Martijn Knapen 11927267

Maar de missie ging door

De verschillen in ervaring tussen combattante en non-combattante Uruzgan-veteranen

Masterscriptie Militaire Geschiedenis Universiteit van Amsterdam

Begeleider: dr. Samuël Kruizinga Aantal woorden: 21.401 Datum: 31 juli 2018 Inhoudsopgave

Inleiding...... 3 Task Force Uruzgan...... 4 Onderzoekswijze...... 7 Problemen...... 9 Indeling...... 9 Veelgebruikte afkortingen...... 11 Hoofdstuk 1. Task Force Uruzgan...... 12 The experience of war...... 12 Task Force Uruzgan – Opzet...... 15 Task Force Uruzgan – COIN...... 18 Task Force Uruzgan – Media...... 22 Conclusie...... 25 Hoofdstuk 2. De ervaringen van combattante militairen...... 28 Genoemde gebeurtenissen...... 28 Aankomst en HOTO...... 28 Lokale bevolking...... 29 Troops in Contact...... 30 IED’s...... 31 Opbouwen...... 32 PTSS...... 32 Na de uitzending...... 35 Traumatische momenten...... 35 Opvallende uitzonderingen...... 38 Collega’s...... 39 De terugblik...... 40 Conclusie...... 42 Hoofdstuk 3. De ervaringen van non-combattante militairen...... 44 FOBBIT vs. basegroep...... 44 Geneeskundig personeel...... 45 Gebeurtenissen...... 47 Voorbereiding en aankomst...... 47 Collega’s...... 48 Lokale bevolking...... 49 Opbouwen...... 50 Trauma’s...... 51 Opvallende vermeldingen...... 52 Collega’s...... 53 De terugblik...... 54 Conclusie...... 55 Conclusie...... 57 Ervaringen combattante militairen...... 57 Ervaringen non-combattante militairen...... 58 Conclusie...... 60 Verder onderzoek...... 63 Bibliografie...... 65 Niet geciteerde interviews...... 68 Inleiding

‘The universal soldier endures through time – the unchanging agent of pillage, destruction, and death. He carries a torch, but not as a beacon to mankind, for he deals in fire and blood. He thrives in popular imagination, perpetuated by the fear of war itself. Song and art give him breath as the eternal, faceless killer. Even historians consecrate the universal soldier when they assert that only weapons and tactics have changed, not the men who have wielded them. But does he really exist?’1

Met deze poëtische woorden begint John Lynn zijn beroemde werk Battle. De vraag die Lynn hier stelt: bestaat er zoiets als een universele soldaat? Zijn alle soldaten in essentie hetzelfde? Het punt wat Lynn in Battle heeft willen maken is dat dat niet het geval is. Integendeel, er zijn zoveel culturele verschillen tussen soldaten van een andere tijd, plaats en situatie dat de verschillen belangrijker zijn dan de overeenkomsten. Lynn stelt in zijn boek dan ook een culturele aanpak van militaire geschiedenis voor, wat grote navolging heeft gehad. In deze culturele benadering worden voornamelijk verschillen tussen culturen en de effecten ervan geanalyseerd. Ook is gekeken naar de verschillen tussen krijgsmachtonderdelen en diens respectievelijke culturele verschillen. Hierbij wordt rekening gehouden met de gevolgen van onder andere tradities, ervaringen, normen en waarden. Een opvallend punt is echter dat over het algemeen twee facetten belicht worden: ervaringen en krijgskunde. Lynn noemt het verschil tussen de ‘experience of war’ en de ‘conduct of war’.2 John Keegan behandelt in The Face of Battle bijvoorbeeld met name het facet ervaring, terwijl andere standaardwerken als The Cambridge History of Warfare meer gericht zijn op tactiek en strategie. Ook binnen die facetten zijn er talloze onderwerpen waar aandacht aan geschonken kan worden, en veelal ook is geschonken. Een belangrijk onderwerp binnen het facet van de ervaring wat echter relatief onbelicht is gebleven, is de non-combattant. Met name de non-combattante militairen zijn een vrij ondergesneeuwd onderwerp in de militaire geschiedschrijving. Aangezien een groot gedeelte van de militaire geschiedenis krijgshandelingen beschrijft is dit niet geheel onverwacht, maar wel onterecht. In het oorlogsrecht speelt het onderscheid tussen combattant en non-combattant een grote rol. Een combattant voldoet aan de eisen van de Conventies van Genève en is daardoor

1 J. Lynn, Battle: A History of Combat and Culture (New York, 2003) xiv. 2 Lynn, Battle, 232.

3 gemachtigd deel te nemen aan de strijd. Een non-combattant mag dit daarentegen niet en als deze zich toch in de strijd mengt heeft deze ook geen recht op de bescherming van de Conventies.3 Non-combattanten worden daarom veelal ook wel als de civiele kant van de maatschappij gezien bij wijze van tegenhanger van de krijgsmacht. Dit beeld is niet correct, aangezien er ook binnen krijgsmachten in specifieke gevallen enkele functies juridisch worden erkend als non-combattant, namelijk geneeskundig en religieus personeel. Door deze juridische uitzonderingen worden andere militaire functies vrijwel per definitie als combattant gezien. Hoezeer dit ook juridisch sluitend is, het strookt niet met de werkelijkheid. Een groot gedeelte van troepen in oorlogssituaties, zeker in de moderne tijd, heeft geen gevechtstaak, iets wat de term combattant wel impliceert. Juridisch maakt dit geen verschil, maar voor een culturele aanpak van militaire geschiedschrijving is dit wel degelijk van belang gezien de aantallen militairen in oorlogsgebieden zonder gevechtstaak. In de Vietnamoorlog was de ratio van ondersteuningstroepen en gevechtstroepen bijvoorbeeld 5:1.4 Het gros van de soldaten heeft dus vrijwel geen gevechten meegemaakt, iets wat een enorme impact heeft op de beleving van de oorlog.5 Toch is het gros van de memoires over de Vietnamoorlog afkomstig van militairen uit voormalige gevechtseenheden. Logischerwijs is dit omdat spannende verhalen nou eenmaal beter verkopen dan een 150 pagina’s tellende beschrijving van militair routinewerk. Ondanks dat er wellicht minder spannende verhalen te vinden zijn in de ervaringen van non-combattante militairen maakt dit hun ervaringen niet minder essentieel. Juist vanwege de grote aantallen van dergelijke eenheden zijn hun ervaringen essentieel in een culturele benadering van oorlog. Met het sec behandelen van de ervaringen van combattante militairen wordt namelijk een groot deel van de ervaringen tijdens een oorlog of missie weggelaten, aangezien een groeiend aantal militairen geen gevechtstaak had of heeft. Hierdoor ontstaat een incompleet en incorrect beeld van deze oorlog of missie.

Task Force Uruzgan Task Force Uruzgan (TFU) is een van de grootste militaire missies in de moderne Nederlandse militaire geschiedenis. Met de Nederlandse deelname aan de International Security Assistance Force (ISAF) vanaf 2004 zijn tot nu toe naar schatting 29.000

3 A. Roberts, ‘The Civilian in Modern War’, in H. Strachan en S. Scheipers ed., The Changing Character of War (Oxford / New York, 2011) 357-380, 367. 4 J. Wood, Veteran Narratives and the Collective Memory of the Vietnam War (dissertatie, Philadelphia, 2011), 15. 5 Wood, Veteran Narratives and the Collective Memory of the Vietnam War, 33.

4 Nederlandse militairen naar uitgezonden.6 Met een missiegrootte van ongeveer 1600 militairen was TFU van 2006 tot en met 2010 ruim de grootste missie van het moment. 7 Van deze 1600 militairen waren er zeker 300 zonder actieve gevechtstaak, met name de militairen met een logistieke of geneeskundige taak.8 Ook hier is te zien hoe het verschil in blootstelling aan gevechten de ervaring heeft beïnvloed. In haar dissertatie On Military Memoirs beschrijft overste Lamberta Kleinreesink hoe militairen met primair een gevechtsfunctie andere, vaker negatieve ‘plots’ in hun memoires hebben dan non-combattante militairen.9 Ondanks dat Kleinreesink aandacht besteedt aan de ervaringen van non- combattante militairen, beslaat het onderwerp ook hier maar één pagina in een vierhonderd pagina’s tellend werk. Kleinreesink gebruikt hier de benamingen kinetisch en non-kinetisch, wat gebaseerd is op het gebruik van het wapen wat respectievelijk in eerste instantie offensief of defensief was. In deze scriptie wordt deze definitie grotendeels aangehouden. Combattante militairen zijn ook hier namelijk militairen met een kinetische dus offensieve taak. Non- combattante militairen zijn echter niet elke militair met een niet-offensieve taak. Genisten die op patrouille naar IED’s (Improvised Explosive Device) zoeken hebben bijvoorbeeld geen offensieve taak, maar wel degelijk een gevechtstaak. Non-combattante militairen zijn in deze scriptie militairen die geen enkele gevechtstaak hebben, waaronder de bewakers van de kampen en bases. Deze militairen verbleven namelijk vrijwel uitsluitend binnen de poort en hadden alleen een gevechtstaak wanneer het kamp fysiek werd aangevallen, evenals vrijwel elke aanwezige militair. Onder de definitie van non-combattante militair vallen verder bijvoorbeeld chauffeurs van vrachtwagens, basegenisten, Technische Dienst en koks. Ook het geneeskundige personeel valt hier onder, met uitzondering van Combat Life Savers, dit zijn namelijk medisch getrainde combattanten en hadden ook een duidelijke gevechtstaak. Het doel van deze scriptie is om de ervaringen van combattante Nederlandse militairen die deel uitmaakten van TFU te vergelijken met de ervaringen van non-combattante Nederlandse militairen. Dit om een nieuw licht te werpen op de verschillen (in ervaringen) tussen combattante en non-combattante militairen in oorlogssituaties. Er wordt namelijk maar in zeer weinig literatuur onderscheid gemaakt tussen deze twee groepen, ondanks dat hun taken

6 Veteraneninstituut, 'Afghanistan' (versie 2015), https://www.veteraneninstituut.nl/missie/afghanistan/ (15 april 2018). 7 P. Van den Aker, ‘Tussen Waakzaamheid en Wederopbouw: Nederlandse militaire operaties in Afghanistan’, Militaire Spectator 9 (2009) 452-470, 459. 8 Van den Aker, ‘Tussen Waakzaamheid en Wederopbouw’, 459-460. 9 L. Kleinreesink, On Military Memoirs: Soldier-authors, publishers, plots and motives (dissertatie, Rotterdam, 2014) 22.

5 tijdens een uitzending veelal niet vergelijkbaar zijn. Om een beter beeld te krijgen van de verschillende levens die militairen op uitzending hebben gehad is deze nieuwe benadering dus nodig. Gezien de nauwe samenwerking tussen TFU en de Air Task Force tijdens de loopduur van TFU worden militairen die bij deze task force gestationeerd waren ook meegenomen. De opvolgende Redeployment Task Force van 2010 en 2011 maakt daarentegen geen deel uit van dit onderzoek, aangezien dit een puur logistieke operatie was. Dit was zodanig anders van opzet en doel dan TFU dat het onlogisch zou zijn om mee te nemen. Ondanks dat de missie erg recent is, is er al onderzoek geweest naar veel verschillende aspecten ervan. Met name de wisselwerking tussen maatschappij, politiek en missie is een veel onderzocht punt. Ook is er al enkele malen gekeken naar de militaire kant van TFU, onder andere door Kleinreesink. Zij onderzocht de memoires van Uruzgan-veteranen, maar deze zijn zoals ze zelf al zegt niet representatief.10 Waar zij qua representativiteit de nadruk legt op leeftijd, rang en verband van uitzending, ligt de nadruk hier op de taken van de militair. In zekere zin is het doel dan ook de ervaringen van de grote groep non-combattante militairen beter te vertegenwoordigen. Hierin ligt ook de toegevoegde waarde van dit onderzoek, namelijk het bijstellen van het beeld van moderne oorlogvoering. Een moderne militaire missie bestaat zoals gezegd namelijk niet uit alleen gevechtstroepen, maar bestaat voor een groot deel ook uit non- combattante eenheden. Bij onderzoek naar de ervaring van militairen in (moderne) oorlogssituaties is het dus van groot belang om beide kanten van het verhaal mee te nemen. Dit onderzoek behelst de ervaringen van Nederlandse militairen tijdens een recente missie. Vanwege het uitgebreide takenpakket van de verschillende eenheden van Task Force Uruzgan, combattant en non-combattant, is het representatief voor veel moderne Westerse militaire missies. Onder andere omdat Nederland opereerde onder de vlag en volgens de doctrines van de NAVO. Ook omdat Nederland in Uruzgan lead nation was en daardoor ook veel non- combattante taken moest uitvoeren. Dit maakt een gebalanceerder onderzoek mogelijk dan wanneer er vrijwel alleen gevechtstaken waren. Kortom, vanwege de opzet en samenstelling van de missie is het mogelijk om met dit onderzoek een indicatie te geven van de ervaringen van non-combattante Westerse militairen in oorlogssituaties.

10L. Kleinreesink, ‘Militaire autobiografieën uit Afghanistan: Een zevenlandenstudie’, Militaire Spectator 12 (2016) 492-502, 498-499.

6 Onderzoekswijze Zoals al gezegd is de definitie van de centrale termen combattant en non-combattant gedeeltelijk gebaseerd op Kleinreesinks definitie hiervan.11 In tegenstelling tot haar definitie is in dit onderzoek een non-combattante militair een militair zonder gevechtstaak. Dit betekent niet dat deze militair nooit een wapen droeg, maar wel dat het nooit de bedoeling was dat de militair in kwestie dit wapen offensief zou gebruiken. Een chauffeur had bijvoorbeeld soms een handvuurwapen in de cabine, dit betekent echter absoluut niet dat de chauffeur een gevechtstaak had. De andere centrale term, ervaring, is gebaseerd op Lynns idee van ‘the experience of war’. Lynn typeert het als een bottom-up benadering van militaire geschiedenis wat ons leert dat ‘we ought not to reduce military units to geometric symbols on a map, but rather we must see them as assemblages of real people with real fears and desires – and real pain’.12 Doordat het onderzoeken van de ervaringen van oorlog vrijwel per definitie een bottom-up vorm van geschiedschrijving is, kunnen er volgens Lynn echter ook sterke beperkingen ontstaan. Zo kunnen de dieper liggende oorzaken en actoren buiten het onderzoek vallen doordat er alleen gekeken wordt naar het persoonlijke verhaal. Om dit te voorkomen moeten de ervaringen ingebed worden in het grotere verhaal. Daarvoor moet het verhaal van de individuele militair logischerwijs in de context van het gezamenlijke verhaal worden gezien. Daarom is deze scriptie verdeeld in drie hoofdstukken waarin het eerste het gezamenlijke, overkoepelende verhaal van de missie wordt behandeld. Daarnaast bestaat deze thesis uit twee soorten bronmateriaal. Ten eerste een literatuurstudie van studies en analyses van al beschikbaar primair bronmateriaal. Deze literatuur bestaat niet alleen uit studies specifiek naar TFU, maar ook algemenere, relevante werken. Deze literatuurstudie dient als basis en context voor de interviews, afgenomen onder veteranen van TFU door onder andere het Veteranen Instituut. Deze interviews zijn inzichtelijk bij het Instituut zelf en bij de Koninklijke Nederlandse Academie voor de Wetenschappen. Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van de verzameling interviews in het boek ‘Task Force Uruzgan’ van Jos Groen, evenals van enkele afleveringen van het NTR televisieprogramma ‘Kijken in de Ziel’ en Kleinreesinks onderzoek. Vanwege het primaire en recente karakter van dit bronmateriaal is het uitermate geschikt om een beeld te kunnen vormen van de experience of war. Zoals John

11 Kleinreesink, On Military Memoirs, 22. 12Lynn, Battle, 232.

7 Keegan zegt is een gevecht namelijk eigenlijk niet voor te stellen zonder het zelf mee te hebben gemaakt.13 Doordat de interviews door derden zijn afgenomen heb ik de vraagstelling niet zelf kunnen bepalen. In het geval van de interviews door het Veteranen Instituut is het hele interview te beluisteren, waardoor de vraagstelling ook duidelijk is. Hierdoor heb ik de context van de antwoorden van de geïnterviewden mee kunnen nemen in de analyse. Dit is niet het geval bij het boek van Jos Groen waarin hij zelf, in de ik-vorm, verslag heeft gelegd van de interviews. Gezien zijn nadruk op zijn pogingen ‘dicht bij het eigen verhaal van het individu te blijven, zodat het verslag zo authentiek mogelijk blijft’ heb ik ervoor gekozen de tekst als uitgesproken door de geïnterviewde te beschouwen.14 In het geval van interviews in televisieprogramma's is het duidelijk dat het beeldmateriaal sterk is bewerkt. Dit maakt het moeilijk om te kunnen bepalen of iets in een weggeknipt deel van het interview wel of niet is gezegd. Daarom heb ik wat dat betreft alleen meegenomen wat ook daadwerkelijk in het programma is verwerkt. Tot slot is op verzoek van het Veteranen Instituut in enkele gevallen de naam van de geïnterviewde gefingeerd om diens identiteit geheim te houden. Om een goede en gelijkwaardige analyse te kunnen maken van de interviews heb ik ervoor gekozen om naar vier factoren te kijken. Ten eerste welke en wat voor gebeurtenissen de veteranen noemen tijdens het interview. Dit kan letterlijk alles zijn, het gaat erom wat voor gebeurtenissen over het algemeen terugkomen tijdens de interviews. De reden hiervoor is dat gebeurtenissen en ervaringen die door de meeste veteranen worden genoemd ook dus een algemeen verschijnsel waren tijdens de uitzending. De tweede factor is welke ervaringen door de veteranen zelf als zeer heftig of zelfs traumatisch worden genoemd. Dit zijn namelijk de momenten die de gehele ervaring van een uitzending kunnen tekenen en in bepaalde gevallen ook het leven erna. Ten derde heb ik gekeken naar de ervaring van de omgang met en relatie tussen collega’s. Aangezien er op een militair kamp in uitzendgebied praktisch geen privacy is, maakt de band tussen collega’s een grote impact op het dagelijks leven van een militair op uitzending. Tot slot heb ik gekeken naar hoe veteranen zelf terugkijken op hun uitzending. Hoe zij zelf hun algehele ervaring van hun uitzending beschrijven is namelijk uiteraard onmisbaar in het analyseren ervan. Wellicht dat het opvalt dat de interviews in de tegenwoordige tijd zijn beschreven en de missie inhoudelijk in de verleden tijd. Dit is een bewuste keuze om het onderscheid ertussen zo duidelijk mogelijk te houden.

13J. Keegan, The Face of Battle: A Study of Agincourt, Waterloo and the Somme (Londen, 1976) 16. 14J. Groen, Task Force Uruzgan (Ede, 2012) 10.

8 Problemen Deze manier van werken brengt enkele potentiële problemen met zich mee. Ten eerste heb ik zelf geen oorlogssituatie meegemaakt, wat zich bij interpretatie tot probleem opwerpt. De angst en spanning, verveling en routine van een militaire uitzending zijn daardoor voor mij moeilijk in te leven. Dit geeft mij anderzijds wel de mogelijkheid met een andere, minder persoonlijk betrokken bril naar de ervaringen van de militairen te kijken. Een ander probleem, vaak genoemd bij orale historie, is dat het perspectief van de persoon die als bron fungeert de feiten kan vervormen. Hoewel dat zeker zo is, maakt dat voor dit onderzoek geen verschil. Het is namelijk geen onderzoek naar wat er precies tijdens TFU gebeurd is, maar juist naar het perspectief en de redenen voor dit perspectief. Dit zegt namelijk iets over hoe een dergelijke missie ervaren is. Kleinreesink noemt bijvoorbeeld in haar analyse van militaire memoires het verschil tussen positieve en negatieve ‘plots’.15 Ook binnen de negatieve plots heeft een onderverdeling gemaakt tussen ‘desillusieverhalen’ en ‘degeneratieplots’ waarbij respectievelijk negatieve veranderingen in het denken en de persoonlijkheid van de schrijver kunnen worden geconstateerd.16 Het type plot wordt volgens haar dan ook onder andere door verschillen in ervaringen, maar uiteraard ook in persoonlijkheid veroorzaakt. Juist deze verschillende manieren van omgaan met ervaringen maken het analyseren ervan zo noodzakelijk. Ten slotte is TFU vrij kort geleden. Dit kan tot gevolg hebben dat militairen bepaalde ervaringen en emoties nog niet (volledig) hebben kunnen verwerken, en dat het ministerie van Defensie nog niet alle gebeurtenissen in de openbaarheid wilt hebben. Wat betreft het eerste is dat ironisch genoeg eerder een voordeel aangezien ervaringen dan dichter bij de persoon liggen, wellicht minder genuanceerd maar wel beter in het geheugen. Wat betreft gerubriceerde informatie maakt dat voor dit onderzoek vrijwel niet uit. Het is geen onderzoek naar gebeurtenissen, specifieke operaties of namen van personen of organisaties, maar naar de experience of war van de militair. Het gaat dus om de persoonlijke ervaring van gevechts- en andere situaties van de militair, niet de acties van eenheden.

Indeling Deze scriptie is zoals gezegd verdeeld in drie hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bestaat uit twee delen, waarvan het eerste de context vormt voor de analyse van de bronnen. Hier wordt verder ingegaan op de experience of war en de distinctie combattant/non-combattant zoals

15Kleinreesink, ‘Militaire autobiografieën uit Afghanistan’, 499. 16Ibidem, 499-500.

9 geïntroduceerd aan het begin van deze inleiding. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt Task Force Uruzgan uitvoerig behandeld, waaronder de opzet van de missie en het counterinsurgency karakter, om zo een kader te vormen waarin alle interviews, ervaringen en gebeurtenissen gezien moeten worden. Ook wordt hier de verslaggeving over TFU in de media besproken, omdat dit invloed heeft gehad op de perspectieven van de veteranen en in het specifiek op met wat voor gevoel zij terugkijken op hun uitzending. In het tweede hoofdstuk worden de ervaringen van de combattante Uruzgan-veteranen besproken. Dit hoofdstuk is ingedeeld in de vier genoemde factoren: de genoemde gebeurtenissen, de traumatische ervaringen, de collega’s en de terugblik. Gezien de ingrijpende gevolgen voor het leven van honderden militairen na hun uitzending is er ook een gedeelte over Posttraumatische Stressstoornis in het hoofdstuk opgenomen. In het laatste hoofdstuk worden de ervaringen van de non-combattante militairen in dezelfde opzet van vier factoren behandeld. Hier is echter een extra gedeelte over geneeskundig personeel toegevoegd aangezien hun taken beduidend anders waren dan die van overig non-combattant militair personeel. Tot slot geef ik in de conclusie een antwoord op de vraag op welke verschillende wijzen combattante en non-combattante Nederlandse militairen TFU hebben ervaren.

10 Veelgebruikte afkortingen

ANA Afghan National Army AoE Area of Operations ATF Air Task Force BG/BTG Battle Group COIN Counterinsurgency CIMIC Civiel-Militaire Coöperatie DTF Deployment Task Force HOTO Hand Over, Take Over IED Improvised Explosive Device ISAF International Security Assistance Force KAF Kandahar Air Field NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie NGO Non-Governmental Organization PRT Provincial Reconstruction Team RC-South Regional Command South RPG Rocket Propelled Grenade TD Technische Dienst TIC Troops In Contact TFU Task Force Uruzgan

11 Hoofdstuk 1. Task Force Uruzgan In dit hoofdstuk worden twee essentiële vragen behandeld die samen de context vormen voor dit onderzoek. Ten eerste wat de experience of war is en op welke wijze het zijn van een (non-)combattant dit beïnvloedt. Ten tweede de opzet en uitvoer van Task Force Uruzgan. In het bijzonder wordt het counterinsurgency karakter en de berichtgeving in de media van de missie besproken vanwege de directe invloed ervan op de ervaring van de veteranen.

The experience of war Vanaf het moment dat John Keegans invloedrijke werk The Face of Battle in 1976 op de planken kwam is de aandacht voor de soldaat als individu steeds verder gegroeid. Keegan had een beweging in gang gezet die de idee soldaat niet zozeer benaderde als wapen of pion in een groter spel, maar een speler met emoties, behoeften en angsten. Deze wijze van benadering gaf de mogelijkheid tot een nieuw perspectief op oorlogvoering, namelijk van onderaf. Waar Keegan zich nog vrij veel bezig houdt met tactieken, commandovoering en andere krijgskundige zaken, houden navolgers van zijn ideeën zich meer en meer bezig met het perspectief van de individuele soldaat. Dit geeft de mogelijkheid meer nuance aan te kunnen brengen en meer individuele sentimenten te herkennen. Richard Holmes, onder andere bekend vanwege zijn beroemde televisieserie War Walks, publiceerde in 1985 en 1986 de boeken Firing Line en Acts of War. In deze boeken gaat Holmes meer dan Keegan in op de persoonlijke ervaringen en gevoelens van de soldaat, ondanks dat het soort bronnen sterk vergelijkbaar is. Deze trend is doorgezet door Joanna Bourke. Zij zorgde voor veel controverse met haar boek An Intimate History of Killing (1999) waar ze onder meer de zwarte kant van het soldaat-zijn uitvoerig beschrijft. Zij beschrijft hoe het doden van mensen door soldaten niet alleen als traumatisch werd ervaren, maar veelal zelfs werd geassocieerd met ‘intense feelings of pleasure’.17 In 2003 nam het debat een nieuwe wending toen John Lynn in Battle het perspectief van de soldaat uiteenrafelde en meer dan ooit het individu centraal stelde. Eén van Lynns belangrijkste punten is dat er geen ‘universele soldaat’ is met een monolithische geschiedenis. Niet elke militair ervaart oorlog hetzelfde, integendeel, niet alleen verschillen ervaringen per periode maar ook binnen het eigen leger in dezelfde veldslag kan de ervaring ver uiteen lopen. In Battle stelt Lynn een model voor waar het gedachtegoed over oorlog en de realiteit van oorlog elkaar beïnvloeden in een feedback loop.18 Een van de 17J. Bourke, An Intimate History of Killing (Londen, 1999) 13. 18Lynn, Battle, 360-361.

12 centrale punten in dit model is dat de ervaring van de realiteit het denken over oorlog sterk beïnvloedt, wat weer de handelingen in de oorlog (en daarmee de realiteit ervan) beïnvloedt. De militair historicus en futurist Yuval Noah Harari gaat zelfs nog dieper op de persoonlijke ervaringen van militairen in. In zijn boek The Ultimate Experience (2008) koppelt hij de vele persoonlijke verhalen en ervaringen aan grotere thema’s. Zo legt hij, op een andere manier dan Lynn, verband tussen culturele verwachtingen en de experience of war. Harari stelt namelijk dat de ervaringen van combattanten niet alleen het discours van oorlog beïnvloedt, maar ook dat de culturele achtergrond van combattanten de ervaringen stuurt.19 Dit gaat verder dan Lynns punt dat ervaringen en discours de realiteit van oorlog beïnvloeden, aangezien dit zich op een persoonlijker en meer psychologisch niveau afspeelt. Harari maakt ook een verschil tussen eye-witnesses en flesh-witnesses.20 Ooggetuigen hebben een zekere autoriteit doordat zij een objectieve observatie van een gebeurtenis claimen. Flesh-witnesses aan de andere kant claimen autoriteit door hun ervaring(en) van de onderzochte gebeurtenis of een vergelijkbare situatie. Hiermee werkt Harari Keegans eerste twee alinea’s van The Face of Battle uit tot voor militair historici moeilijk punt. ‘Objectieve’ observaties kunnen namelijk makkelijk in een theoretisch kader worden geplaatst, aangezien het de koppeling van feiten betreft. Aan de andere kant betekent Harari’s punt, en in zekere zin ook dat van Keegan, dat iemand zonder dezelfde of een sterk vergelijkbare ervaring de ervaring van een combattant in gevecht nooit (volledig) zal kunnen begrijpen. Dit klinkt aannemelijk, maar het gaat voor de historicus ook niet zozeer om inlevingsvermogen, iets wat dit wel impliceert, maar juist om een zekere mate van afstand en objectiviteit. Harari koppelt hier begrijpen en inleven aan elkaar wat in veel gevallen, zo niet de meeste, onnodig of zelfs onnuttig is. De experience of war van non-combattanten is een vaak verkeerd begrepen concept. De term non-combattant is vaak gelijk gesteld aan burger of niet-militair, iets wat door de politiek en media is versterkt.21 Niet alleen klopt dat niet omdat niet elke burger een non-combattant is, maar ook omdat niet elke militair combattant is, zelfs niet in het oorlogsrecht. Zo is militair geneeskundig personeel wat niet deelneemt aan gevechten ook juridisch non-combattant. Een non-combattant is echter in het internationale recht algemeen gedefinieerd als ‘an individual not actively engaged in violent conflict.’22 De discussie lawful en unlawful combattant

19Y. Harari, The Ultimate Experience: Battlefield Revelations and the Making of Modern War Culture, 1450– 2000 (New York, 2008), 20. 20Harari, The Ultimate Experience, 213-228. 21E. Gade, ‘Defining the Non-Combatant: How do we Determine Who is Worthy of Protection in Violent Conflict?’, Journal of Military Ethics 3 (2010) 219-242, 220. 22Gade, ‘Defining the Non-Combatant’, 238.

13 (waarbij een combattant respectievelijk wel of niet onder het oorlogsrecht valt) daargelaten, impliceert het voorgaande dat elke combattant per definitie deelneemt aan een gewelddadig conflict. Aangezien deelname aan een conflict een te vage definitie is om daadwerkelijk te kunnen gebruiken, zijn er andere vragen gesteld door Just War Theorists. Deze theoretici houden zich bezig met de ethiek van oorlogvoering, waaronder deze discussie valt. De discussie maakt deel uit van het vraagstuk met betrekking tot de jus in bello: het juist/rechtvaardig optreden in een oorlog. Een van de belangrijkste vragen daarbij is de vraag of morele schuld en onschuld de definiërende factoren zouden moeten zijn van combattanten en non-combattanten. Michael Brough zegt hierover dat:

‘The problem […] is that the combatant category includes far more than the guilty. The category no doubt comprises the morally reprehensible, but it also includes a significant number of soldiers who remain morally untainted within the context of war. As he enters military service, the common soldier remains as innocent of wrongdoing as the civilian he was the day before; nothing in his transition from civilian to soldier morally stains him. Yet, when he dons a uniform and takes part in military operations — even before he personally kills — he becomes a combatant and becomes targetable by the enemy.’23

Bovendien zou volgens Emily Gade het gebruiken van de schuldkwestie, het beoordelen in de praktijk te subjectief maken.24 Los van deze jus in bello discussies is het ook moeilijk om een praktische, niet-juridische definitie te geven van combattanten. Desondanks is ook onder historici wel het besef dat er militaire non-combattanten zijn, maar worden toch voornamelijk burgers als non-combattant behandeld. Overigens is dit begrijpelijk aangezien er vele malen meer non-combattante burgers dan militairen zijn geweest in de geschiedenis. Wat betreft civiele (non-)combattanten is dit ander debat dat geen deel uitmaakt van dit onderzoek. In dit onderzoek worden non-combattanten beschouwd in de meest letterlijke zin, namelijk als individuen die niet deelnemen aan gevechtshandelingen. In het geval van militairen zijn dit dus personen zonder gevechtstaak in een gebied waar wel gevochten wordt. Dit geeft een ander beeld van het militaire apparaat, namelijk niet ethisch of juridisch maar praktisch. Als het gaat om het ervaren van een oorlog of uitzending maakt een ethisch of juridisch onderscheid tussen functies namelijk minder uit dan het verschil van taken in de praktijk. Als

23M. Brough, ‘Combatant, Noncombatant, Criminal: The Importance of Distinctions’, Ethical Perspectives 11 (2004) 176-188, 179. 24Gade, ‘Defining the Non-Combatant’, 229.

14 een militair bijvoorbeeld ethisch of juridisch een combattant is maar in de praktijk dezelfde taken uitvoert als een non-combattant, bijvoorbeeld een geestelijk hulpverlener vis-à-vis een aalmoezenier, dan is het verschil in ervaringen tussen deze twee kleiner dan tussen tussen deze ‘combattant’ en een ‘echte combattant’. Om de experience of war te onderzoeken heeft het namelijk weinig nut om te kijken naar, wat dit perspectief betreft, arbitraire scheidslijnen. Het heeft meer nut om te kijken naar scheidslijnen die hier ook daadwerkelijk invloed op hebben gehad.

Afbeelding 1. De provincie Urzugan (bron: Ministerie van Defensie).

Task Force Uruzgan – Opzet In maart 2006 vertrok de Nederlandse Deployment Task Force naar Uruzgan om de voorbereidingen te treffen voor Task Force Uruzgan. Het doel was om in augustus 2006 klaar te zijn met ‘het scheppen van de voorwaarden’ (militair jargon voor voorbereiden en

15 opbouwen) zodat vanaf dat moment TFU operationeel kon zijn.25 Onder leiding van kolonel Henk Morsink begonnen ongeveer 500 manschappen van het 101 Genie Bataljon en het 100 Bevoorradings- en Transportbataljon, onder bescherming van 300 man van het 44 Pantserinfanterie Bataljon en een luchtmacht detachement, met deze taken.26 Dit luidde de veelbesproken en politiek gevoelige missie TFU in. TFU maakte deel uit van de van 2001 tot 2014 gestationeerde International Security Assistance Force (ISAF). Onder het motto ‘zo civiel als mogelijk, zo militair als noodzakelijk’ begon Nederland aan de missie met als opzet:

‘Het is […] een combinatie van wederopbouwen, diplomatie bedrijven en vechten. Deze missie één specifiek label geven is dus niet mogelijk. Ons optreden kan per locatie en tijdsvak [sic] een ander accent hebben, terwijl de overkoepelende doelstelling, de Afghaanse bevolking helpen bij de wederopbouw van haar land, dezelfde blijft. Overigens heeft dit besef ook geleid tot de te volgen strategie. Bij alles wat we doen treden we op drie operatielijnen op: ontwikkeling (Development), bestuur (Diplomacy) en veiligheid (Defence), ofwel het ‘3 D’- concept.’27

Nederland zou de 3D-benadering gebruiken als richtlijn voor de missie, wat betekent dat Defence, Diplomacy & Development gelijke posities zouden krijgen. Ondanks dat de Dutch approach of Dutch touch door sommigen als vrij uniek of in ieder geval speciaal wordt getypeerd, is dit wat de strategische benadering betreft niet zozeer het geval.28 De 3D- benadering heeft bijvoorbeeld overeenkomsten met de Allied Joint Doctrine For Counterinsurgency (de COIN-doctrine) van de NAVO.29 In de volgende paragraaf zal dit uitvoerig behandeld worden. De overkoepelende deelname aan ISAF zou volgens het Uruzganbesluit in 2005 (ook wel de Artikel 100 brief genoemd) uit 1200 militairen bestaan.30 Van deze 1200 zouden ongeveer 950 militairen onder TFU vallen, waarvan 450 samen met de ondersteunende elementen de Battle Group (BG) vormden en 100 personen staf waren.31 Daarnaast was er een Provincial

25Ministerie van Defensie, ‘Presentatie DTF’ (versie 7 februari 2006), https://www.defensie.nl/downloads/publicaties/2006/02/07/presentatie-dtf-0 (28 april 2018) 3. 26Dutch Defence Press, ‘Deployment Task Force vertrokken naar Uruzgan’ (versie 15 maart 2006), https://www.dutchdefencepress.com/deployment-task-force-vertrokken-naar-uruzgan/ (28 april 2018). 27H. van Griensven, ‘It’s All about the Afghan People: Eén jaar 1 (NLD/AUS) Task Force Uruzgan’, Atlantisch Perspectief 31 (2007) 1. 28C. Klep, ‘Mission Uruzgan’, Atlantisch Perspectief 7 (2012) 2. 29Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010 (ZP, 2011) 20. 30Tweede Kamer, Bestrijding Internationaal Terrorisme, vergaderjaar 2005–2006, 27 925, nr. 193, 3. 31Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010, 34.

16 Reconstruction Team (PRT) binnen TFU, evenals drie, en tegen het einde van de missie twaalf civiele vertegenwoordigers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het overige civiele personeel bestond uit functioneel specialisten (reserveofficieren), gemilitariseerde tolken en ´overig gemilitariseerd burgerpersoneel´.32 Ook werd TFU ondersteund door logistieke detachementen op Kandahar Air Field (KAF) en in de Verenigde Arabische Emiraten. De ondersteunende Air Task Force (ATF) bestond uit F16-jachtvliegtuigen, Apache gevechtshelikopters en transporthelikopters. De ATF had een omvang van 150 militairen en ondersteunden met verkennings- en waarnemingsactiviteiten en (tactische) luchtsteun. De ATF viel niet onder TFU en verleende ook steun aan niet-Nederlandse eenheden van ISAF.33 Qua commandostructuur viel TFU onder het 54.500 man tellende Regional Command South (RC-South) waarvan het hoofdkwartier in Kandahar was gelegen.34 RC-South viel weer onder het hoofdkwartier ISAF wat in Kabul lag. 1 oktober 2006 was TFU volledig operationeel en startte de eerste opleiding van de Afghan National Auxiliary Police.35 Een maand later was de eerste vondst van een wapenopslag, op aanwijzing van de lokale bevolking, en werden daarmee ook de eerste gedetineerden door Nederland vastgenomen en overgedragen aan de Afghaanse autoriteiten. Aan het einde van het jaar organiseerde het PRT het eerste Provincial Development Council. Het idee achter PRT’s bestaat al sinds de jaren negentig, maar is pas in 2002 tijdens operatie Enduring Freedom in praktijk gebracht.36 Ondanks dat er tussen de mandaten van de vele PRT’s in Afghanistan en Irak grote verschillen zitten is de algemene taak ‘initiat[ing] progress on reconstruction, security, and development in post-conflict environments.’37 In het Uruzganbesluit zijn vrijwel dezelfde punten genoemd met betrekking tot de Nederlandse PRT’s:

‘In de provincie Baghlan heeft het Nederlandse PRT niet alleen bijgedragen aan meer stabiliteit en vergroting van het gezag van de overheid, maar tevens een impuls gegeven aan de wederopbouw en de economische ontwikkeling. [...] Ons land wil een bijdrage leveren aan

32Ibidem, 90. 33Ibidem, 34. 34NAVO/ISAF, ‘International Security Assistance Force (ISAF): Key Facts and Figures’ (versie 16 april 2010), https://www.nato.int/isaf/placemats_archive/2010-04-16-ISAF-Placemat.pdf (15 juli 2018). 35Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010, 129. 36N. Abbaszadeh e.a., Provincial Reconstruction Teams: Lessons and Recommendations (Princeton, 2008) 5. 37Abbaszadeh e.a., Provincial Reconstruction Teams, 4.

17 de voortzetting van dat succesvolle model en ook de mensen in Zuid-Afghanistan een veiliger omgeving en een betere toekomst in het vooruitzicht stellen.’38

De inzet van een PRT paste goed in de 3D-benadering van de overheid aangezien diplomatie, defensie en ontwikkeling allemaal een rol spelen in het concept. Zo wordt bij de diplomatie gestreefd naar een verbetering van de plaatselijke, regionale en landelijke overheid en bij defensie naar meer stabiliteit door de ontwikkeling van Afghaanse veiligheidsorganisaties. De ontwikkeling komt tot uiting bij het streven naar een ‘beter perspectief voor de plattelandsbevolking’ en de ‘bestrijding van drugscriminaliteit’.39 In de praktijk bestonden de taken uit onder andere ‘bemiddeling, initiëring van overleg, informatieverstrekking ten behoeve van het bestuur, begeleiding, training en uitrusting van politie en uitvoering van projecten.’40 De PRT’s zijn ook een duidelijk voorbeeld van de steeds belangrijker wordende civiel-militaire coöperatie, ook wel tot CIMIC afgekort. De samenwerking tussen de ministeries van Defensie en van Buitenlandse Zaken en Non-Governmental Organizations (NGO’s) in Afghanistan leidde soms tot spanningen.41 NGO’s stelden hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid voorop, en waren bang om bij samenwerking ook een militair doelwit te worden. Desondanks is er wel meer samenwerking tot stand gekomen, waarvan de inbreng van NGO’s een voorbeeld is.

Task Force Uruzgan – COIN In het Uruzganbesluit van 2005 wordt niet gesteld dat TFU zich met counterinsurgency (COIN) bezig zou gaan houden, wellicht bewust vanwege de vaak negatieve bijklank van de term.42 Moderne counterinsurgency wordt bijvoorbeeld vaak in verband gebracht met de Amerikaanse search and destroy operaties in Vietnam.43 In de praktijk werd er echter juist continu gesproken over het winnen van de hearts and minds van de Afghaanse bevolking, een basisbegrip in de COIN-leer. Een formulering die zeker niet alleen in Nederland werd gebezigd. Ook sprak het debat tussen opbouw- en vechtmissie meer tot de verbeelding en was

38Tweede Kamer, Bestrijding Internationaal Terrorisme, 2-3. 39K. Homan, ‘De militair en wederopbouw: Zo civiel als mogelijk en zo militair als nodig’, Militaire Spectator 2 (2007) 63-67, 64. 40Homan, ‘De militair en wederopbouw’, 65. 41Ibidem, 65. 42G. Dimitriu en B. De Graaf, ‘De Nederlandse COIN-aanpak: drie jaar Uruzgan, 2006-2009’, Militaire Spectator 11 (2009) 613-635, 617. 43T. Brocades Zaalberg, ‘”Hearts and minds” of “search and destroy”? Leren van klassieke counter-insurgency’, Militaire Spectator 8 (2007) 288-301, 292.

18 het beduidend simplistischer dan het abstracte en complexe concept COIN.44 Wel wordt in de officiële evaluatie door Defensie geïmpliceerd dat de 3D-benadering een soort aangepaste variant van de NAVO COIN doctrine zou zijn:

‘Counter Insurgency (COIN) is een vorm van inzet in een conflict waarin het bestrijden van de invloed van opstandelingen en de bescherming van de burgerbevolking het doel is. De bestrijding van opstandelingen is niet alleen voorbehouden aan militaire eenheden, maar ook aan politieke inspanningen en de inzet van ontwikkelingsmiddelen, dus per definitie een 3D- inzet. […] Ook speelden in het Nederlandse beleid naast veiligheid de opbouw van goed bestuur en structurele sociaaleconomische ontwikkeling een gelijkwaardige rol wat in de ISAF toepassing van de COIN-doctrine niet altijd het geval was.’45

De inzet van militairen werd dus voornamelijk als middel gezien in een primair civiele aangelegenheid, wat het motto ‘zo civiel als mogelijk, zo militair als noodzakelijk’ verklaart. Hierdoor ontstond ook de politieke discussie of het een ‘wederopbouwmissie’ of een ‘vechtmissie’ zou worden. In de Artikel 100 brief is geen van beide termen terug te vinden, maar dit zou ook vreemd zijn aangezien beide termen niet door Defensie als doctrinair worden beschouwd: ‘Vrijwel alle operaties zullen elementen in zich dragen van meer dan één verschijningsvorm van afzonderlijke operaties.’46 Door deze benadering was Nederland officieel niet in oorlog aangezien Artikel 96 (het grondwetsartikel waarin de procedure tot het verklaren van oorlog is vastgelegd) niet in werking was getreden.47 Het ging om het helpen van de Afghaanse bevolking en regering, en het opbouwen van een land in principe uiteraard geen oorlogsdaad is. Ondanks het politieke debat of TFU een (weder)opbouwmissie of een vechtmissie zou worden, was dit zoals al gezegd doctrinair gezien een non-discussie. Ondanks dat dit nooit zo door de regering is gezegd, was de missie in de praktijk op COIN gebaseerd, wat uit humanitaire en militaire elementen bestaat. TFU voldeed aan alle eisen van een COIN- campagne, iets wat voor de daadwerkelijke start van de missie al te verwachten was.48 Nadat

44Brocades Zaalberg, ‘”Hearts and minds” of “search and destroy”?’, 291. 45Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010, 20. 46Van Griensven, ‘It’s All about the Afghan People’, 1. 47Dimitriu en De Graaf, ‘De Nederlandse COIN-aanpak’, 614. 48Brocades Zaalberg, ‘”Hearts and minds” of “search and destroy”?’, 290.

19 in 2006 het besluit over de uitzending was genomen, nam (vooral onder enkele officieren die zich aan het voorbereiden waren) de aandacht voor COIN sterk toe. Er ontstond ‘een grote honger naar historische en theoretische kennis op het gebied van irreguliere oorlogvoering.’49 Toch bleek de kennis onder de officieren van de eerste lichtingen van TFU zeer beperkt te zijn. Wel was het idee dat TFU een COIN-campagne was voor militairen (soms) een middel de politieke lading van het opbouw-, vechtmissie debat tot ‘normale proporties’ terug te dringen.50 Bovendien werd met COIN gedacht in voor militairen toepasbare doctrines en niet in politiek verantwoorde terminologie. De COIN-strategie werd door Nederland onder andere in de praktijk gebracht door middel van de ‘inktvlekmethode’ welke sterk gebaseerd was op de koloniale tache d’huile doctrine van de Fransen Lyautey en Gallieni.51 De term is geïntroduceerd door de Directie Algemene Beleidszaken (sinds november 2013 de Hoofddirectie Beleid) van Defensie maar werd sinds 2006 steeds minder gebruikt door Defensie zelf.52 Aan de andere kant is aan het einde van datzelfde jaar de term door Nederlandse officieren bij de pers geïntroduceerd, waardoor het door de media juist ‘veelvuldig en uitwisselbaar’ werd gebruikt.53 Over het belang van het discours van de media wat betreft de missie en doctrines later meer. De wat vreemde vertaling van tache d’huile met inktvlek komt door (één van) de Engelse vertaling(en) ervan met ink blot.54 Ten eerste duidt dit erop dat deze methode dus absoluut niet specifiek Nederlands is, iets wat het veelgebruikte ‘Dutch approach’ wel impliceert. Sterker nog, de methode is onder andere ingevoerd door toedoen van de commandant ISAF van juli 2006 tot februari 2007, de Britse generaal David Richards.55 Ook toenmalig generaal-majoor Mart de Kruif, commandant Regional Command South van november 2008 tot november 2009, vond dat de Nederlandse aanpak in Uruzgan niet anders was dan die van de Amerikanen, Britten en Canadezen in RC-South.56 Later in de missie werd de terminologie verlegd naar shape-clear- hold-build. Dit was een lichte aanpassing van de Amerikaanse clear-hold-build doctrine die in naam en inhoud zeer sterk overeenkomt met de Nederlandse inktvlekmethode. In het Tactics in Counterinsurgency handboek van de US Army Headquarters uit 2009 wordt zelfs gezegd

49Ibidem, 291. 50Groen, Task Force Uruzgan, 94. 51A. Tjepkema, ‘Lyautey en de inktvlek’, Militaire Spectator 12 (2008) 685-695, 685. 52Tjepkema, ‘Lyautey en de inktvlek’, 686. 53Brocades Zaalberg, ‘”Hearts and minds” of “search and destroy”?’, 292. 54Tjepkema, ‘Lyautey en de inktvlek’, 686. 55C. Hodes en M. Sedra, The Search for security in post-Taliban Afghanistan, Routledge Adelphi Paper 391 (New York, 2007) 46. 56Dimitriu en De Graaf, ‘De Nederlandse COIN-aanpak’, 618.

20 dat ‘In previous conflicts, this was known as the "Oil Spot Strategy." This type of operation was used successfully in Algeria and Indochina by the French, who called it tache d’huile; in Malaysia by the British, who referred to it as "The Briggs Plan"; and in Tal Afar by the Americans, who named it "clear-hold-build."’57 Kortom, ondanks de zelf aangemeten Dutch approach heeft Nederland zich grotendeels ingebed in de werkwijze van de andere krijgsmachten van ISAF. Iets wat de samenwerking, zeker op staf niveau, waarschijnlijk ten goede kwam. Voor de niet-stafeenheden hebben de COIN-doctrine en alle bijbehorende methoden ook zeker invloed gehad op de missie. Ten eerste werd er beduidend meer samengewerkt tussen militairen en burgers dan bij conventionele militaire operaties. De inzet van PRT’s was voor Nederland een nieuw concept en er werd ook meer dan bij eerdere missies met NGO’s overlegd over de aanpak. Ten tweede was dit niet een missie met een duidelijk eindpunt wanneer de doelen behaald zouden zijn. Het was ook bij de eenheden die zich niet met de planning bezig hielden bekend dat bij het verlopen van het mandaat Uruzgan niet ‘klaar’ zou zijn. Een voorbeeld hiervan is een toenmalige pelotonscommandant die vindt dat TFU zeker nut heeft gehad als COIN-operatie, maar ook dat Nederland zich te vroeg heeft teruggetrokken.58 Bij de beleidsmakers was ook duidelijk dat TFU maar een stap in een lange weg zou zijn, zo staat in het Uruzganbesluit:

‘In het zuiden en oosten van Afghanistan zullen nog vele jaren voor nodig zijn [sic] voordat de Afghaanse overheid zelfstandig kan zorgen voor veiligheid en stabiliteit. Het is dan ook niet realistisch te verwachten dat na de twee jaar in Uruzgan veiligheid, stabiliteit en voorspoedige economische ontwikkelingen zullen kunnen bestaan zonder hulp van buiten.’59

Naast de insteek dat Nederland in twee jaar (later verlengd tot vier) een ‘wezenlijke bijdrage’ zou gaan leveren, was TFU een onderdeel van een veel grotere COIN-campagne. Nederlandse militairen moesten dus veel samenwerken met eenheden uit andere landen, iets waar Nederland al ervaring mee had door onder andere de inzet in Joegoslavië en Cambodja. Doordat de Nederlandse militaire inzet na verlenging toch maar vier jaar zou duren, lag de nadruk op capaciteitsopbouw van het leger en de politie van de Afghaanse staat.60 Ook werden

57United States Army, Tactics in Counterinsurgency (ZP, 2009) 86. 58Groen, Task Force Uruzgan, 137-138. 59Tweede Kamer, Bestrijding Internationaal Terrorisme, 4. 60Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010, 100.

21 er steeds meer taken aan de Afghaanse overheid overgedragen, iets wat ‘Afghanisering’ werd genoemd. Daarnaast werd er tenminste tot 2014 een ‘bijdrage aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Uruzgan’ ingepland. Er werd dus tot op zekere hoogte wel rekening gehouden met de lange duur en nasleep van een COIN-campagne.

Task Force Uruzgan – Media De berichtgeving van media tijdens en na militaire conflicten is van grote invloed op de beleving en verwerking van die conflicten. In het bijzonder krijgen militairen hiermee te maken, aangezien zij de spil in dergelijke conflicten zijn. Het moment dat de media de militairen prijzen of juist veroordelen voor hun werkzaamheden heeft dit effect op hoe deze militairen hun daden zelf beschouwen en al dan niet verwerken. Zo heeft de grote kritiek vanuit de media op de militairen van Dutchbat III grote invloed gehad en kan dit jaren later nog steeds opspelen.61 Dit kan een verbittering of zelfs afstand tot de maatschappij veroorzaken. De impact van positieve en negatieve berichtgeving op de inhoud van het relaas van een veteraan moet dus niet onderschat worden. Zoals het begrijpelijk is dat een militair door onjuiste dan wel negatieve berichtgeving beïnvloed wordt, is het ook logisch dat juist een positieve berichtgeving invloed kan hebben. Uiteraard verschilt de impact van de berichtgeving wel per veteraan, per situatie en per moment. Het is dus niet zo dat een kritiekvolle journalist het volledige discours vanuit de veteranen bijstelt, maar een algemene tendens in de media kan wel degelijk een impact hebben op de inhoud en vorm van verhalen. De rol van media in oorlogen en andere militaire operaties is alleen maar toegenomen sinds Walter Cronkite’s ‘what the hell is going on? I thought we were winning the war’ grote impact hadden op de Amerikaanse publieke opinie. Cronkite sprak deze gevleugelde woorden in 1968 op tv toen hij als presentator van CBS News de beelden van de bestorming van de Amerikaanse ambassade door de Vietcong zag.62 In Vietnam gingen er ook vrij veel embedded verslaggevers mee met de Amerikaanse troepen. Embedded verslaggevers hebben toestemming van de overheid om mee te gaan met uitgezonden militairen en worden zodoende embedded in een eenheid. Nederland heeft wat dat betreft een beduidend minder lange geschiedenis van verslaggevers onderbrengen bij een uitgezonden militaire eenheid. Srebrenica kan hier als keerpunt worden gezien. Meer dan honderd Nederlandse

61A. Van Emmerik en E. Berretty, Leven met een trauma (Houten, 2007) 76 – 77. 62P. Taylor, Munitions of the Mind: A history of propaganda from the ancient world to the present era (Manchester, 2003) 270.

22 verslaggevers, cameramannen en fotografen waren naar het front in Joegoslavië getrokken, maar het Ministerie van Defensie ondersteunde vanaf 1994 de journalisten niet meer met bescherming of vervoer.63 Hierdoor was er geen enkele Nederlandse verslaggever in Srebrenica aanwezig toen 8.000 Bosnische moslims werden afgevoerd en vermoord. Door het verhitte debat dat erop volgde realiseerde het ministerie zich dat om de steun van de publieke opinie te krijgen, er beter met het thuisfront moest worden gecommuniceerd. Toen er in 2003 Nederlandse troepen naar Irak gingen werd er totaal anders omgegaan met de pers. Persofficieren, of Press Information Officers zoals de officiële benaming luidde, werd opgedragen actief met de media te communiceren en journalisten in de Area of Operations (AoE) te faciliteren.64 Ondanks dat het animo vanuit de media hiervoor niet erg hoog was, werd er wel steeds meer samengewerkt tussen Defensie en de media.65 Voor de Nederlandse uitzending(en) naar Afghanistan werd er een volledig communicatieplan opgezet, waarmee embedded journalisten officieel beleid werden en er zelfs een vitaal onderdeel van uitmaakten.66 Het doel van dit plan was dat ‘Defensie het belang en het verloop van de missie en haar specifieke taken op professionele wijze uitdraagt aan bevolking, bezoekers, politici, overige belangstellenden en zeker ook aan het niet uitgezonden defensiepersoneel.’67 Wat betreft de uitgezonden militairen was de doelstelling:

‘Hoewel de intensieve opleiding en training vertrouwen geven in een goede, professionele uitvoering van de opgedragen taken, kan de dreiging van aanslagen en gevechtscontacten een negatief effect hebben op het moreel. Het is daarom belangrijk om de militairen de noodzakelijke steun te geven, door onder meer uitgebreide en realistische berichtgeving. Daarnaast wordt het belang onderstreept van communicatie vanuit het missiegebied met de achterban.’68

De communicatie tussen Defensie en ‘de bevolking’ had dus niet alleen te maken met het imago van het ministerie, maar ook met het moreel van de uitgezonden militairen. Hiermee werd dus de impact van berichtgeving naar het thuisfront op het moreel van de militairen door Defensie onderkend. Belangrijker echter is dat ‘uitgebreide en realistische berichtgeving’ niet 63The Hague Centre for Security Studies, Eyes Wide Shut? The Impact of Embedded Journalism on Dutch Newspaper Coverage of Afghanistan (Den Haag, 2008) 12. 64The Hague Centre for Security Studies, Eyes Wide Shut?, 12-13. 65Ibidem, 14. 66Ibidem, 15. 67Ministerie van Defensie, ISAF Stage III, Uruzgan, Communicatieplan (ZP, 2006) 4. 68Ministerie van Defensie, ISAF Stage III, Uruzgan, Communicatieplan, 5.

23 alleen bedoeld was voor militairen en burgers in Nederland, maar ook juist voor de uitgezonden militairen. Het moreel van de militairen werd beïnvloed door de mate en juistheid van de berichtgeving. Als er in de media dus weinig of onrealistische berichtgeving over Afghanistan was, werd verwacht dat dit een negatief effect op het moreel zou hebben. Uiteraard wordt er in het communicatieplan met meer doelgroepen rekening gehouden, maar voor dit onderzoek zijn de genoemde doelgroepen het meest van belang. Ook was er in het communicatieplan rekening gehouden met openbare communicatie vanuit de militairen zelf, in tegenstelling tot interviews door journalisten en dergelijke. Hier was met name rekening gehouden met artikelen in Defensiebladen en weblogs.69 Vooral de weblogs gaven militairen de kans hun persoonlijke verhaal te doen, uiteraard binnen de beperkingen die Defensie wat betreft operationele informatie stelde. Naast de berichtgeving door embedded journalisten en Defensie waren de non-embedded journalisten ook van grote invloed in Nederland en op de uitgezonden militairen. Embedded en non-embedded journalisten hebben de mogelijkheid andere inzichten te verstrekken over de onderwerpen waar verslag van wordt gedaan. In Afghanistan liep dit echter nog wel eens door elkaar omdat ‘non-embedded verslaggevers soms ook embedded [waren] bij de militairen, en embedded verslaggevers soms non-embedded hun werk [deden].’70 In de praktijk bleken beide groepen journalisten begrip en waardering voor het werk van de militairen af te wisselen met kritiek erop. Wel uitten non-embedded journalisten meer kritiek over het nut van de missie, maar:

‘embedded journalisten zijn zich ook bewust van de eenzijdige focus van hun verhalen als zij bij het leger verblijven. Zij zijn over het algemeen zeer goed in staat kritiek te leveren op de militairen en Defensie.’71

Embedded journalisten richtten zich wel meer op de Nederlandse militairen en minder op de lokale bevolking, terwijl hun non-embedded collega’s zich juist voornamelijk op de Afghaanse bevolking hebben gericht.72

69Ibidem, 13-14. 70E. Beckers, Missie waarheidsvinding: De Nederlandse pers en Task Force Uruzgan: Kritiek met open vizier, of geblinddoekt en gemuilkorfd? (dissertatie, Utrecht, 2008) 139. 71Beckers, Missie waarheidsvinding, 140. 72Ibidem, 142.

24 Een ander vaak genoemd fenomeen bij oorlogsverslaggeving is het bodybag- of Iraq syndrome. Dit syndroom is door de politicoloog John Mueller omschreven als dat ‘support decreased as casualties - whether of draftees, volunteers, or reservists mounted.’73 Dit ‘syndroom’ wordt vaak gezien als een van de belangrijkste oorzaken om een militaire missie te beëindigen, omdat de steun in het eigen land te gering wordt. In het geval van TFU is er echter geen enkele aanwijzing dat dit het geval was. Ondanks de tragiek van de 25 Nederlandse dodelijke slachtoffers, heeft dit de publieke opinie niet zodanig beïnvloedt dat de regering de missie (voortijdig) moest beëindigen. De reden hiervoor is het onderzoeken waard maar valt buiten de beperkingen van dit onderzoek. Het is echter wel belangrijk op te merken dat het aantal Nederlandse slachtoffers dus niet als buitengewoon disproportioneel werd beschouwd door het Nederlandse publiek. Of dit kwam doordat het aantal Nederlandse slachtoffers vergeleken bij de Amerikaanse en Britse aantallen vrij laag lag, of dat het Nederlandse publiek eenvoudig niet enorm gevoelig was voor dit soort nieuws is een onderzoek an sich. Er zijn namelijk nog talloze andere mogelijke verklaringen voor juist het ontbreken van dit fenomeen. Feit blijft dat de steun voor de missie niet na een bepaald punt is gekelderd zoals bij de Vietnamoorlog na het Tet Offensief. Het is onwaarschijnlijk dat de veiligheidscensuur van journalisten door Defensie dit enorm heeft beïnvloed.74 Deze censuur werd namelijk vrijwel alleen toegepast op informatie die (lopende) operaties in gevaar kon brengen. Er zijn geen aanwijzingen dat Defensie grote en invloedrijke gebeurtenissen uit het Nederlandse nieuws heeft weggehouden.

Conclusie Het debat rondom de distinctie combattant en non-combattant is over het algemeen een juridisch/ethische discussie. Hierdoor wordt er voornamelijk gekeken naar jurisprudentie en verdragen bij het definiëren van de groepen. In het experience of war debat speelt dit ook, zo worden non-combattanten over het algemeen gezien als burgers en niet als militairen. Ondanks het feit dat er beduidend meer non-combattante burgers zijn geweest dan non- combattante militairen, hebben de laatsten wel degelijk een belangrijke rol gehad in de militaire historie. Zeker als het gaat om de experience of war wordt deze groep vaak vergeten. Door hun fysieke aanwezigheid in, maar beperkte deelname aan conflicten hebben zij een uniek perspectief op oorlog. Harari´s onderscheid tussen eye-witness en flesh-witness speelt

73J. Mueller, ‘The Iraq Syndrome’, Foreign Affairs 6 (2005) 44-54, 44-45. 74Beckers, Missie waarheidsvinding, 138-139.

25 hier ook een rol bij. Een combattante militair is namelijk vrijwel per definitie flesh-witness, dus was erbij en heeft deelgenomen aan het conflict. Een non-combattante burger kan eye- witness zijn geweest van een conflict, maar heeft er niet actief aan bijgedragen. Een non- combattante militair is in zekere zin beide aangezien hij/zij wel militair was en dus actief heeft bijgedragen, maar aan de andere kant ook niet omdat hij/zij niet actief heeft meegevochten. Dit geeft de non-combattante militair een uitzonderingspositie in het experience of war debat. In dit onderzoek is een non-combattante militair dan ook gedefinieerd als een militair zonder gevechtstaak. Dit geeft de mogelijkheid om naar de praktische implicaties ervan op de experience of war te kijken. De Nederlandse inzet in Uruzgan is in de politiek al snel verworden tot een discussie of het een opbouw- of een vechtmissie moest zijn. Voor Defensie was deze discussie vrijwel irrelevant aangezien geen van beide termen doctrinair waren, en dus ook geen implicatie hadden voor de strategie die gevolgd werd. Daarnaast stond in de Artikel 100 brief ook geen van beide termen, waardoor ze ook eigenlijk geen officiële waarde hadden. Bovendien bestond de missie in de praktijk uit delen van beide, aangezien er met de BG werd gevochten maar aan de andere kant met de PRT´s werd gewerkt aan de opbouw van de provincie. TFU werd en wordt dan ook wel gezien als een moderne COIN-campagne waar op een lange termijn moet worden gedacht. De shape-clear-hold-build aanpak die Nederland hanteerde was indirect gebaseerd op de Franse koloniale tache d’huile. Dit laat de eerdere Nederlandse benaming inktvlekmethode ook duidelijk zien. Ondanks dat deze aanpak in Nederland ook wel de Dutch approach is genoemd, is er vrij weinig uniek Nederlands´ aan. Zo is er het verband gelegd met Franse en Amerikaanse doctrines, en zelfs met de standaard NAVO COIN-doctrine. In de media is er vrij uitvoerig en integer verslag gedaan van TFU. De twee groepen verslaggevers, embedded en non-embedded, hadden uiteraard wel andere perspectieven en focuspunten, maar hebben samen een goed totaalbeeld gegeven van de missie.75 De verslaggeving heeft dan ook niet geleid tot een Vietnam-achtige extreme daling in publieke steun voor de missie. Door de opzet van de missie en de nadruk op COIN activiteiten was er veel contact tussen de Nederlandse militairen en de Afghaanse bevolking en autoriteiten. Uit de volgende hoofdstukken zal ook blijken dat de omgang met Afghanen voor veel militairen een belangrijke rol heeft gespeeld. Dit komt doordat veel militairen taken hadden die direct

75Ibidem, 139.

26 contact met de lokale bevolking vereisten. Aan de andere kant had de discussie of de Uruzgan een opbouw- of vechtmissie zou zijn vrijwel geen invloed op missie zelf. Geen van beide termen werd namelijk door Defensie als doctrinair erkend en dus ook niet meegenomen in de planning. Wel had het effect op de ervaring van militairen, voornamelijk door de berichtgeving in de media. Hier werd namelijk nog wel eens de nadruk gelegd op de het opbouwen, waardoor de gevechten minder aandacht kregen. Het is niet zo dat de Uruzgan- veteranen aanvallen van de media zoals die op Dutchbat III te verduren kreeg, maar het duurde wel even voordat beide kanten van de missie goed belicht werden en de heftigheid van de missie onderkend werd.

27 Hoofdstuk 2. De ervaringen van combattante militairen In dit hoofdstuk worden de ervaringen van de combattante Uruzgan-veteranen behandeld. Het hoofdstuk is ingedeeld in vier delen, gebaseerd op de vier in de inleiding genoemde factoren: de genoemde gebeurtenissen, de traumatische ervaringen, de collega’s en de terugblik. Vanwege de grote impact op het leven na de uitzending van veel militairen wordt er ook expliciet aandacht besteed aan posttraumatische stressstoornis onder Uruzgan-veteranen.

Genoemde gebeurtenissen In de door combattante militairen genoemde gebeurtenissen tijdens hun uitzending zijn grofweg vijf categorieën te onderscheiden. Ten eerste de aankomst, de commando overdracht en de bijbehorende inwerking ter plaatse, in jargon de HOTO (Hand Over, Take Over) genoemd. Ten tweede het contact met de lokale bevolking, hetzij tijdens patrouilles of op andere momenten. Hierin is ook onderscheid te maken tussen de verschillende taken die de militairen hadden. Ten derde zijn gevechtshandelingen of TIC’s (Troops In Contact) vaak genoemd. Hier vallen door de Taliban van (grote) afstand afgevuurde RPG’s, een draagbare anti-tank granaatwerper, ook onder. Ook zijn IED’s (Improvised Explosive Devices, ook bekend als bermbommen) vaak genoemd, wellicht vanwege de vaak grote impact op de eenheden. Tot slot, maar dit hangt sterkt af van de taak van de desbetreffende militair, werd vaak gewezen op de opbouwkant en het nut van de missie. Met andere woorden, de positieve effecten die er zijn teweeggebracht.

Aankomst en HOTO Aangezien elke Nederlandse militair op een manier in Afghanistan moet komen spreekt het voor zich dat zij hun reis en aankomst nog goed kunnen herinneren, zeker voor het eerst (naar Afghanistan) uitgezonden militairen. Militairen die namelijk al eerder van de ISAF-missie of zelfs TFU in het specifiek deel uit hadden gemaakt beleefden de tweede reis en aankomst vaak heel anders. De eerste reis maakte over het algemeen veel indruk op de militairen. Veel van de inreizende militairen kwamen via Kandahar Air Field binnen en vlogen dan met een kleiner toestel of helikopter naar het Nederlandse Camp Hadrian te Deh Rawod of het Nederlands/Australische Kamp Holland te Tarin Kowt. Een veel geuit gevoel over de aankomst in Kandahar was ‘hier kreeg ik pas het idee hoe gigantisch deze hele missie in

28 Afghanistan was’.76 Aangezien een rijdend konvooi te gevaarlijk was werd dus verder gevlogen naar een van beide kampen, waarmee ‘het uitzendgevoel begon.’ De eerste dagen na aankomst begon de HOTO die over het algemeen de vorm had van patrouilles, meestal samen met de voorgangers van wie het stokje werd overgenomen. Veel gebruikte termen hierbij zijn ‘soepel’, ‘overzichtelijk’ en ‘nuttig’, maar ook ‘pittig’ en vergelijkbare termen. Zo vertelde LTZA 2OC77 Maaike dat haar team bij aankomst ‘met allerlei informatie en details [werd] overvoerd’.78 Militairen voor wie het niet de eerste uitzending was ervoeren de reis, aankomst en HOTO meestal als minder intens. Missie Team Commandant van Team 4 van het PRT, reserveofficier Dennis Havermans, vond de aankomst bijvoorbeeld aanvoelen als een ‘thuiskomst’.79 In een ander interview zei hij ook dat de veiligheidssituatie in de tussenliggende twee jaar zo enorm was veranderd dat hij dat zich ‘een paar dagen eerder, bij [zijn] vertrek, niet voor had kunnen stellen.’80 Het verschilde dus per militair hoe heftig de aankomst en HOTO waren, maar dit was voor een deel afhankelijk van de hoeveelheid ervaring die de militair al had opgedaan.

Lokale bevolking Het contact met de bevolking liep op verschillende manieren. De teamleden van het PRT waren veel in contact met de bevolking om de regio te ontwikkelen. De al eerder genoemde reserveofficier Dennis zei dat tijdens zijn eerste uitzending in 2008 het contact met de bevolking stroef verliep.81 De regio was nog onveilig, Afghanen waren bang voor represailles als ze met de ISAF-eenheden praatten en veel gesprekken moesten dus op het kamp worden voortgezet.82 Om dit te omzeilen werden informanten soms voor de show gevangengenomen en verderop vrijgelaten zodat het niet duidelijk was dat diegene de Nederlandse troepen hielp. Veel is er ook gesproken over de banden met lokale leiders, met name door groeps-, pelotons- en compagniescommandanten. Waar de een juist naar de lokale (tribale) leiders toeging om de banden aan te halen, nodigde de ander ze op zijn Combat Outpost uit. Pelotonscommandant Steven vond bijvoorbeeld dat ‘veel te vaak […] twintig zwaar bepakte mariniers het terrein in [gingen] om contact met iemand te zoeken’.83 Over het algemeen gingen de commandanten 76Groen, Task Force Uruzgan, 259. 77Luitenant-ter-Zee Arts, 2e klasse oudste categorie. Vergelijkbaar met een kapiteinsrang bij de Landmacht. 78Groen, Task Force Uruzgan, 290. Vgl.: Ibidem, 112. 79B. Wagenaar, Interview C.J.D. Havermans, Veteraneninstituut nr. 1376 (8 april 2011). 80Groen, Task Force Uruzgan, 309. 81Wagenaar, Interview C.J.D. Havermans. 82Groen, Task Force Uruzgan, 202. Vgl: Ibidem, 332. 83Ibidem, 329.

29 echter bij de Afghanen langs, het PRT was dan volgens hem ook verbaasd over zijn werkwijze. Aan de andere kant waren sommige Afghanen juist op hand van de Taliban en beduidend minder vredelievend. Dit maakte kapitein Ralph, Aide de Camp van brigade- generaal van Uhm (toenmalig Commandant TFU), bijvoorbeeld mee toen hij met een compagnie op pad ging om een weapons-cache (illegale wapenopslag van de Taliban) te zoeken en ze verrast werden door een groep Afghanen.84 Ook was de Afghaanse politie niet altijd even competent waardoor het vertrouwen tijdens samenwerking soms erg slecht was. Ook hier moest echter mee om worden gegaan: ‘Het algemene gevoel dat heerste over de ANP [Afghan National Police] was minder positief. De mannen gaven aan de ANP niet te vertrouwen, maar lieten het naar buiten toe niet merken. Die houding was goed.’85

Troops in Contact Een van de heftigste momenten die een militair mee kan maken is een vuurgevecht. In het geval van TFU varieerden deze TIC’s van een enkele RPG granaat tot drie dagen continu vechten in de Choravallei in 2007. De RPG aanvallen zorgden soms voor een latent gevoel van dreiging waarbij bijvoorbeeld zonder waarschuwing opeens enorme explosies plaats konden vinden.86 Opvallend is dat veel militairen de TIC’s zelf erg technisch hebben beschreven, maar dit zegt vrij weinig over de mentale impact ervan. Pelotonscommandant Rob beschrijft bijvoorbeeld een TIC waar hard gevochten is, waarna een plaatsvervangende groepscommandant ‘aangaf dit niet meer mee te willen maken’ en is gerepatrieerd.87 De rest van het peloton had er meer vrede mee:

‘Het gevoel was dat iedereen zijn mannetje had gestaan. Een paar tegenstanders waren te grazen genomen. Daar werd over gesproken, maar de mannen die dit betrof waren redelijk nuchter eronder dat zij daadwerkelijk een tegenstander om het leven hadden gebracht. Er heerste verder niet zozeer een euforische stemming nadat de eerste schrik was bezonken, maar er heerste een tevreden gevoel binnen het peloton. De actie versterkte het vertrouwen van mijn mannen.’88

84Ibidem, 379. 85Ibidem, 230. 86Ibidem, 210. 87Ibidem, 118. 88Ibidem, 118.

30 Deze reactie is erg representatief voor de reactie van veel combattante militairen op TIC’s. Zo beschrijft de al eerder genoemde pelotonscommandant Steven over een aanval met een RPG:

‘Plotseling was er een enorme klap. Iedereen lag voorover in een dekking. Achteraf vertelde de ANA [Afghan National Army] dat het een RPG-airburst zou zijn. Er werd de patrouille even duidelijk gemaakt dat hun aanwezigheid “niet geheel op prijs werd gesteld…” Alle ogen waren wederom op mij gericht: wat nu? […] Toen de patrouille weer voorwaarts ging moest ik even gniffelen bij de gedachte aan die film met Tom Hanks; Saving Private Ryan, waarbij iedereen hem op het strand aanstaart.’89

IED ’ s Tijdens een patrouille of verplaatsing een IED tegenkomen is uiteraard ook een erg intense situatie. In het geval van genisten wordt vooral de ontdekking van IED’s genoemd, waarbij deze dan over het algemeen ook onschadelijk werd gemaakt. Andere militairen bespreken vooral de explosie van een niet ontdekte bom: een strike. Een opvallend detail is dat door het vele gebruik van een bepaald type gele jerrycans, Afghanen die in het bezit ervan waren ook aan het fabriceren van IED’s werden gekoppeld.90 Het gevolg van de inzet van genisten om bermbommen te ruimen was dat zij een specifiek doelwit van juist deze bommen werden.91 Pelotonscommandant Barry vond het ‘een onzalig idee’ dat een gevonden IED was bedoeld zoveel mogelijk van zijn personeel uit te schakelen, en control wired was. Dit betekent namelijk dat de ‘bediener’ ze kon zien en de ontsteking moest timen voor maximaal effect. Het niet op tijd ontdekken van een IED had vaak nog veel meer impact, niet in het minst omdat er vanwege doden en gewonden. In totaal zijn er van de 25 overleden Nederlandse militairen elf door IED’s gesneuveld.92 Pelotonscommandant Kevin beschrijft het moment dat hij aankomt bij de mannen die zojuist door een IED waren getroffen waarbij korporaal Luc Janzen sneuvelde:

‘Bij Anar Juy [een dorpje] kon ik goed de impact op de mannen zien, iedereen keek strak voor zich uit. De gezichten waren asgrauw. Ik zag mijn GPC-E [commandant van groep E] staan en die kon alleen met zijn hoofd schudden. Meer kwam er niet uit. Ik zag aan hem dat hij niet

89Ibidem, 323. 90Ibidem, 203. Het type jerrycan in kwestie is ook goed in beeld tijdens het videodagboek van een genist: https://www.youtube.com/watch?v=PY_P43W_if4, 2:20. 91Groen, Task Force Uruzgan, 229. 92Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010, 7-8.

31 wist wat hij eigenlijk van de hele situatie moest denken. Dit is niet goed, dit is niet goed, dacht ik slechts bij mijzelf, met een brok in mijn keel.’93

Bij deze strike waren de Nederlandse korporaal Luc Janzen, een Afghaanse tolk en een Franse kapitein om het leven gekomen. Opvallend is dat hij opmerkt dat juist een dergelijke tragische strike ervoor zorgde dat het peloton ‘alleen maar hechter werd.’94 Toch was het een enorme schok voor de militairen maar ‘de missie gaat door.’95 Juist door de heftigheid van deze strike was de impact van de eerstvolgende minder heftig, er werd meer gerelativeerd omdat er ‘slechts’ twee gewonden waren in plaats van zeven gewonden waarvan uiteindelijk drie doden.

Opbouwen Over de opbouwkant van de missie is vooral gesproken door leden van het PRT en andere militairen die direct bij de CIMIC betrokken waren. Dit is begrijpelijk aangezien deze militairen ook het meest betrokken waren bij deze kant van de missie. Hoewel dit over het algemeen geen shockerende of spannende verhalen zijn, was het wel belangrijk voor iedereen die ermee bezig was. Toch moet wel onderkend worden dat hier een groot verschil zit tussen soldaten en onderofficieren enerzijds en officieren en gemilitariseerde burgers anderzijds. Voornamelijk de laatste groep noemt dit component van de missie, terwijl dit in de lagere rangen beduidend minder naar voren komt. Wel is opvallend dat de verhalen over de opbouw grotendeels positief zijn en vrijwel niets melden over grote tegenslagen.

PTSS De meerderheid van de militairen die deel uit maakten van TFU hadden een combattante functie. De Battlegroup was dan ook met 400 man en vrouw de grootste eenheid van TFU. De meeste documentaires en artikelen, interviews en boeken zijn dan ook gebaseerd op hun verhalen. Aangezien zij ook de meest spannende en tot de verbeelding sprekende situaties hebben meegemaakt is dit ook niet meer dan logisch. Combattante militairen hebben ook in deze verschillende situaties niet alleen andere ervaringen opgedaan, maar hierdoor zijn ook andere stressors getriggerd tijdens en na de uitzending. Stressors zijn alle factoren die stress

93Groen, Task Force Uruzgan, 361. 94Ibidem, 363. 95Ibidem, 367.

32 veroorzaken bij een persoon, bijvoorbeeld stressvolle situaties tijdens een uitzending.96 In onderzoeken naar posttraumatische stressstoornis (PTSS) worden stressors gezien als de oorzaken van de stoornis. De stressor is dus de traumatische ervaring waardoor de stoornis wordt veroorzaakt. Militairen op uitzending bevinden zich vaak in stressvolle situaties, zeker wanneer de militair in kwestie zich vaak in gevechtssituaties heeft bevonden. Van de bijna 60.000 Nederlandse militairen die van 2008 tot en met 2010 hebben gediend zochten Afghanistan veteranen 80% vaker geestelijke hulpverlening binnen de organisatie.97 Over de vraag naar professionele geestelijke hulpverlening van militairen buiten Defensie zijn vrijwel geen cijfers bekend, wel is het zeker dat dit voorkomt.98 Vooral bij individueel uitgezonden militairen, in tegenstelling tot deel uitmakend van een eenheid, is dit het geval aangezien de nazorg vanuit Defensie niet altijd even goed was. Dit betekent echter niet dat PTSS bij de Nederlandse veteranen disproportioneel veel of juist weinig voorkomt. Onder de Nederlandse Irak-veteranen wordt het voorkomen van PTSS vijf maanden na terugkeer tussen de drie en vier procent geschat, net als bij militairen van het VK.99 Bij Amerikaanse Afghanistan- veteranen was dit zes procent na vier maanden, maar wanneer de periode werd verruimd naar drie tot twaalf maanden werd de spreiding opeens zes tot twaalf procent.100 Dit laat onder meer zien dat de ware impact van gevechtssituaties zich in bepaalde gevallen pas na verloop van tijd uit. Dat gevechtssituaties invloed hebben op het niveau van stress van de deelnemers en aanwezigen klinkt niet meer dan logisch. Maar juist na de uitzending uit het effect van de stressors zich in ‘stress sensitization’.101 Dit betekent dat “exposure to extreme stressors may enhance an individual’s reactivity to subsequent stressors, a process that has been labeled sensitization to stress’.102 Met andere woorden, extreem stressvolle situaties kunnen een persoon gevoeliger maken voor latere vergelijkbare situaties. Van de Nederlandse Afghanistan-veteranen waarbij PTSS is gediagnosticeerd behoorde ruim 76% tot ‘a unit that

96A. Wagner en M. Jakupcak, ‘Combat-Related Stress Reactions Among U.S. Veterans of Wartime Service’, in: J. Laurence en M. Matthews ed., The Oxford Handbook of Military Psychology (Oxford 2012) 15-28, 16. 97E. Taal e.a., ‘Do soldiers seek more mental health care after deployment? Analysis of mental health consultations in the Armed Forces following deployment to Afghanistan’, European Journal of Psychotraumatology 2 (2014) 7. 98A. Van der Veen, Interview R. Wolfswinkel, Veteraneninstituut nr. 1077 (28 mei 2010). 99G. Smid e.a., ‘The role of stress sensitization in progression of posttraumatic distress following deployment’, Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology 48 (2014) 1743-1754, 1744. 100Smid e.a., ‘The role of stress sensitization in progression of posttraumatic distress following deployment’, 1744. 101Taal e.a., ‘Do soldiers seek more mental health care after deployment?’, 3. 102Smid e.a., ‘The role of stress sensitization in progression of posttraumatic distress following deployment’, 1744.

33 predominantly operated off-base’.103 In dit geval werd door de onderzoekers de militairen die deel uitmaakten van de Battlegroup (minus de staf) en de PRT evenals de genisten bedoeld. Opvallend hieraan is dat het aantal militairen dat onder deze definitie valt ook ongeveer driekwart van de militairen van de hele Taskgroup uitmaakte. Schijnbaar is er dus geen direct verband tussen militairen die deel uitmaakten van een high-risk eenheid en de frequentie van veteranen met PTSS. Aan de andere kant is bij onderzoek in het Britse ministerie van Defensie gebleken dat ‘military personnel from combat units reported a higher prevalence of PTSD [...] compared to military personnel from support units. More recently, a study [...] confirmed that holding a combat role in Iraq or Afghanistan was associated with PTSD.’104 Voor dit verschil is op het moment van schrijven nog geen verklaring. In het geval van Nederland is er ook vrijwel verschil tussen militairen voor wie Afghanistan hun eerste uitzending was en militairen die al eerder uitgezonden waren. Zo was Afghanistan voor 64% van de militairen de eerste uitzending en van alle Afghanistan-veteranen met PTSS was dit voor 64,9% ook de eerste uitzending (zie tabel 1). deze vergelijkbare percentages gaan ook op voor de militairen met één, twee of meer voorgaande uitzendingen. Gebeurtenissen kunnen dus ook voor (meervoudig) veteranen even traumatisch zijn als voor militairen die voor het eerst uitgezonden zijn.

Aantal voorgaande Percentage van de Afghanistan- Percentage van de Afghanistan- uitzendingen veteranen veteranen met PTSS 0 14.423 (64,0%*) 470 (64,9%**) 1 5.823 (25,8%) 178 (24,6%) 2 1.517 (6,7%) 53 (7,3%) 3 of meer 757 (3,4%) 23 (3,2%) Tabel 1. Verhouding Afghanistan-veteranen en percentage veteranen met PTSS.105 * Percentage van het totaal aantal Afghanistan-veteranen.** Percentage van het totaal aantal Afghanistan-veteranen met PTSS.

103Taal e.a., ‘Do soldiers seek more mental health care after deployment?’, 7. 104Ibidem, 9. 105Ibidem, 6-7.

34 Na de uitzending Of een militair op zijn of haar eerste uitzending was of er al één of meerdere achter de rug had, heeft schijnbaar ook geen invloed gehad op de keuze van de veteraan om wel of niet geestelijke hulpverlening te zoeken na terugkeer.106 De eerder opgedane ervaringen en kennis lijken wat dat betreft dus niet te helpen bij een nieuwe uitzending. Het terugkeren vanuit een oorlogssituatie blijft dus, ook na meermaals het te hebben meegemaakt, een moeilijk punt. Wel is er hier een verschil te zien tussen de al genoemde high- en low-risk eenheden, waarbij de vraag naar geestelijke hulpverlening ‘relatively high for military personnel deployed to a unit that predominantly operated off-base’ was.107 Een veelgenoemd punt tijdens interviews bleek dat alles wat tijdens de uitzending zo normaal en logisch leek, terug in Nederland bij nader inzien best raar en heftig was. Het niet meer alert hoeven zijn en in een vreedzame en rijke omgeving zijn, zijn vaak genoemde lastige punten bij de terugkeer naar eigen land. Ook werd het punt dat terug in Nederland je als militair heel ander werk doet meerdere keren genoemd. Het werk in Afghanistan voelde bijvoorbeeld veel belangrijker en nuttiger aan dan de oefeningen die in Nederland gedraaid werden. Het contrast tussen de armoede in Afghanistan en het goede leven in Nederland is ook een vaak aangedragen punt tijdens de interviews. Het lijkt voor veteranen vaak lastig om de discussies in Nederland serieus te nemen vanwege de situatie die zij hebben meegemaakt in Afghanistan. Toch geven de meeste veteranen bij interviews aan dat deze punten over het algemeen na verloop van tijd wegzakken of in ieder geval minder heftig worden.

Traumatische momenten De heftigste momenten tijdens een missie zijn de momenten die de ervaring van de missie voor een groot deel tekenen. In het geval van sommigen tekenen die momenten de missie zo sterk dat het PTSS tot gevolg heeft. Anderen leren er mee leven en kunnen het min of meer een plaats geven. De gebeurtenissen die door militairen als zeer heftig ervaren worden verschillen per persoon, maar er zitten wel duidelijke patronen in. Niet altijd zijn dit daadwerkelijk traumatische ervaringen die PTSS tot gevolg hebben, maar het zijn wel momenten die door de veteranen als zeer heftig werden en vaak ook nog worden ervaren. Twee gebeurtenissen worden het meest genoemd door de veteranen, namelijk het overlijden van een collega en IED strikes. Zoals al gezegd is in bijna de helft van de gevallen van het

106Ibidem, 7. 107Ibidem, 7.

35 overlijden van een militair een IED de oorzaak geweest, dus overlapt het meemaken van een overlijden gedeeltelijk met het meemaken van een IED. Aan de andere kant zijn er beduidend meer IED’s geweest waar geen doden maar alleen gewonden gevallen zijn, waardoor dit dan weer minder overlapt met het meemaken van een overlijden. Van de 199 Nederlandse battle casualties die op Kamp Holland zijn behandeld, waren er 148 (74,4%) door een IED gedood of verwond (zie tabel 2).108 Van deze groep waren er 12 (8,1%) gedood door een IED en dus 136 (92%) verwond. In vergelijk met 2 doden en 10 gewonden door schotwonden is dit significant meer.

MIO WIA KIA Totaal GSW 10 2 12 IED 136 12 148 Raket/Granaat 13 1 14 Mortier 4 1 5 Overig 18 2 20 Totaal 181 18 199 Tabel 2. Verdeling op Kamp Holland behandelde battle casualties (MIO: Mechanism of Injury; WIA: Wounded in Action; KIA: Killed in Action). (Bron: Hoencamp, Task force Uruzgan, 58)

Dat het overlijden van een collega een heftige ervaring kan zijn spreekt voor zich. Of dit door gevechtshandelingen, een IED of enige andere reden kwam lijkt geen invloed te hebben gehad op de intensiteit van de ervaring. Het al dan niet aanwezig zijn op het moment van gebeuren lijkt uit te maken als de veteraan de overleden militair niet persoonlijk (goed) kende. Pelotonscommandant Dennis beschrijft bijvoorbeeld het moment dat een andere commandant te horen kreeg dat een korporaal van diens eenheid gesneuveld was:

‘Het was een dramatisch moment voor hem en ik heb dit van dichtbij meegemaakt. Helaas voor hem bleef het niet hierbij. De Patria [pantserwagen] waarmee de korporaal werd afgevoerd kantelde in de buurt van Tarin Kowt, waardoor er zes gewonden bijkwamen. […] toen het uiteindelijk voor iedereen duidelijk was wat er was gebeurd, zag ik mijn collega geestelijk knakken.’109 108R. Hoencamp, Task force Uruzgan, Afghanistan 2006-2010: medical aspects and challenges (dissertatie, Leiden, 2014) 58. 109Groen, Task Force Uruzgan, 194.

36 Naast dat Dennis zijn collega ziet instorten vermeldt hij dat het een ‘in en in triest moment’ was voor iedereen. Dat dit een heftig moment voor het peloton was is dus duidelijk. Voor militair Geert staat het sneuvelen van collega’s Kevin van de Rijdt en Mark Leijsen in zijn ‘geheugen gegrift’.110 Vergeleken daarbij vond hij zijn lichamelijke ongemak na bestookt te zijn met een RPG zelfs een ‘peulenschil’. IED strikes werden over het algemeen ook als erg heftig ervaren. Genisten die verantwoordelijk waren voor het opsporen van de IED’s konden net als veel militairen de latente dreiging ervan ‘tot normale proporties terug[brengen].’111 Strikes daarentegen hadden vaak juist een enorme impact, zeker als er doden en/of gewonden vielen, niet alleen bij de desbetreffende eenheid maar ook bij anderen:

‘Aan de collega’s bij andere eenheden merkte ik dat de strike een enorme impact had. Mensen waren ontdaan en wisten niet goed wat ze tegen mij moesten zeggen. Wat valt er in dit geval te zeggen?’112

IED’s waarbij geen Nederlandse doden of gewonden vielen worden vaak door veteranen vrij technisch en droog verteld. Een voorbeeld hiervan is dat de Taliban een bom laat afgaan in een stoet Afghaanse burgers met zes doden en negen gewonden tot gevolg, maar de militair in kwestie heeft het voornamelijk over de respons en taken.113 Wel zat hij ermee of het de schuld zou zijn van de Nederlanders, lees: hem. Omdat hun acties in zijn ogen de bevolking hebben geholpen beschouwde hij het als casualties of war en ging verder met zijn werk. Dit is vergelijkbaar met een andere strike waarbij de IED verkeerd was ingegraven en de explosie niemand verwondde. Achteraf werd er dus maar wat om gelachen wat ook duidelijk met een stuk ontspanning te maken had.114 Deze manier van ermee omgaan lijkt vrij representatief, al is hier ook een duidelijke tweedeling. Zo waren de reacties van een eenheid na een strike met drie zwaargewonden aan Nederlandse zijde tot gevolg verdeeld:

‘De een legt het gebeuren heel snel naast zich neer en de ander heeft meer verwerkingstijd nodig. Terwijl de een roept doe eens niet zo dramatisch, het is nu eenmaal gebeurd, roept de

110Ibidem, 210. 111Ibidem, 199. 112Ibidem, 361. 113B. Wagenaar, Interview C.J.D. Havermans, Veteraneninstituut nr. 1334 (16 maart 2011). 114Groen, Task Force Uruzgan, 327.

37 ander ik heb er behoorlijk spanning van. Of dat nu een optelsom is van allerlei gebeurtenissen of alleen van het incident, blijft de vraag.’115

Opvallende uitzonderingen TIC’s zijn opvallend weinig door combattante veteranen genoemd als traumatische ervaring. TIC’s zijn zoals gezegd wel veel genoemd, en vaak zelfs uitvoerig beschreven, maar weinig tot niet genoemd als echt heftige ervaring. Sterker nog, pelotonscommandant Barry noemt zelfs dat zijn plaatsvervanger zich tijdens een grote TIC in zijn voertuig heeft zitten verbijten omdat hij er geen deel aan kon nemen ‘terwijl hij het liefst zijn buks wilde pakken om met ons mee te vechten’.116 Hier had de plaatsvervanger het best zwaar gehad maar het uiteindelijk achter zich weten te laten. Voor veel eenheden leek het er ook gewoon bij te horen en hoopten ze er zelfs op. Sterker nog, sommige eenheden kregen zelfs de opdracht move-to-contact waarbij er moest worden verplaatst tot er vijandcontact was.117 De meeste TIC’s waren wel confronterend voor de militairen, maar er wordt meer nadruk gelegd op de handelingen en relativering van de situaties. Dit in tegenstelling tot (ge)dode collega’s en de meeste IED’s. Over de bekende Slag om Chora in 2007 zegt pelotonscommandant Erik zelfs dat het voor hem persoonlijk niets heeft betekend.118 De aanloop en nasleep waren veel heftiger en intensiever, maar hij sliep zelfs door de beschietingen heen. Een andere eenheid was zelfs juist blij dat ze in een TIC waren beland om dat ze er nu eindelijk bij hoorden, hun enige reactie erop was ‘eindelijk’.119 Ook is het bijzonder dat het doden van tegenstanders vrijwel niet genoemd wordt. Het is dus niet zo dat veel militairen het traumatisch of veelal überhaupt het doden van een tegenstander het vermelden waard vonden. De reden hierachter is moeilijk vast te stellen, juist vanwege het feit dat er weinig over wordt gezegd. Het moment dat er wel iets over wordt gezegd is het of vrij banaal of juist dat de militair er moeite mee had. Een voorbeeld van het eerste is verkenner Mike die in een videolog van een TIC vertelt dat het vier – nul voor Nederland stond omdat er vier Talibanstrijders waren gedood en geen Nederlanders.120 Aan de andere

115Ibidem, 275. 116Ibidem, 240. 117Ibidem, 254. 118Ibidem, 66. 119Ibidem, 76. 120Dagboek van Onze Helden, ‘Missie Uruzgan ► 18 - Mike filmt door in vuurgevecht’ (23 augustus 2010), https://www.youtube.com/watch?v=HE76elxVLbs (31 mei 2018) 8:40-8:50.

38 kant was er de militair Dennis die een zwaargewonde Talibanstrijder zag liggen en niet direct wist wat hij moest doen:

‘Mijn overweging was aan de ene kant of ik de Afghaan een kogel zou geven om hem uit zijn lijden te verlossen en daarmee het mogelijke gevaar dat de groep liep weg te nemen. Dit mag echter conform de Geneefse Conventies niet. Aan de andere kant wist ik niet of hij zou kunnen blijven leven. Als dit wel zo was, kon de man misschien zelfs nog interessante informatie opleveren.’121

Uiteindelijk constateerde de aanwezige militair verpleegkundige dat de man het niet zou overleven en is deze afgevoerd naar een medische faciliteit. Dit is één van de weinige gedeelde ervaringen over het al dan niet doden van een tegenstander. Waarom er zo weinig over is verteld door veteranen is moeilijk vast te stellen zonder verder onderzoek.

Collega’s De kameraadschappelijke band tussen militairen tijdens een uitzending zijn legendarisch: ‘Soldiers do not fight for abstractions but for one another.’122 Ook uit de ervaringen van de TFU-veteranen blijkt dat de band binnen een eenheid enorm hecht kan zijn. Dit gaat over het algemeen verder dan een band op professioneel niveau en is ook terug te zien in de informele omgang met elkaar.123 Iets wat volgens meerdere militairen nodig was moeilijke gebeurtenissen te kunnen verwerken of überhaupt de dagen door te komen. In het geval van moeilijke gebeurtenissen werden vaak groepsgesprekken georganiseerd zodat iedereen zich kon uiten: ‘sommige mannen hebben hun collega’s moeten wegdragen en dat was mentaal heel zwaar. […] Daar wilden ze over praten, praten en nog eens praten. Deze gesprekken deden hen zichtbaar goed.’124 Aan de andere kant zijn er ook verhalen over juist fijne momenten met collega’s. Tijdens een patrouille ging bijvoorbeeld een dominee mee, maar deze was minder goed getraind dan de rest en liet zijn rugzak ergens liggen.125 Bij wijze van ‘geheugensteuntje’ deden ze er een grote steen in zonder dat de dominee het wist, wat achteraf voor hilariteit zorgde. Dergelijk bijna speels gedrag is veel terug te vinden, maar heeft wel 121Groen, Task Force Uruzgan, 193. 122N. Puckett en M. Atwood, ‘Crime on the Battlefield: Military Fate or Individual Choice?’, in: J. Laurence en M. Matthews ed., The Oxford Handbook of Military Psychology (Oxford 2012) 79-91, 82. 123B. Booth en S. Lederer, ‘Military Families in an Era of Persistent Conflict’, in: J. Laurence en M. Matthews ed., The Oxford Handbook of Military Psychology (Oxford 2012) 365-380, 337. 124Groen, Task Force Uruzgan, 364. 125Ibidem, 327.

39 degelijk een professionele ondertoon. Veel van dit soort gebeurtenissen hebben namelijk te maken met goed samen kunnen werken, operationele veiligheid en persoonlijke ontwikkeling in het algemeen. De meeste nadruk wordt gelegd op de hechtheid van de eenheden. De adviezen die commandanten meegeven zijn daar ook vaak op gericht, zo geeft pelotonscommandant Rob mee:

‘Besteed veel tijd aan het aspect van teamvorming, zodat een hechte club ontstaat. Zoiets kost tijd, maar maak hier tijd voor. Ik heb een aantal keren gezien, zeker als second, dat wanneer er geen hecht team is en bepaalde strubbelingen niet goed met elkaar worden uitgesproken, dit het team uiteindelijk een keer opbreekt.’126

Daarbij speelt ook mee dat juist heftige gebeurtenissen zoals het verliezen van een collega de groep hechter maken. Vaak is gezegd dat ze ‘er samen doorheen moesten’. Uit een onderzoek onder Amerikaanse mariniers bleek ook dat een hechte band belangrijk is voor militairen als buffer tussen ‘combat exposure and post-traumatic stress’.127 Dat eenheden hecht waren was dus niet alleen belangrijk voor de operationele kant van de missie, maar ook voor de individuele veteraan. Dit betekent niet dat er geen slechte momenten waren, integendeel. Verhitte discussies tussen een commandant en zijn second kwamen bijvoorbeeld wel voor, maar er zijn weinig tot geen voorbeelden van het echt uit de hand lopen ervan. Wellicht dat dit ook te maken heeft met de nadruk op onderlinge verhoudingen tijdens de training en uitzending. Een slechte communicatie of verhouding tussen eenheden had soms ook wel belangrijke gevolgen, zoals een HOTO die niet goed verliep waardoor een peloton niet goed op de hoogte was van het gebied en moest improviseren.128 Ook mag de rol van geestelijk verzorgers niet onderschat worden, aangezien na elk incident individueel en/of in groepsverband werd gesproken. Dit praten hielp zoals gezegd veel militairen om gebeurtenissen een plaats te geven.

De terugblik De overgrote meerderheid van de combattante militairen kijkt terug op een mooie missie, ondanks de zware en intense momenten. Opvallend is dat vrijwel elke veteraan het heeft over

126Ibidem, 137. 127D. Ryan en L. Burrell, ‘What They Deserve: Quality of Life in the U.S. Military’, in: J. Laurence en M. Matthews ed., The Oxford Handbook of Military Psychology (Oxford 2012) 381-399, 393. 128Groen, Task Force Uruzgan, 246.

40 persoonlijke ontwikkeling en de vele belevenissen. Volwassen worden is een veelgebruikte term in deze context en geeft aan dat de veteraan ook het gevoel heeft er op vooruit te zijn gegaan. Ook wordt er uiteraard gereflecteerd op de band binnen de eenheid waarmee de militair uitgezonden was. Commandanten in wiens eenheid geen collega’s zijn gesneuveld zijn hier uiteraard positiever over dan commandanten bij wie dit wel het geval was. Gerwin was bijvoorbeeld eenmaal als pelotonscommandant uitgezonden en eenmaal als Forward Air Controller (eenheid die de doelwitten voor Close Air Support doorgeeft vanuit het veld). Zijn belangrijkste persoonlijke doel was om ‘iedereen van het peloton heelhuids thuis te krijgen’.129 Zijn opdrachten naar tevredenheid uitvoeren was voor hem een tweede prioriteit. Waarschijnlijk heeft het behalen van zijn prioriteiten bijgedragen aan zijn conclusie: ‘Mijn gevoel over de missie kan ik kort maar krachtig typeren: het was prima!’130 Daarnaast heeft de toegevoegde waarde in Afghanistan, en uiteraard in het bijzonder Uruzgan, bijgedragen aan een positief gevoel. Vooral de militairen die direct met de bevolking te maken hadden hebben hier een goed gevoel over. Aan de andere kant zijn er ook militairen die het gevoel hebben dat ze zelf niet veel toegevoegde waarde hadden tijdens de uitzending. Zo is er Apachevlieger Martijn die tijdens zijn uitzending niet veel heeft kunnen doen om de troepen bij te staan:

‘Het verhaal van mijn missie is dat ik voor mijn gevoel niet altijd het verschil heb kunnen maken. Behalve regelmatig dreigen heb ik niets anders kunnen doen dan met de Apache onze aanwezigheid tonen wanneer grondtroepen in een TIC waren. Die situatie tekent mijn missie.’131

Desondanks kijkt hij wel met een tevreden gevoel terug op zijn uitzending. Dit is dan ook de meest gedeelde boodschap, dat ondanks alles het een mooie tijd was en ze het vrijwel stuk voor stuk jammer vonden om weer terug te moeten keren naar Nederland. Zelfs militairen die zelf zeggen heftige dingen te hebben meegemaakt en in sommige gevallen zelfs collega’s hebben zien sneuvelen zijn blij of tevreden met hun uitzending. Dit betekent niet dat deze gebeurtenissen geen invloed hebben op hun visie achteraf, maar zoals militair Barry de terugblik op een aanslag met veel Afghaanse doden verwoordde: ‘het was de enige dag van mijn tijd in Afghanistan waarvan ik blijf zeggen dat die van mij geschrapt mag worden. Van

129Ibidem, 183. 130Ibidem, 183. 131Ibidem, 222.

41 alle andere dagen kan ik zeggen dat ik een prachtige tijd heb gehad.132 Het lijkt er dus op dat de positieve en negatieve ervaringen ook daadwerkelijk als losse ervaringen worden beschouwd, bewust dan wel onbewust. Dit kan er aan bij hebben gedragen dat deze gebeurtenissen voor veel militairen toch draaglijk waren en dus ook lang niet elke veteraan PTSS heeft opgelopen.

Conclusie Voor combattante militairen was hun uitzending naar Uruzgan een dichotomie tussen een fijne, leerzame tijd en heftige, intense momenten. De aankomst en HOTO konden als een stortvloed aan nieuwe informatie en indrukken aanvoelen, zeker voor militairen voor wie het hun eerste uitzending was. Het kon ook zo zijn dat de militair in kwestie al één of meerdere keren in Afghanistan was geweest, wat de overgang beduidend makkelijker maakte of zelfs als een thuiskomen deed aanvoelen. De ervaringen wat betreft de omgang met de Afghanen was ook verdeeld. Enerzijds waren er militairen die goed contact hadden met de lokale bevolking en leiders en zo informatie inwonnen. Anderzijds waren er eenheden in de val gelokt door Afghanen en werd zelfs het Afghaanse leger lang niet altijd echt vertrouwd. Dit terwijl er wel enorm veel met de ANA samengewerkt werd. Veel militairen hebben wel vergelijkbare traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Het verliezen van een collega was bijvoorbeeld niet alleen heftig voor de eenheid waar de militair diende, maar ook voor de rest aangezien het opeens heel dichtbij kon komen op die manier. Ook het meemaken van een IED strike kwam veel voor, waardoor dit veelal een gedeelde ervaring was. Hoe met deze gebeurtenissen om werd gegaan verschilde per militair, de een kon het makkelijker naast zich neerleggen dan de ander. Hier blijkt de hechtheid van de eenheid waartoe de veteraan behoorde een grote rol te spelen, evenals het werk van de geestelijk verzorgers tijdens en na de missie. Kortom, de nadruk ligt op de ervaringen van gevechtssituaties, maar opvallend genoeg niet zozeer op de vuurgevechten. Dit wordt voornamelijk op een technische, professionele manier benaderd. Dit is begrijpelijk aangezien de training van een militair met een gevechtsfunctie hier voor een groot deel op is gericht. Een combattante militair heeft over het algemeen genoeg schoten gehoord en gelost om hier mee om te kunnen gaan. Dit is anders in het geval van IED strikes waar wel op voorbereid kan worden, maar uiteraard worden Nederlandse

132Ibidem, 245.

42 militairen tijdens hun training niet blootgesteld aan dergelijke explosies. Ook de hechtheid van een groep militairen is gedeeltelijk te danken aan training. De eenheid is dan namelijk gewend in groepsverband te opereren en op elkaar aan kunnen is een thema in de verhalen van de veteranen. Hier moet echter ook gewezen worden op de rol van de commandanten en geestelijk verzorgers. Het moment dat iets het groepsverband aantast was het namelijk de taak van de commandant en de geestelijk verzorgers om dit te herkennen en op te handelen. Uiteindelijk hebben de meeste militairen toch een positief gevoel aan de missie overgehouden, zij het omdat ze zichzelf hebben kunnen ontwikkelen of omdat ze zich nuttig hebben kunnen maken. Voor anderen was het echter een extreem slechte ervaring en bij ruim 700 veteranen is dan ook PTSS geconstateerd. Voor deze militairen was de missie teveel en de ervaringen te traumatisch om nog goed te kunnen functioneren tijdens of na de uitzending. Er spelen veel factoren bij het wel of niet oplopen van PTSS, maar de doorslaggevende stressors zijn bij deze veteranen terug te leiden tot hun uitzending. De ervaringen van de missie zijn dus uiteenlopend, maar er zijn ook zeker veel overeenkomsten tussen militairen te herkennen. Zo gingen veel militairen om met heftige situaties door middel van het relativeren ervan en het loskoppelen van andere situaties. Ook hebben vrijwel alle militairen het gevoel dat de uitzending iets met ze gedaan heeft. In het merendeel van de gevallen is dat een positieve ontwikkeling, maar in vele andere gevallen een sterk negatieve.

43 Hoofdstuk 3. De ervaringen van non-combattante militairen In dit hoofdstuk worden de ervaringen van de non-combattante Uruzgan-veteranen behandeld. Het hoofdstuk is ingedeeld in vier delen, gebaseerd op de vier in de inleiding genoemde factoren: de genoemde gebeurtenissen, de traumatische ervaringen, de collega’s en de terugblik. Er is extra aandacht gegeven aan geneeskundig personeel aangezien zij als non- combattant wel veel van het geweld meekrijgen, met name van de gevolgen ervan.

FOBBIT vs. basegroep In de loop der tijd zijn er steeds meer woorden ontstaan voor de militairen die wel uitgezonden zijn, maar voornamelijk binnen de poort opereren. Vooral de Amerikaanse krijgsmacht is de bron van enkele tot de verbeelding sprekende scheldwoorden. Zo was er tijdens de Vietnamoorlog de REMF, de Rear Echelon Mother Fucker.133 Tijdens Operation Iraqi Freedom en Operation Enduring Freedom ontstond de term FOBBIT (Forward Operating Base Hobbit), militair personeel dat de Forward Operating Base vrijwel niet verlaat. Ook werden ze wel Pogue of POG genoemd, wat Personnel Other Than Grunts betekent, ‘this term might sound derogatory, and it is meant to insult those who did work considered less important than a “Grunt” (general term for Infantry).’134 In Nederland is er geen verzamelterm voor het personeel dat voornamelijk binnen de poort blijft, wat waarschijnlijk een goede zaak is gezien het negatieve doel van deze termen. Wat dat betreft is er dus weinig reden om aan te nemen dat de verhoudingen tussen deze groepen militairen slecht zouden zijn (geweest). Toch is het ook in Uruzgan voorgekomen dat er spanningen waren tussen eenheden die veel buiten de poort opereerden en de militairen die binnen de poort bleven. In veel gevallen was het voornamelijk een gevolg van moeilijk in elkaar inleven, waardoor non-combattant personeel de stress van patrouilles niet altijd goed inschatte. Een van de zeer weinige termen die in deze gevallen door combattante militairen werd gebruikt is ‘basegroep’, wat wellicht niet positief bedoeld is, maar ook geen zwaar scheldwoord lijkt te zijn.135 De non-combattante Nederlandse militairen in Afghanistan kunnen verdeeld worden in drie categorieën. Ten eerste zijn er de non-combattante militairen die tijdens hun uitzending

133S. Coleman, A Dissident Approach to Understanding Veterans' Psychological Distress: With Eight Proposals for Further Consideration, Refinement and Action, CCRN Working Paper Nr. 1 (ZP, 14 november 2014) 3. 134J. Beder, Caring for the Military: A Guide for Helping Professionals (New York, 2017) 6. 135Groen, Task Force Uruzgan, 105.

44 (vrijwel) alleen op een basis of kamp verbleven. Ten tweede de non-combattante militairen die juist ook taken buiten bases of kampen hadden. Ten slotte was er het Role 1 tot en met 3 geneeskundig personeel. In de eerste categorie vielen bijvoorbeeld basegenisten die verantwoordelijk waren voor de opbouw en het onderhoud van een kamp, evenals de bewakers van het kamp in de zogenaamde Jingle-teams. Ook eenheden van de Technische Diensten (TD’s), koks en geestelijk verzorgers bleven over het algemeen binnen de poort. De militairen in de tweede categorie hadden voornamelijk logistieke taken. De chauffeurs van vrachtwagens die in konvooien en samen met een Force Protection eenheid posten bevoorraadden waren hier de meest voorkomende groep. Tot slot was er het Role 1 tot en met 3 geneeskundig personeel. Role 1 geneeskundig personeel is de eerste lijn verpleegkundigen en Role 2 heeft meer chirurgische mogelijkheden.136 In het geval van TFU was er een Role 1 faciliteit op het kamp in Camp Hadrian in Deh Rawod. Een Role 2 faciliteit met daarbovenop nog extra faciliteiten was gestationeerd in Kamp Holland in Tarin Kowt. Verdere en intensievere medische zorg, Role 3, was te vinden op Kandahar Airfield. Op deze grote en multinationale basis waren onder meer Nederlandse chirurgen gestationeerd en zij behandelden ook gewonden van TFU. Het laatste niveau aan medische zorg, Role 4 werd verzorgd in het UMC Utrecht wat uiteraard niet is meegenomen in dit onderzoek gezien de grote afstand van het gevechtsgebied. Het geneeskundige personeel is een andere categorie omdat zij, ondanks dat zij niet buiten de poort kwamen, toch veel en intensief bezig waren met de fysieke gevolgen van gevechtshandelingen en IED strikes. Zij kregen dan ook de meeste doden en gewonden te zien, waardoor ze dicht bij de gevechten waren betrokken zonder daadwerkelijk bij de handelingen aanwezig te zijn geweest.

Geneeskundig personeel Tijdens de gehele duur van TFU heeft het geneeskundige personeel de Role 2 faciliteit in Kamp Holland in totaal 2.736 slachtoffers behandeld, waarvan 40% door gevechtshandelingen (inclusief IED strikes) slachtoffer was geworden.137 Aangezien Kamp Holland een multinationale basis was zijn er ISAF-militairen, Afghanen (militair en anders) en zelfs Taliban behandeld.138 Van de al genoemde 40% (1.101 slachtoffers) was ruim de helft

136Hoencamp, Task force Uruzgan, 13. 137R. Hoencamp e.a., ‘Incidence and Epidemiology of Casualties Treated at the Dutch Role 2 Enhanced Medical Treatment Facility at Multi National Base Tarin Kowt, Afghanistan in the Period 2006–2010’, World Journal of Surgery 38 (2014) 1713-1718, 1713. 138Hoencamp e.a., ‘Incidence and Epidemiology of Casualties Treated at the Dutch Role 2 Enhanced Medical Treatment Facility at Multi National Base Tarin Kowt, Afghanistan in the Period 2006–2010’, 1714.

45 door een explosie gewond geraakt (55%) en ruim een derde had één of meerdere schotwonden (35%).139 Dit geeft aan met wat voor situaties het geneeskundige personeel op een dagelijkse basis te maken kreeg. In totaal waren er continu ongeveer 50 man geneeskundig personeel van meerdere nationaliteiten op Kamp Holland aanwezig. Zij waren dus verantwoordelijk voor het behandelen van de 2.736 slachtoffers en hebben in die hoedanigheid veel te verduren gekregen. Tijdens de gehele duur van de missie zijn er 41 chirurgen en anesthesiologen in Afghanistan gestationeerd geweest, waarvan er één overleden is tijdens de missie en dus geen evaluatie heeft kunnen geven. Van de overige 40 hebben er 11 aangegeven dat de missie een negatieve impact heeft gehad op hun mentale gezondheid en sociale netwerk.140 24 hebben een neutraal effect aangegeven en maar 5 een positief effect. Aan de andere kant hebben wel alle 40 aangegeven dat de missie een positieve invloed had op hun professionele ontwikkeling en 33 dat het een positief effect had op hun persoonlijke ontwikkeling.

Effect op mentale Effect op Effect op gezondheid en professionele persoonlijke sociaal netwerk ontwikkeling ontwikkeling Positief 5 40 33 Neutraal 24 0 7 Negatief 11 0 0 Tabel 3. Respons chirurgen en anesthesiologen. (Bron: Proefschrift Medical Aspects Challenges.)

Vrijwel alle chirurgen en anesthesiologen (35) hadden het gevoel goed voorbereid te zijn voor de uitzending, maar voor 32 van hen was dit ook niet de eerste uitzending en hadden over het algemeen ook minstens vijf jaar ervaring.141 Vooral voor degenen die voor het eerst uitgezonden waren was het gevoel van niet genoeg voorbereid zijn erg hoog. Dit komt overeen met onderzoeken die onder de US Army zijn gedaan.142 Wat dit zegt is dat ondanks de voorbereiding en ervaring van het merendeel van de veteranen, de uitzending toch een grote invloed heeft gehad op de persoon. Ook is er een discrepantie tussen de effecten op de

139Ibidem, 1713. 140Hoencamp, Task force Uruzgan, Afghanistan 2006-2010, 88. 141Ibidem, 94 & 97. 142Ibidem, 97.

46 mentale gezondheid en de effecten op de professionele en persoonlijke ontwikkeling. Een militair, en in het bijzonder een medicus, kan dus tijdens de uitzending wel beter worden op het professionele vlak, maar daarbij ook het gevoel hebben schade op te lopen op het persoonlijke vlak.

Gebeurtenissen Net als bij de combattante veteranen zijn er overeenkomsten tussen de gebeurtenissen die non-combattante TFU veteranen noemen. De meeste nadruk wordt over het algemeen gelegd op de voorbereiding en aankomst, gebeurtenissen die te maken hebben met collega’s, de omgang met de lokale bevolking en het nut die een militair tijdens zijn of haar uitzending had. Omdat de militairen veel verschillende en vaak ook specialistische taken hadden zijn er ook een aantal typen gebeurtenissen die vooral door een specifieke categorie militairen genoemd zijn. Zo hebben bijvoorbeeld verpleegkundigen het uiteraard vaker gehad over gewonden dan militairen van een Technische Dienst. Mede hierom is er een onderscheid gemaakt in de drie categorieën. Desondanks zijn er wel degelijk ervaringen die deze onderverdeling overstijgen.

Voorbereiding en aankomst In vergelijking tot de combattante militairen hebben hun non-combattante collega’s het meer over de voorbereiding voor de uitzending en beduidend minder vaak over de HOTO. Voor veel militairen was de voorbereiding niet goed of uitgebreid genoeg. Vooral voor militairen die individueel in plaats van met hun (eigen) eenheid werden uitgezonden werd de voorbereiding niet goed genoeg bevonden. Daarnaast hadden gemilitariseerde burgers veelal moeite met de korte tijd waarin ze klaar werden gestoomd voor de uitzending. Aangezien veel non-combattante militairen deze achtergrond hadden was dit een veel voorkomend verschijnsel. Zo vertelt basegenist “Peter”143 hoe de voorbereiding niet alleen vol zat met miscommunicaties, maar hem ook totaal geen informatie gaf over wat hij in Afghanistan aan zou treffen.144 Hij kreeg ook pas drie weken van tevoren zijn eerste militaire training, samen met 180 mariniers waarmee hij uitgezonden zou worden. Ondanks dat dit ‘heel gaaf’ voelde was het volgens hem niet voldoende. Tijdens zijn tweede uitzending kreeg hij überhaupt pas een maand van tevoren te horen dat hij zou worden uitgezonden, het rooster was namelijk enkele maanden vervroegd. Aan de andere kant had veel geneeskundig personeel zoals gezegd

143Naam gefingeerd. 144I. Van Zoelen, Interview “Peter”, Veteraneninstituut nr. 995 (19 maart 2010).

47 over het algemeen vaker het gevoel voorbereid te zijn. Toch is ook hier niet altijd het gevoel geweest dat er voldoende was geoefend, maar dat betrof met name verpleegkundigen die met de Battlegroup optrokken.145 Militairen die individueel uitgezonden werden naar niet-Nederlandse bases zoals Kandahar Air Field (KAF) hadden soms zelfs geen idee wat hun taken zouden zijn. Op KAF waren onder meer de Nederlandse F-16 gevechtsvliegtuigen van de Air Task Force gestationeerd die TFU ondersteunden. Hier werd gebruik gemaakt van zogenaamde Jingle-teams die als eerste beveiligingslaag de (Afghaanse) trucks controleerden voordat ze de basis op mochten.146 Deze term was alleen lang niet altijd uitgelegd aan de militairen die deze taak kregen, waardoor ze zich hier ook niet op hebben kunnen voorbereiden. Toen de Nederlandse militaire leiding erachter kwam wat deze teams deden, organiek stonden de teams onder Amerikaans bevel op Kandahar Airfield, kregen de teams ook direct betere voorzieningen en speciale schietlessen.147 Bij de teams op de Nederlandse bases was dit dan ook over het algemeen beter geregeld dan in Kandahar. Over de aankomst zelf zegt een militaire vrachtwagenchauffeur dat zijn eerste gedachte was dat hij niet wist wanneer je wel en niet moest uitkijken.148 Moest je bijvoorbeeld continu een scherfvest en helm op of niet? Volgens hem was iedereen in het begin nog wel voorzichtig, maar na een maand of drie werd dit minder. Vlak voor de terugkeer werden militairen juist weer voorzichtiger omdat ze dan wel zeker wilde weten dat ze heel terugkwamen.

Collega’s Hoe de omgang met collega’s was loopt sterk uiteen. Waar de een juist een hechte band had met veel van zijn of haar (non-)combattante collega’s was de ander juist behoorlijk op zichzelf aangewezen. Artillerist “Mahdi”149 werd bijvoorbeeld als tolk naar Afghanistan uitgezonden omdat hij een Iraanse achtergrond had en Perzisch sprak.150 Hij werd dus individueel uitgezonden en niet als deel van een eenheid. In Afghanistan werd hij bij het en een Luchtmobiele eenheid ingedeeld, maar hij voelde zich er absoluut niet bij horen. Hij mocht bijvoorbeeld ook niet bij de evaluaties zijn en werd van de ene patrouille op de andere meegenomen, vaak zelfs meerdere keren per dag. Ondanks zijn

145Groen, Task Force Uruzgan, 288. 146A. Van der Veen, Interview J.A. Jansen, Veteraneninstituut nr. 812 (15 juli 2009). 147Van der Veen, Interview J.A. Jansen. 148Van der Veen, Interview R. Wolfswinkel. 149Naam gefingeerd. 150A. Van Dijk, Interview “Mahdi”, Veteraneninstituut nr. 325 (24 oktober 2007).

48 militaire achtergrond en een belofte in Nederland dat dit wel het geval zou zijn, mocht hij ook geen wapen dragen, waardoor hij nog minder bij de eenheden hoorde. Aan de andere kant had de al genoemde basegenist “Peter” juist een erg goede band met zijn collega’s van het Korps Mariniers.151 Hun mensen van de Technische Dienst hielpen hem bij zijn taken, en hij werd de ‘kampopa’ genoemd, omdat hij als oudste op het kamp als een soort extra geestelijke verzorger werd beschouwd. Tijdens een latere uitzending als basegenist in Kandahar had hij juist weer aanvaringen met zijn collega’s van de Luchtmacht. Deze waren erg denigrerend tegen de genisten en TD’ers en toonden pas respect toen ze erachter kwamen dat hij kapitein was. Ook is vaak de spanning tussen de civiele taken en de militaire belangen genoemd. Zo verteld een CIMIC specialist dat een wegenbouw project bij Tarin Kowt al twee jaar stil lag omdat de veiligheid niet gegarandeerd kon worden.152 Hij bleef zich afvragen waarom dit dan niet een hogere prioriteit had, gezien de potentiële effecten op de ontwikkeling van de regio. Hetzelfde geldt voor een telefoonnetwerk wat het PRT wilde uitrollen, maar waar Defensie eerst niet van gediend was vanwege het gebruik hiervan bij IED’s.153 Uiteindelijk is het er toch gekomen en had het een erg positief effect, over de gevolgen voor het aantal IED strikes is niets gezegd. De CIMIC specialist vertelt ook hoe een granaatinslag op Kamp Holland de soldaat Azdin Chadli doodde en enkele anderen (zwaar) verwondde.154 Ondanks dat hij Chadli in kwestie niet persoonlijk kende raakte het hem toch, maar het veranderde zijn ervaring op het kamp ‘absoluut niet’. Wel weet hij dat de eenheid waar Chadli bij hoorde er wel enorm kapot van was. Het overlijden van iemand die een militair niet persoonlijk kende lijkt vaak er vaak toe te hebben geleid dat dit de militair wel emotioneel raakte, maar niet dat het een extreme schok voor diegene was. Wellicht dat dit komt doordat de militair in kwestie niet in die hechtheid was meegenomen en daardoor toch minder binding met de ander had.

Lokale bevolking De gebeurtenissen waar vrijwel elke veteraan over verteld heeft als grootste gemene deler het omgaan met de Afghaanse bevolking. In het geval van medici betreft het veelal de behandeling of verzorging van lokale bewoners. In sommige gevallen zelfs de behandeling van vermoedelijke Talibanstrijders op een ISAF kamp.155 Genisten hadden voornamelijk met

151Van Zoelen, Interview “Peter”. 152B. Wagenaar, Interview W.J. Pos, Veteraneninstituut nr. 1274 (24 januari 2011). 153B. Wagenaar, Interview C.J.D. Havermans. 154Wagenaar, Interview W.J. Pos. 155Groen, Task Force Uruzgan, 240-241.

49 de lokale bevolking te maken bij het uitbesteden van opdrachten of de aanschaf van materialen. Al werd de aanschaf van bouwmaterialen voornamelijk via een Nederlandse tussenpersoon geregeld die meestal deel uitmaakte van het PRT.156 De militairen van de Jingle-teams hadden continu te maken met Afghanen aangezien, zeker op KAF, zij de meeste bevoorrading leverden. De Jingle-teams werden zelfs zo genoemd vanwege de uitbundig versierde Afghaanse trucks die vanwege de vele belletjes en dergelijke Jingle-trucks werden genoemd.157 Bij aankomst werden de trucks door de teams aangehouden en doorzocht waarna ze, in het geval van KAF, door mochten naar de volgende beveiligingsring. Deze taak werd als ‘bedreigend’ en ‘gevaarlijk’ ervaren aangezien elke truck een mogelijke aanslag kon zijn.158 Een militair van een dergelijk team vertelt ook hoe zij veel met hoge Afghaanse militairen omgingen, waardoor hij bij hen thuis goed te eten had. Ook met de chauffeurs was over het algemeen, zeker als de chauffeur vaak langskwam, een redelijk goede band ondanks de taalbarrière. Veel veteranen, zeker degenen die moesten onderhandelen met Afghaanse verkopers of aannemers, vertellen dat de bevolking erg slim en inventief is, maar ook slecht te vertrouwen. Een voorbeeld hiervan is een aannemer die op Pol-e-Khomri het een en ander zou bouwen, maar nooit is komen opdagen.159 Uiteindelijk bleek de aannemer door de Afghaanse politie te zijn opgepakt. Ook was het samenwerken af en toe lastig en zelfs gevaarlijk aangezien Afghaanse chauffeurs zich bijvoorbeeld niet aan de Nederlandse drills hielden.160 Niet iedereen kon ook zomaar met de Afghanen praten, maar ‘je kreeg de signalen van de experts’, zoals een reserveofficier het uitdrukte.161 De experts waren in dit geval de leden van het PRT die de poort uitgingen.

Opbouwen Minder wijdverbreid zijn de verhalen over het nut van hun persoonlijke uitzending bij het opbouwen van de regio. Vooral genisten, medici en militairen die zich bezighielden met CIMIC vermelden dit. Het PRT hield zich bijvoorbeeld bezig met lokale projecten als het neerzetten van een waterpomp, de bouw van een waterput of het herstel van een Karez (een

156Zoelen, Interview “Peter”. 157SUBS, ‘Jingle trucks, jingle trucks, jingle all the way… All the way to Afghanistan’ (versie 20 oktober 2009), http://subspvkm.blogspot.com/2009/10/all-way-to-afghanistan.html (11 juni 2018). 158Van der Veen, Interview J.A. Jansen. 159Van Zoelen, Interview “Peter”. 160Van der Veen, Interview R. Wolfswinkel. 161Wagenaar, Interview W.J. Pos.

50 ondergronds watersysteem).162 Ook voor medici was het helpen van de bevolking een belangrijk punt tijdens de missie, dit zorgde echter soms ook voor moeilijke ethische dilemma’s zoals verpleegkundige sergeant-majoor Yvonne meemaakte.163 Er werd namelijk een kind naar de poort gebracht wat door een slang was gebeten, maar er mocht geen tegengif worden verstrekt omdat er te weinig van in het gebied aanwezig was. Hoewel dit erg moeilijk was voor haar geeft ze toch aan dat haar collega’s haar eerste prioriteit waren. Dat was namelijk de taak waarom ze naar Afghanistan is gegaan. Ook genist “Peter” zag het werk voor de Nederlandse militairen als eerste prioriteit, maar ‘hielp waar het kon’.164 Zo werd er onder meer veel afvalhout en afgewerkte olie op het kamp te Pol-e-Khomri weggegooid of opgestookt, maar dit kon de plaatselijke bevolking erg goed gebruiken: ‘die Afghaanse auto’s rijden echt overal op’. Daarom heeft hij geregeld dat de lokale bevolking het hout, de olie en nog meer op kon halen zodat zij erop vooruit gingen en het kamp er schoner op werd.

Trauma’s De zware momenten voor non-combattante Uruzgan-veteranen lopen sterk uiteen. Hier zijn de verschillen tussen de drie categorieën het duidelijkst zichtbaar. Bij de categorie militairen die voornamelijk binnen de poort bleven speelden de zware en traumatische momenten zich ook voornamelijk op het kamp af. Voor de Jingle-teams was de constante dreiging een continue bron van angst en stress. Zeker in Kandahar werd er geprobeerd IED’s naar binnen te smokkelen, waardoor er een continue dreiging uitging van de trucks die KAF in probeerden te komen om hun goederen te leveren.165 De meest genoemde heftige momenten hadden te maken met de raket- en granaataanvallen van de Taliban. Ondanks dat vrijwel elke veteraan er ook bij vermeld dat de aanvallen over het algemeen hun doel misten, bleef de dreiging wel hangen. Als je er namelijk niet continu op zou letten dan zou je het ook niet aan zien komen.166 Desondanks maakte het feit dat de aanvallen over het algemeen mislukten veel goed, omdat veel militairen de kans op slachtoffer worden konden relativeren. De aanval op Kamp Holland waarbij soldaat Azdin Chadli sneuvelde was dan ook een unicum, het was de enige keer dat een granaat daadwerkelijk in het kamp belandde, met direct ook desastreuze gevolgen. Uiteraard was het verlies van een collega, persoonlijk bekend of niet, over het

162Groen, Task Force Uruzgan, 208. 163C. Verbraak, Kijken in de Ziel, videoproductie (Skyhigh TV), uitgezonden op 7 augustus 2017 (NTR), 35:00- 38:00. 164Van Zoelen, Interview “Peter”. 165Van der Veen, Interview J.A. Jansen. 166Wagenaar, Interview W.J. Pos.

51 algemeen een klap. Wel moet hierbij gezegd worden dat vanwege de overwegend grotere afstand qua taken en persoonlijke band de klap minder groot lijkt dan voor de eenheid waartoe de overledene behoorde. Voor geneeskundig personeel was het verliezen van een collega vaak van grotere betekenis omdat zij in bepaalde gevallen aan de operatietafel stonden toen diegene het leven liet. Verpleegkundige Yvonne geeft bijvoorbeeld aan dat ze het daar soms erg moeilijk mee heeft gehad.167 Het behandelen van zwaargewonde collega’s, Nederlands of niet, was sowieso een heftige klus. Voor chauffeurs waren TIC’s ook erg heftige momenten, al kwamen deze relatief weinig voor. Vooral de dreiging ervan in gebieden waarvan het bekend was dat de Taliban of criminelen daar actief waren was doorgaans erg heftig. Zeker als een vrachtwagen pech had en er niet makkelijk door kon worden gereden.168 Een vrachtwagen was namelijk erg kwetsbaar, zelfs wanneer daar Force Protection (een toegevoegde eenheid ter beveiliging) bij aanwezig was. Voor sommige militairen was het mentaal erg heftig om geen hechte band te hebben met collega’s, al hadden de meesten wel een plek gevonden in de groep. Vooral bij non- combattante militairen die geen vast plaats hadden in een eenheid was dit een probleem, zoals tolk “Mahdi” die bij een eenheid van het Korps Commandotroepen werd geplaatst. Doordat hij geen vaste groep had waar hij bij hoorde en kon evalueren vereenzaamde hij en werd de missie extreem zwaar.169 Dit verschijnsel was niet uniek, het gebeurde vaker dat iemand zich in de downtime afzonderde van de groep waardoor diegene op den duur geen directe sociale kring meer had.170 Een veel voorkomend probleem onder de non-combattante militairen was dat de individueel uitgezonden militairen hun missie veelal niet goed konden afsluiten. Na de missie was het namelijk gebruikelijk dat een militair met diens eenheid enkele weken op Kreta bij kon komen voordat ze weer naar Nederland verder trokken. In veel gevallen kwam het voor dat individueel uitgezonden militairen niet naar Kreta werden gevlogen maar direct naar huis, soms samen met het tijdelijk in Afghanistan geformeerde team. Dit was vooral zo bij militairen die in Kandahar gestationeerd waren.

Opvallende vermeldingen Ondanks de vele heftige momenten die TFU-veteranen mee hebben gemaakt, is er door velen expliciet ook bij vermeld dat de missie erna gewoon doorging. De constante dreiging van

167Verbraak, Kijken in de Ziel, 31:25-33:30. 168Van der Veen, Interview R. Wolfswinkel. 169Van Dijk, Interview “Mahdi”. 170Van der Veen, Interview R. Wolfswinkel.

52 granaat- en raketaanvallen werd over het algemeen gerelativeerd naar een werkbaar niveau. Vrijwel elke militair had het idee dat de Taliban met slecht en geïmproviseerd materieel amateuristisch te werk ging. Daardoor bereikte maar een erg klein percentage van de aanvallen daadwerkelijk een doel. De aanval op Kamp Holland in 2009 waarbij soldaat Chadli sneuvelde was ook de enige treffer op het kamp. Op Kandahar Air Field kwam het vaker voor, maar die basis was zo groot dat als het gebeurde het vaak zo ver weg was dat je het niet echt meekreeg.171 Toch is het percentage militairen waarbij later PTSS is geconstateerd bij non-combattanten evenredig met het percentage combattante militairen waarbij dit het geval is.172 Dit is opvallend aangezien het op het eerste gezicht lijkt alsof de traumatische ervaringen bij non-combattante militairen heel anders van aard zijn, waardoor een verschil in de lijn der logica ligt. Toch blijkt dat de ervaringen van non-combattante militairen in de praktijk even traumatiserend zijn als die van militairen die schijnbaar meer geweld mee hebben gemaakt. Een mogelijke verklaring zou zijn dat de training van combattante militairen anders was en meer toegespitst op hun taken in het uitzendgebied. Daarbij is een veel voorkomende klacht dat non-combattante militairen vaak een vrij slechte voorbereiding hebben gehad voor hun uitzending. Zeker in het geval van gemilitariseerd burgerpersoneel en reservemilitairen kan dit een verschil hebben gemaakt. Dit zou tot gevolg kunnen hebben gehad dat combattante militairen meer voorbereid waren op hun taak, maar ook meer geweld en dergelijken mee hebben gemaakt. Terwijl non-combattante militairen minder goed voorbereid werden en ook minder geweld hebben ervaren.

Collega’s Net als bij combattante militairen was bij non-combattant personeel de omgang met collega’s extreem belangrijk. De ervaringen zijn hier echter wel beduidend meer verdeeld. In bepaalde gevallen was er een gevoel van grote hechtheid, vooral met de directe collega’s. In veel gevallen waren deze collega’s niet alleen maar Nederlanders, zeker niet in de multinationale bases Kamp Holland en Kandahar Air Field. Veel taken op deze bases werden door multinationale teams verricht, wat in sommige gevallen problemen opleverde en op andere momenten juist als erg positief werd ervaren. Individueel uitgezonden militairen hadden vaak een goede band met hun collega die qua taken het meest dichtbij hen stond. Zo had genist “Peter” als kapitein een enorm goede band met de korporaal met wie hij in Pol-e-Khomri het

171Van der Veen, Interview J.A. Jansen. 172Taal e.a., ‘Do soldiers seek more mental health care after deployment?’, 6.

53 werk verrichtte.173 Ook had hij een goede band met de eenheid mariniers die daar gelegerd was. Bij zijn tweede uitzending had hij weer een dergelijke band met zijn ondergeschikte, maar beduidend minder goed met de Luchtmachters waarvoor hij op KAF was gestationeerd. Over het algemeen wordt echter niet enorm veel over een hechte band gesproken, eerder over een goede band. Dit lijkt een detail, maar het verschil is belangrijk omdat het betekent dat er wel op een fijne manier met elkaar om werd gegaan, maar elkaar niet zag als de buddies voor wie je door het vuur ging. Dit is logisch aangezien een dergelijke band in enkele weken training ook niet gesmeed kan worden. Voor de een zorgde dit voor een probleem aangezien diegene dan geen aansluiting kon vinden, zoals tolk “Mahdi”. Voor anderen was dit een uitgelezen kans om met militairen van een andere nationaliteit of eenheid om te gaan.174 Deze andere band met collega’s zorgde er ook voor dat het verliezen van een collega een andere impact had. Zoals al gezegd was het vooral voor geneeskundig personeel erg zwaar, zeker als de militair in kwestie de behandeling had gedaan. Het niet van dezelfde eenheid zijn had hier schijnbaar geen of weinig effect op. Aan de andere kant was het verlies van een collega voor ander non- combattant personeel een paradoxale zaak. Veelal kenden ze de overledene niet en was het een bijna principiële schok omdat er een Nederlander overleden was. Aan de andere kant kregen ze ook weinig mee van wat er buiten de poort gaande was. Onder andere daarom werden door sommige commandanten gezamenlijke activiteiten georganiseerd zodat ‘de mannen van het peloton [hoorden] wat de andere groepen allemaal meemaakten.’175 Het was dus ook zo dat de combattante militairen vaak weinig idee hadden welke belangen en prioriteiten er op de basis waren. Wel kan gesteld worden dat van vrijwel al het non- combattant personeel de eerste prioriteit het ondersteunen van de Nederlandse troepen was. Dit had niet alleen te maken met de officiële taak, maar ook de persoonlijke prioriteiten waren hier over het algemeen mee op dezelfde lijn.

De terugblik Non-combattante militairen kijken op vrij verschillende wijzen terug op hun uitzending. Ruimschoots de meesten hebben een positief gevoel over hun tijd in Afghanistan. Vooral het gevoel bij te hebben gedragen aan de operationaliteit van de Nederlandse collega’s en aan de

173Van Zoelen, Interview “Peter”. 174A. Van der Veen, Interview “Jacco”, Veteraneninstituut nr. 1030 (31 maart 2010). 175Groen, Task Force Uruzgan, 105.

54 opbouw van de regio lijken de belangrijkste factoren waar het gevoel van tevredenheid vanaf hangt. Militairen die voor hun gevoel deze taken hebben kunnen volbrengen zijn over het algemeen dan ook positiever in hun terugblik dan militairen die dit gevoel niet hebben of erover twijfelen. Het gevoel van nut hebben is dus essentieel in deze context. Een ander punt wat vrij vaak bij de terugblik voorkomt is dat, vooral bij gemilitariseerd burgerpersoneel en reservemilitairen, er een grote discrepantie was tussen de verwachting en de realiteit. Overigens was dit in sommige gevallen ook zo bij getraind militair personeel. Een van de oorzaken die vaker is genoemd is dat in Nederland de nadruk zo sterk op TFU als een opbouwmissie werd gelegd, dat de werkelijke situatie in Afghanistan niet strookte met de verwachtingen. Het gebrek aan voorbereiding en training heeft hier waarschijnlijk ook aan bijgedragen. Voor personeel dat geen training had ontvangen en maar zeer tijdelijk gemilitariseerd was, was dit soms een soort openbaring. Zo was de heer Veldhuizen van de Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (DVVO) maar voor een week in Afghanistan, en hij ‘had van tevoren geen idee dat er behoorlijk gevochten werd in Afghanistan.’176 Zijn beeld bij de missie in Afghanistan was van tevoren eerder dat van ‘veredelde ontwikkelingssamenwerking.’ Aangezien hij alleen op werkbezoek ging, een week werd door Defensie niet gezien als daadwerkelijke uitzending, kreeg hij van tevoren ook geen training of extra informatie. Dit is begrijpelijk in zijn geval, maar voor militairen die er toch enkele maanden of zelfs een half jaar aanwezig zouden zijn, was het gebrek aan voorkennis dus soms wel problematisch.

Conclusie Vanwege de weinig overeenkomende taken van de non-combattante militairen van Task Force Uruzgan zijn de individuele ervaringen ook erg uiteenlopend. Drie groepen zijn er te onderscheiden, ten eerste de militairen die vrijwel alleen op de basis waar ze gestationeerd waren verbleven. Ten tweede de militairen die ook of zelfs voornamelijk buiten de poort opereerden. En tot slot het geneeskundige personeel van Role 1 tot en met 3. De eerste groep heeft relatief weinig geweld meegekregen, en had zodoende ook andere ervaringen. Hun ervaringen hebben veelal te maken met de omgang met collega’s en het uitvoeren van hun taken. In veel gevallen is de interactie met de lokale Afghaanse bevolking ook een belangrijk punt. In het geval van de militairen van de Jingle-teams of andere bewakers is er wel

176A. Van der Veen, Interview A.J.H. Veldhuizen, Veteraneninstituut nr. 884 (11 december 2009).

55 beduidend meer continue dreiging die ze ervoeren. Dit is ook begrijpelijk aangezien zij verantwoordelijk waren voor de veiligheid van een kamp en zodoende de eerste barrière tegen aanslagen vormden. De groep die ook of voornamelijk buiten de poort opereerde heeft beduidend meer dreiging ervaren. Zo werd tolk “Mahdi” tijdens zijn eerste patrouille al onder schot gehouden door een gestreste Afghaanse politieman.177 Ook chauffeurs hadden een gevaarlijke taak aangezien ze soms door gebieden moesten waarvan bekend was dat de Taliban en criminelen er actief waren. Het was in Uruzgan over het algemeen dan ook niet toegestaan dat een voertuig alleen de poort uitging.178 Het geneeskundige personeel heeft, ondanks de afstand tot de gevechtshandelingen, veel van het geweld meegekregen. Gewonden werden namelijk uiteraard door hen behandeld, wat ook in veel gevallen niet ten goede kwam aan de geestelijke gezondheid van de verpleegkundige of chirurg. Het overlijden van een collega was voor hen dan ook een serieuze mentale klap, zeker als het op de behandeltafel was. Op dit laatste is het uiteraard moeilijk voorbereiden, maar veel andere moeilijke ervaringen hadden met training en voorbereiding grotendeels voorkomen kunnen worden. Vooral gemilitariseerd personeel kreeg vaak maar enkele weken voorbereiding en soms zelfs nog minder. Hierdoor waren ze niet goed voorbereid op hun uitzending wat sommigen ook niet goed is bekomen. Ondanks alle verschillen zijn er ook punten die door de meeste non-combattante militairen worden genoemd. Zo had vrijwel elke militair het ondersteunen van diens collega’s als eerste prioriteit tijdens de uitzending. Deze prioriteit was niet alleen hun officiële taak, maar veelal ook het persoonlijke doel van de veteraan. De tweede prioriteit verschilt, maar hier wordt vaak het helpen van de lokale bevolking of het opbouwen van de regio genoemd. Ook werd er anders met collega’s omgegaan dan bij combattante militairen. Er blijkt namelijk niet dezelfde hechtheid tijdens de missie uit. Hoewel dit logisch is aangezien non-combattante militairen veelal niet met een grote eenheid uitgezonden werden of zelfs individueel, heeft dit wel gevolgen gehad voor het ervaren van de uitzending. Er was namelijk veelal minder een buddy-gevoel waar bij combattante militairen erg op gehamerd werd tijdens de opleiding. In de gevallen dat non-combattante militairen wel met een eenheid werden uitgezonden is de band dan ook over het algemeen beduidend hechter. Ook wisten veel militairen niet wat ze in Afghanistan aan zouden treffen en in sommige gevallen zelfs niet wat hun taken daar zouden zijn. Ook hier lijkt de opleiding en training dus weer belangrijk te zijn.

177Van Dijk, Interview “Mahdi”. 178Groen, Task Force Uruzgan, 73.

56 Conclusie

Ervaringen combattante militairen De ervaringen van combattante militairen die deel uitmaakten van Task Force Uruzgan werden getypeerd door een tegenstelling tussen fijne en leerzame momenten enerzijds en heftige en intense momenten anderzijds. De reis naar het missiegebied voelde over het algemeen bij velen niet alsof de uitzending echt al begonnen was. Voor sommigen gebeurde dit al bij aankomst in Kandahar waarna ze doorvlogen, bij anderen was het pas bij de aankomst op een van de Nederlandse kampen. Na aankomst begon de HOTO waarbij de militairen de inwerking in het gebied zelf kregen. Voor de ruime meerderheid was dit ook daadwerkelijk erg nuttig, aangezien het terrein verkennen toch een beter inzicht in de lokale situatie gaf. De training vooraf was namelijk veelal erg algemeen over het klimaat, het land en de cultuur. Militairen voor wie het niet de eerste keer was dat ze naar Afghanistan uitgezonden werden ervoeren deze aankomst en HOTO als beduidend minder heftig dan degenen voor wie dit wel de eerste keer was. De ervaringen wat betreft de omgang met de Afghaanse bevolking was bij de ene militair beter dan bij de ander. Er werd samengewerkt met de lokale politie en het Afghaanse leger, wat noodzakelijk was maar ook tot frustraties leidde. Het opleidingsniveau van bijvoorbeeld de Afghaanse militairen was beduidend lager dan dat van de Nederlandse militairen, waardoor het samenwerken soms erg moeizaam verliep. De lokale bevolking was over het algemeen vrij behulpzaam en er werd veel moeite gedaan om de relaties te verbeteren en goed te houden. Omdat de Taliban ook in normale burgerkleding liep was het moeilijk onderscheid te zien tussen vriend en vijand, wat ook nog wel eens voor complicaties heeft gezorgd. Veel van de gebeurtenissen die combattante militairen belangrijk vonden om te vermelden hadden dan ook met deze twee onderwerpen te maken. Logischerwijs hebben ook vrijwel alle veteranen het gehad over de TIC’s waar ze in beland zijn en IED strikes. Vooral TIC’s zijn uitvoerig beschreven, maar wel voornamelijk erg technisch. Het werd echt gezien als part of the job waarvoor ze daar überhaupt gekomen waren. Het omgaan met en het handelen tijdens een TIC was dus een voornamelijk professionele zaak en dit is ook te merken. TIC’s worden namelijk nauwelijks als een traumatische gebeurtenis aangekaart, wat opvallend is gezien het feit dat juist dit oorlogshandelingen zijn. Aan de andere kant zijn IED strikes wel degelijk genoemd als een grote bron van stress tijdens de uitzending. Aangezien 11 van de 25 overleden

57 militairen, en 148 van de 199 gewonde, zijn gevallen door toedoen van een IED is dit niet verbazingwekkend. Er zijn dus meer militairen door IED strikes gedood dan tijdens conventionele gevechtshandelingen. Het sluipende en latente karakter van de IED’s was waarschijnlijk ook een van de redenen dat dit een continue stressbron was. Dit integendeel tot het doden van tegenstanders, wat juist vrijwel niet is genoemd als een heftig moment. Wellicht dat dit onder andere komt door het oorlog voeren op afstand, maar Nederland heeft geen gevechtsdrones en de geïnterviewde militairen waren over het algemeen ook niet van de luchtmacht. Het betreft dus in zekere zin conventionele oorlogsvoering aangezien het hier voornamelijk gaat om militairen die met handvuurwapens hebben gevochten. De Taliban lijkt in vuurgevechten ook geen gevaarlijke tegenstander te zijn geweest, gezien het relatief lage aantal slachtoffer door bijvoorbeeld schotwonden. Dit heeft waarschijnlijk ook een grote rol gespeeld in het niet als zeer heftig ervaren van vuurgevechten. Tot slot waren combattante militairen met name erg positief over de omgang met hun (directe) collega’s. Door de opleiding en trainingen waren eenheden behoorlijk hecht, al voorafgaand aan de uitzending. Tijdens de stressvolle situaties die er in Afghanistan ervaren werden, werd deze band over het algemeen veelal nog hechter. Ook als er iets extreems gebeurde zoals het verlies van iemand binnen de eenheid, werd deze band sterker. De dood van een collega was logischerwijs ook de gebeurtenis die als het meest heftig werd ervaren. Zeker als de militair in kwestie de gesneuvelde persoonlijk kende, wat logisch is. De fijne momenten daarentegen werden juist als erg positief ervaren en humor werd gebruikt om de drills en discipline bij te houden. Tot slot waren er ook combattante militairen positief over het opbouwen van de regio waaraan ze bij hebben gedragen. Met name de militairen die ook daadwerkelijk dit in hun takenpakket hadden, spreken hier het meest over. Leden van het PRT, de PsyOps (Psychological Operations) eenheden en dergelijke militairen hadden dan ook meer interactie op deze wijze dan bijvoorbeeld eenheden van de Battlegroup. Een enkele militair had juist het gevoel weinig nuttigs te hebben gedaan, waaronder Apachevlieger Martijn. Het positieve gevoel dat hij had kwam met name voort uit het gevoel de Nederlandse troepen, zijn eigen collega’s, te hebben ondersteund.

Ervaringen non-combattante militairen Door de sterk uiteenlopende taken van de non-combattante militairen van TFU is het moeilijk een eenduidig beeld te geven van de ervaringen van deze significante groep. In deze scriptie is

58 de groep onderverdeeld in drieën: de groep die met name binnen de poort bleef, de groep die (met name) buiten de poort opereerde en het in Afghanistan aanwezige geneeskundige personeel (role 1 tot en met 3). Overeenkomstig tussen de drie groepen is onder andere de nadruk op de lokale Afghaanse bevolking. Vanuit verschillende taken werd er samengewerkt met Afghanen of waren ze de doelgroep tijdens bepaalde acties. De ervaringen hierbij hebben twee kanten, namelijk een zeker respect voor de inventiviteit en intelligentie van de bevolking aan de ene kant, maar aan de andere kant ook een gevoel van wantrouwen. De Afghaanse manier van onderhandelen en afspraken maken en nakomen strookte in veel gevallen niet met het Nederlandse militaire denken. Ook heeft een groot gedeelte van de non-combattante militairen zich onvoorbereid gevoeld. In sommige gevallen was de taak die de militair moest gaan uitvoeren niet of nauwelijks bekend, in andere gevallen was de training te kort. Zeker voor gemilitariseerde burgers had dit grote invloed. Van het geneeskundige personeel voelde de meerderheid zich juist wel goed voorbereid, maar hier was een groot deel dan ook al ervaren en soms zelfs al eerder uitgezonden geweest. De omgang met collega’s verschilde nog meer per militair. Dit lijkt dat ook meer persoonsgebonden dan functiegebonden. Sommige individueel uitgezonden militairen konden namelijk totaal geen aansluiting vinden bij hun collega’s, terwijl andere ook individueel uitgezonden militairen dit probleem absoluut niet hadden. Ook de omgang met combattante collega’s lijkt hier op neer te komen. Tolk “Mahdi” kon het bijvoorbeeld absoluut niet vinden met zijn combattante collega’s terwijl “Peter” daar geen enkel probleem mee had tijdens zijn eerste uitzending. Het verschil tussen de drie groepen is het duidelijkst zichtbaar bij welke momenten als heftig of traumatisch werden ervaren. De militairen die binnen de poort bleven noemen namelijk raket- en granaataanvallen op de kampen als heftige momenten. Dit is begrijpelijk aangezien er ook veel aanvallen waren. Toch werd de dreiging over het algemeen gerelativeerd omdat vrijwel geen aanval ook daadwerkelijk doel trof. Zo is er in Kamp Holland ook maar één granaat geland, overigens wel direct met een dode en enkele (zwaar)gewonden tot gevolg. De kans was dus klein, maar als het gebeurde konden de gevolgen fataal zijn. Personeel dat veel buiten de poort kwam voelde vooral dreiging als er door gevaarlijke gebieden werd gereden. TIC’s waren erg bedreigend op het moment dat je ongewapend in een vrachtwagen zat. Voor het geneeskundige personeel waren de behandelingen van slachtoffers het heftigst, zeker als de patiënt het leven liet. Aangezien dit niet uitzonderlijk was geeft de meerderheid ook aan dat de uitzending geen positieve invloed op de geestelijke gezondheid heeft gehad. Ook de

59 niet hechte band met collega’s werd door sommigen als erg moeilijk ervaren. Dit is echter ook meer afhankelijk van de persoon dan van de taak tijdens de uitzending. Overwegend kijken de meeste non-combattante militairen positief terug op hun uitzending. Vrijwel alle militairen hadden als doel hun collega’s te ondersteunen en het gevoel dit ook daadwerkelijk gedaan te hebben, maakte de missie geslaagd. Daarnaast gingen veel militairen ook naar Afghanistan met het idee de regio te helpen opbouwen. Of een militair het gevoel heeft zijn of haar collega’s te hebben geholpen lijkt een sine qua non voor een geslaagd gevoel. Het helpen opbouwen van Afghanistan en Uruzgan in het bijzonder was maar voor een enkeling de hoogste prioriteit. Kenmerkend voor de non-combattante militairen is ook het omgaan met het verlies van een collega. Vanwege de vaak minder hechte band had een dergelijke gebeurtenis over het algemeen een minder grote impact. De overledene was ook meestal geen bekende, waardoor het de oorlog soms wel erg dichtbij bracht, maar het verlies minder heftig was. Het tegendeel gold dus in bepaalde gevallen bij het geneeskundige personeel dat de overledene vaak nog heeft geprobeerd te redden, wat de klap juist vergrootte. Hier maakte de persoonlijke band dus minder uit, wat ook begrijpelijk is gezien de heftigheid van het overlijden van een gewonde tijdens een behandeling. Zoals gezegd is het dus moeilijk een eenduidige lijn te trekken qua ervaringen van non-combattante militairen. Wel zijn er overeenkomsten qua prioriteiten en bijvoorbeeld de omgang met de lokale bevolking en collega’s. Ook wijken de ervaringen wat betreft bedreigende situaties sterk af van die van combattante militairen.

Conclusie Er zijn dus grote verschillen in de ervaring van Task Force Uruzgan door combattante militairen enerzijds en non-combattante militairen anderzijds. Ondanks dat de militairen uit hetzelfde land komen, dezelfde missie vervulden en vaak zelfs samen op hetzelfde moment in dezelfde regio aanwezig waren. Dit betekent niet dat er geen overeenkomsten zijn, integendeel. Zo kijken beide combattanten en non-combattanten over het algemeen positief terug op hun uitzending. Ook zijn de aantallen militairen waarbij achteraf PTSS is geconstateerd niet disproportioneel verdeeld. Qua ervaring en impact in het algemeen lijken de verschillen dus niet erg groot. Ook hebben beiden de omgang met collega’s als extreem belangrijk en invloedrijk ervaren. Collega’s waren dan ook bij combattanten en non- combattanten de eerste prioriteit tijdens de uitzending, wat betreft de officiële taak maar over

60 het algemeen ook persoonlijk. Daarbij komt dat het omgaan met de bevolking een grote rol heeft gespeeld bij vrijwel elke militair. Welke taak er ook was, het helpen van de lokale bevolking of het inwinnen van inlichtingen of zelfs het patrouille lopen met Afghaanse militairen, voor combattant en non-combattant was dit van grote invloed. Ook is het beeld van de Afghaanse bevolking sterk vergelijkbaar, de positieve en negatieve ervaringen. Veel zagen de bevolking als erg intelligent en met een groot aanpassend vermogen, maar ook erg anders en soms zelfs als onbetrouwbaar of moeilijk om mee samen te werken. Een andere belangrijke overeenkomst is dat in tegenstelling tot veel militairen tijdens andere uitzendingen, beide groepen het vrijwel niet hebben gehad over of de uitzending saai was. Zeker bij combattante militairen werd dit totaal niet genoemd. Bij non-combattante militairen werd er af en toe gezegd dat er op een kamp niet enorm veel te doen was, maar dat de uitzending saai was heeft geen enkele militair gezegd. Een opvallende overeenkomst is ook het belang van opleiding en training. Bij combattanten en non-combattante militairen blijkt allebei dat dit van grote invloed op hun ervaringen is geweest. In het geval van combattante militairen waren ze vaak goed voorbereid op wat de situaties waarin ze tijdens de uitzending zouden komen, bijvoorbeeld vuurgevechten. Dit zorgde ervoor dat ze deze situaties professioneel konden benaderen. Ook droeg het buddy- effect bij aan de cohesie binnen de eenheden, evenals de algehele nadruk op kameraadschap. Bij non-combattante militairen verschilde dit meer. Geneeskundig personeel voelde zich vaak wel goed voorbereid, maar dit hielp vaak niet bij het emotioneel verwerken van heftige situaties. Hierop valt wellicht ook nooit goed voor te bereiden. Aan de andere kant hadden andere non-combattante militairen wel beter voorbereid kunnen worden. Vooral individueel uitgezonden militairen hadden amper opleiding, zeker als ze maar net gemilitariseerd waren. Hierdoor wisten ze veelal niet wat ze te wachten stond tijdens de uitzending. Ook maakte dit de cohesie met de eenheid waarin ze geplaatst werden soms moeilijk, al lijkt dit sterk afhankelijk van de persoon. Non-combattante militairen die met hun eigen eenheid werden uitgezonden hadden door voorafgaande gezamenlijke oefening en opleiding meer cohesie, wat de ervaring positief beïnvloedde. In verder onderzoek is het dus essentieel om de opleiding en training, evenals het verband van uitzending mee te nemen. Aan de andere kant zijn er ook grote verschillen in de ervaring van de uitzending naar Afghanistan. De belangrijkste en meest opvallende is wat door militairen werd ervaren als dreiging of traumatische gebeurtenis. Combattante militairen zagen vooral IED strikes en het

61 (daarbij) verliezen van collega’s als de heftigste momenten. Ook strikes waarbij geen doden vielen of zelfs geen gewonden weren als zeer heftig ervaren. Gezien de permanente dreiging van IED’s had dit dus een grote impact op de ervaring van de uitzending. Genisten hadden de zware verantwoording om de IED’s op tijd te vinden en onschadelijk te maken of te laten springen. Deze taak maakte de impact van IED’s op hun ervaring dus zo mogelijk nog groter. Aan de andere kant waren de dreigingen die vanuit de non-combattanten werden gevoeld verdeeld. Militairen die buiten de poort kwamen hadden te maken met TIC’s die militairen binnen de poort eigenlijk niet zelf meemaakten. De non-combattanten buiten de poort hadden echter wel veel meer moeite met deze TIC’s dan de combattanten. Zeer waarschijnlijk komt dit door het verschil in training en uitrusting. Geneeskundig personeel heeft het niet zozeer over dreigingen gehad, in ieder geval niet anders dan overig personeel binnen de poort, maar eerder over de intensiteit van het behandelen van oorlogsslachtoffers. Het verschil in impact van het verliezen van een collega kan grotendeels worden verklaard door het verschil in de gevoelens van hechtheid. De combattante militairen ervoeren namelijk een veel hechtere band met hun naaste collega’s dan non-combattante militairen. Dit komt niet alleen door de training maar ook doordat combattante militairen vaker in groepsverband in intense situaties belandden. Er kan gesteld worden dat het samen ‘door het vuur gaan’ van combattante militairen de band hechter maakte, zo blijkt uit de interviews. De interactie tussen combattante en non-combattante militairen was beter dan Amerikaanse termen als FOBBIT of REMF zouden doen vermoeden. Van een dergelijk denigrerende manier van omgaan zijn alleen bij hoge uitzondering voorbeelden. Over het algemeen is er juist vrij weinig over vermeld, zeker door combattante militairen. Non-combattante militairen hebben het daarentegen nog vrij regelmatig over de interactie gehad, waarbij het sterk van de persoon afhing hoe dit liep. Dit betekent niet dat de militair in kwestie verantwoordelijk was voor de situatie, maar het is niet vast te pinnen op diens taak tijdens de uitzending. Over het algemeen lijkt er af en toe wel sprake te zijn geweest van misverstanden, maar niet van hoog oplopende spanningen. Kortom, ondanks een basis van overeenkomsten tussen de ervaringen van combattante en non-combattante militairen tijdens Task Force Uruzgan zijn er ook significante verschillen. Deze verschillen zijn terug te reduceren tot andere belevingen van de band met collega’s en de dreigingen tijdens de uitzending. Uiteraard had dit grote invloed op de gehele ervaring van de uitzending. Desondanks hebben beide groepen te kampen met zware gevolgen voor de

62 mentale gezondheid, wat betekent dat verschillende ervaringen in bepaalde gevallen tot vergelijkbare gevolgen kan leiden. Het ontkrachten van het idee van de universal soldier door John Lynn is ook hier dus van toepassing gebleken. Hoewel militairen op dezelfde uitzending kunnen zijn, in dezelfde periode en regio, uit hetzelfde land komen en soms zelfs voor hetzelfde krijgsmachtdeel werken, toch zijn ze niet hetzelfde. Hun leven tijdens de uitzending was anders en zelfs hun ervaringen zijn soms amper vergelijkbaar. Dit impliceert dat vergelijkingen treffen tussen militairen uit verschillende oorlogen, andere perioden en regio’s en ook vanuit andere landen, eigenlijk ondoenlijk is. Dit gaat verder dan het maken van een anachronisme, het is het gelijktrekken van zaken die zelfs in dezelfde tijd sterk kunnen verschillen, wat het idee van de universal soldier nog verder afbreekt.

Verder onderzoek Uit dit onderzoek blijkt dat er wel degelijk grote verschillen tussen de ervaringen van combattante en non-combattante militairen zitten. In verder onderzoek naar militaire ervaringen zal dit zeker mee moeten worden genomen om een kloppend beeld te kunnen geven. Ook blijkt uit dit onderzoek dat het belang van opleiding en training niet onderschat mag worden. Het is dus essentieel om deze benadering mee te nemen in de analyse van militaire ervaringen. (Moderne) militaire missies zijn niet alleen maar vechten, maar voor een groot deel bestaat het uit non-combattante activiteiten als het koken van eten, het vervoeren van spullen, het maken van woonruimte en het onderhouden van materieel. Gezien de grote groep militairen die zich hier mee bezig houdt moet hun perspectief ook mee worden genomen voor een compleet verhaal van ervaringen van uitgezonden militairen in het algemeen. Er is nog niet veel bekend is over de ervaringen van Nederlandse militairen tijdens recente missies. Ondanks dat er behoorlijk veel interviews, weblogs, memoires en dagboeken zijn, is er nog niet veel onderzoek naar gedaan. Überhaupt is er vrij weinig onderzoek gedaan naar de ervaringen van uitgezonden Nederlandse militairen die onder de hier gehanteerde definitie van non-combattant vallen. Nader onderzoek zou veel nut kunnen hebben voor huidig beleid, maar ook zeker voor het verklaren van gebeurtenissen tijdens voorgaande missies. Ook meer onderzoek naar andere specifieke groepen, bijvoorbeeld een vergelijk tussen de verschillende rangen en wapens, binnen de Nederlandse krijgsmacht zou nuttig zijn om een meer genuanceerd beeld voort te kunnen brengen. Militairen op uitzending worden namelijk vaak

63 als een geheel benaderd, wat in de praktijk absoluut niet het geval blijkt te zijn. Verder onderzoek zou dit beeld van ‘de Nederlandse soldaat op uitzending’ dus bij kunnen helpen stellen.

64 Bibliografie

− Abbaszadeh, N. e.a., Provincial Reconstruction Teams: Lessons and Recommendations (Princeton, 2008). − Beckers, E., Missie waarheidsvinding: De Nederlandse pers en Task Force Uruzgan: Kritiek met open vizier, of geblinddoekt en gemuilkorfd? (dissertatie, Utrecht, 2008). − Beder, J., Caring for the Military: A Guide for Helping Professionals (New York, 2017). − Booth, B. en S. Lederer, ‘Military Families in an Era of Persistent Conflict’, in: J. Laurence en M. Matthews ed., The Oxford Handbook of Military Psychology (Oxford 2012) 365-380. − Bourke, J., An Intimate History of Killing (Londen, 1999). − Brocades Zaalberg, T., ‘”Hearts and minds” of “search and destroy”? Leren van klassieke counter-insurgency’, Militaire Spectator 8 (2007) 288-301. − Brough, M., ‘Combatant, Noncombatant, Criminal: The Importance of Distinctions’, Ethical Perspectives 11 (2004) 176-188. − Coleman, S., A Dissident Approach to Understanding Veterans' Psychological Distress: With Eight Proposals for Further Consideration, Refinement and Action, CCRN Working Paper Nr. 1 (ZP, 14 november 2014). − Dagboek van Onze Helden, ‘Missie Uruzgan ► 18 - Mike filmt door in vuurgevecht’ (23 augustus 2010), https://www.youtube.com/watch?v=HE76elxVLbs (31 mei 2018). − Dimitriu, G. en B. De Graaf, ‘De Nederlandse COIN-aanpak: drie jaar Uruzgan, 2006- 2009’, Militaire Spectator 11 (2009) 613-635. − Dutch Defence Press, ‘Deployment Task Force vertrokken naar Uruzgan’ (versie 15 maart 2006), https://www.dutchdefencepress.com/deployment-task-force-vertrokken-naar-uruzgan/ (28 april 2018). − Gade, E., ‘Defining the Non-Combatant: How do we Determine Who is Worthy of Protection in Violent Conflict?’, Journal of Military Ethics 3 (2010) 219-242. − Groen, J., Task Force Uruzgan (Ede, 2012). − Harari, Y., The Ultimate Experience: Battlefield Revelations and the Making of Modern War Culture, 1450–2000 (NewYork, 2008).

65 − Hodes, C. en M. Sedra, The Search for security in post-Taliban Afghanistan, Routledge Adelphi Paper 391 (New York, 2007). − Hoencamp, R. e.a., ‘Incidence and Epidemiology of Casualties Treated at the Dutch Role 2 Enhanced Medical Treatment Facility at Multi National Base Tarin Kowt, Afghanistan in the Period 2006–2010’, World Journal of Surgery 38 (2014) 1713- 1718. − Hoencamp, R., Task force Uruzgan, Afghanistan 2006-2010: medical aspects and challenges (dissertatie, Leiden, 2014). − Homan, K., ‘De militair en wederopbouw: Zo civiel als mogelijk en zo militair als nodig’, Militaire Spectator 2 (2007) 63-67. − Keegan, J., The Face of Battle: A Study of Agincourt, Waterloo and the Somme (Londen, 1976). − Kleinreesink, L., ‘Militaire autobiografieën uit Afghanistan: Een zevenlandenstudie’, Militaire Spectator 12 (2016) 492-502. − Kleinreesink, L., On Military Memoirs: Soldier-authors, publishers, plots and motives (dissertatie, Rotterdam, 2014). − Klep, C., ‘Mission Uruzgan’, Atlantisch Perspectief 7 (2012) (online bron, geen paginareferentie). − Lynn, J., Battle: A History of Combat and Culture (New York, 2003). − Ministerie van Defensie, Eindevaluatie Nederlandse bijdrage aan ISAF, 2006 – 2010 (ZP, 2011). − Ministerie van Defensie, ISAF Stage III, Uruzgan, Communicatieplan (ZP, 2006). − Ministerie van Defensie, ‘Presentatie DTF’ (versie 7 februari 2006), https://www.defensie.nl/downloads/publicaties/2006/02/07/presentatie-dtf-0 (28 april 2018). − Mueller, J., ‘The Iraq Syndrome’, Foreign Affairs 6 (2005) 44-54. − NAVO/ISAF, ‘International Security Assistance Force (ISAF): Key Facts and Figures’ (versie 16 april 2010), https://www.nato.int/isaf/placemats_archive/2010-04-16-ISAF- Placemat.pdf (15 juli 2018). − Puckett, N. en M. Atwood, ‘Crime on the Battlefield: Military Fate or Individual Choice?’, in: J. Laurence en M. Matthews ed., The Oxford Handbook of Military Psychology (Oxford 2012) 79-91.

66 − Roberts. A., ‘The Civilian in Modern War’, in H. Strachan en S. Scheipers ed., The Changing Character of War (Oxford / New York, 2011) 357-380. − Ryan, D. en L. Burrell, ‘What They Deserve: Quality of Life in the U.S. Military’, in: J. Laurence en M. Matthews ed., The Oxford Handbook of Military Psychology (Oxford 2012) 381-399. − Smid, G. e.a., ‘The role of stress sensitization in progression of posttraumatic distress following deployment’, Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology 48 (2014) 1743-1754. − SUBS, ‘Jingle trucks, jingle trucks, jingle all the way… All the way to Afghanistan’ (versie 20 oktober 2009), http://subspvkm.blogspot.com/2009/10/all-way-to- afghanistan.html (11 juni 2018). − Taal, E. e.a., ‘Do soldiers seek more mental health care after deployment? Analysis of mental health consultations in the Netherlands Armed Forces following deployment to Afghanistan’, European Journal of Psychotraumatology 2 (2014) (online bron, geen paginareferentie). − Taylor, A., Munitions of the Mind: A history of propaganda from the ancient world to the present era (Manchester, 2003). − The Hague Centre for Security Studies, Eyes Wide Shut? The Impact of Embedded Journalism on Dutch Newspaper Coverage of Afghanistan (Den Haag, 2008). − Tjepkema, A., ‘Lyautey en de inktvlek’, Militaire Spectator 12 (2008) 685-695. − Tweede Kamer, Bestrijding Internationaal Terrorisme, vergaderjaar 2005–2006, 27 925, nr. 193. − United States Army, Tactics in Counterinsurgency (ZP, 2009). − Van den Aker, P., ‘Tussen Waakzaamheid en Wederopbouw: Nederlandse militaire operaties in Afghanistan’, Militaire Spectator 9 (2009) 452-470. − Van der Veen, A., Interview A.J.H. Veldhuizen, Veteraneninstituut nr. 884 (11 december 2009). − Van der Veen, A., Interview J.A. Jansen, Veteraneninstituut nr. 812 (15 juli 2009). − Van der Veen, A., Interview “Jacco”, Veteraneninstituut nr. 1030 (31 maart 2010). − Van der Veen, A., Interview R. Wolfswinkel, Veteraneninstituut nr. 1077 (28 mei 2010). − Van Dijk, A., Interview “Mahdi”, Veteraneninstituut nr. 325 (24 oktober 2007). − Van Emmerik, A. en E. Berretty, Leven met een trauma (Houten, 2007).

67 − Van Griensven, H., ‘It’s All about the Afghan People: Eén jaar 1 (NLD/AUS) Task Force Uruzgan’, Atlantisch Perspectief 31 (2007) (online bron, geen paginareferentie). − Verbraak, C, Kijken in de Ziel, videoproductie (Skyhigh TV), uitgezonden op 7 augustus 2017 (NTR). − I. Van Zoelen, Interview “Peter”, Veteraneninstituut nr. 995 (19 maart 2010). − Veteraneninstituut, 'Afghanistan' (versie 2015), https://www.veteraneninstituut.nl/missie/afghanistan/ (15 april 2018). − Wagenaar, B., Interview C.J.D. Havermans, Veteraneninstituut nr. 1334 (16 maart 2011). − Wagenaar, B., Interview C.J.D. Havermans, Veteraneninstituut nr. 1376 (8 april 2011). − Wagenaar, B., Interview W.J. Pos, Veteraneninstituut nr. 1274 (24 januari 2011). − Wagner, A. en M. Jakupcak, ‘Combat-Related Stress Reactions Among U.S. Veterans of Wartime Service’, in: J. Laurence en M. Matthews ed., The Oxford Handbook of Military Psychology (Oxford 2012) 15-28. − Wood, J., Veteran Narratives and the Collective Memory of the Vietnam War (dissertatie, Philadelphia, 2011).

Niet geciteerde interviews − Brabers, J., Interview J.G.J Nauts, Veteraneninstituut nr. 1564 (25 juni 2013). − Brabers, J., Interview N.D. de Kooter, Veteraneninstituut nr. 1560 (28 januari 2014). − Linck, F., Interview R.G. Bielleman, Veteraneninstituut nr. 1254 (24 februari 2011). − Van der Veen, A., Interview J. Ragetlie, Veteraneninstituut nr. 1289 (28 februari 2011). − Van der Veen, A., Interview R.C.M. Lansbergen, Veteraneninstituut nr. 1441 (23 juni 2011). − Van Hees, A., Interview S.W.J. Le Fèvre, Veteraneninstituut nr. 1255 (21 januari 2011). − Wagenaar, B., Interview B. Kleiberg, Veteraneninstituut nr. 1415 (9 mei 2011).

68