Het Leeuwarder Blokhuis in de 16e eeuw.

Het Leeuwarder Blokhuis omstreeks 1550.

Het Leeuwarder Blokhuis omstreeks 1603. Het Leeuwarder Blokhuis in de 16e eeuw, door Dr. J. S. THEISSEN.

I.

Onder de documenten, waaraan de historiographie haar gegevens ontleent tot het uitbeelden van lang vervlogen tijden, nemen oude rekeningen zeker niet de minst belang- rijke plaats in. Kwalijk is, om maar eens enkele voor- beelden te noemen, nog een cultuurgeschiedenis of geschie- denis der staatsinstellingen, een politieke geschiedenis zelfs uit den tijd der graven uit het Henegouwsche huis denk- baar, waarvoor niet ook de door Hamaker uitgegeven rekeningen van de grafelijkheid van Holland of van Zee- land geraadpleegd zouden zijn. Buitenrust Hettema en Telting zou het onmogelijk zijn geweest hun lezers rond te leiden, zooals ze dat onlangs deden, door het oude Deventer, zoo niet de Catneraarsrekeningen hun eerst den weg hadden gewezen in het bonte, middeleeuwsche stads- gewoel. Mr. Muller heeft van sommige zijner schetsen uit de Middeleeuwen de stof grootendeels ontleend aan rekeningen en soortgelijke stukken en Kuypers stelde uit rekeningen van allerlei aard voor een gedeelte zijn ge- schiedenis van de Nederlandsche Artillerie samen. En verwonderen kan het niet, dat juist deze documenten zooveel geraadpleegd worden; weinig bronnen zullen zóó rijk vloeien van gegevens tot weder-opbouw van die periode uit het verleden, waarin haar wordingstijd valt. Bovendien, ze zijn zoo bij uitstek teekenend; ze geven, als momentopnamen, het leven weer in volle actie; ze zijn zoo veelzeggend voor wie weet te onderscheiden de wereld van verheugen, van lijden en strijden, waarvan de resul- tante in een enkele, korte post soms is geboekt. 4 HET LEEUWARDER Ook bezit eene serie van zulke stukken, die, stammende uit den tijd van Karel V en Philips II, overrijk zijn aan gegevens op bijna ieder gebied: van staat, van kerk, van militair-, van maatschappelijk en van huiselijk leven. Ze zijn, helaas, nog onuitgegeven en berusten in het depot van het Rijksarchief te Leeuwarden. Uit deze „Rentmeesters-rekeningen" in hoofdzaak las ik de brokken samen tot reconstructie van het complex van gebouwen, dat eens bekend stond als het Leeuwarder blokhuis; iedere trek van de onderstaande schets, waarvan de afkomst niet bepaald wordt aangewezen, is daaraan ontleend. Ik achtte het, om niet bijna bij ieder woord door een noot- cijfer de aandacht van den lezer af te leiden, niet dienstig telkens rekening en folio op te geven; de aanwijzing hier aan den voet der paginax) zal controle voldoende ge-

*) De rekeningen en de gedeelten daarvan, waaraan in hoofd- zaak de gegevens voor onderstaande schets zijn ontleend, zijn de volgende: Ie en IIe Rekening van Joan Rottaller, 8 Aug. 1515—6 Febr. 1516 en 7 Febr. 1516—7 Aug. 1519, resp. folio's 4 en 15vlgg. Ve ld. 8 Aug. 1523—30 Sept. 1524, fol. 9 vlgg. VHe ld. 1 Oct. 1525—30 Sept. 1526, fol. 80 vlgg. IX" ld. 1 Oct. 1527—30 Sept. 1528, fol. 77 vlgg. Xe ld. 1 Oct. 1528—30 Sept. 1529, fol. 68 vlgg. IIe Rekening van Gerrit van Loo, 1 Oct. 1531—30 Sept. 1532, fol. 64 vlgg. Vlle ld. 1 Oct. 1536—30 Sept. 1537, fol. 64 vlgg. XIe ld. 1 Oct. 1540—30 Sept. 1541, fol. 46 vlgg. XIIIe ld. 1 Oct. 1542—30 Sept. 1543, fol. 126 vlgg. XVe ld. 1 Oct. 1544—30 Sept. 1545, fol. 120 vlgg. XVII6 ld. 1 Oct. 1546—30 Sept. 1547, fol. 84 vlgg. XVIIIe ld. 1 Oct. 1547—30 Sept. 1548, fol. 89 vlgg. XXVe ld. 1 Oct. 1554—30 Sept. 1555, fol. 99 vlgg. en 104. XXVI0 ld. 1 Oct. 1555—30 Sept. 1556, fol. 112 vlgg. en 119 vlgg. IIe Rekening van Boudewijn van Loo, 1 Oct. 1557—30 Sept 1558, fol. 87 vlgg., 92 vlgg. en 94 vlgg. IV* ld. 1 Oct. 1559—30 Sept. 1560, fol. 81 vlgg., fol. 85 vlg., fol. 87 vlgg. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 5 makkelijk maken. Over den bouw van het Leeuwarder blokhuis, over zijn uiterlijk en over het leven, dat daar- binnen geleefd werd, zal successievelijk het een en ander meegedeeld worden.

II.

Het jaar 1498 was een jaar van rouw voor het Friesche land; een dierbre doode werd toen uitgeleid; de Friesche vrijheid was gestorven. Wel was ze ôp geweest, een oud bestje, der dagen zat en kijfachtig den laatsten tijd in hooge mate, maar desondanks veroorzaakte haar heengaan een gevoel van leegte bij de Friezen, die haar zoolang hadden gekweekt, getroeteld en verpleegd. Verontrust over haar voortdurend kwijnen hadden enkelen, daar de gewone medicijnen blijkbaar niet meer baatten, buiten de grenzen zelfs hulp gezocht; maar de vreemde arts, die was gekomen, had de patiënte den genadestoot gegeven; na een smartelijken doodstrijd was ze bezweken.*) Vooraan in het gelid van hen, die zich tegen de groeiende macht van Albrecht van Saksen, den door de Schieringers ingehaalden vreemdeling, verzetten, stond de stad Leeu- warden. Maar lang maakte zij het niet, toen zij ernstig werd bedreigd; op onderhandelingen ging zij weldra in en terwijl deze gaande waren, werd een kleine, onge- VI» ld. 1 Oct. 1561—30 Sept. 1562, fol. 93 vlgg., fol. 96 vlgg. VII» ld. 1 Oct. 1562—30 Sept. 1563, fol. 100 vlgg,, fol. 103 vlg. IX" ld. 1 Oct. 1564—30 Sept. 1565, fol. 93 vlgg. XIe ld. 1 Oct. 1566—30 Sept. 1567, fol. 90 vlgg. XIV6 ld. 1 Oct. 1569—30 Sept. 1570, fol. 107 vlg. XVe ld. 1 Oct. 1570—30 Sept. 1571, fol. 86 vlgg. XVI6 ld. 1 Oct. 1571—30 Sept. 1572, fol. 87 vlgg. XVII8 ld. 1 Oct. 1572—30 Sept. 1573, fol. 83 vlgg. XIX« ld. 1 Oct. 1574—30 Sept. 1575, fol. 81 vlgg. Ook andere gedeelten der Rekeningen echter, zooals de uit- gaven voor artillerie, voor justitie e. a. zijn geraadpleegd. ') Vgl. J. S. Theissen: Centraal Gezag en Friesche Vrijheid (Groningen. 1907), pag. 1—20. 6 HET LEEUWARDER wapende bezetting al vast toegelaten op Uniahuis, dat toen als een „slot ende schoon getimmert van playsance, genoech starck uth het water upgewracht" in 't Z. O. van de plaats zich verhief. Toen de onderhandelingen zoo goed als ten einde gevoerd, echter nog niet geheel afge- sloten waren, deed 's Hertogs stadhouder, Willebrord van Schaumburg, een poging om al vast meerdere middelen van verzekering binnen de stad te brengen. Door een list dacht hij zijn doel te bereiken; met boter waren de kruittonnen besmeerd en het geschut op den wagen was met riet overdekt. Maar als Lochems knapen waren het de Leeuwarder jongens, die het booze opzet bemerkten en verijdelden. Men liep te wapen, en de weerlooze bezet- ting van Uniahuis betaalde het gelag. Nog eens volgde toen een beleg, gedurende 9 weken dapper doorstaan, maar besloten door de onderwerping op zeer strenge voorwaarden, waaronder deze, dat het den Hertog zou vrijstaan binnen de stad eene sterkte te bouwen en met zijn mannen te bezetten.x) „Kort na de overgave van Leeuwarden" — ik geef hier een oogenblik Eekhoff het woord — „werd de nog weinig bebouwde zuidoosthoek der stad tot het bouwen van een kasteel het meest geschikt gekeurd. Het huis en hof van het adellijk geslacht Hania, daar in het begin dezer eeuw gebouwd, benevens de tuin van Jan Tammama, moesten daartoe aangekocht en weggeruimd worden. Nadat men reeds in het midden der maand November 1498 begonnen was de boomen te roeijen en de plaats te effenen en af te palen, ving men den 22 Februarij des volgenden jaars aan met het aanleggen en bouwen van het Blokhuis".3) Tot het graven van de gracht werden tegen zekere vergoeding de naastgelegen Grietenijen verplicht, terwijl de noodige steen werd geleverd door het nu gesloopte

*) Vgl. W. Eekhoff, Geschiedkundige beschrijving van Leeu- warden (Leeuwarden. 1846), I, pag. 105 vlgg. 9) ld. pag. 109 en 110. BLOKHUIS IN DE 16» EEUW. 7 Uniahuis en de door de Leeuwarders en Groningers ver- nielde stinsen van enkele Schieringer Edelen.x) Ziedaar het verhaal van de geboorte van het Leeuwarder blokhuis. De groei was in den beginne zeer voorspoe- dig; daarna werd dat minder; hij hield gelijken tred met den graad van afkeer waarmee de Friezen d,e vreemde heerschappij verdroegen. Er is een plattegrond van Leeuwarden van ± 15502), waarop — zeer juist maar het mij voorkomt — het Blok- huis zich vertoont als een verzameling van gebouwen, waarvan er geen enkel, met uitzondering van de in 1530 geheel hernieuwde 3) Kapel, anders dan door omvang aan- zienlijk uitsteekt boven de andere. Het geheel maakt, vergeleken bij den toestand van latere tijden, den indruk van gezellige gemoedelijkheid, barsch naar buiten, goedig v'an binnen, zooals ook de verhouding tusschen vorst en volk hier in de dagen van Karel V onmiskenbaar nog den stempel van een zekere gemoedelijkheid draagt. Er zijn tegenstellingen van den beginne af aan: er is eenerzijds een neiging tot steeds sterker absolutisme, andererzijds een steeds toenemend verlangen naar meêzeggenschap in zaken van bestuur; de zin tot samensmelting van de losse brokken van het groote rijk in wording staat scherp tegen- over het particularisme der deelen; de oude en de nieuwe godsdienst tegenover elkander brengen, bij het hloed van enkele martelaren reeds, àl meer scheiding; maar ondanks dit alles is de verstandhouding nog verre van gespannen. De Friezen hadden hun meester gevonden, niet aîleen hun heer, maar ook hun opvoeder, die den steigerenden hartstochten den breidel in den bek wist te wringen en ze leerde loopen in het gareel van een geordend bestuur. *) Vgl. W. Eekhoff, Geschiedkundige beschrijving van Leeu- warden I, pag, IlI vlg. 2) Deze plattegrond komt voor in Eekhoff s Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden I, na pag. 208. s) De rekening van den herbouw dezer Kapel wordt bewaard in het Rijksarchief depot te Leeuwarden. 8 HET LEEUWARDER Eenmaal daaraan gewoon möèst wel de nieuwe toestand beter voldoen dan de oude, mits er een tijd aanstaande was, dat de teugels minder strak werden aangehaald en wat meer vrijheid werd gelaten om te gaan naar eigen believen. De eisch van een goede opvoeding brengt meê óók de ontwikkeling van den eigen wil en het eigen in- zicht in goed en kwaad, nuttig en onnuttig; wordt de met zóó gekweekte bewustheid gedane keuze ten slotte toch genegeerd dan is, bij alle dankbaarheid voor de ge- noten verpleging, een breuk onvermijdelijk. In dat stadium was men gekomen toen Karel V zich den last der regee- ring van de schouders wierp en het bewind over de Ne- derlandsche gewesten overdroeg aan Philips II. Bovendien werd de staatkunde van 't centraal bestuur steeds meer anti-nationaal: strijd kon dus kwalijk uitblijven; de opstand stond voor de deur. Dat wist men zeer wel en al in 1557 begint men, weldra onder het toezicht van een specialen bouwmeester, *) met het maken van nieuwe versterkingen, met herstel van het oude en met den aanbouw van heel wat nieuws. Meer dan 1300 ton kalk wordt in genoemd jaar uit Dordrecht aangevoerd, 100 ton cement komt uit Amsterdam, 100 schuiten zand, 100000 Friesche en 400000 dubbele Leidsche steenen worden naar het Blokhuis ver- scheept, terwijl van het vorige jaar nog 8OOOOO Leidsche steenen onder de uitgaven staan geboekt. Dat alles wordt vermetseld aan een nieuw rondeel in den noordoosthoek van het huis. Dan arriveert het nieuwe, zware geschut, uit Utrecht verzonden; op het pas verrezen rondeel vindt het de plaats zijner bestemming. Intusschen wordt de verhouding tusschen vorst en onder- danen steeds minder vriendschappelijk en in dezelfde mate het uiterlijk van het Leeuwarder Blokhuis steeds meer

') Deze bouwmeester wordt genoemd bij Eekhoff, Geschied- kundige beschrijving van Leeuwarden I, pag. 228. In de Rent- meestersrekeningen, van 1561—'62 af, is hij het, die de ingeleverde nota's van daghuren, aankoop van materialen enz. waarmerkt. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 9 dreigend. De rekening van 1559 op 1560 — den tijd, waarin Philips II naar Spanje vertrok met achterlating echter van enkele duizenden van vreemde krijgers, den tijd ook van de nieuwe kerkelijke indeeling, die zoo alge- meen tegenstand vond — de rekening van 1559 op 1560 bevat nog grootere posten in uitgave voor materialen ten behoeve „vanden nyeuwen bouw opten voorsz. blocqhuyse." Noorsche en Deventer balken, eiken planken tot „vueringe" van den wal, weer kalk en Leidsche steenen ten getale zelfs van 351000 worden aangekocht; ook blauwe, Na- mensche steen „ofte graeuwen orduyn" en van een „blauw huis" binnen de citadel wordt van nu af gesproken. In Hasselt en Zwol wordt Bentheimer steen bekeken, die men graag zou hebben gebruikt, had de staat der financiën het toegelaten. In hetzelfde jaar 1559 wordt gerept van een rekening van den bouw van zekere „galerye, over- steek, keiler" en zekere brug, op nieuw gelegd, alles bij en op het blokhuis; en in 1561 — typisch teeken weer der tijden — wordt het oude schavot afgebroken en ver- vangen door een nieuw, het huis van den scherprechter gerepareerd, een brug „staande bij het schavot", gedekt met blauwe steen en de straat, die daarover naar de sterkte voert, — om beter begaanbaar te zijn bij het steeds drukker wordend verkeer — geplaveid. Ook wor- den verschillende plaatsen in den omtrek van Blokhuis en schavot geëffend; zoo kan het waarschuwend voorbeeld sterker nog spreken en mocht het desondanks niet in- slaan, bij groeiend verzet een nog gevoeliger les gegeven worden. In 1562, '63 en '64 wordt een nieuw logies gebouwd voor den maarschalk van het fort, „mede tot gemak van den Stadhouder", heet het in de desbetreffende posten. Een groote inslag weer van hout, spijkers, Bentheimer, Friesche en Leidsche steen wijst met den langen duur van het werk op den grooten omvang daarvan. In dezen tijd dus moet, naar het mij voorkomt, het blokhuis die verandering van uiterlijk hebben ondergaan, die merk- 10 HET LEEUWARDER baar is op de latere plattegronden der stad Leeuwarden]) en moet aan den zuidkant dat groote gebouw zijn opge- trokken, dat ook na de ontmanteling als het „Blokhuis" is blijven bestaan. In de volgende jaren zijn het bakhuis, het kruithuis, het slachthuis, „het huisken in des Heeren hof' en de rosmolen aan de beurt; de wal wordt hier en daar geducht onder handen genomen, en — al weer kenmerkend voor de tijdsomstandigheden — ook de nieuwe gevangenis „met de yseren doeren", waarvoor reeds in 1554 het materiaal was aangekocht, wordt nog eens nagezien en mogelijk vergroot. En toch, hoe grimmig het aanzien der blok- huizen ook werd, geen dreigen, geen vertoon van macht, geen geweld zelfs straks kon de vrijheidsbeweging stuiten, die, in andere gewesten begonnen, in Friesland weldra bij velen instemming vond. In 1572 — het jaar van de inneming van Den Briel — wordt vernieuwing van het staketsel, gaande midden door de gracht, als een eisch van dringende noodzakelijkheid geoordeeld; zware balken worden ingeheid, dicht naast elkaar, en door een stevige gording verbonden; haastig gebeurt dat alles, zonder last zelfs van den Raad van Financiën, uit vrees voor de re- bellen, die in Bolsward, Sneek en Franeker reeds meester waren. Ditmaal echter nog mislukte een poging om ook Leeu- warden voor de zaak der vrijheid te winnen; toch bleef de spanning bestaan, en het was te voorzien dat als hier eens het verzet zou losbreken, het Blokhuis, dat sprekend monument der absolute vorstenheerschappij, het 't eerst zou moeten ontgelden. Zelfs kwam het in 1577 in de macht der stad en zweefde daardoor een tijdlang in levens- gevaar; maar tot demolitie durfde men toen nog niet overgaan en het werd den Stadhouder weer in handen gegeven. Pas na het sluiten van de Unie van Utrecht

*) Zie b.v. de plattegrond, voorkomende in EekhofFs Ge- schiedkundige beschrijving van Leeuwarden II, na pag. 32. BLOKHUIS IN DE 16" EEUW. 11 scheen de kans op ontmanteling groot; Willem van Oranje en de Staten-Generaal gaven last de kasteelen in Friesland ter beschikking te stellen van de Staten van dat gewest, die zeker niet lang zouden dralen met het doodvonnis te strijken. Maar Rennenberg, weifelend tusschen beide par- tijen, aarzelde te gehoorzamen. Toen besloten de Staten van Friesland tot geweld over te gaan: Gedeputeerden gaven aan Adje Lammerts, Burgemeester van Leeuwarden en kapitein van de burgerwacht, commissie het Blokhuis door middel van list of geweld te veroveren. Langs beide wegen duchtig bestookt, ging weldra de bezetting op onderhandelingen in; den lsten Februari 1580 werd de capitulatie geteekend en namen de Staten en de Stad het kasteel in bezit. Niet vóór dat het Blokhuis was ontman- teld trokken de burgers, die tot de verovering hadden medegewerkt, af.x) Het is mijn bedoeling een schets te geven van het Blok- huis, zooals het was, toen het nog met recht dien naam droeg; het is nu als zoodanig overleden; ik zou dus hier zijn geschiedenis kunnen afbreken, na er nog eens op gewezen te hebben hoe juist zich in de historie van de uiterlijke veranderingen der citadel de wisselende ver- standhouding weerspiegelt tusschen landsheer en onder- danen ; hoe strengheid wijkt voor gemoedelijkheid en deze weer voor een barschheid, die prikkelt tot verzet, en als vele al te strenge heeren, het dan maar kort meer maakt. Dit echter zij volledigheidshalve aan het voorafgaande nog toegevoegd: het hoofdgebouw van het gedemolieerde Blokhuis werd spoedig na de ontmanteling van de sterkte ingericht tot een huis van arrest voor het Hof van Fries- land ; tegen den westelijken gevel werd een schavot ge- bouwd, later nog eens vernieuwd en ten behoeve van het krijgsgericht werd vóór het huis een galg gesteld.s) Zóó ') Vgl. voor het laatste W. Eekhoff, Geschiedkundige beschrij- ving van Leeuwarden I, pag. 227—237. De stukken, door Eekhoff gebruikt uit het Gabbema-Archief, zijn nog daarin aanwezig. *) ld. II, pag. 7. 12 HET LEEUWARDER bleef de toestand tot 1783; „toen werd" — vertelt Eekhoff in zijn geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden l) — „de oude westelijke gevel geheel afgeworpen en vernieuwd en gedekt met de tegenwoordige fraaije lijst en frontespice, naar de Toskaansche orde, waarboven het gekroonde wa- penschild der provincie, door twee leeuwen gehouden, werd geplaatst. Evenzoo werd ook de hoofdpoort in den muur ter noordzijde vernieuwd, en daar boven versierd met het beeld der Geregtigheid enz. Ook inwendig bekwam het gebouw onderscheidene veranderingen, ten einde het voor deszelfs bestemming meer geschikt te maken. Sedert bevatte het in het geheel 14 bewaarplaatsen voor gevangenen, bene- vens nog 10 vertrekken, zalen en woonkamers, onder welke de voornaamste waren: de Heerenzaal of examina- tiekamer voor de Raden van den Hove; de Pijningkamer, waarin nog de vroeger gebruikte pijnbank met toebehooren aanwezig was; de Droef kamer, waarin de ter dood veroor- deelden hunne laatste uren doorbragten; de Gijzeling of de civile gevangenis; de Studentenkamer, de Ontkleedkamer en de Geeselzaal, aan wier zolder een opgezette krokodil was opgehangen, die men zeide, dat eens op de Friesche kust was gevonden .... Dit vertrek aan den westgevel verleende den toegang naar het omheinde schavot, waarop de regtsoefeningen van het Hof van Justitie plaats hadden". In 1661 was achter het Blokhuis een Lands Tucht- en Werkhuis gebouwd 2), dat in 1754 door brand verwoest, onmiddellijk daarna opnieuw werd opgetrokken.3) In 1824 werd toen dat blokhuis zelf vertimmerd en tot woning voor den kommandant der gevangenis ingericht4), tot het in 1870 werd afgebroken om zijn plaats te ruimen voor de tegenwoordige rijksgevangenis.5)

') II, pag. 154 vlg. 2) W. Eekhoff, Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden II, pag. 79 en 334. 3) ld. II, pag. 335 vlgg. 4) ld. II, pag. 339. R) Vgl. W. Eekhoff, De Stedelijke Kunstverzameling van Leeu- BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 13

IlI. Aan den zuidoosthoek dus der stad lag het Leeuwarder Blokhuis, voor den beschouwer uit de verte een wondere collectie van allerlei soort van huisbedekking, uitstekende boven den wal. Eenvoudige rietdaken, waarvan de vorst met zoden is belegd, wisselen af met kleurige pannen- en grauwe leidaken, en de enkele torentjes, die meer of min- der hoog zich verheffen, schijnen in luchtigen dans zich vroolijk te maken over het bonte tooneel beneden. Breede grachten, die voor een gedeelte ook de stad zelve tot be- schutting moeten dienen, omgeven het geheel. Op het water dobberen, met stevige lijnen vastgelegd aan den wal, enkele pramen en roeibooten, behoorlijk voorzien van riemen en hoosvaten. Een veerman echter ontbreekt; on- genoode gasten zijn ongewenschte op Leeuwardens citadel. Niet tot veerdienst zijn de schuiten bestemd; de water- rijkdom van het Friesche land maakt ze tot zeer bruik- bare vervoermiddelen. De „modderpraam" buitendien lokt toch tot oversteken niet uit en de „galgepraam" vertolkt in haar naam voldoende haar lugubere bestemming. Niet om in te halen, maar om buiten te sluiten dienen de grachten om het Blokhuis. Daartoe ook moeten mede- werken het staketsel in de gracht aangebracht, en de boomen, met hangsloten stevig verzekerd, die zelfs het passeeren van beide kanten onmogelijk maken. Een machtige bondgenoot wordt zóó het water ter ver- dediging van de sterkte. Maar verraderlijk en ontrouw is het steeds bevonden, en ook hier wordt de vriendschappe- lijke verhouding nu en dan afgewisseld door een strijd op leven en dood. Dan is heel het garnizoen druk in de weer. Met stalen ijsbijlen en haken aan lange, vurenhouten stengen tracht men de voorgenomen overbrugging der gracht te verijdelen; de losgeraakte schotsen worden uit warden, beschreven en toegelicht met een vervolg op den Cata- logus van de Stedelijke Bibliotheek, alsmede een overzicht van de geschiedenis der kunst in Friesland (Leeuwarden. 1875), pag. 164. 14 HET LEEUWARDER het water verwijderd, in manden weggedragen van onder de bruggen, waar men ze met haken niet bereiken kan, en met behulp van sparren en ijstouwen vastgebonden aan den wal. Onvermoeid wordt dag aan dag, zoolang de vorst aanhoudt, van weerskanten gestreden, tot eindelijk het oproerige element zich voegt en bij het invallen van den dooi zich weer leent tot zijn gewone diensten. Trouwer bondgenoot van de bezetting is de wai, die zich uitstrekt langs de geheele binnenzijde van de gracht. Eiken planken en balken, bevestigd aan eikenhouten rib- ben, die tot palen dienen, moeten het wegbrokkelen en invallen tegengaan en een staketsel alweer het bestijgen bemoeilijken. Dan volgt een doorloopende gordel van groene dorenstruiken, vinnig van stekels, zooals de hand- schoenen getuigen, die worden aangekocht om ze door middel van teenen stevig samen te binden; en daarboven verheft zich de groene grashelling, behoorlijk van grep- pels voorzien voor het afloopen van het regenwater en gekroond met een „overste staketting". De bovenkant, met schelpzand bestrooid, vormt een soort van boulevard rondom de citadel. ïn druk gesprek met den Stadhouder gewikkeld, liep eens Janko Douwama driemaal hem rond l) en desondanks moet de grond telkens worden aangeslagen, om de noodige vastheid te behouden. Daaraan zijn zeker niet geheel onschuldig de nijvere mollen, ongewenschte mineurs, waarvan men op het Blokhuis veel last heeft, en op welker gevangenneming ter executie zoo nu en dan een premie wordt gesteld. Gestut door Noorsche balken en Bremer delen zijn hier en daar strijkweren, kazematten, aangebracht; grimmige vuurmonden staan er gereed om onwelkomen bezoekers een hartig: „halt!" toe te donderen. De rondeelen op de hoeken zijn eveneens van geschut wèl voorzien, en onder aan den wal steken, om te beter

') Zie de plaats uit Jancko Douwama's Boeck der Partijen aangehaald bij Eekhoff, Geschiedkundige beschrijving van Leeu- warden I, pag. IlI. BLOKHUIS IN DE 16" EEUW. 15 de gracht te bestrijken, de stereotype „mesecouwen"l) uit. Langs dezen weg binnen te dringen heeft dus heel wat moeielijkheden in; toegang tot de vesting geeft, behalve een kleine brug in het Zuidoosten, een groote „slagbrugge" of „valbrugge" in het Westen, de zijde naar de stad ge- keerd. Zij leidt naar de hoofdpoort, een poortgebouw in optima forma, met leien dak en looden goten en vensters voor den uitkijk. De zaal boven den ingang ziet er tamelijk confortabel uit: een vijftal tafels, lange en korte banken daaraan geplaatst, bankkisten langs den muur en elders, en een open kast vol schenk- en drinkvaten geven een niet ongezellig aanzien aan het vertrek. De verwarmbare, kleine kamer naast deze zaal, de „stove dair bij", zooals de inventaris, waaraan ik deze bijzonderheden ontleend heb 2), het uitdrukt, prijkt behalve met tafels en banken nog met een kleederkist met twee deuren en een buffet; maar in de „stove" boven de zaal heeft alles een een- voudiger aanzien: van „slechte" tafelen wordt gesproken en van een „klein kleederkist". Der edelluiden kamer, grenzend aan het laatstgenoemde vertrek, zal wel weer een wat rijker aanblik hebben opgeleverd. Is men nu, langs de portierskamer beneden, de poort doorgegaan, dan bevindt men zich binnen de eigenlijke citadel, een veelheid van gebouwen en gebouwtjes die, in bonte afwisseling tegen den binnenkant der wallen aan,, een groot grasveld omzoomen. Het is niet meer doenlijk precies te zeggen, welke van al de zalen en stoven en kamers onder één dak gelegen waren, maar tal van af- zonderlijke huizen zijn toch nog klaar te onderscheiden. Dicht bij de poort bevindt zich het hoofdgebouw, met twee torens versierd, en vroeger prijkende met den Duitsch- ') Vgl. F. H. W. Kuypers, Geschiedenis der Nederlandsche Artillerie (Nijmegen. 1869), I, pag. 135. ') Deze inventaris, berustende samen met eenige soortgelijke uit andere jaren in het Algemeen-Rijksarchief te 's Gravenhage, komt voor in excerpt op pag. 39 van de Bijlagen achter dee! II van Kuypers' geschiedenis der Ned. Artillerie. 18 HET LEEUWARDER Der knechten kamer en stove bevindt zich in een af- zonderlijk gebouw, misschien samen met de kamer der trawanten. Hier huizen de landsknechten, die de bezet- ting vormen van het kasteel, en, is ons vermoeden juist, ook de speciale lijfwacht van de Stadhouders. ïn de stove zijn hier en daar geschilderde wapens aangebracht; tafels en banken ontbreken niet, evenmin als de bedsteden, uit Pruisische delen getimmerd, en waarin de dappere krijgers rusten voor een gedeelte op keizerlijke bedden en pe- luwen en oorkussens en slapen onder keizerlijke wollen dekens, tot die gaandeweg opraken en door nieuwe van 's Keizers wege niet weer vervangen worden. De kamer der knechten was, vooral in den beginne, niet over-soliede, en onaangename verrassingen werden daardoor den be- woners nu en dan bereid; de beruchte Friesche winden dreven met het kranke dak maar al te gemakkelijk hun spel en deden meer dan eens de bezetting van het slot onverwachts geheel of gedeeltelijk onder den blooten hemel kampeeren. „Van den winde neergeworpen" was er heel wat getimmer noodig om het gevallene weer op de been en behoorlijk gedekt te krijgen. Ook om op de been te houden, al wat het Leeuwarder Blokhuis bevolkte, werd heel wat werk vereischt en de keukenmeester, hoe vol ijver voor zijn taak, zal zich met een zucht van verlichting menigmaal na gedanen arbeid teruggetrokken hebben in het nieuwgevloerde vertrek, naast zijn departement, hem tot een verblijf bestemd. Hij kan zich overigens thuis voelen in zijn keuken; de zaak wordt daar door hem en zijn helpers op groote schaal gedreven, getuige de inventaris.L) De haard, geflankeerd door de noodige tangen en vuurschoppen, heeft plaats voor een stevig vuur, en een „troch, daermen de varkens in broyt" d. w. z. met heet water ze overgiet, maakt het

') Deze inventaris is voor een gedeelte ontleend aan de Rent- meestersrekeningen, voor het grootste gedeelte echter aan de Inventarissen, bedoeld op pag. 15, noot 2. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 19 zeer waarschijnlijk dat de 18 braadspitten en 2 brandijzers, waarvan melding wordt gemaakt, niet louter tot stoffeering dienen. Het ossenhuis, het verkenskot en het vleesch- huis met zijn vleeschtouwen en zijn groot blok om het vleesch op te houwen zijn de leveranciers en ook het hoenderhuis levert nu en dan een bijdrage. Een groote koperen vleeschpot met draaivoet, 2 groote, 2 middelbare en één kleine koperen bakpan, 5 koperen potten en 3 dito ketels vormen een collectie om de meest verwende keukenprinses te doen watertanden en de meest verwende lekkerbek kan voldaan worden als 3 koperen mortieren en een dubbele steenen mortier met houten stamper daartoe in verbond willen samentreden. Zes ijzeren hengsels eindelijk met al hun toebehooren en 2 ijzeren roosters liggen klaar om als middelaars te dienen tusschen pannen en potten en de vlam, waarom die vragen. Een ruime kast, een „scappraye", bergt schotelen, saucieren, tellioren, kannen en potten, samen 297 pond aan tin, en dan is er nog sprake van „de sàle, daer het tinnenwerk in leyt". Een put levert het water, dat in nog een „troch" kan worden verzameld; een goot voert het afgedankte weg naar buiten. De „pasteioven", die in de rekeningen voor- komt, hoort misschien thuis in „der Heeren keuken", waar men tot de hoogste praestatie's op het gebied der kookkunst dient toegerust te zijn. Eindelijk behooren nog tobben en schepvaten tot de onmisbare en daarom ook aanwezige ingrediënten, terwijl de turfschuur de materie levert voor het hoog oplaaiende vuur, dat een eigenaardig schijnsel werpt over het drukke gedoe en knetterend instemt in het veelstemmig koor van rinkelende kettingen en schurende ijzers, van klaterend tinwerk en sissend gebraad en stemmen, die opklinken, bedrijvig kort in woord en weerwoord of in een liedeken, dat maat geeft aan den arbeid. Is zóó nu de keuken bezichtigd, dan leidt de weg van zelf naar den kelder, de causa m ovens van alle keuken- bedrijvigheid. Met de stove, die zich er boven verheft, 18 HET LEEUWARDER Der knechten kamer en stove bevindt zich in een af- zonderlijk gebouw, misschien samen met de kamer der trawanten. Hier huizen de landsknechten, die de bezet- ting vormen van het kasteel, en, is ons vermoeden juist, ook de speciale lijfwacht van de Stadhouders. In de stove zijn hier en daar geschilderde wapens aangebracht; tafels en banken ontbreken niet, evenmin als de bedsteden, uit Pruisische delen getimmerd, en waarin de dappere krijgers rusten voor een gedeelte op keizerlijke bedden en pe- luwen en oorkussens en slapen onder keizerlijke wollen dekens, tot die gaandeweg opraken en door nieuwe van 's Keizers wege niet weer vervangen worden. De kamer der knechten was, vooral in den beginne, niet over-soliede, en onaangename verrassingen werden daardoor den be- woners nu en dan bereid; de beruchte Friesche winden dreven met het kranke dak maar al te gemakkelijk hun spel en deden meer dan eens de bezetting van het slot onverwachts geheel of gedeeltelijk onder den blooten hemel kampeeren. „Van den winde neergeworpen" was er heel wat getimmer noodig om het gevallene weer op de been en behoorlijk gedekt te krijgen. Ook om op de been te houden, al wat het Leeuwarder Blokhuis bevolkte, werd heel wat werk vereischt en de keukenmeester, hoe vol ijver voor zijn taak, zal zich met een zucht van verlichting menigmaal na gedanen arbeid teruggetrokken hebben in het nieuwgevloerde vertrek, naast zijn departement, hem tot een verblijf bestemd. Hij kan zich overigens thuis voelen in zijn keuken; de zaak wordt daar door hem en zijn helpers op groote schaal gedreven, getuige de inventaris.x) De haard, geflankeerd door de noodige tangen en vuurschoppen, heeft plaats voor een stevig vuur, en een „troch, daermen de varkens in broyt" d. w. z. met heet water ze overgiet, maakt het

') Deze inventaris is voor een gedeelte ontleend aan de Rent- meestersrekeningen, voor het grootste gedeelte echter aan de Inventarissen, bedoeld op pag. 15, noot 2. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 19 zeer waarschijnlijk dat de 18 braadspitten en 2 brandijzers, waarvan melding wordt gemaakt, niet louter tot stoffeering dienen. Het ossenhuis, het verkenskot en het vleesch- huis met zijn vleeschtouwen en zijn groot blok om het vleesch op te houwen zijn de leveranciers en ook het hoenderhuis levert nu en dan een bijdrage. Een groote koperen vleeschpot met draaivoet, 2 groote, 2 middelbare en één kleine koperen bakpan, 5 koperen potten en 3 dito ketels vormen een collectie om de meest verwende keukenprinses te doen watertanden en de meest verwende lekkerbek kan voldaan worden als 3 koperen mortieren en een dubbele steenen mortier met houten stamper daartoe in verbond willen samentreden. Zes ijzeren hengsels eindelijk met al hun toebehooren en 2 ijzeren roosters liggen klaar om als middelaars te dienen tusschen pannen en potten en de vlam, waarom die vragen. Een ruime kast, een „scappraye", bergt schotelen, saucieren, tellioren, kannen en potten, samen 297 pond aan tin, en dan is er nog sprake van „de sàle, daer het tinnenwerk in leyt". Een put levert het water, dat in nog een „troch" kan worden verzameld; een goot voert het afgedankte weg naar buiten. De „pasteioven", die in de rekeningen voor- komt, hoort misschien thuis in „der Heeren keuken", waar men tot de hoogste praestatie's op het gebied der kookkunst dient toegerust te zijn. Eindelijk behooren nog tobben en schepvaten tot de onmisbare en daarom ook aanwezige ingrediënten, terwijl de turfschuur de materie levert voor het hoog oplaaiende vuur, dat een eigenaardig schijnsel werpt over het drukke gedoe en knetterend instemt in het veelstemmig koor van rinkelende kettingen en schurende ijzers, van klaterend tinwerk en sissend gebraad en stemmen, die opklinken, bedrijvig kort in woord en weerwoord of in een liedeken, dat maat geeft aan den arbeid. Is zóó nu de keuken bezichtigd, dan leidt de weg van zelf naar den kelder, de causa movens van alle keuken- bedrijvigheid. Met de stove, die zich er boven verheft, 20 HET LEEUWARDER beslaat hij een niet onaanzienlijke oppervlakte, die een niet gering denkbeeld geeft van de bergruimte daarbinnen. Bij het licht van kaarsen op een grooten ijzeren kandelaar, onderscheidt men vaag de stellages, uit zware boomen getimmerd, die zwoegen onder den last van allerlei pro- viand, en op den achtergrond staan „tresoren", ruime voorraadkasten, als niet te versmaden hulptroepen. De afgesloten wijnkelder zou met zijn verschillende buiten- landsche wijnen stof tot een geografische les kunnen le- veren; maar daarvoor is het hier de plaats niet en ook de vleeschkelder geeft tot geen uitweiding aanleiding; we gaan verder en richten ons naar het bakhuis. Achter de kapel stond dat oorspronkelijk, toegerust met alles wat tot de bakkerij dienstig is, en met een broodhuis in de nabijheid als reservoir voor het afgewerkte materiaal; „tuimelaars" en goudsche steenen waren aan den oven verbruikt; de inhoud van een waterbak voorkwam, dat al te substantiëele baksels gevaar deden ontstaan voor de lenigheid der knechten, en de schoorsteen, vaak geveegd, kon lustig rooken ondanks de rieten dakbedekking. In 1523 intusschèn wijst de aankoop van een partij Noorsche delen, wagenschotten, kerksparren voor steigerhout, latten, eiken ribben, lood, ijzer, spijkers, steenen, kalk, pannen en kachelen op groote dingen, die staan te gebeuren. Veel hout wordt verzaagd voor vensterkózijnen en zolderingen. Enkele maanden lang zijn metselaars en timmerlieden druk in de weer. Dan is op het Leeuwarder Blokhuis een nieuw gebouw verrezen, dat een nieuwe bakkerij, en daarnaast 3 kamers beneden en 2 boven en een keurig afgewerkt badvertrek, met inrichting voor warm en koud water, bevat. Van een kleinen en een grooten oven vindt men nu en dan melding gemaakt; mogelijk zijn het de oude en de nieuwe, die naast elkaar in gebruik zijn gebleven. Boven de oude bakkerij was gelegenheid het koren te warmen, vóór het blootgesteld werd aan de reeks van gedaanteverwisselingen, die het een' eetbaren vorm ten slotte zouden geven. Als eerste metamorphose-kast fun- BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 21 geerde een rosmolen, telkens opgelapt in den beginne, maar waarvan desondanks in een inventaris van 1530 l) wordt betuigd, dat hij „niet en deugt", en in een van 1547,3) dat hij ter ziele was, van ouderdom bezweken. Hij kan trouwens rusten in vrede, want zijn fiere collega, de hooge windmolen, die zich in den noordoosthoek van het Leeuwarder Blokhuis verheft, kan alleen den arbeid wel af. Echter niet zonder nu en dan een versterking te behoeven. Nieuwe Noorsche balken moeten het zware kruis aan den voet en het stevige geraamte op krachten houden; nieuwe „sporten" in de „vleugelen" en ijzers aan de molenroeden worden nu en dan vereischt; en vooral de zeilen vragen vaak vervanging en dwingen herhaalde- lijk tot aankoop van kamfas en garen. Een enkele maal ook zijn nieuwe molensteenen noodig, die in Deventer worden aangekocht en per schip naar Leeuwarden worden vervoerd. Van dezen windmolen wordt een heel ander getuigenis afgelegd dan van zijn kwijnenden confrater; bijna dage- lijks is hij in de weer, heet het; gelukkig voor de bezet- ting, dat hij zoo voortdurend wat te malen vindt. De korenzolders, waarvan er een zich bevindt boven de kerk,3) zijn behoorlijk voorzien; het kan zelfs wel minder, meenen de wormen, die in de rogge nu en dan voorkomen; een veronderstelling, die intusschen krachtig wordt weerlegd blijkens het aankoopen van „zeeckere menichte van scup- pen, daermen het cooren mede verschiet." Ook tarwe, naast rogge, is in groote voorraad aanwezig; haver, ten gebruike in de stallen, ligt opgeslagen op den haverzolder, en gerst, meel, boter, zout, wijn- en bierazijn en hop worden verder nog genoemd, benevens niet minder dan 1347 pond rijst.4) De dorst worde gelescht, nu de honger gestild is; de ') Bedoeld pag. 15, noot 2. a) Ibid. 3) Zie de rekening, bedoeld op pag. 1, noot 3. 4) Zie de inventarissen, bedoeld op pag. 15, noot 2. 22 HET LEEUWARDER brouwerij zij nu aan de beurt. Daarbinnen valt het eerst de groote brouwkuip op, een waardig pendant van wijlen Hertog Reinoud IlI van Gelre. Van dezen toch gaat het verhaal, dat hij, door een snooden broeder gevangen gezet, zoozeer in lichaamsomvang toenam, dat het onnoodig werd de deur van zijn kerker te sluiten en dat de muur moest worden uitgebroken, toen eindelijk het uur der verlossing geslagen had. Onze brouwkuip èök was zoodanig ge- buikt, dat men eveneens een opening in den muur van het voor haar bestemde verblijf had moeten breken, om, omgekeerd, haar binnen te krijgen. Boven een ijzeren rooster werd ze daar geplaatst, en toen het vuur weldra vroolijk opvlamde, kon ze met haar praestatie's beginnen. Boven het brouwhuis was het benoodigde daartoe gebor- gen; er is sprake van een windas en van vele korven, waarin mogelijk graan en hop werden neergelaten, en aan het maken en repareeren van zakken van kamîas verdiende ook de vrouw van den brouwer nog een aardig duitje. Het vereischte water wordt geleverd door een put, waar- mee het brouwhuis in regelrechte verbinding staat. Goten van masten gemaakt en van tappen voorzien voeren de afgewerkte vochten weg en leiden de bruikbare naar koel- vaten. Een groot aantal tonnen staat gereed om dan in laatste instantie het intusschen voor de consumptie gereed geworden brouwsel te ontvangen. De smederij van het blokhuis is voorzien van zelfs een tweetal vuurhaarden, van blaasbalgen, die met vischtraan worden lenig gehouden en waarvoor nu en dan staal, hout, huiden, hoepen en touw worden aangekocht, van aanbeelden, hamers, tangen en andere instrumenten, tot een smidse noodig.:) De wachthuizen aan den wal, het waschhuis en de waag bieden niets opmerkelijks; maar anders is dat met de kapel, of weidscher, de kerk van het blokhuis. Afzonderlijk staat, zij daar, ongeveer midden

') Vgl. naast de Rentmeestersrekeningen ook de Inventarissen, bedoeld pag. 15, noot 2. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 23 op het terrein, als trekt zij zich huiverig zooveel doenlijk terug van zooveel wereldsch bedrijf. Aan den ingang van het gebouw vindt men het gewone wijwaterbekken met de wijwaterkwast of „quispel", aan een koord bevestigd. De kerk zelve is eenvoudig in haar soort, zooals zij voor den dienst meest voor eenvoudigen bestemd is; maar er heerscht toch iets als van stille wijding in de betrekkelijk kleine ruimte met haar flauw flikkerend olielicht voor het H. Sacrament en haar schijn van kaarsen in de metalen kroon of in kandelaren op het altaar of vóór Heilige- of Mariabeeld. Op de groote feestdagen, op Kerstmis en op Paschen straalt van lichter glans het onaanzienlijk kerk- gebouw ; extra Kerst- en Paaschkaarsen en groote wassen toortsen werpen dan een vroolijk schijnsel om zich heen, straks zorgvuldig weer gedoofd door middel van dopho- rens en helmen. Aan St. Anna is de kerk gewijd; en St. Annendag dus ook, is voor haar een niet gewone. Dan bedienen in plaats van den gewonen kapelaan, die naast de kapel zijn woning heeft, de Minderbroeders de mis en zingen de vesper, en 10 ommekannen wijns is hun loon. Er is een trap in de kerk, die voert naar een galerij en in de sakristie worden de kostbaarheden bewaard: een verguld zilveren miskelk met ampullen, een rnisboek en andere zangboeken, ook de priestergewaden, de damasten „atnyt", „alven", met groen zijden lint geboord, en kazuifels, gevoerd met „bolcraen", een fijne stof, uit geitenhaar ge- weven; eindelijk nog de benoodigde miswijn, het misbrood en de wierook. Grenzend aan de kerk bevindt zich de goudsmidskamer, waar de aanwezige sieraden in behoor- lijken staat worden gehouden. In den toren der kapel is een uurwerk aangebracht. In verband met het gebouw, waarboven het prijkt, moge het gestadige voortglijden van den wijzer op de vergankelijk- heid aller dingen wijzen en stichtelijke gedachten kunnen wekken, voor de bezetting van het fort zal de klok, even- als de ook aanwezige zonnewijzer, wel meer tolk zijn geweest van den weibekenden „vriend met ijzeren hand": 24 HET LEEUWARDER ieder uur heeft hier zijn bestemming, waaraan geen man zich ongestraft kan onttrekken. Tot geen daad echter meer kan het uurwerk, hoe hard het moge manen, hèm opwekken, die gedwongen verblijf houdt in het kleine huis daar in de nabijheid der kapel, een der gevangenissen van het Leeuwarder Blokhuis. Men kent de verzuchting van den jongen Franschen dichter André Chénier, toen hij, slachtoffer van het woeden van Robespierre in de dagen van het schrikbewind, met zoovelen het uur van zijn ster ven wachtte:

„Peut-être est ce bientôt mon tour; Peut-être, avant que 1'heure, en cercle promenée, Ait pose sur Pémail brillant, Dans les soixante pas, où sa route est bornée Son pied sonore et vigilant, Le sommeil du tombeau pressera ma paupière!"

Met soortgelijke gedachten zal misschien menige gevan- gene hier hebben opgezien naar den wijzer op den toren, en zich hebben afgevraagd, wanneer voor hem het fataîe uur zou zijn aangebroken, waarop hij zou worden gevoerd naar het schavot in de nabijheid van het Blokhuis, of erger, nog eens weer naar den pijnigtoren met zijne huive- ringwekkende herinneringen. Als het intusschen waar is, dat, om de menschelijke verkeerdheid, gedeelde smart slechts halve smart is, dan wordt hier nog niet eens ]/s van het hoogtepunt bereikt; want ook in de nabijheid van de smidse en het broodhuis en onder de poort bevinden zich zulke „hondegaten", afgezien nog van de vrouwen- gevangenis en de bewaarplaats van delinquenten in de woning van den portier. En als eindelijk het nieuwe ge- vangenhuis x) verrijst, dan pas recht wordt de veel-gedeelde smart tot een minimum gereduceerd en wordt de klacht van Philips II over zoovelen der veroordeelden begrijpelijk,

') Zie boven, pag. 10. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 25 dat ze den dood niet vreezen, en dat ze, als men ze openlijk hun straf doet ondergaan, daarin jubelen en de omstanders trachten over te halen hun voorbeeld te volgen.1) Het Leeuwarder Blokhuis is uiteraard rijk aan middelen tot verdelging; schavot en galg staan daarin niet alleen. Nog slechts terloops hebben we een blik geslagen op het geschut, dat geplant staat op de wallen; we hebben dat nu wat nader te beschouwen. In het algemeen heerscht er op dit gebied in het begin der 16e eeuw zeer bonte verscheidenheid, èn wat de vuurwapenen zelve, èn wat de projectielen betreft;3) ook hier komen oud en nieuw en komen bronzen en ijzeren geschut voor naast elkander. De oude, korte, maar dikke en zware bombaarde, die steenen kogels slingert, is nog door 16 exemplaren ver- tegenwoordigd 3); de „tuimelaer" of mortier in 7, „zijnde seer wijt ende met sware ijseren banden omleght, waar achter aene in worde gevoecht een ijseren camere opte groote van den geschut passende, die men vult met bus- poeder om uyt te werpen groote swaerte van ronde ijse- ren ofte steenen bollen, recht op in der lucht, dewelcke int nedervallen, mits hunne swaerte ende crachte van poeder, groote schade ende gewelt doen".4) 'Het nieuwe geschut echter heeft reeds de overhand; kegelvormig toe- loopende kartouwen en halve kartouwen treffen we aan, scherpmetzers, waarvan Keizer Maximiliaan de vinder en vader wordt genoemd 6), en slanke, lichte slangen en kwart- slangen, zoo bijzonder geschikt om zich te wringen door de nauwe openingen der strijkweren in den wal of der rondeelen op de hoeken, met drakenkoppen versierd en

') Vgl. Theissen, Centr. Gezag en Fr. Vrijheid, pag. 495. ') Vgl. Kuypers, Gesch. der Nederl. Art., Tweede Afdeeling, Hoofdstuk I en II. s) Vgl. voor alles wat geschut en ammunitie betreft de Inven- tarissen, bedoeld boven, pag. 15, noot 2; daarnaast de Rent- meestersrekeningen, ook onder de uitgaven voor Artillerie. 4) Kuypers, Gesch. der Ned. Art. I, pag. 213. ') ld. II, pag. 6. 26 HET LEEUWARDER voor een deel gegoten door den beroemden Poppenreuter uit Mechelen. Er is een neiging bij den mensen om ziel te leggen in het ziellooze, waarmee hij veel verkeert; men behoeft niet juist Zola's „Béte Humaine" of zijn „Debacle" gelezen te hebben om te beseffen, dat een machinist als met een levend wezen kan verkeeren met de machine, die hij steeds berijdt, en dat een artillerist kan treuren bij het verminkte overschot van een stuk, waarmee hij veel doorleefde, als bij het lijk van een te vroeg gestorven vriend. Hij doet het spreken en een naam geeft hij het:

„Breeck, scuret al muer ende wal „Bin ick geheten, „Doer Berch en Dal boert minen bal, Van mi gesmeten".l)

Ook op het Blokhuis dragen zóó enkele kanonnen een eigen naam: „'t Bloemken Bleau" bloeit er, en het „Bloem- ken van Groningen" is er verdwaald; „Poppenreuter" zelf is er aanwezig en viert met het uitwerpen van steenen ballen de electie van den Keizer; de „duvel van Harlingen" verder is er een tijdlang te gast om er een verjongings-, en versterkingskuur te ondergaan. Het groote geschut, dat we tot nu toe bezagen, rust op affuiten met zwaar beslagen raderen, met tappen reeds voorzien, waardoor het kan draaien, of het is ingelaten nog in „laden", even uitgeholde balken, geteerd of geverfd, die de beweging van het richten moeten meemaken. Heel wat toestel is er noodig voor het gebruik: esschenhouten stokken om de stukken te lichten, bokken en touwen om het „uit ende in te laten", schaapsvellen om het van binnen te reinigen, lepels om het van kruit te voorzien, kolven om de kogels aan te stooten, vuurpannen om er de lont- stokken in gloeiend te maken, kisten tot berging van een en ander.

') Kuypers, Gesch. der Ned. Art. II, pag. 94. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 27 Veel klein geschut is er verder op het Blokhuis aan- wezig: serpentijnen en haakbussen meer dan 100 en ook een 50-tal morgensterren, knotsen met kogels van ijzeren punten voorzien, die weinig goeds voorspellend zouden opgaan boven de hoofden van al te vermetele vijanden, maar die nu bij de makheid der tijden werkeloos dom- melen in het nevelrijk der kazematten in den wal. Zooveel monden eischen heel wat voedsel; in het kruit- huis, door een stevig staketsel omgeven, staan, in flink gehoepte tonnen opbewaard, een keur van gerechten: grof kruit en knipkruit voor de knipbussen, en haakbussen- kruit — v/ant elk stuk heeft zijn bepaalde voorliefde ]) — en daarnaast nog de onvermengde ingrediënten: salpeter en zwavel. Een kruitmolen rnet vier stampers, een groote koperen pan en twee koperen ketels zorgen voor de be- reiding. Hoopen kogels, steenen en ijzeren, worden voort- durend op sterkte gehouden door steeds weer nieuwen aanvoer; ijzeren storm- en brandhaken, vorken en schop- pen treuren in donker-bruin roestig rouwgewaad, dat de schoone dagen van weleer voorbij zijn toen Focko trok voor 't huis van Rienck en Rienck weer 't huis van Focko neerwierp, toen „vrunden, helpers en helpers helperen" maar al te bereid gevonden werden om aan 't werk der vernieling meê de hand te slaan. In de harnaskamer is wapentuig geborgen voor de bezetting van het slot, en in het tuighuis liggen laden voor het geschut, vele oude raderen, assen „en andere rommeling, dienende tot de artillerie"; ook staan hier een paar tonnen vol ijssporen, die in barre winters in het waterrijke gewest onontbeerlijk kunnen blijken. Aan den noordelijken wal van het Blokhuis staan de stallen, eenvoudig, met riet gedekt, een grootere en een kleinere. Karrepaard en molenpaard zijn er, naast voor- namere rasgenooten, gebonden aan de krib. Op den zolder boven hunne hoofden liggen hooi en haver geborgen, die

') Vgl. Kuypers, Gesch. der Ned. Art. 1, pag. 199. 28 HET LEEUWARDER hun door middel van een windas nader worden gebracht; een wan is aanwezig om het laatstgenoemde voedsel te zuiveren. In een kamer onder hetzelfde dak huist de stalknecht en in de nabijheid van de stallen is de „drencke, daermen de paerden inne watert"; die wordt af en toe uitgebaggerd en schoongemaakt. De ossen hebben dit vóór op de paarden, dat ze be- halve over hun ossenhuis nog over een ossenweide te beschikken hebben; de varkens hebben niet dan hun kot: wanden van hout en riet, een zolder van kerksparren en een rieten dak. In de nabijheid van de afdeeling stallen is zeker ook de bergschuur voor de vele wagens en karren, die op het Blokhuis gebruikt worden; een vischkar trof ik er aan en een rolwagen; een slikkar, een hooi-en een bierwagen; een molenkar, een stortkar, een blok- en een houtwagen; verder nog een groot aantal handkarren, kruiwagens en berriën. Een boomgaard behoort er bij het Blokhuis; appel- boomen groeien er, door hoepen beveiligd tegen onge- wenschte aanraking, en een wingerd, met teen gebonden, smacht er naar zuiderzon en zuiderluchten; aan een specialen gardenier is de taak opgedragen om met een „houten reep" en „een yseren crauwele het quaede kruit", dat ook hier wast, uit den hof te verwijderen en er het gras te maaien. „Kwaad kruid" en muizen en ratten — want ook „muse- vallen" en „rottevallen" worden aangekocht — zijn een te onbehagelijk gezelschap, om er langer in te vertoeven; we staan liever nog een oogenblik stil bij het leven door de blokhuisbewoners binnen de citadel geleid.

IV.

Bij het schetsen van dit leven begin ik met het minst verkwikkelijke gedeelte van mijn taak; ik voer u eerst weer naar de gevangenissen terug; te zoeter smaakt de BLOKHUIS IN DE 16" EEUW. 29 vrijheid na een tijdelijk ontberen. Weinigen intusschen van wie binnen deze ruimten neerzitten, in voetboeien geklonken, de handen soms gekneveld bovendien of in het gevangenblok besloten, zullen de waarheid dier woor- den uit eigen ervaring eens kunnen bevestigen. Wel ver- melden de Rentmeestersrekeningen onder de gevangenen éénmaal een zekeren „Mager Hein", maar tenzij hij is ont- snapt en wraak heeft willen nemen over zijn tijdelijke vrijheidsberooving, moet het een andere dan de algemeen bekende en vaak gevreesde zijn geweest; want die is blijk- baar volkomen vrij in zijn bewegingen en blijft op het Blokhuis juist hier zijn meeste slachtoffers vragen. En had men hem zijn eisch vaak maar onvoorwaardelijk in- gewilligd, ja, desnoods hem geholpen zijn werk met spoed te doen, 't zou nog zoo heel erg niet geweest zijn; het is de tijd der doodendansen en niet den boer alleen ver- schijnt de geweldenaar als een helper en redder in den nood. Maar er is een tegenwerken en toegeven beurte- lings, dat, wanneer ten slotte hij toch zegeviert, het geheele proces des te pijnlijker doet zijn. Er wordt in zekere mate zorg gedragen voor de kerkerbewoners en voor hen die, al hebben ze wat te pronk gestaan met liedekens, gere- probeerde boeken of valsche daalders om den hals, of met een paar spinrokkens in den arm,x) ten slotte toch in hun vrijheid hersteld worden, is dat het danken wel waard. Zelfs wie het er met het gemis van zijn hand of zijn ooren afbrengt of met een doorpriemde tong of een brandmerk op zijn lichaam, heeft het er te beter om gehad. Maar bittere ironie wordt vaak die verpleging voor hen, voor wie verlenging van het leven slechts beteekent rekken van de mogelijkheid tot foltering en lijden, en uitstel van exe- cutie. Een zekere Auck b.v. werd gehangen na viermaal ter bank te zijn geleid. Zou Auck, bij de herinnering aan

') Vgl. voor dit gedeelte naast de Rentmeestersrekeningen ook de Crimineele Sententies van het Hof van Friesland uit dezen tijd, bewaard in het Rijks-Archiefdepot te Leeuwarden. 30 HET LEEUWARDER de sombere pijnkamer, waar bij het grillig flikkrend licht van toortsen en van kaarsen zoo onduldbre smart geleden was, en bij de kans om nög eens en nög eens te moeten doormaken, in erger mate, wat reeds werd doorgestaan, niet met smachtend verlangen hebben uitgezien naar het einde, op welke wijze dat dan ook komen mocht? Was het wel zoo heel groote ondankbaarheid, als zij zich den barbier van het Blokhuis, die telkens haar wonden cu- reerde, weinig verplicht achtte? En niet veel anders zal het zoovelen zijn vergaan, die, na allerlei kwellingen vooraf, ten slotte met den zwaarde werden gericht, ge- worgd, verbrand of gehangen. Intusschen er wordt voor allen, die gevangen zijn, in zekere mate zorg gedragen. Eenige bossen stroo strekken hun tot ligplaats: dat is zachter dan de naakte bodem; dekens beschutten hen voor de ergste kou; voedsel wordt hun verstrekt, waarvoor de cipier per man en per dag een bepaalde vergoeding ont- vangt; op tijd worden de kerkers behoorlijk gereinigd. Ook medische hulp wordt, zoo noodig, verleend. En die noodzakelijkheid doet zich nu en dan voor, want hoe ook afgezonderd uit de menschelijke samenleving, aan wat menschen zoo al overkomen kan staan ze ook hier nog bloot. Voor rekening van den Keizer wordt een gevangene gecureerd van een groot gat, hem „in den rug gevallen" door de pokken; voor een anderen zieke worden verple- gingskosten in rekening gebracht; één sterft er, ondanks die zorgen, en — als compensatie zeker — wordt Grietje, 't „vroedwijf", geroepen bij een heidensche vrouw, die gevangen zat op 't Blokhuis. De kleine zigeunertelg, aan wie zij kort daarop het leven schonk, werd onder weinig opbeurende omina geboren, tenzij het lot hem later dacht schadeloos te stellen voor wat het in zijn prille jeugd aan hem misdeed. Heerlijke geschiedenissen, vooral op jeugdigen leeftijd met graagte verslonden, die van ontsnappingen uit kerkers! De eerste gedachte, die flitst door het brein; het rijpende plan; het geduldige schaven en krabben met de nietige BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 31 scherf;'de ontdekking bijna; dan het groeien der opening; eindelijk de vlucht in het holle van een donkeren nacht; dat zijn alle stadia van een proces, in spanning gevolgd en in sympathieke deelneming met den held van het ver- haal. Op het Leeuwarder Blokhuis hebben we onze fan- tasie niet van noode om nog eens weer die sensatie uit onze jonge jaren te voelen. Er wordt werkelijk gewag gemaakt van een uitbreken bij nacht; en Hanske metse- laar krijgt in last het gat weder dicht te stoppen „twelck die gevangens gebroecken hadden". Onmiddellijk daarop wordt een zware eikenhouten plank gekocht voor de ge- vangenis bij de smidse, wordt 4 dagen lang hout gezaagd en drie pond koperdraad verbruikt aan 't venster boven die cel. In het broodhuis en de smederij, grenzende aan het gebouwtje, wordt een tijdje lang ijverig gemetseld en ook de andere kerkers worden versterkt en beter voorzien; de „hondegaten", en „het duystere vangenisse" zijn voor- taan veilige bewaarplaatsen, zelfs voor arme „onzinnigen", die het in hun woestheid hun medemenschen te lastig maakten en den cipier genoeg te doen vaak geven. Wij wenden ons af; ons blijven zou hun toch niet ba- ten. Het leven en bedrijf der landsknechten vraagt nu onze aandacht, 't Is een curieuse verzameling, het troepje krijgers, dat de bezetting vormt van Leeuwardens citadel. Van alle oorden in en ook buiten de Nederlanden zijn ze samengestroomd; bont is hun kleeding en bont is hun taal. Evert „Platnuese" moge in zijn naam geheimzinnig de plaats van zijn afkomst verbergen, Jan Seldenrijck is al niet eens tevreden met de aanwijzing, dat hij meer dan anderen lijdt aan het gewone euvel van een platte beurs; Jan Seldenrijck van Groningen noemt hij zich; hij weet zeer wel, dat er onder de Van Kollums en Van Dokkums broeders zijn, met wie men hem anders zou kunnen ver- warren. Zij kennen allen min of meer de kwaal, waaraan hij lijdt en kunnen hem nazuchten : 32 HET LEEUWARDER „Gheldeloos, ghi doet mi pijn. „Al mijn vruecht doet ghi verdroogen. „lek soude so gaerne vrolijc zijn, „Woudt mijnen buydel ghedooghen. „Het was mi van te voren gheseyt, „lek en wouder niet na hooren. „Hadde ick een penninexken wech gheleyt, „Dat mochte ick nu oorboren. „Doen ie goet geldeken had in mijn tas, „Doen ghinc ie metten goey ghesellen. „Mer nu mijn ghelt is al verteert „Nu moet ie boomkens tellen.

