- Concept - Archeologisch Bureauonderzoek 'Provinciaal Inpassingsplan Spooraansluiting Yard’, N276, Nieuwstadt, Gemeente Echt-Susteren, Gemeente -Geleen

A. C. Mientjes

J. E. van den Bosch

- Concept - Archeologisch Bureauonderzoek 'Provinciaal Inpassingsplan Spooraansluiting Yard’, N276, Nieuwstadt, Gemeente Echt-Susteren, Gemeente Sittard-Geleen

A. C. Mientjes

J. E. van den Bosch Archeologisch Bureauonderzoek 'Provinciaal Inpassingsplan Spooraansluiting Yard’, N276, Nieuwstadt, Gemeente Echt-Susteren, Gemeente Sittard-Geleen

A. C. Mientjes J. E. van den Bosch

SOB Research, Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek

© SOB Research Heinenoord, december 2016

ISBN/EAN: 978-94-6192-xxx-x

SOB Research Project nr.: 2406 - 1604 Archeologisch Bureauonderzoek 'Provinciaal Inpassingsplan Spooraansluiting Yard’, N276, Nieuwstadt, Gemeente Echt-Susteren, Gemeente Sittard-Geleen

Inhoud

1. Inleiding 3 1.1 Planontwikkeling 3 1.2 Archeologisch onderzoek 3 1.3 Opdrachtverlening en fasering 5 1.4 Doel van het onderzoek 5 1.5 Onderzoeksteam 5

2. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken 9 2.1 Archeologisch Bureauonderzoek 9 2.2 Archeologisch Verwachtingsmodel 9 2.3 Rapportage 9

3. Archeologisch Bureauonderzoek 11 3.1 Geologische gegevens 11 3.2 Archeologische gegevens 18 3.3 Historische gegevens 26 3.4 Luchtfoto’s 29 3.5 Actueel Hoogtebestand Nederland 30 3.6 Bodemverstoringen 31 3.7 Archeologisch Verwachtingsmodel 31

4. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 33 4.1 Samenvatting en conclusies 33 4.2 Aanbevelingen 35

Literatuur 37

Verklarende woordenlijst 41

Bijlage 1: Administratieve gegevens 43

Bijlage 2: Archeologische en geologische tijdschaal 45

Bijlage 3: SOB Research: Gegevens 47

1 2 1. Inleiding

1.1 Planontwikkeling

Het Archeologisch Bureauonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanprocedure voor de aanleg van een nieuwe spooraansluiting van VDL Nedcar, in het gebied ten oosten van de N276 te Nieuwstadt (Gemeente Echt-Susteren en Gemeente Sittard-Geleen). Dit betreft het 'Provinciaal Inpassingsplan Spooraansluiting Yard’, N276, Nieuwstadt, Gemeente Echt-Susteren, Gemeente Sittard-Geleen.

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 67.7 hectare. De ontwikkelingsplannen betreffen de aanleg van meerdere spoorbanen vanaf de hoofdspoorlijn tussen Sittard - Roermond naar de railterminal van VDL Nedcar en geassocieerde werkzaamheden, De verstoringsdiepte van de geplande bodemingrepen was nog niet bekend op het moment van het opstellen van deze rapportage.

Afbeelding 1. De ligging van het plangebied in Nederland (rode stip).

1.2 Archeologisch onderzoek

Het noordelijke en het oostelijke deel van het plangebied zijn gelegen binnen het vigerende ‘Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren’.1 Op de bestemmingsplankaart worden ter plaatse van het noordwestelijke, noordoostelijke en zuidelijke deel van dit deel van het plangebied zones weergegeven met een hoge en middelhoge archeologische verwachting en een daarop gebaseerde dubbelbestemming (Waarde - Archeologie 3).2 Voor dergelijke zones geldt op basis van artikel 26 van de bestemmingsplanregels een archeologische onderzoeksverplichting wanneer daar in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning bodemverstoringen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 500 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.4 meter beneden het maaiveld.3

1 Dit bestemmingsplan is door de Gemeente Echt-Susteren vastgesteld op 18 juni 2014 2 Deze archeologische verwachting is gebaseerd op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de Gemeente Echt-Susteren uit 2010 (Kaartbijlage II-6, geactualiseerd op 24 juni 2015); Verhoeven et al., 2010 (a) en 2010 (b) 3 Dezelfde zones, met dezelfde archeologische dubbelbestemming en dezelfde archeologische onderzoeksverplichting, worden weergegeven op de kaart van het op 6 juli 2016 door de Gemeente Echt- Susteren (nog niet onherroepelijk) vastgestelde 'Bestemmingsplan Buitengebied'.

3 Ter plaatse van het overige deel van het plangebied worden op de bestemmingsplankaart zones weergegeven met een lage archeologische verwachting en zonder een dubbelbestemming archeologie. Voor deze delen van het plangebied geldt in principe geen archeologische onderzoeksverplichting in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning. Bij het Archeologisch Bureauonderzoek zijn deze delen van het plangebied echter wel mede in beschouwing genomen.

Afbeelding 2. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Topografische Kaart. Bron: Topografische Dienst, Emmen (2016). Schaal 1: 25.000.

4 Het westelijke deel van het plangebied is gelegen in de Gemeente Sittard-Geleen. Voor dit gebied is geen vigerend bestemmingsplan vastgesteld. Op de 'Archeologische Beleidskaart Sittard-Geleen' wordt ter plaatse van dit deel van het plangebied, met uitzondering van het meest noordoostelijke deel, een zone weergegeven met een hoge archeologische verwachting (Categorie 4). 4 Op basis van de 'Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen' geldt op basis van Bijlage 4a, artikel 2.2 t/m 2.4, dat voor een dergelijke zone bij een bestemmingsplanwijziging een dubbelbestemming archeologie moet worden opgenomen. 5 Vervolgens geldt voor een dergelijke zone een archeologische onderzoeksverplichting wanneer daar in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning bodemverstoringen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 500 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.3 meter beneden het maaiveld.

In het kader van de bestemmingsplanwijzigingen moest dan ook een Archeologisch Bureauonderzoek worden uitgevoerd, als eerste stap in de Archeologische Monumentenzorgcyclus.

1.3 Opdrachtverlening en fasering

Op basis van het door SOB Research opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 31 maart 2016) heeft Kragten op 12 april 2016 aan SOB Research opdracht verleend om het Archeologisch Bureauonderzoek uit te voeren. In eerste instantie is het Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd en is het daarop gebaseerde, gespecificeerde Archeologisch Verwachtingsmodel opgesteld. De verkregen gegevens, de daaraan verbonden conclusies en het daarop gebaseerde advies, zijn uitgewerkt in het op 11 mei 2016 aangeleverde conceptrapport. Nadat sprake was van een planwijziging heeft Kragten op 28 juli 2016 aan SOB Research aanvullend opdracht verleend voor de actualisering van het onderzoek. Op basis daarvan is het onderzoek geactualiseerd en zijn op 1 september 2016 twee conceptrapporten aangeleverd, een rapport met betrekking tot de onderhavige, toen nog genaamde S-variant en een rapport met betrekking tot de zogenaamde Z-variant. Vervolgens is er opnieuw sprake geweest van een planwijziging en zijn op verzoek van Kragten beide rapporten geactualiseerd (d.d. 27 september 2016). Ten slotte is, na de definitieve keuze voor de S-variant, het besluit om voor het plangebied een Provinciaal Inpassingsplan (PiP) op te stellen en de daarmee samenhangende naamswijziging, door Kragten verzocht om een definitief conceptrapport aan te leveren.

1.4 Doel van het onderzoek

Het doel van het Archeologisch Bureauonderzoek was om op basis van de bestaande archeologische, historische en geologische informatie de gespecificeerde archeologische verwachting voor deze locatie nader vast te stellen. Het onderzoek was gericht op het in kaart brengen van de bodemopbouw, de landschapsgeschiedenis, de daarmee samenhangende bewoningsmogelijkheden in het verleden, de diepteligging van mogelijk aanwezige archeologische horizonten, de kans op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, de aanwezigheid van mogelijke bodemverstoringen en de kans dat mogelijk aanwezige archeologische resten als gevolg van de met de planrealisatie samenhangende bodemverstoringen verloren zouden kunnen gaan.

1.5 Onderzoeksteam

Het onderzoek is uitgevoerd door:

A. C. Mientjes bureauonderzoek en rapportage J. E. van den Bosch bureauonderzoek, rapportage en eindredactie

4 Gemeente Sittard-Geleen, 2012: Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen, Bijlage 4b. 5 Deze beleidsnota is door de Gemeente Sittard-Geleen vastgesteld op 13 september 2012.

5 Afbeelding 3. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. Bron: GBKN, Topografische Dienst, Emmen (2016). Schaal 1: 15.000.

6 Afbeelding 4. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een luchtfoto van CycloMedia Aerodata (Esri Nederland). Bron: Kragten (2016).

7 8 2. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken

2.1 Archeologisch Bureauonderzoek

Het doel van het Archeologisch Bureauonderzoek was het verwerven van informatie, op basis van bestaande bronnen, over bekende of te verwachten archeologische waarden, ter plaatse - of in de omgeving - van het plangebied, om op basis daarvan een gespecificeerde, archeologische verwachting (Archeologisch Verwachtingsmodel) vast te stellen. In het kader van de uitvoering van het Archeologisch Bureauonderzoek zijn diverse archieven geraadpleegd, waaronder de archieven van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Archis3 en Dans Easy), de TNO-GDN (DINO-loket) en de Topografische Dienst. Daarnaast is er over het plangebied en de directe omgeving daarvan nadere archeologische en historische informatie vergaard uit meerdere bronnen. Het Archeologisch Bureauonderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.0 (2016), protocol 4002 Bureauonderzoek.

2.2 Archeologisch Verwachtingsmodel

Op basis van de bij het Archeologisch Bureauonderzoek verworven informatie is het Archeologisch Verwachtingsmodel opgesteld. Dit betreft het opstellen van de gespecificeerde, archeologische verwachting ten aanzien van de mogelijk aanwezige archeologische vondstcomplexen (mogelijke aard, gaafheid en ouderdom), in relatie tot de geologische ondergrond (mogelijke diepteligging en context).

2.3 Rapportage

Na het onderzoek zijn de onderzoeksgegevens uitgewerkt en geanalyseerd. Tevens is een advies opgesteld, op basis waarvan een beslissing kan worden genomen ten aanzien van de noodzaak tot een (eventueel) vervolgonderzoek of een planaanpassing. Ter afronding van het Archeologisch Bureauonderzoek is het nu voorliggende eindrapport opgesteld.

De rapportage is opgesteld in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.0 (2016), Protocol 4002 Bureauonderzoek.

Alle kaarten in het rapport zijn zuid (onder) - noord (boven) georiënteerd, of wanneer dat niet het geval is, voorzien van een noordpijl.

9 10 3. Archeologisch Bureauonderzoek

3.1 Geologische gegevens

3.1.1 Inleiding

Voor het verkrijgen van inzicht in de geologische opbouw van het onderzoeksgebied en de directe omgeving daarvan, is gebruik gemaakt van de Geomorfologische Kaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Blad 59-60-61-62 Genk-Sittard-Maastricht-Heerlen, de Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Maasterrassen en Hellingklassen, Blad 59-60-61-62 Genk-Sittard- Maastricht-Heerlen, en de Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Blad 59 Peer en 60 West- en Oost-Sittard. Tevens is het archief van TNO-GDN (DINO-loket) geraadpleegd en is aanvullende informatie ontleend aan de 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de Gemeente Echt-Susteren6 en de bijbehorende kaarten (en de actualisatie daarvan) 7, de 'Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen'8 en de bijbehorende kaarten en de rapporten van archeologische onderzoeken ter plaatse en in de omgeving van het plangebied.

3.1.2 Regionale geologische context

Het plangebied is gelegen in Zuid-, ter plaatse van de noordelijke uitlopers van de Ardennen en de Eifel en op de overgang van de Benedenrijnse Laagvlakte naar het Noordzeebekken. De beken binnen het gebied maken deel uit van het stroomstelsel van de Maas, die een hoofdrol heeft gepeeld bij de landschapsontwikkeling in dit gebied. In het Carboon lag Zuid-Limburg ter plaatse van een dalingsgebied waar zand en klei werden afgezet en veel veenvorming plaatsvond. In het Boven Carboon werd het landoppervlak door de zee geïnundeerd en werden hier mariene zandafzettingen afgezet (later door compressie getransformeerd in lei- en zandsteen. Onder invloed van de opheffing van het Ardennen-Eifelgebied gedurende de Hercynische plooiingsfase in het Boven Carboon kwam aan de mariene sedimentatie een einde en ontstond onder invloed van tektonische bewegingen het horsten- en slenkengebied van Brabant en Limburg. In deze context dienen de Feldbissbreuk en de Peelrandbreuk te worden vermeld, waartussen de Centrale slenk of Roerdalslenk is gelegen. De Feldbissbreuk ligt direct ten zuiden van het plangebied en loopt vanuit noordwestelijke richting globaal van Born, over Sittard naar Schinveld in zuidoostelijke richting. Het plangebied ligt binnen de Centrale slenk of Roerdalslenk, een dalingsgebied tussen twee breuklijnen in de aardkorst, een situatie die van grote invloed is geweest op de geologische en sedimentaire geschiedenis ter plaatse van het plangebied en de wijde omgeving daarvan.

