Grave Als Militaire Stad
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
GRAVE ALS MILITAIRE STAD Joep van Hoof en Herman Roozenbeek Nederlands Instituut voor Militaire Historie Elektronische heruitgave, Den Haag 2017 2 Deze digitale uitgave is een (bijna) integrale heruitgave van een vroegere publicatie van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) of van een van zijn voorgangers. Teksten zijn sinds de laatste papieren uitgave niet geactualiseerd en alleen die illustraties zijn overgenomen waarvan de rechten bij Defensie liggen. Oorspronkelijke gegevens van deze publicatie: Titel: Grave als militaire stad Auteurs: Joep van Hoof en Herman Roozenbeek Cartografie en omslagontwerp: Louis Kaulartz Reeks: Brochurereeks van de Sectie Militaire Geschiedenis, nummer 19 Jaar van uitgave: 1998 Toenmalig ISBN: 90-70677-48-2 Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De meningen en opvattingen die in deze publicatie worden uitgesproken, zijn en blijven voor de verantwoordelijkheid van de auteurs. Zij geven niet noodzakelijkerwijs de mening weer van de minister van Defensie. No part of this book may be reproduced in any form by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from the publisher. The views expressed in this publication are those of the authors and do not necessarily reflect the views of the Minister of Defence. © 2017 by the Netherlands Institute of Military History, The Hague, The Netherlands ISBN 978-90-71957-43-7 3 Woord vooraf In april 1997 verhuisde de laatste in de Generaal de Bonskazerne gelegerde eenheid van de Koninklijke Landmacht (KL) naar Nunspeet. Met dit vertrek werd uitvoering gegeven aan de in 1994 genomen beslissing dit complex af te stoten. Aangezien met de sluiting van de kazerne de stad Grave uit de rij van traditionele garnizoensplaatsen zou verdwijnen, ontstond het idee haar rijke militaire verleden in boekvorm vast te leggen. Voor het hoofd van de Sectie Militaire Geschiedenis gold daarbij de overweging dat de KL aldus op gepaste wijze uitdrukking zou kunnen geven aan haar erkentelijkheid tegenover de Graafse gemeenschap, waarmee de landmacht gedurende een lange reeks van jaren een nauwe band heeft gehad. Die relatie vond haar oorsprong in 1602, het jaar waarin prins Maurits de vesting wist in te nemen en haar onder het gezag van de Republiek bracht. Het militaire verleden van Grave reikt echter terug tot de late Middeleeuwen, toen de stad al enig strategisch belang kende. Die betekenis nam in het daaropvolgende tijdvak verder toe. Dat uitte zich onder meer in de vele belegeringen die Grave heeft moeten ondergaan en waarvan vanzelfsprekend ook de bevolking haar deel kreeg. Had in vroeger tijd het verblijf van de troepen voor de Gravenaren vaak een negatieve keerzijde, in het wat recentere verleden was de relatie tussen burgers en militairen overwegend positief. Van zowel het een als het ander zijn in het boek voorbeelden te vinden. Uiteraard had deze publicatie niet tot stand kunnen komen zonder de steun van anderen, die wij hiervoor zeer erkentelijk zijn. Dat zijn allereerst degenen die de concepttekst kritisch hebben nagelezen en deze van verbeteringen en aanvullingen hebben voorzien, namelijk drs. H. Douma, drs. Th.N. Hamers, luitenant-kolonel der Militaire Administratie b.d. J.A.Ph. Laguette en mw. dr. H.H.M. van Lieshout. De heren Hamers en Laguette leverden bovendien een belangrijke bijdrage bij het aandragen van illustratiemateriaal en documentatie. Voor dat laatste gaat onze dank ook uit naar dr. J.A.M.M. Janssen en L.P.J. Vroemen. De medewerkers van het Streekarchief Brabant Noordoost, Rayon Land van Cuijk boden ons veel steun bij het archiefonderzoek. Verder betuigen wij onze dank aan luitenant-kolonel der Koninklijke Marechaussee J.F.C.M. Timmermans, die hulp bood bij de realisering van het project, en uiteraard aan onze collega's bij de Sectie Militaire Geschiedenis, die ons tijdens het proces dat zich voltrekt vanaf het begin van het onderzoek tot aan de boekpresentatie, met raad en daad hebben bijgestaan. Zonder de anderen tekort te willen doen noemen we hier de projectleider, drs. B. Schoenmaker, onze grafisch vormgever, L.C. Kaulartz, en onze bureauredacteur, drs. M.E. Horrée. Onze dank strekt zich ook uit naar de Stichting Menno van Coehoorn, die deze uitgave mede mogelijk maakte met een subsidie. Tenslotte wensen wij een ieder die dit boek ter hand neemt, veel kijk- en leesplezier toe. De auteurs 4 5 Hoofdstuk 1 Een bolwerk aan de Maas De noordoosthoek van de provincie Noord-Brabant kan bogen op een oude geschiedenis. Reeds aan het begin van onze jaartelling bevond zich op de plek van het huidige dorp Cuijk een Romeinse militaire nederzetting. Deze plaats, Ceuclum genaamd, lag aan de weg tussen Tongeren en Nijmegen, een van de weinige steden in deze uithoek van het immense rijk. In de vijfde eeuw viel in onze contreien het Romeinse gezag definitief weg. Over wat er in de daaropvolgende eeuwen in deze streek precies is voorgevallen, is weinig bekend. Het valt echter aan te nemen dat de oevers van de Maas, zoals dat doorgaans ook langs de andere grote rivieren het geval was, steeds een zekere mate van bewoning hebben gekend. Het gebied behoorde vermoedelijk tot de gouw Toxandrië, een van de vele bestuurs- en rechtsdistricten waarin de Frankische en Karolingische vorsten hun rijk hadden verdeeld. Aan het eind van de elfde eeuw komt er, voor wat de Brabantse noordoosthoek betreft, wat meer licht in de duisternis. Het gebied was toen in handen van een aanzienlijk geslacht, dat zich Van Kuyc (Cuijk) noemde. De hoofdtak van deze familie bewoonde hier een kasteel en was door de Duitse keizer beleend met het omliggende gebied, dat bekend stond als het Land van Cuijk. Dat de leden van dit geslacht in die dagen een belangrijke positie innamen, blijkt wel uit het feit dat zij ook elders goederen in bezit hadden en dat zij door huwelijk waren gerelateerd aan verschillende grafelijke families. Hun macht in de omgeving van Cuijk was dermate groot dat zij er als zelfstandige vorsten konden optreden. In de jaren dertig van de twaalfde eeuw raakte Herman, de toenmalige heer van Cuijk, in conflict met graaf Dirk VI van Holland. Aanleiding hiertoe was Hermans weigering om toe te stemmen in een huwelijk tussen zijn nicht Heilwig, voor wie hij als voogd optrad, en Dirks broer, Floris de Zwarte. De kwestie ontaardde in een familievete, die zo hoog opliep dat Herman en zijn broer Godfried de afgewezen huwelijkskandidaat in 1133 om het leven brachten. De Duitse keizer Lotharius kon deze misdaad niet ongestraft laten, te meer daar hij zelf nauw verwant was aan het slachtoffer. Samen met Dirk plunderde hij het Land van Cuijk en verwoestte hij het kasteel. Verder liet hij de beide broers verbannen. Toen de keizer in 1137 overleed, konden zij terugkeren en hun goederen weer in bezit nemen. Herman van Cuijk besloot zijn kasteel weer op te bouwen, maar niet op dezelfde plaats. Zijn keuze viel op een lage zandheuvel, die verder stroomafwaarts op de linker Maasoever lag en door een moeras werd omgeven. Dit gebied had Herman niet in leen, zoals het Land van Cuijk, maar in eigendom. Bij de nieuwe burcht ontstond, mogelijk al rond 1140, een nederzetting, die Grave ging heten. Waarom zij deze naam, die gracht of sloot betekende, kreeg, is niet met zekerheid vast te stellen. Mogelijk hangt dit samen met de aanleg van een gracht of de kanalisering van het riviertje de Raam, dat hier in de Maas uitmondt. Zoals bij dit soort kwesties wel vaker is gebeurd, zijn er in het verleden verschillende hypotheses over de herkomst van de naam Grave ontstaan, die slechts geringe historische bewijskracht bezitten. Een van die hypotheses is gebaseerd op een oud verhaal met de volgende inhoud. Op een dag trof 6 de heer van Cuijk op de plek van de latere stad een man aan, die zich hier schijnbaar doelloos ophield. Op de vraag wat deze hier uitrichtte, kreeg de edelman als antwoord: "Graven!" Herman reageerde hierop met de opmerking: "Graaft voort". Op basis van deze laatste uitspraak zou de op dit terrein ontstane nederzetting De Graaf zijn gaan heten, waarvan later de naam Grave is afgeleid. De oorsprong van de naam is overigens lang niet de enige onduidelijke kwestie uit de vroege historie van Grave. Zo is evenmin bekend wanneer het stadsrechten heeft gekregen. Zeker is in ieder geval dat het de heren van Cuijk zijn geweest die door het verlenen van deze privileges de nederzetting tot stad hebben verheven. Het Kasteel van Grave. Litho uit: W.J. Hofdijk en J. van Lennep, Merkwaardige kasteelen in Nederland (3 dln.; Leiden, 1883) III. Onder de hoede van Brabant Ruim een eeuw na zijn ontstaan maakte Grave voor het eerst een bloeiperiode door. Deze ontwikkeling hing samen met de regering van Jan I van Cuijk (1254-1308), die op zowel lokaal als bovenregionaal niveau zijn invloed deed gelden. Deze energieke vorst zette zich bijzonder in om de welvaart van zijn Graafse onderdanen te bevorderen. Zo zorgde hij er bijvoorbeeld in 1290 voor dat graaf Floris V hun in Holland en Zeeland tolvrijdom gaf. De bloei van Grave manifesteerde zich onder meer in de ontwikkeling van de lakennijverheid, de handel en de scheepvaart. Aan het eind van de dertiende eeuw kreeg de stad verdedigingswerken. Deze zullen aanvankelijk alleen hebben bestaan uit een aarden wal en een gracht. Of deze er ook al waren in 1285, toen het naburige 7 Gelre Grave bedreigde, is niet zeker. Feit is wel dat de nederzetting in 1307 over een stadsmuur met torens beschikte en dat de heer van Cuijk zich heeft ingespannen om deze van de grond te krijgen. Jan I speelde ook buiten de grenzen van zijn eigen gebied een belangrijke rol.