„Wanneer ie in die taverne come, „Ter tafelen ben ie haest geseten, „Dan make ie mi van achter uut, „Dat die goey ghesellekens niet en weten.

„Pot ende kanne, het is al verteert. „Waer sal icx meer gaen halen? „Die vrouwe, die mi te borghen plach, „Die moet ie nu wel betalen.

„Eten ende drincken is mijn motijf. „Te sitten metten vollen balghe. „Als iet ghebrenghen can int lijf, „Voor die dore en staet gheen galghe.x)

Uit Zwol, uit Steenwijk, uit Blokzijl, uit Ootmarsum, uit Oldenzaal en Deventer, uit Den Haag, ja uit Emden en Heidelberg zijn ze samengekomen, en toch hebben ze in al hun verscheidenheid wel iets ook gemeen; hun af-

*) Antwerpener Liederbüch vom Jahre 1544, uitgegeven dûor Hoffmann von Fallersleben in Horae Belgicae, pars XI; lied LI, op pag. 74. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 33 komst uit de lagere lagen der maatschappij, het bankroet van hun leven, een verleden vol avontuur, een groote, erkende voorliefde voor Wijntje en voor Trijntje: „Sinte Noywerc hebben si vercoren „Tot hunnen alder besten patroon. „Si hebben hem dapperlijc hulde gesworen, „In leechdom eeren si zijnen persoon. „Sinte Luyaert hebben si om ghedraghen, „En Sinte Noywerc heerlic gheviert, „Si hebbense ghedient bi nachte, bi daghen „Sinte Reynwyts heeft hen bestiert".

„Ie drinc so gheerne mijn buyexken vol", erkent er één, en allen stemmen van harte in met het refrein:

„Hi laet ons schincken en clincken, „En laet ons maken den dobbelen haen. „Mijn keelken moet wijncken drincken, „Al sou mijn voetken barvoets gaen".J)

Met ledigheid en luiheid echter is het nu gedaan. Al is aan het leven op een Blokhuis in vredestijd ook niet àl te veel arbeid verbonden, er valt steeds wat te doen. Het geschut moet behoorlijk onderhouden worden en nu en dan beproefd; de vele kogels, die worden ingelost, bewijzen dat er geschoten wordt al loopt geen vijand storm en vóór het zoover is vereischt het laden van al de stukken heel wat zorg. Dan moeten raderen en laden geteerd en met een streekje verf wat opgesierd, rustingen, spiesen en hellebaarden schoongemaakt en gesmeerd wor- den. Grootere bedrijvigheid nog heerscht er, als een enkele maal nieuw geschut zal worden gegoten. Het giethuis wordt extra nagezien, het dak gestopt, een heele schuit Bergerturf opgedragen, hout gezaagd voor een slede, waar ') Antw. Liederb. CLXXIV, op pag. 264 v. Horae Belg. XI; eenigszins veranderd. 3 34 HET LEEUWARDER de slang op rusten zal als men ze boort, en 30 sparren worden verwrocht aan het groote gietfornuis. Nog meer legt het maken der ammunitie beslag op de werkkracht der knechten; wel rust op den busmeester de verant- woordelijkheid voor de meerdere of mindere bruikbaarheid van het geproduceerde vuurwerk: kruit en vuurpijlen en vuurballen; maar zonder de hulp der knechten zou hij zich van zijn taak moeielijk kunnen kwijten. Wal en hof eischen verzorging; telkens zijn mannen bezig schelpzand te strooien en het gras, dat er te veel is, weg te maaien. En vooral als er gebouwd wordt op het Blokhuis is er voor de knechten veel te doen, maar ook menig extra stuivertje te verdienen. Steenen moeten worden opgedragen uit de schepen, die gemeerd liggen onder aan den wal; op kruiwagens en handkarren worden ze „geschoven" naar het huis en gestapeld op de plaats, in den boomgaard of elders. Honderden tonnen kalk en heel wat schuiten zand worden aangevoerd; zand en kalk moeten gelost, gemengd en beslagen worden. Dan weer komt het nieuwe geschut aan, uit Utrecht verzonden of van Mechelen afkomstig; met raderen en laden, er bij be- hoorende, moet het aan land worden gebracht, in he^ schieten geprobeerd, en verder gesleept naar het nieuwe rondeel, waar het een blijvende plaats zal vinden. Meer dan 20 man zijn er 8 dagen lang meê bezig. Zoo wordt de oefening der landsknechten voor velen afgewisseld door allerlei arbeid en slechts nu en dan is er gelegenheid om het oude, lustige refrein uit vroegere onbezorgde dagen nog eens weer te doen opklinken. Hoe afgelegen ook, het Leeuwarder Blokhuis blijft niet vreemd aan de gewichtige gebeurtenissen, die worden af- gespeeld op het wereldtooneel; het leven van den grooten meester in de verte leeft het meê; het jubelt in zijn wel en het deelt in zijn weê. Nog maar pas noemde Karel -V zich Heer van Friesland, toen de Keizerskroon hem lokte in het verschiet; het rijk, waarin de zon al niet onder- ging, maakte aanstalten zijn grenzen nög verder uit te BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 35 zetten. Maar het imperatorschap werd Maximiliaans jon- gen kleinzoon heftig betwist; niemand minder dan de Koningen van Frankrijk en Engeland daagden op als concurrenten. Geld — men wist dat toen reeds — ver- mocht veel; gebeden konden mogelijk ook wat uitwerken; den Minderbroeders in Leeuwarden werd 1 £ uitbetaald voor hun tusschenkomst ten gunste van 's Keizers electie. Intusschen moest er vinnig om de zege gestreden worden; in spanning wachtte men den uitslag af en 5 goudguldens voor een nieuwen tabberd werden gegeven voor de eerste boodschap van Karels verkiezing, die op het Blokhuis aankwam. Toen maakte men zich op om de blijde ge- beurtenis naar waarde te vieren. Zwaar dreunende kanon- schoten maakten de bevolking bekend met het welkome nieuws en 30 sparren werden in den hof verbruikt tot palen om er tafelen en banken op te leggen tot het banket, dat men hield „doen delectie geschied was van den Keyser, ons genadigen Heere". Drukke bedrijvigheid heerschte in stallen en vleeschhuis, in keuken en brouwerij en gezellige kout klonk op bij schuimende bekers, malsche bouten en sterk gekruide gerechten. Dan wordt de stemming losser nog bij 't ophalen van oude heldendaden en dolle avon- turen, en wie „een nieuw liedeken" kent, die geeft het graag ten beste. Wekt het slot een weemoedige herinne- ring: „Die dit liedeken dichte, „Dat was een ruyter fijn. „Hi hevet wel ghesonghen; „Hi en mach bi zijn lief niet zijn", *) een ander verdrijft die ras weer en vindt algemeene instemming: „Maer die dit liedeken eerstwerf sanck, „Hi hevet wel ghesonghen.' „Hi hevet alle vroukens lief! „God scheynde die verraders tonghen".2) ') Antw. Liederb. CLXV, Horae Belg. XI, pag. 248. a) ld. CLXII, Horae Belg. XI, pag. 243. 36 HET LEEUWARDER Er moet al een dichter bij de gratie Gods gescholen hebben onder de Leeuwarder landsknechten, zou het toen spontaan zijn geboren, maar bijval zou het zeker gevonden hebben, het nieuwe lied van 's Keizers verkiezing: „Lof toeverlaet, Maria zonder sneven! „Dies mogen wi wel loven sonder respijt, „Den Keyserliken hoet die is ons coninc bleven! „Dies moghen wi wel maken groot jolijt „In desen tijt! „Ende al met hem verblijden, „Ende laten trueren lijden.

O, princelic graen, ghi zijt souvent idone, „Want den oppersten coninc heeft u so wel versint, „Ghi sult ontfaen die Keiserlicke crone! „En acht dese nijders' tonghen niet en twint! „Ghi zijt gemint! „Wil U noch yemant deren, „Wi sullent helpen weren „Met lijf ende ghelt, als ghi op velt „U tenten stelt. Der leeuwen moet sweit „Met schilden ende met speren !" :)

Elke medaille heeft haar keerzijde; Karel's verkiezing deed de spanning, die sinds lang bestond tusschen hem en Frans I van Frankrijk, eindelijk in een openlijken strijd overgaan; de geweldige worsteling van de twee grootste machten in Europa nam een aanvang en zou voortduren, bijna onafgebroken, tot pas het midden van de 18e eeuw een korten tijd van verzoening en verademing zou brengen. Grimmig wierpen de beide kolossen zich op elkaar; de volken zagen in spanning toe, leden en baden; ook in Leeuwarden werd plechtige ommegang gehouden en stegen gebeden op om victorie voor den vorstelijken meester. En als dan het bericht komt van de schitterende zege, ') Antw. Liederb. CVII in Horae Belg. XI, pag. 162 vlg. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 37 voor Pavia bevochten — de vijand verpletterd, Frankrijks koning in gevangenschap — dan juichen 's Keizers onder- danen, dan juicht weer het Blokhuis. De korte winterdag is te kort om al den jubel te omvatten: vijfhonderd brand- houten worden gekocht „daermen tvier af maecte, doen de K. M. de victorie gehadt hadde voor Pavye tegen den Coninck van Vranckrijcke", een heele schuit turf wordt ingeslagen voor hetzelfde doe! en pek- en teertonnen worden mede gebezigd tot opbouw van den geweldigen brandstapel. Haastig vluchtend voor de begeerig lekkende vlammen verheft zich de donkere rookzuiî, spreidt in rustige zweving zich dan uit en blijft hangen boven het terrein als een machtige koepel, die nu en dan opgloeit bij het hooger laaien van het vuur. Het geknetter van het brandende hout mengt zich met de jubelende stemmen der feestvierende knechten en nu hier, dan daar treedt van het bonte samenstel van gebouwen en gebouwtjes een schilderachtig hoekje in het rossige licht, om zich even later weer in schemering of duisternis terug te trek- ken. En al luider klinkt het gejoel en al doller wordt de pret, tot met het minderen van den gloed en het vorderen van den nacht ook de stemming zakt en eindelijk nog slechts de eenzame wachter bij het haast gedoofde vuur zich bewust is dat er feest werd gevierd dien dag en tot korting van den tijd bespiegelingen kan houden op het thema: sic transit gloria mundi. „Sic transit gloria mundi" — de waarheid dier bewering treedt den bewoners van het Blokhuis ook op een andere wijze nu en dan overtuigend voor oogen. Aan zes eiken staken hangen de lijken van zes knechten, die met het zwaard gericht werden: zij prediken het luide van hun hooge schouwplaatsen en zij vinden een stil en aandachtig auditorium. Slechts „Hans Scarprichter" heeft reden om zich te verheugen; een financieel buitenkansje en een paar nieuwe handschoenen bracht hem de dag en ook zijn dienaars, de bierdragers, hebben elk voor wijn 15 stuiver opgestreken. Zes sleden, elke slede van 3 stuiver, 38 HET LEEUWARDER voeren „de doode lichamen, de raden ende staken uit" ... en dan keert alles terug tot den gewonen gang van zaken en is spoedig de indrukwekkende les vergeten. Intusschen is op den slag bij Pavia de vrede van Madrid gevolgd, zoo haast niet gesloten of ook al weer verbroken. Italië vooral wordt nu het tooneel van den krijg; daar- heen begeeft zich dan ook de Keizer; om zijn behouden overkomst wordt weer in Leeuwarden gebeden. Zóó volgt men uit de verte den vorst op den voet, volgt de wisse- lende kansen van den krijg met smeeking en gejuich, tot de eindvrede van Crespy voorloopig, na een viertal oor- logen reeds, de vijandelijkheden doet staken. Maar Karel V zorgt er voor dat desondanks de gelegen- heid om te jubelen in zijn groote daden zijn onderdanen niet ontbreekt. Enkele jaren slechts later brandt weer het geschut los op het Leeuwarder Blokhuis en meldt een victorie van den Keizer; brandende pektonnen vieren weer een triumf: het Duitsche protestantisme, dat naar de wapenen had gegrepen, was bij Mühlberg verslagen. Zeker niet algemeen echter was ditmaal öök de vreugde in het Friesche land; de tijd kwam nader dat het getal aanmer- kelijk zou slinken van hen, die instemden in den jubel over een neerlaag van de zaak der Hervorming. Naar het Leeuwarder Blokhuis stroomen dus voortdu- rend berichten over wat er wordt afgespeeld op het tooneel der groote wereldgebeurtenissen; nu en dan wordt het enkelen der knechten gegeven ook zelf een kijkje naar buiten te nemen; zoo b.v. als er gelden worden gezonden naar Brabant en een militair geleide de tonnen en korven, waarin de kostbare materie is geborgen, tegen verdachte nieuwsgierigheid krijgt te beveiligen. Zoo'n reis, op zich zelf vol van afwisseling, moet een welkome onderbreking zijn geweest van den gewonen sleurgang der dingen. Dichter bij huis onderhoudt de bevolking van de citadel communicatie met de stad op velerlei wijze, ook door de arbeiders, die bijna voortdurend daarbinnen verkeeren. Een machtig potentaat in die dagen was de Friesche wind, BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 39 die den eersten Hofspresident, zoo vol moed en werklust naar deze streken getogen, binnen een jaar tijds knakte als een bloem op het veld, die Sonnius op zijn inquisitie- reis zich minder wèl dan anders deed gevoelen, die het gevaarlijk maakte om in den avond, bij het schijnsel van toortsen, -de met riet gedekte hutten der kleine luiden te naderen. Wij zagen reeds hoe hij ook de daken van het Blokhuis niet spaarde en riet-, en lei- en pannendekker zijn met hem in voortdurende worsteling. De loodgieter ook wordt telkens ontboden om te voorkomen, dat het regenwater doordringt naar plaatsen, waar men er minder op gesteld is. Timmerlieden, metselaars en opperlieden hebben bij een nieuwen aanbouw de handen vol en de tand des tijds, toen scherp als nu, geeft ook zonder dat hun veel te doen. Dan nog prijst de glazenmaker de breekbaarheid van het glas en stopt en soldeert en her- nieuwt heel het lange jaar door. De smid brengt nu en dan leven in de smederij en de slotenmaker sluit ieder jaar weer zijn contract tot de leverantie van sloten en slotelen en tot reparatie van wat herstel behoeft op zijn terrein. Zelfs de privaatveger .... maar daarover past het te zwijgen. We stijgen naar hooger sfeeren. Over den maarschalk vond ik weinig; een enkele maal een naam; daarbij bleef het. Maar beter kennen we de Stadhouders,]) die achtereenvolgens, voor korter of langer tijd, overeenkomstig hunne instructie, het Blokhuis be- woonden. Hugo, graaf van Leisnig, is de eerste na de definitieve onderwerping, aan wien Leeuwarden, in plaats van Franeker en later Harlingen, tot residentie werd aan- gewezen, om van daar uit het Friesche land te besturen. Dat was geen gemakkelijke taak na de pas gedempte onlusten; echter is ze door hem op waardige wijze ver- vuld. Waar het noodig bleek, trad hij op met groote ') Vgl. voor het korte overzicht der Stadhouders, dat nu volgt, de gewone Friesche kronieken van Ubbo Emmius, Winsemius, Schotanus; verder ook voor de Gouverneurs uit den tijd van Karel V mijn Centraal Gezag en Friesche Vrijheid. 40 HET LEEUWARDER strengheid; maar in het algemeen drong hij aan op het bewaren van den vrede, en trachtte door geven en nemen tot het behoud daarvan zelf mee te werken. Te groote eischen van medestanders werden beslist afgewezen, ma- tige belooniïigen echter niet geweigerd, bekeerde vijanden bij vrienden van ouds niet achtergesteld. Zoo gelukte het hem „gut regiment, frieden und ordnung" te scheppen in het geplaagde land en weldra kon het Blokhuis zijn poorten openen voor Hertog George van Saksen in per- soon, die kwam om het werk, door zijn Gouverneur be- gonnen, tot een goed einde te voeren. Spoedig daarop vinden we Hendrik, graaf van Stolberg-Wernigerode met het Stadhouderschap bekleed. Een merkwaardig, een zeld- zaam sympathiek man, die Graaf van Stolberg! Als een vreemdeling kwam hij naar deze streken en in korten tijd krijgt hij het Friesche land, waarvan later een Raadsheer van Karel V getuigen zou, dat hij er, nu ja, we! een tijd lang blijven, maar voor geen geld ter wereld sterven wilde, zóó lief, dat hij er wenscht begraven te worden, toen hij, in Keulen vertoevende, zijn einde voelde naderen. Meê- en tegenstander om het zeerst prijzen hem, roemen zijn takt, zijn rechtvaardigheid en zijn ijver in het bevorderen van orde eri welvaart. Er heerschte rouw in stad en land toen de sombere stoet, die hem naar zijn laatste rustplaats voerde, het Blokhuis verliet. Vier edellieden droegen de baar, twee schreden vooruit met vaan en wapen; twee volgden en voerden bij den teugel zijn paard, met een lang, zwart kleed behangen. Dan kwamen nog meer dan 200 geestelijken uit de kloosters in de nabijheid en uit de stad; die allen — zegt Winsemius1) — werden na de uitvaart op het Blokhuis te gast genoodigd. Heel anders vergaat het zijn opvolger, Graaf Everwijn van Bentheim. Van binnen en van buiten de grenzen bestookt, meent hij een exempel te moeten stellen: Friesche

') Chronique ofte Historische Geschiedenisse van Vriesland, Franeker 1622, pag. 408. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 41 edelen bestijgen het schavot, vóór het Blokhuis opgesla- gen; maar hun bloed komt neer op des Stadhouders eigen hoofd. Al heel spoedig is hij tegen het groeiend verzet niet meer opgewassen, en als ook de komst van den Hertog zelf niet meer in staat is den tegenstand te breken, gaat het land over in handen van Karel V. Het zou mij te ver voeren, wilde ik lang stilstaan bij de mannen, die, resideerende op het Leeuwarder Blokhuis, zijn plaatsvervangers hier waren. Floris van Egmond en Willem van Roggendorf waren ephemere verschijningen; Schenck van Tautenburg een geducht krijgsman, een uit- nemend strateeg, een krachtig en beleidvol regent, een trouw dienaar van zijn meester. Hem gelukte het Fries- land, naar de uitdrukking dier dagen, „over een te bren- gen" en het voor den Bourgondiër te bewaren als een rustig, langzaam opluikend bezit. Een korten tijd laat dan Maximiliaan van Egmond den glans van zijn roem lichten öök over deze streek; Maximiliaan van Egmond, „de laat- ste" — naar Potgieter's voorstelling x) — „die stierf zooals het een ridder past — na de toediening des heiligen olie- sels, geharnast en gespoord, het zwaard aan de heup, den mantel om de schouders, het gulden vlies op de borst, den brekenden blik op de ijzeren handschoenen, en den helm met pluimen vóór hem gevest; die zijn jongste oogen- blikken doorbracht, of sterven slechts reizen v/are naar een schitterend tournooi, even moedig van zijn vrienden afscheid nemende — heuschelijk zijnen getrouwen gedach- tenissen uitreikend — levenslustig met zijn' ouden valke- nier over zijn lievelingsvogels koutend — dankbaar den gastmaalsbeker ter eere zijns Keizers ledigend — den geest gevende onder de verklaring, dat hij nimmer met ketters klonk". Zijn verscheiden doet het Stadhouderschap overgaan op Johan van Ligny, Graaf van Aremberg, den Zuid-Neder-

') Het Rijks-Museum te Amsterdam, pag. 316 in: E. J. Pot- gieter, Proza 1837—1845, 7e druk, Haarlem, H. D. Tjeenk Willink. 42 HET LEEUWARDER lander, die, naijverig op zijn hoogheidsrechten, met het Hof van Friesland weldra in vinnigen twist geraakte; de man, onder wien de oorlogswolken al donkerder en drei- gender zich samenpakten, tot ze met de eerste bliksem- schicht, waarin ze zich ontlaadden, Stadhouder velden. Bij Heiligerlee bezweek hij, strijdende voor de zaak van zijn Koning en zijn plaats liet hij na aan den graaf van Megen, aan Gaspar Robles weldra, die dijken meer geëigend vond dan privilegiebrieven, om watervloe- den te keeren, wiens rijdier als „des kolonels paard" is vereeuwigd in de Rentmeestersrekeningen en wiens naam bewaard is gebleven in het Caspar-Robles of Kolonelsdiep. Dat Rennenberg eindelijk zich het Blokhuis zag ontslippen en van bestemming veranderen, zagen we reeds. Als van zelf brengt de aanwezigheid dezer hoogste machthebbers op het Blokhuis bijzondere drukte meê van allerlei aard. Met hun „hofgezin" en hun lijfwacht ver- meerderen zij de bevolking. Een kapelaan, een secretaris, een heraut, een „overste stalknecht" en een „stalknecht- ruyter", een „snyder", een brouwer, meer dan gewoonlijk bedreven in zijn vak, en nog 11 man, zonder nadere be- roepsaanwijzing, vormden het personeel van Van Tauten- burg; uit 12 „hellebardiers" of „trawanten" bestond zijn lijfwacht.3) Boden komen en boden gaan; ze brengen brieven over van de centrale regeering: berichten, adviezen, bevelen en plakkaten; ze trekken uit om kondschap in allerlei vermomming, dragen stukken naar Brabant of bevelen of oproepingsbrieven naar kloosters en stinsen, naar grietenij- en stadsbesturen. Raadsheeren melden zich aan en Commissarissen uit het zuiden; gewichtige bespre- kingen worden gehouden en spannende momenten door- leefd, vooral als in het naburige reventer der Minderbroe- ders de Staten zijn vergaderd en beraadslagen over de gedane petitie. Heel wat schipperskunst wordt dan ver- eischt om tusschen alle klippen door te zeilen, zoo min

) Zie Theissen, Centraal Gezag en Friesche Vrijheid, pag. 118. BLOKHUIS IN DE 16e EEUW. 43 mogelijk prijs te geven en toch zooveel mogelijk te be- reiken. Hoop en teleurstelling wijken beurtelings voor elkaar, tot vreugde heerscht of verslagenheid, al naar mate de afloop gunstig is of ongunstig. Maar pas recht in de tijden, als ook de Canselarij gehouden wordt binnen Leeuwardens citadel,x) is deze de hartader van het Friesche bestuur, waarvan elke actie uitgaat en waartoe alles weer- keert. Dan ook trekken deurwaarders uit en citeeren naar hun bevolen is; partijen verschijnen en vragen om recht; commissarissen reizen af tot het onderzoek, aan hun scherpzinnigheid toevertrouwd; de Substituut van den Griffier opent zijn vangtochten; Grietmannen voeren onder escorte delinquenten aan en leveren ze af op het Blokhuis. Eén figuur slechts, die trouwens gewoon is achteraan te komen, blijft mij nog over te bespreken. Het is Mincke, de Nar, die een korten tijd binnen de vesting verblijf hield. Te zijnen faveure staat in de rekening van 1517 tot 1519 een uitgaaf voor rood laken en voering geboekt, en een voor geel dito om den rok meê te boorden. Nog twee nieuwe pakken worden in deze jaren voor hem aan- gekocht. Waarlijk, hij heeft niet te klagen en kan in goeden luim lustig den spot drijven met allen en alles, ook met deze poging om de eeuwen te overbruggen en een deel te doen herleven van een verleden, dat onher- roepelijk voorbijging.

*) Vgl. Eekhoff, Geschiedk. Beschrijving van Leeuwarden, I, ag. 113 en 114.

Voor en ea de Reformatie te IJIst,

door

H. J. BUSÉ

VOORWOORD.

Een enkel woord over de vonnissen van het Friesche Hof vóór en na de Hervorming, waaruit ik voor dit artikel alleen die ontleende, welke betrekking hebben op Ulst. Opdat de lezer eenigszins zal kunnen oordeelen over het geheele materiaal, deel ik hier het volgende mede. Het aantal vonnissen van af 3 December 1525, (waarbij Wilhelmus Tancks, die Maria geblasphemeerd heeft, tot tongpriem en boetedoening wordt veroordeeld), tot 4 De- cember 1574, bedraagt ongeveer 220. Vóór 1525 worden echter geen vonnissen gevonden, die betrekking hebben op ketterij, tenzij men dat van Heynrick van Eewijck meerekent, die 2 Maart 1517 ver- oordeeld wordt, een stuk van zijn tong gesneden te worden, „omdat hij grijsselicken en onchrystelyck tegens God al- machtîch mondelyck heeft geblassphemeert". Op weinige na is uit al deze vonnissen gemakkelijk op te maken, of de veroordeelden doopsgezind, luthersch of calvinist waren. Gezamenlijk vullen deze vonnissen drie sententieboeken, waarvan het eerste begint den 23sten September 1516, waarbij men telkens de parallelle plaatsen in de Crimineele Rollen en Rentmeesters-rekeningen dient te vergelijken. Ten slotte een woord van hartelijken dank aan Mevrouw C. E. van Siegenbeek van Heukelom, geb. Fockema, te Rotterdam, de ijverige en nauwkeurige afschrijfster dezer vonnissen, aan wier vriendelijke bemiddeling ik ook de hierboven genoemde gegevens dank.

ULST, 1909. DE SCHRIJVER. I. Vóór de Hervorming.

Als nooit genoeg te waardeeren bron voor het tijdvak onmiddellijk aan de Reformatie in Friesland voorafgaand, gebruikt men altijd het bekende „Bloedig Tooneel of Mar- tenaars-spiegel der Doops-Gesinde ofWeereloose Christenen, door Tileman van Braght"; maar het is bekend, hoe deze auteur vaak afging op mondelinge mededeelingen; en nu mogen wij daaraan vele en hoogst interessante bizonder- heden danken, wij zijn toch ook van te voren gewaar- schuwd, dat Van Braght zich juist daardoor vaak moest vergissen; zijne berichtgevers toch hadden meer de inte- ressante bizonderheden op het oog dan de belangrijkste feiten; toch danken wij juist aan deze mondelinge gege- vens vaak mededeelingen, die wij natuurlijk tevergeefs zoeken in de Sententiën, Crimineele rollen en Rentmeesters- rekeningen van het Friesche Hof in het Rijksarchief te Leeuwarden; doch telkens weer zullen wij de Martelaars- spiegel hebben te toetsen aan het zeer omvangrijk mate- riaal in Leeuwarden. Waar ik mij in dit artikel tot taak heb gesteld, in de eerste plaats na te vorschen wat aan de Hervorming te Ijlst voorafging, kan ik niet beter doen dan af te schrij- ven hetgeen ik dienaangaande te Leeuwarden vond, en te liever doe ik dit, omdat Ulst het droevig voorrecht bezit, de eerste Friesche Doopsgezinde martelares geleverd te hebben. Zoo lezen wij dan in het Crimineel Sententieboek II het volgende : „Alzoe Ricx Heyne, Schuytemakers huysvrouwe, jegens- voirdige gevangen voor den Hove van Frieslant bekent VOOR EN NA DE REFORMATIE TE IJLST. 49 heeft herdoopt ende in conventiculen ]) van den Sectarys- sen geweest te zijn, 't Voorsz. Hoff condemneert den voorn, gevangene mitten watere geëxcuteert ende onder die galge begraeven te worden; ende verclaert alle heure goeden geconfisqueert tot profyte van syne Majesteit. Actum den XIIII Marty 1556". En in de „Criminele Rolle" (1536—1558) parallel loopende met het vonnis, lezen we onder dezelfde dagteekening: „Ricx Heyne, wyff vuyter Ulst herdoopte, 't Hof opte confessie gedelibereert hebbende, is gecondemneert mit den watere geëxcuteert ende onder die galge gegraven te worden; is gepronuncieert den XIII Marti anno 1556". Wanneer wij nu Van Braght (2de druk 1685) hiermede vergelijken 2), dan lezen we 1547 in plaats van 1556; den naam schrijft hij niet Ricx maar Richt; bij alle onvastheid van spelling ook in namen, mogen wij misschien opmer- ken, dat in 1685 de naam reeds luidde als thans, doch veel ter zake doet dit niet. Omtrent den geboortedag des kinds heeft V. B. zich verkeerd laten inlichten, waar hij meedeelt, dat haar een zoon geboren werd „na dat se drie weeken gevangen geweest was"; de Rentmeesters- rekening 1555—1556 licht ons beter in; „de voorn. Rycxt is in de craem bevallen, den eersten dach, nadat zij ge- vanckelycken gebracht werde van eenen jongen zoon"; trouwens ook V. B. deelt mede, dat de vroedvrouw te Ulst reeds bij haar geweest was, en terecht valt hij den dienaars van het Gerecht hard, dat zij „dit gemelde schaepke Jesu Christi" in zulk een toestand meenamen; waarschijnlijk is Ricx dus door de mishandeling, schrik en angst ontijdig bevallen; maar zeer onwaarschijnlijk komt mij voor, wat V. B. weer volgens mondelinge ge- tuigen meedeelt: „Dit kind stonden de lidteekens van zijn moeder, die zij van dese tyrannige banden ontfangen hadde, ook mede

1) Bijeenkomsten. 2) Zie ook Brandt, Hist. der Reform., p. 152, 153. 50 VOOR EN NA DE seer aenmerkelijk in sijne armen, tot groote verwondering van de aenschouwers van dien". Ten slotte deel ik nog mede, dat V. B. alleen handelt over hen, die ter dood veroordeeld werden en dus weinig of niets geeft van de overige vonnissen; ook om deze reden dienen wij dus de sententiën van het Friesche Hof telkens te raadplegen. Nog vond ik omtrent deze eerste friesche doopsgezinde martelares in de Rentmeesters-rekening, 1555—56, bl. 63 v. het volgende: „Jan van Allen, weert op ten blockhuysel) binnen Leeuwairden, die in vangenisse onderhouden heeft Rycxt Heynen, die in eenen sack verdroncken is ende heeft ge- vanckelicken geseeten hondert drie ende vijftien daigen tot drie stuvers 's daechs, facit XXII £, XVI §2); item de voorn. Rycxt is in de craem bevallen den eersten dach, dat zij gevanckelijcken gebracht werde van eenen jongen zoon3) ende heeft 't selve kindt geduerende heure ge- vanckenisse bij haer geweest een en dartich daghen, ergo hondert vier ende twintich daegen tot anderhalven stuver 's daechs, facit IX £ VI (1; item de waert voor zijn moey- ten van wasschen, wringen ende andere onreyndelickheyt, die hij in den craem heeft gehadt II £; item voor de ge- rechticheyt van den biechtvader een ommekanne wijns X|î; item voor de costen van de biechtvader zijn geselle met ses dieners van der justicie mit den scherprechter doen de justitie des eersten nachts opgeset worde mits- gaders des anderen nachts, doen de justitie geschiede 't

*) 22 Febr. 1499 begon men dit blokhuis te bouwen; na menige verandering te hebben ondergaan en ontmanteld te zijn, werd het in de tegenwoordige strafgevangenis herschapen. (Zie de studie van Dr. Theissen in deze aflevering.) 2) 22 Ponden Vlaamsen en 16 Schellingen; 1 pond vl. was f6.— en 1 Schelling was 6 stuivers of 96 penningen. *) De in de gevangenis geboren kinderen der martelaressen werden in de Roomsche leer opgevoed; ook dit wist deze moeder! REFORMATIE TE IJLST. 51 saemen XXXIX /î; item voor de sack daer die voorz. mis- dadige inne verdroncken is XIIII/ï; item voor de gerech- ticheyt van de dieners van de justitie XII jî; item die gheene, die de praeme geschoeven ende 't doode lichaem begraven heeft XII jî; item compt den scherprechter voor zijn gerechticheyt van dat hij de voorz. Rycxt tweemaeî ter banck heeft gehadt ende voorts die zelve verdroncken gehadt XXIIII ^; beloopen 't samen de voorsz. parthijen, als 't blijckt, bij der ordonnantie, tauxatie ende moderatie van den Hove, die men hier overlevert ter somme van XXXVII £ VI &'. — Welke vreeselijke bizonderheden bevat deze rekening uit de lijdensgeschiedenis van deze doopsgezinde zuster van Ulst! Dat dienaren van den Hove van Vriesland echter meer- malen de stad Ulst bezochten en gevangenen meenamen, blijkt uit het volgende : 1°. „Aesge Popmax) ende Haring Gaetezoen, burge- meesters der Stadt Ulst, van dat zij gecomen zijn bijnnen Leeuwaerden, omme den Hove te verthoenen ende te ken- nen te geven die persoenen, die vuyt der Ulst vermits die secte waeren geweeken, naedien zij bij den Hove ver- screven ende verdachvaert zijn geweest, es (is) henlieden daervoeren toegevoucht, als 't blijct bij der ordonnantie, die men hier overlevert de somme van II £ VIII (3". Rent- meesters-rekening 1554—1555, bl. 65r. 2°. „De elff dieners van de justiciën van dat zijluyden deur bevel van den procureur generael geweest zijn in der Ulst, van daer in Heech, voirts toe Eelhuysen ende alzoe voorts tot Eeskenhuysen om t'apprehenderen som- mighe persoenen, besmet van heresyen, hier van geenen noode te noemen etc, es henluiden daervoeren toegevoucht ende betaelt als 't blijct bij der ordonnancie, die men hier

%) Deze was de vader der beroemde zonen, die 3 Nov. 1559 te Ulst stierf. 52 VOOR EN NA DE overlevert de somme van XXIIII £ XVIII §". Rentmeesters- rekening 1554—1555, bl. 65v. 3e. De voirz. procureur generael van dat hij hem met thien dieners van de justicie ende twee dragers *) der stede Leeuwaerden getransporteert heeft in der Ulst ende deur ordonnantie van den Hove eenige huysen suspect van heresie versocht ende eenen Wobbel Eeuwe huys- vrouwe ende Broer Janszoen geapprehendeert ende ge- vanckelijk op ten blockhuyse van Leeuwaerden gebracht, in 't welc doende hij mit zijne assistenten gevaceert heeft eenen dach ende eenen nacht, de procureur tot ses stu- vers elcx 's daechs ende 's nachts, beloept mit twee ponden, veerthien schellingen aen scipvracht als 't blijct bij der ordonnantie die men hier overlevert ter somme van Xlîl £ IIH §". Rentmeesters-rekening 1554—1555, bl. 76v. 4°. 1555, Aug. 28. „'t Hoff gesien hebbende die confessie van Wobbel Hartmans-dochter vuyter Ulst bij haer gedaen den XVIIen der voorsz. maent voir Mr. Jan Rommarts, raidt ordinarius van den selven Hove, nae resulutie daerop genomen, is van heur hechtenisse ontslaegen op hantastinghe van al- tijts tot vermaeninghe van den selven Hove sub pena con- victi weder in hechtenisse te comen, mits betaelende de costen bij heur gedaen op ten blockhuyse". Crim. Rolle. 5°. 1555, Nov. 29. Die procureur generael contra Vincent Dircxzoen, schroor gevangen. „'t Hoff op 't proces ende die confessie van den gevan- gen gedelibereert hebbende is geresolveert, dat vermits die onnooselheyt van zijn persoon ende antwoirde bij hem voir commissarys van den Hove gedan ende dat gebleeken is, dat hij voor zijn apprehensie noch wel ter Kercke te gan, heeft den gevangen gebannen thien jaer lanck in de jurisdictien van Ulst, Sneeck ende Weym- britseradeel ende een jaer lanck binnen Ulst te gan, te

') Roededragers. REFORMATIE TE IJLST. 53 preecken, te hoochmisse ende Kersmisse ende Paesschen te biechte ende 't sacramente ende van halff jaer te halff jaer daer aff te schicken beschyn onder den Hove". Crim. Rolle. 6°. Ziehier nu het vonnis van bovengenoemden Vincent Dircxzoen, afgeschreven uit het Crimineel Sententieboek II: 1555, Nov. 29. „Alsoe Vincent Dircxzoen voor den Hoeve van Vrieslandt bekent heeft, geweest te zijn binnen der Ulst in verhoeden vergaderinghe, van meninghe, indien men daer gedoept hadde, 't zelve aen te brenghen, ende hoewel aldaer nyet heerdoopt is ende heeft nochtans die voorsz. vergaede- ringhe nyet aengebracht ofte gedemneert, soe heeft't voersz. Hoff, op alles rijpelijck geleth ende etc. . . . den voor- noemden gevanghen gebannen ende bant bij desen den tijt van thien jaeren binnen die jurisdictie der steede Ulst, Sneeck ende gryetenië van Wimbritseradeel, zonder binnen die zelve tijt, daer vuyt te moeghen gaen, condemneert d'zelve 't eerst jaer lanck geduyrende binnen der kercke Ulst alle soendaeghen te hoeren 't sermoen ende hoech- misse ende te Kermisse ende Paesschen naestcomende te gaen te biechte ende te heylighen sacrament ende van zulcx volbracht te hebben van halff jaer tot halff jaer onder den Hoeve te schicken guede certificatie van den pastoir aldaer ende dat te volbrenghen te achtervolgende op die verbeurte van zijn lijff. Aldus gepronuntieert ende vuytgesproecken te Leeuwar- den in der Cancelriën den naestlesten Novembris, anno XVC L V". Aan de Rentmeesters-rekeningen 1555—1556 bl. 61r ont- leen ik omtrent dezen Vincent nog de volgende bizonder- heden: „De portier van den blockhuyse van Leeuwairden, die in vangenisse onderhouden heeft Geryt Dirxzoen *), die thien jaeren lanck gebannen is in der Ulst ende binnen Sneeck,

*) Deze wordt in 't vonnis Vincent Dircxz. genoemd. 54 VOOR EN NA DE heeft gevanckelicken geseeten negen ende 't seventich daighen tot drie stuvers 's daichs facit XI £ XVII /3, (item voor dongelkeersen, die de voorz. portier gelevert heeft in de pijntoorn ende opten sael, daer men de gevangens driemael verhoort, compt hem daervoor XXX §, belopen 't saemen die voirsz. twee parthiën als 't blijct bij der ordonnantie, die men hier overlevert ter somme van XIII £ VII (i.) Uit het vonnis blijkt dus dat de Wederdoopers reeds in 1555 samenkomsten te IJlst hielden en er dus een Ge- meente bestond. Eigenaardig dat bewijs van goed kerke- lijk gedrag, dat Vincent van den Ulster pastoor moest zien te ontvangen. Trouwens reeds vroeger was door den Hove de ketterij in IJlst opgespoord en gestraft, gelijk blijkt uit onder- staand vonnis van 6 Juni 1543. „Alsoe den Hove van Vrieslandt zoe bij confessie als anderssins genoechsaem gebleeken is, dat Mr. Jan Rey- nerszoen schoelmeester, ende Heyne Renicxzoen woende x) in der IJlst, gevangens, bij hen gehadt hebben gerepro- beerde ende verbooden boexkens contrarie die placcaten van Keyr mt2) in desen landen van Vrieslandt gepubli- ceert, waerop die procureur generael ons heeren 's Keysers versocht heeft recht ende dat die voorsz. gevangens ter cause van dien, anderen ten exemple, gestraft ende gecor- regeert souden worden, nae gelegentheyt van der saecken, 't voorsz. Hoff op als rijpelijck gelet ende geconsidereert hebbende, des3) men in desen behoerde te considereren in den naeme ende van wegen Ro Keyr mt etc. . . . con- dempneert den voorsz. gevangens ter cause voorsz. te betaelen tot prouffijt van Kez1 mt te weten die voorsz. Mr. Jan de somme van dertich ende Heyne Renicxzoen tachtich Karolus guldens ende in de costen van justitie.

J) = wonende. s) Afgekort voor Keizerlijke Majesteit. 3) des = hoe. REFORMATIE TE IJLST. 55 Aldus gepronunthieert ende vuytgesproecken te Leeuwaer- den in der cancelrijen den VIe" Juny anno XVC ende XLIIP'. Crimineel Sententieboek II. Wanneer Van Braght (bl. 80) verhaalt van „Richst Heynes" gevangenneming, vonnis en terechtstelling, dan zegt hij van haren naam „alsoe (na Landts wijse) na haren Man genoemt"; welnu, dan ligt voor de hand dat deze Ulster martelares de vrouw was van den „schuyte- maker" Heyne Renicxzoen in voormeld vonnis genoemd. Nog één opmerking voordat ik afstap van de wegberei- ders der hervorming te IJlst. Misschien vraagt een lezer, wat men aanving met de verbeurdverklaarde goederen der veroordeelden? Het ant- woord luidt: meestal vervielen zij bij publieke verkoop aan de schatkist; soms echter schonk de Keizer ze aan een verdienstelijk man of iemand, die in 's Keizers dienst schade had geleden. Zoo lezen we: „Lyewe wt der Ylst syn by myn Genedigen Here Stadt- holder Heer Floris gegeuen ende togestanden Renick Hayes ende Peter Liewes wt der Ylst gueden x) na inholt een besegelde brieff, so hy daer over heeft gegeuen ende toge- standen, den XXIII jten dach January, Anno XVC XVIIe". Chart.boek v. Friesl. II p. 343. Waarom deze goederen verbeurd verklaard werden, vond ik niet vermeld. Al bestond er dus reeds in 1555 een doopsgezinde Ge- meente te IJlst, eerst ruim tien jaar later kwam hier de hervorming van Calvijn tot stand, hoewel, gelijk wij zien zullen ook dit licht door spleten en reten had geschenen, voordat het met volle helderheid naar buiten straalde. Hebben de Calvinisten te IJlst geleden, het was eerst na den Beeldenstorm en door Alva's komst; martelaren zijn onder hen niet geweest. Van hetgeen zij voor de overtuiging van hun geloof over hadden, strekke het volgende vonnis van het Friesche

') goederen. 56 VOOR EN NA DE Hof van 27 October 1574 tot bewijs; het eenige trouwens dat ik vond. „Gesien bij den Hove van Frieslant t intendit denselven Hove overgegeven bij ende van wegen den Procureur Generael ons heeren Conincx impetrant ter eenre op ende jegens Molle Hartmantz., Aelbert Syurdtz., Ryurdt Hayoz., Jan Jacobz. Cramer, Jan Doedez., Meester (?) Jacob Jacobz., Jacob Sybrantz., Jelte Pierz. ende Pier van Leuven, alle burgers ende inwoenders geweest hebbende der stede list gedaechdens ende gecontumaceerdens l) ter andere sijden; d impetrant (eischer) seijde dat in den eersten diende te considereren ende t warachtich was, dat bij placcate van den IÏIIe" Maij anno XVC LXIX laestleden alle Burgemeestern ende andere officicers jurisdictie hebbende, belast was dat sij hun ondersaeten souden vermanen te Kercke te gaen, godsdiensten te hooren ende voorts hun te dragen nae den olde Catholijcke religie, dat sy mede tegens denghenen, die sij bevinden souden in gebreecke te sijn, souden pro- cederen met die penen ende apprehentie in den voors. placcaeten geruert. Ende hoewel eenen yegelick wel be- hoort hadde volgende die voors. vermaninge ende guede intentie van sijne Mat. hem te reguleren, twas nochtans soe, dat die gedaechdens van des te doene in gebreecke waren geweest, hebbende vercooren eer de voors. stadt, plaetse, heurluyden residentie voor enijgen tijdt oft int geheel te verlaten, dan die bevelen hun gedaen naer te gaen, daerdeur genouch metter daet verclarende aff ge- weecken te sijn van de oude Catholijcke religie ende hun begeven te hebben tot enijge gereprobeerde secten ende dwalinge dwelck alsoe nyet dienende ongestraft te blijven, hadde den Impetrant, tselve den Hove tkennen gevende, verworven citatie personel, vuyt machte van denwelcke Benedictus Franchet, IIe deurwaerder, den voors. gedaech- den theurluyde laeste domicilie ende mede bij edicte hadde gedachvaert in persoen voor desen Hove te compareeren

') Niet verschenen gedaagden. REFORMATIE TE IJLST. 57 opten laesten February anno LXX bij pene van eeuwigen ban ende confiscatie van gueden, doende mede annotatie van heur luyden gueden, suïcx als een inventaris daarvan gemaeckt ende bij deese proceduyren gevoucht, mede- brochte. Ten wekken dage alsoe niemant van henluyden en was gecompareert, hadde dimpetrant deselve geaccu- seert de prima contumatial), ende versouckende geobti- neert te moegen dienen van Intendit, breder blijckende bij de citatien, relatien ende acten van accusatien, daer- van sijnde, mitswelcken alsoe bij tgene voorsegd is, mits- gaders dair de overscrijvinge bij den Burgemeestern van der Hst gedaen ende bij deese proceduyren gevoucht bevonden worde, dat die voors. gedaechdens ende gecon- tumaceerdens nijet alleenlijck van heresie ende contraventie van den Mats placcaeten gesuspecteert waren maer oock, dat sij als nijet willende den vermaninge hun gedaen van te Kercken te gaen ende hun catholijckelijck te dragen acquieseeren in der waerheijt met heresie waren besmet, nijet tegenstaende oeck tot hunluyden verantworden te comen, dan deene contumatie ende inobedientie op dander slaende, metterdaet verclaerden recht ende justitie te ver- achten, waerdeure genoemen oeck, dat van de voers. heresien nijet en bleecke de voers. gedaechden ende ge- contumeerden nochtans behoorden gestraft te worden met de penen in de voors. citatien ende mandamenten begre- pen ; besonder alsoe nae notoire stijl ende usantie van deesen Hove in gelijcke saecken naer drie contumatien de penen in den mandamente gementioneert werden gede- creteert. Mits welcken concluderende contendeerde dat die gedaechdens verclaert souden' worden contumaces, ende voor tproffijte van dien versteecken van alle excep- tien, soewel declinatoir dilatoir als peremptoir weeren ende defensien, die sij in deesen saecke hadde moegen doen, nemen ende gebruijcken. Ende voorts gebannen

') Hierop volgen eenige regels betreffende de formaliteit van tweede en derde dagvaarding. 58 VOOR EN NA DE vuijt alle der Mats landen, bij pene in den placcaeten opt feijt van heresie gemaeckt begrepen met confiscatie van heurluijden gueden tot proffijte van sijne Mats, ofte con- tendeerde d impetrant tot sulcken anderen proffijt van contumatien als tHoff bevinden soude te behooren. Tvoors. Hoff gesien die citatien relatien ende acten van accusatien der contumacien, ende voorts op alles rijpe- lijcken geleth ende geconsidereert hebbende tgene des men in deesen behoort te considereren in den name ende van wegen des Conincx van Spaenguen verclaert die gedaechdens' ende elcx van henluijden contumaces, ende voort proffijte van dien versteeckt hen van alle exceptien, soewel declinatoir, dilatoir als peremptoer weeren ende defensien die sy in deesen saecke hadden moegen doen, nemen ende gebruijcken, bant hen voorts ten eeuwigen daegen vuijt alle Coe Mat8 landen, sonder daer weder inne te moegen comen bij verbeurte van hun lijff ende verclaert hen guederen tot proffijte van sijne Mat verbeurt ende geconfisqueert te zijn. Aldus gepronuncieert ende vuijtgesproecken tot Leeu- warden in der Cancelrije den XXVII Octobris anno 1574". Ziehier het droevig lot van een negental Ulsters uit den voor deze stad zoo onrustigen en veel bewogen tijd, die ligt tusschen de vlucht van den eersten predikant Sixtus in 1567 en de komst van Tjalling Joukes, den tweeden leeraar der Gereformeerden, die in 1580 van Texel her- waarts beroepen werd. Ongetwijfeld waren zij Calvinisten, al wordt in hun vonnis de aard hunner ketterij niet ver- meld; en, al hebben zij hun nieuw geloof niet met hun leven betaald, zij hebben er zwaar voor geboet; eeuwige verbanning en verbeurdverklaring van al hun goederen, dat was een zware straf; waarschijnlijk echter zou hun lot nog droeviger zijn geweest, indien zij voor het Hof verschenen waren. Wie deze negen Ulsters waren, is niet bekend; vermoedelijk bekleedden zij eereposten in de Gereformeerde Kerk, en be- hoorden zij tot de meest gegoede en aanzienlijke burgers. REFORMATIE TE IJLST. 59

De kerk te Ijlst. Haar een gravure van 1664 in Schotanus „Beschrijvinge van de Heerlijckîieijdt "van Frieslandt.

II. De Gereformeerde Kerk en de Gereformeerden te Ijlst, in de 17de eeuw.

Natuurlijk kan het niet in mijne bedoeling liggen de geschiedenis dezer Kerk te verhalen; om hare macht en invloed, hare beteekenis te schetsen doe ik een greep uit haar verleden en kies daarvoor, aan de hand van een oud Kerkeraadsboek van 1646 tot 1779, een voor hare geschiedenis allerbelangrijkst tijdvak; en ik breng hier ter plaatse mijn dank aan den Heer Nots. Cannegieter, die mij zijne aanteekeningen omtrent dezen tijd zoo bereid- willig ter inzage afstond. Ziehier wat ik daaraan ontleende: 60 VOOR EN NA DE Acte des E. Kerckenraets tot Ulst, over het misbruijck van ongeoorloofde middelen in geval van sieckten, etc.

Alsoo men dagelijcks hier ter plaetse verneemt en ge- waer wort, dat Ledematen deser Gemeijnte haer meer en meer beginnen te begeven tot aenwendinge van supersti- tieuse, afgodische, ongeloovige en in summa geheel onge- oorlofde en verbodene middelen in geval van betoovert te sijn, als tot het opsteken van 3 om Godts wille gebe- delde keerssen, tot het zieden van eenich goet over het vijer etc. om daardoor, nae's duijvels ingeven, die een leugenaer geweest is van den beginne, noch is en oock eeuwich blijft, den Toovenaer te ontdecken, en sulcx t'eene- mael strijdich is met Godts H. Woort en 't ware geloof in J. C. — Soo ist, dat de E. Kerckenraedt, dit diep in de vrese des heeren overwegende, nodich acht om alle Lede- maten der Gemeijnte opentlick hier over te waerschouwen en dit voor te stellen, opdat niemant hier over nae desen eenige on weten heijt tot verschooninge hebbe voor te wen- den : denckende oock voort nae desen soodanige dingen sticktelijck met oeffeninge van de C. disciplijn en afwee- ringe van 't H. Avontmael, te straffen aen allen, van de- weîcke sulcks meer mach bespeurt en gehoort worden. Aldus gearresteert in onse Kerckl. vergaderinge binnen Ulst, huijden den 20 Januarii, oude, stijl 1649. (get.) Theo- dorus Ruardi. Eccles. Ilostanus.x) 1646, 24 Octr. Jan Sijmonsz had „sich onlanghs met sekere vremt persoon in een openbaer vecht-spel door dronckenschap verlopen". Hem werd tengevolge daarvan het Avondmaal ontzegd. 1646, 18 Dec0. Hoyte Jackles en Wijtze Beernsz. hadden „van wege sekere turf hoop en — schuit over lange jaeren ') „Theodorus Ruardi gebooren tot Sneek den 20 Febr. 1619,overl. tot Ulst 25 Maijus 1700, out zijnde 81 Jaer leit alhier begraven". Aldus vermeldt zijn grafsteen te Ulst, die tevens een helaas onleesbaar vers bevat. REFORMATIE TE IJLST. 61 geschiet" met elkaar verschil. Hoijte Jackles beriep zich op den Kerkeraad, die partijen voor zich liet komen, waarop zij „vriendelijck (door tusschensprekinge en voor- slach van den E. Kerckenraedt) met malcanderen verac- cordeert sijn". Î647, 13 Janri. Fedde Annis had zich „onlanghs door haestichpyt met sijn buyrman, sijnde buyten de gemeijnte, in openbare moeijte en vuijstgevecht verlopen". Hij werd dientengevolge gestraft met ontzegging van het Avondmaal. 1651, 3 Decr. Pietter Thijssen had iemand buiten de gemeente wonende, in het openbaar „met een groote hooft slach" zoodanig getroffen, „waerdoor die persoon quam neder ter aarden in swijm te storten". Hem werd het Avondmaal ontzegd. 1655, 25 Aug". Eelcke Tjeerts Alckema was „onlanghs op sijn straet in ongewoonlicke postuijr gesien", namelijk „in gans nederliggende en op handen en voeten, als sich niet wederom konnende oprichten, kruypende nae sijn huijs"; waarom hij door de omstanders als dronken werd aangemerkt, te eerder omdat hij „te voren in de Brande- wijn was geweest". Hij verklaarde voor den Kerkeraad, dat „dit hem alleen uyt syn natuyrlicke strammigheyt in syn luijcht (jicht) ?) bejegent was, die hij meende door 't nederliggen in 't gras wat te verdrijven, edoch contrarie bemerckende en sich derhalve wederom willende oprichten om in huijs te gaen, hem so wel aangreep, dat hij hem naeuwelicks konde omwenden en veelmin wederom op sijn beenen te stellen, sodat hij genootsaeckt wierde, daer- door, wilde hij in syn huijs sijn, op handen en voeten daer na toe te kruijpen". Zijn verklaring werd . . . voor goed aangenomen. 1656, 6 Dec1'. De burgemeester Willem Waabbesz. had zich wederom „tot openbare ergernisse verlopen", en mocht dus niet aan het Avondmaal deelnemen. 1660, 2 Febri. Jonker Joost van Heerma ontving een berisping over zijn „reukeloos" l) ergerlijk leven en wandel. ') roekeloos. 62 VOOR EN NA DE

1667,24 Aug8. De predikantTheodorus Ruardi notuleert: „Op de bekentmakinge van mijns huijsvrouws boet- veerdigh beklagh over hare begane misslagh, heeft de Kerkenraadt dusdanige acte buijten mij predikant alhier selve beraamt en raatsaam bevonden mede nevens de voorgemelde, toekomende Sondach, voor het houden deses Avondtmaals alhier voor te stellen, luijdende aldus: „Sekere suster haar vergrepen hebbende aan sekere sluijkerij, begeert van de Gemeente sulks om Chr' wille haar te vergeeven, alsoo sij met groot berouw en leet- wesen daarover bevangen is". Ruardi's eigen vrouw had namelijk kant gesmokkeld. 1670, 5 Mei. Siouke Pouwels, „die huijden onbeschaam- del. dronken en vol, opentl. in 't gesicht der gantscher Gemeijnte, midden onder de proef-predikinge met groot gestommel in de kerke quam, de stoelen met gedruis, dat het de lidmaten aansagen en hoorden, langs de kerke henewerpde", ontvangt daarvoor een geduchten uitbrander. 1673, 4 Decr. Jonker Galama en zijn juffrouw worden geciteerd wegens hun wegblijven sedert eenigen tijd uit de kerk. 1674, 26 Augs. Karst Hijlkes, de predikant Theodorus Ruardi en de burgemeester-ouderling Vena hebben samen een dispuut gehad van politieken aard, waarbij de een voor den Prins, en de andere voor de de Witten partij heeft getrokken. Voor den Kerkeraad verzoenen zij zich. 1675, 2 Mei. De burgemeesters Feijkma, Adama en Rispens worden beschuldigd van ergerlijke dronkenschap. 1679, Augustus. Wijtse Uijlkes berispt „over sijn trage kerkgangh en andere ergerlijke wandel door sijn geduijrigh tabak drinken.*) 1687, 30 Octr. Geciteerd worden „dese navolgende Re- genten (alle Litmaten deser Gemeijnte); de nu praeside- rende burgemeester Arian Ruijrdts Jongedijk, de burge- meester Waalle Joh. Boktetna, de burgemeester Simon

') rooken. REFORMATIE TE IJLST. 63 Simonis en de 4 vroetsluijden: de olde burgemeester IJsbrandt Jans Wijnsma, Joan IJedes Uedema, Lieuwe Feikes Feikema en Anne Jacobs Schanstra, wegens de openbare bekende ergernisse verleden Donderdagh den 27 Octobris 1687 op de begraaffenisdagh van Juffr. Juliana van Esgama int sterfhuijs doemaals, soo door 't onbe- hoorlijk lange verblijf, als bijgevoegde suijperie en dron- kenschap en oock noch voort van eenige derselver, na het weghscheijden van daar, vervolgens door 't openbaar gaan in de kroegh van „de 3 Rosenobels x) gepleeght". 1690, 4 Decr. Anne Ziblesz. wordt aangeklaagd wegens sluikerij van tabak. Hierbij willen we 't laten; er blijkt genoegzaam uit, dat de Kerk van die dagen zich met alles en nog wat be- moeide en daardoor, al vaardigde zij alleen kerkelijke straffen uit, van tijd tot tijd in botsing moest komen met de openbare overheid, gelijk wij later ook zullen zien 2; maar er blijkt tevens uit, dat zij, zonder aanzien des per- soons, al hare tuchtmiddelen aanwendde tot beteugeling, zoo mogelijk, uitroeiing van een destijds alhier epidemisch heerschend kwaad; of intusschen die tuchtmiddelen voor de meesten afdoende waren, geloof ik niet, daar de geci- teerden en onder censura morum gestelden telkens weer tot hun oude zonde vervallen; ja, — ik vrees zeer, dat in die consistoriekamer in het oude koor der voormalige R. C. Kerk nog al eens huichelaars werden gekweekt, die voor hunne berisping maar al te spoedig „dank zegden". Ten slotte nog iets. Wie des Kerkeraads sententiën zou willen aanwenden ') De herberg van Ulst, door den Kerkeraad vaak aangeduid als „de publijke suijp-kroegh", waar „Geertje" herbergiersche was; een tweede heette „de drie Friezen", daar stond Geertje Fatses achter de toonbank; ook lezen we van sommigen, die beschuldigd worden van „het aanhouden en toelaten van open- bare brandewrjn-suypers"; brandewijn was toenmaals dè volks- kanker. s) NI. in de Bijlagen. 64 VOOR EN NA DE als maatstaf ter beoordeeling der geheele Gemeente, zou even dwaas handelen als wie bijv. de sententiën van het Hof van Vriesland als meetsnoer nam voor de gansche toenmalige maatschappij; daar was nooit een tijd, dat ernstige, diepe vroomheid geheel ontbrak; ook in die dagen ging zij stil haren weg; de armen van geest doen niet veel van zich spreken, of zij met een boeksken in de hand voortsloffen op stillegangers in een eenzame kloostercel, of zich met heilbegeerig luisteren scharen om den kansel in een protestantsch bedehuis. In elk geval worden wij getroffen door de diepe bewust- heid, die deze gereformeerde kerk had van hare christe- lijke roeping.

IlI. Aanzienlijke geslachten en ambtenaren.

Uit de „Aanteekeningen uit een oud Kerkeraadsboek der Ned. Herv. Kerk te Ulst" over de jaren 1646—1779, bovenvermeld, ontleen ik het volgende omtrent verschil- lende aanzienlijke geslachten en personen, die te Ulst geleefd of althans gewoond hebben.

A. Gereformeerde nakomelingen der Van Popma's.x) 23 Sept1 1646.2) Juffr. Jeltie van Galama, huisvrouw van den burgemeester Jr. Aesge van Popma. 19 Augs /647. Juffr. Hauck van Popma, jongedochter. 30 Jan" 1656, met attestatie van Deersum, Jr. Joost van Heerma met Juff. Wiek van Popma, zijn huisvrouw. ') Het geslacht Popma bleef catholiek, toen de gansche Ge- meente tot den hervormden godsdienst overging; zie over dit geslacht mijn „historische Bizonderheden van Ulst". Overdr. uit Het Nieuwsblad van Friesland, 1908. a) De datums vermelden wanneer zij lidmaten zijn geworden te Ulst. REFORMATIE TE IJLST. 65

28 Nov i6jg, met attestatie van Loïnga Jr. Rein van Popma en zijn Juffr. Tethie van Beima. 23 Aug* 1660. Juffr. Han van Popma, weduwe van den Heer Ulpianus Sprongh. 27 Novr 1660. Jidtje Sioerds dr., weduwe van den luite- nant Jr. Sijds van Popma. 30 Jan" 1661. Jr. Sijbolt van Popma. 2 Mei i66g. Anthie Dyorris, jongedochter, dienstmaagd van de oude juffrouw Popma. 29 Janri 1671. Juffr. Tethje van Popma. 20 April 1686, met attestatie van Warga, Juffr. Jeltie van Popma. 28 Jan» i6g4, met attestatie van Leeuwarden, Juffr. Tetie van Popma, weduwe Galama.

B. Het geslacht Galama (van). 23 Sepf 1646. Jeltie van Galama, huisvrouw van Jr. Aesge van Popma. 10 Mei 1648. Hijlck van Galama met attestatie van Jor- werd. „ „ „ Kniertje van Galama met attestatie van Jorwerd (haar dochter). 31 Janri 7670. Jr. Julius van Galama met attestatie van Hemelum. 8 Dec1 i6ç8. Tettje van Galama met attestatie van (?), gehuwd met Van Popma. 13 Juni 17/0. Elisabeth van Galama geb. Coehoorn met attestatie van Morra. 28 Novr 1720. Sixtus Antonius van Galama, gehuwd met Cicilia Willemina Sigers Ter Borgh. 11 Decr 1163. Theodora Marharetha. ) Deze zusters stonden „. . ... > bekend onder den naam n » 'rtia Juiiana. } van )de freuies". Toen in 1751 door 4 Gecommitteerden uit de Magistraat en Vroedschap een omgang werd gedaan bij alle ingeze- 5 66 VOOR EN NA DE tenen „om een vrijwillige gifte tot herstel van het ver- vallen kerkgebouw", schonk den lst™ Mei van dat jaar de Weduwe Sixtus Antonius van Galama een zilveren Avond- maalsschotel aan de Gereformeerde Kerk, gemerkt met de wapens van Galama en Sigers; op het transvers staat: „Dit vereert C: W: de Sigers Thêr Borgh, wed. Galama aan de Kerke tot Ulst, 1751". De Diakens en hunne opvolgers moesten dezen bewa- ren ; het origineele handschrift, waarbij de schenking plaats had, moest „in de Diaconie-kist" bewaard blijven. 14 Sept'. 1724 kwam deze vrouw met attestatie van Paterswolde.

C. Het geslacht Bokkama. 1652. Sijbrandt van Bokkama (de bewuste Mon- stercommissaris). 3 Mei 1663. Doco Roorda van Bokkama, met attestatie van Jorwerd. „ „ Hiske Huijberts Hiddema, met attestatie van Jorwerd, huisvrouw van bovengenoemde. 21 Aug8 1664. Teetske en Anthie van Bokkama, jonge- dochters. 29 April 1666. Dina van Bokkama, jongedochter. 25 Novr 1666. Taetske van Bokkama, huisvrouw van Dr. Taco Bruinsma J. U. D. 27 Janri 7667. Habeltje van Bokkama.

D. Het geslacht Van Eesgama. 30 April 1634. Juffr. Margaretha van Eesgama, met attesta- tie van Cornjum, huisvrouw van Reinier van Tzum. „ „ Juffr. Aurelia van Eesgama, weduwe van den kapitein Snabelius. REFORMATIE TE IJLST. 67

27 Oct" 16&1, overleed Juliana van Eesgama, op wier „be- graaffenisdagh" het zoo schandelijk toeging.

E. Van Harinxma. 23 Augs i6gi, de WelEdel Hooggeboren Heer Idzardt Jacob van Harinxma.

F. Het geslacht van Heitinga. 30 April 1654. Luitenant Nicoiaus van Hettinga met at- testatie van Harlingen. 7 Dec „ Colonel Homme van Hettinga. 24 April 1660. Anthonius van Hettinga, jongman. 25 Jan" 1674. Dezelfde met zijn huisvrouw Pijttie Bonnes, met attestatie van Goïnga.

G. De Edel Achtb. Heere Jr. Schelto van Rispens.

Dat niet alle burgemeesters van Ulst waarlijk „vroede luyden" waren, toont het leven van Schelto of Schelte van Rispens, van wien de „Aanteekeningen" ons het vol- gende meêdeelen: 7 Mei 1656. Juffr. Tijttie van Viersen, huisvrouw van den Burgemeester Rispens. 27 Janri 1660. Titia Donga, met attestatie van Burum, huisvrouw van den oud-burgemeester Schelto van Rispens. 27 Jan" 1667. De E. Achtb. heer Schelto van Rispens. 5 Febri iôjj. De burgemeester Rispens, die in „de 3 Rozenobels" een halve ton biers in het gelag had gegeven, ontvangt daarvoor een ernstige berisping. 68 VOOR EN NA DE 28 Aug3 1673. De burgemeester Schelte- van Rispens wordt „soetelijk" vermaand wegens de opspraak „soo van sijn al te milde tracteeren tot sijnen huijse als ook voort tot voorsichti- ger wandel mede somtijdts buijtens huijs". 23 Augs 1674. De burgemeester Schelte van Rispens wordt het Avondmaal ontzegd, na een ernstige vermaning aan- en boetvaardig berouw van hem wegens ergerlijke dronkenschap. Octr 1675. De Edel Achtb. Heer Rispens ontvangt eene reprimande over zijn dronkenschap. April 1676. Schelte van Rispens wordt beschuldigd van ongeoorloofde handelingen met zijn dienst- meid, hetgeen echter niet is bewezen. 23 Aug3 1676. De burgemeester S. v. R. aangeklaagd „we- gens sijn nu openbare bekende hoererije, tot onteeringe en schendinge van sijn eijgen huijs, met sijn dienstmeijdt gepleeght, tot groote disreputatie van sijn persoon en versmadinge bij een ijegelijk", wordt na zijn bekentenis daarvoor zeer ernstig be- straft. 22 Juli 1677. Toen al de burgemeesters van IJlst te za- men worden „geciteerd" wegens openbare dronkenschap en vechterije in „de 3 Ro- zenobels", geschiedt dit „buijten de heere Rispens, die noch van te vooren en ook noch onder de censure stond en ... blijft". En hiermede eindigt zijn strafregister; trouwens, het was lang genoeg.

ƒƒ. Arjen Ruijerdts Jongedijk. 23 April 1682 werd de „vroedsman" Arjen Ruyerdts Jongedijk lid der Gereform. Kerk. 30 Novr 1687 behoort hij als „praesiderend burge- REFORMATIE TE IJLST. 69 meester" met twee zijner ambtgenooten, 4 vroetsluijden, een oud-burgemeester en nog drie andere lidmaten tot de geciteerden, wegens de openbare bekende ergernisse, «verleden Donderdagh den 2"7sten Octobris 1687 op de be- graaffenisdagh van Juffr. Juliana van Eesgama int sterf- huijs doemaals, soo door 't onbehoorl. lange verblijf, als bijgevoeghde suijperie en dronkenschap en oock noch voort van eenige derselver, nae het weghscheijden van daer; vervolgens door 't openbaer gaen in de kroegh van „de 3 Rosenobels" gepleeght". Ook onder dagteekening van 13 Jan" 1689 wordt zijn naam in het notulenboek genoemd, wanneer Juff. Jel van Popma door den predikant Th. Ruardi en den ouderling Hanso Meinema „particulier tot haren huijse" wordt aan- gesproken „om haar in conscientie ter dege aan te tasten". Zij verklaart daarop, dat de burgemeester Jongedijk wel bij haar was geweest, „maar noijt bij naght of ontijde bij haar in haar kamer". Ten slotte vinden we dezen Jongendijk in 1716 opge- geven als ouderling; hij was toen oud-burgemeester.

/. Alfabethische lijst der Burgemeesters van Ulst, tusschen 1647 en 1779. Arjen Ruijerdts Jongedijk. j Jan Willems Vena. Bastiaan Sijbrands Overdijk. I Jelmer Ruijerdts Jongedijk. Claas Dirks Boeij. j Jhr. Mr. Johan Abraham van Crolus. Schurman. Douwe Jans Braaksma. \ Jr. Esge van Popma. Evert Albaarda. j Klaas Klaassen San nes. Evert Evertsz. ! Meelis Walles Oppedijk. Gerben Jans Brandt. Minck Doeijsz. Hector Gerlaci Habboma. Nanne Simens Hoijtema. Hero Feijkes van Feijkema. Oene Wijbes Doniaga. Jaan Jacobsz. Udema. • Paulus Pijters Timmerman. Jan Jelles Wiersma. j Reijnier van Tzum. 70 VOOR EN NA DE REFORMATIE TE IJLST. R. H. Post. Taede Tjebbes Walma. Rincke Mircks. ! Tamme Tammerius. Rintje Hiddes Fleersma. ; Tjietse Sijbrens Jorritsma. Jr. Schelte van Rispens. ; Waale Johannes Boktema. Sible Tjommes Koopmans. ! Wal!e Wijtses Bootsma. Simen Marcx Ekama. j Willem Pieters Hoekstra. Simon Simonis. '< Willem Wabbes Abbema. Sioerdt Hermens. Wijbe Johannes Adama. Sipke Innes Wijtsma. j IJme Nauta. Sijbren Tjitses Jorritsma. ' IJsbrand Jans Wijnsma. Sijtse Wijbes Abbema. | Zandstra.

J. De Secretarissen in dit zelfde tijdvak. Herconis, vóór 1646.* j Lambertus Sicma, 1697. Floris Mirks, 1654. j Johannes Bouritius, 1708. Hermannus Botma, 1661. Renicus Posthumus, 1710. Taco Bruijnsma, 1666. ! Wiarda, vóór 1778. Hanso Meinema, 1674. * De jaartallen duiden aan, wanneer zij hun functie aanvaarden.

K. Schoolmeesters of — dienaren en Bij-Schoolmeesters in dit tijdvak. Anthonius Calsbeeck, 1648. \ SietseRienksBeertema, 1720. Andries Riencks, 1654. j Karel Keverlingh, 1726. Elconius Elcoma, 1671. i Stephanus Theodorus Taeke Obesz., 1678. ; van Loonsma, 1750. Goitsen Jarighs, 1710. GerritJochumsReitsma,1757. Gerrijt Gerrijts Muijse- | EJafoing Olferts Kiestra, 1765. laar, 1718. | \ Bij-Schoolmeesters: \ Sijmen Douwesz., 1665. \ Hendrik Frederiks Wilholl, 1669. V Taaie IJbesz., 1685. \ San Michele, die Friesenkirche in Rom, Von Dr. H. REIMERS.

San Michele, die Friesenkirche in Rom. Von Dr. H. Renners.

Beifolgende Stticke erscheinen geeignet, einige kleine Ergänzungen zu dem stimmungsvollen Aufsatze Bloks über „de Friezen te Rome" (Vr. Fries 1906 p. 1 ff.) zu bieten. In der von Urban V. am 29. Januar 1366 bewil- ligten Supplik wird ein offenbar kurz vorher zu Rom verstorbener Priester Petrus von St. Michael erwähnt, der zugleich Kanonikus an St. Johannis zu Utrecht gewesen ist. Wir werden in der Annahtne nicht fehlgehen, dass es sich hier um einen der Geistlichen an der friesischen Nationalkirche von St. Michael handelt, welcher der Prie- ster seinen Beinamen de „Sancto Michaele" verdankt. Die Tatsache, dass wir den Priester der Friesenkirche im Besitz einer Utrechter Pfründe finden, spricht zugleich dafür, dass auch in der zweiten Hälfte des 14ten Jahrhun- derts die Friesenkolonie zu Rom noch unter einheimi- schen Geistlichen bestanden habe. Die Behauptung ihrer nationalen Eigenart durch die alte Friesengemeinde findet eine Bestätigung aus verhält- nismässig später Zeit durch die Supplik des Henricus Nyeland, welcher Martin V am 15. Januar 1431 seine Zustimmung erteilt. Aus ihr lassen sich zwei Pfarrer von San Michele, wenn auch nicht geradezu als Friesen, so doch jedenfalls als Norddeutsche nachweisen. Der im Jahre 1431 vom Papste providierte Henricus Nyeland be- zeichnet sich selbst als einen aus der Diözese Bremen stammenden Geistlichen. Bei seinem unmittelbaren Vor- gänger Nicolaus Willegumi kann man über die Herkunft zweifelhaft sein, dagegen weist der Name des zweiten Vor- gängersNyelands, Arnoldus de Lesmonia,wiederum deutlich 74 SAN MICHELE, DIE auf die Diözese Bremen hin. Wie das durch v. Hoden- berg veröffentlichte sogenannte Stader Kopiar von 1420 ausweist, ist Leszmona der alte Name für das nordöstlich von Bremen gelegene Lesum. Wurden aber noch im ersten Drittel des loten Jahrhunderts aus der Bremer Diözese stammende Priester zu Pfarrern einer in Rom gelegenen Kirche bestellt, so lässt dies doch wohl mit Sicherheit darauf schliessen, dass die nationale Zusammen- setzung der in Betracht kommenden Gemeinde einesolche Massregel wünschenswert gemacht hat. Wir werden dem- nach mit dem Fortbestehen wenigstens eines Restes der friesischen Kolonie, etwa bis zu der durch Eugen IV. voiîzogenen Überweisung der als Ruine bezeichneten Friesenkirche an den Erzbischof von Ravenna im Jahre 1446, zu rechnen haben. Dass diese Kirche freilich schon seit längerer Zeit ihre frühere Selbständigkeit verloren hatte, beweist die andere aus dem Jahre 1431 stammende Urkunde. Wir erfahren daraus, dass die Kirche des hl. Erzengels, also die St. Michaelskirche, bereits im Jahre 1416 zu den Pertinenzien des benachbarten Hospitals San Spirito in Sassia gehorte, während sie nicht gleich den übrigen Besitztümern dieses Hospitals veräussert ist und sich somit wie es scheint noch im Jahre 1431 in dem bisherigen Abhängigkeitsverhältnis von San Spirito in Sassia befindet. Westerbur b. Dornum, 1908.

I. Papst Urban V. bewilligt Supplik des Petrus Jacobi um e in Kanonikat an St. Johannis su Utrecht, vakant durch den sil Rom erfolgten Tod des Petrus de Sancto Michaele. Avignon den 29. Januar 1366. Vatikanisches Archiv zu Rorn Reg. Suppl. 42 fol. 65YO. Supplicat Sanctitati Vestre Petrus Jacobi, presbyter Tra- jectensis diocesis, scolaris in jure canonico, quatenus FRIESENK1RCHE IN ROM. 75 sibi de canonicatu et prebenda ecclesie sancti Johannis Trajectensis, vacante per mortem Petri de Sancto Michaele, qui diem suurn in Romana curia clausit extremum, dig- nemini misericorditer providere, non obstantibus etc. fiat B. Datum Avinione quarto kalendas februarii anno quarto.

II. Papst Martin V. bewilligt Supplik urn Bestätigung eines Güterverkaufes des Hospitals San Spirito in Sassia Bii Rom. Rom bei St. Âpostoli den 10, Januar 1431. Reg. Suppl. 258 fol. 181. Beatissime pater. Exponitur Sanctitati Vestre pro parte devoti vestri Baptiste magistri Franzisci de Cerreto in civitate Spoletana commorantis, quod olim videlicet anno domini millesimo quadringentesimo sextodecimo de mense maji, apostolica sede tune pastore vacante, cum hospitale sancti Spiritus in Saxia de Urbe propter guerras et alias calamitates, quibus patria ista premebatur, vino, grano et zuccharo et aliis rebus pro sustentatione pauperum infir- morum et religiosarum personarum, que in dicto hospi- tali tune degebant, indigeret et maxima huiusmodi rerum penuria torqueretur, bone memorie Lellucius, tune dicti hospitalis preceptor et fratres eiusdem hospitalis sollemp- niter pluries congregati, ut dicte penurie occurreretur et necessitati dicti hospitalis subveniretur, attente conside- rantes, quod hospitale predictum pecunias in promptu, nee bona mobilia ex quibus pecunie refiei possent, non habebat, et quod alias consuetum fuerit pro huiusmodi necessitati- bus vendere bona stabilia dicti hospitalis, sepius inter eos habito tractu atque colloquio, que bona essent minus damnosa dicto hospitali si venderentur, tandem delibera- verunt, vendere et alienare omnia domus caselina, arma- 76 SAN MICHELE, DIE ria, griptas cum omnibus terris cultis et incultis, pratis, pratariis, vallibus, montibus, collibus, silvis, stirpariis, nemoribus, paludibus, fontibus, aquarum decursibus etc. acgeneraliter omnia bona immobilia ubicunque sita, domus, ecclesie sive hospitalis sancti Spiritus, sancti Angeli, sive sancti Conradi de terra Trenii, sive sita in burgo impede Trenii sive alibi, quequidem domus sive ecclesia mem- brum est immediate subiectum dicti hospitalis sancti Spiritus in Saxia de dicta Urbe, et quequidem bona dictus Baptista in emphiteosim perpetuam pro se et suis filiis et heredibus usque in tertiam generationem tenebat sub annuo censu trium florenorum auri, annis singulis dicto hospitali solvendorum et facta generali subastatione in locis debitis de bonis predictis, ut venderentur plus offer- enti. Tandem, servatis omnibus sollempnitatibus in talibus servari solitis, preceptor et fratres predicti omnia bona prefata vendiderunt tradiderunt et concesserunt libere dicto Baptiste pro pretio quingentorum ducatorum auri, cum nullus requiretur, qui plus offerret. Sicque preceptor et' fratres ipsi de dictis quingentis ducatis, quos idem Baptista solvit in protnptis pecuniis, occurrerunt necessitatibus hos- pitalis predicti ac pecunias ipsas converterunt in eviden- tem necessitatem nedum utilitatem hospitalis prelibati. Ipseque Baptista predicta bona tanquam sua extunc tenuit et possedit, excepta dicta ecclesia sancti Angeîi, prout tenet et possidet pacifice de presenti. Quare pro parte dicti Baptiste Sanctitati Vestre humiliter supplicatur, quatenus instrumenta emptionis et venditionis etc predictarum per eorum tenores necnon bona immo- bilia prelibata per earum qualitates, quantitates, confïnia et vaîores habentes presentibus pro sufficienter expressis et omnia et quecunque in eis contenta et alia inde secuta rata habentes et grata, auctoritate apostolica confirmare et supplere dignemini omnes defectus, si qui forsan inter- venerint in eisdem, non obstantibus constitutionibus et ordinationibus apostolicis ac statutis et consuetudinibus dicti hospitalis etiam juramento etc roboratis et aliiscon- FRIESENKIRCHE IN ROM. IT trariis quibuscunque cum aliis non obstantiis et clausulis oportunis. Attento maxime quod successores prefati Lel- lucii una cum conventu dicti hospitalis venditionem pre- dictam tanquam necessario factam etiam confirmarunt et approbaverunt. fiat ut petitur si in evident. O. Datum Rome apud sanctos apostolos quarto idus januarii anno quartodecimo.

IlI. Papst Martin V, bewilligt Supplik des Henriciis Nyeland um Provision mit der Pfarrkirche St. Michaelis nu Rom.

Rom bei St. Apostoli den 15. Januar 5431. Reg. Suppl. 258 fol. 114. Supplicat Sanctitati Vestre devotus vester Henricus Nye- land, clericus Bremensis diocesis, quatenus sibi de par- rochiali ecclesia sancti Michaelis in suburbio sancti Petri de Urbe ex eo quod quidam Nicolaus Willegumi presbyter dictam ecclesiam obtinens aliam ecclesiam parrochialem extitit assecutus pacifice, vacante, cuius fructus etc. octo florenorum auri de camera communi extimatione valorem annuum non excedunt, sive premisso, sive per obitum quondam Arnoldi de Lesmonia, presbyteri in Romana curia defuncti, cui de dicta ecclesia sancti Michaelis aucto- ritate apostolica concessum erat provideri, cuius conces- sionis pretextu eandem ecclesiam sancti Michaelis detinuit per annum et ultra occupatam, licet literas super dicta concessionis gratia non expedunt, sive alio quovismodo aut ex alterius cuiuscunque persona seu constitutione „Execrabilis" vel per liberam resignationem alicuius in dicta curia coram notario et testibus factam vacet etc, si alias generaliter vel specialiter reservata, affecta, devoluta aut litigiosa sit, dignemini misericorditer provideri, non 78 SAN MICHELE, DIE FRIESENKIRCHE IN ROM. obstante gratia expectativa, si quam habeat, in canzeliaria Sanctitatis Vestre exprimenda, cum ceteris non obstantiis et clausulis oportunis. fiat ut petitur O. fiat. Datum Rome apud sanctos apostolos decimo octavo ka- lendas februarii anno quartodecimo. MUNTVONDSTEN

VAN

VROEG-13DE-EEUWSCHE HALVE OBOLEN

IN

FRIESLAND,

door S. WIGERSMA HZN.

Muntvondsten van vroeg-13-eeuwsche halve obolen in Friesland.

De vondst van dunne bisschopsmuntjes te Beets, die in 1873 door het Friesch Genootschap werd aangekocht, is de eerste van eene serie vondsten van gelijksoortige stuk- jes. Frieslands bodem leverde in een betrekkelijk kort tijdsbestek ongeveer negentienhonderd van deze halve obolen, welke, naar het ons voorkomt, in het begin der dertiende eeuw thuis behooren. De vindplaatsen dezer munten groepeeren zich alle om de voormalige Middelzee en aan de zich daarin ontlastende riviertjes. De gegevens over dit tijdvak der Friesche historie zijn niet talrijk. Men vindt ze in de kloosterkronieken en in de oude heiligenlevens. Met de munten en de oudheden is dit alles, wat ons van Oud-Friesland rest. 1.) Het slot der twaalfde en het begin der dertiende eeuw is een tijd van godsdienstige geestdrift. In grooten getale nemen de Friezen deel aan de kruistochten. Vele Friesche kloosters en dorpskerken worden in dezen tijd gesticht. 2.)

1.) Dr. P. J. Blok. Studiën over Friesche toestanden in de Middeleeuwen. Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en Oudheidkunde. Derde reeks, 6e deel, blz. 5 en 6. 2.) Alsboven, blz. 21: Op de terp bouwde de boer een huis en eene kerk, deze vroeger gelijk zijne woning eenvoudig van leem of hout, later, in de 12de eeuw nog, van Andernachsen tufsteen, die hij uit Deventer of Utrecht haalde, nog later, in de 6 82 MUNTVONDSTEN. Dit duidt op groote welvaart. 1) Doch het is ook het tijdperk der watervloeden, waarvan ons gewest zoo ont- zettend te lijden had: de Juliaansvloed in het begin van 1161, de Allerheiligenvloed in 1178 en de Marcellusvloed in 1219. De heerschappij over Friesland was een twistappel tus- schen den Hollandschen graaf en den Utrechtschen bis- schop. De keizerlijke leenheer, Hendrik IV, begiftigde de kerk van St. Maarten te Utrecht den 30e" October 1077 met het graafschap Staveren en in 1089 met Oostergoo, Westergoo en Islegoo. 2) Lotharius II schonk in 1126 Ooster- en Westergoo aan Dirk VI van Holland. Keizer Koenraad IlI droeg ze later, in 1138, weer over aan het Sticht. In 1166 bepaalde Keizer Frederik Barbarossa, dat bisschop en graaf in Oostergoo en Westergoo gelijke rech- ten zouden hebben, dat zij te zamen eenen graaf zouden aanstellen en dat de profijten gelijkelijk zouden worden verdeeld. In het begin der 13de eeuw namen de Friezen

13de, meer en meer van mlandschen baksteen; het soliede bouw- hout werd toen uit Hamburg gehaald. Dr. T. J. de Boer. De Friesche kleiboer. Tweemaandelijksch Tijdschrift, IV j.g. I afl. Sept. 1897, blz. 81: Voor de oudste ker- ken uit de elfde en twaalfde eeuw, waarvan nog enkele zijn bewaard, haalde men den tufsteen uit Deventer, die daar met vee en zuivel, of de opbrengst daarvan, werd betaald. 1.) De Friesche kleiboer, blz. 88: Van de elfde tot de der- tiende eeuw mag zich het Friesche land, trots tijdelijke rampen, in toenemenden bloei verheugen. Er is of komt handelsverbin- ding met Engeland, met Vlaanderen en Frankrijk, met Neder- Saksen vooral: over Groningen met Bentheim en Munster, ter zee met Bremen en Hamburg. Verder langs de zuidelijke wate- ren met Utrecht, met Deventer vooral, waar men de hand reikt aan Keulen en de andere steden aan den Rijn. Van de elfde tot de dertiende eeuw moet op de Friesche klei een grooter mate van welstand hebben geheerscht dan in het lage waterland van Holland. 2.) Zie: Mr. J. Dirks. Bijdragen tot de Penningkunde van Friesland. Vrije Fries, dl. IlI, blz. 45—47 en 58. MUNTVONDSTEN. 83 graaf Willem, broeder van Dirk VII van Holland, vrijwillig als landsheer aan. Hij beschermde hen tegen Hendrik de Kraan, graaf van Kuinre, en stichtte daartoe eene sterkte te Oosterzee bij De Lemmer. De abten der rijke abdijen, bijv. van Mariengaard (ge- sticht 1163) en van Klaarkamp (gesticht 1165) verkregen grooten invloed op het landsbestuur. De Friezen verkozen het bestuur van den kromstaf boven dat van het zwaard. Stavoren en Groningen zijn in de 13de eeuw reeds handelsplaatsen, opgenomen in het Hansaverbond. De handel beweegt zich voornamelijk langs de kust en de rivieren. Stavoren is een station voor de scheepvaart uit het Zuiden (van Utrecht en Deventer) naar de westkust van Denemarken. De Middelzee of het Borndiep, dat Westergoo van Oostergoo scheidt, verschaft den handel toegang tot diep in het Friesche land. 1.) De economische ontwikkeling van dit gewest staat nog in de kinderschoenen op het oogenblik, waarop de te beschrijven muntschatten ter bewaring aan den bodem worden toevertrouwd.

Muntvondst te Barteiehiem. In 1887 werd te Barteiehiem 2.), op de plaats, waar het klooster Bethlehem heeft gestaan 3.), een muntschat van ongeveer 1700 halve obolen gevonden. Dit is de grootste

1.) In de 13de eeuw begint de Middelzee door aanslibbing in vast land te verkeeren. Zie: P. Brouwer Pz. en W. Eekhoff. Nasporingen betrekkelijk de geschiedenis der Middelzee, te Leeuwarden 1834, blz. 165, en: G. Acker Stratingh. Aloude staat, enz. Groningen, 1847, blz. 275 e. v. 2.) Barteiehiem aan de oostzijde van de Ee onder Oudkerk in Tietjerksteradeel. 3.) Bethlehem was een vrouwenklooster van de orde der Pre- 84 MUNTVONDSTEN. muntvondst in den Frieschen bodem. Wel geeft het verslag van het Friesch Genootschap, 1887—'1888, een kort bericht over deze vondst, maar eene uitvoerige beschrij- ving er van bleef tot heden in de pen. 1.) De heer Corbelijn Battaerd heeft de munten geschift en ingedeeld. De plaat ter illustratie van zijn opstel was gereed, doch daarbij is het gebleven; nu, 20 jaar later, volgt de beschrijving. De belangstelling voor de Friesche historie der 12de en 13de eeuw doet ons besluiten de talrijke vondsten van munten uit dien tijd aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen. Wij beginnen met de vondst te Bartelehiem of te klooster Bethlehem, omdat deze de grootste is en de meeste munt- typen bevat. De munten der kleinere vondsten kunnen bijna alle tot deze worden teruggebracht. Wij houden de munten van al deze vondsten voor halve obolen van het bisdom Utrecht, uit het begin der 13de eeuw. Den schat van Bartelehiem hebben wij verdeeld in twaalf 1 soorten. Zie pi. 1 en 2, waarop de stukken op 2 /2 X monstratensers. Het werd (vóór 1175) gesticht door Frederik, pastoor te Hallum, den stichter van Mariëngaard. Zie: P. Winsemius. Chronique van Vrieslant, te Franeker, 1622, blz. 136, b. In het Verslag van het Friesch Genootschap, 1883—1884, wordt melding gemaakt van nog eene muntvondst in de terp te Bartelehiem, op de plaats waar het klooster Bethlehem stond. Onder nos. 38—59, 22 stuks zilvermunten als: „17 Gros au lion van Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen (1322—1346). Den Duyts, pi. IlI, no. 27, 4 gros au lion (leeuwengroot) van Hertog Willem van Beieren, graaf van Holland (1305—1337). Van der Chijs. Holland, pi. VI, p. 18, en een onduidelijke groot, v. z. leeuw, omschrift: Moneta fland(riae), k. z. t J- dux. domni arn; omschrift: Bndictie etc. Vergelijk: Van der Chijs. Brabant. pi. IX, 13 en 5". Deze vondst van 14de-eeuwsche grooten ging dus vooraf aan de ontdekking der oudere en dus dieper liggende bisschopsmunten. 1.) Verslag 1887—1888, blz. 12. De munten werden los bijeen gevonden. Het ompaksel was hoogstwaarschijnlijk geheel vergaan. MUNTVONDSTEN. 85 de ware grootte zijn afgebeeld. Men zou hem ook in twee hoofdgroepen kunnen verdeelen, bijv. naar de voorzijde der munten, in die met de ongedekte bisschopsbuste en die met den gemijterden kerkvorst; 1.) of naar de keer- zijde, in het dwarslijntype en dat met het gevoete kruis. De groote verscheidenheid verzet zich echter tegen die eenvoudige indeeling. Er zijn er met den bisschop zonder mijter op de voorzij en een kruis op den revers, en ook met den gemijterden kerkvorst op het voorstuk en de dwarslijn op de keerzijde. Bovendien is er nog stempel- verschil van ondergeschikten rang, zoodat wij tot eene indeeling in twaalf soorten moesten komen.

Type I heeft op de voorzijde, binnen eenen parelcir- kel, het aanziend borstbeeld van den bisschop. De buste staat in den rand en verbreekt dus den binnencirkel. Geen hoofdbedekking, de tonsuur is zichtbaar. De beel- tenis wordt door eene lijn afgesneden. Aan de rechterzijde de kromstaf. Het omschrift is niet afgedrukt. Op som- mige voorzijden treft men eene O of eene M aan. De keerzijde vertoont twee gestippelde dwarslijnen, die tot in den rand reiken. Op die strook: ODA6. Boven en beneden den reep een boog, waarvan de uiteinden rusten op een boogje. In de aldus afgesloten ruimte eene halve maan. Het omschrift is verbasterd en bestaat uit veertien I's. 900 Zilver. /i000. 0.225 en 0.265 gr. 2.) Zie: PI. 1, I. Type II verschilt van het vorige in zooverre, dat de haartooi breeder is aangegeven en de buste niet is afge- sneden. Het omschrift: O 11, op andere exemplaren een kruisje vóór de O. Doch het kenmerkend onderscheid

1.) Zie: Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 14e j.g. blz. 126, fig. 41 en 42. 2.) Voor de afbeelding gebruikten wij twee stuks van elke soort, één voor de voorzijde en één voor den achterkant; van- daar de dubbele gewichtsopgaaf. 86 MUNTVONDSTEN.

geeft de keerzijde. Op de strook staat: O D V €• De a op den kop. Het omschrift bestaat uit twaalf I's. 700 Zilver. /1000. 0.305 en 0.285 gr. 1.) PI. 1, II. Type IlI is in hoofdzaak gelijk aan I. Op de voor- zijde ziet men sporen van omschrift. Het typeerend ver- schil zit in het opschrift der keerzijde. Men leest daar: O A D 6- De d en de a hebben van plaats gewisseld. Het omschrift van de achterzijde bestaat enkel uit I's. 876 Zilver. /1000. 0.225 en 0.235 gr. PI. 1, IlI. T y p e IV. De voorzijde kenmerkt zich door slordige gravure. Geen omschrift. De dwarslijn der keerzij is ver- dwenen voor eenen binnenrand, waarin het gevoet kruis, in welks hoeken eene halve maan. Omschrift: D D D D. De muntschijf is bij alle muntjes van deze soort zeer dun; vandaar het kleine gewicht. 60( Zilver. V1000. 0.195 en 0.165 gr. PI. 1, IV. soo Bij dit ongunstig gehalte van /iOou) deden wij nog 5 9ÜO van stuks onderzoeken: 1 van 0.215 gr., gehalte /iOoo; 1 0.205 gr, 9so/looo; 1 van 0.245 gr, »»/1000; 1 van O.22O gr, 960/iooo en 1 van 0.180 gr, 926/iooo- Hierdoor werd ons ver- trouwen in de 4de soort hersteld. Type V vertoont de beeltenis des bisschops met een bijou op de borst, en den kromstaf in omgekeerden stand. De buste heeft eene afsnede als type 1. Omschrift: . . . co, Deze liggende s komt op vele exemplaren voor. Het rugge- stuk heeft eenen dubbelen binnenrand, waarin een kleiner kruis. In twee der hoeken van dit kruis ziet men eene vijfpuntige ster, in de twee andere eene stip. Omschrift: £. 86O Zilver. /1Ooo- 0.215 gr. en 0.235 gr. PI. 1, V. Type VI heeft gelijke voorzijde als V; het bijou is hierop duidelijk zichtbaar. De keerzij verschilt van type V, doordat in drie hoeken van het kruis eene vijfpuntige

1.) Hermann Dannenberg. Die deutschen Münzen dersäch- sischen und fränkischen Kaiserzeit. Berlin, 1816, pi. 73, no. 1548, geeft eenzelfde type. MUNTVONDSTEN. 87 ster, en in den vierden eene stip is geplaatst. Geen om- schrift. 8OO Zilver. /1Ooo- 0.215 gr. en 0.145 gr. Dit laatste is een dun en afgebrokkeld exemplaar. PI. 1, VI. Type VII draagt op den voorkant het borstbeeld des bisschops met den kromstaf in de rechterhand, de linker- hand is zegenend opgeheven. De buste blijft binnen den rand. Dit is een in het oogvallend verschil. De haartooi is minder breed aangegeven. De keerzij is versierd met een groot gevoet kruis in dubbelen binnenrand. In twee der kruishoeken een Karolingisch kruis, in de andere eene stip. Geen omschrift. De muntrand is besnoeid. 98(1 Zilver. /]0ÜU. 0.205 gr. en 0.160 gr. Dun zilverblik. PI. 1, VII. Type VIII. De bisschopsbuste is naar links gekeerd; men ziet die en profil, met den mijter gedekt, den krom- staf vóór zich houdende. De kromstaf is misteekend. Achter het hoofd twee stippen. De beeltenis staat weer in den muntrand. De keerzijde is gelijk aan die van de 1de soort, doch met eenen binnenrand. Op de voorzijde geen omschrift. Op den achterkant is het omschrift: D I D I. 960 Zilver. /1000. 0.220 gr. en 0.195 gr. Dunne muntschijf. PI. 1, VIII. Type IX heeft een klein borstbeeld op de voorzijde. Op den bisschopshoed zijn enkele versierselen zichtbaar. In den haak van den kromstaf zien wij de stip weder, die op type VIII ontbreekt. Toch blijft ook hier de staf verkeerd aangegeven: in plaats van den haak is het een ring. Twee stippen staan achter het hoofd in het muntveld. De keerzijde is geheel als bij VIII. Het omschrift: D I D. 980 Zilver. /10cw 0.215 gr. en 0.215 gr. PI. 1, IX. Type X vertoont de beeltenis van den kerkvorst in omgekeerden stand. Omschrift: 1111111. Keerzijde is als type VIII, geen omschrift. 980 Zilver. /10oo- O.27O gr. en 0.225 gr. PI. 1, X. T y p e XI. De bisschopsbuste is van geheel andere teekening: oog en mond zijn niet door stippen, doch door 88 MUNTVONDSTEN. lijnen aangegeven. De bisschopshoed is nauwkeuriger belijnd. Aan den staf ontbreekt de haak; alleen de stip is overgebleven. De beeltenis wordt van de rechterzijde gezien. De binnenrand is gestreept. Uiterst grof is deze stempel gesneden. Geen omschrift. De keerzijde is eene slordige namaak van die van type I. Op de dwarsstreep: 3DAC. Omschrift: acht I's. Van deze soort werd slechts één exemplaar te Bartelehiem aangetroffen. De muntschijf is dikker dan bij de andere soorten. De stempel, waar- mede dit geldstuk is geslagen, was zeer gebrekkig ge- graveerd en misschien versleten. 98Ü Zilver. /1000. 0.365 gr. Zie: Dannenberg, pi. 73, no. 1549. 1.) PI. 2, XI. Type XII op pi. 2 is de halve obool van Dirk van der Aare, bisschop van Utrecht, beschreven en afgebeeld in het Tijdschrift (14en j.g. blz. 127, pi. IX.). Het borstbeeld wordt van de rechterzijde gezien, zonder mijter, met den kromstaf vóór en een kruisje achter het hoofd. 2.) De haardos is geheel op de wijze aangegeven, als bij typen I, II en IlI. De buste staat ook door den rand. Het om- schrift begint beneden bij den rechterschouder en welft zich over het hoofd tot den linkerschouder. Geen kruisje vóór het omschrift. Op de andere soorten begint het om- schrift boven het hoofd, en wordt dan door de buste onderbroken. De keerzijde vertoont het kleine kruis in den binnenrand, evenals bij type V. Stippen in de kruis- hoeken. Om dezen kleinen cirkel loopt het omschrift, dat door eenen parelrand wordt afgesloten. De stempel der rugzijde schijnt daardoor veel kleiner dan die der voor- zijde. Op pi. 3, nos. 1 en 2 ziet men beide exemplaren van deze zeldzame Friesche munt, 2V3 maal vergroot naast- 1.) Dannenberg heeft deze stukjes uit de vondst te Beets, en ook de beschrijving daarvan, overgenomen uit de Vrije Fries, dl. XIII, blz. 220. 2.) Op zijn zegel wordt bisschop Dirk gemijterd voorgesteld. Zie: Van Mieris, Beschrijving der bisschoppelijke munten en zege/s van Utrecht, te Leijden, H26, blz. 153. MUNTVONDSTEN. 89 elkaar voorgesteld. Omschrift op no. 1 is : THEODRICUS f STAVERNS en op no. 2: , . E O D R . . . en f S T A . . . Figuur 3 op plaat 3 geeft den voorkant van no. 2 zeven- maal vergroot. De slechte toestand, waarin deze halve obool verkeert, maakt vergelijken met het eerste exemplaar moeilijk, (vergel. Tijdschrift, 14en j.g. pi. IX.) doch de stempelscheur op den voorkant van beide bewijst, dat ze met denzelfden stempel gemunt zijn. De scheur, die geheel op dezelfde plaats in den haardos wordt aangetroffen, is klaarblijkelijk door het gebruik verergerd. De keerzijde vertoont, behalve de vermoeidheid van den stempel, geen verschil met het eerste exemplaar. Het onderscheid in scherpte van afslag bij deze twee munten bewijst, dat er tusschen den slag van de eerste en dien van no. 2 heel wat geld met dezen stempel is vervaardigd. De muntschijf van het tweede exemplaar is uiterst dun en afgebrokkeld. Van deze muntsoort zijn enkel deze twee exemplaren bekend. Zilver. Het eerste stukje weegt 0.230 gr.; het tweede exemplaar 0.195 gr.

Na deze uitvoerige beschrijving de afbeeldingen op pi. I en II opnieuw vergelijkende en de munten zelve nog eens in handen nemende, treft ons de gelijkheid van be- werking dezer stukjes. Wij zijn geneigd ze aan hetzelfde, of hoogstens aan twee ateliers toe te schrijven. Het blijkt verder, dat typen II en IlI eigenlijk munten met stempel- fouten zijn van type I. Bij de andere vondsten zullen wij nog meer varianten aantreffen. Op de streep bij type II staat de a op den kop, en bij type IlI zijn a en d van plaats verwisseld. Type IV verschilt van zijne voorgan- gers door de keerzijde. Typen V en VI vormen eene groep, zij verschillen enkel in de details der keerzijde. Typen VII, VIII, IX en X hebben geheel gelijke keerzijden. Op type IX is de buste kleiner dan bij VIII, en bij X staat ze andersom. De graveur sneed den stempel naar de munt, en dacht er niet aan, dat hij het spiegelbeeld moest 90 MUNTVONDSTEN. maken: zoo komt het borstbeeld in verkeerden stand. Type XI staat, wat bewerking betreft, apart. De belijning van de beeltenis verschilt van alle vorige. De voorzijde is eene nabootsing van type VIII, de keerzij gelijkt die van type I. Dit stukje vormt als het ware den band tus- schen de hoofdgroepen. Type XII vertoont als werkstuk betere hoedanigheden. De boven- en onderstempel zijn beide goed gesneden. Wat de gravure en de behandeling van het haar betreft, doet dit muntje het meest denken aan type I. Het is na eene serie van 1641 verbasterde, misteekende munten, zonder omschrîft, of met hoogstens eenige kabbalistische. letterteekens in den rand, eene ware verademing. Men vergelijke eens type IX en XII op plaat 2. Het doet ons aan als een nieuwe gulden der Koningin tusschen eenen zak oud zilvergeld. Door het volledig omschrift aan beide zijden (zie: Tijdschrift, 14denj.g. 1906, pi. IX.): Theodricus-Staverns, hebben wij dit stukje kunnen toeschrijven aan Dirk van der Aare, bisschop van Utrecht. (1197—1212.) Wij houden de andere stukjes dezer munt- vondst voor verbasterde munttypen der onmiddellijke voor- gangers of opvolgers van dezen kerkvorst. De muntschat te Bartelehiem zal dus in de eerste helft der 13de eeuw aan de aarde zijn toevertrouwd. Wij vestigden de aandacht reeds op de uniformiteit van bewerking dezer geldstukken; die is, wat slordigheid en onbeholpenheid aangaat, inderdaad treffend. Men leide hieruit echter niet af, dat de munten geheel gelijk of met denzelfden stempel geslagen zijn. Integendeel, er zullen moeilijk twee geheel gelijke exemplaren onder gevonden worden. Het stempelverschil van door ons bij hetzelfde type gerangschikte munten is bijzonder groot. Ten bewijze deden wij twaalf goede exemplaren afbeelden onder de streep op plaat 2. Zij behooren tot type VIII en tot de vondst van Bartelehiem. Men ziet, dat de portretten, die alle denzelfden persoon voorstellen, nog al verscheiden- heid bieden. Bedenkt men, dat deze munten dus bijna zonder uitzondering met eenen anderen stempel geslagen MUNTVONDSTEN. 91 zijn, en dat met iederen stempel een aanzienlijk aantal is gemunt, dan krijgt men eenigszins eenen indruk van het enorm getal, dat van deze muntsoort in omloop was.

Onderstaande lijst geeft een overzicht van Frieslands grootste muntvondst.

Gehalte Gewicht.

Getal . VlOOO-

i 281 900, 975 0.266 gr. Het gewicht is, zoo mogelijk, genomen naar het grootst aantal scherpe exem- ii 733 700, 850 0.258 gr. plaren. Het is dus doorsneegew/cht.

in 10 875 0.213 gr.

IV 50 500 0.205 gr. Dunne muntschijf.

V 8 850 0.180 gr. De muntschijf is zoo dun, dat het kruis is doorgedrukt. VI 6 800 0.180 gr. Zeer dunne, afgebrokkelde metaalplaat.

VII 4 980 0.210 gr.

VIII 523 960,844, 850 0.212 gr.

IX 14 980 0.190 gr. Bijzonder dun zilverblik, bovendien be- snopid X 15 980 0.197 gr. XI 1 980 0 365 gr. XII 2 0.230 gr. Het tweede exemplaar, op pi. IlI afge- beeld, weegt 0.195 gr.

Tot. 1647

Type I is door 281, type II door 733 stuks vertegen- woordigd. Van type VIII troffen wij 523 munten aan. De overige soorten zijn toegift in vergelijk met deze getallen. De schat is dus vrij zeker weggeborgen op het tijdstip, 92 MUNTVONDSTEN. dat deze beide muntsoorten, die de hoofdgroepen onzer indeeling zijn, het meest in koers waren. Beschouwen wij daarom deze typen wat van naderbij. Er heerscht verschil van meening over de beteekenis van den beeldenaar. Bij het onderzoek daarnaar raadpleeg- den wij herhaaldelijk het groote werk van Dannenberg. 1.) De afbeeldingen in dat boek brachten ons op het denk- beeld, dat het parallellijn- of dwarslijntype afgeleid kon zijn van den Karolingischen denarius met den vierzuiligen tempel van Lodewijk den Vrome en zijne opvolgers. 2) Wij staken dus even het onderzoek naar den persoon, die door den beeldenaar wordt voorgesteld, om in korte trekken de afleiding van het zoo bijzondere parallellijn-type aan te wijzen. De geleidelijke overgang is voorgesteld op plaat 4. De afbeeldingen der munten zijn in tijdrekenkundige orde geplaatst. Wij namen ze over uit Dannenberg. Zij zijn dus op ware grootte voorgesteld. F i g. 1 is de denarius van Lotharius, 840—855, gesla- gen te Duurstede. Van der Chijs. XV-3. F i g. 2 verbeeldt eenen penning van Regensburg, ge- munt onder Hertog Arnulf 901—937. Dannenberg. 1047. In plaats van de zuilen en het kruis staan hier de letters: O Z I. F i g. 3 stelt eenen Antwerpschen denier voor, vervaar- digd tusschen 919—936. Dan. 140. Hier zijn de dwars- strepen doorgetrokken tot in den rand. Op de dwarslijn:

1.) Hermann Dannenberg. Die deutschen Münzen der säch- sischen und fränkischen Kaiserzeit. Berlin, 1876. 2.) Reeds in 1876 heeft Hooft van Iddekinge deze afleiding opgemerkt. In de Vrije Fries, dl. XIII, blz. 222, noot, schrijft hij: „De type der 2 paralellelijnen — Bruno en Egbert I type — is een laatste overblijfsel van den Carolingischen tempeltype". In de „Traite de numismatique du moyen âge", van Engel en Serrure, Parijs, 1894, dl. II, blz. 582, vindt men onder no. 1058 eene 13de-eeuwsche munt afgebeeld, die eveneens van de Karo- lingische tempelmunt is afgeleid. MUNTVONDSTEN. 93 Civita. De rechte lijnen van de tempelstoep zijn in rechte hoeken veranderd, gelijkvormig aan het fronton. F i g. 4 is weer eene Regensburger munt, geslagen tij- dens de regeering van Hendrik I, 948—955. Dan. 1057^. Deze gelijkt meer op no. 2, doch de letters tusschen tem- peldak en stoep zijn hier: ERE F i g. 5 stelt eene munt voor, ook afkomstig van Re- gensburg, die van de vorige alleen verschilt, doordat er vier in plaats van drie letters staan, t. w. E L L N. Deze penning werd gemunt onder het bestuur van Otto, hertog van Schwaben, 976—982. Dan. 1065. De beteekenis der letters op deze Beiersche denariën is nog niet gevonden. Figuren 6 en 7 vertoonen denariën van Mainz, ge- munt door bisschop Bardo van Oppershoven, 1031—1051. Dan. 804 en 805. Op deze stukjes is een binnenrand aangebracht. De lijnen van het tempelfronton zijn veran- derd in stippellijnen. Het kruisje staat nu los in den muntrand. De onderste stoeplijn is gebogen. Twee zuilen zijn nog aanwezig. Het kruis en de beide uiterste kolom- men zijn in letters veranderd. In het fronton staat eene omgekeerde D en in de stoeplijn eene O. Ook de begin- letter is op den kop geplaatst. Te zamen vormen die letters: BARDO, den naam des bisschops. Het omschrift: MOGONCIA = Mainz, duidt op de muntplaats. Op figuur no. 7 is de onderste stoeplijn weggelaten. F i g. 8 is een halve denarius of obool van denzelfden kerkvorst. Ook hier staan de letters retrograde en in verkeerde volgorde. Indien men let op de ongemotiveerde D plaatsing der letterteekens op deze munten, bijv.: B A R = O Bardo, en verder op den omgekeerden stand daarvan, dan behoeft het geene verwondering te wekken, dat vele om- schriften niet te ontcijferen zijn. Men vergelijke dezen obool van Bardo nu met onze Brunomunt van F i g. 9, te Dokkum geslagen tusschen 1038 en 1057. 94 MUNTVONDSTEN. Dan. 504. Van der Chijs. Friesland, pi. 1 no. 1—9. De dwarslijnen zijn hier doorgetrokken over het geheele munt- veld. De binnenrand bestaat slechts uit twee bogen, de letters onder en boven de streep zijn verdwenen. Ook hier staat de naam van den muntheer op de dwarslijn. Het omschrift vermeldt de muntplaats. F i g. 10 toont den Frieschen obool, te Leeuwarden ge- slagen onder het bestuur van Egbert I, 1057—1068. Dan. 519. Van der Chijs. Friesland, pi. II. F i g. 11 geeft den zeldzamen halven penning te zien van den Utrechtschen bisschop Burkhard, 1099—1120. Dan. 555. Van der Chijs. Utrecht, pi. IV-1. Dit stukje bewijst, dat de bisschoppelijke stempelsnijders met het dwarslijntype bekend waren. 1.) 1 F i g. 12 eindelijk verbeeldt onzen /i denarius of Vs obool van type I, met de letters O D A 6 op de dwars- streep. (Zie: pi. 1 -1.) Zou dat viertal letters den naam van den muntheer aangeven, zooals bij nos. 6, 7, 8 en 9 op plaat 4? 2.) Of de namen van muntheer en muntplaats tegelijk? O(tto) E(piscopus) DA (ventria). Op de kleinere munttypen wordt het afkortingssysteem het sterkst doorgevoerd. De munt

1.) De beschrijvers van de muntvondst te Beets denken er over dit stukje te beschouwen als eene imitatie van de Bruno- munten, geslagen in de bisschoppelijke munt te Groningen. Zie: Vrije Fries, dl. XIII, blz. 222 en ook noot 2, aldaar. 2.) Op de dwarslijn bij de voorloopers van het parallellijn-type staat de naam des muntheers, bijv.: Dann. pi. 3, no. 49. „Poppo", bisschop van Metz, 1090—1103; of de naam der muntplaats, Dann. pi. 44, no. 998: „Turec" = Zurich, munt van Zurich ge- slagen onder keizer Otto I, 936—973; of de naam des munt- meesters, Dann. pi. 50, no. 1140: „Frizo", op den Salzburgschen denarius, geslagen onder Hertog Hendrik V, 1004—1026; of de naam van den heilige of schutspatroon, Dann. pi. 21, no. 492: „Petrus", op de Triersche munt van den aartsbisschop Albero van Montreuil, 1130—1152. De inscriptie op de dwarsstreep heeft dus tot onderscheidene aanwijzing gediend. MUNTVONDSTEN. 95 van Bardo leert, dat wij ons over eene onpractische plaat- sing der letters niet moeten verbazen.

Over de beteekenis van het borstbeeld der voorzijde van typen VIII tot XI op platen 1 en 2 bestaat verschil, zooals wij boven reeds opmerkten. Bij de muntvondst te Beets kwamen vier halve obolen voor van ons type XI. De beschrijvers van dien schat houden het borstbeeld op de voorzijde dier, door hen aan Utrecht toegekende, stuk- jes voor de beeltenis van eenen wereldlijken heer. Om dit aannemelijk te maken, wordt medegedeeld, dat van 1127 tot 1224 de grafelijke waardigheid over Utrecht, met alle daaraan verbonden rechten, in handen was van het geslacht Van Cuijk, zoodat in dien tijd, naast het bisschop- pelijk gezag ook een wereldlijk gezag te Utrecht bestond. In 1224 werd dit recht aan de kerk van St. Maarten ver- kocht. 1.) Het borstbeeld op onze munten zoude een dezer Utrechtsche graven voorstellen, het hoofd gedekt met den helm, den commandostaf in de hand. Wij houden echter deze buste voor het profiel van den gemijterden bisschop. 2.) De voorkant der munten van type VIII der vondst te Bartelehiem versterkt ons in deze meening. Zie: pi. 1 en 2. In hoofdzaak komt het dus aan op de vraag: draagt de voorgestelde vorst helm of mijter, voert hij den kromstaf of den scepter? Helm of mijter. Wij namen de Utrechtsche munten uit onze verzameling, en — gewapend met Van der Chijs, begonnen wij het onderzoek. Den mijter ontdekten wij voor 't eerst op de munten en zegels van bisschop God-

1.) De schrijvers ontleenen dit aan: Jhr. J. J. de Geer. Het oude Trecht, als de oorsprong der stad Utrecht, 1875. Zie: Vrije Fries, dl. XIII, blz. 233. 2.) Zie: S. Wigersma Hz. Eenige aanteekeningen over de Nederlandsche, in het bijzonder over de Friesche, muntge- sch/edenis. Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 14de j.g,- 1906, blz. 123, fig. 35, 40 en 42. 96 MUNTVONDSTEN. fried, 1156-1173. (Zie: V. d. Chijs, pi. V, 1 en 2.) 1.) Op deze Godfried:munten ziet men den kerkvorst van ter zijde; de mijter vertoont dan vorm a. Op de obolen van bisschop Dirk van der Aare, 1198—1212 (Zie: V. d. Chijs, pi. VI, 2 tot 7.) ziet men den mijter van voren, dus als figuur b. Op de onzekere halve obolen van Otto I of Otto II, 1212—1215, (zie: V. d. Chijs, pi. VII, 18 en 20.) is de bisschopshoed op eenvoudige wijze, de face, voor- gesteld als figuur c. Op plaat VIII bij Van der Chijs herhalen zich deze vor- men naar de houding van de buste.

Wij toonden vroeger reeds aan 2.) dat op de grove stempels der halve obolen, bij aanziende en bij van ter zijde genomen beeltenissen, de borst en de schouders gelijk van houding zijn; men ziet den romp altijd van voren, enkel het gelaat is afgewend. Het schijnt ons toe, dat op de munten van type VIII, e. v. (zie: pi. 1 en 2) ook de mijter niet met het hoofd is gedraaid, en als van voren gezien is afgebeeld als fig. b en c. De stippen op de mijters op de munten van type VIII, (zie pi. 2.) die

1.) Frans van Mieris. Beschrijving der bisschoppelijke munten en zegelen van Utrecht, te Leijden, 1726, blz. 123: „zijnde de mijter een sieraad, 't gene de vroegere Bisschoppen van Utrecht niet gehadt hebben; dewijl men aangeteekend vindt, dat Paus Kalixtus het eerst aan Godebaldus den XXIX. Bisschop het dra- gen van den mijter in 't jaar elfhonderdtwintig verleend heeft". Op de in dit werk afgebeelde zegels vertoont bisschop God- fried van Rhenen, 1156—1173, zich het eerst met den mijter, dus 36 jaar nà des Pausen toestemming aan Godebaldus. 2.) In ons opstel: Aanteekeningen enz. Tijdschrift, 1906, blz. 121. MUNTVONDSTEN. 97 versierselen voorstellen, bevestigen dit. 1.) De knop boven op den mijter is eene stip, die, evenals de beide andere stippen, vrij in het muntveld stond. Wij zien dus in het hoofdtooisel eenen mijter. De vraag: waarom het niet een helm zou zijn, terwijl toch de voorlijn van het hoofd- deksel op de munten doorloopt en tot neuslijn wordt, zoodat ze doet denken aan het „Naseneisen", de neus- bedekking der vroeg-middeleeuwsche helmen? — die vraag vindt hare oplossing in het feit, dat in den tijd, waarin wij onze munten plaatsen (eerste V-t der 13de eeuw), de spitse helmvorm niet meer in gebruik is. De spitse kegel- vormige helmen droeg men op de kap van den maliën- kolder, 2.) eene kap, die achterhoofd en nek bedekte, terwijl het „Naseneisen" aan den helm het aangezicht beschermde. Zoo was het in het begin der 12de eeuw. 3.) Honderd jaren later droeg men den helm niet meer op den schedel, doch werd het hoofd er geheel door inge- sloten, zoodat de ridder zag door gaten en ademde door eene spleet. Men beschouwe den strijdhelm op den obool van Willem I, graaf van Holland, 1203—1218. (Zie: V. d. Chijs, Holland, pi. II, 1 en 5.) Een Utrechtsche machthebber zou zich op zijne geldstukken ook vertoond hebben in de wapenrusting van zijnen tijd. Het handboek der wapen- kunde van Boeheim bevestigt volkomen deze meening. 4.) Het is dus de mijter, dien wij op onze munten aantreffen. 1.) Op pi. XXX (van Van der Chijs, Utrecht) no. 2 vindt men de afbeelding van eenen halven obool, waarop het tegenoverge- stelde plaats vindt. De bisschop wordt daar de face en de mijter van terzijde voorgesteld, als fig. a. Dit muntje is dus gekopieerd naar een, waarop de kerkvorst van terzijde gezien werd. 2.) Zie de platen in Meijers Conversationslexikon en in Nouveau Larousse illustré. 3.) Dit komt overeen met wat de beschrijver der muntvondst te Beets mededeelt over helmen op de tapijten van Bayeux, met XI-eeuwsche voorstellingen. (Zie: Vrije Fries, dl. XIII, blz. 232.) 4.) Wendeîin Boeheim. Handbuch der Waffenkunde, Leipzig, 1890, S. 27: Inzwischen aller dieser regellosen Versuche hatten die praktischen Erfahrungen im ersten und zwei ten Kreuzzuge 1 98 MUNTVONDSTEN.

En nu de staf. Kromstaf of scepter? Ook hierbij wijzen de munten van type VIII ons den weg. Zij toonen den middenvorm tusschen den kromstaf op type I en den staf op type XI en op de vier halve obolen uit Beets. De geleidelijke verwording van den kromstaf stellen zij aan- schouwelijk voor. Zie: pi. 1 en 2. Op typen I tot VII wordt de herderlijke staf juist voor- gesteld, ais fig. d. Op typen VIII tot X is dit waardig- heidsteeken verbasterd als figuren: e, f, g. Zie vooral de staven op plaat 2. Het valt op, dat de stempels der voor- zijden der aldaar afgebeelde munten met weinig takt zijn gesneden. Op de munt van type XI en op de vier stukjes uit de Beetster vondst is het cirkeltje gedeeltelijk weg- gelaten, en blijft van den kromstaf enkel over fig. h.

in erstaunlich kurzer Zeit eine Wandlung in der Helmf'orm her- vorgebracht, wie sie drastischer kaum zu denken ist. Der Helm wird nun plötzlich cylindrisch oder auch halbkugelförmig und so umfangreich, dass er nun nicht mehr auf der Stirne aufsitzt, sondern aufgestülpt werden muss, wobei das innen gepolsterte Scheitelstück auf der Kapuze des Hauberts lagert. Damit er- scheint das Gesicht vollkommen durch die Helmwand gedekt; um das Sehen zu gestatten werden Augenlöcher oder Sehspalten eingeschnitten; häufig werden auch Löcher für den hier aller- dings sehr nötigen Luftzutritt eingeschlagen. Damit war der Topfhelm geschaffen, der in mannigfachen Formenwandlungen von der Mitte des 12. bis ins 14. Jahrhundert die Kopfbedeckung des ritterlichen Kriegers bildete. Der Topfhelm verdankte sein Entstehen der überaus gefährlichen Wirkung der sarazenischen Streitkolben und Beile, gegen welche sich die etwas schwerfäl- ligen Reiter im Heere der Kreuzfahrer anfänglich gar nicht zu wehren vermochten. Fig. 7, 8 und 9. MUNTVONDSTEN. 99 De vergelijking met den staf of scepter op de munt van Frederik Barbarossa, (1152—1190) te Maastricht geslagen, gaat niet op; 1) de beschrijvers der muntvondst van Beets hebben zich verzien. Van der Chijs noemt dat waardig- heidsteeken eenen kruisscepter. 2.) Wij achten dit voldoende voor het betoog, dat wij in den staf op de voorzijde van type XI den herderlijken kromstaf zien. Hiermede zoude het pleit dus reeds ge- wonnen zijn, en zouden wij met volle overtuiging onze typen VIII, IX, X en XI tot bisschoppelijk geld kunnen verklaren. Er is echter nog een krachtig bewijs, t. w.: de munten van type VIII tot XI hebben eene gelijksoortige voorzijde; zij vormen eene hoofdgroep. Op den halven obool type XI (en dus ook de vier gelijke stukjes uit Beets) vertoont de achterkant het dwarslijn- of parallel- lijntype van soorten I en II. Nu staat het beslist vast, dat typen I en II bisschoppelijke munten zijn, dus moeten ook type XI en de Beetster muntjes van die soort bis- schoppelijke geldstukken wezen, want hunne keerzij wijst aan, dat ze uit dezelfde werkplaats komen. De beeltenis op hunnen voorkant stelt dan den kerkvorst voor. Dit geldt zonder twijfel ook voor onze typen VIII, IX en X. Alle munten uit de vondst van Bartelehiem zijn dus bis- schoppelijke halve obolen. Type en gewicht bewijzen dit. De groote massa, waarin deze geldstukjes in Friesland, dat aan Utrecht schatplichtig was, bijeen gevonden zijn, de gelijksoortigheid der beeldenaars met die op het numé- raire der Stichtsche prelaten, en de aanwezigheid bij deze vondst van twee Stavorensche halve obolen van Dirk van der Aare, bisschop van Utrecht, al deze omstandigheden wijzen op den Utrechtschen kerkvorst als muntheer. Wij zullen, na de beschrijving der andere vondsten van gelijk-

1.) Te vinden: Vrije Fries, dl. XIII, Mr. J. Dirks en Jhr. J. E. Hooft van Iddekinge. De muntvondst te Beets in Friesland, blz. 232, noot 2. 2.) Van der Chijs. Frankische Vorsten enz. pi. XXI-18. 100 MUNTVONDSTEN. soortige munten, trachten uit de omschriften muntheer en muntplaats nader te bepalen.

Muntvondst te Hijum. In het 58ste verslag (1885—1886) van het Friesch Ge- nootschap wordt bij de aanwinsten melding gemaakt van de muntvondst te Hijum, in Augustus 1886. De verslag- gever verwijst, wat de bepaling dezer munten aangaat, naar de vondst te Beets. 1.) Hijum, een dorp in de gemeente Leeuwarderadeel 2.) in de nabijheid der vroegere Middelzee en ten zuiden van het voormalige klooster Mariëngaarde gelegen, 3.) is slechts een uur verwijderd van Bartelehiem. Het is wel op- merkelijk, dat de twee grootste vondsten van deze gelijk- soortige munten op zoo korten afstand van elkander zijn aangetroffen. De verhouding in de samenstelling van den Hijumer schat komt overeen met die van de vondst te Bartelehiem. Hij bestaat ook in hoofdzaak uit stukjes van typen I, II en VIII. Type IlI ontbreekt. Typen: IV, V, VI en VII zijn slechts door enkele exemplaren ver-

1.) Verslag 1885—1886, blz. 8, no. 60: „De muntvondst van Hijum pi. m. 100 stuks en fragmenten (gedaan in Aug. 1886) van muntjes van Utrechtsche bisschoppen en prefekten der 12e eeuw (nader te omschrijven). Vgl. De muntenvondst te Beets in de Vrije Fries, 1876". 2.j Oudheden en gestichten van Vries land, te Leiden 1723, blz. 373: „Hijum, Hiem. Te Hiem staat het Stamhuijs van't oude geslagt Ebinga". Zie verder: Tegenwoordige staat van Fries- land, dl. XIV, blz. 11 en: Tooneel der vereenigde Nederlanden, door Francois Halma, Leeuwarden, 1725, blz. 439. 3.) Jhr. Mr. M. de Haan Hettema. Oud en nieuw Friesland, -Leeuwarden, 1840, blz. 61. „Mariëngaard, abdij der Premonstra- tenserorde werd in 1163 door pastoor Frederik van Hallum gebouwd, waarin mannen en vrouwen waren opgenomen; de laatsten zijn later naar Bethlehem overgebracht". MUNTVONDSTEN. 101

tegenwoordigd. Het verdient onze aandacht, dat ook bij deze vondst de soorten I en II het hoogste gewicht hebben. Deze punten van overeenkomst wekten de gedachte bij ons, dat de vondst te Hijum een deel kon zijn van den Bartelehiemschen schat en dat ze ongeveer op gelijk tijd- stip in de aarde zullen zijn verborgen. Zie hier de lijst:

Gehalte Gewicht. Type . | Getal . /lOOO-

I 29 600,600,540 0.244 gr. Ook dit is het doorsnede-gewicht.

II 50 640,730,500 0.273 gr. Type IlI ontbreekt.

IV 4 960 0.196 gr. Zeer dun zilverblik, 3 goed bewaarde wegen 0.590 gr. V 1

VI 1 0.190 gr. Dunne schijf en afgebrokkeld.

VII 1 O 210 gr. VIII 1 990, 950 0.216 gr. Typen IX, X, XI en XII ontbreken. Tot. 145

De munten uit Hijum zijn, uitgezonderd die van type II, minder goed bewaard dan die van Bartelehiem. Op de meesten komt geen omschrift voor. Bij die van type I zijn enkele met ©t© boven de buste, en op de keer- zijde 1111. Op de munten van type II vindt men buiten bovengenoemde letterteekens nog eene enkele maal op de voorzijde: M T S voor S T M, heel gebrekkig aangegeven. Type VIII vertoont op eenige weinige exemplaren een kruisje boven het borstbeeld. Op de keerzij ontdekt men meestal: D I. Zie: pi. 3, no. 5. Van de fragmenten bij deze vondst zijn te herkennen: 4 stuks van type II, 1 van type IV en 1 van type VIII. 102 MUNTVONDSTEN.

Muntvondst te Beets. Over deze eerste vondst van bisschopsmunten is reeds melding gemaakt in de „Aanteekeningen over muntge- schiedenis". 1.) Ze werd beschreven in „de Vrije Fries" van 1877, 2.) doch met deze beschrijving, waarnaar bij het determineeren der latere gelijksoortige vondsten steeds werd verwezen, kunnen wij ons niet geheel vereenigen, zooals uit de beschrijving van den muntschat van Barte- lehiem reeds is gebleken. De vondst te Beets werd (vóór 1871) ontdekt bij eenen boom onder het afgegraven veen in de Oude Fenne, nabij Beets, een oud dorp in Opsterland, vroeger de zetel van het dekanaat Bordegho. 3.) Zij be- staat uit 54 goed bewaarde, stevige stukjes, 50 van type II en 4 van type XI. Op de keerzijde vertoonen zij dus alle de parallellijn. Sommige hebben op de dwarslijn der keerzij: 9DV6 of ODVO of 9DVO in plaats van ODV6. Wij merkten boven reeds op, dat type II eene 1.) Tijdschrift, 1906, blz. 123. 2.) Blz. 219. 3.) Geographisch Woordenboek. Friesland en dezelfs gantsche Geleegentheid vertoont. Te Leeuwarden bij Tobias van Dessel, 1736: „Beets, in de Sevenwouden in de grietenij van Opsterland, Vs uur van den stroom Birdo of Boorn tegen het noorden, welke stroom daaromtrent, en wat hooger op 't Koningsdiep genaamd wordt". Tegenwoordige staat van Friesland, te Amsterdam enz., 1788, dl. IlI, blz. 570: „Ten Oosten van Beetsterzwaag, niet ver van Beets, stond vroeger een „Kapelle of Konvent, Bethlehem genaamd". Dit was een uithof van het klooster Smallinger-Ee of Smalnie ten N.W. van Boornbergum in , aan de Zanding gelegen; dit was eene abdij der Benedictijnen. Geographisch Woordenboek, (zie boven) blz. 89. Bethlehem: „Een Clooster van dien naam heeft ook gestaan in de Grietenij van Opsterland oostwaarts, bij Beetsterzwaag". Zie: Mr. P. C. J. A. Boeles. Catalogus der meest belangrijke voorwerpen in het Friesch Museum te Leeuwarden, 1908: no. 648 en no. 777. MUNTVONDSTEN. 103 foutieve kopie van type I is, omdat de letter a op den kop staat. In het opschrift op de dwarslijn bij deze stukjes zijn nog meer fouten ingeslopen. Het is opvallend, hoe slordig en onkundig men rnet die letterteekens om- ging. De stempelsnijder heeft zich om de beteekenis daar- van niet bekommerd; naar alle waarschijnlijkheid was die hem onbekend, of was hij analphabeet. Ook met de om- schriften is het treurig gesteld. Op enkele voorzijden ziet men: f co HM, bij andere UIL De achterkant heeft meestal viermaal D I tot randschrift of ook enkel 11II, dat weer eene verwording van D I is. Twee dezer stukjes van type II hebben meer letterteekens op de keerzij. Om het borst- beeld staan zeven I's. Wij lieten zoo'n muntje afbeelden ] op 2 /2 X ware grootte, zie: pi. 3, no. 4. Op de streep staat: ODVO. In den rand: O T.. D 11 d/1 TS. 1.) De vier stukjes van type XI vertoonen dezelfde keerzij, als die van type II. Type XI is de belangrijkste verscheidenheid onder al deze soorten van halve obolen, want het vertoont de voorzijde van de eene en de keerzijde der andere hoofdgroep en vormt zoodoende het verband, de schakel, die ze tot eene familie bindt.

ó O, Gehalte

>i etal . Gewicht. H O /'JOOO'

II 50 775 0.301 gr. Doorsnede-gewicht.

XI 4 0.315 gr. (Alle andere soorten ontbreken.)

Tot. 54

1.) Zie, voor de omschriften der munten uit de vondst te Beets: de uitslaande plaat bij de beschrijving in „de Vrf/'e Fries" dl. XIII (1877) blz. 240. 104 MUNTVONDSTEN.

Muntvondst te Laard en Saard. Over deze muntvondst leest men in het 52e Verslag van het Friesch Genootschap, 1879—1880, aanwinsten, blz. 13 het volgende: „99—100. Twee Utrechtsche bisschoppelijke muntjes. (12de eeuw). Vergelijk Van der Chijs. Utrecht, pi. IV, no. 1—6, en pi. V, no. 1—9, doch deze zijn varianten. V.z. Bisschop de face met hooge muts en den staf regts; k. z. kruis in parelcirkel, in de hoeken drie sterren. Twee exemplaren van een vond van 30 stuks te Laad en Zaad bij Wieuwerd. Geschenk van den heer S. Lycklama à Nijeholt te Bolsward". De bovengenoemde platen in het werk van Van der Chijs opslaande, bemerkten wij, dat de heer Dirks, op ~ gezag van den geleerden schrijver, den haardos des bis- o, schops op de aldaar afgebeelde geldstukjes heeft aange- H zien voor eene hooge muts. Op het eerste gezicht lijkt het dan ook wel, of de kerkvorst eenen tulband draagt, yi doch men ontdekt heel spoedig, dat de gestreepte, gebom- beerde omlijsting van den schedel het haar van den prelaat voorstelt. Vooral op pi. V, nos. 1, 4, 5, 6 en 8 bij Van der Chijs is de tonsuur duidelijk aangegeven. Van een ° " hoofddeksel is dus geen sprake. Het haar wordt voorge- steld op de wijze, als bij onze typen î tot Vil, vergelijk met onze platen 1 en 2. Het verslag geeft aan, dat de te Laard en Saard 1.)

1.) Laard ligt in de gemeente Wijmbritseradeel, '/„ uur ten noordoosten van Wolsum. Saard is eene verstrooide buurt in de gemeente Wonseradeel, '/* uur ten zuidoosten van Bolsward. Beide buurten liggen dus dicht bij elkaar. Wieuwerd in het boven- aangehaald bericht moet dus Wolsum zijn. Het verdient ver- melding, dat men ook in dezen omtrek twee kloosters vond, t. w. Oegeklooster, van de Grauwe Bagijnen, '« uur oostwaarts : van Bolsward, en Oldeklooster of Bloemkamp, gesticht 1191, \ eene abdij van de Cistersienserorde, '/4 uur noordoost van Hart- ï werd. Beide zijn 19 October 1572 door Dirk van Bronkhorst f ingenomen en verwoest. ' MUNTVONDSTEN. 105 gevonden munten verschillen van de afbeeldingen bij Van der Chijs, doordat de bisschop daarop de face is voorge- steld, terwijl op de platen de beeltenis van terzijde wordt gezien. 1.) De voorzijde vertoonde dus het aanziende borstbeeld van den prelaat, met hoog kapsel en kruin- schering, zooals onze typen I tot VIL De keerzijde droeg „een kruis in parelcirkel, in de hoeken drie sterren", en hiermede wordt aangewezen ons type VI. Zie: pi. 1. De 30 stuks te Laard en Saard gevonden halve obolen behoo- ren dus tot onze zesde soort. Wij vonden deze twee stukjes onbeschreven in de verzameling van het Friesch Genoot- schap terug.

Gehalte Gewicht. Type .

Getal . /1000-

VI 30 0.298 gr. De twee stukjes in het Friesch Museum wegen : 0.330 en 0.265 gr. in doorsnede dus: 0.298 gr

30 Tot. •

Muntvondst te Marssum. Terwijl hij bezig was den muntschat van Bartelehiem te bestudeeren, werden den Heer Dirks nog acht gelijk- soortige muntstukjes getoond, welke volgens opgaaf, in 1888 te Marssum waren gevonden. De heer Dirks vertelt dit aldus : „Onder het stellen dezes (t. w. het verslag v. h. Fr. Gen.) kregen wij nog 6 dergelijke v. Kuijk en 2 grafe-

1.) Op pi. XXX, onzekere, no. 1 bij Van der Chijs, Utrecht, had de heer Dirks de voorzijde dezer munten kunnen vinden. Daar is ons type II afgebeeld. Van der Chijs ziet ook hier den haartooi met tonsuur aan voor eene muts. Lees aldaar blz. 70. 106 MUNTVONDSTEN. lijke Utrechtsche (?) muntjes onder de oogen, volgens opgave te Marssum gevonden." 1.) Wanneer wij dit bericht ver- gelijken met de beschrijving der Beetstervondst 2.) dan is het zeker, dat van de getoonde munten 6 behooren tot ons type II en 2 tot type XI. (Zie: pi. 1 en 2). Het is te betreuren, dat deze Marssumer stukjes niet zijn aange- kocht. 3.)

Gehalte Gewicht. Type . Getal . Aooo-

II i 6 Gehalte en gewicht kunnen niet worcta opgegeven, omdat de stukjes niet in ons XI. 2 bezit zijn.

] Tot. 8

Serie van 18 halve obolen, hoogstwaarschijnlijk eene muntvondst in Friesland. In de muntkast der Nederlandsche munten in het Friesch Museum zijn nog achttien dezer bisschopsmuntjes als „onzekere" ingedeeld bij Utrecht. 4.) Wij rangschikken deze onder ons type II. Zij zijn goed bewaard, enkele ver-

1.) Verslag van het Friesch Genootschap, 1887-4888, bïz. 13, noot. 2.) Vrije Fries, dl. XIII, blz. 217. 3 3.) Marssum, een dorp in de gemeente Menaldumadeel, /4 uur noordwest van Leeuwarden. Bij Marssum stond het klooster Franjum, voor vrouwen van de Benedictijner orde. 4.) De muntvondsten worden in het kabinet van het Friesch Museum niet ingedeeld bij de diverse muntreeksen, doch bijeen- gehouden en afzonderlijk bewaard. MUNTVONDSTEN. 107 toonen stempelglans. Bij deze laatste komt het bijzonder goed uit, dat de stempels van zeer groven snit zijn. Deze munten behooren tot de verzameling „Looxma Ypey". De heer Mr. A. Looxma Ypey heeft, na het overlijden van den heer R. Bloembergen Santee in 1876 te Leeuwarden, diens geheele collectie aangekocht. De heer Santee was een ijverig verzamelaar, die door zijne werkzaamheden als administrateur veel met de boeren in aanraking kwam. Hij heeft vele munten verzameld, die in de Friesche terpen werden aangetroffen. 1.) Ofschoon het ons, ondanks veel speuren, niet mocht gelukken de vindplaats van deze acht- tien stukjes vast te stellen, beschouwen wij deze kleine reeks als eene muntvondst, omdat de munten gelijksoortig van type en alle even goed bewaard zijn. Het wil ons bovendien voorkomen, dat de heer Santee een twintigtal gelijke, hem onbekende munten en eenige fragmenten niet afzonderlijk heeft aangekocht. Waartoe zou hij die dou- bletten koopen, zoo ze niet als muntvondst bijeen behoor- den ? Zij zijn alle van ons type II, (zie: pi. 1) omdat in het opschrift op de dwarslijn de a onderstboven staat. Zij leveren echter, zooals die van Beets, in de volgorde der letterteekens eenige variatie. Vier stuks, met: ODVS op de streep, vertoonen het zuivere type II. Van drie bestaan de omschriften alleen uit I's. Op het vierde ziet men op de voorzijde: f oo, en op de keerzijde: H. Zilver. 0.310 gr., 0.330 gr., O.35O gr., O.27O gr. Een, met: ) D V O op de dwarslijn, heeft enkel I's tot omschrift. Zilver. 0.340 gr. Negen vertoonen de letters D V, de overige letterteekens

1.) Prof. Van der Chijs noemt in zijne werken dikwijls de verzameling Bloembergen Santee. Deze verzamelde reeds vóór 1856 de in Friesland gevonden munten. Het is gelukkig dat, door den aankoop zijner verzameling door den heer Looxma Ypey, deze munten in de collectiën van het muntkabinet te Leeuwarden konden overgaan en aldus bijeen zijn gebleven. 108 MUNTVONDSTEN. op de parallellijn zijn onduidelijk afgedrukt. Hetomschriît: aan beide kanten I's. Zilver. 0.275 gr., 0.300 gr., 0.385 gr., 0.310 gr., 0.300 gr., 0.315 gr., 0.215 gr.. 0.295 gr., 0.300 gr. Vier hebben : 9 D V 6 op de dwarsstreep ; op deze vindt men de volgende letters in het randschrift: Voorzijde : 111 H oo j oo . . . keerzijde : co Voorzijde : . . . . uu t ey° C M o keerzijde : oo M — O Voorzijde : . . . —1—i î oo H M keerzijde : cc C M Voorzijde : H ~| keerzijde : tien T's. Zilver. 0.290 gr., 0.390 gr., 0.270 gr., 0250 gr. Wij geven bij alle het gewicht aan, omdat dit opvallend hoog is, naar onze meening ten gevolge van de goede conservatie van deze stukjes, en toch is het laatste stukje het scherpst, het best bewaard en heeft 't het kleinste gewicht. Behalve deze 18 complete stukjes zijn er nog vier gebroken munten en fragmenten van gelijk type. Ook de aanwezigheid van deze pleit er voor, dat deze serie eene muntvondst is.

Gehalte iGewicht. 1 Type . 1 Getal . /lOOO

II 18 865 O.3O8 gr. Doorsnedegewicht . Bij de Barteleki sche stukjes van type II was dit slee 0.258 gr. Slechts van één stukje werd: gehalte bepaald. Tot. 18

Afzonderlijk in Friesland gevonden halve obolen. Er bevinden zich in de verzameling van het Friesch Genootschap, en in onze eigene collectie, halve obolen, waarvan de juiste vindplaats onbekend is. Zij zijn alle afzonderlijk uit den Frieschen bodem opgegraven. MUNTVONDSTEN. 109

Een exemplaar van type I (afgebeeld: Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 1906, pi. VIII, fig. 38.) 60 Zilver. %000. 0.300 gr. Vergel.: pi. 1-1. Verz. S. W. Twee stuks van soort II, met: ODv6 op de streep. De voorkant is zonder omschrift, dat der keerzij bestaat alleen uit I's. Zilver. 0.215 gr. Verz. F. G. en een van gelijk type met D. V- op de dwarslijn. Omschrift der voorzij: 11111 l-j-l 111 11 en der keerzijde enkel I's. Zilver. O.33O gr. Zie : pi. MI. Verz. S. W. Een exemplaar van type VI. Geen omschrift. Dikke muntschijf. Zilver. 0.430 gr. Dit is het zwaarste stukje. Zie: pi. 1-VI. Verz. S. W. Twee stuks van type VIII. Zeer grove stempel, zonder omschrift. Zilver. 0.235 gr., 935/iooo- O.24O gr. Zie: pi. 1-VIII. Verz. F. G. en S. W. Nog een van type VIII. Scherpe stempel. 93O Zilver. /]Ooo. 0.230 gr. Zie: pi. 1-VIII. Verz. S. W. In het artikel „Aanteekeningen over de Nederlandsche muntgeschiedenis" (Tijdschrift, 14e j.g. 1906, blz. 121, pi. VIII, no. 36.) beschreven wij eenen halven obool, in Fries- land gevonden, welke volkomen past in de reeks van munttypen der Bartelehiemsche vondst. Dit handig gesneden geldstukje staat, wat de gravure van den stempel betreft, boven de meeste typen, doch beneden de Theodricus-munt (type XII). Het ongedekt profiel van den prelaat is goed geteekend. De gestreepte haarpartij is fijner dan op type I, en even mooi als op het stukje van Stavoren. De keer- zijde is, uitgenomen dat er geen omschrift op staat en het kruis iets grooter is, gelijk aan die van type XII. Dit merkwaardig stukje zouden wij als type XIII, willen op- nemen in de reeks der in Friesland gevonden bisschoppe- lijke halve obolen. Zie: pi. 2-XIII. De voorzijde draagt het ongedekte beeld van den kerk- 110 MUNTVONDSTEN. vorst met den kromstaf, van terzijde gezien. Achter het hoofd eene O. Op den achterkant een kruis met vier punten in de hoeken. Op de voorzij enkele strepen, die een omschrift aangeven: eene O als vierde letter. Zie: Van der Chijs. Utrecht, pi. V, onzekere no. 2 en Holland, pi. XLIV, onderaan, no. 4. Vergelijk: de munten van bisschop Herman. Utrecht, pi. V, 1—9. Zilver. 0.300 gr. Verz. S. W. Een halve obool van nog onbeschreven type, eveneens uit eene Friesche terp, heeft op de voorzijde het aanziende borstbeeld van typen I tot VII, en op de keerzij eene figuur als eene poort. Het stukje is slecht bewaard en kan niet gefotographeerd worden. Wij teekenden de nog zichtbare middenfiguur der keerzij op 21/» X ware grootte. Zie plaat 2-XIV. Aan beide zijden der poort staat nog iets, doch dit is onduidelijk. Dit muntje wordt dan het 14e type van onze reeks. Vergelijk: Van der Chijs. Brabant, pi. 1, 1—6 en Utrecht XXVII, no. 9. ä5o Zilver. /1Ooo- 0.170 gr. Verz. S. W.

o, Gehalte >1 Gewicht. H o VlOOO-

I 1 500 0.300 gr. II 3 0.330 gr. en één van 0.215 gr. VI 1 O.43O gr. Extra dikke muntschijf. VIII 3 925, 930 0.230 gr. Een van 0.235, een van 0.240 gr. XIII 1 0.300 gr. XIV 1 550 O. HO gr. Versleten stukje.

De halve obolen beschreven in de werken van Prof. P. O. van der Chijs, Van der Chijs vermeldt eene muntvondst van deze dunne zilverstukjes in het Reitdiep te Groningen in 1857. De MUNTVONDSTEN. 111 afbeeldingen vindt men in zijn werk: Utrecht, pi. VII, nos. 15—21. 1.) Nos. 15—17 en 19 zijn gelijk en behooren tot ons type VII. Vergelijk ze met onze pi. 1—VII. Ge- wicht: 0.150 gr., 0.150 gr., 0.100 gr. No. 16 is ons type IV. Gewicht: 0.150 gr. Zie: pi. 1. De nummers 38, 20 en 21 komen bij onze vondsten niet voor. Ondanks het uiterst geringe gewicht noemt de schrijver deze stukjes toch obolen. Op pi. XXVIII vervolgt Van der Chijs deze reeks. No. 1 is eene soort, die men niet bij de Friesche vondsten aantreft; no. 2 is weer ons type VII op plaat 2. Plaat XXX in hetzelfde deel (Van der Chijs. Utrecht.) vertoont weder eenige in het Reitdiep gevonden stukjes. No. 1 is ons type II. Gewicht: 0.150 gr. Zie onze plaat 1. Nos. 2, 3, 5 en 6 zijn niet in den Frieschen bodem aan- getroffen. 2.) No. 4 is alweer ons type VII en weegt 0.200 gr. Al deze muntstukjes zijn van laag gewicht, misschien zijn ze in het water geoxydeerd. Op pi. XLIV, bij Van der Chijs, Holland, (nog later ontdekte muntjes) zijn eenige stukjes afgebeeld, gevonden in den St.-Adelbertsput te Egmond. No. 3 is ons type II, no. 4 behoort tot type XIII. Zie: pi. 1 en 2. De werken van Van der Chijs geven acht typen, die niet in Friesland voorkomen. Alle door hem beschreven stukjes schijnen ook verbasterde naslagen. Hij heeft niet gekend onze typen: I, IlI, V, VI, VIII, IX, X, XI, XII en XIV. Te zamen zijn er dus 22 soorten van halve bisschoppe- lijke obolen, uit ongeveer denzelfden tijd bekend. Wel een bewijs, dat ze in grooten getale in omloop waren. 3.) 1.) Van der Chijs, Utrecht, blz. 68. De schrijver houdt deze stukjes voor producten der bisschoppelijke munt te Groningen. Hij geeft geen motief, waarom ze juist te Groningen geslagen moeten zijn. Grondt zich deze meening enkel op de vindplaats? 2.) No. 3 is merkwaardig: men ziet hierop den bisschop de face en den mijter van terzijde. Zie: noot 2, blz. 13. 3.) In Utrecht en in het Sticht schijnen ze weinig te worden aan- getroffen. In den Catalogus van het Museum van Oudheden, door Mr. S. Muller Fz. te Utrecht, 1904, worden slechts enkele vermeld; o. a. no. 2241. Dit is onze halve obool, type II, weegt 0.250 gr. 112 MUNTVONDSTEN.

De omschriften. Omschriften der voorzijde: Omschriften der keerzijde: j

Aan het slot der beschrijving van de vondst te Bartele- hiem, voerden wij eenige gronden aan ten bewijze, dat deze geldstukjes gemunt zijn door den Stichtschen bisschop. MUNTVONDSTEN. 113 Misschien zullen de omschriften ons helpen om muntheer en muntplaats nader aan te wijzen. Op een groot deel der muntjes zijn de omschriften niet afgedrukt of zoo onduidelijk, dat geen letterteeken te herkennen is. Op de typen I, II en IlI vindt men de meeste sporen van rand- schrift, op de andere soorten tot en met IX komen die slechts bij uitzondering voor; deze zijn in dit opzicht zeer barbaarsch. Wij lieten boven dit hoofdstuk de meest duide- lijke omschriften reproduceeren, en verwijzen verder naar de uitslaande plaat met om- en opschriften van de munten der vondst te Beets, in „de Vrije Fries", dl. XIII. Het rand- schrift der voorzijde (zie boven) begint bij eenige dezer munten met: O T en bij andere met S T M of S c M. Het eerste wijst eenen bisschop Otto aan, en het tweede zal Sanctus Martinus aanduiden. Enkele stukjes hebben aan weerszijden van het kruisje O T, dus: TOfOT; of STM, dus : M H GO f co H M. Het omschrift der keerzijden is meestal minder duidelijk. Op twee exemplaren van type II der Beetster vondst treft men in het randschrift van den achterkant letterteekens, welke eigenlijk op de voorzijde thuis behooren, als: OT en STM. (Zie blz. 103 en pi. 3, no. 4). Op den voorkant hebben deze stukjes enkel I's in den rand. De graveur heeft zich blijkbaar vergist en de letterteekens voor het voorstuk bestemd op den achterkant gegraveerd. De onderstempel dezer twee stukjes is geheel gelijk. Evenals bij de Theodricus-munten constateeren wij hier volmaakte overeenkomst. Een veel voorkomend om- schrift voor den revers van bijna alle typen is: DIDIDIDI. Deze letters staan niet, zoo als gewoonlijk, naar het mid- delpunt doch naar den buitenrand gekeerd. Vooral bij de soorten IV en VIII wordt dit veel aangetroffen. Men ziet dit duidelijk: pi. 3, no. 5. No. 6 geeft die munt op ware grootte, ook als maat voor de andere. Op de meeste keer- zijden dezer halve obolen bestaat het omschrift echter uit acht of tien I's. Wij beschouwen dat simpele omschrift als eene verwording van 4 • D I. Om eene verklaring te vinden in den doolhof dier kabbalistische letterteekens, onder- 114 MUNTVONDSTEN. zochten wij nauwkeurig de omschriften op onze Utrechtsche munten en op de afbeeldingen bij Van der Chijs. Men vindt munten van bisschop Otto II van der Lippe, 1215— 1226, 1.) met het omschrift: Otto Episcop. en Oto Epis. Op de keerzijde van het bisschoppelijke geld staat meestal de muntplaats: Traiectum of Daventria. Na den dood van Otto II blijft de Stichtsche bisschops- zetel twee jaren vacant, van 1226—1228. Op de obolen in die twee jaren gemunt vinden wij het omschrift: S. M A R. (Sanctus Martinus.) Dus de naam van den heilige of schutspatroon komt in de plaats van eenen bisschops- naam. 2.) Dit is eene aanwijzing, welke wij niet uit het oog moeten verliezen. Op alle bisschoppelijke munten komt de naam van den regeerenden prelaat voor. Alleen wanneer de stoel vacant is, komt de naam van den patroon voor dien van den bisschop in de plaats. Ook in andere bisdommen is dit het geval. 3.) Onze munten met STM en S c M in het omschrift behooren dan klaarblijkelijk tot het tijdperk dat de bisschopsstoel vacant was: 1226—1228. Nu zijn er geheel gelijke munten met O T I, welke wij dan 1.) Zie: Van der Chijs, Utrecht, pi. VIII. 2.) Zie: Van der Chijs. Utrecht, blz. 76, pi. VIII. Sede vacante. I. Ook op de munten van Bernulphus (1027—1054) heeft de voor- zijde het borstbeeld van den heilige en het omschrift: Set Mar- tinus archie; doch de keerzijde draagt dan den bisschopsnaam. Bij deze vroege munten treedt de naam des schutspatroons dus niet voor dien des bisschops in de plaats. (Zie: Van der Chijs. Utrecht, pi. I, 6—15.) 3.) Zie: Cappe. Beschreibung der cölnischen Münzen, Dres- den, 1853, S. 114. Tafel XII, 196 en 197. Cöln. Stuhlerledigung. 1208. Omschrift: Sanct. Petrus Archiepi. Van der Chijs (Utrecht, blz. 76.) geeft te kennen, dat de obool met St. Martinus ook wel een kapittelmunt kan zijn, geslagen, terwijl bisschop Otto II naar het Heiligeland trok in 1216 of 1217. Dit vermoeden steunt op de inleiding van: Die Capi- te/s- und Sedis- Vacanz-Münzen und Medaillen der deutschen Erz- Hoch- und unmittelbaren Reichs-Stiften, von Dr. Karl Friedrich Zepernick, Halle, 1822. MUNTVONDSTEN. 115 toeschrijven aan bisschop Otto II, die regeerde van 1215— 1226, en door wiens dood de bisschopsstoel open kwam. Ook bestaan er enkele met O T en S T M tegelijk, welke wij houden voor sede-vacante-munten, geslagen met veran- derden Otto-stempel. Het type der halve obolen, onder bisschop Otto II gemunt, wordt voortgezet met gewijzigd omschrift tijdens de jaren 1226—1228, zoolang de opvolger ontbreekt. Hierdoor worden de munten van typen I, II en IlI, welke bovengenoemde letterteekens in het omschrift ver- toonen, met vrij groote zekerheid gedateerd, t.w. tusschen 1215 en 1226 en tusschen 1226 en 1228.

Het opschrift op de dwarslijn biedt eenige verscheiden- heid. Wij nemen aan, dat het uit vier verschillende letters moet bestaan, en dat afwijkingen hiervan fouten zijn van den graveur.

Type I vertoont: Type II:

Type IlI: Dan zijn er nog varianten met: en met:

doch aan de a, die op den kop staat, ziet men, dat de graveur analphabeet is en de beteekenis der letters niet kent. Er blijven dus alleen over ODA6 en OADg- Wij houden het eerste voor correct, en denken in verband met de omschriften van de voorzijde aan: O(tto) DA (ventria) 6 (piscopus). Misschien stond op den oorspron- 116 MUNTVONDSTEN. kelijken stempel: O 6 D A. 1.) Ofschoon wij dezen uitleg met alle voorbehoud neerschrijven, denken wij toch aan Deventer, als muntplaats der eerste drie soorten en van type XI, 2) omdat hunne keerzijden het dwarslijntype ven- toonen. Dat D I D I D I D I als randschrift der keerzijde op vele stukjes van typen IV en VIII voorkomt, hebben wij reeds opgemerkt. (Zie : pi. 3, no. 5.) Nu hebben bijna alle denariën en obolen door de Stichtsche bisschoppen te Deventer ge- munt, op het ruggestuk tot omschrift Daventria, in on- derscheidene spelling als: Duventua, Duantria, Daventer, Davehtri enz. Is 4 X Dl daarvan eene verbastering? Het aantal letters der afleidingen van Daventria is ook acht. D I is de eerste en laatste letter van „Davehtri of Daventri", zij komen voor in elke spelling van Daventria. Er is dus eenige waarschijnlijkheid; dat de stukjes van typen IV en VIII, met D I, te Deventer zijn gemunt. Zoo wij dit aan- nemen, dan behooren ook die van typen VII, IX en X te Deventer thuis, want de beeldenaar der keerzijde is volkomen gelijk aan die van soort VIII. Ook deze hypothese heeft bevestiging noodig, vóór wij ze als vaststaand feit aannemen. De typen V en VI onderscheiden zich van de andere soorten door den stand van den kromstaf op de voorzij, doch voornamelijk door den dubbelen parelcirkel en het

1.) Wij hopen de eerste, de origineele typen van deze munten, eens in den Frieschen bodem te vinden. Het verdient opgemerkt te worden, dat type II, met foutief opschrift op de dwarslijn, het talrijkst vertegenwoordigd is. 2.) Op de obolen van Otto I of Otto II, afgebeeld bij Van der Chijs, pi. VII, 6—14, wordt Deventer aangeduid door: DAHO of O N A D; ook vier letters, waarvan drie op onze dwarslijn voorkomen; ons opschrift zou dus ook enkel „Deventer" kunnen aangeven. Deze aan den Zwartenweg tusschen Ane en Koeverden gevonden munten komen bij onze muntvondsten niet voor. Een enkele werd in Friesland gevonden. Zij zijn steviger dan onze stukjes, vrij erg besnoeid en wegen meestal meer dan 0.400 gr.; daarom noemen wij ze obolen. MUNTVONDSTEN. 117 kleine kruis. Type XIII heeft op de keerzijde het kleine kruis met vier stippen in dubbelen rand. Deze drie soorten vertoonen dus versieringseigenschappen, die men ook aan- treft op de Theodricus-munt, met dit verschil, dat daarop tusschen de binnenranden het omschrift: „Staverns" is gegraveerd. Wij meenden, zonder directe gevolgtrekking, op deze overeenkomst te moeten wijzen. Op één der muntjes doen enkele letterteekens aan Stavoren denken. De munt te Stavoren werkte tijdens het bestuur van Dirk van der Aare, 1197—1212. Otto II regeerde van 1215—1226. Zij zouden in navolging van de Theodricusmunt gemaakt kunnen zijn. Voor de toekenning van dit geld aan eenen muntheer staan ons zeer weinig gegevens ten dienste. Type XII is gemunt door Dirk van der Aare, 1197—1212. Typen I, II, IlI en XI werden geslagen onder het bestuur van bisschop Otto II, 1215—1226, en tijdens den vacanten zetel van 1226—1228. De overige soorten moeten wij toe- schrijven aan de voorgangers of aan de onmiddellijke op- volgers dezer kerkvorsten, omdat zij met de andere typen steeds vermengd worden aangetroffen. Bisschop Godfried, 1157-1178, en bisschop Willebrand, 1226—1236 hebben ook te Deventer doen munten. Het doet ons leed, dat de 585 stukjes van type VIII elke inlichting over hunnen muntheer halsstarrig weigeren. Wij gissen dat al deze muntschatien omstreeks 1230 aan de aarde zijn toevertrouwd. Op ommestaande lijst teekenen wij aan het totaal der verschillende typen van halve obolen, welke in Frieslands bodem werden aangetroffen. Het is in het oog vallend, hoe sterk de soorten: I, II en VIII predomineeren. Wij voegen daaraan toe onze gegevens aangaande gehalte en gewicht welke wij als vertrouwbaar kunnen verklaren 1.) Ook wat wij weten en wat wij vermoeden over muntheer en muntplaats vermelden wij op deze lijst. 1.) De gehaltecijfers werden vastgesteld door den heer R. Klooster, handelsessaieur te Leeuwarden. men . .e - n 1 0 pe , ard e Gewicht >—'t van o. Gehalte 7iooo. Muntheer. 3 £ 2 <" -= § .5? enkele munten, jntp l •moe ' O in milligrammen.

1 j I l 31l'900 600 540 5001,975 600 266 244 225 265 300 Otto, bisschop van Deventer. ii 860J700l640 865:850 730 775 500 258 273 301 308 305 285 215 330 385 Utrecht. 5 30 300 270 250 350 390 1215—1226. 1 Sede vacante. in 10 875 213 225 235 1226—1228. S IV 54 500 900 930! 950 925 960 205Î196 195 165 215 205 245 180 z V 9 850 180 215 235 Stavoren. ^ VI 38 800 j 180 190 298 215 145 430 c VII 5 980 210 210 205 160 Deventer. - VIII 585 960 9901950,925 930 844 850|j212 216 230 220 195 235 240 265 " ? IX 14 980 1190 215 225 j )} X 15 980 !l97 270 225 )J XI 7 980 I 365 315 365 Otto II, bisschop van uirecni. XII 2 195 230 Stavoren.

• Dirk v/d Aare, i 1 j bisschop van Utrecht. (dit is zeker.) , j i 1198—1212. XIII i 1' 300 n XIV 11550 i 170 Onbekend.

i | Tot. 1912 MUNTVONDSTEN. 119

H.et gewicht en het gehalte. Wij merkten reeds op, dat het gewicht van dit omstreeks het jaar 1200 in Friesland in omloop zijnde geld, sterk uit- eenloopt. Daarom teekenden wij op de lijst aan het door- snedegewicht van meestal Î0 goed bewaarde, uitgezochte stukjes van elk type van iedere vondst en daarnaast, om het groote verschil aan te wijzen, het gewicht van enkele munten. Vooral bij de schaars vertegenwoordigde soorten is het gewicht zeer laag. Dit kan veroorzaakt zijn: door slijtage gedurende den omloop, door oxydatie in den grond of door te lichten muntslag. De soorten I en II, die in grooten getale voorkomen, hebben het hoogste gewicht, in doorsnede 0.275 gr. Type VIII, waarvan wij 585 stuks telden, brengt het in doorsnede slechts op 0.220 gr. Het doorsnedegewicht wisselt ook naar den staat, waarin het geld bewaard is gebleven. Type II bewijst dit duide- lijk. Het weegt bij de vondst van Bartelehiem in door- snee 258, bij die te Hijum 273, bij die te Beets 301 en bij de serie Bloembergen Santee 308 milligram. Bij de 18 uitnemend bewaarde munten van deze laatste reeks treft men zeer hooge gewichtscijfers aan. Het lichtste stukje van type II weegt 0.215 gr., het zwaarste haalt O.39O gr., een belangrijk verschil bij dezelfde soort. Over het ont- staan van het gewichtsverschil van middeleeuwsche geld- stukken, verwijzen wij naar vroegere opstellen. 1.) Het gehalte van dit geld te bepalen levert grootere bezwaren dan het wegen. Bij stevige exemplaren kan het met voldoende zekerheid door toetsen worden vastgesteld. Dit gaat echter niet bij dunne, zwakke, geoxydeerde zilver- schijfjes: dan moet men het muntstuk opofferen. Zoo 1.) Zie: S. Wigersma Hzn. Eenige aanteekeningen over de Nederlandsche, in het bijzonder over de Friesche muntgeschie- denis. Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 14e j.g. 1906, blz. 87 en 88.* . en: Vervolg der aanteekeningen, Tijdschrift, 15e j.g. 1907, blz. 116, 117. 120 MUNTVONDSTEN. komt het, dat bij enkele zeldzame soorten het zilvergehalte niet op de lijst is vermeld. Het allooi is bij de meeste dezer stukjes zeer hoog. Toch strekt de verscheidenheid 5O zich uit van »«>/1000 tot %ooo- 1.) Onze lijst geeft de volgende cijfers: 500, 540, 600, 640, 700, 730, 775, 800, 844, 850, 865, 875, 900, 925, 930, 950, 960, 975, 980, 990. Van de 35 proeven gaven 16 het cijfer 900 en daarboven, 7 het cijfer 800 e. d., 3 het cijfer 700 e. d., 3 het cijfer 600 e. d., 6 het cijfer 500 en daarboven. De bijzet is voor het grootste deel koper, soms een weinig tin of lood. Bij soort I bemerken wij de grootste schom- meling: 975—500. Het verschil beweegt zich bij soort II soo tusschen 865 en 500. Zilvergehalte beneden /iOoo be- schouwen wij als opzettelijk bedrog. Bij verreweg de meeste proeven was het gehalte voldoende, bij sommige buitengewoon hoog, bij 12 van de 35 bleef het beneden 800 /1000. Het verdient opmerking, dat soorten I en II het hoogste gewicht hebben, terwijl hun gehaltecijfer het minst gunstig is. Het eerste stukje van type IV wees een ge- 6OO halte van /1Ooo aan. Onder den indruk van dit lage cijfer, lieten wij toen nog 5 van die soort beproeven; hun gehalte bedroeg: 900, 925, 930, 950, 960. Type VIII, de derde van de meest vertegenwoordigde soorten, heeft bij een licht gewicht een uitstekend gehalte. (Zie de Ijst, blz. 118.) Ook de slechts in gering aantal voorkomende typen hebben een hoog metaalgehalte. Dit maakt op ons den indruk dat zij, met type VIII, ouder zijn dan typen I en II. Het staat dus vast, dat er bedrog is gepleegd. Nu zou het zeer belangrijk zijn te weten, met zekerheid, hoe ver zich dit heeft uitgestrekt. Daartoe zouden alle stukjes geëssaieerd moeten worden en dit gaat niet, omdat daar- door vele munten zouden verloren gaan. Wij moeten ons met een vijfendertigtal proeven en dus met een globaal overzicht tevreden stellen. Terwijl het buitengewoon hooge 1.) 5<"7iooo is de grens waar de billioenmunî begint Zie: Dr. A. Luschin von Ebengreuth. Allgemeine Münzkunde und Ge/d- geschichte, München-Berlin, 1904, S. 33. MUNTVONDSTEN. 121 2 gehaltecijfer van het /8 deel pleit voor het streven om goede munt te slaan, blijft het allooi van het andere derde beneden 800/iooo- Dus bij pi. m. 30 % denken wij aan be- drog. Toch meenen wij, dat hierbij niet aan muntver- zwakking, aan fraude d'en haut, moet worden gedacht, met andere woorden: wij hebben niet den indruk ont- vangen, dat de muntheeren opzettelijk het gehalte van hun geld hebben verlaagd. Wij denken eerder, dat de munters te Deventer of andere vervalschers zich de afgelegenheid der muntplaats, het gebrek aan toezicht en controle op den muntslag ten nutte hebben gemaakt om zich ten koste van den handel te verrijken. 1.) De echtheid van het munt- metaal vond haar eenige bescherming in de strenge straffen, waarmede muntvervalschers werden bedreigd. 2.) Ons gunstig oordeel over de Nederlandsche muntheeren der 13de eeuw berust op de volgende proefneming. Uit onze eigene verzameling lieten wij tien stevige obolen essaieeren door de volgende vorsten in de hoofdplaatsen gemunt.

1 ƒ /1000 ; gram. v/d Chijs. 1

Holland Willem I, 1203—1218. 900 ; 0,620 I 1. » Floris de Voogd, 1256—1258. 900 0,408 II 3. Utrecht Otto IlI, 1236—1249. 950 I 0,625 VIII 5.

» H W » i 900 ! 0,675 „ 2. Gelige Gerhard IlI, 1206—1229. | 900 0,545 I » Otto II, 1229—1271. 900 | 0,645 „ 8,

il )î 5) » )î : 900 ! 0,625 I 7. Brabant Hendrik II of IlI, 1235—1261. | 900 ! 0,490 II 27. 1 ij 960 ! 0,535 IV 15. V Jî It )) H )) ' tl Jan I, 1261—1294. 960 0,465 V 1.

1.) Dr. Luschin v. Ebengreuth vermeldt, op blz. 217 het verval van het muntgehalte op afgelegen muntplaatsen in Duitschland reeds in het begin der 12de eeuw. 2.) Zie: Tijdschrift, 1908. Valsche Munt, blz. 236 en 238. en: Victor Gaillard. Recherches sur les monnaies des Comtes de Flandres, Gand, 1857. Pièces justificatives I. 122 MUNTVONDSTEN. Het hooge gehalte van deze voor de hand opgenomen obolen is een welsprekend bewijs, dat onze muntheeren der 13de eeuw eene eerlijke muntpolitiek hebben voor- gestaan.

Waarom wij deze muntstukken kwartpenningen noemen. Deze munten zijn afkomstig uit een tijdperk, waarin de Stichtsche bisschoppen; sterk begunstigd door de Duitsche keizers, een uitgebreid gebied te besturen hadden. Het bisdom oefende in de lage landen een groot overwicht uit. Na de verwoesting van Dorestat had Keulen onzen handel van het benoodigd numéraire voorzien; daarna begint Utrecht die taak over te nemen. 1.) Het is daar- mee zijne geburen: Holland en Gelderland voor. Utrecht's kerkvorst doet in onderscheidene plaatsen van zijn gebied geld slaan. De eigenlijke muntfabriek zal wel in de hoofd- stad gevestigd zijn geweest. In de handelsplaatsen als: Stavoren, Groningen, Deventer enz., vond men vrij zeker succursalen, waar gewisseld en gemunt werd door eenen goudsmid, of door iemand, die de munt pachtte. 2.) Het rnuntmateriaal was dikwijls schaarsch. Het toezicht liet zeker te wenschen over, van controle zal wel weinig zijn gekomen. Het zou kunnen zijn, dat daar alleen kleingeld, 3.) halve obolen, geslagen werden. Het geheel-onvermengd-aan- treffen eener vondst van meer dan 1600 zilverstukjes, in twaalf soorten, alle inlandsch geld, van gelijke waarde,

1.) Dr. H. A. Poelman. Geschiedenis van den handel van Noord-Nederland gedurende het Merovingische en Karolin- gische tijdperk, te 's-Gravenhage, 1908, blz. 124. 2.) Zie: Vervolg der aanteekeningen over de Nederlandsche, in het bijzonder over de Friesche Muntgeschiedenis. Tijdschrift. 55 j.g. blz. 117. 3.) Dit geschiedde zelfs nog onder de regeering van Karel V. MUNTVONDSTEN. 123 en geslagen door eenen bisschop van het Sticht, zou daar- door ten deele worden verklaard. Bij geen van deze zes vondsten treft men vreemd geld, geen Hollandschen of Brabantschen, zelfs geen Utrechtschen penning noch obool aan. Het schijnt inderdaad, dat dit dunne zilver- geld de eenige geldsoort is geweest, die in het begin der 13de eeuw in grooten getale koers had in Friesland. 1.) Onze vroeger uitgesproken meening, 2.) dat de eerste munten der vroegste muntheeren in Nederland geen de- nariën, doch obolen en halve obolen zijn, is door het onderzoek dezer vondsten bevestigd. Deze igoo munten zijn alle halve obolen. Op eene enkele uitzondering na wegen ze, ook de best bewaarde, minder dan 0.375 gram. Wij hebben deze geldsoort gedurig in groot aantal in handen gehad; ze is te klein, te dun, te licht, te onregel- matig van gewicht om te worden geteld. Bij kleine betalingen, bijv. van eenige schellingen, telde men ze; (schelling is het waardebegrip — geen munt, geen ge- wicht — voor 12 penningen); doch groote sommen van eenige ponden werden zonder twijfel gewogen. (Pond is het waardebegrip en tevens het gewicht \z.x\ 240denariën. 3.) In deze vroege tijden bestond er geen crediet-munt. Het geldstuk was niet alleen de waardemeter, doch zijne intrinsieke waarde moest volkomen vervangen die der daartegen geruide koopwaar. In het begin der 13de eeuw was het metaalgehalte der munt hier te lande nog niet

1.) Een denarius van bisschop Willem van Pont, 1054—1076, werd in 1852 te Stavoren opgegraven. Te Leeuwarden vond men, in 1907, eenen obool van bisschop Burchard, 1098—1112, 0.575 gr. De verslagen van het Friesch Genootschap vermelden overigens zeer weinige Utrechtsche munten, die afzonderlijk in Friesland zijn opgegraven. 2.) Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 15 j.g. Vervolg der aanteekeningen enz., blz. 127. 3.) Het begripsverschil tusschen de hoeveelheidsnamen schel- ling en pond, wijst er ook op, dat kleine bedragen (schellingen) geteld en groote (ponden) gewogen werden. 124 MUNTVONDSTEN. verzwakt. (Zie de gehaltecijfers op de lijst blz. 118.) De muntheer kon toen niet doen maken of invoeren een muntstuk van gefingeerde waarde. Zelfs in lateren tijd school het bedrog in het gehalte niet in het gewicht. Heeft men dus zilvergeld, dat het vierdedeel weegt van andere in omloop zijnde zilvermunten, dan is dat zonder ] twijfel een stuk van /4 der waarde. De Keulsche muntvoet was de in Friesland geldende, 1.) de penning moest wegen 1.53 gr. De Keulsche penningen uit het laatst der 12de eeuw, die in Friesland gevonden zijn, wegen 1.475 gr., bij een gehalte van ;'oo/jooo- De Engelsche sterlings, welke ongeveer 1250, in onze landen den Keulschen penning als grootgeld vervingen, wegen eveneens ongeveer 1.5 gr., gehalte 900/iooo- 2.)

1.) Zie: Dannenberg, dl. I, S. 1!. Der Münzfuss. Zie: Beschrijving van de Heerlijckheijdt van Friesiandt, anno 1664, blz. 124. Extract end oversettinge van d'oude Friesche rechten. Cap. Cl en CH: „Die Agrippensche penningen aitoes in weerden tho bîijvenn: Dat sullen die Vriesenn genieten end unt- gelden / daer Heer Wijdeke > die eerste richter / wisede; dielde/ ende sententieerden / end Heer Derck nascreff by des Pawes consent ƒ dat die Agrippinsche penninck solde aitoes ijn sijner weerdenn blivenn over Hails ende Hoevet / daer nae die munte nije is. Zie: H. Halke. Einleitung in das Studium der Numismatik, Berlin, 1905, S. 91. Das Karolingische Münzsystem wurde unter den sächsischen und fränkischen Kaisern unverändert beibehalten. Man leistete also Grossbezahlungen nach dem Gewicht der MetaHe und bediente sich im Kleinverkehr der Denare (in gerin- gerem Verkehr auch der Obole). Zie ook Halke: 87. 2.) In de Verslagen van het Friesch Genootschap wordt dikwijls melding gemaakt van sterlings, welke in den Frieschen bodem gevonden zijn. 1843—44: Drie sterlings van Hendrik IlI, van Engeland (1216—1272) in de terp te Ferwerd en twee ster- lings van Brabant in de kerk te Ferwerd. 1845—46: Twee sterlings van Hendrik IlI, op Ameland gevonden. 1853—56; Sterling van denzelfden koning, in de terp te Oosterend. 1863—64: Tien MUNTVONDSTEN. 125

Dat er inderdaad halve obolen, die men schubben noemde 1.) in omloop zijn geweest, wordt bewezen door: a. de behoefte aan onderdeelen van den penning, die reeds in de elfde eeuw in Engeland en Duitschland be- stond. Men sneed den penning met het lange kruis en den bracteaat in vieren. 2.) b. Dannenberg schrijft 3.): „Viertel-denare hat erst das XIII Jahrhundert gegeben". c. In onze eigene verzameling bevindt zich een halve obool van Jan I van Holland (1296—99), te Dordrecht 950 gemunt, mooi bewaard, gewicht: 0.285 gr., gehalte /10oo- (Van der Chijs. Holland, IV-4.) d. Dr. A. Luschin von Ebengreuth meldt in zijne „Algemeine Münzkunde", etc 4): „Die Zähiweise bestimmt nun, wie viele Untereinheiten in einer Obereinneit enthalten sein sollen. Etwa vom 8. gegen das 13. Jahrh. legte man der Ausprägung im Abend-

eiigelsche sterlings van Hendrik Iil te Koudum, en één sterling van Eduard IlI van Engeland (1327—1377) te Roodkerk. 1381—82: Sterling van Hendrik IlI te Berlicum. 1885—86: Twee sterlings van denzelfden op Hillemastate te Bergum. 1907—8: Muntvondst van 4 Engelsche en 1 Brabantschen sterling te Koudum in 1860. 1.) De muntnaam „schub" komt voor in eene oude muntver- ordening bij: K. Freiherrn von Richthofen, Friesische Rechts- quellen, Berlin, 1840, p. 385. §. 1 „Int aerste de freescha schield is XXX graet fan Starem to Groningen, ende di grata is fiorver scubben iof fijf iiowerdera penningen". Het is ons bekend, dat deze muntordonnantie van lateren datum is, doch ze bewijst dat „schub" eene erkende naam is voor kleine munt. 2.) Herbert A. Greuber. Handbook ofthecoinsofGreatBri- tain etc, London, 1899, p. 33. Longcrosspenny. „To supply a smaller currency than the penny, that coin was often divided into halves and quarters to pass for halfpence and farthings. The coins usually selected for this purpose were those with a voided cross on the reverse, as facilitating the division into equal parts. This practise began in the reign of Aethelred II". (979—1016.) 3.) Dannenberg. dl. I, S. 11. 4.) Allgetneine Münzkunde und Geldgeschichte des Mittel- alters und der neueren Ze/t München-Berlin, 1904, S. 153—166. 126 MUNTVONDSTEN. lande fast ausschliesslich das Quartalsystem: Pfennig, Hälbling, Ort, zu grunde". e. „lm christlichen Abendland waren seit dem Ueber- gang zur Silberwährung unter den Karolingern bis gegen den Schluss des 12. Jahrh. fast durchweg nur der Pfennig und dessen Teilstücke 1.) wirkliche Münzen". ƒ. „Die Unterscheidung von Währungs — und Scheide- mtinze blieb dem Mittelalter durch Jahrhunderte fremd, weil der Silberpfennig lange Zeit die einzige geslagene Münze war und man sich mangels kleineren Münzen mit der Teilung oder selbst Viertelung der Pfennige behalf. (englische „brokemony", zerschnittene Bracteate u. dgl.) Es kommt daher erst ziemlich spät zur Prägung von Hälblinge oder gar Vierteln (Ort.) etc." g. Ook Le Blanc maakt in zijne verhandeling over de muntgeschiedenis van Frankrijk melding van den kwart- penning; hij noemt dien „pougeoise". 2.) h. De kwartpenningen worden ook in oorkonden ge- noemd. 3.)

1.) „Theilstücke", dus meer dan één onderdeel. Dus halve- en kwartpenning. 2.) M. le Blanc. Traite historique des monnoyes de France. Amsterdam. 1692. p. 172: „Voila tout ce que j'ay pû ramasser de certain touchant les monnoyes de S. Louis. (1226—1270.) Outre les déniers tournois et les déniers parisis, le Roy fit faire des oboles parisis, comme il est justifié par une formule de Bail de S. Louis. Les Statuts que S. Louis donna à la ville d'Aigue- mortes font mention de 1'obole et de la Pougeoise, Pogesia. L'obole fait toujours la moitié du denier; cela n'a pas besoin de preuve: Et la pougeoise valoit la moitié de Pobole, et par con- sequent la quatrième partie du denier". 3.) Dannenberg. T. II, S. 513. Dass übrigens die Ausdrücke Hälbling und Obolus keineswegs, wie ich S. 11. Anm. 2, durch Grote verleitet, gesagt habe, neueren Ursprungs, sondern alt und urkundlich sind, berichtigt Waitz (a. a. O. S. 337, A. 4, 5.) und hat seitdem Menadier (Weyl. B. Bl. 1337.) bezüglich des Wortes „Häibling" ausführlich begründet. Viertel pfennige (fertones) werden zwar bisweilen erwähnt, (Waitz. a. a. O. S. 337.) sind MUNTVONDSTEN. 12 Het is wel toevallig, dat juist in een Utrechtsch toltarief van Keizer Hendrik V (1106—1125.) reeds sprake is van 1 1 li penningen: „Voor erts wordt j4, denarius per last be- taald". 1.) Ook leest men in eenen beklagbrief van 1122, door den abt Rodulfus van St. Troud (St. Truijen in Bel- gisch Limburg) geschreven aan den bisschop van Metz, dat aan een zijner meiers drie firtones ontnomen zijn. 2.) Het bovenstaande schijnt ons voldoende bewijs, dat er halve obolen of kwartpenningen gemunt zijn, dat zij waren een bekend onderdeel van den penning, dat de in dit artikel beschreven munten halve obolen of kwartpenningen zijn. Toen de penning te hoog in waarde bleek om te voldoen aan de eischen van het kleinverkeer, van den kleinhandel, maakte men eerst een dunner stukje en daarna, omstreeks 1120 een van gelijke dikte, doch van halve middellijn, halve breedte. Dat was de obool. Op den duur was ook daarvan de waarde, als pasmunt, te groot. De middellijn kon men niet opnieuw halveeren, omdat de oppervlakte der muntschijf te klein zou worden, om er den beeldenaar, het waarborgsteeken, op af te drukken. Zoo bleef er niet anders over dan de dikte op de helft te verminderen, en toen ontstonden de dunne zilverschilfers, aber entweder nur Rechnungsmünzen oder lediglich durch Thei- lung grösserer Stücke, nicht durch Prägung hergestellt". Het was ons te doen om de zinsnede, dat kwartpenningen vermeld worden. Onze 1900 fertones, in Friesland gevonden, bewijzen, dat ze in het begin der 13de eeuw gemunt werden. 1.) Georg Waitz. Deutsche Verfassungsgesch/chte, Kiel, 1876, B. 7, S. 337.: „erwähnt werden ein paar mal auch viertel (fer- tones, firtones), man half sich aber vielleicht mit Theilung der grosseren Stücke. (Utrechter Zollrolle, oben S. 297. no. 4; Epist. Rod. SS. X. S. 327.) Waitz. S. 297, 4: Es venale afferentes fer- tonem de quolibet last solvant. 2.) In: Monumenta Germaniae historica Scriptorum, tom. X, pag. 326—332, vindt men: (Epis. Rod.) Brief van abt Rodulfus van het klooster St. Truijen aan den bisschop van Metz, a.d. 18 Kalendas Octobris (1122), waarin men leest, pag. 327: Eidem tres firtones postea abstulit. 128 MUNT VONDSTEN. de halve obolen of kwartpenningen, die men ook schubben noemde.

Besluit. Twintig jaar liet de beschrijving dezer muntvondsten op zich wachten. Onze voorgangers verwezen bij nieuwe vondsten van deze geldsoort voortdurend naar de beschrij- ving van den muntschat te Beets. Blijkbaar was die ook hun te onzeker. Door ontdekking van minder verwilderde typen hoopte men tot positiever gegevens te komen. Die minder barbaarsche voortypen laten zich nog steeds wach- ten. Wij hebben de zaak nu maar eens ter hand genomen. Wij koesterden de verwachting, dat wat elk stukje apart ons niet kon zeggen, door eene reeks van 1900 gelijksoortige misschien te verklaren zoude zijn. Deze verwachting is ijdel geweest. Ondanks veel moeite heeft het onderzoek niet opgeleverd, wat wij er ons van hadden voorgesteld. Tot volkomen zekerheid brachten wij het slechts op enkele punten. Op goede gronden dateeren wij deze munten ongeveer eene eeuw later dan de heeren Dirks en Hooft van Idde- kinge deden. Slechts een zeer klein gedeelte van deze stukjes heeft kans te behooren tot het in Friesland of Groningen ge- slagen geld. De meeste komen, naar onze stellige over- tuiging, uit het bisschoppelijk munthuis te Deventer. De groote verscheidenheid van type en het onderling stempelverschil van de tot hetzelfde type behoorende halve obolen, wijzen op het ontzaglijk aantal, dat van deze lichte muntsoort in omloop was. Wij achten het volkomen vaststaande, dat deze muntslag als kwartpenning is bedoeld. De Utrechtsche kerkvorsten brachten deze lichte munt, dit pasgeld, in circulatie in het Oversticht, ongeveer te zelfder tijd, dat de bisschop van Munster dit deed in zijne MUNTVONDSTEN. 129 noordelijke buitenbezittingen, te Emden in Oost-Friesland. 1.) De afleiding van het parallellijn- of dwarslijn-munttype van den Karolingischen penning met den vierzuiligen tempel wordt zeer duidelijk op plaat 4 vertoond. Deze verwording strekt zich over meer dan drie eeuwen uit en levert een voorbeeld van de taaiheid van bestaan van een goed ingevoerd muntbeeld, en tevens van een totaal gebrek aan oorspronkelijkheid bij de stempelgraveurs. De twee halve obolen van Dirk van der Aare vertegen- woordigen een oorspronkelijk zuiver munttype, de overige 1910 stuks zijn alle verbasterde en verbroddelde kopieën. Wij hebben in dit opstel zorgvuldig aangegeven: het aantal van elke muntsoort, het doorsneegewicht naar tien of vijf der beste exemplaren, voorts om de gewichtsver- scheidenheid aan te duiden het gewicht van afzonderlijke munten, en eindelijk het gehalte van het muntmetaal. Zoo wenschen wij deze Friesche muntvondsten toe- gankelijk te maken voor bestudeering door elders wonende numismaten. Gaarne zullen wij zien, dat muntkundigen en beoefenaren der Friesche geschiedenis hunne bronnen en verzamelingen raadplegen. Misschien gelukt het door veelheid van onderzoekers te komen tot resultaten, welke trots de veelheid van het muntmateriaal tot nu toe niet zijn verkregen.

1.) Zie: Dr. Tergast. Die Münzen Ostfrieslands. Emden, 1883. Th. I, S. 28, 29, 30. 9 130 MUNTVONDSTEN.

Resumé de 1'article precedent. Trouvailles, dans la province de Frise, de demi-oboles frappées par les évêques d'Utrecht, au commencement du treizième siècle.

Le cabinet numismatique de la Société d'archéologie de la Frise possède quelques trouvailles irnportantes de petites monnaies épiscopales, d'un type barbare. La détérmina- tion en est tres difficile, les légendes étant indéchiffrables. La première trouvaille, celle de Beets, fut examinée en 1887 par Messieurs Dirks et Hooft van Iddekinge. Leur description est un peu incertaine et vague. Plus tard, de nouveaux trésors de ces minces pièces vinrent enrichir les collections de la Société. Hs furent exhumés des tertres autour de l'ancien Middelzee, golfe, qui, au moyen âge, pénétrait dans le pays frison. Les trouvailles de Bartelehiem et de Hijum fournirent plus de dix-neuf cents de ces demi-oboles. Nous en fixons la date au commencement du treizième siècle, différant sur ce point de nos prédécesseurs, qui les mettaient environ un siècle plus tôt. Pour la plupart ces demi-oboles sont frappées à Deventer par les prélats d'Utrecht. Deux de ces pièces ont la légende: Theodricus- Stavrens. Elles proviennent de Stavoren, autrefois la ville de commerce la plus importante de la Frise. Thierry évêque d'Utrecht les fit monnayer. Dans ces trésors nous avons rencontre quatorze types différents, qui sont repro- l duits à 2 j2 X la vraie grandeur sur les planches 1 et 2. Au pied de la planche 2 on voit douze variéfés du type VIII, comme preuve de la différence du coin. Les figures 1 et 2 sur la planche 3 représentent 21/» X agrandies les deux demi-oboles de Thierry évêque d'Utrecht (1197—1212), frappées à Stavoren dans la Frise. Ce sont les seuls exemplaires connus. La figure no. 3 donne le droit de no. 2, sept fois agrandi. Comparez: Tijdschrift 1906, pi. IX. Le numero 4 est une pièce du type II avec une légende déchiffrable provenant du trésor de Beets, et la figure 5 MUNTVONDSTEN. 131 sur cette planche nous montre une demi-obole du type VIII avec la légende: DIDIDID1, vraisemblablemen^ une dégénération de: DAVENTRI. La petite figure 6 est une demi-obole à sa vraie grandeur. Planche 4 démontre la dérivation du revers des demi- oboles du type aux lignes parallèles ou transversales (les types I, II, IlI et XI) du denier carolingien au temple péristyle. (pag. 92.) Les types I, II et VIII sont Ie plus nombreusement re- présentés dans ces trésors. On trouve Ie poids et 1'aloi notés dans les tabelles. Ces données nous ont convaincu, que nos minces pièces sont des demi-oboles, et que Mr. Van der Chijs s'est mépris en les nommant oboles.

Plaat 1.

Verschillende typen van 13c eeuwsche bisschoppelijke munten, in Friesland Revonden; 2% X ware grootte. Twaalf varianten van type VIII. Plaat 3.

Nos. 1 en 2 de eenig bekende te Stavoren geslagen bisschoppelijke munten (Dirk v, d. Aare 1197—1112) °P 2Vg X de ware grootte. No. 3 sterkere vcrgrootîng van No. 2. Plaat 4.

De oorsprong van het dwarslijn^type der bisschoppelijke munten. Iets over de Kerkvoogdij-goederen in Friesland,

door

Mr. P. C. J. A. BOELES.

Iets over de Kerkvoogdij-goederen in Friesland.

Eenigen tijd geleden had Mr. A. Burger te Leeuwarden de welwillendheid mij afschriften toe te zenden van twee contracten, gesloten door kerkvoogden van Spannum en Baijurn met de algemeene armvoogden van die dorpen. Deze akten van April 1861 en November 1862 geven eene welkome aanleiding om nog eens nader in te gaan op een reeds te voren door mij aangeroerd onderwerp. 1) Dergelijke contracten zijn er in vele Friesche dorpen in de negentiende eeuw in verschillende perioden tot stand gekomen en waar er, voor zoover mij bekend, nog nimmer een dergelijk stuk in zijn geheel gepubliceerd is, veroor- loof ik me hierachter als typen te laten volgen een van het jaar 1830 betrekkelijk Roordahuizum en dat van Span- num, hierboven aangehaald. Gaan wij nog in het kort even na hoe dergelijke over- eenkomsten zijn ontstaan, waardoor tevens duidelijk zullen worden eenige eigenaardigheden van de tegenwoordige kerkvoogdij-administratie, b.v. het subsidieeren der alge- meene armen, het bijdragen in de kosten van onderhoud van wegen en bruggen, uitgaven die op oningewijden stellig een vreemden indruk moeten maken. Hoogere beheerscolleges hebben die posten wel eens geschrapt. Wij denken hierbij b.v. aan de in de Leeuwarder Courant van 16 Mei 1902 vermelde beschikking van het Algemeen College van toezicht op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen bij de Hervormde gemeenten in Nederland, 1) Armengoederen en armbesturen in Friesland, Leeuwarden, 1902. 136 IETS OVER DE KERKVOOGDIJ-GOEDEREN waarbij in hooger beroep vernietigd is een besluit van kerkvoogden en notabelen van Menaldum, om ƒ 1000 uit de kerkvoogdij-fondsen te betalen ter tegemoetkoming voor de kosten van bestrating in het dorp Menaldum. Hoewel in naam meestal gelijk gebleven, ontwikkelde de kerkvoogdij zich na de hervorming tot eene admini- stratie, die veel meer omvatte dan voorheen het geval was. Vóór 1580 zorgden kerkvoogden voor het onderhoud der kerkelijke gebouwen, kerkhoven, orgels, klokken, kerk- sieraden en betaalden zij de algemeene kosten van den eeredienst. Met armenzorg, dorpswegen, bruggen, brand- weer, hielden zij zich niet op. Evenmin met het onderwijs, behalve wanneer geen kosterie-goederen in hun dorp of parochie aanwezig waren en een deel der kerke inkomsten voor den koster-schoolmeester werd afgestaan. De bekende resolutie der Staten van Friesland d.d. 31 Maart 1580, waarbij de katholieke eeredienst verboden werd, liet het beheer van kerkvoogden onaangetast, ontnam echter aan pastoors, vicarissen en kosters het door hen gevoerde persoonlijke beheer der pastorie-, vicarie- en kosterie-goederen en droeg de administratie van die, ge- zamenlijk onder den naam van beneficiale of ook wel geestelijke goederen bekende fondsen, op aan een nieuw geschapen college de „notabelste personen in elcke dorpe, zijnde goede patriotten ende liefhebbers van de gerefor- meerde religie, bij de gemeente 1) daartoe gecommitteert". De pastorie-goederen werden al spoedig in eigen beheer gegeven aan de predikanten, maar de overige fondsen bleven in handen der notabelen „tot onderhoudinge van eerlycke en degelicke schoolmeesters ende alimentatiën ende onderhoudenisse van den nooddruftigen ende ad alias pias causas". Wat, bij het betrekkelijk gering aantal der notabelen in elk dorp en de verwantschap der fondsen, voor de

1) Met „gemeente" zijn de stemgerechtigden van het dorp bedoeld. IN FRIESLAND. 137 hand lag, geschiedde: al spoedig werd het beheer der beni- ficiale goederen opgedragen aan degenen, die als kerk- voogden fungeerden. Dat ging niet krachtens algemeene ordonnantie, maar naar plaatselijk welgevallen en het was ook niet in strijd met de bepalingen der resolutie van 31 Maart 1580. Lang duurde het niet, of men was vergeten hoe de vork in den steel zat, de uitgaven gedaan in quali- teit van kerkvoogden of in die van „notabelste personen" werden niet afzonderlijk verantwoord, alles kwam in het zelfde boek te staan en ook de kerke- en de beneficiale goederen versmolten meer en meer, het werd één admini- stratie : „de kerkvoogdij", maar een kerkvoogdij, wier taak thans veel ruimer was dan vóór 1580. Hoewel, wegens de gesteldheid der fondsen, de toestan- den niet in alle dorpen absoluut gelijk konden zijn, fun- geeren dientengevolge sedert de hervorming de meeste kerkvoogden ook als verzorgers der algemeene dorpsarmen, daartoe in staat geworden, doordat de inkomsten der bene- ficiale goederen, met uitzondering der pastoralia, voortaan in de kerkebeurs vloeiden. Ook de schoolmeester trekt uit de kerkebeurs, bruggen en openbare wegen worden door kerkvoogden onderhouden, zelfs de dorpsbrandspuit komt blijkens vele rekeningen in de 18de eeuw ten laste van hunne administratie, alles op grond van de voormelde nieuwe bestemming der beneficiale goederen. De kerkvoogdij was dus alles behalve een zuiver kerkelijk college, iets wat scherp in het oog gehouden dient te worden. Kerkvoogden stonden in tegenstelling met de kerkelijke armvoogden, de diakenen, buiten de groote organisatie, die de verschillende gemeenten kerkelijk ver- bond. Van klassen en provinciale synoden hadden zij geene bevelen af te wachten. Wil men bij de kerkvoogdij hiërarchisch omhoog, dan komt men bij den wereldlijken magistraat: den grietman en gedeputeerde Staten. De eeredienst was trouwens een tak van staatszorg en zoo was het mogelijk, dat de kerkvoogdij meer en meer een algemeen dorpsbestuur werd, waartoe vooral ook het onder 138 IETS OVER DE KERKVOOGDIJ-GOEDEREN zich hebben van zulke belangrijke fondsen en het optreden voor de algemeene armen zal hebben meegewerkt. Ook mochten de inkomsten van de beneficiale goederen in het algemeen ad pias causas aangewend worden, wel is waar niet voor wereldlijke doeleinden 1), maar zoo nauw luisterde dat niet en aan den grietman, die de rekeningen jaarlijks mee nazag, hinderde het niet dat onderhoud van bruggen, wegen en brandspuiten misschien geen pia causa waren: het kwam zijn Grietenij ten goede. De stemgerechtigden, die kerkvoogden benoemden en mede de rekening opna- men, vonden het zelfs uitnemend, dat de gelden aldus werden besteed in het algemeen belang van hun dorp. Zoo was het geschapen met deze administratie, toen bij decreet van 5 Augustus 1796 de staatskerk werd afge- schaft en al spoedig ontstond er in Friesland groote on- eenigheid ten aanzien van de vraag: wie thans bevoegd waren tot het stemmen van kerkvoogden, van arm- voogden en het opnemen hunner rekeningen. Artikel 13 der staatsregeling van 1801 had wel bepaald, dat ieder kerkgenootschap onherroepelijk in het bezit bleef van het- geen met den aanvang der 19de eeuw door hetzelve wierd bezeten, maar met de zoozeer gemengde administratie der kerkebeurzen gaf de uitvoering van dat artikel aanleiding- tot moeilijkheden. De Hervormde kerk had slechts het genot gehad van een deel der inkomsten van de kerk- voogdij, ook de algemeene armen, de schoolmeesters, de wegen, bruggen en brandspuiten hadden er van geteerd. De splitsing der administratie die thans noodzakelijk had moeten plaats hebben: de finantieele scheiding van dorp en kerkelijke gemeente, bleef uit en nog jaren lang fun- geeren kerkvoogden als algemeene armvoogden; slechts langzamerhand, te Baijum b.v. eerst in 1862, komt het hier tot scheiding, maar ook alleen op dit gebied en zoo is het dan ook begrijpelijk, hoe men nog in den tegen- 1) Sonder dat selvige in privatum ende secularem usum sullen worden gedistribueert. Resolutie van 3! Maart 1580. Charterboek IV, blz. 144. IN FRIESLAND. 139 woordigen tijd op Friesche kerkvoogdij-rekeningen posten kan aantreffen voor onderhoud van wegen en bruggen. Nog altijd heeft de kerkvoogdij een tintje bewaard van hare voormalige positie van dorpsbestuur, en komt het ons zeer billijk voor, dat de burgerlijke gemeenten op deze wijze nog eenigszins profiteeren uit de kerkebeurs, waar- van hun volgens de beginselen der staatsregelingen stellig in de meeste gevallen een deel toekomt en, evenals aan de burgerlijke armbesturen tengevolge van de nader te bespreken scheiding van kerk- en armvoogdijen, subsidiën toegekend werden uit de kerkebeurs, zou het rechtmatig geweest zijn, indien ook door de gemeentebesturen destijds dergelijke subsidiën bedongen waren voor onderhoud van openbare werken en voor het schoolwezen en wel naar verhouding van hetgeen de kerkebeurs daarvoor besteedde tot het jaar 1800. Met de scheiding van kerk- en burgerlijke armvoogdij ging het als volgt. Tengevolge van de afschaffing van de Staatskerk kwam er eene. groote wijziging in het stem- recht, dat voorheen voor kerk- en staatsaangelegenheden geheel gelijk was. Vandaar de reeds aangestipte onzeker- heid in Friesland over de vraag: wie voortaan kerk- en armvoogden moesten benoemen, wie gerechtigd waren hunne rekeningen op te nemen. De grietmannen of, zooals zij tijdens deze periode heetten, de „drosten", waren tot dusverre belast met het toezicht op deze aangelegenheden, en zij waren het dan ook, die bij de gerezen zwarig- heid om nadere instructie zich wendden tot hunne princi- palen, d. i. het Departementaal Bestuur. Onder de bij dat Bestuur ingekomen stukken 1) bevinden zich onder- scheidene rekesten van dien aard. Het Departementaal Bestuur wendde zich op zijn beurt, gelijk in die dagen costuum was, om advies tot het Hof van Friesland, dat behalve als rechtsprekend college, ook als een soort van Raad van State fungeerde.

1) Aanwezig in het Rijksarchief te Leeuwarden. 140 IETS OVER DE KERKVOOGDIJ-GOEDEREN Het uitvoerig advies van het Hof van den 1 Februari 1804 is stellig een merkwaardig stuk, merkwaardig vooral door 's Hofs beschouwingen betreffende den rechtstoestand der onder beheer van kerkvoogden staande goederen, doch het is te lang om hier in alle bizonderheden te worden besproken. Stippen wij aan, dat volgens het Hof de kerk- voogdij-goederen strekken: 1°. „Tot onderhoud van kerkgebouwen, torens, pastorie- Hen schoolgebouwen. 2°. „Waar geen kosterie-goederen voorhanden zijn, mo- „gelijk wel door de Vereeniging der goederen veroorzaakt, „tot vinding van het tractement der schoolmeesters. 3°. „Tot onderhoud der armen indien de revenuen dit „toelaten, waarvan in sommige plaatsen de goederen in „eene ongescheiden administratie zijn, en zelfs zoodanig', „dat de verschillende afkomst wel eens nauwelijks en „somwijlen geheel niet kan worden opgespoord. 4°. „Tot het hoeden van kosten wegens nuttige ver- dichtingen, als het houden van een brandspuit, het aan- stellen van een chirugijn, welke zich in zoodanig dorp „neerzet, dus aan zoodanig dorp en bijzonder aan de „armen dienstig is, het onderhouden van bruggen enz". Hetgeen door ons, op grond van bestudeering van or- donnantiën en oude kerkvoogdij-rekeningen betreffende de bestemming en het feitelijk gebruik van de kerkvoogdij- beurs hiervoren werd medegedeeld, klopt alzoo geheel met dit, niet nader gemotiveerde advies, gegeven door de hoogste juridische autoriteit uit de dagen zelve, waarop onze historische beschouwing betrekking heeft. Het Hof beschouwt de kerkvoogdij-goederen als dorps- eigendommen en kent de bevoegdheid kerkvoogden te benoemen toe aan de bewoners en gebruikers van vastig- heden enz. zonder onderscheid van religie, dus niet aan stemgerechtigden van een bepaald kerkgenootschap; bewe- rende, dat de voormalige staatskerk van gemelde goederen nimmer het „bezit" had en dus hier ook niet van toepas- sing kan zijn artikel 13 van de staatsregeling van 1601, IN FRIESLAND. 141 bepalende: „Ieder kerkgenootschap blijft onherroepelijk in het bezit van hetgeen met den aanvang dezer Eeuw door hetzelve wierd beseten". Deze uitlegging van het begrip „bezit" was wel wat al te letterlijk en wil het mij voorkomen, dat volgens de bedoeling der staatsregelingen de Hervormde Gemeente in het bezit was van de kerkebeurs naar verhouding van het gedeelte der inkomsten, dat ten bate van dat kerk- genootschap besteed werd, b.v. tot onderhoud van kerke- lijke gebouwen enz. Het Departementaal Bestuur liet zich dan trouwens ook niet leiden door 's Hofs advies en droeg bij publicatie van 27 Juni 1804 1) in ieder dorp de benoeming van kerk- voogden en het nazien der rekeningen op aan de floreen- plichtige ingezetenen van den Herv. Godsdienst, alzoo aan vertegenwoordigers van de Hervormde Gemeente. Het advies van het Hof had in zooverre nawerking, dat vol- gens art. 3 in die dorpen, alwaar de tractementen der schoolmeesters, geheel of ten deele, uit de kerkebeurs worden betaald, dit op den ouden voet zal blijven voort- duren; terwijl artikel 4 aan kerkvoogden de vrijheid liet om, bij overvloedige inkomsten, met toestemming der floreenplichtige ingezetenen voornoemd, zooveel als goed- gevonden wordt aan de armenvoogden uit te reiken. Het Departementaal Bestuur en blijkens zijn advies, ook het Friesche Hof wisten blijkbaar niet, dat er in de meeste dorpen geen afzonderlijke algemeene armvoogden waren en dat kerkvoogden meestal als zoodanig fungeerden en dat de in 1580 mede voor de armen bestemde beneficiale goederen langzamerhand geheel met de oorspronkelijke kerke-goederen tot één fonds versmolten waren. De publi- catie van Juni 1804 maakte dan ook geen einde aan de bestaande onzekerheid. Reeds den 27 September d. a. v. richtten Drost en Gerechte van Franekeradeel, d. i. het toenmalige gemeentebestuur, aan het Dep. Best. een schrij-

1) Verz. v. Plac. 1804, p. 278. 142 IETS OVER DE KERKVOOGDIJ-GOEDEREN ven 1) van den volgenden inhoud: „De kerke-goederenen die der armvoogdijen in de dorpen Tzum en Achlum reeds voor het emaneeren van UI. publicatie van 27 Juni 1804 gesepareert zijnde, zijn de kerke-rekeningen aldaar opge- nomen conform die Publicatie. Edoch, daar die admini- stratiën in alle andere dorpen in onzen bedrijve (gemeente) gecombineerd zijn, is meergemelde Publicatie onzes oor- deels op dezelve van geene applicatie, dewijl bij het rigtig bestuur der armvoogdije zaken niet alleen gereformeerde floreenplichtigen, maar ook die der dissentieerende kerk- genootschappen belang hebben, welke in kas van achter- stalligen staat van deze administratiën tot het in stand houden derzelve moeten contribueeren". Een nieuwe publicatie van 8 Febr. 1805 bepaalde nu dat in dorpen, waar de kerk- en armvoogdij gecombineerd was, beurtelings moesten worden opgeroepen de gerefor- meerde floreenplichtigen en de hoofden van huisgezinnen zonder onderscheid van religie, die een zeker bedrag aan belasting betaalden. Hiermede was duidelijk aangetoond dat de kerkvoogd ij beurs op plaatsen, waar uit dat fonds de algemeene armen ondersteund werden, was een ge- mengd fonds, waarop gedeeltelijk de kerkelijke, gedeeltelijk de burgerlijke gemeente (dorp) rechten kon doen gelden. Zoo bleef de zaak wat voortsukkelen en bleef de nood- zakelijke scheiding van kerk en staat voorloopig achter- wege. Den grooten stoot tot scheiding gaf het reglement op de administratie der kerkelijke fondsen en de kosten van den eeredienst bij de Herv. Gemeenten in de provincie Fries- land, 2) dat in artikel 7 aan het provinciaal college van toezicht de opdracht verstrekte, om de meest doelmatige middelen te beramen, ten einde de kerk- en armvoogdijen te scheiden, wat op vele dorpen leidde tot het gewenschte resultaat. 1) Bij het Dep. Bestuur ingekomen stukken (in het Rijksarchief te Leeuwarden). 2) Vastgesteld bij Kon. Besluit d.d. 12 Dec. 1823. IN FRIESLAND. 143 Als bijlagen geven wij dan twee typen van dergelijke contracten, waarbij de kerk- en de armvoogdij werden gescheiden. Het contract van Roordahuizum, den n Januari I8JO tot stand gekomen, is gesloten tusschen gedelegeerden uit de floreenplichtigen van dat dorp en de hoofden der huis- gezinnen aldaar, d. i. de representanten van de Nederduitsch Herv. Gemeente en van het burgerlijke dorp, geheel con- form de publicatie van 8 Februari 1805. Het onderhoud der algemeene armen komt voortaan geheel ten laste der ingezetenen en de armvoogdij zal jaarlijks ƒ820.— ont- vangen uit de kerkebeurs. In 1902 hebben kerkvoogden van Roordahuizum eene poging aangewend om zich van deze subsidie te ontslaan en werd de betaling gestaakt. Hoewel het dagelijksch bestuur der gemeente Idaarderadeel — waarvoor schrijver dezes als advocaat fungeerde — tijdelijk optredende als armvoogden van Roordahuizum, reeds machtiging van Gedeputeerde Staten van Friesland had gekregen, om tegen kerkvoogden, met Mr. P. J. Troelstra als raadsman, te pro- cedeeren en de dagvaarding gereed was, is door capitulatie van kerkvoogden eene eigenlijke procedure voorkomen. Anders ging het te Schingen en Slappeterp in de ge- meente Menaldumadeel, waar kerkvoogden er „de kop langer voorgehouden hebben" en het den 17 October 1826 gesloten contract, waarbij aan de armvoogdij per jaar voor elk dorp ƒ90.— werd toegekend, eene volledige vuurproef heeft doorstaan. Bij een belangrijk vonnis van de Arron- dissements-Rechtbank te Leeuwarden van 29 September 1881 1) werden kerkvoogden in alle opzichten in het on- gelijk gesteld en mitsdien het gesloten contract geldig en wettig bevonden. Was laatstgemeld contract in hoofdzaak gelijk aan dat van Roordahuizum, te Spannum (bijlage II), zijn wij reeds in eene latere periode, waarin de hoofden van huisge-

1) Weekblad van het recht no. 4722. 144 IETS OVER DE KERKVOOGDIJ-GOEDEREN zinnen niet meer voorkomen en de algemeene armvoogden van het dorp rechtstreeks optreden. De wet tot regeling vän het armbestuur van 1854 droeg bij artikel 4 aan den Gemeenteraad op, om reglementen vast te stellen voor de burgerlijke armbesturen en ge- schiedde voortaan de benoeming van armvoogden niet meer door hoofden van huisgezinnen maar door den raad. Het komt mij voor dat het contract van Spannum, waarbij per jaar ƒ2400.— aan de armvoogdij werd toegekend, ondanks deze verandering, geheel wettig tot stand is ge- komen. Het burgerlijk armbestuur toch heeft, vooral sedert de wet van 1854, binnen den kring zijner administratie een zelfstandig bestaan en kan als zoodanig zelf in rechten optreden. Herhaaldelijk is dat bij rechterlijke beslissingen uitgemaakt o. a. bij het voormelde Leeuwarder vonnis. Alleen hebben de burgerlijke armbesturen de vergunning noodig van Gedeputeerde Staten om te procedeeren en werd het bewuste contract ook door gemeld college goed- gekeurd. Hiermede meenen wij den oorsprong en het rechtskarakter van deze zoo belangrijke finantieele regelingen voldoende te hebben toegelicht. Moge het kerkvoogden weerhouden van de nu en dan voorkomende pogingen om zich van hunne wettelijke verplichtingen te ontslaan. Ook hopen wij duidelijk gemaakt te hebben, dat er in beginsel geen bezwaar tegen is, dat kerkvoogden zich inlaten met het bestraten van dorpswegen en dergelijke nuttige plaatselijke werken, wanneer eene overvloedige kas het toelaat. Wat, gelijk wij boven zagen, aan Menaldum, een onder toezicht van hoogere beheerscolleges staande kerkvoogdij, geweigerd werd, geschiedde ongeveer ter zelfder tijd bij eene niet aangesloten gemeente, dus met zoogenaamd „vrij beheer" nl. te Beers. Immers lezen wij in de Leeuwarder Courant van 28 Nov. 1903, dat de gemeenteraad van Baarderadeel een gunstig besluit nam op een adres van kerkvoogden te Beers tot bestrating van het dorp, onder aanbieding van 60 pet. in de kosten. Bedenkelijk is het alleen, dat IN FRIESLAND. 145 in dergelijke zaken alles afhangt van het welgevallen van Heeren kerkvoogden. Zoolang de geest van de Friesche dorpen gezond is, levert dat gelukkig nog geen bezwa- ren op.

Bijlage I.

Prov. College v. Toezigt. Ingekomen stukken 1831. Op heden den elfden Januari des jaars een duizend achthonderd en dertig, compareerden ten overstaan van Grietman en Asses- soren van Idaarderadeel Jonkhr. Philip Vegelin van Claerbergen en Maurits Pico Diedrik van Sytzama, gedelegeerden door en uit de Floreenpligtigen van den dorpe Roordahuizum, ten einde met gecommitteerden uit de hoofden der huisgezinnen te beramen een plan van afscheiding van Kerk- en Armvoogdij in gemelden dorpe, ten eenre, — en IJpe Upes de Vries, mr. Bakker, Tjerk Jelles Bottinga, Land- bouwer en Geert Pi eters Bleeksma, mr. Timmerman, gedelegeerden door en uit de hoofden der huisgezinnen van Roordahuizum, om met bovengenoemde gedelegeerden uit de Floreenpligtigen te beramen een plan tot afscheiding van Kerk- en Armvoogdij in dat dorp. En zijn voornoemde gedelegeerden, nadat zij van de wettigheid hunner benoeming door het vertoonen van afschriften der pro- cessen verbaal, waarbij zij benoemd waren, hadden doen blijken, overeengekomen: Ten eersten. Dat Kerk- en Armvoogdij in het dorp Roorda- huizum met den eersten Januarij 1800 een en dertig zullen op- houden eene Administratie uit te maken. Ten tweeden. Dat de Kerk zal blijven in het wettig bezit van alle zoo vaste als roerende goederen welke dezelve thans bezit, met uitzondering alleen van de in Art. 2 genoemde huizen, welke aan de Armvoogdij zullen overgaan, doende de Ingezetenen mits dezen plegtig afstand van alle aanspraak op de eigendommen van de Kerk, hetzij wegens langdurig onderhoud der Armen uit de Kerkvoogdij, of uit eenigen andere hoe ook genaamde oorzaak. 10 146 IETS OVER DE KERKVOOGDIJ-GOEDEREN Ten derden. Ontslaan de Ingezetenen zoo noodig de Kerk- voogdijen van alle verder onderhoud van of toelage aan de Armen na het tijdstip van den eersten Januarij 1800 een en dertig, als welke van dat tijdstip af zullen worden onderhouden door de Ingezetenen van het dorp volgens op dat stuk bestaande wetten. Ten vierden. Nemen de Ingezetenen aan de huizen welke door de Kerk aan de Armvoogdij in eigendom zullen worden afgestaan, te onderhouden en daarvan de lasten te betalen gelijk ieder eigenaar volgens de wet verschuldigd is. Ten einde echter eene billijke tegemoetkoming daar te stellen en de ingezetenen niet te gevoelig te doen zijn het ophouden eener gunst reeds zoo lang genoten, zoo is men verder overeen- gekomen : 1°. Dat er een overslag over tien achtereenvolgende jaren zal worden gemaakt en wel van en met 1819 tot en met 1828, wat de armen aan de Kerkvoogdij in die tijd hebben gekost, en dat een tiende gedeelte hiervan zal strekken tot bazis eener uit- kering door de Kerkvoogdij aan de Armvoogdij te betalen. 2°. Dat de huizen der Kerkvoogdij in den dorpe Roordahuizum geschikt en gebruikt wordende tot bewoning van Armen, aan de Armvoogdij van dezen dorpe in eigendom zullen worden afge- staan. Dientengevolge nemen de contractanten ter eenre in hunne kwaliteit aan: Ten eersten. Om jaarlijks in twee termijnen als op den 1 Januari en 1 Juli telkens de helft aan de Annvoogdij uit de Kerkebeurs te doen betalen eene somma van acht honderd en twintig gulden, als zijnde dit een tiende gedeelte van hetgeen de Armen volgens blijk der boeken van en met 1819 tot en met 1828 en dus over tien jaren aan de Kerkvoogdij hebben gekost. Ten tweede. Staan de Contractanten ter eenre, almede in hunne kwaliteit af, en dragen alzoo in eigendom over aan de Contractanten ter andere zijde: A. Eene huizinge geschikt tot bewoning der Armen B. Een dito huizinge.

*--• ij » »

Dit contract partijen wederzijds genoegende, zoo hebben zij aangenomen zoo voor zich zelfs als in hunne kwaliteit zich IN FRIESLAND. 141 daarna stiptelijk te zullen gedragen en elkander daarvan het volle effect te zullen doen hebben en genieten, en hebben en alzoo na voorlezing geteekend op dag en jaar alsboven. (w. g.) Ph. E. A. Vegelin van Claerbergen, M. P. D. van Sytzama, IJ. IJ. de Vries, Tjerk Jelles Bottinga, Geert P. Bleeksma. Grietman en Assessoren van Idaarderadeel, Claas P. Sjollema, L. G. Ter ordonnantie van dezelve, H. Cannegieter.

De Floreenpligtigen hiertoe De hoofden der huisgezinnen wettig opgeroepen en vergaderd, na wettige huiskondiging hier- verklaren volkomen genoegen toe te zamen gekomen, verklaren te nemen, en voor zooveel van zooveel noodig volkomen goed hun afhangt te approberen vo- te keuren het gedrag hunner renstaande door hunne Gecom- Gecommitteerden in dezen ge- mitteerden met de hoofden der houden en met de gemaakte huisgezinnen geslotene overeen- overeenkomst uiterst tevreden komst, aannemende van hunne te zijn en zich dien overeen- zijde zich daarna stiptelijk te komstig stiptelijk daarna te zul- zullen gedragen. len gedragen. Roordahuizum, 18 Januari 1831. Roordahuizum, 8 Maart 1830. (w. g.) Ph. E. A. Vegelin v. (w. g.) IJ. IJ. de Vries, Tjerk Claerbergen, H. H. S. à Sterr. Jelles Bottinga, Geert P. Bleek- Lemke, 0. Idzerda, M. P. D. sma, H. H. S. à Sterr Lemke, Sytzama. 0. Idzerda, S. 0. Bruinsma, Grietman en Assessoren van Wisse van der Meulen. Idaarderadeel, Claas P. Sjolle- Grietman en Assessoren van ma L. G. Ter ordtie van dezelve, Idaarderadeel, Claas P. Sjolle- H. Cannegieter. ma L. G. Ter ordt!e van dezelve, H. Cannegieter. (Geapprobeerd door het prov. College).

Bijlage II, De ondergeteekenden: Jonkheer mr. Cornelis van Eijsinga, te Leeuwarden en Jan 148 IETS OVER DE KERKVOOGDIJ-GOEDEREN

Piers Eringa, te Edens woonachtig, Kerkvoogden der Hervormde gemeente te Spannum, daartoe geautoriseerd bij besluit van flo- reenpligtigen van dat dorp, van den 28 November 1860, ter eene zijde en Jan Piers Noordmans, Jan Folkerts Rispens en Jan Rientses Jongema, allen wonende te Spannum, algemeene armvoogden van dat dorp, ter andere zijde, Verklaren, ter beëindiging van den toestand, waarin de zaak van het onderhoud der burgerlijke armen te Spannum tot heden verkeert, onder goedkeuring der bevoegde autoriteiten, te zijn overeengekomen hetgeen volgt: 1. Het onderhoud der armen, voor zoover die zijn en verder zullen komen ten laste der burgerlijke gemeente van Spannum, zal, tegen genot van de in art. 2 hierna te noemen jaarlijksche uitkeering, plaats hebben en gehoed worden door de armvoogdij voornoemd, waardoor mitsdien de Kerkvoogdij, die tot dusverre zich met de ondersteuning der burgerlijke armen in gezegd dorp belastte, voor het vervolg onvoorwaardelijk en geheel van alle armenonderhoud zal zijn ontheven. 2. Uit de inkomsten der eigendommen van de Hervormde Kerkvoogdij van Spannum zal jaarlijks aan de voornoemde armvoogdij, ter bestrijding van de kosten van het onderhoud der armen, worden uitgekeerd de som van vier en twintig honderd gulden (f2400.—) vorderbaar en betaalbaar in vier gelijke ter- mijnen, als: den 1 Januarij, den 1 April, den 1 Julij en den 1 October, en wel de eerste maal den 1 Julij 1800 een en zestig. 3. Bovenstaande schikkingen zullen ten allen tijde vast staan en voor beide administratiën of partijen verpligtend wezen. Aan de armvoogdij wordt echter onverlet gelaten, om, bij aldien het bedrag der voormelde jaarlijksche uitkeering te eeniger tijd mogt blijken ontoereikend te zijn ter voorziening in het onderhoud der ten haren laste komende armen, alsdan zich tot floreenplichtigen te wenden tot bekoming eener tijdelijke en vrijwillige aanvulling der bedoelde uitkeering, waarop, in dat geval, door floreenplich- tigen zal worden gehandeld, als zij zullen meenen te behooren. 4. Deze schikking zal, na door de vereischte goedkeuringen te zijn bekrachtigd, in werking treden den eersten Juli 1861.

Waarom dit contract in triplo is opgemaakt, waarvan één exemplaar ter secretarie van Hennaarderadeel, één bij Kerk- IN FRIESLAND. 149 voogden en één bij Armvoogden voornoemd zal blijven berusten. Aldus geteekend den 6 April 1800 een en zestig. Armvoogden voornoemd, Kerkvoogden voornoemd, (get.) Jan P. Noordmans. (get.) C. van Eysinga. „ Jan F. Rispens. „ J. P. Eringa. „ Jan R. Jongema. Goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Friesland, bij besluit van heden, no. 7. Leeuwarden, 8 Mei 1861. (get.) Van Panhuys, Voorzitter. „ A. van der Laan, Griffier.

FRIESCHE BI8LIQGRAPHIE. 1905-1908

door

l VISSOHER,

Friesche Bifaüographie. 1905-1908.

Bij de voortzetting der Friesche bibliographie, welke in 1901 door prof. dr. T. J. de Boer werd begonnen,*) heb ik mij, evenals mijn voorganger, voornamelijk bepaald tot de werken, welke over de tegenwoordige provincie Friesland handelen. Dagbladartikelen zijn hierin, op eene enkele uitzondering na, niet vermeld, evenmin de korte berichten, welke in weekbladen als de Prins en de Wereld- kroniek voorkomen. Ongetwijfeld zal er aan deze biblio- graphie nog veel ontbreken; gaarne houd ik mij daarom voor aanvullingen en verbeteringen aanbevolen.

LEEUWARDEN, 1909. R. VISSCHER.

I. Algemeene Werken, Geschiedenis, Oudheidkunde enz. Aanwinsten der Provinciale Bibliotheek van Friesland, gedurende 1904. Leeuw. 1905. — Idem, over 1905. Leeuw. 1906. — Idem, over 1906. Leeuw. 1907. — Idem, over 1907. Leeuw. 1908. 8vo. Adresboek, Nieuw Jaarlijksch, van de gemeente Leeu- warden, benevens van het aangrenzend deel van Leeu- warderadeel (Schrans, Verlengde Schrans, Huizum), met plattegrond der stad. Leeuwarden 1906—1908. jrg. 1—3.8vo. Almanak, Provinciale, van Friesland, voor het jaar 1905, Leeuw. A. Bruis. Met agenda, kl. 8vo. , voor het jaar 1906. Leeuw. A. Bruis. Met agenda, kl. 8vo. *) Zie De Vrije Fries XX, blz. 209—220 en blz. 477—490. 154 FRIESCHE BIBLIOGKAPHIE. 1905—1908. Almanak, Provinciale, van Friesland, voor het jaar 1907. Leeuw. A. Bruis. Met agenda, kl. 8vo. , voor tiet schrikkeljaar 1908. Leeuw. A. Bruis. Met agenda, kl. 8vo. Bakels, H., Het volk van Menno. De volgelingen van Menno Simons, de schippers en boeren van Friesland bespied in hunne menniste gemeentezaken. Leiden, 1908. Met portret en afbeeldingen, gr. 8vo. Bemmelen, J. M. van, Beschouwing over het tegen- woordig standpunt onzer kennis van de Nederlandsche terpen. (Oudheidk. Mededeelingen van het Rijksmuseum v. Oudheden te Leiden. II, 1908; blz. 51—158). Berns, J. L., Het Rijks-archief in Friesland. (Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, XXVIII, 1905, blz. 286- 303; XXIX, 1906, blz. 370-392; XXX, 1907, blz. 276-296). , Het Familie-Archief van Kingma-State. (Ver- slagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, XXX, 1907, blz. 297—546). Besuijen, K. W. P., Vervroegde winkelsluiting. Rotter- dam, 1906. 8vo. , Gedenkboekje bij gelegenheid van het 10-jarig bestaan der coöperatieve productie- en verbruiksvereeni- ging Excelsior te Leeuwarden. Leeuw. 1908. 8vo. Bezoek van H. M. Koningin Wilhelmina en Z. K. H. Prins Hendrik aan Friesland, 25—27 September 1905. Leeuwarden, 1905. Met 28 afb. 8vo. Bielefeld, R., Die Geest Ostfrieslands. Geologische und geographische Studiën zur Ostfriesischen Landeskunde. Stuttgart, 1906. Met kaarten en afbeeldingen. 8vo. Blok, P. J., Le antiche memoriae dei Frisoni in Roma. Roma, 1906. Overdr. uit het Buil. d. Comm. Arch. Com- munale. Boeles, P. C. J. A., De ouderdom der.Friesche terpen. (Bulletin van den Nederl. Oudheidk. Bond VI). Met 1 pi. , De terp te Britsum en de Runen-inscriptie. (Bulletin van den Nederl. Oudheidkundigen Bond). 1906. Met afbeelding. 8vo. FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. 155

Boeles, P. C. J. A., Eene nieuwe Runen-inscriptie, ge- vonden in Friesland. (Nederl. Spectator 1906, no. 18). , De verzameling Bisschop en iets over het in- richten van musea. (Vrije Fries XX, blz 449—474.) 1906. Met portret en 2 afbeeldingen. , De Friesche Terpen. (Vrije Fries XX, 391—447). 1906. Met plattegrond en afbeeldingen. 1°. De opgravingen in de terp te Hoogebeintum. (Met Resumé in der deutschen Sprache). — 2°. Das Alter der Friesischen Terpen. , C. Baardt, drijver te Bolsward in de 17de eeuw. Naar aanleiding van de Leeuwarder smeedkunsttentoon- stelling. 8vo. (Bulletin v. d. Ned. O. Bond II). , Karolingisch zilverwerk în het Museum te Leeu- warden. (Bulletin v. d. Nederl. Oudheidk. Bond, 1907). , De Nederlandsche afdeeling in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. (Idem, 1907). , Hindelooper kunst. (Het huis, oud en nieuw. Jrg. 4, afl. 12.) Met 9 afb. , Naschrift over de wierde van Toornwerd, met 2 pltn. (Bijdr. voor de kennis van de Prov. Groningen, 1907). , De Oudste Beschaving op de Friesche Klei. (Elsevier's Geïllustr. Maandschrift. Maart 1908). Met 15 afb. Boer, T. J. de, Terpenonderzoek. (Nederl. Speet, van 27 Mei 1905). , Uit een brief van Franciscus Junius. Leeuw. 1906. (Vrije Fries XX, blz. 475-476). , Balthasar Bekker (1634—1698). (De Beweging, 1906). , De Friesche grond in 1511. Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel, volgens het Register van den Aanbreng. (Historische avonden, uitgeg. door het Historisch Genoot- schap te Groningen. II. 1907, blz. 95—115). Bolk, L., De bevolking van Nederland in hare anthro- pologische samenstelling. (Gallée — Het boerenhuis). Handelt o. a. over Friesche terp-schedels en over de tegen- woordige bewoners van Friesland. 156 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908.

Bondam, A. C, In memoriam Mr. A. Telting. 18 Au- gustus 1857—5 Augustus 1909. (Nederl. Archievenblad 1907/1908, blz. 229—259). Broekema, L., Eene kleine bijdrage tot de kennis van de fauna onzer terpen. Met één plaat. (Cultura, December 1908). Buck, P. de, De Hervorming in Friesland, inzonder- heid te Leeuwarden. Rede op den gedenkdag der kerk- hervorming, 31 Oct. 1907, uitgesproken in de Groote Kerk te Leeuwarden. Leeuw. 1907. 8vo. Bugge, Sophus, Das Runendenkmal von Britsum in Friesland. (Zeitschrift f. deutsche Philologie. Bd. XL). Met afb. Buma-Bibliotheek. Catalogus van de Buma-Bibliotheek te Leeuwarden. Vijfde vervolg (tot 31 December 1906). Leeuw. 1908. 8vo. Burg, S. van der, Caspar Roble's dyckrjucht A°. 1574. Utbylding en optocht rémakke for de Keninginne-foriening „Makkum". 31 Aug. 1905. Boalsert. (1905) 8vo. , In oanfal op de Ald-Koarnwertertoer. 9 Aug. 1496. Utbylding en optocht .... 31 Aug. 1907. Boalsert. (1907). 8vo. Busé, H. J., De historische bizonderheden van IJlst. Heerenveen, 1908. 16mo. 69 blz. Catalogus, Officieele, der tentoonstelling, gehouden te Leeuwarden, Juli-Augustus 1906. Leeuw. (1906). 8vo. -, der meest belangrijke voorwerpen, met uit- zondering der schilderijen, in het Friesch Museum te Leeuwarden, door Mr. P. C. J. A. Boeles. Leeuwarden, 1908. 8vo. Cooper, Het mausoleum voor Cooper te Akkrum. (Eigen Haard, 1906. blz. 828—830). Met afb. Costerus, J. C, N. D. Doedes. (Levensberichten van de Mij. d. Ned. Letterkunde, 1907). Cumont, G., Les trouvailles dans les tertres de la Frise. (Les Annales de la Société d'archéologie de Bruxelles. 1907. I—II). FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. 157

Daalder Dz., J., Een bezoek aan Schiermonnikoog. (Vragen v. d. Dag, 1905, blz. 152—158). Dijserinck, J., Fr. Haverschmidt. (Piet Paaltjens). Schie- dam, 1908. Met portretten en pltn. 4to. Eudel, P., La Hollande et les Hollandais. Paris, 1906.8vo. De laatste hoofdstukken handelen over Friesland, blz. 392—430. Faille, J. Baart de la, Levensbericht van T. van Het- tinga Tromp. Leiden, 1907. (Levensberichten der Maat- schappij van Nederlandsche letterkunde). Feestgids, Officieele, uitgegeven van wege de feest- commissie. Algemeen programma der feestviering te Leeuwarden, tijdens het bezoek van H. M. de Koningin en Z. K. H. den Prins aan de provincie Friesland. 25—-27 Sept. 1905. (Leeuw. 1905) 8vo. Feestgids, Officieele, van de nijverheids-tentoonstelling te Leeuwarden. 14 Juli—5 Aug. 1906. Leeuw. (1906). 8vo. Feestliederen, te zingen door het Leeuwarder Mannen- koor, ter gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van Graaf Willem Lodewijk, op 15 Sept. 1906. Leeuw. (1906). 8vo. Feith, J., Van het bezoek der Koningin aan Friesland. (Boon's Geïllustr. Magazijn, 1905. blz. 332—349). Met afb. Gallée, J. H., Het boerenhuis in Nederland en zijne bewoners. Utrecht, 1908. Met afb. kl. fol. Benevens atlas van platen, gr. fol. Hoofdstuk I. Het Friesche huis. blz. 16—38. Gedenkboek van het Koninklijk bezoek aan Harlingen op 25 Sept. 1905. (1905) 8vo. Gids, Nieuwe, voor Leeuwarden en omstreken. Uitgeg. door de Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingen- verkeer. Leeuw. 1905. Met kaart en afbeeldingen, kl. 8vo. Guide, Illustrated, of Harlingen, Leeuwarden and Fra- neker. Harl. 1907. Met afb. 8vo. Guittart, H., Een oude, kleine predikantenspiegel. (Stem- men v. W. en Vr., XLII, 1905, blz. 105—141). Over de Hindeloper predikanten sedert 1580. 158 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. Guyot, H. D., Le marquis de Venours, protecteur des victimes de 1'intolérance de Louis XIV. Groningue, 1906, gr. 8vo. Dit opstel bevat de geschiedenis der Waalsche Kerk te Balk. , Un episode de la révocation de 1'édit de Nantes. Gron. 1907. 8vo. Dit artikel handelt over het proces Caze-Bonsanquet, voor het Friesche Hof. Haagsma, S., Een blik op Friesland's koopvaardij in 't midden der 18e eeuw. Heerenveen, 1908. 16mo. Herwig, G., en R. H. Herwig, Geïllustreerde gids voor de Friesche Wouden. Utrecht, 1906. Met 1 kaart en 41 pltn. 8vo. Hettema, F. Buitenrust, Die friesische Stammeseigenart und die „Fryske Selskippen" ausserhalb Frieslands. 1905. („Die Deutsche Erde". Gotha, 1905. 4to). Jaarboekje, Friesch, of almanak voor 1906. jrg. 80. Leeuw., R. J. Schierbeek. 12mo. , voor 1907, jrg. 81. Leeuw. R. J. Schierbeek, 12mo. , voor 1908, jrg. 82. Leeuw. R. J. Schierbeek, 12mo. Jaekel, H., Forschungen zur altfriesischen Gerichts- und Ständeverfassung. Weimar, 1907. 8vo. Japiks, Gijsbert, Het Gijsbert Japiksfeest te Bolsward. (Uit „Het Leven" no. 34. 1908). Met 5 afbeeldingen. — Van de Gijsbert Japiksherdenking. (Eigen Haard. 1908. Bijblad no. 34.) Met 3 afb. Jas, P. A. J., Wij moeten getuigen. Nabetrachting op de viering van het Koninklijk bezoek aan Friesland, in de dagen van 25—27 Sept. 1905, en uitgespr. den Ien Oct. in de Groote Kerk te Leeuwarden. Leeuw., 1905. gr. 8vo. Kaart van de Gemeente Leeuwarden. Uitgegeven door het Gemeentebestuur. Schaal 1: 5000. Leeuw. 1905. 1 blad. Kaart van de Provincie Friesland, met afstandswijzer en plaatsregister, vervaardigd door S. C. Bruins. Uitgave voor de lezers der Leeuwarder Courant. Zwolle. Z. j. 1 blad. Kaart van den Zeedijk van Makkum tot het Workumer- hek, getiteld: „Vertoninge van de situatie ende verdelinge FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. 159 der zeedijcken van Wonseradeel op 't suydt van Maccum, utgegeven A. 1659". Overgeteekend in 1906 door H. Ta- coma, onder leiding van L. Reitsma. 1 blad. Kaart van den Zeedijk, met dijkvaart, bruggen, strand- hoofden en verder aanbehooren van het Waterschap „Won- seradeels Zuiderzeedijken". Anno 1907. Geteekend door H. Tacoma, onder leiding van L. Reitsma. 1 blad. Knuttel, W. P. C, Balthasar Bekker, de bestrijder van het bijgeloof, 's Grav. 1906. Met portret, gr. 8vo. Koldijk, S., De Schierstins te Veenwouden. („De Bouw- wereld", Oct. 1906). Kuiper, J., Het leven, denken en streven van J. Kuiper, hoofd eener christelijke school te Leeuwarden. Leeuw. 1908. 8vo. Leeszaal en Bibliotheek, Openbare, Catalogus van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Leeuwarden. Leeuw. 1906. 8vo. , Idem. Eerste Supplement. Leeuw. 1907. 8vo. Lorié, J., Mijn bezoek aan de terp van Hoogebeintum bij Ferwerd. (Oudheidkundige Mededeelingen van het Rijks- museum van Oudheden te Leiden. II, 1908, blz. 159—162). Meulen, A. Tj. van der, De Indische Verzameling te Bergum. Bergum, 1906. 8vo. Meijroos, A., Openbare Leeszalen en boekerijen in Nederland. (Gids 1907, blz. 492—517. Leeuwarden, blz. 505—506). Museum. Het Friesch, De pers over het Friesch Mu- seum, naar aanleiding van het Koninklijk bezoek op 27 September 1905. Leeuw. 1906 (Vrije Fries XX, blz. 467—474). Nassau. Willem Lodewijk graaf van, (Eigen Haard, 1906, blz. 581.) Met portret. — Idem (Eigen Haard, 1906, blz. 608.) Met een afb. Noorden, Het, Geïllustreerd tijdschrift voor het Noorden van Nederland. Groningen, 1905. Tweede jrg. Niet meer verschenen. Oostergoo. Het6O-jarig bestaan van „Oostergoo". (Eigen Haard. 1908. Bijblad no. 30.) Met 3 afb. 160 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. Paarden-Stamboek, Het, Stamboek voor de provincie Friesland, Leeuw. 1905—1908. Afl. 27—30. 8vo. Papsturkunden, Friesische, aus dem Vatikanischen Archive zu Rom, hrsg. von dr. Heinrich Reimers im Auf- trage des Friesch Genootschap v. Gesch.-, Oudh.-en Taal- kunde te Leeuwarden. Leeuw. 1908. kl. 4to. Peters, Wandeling door het oud- en nieuw St. Anthony- Gasthuis te Leeuwarden. Nijmegen, 1905. Met pltn. 8vo. , Hetzelfde werk, 2e vermeerderde druk. Nijmegen, 1901. Met pltn. 8vo. Plattegrond van Leeuwarden, naar kadastrale gegevens bewerkt door A. N. Hamelberg. Schaal 1 : 5000. Leeuw. 1905. Met verklaring. 48 blz. tekst. Gekleurd. Hoog 44, breed 63 cM. Poelman, H. A., Geschiedenis van den handel van Noord-Nederland, gedurende het Merovingische en Karo- lingische tijdperk, 's Gravenhage, 1908. 8vo. Reimers, H., Die Quellen der Rerum Frisicarum Historia des Ubbo Emmius. (Jahrbücher der Gesellschaft für bil- dende Kunst und vaterländische Altertümer zu Enibden). Lpz. 1907. 8vo. , Zie: Papsturkunden. Riemersma, J. H., De terpen van Nederland. (Vragen v. d. Dag, 1905, blz. 353—377). , De drooglegging der Lauwerszee. (Vragen d. Tijds, 31, II, 1905. blz. 265—286). —, Friesland in den zomertijd. (Vragen van den Dag. 1907. jrg. 22). , De separatisten van Wieuwerd. (Onze Eeuw, 1908). Rundvee-Stamboek. Het Friesch, Stamboek, Leeuw. 1905—1908. Afl. 31—34. Met pit. 8vo. - Hulpstamboek, Leeuw. 1905—1908. Afl. 19—22. Met pltn. 8vo. — Verzamel- boek van het stamboekvee en de afstammelingen. 1905— 1908. 8vo. Sanatorium, Een Friesch, voor beginnende borstlijders. Dokkum (1905). 8vo. Savois, Alexandre, Abrégé de 1'histoire de 1'origine, FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. 161 de la sortie de France et de la vie d'Alexandre Savois. Ecrite par luy-même à Franeker, 1712. (Bulletin de laSociété de 1'histoire du protestantime francais, janvier, 1905). Schmeiszer, F., Das erste inselfriesische Nationalfest auf Amrum am 2 Juni 1907. (Overdruk uit het tijdschrift: „Niedersachsen"). Bremen, 1907. Met 2 pltn. 4to. Schoengen, M., De vestiging der Cistercienserorde in Noord-Nederland. (Historische Avonden, uitgeg. door het Historisch Genootschap te Groningen. II 1907. Blz. 449—467). , De schraapzucht van Cunerus Petri, bisschop van Leeuwarden. Leeuw. 1906. (Vrije Fries XX, blz. 323-390). Schuiling, R., De wierde te Toornwerd en de terp te Hoogebeintum. (Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde. 22ste jrg. Gron. 1907). Seerechte, Die Alt-Niederländischen, hrsg. von dr. A. Telting. Haag, 1907. gr. 8vo. Deze uitgave, na Teltings dood door de zorg van dr. C. P. Burger Jr. in het licht gegeven, bevat ook het Staverensche handschrift van het zeerecht. Siemelink, T. H., Geschiedenis van de Doopsgezinde gemeente te Workum in den Patriotten- en den Franschen tijd. (Doopsg. Bijd., 45, 1905. Blz. 1-71). , Het stedeke Workum. 1907. (Boon's Geïllustreerd Magazijn. 9de jrg. no. 7. Juli 1907.) Met 10 plaatjes. Sixma, H., Gids voor het planetarium te Franeker. Franeker, 1908. Met 1 plaat. 8vo. Skoalle-underwys yn Frysk. It earste, 1907—1908. Rapport fen de underwyskommisje út it Selskip for Fryske Tael- en Schriftenkennisse. Ljouwert, 1908. 8vo. Slothouwer, G. M., G. H. van Borssum Waalkes. (Levens- berichten van de Maatschappij d. Nederl. Letterkunde, 1907). Sluyterman, K., Oude Binnenhuizen in Nederland. 's Grav. 1908. Honderd platen, met tekst. fol. De nos. 88 en 89 zijn aan Bolsward, 90 en 91 aan Dokkum, en 92—95 aan Leeuwarden gewijd. Sneek. Gids voor Sneek en Omstreken. Uitgave van de Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingen- 162 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. verkeer te Sneek. Sneek, 1907. Met kaart en afbeeld. 8vo. Sneek. De Sneeker Waterpoort. (Eigen Haard, 1908. Blz. 266-267.) Met 1 afb. Theissen, J. S., Centraal gezag en Friesche vrijheid. Friesland onder Karel V. Proefschrift. Gron. 1907. 8vo. Thomalin, H. F., Three vagabonds in Friesland, with a yacht and a camera. With photographic pictures by A. Marshall. Lond. 1907. Met vele platen en 1 kaart. 8vo. Verslag, Het 76ste, van de handelingen en den toestand van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden, over het jaar 1903—1904. 8vo. -, Het 77ste, over het jaar 1904—1905. , Het 78ste, „ „ „ 1905—1906. , Het 79ste, „ „ „ 1906—1907. Verslag van den toestand der Gemeente Het Bildt, over 1904, 1905, 1906 en 1907. 8vo. Verslag van den toestand der Gemeente Harlingen, over 1904, 1905, 1906 en 1907. Met bijlagen. 8vo. Verslag van den toestand der Gemeente Leeuwarden, over 1904, 1905, 1906 en 1907. Met bijlagen. 8vo. Verslag over den toestand der Gemeente Sneek, over 1904, 1905, 1906 en 1907. 8vo. Verslag van den toestand der Provincie Friesland over 1904, aan de Staten van dat gewest gedaan door de Gede- puteerde Staten, in de zomerzitting van 1905. Leeuw. 1905. — , over 1905, in de zomerzitting v. 1906. Leeuw. 1906. , over 1906, „ „ „ „ 1907. „ 1907. , over 1907, „ „ „ „ 1908. „ 1908. Verslag der handelingen van de Provinciale Staten van Friesland: Buitengewone vergadering Maart 1905; Zomer- zitting 1905. Winterzitting 1905. , Zomerzitting 1906. Winterzitting 1906. , Zomerzitting 1907. Winterzitting 1907. , Zomerzitting 1908. Leeuw. 1908. 8vo. Vinogradoff P., Zur Wergeld-frage (Vierteljahrschr. f. Soe. und Wirtschaftsgesch., IlI, 1905, blz. 534—553). Tegen Ph. Heek; ook betr. de lex Frisionum. FRIESCHE BIBUOGRAPHIE. 1905—1908. 163

Visscher, R., Friezen te Bodegraven in 1672. Leeuw, 1906. (Vrije Fries XX, blz. 223—260). , Leeuwarden van 1846—1906. 'Grav. 1908. Met 3 kaarten en 25 afb. gr. 8vo. Vonnis gewezen door de arrondissements-rechtbank te Leeuwarden den 7en November 1907, in zake: De burge- meester der Gemeente Sneek contra het Old Burgerwees- huis aldaar c. s. en S. G. van Weideren baron Rengers contra W. A. van Beeck —Calkoen c. s. (Leeuw. 1907) fol. Dit vonnis betreft de landerijen, behoorende tot het „con- vent Ee". Vries, J. de, Het 100-jarig bestaan der Synagoge te Leeuwarden. (Eigen Haard, 1905. blz. 452—454). Met por- tretten en afb. , Het St. Anthony-Gasthuis te Leeuwarden. (Eigen Haard, 1905. blz. 795—798 en 803—806). Met afb. Wagenaar, L. HL, Het leven van graaf Willem Lodewijk. Een Vader des Vaderlands. „Ús Heit". Amst. (1906). Met 2 portr. 8vo. , Een Vader des Vaderlands. Ús Heit. Rede, uit- gesproken bij de onthulling door H. M. Koningin Wilhel- mina van het standbeeld voor Graaf Willem Lodewijk, op 15 Sept. 1906. Leeuw. 1906. 4to. Westra, W., Geïllustreerde gids voor Franeker en om- streken. (1906). Met plattegrond en afbeeldingen. 8vo. Wielinga, S., Een onvergetelijke dag. Het Koninklijk bezoek aan Harlingen. Harl. (1905). 8vo. Wigersma Hzn., S., Eenige opmerkingen over gedenk- penningen uit de eerste helft der 16e eeuw. Met 2 platen. 12 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 12, 1904). , Iets over Wigle van Aytta van Zwichem; zijne munt- en penningverzameling en de gedenkpenningen met zijne beeltenis. Met 3 pit. 40 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 13. 1905). , Eenige aanteekeningen over de Nederlandsche, in het bijzonder over de Friesche muntgeschiedenis. Voor- 164 FRIESCHE BIBLI0GRAPH1E. 1905—1908. dracht gehouden in de vergadering van het Kon. Ned. Gen. voor munt- en Penningkunde te Haarlem, 25 Oct. 1905. Met 5 platen en afb. in den tekst, 80 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 14. 1906). Wigersrcia Hzn., S., De draagteekens van het jaar 1566. Met portret en 4 platen. (Vrije Fries XX, blz. 261—309). , Vervolg der aanteekeningen over de Nederland- sche, in het bijzonder over de Friesche muntgeschiedenis. Met afbeeldingen, 25 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Pen- ningkunde, 15, 1907.) —, Notice sur la trouvaille de monnaies et d'orne- ments Carlovingiens dans un tertre pvès de Delfzijl. Met 3 uitslaande platen en afbeeldingen ki den tekst. (Tijd- schrift voor Munt- en Penningkunde, 15, 1907, blz. 327—342). , Valsch geld. Voordracht gehouden in de ver- gadering van het Kon. Ned. Gen. voor Munt- en Penning- kunde te Utrecht, 16 November 1907. Met plaat en afb. in den tekst, 29 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penning- kunde, 16. 1908). Williamson, C. N. en W. M., De motorboot. Naar het Engelsch. Utrecht, 1908. Met afb. 8vo. Hierin wordt o. a. een tocht door Friesland beschreven. Workum. Flet duizendjarig bestaan der stad Workum. („Het Leven", 1907. blz. 897—899). Met 3 afb. - O. Zee- gers. Het duizendjarig jubileum van Workum. (De Week, 1907.) (Zie verder op Siemelink). Zuidema, W., Friesche Overleveringen. Leeuw. 1906. (Vrije Fries XX, blz. 313—319).

II. Taal en Letteren. Akkerman, O. S., Foarjiersblommen. Nije Fryske foar- . Ljouwert, 1906. 8vo. As Jimme it lije mije. Fryske foardrachten e. s. f. Ljouwert, 1905—1908. 4to. Bruinsma, T. A., De meikoningin. Tooneelstuk met FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. 165 zang uit oud-Friesiands volksleven, in 3 bedrijven. Muziek van Otto Ludwig. Amst. 1908. gr. 8vo. Burger Jr., C. P., Nieuws over het Oera-Linda Bok. 1907. (Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen. 3 blz.) Bijdelij, J., Ik smook. Neistikje. Ljouwert, 1907. 8vo. Canne, R. W., Libbensstriid. Oarspronkelik toanielstik yn 4 bidriuwen. Leiden, 1905. 8vo. —• , Fen 't hirde libben. Oarspronkelik toanielstik yn fjouwer bidriuwen. , Yn dúnjende djipte. Leid. 1908. 8vo. Clercq, P. de, Aufruf an die Nordfriesen in Schleswig, zur Förderung ihrer alten Heimathsprache. Oprop oan de Noardfriezen etc. December 1907. , Ueber die Gründung zweier Nordfriesischer Sprachvereine. (Sonderabdruck aus der „Sylter Zeitung" vom 17 September 1908). Dijkstra, W., De Fryske Ulespiegel, ef de wonderlike libbensskiednis fen Hantsje Pik. Frentsjer, 1907. 4e prin- tinge. 8vo. Eykman, L. P. H., Description phonétique des sons de la langue frisonne, parlée à Grouw. (Archives Teyler: Série II, Tome XI, Ie partie. 1907.) Met afb. en 2 bijlagen. Feitsma, S. K., Een kijkje binnen de werkplaats van het Friesch Woordenboek. Kampen, 1905. 8vo. Forjit my net. Útjefte fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse. 1905—1908. Grou, 1905—1908. 8vo. Forsïikskrift oan Hearen Deputearre Steaten fen Fryslân oangeande skoalle-underwys yn Frysk. April 1906. (In het Friesch en in het Hollandsch). 8 blz. fol. Frerîchs, G. E., Menno's taal. (Doopsg. Bijdr., 45, 1905, blz. 72—111). Qaestmar, Jan fen 'e, (J. J. Hof.) Klankboarne. Foarste. samling. Leiden, 1906. 8vo. , Omstikken in sydstikken. In samling proza. Leiden, 1907. 8vo. , In ny fjouwertal. (Wetterlans sneintomoarn. — Nachtliet. — Allegearre op 'e fyts. — Nomm'le frede). 166 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. Fryske sangen for rningd koar. Hearenfean, 1908. gr. 4to. Halbertsma, T. E., It boerke, of printsjes út it dokters- libben. Blijspil yn 3 bidriuwen. Leiden, 1905. 8vo. , Japik Buterblom. Blijspil yn fiif bidriuwen. Nei Molière „Le bourgeois-gentilhomme". Leiden, 1905. 8vo. , Leed- en lofsangen. Set for sjongselskippen mei mingd koar. Ljouwert, (1905). 4to. , Nye Fryske sangen, mei pianolieding en fierders set for sjongselskippen mei mingd koar. Ljouwert, (1905). , Nye Fryske sangen. Oarde samling. Ljouwert, (1905). , Nye Fryske sangen. 3e samling. Gron. (1906). Hettema, F. Buitenrust, Twee Friezen. Gysbert Japiks. Joost Hiddes Halbertsma. (Groot Nederland, 1905. II blz. 529—571). , Bijbellektuur in 't Fries. Amst. 1907. 8vo. , Een paar oude Friesche Bruiloftsangen. (Na- vorscher, 57e jrg. 1908. blz. 94—112). , Taal- en dichterstudies. Zwolle, 1908. 8vo. Hichtum, Nynke fen, Der wier ris in ald wyfke. In ald teltsje for de Fryske bern opskreaun. Ljouwert, 1908. (Met gekleurde prenten van T. Bottema). Holtrop, T. E., Boaskje of barne? Blyspil yn ien ut- komste. Ljouwert, 1905. 8vo. î. K. B. Ald en earm. Toanielstik yn fjouwer bidriuwen. Ljouwert, (1908). Jepkema, G., Forjit my net. Toanielstik yn trije út- komsten. Stiens, (1905). 8vo. Kloosterman, J. R., Finneblomkes. Rimen en sangkjes. Bergum, 1907. 8vo. Kloosterman, P., Het vocalisme der beklemtoonde let- tergrepen van den Metslawierschen tongval. Gron. 1907. 8vo. (Desertatie.) t Lieteboek, Nij Frysk, fen P. J. Troelstra en P. H. de Groot. Op 'e nij biwirke en neigien fen T. E. Halbertsma. Ljouw., 1905. 8vo. Lieteboekje, Frysk, for eltsenien. Utjown fen 't Selskip FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. 167 for Fryske Taeî- en Skriftenkennisse. Ljouwert, 1905. 3e útjefte, kl. 8vo. Meulen, Tj. G. van der, Aid en ny. Forsprate en nei- ïittene skriften yn rym en onrym. Birgum, 1907. 8vo. Miedema, M., To hea en to gêrs. Fêrsen. Grou, 1906.8vo. Peaske-blommen. Stikken wt de foarste rigen fen Iduna yn ús hjoeddeiske boekstavering oerbracht. I. H. S. Sijtstra. Proza. Ljouwert, 1907. 8vo. Psalmen, sangen en oar siimmich dichtwirk út de skriften fen Gysbert Japiks, Simen en Jan Althuysen, Salverda en Windsma. Frentsjer, 1905. 8vo. Riewerts, Zur Pflege der friesischen Muttersprache. (Son- derabdruck aus der Sylter Zeitung vom 26 März 1908). Sa giet it. Blijspil yn twa útkomsten fen Sibe ut de noardkant. Bergum, 1907. 8vo. Sangen, Fiif moaye Fryske, for sjongselskippen. Mingd koar. Hearenfean, 1908. gr. 4to. Schepers, J. B., Toemar. In âlde meddelieuske klucht, frij forfryske en utwirke. Leiden, 1906. kl. 8vo. , Ernst in de Friese beweging. Naar aanleiding van „Bijbellektuur in 't Fries", door F. Buitenrust Hettema. („De Amsterdammer", Aug. 1907). Schuitmaker, IJ. C, De slavenklucht yn ien útkomste. Ljouwert, 1905. 8vo. , Op wylde weagen. Ljouwert, 1906. 8vo. , De klanten fen Kiker. Blijspil yn ien útkomste. Ljouwert, 1907. kl. 8vo. , Neist-elkoar. Toanielstik yn fjouwer útkomsten. Ljouwert, 1908. 8vo. Sinneblommen. Tijdschrift for Fryske sang ûnder lie- ding fen T. E. Halbertsma en H. W. Spendel for de muzyk en Jan fen 'e Gaestmar for de wirden. Jefte 1, 2. Leiden (1905). — Idem, Leiden (1906), Jefte 3—6. gr. 4to. Sipma, P., Frysk lès- en taelboekje I en II. Leid., 1906.8vo. Sljucht en Rjucht. Rym en onrym. Frysk Wykblêd, onder bistjûr fen Waling Dykstra. 9—12e jrg. Ljouwert, 1905—1908. Met portretten en pltn. 4to. 168 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908.

Swanneblommen. Jierboekje, utjown fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse. 1905—1908. Grou, 1905— 1908. 8vo. Sijtstra, O. H., Fen alles hwet. Rym en unrym. Ljouw., 1906. 8vo. Sijtstra, T. W., De nije lânhearre. Toanielstik yn ien bidriuw. Ljouwert, 1907. kl. 8vo. , Boer Jelle. Toanielstik yn 4 bidriuwen. Bergum, 1906. 8vo. Testemint, Beart-oms, Blijspil yn trije utkomsten. Ljou- wert, (1907). kl. 8vo. Tol, J. v. d., Hwa is hjir baes? Bikroand toanielstik yn trije uitkomsten. Dokkum, 1905. 8vo. Tolsma, R., Typiske skiednisse op 'e sikterij to Nullega. Kluchtspil. Ljouwert, 1908. Troelstra, P. J. en P. H. de Groot, Ny Frysk Liete- boekje. Op 'e ny biwirke fen T. E. Halbertsma, 't Fean, 1905. gr. 8vo. Unthâlderslieteboekje, Frysk, Tritich sangen fen fors- kate skrieuwers. Utjown fen de „Friesche propaganda- commissie der Nederl. Vereeniging tot afschaffing van alcoholhoudende dranken". Drachten, 1907. kl. 8vo. Valk, S. G., It doel hillicht de middels. Toanielstik yn fjouwer bidriuwen. Ljouwert, (1906). 8vo. Velstra, T., It pikelfleisfet. Blijspil mei sang yn ien bidriuw. Ljouwert, 1905. 8vo. , Rimen en teltsjes. Earste samling. Ljouwert, 1906. 8vo. , De jeloerske boerinne. Kluchtspiel mei sang yn ien bidriuw. Ljouwert, 1906. kl. 8vo. , Sake Heegstra. Toanielstik yn 4 bidriuwen. Ljouwert, 1906, 8vo. Vrijburg, W., De âlde en de nije tiid. In foardracht for twa frouljue. Ljouwert, 1906. 8vo. , In fortrouwde hûswarster. Klucht yn ien útkomste. Ljouwert, 1908. 8vo. Wartena, D., Ûnder tsingst. Foardracht. Ljouw.,(1906) 8vo. FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1905—1908. 169

Wartena, D., In kandidaat for de twadde keamer. Foar- dracht. Ljouwert (1906). 8vo. Wieîsma, C, Op 'e planken foar 't boerdtsje. VII—IX. Gron. 1906. 3 stkn. 8vo. VIL De brêgerie. VIII. Yn goede ierde. IX. Nûmer 13 en Fleurige Nynke. , In lilke puster. Blyspil. Gron., 1908. , Ha jïmme 't al heard? Blyspil. Gron., 1908. Woordenboek, Friesch, bewerkt door Waling Dijkstra, met medewerking van T. E. Halbertsma en J. Hornstra e. a. Benevens lijst van Friesche eigennamen, bewerkt door J.Winkler. Afl. 20—22. (Sel—Tos). Leeuw. 1905—1907. 8vo. Zee, Sj. de, Ik kin 't net helpe. Foardracht mei sang for in manspersoan. Ljouwert, 1908. 8vo. , Yn de fodkoer. Foardracht for twa frouljue. Ljouwert, 1906. 8vo. Zuidema, W., Een onbekend Friesch minnelied. (Vrije Fries XX, blz. 320—322). Zijlstra, D. H. en T. Velstra, Twa Fryske Sankjes, in toan set fen I. F. Humalda van Eijsinga. Ljouwert, 1905. 8vo. Zijlstra, D. H., De man fen de piip. Kluchtspil. Ljou- wert, 1906. kl. 8vo. , De leste joun. Ljouwert, 1908. Zwart, E., Ús doarp. Lesboekje for Fryske bern. Leiden, 1907. 8vo.

DRUKFOUTEN.

Blz. 121, 6e regel van beneden: Gelse; moet zijn Gelre. Blz. 123, 2e regel van beneden: geruide; moet zijn geruilde. Blz. 130, 14e regel van beneden: Stavrens; moet zijn Staverns. Blz. 131, 2e regel van boven: vraisemblablemen; moet zijn vraisemblablement.

Een Dagboek uit den Patriottentijd.

Onze kennis van het Friesche volksleven tijdens de stadhouders is nog in menig opzicht zeer gebrekkig. Wij hebben er een algemeenen indruk van, maar de gegevens, die noodig zijn voor het ontwerpen van een zuiver beeld, vloeiden tot dusverre spaarzaam. Te meer verblijdde het mij een journaal in handen te krijgen van een jong Friesch patriciër, die in de jaren 1778—1785 dagelijks de kleine dingen en gebeurtenissen van zijn landelijk leven aan- teekende. Zijne memoriën hebben vooral waarde voor de zedengeschiedenis der achttiende eeuw. Lammoraal Albertus Aemilius Sluijterman werd 24 Januari 1757 op den huize „Nassau", een kleine buitenplaats onder den klokslag van Balk, aan den weg, naar Wijkei geboren. Hij was de zoon van Paulus Ignatius Sluijterman, com- mandant der lijfguardes van den Frieschen Stadhouder, en Abigael Becker. Hij bracht zijn jeugd en schooljaren door te Leeuwarden, waar zijn ouders woonden. Toen hij ongeveer veertien jaar oud was en wat Fransch had geleerd, mocht hij, naar de gewoonte dier dagen, voor zijn ontwikkeling wat meer van de wereld zien. Zoo reisde hij naar Holland en Brabant, waar hij bij zijn fa- milie, meest officieren, logeerde. Het militaire leven schijnt zijn hart niet te hebben gehad. Wel kocht zijn vader voor hem een vendel, zoodat hij officier werd bij het regiment Oranje-Friesland te Leeuwarden, maar na een paar jaar had hij genoeg van den dienst en werd hij non-actief. Na in het huwelijk te zijn getreden met freule Catharina 172 EEN DAGBOEK UIT DEN Lycklama à Nijeholt ging hij wonen in het stille Jorwert en werd daar heereboer. Hij betrok het huis, thans in eigendom bij notaris Boltjes. De boerderij, jagen, paard- rijden, sleedjagen, het bezoeken van vele markten en een uitgebreide levendige conversatie met boeren, predikanten, ambtenaars en militairen veraangenaamden zijn leven. Hier hield hij trouw het dagregister bij, waarvan thans een uittreksel het licht ziet. Door zijn populair optreden werd hij de gewilde man en in 1784 uit de eigenerfden tot lid van de Staten van Friesland gekozen en ten lands- dage afgevaardigd. Daarna werd hij commies van de convooijen en licenten te Workum. In de kerk aldaar is nog zijn bank, voorzien van de wapens Sluijterman en Lycklama à Nijeholt. Hij bleef daar als zoodanig werk- zaam tot 1793, toen hij om zijn orangistische gevoelens genoopt werd zijn ambt neer te leggen. In 1795 had te Workum een opstootje plaats tusschen patriotten en prins- gezinden, waarbij de Makkumers woest te keer gingen. Sluijterman maakte toen gebruik van zijn degen en sloeg er op in. Hij achtte het daarna geraden te vluchten. Op schaatsen begaf hij zich over Blokzijl naar Koevorden, waar de Engelsche troepen lagen. Van daar trok hij Duitschland in en vertoefde o. a. te Emden, Norden en Osnabrück. Tot groote vreugde zijner vrouw, die hij had achtergelaten, kwam hij in 1806 weer in het vaderland met een pas van het stadsbestuur te Norden. Hij bleef te Workum tot 1815, waar hij lid van den gemeenteraad werd. Toen Nederland weer een eigen souverein vorst kreeg, werden de prinsgezinden die ter wille van Oranje ballingschap hadden gekend, niet vergeten. Sluijterman werd benoemd tot inspecteur van de belastingen in Fries- land, met Leeuwarden tot standplaats. Na twee jaar werd hij in die betrekking gepensionneerd. Zijn laatste levens- jaren sleet hij in zijn geliefd Workum, waar hij op 67-ja- rigen leeftijd nog in het huwelijk trad met Mejuffrouw Janke van Hettinga Tromp. Nog op zijn tachtigste jaar ging hij op de lange jacht. Hij stierf 28 Januari 1838. PATRIOTTENTIJD. 173 Zijn journaal uit de Jorwerder periode is het eigendom van den HoogEd.Gestrengen Heer G. J. Sluijterman te Sneek, een kleinzoon van den schrijver. Het is een pro- tocol in folioformaat van oud-hollandsch papier, water- merk: Hollandsche maagd met leeuw, die de pijlbundel draagt, in tuin, waarboven Pro Patria en waaronder het merk NP. Het heeft een perkamenten omslag waarop de titel „Journaal off Dagregister, aangelegt den 9 Augustus 1178". Het begin ontbreekt, zoodat het een aanvang neemt met pag. 33 en eindigt met pag. 300. Achterin is nog een opgave van steden en vestingen die Sluijterman heeft bezocht tot 1780. Uitgave van het geheele manuscript acht ik onnoodig, daar het een menigte aanteekeningen behelst omtrent de boerderij, wanneer b.v. een koe kalfde of geslacht of ver- kocht werd, wanneer boter en kaas werden afgeleverd, wanneer het land werd gemest of het hooi binnengehaald. Alles wat daarentegen maar eenigszins licht werpt op den schrijver of op het milieu, waarin hij zich bewoog, vindt hier een plaats. De kleine trekjes die voor de locale ge- schiedenis zoo groote waarde kunnen hebben, komen hier alle tot haar recht.

SNEEK. Dr. G. A. WUMKES. 174 EEN DAGBOEK UIT DEN 1780. Saterdagh Het oude jaar thans weder verlopen sijnde, en een 1 Jan. nieuw begonnen, soo wensch ik dat de Heere ons bij den intreede van hetselve over ons wil uytstorten eene ruijme maate van dierbare seegeningen, gepaart met vergenoe- ginge en voorspoet, na ziel en lighaam, en dat wij eens moogen verweerdigt worden, om aan te sitten in het Ko- ningkrijke Godes. Sondagh Ik middags op schaatzen na Schillaard geweest, en aan 2 Jan. Fedde Rommerts betaalt de intressen van de obligatie ad veertien honderd guldens van de kerk van Mantgum, is teegens 3% ƒ42. Aan Joh. Gosliga betaalt voor het brood en jenever in de jaghttijdt gebruijkt / 15—7—8. Maandagh Meester Eitje Kist ons hier tijdingh gebragt, dat Wud- 3 Jan. mer Pijtters ouderling en Wijbe Gerbens Diacon waï geworden. Ik aan Pier Gerrijts betaalt voor het jager daags 10 st. is /6—15. Dinsdagh s' Avonds bij Meester Hoogterp met Bijsitter gewees 4 Jan. en 2 flessen wijn gedronken en gewonnen met speuler /7-11. Maandagh Mijn zusters en Broer E. hier geweest met de Schuijf 10 Jan. sleede en hier 's middags gegeeten, onder eeten hier Sibli Catz, een lakenkoopman te Leeuwarden, gekomen, en doei meede gegeeten, s'morgens Jhr. Rienk Burmania van Jel lum hier geweest, vader Convm en ik s'avonds na 't Weij dumerhout geweest. Dinsdagh Mijn peerd voor de eerste maal voor de sleede op he 11 Jan. ijs gehad en wel voldaan, Vader Convm en ik na de Se cretaris Mebius ten eeten geweest en is de Heer Mebiu mee na Jorwert gereeden en nagts bij ons gebleever s'avonds bij Bijsitter Idsardij te koffij gedronken en g( wonnen met speulen f 10—8. Donderd. Wij bij Ds. Lauerman, ter harstmaeltijdt geweest i 13 Jan. geselschap van mijn beijde zwagers P. en A. Lijcklama Nijeholt en Bijsitter Idsardij en Foekjen Reneman, s'avond om half elf na huijs gegaan. 14 Jan. s'Morgens en s'middags gesleedjaagd. PATRIOTTENTIJD. 175 Wij nademiddags na kerk geweest. Dooij weer, Conve na Sondagh Wiel gegaan, Wudmer Pijtters als ouderling en Wijbe 16 Jan. Gerbens als diacen bevestigt. Wij een schoone zoodt beers present gekreegen van Maandagh Meester Hoogterp. 17 Jan. Wij hier s'middags ten eeten gehad, D°- E. Alta van Dinsdagh Bosum, en Pieter Poppes Dorprechter aldaar, en Meijnte 18 Jan. Sjoerds, en Wiltje Sjoerds, en gedronken 9 flessen wijn. Mijn broeder Eggerig hier geweest en de onaangename tijding gebragt, dat Oom de LA gen. Eggerig van Tiddinga, tot Mastrigt overleeden was, en de Kinderen van Oom M. F. Sluyterman universeel Erfgenaam waren, en wij met ons 5 een Legaat van 14750 gis. Ik s'nademiddags thuijs gekomen met extra donker Woensd. mistig weer, een quart in de 2e classis van de C G: Lo- '^ ^an- terij gekogt, No. 31529. | Mijn vrouwtje s'nademiddags bij Evert Sandbergen sijn Donderd. vrouw op Craamvisite geweest; ïk Bijsitter ïdsardij en 20 Jan. Meester Hoogterp hier gehad op een pijp tabak, en een glaasje wijn, en gewonnen ƒ— 11 —. | Heeden agt dagen de stemzetels getekent, tot Gecommde j Vrijdagh staat ten Landsdage. uyt de Adelijke Staate Jr. Lodewijck 21 Jan. Rengers, uijt de eijgenerfde State de Heer Arent Johan van Glinstra en Abelus Wiarda secret, van voorsz. deelen, tot Gecommde op de Vijf deelen Zeedijken Jr. Wilco Baron thoe Zwartzenbergh en Hohenlandsbergh en Abelius Wi- arda voorz. Ik 23 jaren oud geworden. Wij teegen a. s. Woensdag Maandagh bij Joh. Gosliga ten eeten gevraagd. 24 Jan. Vader hier gekomen, extra koud weer, mijn peerdt laten Dinsdagh berijden. 25 Jan. Vader en ik een hennehok in de stal gemaakt. 27 Jan. Ik Vader met peerd en sleed na Leeuwarden gebragt, Vrijdagh s'morgens om 8 uur weggereeden en hier op de 9e pondtm: 28 Jan. pastorijelandt, door het ijs gevallen, dog het peerd nog wij ons niet beseerd en niets gebroken en doen de dijck 176 EEN DAGBOEK UIT DEN 1780. en trekweg gereeden en is tussen Boxumerdam en Swet- wijk de borstriem met de twee riemtjes daar het aan rust i gebroken, en hebben het helter aangeknoopt tot Swetwijk en daar het peerd en sleed laten staan, en het belgereijd na de stad laten brengen te maken, en om half 12 weer van daar gereeden, en om half éen uur thuijs gekomen. Wij aan Vader een stuk peekelvleesch present gedaan. Maandagh Ontvanger hier namiddags gekomen en aan deselve het j: 31 Jan. geld gegeeven van de ingevorderde schattingsresten, om ï daarmeede met de Heer Secret. M. Wiarda te liquideeren, [ hetgeen laatstgenoemde nog competeerde, van het dorps- :i ontvang ter somma ƒ 213.18. Wij van ons boeken een catalogus gemaakt omse te verkopen. ; Woensd. Stemdag en tot gecommt. gestemd Feijke Sipkes en 2 Febr. Tjomme Yntes en sijn Conve Bijsitter, en ik door bovenge- noemde gecomt: versogt op een kopje thee bij Joh. Gosliga. Donderd. s'Middags verhuuringe van kerkelanden en hebben ge- 3 Febr. huurd, Conve het Molenland elf pondtm. voor 93 g.guld. en ik de 6 pondmt. aan de Houtsterdijk leggende aan 2 stukken voor ƒ59 g: gulden, 14 st., bedraagt s'jaars met stuiversgeld f 86—5—8 en heb ik vijf en 4 sest: strijkgeld getrokken tesamen /2—9—8. Conv'" syn beijde vierjaarige peerden verkogt aan Tjeerd Reijnders voor ƒ685. Ik mijn peerd verkocht aan voorn: Coopman voor /342, dog moesten wij de peerden nog voeden tot in Maart a. s. Vrijdagh Ik te Weijdum op de stem maaltijd geweest in geselschap 4 Febr. van Ab. Wiarda, Bysitter Idzardy en Meijnte Jacobs, Con- voijm6 Meijnte Sjoerds, D°. Napius en Walle Hettema, s'avonds om elff uur thuijs gekomen, ik s'middags twee boucaalen wijn gedronken. Sondagh Wij s'morgens en s'middags na kerk geweest, H : Lauer- 6 Febr. man hier s'morgens de eerste maal gepreedikt. Vrijdagh Wijtze Rientses boer op ons mandeelige plaats te Tjeint- 11 Febr. gum, s'morgens seer subijt overleeden in den ouderdom van circa 29 jaar, welk sterfgeval ons seer leed doet te meer dewijl het gerugt gaat, dat hij tussen gepasseerde PATRIOTTENTIJD. 177 sondag en maandagnagt in geselschap van jongvolk sijnde 1780. aan het huijs van Harmen Rintjes, huijsman onder Mant- gum en aldaar sterk gesopen wordende, ruzie soude ge- had hebben en uijt een venster sijn gesmeeten, waardoor sooveel soude gescheept hebben, dat na gedagten daaraan soude gestorven sijn, want na sijn dood was hem de eene zijde en borst geheel blauw. Wij in bestand om mijn vendel te verkopen en dan te boerken. Wij aan Oom Scheltinga geschreeven off ZWEdG. er Saterdagh niet teegen had, dan wilde ik mijn vaandel transporteeren 12 Febr. en soo ZWEdG. er mede tevreeden was, wilden wij geern Jelte Jentjes die hier aan de Buuren woond, op de plaatste Tjeintgum hebben en wij de kleijne plaats selfs gebruijken. Ik na de stad geweest en met vader en neef M. Scheltinga dierover gesproken, die sulx ook goed vonden. Ook met Meynsma gesprooken, die mij belooft heeft sig voor mij bij de Heer overste Haarsma te intresseeren. Ik mijn tractement ontvangen voor de maand van den 12 Febr. ad/48. Ik met zwager P. Lycklama over de kleijne plaats ge- Sondagh sprooken en heeft mij deselve toegeseijd en was met de . 13 Febr. schikking wel tevreeden. Jelte Jentjes krijgt, niettegen- staande allerlei sollicitatien de plaats te Tjeintgum en was daarmeede seer blijde. Convoijmeester en ik samen afgereekendt. Hij moest Maandagh hebben weegens een beest samen geslagt teegens ƒ 64, is 14 Febr. voor de helft /34. Voor ons uijtgeschoten aan een ser- vijs, swart bont porseleijn ƒ9. Ons competeerde weegens de huur van 't terp, voor ons Vs gedeelte ƒ 23—12—14. De trekschepen beginnen te varen. 15 Febr. Pier Gerryts het schenboekjen van mijn aanstaande Woensd. plaats aanbesteed. 16 Febr. Ds. Lauerman huijsbezoeking gedaan. 18 Febr. Mijn vrouw en ik na de stad gegaan en mijn vrouwtje- Dinsdagh lief goed gekogt tot een halve rouwsak en bestelt te maa- 22 Febr. ken. Ik bij Neef de Grietman Schepper geweest, en aan 178 EEN DAGBOEK UIT DEN 1780. deselve te kennen gegeeven dat van intentie was, om mijn ! vaandel te transporteeren en mijn dieshalven recomman- deerde in zijn protexie en heeft mij seer chenereus geant- woord, dat hij met al sijn hart mijn was toegedaan en dat ik verseekert konde sijn, dat hij helpen soude, waar hij kon. Woensd. Een brief van vader gehad, dat de amunitiemeester 23 Febr. Huber raadsheer is geworden en dat de Heer en Neef Grietman M. Scheltinga het amunitiemr.-plaats heeft te begeven en off ik daar niet om soude willen sollisiteeren. Vrijdagh Wij heeden een meijd gehuurd, teegens Mey a. s. voor 25 Febr. kleijne boeremeijdt teegens /35 s'jaars, met name Ekjen, woont teegenswoordig bij Bijsitter Durk Douwes te Weijdum. Sondagh Hier het Nagtmaal des Heeren gehouden. Wij s'mid- 27 Febr. dags na kerk geweest. Donderd. Ik een brieff van Oom Sluyterman gehad, waarin ZWEdG. 2 Maart. mij kennis geeft, dat de Heer Colonel van Háarsma niet teegens het transport van het vendel soude sijn. Vrijdagh In het boelgoed van de Heer doctor Coulon gekogt een 3 Maart. canarijvogel met de kooij f 1—5, een paar tortelduijven en kooij /3—5. Sondagh Ik s'middags thuijs geweest en een knegt gehuurd voor 5 Maart. ƒ98 en een gulden hantgeld. Maandagh Een brieff uijt Mastricht ontvangen van een cadet van 6 Maart. de Artellerij, L. Paters, om mijn vaandel te koopen. Sondagh Wij s'middags in de kerk geweest en s'avonds in de 12 Maart. categisatie, D°. voor de laatste maa! gecatigiseerd. Donderd. Ik met Meijntje Sjoerds gesproken over mijn boerkerij 16 Maart. en deselve aangenomen om alles met voorkennis van mijn vrouwtjelief te besorgen; een nieuw blauw corsaije man- telsak thuijs gekreegen. Hier wordt het journaal gehouden door sijn vrouw. Saterdagh Vandaag mijn teeder geliefde manliev op reis gegaan 18 Maart. na Mastricht, 't welk mij smert tot in het binnenste van mijn hart, hoop en wensch dat God hem een gelukkige en voorspoedige reise mag geeven en bidde en wensche dat God de Heere mag behaagen dat wij malkander binnen PATRIOTTENTIJD. 179 korten in gesontheid weeder meugen omhelsen, hoope dat 1780. God de Heere daartoe sijne seegen wil schenken, en dat wij soo te saamen hier op aarden soo meugen leeven dat als wij ons leevensdaagen hebben ten eijnde gebragt dat wij dan door Gods genade en door de dierbaare ver- diensten van den Heere Jesu de eeuwige vreugde hier- namaals meugen beerven, de Heere schenke ons zulke harten dat wij een afkeer van 't kwade meugen hebben en 't goede soeken te betragten. Vandaag 't eerste kivietseij gehad van Pijtter Hendriks. 20 Maart. Vandaag 't eerst eendey gekregen. 21 Maart. Vandaag ons spek en rookvlees uit de schoorsteen ge- Donderd. nomen. 23 Maart. Vandaag Meinte Sjoerds hier thee gedronken en heeft I Sondagh voor ons gekogt een koe, kost /98 en nog een kost /77. 16 April. Vandaag boelgoed te Tjeintgum en daar gekogt twee Maandagh koeien door Vader en Meinte de eene kost /102 en de andere I 17 April. /88 en de tjenne voor /26—12 st., een wagen ƒ 23—16 st, j een kaaspers ƒ 16—2 st. en meer andere boerereau. ! Een barg van Pytter Hessels voor f 17. Aan Jentje Hen-1 Donderd. driks voor twee hoklingen ƒ31—10 st. ! 18 Mei. Meinte vier biggen voor ons gekogt voor /9—11 st. j 20 „ 't Eerste kientje butter te mark heeft opgebragt ƒ8—1 st. 27 „ Nog een koe van Meinte, soodat wij nu 13 melken 28 „ Vandaag een kientje butter te mark, opgebragt ƒ6—11 st. 3 Junij. (Hier begint weer de hand van Sluijterman). Ik s'mor-J Donderd. gens om half 5 thuijs gekomen. 8 Juni. Wij na de stad geweest en het boelgoed van de Raats- Saterdagh heer Hamerster besien. 10 Juni. Wij na eeten na de Oosterwierumer merk gereeden en Maandagh bij Coopman Geerd Reijnders thee gedronken en is de 12 Junij, sweep gewonnen door Michiel IJsselmuijden van Grouw. Doctor Ramdor van Bijland hier geweest en een attesta- Dinsdagh tie gegeeven dat ik niet wel en was en na het Reg' ge- 13 Junij, sonden; gisteren de- Maijers in de kotersfenne begonnen te maijen. Een halff loopen haver gekreegen, kost 19 st, mijn beu- Saterdagh 180 EEN DAGBOEK UIT DEN 17 Junij. gel te maaken gestuurt bij de sadelmaker Boltjes, een tavellaken en 12 servetten gekreegen uyt het boelgoed van de overleeden Raatsheer Hamerster, kosten ƒ 20. Maandagh Ik met de peerden na Oosterwierum geweest en daar 19 Junij. met Tjeerd Reinders en Joh. Gosliga en Jan Douwes 3 flessen wijn gedronken. Woensd. Wij met Jacob Pijtters afgereekend en hem bet. voor 1 l 21 Junij. /3 schuyte Baggelaar en voor /.i schuyte ligte turf samen /9—15 st. Vrijdagh Ik een sterke koorts gehad, wij Doctor Ramdor van 23 Junij. Bijland hier laaten haaien en een attestatie gegeeven dat ik niet in staat was om te kunnen reijsen. In de coters- finne begonnen te sweelen. Saterdagh Mijn 3 jagtgeweeren en 4 pistolen thuijs gekregen, kosten 24 Junij. voor schoonmaken en repar. ƒ7—16—. Saterdagh Ik 2 weijden hooij uyt de agte, en convm 2 weijden uyt 1 Julij. het Molenland op de solder laten brengen voor de peerden. Vrijdagh Vader, mijn vrouwtje, Ik en Wijsje, middags na Ooster- 7 Julij. wierum gereeden, en het buttergeld gehaald van Schipper Gelf voor 3 vandels en 1 kijntje te samen, met overwigt, suyver /66—7—4 soodat wij nog geen goede boter hebben gehadt, die de ordinarismerk heeft kunnen gelden. Sondagh Wij s'middags na kerk geweest, D° de tekst gehad uit 9 Julij. Handel. 17 vs. 28 en de 27 en 28 vrage van de Cathegismus. 3 Maandagh Aan Jonas Pijtters afgelevert 3 pond minder als 2 /4 10 Julij. schippond kaas, teegens 7 gis. 10 st. :t schippond. Woensd. Wij s'middags na de Secret. Mebius van Ydaarderadeel 12 Julij. gereden. Vrijdagh Aan de maijers betaalt voor maijen van 38l/s pond111 14 Julij. ƒ31. En aan Joh. Gosliga voor jenever van de maijers ƒ 1 — 16. Broer Eggerig mij een brief gebracht van Vader waarin vader mij kennis geeft, dat G. S. Radijs mijn vaandel wel wilde koopen. Saterdagh Bijsitter Idsardij s'middags bij mij geweest en aan hem 15 Julij. verloren met jassen 6 sestehalven. Wij van Nasette ont- 1 boden 1 anker roode wijn, Vs anker witte wijn, /4 anker Rinsen wijn, en 6 flessen Spaanse wijn. PATRIOTTENTIJD. 181 De beijde Heeren Radijs hier geweest en met G. S. Radijs Maandagh een accoord gemaakt omtrent mijn vaandel, en sal mij voor 17 Julij. hetselve betalen als het doorgaat met deegen, sjerp en Rinkraag te samen de somma ƒ 2450. Hoope de Heere Syn seegen hiertoe sal geeven, dat het van een gewenst gevolg mag weesen. Wij het sweelen s'avonds om half tien uur gedaan ge- kreegen en heb haar toen alle getracteerd op een fles brandewijn en P/2 fles roode wijn met suyker, soodat sij alle een verheuging hadden. Ik s'morgens na Leeuwarden gereeden dog niet in de Dinsdagh stad geweest en vader een brief voor mij geschreeven aan 18 Julij. de overste Haarsma met versoek om mij het transport te accordeeren. Wij ons laaste hooij thuijs gekreegen, soodat wij de Woensd. onleege tijd gedaan hebben. En het volk haar allemaal 19 Julij. dronken gesopen. Zwager Ontvanger en vrouw en zwager Convm en vrouw Dinsdagh en wij s'middags na Franeker gereeden en het sweep ver- 25 Julij. rijden gesien en is deselve gewonnen door het peerd van d'Heer van der Haar van Coudum, wij na het rijden in de Valk gegeeten, 8 flessen wijn gedronken en 24 wafels gegeeten en is betaalt door secret. H. Wiarda, ik voor ieder peerd stalgeld bet. à 51/» st. Vader hier s'middags gekomen en een brief gebragt van Donderd. de Heer Coll. van Haarsma, welke kennis geeft, van sig 27 Julij. met de saak van het transport niet konde melleeren. Wij na de stad geweest; mijn vrouwtjelieff bij Juff. Faber Saterdagh een rood ruytjes bataviasche zak te maken besteld. Ik een 29 Julij. brief geschreven aan Guicherit sollisiteur in s'Hage, met het accoord tusschen mij en Radijs gemaakt, en hem order gegeeven om request te presenteeren om te te sien oft het transport kan doorgaan. Pier Gerryts s'morgens met de wagen na de stad ge- Dinsdagh weest en nigt Renaud, en Vader en Wijsje gehaalt, en 1 Aug. konde nicht Anna en Juffr. Wiersma niet, omdat laastge- noemde siek was. Ik haar s'avonds met de wagen aan 182 EEN DAGBOEK UIT DEN 1780. het Weydumer Hout gebragt. En ontmoeten ons bij Har- men Hendriks Bosch de Houtvestersveinten en souden na mij geweest hebben en vroegen mij of de plaatsen daar mijn honden leggen mandeelig waaren, waarop ik seijde van ja, en reeden doen weerom. Woensd. Wij s'middags voor de eerste maal op ons soraerhuys 2 Aug. gegeeten. Donderd. Ik s'middags bij Bijsitter Idsardij geweest op een glas 3 Aug. wijn en samen een zeekrab gegeeten. Een brief van den Heer Guicherit ontvangen met 2 requesten, die door mij alle beijde en het eene door S. G. Radijs moesten getee- kend worden, om het Transport te versoeken. Vrijdagh Ik met zwager Pierius na Bosum geweest en Augustinus 4 Aug. en kreegen in het weeromkeeren een ramp en smeet Convm sijn soon Augustinus van de chais en sprong er selfs ook | aff en ik sprong van de chais in de sloot en kreeg twee à drie gaatjes in de beenen en doe bragt de hospes van j Oosterwierum mijn met sijn peerd na huys, dog zwager Convm sijn peerd is niet op de loop geweest. Saterdagh Ik met de wagen na Rien geweest en daar gejaagt met 5 Aug. het snaphaan, want sijnde heeden de eerste dag van de ijagt en 5 endvogels geschooten. Ik mijn jagtcommissie gekreegen. Dinsdagh Een brief van Guicherit met het gepraesenteerde request '8 Aug. terug van mij om verloff en is geweijgert. Dinsdagh Wij bij Meijnte Sjoerds te gast geweest in geselschap 15 Aug. van Meijnte Rintjes van Huijns en vrouw, Klaas Douwes en vrouw, Joh. bakker en vrouw, vader, Wiltje en de drie dogters van Braak van Baard, en is de zweep gewonnen door Geert Lap. Ik in de. herberg bet. 2 flessen wijn, vader en wij nagts om 1 uur thuijs. Woensd. Wij s'middags na Oosterwierum gereeden met Mijke en 16 Aug. Hugo Lauerman en van Schipper Gelloff het buttergeld gehaald van 2 vandels en drie kijntjes /74—8. Meijnte Sjoerds ons 4 kalvers ingeënt. Vrijdagh Wij s'middags na Oom en Tante te Morra gereeden, en 18 Aug. op Hardegarijp geplestert en daar vader gerancontreert bij PATRIOTTENTIJD. 183 sijn beminde ontvangerske en haar ook effen gesproken en 1780. s'avonds om even over seeven uur te Morra gekomen. De Heer Secretaris Wijckel van het Collegie met sijn Maandagh Vrouw en Juffer Metselaar bij Oom en Tante komen logeeren. 21 Aug. Wij met de wagen met Oom en Tante en de Heer Wijckel Dinsdagh na de Nieuwe Sijlen geweest. I 22 Aug. Wij s'middags om 2 uur van Morra af gereeden na huys Woensd. en neet en nigt ons gebragt na Dockum en aldaar bij de j 23 Aug. Heer Schellingwou en vrouw thee gedronken, gelijk wij gepasseerde Sondag ook gedaan hadden en om half ses van Dockum gereeden, en om l1^ uur te Leeuwarden ge-; komen, wij in de Wouden een leelijke renconter gehad j met eene groote Dogge, die het eene peerd na de keel I sprong dog goed beslagen. Wij in de stad effen bij vader aan geweest en seyde ons, Mevrouw Geusau eergisteren- middag seer subijt gerust was. Wij s'avonds om half 10 uur van Leeuwarden gereeden en bij Marssum om, en om half twaelf thuijs gekomen. Wij s'middags na Workum gereeden en om 1 uur daar Donderd. gekomen en vonden Broer Pierius ellendig aangehaalt 24 Aug. met seere oogen, hoope het spoedig magh beeteren, mijn peerden in de groote stal geset. Wij s'morgens om half tien van Workum vertrokken, Maandagh te Bolswaard gegeeten bij Mej. van den Nagel met broer 28 Aug. Aiso en vrouw en is de zweep door toelatinge gewonnen door het peerd van d'Heer v. d. Haar van Coudum. Eergisteren een accoord gemaakt met Oom Sluyterman Vrijdagh om mijn vaandel aan Neef L. over te doen voor ƒ 1400, 8 Sept. dog is geweijgert, sooals Radijs ook. Wij tijding gekreegen, dat mijn vrouw broers soon Jo- Vrijdagh hannis, het tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld aan 15 Sept. de besmettelijke siekte de Rode Loop en is zwager P. Lycklama à Nijeholt aan deselve kwaal. Wij Pier Gerryts na Workum gestuurt orn tijding te Vrijdagh halen, hoe het met zwager Pier stond en is s'avonds thuys 22 Sept. gekomen, met de bedroefde tijding, dat het de Almagtige God in wiens hand ons leeven is, behaagt heeft mijn ge- 184 EEN DAGBOEK UIT DEN

1780. liefde zwager Pierius Lycklama à Nijeholt convoijmeester te Workum heeden morgen om vijff uur het tijdelijke met het eeuwige te doen verwisselen aan de gedugte besoe- kinge de Rode Loop, wense de Heere hem nog in sijn laaste oogenblikken, een gesigte mag hebben gegeeven van sijne sonden, en deselve hem mag hebben vergeeven en hem mag hebben overgebragt in Sijne eeuwige Heerlijkheijd. Sijnde den overleedene sijn vrouw ook reeds aan die kwaal, wense de Heere mag sterken en ons alle voor diergelijke besoekinge bewaren. Saterdagh Ik een brief geschreeven aan Oom Scheltinga en Neeff 23 Sept. M. Scheltinga en Neef I. J. de Schepper en gesollisiteerd om voor mij het convoymeestersampt te vragen. En een attestatie na het Regt gestuurd en aan de Heer Coll. Com- mandant Haarsma geschreeven om mijn demissie te hebben en aan de Heer Guicherit ordre gegeeven om per requeste mijn demissie te verzoeken. Mijn vrouwtjelief en ik en Aukje Gosliga na Workum gereeden en vonden suster na de omstandigheden reedelijk wel, wij het lijk van de over- leedene gesien, en s'nagts onder het Stadshuys geslapen. Sondagh De schippers na Workum vertrokken om het lijck te 24 Sept. halen, swager ontvanger en vrouw en Augustinus hier gekomen. Maandagh s'Middags om twee uur is het lijk hier gekomen en ten 25 Sept. eersten begraven en is gevolgt door ons en Augustinus en zwager A. Lycklama en vrouw, Meijnte Sjoerd en vrouw, en zoon en Wiltje Sjoerds, en Johannes Gosliga en vrouw en Harmen Hendriks en Joh. Wiltjes, vrouw en de Heer Blanke en D° Lauerman en vrouw en Bijsitter Idsardy en Simon Joukes, en hebben na de begraffenis hier een kopje thee en een glas wijn gedronken, met een koekje en kra- keling. 28 Sept. Mijn vrouw en ik ons bloet laaten trekken. Saterdagh Ik 3 nieuwe hondestrikken ontbooden en een pot smeer 30 Sept. voor de honden weegende IIV2 ffi à vijff st. 4 penningen te samen ƒ3. Ons twaalff nieuwe stoelen van Leyden gekreegen van Gerrijt de Zwager en Soon gemaakt, met PATRIOTTENTIJD. 185 geele trijpen sittingen kosten ieder 6—10 dus ƒ78. Ge- 1780. passeerde Dinsdag een brief van Oom Scheltinga gekree- gen en schreef seer vrindelijk en had sig per missive voor voor mij geïntresseerd tot 't Conv™ ampt en had hoope dat bijaldien sijn sollisitatie niet te laat quam, het van effect sou weesen. De eerste dag van de lange jagt heb ik onder Bosum Maandagh gejaagt en 6 haasen gevangen. 2 Oct. Een brief gehad van Oom Scheltinga en schreef mij, Dinsdagh dat het beswaarlijk soude sijn om voor mij het Convœplaats 10 Oct. te obtineeren. Een brief gehad van de sollisiteur Guiche- rit, dat mijn demissie geaccordeerd was, maar niet als Cap'. Wij een koppel patrijzen van de Heer Blanke present Donderd. gekreegen. 12 Oct. Wij gisteren onse Aleijd Ekjen laten gaan en haar 6 Saterdagh weeken boven de tijd betaald ad ƒ 18—17 in presentie van 14 Oct. de Dorpregter Mr. Eitje Kist. Ik Johannes Backer de winthondt die hij mij gegeven Woensd. had, geregtelijk laten afvragen. Op de jagt zijnde ben ik 18 Oct. door een windhond die aan het vegten was een gadt à 3 in de hand gebeten, hoope het spoedig mag herstellen. Boelgoed ten huyze van Gerben Sijdzes onder Mantgum, Saterdagh sijnde het vee extra mager en goedkoop, het hooij extra 21 Oct. duur, sijnde het seer slegt weer, ik 5 sestehalven strijk- geld gekreegen. Gepasseerde Maandag mijn demissie be- komen en was geteekent 3 Oct. Gisteren een brief gekreegen dat Vader sig in den egt Saterdagh gaat begeeven met Aielke Wierdsma. Tot Hardegarijp a.s. 28 Oct. Sondag het eerste gebod. Vader met sijn bruyd hiergekomen en sullen hier een Woensd. nagt twee à drie blijven, s'avonds bij meester Hoogterp 1 Nov, koffij gedronken. Wij hier s'avons Meester Hoogterp en vrouw en Rene- Donderd. man en vrouw en Sandbergen en vrouw hier gehad te 2 Nov. koffijdrinken ; Vader aan de booden en Pier Gerryts en vrouw de coffij en brandewijn en koek gegeven. 186 EEN DAGBOEK UIT DEN Vrijdagh Vader en sijn bruyd s'morgens om half twaalf ver- 3 Nov. trokken. Woensd. Wij van een doekdrager gekogt een stukje zits van 13 15 Nov. elle voor /16—16; een stukje Marseilles ƒ 7 —10; 9 neus- doeken ad 12 st./5—8; een paar kousen ad ƒ1—2. Saterdagh Ik mijn vrouwtjelief een Orlogie gekogt, nieuw van 18 Nov. Sicco Haakma te Leeuwarden voor ƒ 150. Toen s'middags met de verdekte wagen naar Hardegarijp met mijn beijde susters en broer Eggerig. Sondagh Mijn Vader nademiddags te Hardegarijp in den egt be- 19 Nov. vestigt door D° Mentes predicant aldaar en sijn daar s'avonds beneffens ons en broer en zusters, de ontvanger van gemelden dorpe en vrouw, stijfkinders van de bruyd en Renema en vrouw, huyslieden te Hardegaryp en dan eenig jongvolk in de keuken, en is het geselschap snagts om 3 uur gescheijden na den bruydegom en bruyd alle bedenkelijke heyl, segen en vergenoeginge te hebben toe- gewenst. Maandagh s'Middags half 2 weer te Leeuwarden, toen met het 4 20 Nov. uurs Sneeker trekschip aan het Weydumerhout gevaren en daarvan af met ons digtschip s'avonds half seven thuys gekomen. Saterdagh Vader ons een hasepan present gedaan. Hamersters 25 Nov. buytenplaats verkogt, genaamt Borniastate te Weydum voor /6570, koper professor Verschuur. Kleyn Hania ver- kogt voor ƒ330 de pondemate. Sondagh Hier Nagtmaal, ik niet gecommuniceerd, mijn vrouw 26 Nov. s'middags by D° Lauerman geweest, ik oesters van Blanke present gekreegen. Sondagh Wij een meijd gehuurt op drie dagen keur voor ƒ58 10 Dec. sjaars. Maandagh Mijn vrouwtjelief eergister den 9 deser 31 jaar oud ge- 11 Dec. worden, hoope de Heere ons nog lange die heugelijke dag in gesondheijd, vreede en vergenoeginge wil laaten beleeven. Woensd. Wij hier s'middags ten eeten gehad Meetsma en vrouw, 20 Dec. Mr. Hoogterp en vrouw, E. Sandbergen en vrouw en Baas PATRIOTTENTIJD. 187 Sijmen en dogter; Mr. en vrouw s'avonds teegens ge- 1780. woonte om 6 uur na huijs gegaan, waarover wij seer onvergenoegt sijn en denken haarlieden niet weer te ver- soeken. Meetsma en Sandbergen te veel drank hebbende, hebben eenige woorden gehad. Ik mijn 4 en een 3jarige peerden op scherp laten setten Woensd. en middags met het eerste voor de sleed na Leeuwarden 27 Dec. geweest, sijnde ik de eerste daar met peerd en sleed en ben onder Boxumerdam en Wielzijl door gereeden en was seer sterk. Ons schoolmeester Eitje Kist overleeden en Imte Greij- Donderd. danus om de school gesollisiteerd. Mijn boeken van 28 Dec. Brandsma te Leeuwarden thuijs gekregen, kosten bij de inkoop ƒ99—14. Ate Durks hier gesollisiteerd om de school en ook de Vrijdagh schoolmeester van Deersum. Ik met paard en sleed na 29 Dec. Oosterlittens geweest en s'avonds om 6 uur thuijs geko- men en een bedroefde reijs gehad, want was dooij weer, een sleedstok gebroken, mijn peerd 2 maal door het ijs getrapt. Aan Oom Scheltinga geschreeven over een schoolmeester Saterdagh en hem Ymte Greijdanus gerecommandeert. Oom Boelens 30 Dec. mij sijn stemmen toegeseijd, gelijk ook de Heer Auditeur Wiersma en Mevr. Sloterdijk.

1781. Also het de Heere behaagt heeft ons weeder te ver- Maandagh gunnen om dit nieuwe jaar in te treeden, soo is mijn 1 Jan. vierige beede, ook tot het Almagtige Opperweesen om ons met het begin van het selve een nieuw harte te willen geeven, om ons alsoo met opregt berouw en leedweesen van onse sonden, voor Sijn Goddelijke troon te mogen neederwerpen en also met den dighter te mogen seggen: niet ons o Heere, niet ons, maar Uw alleen sij de Eere, en dat het dan dien groote God mag behagen om ons nog een reeks van jaaren te samen, onder het genot van Sijne dierbare seegeningen, gepaart met vergenoeginge en 188 EEN DAGBOEK UIT DEN 1781. voorspoed te laten doorbrengen, ter eeren van onsen Schepper. Vrijdagh Ons overleeden Schoolmeester Eitje Kist ter aarde be- 5 Jan. stelt, wij bij hetselve geassisteerd. Vrijdagh Aan Simon v. d. Leij coopman in Engels steengoed bet: 12 Jan. een rek. ad /15—2. Maandagh Gisterennagt bij den Heer Blanke de glasen ingeslagen, 15 Jan. so men zegt door Reneman van Hardegarijp. Woensd. Mijn vrouw en ik met peerd en sleed na Leeuwarden, 17 Jan. de casteleijn Matthé een silveren sweep laten verrijden, gewonnen door Tjeerd Reijnders met het peerd van zijn zwager IJsselmuijden van Grouw. 23 Jan. Ik 50 lijnkoeken gekreegen voor /3—15. Woensd. Ik 24 jaar oud geworden. Hoope de Heere behagen sal 24 Jan. mij nog een reeks van jaren in sijne gunste te laten door- brengen. Sondagh Onse knecht Bauke voor de eerste maal sijn lievereij 28 Jan. en hoed aan. Dooij weer. Saturdagh Ik na de stad geweest en aan Nasette betaalt een reke- 10 Febr. ning ad ƒ40—18. En van hem ontvangen op nieuw l1/* anker roode wijn, Vs anker witte wijn, x/4 rinse wijn. Ik voor de eerste maal in de societeijd van Usenbeek en voor de entre bet. ƒ3.— Vader mij geseijd dat het huijs van Secret. Poutsma Erven in de gloppe in de Bollema- steeg hadde gekogt voor 1375 goudgls. Woensd. Ik twee noteboomenstammen en vier takken verkogt 21 Febr. aan de geweermaker Kemp en kastmaker Tielenburg voor /15—15. 23 Febr. De notenboomen na Schinkerschans gesonden. Dinsdagh Negen sware lindebomen met koppen ontboden. Don- 6 Maart. derdags deze gezet. Sondagh Bauke botergeld gehaald van Baard voor 4 kijntjes en 11 Maart. 1 vandel ad /66—9. Dinsdagh Wij na de stad vertrokken te logeeren bij vader. Ik aan 13 Maart. de pruijkmaker Smith betaalt voor 18 wijnglasen à 8 st. ieder ƒ 7—4. 15 „ Betaalt voor de intree als lid van de Societeijd te samen ƒ 9. PATRIOTTENTIJD. 189 Ik na de stad geweest en de eerste zitdag gehouden van Saterdagh twee plaatsen onder Jorwert, waarop ook ik geschreeven 17 Maart. hebbe, de eene op de Hem geleegen en groot 88 pondm beswaart met 26 floreen, bij Claas Wijbes gebruykt voor een jaarlijkse huur boven alle ordinaris en extra ordinaris lasten, dus suyver geld ƒ722— 1, waar op per pondemate geschreven is ƒ140 g.gls. en is het strijkgeld ter sma: 70 gis. getrokken bij de keurslijfmaker Cahais. De tweede plaats op de Fennen groot na deductie van 12 pondmate, 36 pondmate beswaart met 16 floreen bij Doeke Gooijtsens doende jaars in suijveren gelde te huur boven alles/? waar op per pondm geboden is ƒ111 g.gls. en is de 10 ducaten strijkgeld getrokken door de bijsitter Idsardy. De Grietman belast de honden vast te leggen tot 1 Mei a.s. 19 Maart. Twee peerden afgeleverd op de Dille bij Ruurd Klaases Dinsdagh voor ƒ550. s'Nagts 2 uur beschonken thuys gekomen. 20 Maart. Secretaris Wiarda en Bijsitter Idsardy s'middags hier Woensd. geweest en over de stemming van de schoolmeester ge- 5 April. sproken. Finale palmslag van de twee zathen onder Jorwert. Die Vrijdagh op de Fennen verkogt voor ƒ II2V2 g-gls. per pondm de 13 April. andere voor ƒ143 g.gls. door Sijbren Sijbrens Huysman tot Grou. Aan Meetsma bet. voor hondebrood op de jagt gebruykt Vrijdagh /9-7—8. 20 April. Mijn peerden en chais in de sloot gelegd, ik mij ge- Saturdagh lukkig gesauveerd. 28 April. Tien jonge windhonden gekreegen. 11 Meij. De overste W. J. D. I. B. van Burmania te Jellum seer Sondagh subijt overleeden. 13 Meij. Mijn vrouw tot ledemaat aangenomen met Maria Lauer- Vrijdagh man hier aan huijs door D° Lauerman en de ouderling 18 Meij. Wudmer Pijtters. Hier voorbereijding, ik in de Kerk. 20 Meij. Ik na de stad, de laatste zitdag van de goederen van | Saterdagh Mevr. Lannoi, ik de finale palmslag ontvangen van een 26 Mei. plaats, groot met het hornleeger zamen 18 pondm bewoond 190 EEN DAGBOEK UIT DEN 1 1781. door Pier Tjerks wed. voor 78 car. gl. 10 st. en ji ton roode booter, en is beswaart met 8V4 floreen gemeene schattinge en 6 gl. 12 st. eeuwige rente aan de pastorije te Jorwert, komende mij de pondem* op 145 g.gls. Sondagh Hier het Nagtmaal des Heeren gehouden, mijn vrouw 27 Mei. en ik gecommuniceerd. Vrijdagh s'Morgens na Dockum gereeden en met oom en tante en 8 Junij. nigt bij Mevr. Eijsdorf gegeeten en avonds mee na Morra gereeden. Kermis te Dokkum en een zweep verreeden en gewonnen door Reijnder Tjeerds met het peerd van sijn swager Michiel IJsselmuijden van Grou. Sondagh Wij s'morgens met Oom en tante de schans besien, ysse- 10 Junij. lyk sterk gedonderd, geregend en gehageld. Wij s'middags bij den Heer Bergsma te Metslawier gegeeten met de Heer en Mevr. Sneyders en verders eenige officieren. Wij kwart over 6 van Metslawier gereeden en om half tien thuys. Maandagh Ik bij Tjeerd Reijnders gegeeten, sijnde Oosterwierumer 11 Junij. merk, de grietman Aijlva met een geselschap ook daar, de zweep door Reijnder Tjeerds gewonnen met de ruyn van secretaris Wiarda, ik om half 10 thuys. Dinsdagh Bijsitter met na Oosterwierum gereeden en samen bij 12 Junij. Oeke gegeten en nagts om 3 uur thuys. Donderd. Aan Jonas Pijtters afgeleeverd, F/s schippond en 63 pond 14 Junij. witte kaas voor ƒ 10—5 st. het schippond. 23 Junij. Mijn vrouw medecijnen van Dr Gongrijp voor de koorts. Maandagh Boelgoed ten sterfhuyse van wijlen de Colonel Jhr. 2 Julij. Watse Julius Dominicus Justus Botnia van Burmaniavan sijn boerereau en beslag, ook van de landerijen voor een jaar, waaronder miedlanden waren die tot St. Pieter 1782 sijn verhuurd voor /31 de pondm, Wij bij Meijnte Sjoerds ten eeten met de beijde Heeren Mebius, Broer Ayso en vrouw en nagts om 3 uur thuys gekomen. Dinsdagh Een van mijn windhonden een poep, sweelende in de 3 Julij. Cotersfenne, gebeeten. Vrijdagh Bijsitter en meester Hoogterp hier geweest, de poep hier 6 Julij. geweest om 3 ducaten reisgeld na huys en gaf voor van niet te kunnen werken dog de Meester seyde dat wel kon PATRIOTTENTIJD. 191 werken, uijtgenomen van daag om eens te zien van wat 1781. gevolg het was. De poep hier weer om reijsgeld, mijn vrouw hem drie Saterdagh sestehalven voor sijn versuijmde dag gepresenteerd, die 7 Julij. niet wou aanneemen en ging doen na de Grietman mij te verklagen. De Grietman mij door de dorprechter laten vragen wat Sondagh of ik wilde of de poep reysgeld geven of hem onderhouden 8 Julij. tot de wonde genesen was en daarop heb ik geantwoord van geen van beijden, waarop door den dorprechter wierde gesiteerd morgen voor regt te compareren. Door den dorprechter geinsinueerd om mijn hond vast Maandagh te houden. Ik een brief aan de Grietman geschreeven, 9 Julij. dat met geen poep voor regt kon komen en dat ik hem volgens de landsordonnantie hadde behandeld en derhalven van de overlast versogt ontslagen, waarop mij door E. Sandbergen, uyt naam van de Grietman is geseijt, dat de citatie en insinuatie van de dorprechter wierde ingetrokken. Bijsitter Idsardij op mijn versoek aan de poep gegeven Dinsdagh 5 sestehalven, dus dit afgedaan. 10 Julij. Ik een nieuwe loopjapon gekreegen. 14 Julij. Wij na Leeuwarden en bij Sevenster gegeeten met een Maandagh heel geselschap. De zweep door ontv. Haije Klaases ge- 16 Julij. wonnen. Ik na Franeker, Meester Ymte Greydanus met mij ge- Woensd. reeden, de zweep gewonnen door Teade van Harlingen 25 Julij. met de kedde van Menaam. Heeden het huwelijk tusschen Otto van der Meer Bakker Maandagh te Coudum en Baukje Vogelsang, (vermoedelijk een dochter 20 Aug. van burgem. T. J. Vogelzang te Steenwijk) voor het ge- regte te Weijdum voltrokken en daarbij geadsisteerd en s'middags bij haar gegeeten aan de herberg bij Jacobus de Vries bewoond met een geselschap van meer dan 30 personen en s'morgens om 7 uur thuys. Wij na Bolsward en in het Hooghuys gegeeten. De zweep Maandagh door Teade gewonnen met de Menamer kedde. 27 Aug. Heeden Rienster merk, wij met bijsitter Idsardy na Dinsdagh 192 EEN DAGBOEK UIT DEN 28 Aug. Oosterwierum te thee drinken, Meester Hoogterp en vrou ook daar; de bruyne ruijn de zweep; wij s'avonds 11 uur thuys. Vrijdagh De candidaat Hugo Lauerman gestemt tot predicant tot 31 Aug. Oosterlittens. Saterdagh Wij ons bestelde silvere messen van Zwalue gehaald, 1 Sept. kosten de 12 en een voorznijdersmes met de lemsen samen ƒ60. Dinsdagh Wij bij de Heer Wiarda weest ten eeten op Oosterlit- 4 Sept. tenser merk met een groot geselschap, de zweep door Jentje Jobs van Baard gewonnen. Saterdagh Ik na de stad en een nieuwjagtbuysjen vangroen Monton 8 Sept. bestelt met een zwarte broek bij de kleermaker Godschalk. Maandagh Ik na Marssumer merk met Jan Douwes. De zweep 10 Sept. gewonnen door Teade met het rood schimmeid ruijn van strandmeester van Dijkshoeke. Saterdagh Wij s'avonds bij d'Hr. Mebius van Roodhuys gegeten 15 Sept. en ik hem 13.000 gis. voor sijn secretarij en boelgoed- ontfang geboden. Donderd. Wij bij Meijnte Sjoerds ten eeten, s'nagts een ramp ge- 20 Sept. had, hadden Meijnte phaëton om na huys te rijden en viel het peerd en wagen bij Beers in de sloot, dog niets stuk- ken, wij ons gesalveerd voor die tijd. Sondagh Hier niet gepreedikt, doordien Ds Hugo Lauerman te 30 Sept. Oosterlittens heeden sijn intree-predikatie heeft gedaan. Wij bij den Hr. en Mevr. Blanke s'middags geweest, Bij- sitter ook daar. Een hond van Johan Weijer laten halen, toebehoorende aan de Grietman S. D. v. Aylva over West- dongeradeel. Maandagh Ik tusschen Warga, Wartena en Grouw te jagen en I Oct. seeven gevangen en een levendig. 10 Oct. Van de Heer Blanke present IQ lijsters. Donderd. Een brief van Neeff M. Scheltinga met communicatie II Oct. dat Oom Scheltinga op 't Heerenveen gepasseerde Maan- dag dit tijdelijke met het eeuwige heeft verwisseld, met versoek hiervan kennis te geven aan broer A. Lycklama en Suster Sjouke. Ook tijding dat de oude Heer Griet- man Lycklama van de Zwaag overleeden is. PATRIOTTENTIJD. 193 Ik bij secretaris Wiarda te Oosterlittens gegeten en van Sondagh hem een plaats gekogt onder Jorwert bij Hessel Sijbrens 21 Oct. bewoond, groot 64 pondm. beswaard met 21 Floreen en een eeuwige rente op Meij 1782 te betalen voor f 11250. Aan de Hr. Blanke bet: voor 4 pond tobak ƒ4—8. 23 Oct. Broer Daniël na syn Guarnisoen in den Bosch ver- Saterdagh trokken. 27 Oct. Ds. Greevesteijn van Oosterlittens begraven. D'Heer Vrijdagh Procureur Greevesteijn van Zwol en desselfs dogter en 2 Nov. d'Heer Waterham gesproken. Wij 10 vierendeels corver eerdappels gekregen ieder à Saterdagh 10 st. is 5 gis. en twee vierendeels silverlingen van de 10 Nov. wevers van Hijlaard. Het weerglas schoongemaakt bij Solaro, kost 18 st. 17 Nov. Een brief en haas van de grietman Scheltinga van Scho- Saterdagh terland. 24 Nov. Hier ter plaatse des Heeren Nagtmaal gehouden en wij Sondagh gecommuniceerd. 25 Nov. Baas Jouke bij ons gegeeten, een teekening ontvangen, Donderd. waarna ons huys bij de Meijtyd te verbouwen. 29 Nov. s'Avonds 9 uur van Weydum gekomen, Bijsitter Meijnte Maandagh Jacobs dronken. Uijtschryvinge aan den Hr. Grietman 3 Dec E. F. van Aylva versogt tot stemminge van een School- meester alhier en mij na eenige disputen geaccordeerd. Ik met schaatsen naar de stad geweest. 8 Dec Heeden mijn teedergeliefde huijsvrouw den ouderdom Sondagh van 32 jaaren bereijkt hebbende, soo wens ik dat de Al- 9 Dec. magtige God ons nog een reeks van yaaren onder sijnen dierbaarsten segen met elkander wil laaten leven en dat wij alsoo mogen toebereijd worden tot een zalige eeuwig- heijd. Ik met peerd en sleed na de stad en een lamsvellen Saterdagh muts gekogt ad 3 gis. 15 Dec Voor 19 gis. boeken van Brandsma gekreegen waar- Maandagh onder het leeven van Hugo de Groot, 2 deelen in folio ad 24 Dec /8—10. Ik segenwenschende nieuwjaarsbrieven aan Oom Sluij- Vrijdagh 194 EEN DAGBOEK UIT DEN

28 Dec. terman en aan Oom Becker en aan neef Sluijterman en aan Neef van Teijlingen te ter Gouw en aan Broer Daniël Sluijterman geschreven.

1782. Dinsdagh Het heeft ons thans weeder mogen gebeuren om in dit 1 Jan. nieuwe jaar in te treeden; mogt het nu ook de Heere behagen ons bij den aanvang van het selve een nieuw harte te geven, opdat wij also een reeks vanjaaren, onder het genot van Zijne dierbaarste zeegeningen, gepaart met gesondheijt en vergenoeginge, ter eeren onser Schepper en onser beijder blijdschap met eikanderen mogen door- brengen en eijndelijk verweerdigt te worden overgebragt te worden in de eeuwige Heerlijkheijd Gods. De kerkedeurwagter Marten Oebles tot een present ge- geven 11 st. ieder van ons 3 boden 2 dito —ƒ 1—13— aan ons arbeyder Pier Gerrijts ƒ —11—. Woensd. Boelgoed van de lindeboomtakken op de Buuren, ik 4 23 Jan. perceelen voor /1—8—. Donderd. Ik heeden 25 jaar geworden hope en wensche de Heere 24 Jan. mij dit en nog een reeks volgende jaren in syn gunste wil laten doorbrengen en mij een insigte geeven van alle mijne sonden en overtreedingen. Donderd. Wiarda de Orkelanden toebehoorende aan de gravin 31 Jan. van Stierum voor seven jaaren verhuyrd. Donderd. Zwager Aijso Lijcklama à Nijeholt te Bozum gestemd 28 Febr. als ontvanger van Bozum. Een zwartblesde winthond van Hinne Jeltes present. Vrijdag Ik alhier te Jorwert als ontvanger van de Floreen en I Maart. vijf speciën gestemd; en de boeren in de herberg op wijn getracteerd. 8 „ De Prins Erfstadhouder 34 jaar geworden. II „ De Heer A. Sixma sijn kind hier in de kelder bijgeset. Dinsdagh Een storm gewaaijd, so dat ons schip niet heeft kunnen 12 Maart. thuijs komen. Dinsdagh Ik 42 Naantje en 2 halfstamde bomen van de Jouwer 19 Maart. van Krijn Wijbrens gekreegen samen ƒ8—16. PATRIOTTENTIJD. 195 Het fondament van de geevel aan suydkant van de stal Woensd. gelegd. n April. Wij met de chais na Oosterlittens gereeden en bij de Maandagh Heer Wiarda gegeeten en enige goederen in het boelgoed 22 April van wijlen Ds. Grevesteijn gekocht, als een soepleepel weegt aan silver 13 lood à ƒ20—16 en een silver visspaan weegt 13 lood 3 Eng. ƒ 20—1—. De peerdemeester de Boer van Leeuwarden hier ge- Vrijdagh weest en een van mijn peerden een troesdrank ingegeven. 26 April. Ik met het schip na de stad, bij Brandsma een Bijbel Saterdagh voor mijn vrou kogt à 5 gis; Zwalue de goude haken 27 April aangezet. Ik morgens hier en middags tot Weijdum ter kerk, Sondagh D° van Trigt van Leeuwarden gepredikt. 5 Maij. Hemelvaartsdag, 4 koeijen uytgejaagd. 9 „ Wij in ons zomerwooning overgegaan. 13 „ Een bloemtuijn aangelegd. 15 „ Een quarto Bijbel van Brandsma gekogt. 18 „ Eerste Pinxterdag, ik morgens en mijn vrouw 2 maal Sondagh ter kerk. Ik middags naar Littens Jelte de huur gebragt. 19 Maij. Ik tweemaal ter kerk. IJsbrand Jans de huur gebragt; Maandagh de kuiper een rekening betaalt ad ƒ11—7. 20 Maij. Wij met een geselschap bij Neeff Mantz gegeeten en de Vrijdagh zweep te Doccum bij de Menamer Kedde gewonnen. 7 Junij. Ik na Oosterwierumer merk, bij Tjeerd Reijnders thee Dinsdagh gedronken, ontvanger van Wommels de zweep gewonnen. 11 Junij. Ons bovenligt boven de deur thuys gekregen. 7 Julij. Wij naar Leeuwarden bij vrou Sevenster eeten, de zweep Maandagh door Marten Siersma van Olderum in Groningerland syn 15 Julij. peerd gewonnen. St. Jacob. Wij na Franeker gereeden na eeten en bij Donderd. de Heer Sipke Adema en vrouw thee gedronken, de zweep 25 Juli. door de blauwe harddraaver van Michiel IJsselmuyden en Reijnder Tjeerds gewonnen, extra mooij weer, wij avonds om elf uur thuis. Baas Jouke de looden aan ons venster gemaakt. 29 Julij. Een nieuwe fhargon die aan Jan Lieuwes, meester smid Woensd. 196 EEN DAGBOEK UIT DEN 31 Julij. tot Oosterwierum, hadde besteld, thuijs gekreegen en hem deselve betaald ter zomma van ƒ270. De oude chais ver- kogt voor /52. 5 Aug. De korte jagt begonnen, ik uyt te schieten geweest. Woensd. Het zweepverrijden te Sneek om het slegte weer agt 14 Aug. dagen opgeschort. Donderd. Weydumermerk, drie peerden gelopen, de zweep na 15 Aug. Dedgum gekomen. 20 Aug. Een brief van broer D: en Cap' van Wageningen. Woensd. Ik met Tjomme IJntes na Sneek geweest, de zweep ge- 21 Aug. wonnen door Teade met het peerd van Sjuck casteleyn in 't Herenlogement van Franequer. 25 Aug. Ik de kelderkoorts. Dinsdagh De zweep te Bolsward verreeden en gewonnen door het 27 Aug. tijgerpeerd van Claas Musch te Grou, heel slegt weer. Woensd. Eerste dag van Rienster merk, de zweep gewonnen door 28 Aug. Teade met het peerd van Tjomme butterkoper van Ulst. Ik rusie gehad met een boer uyt Dragten. Zondagh Ik eens, en mijn vrouw 2maal ter kerk. 5 snippen en 1 Sept. 3 endvogels van Ruird Ruirds van Britswert present. Dinsdagh Oosterlittenser merk, wij bij den Heer Secretaris Ab. 3 Sept. Wiarda ten eeten geweest; de zweep door Teade ge- wonnen. Donderd. Een kijntje boter à 45 {$ aan de Cap', van Wageningen 19 Sept. en een nagelkaas aan broer Daniël (op Texel) gesonden. 22 , Ds. Jelgersma zijn intreedepredicatie te Weidum gedaan. Dinsdagh Jorwerder merk, de hooftstellen door Meijnte Sjoerds 24 Sept. gewonnen. Saturdagh Een Wijbren Wijbrens van Hogebeintum sien execu- 28 Sept. teeren aan de wurgpaal en is vervolgens op 't rad gezet, had een oud man te Jannum vermoord. 1 Oct. De jagt begonnen, bij Schillaard gejaagd, 5 gevangen. Dinsdagh De Vi6 gedeelte in de zathen te Fons door Mevr. Hoeth, 8 Oct. per procureur Feenstra bij de la zitdag in ons herberg laten veijlen en is door de eijgenaars laten beschrijven op 120 g.gls. per pondm dog de naaste daaraan was Wn'be Gerbens op Fons voor 79 g.gls 21 st. de pondm, zijnde 95 PATRIOTTENTIJD. 197 pond™ belast met 3Oy2 flor. bij Jochem Jans in gebruyk 1782. voor 550 Car. gis. boven de lasten. Ons hospes en bakker, Johannis Piers Gosliga heeden Maandagh morgen om S1^ uur overleden. 21 Oct. Aan Frans Fransen bet. voor 2 schapen door mijn Woensd. honden gebeten /5—5. 30 Oct.

1783. Mijn vrouw vrij wat ziek. 12 Jan. Broer Ayso v. Arum en vrouw en Augustinus hier ge- Dinsdagh komen, alsook zuster Louisa. Een nieuwe Poolse sleed 14 Jan. van Jan Lieuwes Mr. smid te Oosterwierum. Docter Gongrijp bij mijn vrouw geweest, sij iets beter. 19 Jan. De geevel van het diaconiehuys in ons hoff gevallen. 26 „ Meetsma syn eed als dorpregter gedaan. Mijn vrou Maandagh reedelijk, ons kleijne sterk aan de termijn. 27 Jan. Ik na Weijdum ter stem maaltijd, avonds om half ses Vrijdagh thuys met een aardig roeske. 31 Jan. De Groote Landsdag begonnen en 2 dagen eerder om Dinsdagh de preliminairen van den vreede. 4 Febr. Propositiedag, ik voor 't eerst op de kamer van Wester- Donderd. goo geweest. 6 Febr. Ik mijn eed voor 't minder getal gedaan als volmagt van Vrijdagh de Grietenije van Baarderadeel, quartier van Westergoo. 7 Febr. Mijn vrouw voor 't eerst na haar bevalling het haar Saturdagh opgemaakt, het molenland weer boven en droog gemaald. 22 .Febr. Mijn vrouw haar kerkgang gedaan, ons Pauke in de Sondagh kleeren, suster Sjoukje hier geweest, de minne Grijtje 23 Febr. voor 3 weken bet. ƒ3. Mijn vrouw de craamvisite 34 vrouwen geweest. 26 Febr. De groote landsdag avonds om 10 uur gescheijden, ik Saturdagh s'morgens na Leeuwarden gegaan; ons geweesen chirurgijn 15 Maart. Mr. M. Hoogterp te St. Anne overleeden. Ons 7 steenen palen voor de deur geset. 18 „ De waijers op de schoorstenen. 22 „ Pijtter Hendriks mijn 't eerste kijvytsei gebragt. 26 „ Het orgel te Hijlaard ingewijd. 13 April. 198 EEN DAGBOEK UIT DEN Maandagh Belkumermerk, ik Hendrik Harmens besogt enwasseer 28 April. suynig. Dinsdagh Extra ordinaire Landsdag begonnen ik met de phargon 29 April. na Leeuwarden de schoolmeester mee; een silveren medaille present van de Burger Societeijt, gelijk ook alle de overige Landsdagscomparanten. Woensd. Wij agtermiddags met de phaëton en beijde meijden en 30 April. Pauke na de Dille geweest te theedrinken; wij avonds Hendrik Harmens besogt was doodsuijnig; ik de jagt aan- gegeven. Donderd. Ik ter begraffenisse van het lijk van wijlen mevrouw 1 Maij. Blanke geassisteert sijnde het lijk getransporteert na Sneek, dog hier de maaltijd gehouden. Saterdagh Ik gister na Leeuwarden geweest en heeden gelaaten en 3 May. aan de Oosterwierumer chirugijn tot dato deeses bet. i/3—8. Ik avonds bij ons schoolmeester en bruijd op I bruijdstraanen getracteerd. Dinsdagh Ons schoolmeester getroud. Meetsma en ik bij Bijsitter 20 Maij. | gerookt en ik gewonnen /17—14. 30 , Bijsitter en Meetsma bij mij gerookt, ik gewonnen ƒ30—8, Saterdagh Een gesp voor Pauke in de leijdband gekogt à ƒ4—12. 31 Maij. Mijn vrouw een pv gouden ringetjes in de ooren gekogt, wij op de dille aangeweest. Woensd. De zweep te Dockum verreeden en door een groninger 4 Junij. ruijn gewonnen, vader en ik met Oom en Tante Sluijter- man bij de Heer Schellingwouw gegeeten. Maandagh 2e Pinxterdag, Bijsitter en wij na Broer Aijso te Arum 9 Junij. gereeden en aldaar merk, wij des nagts gebleeven. Vrijdagh Eerste dag van Oosterwierumer merk, ja bij Tjeerd 13 Junij. Reijnders versogt en gegeeten. Jan Douwes de zweep gewonnen, met een peerd van Boxum. Woensd. Wij na Leeuwarden gereeden en ik in de vergadering 9 Julij. geweest, wij avonds in de Comedie geweest; ik aan mijn vrouw een lint tot een kerrnispresent gedaan, kost ƒ3—2. Donderd. Ik na Leeuwarden geweest in de vergadering de Heer 10 Julij. Dr. U. I. Huber geïntroduceerd als Raad in den Hoove deeser provintie. PATRIOTTENTIJD. 199 Vrouw Meetsma en Keijmpe Durks met ons na Leeu- Donderd. warden en de zweep sien verrijden, een paar grote spiegels 17 Julij. met vergulde lijsten en opsette stukken gekogt, samen voor ƒ54. Laatste zitdag van ons chirugijnsnuijs, suster Sjouke Donderd. koperse. Tijding weegens 't overlijden van de burgem6tr. 24 Julij. B. v. d. Meulen te Harlingen. Meetsma en vrouw met ons na Franeker, de zweep ge- Vrijdagh wonnen door Teade met Tjomme Coopmans Burgemr van 25 Julij. Drijlst sijn peert. De zweep te Anjum verreeden door de vroedtman Reijtsma Vrijdagh van Leeuwarden gewonnen, Oom en Tante, Schellingwouw 1 Aug. en vrouw en wij, bij Broer E. op de Schans te Oostma-1 horn thee gedronken. De korte jagt begonnen, ik uijt schieten geweest. 5 Aug. Heeden de HoogWelgeb. Heer Jr. G. F. Baron thoe Woensd. Schwartzenberg en Hohenland&bergh, Grietman over Me- 6 Aug. naldumadeel, Curator van s'Lands academie te Franeker, Meestersknaap van de Houtvesterije in Vriesland en wee- gens deselve provz. sessie hebbende in de Staaten Gene- raal etc. in s'Hage overleden oud 51 jaar. De Hr. Blanke, den 16 Aug. overleden, te Sneek begra- Woensd. ven, dog hier de lijkmaaltijd. De Hr. Grietman Schwart- 20 Aug. zenberg van Menaldumadeel te Beetgurn bijgezet met veel staatsie en de grijtenijes klokken van alle dorpen drie uuren geluijd. Ik bij Dr. H. I. Alberda te Bolsward gezeten; de zweep Woensd. gewonnen door Teade, met 't peerd van Tjomme Coop- 27 Aug. mans Burgm. van Drijlst en die hetselve verkogt aan Heijn Martini. Ik morgens ter kerk, de Hr. D. S. Mebius hier gekomen, Sondagh Bijsitter hier s'avonds gezeten en wij gebluft, ik gewonnen 31 Aug. /8.-. Ik bij de Hr. Wiarda gezeten en te Oosterlittens een Dinsdagh zweep verreeden, en door Meijnte Sjoerds gewonnen, mijn 2 Sept. één peerd meegeloopen. Oom en tante en nigt Sluijterman van Morra hier gekomen. 200 EEN DAGBOEK UIT DEN Woensd. Oom, tante en nigt, en wij samen op de dille thee ge- 3 Sept. dronken. 7 Sept. Een nieuwe boereplaats op 't Bild afgebrand door donder. Maandagh Regtdag, ik te Weijdum geweest, Pijtter Hessels en sijn S Sept. beyde soonen laten citeeren samen om 343 g.gls. poene en breuken weegens reale en verbale injurien; sij lieden oppositie gebruijkt. Maandagh Mijn vader 61 jaar oud geworden en hope de Meere hem 15 Sept. sal seegenen en sterken opdat hij nog een reeks van jaaren tot onse steun, troost en pleijsier mag bij ons blijven. Saterdagh Ik na Leeuwarden en avonds met Meijnte bij Tjeerd 20 Sept. Reijnders geweest en sijn vette koeijers besien en om half 9 van daar, Meijnte thuijs gebragt, en wierd in de weerom- I reijs op de Beersterdijk overvallen van een ijsselijke regen- | buy, soodat de knegt en ik elkaar niet konden sien en wierd de buij verseld met een sterke wind, waardoor wij ten noorden Wielsterzijl, digt aan de Zijl in de sloot woeijen met de phargon, blijvende de peerden op de dijk en wij onbeseerd, dog de phargon in de sloot. Dinsdagh Jorwerder merk, wij de 2 secret. Mebius en Meynte 23 Sept. Sjoerds en vrouw en de Vogelsangsters cum s. ten eeten, broer Aijto en vrouw en kind hier gekoomen, een zweep verreeden, gewonnen door Meijnte Sjoerds en wij avonds met 't geselschap om half 9 na de herberg gegaan. Woensd. Wij morgens om half seeven uijt de herberg thuijs ge- 24 Sept. koomen en doe ons gasten vertrokken. 25 Sept. Jouwstermerk. 29 Sept. Te Marssum en Poppingawier ieder een zweep verreeden. Woensd. De lange jagt begonnen, wij bij Oosterwierum, Bosum 1 Oct. en Deersum gejaagd en 5 gevangen, vader met mijn vrouw in de phargon de dijk langs gereeden, om ons te sien jagen. In dispuijt met Mevr. Geusau knegt. Sondagh Morgens niet gepreekt, middags Ds. Pluijm gepreekt, wij 19 Oct. ter kerk, mij niet voldaan, ik een beste windhond aan d'Hr. H. Altenau te Tietjerk en een brak aan Reijn v. d. Meer te Stiens geleend. 17 Dec. Wij D°. en vrouw en outste dogter en zoon van Ooster- PATRIOTTENTIJD. 201 littens en bijsitter en Meynte Sjoerds en vrouw ter harst- 1783. maal gehad; de D°. Lauerman van Oosterlittens een goe- den roes. Ik effen op 't ijs gesleedjaagt. 24 Dec. Eerste kersdag, ik s'morgens en mijn vrouw 2 maal ter Donderd. kerk. Extra hard gewaijd en gesneeuwd, bittere koud, ons 25 Dec. schapen gehokt.

1784. Wij aan de booden geen nieuwjaar gegeeven omdat niet Donderd. bepaald waaren of wel een er van wilden houden. Heeden 1 Jan. de le dag van 't Nieuwe jaar sijnde, soo wense dat de Heere ons in hetselve wil zeegenen en een nieuw herte geeven om hem als grooten weldoender te moogen dienen, vreesen en verheerlijken. Een allerellendigst weer van sneeuwjagt. 3 Jan. Te Leeuwarden een zweep verreden met peerd en sleed, Maandagh maar door verschil blijven hangen. 12 Jan. Zuster Aletta met peerd en sleed na Leeuwarden ge- Dinsdagh bragt en zuster Wijtje weer met genomen en over de Rijp 13 Jan. na huijs gereeden en daar een belgereijd sien verrijden met peerd en sleed gewonnen door Reijnder Tjeerds. D°. E. Alta en Pijtter Poppes, beijde van Bosum hier Woensd. gezeten, alsook Meetsma en vrouw en Sijmen Joukes en 14 Jan. Dogter en d'Hr. Wierdsma en Tjomme Yntes; de laatste dronken sijnde gelijk ik ook, pakte mij aan en kreegen doe heevige rusie en vogten. Tjomme hier geweest en gesproken over 't gepasseerde Maandagh van voorleeden Woensdag en zijn leedweesen betoont 19 Jan. over 't zelve. Voorleeden Sondagh agt dagen de stemceduls geteekend Vrijdagh als volmagten ten Landsdaghe, sijnde uijt den Adelijken 23 Jan. stathe Jr. W. H. T. C. B. thoe Schwartsenberg en Hohen- landsberg en Jr. H. W. B. S. Aijlva Grietman over't Bild, Tot Dijksvolmagten Jr. Schwartsenberg en A. Wiarda Secret, deeser deelen en uijt de Eijgenerfde State ten Landsdaghe A. I. v. Glinstra en ik L. A. E. Sluijterman. 202 EEN DAGBOEK UIT DEN Sondagh Hier voorbereijding wij morgens ter kerk, tekst Luk. 1 22 Febr. vs. 17 het laatste gedeelte: „om den Heere te bereiden een toegerust volk". Maandagh le zitdag bij Usenbeek te Leeuwarden gehouden door 23 Febr. Dr. I. Hiddinga van 't Herenveen van 't Huijs van wijlen de Hr. H. W. Blanke alhier, een brief aan Vader geschree- ven met versoek om op 't huys bovengenoemd voor ons te schrijven 1420 g.glds., 't strijkgeld getrokken door Dr. S. Cocq in qlt, en is direct 30 g.gls. verhoogd door de Lt. v. d. Leij. Sondagh Hier des Heeren Nagtmaal gehouden, mijn vrouw ge- 29 Febr. communiceerd, text Hogelied 5 vers 14 laatste gedeelte: „zijn buik is als blinkend elpenbeen, overtogen met saffieren". Saterdagh Het Huijs van wijlen d. Hr. Blanke finaal verkogt en is 20 Maart. koper geworden de gepensioneerde L4. v. d. Leij voor /1757 g.gls. Sondagh Ons 4 schippers met derselver vrouwen bij ons te coffij- 21 Maart. drinken. Maandagh De Hr. A. Wiarda van Weijdum komende, bij ons aan 22 Maart. geweest met een roes. Woensd. Beededag, wij morgens ter kerk, text Psalm 122 verso: 14 April. „Bidt om den vreede van Jerusalem, wèl moeten zij varen die u beminnen". Dinsdagh Een taxishaag van de Jouwer van Krijn Wijbrens ge- 20 April. kreegen en deselve bij 't schilx) langs geset tot 34 veeren ieder tot 8 st. Donderd. Boelgoed van de goederen van wijlen de Hr. Blanke, 22 April. overleden alhier, en wij in 't selve o. a. gekogt een nieuw ledikant met wit damasten behangsel voor /28. Saterdagh Een vliegende storm gewaaijd, waardoor veel schaade 24 April. aan ons huijs, gelijk ook op alle onse plaatsen is veroor- saakt, en wij de bekoomene schaade in 't geheel voor goed 100 gis. kunnen besien. Vrijdagh Kerkereekening tot Beers, ik daar ten eeten gevraagt, 30 April. maar niet geweest. 12 Maij. Ik na Leeuwarden en de lugtbol sien opgaan. ') Schelpenpad. PATRIOTTENTIJD. 203 Wij tweemaal ter kerk, text Joh. 14 vs. 2 en Joh. 6 vs. 68. Sondagh Tjomme Untes en Bruyd getrouwt met een groote statie. 16 Maij. De Hr. v. d. Leij hier metterwoon van Leeuwarden ge- Woensd. koomen. 26 Maij. Ik morgens ter kerk, text Rom. 8 vs. 28, wij agtermid- Sondagh dags de verwelkomendsvisite bij D'Hr. v. d. Ley gedaan. 6 Junij. Wij alle van Morra na Dockum gereden en aldaar de Woensd. zweep sien verrijden, gewonnen door Reijnder Tjeerds 9 Junij. met de Bruijne en bij Mevr. Eijsdorff gegeten. Oosterwierumer merk en wij bij Oeke te gast en de Vrijdag zweep gewonnen door Joh. Jongsma met de vos van 11 Junij. Reitsma. Ik te Oosterwierum bij Tjeerd Reinders geeeten en nagts Saterdagh om 3 uur thuys gekomen. 12 Junij. Wij en de Hr. Haas, Captein te Leeuwarden en vrouw Vrijdagh na Belkum om een pleysierreetje en daar thee gedronken 2 Julij. en eerdbeijen geeten. Wij na de Dille theedrinken en D: S: Mebius mee na Sondagh hier genomen en nagts om 3 uur met de phargon thuys 4 Julij. gebragt, wij en mevr. Haas morgens ter kerk. Broer Daniel ons sijn huwelijk met Juffer L. C. Katwin- Dinsdagh kel bekent gemaakt. 6 Julij. Wij na de stad gereeden, bij Mevr. Katwinkel geeten Vrijdagh en geslapen in 't Zaaijland. Broer D. en Juffer L. C. Kat- 9 Julij. winckel de gebooden aangegeven, wij avonds in 't koorde- dansersspel geweest. Ik met de beijde meijden Lijsbet Sijmens na de stad Maandagh gereeden en 2 zweepen zien verrijden, de Ie gewonnen 12 Julij. door Cees van Dragten, met de bruyne ruijn van Duirsma, de 2e door de Tijger van Claas Musk. Tijding dat de Cavallerij mijn hooij aanneemt tot 35 Donderd. roken ieder rook voor b1^ gis, mits te Leeuwarden levere. 15 Julij. Wij na de stad en bij d'Hr. en Mevr. Haas gelogeerd Vrijdagh s'avonds in de comedie geweest, in de balcon geseeten, 16 Julij. ieder plaats /1 — 12. En wierd gespeeld, de Deserteur en Cartouche na. Ik morgens om 4 uur na Grijpskerk gereeden en de Maandagh 3 204 EEN DAGBOEK UIT DEN

19 Julij.- Hr. I. Mebius van Marssum met gereden, de Gouden Zweep door Reinder Tjeerds, gewonnen met'de bruyne en wij nagts om half twee thuijs. 21 Julij. Broer Daniël en bruyd heeden morgen getrouwt. Maandagh Meetsma, om half éen met mij naar Franeker gereeden, 26 Julij. de zweep door Cees van de Dragten gewonnen met Duir- sma bruijne ruijn. Woensd. Wij en Broer Daniel en vrouw na Sneek geweest en de 11 Aug. zweep sien verrijden en gewonnen door Reijnder Tjeerds met de bruijne. Dinsdagh Wij te Beers geeeten bij Bijsitter Meijnte Sjoerds, de IT Aug. zweep te Weijdum verreeden en gewonnen door Meijnte Meijntes van Lions met een Blauw 3jarig. Donderd. Ik na Leeuwarden in de vergadering geweest. Meetsma 19 Aug. met mij, het vrijcorps sien exerceeren. Vrijdagh Bolswarder merk, wij bij de Wed. van de Burgemeester 27 Aug. v. d. Meulen geeeten en de zweep door Teade gewonnen met Secretaris Witteveen sijn peerd; wij nagts tot 3 uur te Oosterwierum geweest. Maandagh Ik en Augustinus na Rienster merk geweest, de zweep 30 Aug. door de Groninger Ruijn gewonnen. Dinsdagh Wij na Littenser merk en bij d'Hr. Ab. Wiarda geeten, 1 Sept. de zweep door Tjeerd Braam gewonnen; ik met Joh. Jongman en sijn zwager gevogten, om 3 uur nagts thuijs. Sondagh Wij middags ter kerk en de candidaat Olivier gepreekt. 12 Sept. Thomas Durks en vrouw hier thee gedronken, boelgoed van het kerke oud hout gehouden, ik gekogt voor ƒ1—5. Dinsdagh Wij agterrniddags met Bijsitter Idsardi bij ons Dominé 14 Sept. op visite geweest en sij ons voorgestelt om de 9 naaste predikanten het winterjaar ons dorp te laten bepreeken en haar sulx geaccordeerd, n.1. als Du. Groenewout van Deynum, Adema te Boxum, Nieuwenhuys te Winsum, v. d. Leij te Hylaard, Snoek te Oosterwierum, Pluym te Mantgum, Jelgersma te Weydum, Lauerman te Ooster littens, Viglius te Beers. Dinsdagh Jorwerder merk, de zweep gewonnen door Claas Douwes, 21 Sept. een geselschap gehad te theedrinken. PATRIOTTENTIJD. 205 Poppingawierster merk, ik bij den Hr. Mebius ten eeten Maandagh gevraagd en niet geweest. 27 Sept. Ik en Durk Fokkes na Friens gereeden en over Eern- Vrijdagh sumerzijl na Ackrum opgejaagd, en drie gevangen, avonds 1 Oct. om 11 uur thuys. Ik na de Kleine Geest, Sudwoude en Hempens te jaagen Dinsdagh geweest en geen gesien. 5 Oct. Wij en Bijsitter Idsardi na Oosterlittens gereeden en Vrijdagh bij Ds. H. Lauerman geeeten en over ons oude D°. ge- 8 Oct. sproken en bepaalt dat hij op a.s. Maij emeritus sal wor- den en dan s'jaars so lang hij leeft een douceur van ons kerk geniete van 100 gis, als het met de ingesetenen kan worden gevonden. Een brief van vader dat het guarnisoen dese week uijt Dinsdag li Leeuwarden moet marcheeren, dog de H™ GedepWen von- 2 Nov. den niet goed het regiment Oranje Vriesland infanterij te laten vertrekken. Regtdag, ik na Weidum geweest en avonds met Secret' Maandagh A. Wiarda na Mantgum en aan den kerkvoogden en pre- 22 Nov. dicant ons Capitaal dat wij van de kerk op intrest hadden afbetaalt met intrest, sijnde de obligatiën groot samen /9400. Wij bij Bijsitter I: Idsardi het harstmaaltijd en den Dinsdagh Heer van der Leij, een kleijnen roes. 1 Dec. Ons lieve soon Paulus Augustinus heeden 2 jaar ge- Woensd. worden, hoope en wense de Heere sal geeven dat wij nog 8 Dec. lange jaaren dien dag moogen vieren en dat hij mag op- wassen in de vreese des Heeren. Heeden mijn teedergeliefde huysvrouw 35 oud geworden, Donderd. wense dat de Heere sal geven dat sij nog lange jaaren 9 Dec. in gesondheit en voorspoed mag doorbrengen tot steun en pleysier van mij en ons kleine Pauke en ter eere van haren Schepper en haare eijgene ziel en zaligheit. Wij de harstmaaltijd gehad en d'heer v. d. Leij een Woensd. bare roes en in 't volle geselschap overgeven, ik hem 15 Dec. thuijs gebragt. Tijding van vader dat Nigt van Sluijterman van Morra met de Cap' Katwinkel gaat trouwen. 206 EEN DAGBOEK UIT DEN Vrijdagh De candidaat Nauta van Franequer mij gesollisiteerd 24 Dec. om 't beroep. Saterdagh le Kerstdag, wij middags ter kerk, de candidaat Nauta 25 Dec. gepreekt en deselve middags hier thee gedronken.

1785. Saterdagh Heeden weer een Nieuw jaar begonnen sijnde, soo hoope 1 Jan. dat de Heere ons met den intreede van hetselve ook een nieuw herte wil geeven en het door de werkingen van Zijnen Heijligen Geest, so wil neigen dat wij haaters mo- gen worden van de zonden en daaders en betragters van Zijne gebooden en alsoo de vergevinge onser zonden en waaragtige bekeeringe onser harten alleen moogen soeken in het dierbaare soenbloed van Sijnen eenigen Soone onsen Heere Jesum Christum, om daardoor verweerdigt te moogen worden aandeel te krijgen aan Sijne Eeuwige Heerlijkheid. 17 Jan. Wij bij Bijsitter ten eeten geweest en allen vrij dronken. Sondagh D°. Jelgersma van Weidum agtermiddags gepreekt, wij 23 Jan. ter kerk; de beedestonden afgekondigt op ieder laatste woensdag in ieder maand. Dinsdagh Ik op schaatsen na de stad en in de vergadering ge- 25 Jan. weest en in 't weerom rijden digt bij 't Weijdmer hout, met de windhond Diana een haas gevangen. Woensd. Eerste beedestond hier in de provincie'gehouden in deese 26 Jan. grietenije van 2 tot 3 des nademiddags; dog hier te Jor- wert omdat de nabuiren hier de dienst waarneemen is het hier des avonts verrigt van 6 tot 7 uur door Ds. H. Lauer- man predikant te Oosterlittens, met de text uyt psalm 46 vs. 2. Wij middags te Beers in de kerk geweest bij Ds. Wiglius, de text psalm 74 vs. 2 Dinsdagh Wij ons boeren onder Jorwert op visite gehad, als Jelte 8 Febr. Ientjes en vrouw, Durk Fokkes en desselfs Bijsit, Sipke Krijns en vrouw en Thomas Gerrijts Wed. en Hessel Sijbrens. Maandagh Ik met peerd en sleed na Leeuwarden en het peerd PATRIOTTENTIJD. 207 onder Boxumerdam wel drie quartiers uur in 't ijs geseeten, 21 Febr. dog onbeschadigt er uijt gekomen. Bedestond hier van 2 tot 3 uur en is verrigt door de Woensd. Candts Olivier van Leeuwarden dbg soo, dat nooijt iets 23 Febr. soo gebrekkelijk heb hooren verrigten. Thomas Durks en vrouw hier geeeten en hem met een Vrijdagh baare roes na huys gesonden. 4 Maart. Ik na de stad en in de vergadering geweest en met Donderd. eenige Heeren gesprooken over het Cap* ter Recherche, 10 Maart. plaats vacant door het overlijden van den Heere Harinxma en te dien eijnde ook geschreven na de Hr. v. d. Haar te Workum en P. Scheltinga te Harlingen. Ik na de stad en in de vergadering geweest en visites Vrijdagh gedaan bij de Heeren Raden en Secretaris van de Admi- 11 Maart. raliteit om mij te recommandeeren. Ik na de stad en een brief aan Jhr. H. W. van Aylva Saterdagh in den Haag geschreeven ter sollisitatie, met een brief van 12 Maart. voorschrijvens van den Heer v. d. Haar er bij. Ik bij monde ook aan de Hr. C. Bigot gesollisiteerd en sijn H.W.Geb. mij geseijt hem tegens dinsdag een request te besorgen. Student Reneman ter sollisitatie om het beroep. 23 Maart. Paaschtnaandag wij middags ter kerk, de student Rene- Maandagh man gepreekt en veel genoegen gegeven; Meetsma en ik 29 Maart. bij Bijsitter geweest en ik gewonnen ƒ 11—8—. 't Eerste kijvijtseij van Marten Oebles er voor gegeven Sondagh 11 st. 10 April. Middags om 2 uir convocatie van de ingesetenen gehad Maandagh over onse oude pracdicant en hem jaarlijks toegelegt als 9 Maij. Emeritus is geworden eene som van ƒ 100 so lang hij leeft en bepaalt om een nieuw praedicant te beroepen op de oude emolumenten of /600, soo hij het verkiest en dan de pastorijegoederen aan de kerk, dit door mij door laaten gaan, schoon tegen mijn concept, dit plan strijdig is en ik de pluraliteit had, dog om alle oneenigheden voor te komen provisioneel hierin geconsenteerd. Een brieff van d'heer Grietman Lijnden dat ons prae- Woensd. dicant het emeritustractement bekomen heeft. 18 Maij. 208 EEN DAGBOEK UIT DEN Vrijdagh Bijsitter en ik bij D°. geweest en ik daar gevonden D°. 20 Maij. Jelgersma en Pluijm praedicanten teWeijdum en Mantgum; ons uijt naam en weegens het classis te kennen gevende, dat ons D°. M. Lauerman emeritus was verklaart. Dinsdagh Wij middags ('t was Oosterwierumer markt) bij Tjeerd 14 Junij. Reinders geeeten en avonds om 8 uir van daar gereeden en even buijten Oosterwierum door het springen en bang worden der peerden mijn vrouw met de phargon in de sloot gevallen en ik mij met springen gesauveert; mijn vrouw haar gans beseert en avonds met Wiarda na huijs gereeden. Sondagh De candidaat Brouwer middags hier gepreekt, ik ter 19 Junij. kerk en een visite van deselve gehad met sollisitatie om 't beroep. Donderd. Ik over Dragten gereeden en Mevr. Bouritius, wed. Haar- 23 Junij. sma gesproken over de deling der terpen op Tjeintgum. Op de Gorredijk geeeten en de gouden zweep gewonnen door de groote ruijn van Secretaris Witteveen. Ik avonds na het Heerenveen gereden en des nagts bij Castelein Ruurd Claases gebleeven. Woensd. Bedestond. De candidaat Reneman hier gepreekt, wij 29 Junij. ter kerk, wij bij Bijsitter Idsardi ten eeten geweest en de morgens, hier beroepen als praedicant in onse gemeente en met eenparigheid van stemmen, D°. Jacobus Engelsma Mebius, thans praedicant te Oldeboorn. Donderd. Een brieft" van D°. J. E. Mebius dat het beroep 14 dagen 30 Junij. in beraad houdt. Maandagh Ik na Leeuwarden en in de vergadering geweest, de 11 Julij. zweep door Teade gewonnen met 't peerd van de veenbaas Claas de Jong van Oudeweg. Donderd. Wij na het Heerenfeen gereeden en het vaandel aan het 14 Julij. vrijcorps aldaar door Juffer Witteveen present gedaan; wij avonds na Ackrum gereeden en bij ontvanger de Vries des nagts geslaapen. Vrijdagh Wij en ontvanger de Vries en vrouw op de Schouw ge- 15 Julij. eeten en avonds thuijs gekomen. Een brief van D°. Me- bius om dinsdag te koomen. PATRIOTTENTUD. 209 D°. Mebius en vrouw en Secret M. Zijlstra en vrouw Dinsdagh en Ontv. de Vries en vrouw en Bijsitter hier geeeten en 19 Julij. D°. Mebius het beroep aangenomen, op conditie dat de kerk tot het verbouwen van de pastorije-boereplaats rente- loos sal verschieten 1200 gis. en als het meerder beloopt als 2000 gis., dan het overige ook renteloos te verschieten. Convocatie der stemgeregtigde ingesetenen en bepaald Donderd. dat de kerk tot de verbouw van de pastorije-boereplaats 28 Julij. sal renteloos verschieten 1200 gis. en boven de 2000 gis. het kostende het overige ook. Wij en Meetsma en vrouw, morgens na Sneek gereeden Woensd.- en samen in 't Hooghuijs geeeten, de zweep verreeden en 10 Aug. gewonnen door de bruijne ruijn uijt Dragten, wij samen op de Dille thee gedronken en gebleeven tot morgens drie uir. Weijdumer merk, de zweep door D°. E. Alta van Bosum Maandagh gewonnen met een blauw 3-jarig peerd. 15 Aug. Ackrumer merk, wij bij ontvanger E. de Vries ten eeten Dinsdagh versogt, niet geweest. 16 Aug. Wij bij D°. Jelgersma te Weijdum op visite geweest. De Woensd. chirugijn van Oosterlittens op een seer ongelukkige wijse n Aug. op de jagt doodgeschoten door Jacle Gerloffs van Bosum. Bet. voor 3 Westphaalse hammen /4—16—4. 19 Aug. D°. Adema van Boxum gepreekt. Wij en Meetsma en Sondagh vrouw na Blessum gereeden en daar middags op het slot, 21 Aug. een koude keuken, geeeten en morgens te Blessum in de Menniste vermaning geweest en Jocghem Jans horen preeken. Bolswarder merk, de zweep door de tijger van Belkum Saterdagh gewonnen, wij niet te Bolsward geweest. 27 Aug. Aan ons schoolmeester betaalt voor het helpen hooijen Maandagh en sweelen, samen ƒ4.—, Rienster merk, ik niet geweest, 29 Aug. de zweep door Gustus Braak van Wirdum sijn vos gewonnen. d. Hr. A. Wiarda en ik, de approbatie op 't beroep van Dinsdagh D". Mebius bij 't Classis van Leeuwarden gevraagt en 6 Sept. middags de approbatie-maaltijd bij Hopman Jurrema in de Wijnberg gehouden. Ik met het schip heen en te voetweerom, een storm gewaaijd, ons schip te Leeuwarden gebleven. Ik morgens met Wiarda na 't Herenveen gereeden en Woensd. 210 EEN DAGBOEK UIT DEN PATRIOTTENTIJD. 7 Sept. deselve en Bijsitter Idsardi en ik de demissie van'tWou- der classis voor D°. Mebius gevraagt en de demissie-maaltijd middags bij Ruurd Clases gehouden en nagts gebleeven. Maandagh Wij agtermiddags bij Meetsma op visite geweest, ons 12 Sept. D°. Mebius avonds om 9 uur hier metterwoon gearriveert. Saterdagh Mijn vrouw na Leeuwarden geweest. En Haar D. H'. 17 Sept. Mevrouwe de Princesse van Orange avonds om 11 uur te Leeuwarden gearriveerd met de beijde jonge princen en de jonge Princesse. Sondagh Ons D". I. E. Mebius sijn intreepraedicatie des nade- 18 Sept. middags gedaan, Text Colloss. 2 vs. 2, 3, 4. Wij ter kerk, secret. D. S. Mebius hier geeeten en de Heer Wiarda en dogter en d'Hr. I. Mebius en D°. H. Lauerman Jr. hier na eeten gekomen en wij alle ter kerk geweest. Dinsdagh Wij en Meetsma en vrouw bij Jochem Jans, huijsman 20 Sept. en preeker op Fons op visite geweest. Woensd. Ik heen en weer met 't Weijdmer schip na Leeuwarden fc 21 Sept. geweest en ik bij Haar H Mevrouw de Princesse ter audi- ëntie geweest; ik een nieuwe rok gekreegen. Donderd. Het 200-jarig jubeljé der academie te Franequer gevierd. 22 Sept. D°. Mebius en ik met de phargon heen geweest en bij Secret. J. Mebius geeeten. 28 Sept. Beedestond, wij ter kerk geweest. Saterdagh De lange jagt begonnen, wij bij Bosum en Deersum ge- 1 Oct. jaagt, vijff gevangen en een kleijntje. Sondagh Een windhond of beschutter van ontvanger E. de Vries 2 Oct. van Ackrum ter leen laten halen. 7 Oct. Zijn Doorl. Hoogheit te Leeuwarden gekoomen. 9 Oct. Ik morgens bij Zijne D. H* ter Audiëntie geweest. Vrijdagh Zijn D. H' en vorstelijke famillie na Groningen vertrokken. 5 Nov. Ik eerst audiëntie bij Z. Hoogheit gehad en afscheid genomen.

SNEEK, Maart 1910. Dr. G. A. WUMKES. TWEE VISITATIEVERBALEN DER COMMANDERIE VAN DE ORDE VAN ST. JAN TE SNEEK,

MEDEGEDEELD DOOR Dr. J. S. VAN VEEN, Commies bij het Rijks-archief te Arnhem.

Over de commanderie van de orde van St. Jan te Sneek is tamelijk weinig bekend, althans in druk uitgegeven. Hieraan is het zeker toe te schrijven, dat Moll in zijne Kerkgeschiedenis II, tweede stuk, blz. 139, kon zeggen: „Het bestaan van een St. Janshuis te Sneek is onzeker". Hij is hiertoe blijkbaar gekomen, omdat A. Matthaeus in zijne Analecta V, blz. 943, deze commanderie niet heeft genoemd. Maar deze laatste geleerde schrijver heeft ook nog op andere wijze getoond niet al te goed op de hoogte te zijn van de orde van St. Jan; immers onder de van de Utrechtsche balye afhankelijke „membra" noemt hij Harderwijk en 's Heerenloo, terwijl toch ieder weet, dat de commanderie van 's Heerenloo of St. Jans dal bij Harder- wijk lag en laatstgenoemde stad geene commanderie had. Onder de gedrukte bronnen voor de geschiedenis van het huis te Sneek komen hoofdzakelijk in aanmerking de Tegenwoordige staat van Friesland IlI, blz. 267, en de Oudheden en Gestichten van Vriesland, blz. 53. Het laatst- genoemde werk verhaalt hierover: „De ridders van Maltha hadden een klooster bij Sneek staan, door de wandeling genaamd 't Hospitaal van S. Jans berg. Uyt dit klooster plagt de parochikerk haare pastoors 212 TWEE VISITATIEVERBALEN. te krijgen; achtervolgens het recht van patroonschap, dat de S. Jans-heeren over verscheide kerken, als die van Oppenhuizen, van Bolswaard en van Sneek, plagten te hebben". Volgens de aanteekeningen van den schrijver (blz. 57— 66) zou de Sneeksche commanderie reeds omstreeks het jaar 1206 gesticht zijn. Hij grondt deze bewering op een mededeeling van Winsemius, dat het klooster bij den brand van 1294 reeds 88 jaren had bestaan. Wat hij van de aanwezigheid van ridders der orde te Sneek verhaalt, berust geheel op vermoedens, die wij naar het rijk der fantasie moeten verwijzen, daar uit het visitatieverbaal van 1495 ten duidelijkste blijkt, dat geen enkel persoon van adel zich te Sneek bevond, maar slechts gewone broeders l). Behalve de reeds vermelde gedrukte bronnen kunnen nog genoemd worden : 1°. Register van den aanbreng van 1511, uitgave van het Friesch Genootschap te Leeuwarden. Dorpsgewijs worden hier de landerijen in Friesland met de eigenaren en huurders enz. vermeld. Zoo ook die van het St. Jan of Hospitaalklooster bij Sneek: o.a. dl. II, blz. 367 v.v. (IJsbrechtum), 384 v.v. (Tirns). Dergelijke opgaven, te vergelijken met die in de hier gepubliceerde visitatieverbalen, komen voor in de Benefi- ciaalboeken van Friesland van 3 Nov. 1542; blz. 268, 409 en 415. 2°. Een belangrijk en uitvoerig vonnis der Arr.-Rechtbank te Leeuwarden, en daar aangehaalde schrijvers en stukken, van 7 Nov. 1907. Weekblad v.h. Recht, nos. 8624 en 8625. Ook afzonderlijk in enkele exemplaren gedrukt, waarvan er één aanwezig is in de Provinciale Bibliotheek te Leeu- warden. ') In 1449 was de edelman Geltet van Harinxma commandeur van het Hospitaalklooster bij Sneek. Reimers, Papsturkunden, S. 7, 52. De zeer bijzondere omstandigheden, waaronder hij in de orde is gekomen, zijn van dien aard, datzij in mijne opvatting geene verandering brengen. TWEE VISITATIEVERBALEN. 213 Dit vonnis, waarvan hooger beroep aanhangig is bij het Hof te Leeuwarden, handelt over de rechtspositie van de zoogenaamde landen van het Convent Ee, een complex van landerijen, groot ruim 55 H.A. of 151 pondematen, gelegen onder IJsbrechtum. Het Hospitaalklooster trok jaarlijks 200 goudguldens uit deze landerijen, n.1. in de aan de Hervorming onmiddellijk voorafgaande jaren. 3°. Reimers, Friesische Papsturkunden aus dem Vati- kanischen Archive zu Rom, S. 7, 10, 44, 51. Uitgave van het Friesch Genootschap te Leeuwarden 1908. Schriftelijke bronnen bevind en zich verder in hetRijksarchief te Leeuwarden, waar de visitatieverbalen ontbreken, n.1.: a. 84 stukken, waaronder vele origineelen, loopende over de jaren 1400—1580. b. Een handschrift getiteld: Besoignes van de Heeren gecommitteerden der Staten van Friesland, gebesoigneert hebbende over de geëyschte goederen in de respectieve Provinciën gelegen aen de Ridderlycke ordre van Malta, volgens resolutie van 8 April 1664. Onder de bijlagen van dit rapport komen afschriften voor van gedeeltelijk niet meer voorhanden, gedeeltelijk tot groep a behoorende oorspronkelijke stukken l). Ik verheug mij in staat te zijn de kennis aangaande deze stichting eenigermate aan te vullen, daartoe in staat gesteld door een bundel stukken, die zich onder No. 386,7 bevinden in het archief der Arnhemsche commanderie, dat bewaard wordt in het depot der Rijksarchieven in Gelderland. Het belangrijkste in dezen bundel zijn de verbalen der visitatiën, die een nauwkeurig en tamelijk volledig beeld geven van den innerlijken en uiterlijken toestand der commanderie en die hieronder volgen. Het verbaal van 1495, voorkomende in een rapport over alle Nederlandsche commanderieën, is een afschrift, naar

') Deze mededeelingen heb ik te danken aan de welwillendheid van den heer Mr. P. C. J. A. Boeles te Leeuwarden. 214 TWEE VISITATIEVERBALEN. het mij voorkomt, uit de 17de eeuw en niet geauthentiseerd. Van een gedeelte van dit verbaal is in den bundel 386,7, bevattende een rapport van 1664 (overeenkomende met het bovengenoemde in het Leeuwarder archief {Red), een authentiek afschrift, afgegeven in 1664 door de Kan- selarij van het prioraat Duitschland der orde van St. Jan, geschreven op papier. De sporen van het opgedrukte zegel in rood was zijn nog aanwezig. Het verbaal van 1595 is een door een notaris geauthen- tiseerd, naar ik vermoed uit tamelijk denzelfden tijd als eerst genoemd stuk dateerend afschrift. Beide verbalen te zamen vormen No. 386,2.

/. Verbaal der visitatie van 149J.

SNECK, membrum preceptoriae Traiectensis. Die quarto decimo Augusti 1495, existentibus dominis visitatoribus in preceptoria Traiectensi, comparuit coram eis frater Johannes Eten, preceptor domus in Scheneck (sic), quae est membrum preceptoriae Traiectensis. Dictum membrum est situatum in provintia Frisiae sub dominio Nobilium de Bock, Traiectensis diocesis. Die eodem prestitum fuit iuramentum eidem domino preceptori ad informandum dominos visitatores de quesitis per eos in quantum sibi innotuerit. Primo domus dicti membri est lapidea, magna, in bona reparatione, situata extra muros oppidi Sneek. Habet ecclesiam non parrochialem mediocrem, bene reparatam, intitulatam sub vocabulo Sancti Johannis. Habet sex altaria, primum consecratum in honore sancti Johannis, secundum sanctae Crucis, tertium Patriarcharum, quartum beatae Mariae Virginis, quintum Mariae Magdalenae; sextum est de novo erectum, non consecratum. TWEE VISITATIE VERBALEN. 215 Item communitas oppidi predicti habet septem ecclesias parrochiales. Vacante una earum habet communitas pro- videre de dictis ecclesiis, tamen uni religionis x) Sti Johan- nis, videlicet in Ysbredum (Ysbrechtum), Ulschar (Folsgara), Hummers (Hommerts),Tebalgega (Abbega?), Opincure (Offin- gawier?) ad ora Sneek. Item preceptor habet providere uni parrochiali ecclesiae in Bulswordia (Bolsward) et habet conferre de duabus grantiis, una in Thosinghusen (Osingahuizen), altera in Ausebolde (?). Item in dicta domo sunt septem cappellani, quorum unus preceptor, secundus frater Gauricus Theodorici, tertius frater Nicolaas Versdock, quartus frater Arnoldus Johannis, quintus frater Jacobus Alckmarie, sextus frater Bartho- lomeus Amsterdamis, septimus frater Jacobus Delfft. Item dicti cappellani tenentur omni die cantare unam missam et legere duas et cantare omnes horas canonicas. Item in dicta ecclesia est una lampas die noctuque ardens coram venerabili sacramento. Sequntur bona ecclesiae. Item calices argentei deaurati VII cum eorum patenis. Item missalia VI. Item cappae setae II. Item casulae setae diversorum colorum VI. Item vestes lenitiacae (?) setae HU. Item casulae panni diversorum colorum XII. Item in ceteris est ecclesia satis provisa. Item monstrantia una deaurata ad usum venerabilis sacra- menti. Item crux una argentea magna. Item ampullae duae de argento. Sequntur bona domus. Item lecti cum eorum necessariis XXX. ') = orde. 216 TWEE VISITATIEVERBALEN. Item domus est in reliquis necessariis bene provisa. Item vaccae XXIIII. Item equi II. Item coclearia argentea XXIIII. Item dicta domus et eius conventuales sunt exempti a quibuscunque exactionibus, subventionibus et oneribus im- positis et imponendis, ut apparet per quandam antiquam copiam non autenticam. Illius literae tenor sequitur et est talis: „Frater Conradus de Bruynsberch, Sacrae Domus Hos- pitalis sancti Johannis Hierosolimitani provinciae Alema- niae prior, nee non frater Johannes Ganda, commendator totusque conventus sanctae Catharinae Traiectensis Hos- pitalis eiusdem, universis et singulis etc. Datum anno Domini millesimo trecentesimo septuage- simo octavo, ipso die beati Remigii episcopi etconfessoris"1). Ad sciendum monetam currentem in Sneek, item schobe XV faciunt unum stuberum; item XXIII stuberi et VII schobe faciunt unum florenum Renensem in auro.

Introitus pecuniarum. Item dicta domus habet omni anno a quodam Oza uper Ee 2) in Ysbrechen ratione censuum et LXXIIII pont- maten pascuarum LXXXII-XÏ-VII. Item dictum membrum habet omni anno a quodam Alberto Simonis in Isbrecht ratione LXXVIII pontmaten pascuarum XXXX— — Item dictum membrum habet omni anno a quodam Ababus in Isbrecht ratione LXXX pontmaten . XXXK — Item dictum membrum habet omni anno a monasterio *) Bij het aanhalen van brieven in deze verbalen geeft men slechts den aanhef en het slot. a) Deze plaats, die van belang is voor de voormelde, thans bij het Leeuwarder Hof aanhangige procedure is op verzoek nog eens bepaaldelijk door Dr. van Veen gecontroleerd met het authen- tieke afschrift van 1664 en het blijkt, dat daarin eveneens staat „upere". RED. TWEE VISITATIE VERBALEN. 217

Taber in Isbrecht ratione XXXXV pontmatten . XXIII Item dictum membrum habet omni anno a quodam Sitta, abbas in Isbrecht, ratione LXX pontmatten . . . XXXV—XVII—VII. Item dicta domus habet omni anno a quodam Eynck in Isbrecht ratione V pontmatten pascuarum . . . II—IlI. Item dictum membrum "Tiabet omni anno a quodam Yelchen Pauli in Isbrecht ratione XXXVI pontmatten . . XVIIII—XVI-VII. Item dictum membrum habet omni anno a quodam Here Nicolai (in) Ternes ]) ratione LXX pontmaten XXXVIII—VII— Item dictum membrum habet omni anno a quodam Eb- delmo Johannis ratione LVIII pontmatten pascuarum . . XXVIIII Item dictum membrum habet omni anno a quodam Bruer Dudes in Ternes ratione LX pontmatten .... XXX—XII—Vil. Item dicta domus habet omni anno a quodam Franken Gheraerdi in Ternes ratione L pontmatten XXV—XII—VII. Item dicta domus habet omni anno a quodam Theodorico Johannis Antonii in Hanteum ratione LXXV pontmatten . XXXX— XX—VII. Item dicta domus habet omni anno a quodam Theodorico (in) Hantum ratione XXX pontmatten pascuarum. . . . XV—VII—VII. Item dicta domus habet omni anno a quodam Berbent Jaren in Gantum 2) ratione XX pontmatten pascuarum XXV—XII—VII. Item dicta domus habet omni anno a quodam Meyn Auwe in Gantum ratione XXX pontmatten pascuarum . XVII VII. Item dicta domus habet omni anno a quodam Nicolao Simoni Johannis in Gautum ratione LXX VUL' pontmatten XXXX ') Tirns. s) Goutum. 218 TWEE VISITATIEVERBALEN. Item dicta domus habet omni anno a quodam Gerban in Vollen ratione L pontmatten pascuarum . XXIII—VI—. Item dicta domus habet omni anno a quodam Lolck in Tebalgerga ratione LXIIII pontmatten . . XV—VII—VII. Item dicta domus habet omni anno a quodam Geyrtgin in Hst ratione LXXX pontmatten pascuarum XVII—XX—VII. Item dicta domus habet omni anno a Reinero Aurifabro in Schneck ratione certae pascuae . . . VII—XV—VII. Item dicta domus habet omni anno a quodam Petro Kunnen in Sneek ratione pascuae V—X—. Item dicta domus habet omni anno a quodam Laurentio Carnificis (sic) in Sneek ratione pascuae . . 1111—1111—. Item dicta domus habet omni anno a quodam Gelmaro in Sneek ratione pascuae IlI—XXI—. Item dicta domus habet omni anno a Volquino in Sneek ratione pascuae IlI!—IIII—. Item dicta domus habet omni anno a quodam Ferk Ja- cobi in Sneek ratione pascuae IIII--VTIII—. Item dicta domus habet omni anno de diversis personis in oppido Sneek ratione pascuae .... XXI—VIIII. Item dicta domus habet omni anno in Sneek de diversis personis ratione pascuarum XXXIII—XII--. Item dicta domus habet pascuos ad usum vaccarum suarum, quae valent, quando locarentur, omni anno . . XXXXI-XI-. Item ratione offertorii x) non fit introitus, quia, quando fuit (1. fiunt) offertoria, veniunt tot hospites, quod magis consumitur quám lucratur. Etiam offertorium non est magnum, quia ecclesia est capella et non parrochialis. Exitus pecuniarum. Item dicta domus tenetur dare omni anno magistris *) Het woord offertorium heeft meer dan eene beteekenis. Hier schijnt slechts deze te passen: Oblatio, quae Ecclesiis a fidelibus fit (du Cange), evenals in deze door du Cange aan- gehaalde plaatsen: „Qui nobis benevole . . . oblationes suas et offertoria sua personaliter obtulit" en „Rector percipit omnia offertoria". TWEE VISITATIEVERBALEN. 219 fabricae ecclesiae parrochialis in Sneek ratione census (sic), qui possunt redimi 2) XVIII— Item dicta domus tenetur dare omni anno Olfart Mein- gen in Isbrechten ratione census certi pascuae IlI— —. Item dicta domus tenetur dare omni anno magistro fabricae in Gantum ratione census VI— —. Item dicta domus tenetur dare omr>i anno Johanni Rei- neri in Sneek ratione census VI— —. Item dicta domus tenetur dare omni anno cuidam Sebaudo Sibrandi in Sneek ratione census . . IIII— —. Item dicta domus tenetur dare omni anno Heingen in Eist 3) ratione census VI— —. Item dicta domus tenetur dare omni anno Golmero Gysberti in Sneek ratione census .... XXXX— —. Item dicta domus tenetur dare omni anno ex certa pascua IIII-IIII—. Item praeceptor dictae domus dat omni anno praeceptori in Traiecto ratione arrendationis dicti membri . L— —. Item sacristae pro salario IIII—IIII—. Item coco pro salario V . Item porterio pro salario IIII—IIII—. Item famulo coci pro salario I—XVIIII—. Item expenduntur omnibus annis pro ligno et cespitibus XXXX . Item pastori pro salario VI—VI—. Item in dicta domo sunt ultra ipsum praeceptorem sex cappellani. Dicit ipse praeceptor sufficere pro expensis cuiuslibet cappellani omni anno florenos 12; faciunt . . LXXII— —. Item in dicta domo sunt septem famuli, videlicet sacri- sta, canuarius (?), cocus, porterius, famulus domus, famu- lus coci et pastor. Dicit ipse dominus praeceptor suffi- cere pro expensis cuiuslibet famuli omni anno florenos 7; faciunt XXXXVIIII . Item dicta domus tenetur dare omni anno cuidam fratri l) losrenten. ') Hiermede wordt wel IJlst bedoeld. 4 220 TWEE VISITATIEVERBALEN. Guillermo, pastori in Isbrechten, vita sua durante tantum, omni anno florenos auri XII. Item dicta domus tenetur dare omni anno fratri Johanni, emerito, vita sua durante, omni anno florenos auri IUI. Item dicta domus tenetur dare omni anno fratri Nicolao Barsdorff, ordinis Sancti Johannis, vita sua durante, flo- renos auri XII, stuberos XII. Item dicta domus tenetur dare omni anno Gaurico, con- ventuali in Snek, vita sua durante, florenos auri VIII, stuberos VIII. Restant membro Snek ultra florenos L, quos praeceptor membri tenetur dare omni anno praeceptoriae Traiectensi, et ultra omnes expensas liquide floreni CCCL1I stuberi XI scob. VII.

II. Verbaal der visitatie van 1540. Sneek, praeceptoria in Frisia, dependens a bavilivatu Traiectensi. Anno Domini MDXL, die ultima Iunii, dicti domini visi- tatores in sua commissione procedentes visitarunt prae- ceptoriam ordinis S. Johannis prope oppidum Sneek et pro vera informatione habenda vocarunt religiosum fratrem Reinerum Sibrandi, commendatorem, coram quo fuit lecta bulla visitationis. Deinde sibi iniunxerunt, quod omnes libros et scripturas suas circa informationes reddituum et emolumentorum dictae domus coram ipsis praesentaret. Tandem dato sibi iuramento de veritate declaranda circa requisita iuravit et dixit eum esse paratum puram et meram veritatem exponere. Et sic ex dictis registris et libris sequentes informationes extractae sunt. Sequuntur redditus. Primo declaravit, quod omnes redditus et proventus dictae praeceptoriae sunt in censibus agrorum, pratorum et pascuorum circum domum et (in) parochiis et pagis TWEE VISITATIEVERBALEN. 221 circumstantibus, quorum nomina inferius specificantur. Tamen dixit, quod numerum agrorum particulariter decla- rare non potest, quia in registris et libris non specificatur, sed pleraque ipsorum agrorum et pascuorum sunt fossatis terminis sine signis distincta et separata ab aliorum pos- sessionibus. Habet in quadam villa Isbrachten prata et pascua, quae diversis personis locantur pro annuali censu flor aur. 114 . Item in alia villa nomine Terns sunt prata et pascua, quae diversis personis locantur pro annuali censu 140 . Item in alia villa, quae dicitur Gonten (sic), sunt prata et pascua, quae diversis personis locantur pro annuali censu 123 . Item in alia villa, dicta Longen, sunt prata et pascua, quae diversis personis locantur pro annuali censu . . . 58 . Item ex villa Tralinger habet ex locatione pratorum et pascuorum singulis annis a diversis personis . 18 . Item in alia villa, dicta in der Het, sunt pascua et prata, quae diversis personis locantur pro annuali censu . . . 13 . Item in villa Dorsum sunt pascua et prata, quae diversis personis locantur pro annuali solutione . . . 8 . Item prope oppidum Sneek sunt prata et pascua, quae locantur singulis annis diversis personis pro solutione . 51 -. Item habet quaedam prata et pascua circum praecep- toriam, quae servantur pro vaccis et bestiis domus, quia continue habent circa triginta vaccas et cum eorum fruc- tibus sustentat domum et caseis et butyro ac aliis lacticiniis. Dixit praeterea, quod habent undecim ecclesias parochi- ales, quae administrantur per fratres conventuales, ex quibus domus nullurn habet emolumentum nisi quod com- mendator post obitum pastorum capit spolia in usum domus; quae aestimari non possunt, quia interdum sacer- dotes contraxerunt debita plura quam comperiatur in spoliis. 222 TWEE VISITATIEVERBALEN. Alios dixit non esse redditus nee emolumentaquam supra dictum est. Sequuntur onera. Primo tenentur singulis annis dare et solvere pro pen- sione domini Bavilivi Traiectensis . . flor. aur 50 . Item cogitur commendator singulis annis solvere impo- sitiones et exactiones per officiales Imperatoris impositas, nullo habito respectu privilegiorum Ordinis, quae gravamina sunt incomportabilia, unde requirit sublevari. Rociduum (?) exponitur pro alimentatione domus, in qua continue resident octo vel novem sacerdotes Ordinis, excep- tis aliis advenientibus. Habent etiam plures servi- tores et ancillas pro catnpo et bestiis. Coguntur emere omnia frumenta pro pane et pro conficienda cerevisia, quae frumenta ex Dacia, Dania et Norvegia ad(vehuntur). Consumuntur praeterea plures pecuniae in carnibus, pisci- bus et similibus et in vestibus sacerdotum conventualium, in mercede et salario servitorum et ancillarum, quae om- nia — si bene calculantur— excedunt summam reddituum praedictorum. Patiun-tur etiam inundationes aquarum et tenentur repa- rare et restaurare aggeres, pro quibus reficiendis plures pecuniae consumuntur. Accedit etiam interdum, quod rumpuntur aggeres et aquae inundant et submergunt prata et pascua et tune tenentur defalcare annualem pensionem sive censum ad iudicium et arbitrium proborum virorum. Depositio testium circa supradicta. Pro verificatione et certitudine supradictae depositionis habenda dicti domini visitatores examinarunt et interroga- runt religiosos fratres, fratrem Petrum de Bolsert, pastorem in Tralinger, et Desiderium de Dottenkemper, pastorem in Folsgart, conventuales seniores in dicta praeceptoria, qui de omnibus supradictis cognitionem et noticiam certam habent, a quibus particulariter et separatim intellexerunt TWEE VISITATIEVERBALEN. 223 sic esse, prout supra dictum est, quia singulis annis computum a commendatore recipiunt, et hoc affïrmarunt cum iuramento solemni. Situs p r aece p to r iae. Domus Ordinis est in provincia Frisiae, non multum distans ab oppido Sneek, et est amplum monasterium, in quo residet commendator cum octo sacerdotibus. Moriente commendatore conventuales eligunt alium com- mendatorem, quem Bavilivus Traiectensis confirmat.

IlI. Verbaal der visitatie van ijçy. Aangaande de visitatie van 1595 valt zeer weinig mede te deelen. Het verbaal bevat dienaangaande slechts het volgende : Die erste Commenda Schnieck. In Frieschlandt eine gelegen vor der statt Schnieck, gnant St. Johan Dall, welche ufm boden gantz nieder- gerissen, die güter wüst. Der commendatarius hat etliche conventualen und pastoreyen ûnder ihme, aber jetze gantz verstreuet. Man khönne auch nit erfahren, wie oder wah sie vor dismahl anzutreffen. FRIESCHE SPREEKWOORDEN EN GEZEGDEN. (Verzameld door WALING DIJKSTRA).

Niet voorkomende in „Uit Friesland's Volksleven" Deel II blz. 277 en vlgg.

aei. In kniesd aei moat me foart net brekke. Een gekneusd ei moet men niet dadelijk breken. Vgl. D. II, 347Z>. Hy briedt op hirde aeijen. Hij broedt op harde eieren; hij heeft moeielijke omstandigheden te doorworstelen. Ik wit wol fen hwet aeijen ast dou útbret biste. Ik weet wel uit welke eieren gij zijt gebroed; dat ge van geen roemens- waardige afkomst zijt. Hy bigriep hwer 't aei-iten om to dwaen wier. Hij be- greep waar 't eiereten om te doen was, welke bedoelingen men koesterde. Dat binne aeijen tnei sàlt. Dat zijn eieren met zout, pit- tige woorden; ook scherpe satire. — Voor dit laatste ook: Bok- kens (bokkings) mei sâlt, steken onder water. Hy is sa onskildich as in pykje yn 't aei. Hij is zoo on- schuldig als een kuikentje nog in het ei. It scil wol it ien oft oar wirde: in geld aei of in dea pyk. Er zal wel het een of 't ander van terecht komen: een onvruchtbaar ei of een dood kuiken. In elk geval niets van be- teekenis. âld. Aid en earm, dat is de Joadeflok. Oud en arm, dat is de Jodenvloek. As in âld beam forplante wirdt kin er wol ris gau út FRIESCHE SPREEKWOORDEN EN GEZEGDEN. 225 gean. Wordt een oude boom verplant, dan sterft hij wel eens spoedig. Als oude lieden verhuizen, leven ze soms niet lang meer. In âldwiifs droom. Visefazen van oude wijven. It is better dat de bern as dat de àlden skrieme. Het is beter dat de kinderen schreien (onder strenge tucht), dan dat de ouders schreien van verdriet over hunne verwaarloosde kinderen. Komselden forbetterje de nije hearen de âlde. Slechts zelden doen de nieuwe heeren (regenten, bestuurders) beter dan de oude. Alden moatte stjerre, jongen kinne stjerre. Oude lieden moeten sterven, jongeren kunnen sterven. Het leven is voor allen onzeker. It âld skip moat ris op 'e helling. Het oude schip moet eens worden hersteld (van een bejaard persoon die door den dokter moet worden opgeknapt). Âlde foksen binne kwea to fangen. Oude vossen zijn moeielijk te vangen. Âlde waegners (foerljue) hearre graech it klappen fen 'e swipe. Oude voerlieden hooren gaarne het klappen van de zweep. Dy 't âld wirdt bilibbet hwet. Wie oud wordt beleeft nog al iets. Meest gezegd als er iets buitensporigs voorvalt of verteld wordt. Âlde beammen moatte net to swier snoeid wirde. Oude boomen moeten niet te zwaar worden gesnoeid. Oude lieden moeten geen te groote verandering van leefwijze ondergaan. Dy faem is âld yn 'e koken. Die dienstmeid is oud in de keuken. Door lang in denzelfden dienst te blijven is zij te aan- matigend geworden. as (als). Hja tsiere as hingers. Zij twisten als hangers (soldaten die de nalatenschap der gehangenen verdeelen). Oudtijds In den oorlog. Hy sjongt allike moai as in brodske koekút. Hij zingt even zoo mooi als een broedsche koekoek (die een onbehagelijk heesch geluid laat hooren). Hy bikipet it as de ûle de marge (bloedworst). Hij weet niet wat het is. 226 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Hy is sa bileefd as in hiemdogge. Hij is zoo beleefd als een heemdog = kettinghond. Hy bliest as in gint (oud). Hij blaast als een mannetjes-gans. Dat slút as in bos. Dat sluit als een bus, het is volkomen juist geredeneerd. Hy stapt as in (ingelske) hoanne mei stront oan 'e poaten. Hij stapt als een (engelsche) haan met vuil aan de pooten. Hy is sa ticht as in pôt. Hij is zoo dicht as een pot, zeer geheimhoudend. As de moanne op 'e rèch leit is 't in druijer, as er foaroer hinget is 't in dripper. Ligt de kwartiers- of halve maan op den rug, dan voorspelt zij droogte; voorover hangende kondigt zij regen aan. Hy het in sin as in baerch. Hij heeft eene gezindheid als een varken, is slecht gehumeurd, norsch en onhandelbaar. Hy (hja) sjucht sa from (froed) as apelsmots. Hij (zij) ziet zoo vroom als appelmoes, toont een gedwee, weltevreden gelaat. Meest gezegd van kinderen en jonge meisjes. Dat klinkt as in klok. Dat klinkt als een klok, het is iets degelijks, iets uitstekends in zijn soort. Hy is as in sekfol strie, dy rôlet net fierder as men him skopt. Hij gelijkt een zakvol stroo, die niet verder rolt dan men hem schopt. Hij is iemand zonder ijver en geestdrift. As immen it gelok siikket of dat it gelok h i m siikket, dat skeelt folie. Wanneer iemand het geluk zoekt of het zoekt hem, dat verschilt veel. Meê- of tegenloopen kan veel verschil bewerken in iemands leven. Hy het in lúd as in fèrzene kikkert, dy 't kûkelû sizze wol. Hij heeft eene stem als een bevrozen kikker, die koekeloe wil zeggen. As der twa kibje ha se beide skild. Waar twee kijven (twisten) is geen van beiden geheel zonder schuld. As 't net oer stjûrboard wol, den moat it oer bakboard. Gaat het zeilen over stuurboord niet, men beproeve 't over bak- boord. Men moet trachten op deze of die manier zijn doel te bereiken. EN GEZEGDEN. 227 As dat âld gebou omfâlt scil der hwet komme to stien- skienmeitsen. Wanneer dat oud gebouw omvalt zal er veel te doen komen met steenen schoon te maken = de oude kalk van de oude steenen af te bikken. Wanneer die oude rijkaard sterft zal er een groote erfenis te verdeelen zijn. Sa fluch as in slak dy 't fen 'e breuk snijd is. Zoo vlug aîs een slak die van een liesbreuk gesneden (geopereerd) is. Sa fyn as mealde poppestront. Zoo fijn als gemalen kin- derdrek, zeer streng godsdienstig. Ook: Sa fyn as reach = als rag. — Meest gezegd van verdachte vroomheid.

baerch. Dy 't de baerch net goed mest kriget er gjin spek fen. Wie zijn zwijn niet voldoende mest, krijgt er geen spek van. Bekrompenheid is niet voordeelig. Dy baerch scil ik wol ris ringje. Dat zaakje zal ik wel eens beredderen. Dat varken zal ik wel eens wasschen. Fize bargen wirde net fet. Kieskeurige varkens worden niet vet. Toegevoegd aan iemand die erg kieskeurig in spijs en drank is. It stiet as in tange op in baerch. Het staat als een vuur- tang op een varken; bespottelijk. Hja geane oan 'e tafel lyk as de bargen oan 'e troch. Die menschen gaan aan tafel als de zwijnen aan den trog. —• Zonder eerst te bidden. Hy lijt as in winterbaerch.. Hij lijdt als een wintervarken — dat men vroeger 's winters buitenshuis liet loopen om zijn kost te zoeken. De baerch is fet, der barne twa lampen tagelyk (waar één voldoende is). Er schijnt overvloed te zijn. Vgl. Dl. II 281a. Der binne tofolle bargen op 't hok. Er zijn te veel zwijnen in 't mesthok. Het gezin heeft te veel eters, de zaak te veel loontrekkers, het land te veel ambtenaren. Hy moat er by skoerd wirde as de baerch by de troch. Hij moet er bij worden getrokken als een zwijn bij den trog — 228 FRIESCHE SPREEKWOORDEN om te vreten. Met dwangmiddelen moet hij worden genood- zaakt tot iets wat hem nuttig is, b.v. een kind tot leeren. bakker. Hwet is der al hwet to twaen yn in bakkersheaskûrre. Wat is er veel te doen in eens bakkers hooischuur. Een ont- redderde zaak veroorzaakt veel moeite.' Gjin swierrichheid, sei de bakker en hy woech it brea to licht. Geen zwarigheid (bezwaar) zei de bakker en hij woog het brood te licht. In fêste priis, lyk as by de bakker in bôltsje. Een vaste prijs, evenals bij den bakker een bolletje (cents broodje). Ge- zegde van een koopman die niet laat afdingen. Hy bakt swiete breakes. Hij bakt zoete broodjes, is zeer gedwee en handelbaar, door de omstandigheden daartoe genood- zaakt. Meest gezegd van iemand, die veelal het tegendeel is. bek. De fretting yn 'e bek en de tarring yn 'e mage. Ruwe scherts. De fretting (vreting) ergens in, bet. letterl. dat er in- secten aan knagen. Hy is hird yn'e bek. Hij (het paard) is hard in den bek; hardhandig in het beteugelen. Overdr. van een stijfzinnig persoon. De sé het sa'n widen bek. De zee heeft een wijden muil. Gezegd om iemand van het zeevaren afkeerig te maken. Dat het hwet yn 'e bek krige. Dat heeft vrij wat in den bek gekregen; het heeft mij veel geld gekost, om het op te knappen of te laten opknappen. Botte, barn de bek net! Voorzichtig! de brij is heet. — Botte is een mansnaam en kan ook beteekenen: Botmuil, lomperd. Hij het it ein yn 'e bek. Hij heeft het einde in den bek, is zeer vermoeid, afgemat, van werken of loopen. (Van paarden en menschen beide gezegd). bern. It bern is der en it moat redden wirde. Het kind is er nu eenmaal en 't moet worden verpleegd. Er is niets aan de zaak te veranderen, we moeten er raad voor schaffen. EN GEZEGDEN. 229

Hy is in kwea-ûre bern, een te kwader uur geboren kind, een ongelukskind. Mem is nei de Earnewâldster hôllebeam reisge om in lytse pop to heljen. Onderweis het se in spiker yn 'e foet krige en nou moat se op bêd lizze. — Moeder is naar den hollen boom van Eernewoude gereisd om een klein kindje te halen. Onderweg heeft zij een spijker in den voet gekregen, en nu moet zij het bed houden. Op 'e Sweach (Beetsterzwaag) komme de lytse bern út de Letterbeam. — Deze letterboom is een zeer dikke beuk, nabij het dorp, in wiens bast ontelbare letters zijn gesneden. To Makkum wirde de lytse bern út it Klif dold. Uit het Roode Klif gedolven. Troch bern en hinnen komt er in hopen lest yn 'e wrâld. Door kinderen en kippen ontstaat veel tweedracht, vooral tusschen buren. Der scoe men lytse bern mei op bêd jeije. Dat is iets om kleine kinderen meê naar bed te jagen. Ljeave bern meije wol ris in potsje brekke. Lieve kin- deren kan men veel vergeven. Bier. Hy tapet skerp bier. Hij tapt scherp bier, is stekelig in woorden of geschrift. Hy het syn bier fortape. Hij heeft zijn bier vertapt, men wil niet meer van hem gediend zijn. biis. Pak dyn bizen en gean to stoelwinen. Pak je biezen en ga uit stoeîenmatten. Maak dat je weg komt. — Een biis (Holl. bies) is een welbekende waterplant. Een guit, snaak, grappen- maker wordt ook in biis (bysfeint) genoemd en Jt meerv. bizen kan bet. grappen, snakerijen. De zin van 't spreekw. kan dus zijn: Staak je grappenmakerij en ga aan je werk. — Aanvulling van Dl. II, 421 b. De biis priket him. De zucht tot grappenmaken prikkelt hem, kan hij niet weerstaan. 230 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Hy hinget de biis út. Hij viert zijne guitigheid den vrijen teugel. Aanvulling van Dl. II, 418,6. binne (zijn). De lytste bin 'k net en de greatste wol 'k net wêze. De kleinste (geringste) ben ik niet en de grootste (voornaamste) wensch ik niet te zijn. Soms als aardigheids-antwoord op de toevoeging: „Dou liichste!" Wy binne oan elkoar bisibbe, mar tige uterlyk; der moat in mudde earte by om it to bitrekkenjen. Met be- hulp van een mud erwten zou onze bloedverwantschap misschien te berekenen zijn. Ook: Hy is oan my bisibbe, in graed uterliker as poer frjemd = wild vreemd. Blaffers binne gjin biters. Blaffers zijn geen bijters; de hardste schreeuwers zijn de gevaarlijkste niet. Slynders binne gjin bynders. Smullers (of verkwisters) zijn geen bijeenhouders. Vooral gezegd van snoeplustige vrou- wen (kwistige smulsters). Dêr binne sa'n bulte spynmüzen. Daar zijn vele eters. (De spyn of spine is de spijskast). Gezegd van een talrijk, niet met overvloed gezegend gezin. Oanbeane tsjinsten binne selden goed. Aangeboden dien- sten worden zelden in dank aangenomen. Der binne wol heger bergen daeld. Er zijn wel hooger bergen gedaald, wel rijker dan hij is arm geworden. Niemand is gewaarborgd voor tegenspoed. Ook: Bergen wirde dalen en dalen wirde bergen. Rijken worden wel eens arm, armen wel eens rijk. Nije wearten binne faek heel from. Nieuwe waarden zijn veelal zeer vroom (eerlijk) — om klanten te lokken. Oud. Alle tijen binne net allike heech. Alle (water) getijen zijn niet even hoog; het gaat niet altijd even voordeelig. Dat binne ofwaeide praetsjes. Dat zijn afgewaaide praat- jes, onbeduidende praatjes, flauwe uitvluchten. De rúchste spoennen binne er al ôf. De ruwste spaan- ders zijn er reeds af. De jongen (het meisje) is door den om- gang met menschen reeds veel beschaafder dan vroeger. EN GEZEGDEN. 231

Wy binne net oan elkoar troud. Wij zijn niet aan elkan- der getrouwd, niet voor aitijd verbonden; laat ons liever scheiden dan twisten. Wy binne yet net to reaps-ein. Wij zijn nog niet aan het einde, er valt nog veel te doen en de kans op tegenvallen bestaat. De jonge mieren binne folie hyngste-apels in 'e wei. Jonge, ongeoefende maaiers hebben veel hinder van paardevijgen op het maaiveld. Foarby mei neat er ta, dat binne twa gerjuchten en gjin omslach. — Voorbij (van eten) met niets als toespijs, dat zijn twee gerechten zonder bijzondere drukte. — Schertsend ge- zegde voor: niets te eten. Ik bin der mei útleard. Ik ben daarmee uitgeleerd, mijn raad ten einde (na alles vruchteloos er aan gedaan te hebben). Hja binne elkoar te ticht oankrúpt. Het vrijend paar is in zijne omhelzing te ver gegaan; de vrijster ondervindt er de gevolgen van. Sokken binne altyd sa. Dezulken zijn altijd evenzoo. Ge- zegd als er op personen of voorwerpen aanmerking wordt ge- maakt, dat er iets hapert. Dy 't better binne, binne ek goed. Beteren zijn ook niet kwaad. Van personen of voorwerpen die men voor niet al te best schat. Wy binne in efterkousklauwe yn 'e famylje. Wy zijn zoo na aan elkander verwant als de eerste vóórklauw eener koe niet hare laatste achterkiauw. Eene koe heeft zestien klauwen, acht vóór- en acht achterklauwen. It mot en de brjitten binne ek bitelle (krekt sa goed as de turf). Alle zaken zijn afgedaan.

birie.

Ik ha myn birie by tny. Ik heb mijn beraad'*;bij mij; ik ben tot een vast besluit gekomen. Ik koart birie en dat goed. Een kort weloverwogen be- sluit, niet staan dralen. Dou mast gjin amerij yn birie staan. Gij moet geen 232 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

oogenblik staan te beraden. Het voorstel of aanbod is zóó aan- nemelijk, gij moet het dadelijk aannemen. Ook: Dat is gjin birie wirdich., te aannemelijk om in overweging te nemen.

bite.

Gapjen is gjin biten. Gapen is geen bijten, pochen is geen doen. Vgl. Dl. II, 418a. Dêr wolle se net op bite. Daar willen ze niet op bijten; dat zaakje stoppen ze liefst in den doofpot. Dou kinst dyn eigen koarsten wol bite en sonder tsjin- ner út 'e skimmel ite. Gij kunt uw eigen korsten wel bijten en zonder dienaar (helper) uit den schimmel eten (voor beschim- melen hoeden). Vgl. Dl. II, 339a. Hy is yn 't himd bibiten. Hij zit in het nauw wegens netelige omstandigheden. Fiskje, fiskje byt! Mijn moeder heet fan Gryt, Mijn fader heet fan Jan. Fiskje, fiskje, byt wat an! — Bij 't hengelen. Hy byt gjin skiep ear 't se dea binne. Hij bijt geene schapen vóór ze dood zijn (geslacht en bereid). Hij is goedaardig.

blyn, bline.

Hwet scoe 'k graech sjên, sei de bline, dat men eagen útdeelde. Hoe gaarne zoude ik zien, zei de blinde, dat men oogen uitdeelde. De bline moat wol stean sa lang as de liedger wol gean. De blinde moet wel blijven staan zoo lang (totdat) zijn geleider verkiest te gaan. Hy slacht troch as in bline fink. Hij slaat door als een blinde vink, spreekt zotteklap. Ook: Hy slacht bûten, wordt buitensporig. Dèr slaen se yen blyn mei. Daar slaan zij iemand blind meê; met holle klanken en fraaije beloften trachten ze de men- schen te misleiden. — Ook van eene koopwaar, die overvloedig, tot lastigvallens toe wordt aangeboden. (Boekjes en printen oer de Transfael) dêr slaen se yen hast blyn mei. EN GEZEGDEN. 233

bloed. Oar bloed oar skaei. Ander bloed ander ras. Door aan- huwelijking krijgt men vreemd bloed in de familie. Kâld bier makket waerm bloed. Koud bier maakt warm bloed. Hy skeart de skiep dat it bloed er nei rint. Hij scheert de schapen tot bloedens toe. Van een geldafperser, vooral van een landheer die zijne huurders te veel laat betalen. Dat is in doekje for 't blieden. Dat is een doekje (of lapje) tegen het bloeden, een voorwendsel om zijne ware bedoe- ling te verbergen. boek, boekje. In oarmansboeken binne tsjuster to lézen. Men begrijpt eens anders zaken niet. Hy praet út it mâl boekje. Hij praat uit het leelijke boekje, spreekt vuile taal. It sprekt as in boek. Het spreekt als een boek, 't is on- tegenzeggelijk waar. Ik wie ljeaver dy man syn tsjerkboek as syn hynsder. Ik ware liever dien man zijn kerkboek dan zijn paard. Het eerste gebruikt hij zeer zelden, het laatste te veel. boer. For in kear kin in boer wol ris tsjin in hear tarre. Voor een enkelen keer kan een boer wel eens tegen een heer vertering maken. Dat komt fen sels werom, sei de boer, do jowch er syn baerch in stik spek. Dat komt van zelf terug, zei de boer, toen gaf hij zijn zwijn een stuk spek te vreten. In boer moat de iene Maeije út de oare hâlde Een boer behoort de eene Meidag buiten den anderen te houden; zijne loo- pende schulden — vooral de landhuur — steeds op tijd af te doen. In boer is in boer, kear him ris om, den is 't noch in boer. Een boer blijft immer en altijd een boer. (Niet aan te merken als lofspraak). 234 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Dat is in achtkante boer, een grofgebouwde sterke vent. Boer en beest bigjinne beide mei in b. Yn hokker moanne kleije de boeren minst? Yn Febru- waerje. — In welke maand klagen de boeren 't minst? In Fe- bruari, omdat deze de kortste maand is. Hwet in boer net ken, dat fret er net. Wat een boer niet kent eet hij niet. Een boer waagt zich niet licht aan iets waarvan hij geene voldoende kennis heeft. Min siet fandaag gien mens in 'e stad, it binne alle- maal boeren. — Te Leeuwarden op marktdag, — voorheen. Hy het forskate boerefellen op 'e souder hingjen. — Hij heeft een aantal boerenhuiden op zolder hangen. Van een landheer die zijne boeren de huid afstroopt. Boer, boer! de sûpe is sûr, De keallen fleane 't lân oer. Boer, boer! de karnemelk is zuur, de kalvers vliegen 't land over. Oud rijmpje. Ús heit is boer to Skraerd en wy ha tweintich foarsten op 'e skûrre. Mijn vader is boer te Schraard en wij hebben twintig nokpannen op de schuur. Zoo vertelde een boerenzoontje toen hij voor 't eerst uit vrijen was. Het aantal nokpannen dient soms om te bepalen hoe lang eene boerenschuur is. It mynhearet sa hwet! sei de boer, do 't er in earme klirk mynhear neamen hearde. Het mijnheert zoo iets, zei de boer toen hij een armen kantoorklerk mijnheer hoorde noemen. Sa freget men de boer de kinst ôf. Zoo vraagt men den boer zijn kunst af. Gezegd als men iemand over iets tracht uit te vorschen. It is tsjinwirdich in krappe tiid, de boeren tneitse de bern sels. Er valt thans niets te verdienen, men moet maar nemen wat men krijgen kan. bok. Hja stjûre my fen 'e bok op 'e geit, — fen 'e bok op 'e ezel, — fen Herodes nei Pilatus. Ik word van den een naar den ander gezonden en niemand staat mij te woord. Wy wolle de skiep net fen 'n bokken skiede. Wij willen EN GEZEGDEN. 235 de schapen niet van de bokken scheiden. Wij houden van ge- mengd gezelschap. Fen 'e bok op 'e ezel, sei de fûrman en hy waerd ferwer. Van den bok op den ezel, zei de koetsier en hij werd schilder.

brea. Brea mei brea smarre. Brood met brood smeren. Nutte- loos werk. Der wirdt oeral goed brea bakt. Er wordt overal goed brood gebakken: dus ik ga de wereld in. — Voor iemand die 't goede wil is overal kans van slagen. De brealippe hinget him. De broodlip hangt hem; hij heeft trek naar brood. — Zoo ook „de thélippe", „de kófjelippe". Trije brette brune breakoarsten. Drie gebraden bruine broodkorsten. Lesje om 't brauwen af te leeren. Of om een brauwer te plagen. Dat is him earder skea as brea. Dat zal hem eer schade dan brood geven, meer in zijn na- dan in zijn voordeel zijn. By gebrek fen brea yt men bolle. Bij gebrek aan rogge- brood eêt men wittebrood. Hy smarde 't him tsjok op syn brea. Hij smeerde het hem dik op zijn brood, zeide hem hard en onaangenaam de waarheid. Ook: Dat waerd him op syn brea jown, dat werd hem op zijn brood gelegd; iets onaangenaams werd hem gezegd. Hy hoeft er gjin brea for to keapjen. Een gering gelde- lijk voor- of nadeel beteekent voor den rijke niet veel, hij be- hoeft er geen brood voor te koopen. Ook: Hy hoeft er gjin stik brea minder om to iten, geen snede broods minder om te eten. Dat is snijd brea. Dat is gesneden brood, klaargemaakt werk, dat men zoo maar zonder beletselen kan aanvangen en geregeld voortzetten. Ik hab yn gjin saun jier brea hawn, sei 't âldwiif, en de krommels sieten hjar yet om 'e mûle. Ik heb in geen zeven jaar brood gegeten, zei de oude vrouw en de kruimen zaten haar nog om den mond. 5 236 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Hy is in brea-itende profeet. Hij is een broodetende — onbetrouwbare profeet. Zijne voorspellingen falen meestal. Vgi. Dl. II, 296a. brêge. Giet er ien skiep oer 'e brêge, den folgje de oaren ek. Gaat één schaap over de brug dan volgen de anderen. De brêge ôfdraeije. De brug afdraaien, de onderhandeling afbreken, zich niet meer beschikbaar stellen. Ook: De planke ynlûke, de loopplank (van een schip) intrekken. Nou binne wy oer de glêzen brêge. Nu zijn we over de glazen brug. Het moeielijkste (de krisis) is achter den rug. Dy 't flout kin net oer 'e glêzen brêge komme. Die jokt kan niet over de glazen brug (alzoo ook niet in Luilekker- land) komen. Waarschuwing aan kinderen.

brekke. Hy (hja) is in onbrekken. Hij (zij) is een onbreekbare, verhard in ondeugendheid, aan vermaning noch bestraffing zich storend. Meest van groote kinderen, 't Zinspeelt op onbrekkene earte, erwten die niet gaar te kooken zijn. Onbrekken lân, een stuk bouwland (op zwaren kleigrond), waarop geen andere dan onbrekkene earte willen groeien. Pas op! brek dyn skonken net; hja binne to koart om se gear to knopen. Pas op! breek je beenen niet: ze zijn te kort om ze aaneen te knoopen. De frou is wer oan 't brekken ta. De vrouw is weer aan 't breken toe, hoog zwanger. Hy kin dy meitse en brekke. Hij (de sterke) kan u (den zwakke) maken en breken; hij overtreft u ver in lichaamskracht. Hja brekke elkoar de nekke. Zij breken elkander den nek, bewerken elkanders ondergang door te sterke concurrentie. De stoomfabriken brekke de lytse ljue de nekke, brengen kleine handwerkslieden ten val. Ik moat it him út 'e hannen brekke. Iets wat ik gaarne wensch te bezitten moet ik den eigenaar.uit de handen breken; EN GEZEGDEN. 237 om het van hem los te krijgen er veel meer voor bieden dan het waard is. Dat scil him sûr opbrekke. Dat zal hem zuur opbreken, slecht bekomen. Hij doet iets ciat hem zal berouwen. Brek my de tnûle net iepen. Breek mij den mond niet open. Noodzaak mij niet — door mij te tergen — om iets te zeggen dat u zeer onaangenaam zal zijn.

brij. As de brij ré is moat se opskept wirde. Als de brij ge- reed is moet ze worden opgeschept. Droege brij, droege kreambisite, kraamvisite zonder kind. Een kinderloos echtpaar wordt soms schertsend aangemaand om zulk een pretje te geven. As 't brij reint krigest dou dyn part wol. Als 't brij re- gent krijg jij je deel wel. Tegen iemand die een breedgeranden hoed draagt. Hy fâlt er yn as in mich yn 'e brij. Hij valt er in als een vlieg in de brij (pap), plomp verloren. De segen is yn 'e brijpot. De brij kookt over. De loft stiet as in brijwein. De lucht staat leelijk, voor- spelt slecht weer. bûse. Hja sitte elkoar hast yn 'e bûse. Zij zitten zeer dicht aan elkanders zijde. Twee ongehuwden van beiderlei sekse, bij el- kaar inwonende, worden verdacht het samen wel te weten, wan- neer zij steeds dicht naast elkaar aan tafel plaats nemen. — Eene moeder zegt tegen haar troetelkind: Dou wost mem ljeafst yn 'e bûse sitte. Hy libbet op in oar syn bûse. Hij leeft op eens anders zak, ten koste van een ander. Ik seil wer yn 'e bûse blaze (taeste) moatte. Ik zal weer in mijn zak moeten blazen (tasten), veel moeten betalen. — Blaes dy yn 'e bûse! Blaas in je zak! Loop naar de maan! Myn bûse is djip. Mijn zak is diep; ik heb geen geld. 238 FRIESCHE SPREEKWOORDEN.

Hja witte fen bûskjen. Zij weten van beursvullen, hebben verstand van geld-inpalmen. In greate steat en de bûse plat. In boel poeha en gjin himd om 't gat. — Een groote staat en de beurs plat. \eel lawaai en geen hemd aan het lijf. Dat kin er mar yn 'e bûze stekke. Dat kan hij maar in zijn zak steken, maar slikken. Een hatelijke waarheid of scherp verwijt, hem openlijk toegevoegd. Hy rnoat yn 'e bûse taeste. Hij moet (diep) in den zak tasten, nl. om geld uit te geven, bv. als fooi, ter belooning voor hem bewezen vrijwillige diensten ot voor 't koopen van iets kostbaars. bûter, It reint allegearre bûter en lytse bern. Het regent enkel boter en jonge kinderen. Als 't in Mei regent bij zacht weer. Hy wit de bûter der út to brieden. Hij weet de boter er uit te braden, er van te halen zooveel er te halen is. Tsjernje mar as 't net bûterje wol. Karn maar als 't niet boteren wil. — 't Is vergeefs gewerkt als 't u immer tegenloopt. It gyng sa glêd as wier 't mei bûter bismard. Het ging zoo gemakkelijk alsof 't met boter besmeerd was. Dat koe 'k snije as bûter. Dat kon ik snijden als boter; dat zaakje liet zich gemakkelijk behandelen. Witste hwet skande is? It gat mei bûter smarre en droech brea ite. Weet je wat schande is? Je g.t met boter besmeren en droog brood eten. Bij uiterlijke vertooning van weelde honger lijden is dwaasheid. Wy kinne út sûpe gjin bûter helje. Wij kunnen uit karne- melk geen boter trekken. As de bûter troch safolle hannen giet bliuwt oeral hwet oan klibjen. Wanneer de boterkluit door zoovele handen gaat blijft overal iets aan kleven. — Worden in eene zaak te veel medewerkers betrokken, dan komen er te veel kosten. dea. Moazes is dea. Mozes is dood, het geld is op. EN GEZEGDEN. 239

Ik wol der dea om wêze. Ik zou daar dood voor willen zijn, zoo ben ik er op verzot. Min moat it net mei de deaden, mar mei de libbene hâlde. Men moet zich niet aan de dooden, maar aan de leven- den houden. Der hinget in deade oan 'e klok. Er hangt een doode aan de klok; de toon van het luiden der klok voorspelt eene begrafenis. De muzen lizze dêr dea foar de itenspine. De muizen liggen daar dood voor de spijskast. Schraalhans is daar keu- kenmeester. Dat scil him fen sels wol dea bliede. Dat zal wel van zelf dood bloeden, in 't vergeetboek geraken (b.v. een lasterlijk gerucht), wanneer men 't slechts stilzwijgend verdraagt. Hy rint mei de dead yn 'e skoen. Hij loopt met den dood in zijne schoenen, heeft een zeer ziekelijk gestel. Hiervoor ook: De dead sjucht him ta de eagen út. De dood ziet hem uit de oogen. Better goed dea as deagoed. Beter voor goed dood dan doodgoed (goedig). Dea sein is gjin libbens-ein. Dood gezegd (als er verteld wordt dat iemand dood is terwijl hij nog leeft) is geen levens- einde; verkort zijn leven niet. Zie Dl. II, 300,6. Hy is dea, mar hy wit it net. Hij is dood, maar weet het niet; hij is een sul. Hja sette der op ta as de roeken op in dea hynsder. Zij komen er op los als de kraaien op een dood paard; b.v. op een vacant baantje, enz. Dei dy sels en lit my libje. Dood je zelven en laat mij leven. — De Woudlieden zeggen „dei!" (dag!) voor „goeden dag!" — Andere Friezen, die „dach!" zeggen, wat geen goed Friesch is, steken daar den draak meê — Dei! beteekent ook, „dood!" geb. wijs van deije — dooden, werkw. In lange sjucht is de wisse dead. Een lange ziekte is de wisse dood. 240 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

De doar fen 'e dead stiet altyd iepen. De deur des doods staat altijd open. Dou scist hwet kostje fen bigraven aste in gouden kiste krigest. Je zult iets kosten van begraven, wanneer je een gou- den kist krijgt. Tegen iemand die zich dartel uitlaat of gedraagt. Altyd siik en noait dea. Altijd ziek en nooit dood. Van een ingebeelden zieke. In blinkje foar de dead. Een helder oogenblik (bij den zieke) kort vóór den dood. Fig. een schijnbare toestand van bloei kort vóór den ondergang van iets. Dea gûd kin gjin baes wêze. Dood goedje kan het meester- schap niet hebben. Gezegd als levenlooze voorwerpen iemand belemmeren bij wat hij wil uitvoeren. Zij moeten dus spoedig opgeruimd of terechtgezet. Hy kriget gjin rest ear 't er dea is. Hij, de altijd ruste- looze, krijgt geen rust voor hij dood is. Ook: hij zal moeten werken zoo lang hij leeft. Dat is gjin deawoune. Dat is geen doodelijke wond, geen onoverkomelijke ramp. Hy is de dead op 't goezzebrief, sa meager as de dead op 't goezzebrief. Hij is de dood op het ganzenbord, zoo ma- ger als de dood op het ganzenbord. Van een zeer mager en bleek persoon. Hy fait dea op in heale sint. Hij valt dood op (waagt zijn leven voor) een halven cent. Van een gierigaard. Vgl. Dl. II, blz. 300Z>. dei, dagen. 't Is alle dagen „ierappels" hwet de klok slacht. Aard- appelen is de dagelijksche kost (bij geringe lieden). De kenyntsjedagen binne ût. De dagen van enkel gemak en genot zijn voorbij; er moet weer worden gewerkt. Hy het syn beste dagen earst hawn. Hij heeft zijne beste dagen het eerst gehad. Na een leven van gemak en weelde is hij in slechteren staat vervallen. Hy het trije dagen en in moarnskoft yn 'e stêd wenne, nou ken er syn eigen moers-tael net mear. Hij heeft drie EN GEZEGDEN. 241 dagen en het morgengedeelte van een dag in de stad gewoond, nu kent hij zijn eigen moedertaal niet meer. dief. Hy stelt alles hwet him net to hjit of to swier is. Hij steelt alles wat hem niet te heet of te zwaar is, alles wat draag- baar is. Hy (hja) het altyd de dief oan' 't gat hingjen. Hij heeft altijd den dief aan zijn gat hangen. Vermoedt steeds dat hem iets ontvreemd is. Meest van een zeer wantrouwenden huisheer of -vrouw. Der is in dief oan 'e kears. Als de kaars scheef afbrandt. Lit de dief eat, de brân Ut neat. Laat de dief iets, de brand laat niets voor u over. divel. Der komt wol ris in divel by. Er komt wel eens een duivel bij; bij dat werk wordt nog al eens gevloekt. Pas op! de divel scil de kears hâlde. De duivel zal de kaars houden (om bij te lichten); het zal slecht voor jeafloopen. Ik wol net by de divel yn 't kryt, hwent hy is in malle jildsjitter. Ik wil den duivel niets schuldig zijn, want hij is een leelijke geldschieter. Dêr kinst mar divel! op sizze. Daar kunt ge maar duivel! op zeggen; het maar bezweren, voor vast aannemen. Hja is út it rabbersgild, dêr de divel syn hannen oan ôfdroege het. Zij is uit het kwaadsprekers-gild, waaraan de duivel zijne handen heeft afgedroogd. Hjir is de man! sei de divel, en hy hie de hounnegi- seler by 't tou. Hier is de man! zei de duivel toen hij den kerkelijken hondenslager (kerkdeurwachter) aan een touw had. djip. De man sylt net djip. — It sit him net djip. Hij heeft geen degelijk verstand. It is dêr net djipper, sei de loatsman. Hij (zij) heeft niet meer verstand. It giet him net djip. Hij trekt zich er niet veel van aan. 242 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

doar. Dochters binne goed om 't jild ta de doar út to bringen. Dochters (in een gezin) zijn goed om het geld de deur uit te brengen. Kom ris foar myn doar to skiten! Val mij nu maar aan als je durft. Bij kaart- of dominospel. Dy lampe barnt sa slûch of 't er in wever om 'e doar rint. Die lamp brandt zoo flauw alsof er buiten een wever rondom de deur loopt. Hy het (net) efter de doar stien, do 't de kûten ompart binne. Hij heeft (niet) achter de deur gestaan toen de kuiten werden rondgedeeld. Van iemand die geen (dikke) kuiten heeft. Hy kin 't goed net útkeare al stoe er mei de stok yn 'e doar. Hij kan het goede (den zegen) niet buitenshuis weren al stond hij met den stok in de deur. Hy het efter de kokensdoar siik lein. Hij heeft achter de keukendeur ziek gelegen. Hij ziet er gezond en welgedaan uit. Hy scoe in roof foar de helsdoar wei helje en komme er ongeskeind wer wei. Hij zoude een buit voor de heideur wegrooven en er ongedeerd weer vandaan komen. Zulk een doortrapte fielt is hij. De doarren moatte nou en den ris forheakke wirde. De deuren moeten nu en dan eens worden verhangen, de zaken gewijzigd. De klink fen 'e doar het byt. De deurklink heeft byt, er is iemand aan de voordeur. Hy het de kaei fen 'e foardoar. Hij heeft den sleutel der voordeur, de macht, het beheer in handen. Der stiet hjar hwet foar de doar. Er staat haar iets voor de deur, zij heeft iets te verwachten, nl. een kraambed. Der stiet my oars hwet foar de doar as lang sliepe, lekker ite en neat dwaen. Ik zal moeten werken voor den kost. As ik de doar fen 'e wrâld mar fine koe, den roan ik er út. Wist ik de deur (uitgang) der wereld maar te vinden, dan liep ik er uit. EN GEZEGDEN. 243

Hy het in matsje foar de doar. Hij heeft een matje voor de deur, draagt een knevel. domeny. Hwet ik wit, dat wit ik sa goed as dominy. Wat ik zeker weet kan niemand mij betwisten, al weet hij anders veel meer dan ik. Hwet ik goed wit, dat wit gjin domeny better. Wat ik zeker weet kan geen dominee beter weten dan ik. Der giet in dominy foarby. — Dominy komt er oan. Er gaat een dominee voorbij. Dominee komt er aan. Als in een levendig gezelschap eenige oogenblikken stilte is. Domeny moat by 't fjûr yn 'e hirdsherne. Dominee moet bij het vuur in het hoekje van den haard. De beste plaats komt hem toe. De domenys bidde wol for de tsjerke mar net for de toer. De dominees bidden wel voor de kerk maar niet voor den toren. Satire op het egoïsme der geestelijken. Hwet is 't onderskie twisken in grienwiif en in domeny? In grienwiif forkeapet seis dagen yn 'e wike koal; in do- meny ien dei. Welk verschil is er tusschen een groenvrouw en een dominee ? Een groenvrouw verkoopt zes dagen der week kool; een dominee één dag. Dominé rekt syn preken út as kokyntsjedaei. Dominee rekt zijne preeken als kokinjedeeg. —• Kokinjedeeg — van ge- smolten suiker — wordt onder het verkoelen aanhoudend uit- gerekt om er kokinjes van te knippen. dounsje. Op 'e fusten dounsje. Op de vuisten dansen, aan de wasch- tobbe staan. As de miggen dounsje krije wy reinich waer. Als de muggen dansen krijgen we regenachtig weer. Elk moat nei syn pipen dounsje. Ieder moet aan zijne wenschen en bevelen gehoorzamen. Do rekken de poppen oan 't dounsjen. Toen geraakten de poppen aan het dansen — was het lieve leven gaande; de twist brak los. 244 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

draeije. Hy draeit knopen. Hij vloekt. Hy draeit er hwet omhinne. Hy draait er wat omheen, komt niet flink voor de waarheid uit. Hwer scil dit op útdraeije? Waar zal dit op uitdraaien (uitloopen) ? Ik woe hem net ha al skiet er goudene potten mei draeide earen. Ik zou hem niet (tot mijn man) begeeren al loste hij gouden potten met gedraaide ooren. Ik scil him in loer draeije. Ik zal hem een poets spelen. It is sa 't de hân draeit. Het is zoo de hand draait, al naar 't valt; op 't oogenblik nog niet juist te zeggen. Do 't de reap draeid wier bleau er neat oer. Toen de koord gedraaid was, de zaak beredderd en ten einde gebracht — bleef er niets overig. Hy draeit er foar op. Hij deinst er voor terug, durft de zaak niet aan (na er veel drukte voor gemaakt te hebben). dwaen. As dwaen net doocht is litten better. Als doen niet deugt (op nadeel kan uitloopen) is laten beter. Hy docht in bidlers- rook dronkenmans) gebet. Hij doet een bedelaars- (dronkaards-) gebed, telt zijn zakgeld eens over. Dien wirk is nochlik resten. Gedaan werk is genoeglijk rusten. Hy docht neat for de kost as gapjen. Hij doet niets voor den kost dan gapen. Van iemand die leeft zonder te werken. Hy wol ek in oartsen yn 'e pong dwaen. Hij wil ook een paar duiten in het kerkezakje doen. Hij wil ook een woord mee spreken, of: iets meedoen aan het zaakje, al kan zijn raad en hulp best worden gemist. Eigen tadwaen piniget yen meast. Eigen toedoen pijnigt iemand het meest. — Ook: „Eigen skild pleaget in minske meast. Hwet docht dy stumper yn 'e kjeld ? Wat doet die on- EN GEZEGDEN. 245 handige sukkel in de koude — zich in te laten met iets dat hij niet verstaat; waarvoor hij niet berekend is? Redsume ljue dêr is dwaen mei to habben, sei de man, do hie syn wiif hjar himd forset for jenever. Met handige, altijd raadwetende menschen kan men te doen hebben, zei de man, toen zijne vrouw haar hemd verpand had voor jenever.

each. Wy ha de eagen fen foaren en wy sjugge fen efteren. Wij hebben de oogen van voren en zien van achteren. Wij zien het ware eener zaak dikwijls te laat in. De skilen foelen him fen 'e eagen. De schellen vielen hem van de oogen; hij kwam tot het inzicht dat hij dwaalde — om den tuin werd geleid — bedrogen. Ik scil him de eagen ris útstrike. Ik wil hem de oogen eens uitstrijken, iets doen of laten zien dat zijne ijverzucht gaande maakt. 't Is alleman net jown sipels to skilen sonder trien- eagjen. Het is niet ieder gegeven uien te schillen zonder te traan-oogen, ronde waarheid te zeggen, zonder zich last te be- rokkenen. Dat treft as in fust yn 't each. Dat treft als een vuist in het'oog. (Dat is raak.) Vgl. Dl. II, blz. 308a. Immen de eagen ticht klieme. Iemand zijne oogen dicht smeren, met praatjes om den tuin leiden. Onder fjouwer eagen hwet biprate. Onder vier oogen iets bespreken; tusschen twee personen in het geheim. Ik hab yn 'e nekke gjin eagen. Denk niet dat ik oogen in den nek heb — dat ik alles zie en niets mijne aandacht ont- gaan kan. In hele boel heakken en eagen. Veel haken en oogen, kleine hindernissen, die 't werk vertragen. Hja het de eagen boppe yn 'e holle. Zij heeft de oogen in het bovengedeelte van haar hoofd. Van een wilde loszinnige meid. Ook van eene niet nauwlettende vrouw, voor wi^ veel wat in hare omgeving voorvalt, onopgemerkt blijft. 246 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Dat bigjint him yn 'e eagen to groeien. Dat begint hem in de oogen te groeien, het trekt zijne aandacht, nl. iets ver- keerds, waarop hij eerst niet lette. Hja kin mei 't iene each laeitse en mei 't oare each skrieme. Zij kan met haar eene oog lachen en met haar andere schreien. Van een ietwat zenuwachtige vrouw of meisje met een licht te bewegen gemoed.

ear (oor). Ik liet dêr 't ear nei hingje. Ik liet daar het oor naar hangen, er werd iets gezegd dat mijne belangstelling wekte. Hy het in nyt efter 't ear. Hij heeft een neet achter het oor, is een nijdigaard. Heste spek iten en de swaerden foar de earen? Hebt ge spek gegeten en de swoorden voor de ooren? Ben je doof? Hy het him dat yn 't ear knoopt. Hij heeft hem dat in 't oor geknoopt, aan zijn verstand gebracht.

eare. Hy smyt syn eare to grabbel. Hij gooit zijn eer te grab- bel, handelt in strijd met zijne waardigheid. Dy de eare hellet fen 't stêdshûs, dy bringt se op in kroade thús. Zijn eer te moeten handhaven met hu!p der over- heid, is niet wenschelijk. Vgl. Dl. II, 310a. Wol de greate syn eare biwarje, den moat er faek de lytse Sparje. Wil de groote zijn eer bewaren, dan moet hij dikwijls den kleine (geringe) sparen (ontzien).

earmoed. Ik kin alle earmoed net stopje. Ik kan niet alle armoede dempen. De liefdadigheid heeft hare grenzen. Earmoed yn 't lekken is wol ris slimmer as earmoed yn 't pilo. Armoede in laken gekleed is wel eens erger dan armoede in pilo (schamele kleeding). Earmoed siikket list. Armoede zoekt list. EN GEZEGDEN. 247

earmslach. Hy het to min earmslach. Hij heeft te weinig armslag, het ontbreekt hem aan bedrijfkapitaal in zijne zaken. Dy 't fjuchtsje wol moat earmslach ha. Wie vechten wil moet armslag hebben (zich ongehinderd kunnen bewegen). eigen. Frjemd wirdt noait gjin eigen. Vreemd wordt nimmer eigen. Een eigen bloedverwaut trekt men vóór een aangehuwde. Eigen wirdt foartritsen. Eigen nabestaanden worden voor- getrokken. Eigen kwea stjonkt net. Eigen kwaad (uitwerpsel) stinkt niet, vindt men niet leelijk. Dy 't alle dingen wit bihalven syn eigen, is gau forslein. Die alle zaken kent behalve zijne eigene gaat spoedig te niet. Elk wit syn eigen dingen 't best. Elk weet zijn eigen zaken het best. Een ander kan er niet over oordeelen of er naar eisch meê terecht. elk. Elk moat op syn tellen passé. Ieder heeft op zijn tellen te letten, uit zijn oogen te zien. Vroeger, toen alles in klinkende munt werd betaald, was een handelsman zeer handig en vlug in het geldschieten — uit de hand op de tafel. De schieter had daarbij toe te zien dat hij geen stuk te veel uitschoot, de ontvan- ger dat hij niets te weinig ontving. Het ging meestal vlug loe. Elk het syn rinkelbe!. Ieder heeft zijn rammelaar — zijn stokpaardje. It stiet elk net foar de holle skreaun hwet er op syn konsjinsje het. Het staat niet ieder voor zijn hoofd geschreven, welke (in 't geniep uitgevoerde) euveldaden hij op zijn geweten heeft. Elk moat syn eigen bûks-miette witte. Ieder dient zijn eigen buiks-maat te weten, — weten te zorgen dat hij zijn maag niet overlaadt. Elk hwet fen de stokfiskfellen. Ieder zijn aandeel van het buitenkansje — het versnaperingetje. 248 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Elk sines, den het de divel neat. Elk het zijne, dan heeft de duivel niets. Elk fisket op syn tij. Ieder vischt op zijn getij. Ieder is er op bedacht zijn slag te slaan, wanneer de gelegenheid zich voordoet. faem. Dy faem stiet op 'e heechste trep, hja is de breid. — Dat meisje staat op den hoogsten trap (harer maagdelijkheid?), zij is bruid, ondertrouwd. In oanhâlder wint, sei de faem, en hja woe de beam trochseagje mei 't spantou. Een aanhouder wint, zeide de meid en wilde den boom doorzagen met het melktouw. De blom is fen hjar ôf. De bloem is van haar af, het meisje heeft haar eer verloren. Dy faem is oan twa stikken fâllen. Die meid is in tweeën gevallen, bevallen van een kind. In faem is fen seizen klear mei in pear heldere eagen yn 'e holle, in pear goede hannen oan 't liif en in pear flinke skonken onder 't gat. Eene meid is van zessen klaar met een paar goede oogen, een paar goede handen en een paar goede beenen. Zie ook onder hynsder. Dy faem is mei de bringst thús komd. Die (dienst)meid is in gezegende omstandigheden bij hare ouders thuis gekomen. For disse (faem) wer in frisse. Voor deze meid (die u afwees) weer een andere gezocht. Dy faem wirdt âld yn 'e koken. Die dienstmeid wordt oud in de keuken. Door lang in denzelfden dienst te blijven, wordt zij aanmatigend en handelt eigendunkelijk. Hjitte fammen binne noait kâld. Heete meisjes zijn nooit koud. Schertsende aardigheid. — Gysbert Japiks heeft: Goed bjier is net kwea. Goed bier is niet kwaad. Der is in bywêzend en in ôfwêzend sin, sei de faem. Er is een bijzijnd en een afzijnd zin, zei de meid. Den eenen vrijer had ze 't liefst in haar bijzijn, den andere op een afstand. Dy faem is net fen kalk en stien. Die meid is niet van kalk en steen, neen, maar van vleesch en bloed. EN GEZEGDEN. 249

In faem dy 't hjar hoasbán weibringt forliest hjar frijer. Een meisje dat haar kouseband verliest, verliest haar vrijer. Dat sit, sei de faem en hja hie in douk (deuvik) yn 't gat. It gemak foar de eare, sei de faem en hja gyng op pa- ters bêd lizzen. Het gemak voor de eer, zei de meid en ging in 's paters bed liggen. Vgl. Dl. II, 310Z>. Dy faem het frijhwet op hjar gemoet. Die meid heeft veel op haar gemoed; ironisch, als zij borst en boezem rijk ver- sierd heeft met kostbaarheden. As de fammen tritich jier binne wirde se hjerstich. Op dertigjarigen leeftijd worden de meisjes herfstig, minder le- venslustig. Dy faem is foar 't goatgat sitten bleaun. Die meid is voor het gootgat blijven zitten, ongehuwd in het ouderlijke huis gebleven. Hy het dy faem yn 'e flecht sketten. In de vlucht gescho- ten, heel toevallig en vlug met haar kennis gemaakt en haar jawoord verkregen. Is 't net moai, it is doch wol aerdich, sei de faem, do 't mynhear hjar in tútsje joech. Is het niet mooi (niet eerbaar), het is toch wel aardig, zei de dienstmeid toen mijnheer haar kuste.

fâlle (verb.). Krij 'k it net sa ontfalt it my net. Krijg ik het niet, dan ontvalt het mij ook niet. Heeft men niets, men kan niets ver- liezen. Hy foei troch de koer. Hij viel door de mand, bleek niet de man te zijn waar hij zich voor uitgaf, stond niet bij zijn woord, werd ontrouw aan zijn beginsel. Daerom is geen reden. As je fan de trap affalt, dan fal je na beneden. Ameland. Als men op het vragen „waarom" geen ander antwoord krijgt dan „daarom!" Dy 't heech kliuwe fâlle wol ris leech. Zij die hoog klim- men vallen wel eens laag. It fait op of it fait del, it is altyd mâl. Het valle op of neder (het moge vallen zoo 't wil), het is altijd dwaas. 250 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Der fâlt in stoarm. Er komt een storm, het wordt in eens stil, als een druk luidruchtig gesprek (vooral van vrouwen) of getier van kinderen plotseling wordt afgebroken. Dêr timmere wirdt fâlle spoennen. Waar getimmerd wordt vallen spaanders. Bedrijvigheid werpt voordeelen af. Fallen leart opstean. Vallen leert opstaan. Tegenspoed leert levenswijsheid. Dy fait fen 'e prikke. Die valt van het stokje, het vogeltje in de kooi bezwijmt. Overdr., dikwijls schertsend, van eene vrouw die in zwijm valt. feint Hy het de feinten yn 'e hûs. Hij heeft de dienaars (be- waarders) in huis. Wanneer zijn inboedel wegens schuldvorde- ring gerechtelijk is opgeschreven. Dienaren van het gerecht heetten vroeger in Friesland „wachtmastersfeinten" en deze werden aangesteld als bewaarders in zulk een opgeschreven boedel. — Ook: Hy het de klûvers (kluivers) yn 'e hûs. It forfal is yn 't forfal, sei de kastleinsfeint. Het verval (= fooien geven) is in verval geraakt, zei de kasteleinsknecht. Dat is feintsjelök. Vrijers-lokaas, bv. reukwater, door meisjes gebruikt om vrijers te lokken. In feint, dy 't him in knoop oan 'e broek naeije lit, wyls 't er dy oan het, kriget yet yn gjin saun jierinwiif. Een vrijer, die zich een knoop aan den broek iaat zetten, terwijl hij den broek aanheeft, zal in de eerstvolgende zeven jaar nog geene vrouw krijgen. Volksgezegde. fel (huid). Hy springt hast út syn fel. Hy springt bijna uit zijn vel — van blijdschap, kwaadaardigheid of schrik. It is allegearre fel en bonken, 't Is enkel huid en been- deren, een levend geraamte. fet (vet). Makke winters meitse fette tsjerkhôven. Zachte winters maken vette kerkhoven (begraafplaatsen), veroorzaken ziekten en sterfte. EN GEZEGDEN. 251 „It skûm driuwt boppe", sei de lanhearre, „mar 't fet ek". „Het schuim drijft boven, maar het vet ook" zei de landheer, toen hij een zijner huurboeren in een fraai rijtuig op den weg zag. Jij maakt heel wat vertooning, maar ik ben er ook nog. Vgl. Dl. II, 342a. Immen yn 't fet sette. Iemand met vet insmeren, in het zonnetje zetten, ook bedotten, bedriegen. Ik bin bang fen fet en ierappels dy 't my oansjugge. Ik houd niet van vet en aardappelen die mij aankijken. (Wate- rig vet en slordig geschilde aardappelen, dus beide met oogjes.) 't Is altyd fet yn in oarmans skûtel, al driuwt er gjin each op. 't Is altijd vet in eens anders schotel al drijft er geen oogje op. (Aanvulling van Deel II, Blz. 313a. Hja scille dy dêr fetmêste mei âlde spikers. Ze zullen je daar vetmesten met oude spijkers. Het is daar niet zoo volop als gij 't u voorstelt. Nei de fette jierren komme de meagere. