevens de tekstopeningen waarbij geen miniatuur is geplaatst, maar ‘slechts’ een gehistorieerde initiaal in de tekst is vervaardigd. Behalve het algemene kenmerk van de Gent-Brugse School, de margedecoratie met motiefjes op gekleurde ondergrond, zien we ook het kenmerk van de zeer realistische weergave en schaduwwerking in de margedecoratie terug. Walters W. 429 bevat thans twaalf volbladminiaturen, aangenomen wordt echter dat het handschrift oorspronkelijk vijftien miniaturen bevatte. Waar architectonische elementen in de margedecoratie afwezig zijn, zijn ze in de miniaturen wel aanwezig, zowel interieur als exterieur. Emotie voor devotie, een karakteristiek van de Gent-Brugse Stijl, is in dit handschrift aanwezig. Dit beperkte zich echter vaak nog tot enkele figuren, zoals te zien is bij de Gekruisigde Christus op f. 15v. Wellicht vormen de miniaturen in dit handschrift vroege vertegenwoordigers van het ‘emotie voor devotie’ aspect. Evenals dat de iconografie van de miniaturen zoals verwacht is, volgen ook de twee gehistorieerde initialen het verwachte pad: een Pietà is geplaatst bij de twee gebeden tot Maria, Obsecro te en O intemerata, en een verbeelding van Athanasius is

373 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W429/description.html. Geraadpleegd op 6 september 2017.

138 geplaatst bij een tekst over zijn geloofsbelijdenis. Bij tekstopeningen komen vaak 5-regelige initialen in dezelfde kleuren zoals die in de gehistorieerde initialen zijn gebruikt. Voorts krijgt elke maand in de kalender een 2-regelige initiaal en zijn er in de tekst ten slotte nog verscheidene initialen van 2 of 1 regel(s) hoog.

Rothschild getijdenboek. Links: Italiaans textiel in de marge van f. 28v. Boven: Italiaanse blauw/witte achtergrond voor het sterrenbeeld. Rechts: doorlopende margedecoratie onder de miniatuur op f. 109v. Midden onder: een bijna zwevend retabel-effect op f. 245r.

Omstreeks 1505-1510 was de Meester van de Gebedenboeken van rond 1500 nog steeds actief. Samen met Simon Bening, Gerard Horenbout, De Meester van Jacobus IV van Schotland en de Maximiliaanmeester verluchtte hij in die tijd het Rothschild-getijdenboek.374 Door slechts gedeeltelijke digitalisatie is het niet bekend of de margedecoratie zich beperkt tot de openingsfolia of ook op andere folia te vinden is. Om te beginnen met de Italiaanse elementen in het handschrift: er zijn drie die kunnen wijzen op een Italiaanse bestemming of voorkeur. Karakteristieke antieke bouwelementen zijn aanwezig, in de kalender worden de sterrenbeelden in de bovenmarge op een donkerblauwe ondergrond met witte stippen geplaatst en op f. 28v is in de margedecoratie een patroon aangebracht dat Italiaans textiel met granaatappel motiefje imiteert. Dat dit werk echter evident een Gent-Brugse verluchting heeft blijkt wel uit de overweldigende aanwezigheid van kenmerken van die stijl. Alleen al in de margedecoratie kunnen de hokjes voor Gent-Brugse strooirand op een gekleurde ondergrond, fabelachtig oog voor detail, illusionistische effecten, schaduw, realisme en architectonische

374 De identificatie van Gerard Horenbout als de Meester van Jacobus IV van Schotland wordt redelijk algemeen aangenomen. Aangezien dit echter nog niet volledig is bewezen noem ik beide meesters steeds apart.

139 elementen worden afgevinkt. Hoewel het in het Rothschild-getijdenboek een iets andere vorm aanneemt dan eerder is gedaan, is ook hier weer de margedecoratie om een miniatuur en tekst op zo’n manier vervaardigd, dat het geheel een retabel of fresco-effect simuleert (zie f. 245r). Opvallend in de margedecoratie van het Rothschild-getijdenboek is het effect dat bereikt wordt in narratieve en/of landschapsscènes. Het lijkt net alsof de voorstelling onder de miniatuur of tekst doorloopt, zoals te zien is in meest de rechtse afbeelding op de vorige pagina (f. 109v). Net als in de margedecoratie is ook in de miniaturen een ongelooflijk oog voor detail te ervaren, evenals interesse in de alledaagse realiteit en het weergeven van landschappen. Interactie tussen of integratie van de marge en de miniatuur krijgt een aparte verschijningsvorm op f. 10v, waarbij de cirkel van figuren uit de marge door lijkt te lopen in de bovenkant van de miniatuur. De cirkel van engelen doet denken aan zo’n zelfde weergave in het Spinola-getijdenboek, waar het de omlijsting vormt van onder andere een Salvator Mundi in de marge van f. 9r. De verluchter van de Salvator Mundi in het Spinola- getijdenboek is geïdentificeerd als de werkplaats van de Maximiliaanmeester.375 Zou het mogelijk zijn dat deze meester of zijn werkplaats ook de marge van f. 10v van het Rothschild- getijdenboek heeft vervaardigd? Bekend is dat de Maximiliaanmeester heeft meegewerkt aan het Rothschild-getijdenboek, dus het zou mogelijk kunnen zijn.376 Er zal echter gedetailleerder en specialistischer onderzoek moeten plaatsvinden om hier uitsluitsel over te bieden.

Rothschild- getijdenboek, f. 10v

Spinola- getijdenboek, f. 9r

375 http://www.getty.edu/art/collection/objects/3875/workshop-of-master-of-the-first-prayer-book-of-maximilian- christ-in-majesty-flemish-about-1510-1520/. Geraadpleegd op 11 september 2017 376 http://www.christies.com/lotfinder/books-manuscripts/the-rothschild-prayerbook-a-book-of-hours-5766082- details.aspx. Geraadpleegd op 11 september 2017. 140

Spinola-getijdenboek, met (links) de Tronende Drie-eenheid op f. 10v, (midden) de Annunciatie op f. 92v en (rechts) Gekruisigde Christus op f. 56v.

Aan de verluchting van het Spinola-getijdenboek, één van de topstukken van de Vlaamse verluchtingskunst, hebben ten minste vijf verluchters meegewerkt. Dit zijn de Meester van Jacobus IV van Schotland (vermoedelijk Gerard Horenbout) als hoofdverluchter, de Meester van het Dresdense gebedenboek, de Meester van de Lübeck Bijbel, de Meester van het Gebedenboek van rond 1500 en de werkplaats van de Maximiliaanmeester. De verluchting van het Spinola-getijdenboek overtreft die van andere handschriften van die tijd door de ingenieuze manier waarop de tekst is geïntegreerd in het beeld en door de integratie van de miniatuur en de marges: de margedecoratie en de miniaturen lopen zo in elkaar door dat er nauwelijks meer een onderscheid te maken is. Opvallend is, dat het werk maar één volbladminiatuur bevat. De kleinere miniaturen en de margedecoratie zijn echter zo groots uitgevoerd, dat de volbladminiaturen niet gemist worden. Voor zover vast is te stellen, het J. Paul Getty Museum heeft het werk slechts gedeeltelijk gedigitaliseerd, zijn niet alleen de folia met tekstopeningen van margedecoratie voorzien, maar is elk afzonderlijk folium daarvan voorzien. Alleen al in de kenmerkende Gent-Brugse strooiranden kent het Spinola- getijdenboek een uitzonderlijke variatie. Alle versies van de strooiranden bestaan uit zeer realistische, gedetailleerde weergaves van allerhande motiefjes op een veelvoud aan gekleurde ondergronden, waarbij een trompe-l’oeil effect werd bereikt. Indrukwekkender zijn de marges waarin, door middel van een buitengewoon oog voor detail, rijke kleuren en ongekende illusionistische effecten, wordt gezocht naar de grenzen van het illusionisme. Een voorbeeld hiervan is f. 10v: de Tronende Drie-Eenheid, waarin de marges een frame en een hemelse achtergrond vormen voor de voorstelling. De Tronende Drie-Eenheid, zittend op een extreem gedetailleerd uitgevoerde troon, lijkt te zweven in die achtergrond. Op de voorstelling lijkt

141 een reepje perkament vast te zijn gezet met spelden, waarop de tekst zich bevindt. Mocht dit nog niet genoeg zijn: als, met dank aan de kwaliteit van de digitalisering van het J. Paul Getty Museum, wordt ingezoomd op de plaat, kan men engelen onderscheiden die zich in een cirkel om de hoofdafbeelding heen bevinden.377 Vrijwel alle andere Gent-Brugse elementen zijn in het Spinola-getijdenboek terug te vinden. Zie voor interieur, exterieur, geïndividualiseerde personages, integratie van miniatuur en marge en wederom ongekende illusionistische effecten en oog voor detail bijvoorbeeld f. 92v. In de miniatuur ziet men het interieur van een gebouw, waarvan de buitenkant in de marge is weergegeven. Dit geeft een soort X-ray vision- effect. De integratie van marge en miniatuur geschiedt door de engel die in de linker marge het gebouw binnenloopt, waardoor het lijkt alsof de engel elk moment in de miniatuur kan verschijnen. Landschap, sfeer en atmosfeer, emotie voor devotie, geïndividualiseerde figuren en andermaal een ongelooflijk oog voor detail zijn alle te zien op f. 56v, met een uitbeelding van de Gekruisigde Christus en de moordenaars / de Kruisiging. Een kale berg met dode bomen en een dorpje linksachter in de verte zijn het decor voor een luguber schouwspel. Het dramatische moment wordt nog versterkt door de dreigende, donkere lucht. De tientallen figuren die zijn toegestroomd om het schouwspel te aanschouwen zijn allen van elkaar te onderscheiden. De ingehouden wanhoop van Maria is van haar gezicht af te lezen en het lijden van Christus, met zijn lendendoek wapperend in de wind, is duidelijk herkenbaar.

Bijzonder virtuoos is ook de decoratie van handschrift NY M 399, die is uitgevoerd door Simon Bening, de laatste in de lijn der grote Vlaamse verluchters, en zijn werkplaats. De verscheidenheid aan margedecoratie, en dan met name in de strooiranden, is bijna te veel om op te noemen. Zo krijgen de strooiranden welgeteld negen verschillende ondergronden; namelijk groen, donkerblauw/zwart, geel/goud, blauw, lichtblauw, roze, bruin, rood en een mengvorm van die kleuren. Motiefjes variëren per rand, zo zijn er de klassieke ranken, bloemen, diertjes en figuurtjes. Voorts zijn er ook figuurtjes, rozenkransen, potten, vazen, architectonische en ornamentele elementen en letters. Alsof dat nog niet genoeg was zijn er ook de marges met landschappen en narratieve voorstellingen, ingevuld met realistisch weergegeven, geïndividualiseerde figuren en met oog voor detail.

377 http://www.getty.edu/art/collection/objects/3876/master-of-james-iv-of-scotland-the-holy-trinity-enthroned- flemish-about-1510-1520/?dz=0.3048,0.7619,1.73. Geraadpleegd op 11 september 2017.

142

NY M 399, met (links) de Zeven Smarten van Maria op f. 92v, (midden) de Geboorte van Christus en (rechts) de kalenderillustratie voor december op f. 13v.

Interactie tussen miniatuur en margedecoratie is het best zichtbaar op f. 92v. De miniatuur toont de Maagd, met de Zeven Smarten er in kleine medaillons omheen uitgebeeld. De Smarten zijn dan weer door middel van zwaarden, die Maria wonden toebrengen, met de hoofdillustratie verbonden. Oog voor detail is op grootse wijze aanwezig in f. 151v, terwijl de scène die daarin is afgebeeld, De Geboorte van Christus, aanvoelt als een heel besloten gebeurtenis. Het illusionistische effect bereikt door het slimme gebruik van architectuur, kleur en licht geven de toeschouwer het gevoel over de schouders van de engeltjes mee te kijken. Waar Bening echter het meest om bekend stond waren zijn landschappen, zie bijvoorbeeld f. 13v. Hij schildert bijna panoramisch aandoende, adembenemende vergezichten waarin invloeden van Gerard David en Hans Memling zijn te detecteren.378 Met name zijn kalenderillustraties voor verschillende getijdenboeken zijn ongeëvenaard. De illustraties beslaan het hele folium, waarmee ze bijna de status van religieuze platen kregen. De landschappen zijn uitgevoerd met een buitengewoon oog voor detail en realiteit en zorgen voor een haast poëtische sfeer. Opvallend is, dat het handschrift, naast de ‘gewone’ volbladminiaturen en bas-de-page miniaturen bij de kalender, ook nog kleinere miniaturen van ongeveer 14 regels hoog in bruintinten bevat. De overige verluchting bestaat uit gedecoreerde initialen die, naast de overweldigende miniaturen, bijna niet meer opvallen. Het onderzoek naar NY M 399 sluit ik af door te kijken naar of er Italiaanse elementen in de verluchting aanwezig zien. In het getijdenboek zelf heb ik die niet kunnen vaststellen. Op

378 Smeyers (1996). Flemish Illuminated Manuscripts. p. 27.

143 f. 1v is echter het familiewapen van een vroege bezitter, de Portugese familie Da Costa, aangebracht. Te zien is het wapenschild van de familie met de zilveren ribben. Daarboven een helm met daaruit stekend wederom zilveren ribben. De voorwerpen zijn in een illusionistische architectonische niche geplaatst, met daarboven twee putti op zuilen die een guirlande vasthouden. De zuilen, putti en guirlande zijn ieder voor zich elementen die bij uitstek voorkomen in de Italiaanse miniatuurkunst.

NY M 399 miniatuur in bruintint NY M 399, f. 1v: wapenschild Da Costa met Italiaanse verluchtingselementen

Chatsworth-getijdenboek met de Voorbereiding van het Kruis in de marges en een gehistorieerde initiaal. Foliumnummer onbekend.

Het Chatsworth-getijdenboek is verlucht door de Meester van Jacobus IV van Schotland. Kenmerkend voor zijn stijl zijn robuuste, “fleshy” en niet-geïdealiseerde figuren, een voorkeur voor rood en blauw en divers gebruik van licht, bijvoorbeeld om diepte te creëren, texturen te onderscheiden en de focus te plaatsen op het narratieve karakter van de

144 illustratie.379 Al deze kenmerken zijn terug te zien in de margedecoratie van het enige beschikbare folium van het Chatsworth-getijdenboek. Breder gezien zijn de Gent-Brugse kenmerken die hierin voorkomen onder andere een narratief karakter van de voorstelling, geïndividualiseerde personages, architectuur en oog voor detail. In het beschikbare folium is tevens een 6-regelige, gehistorieerde initiaal te zien van de Evangelist Lucas met zijn kenmerkende symbool, de os. Hoewel het handschrift nu geen kalender en volbladminiaturen heeft, zijn er aanwijzingen dat er wel degelijk een wezenlijk decoratief programma gepland was, maar nooit is uitgevoerd of uit het werk verwijderd.380 Vermoedt wordt, dat het handschrift negentien volbladminiaturen zou moeten bevatten, wat het, met de gehistorieerde initialen en overvloedig gedecoreerde marges, een uitzonderlijk rijk en bijzonder werk zou maken. Omdat één van de margedecoraties, dat van de noon van de Mariagetijden, en de kalender, een tekst die meestal als laatste werd toegevoegd, nog missen, neemt men aan dat het werk nooit afgemaakt is.381

Brussel II 158, kalendermaand januari Brussel II 158, Bathseba met doorlopende margedecoratie naar Renaissancistisch model

Handschrift Brussel II 158 helaas niet gedigitaliseerd, waardoor slechts enkele platen beschikbaar zijn voor onderzoek. Gezien het feit dat vrijwel alleen de folia met margedecoratie of miniaturen beschikbaar zijn gesteld, kan over de rest van de decoratie slechts vermeld worden dat de kalendermaanden elk een 2-regelige initiaal krijgen en tekstopeningen een 5-regelige gedecoreerde initiaal. Tevens kan er weinig worden gezegd

379 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 366. 380 Idem. p. 426 381 Ibidem. p. 426 145 over of er eventueel Italiaanse elementen in de verluchting aanwezig zijn. Jethro M. Hurt noemt in een artikel wel een Italiaanse putto op f. 185r.382 Dat Brussel II 158 is verlucht door Simon Bening is evident als gekeken wordt naar de illustraties: zowel in de marges als in de miniaturen zien we zijn specialiteit, landschappen. Vaak doet zich in het handschrift een mengvorm van margedecoratie en miniatuur voor. Verso-zijden van folia krijgen een volbladminiatuur en op de recto-zijden van overliggende folia wordt de tekst ingekaderd door een illustratie, waarbij het lijkt alsof de tekst over de miniatuur heen is geschreven en waardoor er slechts een rand van de illustratie overblijft. Bening maakt in zijn landschapsweergaves vaak gebruik van patronen, zoals te zien is aan de miniatuur die de maand augustus in de kalender vergezelt. In een getijdenboek van ca. 1520 heeft hij dit exacte patroon al eens gebruikt (zie hieronder).383 Behalve van zijn eigen patronen maakte Bening ook gebruik van voorbeelden uit de renaissance. Zowel de portretten van de Evangelisten als de illustratie van Bathseba in haar doorschijnende gewaad zijn, vaak losjes, gebaseerd op de gravures van Raphael en Michelangelo.384 De renaissance-voorbeelden nam Bening niet klakkeloos over. Hij paste de Italiaanse aandoende figuren aan om in zijn Vlaamse omgeving en sfeer te passen. Opvallend is dan ten slotte nog, dat Bening voor de Mariagetijden geen gebruik heeft gemaakt van de jeugdcyclus van Christus, maar gekozen heeft voor illustraties van de passiecyclus.

London 24098, ca. 1520 Brussel II 158, ca. 1530

382 J.M. Hurt (1973). The early ownership of the Hennessy Hours. In Scriptorium, vol. 27, nr. 1. p. 45. 383 Getijdenboek ‘Golfbook’. Brugge, ca. 1520. London, Britisch Library, Add. Ms. 24098. 384 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 467.

146

Ook de verluchting van het laatste handschrift van dit onderzoek, het München-Montserrat getijdenboek, is van de hand van Simon Bening. De illustraties in het München-Montserrat getijdenboek zijn dan ook duidelijk thematisch en stilistisch verwant aan die van Brussel II 158. Vrijwel alle kenmerken die de Gent-Brugse Stijl kent komen in het werk voor. Zo zijn er adembenemende landschappen, hebben de marges en miniaturen een groot narratief karakter, is er waanzinnig oog voor detail, interesse in uitbeelding van de realiteit en zijn er sterk geïndividualiseerde figuren weergegeven. Bening heeft, evenals in het voorgaande handschrift, gekozen voor margedecoratie die onder de tekst door lijkt te lopen. Bij de kalendermaand februari is één van de vroegst bekende weergaven van een stormachtige dag geplaatst, waarmee Bening kan worden gezien als een voorloper van Pieter Bruegel de Oudere.385 De acht miniaturen die de codex oorspronkelijk rijk was voor de Mariagetijden zijn wegens uitsnijdingen niet meer met zekerheid vast te stellen. Vrijwel zeker is dat de getijden een ongewone cyclus bevatten, dus geen jeugd- of passiecyclus. Vermoed wordt dat de cyclus Oud Testamentische thema’s bevatte. Dit zouden dan uitbeeldingen van teksten zijn die liepen van de Schepping van Adam en Eva tot een weergave van de Zondvloed. Ten slotte dan nog de enige volbladminiatuur die het werk nu nog bevat, die van het Martelaarschap van Sebastiaan. Hierin vinkt Bening het Gent-Brugse kenmerk van emotie voor devotie af. Te zien is Sebastiaan, geplaatst voor een dromerig vergezicht, die zijn martelingen ogenschijnlijk lijdzaam ondergaat. De man in de voorgrond, daarentegen, lijkt bijna wellustig zijn boog te spannen. Zoals eerder vermeld maakte Benig veelvuldig gebruik van patronen. Ook de figuur van Sebastiaan is gebaseerd op een patroon, echter past Bening wel telkens de setting aan.386

(boven) München, f. 3v-4r: Februari (rechts) Los Angeles, f. 2v: Martelaarschap van Sebastiaan

385 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 475. 386 Ibidem.

147

Wordt de verluchting van alle getijdenboeken, te beginnen met de margedecoratie, nu globaal bekeken dan zien we duidelijk een stijgende lijn wat betreft complexiteit en daarmee de Gent- Brugse kenmerken. Deze ontwikkeling was te verwachten, gezien ook de oplopende dateringen. Begonnen wordt met de relatief ‘simpele’ margedecoratie door middel van acanthusbladeren en bloemen, direct op het blote perkament vervaardigd. Dit type decoratie is te zien in Walters W. 177, Walters W. 180 en MMW 10 F 13. Vanaf Vaticaan 10293, zo’n 20 jaar later vervaardigd, wordt begonnen met de ingewikkeldere margedecoratie, door middel van architectonische elementen die de illusie van diepte creëren. De motiefjes in de marges worden vanaf het Soane-getijdenboek voorzien van een gekleurde ondergrond en schaduw. Strooiranden, al dan niet met gekleurde ondergrond, worden in tien getijdenboeken gebruikt, tot de jaren 1520. Na het Spinola-getijdenboek (ca. 1510-1520) en NY M 399 (ca. 1515) verdwijnen ze echter, waarna worden voornamelijk marges met landschappen en narratieve elementen toegepast. Illusionistische effecten waren duidelijk zeer populair bij de verluchters, variërend van de nog vrij eenvoudige effecten zoals schaduw onder motiefjes tot het creëren van ongelooflijke vergezichten, hemelse scènes en hoogst ingewikkelde architectonische bouwwerken. Elf van de veertien getijdenboeken bevatten zulke illusionistische effecten, slechts de eerste drie getijdenboeken (Walters W. 177, Walters W. 180 en MMW 10 F 13) zijn daar niet van voorzien. Het hoogtepunt van illusie kan gezien worden in het Spinola- getijdenboek, dat verder ook van vrijwel alle andere Gent-Brugse kenmerken is voorzien. De miniaturen maken een soortgelijke ontwikkeling door. In Walters W. 177 zijn de personages nog nauwelijks geïndividualiseerd, de gezichten zonder expressie, de landschappen nog relatief zonder diepte en zijn de architectuurconstructies nog wat onbeholpen en onsamenhangend. In de latere getijdenboeken zijn personages hoogst geïndividualiseerd en kan men zich goed inleven in bijvoorbeeld Christus bij het lijdzame ondergaan van zijn bespotting in de Bespotting van Christus in NY M 399.

Expressieloze gezichten en onrealistische architectuur in de Kindermoord te Bethlehem in Walters W. 177, f. 83v.

Een gelaten Christus en afkeer en spot op het gezicht van de figuur linksvoor. Tevens correcte architectuur, gecreëerde diepte, realisme en een vergezicht in de achtergrond in de Bespotting van Christus in NY M 399, f. 58v.

148

In de initialen is minder ontwikkeling te zien, hoewel er wel in enigszins toenemende mate schaduw is verwerkt, waardoor diepte wordt gecreëerd. Wat opvalt is dat drie getijdenboeken in de tekst initialen bevatten met penwerk dat doorloopt tussen de regels of in de marge. Twee van deze handschriften, Walters W. 177 en Walters W. 180 zijn verlucht door Willem Vrelant of iemand uit zijn omgeving. Van het derde handschrift, MMW 10 F 13, is niet bekend wie het verlucht heeft. Ik vermoedde echter aan de hand van de margedecoratie al dat het Willem Vrelant (of omgeving) was die ook MMW 10 F 13 verluchtte, een vermoeden dat dus wordt versterkt door de aanwezigheid van het penwerk. Willem Vrelant was oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Nederland (Utrecht), waar veel gebruik werd gemaakt van penwerk, dus het voorkomen ervan in zijn Brugse werk is niet verwonderlijk.387 Gehistorieerde initialen zijn te vinden in slechts vijf handschriften, namelijk MMW 10 F 13, Walters W. 428, Walters W. 429, Chatsworth en het München-Montserrat getijdenboek. Initialen met penwerk in tekst en marges

Walters W. 180, f. 85r Walters W. 177, f. 85r MMW 10 F 13, f. 93r

Italiaanse elementen zijn niet altijd makkelijk vast te stellen. Zo zijn de antieke bouwelementen in meerdere handschriften te vinden, zoals Vaticaan 10293, Spinola en NY M 399, maar architectuur is ook een kenmerk van de Gent-Brugse Stijl. Uitgesproken Italiaanse elementen, zoals de guirlandes, putti en de blauwe ondergrond met witte stippen, zijn slechts aanwezig in vier handschriften. In Walters W. 427 is, naast antieke bouwelementen, een putto in de marge toegevoegd en meerdere guirlandes. Ook Brussel II 158 bevat een putto, hoewel deze slechts in de literatuur wordt vermeld en ik dat niet zelf heb kunnen vaststellen. Het Rothschild-getijdenboek bevat dan weer heel andere Italiaanse elementen, namelijk een marge die is uitgevoerd met een op Italiaans textiel lijkend motiefje en een blauwe ondergrond met witte stippen bij de kalender. In NY M 399 keren de putti weer terug, die samen met guirlandes zijn aangebracht in een wapenschild dat opmerkelijk genoeg van een Spaanse familie is. Blijkbaar werd de Italiaanse verluchtingskunst ook in Spanje bewonderd en begeerd, dan wel door personen uit Spanje die in Vlaanderen verbleven.

387 Zie voor verdere informatie over (Noord-Nederlands) penwerk: Korteweg (1992). Kriezels.

149

Sporen van opdrachtgevers en/of (latere) bezitters zijn zeker terug te vinden in MMW 10 F 13, Walters W. 428, NY M 399 en vermoedelijk in Brussel II 158. In MMW 10 F 13 heeft de opdrachtgever, Willem Moreel, zijn wapenschild in enkele ondermarges laten aanbrengen, alsmede een symbolische afbeelding van zichzelf en zijn vrouw in een miniatuur. Walters W. 428 bevat enkele notities, een jaartal en vermoedelijke initialen, die wijzen op toevoegingen door een latere bezitter. De sporen van opdrachtgevers en bezitters zijn het duidelijkst in NY M 399, waar de vermoedelijke opdrachtgever João Rodrigues de Sá knielend in de marge is afgebeeld. Tevens is het wapen van de familie aangebracht in een miniatuur. Over dat wapenschild heeft een latere bezitter, Don Alvaro da Costa, zijn familiewapen heen laten schilderen. Brussel II 158 is dan nog een twijfelgeval: in de miniatuur op f. 137v zit een jongeman geknield achter een prie-dieu. Dit zou de opdrachtgever kunnen zijn, maar gezien zijn nauwelijks geïndividualiseerde voorkomen kan daar geen naam aan worden verbonden. Ten slotte dan nog de verluchters. Van twee handschriften, MMW 10 F 13 en het Soane-getijdenboek, zijn de verluchters onbekend. Verder zijn er negen verluchters waar te nemen, of acht bij het identificeren van de Meester van Jacobus IV van Schotland als Gerard Horenbout. De Meester van de Lübeck Bijbel heeft slechts meegewerkt aan één handschrift, namelijk het Spinola-getijdenboek. Verluchters die hebben meegewerkt aan twee handschriften zijn Willem Vrelant (en/of omgeving, aan Walters W. 177 en Walters W. 180), de Meester van de Davidscènes in het Breviarium Grimani (Vaticaan 10293 en Walters W. 427), de Meester van het Dresdense gebedenboek (Walters W. 427 en Spinola) en de Maximiliaanmeester (Rothschild en Spinola). De laatste grootmeester van de Vlaamse verluchtingskunst, Simon Bening, heeft (mee-)gewerkt aan vier getijdenboeken, namelijk Rothschild, NY M 399, Brussel II 158 en München-Montserrat. Gerard Horenbout verluchtte zeker twee werken, namelijk Rothschild en Spinola, en als de handschriften onder zijn noodnaam ook mee wordt gerekend drie, dan komt daar het Chatsworth-getijdenboek nog bij. De Meester van de Gebedenboeken heeft veruit het meeste werk verricht qua aantallen: hij verluchtte maar liefst vijf getijdenboeken, namelijk Walters W. 427, Walters W. 428, Walters W. 429, Rothschild en Spinola. Uit deze opsomming valt al af te lezen dat het gros van de getijdenboeken meerdere verluchters kende, met als toppunt het Spinola-getijdenboek, waar maar liefst zes (of vijf, bij identificatie Gerard Horenbout) verluchters aan mee werkten.

150

4.3.4 Provenance Getijdenboek Walters W. 177 is gedateerd ca. 1460-1470 en gelokaliseerd in Brugge als plaats van vervaardiging. Over het handschrift in de zestiende en zeventiende eeuw is niets bekend. In de achttiende eeuw is het in ieder geval in Italiaans bezit, zoals een bezittersnotitie uit die eeuw uitwijst. Op de verso-zijde van het eerste schutblad valt te lezen: ‘Ad usum Francisci Antonii Noveriae ex dono C.M.’. Helaas is er over deze Franciscus Antonius Noveria verder niets bekend. Dat het handschrift in die eeuw vermoedelijk in Italië verblijft wordt versterkt door de band.388 Het werk is namelijk opnieuw gebonden in een achttiende- eeuwse Italiaanse leren band. Eind negentiende of begin twintigste eeuw lijkt het handschrift dan naar Frankrijk te zijn gereisd, aangezien in die periode de Parijse boekbinder- en verkoper Léon Gruel een aantekening plaatst op de recto-zijde van het eerste schutblad. Te lezen is ‘No 841’, wat doet vermoeden dat het om een catalogus- of collectienummer van Gruel gaat. In 1931 wordt het handschrift ten slotte van Gruel gekocht door Henry Walters en verhuist het handschrift naar de Walters Art Gallery in Baltimore, de Verenigde Staten, waar het zich thans nog bevindt.

Walters W. 177, schutblad 1v: Italiaanse notitie Walters W. 177, schutblad 1r: notities Gruel en Walters

Het ‘Grisaille-getijdenboek’, oftewel Walters W. 180, heeft dezelfde datering en lokalisering als Walters W. 170. Een vrij vroege Italiaanse bezittersnotitie, van de vijftiende of zestiende eeuw, doet vermoeden dat het handschrift al snel in Italiaans bezit kwam. Te lezen valt: ‘Dy madonna angora gentili et questo libro arri cordateui delle uostre cusine chare Le quale senpre auo sera comandano’. Hier is vermeld dat het handschrift door een Italiaanse dame aan haar nicht werd gegeven. Of het handschrift daadwerkelijk naar Italië is gereisd is onbekend. De zeventiende-eeuwse Vlaamse band doet echter eerder vermoeden dat het handschrift Vlaanderen niet heeft verlaten, maar zich in één van de Italiaanse nazioni te Brugge bevond. In de negentiende of vroeg twintigste eeuw heeft een Engelsman een notitie geplaatst op de binnenkant van het achterplat. In die notitie wordt vermeld dat er op dat moment twee

388 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W177/description.html. Geraadpleegd op 2 september 2017.

151 miniaturen ontbreken. Niet veel later, in het begin van de twintigste eeuw komt ook dit handschrift in het bezit van de Parijse boekbinder en –verkoper Léon Gruel en zijn halfbroer Edmund Engelmann, zoals te zien is aan het ex libris dat zich op de binnenzijde van het voorplat bevindt.389 Opgetekend daarin ‘126’, vermoedelijk het collectienummer. Tussen 1900 en 1931 is het handschrift aangekocht van Gruel door Henry Walters en naar de Verenigde Staten gebracht om opgenomen te worden in de collectie van Walters Art Gallery.

Walters W. 180, f. 195v Walters W. 180, achterplat Walters W. 180, voorplat Italiaanse bezittersnotitie Engelse notitie Ex libris

Het volgende handschrift, MMW 10 F 13, bevindt zich thans niet in de Verenigde Staten maar in Nederland, in Museum Meermanno-Westreenianum in Den Haag. Van dit handschrift zijn zowel ruwweg het jaar van vervaardiging bekend als de opdrachtgevers tot de vervaardiging ervan. Het handschrift is gedateerd aan de hand van een aflaatgebed tot de Engelbewaarder op f. 2v- 3v, waarin het jaartal, 1479, staat vermeld. De opdrachtgevers van het getijdenboek waren Willem Moreel, de zeer vermogende burgemeester van Brugge en zijn vrouw Barbara van Vlaenderbergh gezegd van Hersvelde. De opdrachtgevers zijn beide symbolisch vereeuwigd door middel van het weergeven van de naam- of patroonheiligen Willem van Maleval en de martelares Barbara in de miniatuur op f. 16v. MMW 10 F 13, Willem en Barbara in miniatuur, wapenschild in ondermarge

389 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W180/description.html. Geraadpleegd op 3 september 2017. En http://reliures.bnf.fr/ark:/12148/cdt9x18q/. Geraadpleegd op 22 september 2017.

152

Tevens is het wapenschild van de familie Moreel vervaardigd in de marges van enkele folia. Gezien het fortuin en positie van Moreel was het niet vreemd dat hij een rijk verlucht boek bestelde. Verrassend was het wellicht, dat hij er niet voor koos het werk te laten vervaardigen in de gangbare noordelijke textualis, maar in een (italianiserende) rotunda. Dit is echter niet verwonderlijk als men in overweging neemt dat Moreel een tijd lang hoofd van het Brugse filiaal van de Banco di Roma was en daardoor vrijwel zeker veelvuldig in aanraking kwam met de Italiaanse elite en hun rijk verluchtte handschriften. Boeren stelt dat door de memoriekruisjes in de kalender bewezen wordt dat het handschrift nog zeker een kleine eeuw in handen was van de familie Moreel.390 Opvallend is, dat er ergens tussen 1480 en 1520 Franse gebeden zijn bijgeschreven op blanco bladen. Gezien de status van de familie Moreel is kennis van de Franse taal niet verwonderlijk. Dat men niet alleen over kennis van de ‘hogere’ talen bleek te beschikken, blijkt uit een rijmgebed in het Middelnederlands, dat zich op f. 251 bevindt. Over het handschrift in de eeuwen na ongeveer 1520 is niets bekend. In 1800 werd het door W.H.J. van Westreenen gekocht bij de verkoop van Hazeu a.o. bij C. Cornel, Rotterdam, waarna het naar Den Haag werd gebracht en waar het thans nog berust. Getijdenboek Vaticaan 10293 werd vervaardigd te Brugge of Gent, ca. 1500.391 Helaas is over de provenance van het handschrift niets bekend. Vaticaan 10293 bevindt zich thans in de Biblioteca Apostolica Vaticana. Het Soane-getijdenboek werd vervaardigd te Vlaanderen, ca. 1500.392 Over de opdrachtgever of een vroege bezitter is niets bekend. Er zijn echter twee notities op het eerste folium, één in het Latijn en één in het Duits, die iets vertellen over de latere geschiedenis van het handschrift. Er staat vermeld dat het handschrift door Wolfgang Wilhelm van Palts- Neuburg is gegeven aan hertogin Johanna van Villanova. Deze vrouw was in Duitsland geboren, maar woonde in Spanje. Gezien het geboortejaar van Van Villanova, 1595, en het overlijden van Van Palts-Neuburg in 1653 moet het handschrift dus in de eerste helft van de zeventiende eeuw cadeau zijn gedaan. De eeuwen daarna lijkt het getijdenboek in Spanje te zijn gebleven, zoals doet vermoeden door een andere, achttiende-eeuwse Spaanse notitie. Hoe het handschrift uiteindelijk in Engeland terecht is gekomen, waar het nu nog in Londen berust, is onbekend. Harthan vermoedt dat het in de tijd van de Napoleontische Oorlogen als oorlogsbuit is meegebracht.393

390 Boeren (1979). Een getijdenboek van Willem Moreel. p. 135. 391 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 429 392 Harthan (1977). Books of Hours. pp. 151-153. 393 Harthan (1977). Books of Hours. p. 153. 153

Getijdenboek Walters W. 427 is ca. 1500 te Gent of Brugge vervaardigd. Over de vroege provenance is niets bekend. De zuidelijke/ Italiaanse elementen in de verluchting doen echter een Italiaanse bestemming vermoeden. Of het daarbij ging om export naar Italië of slechts om een lid van de Italiaanse gemeenschap in Brugge is onbekend. In de laat negentiende of vroeg twintigste eeuw is het handschrift in Parijs, waar het bij boekbinder en –verkoper Léon Gruel wordt voorzien van een nieuwe band. Deze Parijse tussenstop wordt tevens bevestigd door het ex libris van hem en zijn halfbroer Edmund Engelmann, dat op de binnenkant van het voorplat is aangebracht. In het ex libris is ‘No. 79’ te lezen, vermoedelijk het collectienummer van het handschrift. Op de binnenkant van het voorplat is tevens een notitie van Walters Art Gallery waar te nemen, met het signatuurnummer. Tussen 1895 en 1931 is het handschrift door Henry Walters gekocht van Gruel en verblijft tot op de dag van vandaag in Walters Art Gallery, Baltimore.

Walters W. 427, ex libris op binnenkant voorplat

Walters W. 428, stempel Ludovicus Bloc

Handschrift Walters W. 428 is ook ca. 1500 vervaardigd, vermoedelijk te Brugge. Dit vermoeden lijkt bevestigd te worden door het feit dat het handschrift nog in de originele band gebonden is. Deze band is gestempeld door Ludovicus Bloc, een Brugse boekbinder die actief was tussen ca. 1484 en 1529. De stempeling leest, van boven naar beneden met de klok mee: ‘OB LAUDEM/XRISTI LIBRUM HUNC/RECTE LIGAVI/LUDOVICUS BLOC’. Het handschrift is vermoedelijk vervaardigd voor een vrouwelijke opdrachtgever, waar naar wordt gerefereerd in het Obsecro te, het O intermerata en de Geloofsbelijdenis van Athanasius.394. In de marge van f. 26r lijken initialen te zijn genoteerd, ‘AI’. Of dit de initialen van de

394 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W428/description.html Geraadpleegd op 6 september 2017. 154 opdrachtgever zijn is onbekend. De A is vervaardigd in een ander schrift dan de rest van het handschrift, namelijk in een cursiva of hybrida, waarbij de a niet in twee maar in één verdieping wordt opgetekend, wat in ieder geval doet vermoeden dat de initialen niet door de kopiist zijn toegevoegd. Op f. 18r is nog een vermoedelijke bezittersnotitie waar te nemen: ‘1582’ staat genoteerd in een plaatje boven het kruis. Dit zou van dezelfde persoon kunnen zijn als de initialen. Het handschrift lijkt ergens in de loop van de tijd in Italiaanse handen te zijn gevallen, zo doen de twee gebeden aan het eind van het handschrift, het O gloriosissima en een gebed tot Augustinus, vermoeden. Deze gebeden zijn geschreven in een later schrift en opgetekend in het Italiaans in plaats van in Latijn. Ca. 1900 kwam het handschrift in Parijs terecht, in de collectie van Léon Gruel, die het ex libris van hem en Engelmann op de binnenkant van het voorplat heeft aangebracht. Na 1905 is het handschrift door Henry Walters van Gruel gekocht en naar Baltimore gebracht, waar het zich thans nog bevindt. Walters heeft tevens aankoop notities aangebracht de recto-zijde van het eerste schutblad.

Walters W. 428, f. 26r Walters W. 428, f. 18r Walters W. 428, f. 212v bezittersnotitie bezittersnotitie O gloriossisima in Italiaans

Ook van handschrift Walters W. 429, ca. 1500, is Brugge als locatie van vervaardiging niet geheel zeker. In de zeventiende eeuw belandde het handschrift in Italië, waar het opnieuw gebonden werd in rood marokijnleer. Op het voor- en achterplat staan zilveren initialen gestempeld. Voorplat bovenin DV, voorplat onderin MM, achterplat bovenin DM en achterplat onderin RM. Ca. 1910-1911 bevond het handschrift zich in Florence, waar het in die tijd werd aangekocht door Leo S. Olschki. Zijn inventarisnummer ‘32198’ staat op de binnenkant van het voorplat. De notitie boven die van Olschki is van Henry Walters, die het handschrift ongeveer een jaar later, ca. 1911-1912, aankocht en naar Baltimore gebracht, waar het handschrift nog steeds te bewonderen is.

155

Walters W. 429, voorkant band Walters W. 429, binnenkant voorplat Walters W. 429, achterkant band

Het Rothschild-getijdenboek is ca. 1505-1510 vervaardigd te Brugge of Gent. Aangezien er geen wapenschilden of emblemen aanwezig zijn is de opdrachtgever onbekend. Vermoedelijk heeft de opdrachtgever of een vroege bezitter de suffragia tot Vincentius, Antonius van Padua en Benedictus (f. 239r-243 v) en twee gebeden tot de Heilige Maagd (f. 244-246v) toe laten voegen, aangezien deze door een andere hand zijn vervaardigd. Wegens de niet- contemporaine band is het lastig een uitspraak te doen over wanneer de teksten aan het corpus zijn toegevoegd. Over de verblijfplaats van het handschrift in de eeuwen na de vervaardiging bestaat onzekerheid. Zeker is dat het handschrift in 1886 opduikt in de collectie van de Rothschild familie in Wenen. Na 1938 werd het handschrift in beslag genomen door de Oostenrijkse autoriteiten, om in 1999 terug te worden gegeven. Het handschrift werd daarna in 1999 en opnieuw in 2014 geveild bij Christie’s in New York. Het getijdenboek werd aldaar gekocht door een particulier en is daarna uitgeleend aan The National Library of Australia, Canberry, om tentoongesteld te worden. Van het volgende handschrift, het Spinola-getijdenboek is zelfs de plaats van vervaardiging niet vastgesteld. Vermoed wordt, dat het ca. 1510-1520 te Brugge of Gent is samengesteld, maar de inhoud van het Spinola-getijdenboek biedt daar niet veel aanwijzingen toe. Kren en McKendrick zijn van mening dat, gezien de complexiteit en kosten van het project het mogelijk is dat het handschrift van de ene naar de andere stad reisde in de loop van zijn samenstelling.395 Dat het handschrift vervaardigd was voor een rijke opdrachtgever moge duidelijk zijn. Het werk bevat echter weinig informatie dat zou kunnen helpen die

395 Kren & McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 417. 156 opdrachtgever te identificeren. Vermoed wordt dat het handschrift gemaakt is in opdracht van Margaretha van Oostenrijk, voor wie de Meester van Jacobus IV van Schotland ook andere werken vervaardigde. Dit heeft tevens te maken met de achttiende-eeuwse band van het handschrift, van rood marokijn met goud-stempeling met de wapens van de Genuese Spinola familie. Deze binding komt overeen met die van de Très Riches Heures, waarvan menig geleerde geloofd dat die ooit in het bezit was van Margaretha van Oostenrijk.396 Het getijdenboek dankt zijn moderne naam aan de familie Spinola. Hoe en wanneer het handschrift van Genua naar Los Angeles, waar het thans nog berust in het J. Paul Getty Museum, is gekomen is onbekend.

NY M 399, f. 197v: vermoedelijke NY M 388, f 1v: wapenschild opdrachtgever in de marge van de Da Costa-familie

Over de plaats van vervaardiging van NY M 399 bestaat ook geen overeenstemming. The Morgen Library, waar het handschrift vandaag de dag ligt, heeft op twee verschillende pagina’s van hun website twee verschillende lokaliseringen staan, namelijk Gent en Brugge. Aan de hand van een later overgeschilderd wapenschild op f. 1v wordt aangenomen dat het getijdenboek ca. 1515 is gemaakt voor een lid van de Portugese Sá familie van Porto, mogelijk João Rodrigues de Sá. Op f. 197v is de vermoedelijke opdrachtgever afgebeeld, linksonder in de marge knielend voor een prie-dieu. Al snel na vervaardiging, ca. 1520 kwam het handschrift in het bezit van Don Alvaro da Costa, de kamerheer van Emanuel I van Portugal. Het wapenschild op f. 1v, dat over dat van de Sá-familie heen is geschilderd, heeft dat uitgewezen. Door vererving kwam het handschrift daarna in het bezit van de Duque de

396 Idem. p. 416. 157

Mesquitela familie, door wie het vermoedelijk werd verkocht na 1890. Een aantal jaar is de verblijfplaats van NY M 399 dan onbekend, tot het in 1905 weer opduikt bij de verkoop ervan door Quaritch aan George C. Thomas of Philadelphia. In 1910 wordt het handschrift dan van de erfgenamen van Thomas of Philadelphia aangekocht door J. Pierpont Morgan en naar New York gebracht, waar het zich tot op de dag van vandaag bevindt. Over het Chatsworth-getijdenboek is bijzonder weinig bekend. Het handschrift is waarschijnlijk te Gent vervaardigd, ca. midden / eind 1520. Er zijn geen wapenschilden of bezittersnotities die een aanwijzing kunnen bieden over een opdrachtgever of vroege bezitters. Zeker is dat het handschrift zich in de zeventiende eeuw in Engeland bevond, om precies te zijn in Londen, waar het werk door Robert Steel van een nieuwe band werd voorzien. In de negentiende eeuw kwam het handschrift in het bezit van Spencer Compton, de achtste hertog van Devonshire (1833-1911). Sinds die tijd bevindt het handschrift zich in Chatsworth. Van handschrift Brussel II 158 wordt vermoed dat het ca. 1530 te Brugge is vervaardigd voor iemand van Portugese afkomst met interesse voor het humanisme. Daarom is de naam van Damiaõ de Gois genoemd, die het handschrift zou hebben kunnen besteld voor koningin Catherina van Portugal.397 In de miniatuur op f. 137v zit in de marge een jongeman geknield achter een prie-dieu. Dit zou de opdrachtgever kunnen zijn, maar gezien zijn nauwelijks geïndividualiseerde voorkomen kan daar geen naam aan worden verbonden.398 In ca. de zestiende of vroeg-zeventiende eeuw is er op f. 185r een Portugese notitie in een cursiefschrift aangebracht. Vanwege de uitgang van werkwoorden wordt vermoed dat het de notitie is aangebracht door een vrouw. In werd het handschrift 1852 aangekocht door Pierre d’Hennessy, Oostende. Van de weduwe van d’Hennessy werd het handschrift daarna, in 1874, verworven door Charles Ruelens, conservator van de Koninklijke Bibliotheek, Brussel. Tegenwoordig bevindt het handschrift zich nog steeds in de KB te Brussel. Het München-Montserrat getijdenboek heeft een ingewikkelde, doch interessante geschiedenis, daar het in drie delen is opgedeeld en thans in drie verschillende bibliotheken in evenveel landen berust. Het complete handschrift werd ca. 1535-1540 te Brugge vervaardigd, vermoedelijk in opdracht van Alonso de Idiaquez.399 Bekend is dat De Idiaquez overleed in 1547. Wat er tussen de vervaardiging van het handschrift en 1578 gebeurd is, is onbekend. Wel bekend, dankzij een Spaanse inscriptie op f. 354, is dat het handschrift in 1578 al gesloopt was en het eerste deel (thans Montserrat) zich in San Sebastián bevond. Onbekend is,

397 https://www.kbr.be/nl. Geraadpleegd op 12 september 2017. 398 Hurt (1973). The early ownership. p. 45. 399 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. pp. 474-475. 158 waar de rest van het handschrift zich in die tijd bevindt. Van het eerste deel, tevens het hoofddeel, verliezen we dan het spoor tot 1858, wanneer het in de abdij van Montserrat aankomt. Dit deel bevindt zich nog steeds aldaar. Het tweede deel, bestaand uit de kalender en enkele miniaturen, duikt ca. 1660 weer op in Bern, vermoedelijk bij Joseph Werner. Kort daarna komt het in het bezit van de keurvorst van Bavaria, Ferdinand Maria. Vermoedelijk heeft Ferdinand het deel aan zijn bibliotheek toegevoegd, die daarna samen is gevoegd met de Bayerische Staatsbibliothek, aangezien het tweede deel van het handschrift zich daar tegenwoordig bevind. Het laatste deel ten slotte, enkele losse bladen, bevindt zich thans in het J. Paul Getty Museum te Los Angeles. De bladen werden in 1984 door het museum aangeschaft uit een privécollectie, eerdere provenance gegevens zijn onbekend.

Concluderend kan er aan de hand van de provenance-gegevens vermeld worden dat maar liefst zeven van de veertien handschriften in Italiaans bezit zijn geweest, al dan niet in het land zelf. Van Walters W. 177, Vaticaan 10293, Walters W. 429 en Spinola is zeker dat ze in Italië zijn geweest door een Italiaanse band, bezitter of huidige verblijfplaats. In Walters W. 180 en Walters W. 428 zijn, respectievelijk, Italiaanse notities en gebeden toegevoegd. Er wordt echter niet vermeld of de getijdenboeken ook daadwerkelijk in Italië zijn geweest. Aangezien Walters W. 180 na toevoeging van de Italiaanse notitie nog een Vlaamse band heeft gekregen lijkt het aannemelijk dat dit handschrift in de Italiaanse gemeenschap in Brugge is gebleven. Van slechts drie handschriften is met redelijke zekerheid de opdrachtgever vastgesteld, te weten van handschrift MMW 10 F 13, dat vervaardigd was voor de Bruggeling Willem Moreel; NY M 399, vervaardigd voor de Portugese familie Sá; en van het München-Montserrat getijdenboek, dat was gemaakt in opdracht van de Spanjaard Alonso de Idiaquez. De meeste gegevens komen van boekbinders –en/of verkopers, met als koploper Léon Gruel, al dan niet in samenwerking met zijn halfbroer Edmund Engelmann. Gruel was blijkbaar de ‘hofleverancier’ van Henry Walters, aangezien hij op één na alle getijdenboeken van Walters in bezit heeft gehad. De uitzondering, Walters W. 429, kwam uit Florence, van Leo S. Olschki. Opmerkelijk is nog dat slechts één handschrift nog de originele band heeft behouden, namelijk Walters W. 428, die is gemaakt door Ludovicus Bloc. Ten slotte nog de huidige verblijfplaatsen. Niet geheel verwonderlijk door het aandeel van Walters Art Gallery, bevindt de helft van de handschriften zich vandaag de dag in de Verenigde Staten. De andere handschriften zijn wijdverspreid geraakt, ze zijn terecht gekomen in Nederland (1: MMW 10 F 13), Italië (1: Vaticaan 10293), Engeland (2: Soane en Chatsworth), Australië (1: Rothschild), Spanje (1: een deel van München-Montserrat) en Duitsland (1: een deel van

159

München-Montserrat). Slechts één getijdenboek lijkt of altijd in Vlaanderen te zijn gebleven of is terug gereisd naar waar het vandaan kwam: Brussel II 158.

160

CONCLUSIE

In deze scriptie is verslag gedaan van een verkennend onderzoek naar de bestemming van getijdenboeken uit de periode 1460-1540, geschreven in een italianiserend schrift en met Vlaamse verluchting. Het fenomeen van deze combinatie riep vragen op als: werden deze handschriften geschreven en verlucht in Brugge? Werden ze geschreven in Italië, naar Brugge gestuurd om te worden verlucht en daarna terug gestuurd naar Italië? Of waren de getijdenboeken niet bedoeld voor de export, maar voor gebruik binnen de Italiaanse gemeenschap in Brugge?

Vooraleerst is een context gegeven waarbinnen de Italiaanse gemeenschap in Brugge tot stand kwam. Omschreven is de geschiedenis van Brugge en er is een inkijkje gegeven in het dagelijks, alsmede het religieuze en zakelijk leven. Tevens is een beschrijving gegeven van de Brugse artistieke sfeer en het boekbedrijf. Voorts is het Italiaanse leven in Brugge geschetst, waarin dieper werd ingegaan op de handel en afzonderlijke nazioni die binnen de stad een eigen consulaat hadden. Bovendien is gepoogd een indruk te geven van de ‘Italianen in de omgang’, dat wil zeggen met betrekking tot het sociale leven, kunstpatronage en ook hier weer, in het boekbedrijf. Vervolgens is overgegaan op de handschriften. De getijdenboeken als genre kwamen eerst aan bod, met een beschrijving van de inhoud en van de verluchting. Hierbij zijn verluchting in de marges, de miniaturen en overige interessante decoratie bekeken. Bovendien is vastgesteld wat precies bedoelt wordt met de term Vlaamse verluchting en daaruit is (hopelijk) duidelijk geworden waarom die zo ongekend populair was. In het laatste hoofdstuk is de gang van het onderzoek weergegeven. Eerst is vastgesteld welke handschriften in het onderzoek zijn opgenomen met daarop aansluitend de te onderzoeken elementen. Er is een beschrijving gegeven van het italianiserende schrift, de inhoud die zou kunnen wijzen op een Romeinse usus, verluchting in Gent-Brugse Stijl en eventuele Italiaanse elementen in de verluchting, provenance gegevens en eventuele andere bijzonderheden. Ten slotte zijn de soms verrassende resultaten geschetst en geïnterpreteerd.

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan, ten eerste, worden vastgesteld dat er niets is gevonden dat er expliciet op wijst dat de handschriften in Italië zijn geschreven en naar Brugge zijn verscheept voor de verluchting. Dat dit wel werd gedaan is zeker niet ondenkbaar, maar dat zou een andere groep handschriften beslaan. Immers, het schrift in deze

161 getijdenboek is geen zuivere rotunda, maar een schrift waar ‘foutjes’ in zitten. Als men inderdaad de handschriften in Italië schreef, dan zou het schrift waarschijnlijk, en logischerwijs, wél een zuivere rotunda zijn.

Ten tweede kan worden vastgesteld dat er niets is gevonden dat expliciet wijst op de export van de deze getijdenboeken vanuit Vlaanderen naar Italië. De inventarisatie van de onderzochte elementen wijst op betrekkelijk weinig Italiaanse elementen. Het is overigens zeer goed mogelijk dat bijvoorbeeld de eerdergenoemde Luccese gebroeders Rapondi, die in hun handel in luxegoederen ook handschriften hadden opgenomen, ook getijdenboeken verkochten, maar dit kon niet met zekerheid vastgesteld worden. Het schrift wijst in de eerste plaats op een niet-Italiaanse oorsprong. Er is in alle gevallen een goede poging gedaan het rotunda schrift zo goed mogelijk te imiteren, echter werden vaak trekjes uit de noordelijke textualis, zoals het decoratief verlengen en het plaatsen van schrapjes of puntjes op de i, toch overgenomen, dan wel niet altijd geheel ‘onderdrukt’. Tevens lijkt er geen ontwikkeling in het schrift te zitten; het lijkt in de loop van de tijd niet met minder fouten te zijn geproduceerd of uniformer te zijn worden. Hoewel de inhoud van de handschriften vaak de usus van Rome volgt, zijn er ook veel afwijkingen waar te nemen. Zo zijn er af en toe teksten afwezig of zijn er teksten toegevoegd die wijzen op een Zuid-Nederlandse usus. Geen enkele keer is er een tekst opgenomen die uitdrukkelijk wijst op een specifieke Italiaanse usus. Tevens zijn in de kalenders met name algeheel vereerde Italiaanse heiligen opgenomen en zijn de kalenders verder overwegend Zuid-Nederlands. Voorts valt in de verluchting vrijwel alleen een Vlaamse inslag te detecteren. Dit is niet verwonderlijk, aangezien de Vlaamse verluchting tot de top van de verluchtingskunst in die tijd behoorde en men die daarom ambieerde voor de eigen handschriften. Bovendien bieden ook de provenance gegevens weinig tot geen hard bewijs voor een directe Italiaanse bestemming. Zo zijn er wel handschriften met Italiaanse notities of een Italiaanse band, maar zijn provenance gegevens die wijzen op een van meet af aan beoogde Italiaanse bestemming niet aanwezig. Sterker nog, vrijwel alle vroege Italiaanse provenance gegevens worden later gevolgd door niet-Italiaanse gegevens, met uitzondering van Vaticaan 10293 waarvan slechts de huidige Italiaanse verblijfplaats bekend is. Een voorbeeld van deze afwisselende provenance gegevens is Walters W. 180, waarin een Italiaanse notitie is aangebracht, maar het werk later opnieuw gebonden is in uitgerekend een Vlaamse band.

162

Dit alles in overweging nemend kan, concluderend, vermeld worden dat de hier onderzochte handschriften vermoedelijk niet bedoeld waren voor de directe export naar Italië, maar bedoeld waren voor de leden van de Italiaanse gemeenschap in Brugge. In de periode dat de Italianen in grote getalen aanwezig waren in Brugge, waren getijdenboeken al geruime tijd populair. Te Brugge maakten de Italianen vermoedelijk kennis met de Vlaamse verluchting, en ambieerde men dat type verluchting ook voor eigen handschriften, in dit geval dus de getijdenboeken. Waarom zou men dan de moeite nemen de tekst in het thuisland te bestellen, ze duur en risicovol te laten verschepen, om ze in Brugge te laten verluchten? Het Brugse boekbedrijf was van een dermate grote kwaliteit dat men ook prima kopiisten ter plaatse kon vinden. Logischerwijs ambieerde men dan wel een tekst in ‘eigen’ schrift, oftewel het rotunda schrift. Het was dat schrift dat in die periode in zwang was en daarmee dus het beste kon worden gelezen én het mooist werd gevonden. Gezien het schrift, dat wil zeggen de foutjes er in, lijkt het er eerder op dat de tekst door Vlamingen is gekopieerd dan door Italianen. Immers, als het wel door Italianen was gekopieerd zouden er vermoedelijk niet zoveel foutjes in zitten of trekjes uit de noordelijke textualis in door zijn gesijpeld. Of de, al dan niet Italiaanse of Zuid-Europese, opdrachtgevers Vlamingen inhuurden om de economie aldaar te steunen of omdat er simpelweg niet genoeg Italiaanse kopiisten in de stad waren is onbekend. In paragraaf 2.3.3 werd vastgesteld dat de Italiaanse kopiisten in Vlaanderen met name humanistische en klassieke teksten kopieerden en vermoedelijk voornamelijk schreven in het kader van de handel en administratie. Enige aanwijzingen tot het vervaardigen van getijdenboeken zijn niet gevonden. Een hypothese zou, dientengevolge, kunnen zijn dat de Italiaanse kopiisten zich richtten op die klassieke en humanistische teksten en de vervaardiging van de getijdenboeken en eventuele andere genres overlieten aan de Vlaamse kopiisten. Dit is echter lastig te onderzoeken, laat staan dat daar standhoudende uitspraken over kunnen worden gedaan. Wellicht kan diepgaander onderzoek in de archieven van het Brugse librariërsgilde daarover uitsluitsel bieden. In elk geval mag de visie van onderzoekers dat er sprake was van handschriften voor de export als voorbarig worden aangemerkt.

Om dan ten slotte in stijl af te sluiten: Explicit hoc totum, pro Christo da mihi potum.400

400 Hier is het helemaal af, voor Christus geef mij te drinken!

163

LITERATUURLIJST

Academia. https://www.academia.edu/

Aelst, J.J. van (2011). Vruchten van de Passie: de laatmiddeleeuwse passieliteratuur verkend aan de hand van Suso’s Honderd artikelen. Hilversum: Verloren.

Aerts, E. (1992). Geld en krediet. Brugge als financieel centrum. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa (pp. 57-71). Antwerpen: Mercatorfonds.

Agentschap Onroerend Erfgoed (2017): Brugge – oudste kern. https://id/erfgoed.net/erfgoedobjecten/121224

Alberi, E. (red.) (1839-1863). Relazioni degli ambasciatori veneti al senato. Relazioni degli stati Europei, tranne l’Italia (vol. 3), p. 356.

Bennett, A. (2013). Some Perspectives on Two French Horae in the Thirteenth Century. In S. Hindman en J.H. Marrow. Books of Hours Reconsidered (pp. 19-40). Londen: Harvey Miller Publishers.

Bergen, S. van (2004). De productie van een getijdenboek in laat-middeleeuws Brugge. Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 11, pp. 9-27.

Bergen, S. van (2007). De meesters van Otto van Moerdrecht. Stijl en iconografie van een groep miniaturisten, in relatie tot de productie van getijdenboeken in Brugge rond 1430. Dissertatie Universiteit van Amsterdam. Amsterdam: F&N Boekservice/Eigen Beheer.

Besamacusa, B. (2017). Boeken uit Brugge. Over de materiële context van de Middelnederlandse literatuur. Oratie. Universiteit Utrecht. Uitgesproken 30 mei 2017.

Bibliothèque nationale de France. http://www.bnf.fr/fr/acc/x.accueil.html

164

Biemans, J.A.A.M. (2004). Handschrift en druk in de Nederlanden rond 1500. In J. Pleij, J. Reynaert (e.a.). Geschreven en gedrukt: boekproductie van handschrift naar druk in de overgang van Middeleeuwen naar Moderne Tijd (pp. 19-46). Gent: Academia Press.

Bischoff, B. (1990). Latin Palaeography. (Trans. D.O. Cróinin and D. Ganz). Cambridge: Cambridge University Press.

Blockmans, W. (1996). The Burgundian court and the urban milieu as patrons in 15th century Bruges. https://www.academia.edu/9117806/The_Burgundian_Court_and_the_Urban_ milieu_as_patrons_in_15th_century_Bruges

Blockmans, W. (1992). Brugge als Europees handelscentrum. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa (pp. 40-55). Antwerpen: Mercatorfonds.

Boeren, P.C. (1979). Catalogus van de handschriften van het Rijksmuseum Meermanno- Westreenianum. ’s-Gravenhage: Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum.

Boeren, P.C. (1979). Een getijdenboek van Willem Moreel. In Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal-en letterkunde (Jaargang 1979), pp. 135-147.

Boone, M. (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen: shoppen op markten van geld en macht. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen (pp. 123-134). Oostkamp: Stichting Kunstboek.

Borchert, T. (2002). Handel en wandel: Brugge en de Europese kunst. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen (pp. 137-148). Oostkamp: Stichting Kunstboek.

Braudel, F. (1982). Civilization and Capitalism, 15th-18th century: the perspective of the world. Berkeley: University of California Press.

165

Carlvant, K. (1981). De verluchte boeken van de gegoede stand in 13de-eeuws Brugge. In A. Dewitte, K. Carlvant (et al). Vlaamse kunst op perkament. Handschriften en miniaturen te Brugge van de 12de tot de 16de eeuw. tent. cat. Brugge (Gruuthusemuseum) (pp. 141-155). Brugge: Diensten van Stedelijke Musea.

Carroll, L. (2013). Alice’s Adventures in Wonderland. Cambridge: Cambridge University Press.

Christie’s. http://www.christies.com/lotfinder/Lot/the-rothschild-prayerbook-a-book-of-hours- 5766082-details.aspx

Clemens, R. and Graham, T. (2007). Introduction to manuscript studies. Ithaca: Cornell University Press.

Corbellini, S. (1997). Cronache di singniori di Fiandra: een Italiaanse kroniek van Vlaanderen. In Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis (pp. onbekend).

Corbellini, S. (2003). De vreeslike woensdach (22 mei 1437). Het verslag van een italiaanse chroniqueur. In Vlaanderen (Jaargang 52), pp. 15-17.

Corbett, J. A. (1957). A fifteenth century book of hours of Salisbury. Ephemerides Liturgicae 71, pp. 293-307.

Dael, van P.C.J. (1997). Tot lering en verering. Kampen: Kok.

Delaissé, L. M. J. (1974). The importance of books of hours for the history of the Medieval book. In U.E. Mc Cracken, L. Randall, R.H. Randall jr. (red.). Gatherings in honor of Dorothy M. Miner (pp. 203-225). Baltimore: Walters Art Gallery.

Derolez, A. (2003). Masters and measures. A codicological approach to books of hours. Quaerendo 33. Special issue in honour of prof J.P. Gumbert, pp. 83-95.

Derolez, A. (2003) The Palaeography of Gothic Manuscript Books. From the Twelfth to the Early Sixteenth Century. Cambridge: Cambridge University Press.

166

Deschamps, E. (1966), Oeuvres Complètes de Eustache Deschamps. New York: Johnson Reprint.

Dewitte, A. en Viaene, A. (1977). De Lamentatie van Zeghere van Male. Brugge na de opstand tegen Spanje 1590. Brugge: Gidsenbond Brugge en West-Vlaanderen.

Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl). http://www.dbnl.org/tekst/_vla016200301_01/_vla016200301_01_0007.php

Dijk, R. Th. M. van (1993). Methodologische aantekeningen bij het onderzoek van getijdenboeken. In Th. Mertens et al. (red.). Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza (pp. 210-229). Amsterdam: Prometheus.

Dizionario Biografico. www.treccani.it

Dogaer, G. (1980). Een Brugs getijdenboek van omstreeks 1500 met Italiaanse inslag. In A.R.A. Croiset van Uchelen (ed.). Hellinga Festschrift/Feestbundel/Mélanges. Forty- three Studies in Bibliography presented to Prof. Dr. Wytze Hellinga on the occasion of his retirement from the Chair of Neophilology in the University of Amsterdam at the end of the Year 1978 (pp 151-168). Amsterdam: Nico Israel.

Dondi, C. (2003). Books of Hours: The Development of the Texts in Printed Form. In K. Jensen (ed.). Incunabula and their readers. Printing, Selling and Using Books in the Fifteenth Century (pp. 53-70). Londen: The British Library.

Engelhart, B. en Klein, J.W. (1988). 50 eeuwen schrift: een inleiding tot de geschiedenis van het schrift. Amsterdam: Aramith.

Geirnaert, N. (1981). De bibliotheek van de Duinenabt Jan Crabbe (1457/59-1488). In A. Dewitte, K. Carlvant (et al). Vlaamse kunst op perkament. Handschriften en miniaturen te Brugge van de 12de tot de 16de eeuw. tent. cat. Brugge (Gruuthusemuseum) (pp. 176-206). Brugge: Diensten van Stedelijke Musea.

167

Geirnaert, N. (1982). Kunst- en geestesleven te Brugge in de schaduw van de Bourgondische hertogen ca. 1450-1482. Vlaanderen (Jaargang 31), pp. 133-139.

Geirnaert, N. (1992). Brugge en het Europese geestesleven in de middeleeuwen. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa (pp. 224-251). Antwerpen: Mercatorfonds.

Geirnaert, N. (1994). Boeken in het middeleeuwse Brugge: een verhaal van eeuwen. In Vlaanderen (jaargang 43), pp. 120-124.

Geirnaert, N. (2002). Universitas mercature. Kooplieden, cultuur en religie in middeleeuws Brugge. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen (pp .151-162). Oostkamp: Stichting Kunstboek.

Gessler, J. (1931). Het Brugsche Livre des mestiers en zijn navolgingen. Vier aloude conversatieboekjes om Fransch te leeren, I Le livre des mestiers = De bouc vanden ambachten. Brugge: Sinte-Catharina Drukkerij.

Gumbert, J.P. (2004). In plaats van zakagenda’s. In M. Mosterd (et al.). Eeuwig gaat voor ogenblik. Tijd en de Middeleeuwen (pp. 215-222). Hilversum: Verloren.

Gumbert, J.P. (2008). Can a Fleming write Italian? In A.M.W. As-Vijvers (ed.) Manuscript studies in the Low Countries: proceedings of the ‘Groninger Codicologendagen’ in Friesland, 2002 (pp. 207-216). Groningen: Forsten [etc.].

Hamel, C. de (1983). Reflexions on the trade in Books of Hours in Ghent and Bruges. In J.B. Trapp (ed.) Manuscripts in the fifty years after the invention of Printing (pp. 29-33). Londen: The Warburg Institute University of London.

Hamel, C. de (1986). A history of illuminated manuscripts. Oxford: Phaidon Press.

Hamel, C. de (2013). Books of Hours and the Art Market from the Seventeenth Century to the Present Day. In S. Hindman en J.H. Marrow. Books of Hours Reconsidered (pp. 41- 50). Londen: Harvey Miller Publishers.

168

Harthan, J.P. (1977). Books of Hours and their Owners. Londen: Thames and Hudson.

Hindman, S. (2013). Books of Hours-State of the Research. In S. Hindman and J.H. Marrow (ed.) Books of Hours Reconsidered (pp. 5-18). Londen: Harvey Miller Publishers.

Houtte, J.A. van (1950). Makelaars en waarden te Brugge van de 13de tot de 16de eeuw. Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden, pp. 177-197.

Houtte, J. A. van (1982). Welvaart en politiek te Brugge ca. 1430-1482. Vlaanderen (Jaargang 31), pp. 130-133.

Hurt, J.M. (1973). The early ownership of the Hennessy Hours. In Scriptorium, vol. 27, nr. , pp. 43-46.

J.P. Getty Museum. http://www.getty.edu/art/collection/

Koninklijke Bibliotheek van België. https://www.kbr.be/nl

Koninklijke Bibliotheek | Nationale Bibliotheek van Nederland. https://www.kb.nl/

Korteweg, A.S. (red.)(1992). Kriezels, aubergines en takkenbossen: randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw. Zutphen: Walburg Pers.

Kren, T. and McKendrick, S. (et al.)(2003). Illuminating the Renaissance. The Triumph of Flemish Manuscript Painting in Europe. Los Angeles: Getty Publications.

Lazzareschi, E. (1933). Gli statuti dei Lucchesi a Bruges e ad Anversa. Florence: F. le Monniere.

Leeflang, M. (2009). Boeken als prestigeobjecten. In A.M.W. As-Vijvers (et al.). Beeldschone boeken: De Middeleeuwen in goud en inkt. Zwolle: Waanders.

Letts, M. (1924). Bruges and its past. Brugge: Charles Beyaert.

169

Lexicon van Boekverluchters. https://www.bookilluminators.nl/

Linden, F. van der (1983). Over letters en schrift en de beginselen van het schrijven. De Bilt: Cantecleer.

Loup, W. Le. (1992). Brugge en het boek in Europa. In V. Vermeersch. Brugge en Europa (pp. 278-297). Antwerpen: Mercatorfonds.

Manion, M. (1984). The development of Italian Books of Hours. In Parergon, 2:1, pp. 175- 184.

Manzari, F. (2010). Libri d’ore e strumenti per la devozione italiani e nordeuropei nel tardo medioevo: temi e aspetti della ricerca e della catalogazione. In S. Maddalo e M. Torquati (red.). La catalogazione dei manoscritti miniati come strumento di conoscenza (pp. 141-160). Rome: uitgever onbekend.

Manzari, F. (2013). Italian Books of Hours and Prayer Books in the Fourteenth Century. In S. Hindman and J.H. Marrow (ed.) Books of Hours Reconsidered (pp. 153-212). Londen: Harvey Miller Publishers.

Manzari, F. (2014) Funzioni delle immagini nel libro miniato. Poznán: uitgever onbekend.

Masi, G. (1941). Statuti delle colonie fiorentine all’estero. In R. de Roover (1948). Money, banking and credit in mediaeval Bruges: Italian merchant-bankers, lombards and money-changers: a study in the origins of banking. Massachusetts: Cambridge.

The Morgan Library & Museum. http://www.themorgan.org/collection/da-costa-hours

Nicholas, D. M. (1992). Medieval Flanders. Londen: Longman.

Nijs, G. (2002). Typology of the Border Decoration in the Manuscripts of the Ghent-Bruges School. In B. Cardon, J. van der Stock D. Vanwijnsberghe (ed.)(2002). “Als ich can”: Liber Amicorum in Memory of Professor Dr. Maurits Smeyers (pp. 1007-1035). Leuven: Peeters.

170

Nutall, P. (2004). From Flanders to Florence: The Impact of Netherlandisch Painting 1400- 1500. New Haven: Yale University Press.

Obbema, P.F.J. (1996). De middeleeuwen in handen: over de boekcultuur in de late middeleeuwen. Hilversum: Verloren.

On-line Calendar of Saints Days. http://medievalist.net/calendar/months.htm

Onroerend Erfgoed België. https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/29897

Oosterman, J.B. (1993). Om de grote kracht der woorden. Middelnederlandse gebeden en rubrieken in het Brugge van de vroege vijftiende eeuw. In Th. Mertens (e.a.). Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza (pp. 230-244). Amsterdam: Prometheus.

Oosterman, J.B. (1995). De gratie van het gebed. Middelnederlandse berijmde gebeden: overlevering en functie met bijzondere aandacht voor produktie en receptie in Brugge (1380-1450). Amsterdam: Prometheus.

Panofsky, E. (1971). Early Netherlandish Painting: Its Origins and Character. New York: Harvard University Press.

Petti Balbi, G. (2002). Brugge, de haven van de Italianen. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen (pp. 58- 64). Oostkamp: Stichting Kunstboek.

Poos, L.R. (1988). Social History and the Book of Hours. In R.S. Wieck (et al.). The Book of Hours in Medieval Art and Life (pp. 33-38). Londen: Sotheby’s Publications.

Reinburg, V. (1988). Prayer and the Book of Hours. In R.S. Wieck (et al.). The Book of Hours in Medieval Art and Life (pp. 39-44). Londen: Sotheby’s Publications.

Reyckaert, M. (1992). Brugge als een Europese haven. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa (pp. 26-39). Antwerpen: Mercatorfonds.

171

Roover, R. de (1948). Money, banking and credit in mediaeval Bruges: Italian merchant- bankers, lombards and money-changers: a study in the origins of banking. Massachusetts: Cambridge.

Sanderus, A. (1641). Flandria illustrata, sive Descriptio comitatus istius per totum terrarum orbem celeberrimi, III tomis absoluta. Amsterdam: Joan en Cornelis Blaeu (Universiteitsbibliotheek Gent).

Smeyers, M. (1989). Een Brugse Legenda Aurea van ca. 1410 (Glasgow, U.L., Ms. Gen. 1111). Bijdrage tot de studie van het zgn. Pre-Eyckiaans realisme. In J.M.M. Hermans (red.). Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1998. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988 (pp 201-2014). Grave: Alfa.

Smeyers, M. (1996). Late-Gothic Miniature Art in Flanders. In M. Smeyers en J. van der Stock (ed.) Flemish Iluminated Manuscripts 1475-1550 (pp. 6-48). Gent: Ludion Press.

Smeyers, M. (1998). Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16de eeuw. De middeleeuwse wereld op perkament. Leuven: Davidsfonds/Leuven.

Stabel, P. (2001). De gewenste vreemdeling. Italiaanse kooplieden en stedelijke maatschappij in het laat-middeleeuws Brugge. Jaarboek voor de Middeleeuwse Geschiedenis (nr. 4), pp. 189-221.

Stocks, B.C. (1998). Text and image in the early Italian book of hours. PhD thesis, School of Fine Arts, Classical Studies and Archaeology, The University of Melbourne.

Tafur, P. (1926). Travels and Adventures: 1435-1439 (trans. M. Letts). Londen: George Routledge & Sons.

Vandewalle, A. en Geirnaert, N. (1992). Brugge en Italië. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa (pp. 182-205). Antwerpen: Mercatorfonds.

172

Vandewalle, A. (1981). Het librariërsgilde te Brugge in zijn vroege periode. In A. Dewitte, K. Carlvant (et al). Vlaamse kunst op perkament. Handschriften en miniaturen te Brugge van de 12de tot de 16de eeuw. tent. cat. Brugge (Gruuthusemuseum) (pp. 39-54). Brugge: Diensten van Stedelijke Musea.

Vandewalle, A. (2002). De vreemde naties in Brugge. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen (pp. 27-42). Oostkamp: Stichting Kunstboek.

Vansintjan, M. (2008). Simon Bening als landschapsminiaturist. Eigen stijl & evolutie / binnen het oeuvre en zijn invloed op de ontwikkeling van het landschap in de schilderkunst van de zestiende eeuw. Masterscriptie Universiteit Gent.

Vermeersch, V. (1992). Brugge, een Europese stad in Vlaanderen. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa (pp. 13-25). Antwerpen: Mercatorfonds.

Viaene, A. (1971). De Veronike als pelgrimsteken van de Romevaarders. In Biekorf, (Jaargang 72, nummer 5-6) pp. 129-136.

Vos, D. de (1992). Brugge en de Vlaamse Primitieven in Europa. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa (pp. 319-357). Antwerpen: Mercatorfonds.

Walters Art Gallery. https://thewalters.org/

Wieck, R.S. (et. al.) (1988). The Book of Hours in Medieval Art and Life. Londen: Sotheby’s Publications.

Wiek, R.S. (red.) (2007). Picturing piety: the book of hours. Londen: Paul Holberton Publishing.

Wieck, R.S. (2007). The Book of Hours. In R. Hammerling (ed.). A History of Prayer. Leiden: Brill.

173

BIJLAGE

1. Walters W. 177.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 177 Datering ca. 1460-1470 Lokalisering Brugge Korte beschrijving Opmerking(en) Usus van Rome. Veel Zuid-Nederlandse en Noord-Franse heiligen in de litanie. Band Niet contemporain: achttiende-eeuwse Italiaanse band van bruin leer met gouden stempeling op voor- en achterplat. Afmeting 6 cm breed, 8 cm hoog Materiaal Perkament Liniëring 15 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen 1 Taal Latijn Verluchter(s) Kring van Willem Vrelant. Verluchting 11 volbladminiaturen 1 kleinere miniatuur Marges gedecoreerd met schilder- en penwerk 14 grote gedecoreerde initialen

174

1.1 Schrift Is dit schrift italianiserend? Ja, zeker. Het handschrift biedt een mooi, open letterbeeld. Het schrift is ruim opgezet, met goed te onderscheiden letters en ruimte tussen de woorden. De lettervormen o, p, b en h hebben brede rondingen gekregen en ook de n is breed opgezet. Is het rotunda-schrift? Nee. De staande-r krijgt vaak een schreefje onder aan de schacht, een trekje dat is overgenomen uit de noordelijke textualis. Zie hiervoor bijvoorbeeld r. 2 vero en r. 4 patri. De h, die normaal gesproken met beide pootjes op de schrijflijn zou moeten blijven staan, blijft daar in eerste instantie ook keurig op staan. Desondanks kon de kopiist de neiging tot extra decoratie, weer een kenmerk van de noordelijke textualis, blijkbaar niet weerstaan. Zie bijvoorbeeld r. 6 homines, waarbij de kopiist aan de tweede poot van de h nog een ferme schrap tot onder de schrijflijn heeft geplaatst. Deze neiging tot decoratie had hij vaker, zoals bijvoorbeeld in r. 7 propter, waarbij hij de ronde-r tot onder de schrijflijn doortrekt. Opvallend, want bij hetzelfde woord een regel hoger, r. 6 propter, doet hij het niet. Tevens plaatst hij decoratieve haarlijntjes naar opzij aan de l en b en krijgt de s een krul naar boven. Het mooiste voorbeeld van het ‘foutje’ met de decoratie staat in de onderste regel: de x van resurrexit wordt zover doorgetrokken dat het bijna tot de margedecoratie kan worden gerekend. Wat de kopiist dan wel weer goed doet, is pro geabbrevieerd weergegeven met een p met een vlaggetje, zoals te zien is in r. 12.

f. 220r

175

1.2 Inhoud De inhoud van dit getijdenboek volgt tot op zekere hoogte de usus van Rome. Zo bevat het een kalender, de Mariagetijden, de boetpsalmen en litanie, de dodenvigilie, de Kruisgetijden en Heilige Geestgetijden, de Adventgetijden en de Mariamis. Wat opvalt is dat het handschrift geen gebeden tot Maria en geen Evangelieperikopen bevat, die normaliter vrijwel altijd in een getijdenboek voor de usus van Rome werden geplaatst. Ook zijn er geen suffragia in het handschrift opgenomen. De Mariagetijden, de litanie en de dodenvigilie volgen de usus van Rome. De kalender is voor de usus van Rome. De kalender kan getypeerd worden als Zuid- Nederlands / Noord-Frans. Brugse heiligen opgetekend in het rood zijn Egidius (1 sept) en Donatianus (14 okt), daarentegen zijn Eligius (25 jun) en de Translatie van Thomas Becket (3 jul) niet opgenomen in de kalender. De Gentse heilige Bavo (1 okt) staat in rode inkt vermeld, terwijl Livinius (12 nov) in zwarte inkt is genoteerd. Van de Italiaanse heiligen zijn alleen de heiligen vermeld die algemeen werden vereerd, zoals Marcus (25 apr) en Johannes de Doper (24 jun) in rood en Lucia (13 dec) in zwart. Van de specifieke patroonheiligen per nazione is geen één opgenomen.

Folia Tekst Rubriek / Incipit Decoratie Bijzonderheden Schutblad 1v Bezittersnotitie Achttiende-eeuwse notitie: ‘Ad usum Francisci Antonii Noveriae(?) ex dono C.M.’ f. 2r-13v Kalender Rubriek: Januarius Elke maand ingeleid Kalender half vol. xxxi Luna xxx door een Elke maand gedecoreerde 2- verdeeld over 2 regelige initiaal. folia. Met name Zuid-Nederlandse en Noord-Franse heiligen. f. 14r-101v Mariagetijden Rubriek: Incipit 8 volbladminiaturen Usus van Rome. officium beate met margedecoratie marie virginis die doorloopt op secundum usum overzijde romane ecclesie. Ad miniatuurblad / matutinas openingsfolia tekst: f. 14v: Annunciatie,

176

Incipit: Domine f. 39v: Visitatie, labia mea aperies f. 55v: Geboorte, f. 62v: Annunciatie aan de herders, f. 69v: Adoratie, f. 76v: Presentatie, f. 83v: Kindermoord, f. 94v: Vlucht.

8 geschilderde initialen van verschillende grootte op folia aan de overzijde van de miniatuur / begin van de tekstfolia. f. 102r-113v Mariagetijden voor Rubriek: Incipit 1 volbladminiatuur de advent / officium beate op f. 102v: Christus Adventgetijden marie virginis quod zegent de Maagd, dicitur per totum met doorlopende adventum. ad margedecoratie op vesperas overzijde miniatuurblad. Incipit: Deus in adiutorium meum 1 gedecoreerde 6- intende regelige initiaal op f. 103r. f. 114r-128r Boetpsalmen Rubriek: Incipiunt 1 gedecoreerde Missende miniatuur septem psalmi initiaal van 6 regels voor f. 144, penitenciales. en margedecoratie uitgehaald of nooit antiphona op f. 114r. ingevoegd?

Incipit: Ne reminiscaris. Domine ne in furore tuo arguas me f. 128r-138v Litanie, Rubriek: Letanie Elke aanroeping Usus van Rome, smeekbedes en wordt voorafgegaan met Franciscaanse aanroepingen Incipit: Kyrieleison door een invloeden. 15

177

geschilderde initiaal apostelen, met penwerk evangelisten, doorlopend in de discipelen, marge. onschuldigen (Petrus tot Marcus); Regelvulling 11 martelaren, wegens horror waaronder vacuüm alle in Christoffel; 12 blauw/goud. confessoren, waaronder Bernardus, Franciscus, Louis van Toulouse, Bernardinus; 9 maagden en weduwen, waaronder Maria Magdalena, Agnes, Clara en Gertrude. f. 139r-195r Dodenvigilie Rubriek: Incipit 1 volblad-miniatuur Usus van Rome. officium vigilie met margedecoratie mortuorum a. ps. op f. 139v: Dodenmis. Incipit: Placebo. Margedecoratie Dilexi qui exaudiet loopt door op folium dominus met tekstopening, ingeleid door een gedecoreerde initiaal van 5 regels. f. 196r-204v Kruisgetijden Rubriek: Incipit 1 gedecoreerde officium de sancta initiaal met cruce. Ad matutinas margedecoratie op f. 196r. Incipit: Domine labia mea aperies f. 205r-214v Getijden van de Rubriek: Incipit 1 volblad-miniatuur Heilige Geest officium de sancto met margedecoratie spiritu. op f. 205v.

178

Incipit: Domine 1 gedecoreerde labia mea aperies initiaal met margedecoratie op f. 206r. f. 215r-229v Mariamis Rubriek: Incipit Later toegevoegde missa beate marie miniatuur op f. 229r. virginis 1 gedecoreerde Incipit: Et introibo initiaal met ad altare dei margedecoratie op f. 215r.

179

1.3 Verluchting Margedecoratie De margedecoratie is terug te vinden op de openingsfolia van elke tekst en zowel met pen als geschilderd aangebracht. De decoratie is uitgevoerd in een velerlei aan kleuren, namelijk rood, blauw, groen, zwart, geel, wit, grijs en bladgoud. De motiefjes die voorkomen zijn acanthusbladeren, planten, stipjes en allerhande bloemetjes. In de ondermarge zien we dan nog mensjes, diertjes, fantasiewezentjes en andere drôlerieën. Al deze motieven zijn direct op het perkament getekend of geschilderd. Dit is logisch, gezien de datering van het handschrift op 1460-1470 en het feit dat de gekleurde ondergrond voor margedecoratie pas vanaf ca. 1470 opkwam. Walters Art Gallery noemt Willem Vrelant of “the circle of Willem Vrelant” als verluchter.401 Dit zou zeker kunnen, aangezien de naam van Vrelant in 1454 voor het eerst in de boeken van het Brugse librariërsgilde verschijnt en de kans dus groot is dat hij omstreeks 1460-1470 ook nog in Brugge werkzaam was.402 De margedecoratie in dit handschrift lijkt overeen te komen met zijn stijl, als we kijken naar Roger Wieck’s beschrijving daarvan: “Characteristic palette of a royal blue, raspberry, chartreuse and occasional gray. Typical too are the Vrelantesque borders of flat blue and gold acanthus, with the occasional flower, on a dotted background”.403

f. 139v: margedecoratie met acanthusbladeren, planten, bloemetjes, zwart met gouden stippen en een vogeltje

401 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W177/description.html Geraadpleegd op 2 september 2017. 402 Wieck (2007). Picturing Piety. p. 22. 403 Idem. p. 105.

180

f. 140r: mannetje f. 14v: drôlerie, fantasiewezentje

De margedecoratie loopt op de openingspagina’s in harmonie met elkaar door. Dit betekent dat de miniaturen die vermoedelijk los zijn ingevoegd, al ingevoegd waren voordat de margedecoratie werd aangebracht. Dit vermoeden wordt nog versterkt door de gelijkmatige liniëring op beide openingsfolia.

f. 39v-40r: doorlopende margedecoratie

181

Miniaturen De miniaturen zijn vrijwel zeker los ingevoegd. De miniaturen zijn op één na op een verso- zijde vervaardigd, waarbij de recto-zijde blanco is gelaten. Dit werd gedaan om de miniatuur tegenover een tekstopening te kunnen plaatsen. Waar de tekst van de voorgaande getijden op een recto-zijde eindigde, werd er niet voor gekozen de miniatuur direct op de verso-zijde te plaatsen, maar werd de verso-zijde blanco gelaten. Daardoor zijn er dus midden in het handschrift meerdere blanco bladen te vinden. Er is in dit handschrift nog geen integratie van miniatuur en marge te detecteren. Aandacht voor landschappen is er al wel, maar nog niet in grote mate. Zo is er bijvoorbeeld bij de voorstellingen van Visitatie en Annunciatie aan de herders wel aandacht besteed aan de omgeving waarin de figuren werden geplaatst, maar is het nog vrij vlak. Ook ‘emotie voor devotie’, emotie in de gezichten van figuren, is nog niet heel erg aanwezig. Zo blijven de gezichten in de illustratie bij Kindermoord te Bethlehem zo vlak, dat het bijna lijkt alsof men de gruweldaden geen probleem vindt. Alleen de laatste miniatuur is een geval apart. Deze miniatuur, een Gekruisigde Christus op f. 229r, is onder de laatste regels tekst geplaatst en wordt niet vergezeld door margedecoratie. Vermoedelijk is deze miniatuur later aangehecht.404

Bij de Mariagetijden gekozen voor illustraties van de jeugdcyclus van Christus, namelijk de Annunciatie bij de metten, Visitatie bij de lauden, de Geboorte van Christus komt bij de priem en de terts wordt vergezelt door de Annunciatie aan de herders. De sext krijgt vervolgens een illustratie van de Adoratie van de Magi, bij de noon is de Presentatie in de tempel geplaatst, de Kindermoord te Bethlehem staat bij de vespers en bij de completen, ten slotte, komt een afbeelding van de Vlucht naar Egypte.

404 Aldus de beschrijvers van Walters Art Gallery. http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W177/description.html. Geraadpleegd 2 september 2017.

182

f. 39v: Visitatie f. 83v: Kindermoord te Bethlehem

De Mariagetijden voor de Advent, of Adventgetijden, worden geopend met een volbladminiatuur met Christus zegent de Maagd op f. 102v, de dodenvigilie krijgt een miniatuur met de Dodenmis op f. 139v en de Getijden van de Heilige Geest krijgen, zoals verwacht, een miniatuur van Pinksteren / De Uitstorting van de Heilige Geest op f. 205v.

f. 102v: Christus zegent f. 139v: Dodenmis f. 205v: Pinksteren de Maagd

183

De laatste miniatuur is, zoals gezegd, een opvallende: op f. 229r wordt onder de laatste woorden van de laatste tekst van het boek nog een kleinere miniatuur van de Gekruisigde Christus geplaatst. Ook hier weer weinig emotie: Maria lijkt wel een flauwte te krijgen, maar de rest van de menigte staat te keuvelen alsof ze op een zondagsmarkt zijn. Overigens lijken de ingevoegde volbladminiaturen en deze opgeplakte miniatuur wel door dezelfde hand vervaardigd te zijn: de houding van de handen, gezichtsuitdrukkingen, patronen op de gewaden en kleurgebruik zijn gelijk. f. 229r: Gekruisigde Christus

Wat opvalt is dat de boetpsalmen, de Kruisgetijden en de Mariamis niet door een miniatuur worden ingeleid. Of de miniaturen er zijn uitgehaald of nooit zijn toegevoegd is moeilijk vast te stellen en daarbij komt nog dat de verdeling nu bijna 50/50 is waar wel en geen miniatuur geplaatst is, dus het is lastig daar een sluitende conclusie aan te verbinden.405 Ook Walters Art Gallery vermeld slechts dat ze afwezig zijn.

Begin van de boetpsalmen, Begin van de Kruisgetijden, ` f. 113v-114r. f. 195v-196r

405 De Mariagetijden, de Adventgetijden, de dodenvigilie en de Getijden van de Heilige Geest worden allemaal wel ingeleid door een miniatuur. De miniatuur ontbreekt, al dan niet zo bedoelt, bij de boetpsalmen, de Kruisgetijden en de Mariamis.

184

Overige verluchting Initialen komen in verschillende formaten voor. Vijf 6-regelige initialen en negen 5-regelige initialen bij tekstopeningen worden telkens uitgevoerd in rood, blauw, groen en wit met bladgoud. Verder komen in de tekst vrijwel alleen 2-regelige of 1-regelige initialen voor die in rood, blauw, wit en met bladgoud worden uitgevoerd. Ook aan het begin van elke maand in de kalender worden 2-regelige initialen geplaatst in dezelfde kleuren. Wat dan opvalt, is dat aan het eind van het handschrift, in de Mariamis, opeens 3-regelige initialen worden ingevoerd, vergezeld door penwerk dat niet alleen in rood, blauw en zwart is uitgevoerd, maar ook bladgoud bevat.

f. 114r: 6-regelige initiaal f. 40r: 5-regelige initiaal f. 216r: 3-regelige initiaal met penwerk

Verdere verluchting omvat penwerk, door het hele handschrift te zien en uitgevoerd in rood, blauw en zwart, en regelvulling, alleen gebruikt bij de litanie en uitgevoerd in goud en blauw.

f. 132-133r: penwerk en regelvulling

185

1.4 Provenance Vervaardigd te Brugge, ca. 1460-1470. In de achttiende eeuw in het bezit van Franciscus Antonius Noveria, zie bezittersnotitie op het schutblad bij paragraaf 1.5. Tegen het eind van de negentiende of begin van de twintigste eeuw in het bezit van Léon Gruel, boekbinder en – verkoper in Parijs. Gekocht van Gruel voor 1931 door Henry Walters, Baltimore.406

Andere bijzonderheden en opmerkingen Geen wapenschild, motto, portret of persoonlijk gebed. Wel een achttiende-eeuwse bezittersnotitie op schutblad 1v: ‘Ad usum Francisci Antonii Noveriae’ van een verder onbekende Franciscus Antonius Noveria. Op het eerste schutblad aan de recto-zijde nog een laat negentiende-eeuwse of begin twintigste-eeuwse notitie van Léon Gruel, vermoedelijk een catalogus nummer ‘No 841’. Op hetzelfde folium de aantekeningen van Walters Art Gallery, met het signatuurnummer ‘W. 177’.

Schutblad 1v: bezittersnotitie Franciscus Schutblad 1r: aantekening Gruel en Walters Art Gallery

De band is niet-contemporain, maar achttiende-eeuws. Dit betekent dat niet te zeggen valt hoe vaak het boek opnieuw is gebonden en of de oorspronkelijke samenstelling daarbij eventueel is veranderd. Er kunnen miniaturen zijn toegevoegd en uitgehaald, en teksten van plaats

406 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W177/description.html. Geraadpleegd op 2 september 2017.

186 veranderd. Dat heeft tot gevolg dat er voorzichtigheid is geboden bij het doen van uitspraken over de ontstaansgeschiedenis van dit getijdenboek. Op f. 110v is helemaal rechtsonder in de marge nog een deel van een custode te zien. Dit geeft reden om aan te nemen dat het boek niet meer zijn oorspronkelijke afmetingen heeft, maar in een later stadium, bijvoorbeeld bij het (opnieuw) binden van het boek, is afgesneden.

f. 110v-111r: custode, heel klein in de ondermarge van 110v

Het handschrift heeft ter bescherming een bewaardoosje.

Bewaardoosje

187

2 ‘Grisaille-getijdenboek’, Walters W. 180.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 180 Datering ca. 1460-1470 Lokalisering Brugge Korte beschrijving Opmerking(en) Door Walters Art Gallery ‘Grisaille Book of Hours’ genoemd. Band Niet contemporain, waarschijnlijk opnieuw gebonden in de zeventiende eeuw in België. Later nog nieuwe rug opgezet. Zwart leer met blindstempeling op voor- en achterplat. Overblijfselen van slotjes in fleur-de-lis patroon nog zichtbaar. Afmeting 6.2 cm breed. 9.2 cm hoog Materiaal Perkament Liniëring 13 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen 1 Taal Latijn Verluchter(s) Onbekende verluchter, beïnvloed door Willem Vrelant. Verluchting 13 ingevoegde grisaille miniaturen met bijpassende margedecoratie 2 miniaturen ontbreken Margedecoratie Gedecoreerde initialen van verschillende grootte met verf en penwerk Regelvulling in litanie

188

2.1 Schrift Hoewel dit schrift in eerste instantie wat zwaar aan kan doen, omdat de kopiist de pen recht op het perkament heeft gezet waardoor er vrij brede inktlijnen ontstonden, kan het schrift toch als een italianiserende rotunda worden aangemerkt. Zo is er veel ruimte tussen de woorden en zijn de lettervormen breed en rond opgezet, waardoor het goed leesbaar is. De voetjes van de f, h, m, n, staande-s en ronde-r staan keurig op de regel. Tevens komt zowel de d met de horizontale stok, zoals in r.2 dei, als die met een rechte stok voor, zoals in r. 7 ad. De eerste poot van de h staat, zoals gezegd, stevig op de schrijflijn en ook het tweede pootje volgt rotunda gebruik, die kromt bijna circulair naar de eerste poot toe, zoals te zien is in r. 5 hiis. Desalniettemin is er veel ‘mis’ met dit schrift, waardoor het geen zuivere rotunda is, maar een italianiserende. Abbreviaturen worden niet gebruikt: -us achter b wordt uitgeschreven, zoals in r. 3 quibus. In r. 5 wordt qui uitgeschreven in plaats van door middel van een ꝗ en ook et wordt uitgeschreven, zoals te zien is in r.6. Bij de individuele lettervormen is één en ander overgenomen uit de textualis, waarbij het gebruik van schreefjes aan stokken en decoratieve verlenging aan schachten het meest in het oog springen. Zie bijvoorbeeld r. 1 euorum, waarin de r verlengt is. In r. 3 quibus, krijgt de b een schreefje aan de stok. De x in r. 4 exalto wordt naar beneden verlengt en de l krijgt een schreefje. Ten slotte wordt ook de mooie rotunda-h ‘verpest’ door een schreefje aan de stok, zoals te zien is in r. 5 hiis, waarbij de i en verlengde i ook nog eens stipjes krijgen.

f. 59r

189

2.2 Inhoud Dit handschrift volgt volledig de usus van Rome. Alle teksten die gebruikelijk in een getijdenboek met de usus van Rome werden geplaatst, staan er in. Ook binnen enkele afzonderlijke teksten is een Romeinse usus vast te stellen, namelijk in de Mariagetijden, de dodenvigilie en de litanie. Het suffragium tot Hiëronymus geeft geen uitsluitsel over een specifieke usus. Deze heilige werd namelijk, als zijnde één van de vier kerkvaders van het Westen, overal vereerd. De halfvolle kalender is vrij uitgesproken Brugs: zowel de Translatie van Thomas Becket (3 jul), als Egidius (1 sept) en Donatianus (14 okt) staan er in rode inkt in. Slechts Eligius (25 jun) staat in zwart genoteerd. De twee Gentse heiligen bieden geen uitsluitsel, aangezien Bavo (1 okt) in rood is opgetekend, maar Livinius (12 nov) niet aanwezig is. Wat betreft de Italiaanse heiligen volgt de kalender van Walters W. 180 dezelfde verering als die van Walters W. 177: alle algemeen vereerde heiligen zijn opgenomen, terwijl de specifieke heiligen van de nazioni niet aanwezig zijn.

Folia Tekst Rubriek / Incipit Decoratie Bijzonderheden f. 5r-16v Kalender Rubriek: Januarius Elke maand wordt Elke maand over 2 xxxi. luna vero xxx. ingeleid door een 2- folia (recto-verso). regelige, Kalender halfvol, gedecoreerde initiaal met toevoegingen in rood, blauw, wit en die wijzen op bladgoud. Brugge. f. 17r-107v Mariagetijden Rubriek: Incipit Volbladminiaturen Usus van Rome. officium gloriose op: virginis marie f. 17v: Annunciatie, Ontbrekende secundum usum f. 45v: Visitatie, miniatuur voor de romane curie. Ad f. 62v: Geboorte, vespers, na f. 98. matutinum. Vs. f. 69v: Annunciatie aan de herders, Incipit: Domine labia f. 76v: mea Adoratie, f. 83v: Presentatie, f. 101v: Vlucht. f. 108v-120v Mariagetijden voor Rubriek: Incipit Volbladminiatuur op de advent / officium beate marie f. 108v: Kroning van Adventgetijden virginis quod dicitur de Maagd.

190

per totum adventum. Ad vesperas. Incipit. Incipit: Deus in adjutorium f. 121v-184v Dodenvigilie Rubriek: Incipiunt Volbladminiatuur op Usus van Rome. vigilie mortuorum. Ad f. 121v: Dodenmis / vesperas. An. Begrafenis.

Incipit: Placebo domino f. 185r-v Suffragium tot Rubriek: De sancto Hiëronymus Jeronimo. a.

Incipit: Confessor domini jeronime astantem plebem f. 186r-194r Gebeden tot Maria: f. 186r-189v O Intemerata Rubriek: De sancta maria. oro Incipit: O Intemerata f. 189v-194r Obsecro te Rubriek: Alia oro deHy sa(n)cta maria Incipit: Obsecro te f. 194v-200r Bezittersnotitie op f. 195v in Italiaans . f. 200v-217r Boetpsalmen Rubriek: Incipiunt Volbladminiatuur op septem psalmi f. 100v: penitentiales. Ant Boetedoening van koning David. Incipit: Nereminiscaris f. 217r-229v Litanie, Rubriek: letanie Usus van Rome. smeekbedes en 16 apostelen, aanroepingen Incipit: Kyrieleyson evangelisten en discipelen; 11 martelaren; 7 pauselijke confessors; 8 monikken, priesters en tempeldienaren,

191

waaronder Benedictus, Paulus de kluizenaar, Nicholas van Toletino, Bernardus, Franciscus, Dominicus en Alexis; 10 maagden en weduwes, waaronder Monica. f. 230v-239v Kruisgetijden Rubriek: Incipit Volbladminiatuur op officium de sancti f. 230v: Gekruisigde cricis. Ad matutinum Christus / Kruisiging.

Incipit: Domine labia mea f. 240v-248r Getijden van de Rubriek: Incipit Volbladminiatuur op Heilige Geest officium de sancto f. 240v: Pinksteren / spiritiu. Ad matutinum Uitstoring van de Heilige Geest. Incipit: Domine labia mea f. 249-258r Mariamis Rubriek: Incipit missa Volbladminiatuur op gloriose virginis marie. f. 249v: Adoratie van Versus. de Engel.

Incipit: Introibo ad altare dei f. 258r-265r Evangelie- Rubriek: Secundum perikopen iohannem.

Incipit: In principio erat verbum

192

2.3 Verluchting Het handschrift wordt door Walters Art Gallery ‘Grisaille Book of Hours’ genoemd. Deze naam is aan het handschrift gegeven vanwege de verluchting. Hoewel de verluchting kleuren bevat, met name in initialen in de tekst, is het over het algemeen uitgevoerd in grijstinten.

Margedecoratie De margedecoratie in dit handschrift is een voorloper van de beroemde Gent-Brugse Stijl. De motiefjes zijn nog niet op een gekleurde ondergrond, maar direct op het perkament getekend en geschilderd. We zien acanthusbladeren en andere planten, diverse bloemetjes, stipjes en streepjes. Verder zijn er geen diertjes, figuurtjes, objecten of andersoortige motieven waar te nemen. De decoratie is uitgevoerd in verschillende grijstinten met af en toe wat blauw of wit, en opgehoogd met bladgoud. De margedecoratie is enkel terug te vinden in de openingsfolia en loopt daar op beide folia door.

f. 108v-109r: Adventgetijden met doorlopende margedecoratie op alle marges

f. 77r: detail margedecoratie

193

Miniaturen De miniaturen zijn ingevoegd op iets zwaarder perkament dan de folia met tekst.407 De margedecoratie op de folia met miniaturen is gelijk aan die op de tekstfolia en beide zijn in dezelfde tinten uitgevoerd. Er kan dus, met enige voorzichtigheid, worden aangenomen dat de miniaturen al vanaf het begin van de vervaardiging van het handschrift in het handschrift waren opgenomen en dat de margedecoratie en de miniaturen wellicht door dezelfde verluchter zijn uitgevoerd. Er is in dit handschrift geen sprake van integratie van de marges en de illustraties. De interesse voor landschappen is enigszins aanwezig, maar is nog minimaal. ‘Emotie voor devotie’ is daarentegen nauwelijks aanwezig. In de uitbeelding van de Geboorte van Christus, kan geen blijdschap (of vermoeidheid) van jonge ouders worden waargenomen, maar een stoïcijnse uitdrukking. De miniaturen bij de Mariagetijden volgen de jeugdcyclus van Christus, lopend van de Annunciatie tot de Vlucht naar Egypte. De miniatuur bij de vespers is uit het handschrift gehaald, hier bevond zich waarschijnlijk een illustratie van de Kindermoord te Bethlehem.

f. 62v: Geboorte van Christus

407 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W180/description.html Geraadpleegd op 3 september 2017.

194

f. 108v: Kroning van de Maagd, Adventgetijden

f. 121v: Dodenmis / Begrafenis, dodenvigilie

Aangezien ook de Adventgetijden opgedragen zijn aan Maria, wordt deze tekst vergezeld door een illustratie van Maria, namelijk de Kroning van de Maagd. Ook de dodenvigilie krijgt een toepasselijke illustratie, namelijk die van de Dodenmis / Begrafenis. Vervolgens wordt de persoon waarvan in de Middeleeuwen werd gedacht dat hij de auteur was van de 150 psalmen, en daarmee de zeven boetpsalmen, afgebeeld bij deze tekst. We zien de Boetedoening van David. De Kruisgetijden en de Getijden van de Heilige Geest worden ook vergezeld van de te verwachten miniaturen, namelijk respectievelijk de Gekruisigde Christus / Kruisiging en Pinksteren / Uitstorting van de Heilige Geest. De Mariamis, ten slotte, krijgt een miniatuur met een uitbeelding van de Adoratie van de Engel.

f. 200v: Boetedoening f. 230: Gekruisigde Christus, f. 240v: Pinksteren, f. 249v: Adoratie van de van David, boetpsalmen Kruisgetijden H. Geest getijden Engel, Mariamis

195

Overige verluchting In de overige verluchting zijn verschillende niveaus te detecteren. Initialen die teksten inleiden zijn vrijwel allemaal 5-regelig en uitgevoerd in zwart en wit op een bladgouden ondergrond. De uitzondering is de kalender, die bij elke maand een 2-regelige initiaal krijgt, uitgevoerd in goud en zwart op een ondergrond van blauw, wit en rood. In de tekst komen gedecoreerde initialen van verschillende groottes voor. Zo zijn er de geschilderde initialen van meerdere regels, de 1-regelige geschilderde initialen met penwerk en ten slotte de 1-regelige initialen die in ‘slechts’ pen zijn opgetekend en ook penwerk er aan vast krijgen.

f. 18r: 5-regelige initiaal ter inleiding f. 7r: 2-regelige gedecoreerde initiaal van de Mariagetijden voor elke maand van de kalender

f. 33r: geschilderde initiaal f. 202v: geschilderde initiaal met f. 33r: penwerk initiaal met pen- penwerk in buiten- en ondermarge werk in de tekst

196

2.4. Provenance Vervaardigd te Brugge, ca. 1460-1470. Een Italiaanse bezittersnotitie op f. 195v, ca. vijftiende of zestiende eeuw, zie paragraaf 2.5. Vermoedelijk in de zeventiende eeuw in België voorzien van een nieuwe band. Negentiende of vroeg twintigste-eeuwse Engelse notitie in potlood op binnenkant achterplat. Vermeld is dat er twee miniaturen ontbreken. Ex libris van Léon Gruel en zijn halfbroer Edmund Engelmann van begin twintigste eeuw op de binnenkant van het voorplat, genummerd ‘126’. Henry Walters, Baltimore, gekocht van Gruel tussen 1900 en 1931.

Andere bijzonderheden en opmerkingen Vaak zijn nog custoden te zien onderaan bladzijdes, met name aan het eind van katernen. Dit doet vermoeden dat de bladen nauwelijks zijn ‘besnoeid’ en het handschrift de originele afmetingen dus nog grotendeels behouden heeft.

f. 65v-66r, custode op f. 65v

Italiaanse bezittersnotitie op f. 195v waarin is vermeld dat het handschrift door een Italiaanse dame aan haar nicht werd gegeven:

Dy madonna angora gentili et questo libro arri cordateui delle uostre cusine chare Le quale senpre auo sera comandano

197

f. 195v: Italiaanse bezittersnotitie Binnenkant voorplat: ex libris Gruel en Engelmann

Binnenkant achterplat: Engelse notitie

198

3. Getijdenboek van Willem Moreel, MMW 10 F 13.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Den Haag, Museum Meermanno-Westreenianum, Hs. 10 F 13 Datering ca. 1479, datering aan de hand van het aflaatgebed tot de Engelbewaarder op f. 2v-3v dat het jaartal 1479 draagt. Lokalisering Brugge Korte beschrijving Opmerking(en) Bevat meerdere Nederlandse en Franse gebeden. Band Niet contemporain, rood marokijn, verguldsel gemaakt door I. Boeseke (?), ca. 1800-1810. Afmeting 8.1 cm hoog, 5.9 cm breed Materiaal Perkament Liniëring 13 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen Minstens 2 Taal Latijn, Frans, Nederlands Verluchter(s) Onbekend Verluchting 1 volbladminiatuur 9 gehistorieerde initialen, 4 uitgesneden Gedecoreerde en penwerk initialen Margedecoratie

199

3.1 Schrift Op het eerste gezicht lijkt het schrift in MMW 10 F 13 een vrijwel perfecte rotunda. Het schrift is heel rond, met veel ruimte tussen de letters en geschreven in smalle inktlijnen. De pootjes van de f, m, n, h, staande-s en staande-r staan keurig op de regel. Het tweede pootje van de h blijft ook op de schrijflijn staan en is, zoals een rotunda-h betuigt, bijna circulair. Zie bijvoorbeeld r. 11 ihesus. Ook het antisigma-teken voor –us na de letter b, ɔ, is aanwezig, zoals te zien is in r. 9 omnibɔ. Hoewel de d met de rechte stok niet voorkomt, is de d met de horizontale stok wel een echte rotunda: een heel korte, nauwelijks waarneembare stok met een heel rond buikje, zie bijvoorbeeld de laatste regel dio.

f. 16v

Pas als heel nauwkeurig naar individuele lettervormen wordt gekeken, en dan met name door middel van inzoomen, kunnen er ‘foutjes’ worden waargenomen. Zo krijgt een r af en toe een kleine, decoratieve versiering tot onder de schrijflijn, krijgt een s zo nu en dan een decoratief haaltje naar boven en worden er toch nog schrapjes gezet om de i te onderscheiden (zie onder). Deze kenmerken zijn alle overgenomen uit de noordelijke textualis.

200

Een ander typisch kenmerk van de rotunda, de tironiaanse et (ꭋ) is niet gebruikt. Zie hierboven in bijvoorbeeld r. 4, 7 en 10, waar et nog voluit is geschreven.

f. 42r: r met decoratief haaltje tot onder schrijflijn f. 70r: krulletje omhoog aan de s

f. 42r: Dominus met een schrapje op de i

201

3.2 Inhoud De inhoud is niet integraal online te bezichtigen. Aan de hand van de catalogus van de handschriften van Museum Meermanno-Westreenianum kan onderstaand schema worden opgesteld.408 De teksten volgens de usus van Rome die in dit handschrift te vinden zijn, zijn: een kalender, de Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Geest, de Mariamis, de Mariagetijden en de boetpsalmen, de litanie en de dodenvigilie. De teksten die missen zijn de Evangelieperikopen, de Adventgetijden en eventueel suffragia. Opvallend is, dat enkele toegevoegde teksten met name voorkwamen in getijdenboeken met de usus van Sarum.409 Dit zijn de Zeven Kruiswoorden, de Zeven Vreugdes van Maria en een hymne of gebed tot het Heilig Sacrament. Opvallende toevoegingen zijn ook de Franse gebeden en het kleine Middelnederlandse rijmgebed. Deze teksten zijn allemaal later ingevoegd, vermoedelijk in de vijftiende en zestiende eeuw. Wat betreft de kalender noemt Boeren, de vervaardiger van de catalogus, de Brugse heiligen Egidius (1 sept) en Donatianus (14 okt), alsmede de Translatie van Thomas Becket (3 jul). Hij noemt ook de Gentse heilige Bavo (1 okt). Allen zijn in rode inkt opgetekend. Eligius (25 jun) en Livinius (12 nov) worden niet genoemd, alsmede geen enkele Italiaanse heilige.

Folia Tekst Rubriek / Incipit Decoratie Bijzonderheden f. 4r-15v Kalender Onbekend f. 17v-32r Mariamis Onbekend f. 16v: Incipitfolium volbladminiatuur uitgesneden. Maria met Christuskind, vergezeld door St. Willem van Maleval en Barbara.

Decoratie in alle marges in rood, blauw, groen, geel en zwart. f. 32v- 36v Kruisgetijden Onbekend Incipitfolium uitgesneden.

408 P.C. Boeren (1979). Catalogus van de handschriften van het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum. pp. 170- 172. 409 Van Bergen. De Meesters van Otto van Moerdrecht. p. 178.

202 f. 37r-41v Getijden van de Rubriek: Incipit f. 37r: 7-regelige Heilige Geest officium de gehistorieerde sancte spiritu initiaal: Pinksteren.

Incipit: Domine Decoratie in alle labia mea marges in rood, blauw, groen, geel en zwart. f. 42r-124v Mariagetijden Rubriek: Incipit f. 42r: 6-regelige Usus van Rome. officium beate initiaal bij de marie virginis metten: Annunciatie, Incipit: Domine f. 70r: 5-regelige labia mea initiaal bij de lauden: Visitatie, f. 87r: 5-regelige initiaal bij de priem: Geboorte van Christus, f. 93r: 5-regelige initiaal bij de terts: Annunciatie aan de Bij de sext geen initiaal, herders, want uitgesneden blad. f. 103r: 5-regelige initiaal bij de noon: Presentatie in de tempel, f. 109r: 5-regelige initiaal bij de vespers: Kindermoord te Bethlehem, f. 118v: 5-regelige initiaal bij de completen: Vlucht naar Egypte.

Decoratie in alle marges in rood,

203

blauw, groen, geel en zwart. f. 125r-154r Boetpsalmen en Rubriek: f. 125r: 5-regelige litanie Incipiunt septem initiaal met Boete- psalmi. ant doening van David.

Incipit: Ne Decoratie in alle rimiscais marges in rood, blauw, groen, geel en zwart. In de ondermarge het wapenschild van de familie Moreel. f. 155r-200v Dodenvigilie Onbekend Onbekend Incipitfolium uitgesneden. f. 201r-209v Gebeden tot Maria Idem Idem Obsecro te en O intemerata. f. 210r-212r Mariahymnen en - Idem Idem gebeden f.213r-215r Hymne tot het Heilig Idem Idem Sacrament f. 215v-216v Anoniem hymne (?) Idem Idem f. 218r-220r Acht verzen tot Idem Idem Bernardus f. 220v-223r Zeven Kruiswoorden Idem Idem f. 223v-226v Zeven Vreugdes van Idem Idem Maria f. 226v-231r Canticum Athanasii Idem Idem f. 233-240v Oratio devotissima Idem Idem ad Jhesum Christum composite a beato Augustino f. 251v-256r Dévotes requestes Idem Idem In Frans. f. 241r-249r Mariagedicht Idem Idem In Frans. f. 251r-v Rijmgebed Idem Idem In Middelnederlands. f. 257v Gebed tot Maria met Idem Idem aflaat

204

3.3 Verluchting Margedecoratie P.C. Boeren classificeert de margedecoratie in handschrift MMW 10 F 13 als “de Gent- Brugse mengstijl der randversiering”.410 Alle verluchte bladen hebben een randversiering van hemelsblauwe en gouden acanthusbladeren. Verder zijn er kleine bloemen, plantjes en stipjes aanwezig. De kleuren variëren van zwart, grijs, bruin, groen en blauw tot rood en geel, soms opgehoogd met wit. Er is echter geen bladgoud aanwezig, in tegenstelling tot in de miniatuur en de gedecoreerde initialen. Alle marges van tekstopeningen krijgen motiefjes, zonder gekleurde ondergrond direct op het perkament geschilderd, en in de ondermarge kan vaak een figuurtje gevonden worden, bijvoorbeeld van mensen of dieren.

f. 42r: vrouw met spiegel

f. 125r: Margedecoratie op alle vier marges

f. 93r: haan

410 Boeren (1979). Een getijdenboek van Willem Moreel. p. 137. 205

Miniaturen MMW 10 F 13 bevat slechts één volbladminiatuur. Deze bevindt zich op f. 16v, ter inleiding van de Mariamis. De miniatuur is los ingevoegd, maar gezien de door dezelfde hand vervaardigde margedecoratie als in de rest van het handschrift, kan aangenomen worden dat de miniatuur direct met de rest van het handschrift is ingebonden. De miniatuur laat een Gekroonde Maria met Christuskind zien, vergezeld door St. Willem van Maleval en de martelares Barbara. Opvallend is, dat in de miniatuur wel bladgoud wordt gebruikt, in tegenstelling tot bij de margedecoratie. Er is geen interactie tussen de miniatuur en de margedecoratie. Wat verder nog opvalt, is dat in de margedecoratie van andere folia de figuurtjes slechts in de ondermarge voorkomen. Op het folium met de miniatuur is in de ondermarge een wapenschild aangebracht, waardoor het figuurtje naar boven is verhuist, naar links in de buitenmarge.

f. 16v: Maria met Christuskind, vergezeld door St. Willem van Maleval en Barbara.

206

Overige verluchting Het handschrift is voorzien van negen gehistorieerde initialen, bij de Getijden van de Heilige Geest, Mariagetijden en de boetpsalmen. Vermoedelijk hadden er nog bladen met gehistorieerde initialen bij de Kruisgetijden, de sext van de Mariagetijden, de dodenvigilie en voor de Mariamis moeten zitten, maar die zijn uitgesneden. Dit zou het totaal op dertien gehistorieerde initialen hebben gebracht. De gehistorieerde initialen bij de Mariagetijden volgen grotendeels de jeugdcyclus van Christus. De sext heeft echter geen gehistorieerde initiaal, omdat dit blad is uitgesneden. De laatste gehistorieerde initiaal is gereserveerd voor David die boete doet voor God, ter inleiding van de boetpsalmen.

f. 37v: Pinksteren, f. 42r: Annunciatie, metten f. 125r: Boetedoening van David, Getijden van de Heilige Geest Boetpsalmen

Kleinere 2-regelige initialen in de tekst worden vaak geschilderd in rood, zwart en blauw en opgehoogd met wit en bladgoud. De kleinste 1-regelige initialen in de tekst krijgen vaak penwerk in rood, blauw, zwart en soms bladgoud.

f. 118v: 2-regelige initiaal in rood, f. 93r: 1-regelige initiaal met f. 93r: 1-regelige initiaal met zwart, blauw, goud en wit penwerk in zwart en goud penwerk in blauw en rood

207

3.4 Provenance Gemaakt voor Willem Moreel en zijn vrouw Barbara van Vlaenderbergh gezegd van Hertsvelde. In 1800 gekocht door W.H.J. van Westreenen bij de verkoop van Hazeu a.o. bij C. Cornel, Rotterdam.

Andere bijzonderheden en opmerkingen f. 251 bevat een kort rijmgebed in Middelnederlands: Ghenadich god gheliker wiis des moordenars ziele int paradis

By hu gherochte met corter bede mits huir grotte ontfarmichede

Zoe wiilt oec minne ziele gheuen Naer myne doot dat ewich leuen. Amen.

Opvallend zijn de memoriekruisjes in de kalender, die aanwijzingen zouden kunnen zijn dat het handschrift nog lang in de familie is gebleven en als erfenis werd doorgegeven. Het kruisje bij 20 juni zou kunnen wijzen op het overlijden van Barbara van Vlaenderbergh in juni 1499. De twee kruisjes bij 23 mei zouden kunnen wijzen op Barbara’s schoondochter Marie van den Berghe en haar man Willem IV Moreel, die respectievelijk in 1520 en 1542 zijn overleden.411 De identiteit van de vermoedelijke opdrachtgever en zijn familie wordt pas echt duidelijk gemaakt in de miniatuur op f. 16v (zie boven bij verluchting). De miniatuur is vervaardigd op een los blad dat later in het handschrift is ingevoegd en voorzien van margedecoratie door dezelfde hand die ook de rest van de margedecoratie verzorgde. Dit doet vermoeden dat de miniatuur tegelijk met de rest van het handschrift vervaardigd is en dat de

411 Boeren (1979). Een getijdenboek van Willem Moreel. p. 137. 208 opdrachtgever van de miniatuur dezelfde persoon was die opdracht gaf tot de vervaardiging van het gehele handschrift. Uitgebeeld is een Gekroonde Maria met Christuskind, vergezeld door St. Willem van Maleval en martelares Barbara. Vermoed wordt dat de opdrachtgever van het handschrift en de miniatuur bewust deze figuren koos, Willem en Barbara, omdat ze dezelfde naam dragen als die van de opdrachtgevers, Willem Moreel en Barbara van Vlaenderberch. In de margedecoratie onder de miniatuur ziet men een gevierendeeld wapen, dat het samengestelde wapen van Willem II Moreel (overleden 1447) en zijn vrouw Johanna Luucx is: deel 1 en 4 met een keper van sabel, vergezeld door drie Morenkoppen (Moreel), 2 en 3 met een schuinkruis van zilver (Luucx).412 Verderop in het handschrift, op f. 125r komt hetzelfde wapen nogmaals voor. Opvallend is, dat het wapenschild op f. 16v een ronde onderkant heeft, terwijl het op f. 125r een puntige onderkant krijgt. Ook de Morenkoppen lijken net iets anders geschilderd; iets minder detail en iets rechter van voren op f. 125r. Wellicht is hier sprake van een andere verluchter. De Willem Moreel die hier als opdrachtgever mag gelden is Willem III Moreel. Moreel was enkele malen burgemeester van Brugge en had connecties met de Italiaanse naties in de stad: hij was bankier en een tijdje hoofd van het Brugse filiaal van de Banco di Roma.413

f. 16v: wapenschild van de familie Moreel f. 125r: idem

412 Idem. p. 139. 413 Ibidem. 209

4. Vaticaan 10293.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Città del Vaticano, Biblioteca Apostolica Vaticana, ms. 10293 Datering ca. 1500 Lokalisering Gent of Brugge Korte beschrijving Opmerking(en) Slechts twee folia beschikbaar. Band Onbekend Afmeting Onbekend Materiaal Perkament Liniëring 14 regels, 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen Onbekend Taal Latijn Verluchter(s) Werkplaats van de Meester van de Davidscènes. Verluchting Miniaturen, aantal onbekend Margedecoratie in alle vier de marges Gedecoreerde initialen van verschillende groottes

210

4.1 Schrift Als er wordt gekeken naar individuele lettervormen, kan betoogt worden dat handschrift Vaticaan 10293 in een rotunda is geschreven. De a-tjes hebben een hele mooie, kenmerkende rotunda vorm (hoekig buikje, groot boogje), zie bijvoorbeeld r. 7 quam, en ook de o-tjes zijn vrijwel perfect rond, zoals te zien is in r. 1 veroni(ca) en r. 9 panniculo. Tevens valt zowel een d met een horizontale (r. 8 sple(ndi)do) als met een verticale stok (r. 5 redemp-) te detecteren, zijn er geen schreefjes vervaardigd en zijn stokken en staarten kort gehouden. Desalniettemin is dit geen zuivere rotunda, maar een italianiserende versie. Dit valt met name af te leiden uit het feit dat er weinig lucht in het schrift zit. Er zijn brede inktlijnen gebruikt, terwijl de lettervormen smal zijn en de letters dichtbij elkaar zijn geplaatst. Tevens zijn de individuele lettervormen soms niet helemaal aan elkaar geschreven. Dit alles zorgt voor het ontstaan van een ietwat hoekig en gebroken schriftbeeld dat niet luchtig en breed is, maar eerder wat smal, met hoog geschreven letters. Tevens zijn er schrapjes op de i geplaatst, zoals in r. 4 nostri. De huidige verblijfplaats van het handschrift is de Vaticaanse bibliotheek. Men mag er toch vanuit gaan dat als het handschrift ook daadwerkelijk in Italië zou zijn geschreven, ze toch wel een betere rotunda hadden kunnen produceren.

f. 14r

211

4.2 Inhoud Het handschrift Vaticaan 10293 is helaas niet gedigitaliseerd. In Vlaamse miniaturen, het werk waarin ik Vaticaan 10293 heb gevonden, staat slechts twee platen, namelijk die van f. 13v en f. 14r.414 Gezien deze feiten kan er niet veel vermeld worden over de inhoud van dit handschrift. Wel kan aan de incipit van f. 14r afgelezen worden om welke tekst het hier gaat, namelijk het Salve sancta facies: een suffragium tot het Heilig Aanschijn. De devotie van de pelgrims die naar de Sint-Pieter te Rome trokken werd niet alleen aangetrokken door het apostelgraf, maar ook door het Heilige Aanschijn, de Santo Sudario, in de volksmond de Veronike.415 Een bezoek aan dit altaar verzekerde 700 jaar aflaat. De devotie tot het Heilig Aanschijn was zodoende al in de veertiende eeuw door heel het Westen verspreid en in de vijftiende en zestiende eeuw bevatte menig getijdenboek een tekst of miniatuur gewijd aan het Heilig Aanschijn.416 De aanwezigheid van het Salve sancta facies in dit getijdenboek bevat dus verder geen specifieke aanwijzingen voor een eventuele beoogde usus.

414 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 429 415 A. Viaene (1971). De Veronike als pelgrimsteken van de Romevaarders. In Biekorf. Jaargang 72, nummer 5- 6. (pp. 129-136). p. 130. 416 Idem. p. 131.

212

4.3 Verluchting Margedecoratie De margedecoratie vertoont een architectonische voorstelling van een kerkachtig interieur, uitgevoerd in koningsblauw, rood, zwart, wit en een soort goudachtig, gele kleur. Links, op f. 13v lijkt het alsof de Salvator Mundi als een soort fresco in het kerkinterieur is vervaardigd. Rechts, op f. 14r, simuleert het geheel een retabel, waarin de tekst dan het centrale geschilderde deel moet voorstellen. Smeyers zegt over de stijl van verluchting in dit handschrift:

Een dozijn codices valt op door ingewikkelde architectuurconstructies in de boorden: trappen, sokkels, nissen, bogen, waterbekkens en vazen. Veel variaties zijn mogelijk en het illusionistische karakter is zeer sterk. De boeken worden toegeschreven aan de Meester van de Davidscènes. Die naam is afgeleid van taferelen met de geschiedenis van David in het Breviarium Grimani. Deze navolger van Horenbout werkte in Brugge of Gent eind 15de, begin 16de eeuw. Hij bezat tal van modellen, die hij zelf gebruikte of aan zijn medewerkers ter beschikking stelde. Vandaar, zeker in de getijdenboeken, het routinematige karakter van het werk uit dit atelier.417

Hoewel de margedecoratie in dit handschrift als Gent-Brugs kan worden bestempeld door de illusionistische effecten, oog voor detail en architectuur, valt er in diezelfde architectuur ook een Italiaans tintje te bespeuren, aangezien het om klassieke bouwelementen gaat.

f. 13v-14r

417 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 429.

213

Miniaturen Er is nu slechts één miniatuur beschikbaar, die van een Salvator Mundi. Deze Salvator Mundi is, naast de voorkeur voor ingewikkelde architectuurconstructies in de marges, één van de specialiteiten van de Meester van de Davidscènes.418 Gezien het feit dat ‘slechts’ een suffragium al zo uitbundig wordt versierd, kan er vanuit worden gegaan dat ook de rest van het handschrift bij tekstopeningen grote, gedecoreerde initialen, margedecoratie en een miniatuur heeft gekregen.

Overige verluchting De overige verluchting omvat, voor zover zichtbaar, gedecoreerde initialen van verschillende groottes. De hier weergegeven initiaal aan het begin van de tekst is 6 regels hoog, uitgevoerd in blauw, rood, groen en dezelfde goudachtig, geel/bruine kleur als de margedecoratie. De letter s wordt gevormd door een fantasiewezentje met twee koppen, één aan elk uiteinde van de letter. De 1-regelige initiaal in de tekst is uitgevoerd in paars met wit op een gouden ondergrond.

4.4 Provenance Onbekend. Bevindt zich thans in de Vaticaanse bibliotheek.

Andere bijzonderheden en opmerkingen -

418 https://www.bookilluminators.nl/met-noodnaam-gekende-boekverluchters/boekverluchters-d- noodnaam/meester-van-de-davidscenes-in-het-breviarium-grimani/. Geraadpleegd op 3 september 2017.

214

5. Soane-getijdenboek.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur London, Sir John Soane’s Museum, ms. 4 Datering ca. 1500 Lokalisering Vlaanderen, Gent-Brugse School Korte beschrijving Opmerking(en) Slechts enkele folia bekend, de rest is niet gedigitaliseerd. Band Onbekend Afmeting Onbekend Materiaal Perkament Liniëring Onbekend Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen Onbekend Taal Latijn Verluchter(s) Onbekend Verluchting Volbladminiaturen Gedecoreerde marges Gedecoreerde initialen

215

5.1 Schrift Het schrift in het Soane-getijdenboek komt iets minder rotunda-achtig over dan in andere getijdenboeken in dit onderzoek. Dit komt met name door het gebruik van dikke inktlijnen in tamelijk zwarte inkt en letters die betrekkelijk dicht op elkaar geschreven zijn, waardoor het tekstbeeld donkerder en zwaarder wordt. Dat het schrift wel degelijk een rotunda-variant is, blijkt uit het feit dat de f, m, n, staande-s en ronde-r allemaal met de pootjes keurig op de regel staan en geen schreefjes hebben gekregen. Ook zijn beide varianten van de r aanwezig, beide in r. 2 mirra, en twee versies van de s, beide in r. 3 sebastianus. Dat het schrift slechts italianiserend is en geen zuivere rotunda blijkt, behalve uit het schriftbeeld, bijvoorbeeld uit het feit dat (voor zover te zien is) slechts de d met de horizontale stok is opgenomen, een d met een verticale stok komt niet voor. Tevens is pro geheel uitgeschreven, zoals in de één na laatste regel ora pro nobis, in plaats van dat een p met een vlaggetje aan de staart is gebruikt. Trekjes die zijn overgenomen uit de textualis zijn de puntjes op de i, zoals in r. 5 figuria, en de decoratieve verlenging van het pootje van de x tot onder de schrijflijn, zoals in het detail r. 3 exaudi te zien is.

Detail, met in r. 3 de x door de schrijflijn heen

216

5.2 Inhoud Het Soane-handschrift is helaas niet gedigitaliseerd. Ik heb slechts twee platen van het handschrift gevonden, namelijk een folium met pelgrimsbadges (onbekend foliumnummer) en f. 137r. Gezien deze feiten kan er niet veel vermeld worden over de inhoud van dit handschrift. Het stukje tekst van f. 137r begint met “Kyrie eleison”, wat aangeeft dat het gaat om de litanie. Aangezien de litanie vrijwel altijd vooraf wordt gegaan door de boetpsalmen, mag aangenomen worden dat ook die in het Soane-getijdenboek zijn opgenomen. Het folium met de pelgrimsbadges heeft als rubriek “De sancto sebastiano”, wat doet vermoeden dat het hier om een suffragium tot de heilige Sebastiaan gaat. Deze heilige werd echter op vele plekken vereerd, waardoor de tekst geen concrete aanwijzingen biedt voor de beoogde usus van het handschrift.

f. 137r

f. (?) met de pelgrimsbadges

217

5.3.Verluchting Hoewel er slechts twee folia van dit handschrift beschikbaar zijn, geven deze ons wel veel informatie over de verluchting van de codex. Ik pas hierbij het principe van representativiteit toe, wat betekend dat ik er vanuit ga dat deze twee folia representatief zijn voor het hele werk.

Margedecoratie De margedecoratie van het Soane-handschrift is duidelijk in Gent-Brugse Stijl vervaardigd, het bevat namelijk de beroemde strooiranden. De randen van f. 137r, geschilderd in alle vier de marges, bevatten allerhande bloemetjes in een velerlei aan kleuren, op een goud/geel gekleurde ondergrond. Het andere folium bevat verschillende pelgrimsbadges en een vera eikon op een paarse ondergrond.419 In de strooiranden is al wel een heel klein beetje schaduw te detecteren onder de motiefjes, een teken dat het trompe l’oeil-effect van de Gent-Brugse Stijl zich langzaam aan het ontwikkelen is.

Vera eikon Detail ondermarge, f. 137r

Miniaturen Ook de miniaturen bevatten een velerlei aan kleuren, waaronder bruin, groentinten, geel, rood, verschillende kleuren blauw, oranje en bruin. Er is een soort van interactie / integratie van de miniaturen en de margedecoratie, doordat de miniaturen en tekst in een kader zijn geplaatst dat omrand door een soort houten frame in dezelfde kleuren als die van het grotere kader, dat de hele verluchting omsluit. Tevens is er veel aandacht voor het landschap en architecturale elementen. In f. 137r bijvoorbeeld, is zowel veel aandacht uitgegaan naar het dorpje op de heuvel achter de stoet als

419 Het ware beeld: een afbeelding van het hoofd van Christus of God. 218 naar de architectuur van het kasteel op de voorgrond. In de miniatuur op het andere folium heeft men geprobeerd diepte te creëren door Sebastiaan op een architectonische sokkel te zetten en de figuur links achter hem op een soort balkon. Figuren worden behoorlijk gedetailleerd weergegeven, zo lijkt de figuur die zijn pijl richt op Sebastiaan zijn ene oog dicht te knijpen om beter te kunnen richten en lijkt de figuur op het balkon naar voren te leunen om het schouwspel beter te kunnen zien.

Detail dorpje in de verte, f. 137r Detail boogschutter

Overige verluchting De teksten worden beide ingeleid door een 5-regelige geschilderde initiaal, uitgevoerd in blauw en wit, op een oranje/gele ondergrond. De aanroepingen in de litanie worden vooraf gegaan door 1-regelige gedecoreerde initialen en bevatten gedecoreerde regelvullingen. Gezien de rijke verluchting van deze twee beschikbare folia van het handschrift, kan er vanuit worden gegaan dat ook de overige folia, in ieder geval de folia met tekstopeningen, uitbundig versierd zijn.

5-regelige, geschilderde initiaal Detail regelvulling en 1-regelige initiaal

219

5.4 Provenance Over de opdrachtgever van het handschrift of de vroege bezitter(s) is niets bekend. John Harthan, die het handschrift heeft onderzocht, vermeld echter wel iets over de latere geschiedenis van het handschrift. Hij zegt:

Two inscriptions of the first leaf, one in Latin, the other in German, record that the book was given by Wolfgang Wilhelm, Count Palatine of Neuburg, to the Duchess Johanna of Villenosa, a German-born lady living in Spain.

Hij vermeld dan vervolgens nog:

For centuries the Soane Hours seems to have remained in Spain. Another inscription in a Spanish hand dating from the eighteenth century certifies the orthodoxy of the manuscript. How it reached England is not known; presumably in the upheavals of the Napoleonic Wars when so many treasures were looted by the occupying armies.420

Andere bijzonderheden en opmerkingen -

420 Harthan (1977). Books of Hours. p. 153

220

6. Walters W. 427.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 427 Datering ca. 1500 Lokalisering Gent of Brugge Korte beschrijving Opmerking(en) Waarschijnlijk gemaakt voor vrouwelijke patroon met Franciscaanse affiniteit. Band Niet contemporain. Negentiende- of twintigste-eeuwse Franse binding door Léon Gruel van karmozijn, thans versleten. Afmeting 6.5 cm breed, 9.4 cm hoog Materiaal Perkament Liniëring 16 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen Waarschijnlijk 2 Taal Latijn Verluchter(s) Meester van de Gebedenboeken van rond 1500, Meester van het Dresdense gebedenboek, Meester van de Davidscènes in het Breviarium Grimani. Verluchting 19 volbladminiaturen 24 kleinere miniaturen bij kalender: werken van de maand en sterrenbeelden Margedecoratie op openingsfolia, drôlerieën op folia zonder geheel verluchtte marges Verluchte initialen van verschillende grootte

221

6.1 Schrift Het schrift in Walters W. 427 lijkt een prima rotunda-schrift: het schrift is heel rond, luchtig en met veel ruimte tussen zowel letters als woorden. De woorden krijgen rotunda-achtige korte stokken en staarten en alle pootjes van de f, h, m, n, staande-s en ronde-r blijven op de schrijflijn staan. De stokken van de d, zoals in r. 1 corde, liggen vrijwel plat met een miniem haaltje naar boven aan het eind en de tweede pootjes van de h zijn keurig circulair, zoals te zien is in r. 13 honorare. Ook zijn de beide versies van de r aanwezig, zoals in r. 12 adorare. Per is afgekort, zoals in r. 8 voluisti ꝑ, en de tironiaanse et abbreviatuur is gebruikt, zoals in r. 9 ꭋ crucem. Eigenlijk zijn er nauwelijks afwijkingen te zien in dit schrift, wat zou doen vermoeden dat het italianiserend schrift is. Er kunnen echter toch twee kleine ‘foutjes’ gedetecteerd worden. Het eerste is het gebruik van puntjes op de i, zoals onder andere in r. 2 qui nobis. Het tweede is te zien in r. 12 videre, waar de een puntige u (v) in plaats van een ronde u is gebruikt aan het begin van het woord.

f. 17r

222

6.2 Inhoud De teksten van Walters W. 427 volgen de usus van Rome, met als extra toevoeging de Geloofsbelijdenis van Athanasius. Athanasius was patriarch van Alexandrië, is één van de kerkvaders en wordt als heilige vereerd door de meeste christelijke kerkgenootschappen. De belijdenis is vermoedelijk ontstaan in de tweede helft van de vijfde eeuw in Spanje of Zuid- Frankrijk, echter is haar theologie sterk verwant aan die in de geschriften van Ambrosius van Milaan. De aanwezigheid van de tekst in dit getijdenboek wijst door de algemene verering niet op een specifieke beoogde usus. In de kalender zijn alle Brugse heiligen vertegenwoordigd: Eligius (25 jun), de Translatie van Thomas Becket (3 jul), Egidius (1 sept) en Donatianus (14 okt) zijn allemaal in rood opgetekend, alsmede de Gentse heilige Bavo (1 okt). De andere Gentse heilige, Livinius (12 nov), is echter afwezig. Er kan dus gesproken worden van een Brugse kalender in plaats van een Zuid-Nederlandse. Van de Italiaanse heiligen worden wederom alleen die genoemd, die in het hele kerkelijke gebied werden vereerd, namelijk Marcus (25 apr) en Johannes (24 jun) in rood en Lucia (13 dec) in zwart. De plaatselijke heiligen worden niet genoemd. Wat wel af te lezen valt uit de kalender, is dat die vermoedelijk is gemaakt voor een vrouwelijke patroon met Franciscaanse affiniteit.421

Folia Tekst Rubriek + Illustratie/ decoratie Bijzonderheden Incipit f. 2v-14r Kalender Rubriek: Elke maand ingeleid Suggereert dat het Januarius habet door een 2-regelige waarschijnlijk gemaakt is dies xxxi Luna gedecoreerde initiaal. voor vrouwelijke patroon xxx. met Franciscaanse Bas-de-page affiniteit. miniaturen met de werken van de maand Vermoedelijk andere hand en de sterrenbeelden dan de rest van het hand- bij elke maand, tevens schrift. margedecoratie. f. 15v-17v Suffragium tot het Rubriek: Ad Volbladminiatuur op Heilig Aanschijn salutandum f. 15v: Salvator faciem Iesu Mundi. Christi

421 http://manuscripts.thewalters.org/viewer.php?id=W.427#page/1/mode/2up. Geraadpleegd op 6 september 2017.

223

Incipit: Salve sancta facies f. 18v-25v Kruisgetijden Rubriek: Volbladminiatuur op Incipiunt hore f. 18v: Gekruisigde sancte crucis. Ad Christus en de dieven / matutinas Kruisiging met dieven.

Incipit: Domine labia mea f. 26v-32v: Getijden van de Rubriek: Miniatuur op Heilige Geest Incipiunt hore de f. 26v: Pinksteren met sancto spiritu marge-decoratie met rol/lint met ‘Veni Incipit: Domine sancte spiritus’, ‘Reple labia mea tuorum corda’ en ‘spiritu’.

Margedecoratie op f. 27r met rol/lint met ‘Reple tuorum corda’ en ‘fndeli’. f. 33r-38v Mariamis Rubriek: Incipiunt missa beate Marie virginis

Incipit: Introibo ad altare dei f. 39r-47r Evangelie- Rubriek: Initium Kleine miniaturen op perikopen sancti evvangelii f. 39r: Johannes op secundum Patmos, johannem. Gloria f. 41r: Lucas, tivi domine f. 43r: Mattheus, f. 46r: Marcus. f. 48v-121v Mariagetijden Rubriek: Volbladminiaturen op Incipiunt hore f. 48v, metten: beate marie Annunciatie, virginis f. 69v, lauden: secundum usum Visitatie,

224

romanum. Ad f. 83v, priem: matutinas Geboorte, f. 89v, terts: Incipit: Domine Annunciatie aan de labia mea herders, f. 95v, sext : Adoratie, f. 100v, noon : Presentatie, f. 106v, vespers : Kindermoord, f. 115v, completen : Vlucht. f. 122v- Adventgetijden Rubriek: Incipit Volbladminiatuur op 132v officium beate f. 122v: Kroning van marie. Quod de Maagd. dicitur per totum adventum. Ad vesperas f. 133v- Boetpsalmen Rubriek: Volbladminiatuur op 146v Incipiunt septem f. 133v: Badende psalmus Bathseba. antiphona f. 158v- Litanie, Rubriek: Incipit Litanie met 16 apostelen, 205v smeekbedes en letania sanctorum evangelisten en aanroepingen onschuldigen van Petrus tot Marcus; 13 martelaren, waaronder Gervasius en Prothasius, Erasmus en Blasius; 12 monikken, hermieten, priesters en levieten, waaronder Nicolaas, Louis, Dominicus, Franciscanus, Anthonius, Bernardinus en Louis; 11 maagden en weduwes, waaronder Anne, Maria Magdalena, Kathenrina, Agnes, Lucia, Cecilia, Agatha, Barbara,

225

Margaretha, Claire en Elizabeth. f. 158v- Dodenvigilie Rubriek: Volbladminiatuur op 205v Incipiunt vigilie f. 158v: Verheffing van mort. a. ps. Lazarus, met marge- decoratie met rol/lint Incipit : Placebo met ‘Memento morieris’, ‘Cognita mortem’ en ‘Respice finem’.

Margedecoratie op f. 159r met lint/rol met ‘Mors’ en ‘Respice finem’. f. 206r- Gebeden tot Maria Rubriek: Oratio Miniatuur op 213v beate marie f. 206r: Pietà. virginis f. 206r- Obsecro te 210v Incipit: Obsecro te f. 210v- O Intemerata 213v f. 214r- Geloofsbelijdenis 218r van Athanasius

226

6.3. Verluchting In dit handschrift zijn in de verluchting enkele elementen te vinden die kunnen wijzen op een Italiaanse bestemming. Zo zijn er op meerdere folia antieke bouwelementen aanwezig, zeker vijf keer. Ook guirlandes zijn veelvuldig aanwezig, zowel in een volbladminiatuur, als in geheel gedecoreerde marges en in verder ongedecoreerde marges met de guirlande als los motiefje.

f. 134v: antiek bouwelement, f. 13v: guirlandes in f. 193v: guirlande als los motiefje soort tempeltje met fontein gedecoreerde marges

Een laatste Italiaans-aandoend aspect komt maar één keer voor. In de marge van f. 106v zien we een putto, een klein, naakt mannetje dat een soort knuppel vast lijkt te houden. Dat dit een typisch zuidelijk kenmerk is wordt ook bevestigd door een getijdenboek, vastgesteld als zijne gemaakt voor een lid van de Spaans-Italiaanse familie Borgia. Op f. 28v van handschrift Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, ms. IV 480, zien we ook zo’n kleine putto met een knuppel in de hand. Sterker nog, vergelijken we de hele margedecoratie op f. 106v van Walters W. 427 met die van f. 28v van Brussel IV 480, dan zien we dat het geheel thematisch exact gelijk is. Hier is dus voor de margedecoratie evident gebruik gemaakt van een patroon.

(links) Walters W. 427, f. 106v detail putto met knuppel

(rechts) Brussel IV 480, f. 28v detail putto met knuppel

227

Walters W. 427, f. 106v Brussel IV 480, f. 28v

De verluchting van Walters W. 427 was in handen van drie verluchters, namelijk de Meester van de Gebedenboeken omstreeks 1500, de Meester van het Dresdense gebedenboek en de Meester van de Davidscènes in het Breviarium Grimani. Een typisch kenmerk van de eerste Meester zijn omlijstingen rondom miniaturen en teksten waarin of –op objecten zijn uitgestald. Dit is in Walters W. 427 bijvoorbeeld te zien in de margedecoratie van f. 158v- 159r, waarin bloemen, juwelen, linten en een schedel in een kastachtige constructie zijn geplaatst. Kenmerken van de Meester van het Dresdense gebedenboek, zoals gedrongen, zware en boers aandoende figuren en diepe vergezichten zijn niet of nauwelijks te detecteren in Walters W. 427. Daarentegen zijn specialisaties van de Meester van de Davidscènes, het schilderen van de Salvator Mundi en ingewikkelde architectonische constructies in de marges, weer wel duidelijk aanwezig, zoals ze beide voorkomen op f. 15v.

f. 158v-159: Meester van de Gebedenboeken f. 15v: Meester van de Davidscènes

228

Margedecoratie De margedecoratie in handschrift Walters W. 427 is van uitzonderlijke kwaliteit. Alle openingsfolia krijgen doorlopende margedecoratie, die soms gespiegeld aan elkaar is, soms een heel klein beetje van elkaar afwijkt en soms op beide folia verschillend is maar thematisch wel bij elkaar past. Zie bijvoorbeeld f. 158v-159r (vorige pagina), waarin de architectonische elementen op beide folia gespiegeld aan elkaar zijn, maar de invulling van de kastachtige planken en linten van elkaar verschillen. Voorkomende motieven in de margedecoratie van openingsfolia zijn, naast architectonische elementen, strooiranden met uiteenlopende motiefjes, landschappen en een combinatie van architectonische elementen en strooiranden, zoals ook in f. 158v-159r. Al deze motieven zijn typische kenmerken van de Gent-Brugse Stijl. Ook de illusionistische elementen hierin, trompe l’oeil-effecten en een gekleurde ondergrond voor de losse motiefjes zijn kenmerken van die stijl.

f. 16r: architectuur f. 33r: strooirand f. 96r: landschap

De marges van tekstpagina’s die geen openingen van teksten bevatten krijgen ook allemaal margedecoratie, in alle vier de marges. Het betreft hier echter geen decoratie die de hele marge beslaat, maar ontelbare verschillende losse motiefjes zonder gekleurde ondergrond. Elke marge krijgt een motiefje en dat kan een bijvoorbeeld diertje, figuur, fantasiewezentje, bloem of sieraad zijn. Ook hier weer 3d-effecten door de toepassing van schaduwen onder de motiefjes.

229 f. 17v: slak f. 25v: draakje f. 76v: bloem met f. 166v: pelgrims- vlinder badge

f. 179v-180r: margedecoratie met losse motiefjes

Miniaturen Bij de miniaturen zijn drie verschillende groottes vast te stellen. De kleinsten komen alleen voor in de kalender, zijn op elk folium geschilderd, en bestrijken enkel de ondermarge: de zogenaamde bas-de-page miniaturen. Een stap groter zijn de miniaturen die ongeveer een half folium groot zijn. Deze zijn, in tegenstelling tot de grootste miniaturen, aangebracht op de recto-zijdes van folia. Hiervan zijn er vijf: één voor elke evangelist bij de Evangelieperikopen en een Pietà bij de gebeden tot Maria. De grootste versie, de volbladminiatuur komt ook het meeste voor, namelijk veertien keer. In handschrift Walters W. 427 vindt af en toe een specifiek kenmerk van de (latere) Gent-Brugse Stijl plaats, namelijk de integratie van de miniatuur en de margedecoratie. In het geval van de kalenderminiaturen is dat niet zo, het lijkt net alsof de miniaturen met de werken van de maand en de sterrenbeelden lukraak op het perkament zijn geplakt. Daarentegen is het bij andere miniaturen, zoals die van de Pietà op f. 206r wel zo: de tekst en de miniatuur

230 simuleren bijna een soort fresco-tafereel of retabel in het interieur dat wordt afgebeeld in de margedecoratie.

f. 2v: Man voor vuur f. 206r: Pietà f. 122v: Kroning van de Maagd

Alle teksten krijgen de te verwachten voorstellingen: het suffragium tot het Heilig Aanschijn krijgt een Salvator Mundi; de Kruisgetijden een voorstelling van de Gekruisigde Christus; de Getijden van de Heilige Geest een uitbeelding van Pinksteren; de Evangelieperikopen krijgen bij elke les een miniatuur van de evangelist die de tekst schreef; de miniaturen van de Mariagetijden volgen de jeugdcyclus van Christus; bij de Adventgetijden komt een Kroning van de Maagd-miniatuur; David als veronderstelde auteur van de boetpsalmen bespiedt in de miniatuur bij die tekst een Badende Bathseba; de Verheffing van Lazarus komt bij de dodenvigilie en ten slotte krijgen de gebeden tot Maria gezamenlijk één Pietà. Er is geen reden om aan te nemen dat de kleine miniaturen bij de kalender en de vijf miniaturen van ongeveer een half folium groot later opgeplakt of aangehecht zijn. De bladgrote miniaturen zijn vermoedelijk wel elders besteld of los vervaardigd en ingevoegd. Deze veronderstelling wordt gestaafd door het feit dat alle recto-zijdes van die miniaturen blanco zijn. Ter afsluiting van de miniaturen nog het al dan niet voorkomen van een typisch kenmerk van de Gent-Brugse Stijl, namelijk het weergeven van emotie in figuren in de miniaturen, oftewel ‘emotie voor devotie’. Twee miniaturen waarin bij uitstek emotie te verwachten valt, de Kindermoord te Bethlehem en de Pietà, zijn hieronder weergegeven. In de Pietà ziet Christus er behoorlijk overleden uit, met zijn vale kleur, uitgeteerde gezicht en wonden in de zij. Maria lijkt echter bijna vreedzaam te glimlachen, in plaats van om zijn overlijden te rouwen. Bij de Kindermoord zien we de vrouw in de voorgrond de arm afwerend

231 opheffen en de vrouw in de achtergrond heeft van afschuw haar beide armen in de lucht gegooid. De gezichtsuitdrukkingen van de vrouwen, de soldaten én de baby zijn echter stoïcijns. Het principe van ‘emotie voor devotie’ is dus nauwelijks toegepast. f. 206r: Pietà

f. 106v: Kindermoord

Overige verluchting De kalender krijgt, zoals in het grootste gedeelte van de handschriften in dit onderzoek, een 2- regelige initiaal aan het begin van elke maand. Initialen bij tekstopeningen zijn over het algemeen 5 of 6 regels hoog en initialen in de tekst zijn afwisselend 1 of 2 regels hoog.

f. 2v: kalenderinitiaal

f. 19r: 6-regelige initiaal f. 21r: 1 en 2-regelige initialen

232

6.4 Provenance Vervaardigd ca. 1500 te Gent of Brugge, vermoedelijk voor een vrouwelijke opdrachtgever. Léon Gruel, boekbinder en – verkoper in Parijs, laat negentiende- of vroeg twintigste eeuw, ex libris op binnenkant voorplat. Henry Walters, Baltimore, gekocht van Gruel tussen 1895 en 1931, bezittersnotitie op binnenkant voorplat.

Binnenkant voorplat met bezittersnotitie Walters en Bewaardoosje ex libris Gruel

Andere bijzonderheden en opmerkingen Wordt bewaard in een doosje, zie boven.

233

7. Walters W. 428.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Baltimore, Walters Art Gallery, Walters MS W. 428 Datering ca. 1500 Lokalisering Brugge (?) Korte beschrijving Opmerking(en) Cyclus van verluchting vergelijkbaar met Walters MS W. 427. Band Originele band, gesigneerd door Ludovicus Bloc, bekende Brugse boekbinder ca. 1484-1529. Houten panelen met donkerbruin leer. Blindstempeling met inscriptie boekbinder. Afmeting 6.8 breed, 9.6 hoog Materiaal Perkament Liniëring 16 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen 2 Taal Primaire taal: Latijn. Secundaire taal: Italiaans. Verluchter(s) Meester van de Gebedenboeken. Verluchting 17 volbladminiaturen met margedecoratie Tekstfolia met overeenkomende margedecoratie Kleine miniaturen in kalender en 4 kleine miniaturen verderop in het handschrift 1 gehistorieerde initiaal Gedecoreerde initialen van verschillende groottes

234

7.1 Schrift Het schrift in Walters W. 428 is goed leesbaar en regelmatig opgetekend. Er komen d-tjes met horizontale stok voor, zoals in r. 2 dei, alsmede d-tjes met een verticale stok, zoals in r. 5 neditimus. De staande-r is aanwezig, onder andere in de laatste regel requiem, en ook de ronde-r kan gevonden worden, onder andere in r. 5 per. De h met de tweede poot bijna circulair op de schrijflijn is een toonbeeld van een rotunda-schrift, zoals te zien is in r. 13 hora en ook de et krijgt de rotunda ꭋ-abbreviatuur, zoals in r. 4 en r. 10. Desalniettemin is ook dit schrift italianiserend, in plaats van zuiver Italiaans. Zo was de kopiist vermoedelijk nog niet gewend aan het gebruik van ꭋ voor et, aangezien hij het woord in de laatste zin gewoon uitschrijft. Ook de abbreviaturen ꝑ voor per en ɔ voor –us na een b was hij blijkbaar (nog) niet gewend te gebruiken, aangezien in r. 5 per en in r. 1 manibus zijn uitgeschreven. Waar de kopiist in r. 13 het pootje van de h nog keurig op de schrijflijn houdt, kon hij de neiging tot het decoratief verlengen van die letter in r. 8 ihu niet weerstaan. Die niet onderdrukte neiging komt ook voor in r. 1, waar zowel de b van manibus als de l van liga een schreefje aan de stokken hebben gekregen. Dat dit niet alleen aan stokken aan de bovenzijde van de tekstspiegel voorkomt, maar ook in de tekst zelf, is te zien in r. 3 waar aan de l in zowel lumen als in celigratum een schreefje is gemaakt. Ten slotte dan nog de stipjes of schrapjes op de i. Blijkbaar weet de kopiist dat die niet in een rotunda-schrift thuishoren, maar is hij er nog niet helemaal aan gewend. Dit valt bijvoorbeeld te zien in r. 5 tibi, waar de eerste i geen schrapje krijgt maar de tweede wel.

f. 19v

r. 3 lumen, schreefje aan de stok van de l

r. 5 tibi, op de eerste i geen schrapje maar op de tweede wel

235

7.2 Inhoud De teksten die gewoonlijk in een getijdenboek met de usus van Rome zitten, zijn ook hier aanwezig: een kalender, één of meerdere suffragia (hier tot het Heilig Aanschijn), de Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Geest, de Mariamis, de Evangelieperikopen, de Mariagetijden, de Adventgetijden, de boetpsalmen en litanie, de dodenvigilie en de gebeden tot Maria. Toegevoegde teksten in Walters W. 428 zijn de Geloofsbelijdenis van Athanasius, het O gloriosissima en een gebed tot Augustinus. Zoals vermeld bij de beschrijving van Walters W. 427, wijst de aanwezigheid van de Geloofsbelijdenis van Athanasius niet direct naar een specifieke beoogde usus. Ook het O gloriosissima en het gebed tot Augustinus waren wijdverspreid en kunnen dus niet verder helpen bij het vaststellen van een specifieke beoogde usus. Deze gebeden zijn overigens later, maar in een vroeg stadium, aan het handschrift toegevoegd. De kalender is slechts half gevuld en is composiet. De kalender laat een Brugse invloed zien, aangezien Eligius (25 jun), Egidius (1 sept) en Donatianus (14 okt) allen in rood zijn opgetekend. Afwezig is de Translatie van Thomas Becket (3 jul), alsmede de Gentse heiligen Bavo (1 okt) en Livinius (12 nov). Over de Italiaanse heiligen valt weinig te vermelden: de algemeen vereerde heiligen zijn weer vermeld, in tegenstelling tot de lokaal vereerde patroonheiligen.

Folia Tekst Rubriek + Illustratie/ decoratie Bijzonderheden Incipit f. 1v- 13r Kalender Rubriek: Elke maand ingeleid Ianuarius. xxx. door een 2-regelige gedecoreerde initiaal. Elke maand met 2 bas- de-page miniaturen van de werken van de maand en de sterrenbeelden. Tevens margedecoratie. f. 14-16r Suffragium tot het Rubriek: De beate Volbladminiatuur op Heilig Aanschijn Veronice. Xristi. f. 14v: Salvator Mundi.

Incipit: Salve 5-regelige sancta facies gedecoreerde initiaal en margedecoratie.

236 f. 17v-24v Kruisgetijden Rubriek: Incipiunt Volbladminiatuur op hore de sancte f. 17v: Gekruisigde cruci Christus / Kruisiging.

Incipit: Domnie 5-regelige labia mea gedecoreerde initiaal, beide folia met margedecoratie. f. 25v-31v Getijden van de Rubriek: Incipiunt Volbladminiatuur op Heilige Geest hore de sancto f. 25v, Pinksteren / spiritu Uitstorting van de Heilige Geest. Incipit: Domine labia mea 5-gedecoreerde initiaal en margedecoratie op beide folia. f. 32v-38r Mariamis Rubriek: Incipit Volbladminiatuur op missa beate marie f. 32v: Maagd met Kind. Incipit: Salve sancta parens 5-regelige initiaal met margedecoratie op beide folia. f. 38r-44v Evangelie- Kleinere miniaturen op Op f. 40r: Lucas, mist perikopen f. 38v: Johannes op de margedecoratie in Patmos, de buitenmarge. Bij de 40r: Lucas, andere folia met 41v: Mattheus, miniaturen van de 43v: Marcus. evangelisten zowel in Allen met de boven- en gedecoreerde marges ondermarge als in de op het folium met de buitenmarge miniatuur, tekstfolia margedecoratie krijgen geen aangebracht. margedecoratie. f. 45v-120v Mariagetijden Rubriek: Incipiunt Volbladminiaturen op hore beate f. 45v: Annunciatie, virginis secundum f. 67v: Visitatie, usum romane f. 81v: Geboorte, ecclesie

237

f. 87v: Annunciatie aan Incipit: Domine de herders, labia mea f. 93v: Adoratie, f. 99v: Presentatie, f. 105v: Kindermoord, f. 114v: Vlucht.

Grote 5-regelige initialen aan het begin van elke getijde en margedecoratie op alle openingsfolia. f. 121v-131v Adventgetijden Rubriek: Incipit Volbladminiatuur op officium beate f. 121v: Kroning van marie virginis de Maagd. quod dicitur per totum adventum. 5- regelige initiaal en Ad vesperas margedecoratie op beide openingsfolia. Incipit: Deus in adiutorium meum f. 132v-144v Boetpsalmen Rubriek: Incipiunt Volbladminiatuur op f. septem psalmi. 132v: Badende Antiphonia Bathseba.

Incipit: Ne 5-regelige initiaal ter reminiscaris inleiding van de tekst en op beide folia margedecoratie. f. 144v-147v Litanie, Noord-Franse heiligen: smeekbedes en Petrus tot Marcus, 16 aanroepingen martelaren, waaronder Adrianus, Dionysius en Maurice. f. 155v-198v Dodenvigilie Rubriek: Incipiunt Volbladminiatuur op vigilie f. 155v: Verheffing van mortuorum. Lazarus. Antiphona 6-regelige initiaal bij Incipit: Placebo de tekstopening en

238

margedecoratie op beide folia. f. 199r-205v Gebeden tot Rubriek: De Gehistorieerde initiaal Maria Domina nostra van 6 regels hoog op f. 199r: Pietà, met f. 199r-202v Obsecro te Incipit: Obsecro margedecoratie in te binnen-, boven- en f. 203r-205v O Intemerata ondermarge.

O intemerata wordt ingeleid door een 6- regelige geschilderde initiaal. f. 206r-210r Geloofsbelijdenis 7-regelige geschilderde van Athanasius initiaal ter inleiding van de tekst. f. 211v-221v 2 gebeden Rubriek: Oratio Volbladminiaturen op O gloriorissima. f. 211v: Maria met Incipit: O Christuskind, Gebed tot Augustinus. gloriorissima f. 214v: Gekruisigde verace Virgine Christus / Kruisiging. Beide later, maar al wel in een vroeg Grote gedecoreerde stadium, toegevoegd. initialen en margedecoratie.

239

7.3 Verluchting In tegenstelling tot in Walters W. 427, waaraan Walters W. 428 verwant is, zijn in Walters W. 428 nauwelijks decoratieve elementen aanwezig die zouden kunnen wijzen op een Italiaanse bestemming. Zo zijn er geen putti of guirlandes aanwezig. Wel zijn er enkele antieke bouwelementen te bespeuren, zie hiervoor margedecoratie type 3 en 4.

Margedecoratie De margedecoratie in Walters W. 428 komt alleen op openingsfolia voor en bestrijkt meestal alle vier de marges, op enkele uitzonderingen van drie marges na. De decoratie kan in zes categorieën worden opgesplitst, die hieronder worden weergegeven. Elementen van de Gent- Brugse Stijl die hierin terugkomen zijn onder andere de typische strooiranden met motiefjes op een gekleurde ondergrond, trompe-l’oeil effecten door gebruik van schaduw en diepte, architectuur, rijke kleuren en zeer veel oog voor detail.

1. Een gele ondergrond met gouden ranken en vogels. Komt alleen bij de kalender voor.

2. Een landschapstafereel. Komt slechts eenmaal voor, namelijk tegenover een miniatuur van de Annunciatie aan de herders. Deze iconografie is gelijk aan die in Walters W. 427, waar een landschapstafereel ook tegenover de Annunciatie aan de herders voorkomt.

Walters W. 427, f. 96r

240

3. Architectonische elementen. Ook hier eenzelfde soort tempeltje als in Walters W. 427.

Walters W. 427, f. 134

4. Interieur met objecten; sieraden, vogels, bloemetjes en dergelijke.

5. Strooirand met ranken als hoofdmoot, vaak nog met toevoeging van enkele vogels of bloemetjes.

6. Strooirand met voornamelijk bloemetjes en dieren, soms met sieraden of planten als toevoeging. Deze variant komt veruit het meeste voor.

241

De margedecoratie op het folium met de miniatuur en het overgelegen folium met de tekstopening sluiten vaak niet op elkaar aan, in veel gevallen is voor een geheel ander patroon gekozen. Dit is bijvoorbeeld te zien op f. 17v-18r, waarbij links is gekozen voor een strooirand en rechts voor een architectonische rand. Opvallend is daarbij wel, dat de margedecoratie op het tekstfolium thematisch aansluit bij de miniatuur. Daartegenover staan enkele folia, zoals f. 14v-15r en f. 45v-46r, waar de margedecoratie op beide folia niet naadloos op elkaar aansluiten, maar desalniettemin wel voor een zelfde thema op beide folia is gekozen.

f. 17v-18r: margedecoratie met strooirand links en architectonische rand rechts. Architectonische rand met kruis sluit aan bij de miniatuur van de Kruisiging.

f. 87v-88r: margedecoratie met strooirand links en landschap rechts. Het landschap sluit thematisch aan bij de miniatuur van de Annunciatie aan de herders.

f. 14v-15r: beide folia krijgen architectonische margedecoratie

f. 45v-46r: margedecoratie met strooiranden op beide folia.

242

Miniaturen De miniaturen zijn ingevoegd en vervaardigd op iets dikker perkament dan het perkament waarop de tekst is genoteerd.422 Bij de miniaturen zijn drie verschillende groottes vast te stellen. De kleinsten komen enkel voor in de kalender, zijn op elk folium geschilderd. Dit zijn de zogenaamde bas-de- page miniaturen: ze bestrijken alleen de ondermarge. Een volgende type miniaturen zijn net ietsje groter, gemiddeld acht regels hoog. Hiervan zijn er vier: één voor elke evangelist bij de Evangelieperikopen. De grootste versie, de volbladminiatuur komt ook het meeste voor, namelijk zeventien keer.

f. 10v: zaaien, bas-de-page f. 41v: Mattheus, ca. acht regels hoog f. 132v: Bathseba, volblad

Evenals bij de meeste onderzochte handschriften krijgen alle teksten in Walters W. 428 de te verwachten voorstellingen: het suffragium tot het Heilig Aanschijn krijgt een Salvator Mundi; de Kruisgetijden een voorstelling van de Gekruisigde Christus; de Getijden van de Heilige Geest een uitbeelding van Pinksteren; de Mariamis wordt vergezeld door een miniatuur van de Maagd met kind; de Evangelieperikopen krijgen bij elke les een miniatuur met één van de vier evangelisten; de miniaturen van de Mariagetijden volgen de jeugdcyclus van Christus; bij de Adventgetijden komt een Kroning van de Maagd-miniatuur; David als veronderstelde auteur van de boetpsalmen bespiedt in de miniatuur bij die tekst een Badende Bathseba; de Verheffing van Lazarus komt bij de dodenvigilie en ten slotte krijgen de gebeden tot Maria een Pietà.

422 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W428/description.html Geraadpleegd op 6 september 2017. 243

Er is geen reden om aan te nemen dat de kleine miniaturen bij de kalender en de vier iets grotere miniaturen later opgeplakt of aangehecht zijn. Wel zijn de bladgrote miniaturen vermoedelijk elders besteld en/of los vervaardigd en ingevoegd. Deze veronderstelling wordt gestaafd door het feit dat alle recto-zijdes van de miniaturen blanco zijn. Net als in de margedecoratie zijn ook in de miniaturen veel kenmerken van de Gent-Brugse Stijl terug te zien, zoals oog voor detail, rijke kleuren, interesse in realiteit, landschappen en zeer veel architectonische elementen. Het principe van ‘emotie voor devotie’, dat ik aan de hand van de Kindermoord te Bethlehem toets, is hier enigszins aanwezig. Hoewel de soldaten nog redelijk emotieloos de kinderen afpakken en doden, is het afschuw van het gezicht van de man in de groene kledij af te lezen. Ook de vrouw op de voorgrond lijkt in wanhoop op te kijken naar de aanvallende soldaat. f. 105v: Kindermoord te Bethehem Overige verluchting Handschrift Walters W. 428 bevat bovendien nog verdere verluchting in de vorm van geschilderde initialen. Er is één gehistorieerde initiaal van een Pietà op f. 199r, die het Obsecro te inleidt. Verder zijn er nog enkele 7, 6 en 5-regelige initialen en bij elke maand van de kalender een 2-regelige initiaal. Ook in de tekst bevinden zich 1 en 2-regelige initialen.

f. 206r: 7-regelige initiaal

f. 9v: 2-regelige initiaal

f. 199r: Pietà

244

7.4 Provenance Vervaardigd te Brugge ca. 1500, vermoedelijk voor een vrouwelijk opdrachtgever (zie onder). Bezittersnotitie van vroege bezitter, ‘1582’, genoteerd in een plaatje boven het kruis op f. 18r. Ca. 1900 in de collectie van Léon Gruel, Parijs boekbinder en –verkoper. Binnenkant voorplat ex libris van Gruel en Engelmann met ‘No. 405’. Gekocht van Gruel na 1905 door Henry Walters, Baltimore. Aankoop notities op schutblad 1r.

f. 18r: notitie ‘1582’ f. 26r: ‘AI’, initialen opdrachtgever?

Andere bijzonderheden en opmerkingen Vermoedelijk vervaardigd voor een vrouwelijke opdrachtgever waar naar gerefereerd wordt in het Obsecro te, het O intermerata en de Geloofsbelijdenis van Athanasius.423 Mogelijk staan de initialen van de opdrachtgever of een vroege bezitter geschilderd in de marge van f. 26r: ‘AI’. De twee gebeden aan het eind van het handschrift, het O gloriosissima en een gebed tot Augustinus, zijn later toegevoegd. Dit is zowel te zien aan het schrift, dat van een latere periode is, als aan de taal: de gebeden zijn namelijk in het Italiaans in plaats van in Latijn opgetekend. Opvallend is nog, dat weer een latere gebruiker het O gloriosissima blijkbaar niet gepast of interessant genoeg vond, aangezien hij een grote haal door de tekst heeft gezet. Walters W. 428 is het enige getijdenboek dat nog in de originele band zit. De band bevat een inscriptie in blindstempeling op het voorplat. De inscriptie leest, van boven naar

423 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W428/description.html Geraadpleegd op 6 september 2017. 245 beneden met de klok mee: ‘OB LAUDEM/XRISTI LIBRUM HUNC/RECTE LIGAVI/LUDOVICUS BLOC’.

f. 212v-213r: O gloriosissima met een grote haal over beide folia Band: voorplat met blindstempeling

246

8. Walters W. 429.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Baltimore, Walters Art Gallery, MS W. 429 Datering Brugge (?) Lokalisering ca. 1500 Korte beschrijving Opmerking(en) Usus van Rome Band Niet contemporain. In ca. de zeventiende eeuw in Italië opnieuw gebonden, rood marokijnleer. Zilveren initialen gestempeld op het voorplat; bovenin DV, onderin MM, en achterplat; DM bovenin, RM onderin. Afmeting 7.5 cm breed, 10.9 cm hoog Materiaal Perkament Liniëring 17 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen 2, wisseling van hand op f. 184r. Taal Latijn Verluchter(s) Meester van de Gebedenboeken ca. 1500 en werkplaats. Verluchting 12 volbladminiaturen 2 gehistorieerde initialen Gedecoreerde initialen van verschillende grootte Margedecoratie rond volbladminiaturen, op folia tegenover volbladminiaturen en bij tekstopeningen ingeleid door gehistorieerde initialen. Geen Italiaanse elementen aanwezig.

247

8.1 Schrift Het schrift in Walters W. 429 is één van de schriften in dit onderzoek dat het meest op een zuivere rotunda lijkt. Sterker nog, er zijn nauwelijks foutjes in te vinden. Het schrift is ongelooflijk rond en breed, met zowel lucht tussen de woorden als tussen de afzonderlijke letters. De letters o, c en het kopje van de p en q zijn vrijwel perfect rond, zoals bijvoorbeeld te zien is in r. 4 proximus en r. 6 cognoue. De stokken en staarten zijn redelijk kort en de letters die op de schrijflijn horen te staan (m, n, f, h, staande-s en staande-r), staan daar ook keurig op. Ook het tweede pootje van de h is een schoolvoorbeeld van de rotunda, zoals het pootje bijna circulair op de schrijflijn eindigt, te zien bijvoorbeeld in r. 5 huic. Tevens zijn beide versies van de r gebruikt: de staande-r onder andere in r. 2 opera en de ronde-r in r. 3 quadraginta. De ɔ als abbreviatuur voor –us achter de b is ook aanwezig, namelijk in r. 7 quibɔ. Ondanks al deze rotunda kenmerken is er ook wat aan te merken op het schrift, al was het even zoeken naar de ‘foutjes’. Zo wordt de ɔ-abbreviatuur gebruikt, maar heeft de kopiist ervoor gekozen et uit te schrijven in plaats van een tironiaanse et te gebruiken. Dit is onder andere te zien in r. 1 en 11. De e-tjes van het rotunda schrift kennen wel enige hoekigheid, voornamelijk in het kopje en de haarlijn die het kopje sluit. In het schrift van Walters W. 429 is de hoekigheid daarentegen te detecteren in het boogje dat op de schrijflijn komt te staan. Zie bijvoorbeeld r. 1 et en r. 9 aue. Wat de kopiist dan, ten slotte, nog het meest verraad zijn de schreefjes aan de stokken en staarten die hij heeft overgenomen uit de noordelijke textualis. Hij doet het niet overal, maar het is onder andere te zien aan de p en de l in r. 10 plenadoris en het schreefje aan de h in r. 5 huic en hij.

f. 43v

248

8.2 Inhoud De teksten in Walters W. 429 zijn geheel conform de usus van Rome. Extra toegevoegd is de Geloofsbelijdenis van Athanasius. Deze tekst bevat echter, zoals vermeld, geen aanwijzingen voor een specifieke usus. Walters W. 429 bevat een redelijk algemene, voor ongeveer ⅓ ingevulde kalender. De vertegenwoordigde Vlaamse heiligen zijn Eligius (25 jun), de Translatie van Thomas Becket (3 jul), Bavo (1 okt) en Donatianus (14 okt) in het rood en Egidius (1 sept) in het zwart. Afwezig is Livinius (12 nov), waarmee de kalender als overwegend Brugs kan worden beoordeeld. Van de Italiaanse heiligen zijn de algemeen vereerde heiligen aanwezig, de specifiek vereerde heiligen van de verschillende nazioni zijn afwezig.

Folia Tekst Rubriek + Incipit Illustratie/ Bijzonderheden decoratie f. 1r-12v Kalender, elke maand Rubriek: Ianuarius 2-regelige verspreid over recto- xxxi luna vero xxx gedecoreerde versozijde initiaal bij elke maand. Geen miniaturen of margedecoratie. f. 13r-14r Suffragium tot het Rubriek: Oracio ad Ingeleid door een Op f. 13r en 13v zijn hele Heilig Aanschijn sancta Veronica grote, verluchte, 5- regels tekst doorgestreept. regelige initiaal. Incipit: Salve sancta facies f. 15v- Kruisgetijden Rubriek: Incipit Volbladminiatuur 21v officium sancte op f. 15r: crucis Gekruisigde Christus Incipit: Domine (Kruisiging). labia mea aperies f. 22v- Getijden van de Rubriek: Incipiunt Volbladminiatuur 27v Heilige Geest hore sancti spiritus op f. 22r: Pinksteren / Uitstorting van de Incipit: Domine Heilige Geest. labia mea aperies f. 28v- Mariamis Rubriek: Incipit Volbladminiatuur In de tekst zijn kleine 34v missa beate marie op f. 28r: “Virgin stukken tekst, alleen and Child in

249

Incipit: Et introibo enclosed garden, rubrieken, doorgestreept. ad altare dei offered fruit by Zie bv. f. 30v-31. angel”.424

f. 35r-40r Evangelieperikopen Rubriek: Initium Geen miniaturen, Het begin van de sancti evangelii geen marge- Evangelie-perikopen secundum decoratie. Ook de wordt slechts duidelijk iohannem gloria initiaal aan het gemaakt door een rode tibi domine begin van de tekst is rubriek. niet vergroot; Incipit: In principio slechts een 2- erat verbum regelige initiaal. f. 41v- Mariagetijden f. 42r: Incipit Volbladminiaturen Wel een miniatuur: 106r officium beate op opening Mariagetijden marie virginis f. 41v: Annunciatie, (metten), lauden, sext, secundum f. 61v: Visitatie, noon, vespers. consuetudinem f. 82v: Adoratie van romane curie. Ad de Magi, Geen miniatuur: priem, matutinas. f. 87v: Presentatie terts. in de Tempel, f. 92v: Kindermoord Rubriek van de hymn tot te Bethlehem, de Maagd (f. 106v-107r) f. 101v: Vlucht naar in 17e eeuw aangepast van Egypte. ‘Oratio ad beata maria’ tot ‘Antiphona B.M. Virginis’. f. 108v- Mariagetijden voor Rubriek: Incipit Volbladminiatuur 117v de advent / officium beate op f. 108r: Kroning Adventgetijden marie virginis quod van de Maagd. dicitur per totum adventum. Ad vesperas. Vs.

Incipit: Deus in adiutorium meum intende f. 118v- Boetpsalmen Rubriek: Incipiunt Volbladminiatuur 130v septem psalmi. Ps op f. 118r:

424 http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W429/description.html. Geraadpleegd op 10 september 2017.

250

Incipit: Domine ne Boetedoening van in furore David. f. 130v- Litanie, smeekbedes Rubriek: Letania Geen miniaturen of Bestemming niet op te 138v en aanroepingen margedecoratie. maken uit heiligen. Incipit: Kyrie - 16 apostelen/ elyson Elke aanroeping evangelisten: Petrus tot ingeleid door een 1- Marcus. regelige initiaal. - 12 martelaren, laatste 6 zijn samengevoegd, namelijk Johannes/Paulus, Cosmas/Damianus, Gervasius/Protasius. - 9 priesters/confessors . - 4 vertegenwoordigers kloosterordes: Benedictus, Franciscus, Anthonius, Dominicus. - 8 maagden/weduwes waaronder Maria Magdalena, Klara en Elisabeth. f. 139v- Dodenvigilie Rubrie: Incipiunt Volbladminiatuur Opvallend in de 183r vigilie mortuorum. op f. 139r: margedecoratie is de antiphona Verheffing van schedel (met haar) in de Lazarus. ondermarge met een bot in Incipit: Dilexi Initialen van 1 of 2 zijn mond en een vaandel quoniam exaudiet regels hoog. met tekst. f. 184r- Twee gebeden tot Rubriek: Oratio Gehistorieerde Op f. 187v zijn enkele 190v Maria devotissima ad initiaal van 7 regels regels onderaan de tekst beatu virginem op f. 184r: Pietà. doorgestreept. f. 184r- Obsecro te mariam 188r Incipit: Obsecro te f. 188r- O Intemerata Domina sancta 190v maria f. 191r- Geloofsbelijdenis van Rubriek: Canticum Gehistorieerde 196v Athanasius beati anthanesu initiaal van 7 regels episcopi. Athanasius op f. 191r. Incipit: Ovicuri qui

251

8.3 Verluchting Margedecoratie De margedecoratie in Walters W. 429 is op zeer uniforme wijze uitgevoerd: alle decoratie bestaat uit motiefjes op een geel/gouden ondergrond. De motiefjes bestaan uit verschillende soorten bloemetjes, diertjes en plantjes. In de ondermarges is enkele malen een drôlerie te zien.

f. 15v: drôlerie f. 29r: drôlerie

De margedecoratie is enkel op de openingsfolia van teksten vervaardigd en hoewel de decoratie op beide folia niet naadloos op elkaar aansluit, is er telkens wel doorloop van de decoratie. Er is geen interactie tussen de margedecoratie en de miniaturen. Wel volgt de margedecoratie in twee gevallen de tekst. Eerst gebeurt dat bij de Getijden van de Heilige Geest, waarbij de Heilige Geest in de ondermarge is toegevoegd, te zien op f. 23r. Verderop in het handschrift gebeurt dat ook bij de dodenvigilie, waarbij een schedel en teksten die in de dodenvigilie voorkomen zijn toegevoegd in linten, zoals te zien is op f. 139v-140r.

f. 23r: Getijden van de Heilige Geest f. 139v-140r: dodenvigilie

De margedecoratie op openingsfolia is telkens in alle vier de marges vervaardigd, op twee uitzonderingen na: op f. 184r en f. 191r is de margedecoratie in de buitenmarge weggelaten.

252

Dit zijn tevens de tekstopeningen waarbij geen miniatuur is geplaatst, maar ‘slechts’ een gehistorieerde initiaal in de tekst is vervaardigd. Behalve het algemene kenmerk van de Gent- Brugse School, de margedecoratie met motiefjes op gekleurde ondergrond, zien we ook het kenmerk van de zeer realistische weergave en schaduwwerking in de margedecoratie terug.

f. 41v: detail margedecoratie met schaduw

f. 184r: decoratie in drie marges

Miniaturen De miniaturen zijn ingevoegd op iets zwaarder perkament dan het perkament dat werd gebruikt voor tekstfolia. Het handschrift bevat thans twaalf volbladminiaturen, maar aangenomen wordt dat het handschrift oorspronkelijk vijftien miniaturen bevatte. Voor f. 13, f. 74 en f. 78 missen miniaturen. De tekst die begint op f. 13 is een suffragium tot het Heilig Aanschijn, dus vermoedelijk zat daar een Salvator Mundi-miniatuur of een Veronike- miniatuur. De missende miniaturen voor f. 74 en f. 78 hoorden bij de priem en terts van de Mariagetijden en omdat die miniaturen de jeugdcyclus van Christus volgen, hadden daar waarschijnlijk voorstellingen van respectievelijk de Geboorte van Christus en de Annunciatie aan de herders moeten zitten. Interesse in realiteit en architectuur is in de miniaturen van dit handschrift zeker weergegeven. Zowel interieur, zoals in f. 87: Presentatie in de tempel (zie volgende pagina), als exterieur, zoals in f. 118v: Boetedoening van David, wordt weergegeven.

253

f. 87v: Presentatie in de tempel f. 118v: Boetedoening van David

Het aspect van ‘emotie voor devotie’ is in de miniaturen in dit handschrift interessant. Hieronder staan miniaturen van de Gekruisigde Christus en de Kindermoord te Bethlehem. Enerzijds valt er aan de gezichten van de meeste figuren in de miniaturen niet veel af te lezen. Anderzijds tonen de vrouw midden voor in de Gekruisigde Christus en de aanvallende soldaat in de Kindermoord wel degelijk emotie, namelijk respectievelijk wanhoop en wreedheid. Wellicht vormen de miniaturen in dit handschrift vroege vertegenwoordigers van het ‘emotie voor devotie’ aspect.

f. 15v: Gekruisigde Christus f. 92v: Kindermoord te Bethlehem

254

Overige verluchting De overige verluchting bestaat in de eerste plaats uit twee gehistorieerde initialen van beide zeven regels hoog. Een Pietà is geplaatst bij de twee gebeden tot Maria, Obsecro te en O intemerata, en een verbeelding van Athanasius is, niet geheel verwonderlijk, geplaatst bij een tekst over zijn geloofsbelijdenis.

f. 184r: Pietà f. 191r: Athanasius

Verder bevat handschrift Walters W. 429 nog geschilderde initialen van verschillende groottes. Tekstopeningen krijgen initialen van 5 regels hoog, meestal in dezelfde stijl als de gehistorieerde initialen. Voorts krijgt elke maand in de kalender een 2-regelige initiaal en zijn er in de tekst ten slotte nog verscheidene initialen van 2 of 1 regel(s) hoog.

f. 23r: 5-regelige initiaal f. 7r: kalenderinitiaal f. 17r: 2- en 1-regelige initiaal

255

8.4 Provenance Vermoedelijk vervaardigd te Brugge, ca. 1500. Opnieuw gebonden in Italië in de zeventiende eeuw. Gekocht door Leo S. Olschki, Florence (IT), ca. 1910-1911. Zijn inventarisnummer ‘32198’ staat op de binnenkant van het voorplat. Aangekocht door Henry Walters, Baltimore, ca. 1911-1912.

Andere bijzonderheden en opmerkingen In het suffragium tot het Heilig Aanschijn zijn op f. 13r en 13v enkele regels doorgestreept. In de Mariamis, f. 30v-31r, zijn eveneens regels doorgestreept, hoewel het hier slechts de rubrieken betreft. Een derde keer doorhalen komt voor in de tekst van het Obsecro te, op f. 187v. Met een soort buideltasje van velvet ter bescherming.

f. 30v-31r: doorgestreepte rubrieken in de Mariamis

f. 13r: doorgestreepte regels in het suffragium tot het Heilig Aanschijn

velvet tasje

256

9. Rothschild-getijdenboek.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Canberra, National Library of Australia, Kerry Stokes Collection. Datering ca. 1505-1510 Lokalisering Brugge of Gent Korte beschrijving Opmerking(en) Band Niet contemporain. Afmeting Onbekend Materiaal Perkament Liniëring 18 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen 2 Taal Latijn Verluchter(s) Simon Bening, Gerard Horenbout, Meester van Jacobus IV van Schotland, Maximiliaanmeester, Meester van de gebedenboeken omstreeks 1500. Verluchting 67 volbladminiaturen 5 kleinere miniaturen Margedecoratie

257

9.1 Schrift Het schrift in het Rothschild-getijdenboek doet, ondanks dat er genoeg ruimte tussen de letters en woorden zit en goed leesbaar is, ietwat verticaal en hoekig aan. Rotunda-aspecten zijn aanwezig, zoals korte stokken en staarten en het feit dat de letters f, m, n, h, de staande-s en staande-r op de schrijflijn eindigen. Ook beide versies van de r zijn aanwezig. Deze zijn onder andere te zien in r. 1 memoria met een ronde-r en r. 5 (cor)robora waarin beide versies voorkomen. Opvallend is het woord terrena in r. 16, waarin beide versies direct naast elkaar worden gebruikt. In de één na laatste regel wordt voor per de rotunda abbreviatuur (ꝑ) gebruikt. Behalve de verticaliteit en het ietwat hoekige voorkomen van het schrift is er nog meer dat het geen zuivere Italiaanse rotunda, maar een italianiserende versie maakt. Zo wordt voor per dan wel een abbreviatuur gebruikt, et en pro worden echter uitgeschreven, zoals te zien is in r. 9 en r. 11. Tevens wordt er gebruik gemaakt van de scherpe v in plaats van de ronde (u) aan het begin van de woorden, te zien in r. 7 viciorum, een trekje dat is overgenomen uit de noordelijke textualis.

f. 226v

258

9.2 Inhoud Het handschrift is lange tijd een gebedenboek genoemd, wat niet vreemd is gezien de ‘afwijkende' teksten, maar is in feite een getijdenboek.425 Conform de usus van Rome zijn aanwezig: een kalender, de Evangelieperikopen, de Mariagetijden, de Adventgetijden, de boetpsalmen en litanie, de dodenvigilie, enkele suffragia en het Obsecro te en O intermerata. Er missen echter ook een aantal gebruikelijke teksten, namelijk de Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Geest en de Mariamis. Opvallend is nog, dat de suffragia tot Gregorius, Vincentius, Antonius van Padua en twee gebeden tot de Heilige Maagd door een andere hand vervaardigd zijn. Of deze teksten tegelijk met de rest van het handschrift zijn vervaardigd en ingebonden of later zijn toegevoegd is onbekend. Zoals vermeld biedt de Geloofsbelijdenis van Athanasius geen aanwijzingen tot een beoogde usus. Ook Gregorius, Vincentius, Antonius van Padua en Benedictus werden allen in een groot gebied vereerd en bieden geen aanwijzingen tot een beoogde usus. Het hymne tot Bernardus zou kunnen verwijzen naar de cisterciënzer kloosterorde, maar daar zijn verder geen aanwijzingen voor. Daarentegen bevatten de Getijden van de zeven weekdagen, elk gevolgd door een mis, wel een hint wat betreft de regio van beoogd gebruik, daar deze getijden kenmerkend zijn voor Zuid-Nederlandse getijdenboeken.426 Van de kalender zijn slechts twee platen, en daarmee vier maanden, gedigitaliseerd. Uit de schaars ingevulde kalender valt af te lezen dat het om een Vlaamse kalender gaat. Toevoegingen zijn namelijk Egidius (1 sept), Bavo (1 okt) en Donatianus (14 okt).

Folia Tekst427 Decoratie Bijzonderheden f. 1v-7r Kalender, elke maand op Elke maand krijgt een Vlaams één zijde van een folium illustratie van de werken van de maand en de sterrenbeelden. f. 9r-9v Suffragium tot het Heilig Aanschijn f. 10v-79r Getijden van de weekdagen en missen f. 79v-83r Evangelieperikopen f. 84v-133v Mariagetijden Volbladminiaturen bij openingen van alle getijden.

425 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 367. 426 https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/trivulzio-getijdenboek. Geraadpleegd op 18 september 2017. 427 Incipits en rubrieken zijn onbekend en dus is deze kolom uit het schema gelaten.

259 f. 134v-140v Adventgetijden f. 142r-146v Obsecro te O intemerata f. 147v-163v Boetpsalmen en litanie f. 164v-196v Dodenvigilie f. 197v-199r Zeven Vreugden van de Maagd Maria f. 199v-200r Gebeden tot de Heilige Naam van Jezus f. 201v-203r Aflaatgebeden van Gregorius de Grote f. 203v-243r Suffragia 37 volblad-miniaturen. Gebeden tot Vincentius, Antonius van Padua en Benedictus, in een andere hand. f. 244r-246v Gebeden tot de Heilige maagd f. 246v-264v Hymne tot Bernardus f. 247r-249v Geloofsbelijdenis van Athanasius

260

9.3 Verluchting Het Rothschild-getijdenboek is helaas niet geheel gedigitaliseerd, wat voor problemen zorgt bij het onderzoek naar de verluchting. Daardoor is bijvoorbeeld niet bekend of de margedecoratie zich alleen voordoet op de openingsfolia of ook op andere folia. Dankzij Christie’s, waar het boek in 2014 geveild werd, zijn wel enkele platen beschikbaar.428 Er zijn in de verluchting enkele elementen te vinden die Italië als beoogde plaats van gebruik aanwijzen. Zo zijn er antieke bouwelementen aanwezig, maar die werden ook gebruikt voor Gent-Brugse verluchting zonder Italië als bestemming. De kalender kan echter ook een aanwijzing bieden, aangezien daarin in de bovenmarge steeds de sterrenbeelden worden geplaatst op een donkerblauwe ondergrond met witte stippen, een patroon dat bij uitstek in de Italiaanse verluchtingskunst voorkwam. Behalve deze getoetste elementen bevat dit getijdenboek nog een extra Italiaans element: Maurits Smeyers zegt in Vlaamse miniaturen dat de marge van f. 28v een patroon heeft gekregen dat een Italiaans textiel simuleert met een granaatappel motief.429

(Boven) Detail uit de kalender, april: sterrenbeeld stier op donkerblauwe ondergrond met witte stippen en antieke bouwelementen

(Links) f. 28v: de Dodenmis, met in de marges een patroon zoals gebruikt werd in Italiaans textiel.

428 http://www.christies.com/lotfinder/books-manuscripts/the-rothschild-prayerbook-a-book-of-hours-5766082- details.aspx. Geraadpleegd op 11 september 2017. 429 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 428.

261

Margedecoratie Het Rothschild-getijdenboek bevat een veelvoud aan verschillende margedecoratie, waarmee vrijwel alle kenmerken van de Gent-Brugse Stijl worden weergegeven. Zo zijn er de klassieke strooiranden met ranken, bloemen, figuren, juwelen en dieren op een geel/gouden ondergrond, en tevens strooiranden op een rode, groene of bruine ondergrond. De motiefjes lijken levensecht, waarbij veel aandacht is besteed aan detail en illusionistische effecten.

Er zijn randen met specifieke patronen variërend van pauwenveren, teksten en medaillons tot engeltjes en heiligen.

Er zijn de architectonische randen op blauwe of bruine ondergrond. Tevens is er ook margedecoratie met groot illusionistisch effect, zoals bij het hymne van Bernardus, waarin de tekst in een soort zwevend retabel lijkt afgebeeld. Opvallend is, dat de miniatuur op het overliggende openinsfolium in een zelfde soort retabel afgebeeld is.

262

f. 245v-46r: Hymne tot Bernardus

f. 109v-110r: Mariagetijden, priem

Andere kenmerken van de Gent-Brugse Stijl zoals landschappen, interesse in de realiteit, alsmede het narratieve karakter van de margedecoratie en rijk kleurgebruik vallen dan, ten slotte, nog te zien in de margedecoratie die de openingsfolia van de priem van de Mariagetijden vergezellen.

263

Miniaturen Het decoratieprogramma van het Rothschild-getijdenboek is lastig vast te stellen door het digitaal ontbreken van de meeste folia. Wel kan vermeld worden dat in de kalender elke maand een bas-de-page miniatuur met de werken van de maand krijgt, evenals het sterrenbeeld in de bovenmarge. Zelfs in deze kleine miniatuur zijn al enkele kenmerken van de Gent-Brugse Stijl waar te nemen, namelijk interesse in de realiteit, het weergeven van landschappen en een buitengewoon oog voor detail.

Detail uit de kalender, april: schapen hoeden

Interactie tussen of integratie van de margedecoratie en de miniatuur kon al worden waargenomen bij het hymne tot Bernardus (boven weergegeven) en is ook zichtbaar in de verluchting bij de Mis van de Drievuldigheid, waarbij de cirkel van figuren uit de marge door lijken te lopen in de bovenkant van de miniatuur. Deze cirkel van engelen doet denken aan zo’n zelfde weergave in het Spinola-getijdenboek, waar het de omlijsting vormt bij een Salvator Mundi (zie verderop voor Spinola-getijdenboek).

(links) Rothschild- getijdenboek, f. 10v: Mis van de Drievuldigheid

(rechts) Spinola- getijdenboek, f. 9r: Salvator Mundi

264

Overige verluchting Alle gebeden beginnen met een 5 of 6-regelige gedecoreerde initiaal, gevormd door acanthusranken. In de tekst komen dan nog 1 en 2-regelige gedecoreerde initialen voor.

6-regelige initiaal

2-regelige initiaal

9.4 Provenance De opdrachtgever is onbekend, er zijn geen wapenschilden of emblemen aanwezig die een aanwijzing zouden kunnen bieden. Vermoedelijk heeft de opdrachtgever de suffragia tot Vincentius, Antonius van Padua en Benedictus (f. 239r-243 v) en twee gebeden tot de Heilige Maagd (f. 244-246v) toe laten voegen. In de zestiende eeuw in handen van hertog Ernst von Wittelsbach (1500-1560) en werd daarna in de Biblioteca Palatina te Heidelberg opgenomen. Verblijfplaats onbekend van 1623 tot 1886. Over de verblijfplaats van het handschrift bij Von Wittelsbach en in de Biblioteca Palatina bestaat echter enige twijfel. Zeker is dat het handschrift zich in 1866 in de collectie van de Rothschild familie in Wenen bevindt. 1938: handschrift in beslag genomen door de Oostenrijkse staat, in 1999 terug gegeven aan de rechtmatige eigenaars. Geveild bij Christie’s, New York, in maart 1999. Geveild bij Christie’s, New York, in januari 2014, thans in National Library of Australia.

Andere bijzonderheden en opmerkingen -

265

10. Spinola-getijdenboek. Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Los Angeles, J. Paul Getty Museum, Ms. Ludwig IX 18; 83.ML.114 Datering ca. 1510-1520 Lokalisering Brugge of Gent Korte beschrijving Opmerking(en) Genoemd naar het de Genuese familie die het boek ooit bezat. Mogelijk gemaakt voor Margaretha van Oostenrijk, regent van de Nederlanden. Band Niet contemporain. Rood marokijn Afmeting 16.7 cm breed, 23.2 cm hoog Materiaal Perkament Liniëring 17 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen Onbekend Taal Latijn Verluchter(s) Meester van Jacobus IV van Schotland (hoofdverluchter, geïdentificeerd als) Gerard Horenbout, werkplaats van de Maximiliaanmeester, Meester van het Dresdense gebedenboek, Meester van de Lübeck Bijbel en Meester van de gebedenboeken van omstreeks 1500.430 Verluchting 1 volbladminiatuur, 70 driekwart-pagina miniaturen 12 bas-de-page miniaturen bij de kalender 63 gehistorieerde marges Gedecoreerde marges Gedecoreerde initialen van verschillende grootte

430 http://www.getty.edu/art/collection/objects/1401/master-of-james-iv-of-scotland-master-of-the-dresden- prayer-book-master-of-the-lubeck-bible-et-al-spinola-hours-flemish-1510-to-1520/. Geraadpleegd op 11 september 2017.

266

10.1 Schrift Het schrift in het Spinola-getijdenboek is ietwat aan de verticale kant en het verschil tussen de haarlijnen en dikke lijnen zijn groot, wat het onderscheiden van afzonderlijke letters af en toe lastig kan maken. Zie bijvoorbeeld het tweede woord in r. 6, staat daar celorum of eclorum? Que en con- worden uitgeschreven, in plaats van de rotunda abbreviaturen ꝗ en ɔ te gebruiken, zoals te zien is in r. 13 en r. 15. Dat dit schrift dan wel geen zuivere rotunda is, maar wel een variant daarvan, kan afgeleid worden uit de f, h, m, n, staande-s en staande-r, die allemaal netjes op de schrijflijn staan. Tevens valt het gebruik van zowel de d met de rechte stok vast te stellen, zoals in r. 1 splendoris, als d-tjes met een horizontale stok, zoals bijvoorbeeld een regel lager in candoris. In dat woord komt ook de ronde-r voor, terwijl in r. 5 de staande-r voorkomt in videre. Ook wordt daarin geen scherp getekende v aan het begin van het woord gebruikt, maar een ronde v (u), zoals gewoon is in de rotunda. Ten slotte dan nog de vorm van de h, die, zoals een goede rotunda-h hoort te zijn, keurig met beide pootjes op de schrijflijn staat en waarvan de tweede poot bijna circulair naar de eerste toe buigt. Dit is onder andere te zien in r. 9 hae en de één na laatste regel ho(stile).

f. 9v

267

10.2 Inhoud Het J. Paul Getty Museum, waar het handschrift zicht thans bevindt, zegt over de “Spinola Hours” op de website:

A book of hours contains a calendar of Church holidays, the Hours of the Virgin, which is a cycle of prayer services devoted to the Virgin Mary, the Office for the Dead, and other prayers, hymns, and readings. This particular book augments these contents with a special series of weekday offices and masses, providing even more possibilities for rich illuminations.431

Kren en McKendrick, die het handschrift in hun Illuminating the Renaissance hebben opgenomen, zeggen dan nog:

Determining the date and place of origin of the Spinola Hours is equally difficult due to a lack of concrete evidence. Little information is revealed by an examination of the manuscripts content’s; the only unusual text is the prayer of Pope Leo (f. 290v). Although perhaps not much should be concluded from its presence, if it was included in tribute to Pope Leo X (1475-1521), it would provide a terminus post quem for the manuscript of 1513, when he became pope.432

Problematisch aan dit handschrift is dat het, zoals hierboven vermeld, slecht te lokaliseren is. In het handschrift zijn veel teksten opgenomen volgens de usus van Rome, alsmede de usus van Rome binnen die teksten (kalender, Mariagetijden, dodenvigilie). Desalniettemin zijn er ook veel teksten die gebruikelijk waren binnen die usus afwezig, zoals de Kruisgetijden, de Heilige Geestgetijden en de Mariamis. De enige tekst die enig licht zou kunnen werpen over de plaats van oorsprong of gebruik van dit handschrift zijn de Getijden van de weekdagen en missen, daar deze getijden kenmerkend zijn voor Zuid-Nederlandse getijdenboeken.433 Wat dan opvalt aan de kalender, is dat er juist weinig Zuid-Nederlandse heiligen zijn opgetekend. De Translatie van Thomas Becket (3 jul) en Egidius (1 sept) worden wel vermeld, maar slechts in zwarte inkt. De andere heiligen zijn helemaal niet aanwezig, noch de Italiaanse patroonheiligen. De algemeen vereerde Italiaanse heiligen zijn dan wel weer aanwezig, maar bieden geen uitsluitsel wat betreft de beoogde usus.

431 http://www.getty.edu/art/collection/objects/3872/workshop-of-the-master-of-james-iv-of-scotland-threshing- and-pig-feeding-zodiacal-sign-of-sagittarius-flemish-about-1510-1520/. Geraadpleegd op 11 september 2017. 432 Kren & McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 416. 433 https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/trivulzio-getijdenboek. Geraadpleegd op 18 september 2017.

268

Folia Tekst Decoratie Bijzonderheden f. 1v-7r Kalender Bas-de-page miniaturen van Usus van Rome, volledig de werken van de maand en gevuld. medaillons in de buitenmarges met sterrenbeelden en andere voorstellingen. f. 8v-10r Oratio devotissima Margedecoratie op Veronice domini nostri f. 8v: Kruisdraging, Ihesu Christi f. 9r: Salvator Mundi. f. 10v-83r Getijden van de Gedecoreerde tekstpagina’s en weekdagen en missen margedecoratie met narratief of voorstelling op f. 10v: Tronende Drie- eenheid, f. 11r: Abraham en de drie engelen, f. 21v: Feestmaal van de rijke man, f. 22r: Ziel van Lazarus tot Abraham gedragen, f. 31v: Pinksteren, f. 32r: Elias bid voor Vuur van de Hemel, f. 39v: Mannelijke martelaren en heiligen aanbidden het Lam Gods, f. 40r: Vrouwelijke martelaren en heiligen aanbidden het Lam Gods, f. 48v: Processie van Corpus Christi, f. 49r: Israëlieten verzamelen manna uit de Hemel, f. 56v: Kruisiging, f. 57r: Mozes en het bronzen serpent, f. 64v: Tronende Madonna met kind, f. 65r: Boom van Jesse.

269 f. 83v-90v Evangelieperikopen Gedecoreerde tekstpagina’s en margedecoratie met narratief of voorstelling: f. 83v: miniatuur met Johannes op Patmos, f. 83v-84r: Marges met scènes uit het leven van Johannes, f. 85v: miniatuur met Lukas, f. 87v: miniatuur met Mattheus, f. 89v: miniatuur met Marcus. f. 92v-152r Mariagetijden Miniaturen met bijpassende en Usus van Rome. vaak doorlopende margedecoratie op: f. 92v: Annunciatie, f. 93r: scènes uit het leven van Gideon en Mozes, f. 109v: Visitatie, f. 110r: Christus voor Annas, f. 119v: Geboorte, f. 120r: Christus voor Caiaphas, f. 125v: Adoratie van de herders, f. 126r: Christus voor Pilatus, f. 130v: Adoratie van de Magi, f. 131r: Geseling, f. 135v: Presentatie in de tempel, f. 126r: Ecce Homo, f. 140v: Kindermoord te Bethlehem, f. 141r: Kruisdraging, f. 148v: Hemelvaart van Maria, f. 149r: Gekruisigde Christus. f. 152v-165r Adventgetijden Miniaturen met bijpassende en vaak doorlopende margedecoratie op: f. 153v: Kroning van Maria.

270 f. 165v-184r Boetpsalmen en litanie Miniaturen met bijpassende en vaak doorlopende margedecoratie op: f. 165v: Laatste Oordeel, f. 166r: Boetedoening van David. f. 184v-223r Dodenvigilie Miniaturen met bijpassende en Usus van Rome. vaak doorlopende margedecoratie op: f. 184v: Sterfbedscène, f. 185r: Dodenmis. f. 223v-238v Hiëronymuspsalter Miniatuur op f. 223v: Lezende Hiëronymus. f. 239v-245r Gebeden tot Maria Miniatuur op f. 239v: Maagd met Kind. f. 245v-271v Heiligen memoriae Miniaturen op f. 245v: Wederopstanding, f. 247v: Dood van de Maagd, f. 248v: Michaël, f. 249v: Johannes de Doper met het Lam Gods op een boek, f. 250v: Petrus en Paulus f. 252r: Andreas, f. 252v: James als pelgrim, f. 253v: Stefanus, f. 254v: Sebastiaan, f. 255v: Christoffel draagt het Christuskind, f. 256v: Julianus en zijn vrouw, f. 257v: Alle heiligen, f. 258v: Stigmata van Franciscus, f. 259v: Antonius van Padua, f. 260v: Dominicus, f. 261v: Nicolaas redt kinderen van de tobbe, f. 262v: Confessoren,

271

f. 263v: Maagd en kind met Anne, f. 264v: Maria Magdalena met een boek en kruik, f. 265v: Catharina met zwaard en boek, f. 266v: Barbara met de toren, f. 267v: Clara met monstrans, f. 168v: Elisabeth, f. 269v: Maagdelijke heiligen, f. 270v: Alle heiligen. f. 272v-279r Diverse gebeden en verzen Miniatuur op f. 272v: Gregoriusmis. Volbladminiatuur op f.276v: Prekende Johannes de Doper en Christus met de Apostelen. f. 279v-282v Canticum Athanasii f. 283r-290r Passieevangelie van Miniatuur op f. 290v: Paus Johannes Leo. f. 290v-312r Mariagebed

272

10.3 Verluchting Zoals al bij de inhoud vermeld is, is dit handschrift lastig te lokaliseren. Behalve dat de inhoud weinig prijsgeeft over een plaats van vervaardiging of beoogd gebruik, biedt ook de verluchting niet veel houvast. Geen van de kunstenaars die aan de verluchting van het handschrift hebben meegewerkt kunnen met zekerheid in Gent of Brugge worden geplaatst. Gezien de complexiteit en kosten van het project is het mogelijk dat het handschrift van de ene naar de andere stad reisde in de loop van zijn samenstelling.434 De verluchting van het Spinola-getijdenboek is van ongekende genialiteit en daarmee kan het werk met recht tot één van de topstukken van de Vlaamse verluchtingskunst gerekend worden. Het overtreft andere handschriften van die tijd door de ingenieuze manier waarop de tekst is geïntegreerd in het beeld en door de integratie van de miniatuur en de marges: de margedecoratie en de miniaturen lopen zo in elkaar door dat er nauwelijks meer een onderscheid te maken is. In plaats van een beschrijving te geven van álle verluchting die het werk rijk is, een onderneming gedoemd te mislukken gezien de omvang van de verluchting, pik ik er enkele elementen van de Gent-Brugse Stijl uit en demonstreer ik die aan de hand van platen uit het handschrift. Ook kies ik er hier voor, gezien de grenzeloze integratie van tekst, marge en miniatuur, om die factoren niet apart maar samen te behandelen.

Eén van de vroegste kenmerken van de Gent-Brugse Stijl in margedecoratie zijn de acanthusbladeren en bloemen op een gekleurde ondergrond. Hierbij werd veel gebruik gemaakt van schaduw en een zeer realistische, gedetailleerde weergave van de motiefjes, waarbij een trompe-l’oeil effect werd bereikt. Dit is zeker ook in het Spinola-getijdenboek aanwezig, met name bij folia die geen tekstopening bevatten. Randen variëren van gekleurde ondergronden in geel, rood en blauw. Motiefjes variëren van bloemetjes, via diertjes en sculpturen tot letters.

434 Kren & McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 417. 273

Verdere kenmerken van verluchting in de Gent-Brugse Stijl zijn oog voor detail, rijke kleuren en decoratieve en illusionistische effecten. In het Spinola-getijdenboek zijn al deze kenmerken in veelvoud aanwezig. In de verluchting wordt gezocht naar de grenzen van het illusionisme. Een goed voorbeeld hiervan is te zien in f. 10v: de Tronende Drie-Eenheid, waarin de marges een frame en een hemelse achtergrond vormen voor de voorstelling. De Tronende Drie-Eenheid lijkt te zweven in die achtergrond, de troon is met extreem oog voor detail uitgevoerd. Op de voorstelling lijkt een reepje perkament vast te zijn gezet met spelden, waarop de tekst zich bevindt.

f. 10v: Tronende Drie-Eenheid

274

Ook andere Gent-Brugse elementen in het Spinola-getijdenboek zoals architectuur, landschappen en het narratieve karakter van de verluchting zijn ongeëvenaard. Zie hiernaast bijvoorbeeld een weergave van de Annunciatie (f. 92v). In de miniatuur kan een glimp opgevangen worden van het interieur van een gebouw, waarvan de buitenkant in de marge kan worden gezien. Dit geeft een soort X-ray vision-effect. De integratie van marge en miniatuur is ook hier weer aanwezig, met een engel die in de linker marge het gebouw binnenloopt, waardoor het lijkt alsof de engel elk moment in de miniatuur kan verschijnen. f. 92v: Annunciatie

Het sterke narratieve karakter van de verluchting is onder meer te zien in een serie illustraties die bij de dodenvigilie is geplaatst. Op f. 184v en f. 185r wordt slim gebruik gemaakt van miniaturen en marges om een verhaal te vertellen: van de Dood, aanwezig als skelet in de linker ondermarge, naar rouw in de linker hoofdminiatuur, naar de begrafenis in de kerk in de miniatuur van het overliggende blad en, ten slotte, naar eeuwige rust in de crypte van de kerk in de rechter ondermarge.

f. 184v f. 185r

275

Landschap, sfeer en atmosfeer, emotie voor devotie, geïndividualiseerde figuren en een uitzonderlijk oog voor detail. Al deze elementen zijn te zien op f. 56v, met een uitbeelding de Gekruisigde Christus en de moordenaars / de Kruisiging. Een kale berg met dode bomen en een dorpje linksachter in de verte zijn het decor voor een luguber schouwspel. Het dramatische moment wordt versterkt door de dreigende, donkere lucht. De tientallen figuren die zijn toegestroomd om het schouwspel te aanschouwen zijn allen goed van elkaar te onderscheiden. De ingehouden wanhoop van Maria is van haar gezicht af te lezen en het lijden van Christus, met zijn lendendoek wapperend in de wind, is duidelijk herkenbaar. f. 56v: Kruisiging

f. 56v: detail Maria en Christus uit de Krusiging.

De enige volbladminiatuur dat het handschrift rijk is, beeldt Johannes de Doper predikt en Christus en de apostelen uit. De illustratie, waarvan de recto-zijde blank is, is voor f. 277 ingevoegd. Alle andere folia met miniaturen bevatten tekst.

f. 276v: Johannes de Doper predikt en Christus en de apostelen

276

10.4 Provenance Dat het handschrift vervaardigd was voor een rijke opdrachtgever moge duidelijk zijn. Het werk bevat echter weinig informatie die zou kunnen helpen die opdrachtgever te identificeren. Vermoed wordt dat het handschrift gemaakt is in opdracht van Margaretha van Oostenrijk, voor wie de Meester van Jacobus IV van Schotland ook andere werken vervaardigde. In de achttiende eeuw behoorde het handschrift de Genuese Spinola familie toe, waaraan het handschrift zijn moderne naam dankt.

Andere bijzonderheden en opmerkingen De achttiende-eeuwse band van het Spinola-getijdenboek is rood marokijn met goud- stempeling met de wapens van de Spinola familie. Deze binding komt overeen met die van de Très Riches Heures, waarvan menig geleerde gelooft dat die ooit in het bezit was van Margaretha van Oostenrijk.435

435 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 416. 277

11. Da Costa-getijdenboek, NY M 399. Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur New York, J. Pierpont Morgan Library, MS M. 399 Datering ca. 1515 Lokalisering Brugge of Gent 436 Korte beschrijving Opmerking(en) Thans in twee delen Band Groen velvet met zilveren sluitinkjes. In tweeën gedeeld en opnieuw gebonden in 1983, in donkergroen marokijn. Afmeting Onbekend Materiaal Perkament Liniëring 17 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen 2, wisseling van hand op f. 352 Taal Latijn Verluchter(s) Simon Bening en werkplaats. Verluchting 75 volbladminiaturen, met inbegrip van de kalender illustraties 14 kleinere miniaturen 12 gehistorieerde marges met sterrenbeelden

436 Zelfs in New York zijn ze daar blijkbaar nog niet over uit, aangezien op verschillende pagina’s van dezelfde website de ene keer Brugge en de andere keer Gent wordt genoemd als plaats van vervaardiging. http://www.themorgan.org/. Geraadpleegd op 11 september 2017.

278

11.1 Schrift The Morgen Library heeft een groot deel van het handschrift gedigitaliseerd, echter is de kwaliteit van de platen matig, waardoor algemeen schriftonderzoek geen probleem is, maar gedetailleerd onderzoek naar afzonderlijke lettervormen lastig is. Wel hebben ze gedetailleerde opnamen van de verluchting gemaakt, waar af en toe ook een stukje tekst op staat. Met behulp van die bijeen geraapte stukjes tekst, op de volgende bladzijde weergegeven, heb ik het onderzoek naar het schrift gedaan. Wordt er om te beginnen gekeken naar het algemene schriftbeeld op f. 23v, dan kan al vastgesteld worden dat het hier in ieder geval om een rotunda-achtig schrift gaat. Het schrift is heel rond en mooi breed, er is veel ruimte tussen de woorden en, ook al kunnen de kleinste details (nog) niet worden waargenomen, de letters zijn prima herkenbaar. De stokken en staarten zijn kort, zie bijvoorbeeld, r. 2 peruenire, waarin de staart van de p vrijwel op de schrijflijn blijft staan. De o-tjes zijn bijna perfect rond en ook het kopje van de g en de buik van de b zijn extreem rond en breed, zoals te zien is in r. 1 gloriam en r. 13 tibi. Toch zijn ook in dit schrift weer kleine ‘foutjes’ te detecteren die er voor zorgen dat dit schrift niet als zuivere rotunda maar als italianiserende rotunda moet worden aangemerkt. Zo wordt op f. 31v bijvoorbeeld vtilitas genoteerd, waarbij dus een puntige u (v) wordt gebruikt in plaats van een ronde. Voorts valt op f. 21v te zien dat de kopiist de neiging tot het maken van schreefjes aan stok- en staartletters, een typisch noordelijke textualis-trekje, niet kon weerstaan. In de bovenste regel krijgt de l in glori(e) een schreefje en in de onderste regel wordt ook een schreefje onderaan de q in quid geplaatst. Ten slotte dan nog f. 33r, waarin de kopiist weer de neiging tot decoreren niet kon weerstaan: hij verlengt de s met een krulletje naar boven in r. 1 matris en de r in r. 3 propicius krijgt een haal tot onder de schrijflijn.

279

f. 23v

f. 31v: vtilitas met een scherpe u f. 31v: glori(e) en quid met schreefjes in plaats van een ronde

f. 33r: decoratief haaltje aan de s in r. 1 matris en de r in r. 3 propicius

280

11.2 Inhoud Omdat The Morgan Library niet het hele getijdenboek heeft gedigitaliseerd, maar slechts de folia met verluchting, is het lastig zelf de inhoud van het werk vast te stellen. Wel heeft The Morgan Library op de website een oude beschrijving beschikbaar gesteld, die ik hier als leidraad gebruik.437 De teksten wijzen niet op een duidelijke usus. Vrijwel alle teksten die gewoonlijk in een getijdenboek voor de usus van Rome zitten zijn aanwezig, op de Adventgetijden na. Ook de specifieke teksten zijn verder niet tot hulp bij het vaststellen van een beoogde plek van gebruik. Zo bieden de Mariagetijden überhaupt geen aanwijzingen voor welke usus dan ook, ook niet die van Rome.438 De dodenvigilie volgt wel de usus van Rome. Om dit alles nog ingewikkelder te maken is de kalender opgezet volgens de usus van Straatsburg, aldus vastgesteld door de beschrijver van The Morgan Library. Aangezien de kalender niet gedigitaliseerd is valt deze vaststelling niet te toetsen.

Folia Tekst Decoratie Bijzonderheden f. 3r Kalender Volbladminiatuur per Usus van Straatsburg. maand, op overgelegen tekstpagina marge- decoratie en een bas- de-page miniatuur van de sterrenbeelden. f. 15v Passiegetijden Volbladminiatuur op f. 15v: Arrestatie van Christus. Kleinere miniaturen op f. 21v: Christus voor Caiaphas, f. 23v: Christus voor Herodes Antipas, f. 25v: Ecce Homo, f. 27v: Kruisiging, f. 29r: Gekruisigde Christus, f. 31r: Kruisafneming, f. 33r: Graflegging.

437 http://corsair.morganlibrary.org/msdescr/BBM0399a.pdf. Geraadpleegd op 11 september 2017. 438 http://www.themorgan.org/manuscript/112362. Geraadpleegd op 11 september 2017.

281 f. 36v Officium de quinque Volbladminiatuur op De vijf wonden van Christus. vulneribus f.36v: Misdienst. f. 42r Oracio beati gregorii pape Kleinere miniatuur op de quinque vulneribus f. 42r: Christus als Ihesu Christi man van smarten. f. 45 Passieverhaal uit de Volbladminiatuur op f. Evangelieperikopen 44v: Marteling van Christus, f. 58v: Bespotting van Christus, f. 70v: Ecce Homo, f. 82v: Kruisdraging. f. 93r Officium compassionis Volbladminiatuur op f. beate Marie Virginis 92v: Zeven Smarten van de Maagd. f. 95 Vijftien gebeden van Birgitta van Zweden f. 97 Gebed tot Christus f. 112r Evangelieperikopen Volbladminiatuur op f. 111v: Johannes op Patmos, f. 113v: Lucas, f. 116v: Mattheus, f. 119v: Marcus. f. 122r Memoriae van de vier Volbladminiatuur op Evangelisten f. 121v: Johannes, f. 123v: Marcus, f. 125v: Mattheus, f. 127v: Lucas. f. 130r Mariagetijden Volbladminiatuur op f. 129v: Annunciatie, f. 140v: Visitatie, f. 151v: Geboorte, f. 157v: Annunciatie aan de herder, f. 162v: Adoratie van de Magi, f. 166v: Presentatie, f. 170v: Vlucht,

282

f. 176v: Kroning van de Maagd. f. 184r Kruisgetijden Volbladminiatuur op f. 183v: Kruisiging / Gekruisigde Christus. f. 190r Getijden van de Heilige Volbladminiatuur op f. Geest 189v: Pinksteren / Uitstorting van de Heilige Geest. f. 195r Suffragium tot het Heilig Volbladminiatuur op f. Aanschijn 194v: Salvator Mundi. f. 198r Gebed tot de wonden van Volbladminiatuur op Met rubriek waarin aflaat wordt Christus f. 197v: Christus als toegezegd. Man van Smarten. Rubriek later doorgestreept. f. 199r Gebed tot de Maagd Kleinere miniatuur op Rubriek later doorgestreept. f. 199r: Maagd met Christuskind. f. 200 Antifonen voor verschillende seizoenen f. 203r Boetpsalmen en litanie Volbladminiatuur op f. 202v: David en Goliath. f. 227r Dodenvigilie Volbladminiatuur op Usus van Rome. f. 226v: Verheffing van Lazarus. f. 272r Memoriae tot verschillende Volbladminiatuur op heiligen, apostelen, f. 271v: Aartsengel martelaren, confessors en Michael, de maagden f. 273v: Onthoofding Johannes de Doper, f. 275v: Petrus en Paulus, f. 277v: Andreas, f. 279v: Jacobus, f. 283v: Jacobus Major, f. 285v: Steniging van Stefanus,

283 f. 287v: Laurentius van Rome, f. 289v: Marteling van Sebastiaan, f. 291v: Christoffel draagt het Christuskind, f. 293v: Georgius van Cappadocië, f. 295v: Gemartelden, f. 297v: Boetedoening van Jerome, f. 299v: Augustinus van Hippo, f. 301v: Benedictus van Montecassino, f. 304v: Franciscus van Assisi ontvangt stigmata, f. 306v: Visioen van Christus aan het Kruis, f. 308v: Antonius van Padua predikt tot de Vissen, f. 310v: Dominicus van Bologna, f. 312v: Bernardinus van Siena, f. 314v: Onuphrius van Egypte, f. 316v: Rochus van Montpellier toont beenwond, f. 318v: Groep confessors, f. 320v: Magi, f. 322v: Anna, Maagd en Christuskind, f. 324v: Katharina van Alexandrië,

284

f. 326v: Maria Magdalena, f. 328v: Elizabeth van Hongarije, f. 330v: Keizerin Helena, f. 332v: Apollonia van Alexandrië, f. 334v: Lucia van Syracuse, f. 336v: Ursula van Keulen, f. 338v: Moord op Ursula en de 11.000 maagden. f. 341r Getijden van de Volbladminiatuur op f. Drievuldigheid 340v: Heilige Drie- Eenheid. f. 352r Getijden van de Volbladminiatuur op f. Ontvangenis 351v: Onbevlekte ontvangenis. f. 361r Vijftien gebeden tot Volbladminiatuur op f. Inclusief aflaten. Christus 360v: Christus in Gethsemane. f. 370 r Mariamis Volbladminiatuur op f. 369v: Misdienst. f. 374v Stabat Mater Kleinere miniatuur op f. 374v: De Maagd en Johannes de Doper bij het lege Kruis. f. 376v Obsecro te Kleinere miniatuur op O intemerata f. 376v: Maagd met Christuskind, f. 380r: Bewening. f. 382v Gebed tot het gelaat (?) van Kleinere miniaturen op Deel van de rubriek op f. 385v Christus f. 382v: God de Vader, doorgekrast. f. 385v: Het Kind Jezus met de instrumenten van de Passie. f. 395v Gebed tot Augustinus

285

11.3 Verluchting Margedecoratie De verschillende soorten margedecoratie in NY M 399 zijn bijna te veel om op te noemen. Met name in de strooiranden en narratieve illustraties is heel veel variatie aangebracht. Zo krijgen de strooiranden welgeteld negen verschillende ondergronden; namelijk groen, donkerblauw/zwart, geel/goud, blauw, lichtblauw, roze, bruin, rood en een mengvorm van die kleuren. Motiefjes variëren per rand, zo zijn er de klassieke ranken, bloemen, diertjes en figuurtjes.

Voorts zijn er de marges rozenkransen, potten, vazen en letters. Iets ingewikkelder zijn al die met architectonische / ornamentale elementen en letters.

f. 189v

f. 44v

286

f. 111v: Johannes op Patmos

f. 202v: David en Goliath

Het Gent-Brugse kenmerk van de landschappen is in de margedecoratie van NY M 399 ook zeker weer aanwezig, zoals bijvoorbeeld in f. 111v en f. 202v, hierboven afgebeeld. Hierin zijn ook andere Gent-Brugse kenmerken aanwezig, zoals het narratieve karakter van de voorstelling, geïndividualiseerde figuren en oog voor detail. Op f. 111v is er ook interactie tussen de miniatuur en de margedecoratie aanwezig: de zee van de margedecoratie loopt nog net een beetje door op de miniatuur, waardoor het lijkt alsof het bootje om Johannes op het eiland heen vaart. Interactie tussen miniatuur en margedecoratie is het best zichtbaar op f. 92v. De miniatuur toont de Maagd, met de Zeven Smarten er in kleine medaillons omheen uitgebeeld. De Smarten zijn dan weer door middel van zwaarden, die Maria wonden toebrengen, met de hoofdillustratie verbonden.

f. 92v: Zeven Smarten van Maria

287

Miniaturen Landschappen en scènes uit de realiteit zijn veelvuldig aanwezig in de miniaturen van NY M 399, met name in de kalenderillustraties. Op f. 7v is een zomers landschap te zien met bomen die in bloei staan en met een uitbeelding van Schapen scheren, het werk van de maand juni. Op f. 13v is een bijna identiek landschap weergegeven maar dan volgens het seizoen dat bij de maand december hoort, namelijk een besneeuwd landschap. Ook de Gent-Brugse kenmerken van het weergeven van de realiteit en oog voor detail zijn aanwezig in deze miniaturen: de afzonderlijke blaadjes van de bomen zijn bijna te tellen. Wat opvalt aan f. 7v en f. 13v, is dat de achtergronden, hoewel in een nder jaargetijde, vrijwel gelijk zijn. Hier heeft Bening (en/of zijn werkplaats) dus evident gebruik gemaakt van een patroon.

f. 7v: Juni, schapen scheren . 13v: December, varkensslacht

Oog voor detail is op grootse wijze aanwezig in f. 151v, terwijl de scène zelf, De Geboorte van Christus, aanvoelt als een heel besloten gebeurtenis. Het illusionistische effect bereikt door het slimme gebruik van architectuur, kleur en licht geven het gevoel dat je over de schouders van de engeltjes mee kijkt.

f. 151v: Geboorte van Christus

288

Op f. 58v, Bespotting van Christus, is het ‘emotie voor devotie’ principe goed zichtbaar. Afgebeeld is Christus, die de bespotting gelaten ondergaat. Linksvoor is een mannetje afgebeeld waarbij, dankzij de geïndividualiseerde personages, de afkeer en spot van zijn gezicht af te lezen is. Men kan hier niet anders dan meeleven met Christus. Tevens is hier weer slim gebruik gemaakt van illusionistische effecten in de architectuur en de vloerbetegeling om diepte te creëren. Dit diepte-effect wordt nog vergroot door de kerk die door het raam op de achtergrond zichtbaar is.

f. 58v: Bespotting van Christus

Behalve deze volbladminiaturen bevat NY M 399 ook nog kleinere miniaturen. Er zijn veertien kleinere miniaturen van ongeveer 10 regels hoog, die in de tekst worden geplaatst. Deze zijn weer onder te verdelen in twee typen: die in bruintinten en die in kleur. Ten slotte zijn er dan nog de bas-de-page miniaturen die bij elke kalendermaand zijn vervaardigd en telkens drie kleine voorstellingen in medaillons weergeven.

f. 25v: Ecce Homo, in bruintinten f. 199v: Maagd met Christuskind, in kleur

f. 3v (onder): bas-de-page met winterlandschap, Waterman en schaatsende man

289

Overige verluchting Aangezien vrijwel geen tekstfolia, met uitzondering van de openingsfolia, gedigitaliseerd zijn, kan er niet veel vermeld worden over de overige verluchting. De teksten op openingsfolia worden ingeleid door geschilderde initialen van verschillende grootte, van drie tot zeven regels hoog. Verder zijn in de tekst nog gedecoreerde initialen van één en twee regels hoog aanwezig, evenals geschilderde regelvulling, zoals te zien is op f. 167r.

f. 112r: 7-regelige initiaal

f. 167r: 3-regelige geschilderde initiaal bij de tekstopening, in de tekst dan nog 1 en 2-regelige geschilderde initialen en regelvulling

290

11.4 Provenance Waarschijnlijk ca. 1515 gemaakt voor een lid van de Portugese Sá familie van Porto, mogelijk João Rodrigues de Sá. Oorspronkelijke wapenschild in een blauw/zilver ruitpatroon geschilderd onder het Da Costa wapenschild op f. 1v. Ca. 1520 in het bezit van Don Alvaro da Costa, kamerheer van Emanuel I van Portugal. Het wapenschild van de Da Costa familie vervaardigd op f. 1v. Door vererving in het bezit van de Duque de Mesquitela familie, vermoedelijk verkocht na 1890. In 1905 door Quaritch verkocht aan George C. Thomas of Philadelphia. In 1910 door J. Pierpont Morgan gekocht van de erfgenamen van Thomas.

Andere bijzonderheden en opmerkingen Tekstuele overeenkomsten met de Hortulus Anime, gedrukt in 1498 in Straatsburg.439 Aan het begin van het handschrift is een miniatuur ingevoegd met het wapen van de familie Da Costa (zie volgende pagina). Te zien is het wapenschild van de familie met de zilveren ribben. Daarboven een helm met daaruit stekend wederom zilveren ribben. De voorwerpen zijn in een illusionistische architectonische niche geplaatst, met daarboven twee putti op zuilen die een guirlande vasthouden. De zuilen, putti en guirlande zijn allemaal elementen die met name voorkomen in de Italiaanse miniatuurkunst. Opvallend is, dat er verder in het handschrift geen Italiaanse elementen in de verluchting voorkomen. Onder het wapenschild van de Da Costa-familie was het wapenschild van de oorspronkelijke bezitters en vermoedelijke opdrachtgevers geschilderd, in een blauw/zilver ruitpatroon. Op f. 197v is de vermoedelijke opdrachtgever van het handschrift, João Rodrigues de Sá afgebeeld, linksonder in de marge knielend voor een prie-dieu. Ten slotte zijn er dan nog rubrieken doorgekrast, namelijk in f. 198r (gebed tot de Wonden van Christus), f. 199r (gebed tot de Maagd) en f. 385v (gebed tot Christus).

439 http://corsair.morganlibrary.org/msdescr/BBM0399a.pdf. Geraadpleegd op 11 september 2017.

291

f. 1v: wapen van de Da Costa-familie f. 197v: vermoedelijke opdrachtgever van in architectonische niche. Met zuilen, het handschrift linksonder in de marge putti en een guirlande.

f. 199r: doorgekraste rubriek

292

12. Chatsworth-getijdenboek.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Chatsworth, signatuur onbekend Datering Midden / eind 1520 Lokalisering Waarschijnlijk Gent Korte beschrijving Opmerking(en) Usus van Rome Band Niet contemporain. Laat zeventiende-eeuwse band door Robert Steel (Londen); rood marokijn met gouden stempeling. Afmeting 5.6 cm breed, 8.1 cm hoog Materiaal Perkament Liniëring 15 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen Onbekend Taal Latijn Verluchter(s) Meester van Jacobus IV van Schotland en werkplaats. Verluchting Geen volbladminiaturen, vermoedelijk 19 gepland maar nooit uitgevoerd of later uitgehaald Gehistorieerde marges Gehistorieerde initialen

293

12.1 Schrift Ook dit schrift bevat aardig wat kenmerken van de rotunda. Zo is het zeker luchtig en zit er veel ruimte tussen de woorden. Het is echter ook ietwat hoekig, zoals bijvoorbeeld te zien is aan de p-tjes in r. 4 appropi. Alle pootjes die op de schrijflijn horen te staan, staan er allemaal op. De h staat niet alleen keurig op de schrijflijn, maar het tweede pootje is ook nog eens uitzonderlijk circulair opgetekend. Dat dit soms voor verwarring kan zorgen is te zien in r. 2 christi, waar het lijkt dat er dɔristi staat. Dit is veroorzaakt door de c, die heel dicht tegen de h aan is geplaatst en het tweede pootje van de h, dat bijna los van de eerste is opgetekend. We zien zowel de d met de rechte stok, in r. 2 secundum, als die met de horizontale stok, bijvoorbeeld in r. 1 domini. Ook beide versies van de r zijn vertegenwoordigd, zoals in r. 1 nostri de rechte r en in r.10 principes de ronde r. We zien twee soorten abbreviaturen, namelijk die voor per (ꝑ) in r. 3 en de tironiaanse et (ꭋ) in r. 11. Wat dan in feite niet ‘klopt’ aan dit schrift, afgezien van de eerdergenoemde hoekigheid, zijn bijvoorbeeld de doorzakkende r in r. 8 Ʒimoru(m), de stipjes op de i en enkele schreefjes aan voetjes, zoals te zien is in de vergrotingen, hieronder weergegeven.

Nauwelijks waarneembare, maar aanwezige schrapjes op de tweede en derde i van domini, op de eerste en in nostri dan weer niet.

Wederom geen puntje op de eerste i in principes, wel op de tweede

Kleine schreefjes onderaan de staarten van de p-tjes

294

12.2 Inhoud Het handschrift is helaas niet online te bezichtigen en de literatuur erover is gering. Kren en McKendrick noemen, naast de Mariagetijden, slechts nog de Passie van Christus als tekst in het handschrift.440 De Passie van Christus wordt meestal verteld met een uiteenzetting van de gebeurtenissen door slechts één van de vier Evangelisten, namelijk door Johannes. Dit werk echter, bevat verhandelingen van alle vier de Evangelisten. De kalender is niet gedigitaliseerd en ook in de literatuur wordt er niks over vermeld.

12.3 Verluchting De verluchting in het handschrift werd eerst aan Simon Bening toegeschreven, echter is het een laat werk van de hand van de Meester van Jacobus IV van Schotland, die vrijwel zeker geïdentificeerd kan worden als Gerard Horenbout. Kenmerkend voor de stijl van de Meester van Jacobus IV zijn de robuuste, niet-geïdealiseerde figuren, zoals die ook in de marge van de plaat hieronder voorkomen.

Margedecoratie Wegens weinig bekende literatuur en geen digitalisering, is er slechts één plaat van het handschrift beschikbaar. Wel is daarin bijzonder virtuoze margedecoratie te zien ter inleiding van Lucas’ verhandeling van de Passie van Christus. Deze marges verbeelden de Voorbereiding van het Kruis. De margedecoratie is, met het narratieve karakter en geïndividualiseerde personages die duidelijk elk hun eigen rol in de gebeurtenis spelen, een uitstekend voorbeeld van de Gent-Brugse Stijl.

Detail ondermarge

440 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 426

295

Miniaturen Hoewel het handschrift nu geen kalender en volbladminiaturen bevat, zijn er aanwijzingen die, volgens Kren en McKendrick, erop wijzen dat er wel degelijk een wezenlijk decoratief programma gepland was, maar nooit is uitgevoerd of uit het werk is verwijderd. Een gehistorieerde initiaal van een biddende Gideon bij de metten van de Mariagetijden, bijvoorbeeld, suggereert dat de metten een (volblad-)miniatuur zouden krijgen met de Annunciatie. Dit omdat de vertelling van Gideon gewoonlijk werd gepaard met de Annunciatie als zijn Oud Testamentische antecedent.441 Vermoed wordt dat het handschrift negentien volbladminiaturen zou moeten bevatten, wat het, met de gehistorieerde initialen en gehistorieerde marges, een rijk en bijzonder werk zou maken. Omdat één van de margedecoraties, die van de noon van de Mariagetijden, en de kalender, een tekst die meestal als laatste werd toegevoegd, nog missen, neemt men aan dat het werk nooit afgemaakt was.442

Overige verluchting Behalve vermoedelijke miniaturen en rijk gedecoreerde marges bevat dit handschrift ook vele gehistorieerde initialen. Hier weergegeven is een 6- regelige initiaal, uitgevoerd in geel/bruin, rood, licht- en donkerblauw, groen, zwart en wit. De initiaal bevat de schrijvende Evangelist Lucas met zijn kenmerkende symbool, de os.

12.4 Provenance Vroege provenance onbekend. In de zeventiende eeuw in Engeland, in de negentiende eeuw naar Spencer Compton, achtste hertog van Devonshire (1833-1911).

Andere bijzonderheden en opmerkingen -

441 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 426 442 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 426 296

13. Hennessy-getijdenboek, Brussel II 158.

Naam / soort handschrift Getijdenboek Signatuur Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Inv. Ms. II 158 Datering ca. 1530 Lokalisering Brugge Korte beschrijving Opmerking(en) Handschrift lijkt gemaakt voor iemand van Portugese afkomst. Miniaturen zijn uit het handschrift gehaald en in een ander album vervat. Band Achttiende-eeuwse band Afmeting 18.1 cm breed, 23 cm hoog Materiaal Perkament Liniëring 13 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen Vermoedelijk 1 Taal Latijn Verluchter(s) Simon Bening. Verluchting 27 volbladminiaturen 10 kleinere miniaturen 2 miniaturen van de 17e eeuw Gedecoreerde initialen

297

13.1 Schrift De Koninklijke Bibliotheek van Brussel heeft Brussel II 158 (nog) niet digitaal beschikbaar gesteld, waardoor er voor platen van dit handschrift slechts gezocht kan worden in de literatuur. Aangezien deze platen dan vaak in boeken over kunstgeschiedenis staan, is het niet verwonderlijk dat er helaas niet veel tekstfolia zijn weergegeven. De plaat die hieronder weergegeven staat is niet van topkwaliteit, maar er valt genoeg aan af te lezen om een analyse van het schrift te maken. Het schriftbeeld is duidelijk een rotunda-achtige. Het schrift is heel mooi rond en breed. Het is perfect leesbaar door de ruimte tussen zowel de woorden als de letters afzonderlijk en de afwezigheid van schreefjes. Ook de korte stokken en staarten en het gebruik van de tironiaanse et (ꭋ, in r. 11) wijzen op een rotunda. Voorts is er dan nog de aanwezigheid van beide versies van de d, namelijk die met de rechte stok in r. 1 cophenderut en die met de horizontale stok in r. 2 deo. Beide varianten van de m zijn ook aanwezig, zoals bijvoorbeeld in r. 2 missus en r. 6 illuƷ. Ook de derde letter waarvan twee varianten bestaan, de r, is in beide varianten weergegeven. De staande-r is te zien in r. 2 erat en de ronde-r in de laatste regel propria. In r. 1 cophenderut is tevens een perfecte rotunda-h aanwezig, met het eerste pootje op de schrijflijn en de tweede er circulair naartoe gebogen. In r. 3 gaat het echter mis: in iohes wordt het tweede pootje van de h decoratief verlengt tot onder de schrijflijn. Tevens zijn er stipjes te detecteren op de i-tjes, zoals in r. 4 testimoniu(m). In r. 6 wordt per uitgeschreven in plaats van dat er gebruik wordt gemaakt van de abbreviatuur ꝑ. Dit is niet verwonderlijk, aangezien de kopiist blijkbaar niet helemaal wist hoe de abbreviaturen werden toegepast. In r. 4 gebruikt hij namelijk wel de abbreviatuur ꝑ, maar foutief: zijn bedoeling was het woord prohiberet af te korten, maar gebruikte hij de abbreviatuur voor per in plaats van die voor pro. Hij had in plaats van de p met een streepje door de stok, een p met een vlaggetje aan de stok moeten gebruiken.

298

13.2 Inhoud Brussel II 158 is geheel uit elkaar gehaald en slechts overgeleverd in losse folia. De inhoud die in het schema weergegeven staat is die van het getijdenboek zoals het later weer in elkaar is gezet. Het handschrift bevatte vrijwel zeker ook de dodenvigilie en vermoedelijk nog enkele andere teksten. De usus van Rome kan dus slechts tot op zekere hoogte worden vastgesteld, daar het handschrift een kalender, de Evangelieperikopen, de Mariagetijden, de Mariamis, de boetpsalmen en litanie, enkele suffragia en vrijwel zeker de dodenvigilie bevat(te). Afwezig zijn dan de Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Geest, de Adventgetijden en de gebeden tot Maria, Obsecro te en O intermerata. Van de goed gevulde kalender zijn alleen de maanden juli, augustus, oktober en november beschikbaar. Niet opgenomen daarin zijn de Translatie van Thomas Becket (3 jul), Paolino (12 jul), Bavo (1 okt), Reparata (8 okt), Donatianus (14 okt) en Livinius (12 nov). De rest valt niet te onderzoeken, tenzij ter plaatse, dus ook door middel van de kalender kan niets vermeld worden over een usus.

Folia Tekst Illustratie/ decoratie Bijzonderheden f. 2r-30r Kalender Elke maand wordt weergegeven op Iconografisch programma van de één zijde van een folium, met in kalenderillustraties lijkt alle marges decoratie. Aan de iconografisch op dat van de Très overzijde van de tekst altijd een Riches Heures. volbladminiatuur. f. 3r-49r Evangelieperikopen Op verso-zijden afbeeldingen van elke evangelist met rondom de tekst op recto-zijden een afbeelding uit het leven van Christus. f. 50r-166v Mariagetijden Passiecyclus Usus van Rome. f. 167r- Mariamis 174v f. 175r- Boetpsalmen en Volbladminiatuur met Badende 207v litanie Bathseba gadegeslagen door David op f. 174v. f. 208r-219r Suffragia

299

13.3 Verluchting Zoals vermeld is Brussel II 158 helaas niet gedigitaliseerd, waardoor slechts enkele platen beschikbaar zijn voor onderzoek. Gezien het feit dat vrijwel alleen de folia met margedecoratie of miniaturen beschikbaar zijn gesteld, kan over de rest van de decoratie slechts vermeld worden dat de kalendermaanden elk een 2-regelige initiaal krijgen en tekstopeningen een 5-regelige gedecoreerde initiaal. Tevens kan er weinig worden gezegd over of er eventueel Italiaanse elementen in de verluchting aanwezig zijn. Jethro M. Hurt noemt in een artikel wel een Italiaanse putto op f. 185r, maar zijn observatie kan in dit onderzoek dus niet bevestigd of tegengesproken worden.443

Margedecoratie Bij de kalender doet zich een mengvorm van margedecoratie en miniatuur voor. Elke maand wordt in twee kolommen op één recto-zijde van een folium geplaatst, waardoor er aan de overzijde van de tekst een heel folium leeg blijft voor een volbladminiatuur. Evenwel krijgt ook de tekstpagina verluchting, in de vorm van margedecoratie die zich niet slechts meer beperkt tot bas-de-page, maar dat als het ware doorloopt onder de tekst. Ook bij andere teksten in het getijdenboek werd dit systeem toegepast: de verso-zijde van een tekstopening krijgt, zoals in het overgrote deel van de getijdenboeken, een volbladminiatuur. Op de recto-zijde wordt de tekst ingekaderd door een illustratie, waarbij het lijkt alsof de tekst over de miniatuur heen is geschreven, waardoor ‘slechts’ een rand overblijft.

(Links) Kalender, januari

(Rechts) Tekstopening Evangelie-perikopen, les van Johannes

443 Hurt (1973). The early ownership. p. 45.

300

Miniaturen Dat de illustraties in Brussel II 158 tot de verbeelding spraken en ook als zelfstandige kunstwerken in de smaak vielen blijkt wel uit het feit dat het getijdenboek in de loop van de tijd ‘ontmanteld’ werd en de miniaturen als losse kunstwerken verkocht werden. Het handschrift is verlucht door Simon Bening, een leidende figuur op het gebied van landschappen, zoals die in het handschrift dan ook veelvuldig voorkomen. In zijn landschapsweergaves maakt Bening gebruik van patronen, die ook door andere miniaturisten werden gebruikt, zoals een riviertje, een rotsachtig landschap en een vergezicht. Ook het kleurenpalet is niet geheel origineel: donkere kleuren op de voorgrond en wit-blauwe kleuren op de achtergrond werden ook door anderen veelvuldig gebruikt. Daar blijft het echter niet bij, zoals Maarten Vansintjan het mooi verwoord:

In vergelijking met zijn voorgangers gaat Bening echter een stap verder. Hij gebruikt deze elementen, maar geeft ze weer met een zeer grote finesse, een uitstekend realisme en een enorme verfijndheid in de lichtheid van zijn toets, waarin hij in de miniatuurschilderkunst zijn gelijke niet heeft gevonden.444

Zie bijvoorbeeld de kalenderminiatuur bij de maand augustus, op de volgende pagina weergegeven. Niet alleen de figuren in de voorgrond zijn geïndividualiseerd weergegeven, maar ook de paard en wagen iets verder op zijn tot in detail weergegeven en men zou bijna de blaadjes aan de bomen en de raampjes in de kerk kunnen tellen. Bening wordt, kortom, niet voor niets tot één van de grootmeesters van de Vlaamse miniatuurkunst gerekend. Voor de verluchting van de rest van het handschrift maakte Bening gebruik van voorbeelden uit de renaissance. Zowel de portretten van de Evangelisten als de illustratie van Bathseba in haar doorschijnende gewaad zijn vaak losjes gebaseerd op de gravures van Rafaël en Michelangelo.445 Evenals bij de patronen die hij gebruikte voor de landschappen, nam hij ook deze renaissance-voorbeelden niet klakkeloos over, maar paste hij de Italiaans aandoende figuren aan om in zijn Vlaamse omgeving en sfeer te passen. Opvallend is dan ten slotte nog, dat Bening voor de Mariagetijden geen gebruik heeft gemaakt van de jeugdcyclus van Christus, maar gekozen heeft voor illustraties van de passiecyclus. Zo krijgen de metten, bijvoorbeeld, een illustratie van Christus in de Olijfhof met op de recto-zijde een bas-de-page voorstelling van het Laatste Avondmaal.

444 M. Vansintjan (2008). Simon Bening als landschapsminiaturist. Eigen stijl & evolutie binnen het oeuvre en zijn invloed op de ontwikkeling van het landschap in de schilderkunst van de zestiende eeuw. Masterscriptie Universiteit Gent. p. 18 445 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 467.

301

Kalender, augustus Kalender, oktober

Johannes op Patmos Bathseba

302

13.4 Provenance Het handschrift lijkt gemaakt te zijn voor iemand van Portugese afkomst met interesse voor het humanisme. Daarom is de naam van Damiaõ de Gois genoemd, die het handschrift zou hebben kunnen besteld voor koningin Catherina van Portugal.446 Portugese notitie een cursiefschrift van ca. zestiende of vroeg-zeventiende eeuw op f. 185r, vanwege de uitgang van condenada vermoedelijk een vrouw:

[Cr]eio que mereço ser condenada Por yso Snor. tenho neçesidade d[e] mi socorrer avossa misericordia A mayor que toda ..447

In 1852 aangekocht door Pierre d’Hennessy, Oostende. In 1874 van de weduwe van d’Hennessy verworven door Charles Ruelens, conservator van de Koninklijke Bibliotheek, Brussel.

Andere bijzonderheden en opmerkingen In de achttiende eeuw werden de originele perkamentbladen met miniaturen uit het handschrift gehaald, op papier geplakt en opnieuw ingebonden in een rode marokijnlederen band. Laat negentiende eeuw / begin twintigste eeuw werden de miniaturen terug bijgevoegd in de vorige binding. Verlucht door Simon Bening, die veel werkte voor Spaanse en Portugese opdrachtgevers. Dat lijkt de veronderstelling dat Damiaõ de Gois de opdracht gaf tot het vervaardigen van het handschrift te staven. In de miniatuur op f. 137v, voorafgaand aan de Mariamis, is het interieur van een kapel te zien, met drie priesters die bezig zijn met de mis. Geknield zit rechtsvoor nog een geestelijke en achter een prie-dieu, rechts in de achtergrond, knielt een jongeman. Dit zou de opdrachtgever kunnen zijn, maar gezien zijn nauwelijks geïndividualiseerde voorkomen kan daar geen naam aan worden verbonden.448 De Portugese notitie hierboven vermeld werd door een latere bezitter blijkbaar niet gewaardeerd, want diegene heeft er een stuk perkament overheen laten plakken.

446 https://www.kbr.be/nl. Geraadpleegd op 12 september 2017. 447 Hurt (1973). The early ownership. p. 44. 448 Hurt (1973). The early ownership. p. 45.

303

14. München-Montserrat getijdenboek.

Naam / soort handschrift Getijdenboek, in drie delen. Signatuur Montserrat, Montserrat Abbey, Ms. 53 München, Bayerische Staatsbibliothek, Ms. Lat. 23638 (kalender en enkele miniaturen) Los Angeles, J. Paul Getty Museum, Ms. 3 (84.ML.83) (Losse bladen) Datering ca. 1535-1540 Lokalisering Brugge Korte beschrijving Opmerking(en) Usus van Rome. Werk verspreid over meerdere verblijfplaatsen en deels nog niet getraceerd/ kwijt. Band Montserrat Spaanse band van de negentiende eeuw; goud gestempeld op rood marokijn (leer), goudbeleg en op de rug inscriptie ‘DEVOCIONAR LATINO’. Band München Paars fluweel, versterkt met zilver op de hoeken, slotjes. Band Los Angeles - Afmeting 10.3 cm breed, 14 cm hoog Materiaal Perkament Liniëring 16 regels in 1 kolom Schrifttype Italianiserende gothica rotunda Aantal handen Onbekend Taal Latijn, met Spaanse inscripties. Verluchter Simon Bening . Verluchting Montserrat 20 kleine miniaturen 5 gehistorieerde initialen 8 gehistorieerde marges Verluchting München 14 volbladminiaturen 12 gehistorieerde initialen Verluchting Los Angeles 2 volbladminiaturen Nog ontbrekend 12 tot 15 volbladminiaturen

304

14.1 Schrift Het schrift in het München-Montserrat getijdenboek is één van het meest identieke aan een ‘echt’ rotunda-schrift. Het schrift hier is heel rond, breed en luchtig (zie afbeeldingen volgende pagina). De letters afzonderlijk hebben veel ruimte ertussen maar met name tussen de woorden is veel ruimte, waardoor het schrift uitzonderlijk goed leesbaar is. Veel kenmerken van het rotunda-schrift zijn weergegeven. Zo zien we zowel de d met de horizontale stok, bijvoorbeeld in r. 8 deus, als de d met de verticale stok, zoals in r. 7 apud. Ook beide versies van de m komen voor, zoals te zien is in r. 6, waar de kopiist het Ʒ-teken gebruikt (verbuƷ), en r. 7, waar de kopiist voor hetzelfde woord de ‘gewone’ m gebruikt (verbum). Tevens wordt de tironiaanse et gebruikt, zoals in r. 12, ꭋ. Mocht men niet teveel in detail gaan kijken, dan zou men gerust kunnen vaststellen dat dit een rotunda-schrift is. Desalniettemin blijkt ook dit weer een italianiserende versie. De letter h lijkt opgetekend in vrijwel perfecte rotunda-versies, maar van heel dichtbij zijn toch kleine, decoratieve haarlijntjes tot onder de schrijflijn te detecteren, zoals te zien is op de vergroting op de volgende pagina. Behalve versieringen aan de schacht van de h, zijn ook stokken versierd met een haarlijntje. In het woord verbum versiert hij de ene keer (bovenste) de b wel met een haarlijntje, terwijl hij de b in hetzelfde woord een regel lager onversierd laat. Een laatste opmerking over dit schrift is dat ook hier de i, in tegenstelling tot in het rotunda- schrift, een schrapje of een stipje krijgt om de letter te onderscheiden van de andere letters.

305

Detail h met haaltje onder schrijflijn in nichil en hominum

Detail verbum, bovenin met haaltje aan de b, in r.2 zonder. Ook de d in de laatste München f. 403r: Christus bij de boot van Simon Peter regel is versierd

detail i, stipjes op sancti evangelii

306

14.2 Inhoud De inhoud is lastig te bepalen, aangezien het handschrift uit elkaar is gehaald en verdeeld is over minstens drie verblijfplaatsen. Daarbij komt ook nog eens het probleem dat het grootste deel van het handschrift, het deel in Montserrat, niet online te bezichtigen is. De teksten die zeker in het handschrift zaten zijn een kalender, de Mariagetijden, de Evangelieperikopen en enkele suffragia. Van de kalender is via de literatuur slechts de maand februari te bezichtigen. Aangezien geen van de onderzochte heiligen in februari vereerd wordet kan er geen vaststelling met betrekking tot de beoogde usus van de kalender worden gedaan.

14.3 Verluchting De verluchter van dit handschrift is Simon Bening. Bening werkte veel voor Spaanse en Portugese opdrachtgevers, het is dus niet verwonderlijk dat juist hij de opdracht kreeg dit handschrift te verluchten.449 Behalve dat de stijl van de verluchting in het handschrift wijst op Bening en dus Vlaanderen als plaats van verluchting, heeft Bening ook veel Vlaamse landschappen in zijn miniaturen en margedecoratie opgenomen, waardoor het vrijwel zeker is dat Bening in Vlaanderen het handschrift heeft verlucht. De verluchting van het München-Montserrat getijdenboek is van buitengewone kwaliteit en kan als één van de topstukken van de Gent-Brugse Stijl worden aangewezen. Vrijwel alle kenmerken die de Gent-Brugse Stijl kent komen in het werk voor. Zo zijn er adembenemende landschappen, hebben de marges en miniaturen een groot narratief karakter, is er waanzinnig oog voor detail en interesse voor realiteit en zijn er sterk geïndividualiseerde figuren. Daarmee raakt het ook het kenmerk van de ‘emotie voor devotie’. Als bijvoorbeeld wordt gekeken naar de miniatuur met het Martelaarschap van St. Sebastiaan (zie volledige miniatuur verderop), dan zien we dat Sebastiaan zijn martelingen ogenschijnlijk lijdzaam ondergaat. De man in de voorgrond, daarentegen, lijkt bijna wellustig en met grote inspanning zijn boog te spannen.

Detail f. 2v: boogschutter

449 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 476

307

Margedecoratie De margedecoratie in het handschrift heeft een bijzondere iconografie die met name op landschappen gericht is. Zo worden empirisch waargenomen Vlaamse landschappen en atmosferische omstandigheden door Bening nauwgezet weergegeven. Vaak loopt de margedecoratie van de verso-zijde van het ene folium door op de recto-zijde van het volgende. De illustraties in het München-Montserrat getijdenboek zijn duidelijk thematisch en stilistisch verwant aan die van Brussel II 158.

München f. 3v-4r: Februari

Miniaturen Bij benadering twaalf tot vijftien van de originele volbladminiaturen zitten niet meer in het handschrift. De miniaturen die nog wel in het werk zitten bespreek ik globaal, aangezien ze niet allemaal te bezichtigen zijn. De kalender bevat twaalf volbladminiaturen, vrijwel altijd loopt het thema van de miniatuur door in de marge van het volgende folium, zoals in de kalender bij februari (zie boven). Deze maand bevat één van de vroegst bekende weergaven van een stormachtige dag, waarmee Bening kan worden gezien als een voorloper van Pieter Bruegel de Oudere.450 Bening zorgt in feite voor een update van, evenals een verandering in het traditionele iconische programma van de kalender, door de weergave van uiteenlopende settingen en de eerdergenoemde diverse atmosferische omstandigheden.

450 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 475. 308

De acht miniaturen die de codex oorspronkelijk rijk was voor de Mariagetijden zijn niet meer met zekerheid vast te stellen. Vrijwel zeker is dat de getijden een ongewone cyclus bevatten, dus geen jeugd- of passiecyclus. Vermoedt wordt dat de cyclus Oud Testamentische thema’s bevatte. Deze zouden dan van de Schepping van Adam en Eva tot een weergave van de Zondvloed uitbeelden. De suffragia bevatten 21 miniaturen, van vaak niet meer dan zeven regels hoog, die het landschapsthema aanhouden. De heiligen, vaak frontaal afgebeeld, staan allen buiten, soms voor adembenemende vergezichten. Er is één volbladminiatuur, die het Martelaarschap van St. Sebastiaan weergeeft. De figuren zijn gebaseerd op patronen, maar Bening past telkens de setting aan.451

Los Angeles, f. 2v: Martelaarschap van St. Sebastiaan

451 Kren and McKendrick (2003). Illuminating the Renaissance. p. 475

309

Overige verluchting De overige verluchting wordt gevormd door meerdere gedecoreerde initialen van verschillende formaten. Zo krijgt de les van Johannes bij de Evangelieperikopen een 6- regelige initiaal, vervaardigd in de kleuren wit, geel, bruin, groen en een fluweelachtig rood. In de tekst zijn verder nog kleinere, gedecoreerde initialen te vinden in verschillende kleuren.

München, f. 4r: 2-regelige initiaal

Montserrat, f. 403r, 6-regelige initiaal

14.4 Provenance Montserrat-deel: Vermoedelijke opdrachtgever is Alonso de Idiaquez (overleden 1547). In San Sebastián in 1578, af te leiden aan de inscriptie op f. 354:

En 29 de henero de 1578 años. Yo frai Augustin de Orbaneja prior del convento de Sanctelmo de la orden de los predic. por comision y mandato del muy ille. Sr. Don Pedro de los Llamos, inquisi.or de Calahorra y su distrito vi estas horas y hallo no tener herror ni cosa contra la fe; y las enmiendas que llenan en la margen son de falta en latinidad; y asi me parece que se puede rezar por ellas, en fe de lo qual lo firme F. Augustin de orvaneja

In 1858 naar de abdij van Montserrat.

München-deel: Vermoedelijke opdrachtgever is Alonso de Idiaquez (overleden 1547). Waarschijnlijk Joseph Werner, Bern, ca. 1660.

310

Ferdinand Maria, keurvorst van Bavaria (1636-1679)

Los Angeles-deel: Vermoedelijke opdrachtgever is Alonso de Idiaquez (overleden 1547). Privécollectie. Aangeschaft door het J. Paul Getty Museum in 1984.

Andere bijzonderheden en opmerkingen De vermoedelijke opdrachtgever, de bezitter en de huidige verblijfplaats van het hoofdwerk wijzen allen op een vervaardiging met de export naar het Iberisch schiereiland als doel. Verluchting in Vlaanderen wordt ‘bewezen’ door het feit dat het werk is verlucht door Simon Bening en de aanwezigheid van Vlaamse landschappen. Dit laatste geldt zowel voor het hoofdwerk als de delen en bladen in München en Los Angeles.

311