Gedurende de daarop volgende geologische perioden van het Perm, Trias en Jura lag Zuid-Limburg boven zeeniveau. Afzettingen uit deze perioden worden hier vrijwel niet aangetroffen. Pas in het Boven Krijt drong de zee vanuit het noordwesten opnieuw dit gebied binnen. Aanvankelijk werden kust- en strandafzettingen afgezet, met een afwisseling van fijne zanden en klei, die behoren tot de Formatie van Aken (Akens Zand) en de Formatie van Vaals (Vaalser groenzand). Later werden in een diepere zee dikke pakketten tufkrijt (Formatie van Gulpen en Formatie van Maastricht) afgezet. Gedurende het Tertiair werden zowel terrestrische als mariene afzettingen afgezet. Op basis van de verspreiding van de terrestrische afzettingen is duidelijk dat Zuid-Limburg in schollen is opgebouwd, waarbij de afzettingen van zuidwest naar noordoost per schol jonger zijn. Onder invloed van een vrij warm en vochtig klimaat vond op grote schaal verwering plaats, waardoor uiteindelijk een schiervlakte (peneplain) ontstond.

6 Verhoeven et al., 2010 (a) en 2010 (b) 7 Keunen et al., 2015 8 Gemeente Sittard-Geleen, 2012

11 Toen in het Tertiair het Ardennengebied werd opgeheven ontstonden in Zuid-Limburg dalen en werd een deel van het verweringsdek van de peneplain naar het toenmalige, brede en ondiepe Maasdal gespoeld, waardoor omstreeks de overgang van het Plioceen naar het Pleistoceen ten noorden van het Ardennen-Leisteenplateau een brede gordel grind met een hoog kwartsgehalte werd afgezet (Kiezeloölietafzettingen uit het Laat Plioceen en het Vroeg Pleistoceen). Door verdere opheffing van de Ardennen gedurende het Tertiair en Kwartair werd de erosie door de rivieren sterker en werd in Zuid-Limburg een tot maximaal 10 meter dik pakket grind afgezet.

Door sedimentatie en insnijding van de Maas tijdens de koude (glaciale) en warme (interglaciale) perioden van het Pleistoceen (circa 2.5 miljoen tot 12.000 jaar geleden), zijn binnen de peneplain rivierterrassen gevormd. Tijdens de glaciale perioden (IJstijden) werden veel grove sedimenten (grind en zand) aangevoerd en was de waterafvoer onregelmatig over het jaar verdeeld, waardoor de Maas een vlechtend patroon had en haar riviervlakte ophoogde. Gedurende de warmere interglacialen nam de vegetatie toe, werd de waterafvoer regelmatiger verdeeld (minder piekafvoer) en nam de sedimentafvoer af, waardoor diepe erosie plaatsvond en de Maas zich in zijn oude beddingafzettingen insneed. Als gevolg van de combinatie van tektonische opheffing van de Ardennen (en Zuid- Limburg), de afzetting van riviersedimenten en de periodieke insnijdingen van de Maas is een groot aantal rivierterrassen ontstaan. De hoogstgelegen terrassen zijn het oudst, terwijl de laagste terrassen vlak bij de huidige loop van de Maas het jongst zijn en uit het einde van het Pleistoceen en Vroeg- Holoceen dateren.

De rivierterrassen worden onderscheiden in hoogterras, middenterras en laagterras, waarbinnen op basis van de hoogteligging van de terrasbasis, de samenstelling van het grind en de samenstelling van de zware fractie van het zand, verschillende terrasniveaus kunnen worden onderscheiden. De rivierterrassen zijn vooral duidelijk herkenbaar in het Zuid-Limburgse heuvelland en het Maasdal ten zuiden van de lijn Born - Sittard (ten zuiden van de Feldbissbreuk). Hier heeft de rivier zich gedurende het Pleistoceen diep ingesneden. Ter plaatse van de Centrale Slenk of Roerdalslenk, waarbinnen het plangebied is gelegen, is het rivierdal relatief breed en nauwelijks ingesneden als gevolg van de dalende bodembeweging. Het noordelijke deel van het plangebied ligt ter plaatse van een dalvlakteterras dat is gevormd gedurende het laatste deel van het Saalien (circa 238.000 - 126.000 jaar geleden). Dit betreft het Terras van Eisden - Lanklaar. Het zuidelijke deel van het plangebied is gelegen ter plaatse van het in het Vroeg Saalien gevormde Terras van Caberg 3. De rivierafzettingen uit deze perioden hebben een geaccidenteerd terrein gevormd met sterk gekromde geulen en ruggen en met zand- en grindbanken. De Maasafzettingen uit het Saalien en het Weichselien worden tot de Formatie van Kreftenheye gerekend en bestaan uit zand- en grindafzettingen (door sommigen worden deze afzettingen ook benoemd als de Formatie van Beegden). In de Centrale Slenk of Roerdalslenk liggen deze afzettingen op de Formatie van Sterksel, bestaande uit grindhoudende grove zanden, die zijn afgezet in het Vroeg en Midden Pleistoceen.

Tijdens de laatste ijstijd (het Weichselien, circa 116.000 - 12.000 jaar geleden) en meer precies het laatglaciaal (circa 15.000 - 12.000 jaar geleden), is het tijdens het Saalien gevormde Maasterras ten dele weer afgedekt met rivierafzettingen, bestaande uit klei en zavel (oude rivierkleigronden). Tevens zijn tijdens het Weichselien ten zuiden van de lijn Born - Nieuwstadt - Koningsbosch eolische afzettingen afgezet in de vorm van löss (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Schimmert). Ten noorden van deze zone werd in dezelfde periode ook dekzand afgezet (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). Binnen de zones direct langs de Maas betrof dit ook rivierduinen.

Löss is een zeer fijnkorrelig sediment dat tijdens de koudste en droogste perioden van het Pleistoceen, klimatologisch gekenmerkt door een poolwoestijn en de bijna volledige afwezigheid van vegetatie, door de wind is afgezet. Dit type sediment heeft het merendeel van de plateaus en Maasterrassen in Zuid-Limburg bedekt. Aan het begin van het Holoceen was er op de plateaus en de meeste Maasterrassen in Zuid-Limburg een lösspakket met een dikte van enkele meters tot lokaal zelfs 15 meter dik afgezet.

12 De zeer fijnkorrelige löss kan makkelijk worden geërodeerd door regenwater, zeker als er weinig tot geen vegetatie aanwezig is. De geërodeerde löss wordt dan secundair afgezet als colluvium aan de voet van hellingen van heuvels en terrassen, of wordt afgevoerd als sediment door rivieren. Het colluvium is te herkennen als een zandiger en bruiner pakket sediment, waarin fijne grindjes worden aangetroffen en waarin geen duidelijke bodem is gevormd. Geomorfologisch en bodemkundig onderzoek heeft uitgewezen dat gebieden met een hellingpercentage van meer dan 2% zeer gevoelig zijn voor erosie. In de regel wordt verondersteld dat erosie pas grootschalige vormen aannam na de ontginning van de vruchtbare met löss bedekte plateaus en rivierterrassen, vaak gedateerd in de periode lopende van het Laat Neolithicum tot en met de Romeinse Tijd en vervolgens een tweede periode in de Volle en Late Middeleeuwen.9 Het kan echter niet worden uitgesloten dat colluvium ook in eerdere perioden en mogelijk al in het Vroeg Holoceen is afgezet, hoewel waarschijnlijk op veel kleinere schaal dan gedurende circa de laatste 2000 jaar.

Ten noorden van de lijn Born - Nieuwstadt - Koningsbosch zijn tijdens het Weichselien dekzanden en rivierduinen afgezet, die een grovere, meer zandige textuur hebben dan de lössbodems. In geomorfologisch opzicht is het dekzand meestal afgezet in de vorm van vlakten, welvingen en ruggen. Dekzandafzettingen komen hoofdzakelijk voor ten oosten van het plangebied, ter plaatse van het noordelijke deel van ‘het hoog van Koningsbosch’. In de omgeving van Montfort zijn ook rivierduinen (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Delwijnen) gevormd door verstuiving van het rivierzand uit de bedding van de Maas. Het dekzand op de Maasterrassen is echter over het algemeen relatief dun en de rivierafzettingen zijn plaatselijk dagzomend aanwezig (oude rivierkleigronden).

Holocene afzettingen spelen in Zuid-Limburg een ondergeschikte rol. De belangrijkste zijn de recente Maaszanden met overgangen naar rivierklei. Dergelijke Holocene afzettingen liggen hoofdzakelijk ten westen van het plangebied. De verwante beekafzettingen langs de zijrivieren en -beken van de Maas behoren ook tot deze Holocene afzettingen. Soms is in de beekdalen ook veen ontstaan. Deze afzettingen behoren tot de tot de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Singraven. Ter plaatse van het plangebied kunnen Holocene beekafzettingen worden aangetroffen binnen het (oorspronkelijke) dal van de Geleenbeek en mogelijk ook langs de oostelijke zijde van het plangebied, gerelateerd aan het dal van de Rode Beek. Voor het begin van de 19de eeuw is de loop van de Geleenbeek ten dele naar het zuidwesten verlegd (de Sluis Kreek). In de tweede helft van de 20ste eeuw is het deel van de Geleenbeek dat ter plaatse van het centrale deel van het plangebied aanwezig was gedempt en is de Sluis Kreek gedempt en vervangen door een gekanaliseerde watergang.

3.1.3 Bodemopbouw ter plaatse van het plangebied

Op de Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Blad 59 Peer en 60 West- en Oost-Sittard worden ter plaatse van het plangebied zones weergegeven met de code KRn1g (grondwatertrap VI), KRn2/ KRn8 (grondwatertrap III/ V), KRn2 (grondwatertrap VI)10 en Ldh5 (hellingklasse A: minder dan 2 %, vlak en bijna vlak); zie Afbeelding 5.

Op de bodemkaart worden ter plaatse van het noordelijke en zuidoostelijke deel van het plangebied zones weergegeven met de code KRn1g (‘poldervaaggronden; lichte zavel’). Daar kan een bodemopbouw worden verwacht met een bovenlaag met kalkloze, lichte zavel, op een horizont met sterk lemig, fijn zand (vanaf een diepte van 0.5 - 0.6 meter beneden het maaiveld), op een horizont met grof zand en/ of grind (vanaf een diepte van 0.4 - 1.2 meter beneden het maaiveld).

9 Putten et al., 2010; vergelijk ook Felder, 1979 en Veker, 2009 10 Bij grondwatertrap III ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand op een diepte van minder dan 0.4 meter beneden het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op een diepte van 0.8 - 1.2 beneden het maaiveld. Bij grondwatertrap V ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand op een diepte van minder dan 0.4 meter beneden het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op een diepte van meer dan 1.2 meter beneden het maaiveld. Bij grondwatertrap VI ligt de gemiddelde hoogste grondwaterstand op een diepte van 0.4 - 0.8 meter beneden het maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand op een diepte van meer dan 1.2 meter beneden het maaiveld.

13 Afbeelding 5. De ligging van het plangebied (blauw omkaderd), geprojecteerd op een uitvergrote uitsnede van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Blad 59 Peer en 60 West- en Oost-Sittard. Bron: Staring Centrum/ Stichting voor Bodemkartering, 1991. Schaal 1: 25.000.

Op de bodemkaart wordt ter plaatse van het meest noordelijke deel van het plangebied een zone weergegeven met de code KRn2/ KRn8 De samengestelde eenheid betreft de aanwezigheid van zowel ‘poldervaaggronden; zware zavel’ als ‘poldervaaggronden; klei’. Het verschil tussen deze twee classificaties betreft de textuur en het feit dat gronden met code KRn2 gewoonlijk iets hoger liggen dan die met code KRn8. Ter plaatse van de zones met de code KRn8 kan een bodemopbouw worden verwacht met een bovenlaag met lichte klei. Op een diepte van minder dan 1.2 meter beneden het maaiveld wordt gewoonlijk zandig materiaal aangetroffen.

Op de bodemkaart wordt ter plaatse van het meest centrale deel van het plangebied een zone weergegeven met de code KRn2 (‘poldervaaggronden; zware zavel’). Daar kan een bodemopbouw worden verwacht met een bovenlaag met zware zavel, die dieper geleidelijk lichter wordt en plaatselijk overgaat in sterk lemig fijn zand, waarbij vanaf een diepte van circa 1.2 meter beneden het maaiveld soms grindrijk grof zand aanwezig kan zijn.

14 Op de bodemkaart worden ter plaatse van het westelijke en oostelijke deel van het plangebied zones weergegeven met de code Ldh5 (‘ooivaaggronden; zandige leem; colluviaal in hellingvoet’). Dergelijke bodems worden veelal aangetroffen aan de voet van hellingen en zijn veelal gevormd als daluitspoelingswaaiers, door afspoelend regenwater vanuit het Zuid-Limburgse heuvelland. Daar kan een bodemopbouw worden verwacht met secundaire löss (colluvium), met een dikte van 0.4 - 1.2 meter, meestal op oude rivierkleigronden. De gronden hebben een 0.25 - 0.35 meter dikke, donker grijsbruine bovengrond, zijn vaak goed ontwaterd (en daardoor geschikt voor akkerbouw), maar missen een duidelijk ontwikkelde briklaag (klei-inspoelingshorizont), zoals die gewoonlijk wordt aangetroffen in intacte lössbodems.

Hoewel deze niet worden weergegeven op de bodemkaart, kunnen in het plangebied ook nog Holocene beekafzettingen aanwezig zijn, behorende tot de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Singraven. Dit in het bijzonder binnen het (oorspronkelijke) dal van de Geleenbeek.

Afbeelding 6. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitvergrote uitsnede van de Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Blad Genk-Sittard-Maastricht-Heerlen, 59-60-61-62, Maasterrassen en Hellingklassen. Bron: Rijks Geologische Dienst, 1989. Schaal 1: 50.000.

15 De op de bodemkaart ter plaatse van het plangebied weergeven poldervaaggronden zijn allen ontwikkeld in de oude rivierkleigronden. Oude rivierkleigronden onderscheiden zich van jonge rivierkleigronden door een volledige ontkalking en door de aanwezigheid van meer ontwikkelde bodemvorming. De oude rivierkleigronden betreffen hier laatglaciale afzettingen van de Maas. Met betrekking tot de in het plangebied voorkomende oude rivierkleigronden (code KRn1g, KRn2, en KRn2/ KRn8) duidt de codering ‘n’ op natte omstandigheden tijdens de opname in de 20ste eeuw.

Op de Geomorfologische Kaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Maasterrassen en Hellingklassen, Genk-Sittard-Maastricht-Heerlen, 59-60-61-62, wordt ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied een zone weergegeven met de code E - L (zie Afbeelding 6). Dat betekent dat het plangebied is gelegen ter plaatse van het Terras van Eisden - Lanklaar, een Maasterras dat dateert uit het laatste deel van de voorlaatste ijstijd, het Saalien. De gearceerde lijn, ter plaatse van het centrale deel van het plangebied, betreft de locatie van voormalige, smalle geulen (Holocene beken). Op de geomorfologische kaart wordt ter plaatse van het zuidelijke deel van het plangebied een zone weergegeven met de code C3. Dit betreft een hoger gelegen Maasterras (het Terras van Caberg 3).

Afbeelding 7. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitvergrote uitsnede van de Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Genk-Sittard-Maastricht-Heerlen, 59-60-61-62. Bron: Rijks Geologische Dienst, 1989. Schaal 1: 25.000.

16 Op de Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Genk-Sittard-Maastricht-Heerlen, 59- 60-61-62, wordt ter plaatse van het plangebied een zone weergegeven met de code 4E9 (zie Afbeelding 7). Dat betekent dat het noordelijke deel van het plangebied is gelegen ter plaatse van een dalvlakteterras van de Maas, het Terras van Eisden - Lanklaar en het zuidelijke deel van het plangebied ter plaatse van het Terras van Caberg 3. De grens tussen deze twee terrassen is weergegeven met een zwarte lijn met haaks hierop staande korte lijntjes, een terraswand met een hoogteverschil van 1.5 - 5 meter. Op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek in dit gebied kan echter worden geconcludeerd dat deze terraswand ten noorden van Nieuwstadt een hoogte heeft van slechts circa 0.5 meter (zie Afbeelding 6 en 15).

Ter plaatse van het centrale deel van het plangebied wordt ook een smalle geul weergegeven (gearceerde, lijnvormige zone). Langs de Vloedgraaf (beek), direct ten noordoosten van het plangebied, worden dijken weergegeven (paars gemarkeerd). De Vloedgraaf had ten tijde van de vervaardiging van deze geomorfologische kaart nog een rechte loop.

Afbeelding 8. De locaties van de in het DINO-loket gearchiveerde boringen, ter plaatse en in de omgeving van het plangebied (blauw omkaderd).

In het DINO-loket (TNO-GDN) zijn de boorgegevens gearchiveerd van boringen die in het verleden zijn uitgevoerd. In het kader van het onderzoek zijn de gegevens geanalyseerd van 14 in het DINO- loket gearchiveerde boringen, die in het verleden ter plaatse en in de omgeving van het plangebied zijn uitgevoerd. Dit betreft Boring nr. B60A0159, B60A0373, B60A0266, B60A1722, B60A1723, B60A1701, B60A0267, B60A0372, B60A1825, B60A0212, B60A0292, B60A0211, B60A1750 en B60A0223 (zie Afbeelding 8).

17 Bij de meeste boringen is de bovengrond, direct beneden het maaiveld, niet beschreven. Ter plaatse van de noordoostelijk gelegen boringen (Boring nr. B60A0211, B60A0222 en B60A1750) werd op een diepte van 2.4 - 3.4 meter beneden het maaiveld grind en zandige leem aangetroffen. Deze afzettingen kunnen worden geïnterpreteerd als Maasafzettingen uit het Laat Saalien (circa 150.00 - 126.000 jaar geleden). Ter plaatse van Boring nr. B60A1750 werd op deze afzettingen een horizont met fijn zand (op een diepte van 1.2 - 2.7 meter beneden het maaiveld) en een bovenlaag met klei aangetroffen. Deze hoger gelegen kleilaag kan waarschijnlijk worden gerekend tot de oude rivierkleigronden, afgezet tijdens het laatglaciaal (circa 15.000 - 12.000 jaar geleden). Ter plaatse van Boring nr. B60A0267, direct ten zuidwesten van het plangebied, werd tot een diepte van 0.6 meter beneden het maaiveld leem aangetroffen, tussen 0.6 en 0.8 meter beneden het maaiveld zwak siltig grof zand en vanaf 0.8 meter beneden het maaiveld grind.

De bodemopbouw die ter plaatse van deze boringen werd aangetroffen komt op hoofdlijnen overeen met de eerder beschreven fysisch geografische kenmerken van het plangebied. Het betreft een zeer gevarieerde bodemopbouw, die op basis van het beperkte aantal boringen niet kan worden gereconstrueerd tot eenduidige zones. Het betreft de resten van een riviervlakte, met een vlechtend geulenpatroon, waar hooggelegen zand- en grindbanken en dieper ingesneden geulen met zand- en leemafzettingen aanwezig zijn. Hoewel niet eenduidig, kan worden geconcludeerd dat er van zuid naar noord in algemene zin sprake is van een toename van de dikte van de afdekking met klei en fijn zand. Duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van dekzandafzettingen zijn niet aangetroffen.

Door de Heemkundekring Echter Landj is desgevraagd aangegeven dat de archeologische vindplaatsen ter plaatse en in de omgeving van het plangebied vooral zijn aangetroffen ter plaatse van kleine, dagzomende zandopduikingen met een omvang van circa 50 x 50 meter.11 Dit zouden mogelijk hoogliggende zand- en grindbanken kunnen betreffen uit het Vroeg- en Laat Saalien (van het Terras van Caberg 3 en het Terras van Eisden - Lanklaar), die door de latere afzetting van klei en leem niet meer als hoogtes in het landschap herkenbaar zijn, ook niet op basis van het AHN.

3.2 Archeologische gegevens

Voor een overzicht van de reeds bestaande kennis ten aanzien van archeologische vindplaatsen ter plaatse - en in de omgeving - van het plangebied zijn onder meer de 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de Gemeente Echt-Susteren12 en de bijbehorende kaarten (versie 2010 en de geactualiseerde versie uit 2015)13, de 'Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard- Geleen'14 en de bijbehorende kaarten en het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Archis3) geraadpleegd. Daarnaast zijn de studies behorende bij Evaluatie van het Archeologisch Onderzoek in Limburg in de periode 1995 t/m 2006 geraadpleegd. Tenslotte is ook contact opgenomen met de lokale Heemkundekring “Echter Landj”, in het bijzonder met betrekking tot mogelijk niet in Archis3 opgenomen archeologische vindplaatsen of vondsten.

In 2010 is een Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de Gemeente Echt-Susteren opgesteld, die in 2015 is geactualiseerd.15 De gemeentelijke Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart is opgebouwd uit verschillende kaartbijlagen.

Op Kaartbijlage II-6 (Archeologische Verwachtingskaart voor alle landschappen en perioden; geactualiseerd op 24 juni 2015) worden ter plaatse van het noordwestelijke, noordoostelijke, oostelijke en zuidoostelijke deel van het plangebied zones met een hoge en middelhoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische waarden weergegeven (zie Afbeelding 9). 11 Mededeling per e-mail van de heer Ruijters, d.d. 29 april 2016. 12 Verhoeven et al., 2010 (a) en 2010 (b) 13 Keunen et al., 2015 14 Gemeente Sittard-Geleen, 2012 15 Verhoeven et al., 2010 (a) en 2010 (b); Keunen et al., 2015

18 Op de Archeologische Verwachtingskaart voor jager-verzamelaars worden ter plaatse van het noordwestelijke, noordoostelijke en oostelijke deel van het plangebied zones met een hoge archeologische verwachting weergegeven. Ter plaatse van het overige deel van het plangebied worden zones met een lage archeologische verwachting weergegeven.

Ter plaatse van het meest noordelijke deel van het plangebied wordt op de Archeologische Verwachtingskaart voor natte landschappen (Kaartbijlage II-5) tevens een zone met een middelhoge verwachting voor resten van afvaldumps, scheepvaart en rituele deposities weergegeven. Deze verwachting voor natte landschappen in het plangebied hangt samen met de (oorspronkelijke) loop van de Geleenbeek. Ter plaatse van de overige delen van het plangebied worden zones met een lage archeologische verwachting weergegeven.

Afbeelding 9. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de Gemeente Echt-Susteren (Kaartbijlage II-6: Archeologische verwachtingskaart voor alle landschappen en perioden; geactualiseerd op 24 juni 2015). De zones met een hoge verwachting zijn roze gemarkeerd, de zones met een middelhoge verwachting zijn lichtroze gemarkeerd en de zones met een lage archeologische verwachting zijn geel gemarkeerd. Ter plaatse van het meest noordelijke deel van het plangebied wordt op de Archeologische Verwachtingskaart voor natte landschappen (Kaartbijlage II-5) tevens een zone met een middelhoge verwachting voor resten van afvaldumps, scheepvaart en rituele deposities weergegeven (dit betreft alleen de gele, driehoekige zone ten zuiden van de Vloedgraaf). Ter plaatse van de zwart gearceerde zone direct ten zuiden van het zuidoostelijke deel van het plangebied is al een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Onderzoeksmelding nr. 12.197). Dit onderzoeksgebied ligt echter vrijwel volledig ten zuiden van het onderhavige plangebied. Bron: Keunen et al., 2015.

19 Afbeelding 10. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Archeologische beleidsadvieskaart van de Gemeente Sittard-Geleen (2012).

Op de ‘Archeologische beleidskaart Gemeente Sittard-Geleen’ wordt ter plaatse van het grootste deel van het westelijke deel van het plangebied een zone met een hoge archeologische verwachting weergegeven (zie Afbeelding 10, de groen gemarkeerde zone).16 Alleen ter plaatse van het meest noordoostelijke deel van dit deel van het plangebied wordt een zone met een lage archeologische verwachting weergegeven. Ter plaatse van de zone met een hoge archeologische verwachting wordt ook een archeologische vindplaats weergegeven (oranje gemarkeerd). Dit betreft Archis-Waarneming nr. 33.954 (zie Afbeelding 11 en de bijbehorende toelichting). Met de arcering is aangegeven dat hier in het verleden onderzoek is uitgevoerd maar dat het gebied niet is vrijgegeven.

Het plangebied ligt niet binnen een Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied.17 Wel ligt direct ten zuidwesten van het plangebied het Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied de ‘Graetheide’. Dit aandachtsgebied betreft een relatief intact lössgebied tussen Sittard, Geleen en Born met een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van nederzettingen en grafvelden van de Lineaire Bandkeramiek (Vroeg Neolithicum) en andere archeologische perioden.

Op basis van het synthese-onderzoek van M. de Grooth uit 2007 zou kunnen worden aangenomen dat er ter plaatse van het plangebied en de directe omgeving daarvan geen archeologische resten uit de Vroege Prehistorie bekend zijn.18 Dit dient echter te worden genuanceerd op basis van de Archis3- waarnemingen. Uit de Vroege- en de Late Prehistorie zijn immers ter plaatse - en in de omgeving - van het plangebied vele archeologische vindplaatsen bekend (zie Afbeelding 11 en de bijbehorende toelichting). 16 Gemeente Sittard-Geleen, 2012 17 Gauw, 2008 (b) 18 Grooth, 2007

20 Uit de Romeinse Tijd zijn nog geen vindplaatsen ter plaatse - of in de omgeving - van het plangebied bekend.19 Met betrekking tot de Middeleeuwen zijn de meeste vindplaatsen gerelateerd aan de oude stadskern van Nieuwstad, zoals bijvoorbeeld het Huis Witham, waarvan de geschiedenis mogelijk teruggaat tot 1200 A.D.20 Daarnaast is aan de Langere Weg ten westen van Nieuwstadt een aantal vindplaatsen aangetroffen met kuilen en aardewerk uit onder meer de Karolingische Tijd. De kuilen zijn geïnterpreteerd als mogelijke houtskoolmeilers uit de Vroege en Volle Middeleeuwen.

Op de kaart van Archis3 (het centrale archief voor bekende archeologische vindplaatsen in Nederland) worden ter plaatse van het plangebied geen archeologische monumenten weergegeven. Op deze kaart worden, vanaf een afstand van circa 100 - 200 meter ten zuiden van het plangebied, drie archeologische monumenten (AMK-terreinen) weergegeven (zie Afbeelding 11). Dit betreft:

1. Monument nr. 8.800, ‘Terrein van hoge archeologische waarde’ (toponiem: Huize Witham). Dit betreft een terrein met resten van een kasteel uit de Late Middeleeuwen, met de naam Huis Witham. De geschiedenis van dit huis zou kunnen teruggaan tot circa 1200 A.D. Ten oosten van het AMK- terrein zou een langgerekte verhoging in het terrein aanwezig zijn, die wellicht een restant is van de oude stadswal van Nieuwstadt.

2. Monument nr. 15.578, ‘Terrein van archeologische waarde’ (toponiem: Elsenewal). Dit betreft een terrein ten westen van de oude stadskern van Nieuwstadt met resten (deels verhoging, deels afgegrensd door sloten) van de oude stadswal met gracht. Nieuwstadt kreeg rond 1271 A.D. stadsrechten. De vestingwerken zijn rond 1573 A.D. gesloopt.

3. Monument nr. 16.740, ‘Terrein van hoge archeologische waarde’ (toponiem: Nieuwstadt). Dit betreft de oude stadskern van Nieuwstadt, met sporen uit de Volle en Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.

De overige, op grotere afstand van het plangebied gelegen archeologische monumenten zijn buiten beschouwing gelaten. Ter plaatse van het westelijke, zuidoostelijke, en oostelijke deel van het plangebied is in het verleden geregistreerd archeologisch onderzoek uitgevoerd (zie Afbeelding 11). Dit betreft.

1. Archis3 Onderzoeksmelding nr. 3.654. Dit betreft een bureauonderzoek, een booronderzoek en een oppervlaktekartering, die in 2000 werden uitgevoerd door RAAP ter plaatse van Industriepark Swentibold/ N297n bij Nieuwstad. Bij dit onderzoek zijn ter plaatse van het plangebied verscheidene archeologische vindplaatsen aangetroffen, die bij de Archis3 Waarnemingen nader zijn gespecificeerd.

2. Archis3 Onderzoeksmelding nr. 12.197. Dit betreft een booronderzoek dat in 2005 ter plaatse van het plangebied is uitgevoerd door Arcadis. De onderzoeksmelding bevat geen informatie over eventuele archeologische vondsten en adviezen ten aanzien van vervolgonderzoek.

3. Archis3 Onderzoeksmelding nr. 21.514. Dit betreft een bureauonderzoek dat in 2007 is uitgevoerd door de Grontmij in het kader van de aanleg van de waterleiding van Susteren naar Sweikhuizen. De onderzoeksmelding bevat geen nadere informatie.

4. Archis3 Onderzoeksmelding nr. 39.898. Dit betreft een niet gespecificeerd type onderzoek dat in 2010 is uitgevoerd door het ARC met betrekking tot de Watertransportleiding Susteren - Sweikhuizen. De onderzoeksmelding bevat geen nadere informatie.

19 Hoevenberg, 2007 20 Stoepker, 2007; zie ook Janssens et al., 2005; Koeman et al., 2009 en Liefferinge, 2009

21 Afbeelding 11. De ligging van de in Archis3 geregistreerde monumenten (rood gemarkeerd en genummerd) onderzoeksmeldingen (blauw omkaderd en genummerd), en archeologische waarnemingen (gele stippen, genummerd), ter plaatse en in de omgeving van het plangebied (rood omkaderd). Bron: Archis3, 2016. Schaal 1: 25.000.

Op de kaart van Archis3 worden ter plaatse van het plangebied geen archeologische vondstmeldingen weergegeven (deze zijn omgezet in waarnemingen). Op deze kaart worden ook in de directe omgeving van het plangebied geen archeologische vondstmeldingen weergegeven.

Op de kaart van Archis3 worden ter plaatse van het plangebied 8 archeologische waarnemingen weergegeven (zie Afbeelding 11). Dit betreft, van zuid naar noord:

1. Waarneming nr. 130.994. Hier werd in 2000 bij een door RAAP uitgevoerde oppervlaktekartering een fragment handgevormd aardewerk uit de periode van het Neolithicum - IJzertijd aangetroffen. 2. Waarneming nr. 131.002. Hier werd in 2000 bij een door RAAP uitgevoerde oppervlaktekartering een aardewerkfragment uit de Late Middeleeuwen aangetroffen. 3. Waarneming nr. 131.001. Hier werden in 2000 bij een door RAAP uitgevoerde oppervlaktekartering een vuurstenen kern uit de periode van het Paleolithicum - IJzertijd en een aardewerkfragment uit de Late Middeleeuwen aangetroffen.

22 4. Waarneming nr. 33.954. Hier werden in 1964 een afvalkuil, handgevormd aardewerk, baksteen en houtskoolfragmenten aangetroffen uit de Late IJzertijd - Romeinse Tijd. 5. Waarneming nr. 436.413. Hier werden in 2012 bij een oppervlaktekartering afslagen, klingen, stekers, schrabbers en kernen (vuursteen, Rijckholt vuursteen en Wommersomkwartsiet) en handgevormd aardewerk uit de periode van het Neolithicum - Bronstijd aangetroffen. 6. Waarneming nr. 436.411. Hier werd in 2012 bij een oppervlaktekartering een vuurstenen kling uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum aangetroffen. 7. Waarneming nr. 131.000. Hier werden in 2000 bij een door RAAP uitgevoerde oppervlaktekartering vuurstenen afslagen uit de periode van het Paleolithicum - IJzertijd en glasfragmenten uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. 8. Waarneming nr. 436.415. Hier werden op een onbekende datum bij een oppervlaktekartering vuurstenen klingen, een schrabber en een kern uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum aangetroffen.

In de directe omgeving, en met name ten oosten en zuiden van het plangebied (binnen een straal van circa 500 meter), worden op de kaart van Archis3 ook een groot aantal waarnemingen (29) weergegeven (zie Afbeelding 11). Dit betreft, van zuid naar noord:

1. Waarneming nr. 130.999. Hier werd in 2000 bij een door RAAP uitgevoerd booronderzoek een veldbrandoven uit de periode Late Middeleeuwen B - Nieuwe Tijd C aangetroffen. 2. Waarneming nr. 130.989. Hier werden in 2000 bij een door RAAP uitgevoerd een vuurstenen afslag en een brok natuursteen aangetroffen uit de periode van het Paleolithicum - IJzertijd, en een fragment handgevormd aardewerk uit de periode van het Neolithicum - IJzertijd. 3. Waarneming nr. 130.990. Hier werden in 2000 bij een door RAAP uitgevoerd booronderzoek een vuurstenen afslag uit de periode van het Paleolithicum - IJzertijd en een handgevormd aardewerkfragment uit de periode van het Neolithicum - IJzertijd aangetroffen. 4. Waarneming nr. 418.917. Hier werden in 2006 bij een oppervlaktekartering een afslag uit de periode van het Mesolithicum - IJzertijd en een fragment handgevormd aardewerk uit de periode van het Neolithicum - Bronstijd aangetroffen. 5. Waarneming nr. 405.674. Hier werd in 2006 bij een door Arcadis uitgevoerd proefsleuvenonderzoek te Nieuwstadt, baksteenmateriaal uit de Late Middeleeuwen B - Nieuwe Tijd aangetroffen. 6. Waarneming nr. 421.582. Hier werden in 2006 bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum en handgevormd aardewerk uit de periode van de Bronstijd - IJzertijd aangetroffen. 7. Waarneming nr. 130.998. Hier werden in 2000 bij een door RAAP uitgevoerde oppervlaktekartering ter plaatse van de ‘stadswal’ te Nieuwstadt, delen van de stadswal uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd aangetroffen. 8. Waarneming nr. 433.817. Hier werden in 2006 bij een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door Arcadis een vijftal paalsporen en aardewerk (Proto-steengoed) uit de Late Middeleeuwen A en B aangetroffen. 9. Waarneming nr. 130.995. Hier werden in 2000 bij een door RAAP uitgevoerde oppervlaktekartering vuurstenen afslagen en schrabbers uit de periode van het Paleolithicum - IJzertijd en een aardewerkfragment uit de Middeleeuwen aangetroffen. 10. Waarneming nr. 421.584. Hier werden in 2006 bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen, schrabbers en kernen uit het Neolithicum en handgevormd aardewerk uit de periode van de Bronstijd - IJzertijd aangetroffen. 11. Waarneming nr. 418.915. Hier werden in 2006 bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen uit de periode van het Mesolithicum - IJzertijd aangetroffen. 12. Waarneming nr. 436.409. Hier werden in 2012 bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen, klingen, schrabbers en kernen uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum aangetroffen. 13. Waarneming nr. 130.991. Hier werden in 2000 bij een oppervlaktekartering door RAAP, ter plaatse van een zandige opduiking, vuurstenen artefacten (onder meer Rijckholt vuursteen en Wommersomkwartsiet) uit de periode van het Midden/ Laat Mesolithicum aangetroffen.

23 Tevens werden hier vuurstenenartefacten en handgevormd aardewerk uit het Midden Neolithicum aangetroffen.21 14. Waarneming nr. 436.246. Hier werden in 2012 bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen en kernen uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum, handgevormd aardewerk uit de IJzertijd en aardewerkfragmenten (onder meer Brunssum-Schinveld, Elmpt en Steengoed) uit de Late Middeleeuwen A en B aangetroffen. 15. Waarneming nr. 436.260. Hier werden in 2013 bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen en schrabbers uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum en handgevormd aardewerk uit de periode van de Late Bronstijd - IJzertijd aangetroffen. 16. Waarneming nr. 422.804. Hier werden in 2003 bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen en klingen uit het Neolithicum aangetroffen. 17. Waarneming nr. 406.254. Hier werden in 2004 bij een oppervlaktekartering afslagen, klingen, spitsen, schrabbers en kernen (vuursteen en Wommersomkwartsiet) uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum, handgevormd aardewerk uit de IJzertijd en een musketflint uit de Nieuwe Tijd A aangetroffen. 18. Waarneming nr. 441.002. Hier werd in 2014 bij een oppervlaktekartering een bronzen beitel uit de Late Bronstijd aangetroffen. 19. Waarneming nr. 15.579. Hier werd in 1977 bij een oppervlaktekartering een vuurstenen werktuig uit het Paleolithicum aangetroffen. 20. Waarneming nr. 15.582. Hier werd in 1990 bij een oppervlaktekartering een handgevormd aardewerkfragment uit de IJzertijd aangetroffen. 21. Waarneming nr. 15.581. Hier werden in 1977 bij een oppervlaktekartering vuurstenen werktuigen uit het Neolithicum aangetroffen. 22. Waarneming nr. 21.233. Hier werden in 1990 bij een oppervlaktekartering vuurstenen spitsen uit het Neolithicum, fragmenten van handgevormd aardewerk van de Lineaire Bandkeramiek (Vroeg Neolithicum A), wikkeldraad-aardewerk uit de Vroege Bronstijd en handgevormd aardewerk uit de IJzertijd aangetroffen. 23. Waarneming nr. 51.640. Hier werden in 1999 bij een oppervlaktekartering afslagen, klingen, spitsen, schrabbers, kernen, bijlen en klopstenen (vuursteen en Wommersomkwartsiet) uit de periode van het Paleolithicum t/m het Neolithicum aangetroffen en (handgevormd) aardewerk van de Lineaire Bandkeramiek (Vroeg Neolithicum A) en uit de IJzertijd en Romeinse Tijd. 24. Waarneming nr. 51.679. Hier werden op een onbekende datum bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen, klingen, spitsen, schrabbers, kernen, bijlen en klopstenen uit het Mesolithicum en het Neolithicum aangetroffen en handgevormd aardewerk uit de IJzertijd. 25. Waarneming nr. 51.685. Hier werden in 1999 bij een oppervlaktekartering een vuurstenen afslag, spits en bijl uit het Neolithicum aangetroffen. 26. Waarneming nr. 51.683. Hier werden in 2000 bij een oppervlaktekartering vuurstenen afslagen, klingen, spitsen, schrabbers en klopstenen (vuursteen en Wommersomkwartsiet) uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum aangetroffen en handgevormd aardewerk uit de periode van de Late Bronstijd - IJzertijd. 27. Waarneming nr. 436.407. Hier werden in 2011 bij een oppervlaktekartering vuurstenen schrabbers uit het Midden Neolithicum A aangetroffen. 28. Waarneming nr. 6.613. Hier werd op een onbekende datum onder onbekende omstandigheden ter plaatse van de Elseneweg (bosgebied ’t Hout direct ten noordoosten van het plangebied) te Nieuwstadt, een grondspoor uit de Late Middeleeuwen aangetroffen. 29. Waarneming nr. 31.800. Hier werden op een onbekende datum bij een oppervlaktekartering ten noordwesten van het plangebied te Nieuwstadt, vuurstenen afslagen, klingen, spitsen en schrabbers aangetroffen uit de periode lopende van het Laat Paleolithicum t/m de Midden Bronstijd.

De overige, op grotere afstand van het plangebied gelegen archeologische waarnemingen zijn buiten beschouwing gelaten.

21 Zie Polman, 2000 (a)

24 Door de Heemkundekring Echter Landj is desgevraagd aangegeven dat het in Archis3 opgenomen overzicht van geregistreerde archeologische vindplaatsen ter plaatse en in de omgeving van het plangebied lijkt te kloppen, maar dat daarin niet al het bekende vondstmateriaal is opgenomen.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat bij de ter plaatse - en de in de omgeving van - het plangebied aangetroffen, zeer grote aantallen archeologische vindplaatsen, de perioden van het Mesolithicum, het Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd sterk vertegenwoordigd zijn. De vindplaatsen uit de periode van het Mesolithicum - Neolithicum worden hoofdzakelijk gekenmerkt door een rijk assortiment aan vuurstenen werktuigen (onder meer Rijckholt-vuursteen en Wommersomkwartsiet) en in een enkel geval door handgevormd aardewerk, bijvoorbeeld van de Lineaire Bandkeramiek. De vondsten uit de Bronstijd en de IJzertijd bestaan voornamelijk uit handgevormd aardewerk (onder meer Wikkeldraad-aardewerk). Opvallend is ook dat het in de meeste gevallen oppervlaktevondsten betreft - aangetroffen bij oppervlaktekarteringen - en slechts in enkele gevallen in de context van booronderzoeken. Dit impliceert dat de archeologische resten hier op geringe diepte beneden het maaiveld aanwezig zijn.

Ten zuiden van het plangebied, in de nabijheid van de oude stadskern van Nieuwstadt zijn ook enkele vindplaatsen bekend uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, die deels door middel van proefsleuvenonderzoeken zijn onderzocht. Deze vindplaatsen zijn nauw gerelateerd aan de oude stadsbewoning van Nieuwstadt en betreffen onder meer restanten van de laatmiddeleeuwse stadswal en een veldbrandoven uit de periode Late Middeleeuwen B - Nieuwe Tijd C.

Tot slot is het onderzoek dat in 2000 door RAAP werd uitgevoerd met betrekking tot het ‘Bestemmingsplan Industriepark Swentibold/ N297 (Fase A)’ van belang.22 Dit onderzoeksproject bestond uit oppervlaktekarteringen en karterend booronderzoek, die werden uitgevoerd in 5 deelgebieden, waarvan 3 deelgebieden waren gelegen binnen het huidige bestemmingsplangebied (zie Afbeelding 12). Deelgebied I t/m IV zijn het meest relevant met betrekking tot het onderhavige plangebied. Deelgebied I was gelegen ter plaatse van het noordoostelijke deel van het huidige plangebied. Bij dit onderzoek zijn bij de oppervlaktekartering aardewerkfragmenten en vuurstenen artefacten aangetroffen uit her Midden Neolithicum. (Waarneming nr. 130.991). Er werd ook een afslag van Wommersomkwartsiet aangetroffen die, mogelijk samen met enkele andere stukken vuursteen, kan worden gedateerd in het Midden/ Laat Mesolithicum. De vindplaats is aangetroffen op een zandige opduiking, met een omvang van circa 100 x 60 meter, binnen de zone met oude rivierkleigronden.

De archeologische vindplaatsen in Deelgebied II liggen ten dele binnen (Vindplaats 4) en ten dele ten zuiden van het huidige plangebied (Vindplaats 5 en 8) en corresponderen met Waarneming nr. 130.994 en 130.995. De eerstgenoemde vindplaats betreft een handgevormd aardewerkfragment, dat werd aangetroffen op het maaiveld. Mogelijk is de betreffende vindplaats grotendeels afgedekt, binnen de laagte van het dal van de Geleenbeek. De bewoning is waarschijnlijk aanwezig geweest op de flank van het beekdal. De tweede vindplaats, ook aangetroffen bij een oppervlaktekartering, betreft een kleine verzameling van vuurstenen artefacten uit de periode van het Mesolithicum/ Neolithicum. Deze vindplaats ligt op een rug van oude rivierkleigronden parallel aan en tussen de Geleenbeek en de Limbrichterbeek.

De vondstzone binnen Deelgebied III is gelegen ter plaatse van het plangebied en correspondeert met de onder Waarneming nr. 33.954 vermelde archeologische Vindplaats 10.

De vondstzones binnen Deelgebied IV, direct ten zuiden van het plangebied, corresponderen met de onder Waarneming nr. 139.989 en 130.999 vermelde archeologische Vindplaats 9 en 12.

22 Zie Polman, 2000 (a)

25 Afbeelding 12. De archeologische vindplaatsen die werden aangetroffen bij de door RAAP in 2000 uitgevoerde oppervlaktekarteringen ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied (Deelgebied I t/m IV).

3.3 Historische gegevens

Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 0.1 - 1.3 kilometer ten westen en ten noorden van de oude stadskern van Nieuwstadt. Het plangebied ligt in een landelijk gebied met akkerland en bos, waarvan het noordoostelijk gelegen bosgebied de toponiem ’t Hout draagt.

De geschiedenis van Nieuwstadt gaat terug tot het dorp Helsene, dat mogelijk al in de Vroege Middeleeuwen is ontstaan. Rond 1250 A.D. heeft de plaats vermoedelijk stadsrechten gekregen.23 In 1277 A.D. werd de plaats voor het eerst vermeld in schriftelijke bronnen en ‘novum oppidum’ (‘nieuwe stad’) genoemd. Nieuwstadt was toen waarschijnlijk al versterkt. Nieuwstadt was vooral bedoeld als Gelderse grensvesting. In economisch opzicht is de stad, afgezien van enige textielnijverheid, nooit tot ontwikkeling gekomen. Als gevolg van oorlogshandelingen en verwoestingen werd de stad in 1398 A.D. ingekrompen, inclusief de ligging van de stadsomwalling. Tenslotte is aan het begin van de 16de eeuw Nieuwstadt weer teruggevallen tot de status van dorp (hoewel de stadsrechten formeel behouden bleven) en werden alle vestingwerken rond 1583 A.D. geslecht. Sindsdien is de stad nauwelijks meer gegroeid. De ligging van de twee laatmiddeleeuwse omwallingen is nog goed zichtbaar in het stratenpatroon en het omliggende landschap.

23 Renes, 1988

26 In het kader van de analyse van de historische informatie zijn onder meer de Tranchotkaart uit 1803 - 1820, de Kadastrale Kaart (Minuutplan) uit circa 1840, de Historische Kaart van de Provincie Limburg uit 1837 - 1844 en de Topografische Kaart uit 1900, 1920, 1950, 1960, 1970, 1980, 1990 en 2010 geraadpleegd.

Door Nieuwstadt liep van oorsprong de Geleenbeek, die meer noordwestelijk het gebied van het onderhavige plangebied kruiste. Op de kaarten uit de 19de eeuw is zichtbaar dat de Geleenbeek ter plaatse van de zuidelijke stadswal van Nieuwstadt splitste in twee afzonderlijke beeklopen (zie Afbeelding 13 en 14). Eén tak liep door het centrum van Nieuwstadt en liep ten noorden van de stad ongeveer ter plaatse van het zuidoostelijke en het centrale deel van het plangebied. Ter hoogte van de kruising van de Overslagweg en de Holtummerbeemdweg wordt op alle kaarten uit de periode van 1850 t/m 1950 een brug weergegeven (de St. Doorlaatbrug). De andere loop, de Sluisbeek, liep langs de westelijke zijde van de stad en kruiste vervolgens het gebied van het westelijke deel van het plangebied. Op alle topografische kaarten tot en met 1950 worden deze ten noorden van Nieuwstadt gelegen beeklopen nog weergegeven. Op de Topografische Kaart uit 1960 wordt de Sluisbeek gekanaliseerd weergegeven en worden delen van de Geleenbeek niet meer weergeven. Op de Topografische Kaart uit 1970 worden beide beken niet meer weergegeven en waren deze gedempt.

Bijzondere aandacht verdient ook de Vloedgraaf, tegenwoordig een meanderende beek, die direct ten noorden van het plangebied is gelegen, maar van oorsprong een grotendeels gegraven, rechte waterloop.24 Op basis van oude kaarten moet worden geconcludeerd dat de Vloedgraaf reeds vóór 1805 moet hebben bestaan. De Vloedgraaf wordt ook reeds vermeld in een akte uit 1555 A.D., mede als de grens tussen het gebied van Gulik en Gelre. De Vloedgraaf is waarschijnlijk gegraven om de afwatering van het gebied tussen de Geleenbeek en de Rode Beek, ten oosten van het plangebied, te verbeteren en om te fungeren als hoogwatergeul voor deze twee beken. Historisch is bekend dat de gebieden direct ten noorden van Zuid-Limburg vaak problemen ondervonden als de beken de grote waterafvoer uit de heuvels niet konden verwerken. Rond 1700 A.D. bijvoorbeeld klaagden de inwoners uit Susteren en Nieuwstadt over overstromingen. Deze problemen namen zelfs toe aan het begin van de 20ste eeuw door de toevoer van afvalwater van de mijnen en rioolwater van de snel groeiende mijngemeenten in het zuidoostelijke deel van de Provincie Limburg. Van belang is dus rekening te houden met het feit dat de Vloedgraaf van oorsprong geen natuurlijke beek is, maar een gegraven waterloop waarvan de geschiedenis waarschijnlijk teruggaat tot in de 16de eeuw.

In navolging van Renes wordt ook geconstateerd dat de Kampweg en de Overslagweg oude landwegen zijn, van oorsprong uit de periode van vóór 1842 en dat deze wegen mogelijk zelfs voorafgaand aan - of gelijktijdig met - de middeleeuwse verkaveling zijn ontstaan.25 Ook de Amelbergaweg is aangelegd voor 1842. Dit zelfde geldt voor de drie niet meer bestaande wegen in het zuidelijke deel van het plangebied, waaronder de Houtemerweg/ Op Houtemer weg en de twee ten zuiden daarvan gelegen wegen (zie Afbeelding 13 en 14).

Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat in de Nieuwe Tijd - en waarschijnlijk ook in de Middeleeuwen - ter plaatse van het plangebied een laagte aanwezig was, die werd doorkruist door beken (de Sluisbeek en de Geleenbeek). In die periode was het gebied ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied waarschijnlijk alleen geschikt als grasland en weidegrond en voor bebossing. Door de Heemkundekring Echter Landj is aangegeven dat na de IJzertijd, of na de Romeinse Tijd sprake is geweest van een vernatting van het gebied en dat er vanuit de beken nog een dunne laag jongere klei is afgezet. Ter plaatse van het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied worden op de kaarten uit de 19de eeuw wel zones met akkergronden weergegeven.

24 Geraerds en Vroom, 2007; Renes, 1988 25 Renes, 1988

27 Op de Kadastrale Kaart uit circa 1840 (niet afgebeeld in deze rapportage) wordt ter plaatse van het plangebied geen bebouwing weergegeven. Wel wordt de toen nog relatief rechtlopende Vloedgraaf weergegeven en de oude lopen van de Geleenbeek (ter plaatse van het plangebied). Ook worden ter plaatse van het plangebied de Kampweg en de Overslagweg weergegeven. Op basis van de toponiemen kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied onder meer weidegrond aanwezig was en dat het toen nat land betrof (herkenbaar bijvoorbeeld in de toponiem ‘In het broekveld’). Opvallend is wel de rationele verkaveling in het plangebied en de directe omgeving daarvan, bestaande uit een min of meer oostwest georiënteerde strokenverkaveling, hier en daar werd afgewisseld door blokverkaveling.

Afbeelding 13. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van Tranchotkaart uit 1803 - 1820. Bron: http://imagebase.ubvu.vu.nl, 2016. Schaal 1: 15.000.

Ook op de Tranchotkaart uit 1803 - 1820 wordt ter plaatse van het plangebied geen bebouwing weergegeven (zie Afbeelding 13). Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied was toen grasland en bosgebied aanwezig, ter plaatse van het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied akkers. Tevens zijn op deze kaart de Vloedgraaf, de oorspronkelijke lopen van de Geleenbeek, de Kampweg en de Overslagweg weergegeven.

28 Op de Historische Kaart van de Provincie Zuid-Limburg uit 1837 - 1844 wordt een min of meer identieke situatie weergegeven als op de oudere Tranchotkaart, hoewel ter plaatse van het oostelijke deel van het plangebied al het tracé van de spoorlijn Sittard - Roermond wordt weergegeven, alsook het tracé van de Oude Rijksweg Zuid/ Op de Baan (de N276) ter plaatse van de westelijke grens van het plangebied (zie Afbeelding 14).

Afbeelding 14. De ligging van het plangebied (wit omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Historische Kaart van de Provincie Limburg uit 1837 - 1844. Bron: Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1992. Schaal 1: 20.000.

3.4 Luchtfoto’s

In het kader van het onderzoek zijn drie luchtfoto’s geraadpleegd. Dit betrof twee foto’s uit 1989 (ROBAS, foto nr. 68405 en 68407, niet in het rapport afgebeeld) en een luchtfoto uit 2015 (zie Afbeelding 4). Op de luchtfoto’s uit 1989 is te zien dat ter plaatse van het plangebied een landbouwgebied aanwezig was en dat ter plaatse van het noordoostelijke deel van het plangebied bos aanwezig was (’t Hout). Tevens zijn met name ter plaatse van het centrale en westelijke deel van het plangebied oude verkavelingpatronen zichtbaar en ook delen van de gedempte Geleenbeek, de Sluisbeek en de voormalige Houtemerweg/ Op Houtemer weg.

29 Daarnaast zijn op de luchtfoto’s ter plaatse van het plangebied mogelijk aanwijzingen zichtbaar voor geologische fenomenen en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Zonder nader onderzoek van de bodemopbouw ter plaatse van deze zones is het echter niet mogelijk om deze verwachting nader te concretiseren.

3.5 Actueel Hoogtebestand Nederland

In het kader van het onderzoek is het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) geraadpleegd (zie Afbeelding 15). Het grootste deel van het plangebied ligt ter plaatse van het Terras van Eisden - Lanklaar. Het zuidelijke deel van het plangebied ligt ter plaatse van het oudere en hoger gelegen Terras van Caberg 3. De op geruime afstand ten noorden van het plangebied lager gelegen zone de blauwe zone) betreft merendeels de Holocene riviervlakte van de Maas, waarbij ter plaatse van de noordwestelijke zijde van de afbeelding nog een kronkelwaardgeul van de Maas uit het Holoceen zichtbaar is. Het maaiveld ligt ter plaatse van het plangebied op een hoogte van circa 32.0 - 34.3 meter +NAP, oplopend van noord naar zuid.

Afbeelding 15. De globale ligging van het plangebied (lichtblauw omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De oranje en gele zones betreffen de relatief hoger gelegen zones, de groene zones iets lager gelegen zones en de blauwe zones de laagst gelegen zones. Bron: AHN (http://www.ahn.nl), 2016. Schaal 1: 25.000.

30 3.6 Bodemverstoringen

Op basis van de uitgevoerde KLIC-melding (KLIC-oriëntatiemelding, nr. 16O025619, d.d. 25 april 2016) zijn mogelijke verstoringen in kaart gebracht in relatie tot de aanwezigheid van kabels en leidingen. In het westelijke deel van het plangebied liggen twee zuid - noord georiënteerde hogedruk gasleidingen van de Gasunie. Langs de Overslagweg loopt een hogedruk gasleiding, een laagspanningskabel en een waterleiding. Langs het westelijke deel van de Amelbergaweg en het zuidelijke deel van de Keerweidewarsweg zijn laagspanningskabels, kabels voor datatransport en waterleidingen aanwezig. Langs de spoorlijn Sittard - Roermond, aan de oostzijde van het plangebied, kabels voor datatransport. De tracés van deze kabels en leidingen beslaan binnen het plangebied slechts zeer kleine oppervlaktes en de verwachting is dat de aanleg van deze kabels en leidingen verhoudingsgewijs nauwelijks hebben geleid tot ingrijpende bodemverstoringen in het plangebied.

Ter plaatse van het noordwestelijke deel van het plangebied is in de periode tussen 1960 en 1970 bebouwing gerealiseerd, Op de Baan 1a (zie Afbeelding 10). Deze bebouwing is de periode daarna uitgebreid en vervolgens na 2000 gesloopt. Ter plaatse van deze bebouwingszone kunnen bodemverstoringen worden verwacht tot een diepte van circa 1 meter beneden het maaiveld. Dit betreft echter een relatief beperkte oppervlakte. Tevens zijn in het noordelijke deel van het noordwestelijke deel van het plangebied de nieuwe Sluisbeek en een bijbehorende poel aangelegd. Daar is sprake van een zeer lokale, diepe bodemverstoring binnen een zone met een breedte van circa 50 meter (zie Afbeelding 3 en 4).

Er kan dan ook worden geconcludeerd dat ter plaatse van het overgrote deel van het plangebied sprake is van een intacte bodemopbouw.

3.7 Archeologisch Verwachtingsmodel

Het grootste deel van het plangebied ligt ter plaatse van het Terras van Eisden - Lanklaar, dat is ontstaan door afzettingen van de Maas aan het eind van het Saalien (Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye). Dit Maasterras wordt geclassificeerd als een dalvlakteterras. Het meest westelijke en zuidelijke deel van het plangebied is gelegen ter plaatse van het in het Vroeg Saalien gevormde Terras van Caberg 3. Daarbij is in deze perioden een geaccidenteerd landschap gevormd met meerdere opgevulde geulen en zand- en grindbanken. Tijdens het laatste deel van de laatste ijstijd, circa 15.000 - 12.000 jaar geleden, is het Terras van Eisden - Lanklaar weer afgedekt met rivierafzettingen, bestaande uit klei en zavel (‘oude rivierkleigronden’). Tijdens het Holoceen kunnen ook beekafzettingen zijn afgezet binnen de oorspronkelijke beekdalen van de Geleenbeek. Dergelijke Holocene beekafzettingen behoren tot de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Singraven.

Ter plaatse van het plangebied bestaat dan ook een grote kans dat daar archeologische resten aanwezig zijn uit de periode van het Paleolithicum t/m de Middeleeuwen. Met name voor wat betreft de Prehistorie is sprake van een zeer hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten uit deze periode.

Ter plaatse van het plangebied zijn bij eerder uitgevoerd verkennend archeologisch onderzoek, door middel van oppervlaktekarteringen en grondboringen, al tien archeologische vindplaatsen aangetroffen uit de periode van het Paleolithicum t/m de IJzertijd (zie Afbeelding 11 en de bijbehorende toelichting). Daarnaast zijn ter plaatse van een aantal van deze archeologische vindplaatsen ook resten uit de Middeleeuwen aangetroffen.

Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn bij eerder uitgevoerd verkennend archeologisch vooronderzoek, door middel van oppervlaktekarteringen en grondboringen, zeer veel archeologische vindplaatsen aangetroffen uit de periode van het Laat Paleolithicum t/m de IJzertijd. Deze vindplaatsen zijn met name aangetroffen op zandige koppen en ruggen binnen het landschap van de oude rivierkleigronden.

31 De bekende vindplaatsen lijken vooral activiteitszones van jagers-verzamelaars uit het Mesolithicum en het Neolithicum en nederzettingsterreinen uit de Bronstijd en de IJzertijd te betreffen. Gezien de aanwezigheid van vindplaatsen van de Lineaire Bandceramiek moet echter ook rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de resten van sedentaire bewoning vanaf circa 5000 voor Chr. Tevens dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van afvaldumps en rituele deposities uit voornoemde perioden in de natte contexten rondom de beken.

Aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen uit de periode van de Romeinse Tijd t/m de Nieuwe Tijd ontbreken grotendeels, met uitzondering van de voornoemde resten uit de Late Middeleeuwen. Tevens zijn er historische aanwijzingen beschikbaar voor de aanwezigheid van infrastructuur (bijvoorbeeld landwegen en de brug St. Doorlaatbrug) uit de Nieuwe Tijd, zoals de Kampweg en de Overslagweg. Deze infrastructurele resten zouden van oorsprong (ten dele) ook al uit de Middeleeuwen kunnen stammen.

Archeologische vindplaatsen kunnen dagzomend of direct beneden de bouwvoor worden aangetroffen. De archeologische vindplaatsen ter plaatse van - en in de omgeving - van het plangebied zijn grotendeels ontdekt bij oppervlaktekarteringen. In bepaalde zones binnen het plangebied - met name in het centrale en zuidelijke deel - kunnen archeologische vindplaatsen (gedeeltelijk) zijn afgedekt door Holocene beekafzettingen.

Voor mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen geldt dat vrijwel alle in deze regio bekende complextypen uit de voornoemde perioden aanwezig zouden kunnen zijn. Het zou immers kunnen gaan om nederzettingsterreinen, activiteitszones, grafvelden, maar ook om akker- en/ of weidegebieden, enz. Een bijzonder hoge verwachting geldt voor de aanwezigheid van activiteitszones van jager-verzamelaars uit het Mesolithicum en het Neolithicum en nederzettingsterreinen, afvaldumps en rituele deposities uit het Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd. Hetzelfde geldt voor infrastructurele resten uit de Nieuwe Tijd en de Middeleeuwen. Over de daadwerkelijke aanwezigheid (buiten de tien al bekende, voornoemde archeologische vindplaatsen) en de omvang van de hier mogelijk aanwezige archeologische sporen kunnen op dit moment nog geen uitspraken worden gedaan.

32 4. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

4.1 Samenvatting en conclusies

Het Archeologisch Bureauonderzoek is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplanprocedure voor de aanleg van een nieuwe spooraansluiting van VDL Nedcar, in het gebied ten oosten van de N276 te Nieuwstadt (Gemeente Echt-Susteren en Gemeente Sittard-Geleen). Dit betreft het 'Provinciaal Inpassingsplan Spooraansluiting Yard’, N276, Nieuwstadt, Gemeente Echt-Susteren, Gemeente Sittard-Geleen. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 67.7 hectare. De ontwikkelingsplannen betreffen de aanleg van meerdere spoorbanen vanaf de hoofdspoorlijn tussen Sittard - Roermond naar de railterminal van VDL Nedcar en geassocieerde werkzaamheden, De verstoringsdiepte van de geplande bodemingrepen was nog niet bekend op het moment van het opstellen van deze rapportage.

Het noordelijke en het oostelijke deel van het plangebied zijn gelegen binnen het vigerende ‘Bestemmingsplan Buitengebied Echt-Susteren’.26 Op de bestemmingsplankaart worden ter plaatse van het noordwestelijke, noordoostelijke en zuidelijke deel van dit deel van het plangebied zones weergegeven met een hoge en middelhoge archeologische verwachting en een daarop gebaseerde dubbelbestemming (Waarde - Archeologie 3).27 Voor dergelijke zones geldt op basis van artikel 26 van de bestemmingsplanregels een archeologische onderzoeksverplichting wanneer daar in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning bodemverstoringen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 500 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.4 meter beneden het maaiveld.28 Ter plaatse van het overige deel van het plangebied worden op de bestemmingsplankaart zones met een lage archeologische verwachting en zonder een dubbelbestemming archeologie weergegeven. Voor deze delen van het plangebied geldt in principe geen archeologische onderzoeksverplichting in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning. Bij het Archeologisch Bureauonderzoek zijn deze delen van het plangebied echter wel mede in beschouwing genomen.

Het westelijke deel van het plangebied is gelegen in de Gemeente Sittard-Geleen. Voor dit gebied is geen vigerend bestemmingsplan vastgesteld. Op de 'Archeologische Beleidskaart Sittard-Geleen' wordt ter plaatse van dit deel van het plangebied, met uitzondering van het meest noordoostelijke deel, een zone weergegeven met een hoge archeologische verwachting (Categorie 4).29 Op basis van de 'Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen' geldt op basis van Bijlage 4a, artikel 2.2 t/m 2.4, dat voor een dergelijke zone bij een bestemmingsplanwijziging een dubbelbestemming archeologie zal worden opgenomen.30 Vervolgens geldt voor een dergelijke zone een archeologische onderzoeksverplichting wanneer daar in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning bodemverstoringen worden voorzien met een oppervlakte van meer dan 500 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.3 meter beneden het maaiveld.

In het kader van de bestemmingsplanwijzigingen moest dan ook een Archeologisch Bureauonderzoek worden uitgevoerd, als eerste stap in de Archeologische Monumentenzorgcyclus.

26 Dit bestemmingsplan is door de Gemeente Echt-Susteren vastgesteld op 18 juni 2014 27 Deze archeologische verwachting is gebaseerd op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de Gemeente Echt-Susteren uit 2010 (Kaartbijlage II-6, geactualiseerd op 24 juni 2015); Verhoeven et al., 2010 (a) en 2010 (b) 28 Dezelfde zones, met dezelfde archeologische dubbelbestemming en dezelfde archeologische onderzoeksverplichting, worden weergegeven op de kaart van het op 6 juli 2016 door de Gemeente Echt- Susteren (nog niet onherroepelijk) vastgestelde 'Bestemmingsplan Buitengebied'. 29 Gemeente Sittard-Geleen, 2012: Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen, Bijlage 4b. 30 Deze beleidsnota is door de Gemeente Sittard-Geleen vastgesteld op 13 september 2012.

33 Op basis van het door SOB Research opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 31 maart 2016) heeft Kragten op 12 april 2016 aan SOB Research opdracht verleend om het Archeologisch Bureauonderzoek uit te voeren. In eerste instantie is het Archeologisch Bureauonderzoek uitgevoerd en is het daarop gebaseerde, gespecificeerde Archeologisch Verwachtingsmodel opgesteld. De verkregen gegevens, de daaraan verbonden conclusies en het daarop gebaseerde advies, zijn uitgewerkt in het op 11 mei 2016 aangeleverde conceptrapport. Nadat sprake was van een planwijziging heeft Kragten op 28 juli 2016 aan SOB Research aanvullend opdracht verleend voor de actualisering van het onderzoek. Op basis daarvan is het onderzoek geactualiseerd en zijn op 1 september 2016 twee conceptrapporten aangeleverd, een rapport met betrekking tot de onderhavige S-variant en een rapport met betrekking tot de Z-variant. Vervolgens is er opnieuw sprake geweest van een planwijziging en zijn op verzoek van Kragten beide rapporten geactualiseerd.

In het kader van het Archeologisch Bureauonderzoek zijn verschillende archieven geraadpleegd om inzicht te verkrijgen in de bestaande geologische, archeologische en historische informatie. Op basis van het Archeologisch Bureauonderzoek is een gespecificeerd Archeologisch Verwachtingsmodel opgesteld. Op basis van het Archeologisch Bureauonderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

1. Ter plaatse van het plangebied kan een bodemopbouw worden verwacht met oude rivierkleigronden (zavel en klei, die tijdens de laatste fase van het Weichselien zijn afgezet), op (soms nier afgedekte, dagzomende) grofzandige en grindige Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye (het Terras van Eisden - Lanklaar en het Terras van Caberg 3). Het Terras van Eisden - Lanklaar is gevormd tijdens het eind van het Saalien (circa 150.000 - 126.000 jaar geleden); het Terras van Caberg 3 is gevormd tijdens het Vroeg Saalien (circa 250.000 - 200.000 jaar geleden). Tevens kunnen in delen van het plangebied dagzomende, Holocene beekafzettingen aanwezig zijn.

2. Op en in de top van de oude rivierkleigronden kunnen archeologische resten aanwezig zijn uit de periode van het Laat Paleolithicum t/m de Nieuwe Tijd, vanaf een diepte van circa 0.3 - 0.6 meter beneden het maaiveld.

3. Op en in de top van de al dan niet afgedekte Afzettingen van Kreftenheye kunnen archeologische resten aanwezig zijn uit het Midden- en Laat Paleolithicum, vanaf een diepte van circa 0.3 - 1.2 meter beneden het maaiveld.

4. Op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek ter plaatse - en in de omgeving - van het plangebied kan worden geconcludeerd dat er een bijzonder hoge verwachting bestaat voor wat betreft de aanwezigheid van activiteitszones van jagers-verzamelaars uit het Mesolithicum en het Neolithicum en voor wat betreft nederzettingsterreinen uit het Neolithicum, de Bronstijd en de IJzertijd. Ter plaatse van het plangebied zijn bij eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek al 8 archeologische vindplaatsen uit deze perioden aangetroffen. In de directe omgeving van het plangebied zijn 29 archeologische vindplaatsen aangetroffen waarvan het overgrote deel uit de voornoemde perioden. Tevens bestaat er ter plaatse van de beekdalen van de Geleenbeek een gerede kans op de aanwezigheid van afvaldumps en rituele deposities in natte contexten uit voornoemde perioden.

5. De verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van dergelijke archeologische resten uit de Prehistorie geldt in ieder geval voor de zones met een hoge en middelhoge archeologische verwachting, zoals weergegeven op de Archeologische verwachtings- en op de Beleidsadvieskaart van de Gemeente Echt-Susteren (2015) en de bij de Beleidsnota archeologie en monumenten van de Gemeente Sittard-Geleen behorende Archeologische Beleidskaart (2012). Toch moet worden geconcludeerd dat ter plaatse - en in de omgeving - van het plangebied veel archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen in landschapszones die op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de Gemeente Echt-Susteren zijn aangemerkt als zones met een lage archeologische verwachting.

34 Op deze kaart zijn vrijwel alleen de zones die op de Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50.000, Blad 59 Peer en 60 West- en Oost-Sittard zijn geclassificeerd met de code KRn1, aangemerkt als zones met een hoge of middelhoge archeologische verwachting (zie Afbeelding 5 en 9).

Gezien de archeologische vindplaatsen die zijn aangetroffen ter plaatse van onder andere de op de bodemkaart geclassificeerde zones met de code Ld5A, moet er rekening mee worden gehouden dat ook buiten de zones met een middelhoge of hoge archeologische verwachting een gerede kans bestaat voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Bij de Archeologische Beleidskaart van de Gemeente Sittard-Geleen is dat al het geval.

6. Er zijn historische aanwijzingen voor de aanwezigheid in het plangebied van oude infrastructuur uit de Nieuwe Tijd, die (ten dele) van oorsprong al uit de Late Middeleeuwen zou kunnen stammen. In ieder geval worden de nog aanwezige Kampweg/ Overslagweg, de Amelbergaweg en de niet meer bestaande brug ter plaatse van de kruising van de Overslagweg en de Holtummerbeemdweg (de St. Doorlaatbrug) reeds weergegeven op kaarten uit het begin van de 19de eeuw. Ook de in de tweede helft van de 20ste eeuw opgeheven drie wegen, die ter plaatse van het zuidwestelijke deel van het plangebied aanwezig zijn geweest worden al weergegeven op de Historische Kaart van de Provincie Limburg uit 1837 - 1844. Dit betreft de voormalige Houtemerweg/ Op Houtemer weg en de twee ten zuiden daarvan gelegen wegen (zie Afbeelding 13 en 14). Ook deze wegen zouden van oorsprong al (veel) ouder kunnen zijn.

7. De kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, met uitzondering van de onder 6. vermelde infrastructurele resten, wordt beperkt geacht. Dit ook vanwege de vernatting van dit gebied na de IJzertijd, of na de Romeinse Tijd. Er zijn geen historische aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van bebouwing of bewoning vanaf het begin van de 19de eeuw tot op heden, met uitzondering van de circa in 1970 gerealiseerde en daarna uitgebreide en vervolgens weer gesloopte bebouwing ter plaatse van Op de Baan 1a.

8. Naast enkele kabels- en leidingtracé 's langs enkele wegen zijn er slechts twee ander locaties waar (relatief beperkte) bodemverstoringen kunnen worden verwacht. Ter plaatse van het noordwestelijke deel van het plangebied is in de periode tussen 1960 en 1970 bebouwing gerealiseerd, Op de Baan 1a (zie Afbeelding 10). Deze bebouwing is de periode daarna uitgebreid en vervolgens na 2000 gesloopt. Ter plaatse van deze bebouwingszone kunnen bodemverstoringen worden verwacht tot een diepte van circa 1 meter beneden het maaiveld. Dit betreft echter een relatief beperkte oppervlakte. Tevens zijn in het noordelijke deel van het noordwestelijke deel van het plangebied de nieuwe Sluisbeek en een bijbehorende poel aangelegd. Daar is sprake van een zeer lokale, diepe bodemverstoring binnen een zone met een breedte van circa 50 meter (zie Afbeelding 3 en 4). Er kan dan ook worden geconcludeerd dat ter plaatse van het overgrote deel van het plangebied sprake is van een intacte bodemopbouw. 9. Gegeven de verwachting dat mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen hoofdzakelijk dagzomend of direct beneden de bouwvoor kunnen worden aangetroffen, bestaat er een grote kans dat de realisatie van de ontwikkelingsplannen voor de aanleg van de nieuwe spoorontsluiting van de railterminal van VDL Nedcar en de hiermee gepaard gaande bodemroerende werkzaamheden kan leiden tot de verstoring van archeologische waarden.

35 4.2 Aanbevelingen

Op basis van het uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek moet worden geconcludeerd dat de voorgenomen planrealisatie kan leiden tot de aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. Archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom noodzakelijk geacht. Dit in eerste instantie voor wat betreft de zones waarvoor een middelhoge en hoge archeologische verwachting van toepassing is - zowel voor wat betreft de droge alsook de natte landschappen (zie paragraaf 3.2 en Afbeelding 9 en 10) - en de zones waar op basis van de historische informatie resten van infrastructuur uit de Nieuwe Tijd en/of de Late Middeleeuwen kunnen worden verwacht. Dit betreft de zones waar de resten van oude wegen en de St. Doorlaatbrug aanwezig zijn (zie paragraaf 3.3).

Geadviseerd wordt om in ieder geval ter plaatse van de voornoemde gebieden, binnen de zones waar bodemverstoringen zullen plaatsvinden tot een diepte van meer dan 0.3 meter beneden het maaiveld, een archeologisch vervolgonderzoek te doen uitvoeren door middel van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Ter plaatse van de zones waar de omvang van de daar eerder ontstane bodemverstoringen nog onduidelijk is, de zone van de nieuwe Sluiskreek en de zone van de voormalige bebouwing van Op de Baan 1a, zou eerst een verkennend booronderzoek en een oppervlaktekartering kunnen worden uitgevoerd. Dit om de omvang van de daar aanwezige bodemverstoringen nader vast te stellen.

Voordat het geadviseerde vervolgonderzoek kan worden gepland of uitgevoerd zullen de inrichtingsplannen dus eerst nader moeten zijn uitgewerkt. Dit om te voorkomen dat er vervolgonderzoek wordt uitgevoerd ter plaatse van gebieden waar geen bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0.3 meter beneden het maaiveld zullen plaatsvinden. Voor het IVO-P zal een Programma van Eisen moeten worden opgesteld, dat voorafgaand aan de uitvoering dient te zij goedgekeurd door de bevoegde overheid.

Ten slotte moet ook ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat ter plaatse van de zones die op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de Gemeente Echt-Susteren zijn aangemerkt als zones met een lage archeologische verwachting, archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Wanneer dergelijke resten tijdens de uitvoeringswerkzaamheden worden aangetroffen geldt op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een wettelijke meldingsplicht. Daaruit voortvloeiende kosten voor vertraging en aanvullend onderzoek komen in aanmerking voor vergoeding door de bevoegde overheid.

36 Literatuur

- Berendsen, H. J. A.: Landschappelijk Nederland; Assen: 1997

- Bink, M.: Susteren - Echt, Sittarderweg/ Millenerweg. Inventariserend onderzoek, Definitief onderzoek; BAAC rapport 03.138; BAAC bv, ’s-Hertogenbosch: 2004

- Boer, E. A. M. de: Gemeente Echt-Susteren, Plangebied Mariaveld te Susteren. Bureauonderzoek; BAAC rapport V-10.0302; BAAC bv, ’s-Hertogenbosch: 2011

- Borsboom, A. en P. Verhagen: Inventariserend Veldonderzoek, Deel: Proefsleuvenonderzoek (IVO-P); ACVU-HBS, Amsterdam: 2009

- College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK): Veldhandleiding Archeologie, Archeologie Leidraad 1; Zoetermeer: 2002

- Delporte, F. M. J.: Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen Herontwikkeling Echt Zuid-Oost, Gemeente Echt-Susteren; SOB Research, Heinenoord: 2007

- Dijk, X. C. C.: Archeologisch vooronderzoek, Pipeline Construction in Limburg, Gemeente Echt-Susteren en Sittard-Geleen. Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek; RAAP-rapport 1191; RAAP Archeologisch Adviesbureau bv, Amsterdam: 2005

- Gaauw, P. van der: Evaluatie van het Archeologisch Onderzoek in Limburg in de Periode 1995 t/m 2006; Maastricht: 2008 (a)

- Gaauw, P. van der: Provinciale Archeologische Aandachtsgebieden: Archeologisch Selectiedocument; Maastricht: 2008 (b)

- Gemeente Sittard-Geleen: Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard-Geleen; Sittard: 2012

- Geraeds, J. J. G. en M. A. K. Vroomans: Archeologisch Bureauonderzoek Herinrichting Vloedgraaf, Gemeente Echt-Susteren; Grontmij Archeologische Rapporten 405; Grontmij, Roermond: 2007

- Geraeds, J. J. G.: Archeologisch onderzoek waterleidingtracé Susteren - Sweikhuizen. Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen en kijkgaten; Grontmij Archeologische Rapporten 432; Grontmij, Roermond: 2009

- Gerritsen, F. en E. Rensink (red.): Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg; Nederlandse Archeologische Rapporten 28; Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort: 2004

- Grooth, M. E. Th. de: De Vroege Prehistorie; in: P. van de Gauw (red.), Evaluatie van het Archeologisch Onderzoek in Limburg in de Periode 1995 t/m 2006; Maastricht: 2007

- Felder, P.J.: Ons krijtland Zuid-Limburg V. Geologische bezienswaardigheden in het mergelland; Wetenschappelijke mededeling K.N.N.V. nr. 126: 1978

- Gemeente Sittard-Geleen, 2012: Beleidsnota archeologie en monumenten Gemeente Sittard- Geleen, Bijlage 4b. Sittard: 2012

37 - Hoevenberg, J.: Evaluatie Limburg in de Romeinse Tijd, in: P. van de Gauw (red.), Evaluatie van het Archeologisch Onderzoek in Limburg in de Periode 1995 t/m 2006; Maastricht: 2 - Holl, J.: Lange Akkersweg/ Doorderweg en IJsstraat/ Susterderweg, Gemeente Echt-Susteren. Een bureauonderzoek; ADC Rapport 2652; ADC, Amersfoort: 2012

- Janssens, M., M. Heideman en F. van der Hoeven: Bureauonderzoek, Elseneweg te Nieuwstadt; Synthegra Archeologie Rapport 175179 - B051138; Synthegra bv, Weert: 2005

- Keunen, L. J., G. R. Ellenkamp en S. van der Veen: Fraaie landstreken, belangrijke wandelingen en indrukwekkende gedenktekens. Een cultuurhistorische en aardkundige waardekaart van de Gemeente Echt-Susteren (actualisatie); RAAP-rapport 2943; RAAP, Weesp: 2015

- Koeman, S. M., I. H. J. Hesseling, P. J. L. Wemerman: Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. proefsleuven. Elsenewal te Nieuwstadt, Gemeente Echt-Susteren; Synthegra Rapport S090067; Synthegra, Doetinchem: 2009

- Landesvermessungsamt Nordrhein-Westfalen: Kartenaufnahme der Rhein lande durch Tranchot und v. Müffling 1803-1820, schaal 1:25.000; Landes vermessungsamt Nordrhein- Westfalen, Bonn: 1969

- Liefferinge, N. van: Karterend Booronderzoek. Elsenewal te Nieuwstadt (Gemeente Echt- Susteren); Synthegra Archeologie Rapport P0502388; Synthegra, Weert: 2009

- Logitech Adviseurs & Ingenieurs B.V.: Spoorontsluiting Automotive Terminal. Alternatief slanke aansluiting, Analyse; Driebergen: 3 maart 2016 (definitief)

- Movares Adviseurs & Ingenieurs Nederland B.V.: Spooraansluiting Carhandling Terminal Swentibold. Quickscan ruimtelijke inpassing; Utrecht: 8 februari 2016

- Movares Adviseurs & Ingenieurs Nederland B.V.: Spooraansluiting Carhandling Terminal Swentibold. Alternatievenstudie en Stappenplan maart 2016; Eindhoven: 8 maart 2016 (definitief)

- Mulder, E. F. J. de, M. C. Geluk, I. L. Ritsema, W. E. Westerhof en T. E. Wong: De ondergrond van Nederland; Groningen: 2003

- Muller, A.: Echt-Susteren, Nieuwstadt, Susterderweg en IJsstraat (Gemeente Echt-Susteren). Een archeologische begeleiding; ADC Rapport 3955; ADC, Amersfoort: 2015

- Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA), versie 1.0 (www.noaa.nl): 2015

- Peeters, M. M.: Archeologie in de Gemeente Echt-Susteren. Deelrapport III: Een eerste aanzet voor gemeentelijk archeologisch beleid; RAAP-rapport 1951; RAAP, Weesp: 2009

- Polman, S. P.: Bestemmingsplan Industriepark Swentibold/ N297n (Fase A), Gemeente Born en Susteren. Een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1); RAAP-rapport 548; RAAP, Amsterdam: 2000 (a)

- Polman, S. P.: Bestemmingsplan In de Mehe, Gemeente Susteren. Een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1); RAAP-rapport 578; RAAP, Amsterdam: 2000 (b)

- Putten, M. J. van, M. A. Tolboom en H. M. M. Geerts: Gemeente Vaals. Een archeologische inventarisatie, verwachtings- en beleidsadvieskaart; BAAC rapport V-09.0023; BAAC bv, ’s- Hertogenbosch: 2010

38 - Renes, J.: De geschiedenis van het Zuidlimburgse cultuurlandschap; Assen/ Maastricht: 1988.

- Renes, J: Krijt/ lösslandschap; S. Barends et al. (red.), Het Nederlandse Landschap. Een historisch-geografische benadering; Utrecht: 2005 (negende druk)

- Rensink, E. et al.: Archeologie en beekdalen. Schatkamers van het verleden; Amersfoort: 2008

- Rensink, E.: KNA-leidraad Archeologisch onderzoek van beekdalen in pleistoceen Nederland; Gouda: 2008

- Robas-producties/ Topografische Dienst: Foto-atlas van Limburg; Den Ilp: 1989

- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE): Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS3); RCE, Amersfoort: 2015

- Rijks Geologische Dienst: Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Genk- Sittard-Maastricht-Heerlen, 59-60-61-62; Haarlem en Wageningen: 1987

- Rijks Geologische Dienst: Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Maasterrassen en Hellingklassen. Genk-Sittard-Maastricht-Heerlen, 59-60-61-62; Haarlem en Wageningen: 1989

- Rijks Geologische Dienst: Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Toelichting op kaartblad Genk-Sittard-Maastricht-Heerlen, 59-60-61-62; Haarlem en Wageningen: 1989

- Staring Centrum/ Stichting voor Bodemkartering (Stiboka): Bodemkaart van Nederland, schaal 1: 50.000. Kaartblad 59 Peer en 60 West- en Oost-Sittard (herziene uitgave); Stiboka, Wageningen: 1991

- Staring Centrum/ Stichting voor Bodemkartering (Stiboka): Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Toelichting bij de herziene kaartbladen 59 Peer en 60 West en Oost-Sittard; Stiboka, Wageningen: 1993

- Stoepker, H.: Evaluatie en Synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde Archeologische Onderzoek met Betrekking tot de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, in: P. van de Gauw (red.), Evaluatie van het Archeologisch Onderzoek in Limburg in de Periode 1995 t/m 2006; Maastricht: 2007

- Tol, A. J., et al.: Leidraad inventariserend veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek; Amsterdam: 2006

- Topografische Dienst: Grote Provincie Atlas, 1: 25.000, Limburg; Groningen: 1995

- Uitgeverij Robas Produkties/ Topografische Dienst: Foto-atlas Limburg; Den Ilp/ Emmen: 1989

- Veken, B. van der (red.): Meersen, Markt 25-27. Een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven; ADC Rapport 1697; ADC, Amersfoort: 2009

- Verhoeven, M., G. R. Ellenkamp en D. M. G. Keijers: Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Echt-Susteren. Deelrapport I: Samenvatting en aanbevelingen; RAAP-rapport 1951; RAAP, Weesp: 2010 (a)

39 - Verhoeven, M., G. R. Ellenkamp en D. M. G. Keijers: Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Echt-Susteren. Deelrapport II: Landschap en archeologie; RAAP-rapport 1951; RAAP, Weesp: 2010 (b)

- Wolters-Noordhoff Atlasprodukties: Grote Historische Provincie Atlas, 1: 25.000, Limburg, 1837 - 1844; Groningen: 1992

- Zagwijn, W. H., Nederland in het Holoceen; ’s Gravenhage: 1991

Geraadpleegde internetsites:

- http://ahn.geodan.nl - http://archeologieinnederland.nl - http://imagebase.ubvu.vu.nl - http://maps.bodemdata.nl - http://www.echt-susteren.nl - http://www.erfgoedbeleidlimburg.nl/ - http://www.noaa.nl - http://www.ruimtelijkeplannen.nl - https://archis.cultureelerfgoed.nl - https://www.dinoloket.nl

40 Verklarende woordenlijst antropogeen door menselijk handelen archeologische aanwijzing voor de aanwezigheid in het verleden van mensen indicator artefact alle door de mens gemaakte of gebruikte voorwerpen

Carboon Het Carboon is onderdeel van het Paleozoïcum. Het volgt op het Devoon en wordt gevolgd door het Perm. Het Carboon duurde van circa 358 tot 298 miljoen jaar colluvium löss pakketten die gevormd zijn door erosie aan het oppervlak van hellingen vanwege regenwater dekzand fijnzandige afzettingen die onder periglaciale omstandigheden voornamelijk door windwerking ontstaan zijn eolisch onder invloed van de wind erosie verzamelnaam voor processen die het aardoppervlak aantasten en los materiaal afvoeren. Dit vindt voornamelijk plaats door wind, ijs en stromend water fluviatiel onder invloed van een rivier geul rivier- of kreekbedding glaciaal/ ijstijd koude periode uit het Pleistoceen

Holoceen jongste geologisch tijdvak (vanaf de laatste ijstijd: circa 9000 jaar voor Chr. tot heden) horizont kenmerkende laag binnen de bodemvorming in situ bewaard gebleven op de oorspronkelijke plaats. Dit met name met betrekking tot onverstoorde archeologische sporen en vondsten, maar ook met betrekking tot bodemlagen interglaciaal warmer periode tussen twee ijstijden interstadiaal relatief warme periode binnen een glaciaal

Jura middelste periode van het Mesozoïcum. Het volgt op het Trias en wordt opgevolgd door het Krijt. Het Jura duurde van circa 201 tot 145 miljoen jaar geleden

Krijt geologisch tijdperk dat duurde van ongeveer 145 tot 66 miljoen jaar geleden. Het is de laatste periode van het era Mesozoïcum, het volgt op het Jura en wordt gevolgd door het Paleogeen, de eerste periode in het Cenozoïcum. Het Krijt was een periode met een relatief warm klimaat en een hoge zeespiegel

41 kronkelwaardgeul sikkelvormige laagte in een uiterwaard in de binnenbocht van een (sterk) meanderende rivier

Kwartair Geologisch tijdperk, in de geologische tijdschaal de jongste periode. Het Kwartair beslaat de tijdspanne van 2.6 miljoen jaar geleden tot heden

Laatglaciaal laatste deel van het Weichselien (circa 14.650 - 11.650 jaar geleden) vóór het begin van het Holoceen, waarbinnen warmere periodes (interstadialen) en koude periodes (stadialen) werden afgewisseld

Maasterras rivierterras bestaande uit grind en zand, die afgezet is door de Maas en vervolgens weer is ingesneden door de rivier waardoor een terrasvorm is ontstaan marien afzettingen door de zee meanderen zich bochtig door het landschap slingeren (van waterlopen) Pleistoceen geologisch tijdperk dat ongeveer 2 miljoen jaar geleden begon. De tijd van de ijstijden, maar ook van gematigd warme perioden. Het Pleistoceen eindigt met het begin van het Holoceen

Plioceen geologisch tijdperk dat volgt op het Mioceen en wordt gevolgd door het Pleistoceen. Het Plioceen duurde van circa 5.3 tot 2.5 miljoen jaar geleden

Saalien ijstijd aan het eind van het Midden Pleistoceen (circa 238.000 - 126.000 jaar geleden). Het Saalien was de laatste periode waarin het Scandinavische landijs het midden van Nederland bereikte schiervlakte (peneplain) door erosie ontstane, volledig afgevlakt gebergte sediment door wind, water en/of ijs verplaatste en vervolgens afgezette korrels of deeltjes (bijvoorbeeld zand, grind, lutum, silt) slenk dalingsgebied tussen twee of meerdere aardkost- of afschuivingsbreuken stadiaal koude periode binnen een glaciaal

Tertiair geologisch tijdperk dat volgt op het Krijt en wordt opgevolgd door het Kwartair. Het Tertiair duurde van 65.5 tot 2.6 miljoen jaar geleden

Trias vroegste periode van het Mesozoïcum. Het volgt op het Perm en wordt gevolgd door het Jura. Het Trias duurde van circa 252 tot 201 miljoen jaar geleden. vlechtende rivier type rivier dat zich kenmerkt door verschillende geulen langs elkaar, die elkaar kruisen, met hiertussen vaak grind- en zandbanken. Dit type rivier kwam in Nederland voor onder koude, glaciale omstandigheden gedurende het Pleistoceen

Weichselien geologische periode (laatste ijstijd, waarin het landijs Nederland niet bereikte), circa 116.000 tot 11.500 jaar geleden

42 Bijlage 1 Administratieve gegevens

Project: Archeologisch Bureauonderzoek ‘Provinciaal Inpassingsplan Spooraansluiting Yard’, N276, Nieuwstadt, Gemeente Echt-Susteren, Gemeente Sittard-Geleen SOB Research Project nr. 2406 - 1604 Opdrachtgever: Kragten Schoolstraat 8, Herten Postbus 14, 6040 AA Roermond Contactpersoon: de heer M. Kersten Tel.: 088 - 3366333 E-mail: [email protected] Uitvoerder: SOB Research Hofweg 13, Heinenoord Postbus 5060, 3274 ZK Heinenoord Tel.: 0186 - 604 432 E-mail: [email protected] Bevoegde overheid, Gemeente College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Echt Susteren: Echt-Susteren Nieuwe Markt 55, Echt Postbus 450, 6100 AL Echt Contactpersoon: M. P. A. P. Stokbroekx Tel.: 0475 - 478462 E-mail: [email protected] Archeologisch adviseur van de de heer F. P. Kortlang (ArchAeO) Gemeente Echt-Susteren: Rapelenburglaan 9, 5654 AP Eindhoven Tel.: 040 - 2519270 E-mail: [email protected] Bevoegde overheid, Gemeente College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sittard-Geleen: Sittard-Geleen Hub Dassenplein 3, Sittard Postbus 18, 6130 AA Sittard Contactpersoon: mevrouw M. E. N. Aarts, Gemeentelijk Archeoloog Tel.: 046 - 4777456 E-mail: [email protected] Datum opdracht: 12 april 2016 Datum 1ste conceptrapport: 11 mei 2016 Datum 2de conceptrapport: 1 september 2016 (na planwijziging) Datum 3de conceptrapport: 27 september 2016 (na planwijziging) Datum 4de conceptrapport: 16 december 2016 (na planvaststelling en naamswijziging) Datum definitief rapport: Provincie: Limburg Gemeente: Echt-Susteren Sittard-Geleen Plaats: Nieuwstadt Toponiem: N276, Kampweg, Overslagweg, Holtummerbeemdweg. Huidig grondgebruik: Akkerland en bosgebied. Toekomstige situatie: Railterminal/ spoorontsluiting VDL Nedcar. Kaartblad: 68B

43 Geologie: Oude rivierkleigronden (Pleistocene fluviatiele afzettingen), op Afzettingen van de Formatie van Kreftenheye; mogelijk ook Holocene beekafzettingen (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Singraven). Geomorfologie: Terras van Eisden - Lanklaar en Terras van Caberg 3, al da niet afdekt met Laat Pleistocene klei-afzettingen (Oude Riviergronden). Bodemtype: - Poldervaaggronden; lichte zavel; grof zand en/ of grind, vanaf 0.4 en 1.2 meter beneden het maaiveld (code KRn1g) - Poldervaaggronden; zware zavel (code KRn2) - Poldervaaggronden; klei (code KRn8) - Vaaggronden; zandige leem, colluviaal in hellingvoet (code Ldh5) Grondwatertrap: III, V en VI NAP-hoogte maaiveld: Circa 32.0 - 34.3 meter +NAP. Coördinaten plangebied: Zuidwest: 187.333/ 338.827 Zuidoost: 187.805/ 339.201 Noordwest: 187.035/ 339.740 Noordoost: 187.578/ 340.123 Oost: 187.959/ 339.732 Oppervlakte plangebied: Circa 67.7hectare. Kaart plangebied: Zie Afbeelding 2, 3 en 4. CMA/ AMK-status: N.v.t. CAA -nr.: N.v.t. CMA -nr.: N.v.t. ARCHIS-Monument nr.: N.v.t. ARCHIS-Vondstmelding nr.: N.v.t. ARCHIS-Waarneming nr.: N.v.t. ARCHIS-Onderzoeksmelding nr.: 3997638100 Deponering: Depothouder:

Het College van Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg Contactpersoon: mevrouw K. L. Schmitz-Winthagen Tel.: 043 - 3898960 Mob.: 06 - 52086263 E-mail: [email protected]

Deponering/ depotbeheer:

Provinciaal Bodemdepot voor Bodemvondsten Centre Ceramique 50, 6221 KV Maastricht Depotbeheerder: de heer S. Kusters Tel.: 043 - 3897049 043 - 3504586 (depot) Mob.: 06 - 52720731 E-mail: [email protected] Deponering digitale documentatie: E-depot (www.edna.nl)

44 Bijlage 2 Archeologische en geologische tijdschaal

In dit overzicht zijn de geologische en archeologische hoofdperioden weergegeven. De dateringen in de middenkolom (voor en na Chr.) zijn gekalibreerd en bieden de betrouwbaarste dateringen. Bron: RCE, 2014.

45

46 Bijlage 3 SOB Research: Gegevens

SOB Research Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek B.V.

Bezoekadres Hoofdvestiging: Hofweg 13, Heinenoord Bezoekadres Regio Oost: Voorsterweg 166, Empe

Postadres: Postbus 5060 3274 ZK Heinenoord

Telefoon: 0186 - 604432 Hoofdvestiging Heinenoord 0575 - 476439 Regio Oost E-mail: [email protected] Internet: www.sobresearch.nl

Directeur: Jhr. J. E. van den Bosch Raad van Advies: J. van de Erve (Voorzitter) Prof. dr. ir. J. T. Fokkema (Vicevoorzitter) J. van Kerchove (Secretaris)

Rabobank Noord- en Oost-Achterhoek 3543.43.181 BIC RABONL2U IBAN NL22 RABO 0354 3431 81 KvK Rotterdam 24346983 BTW nr. NL 8118.55.600.B01

47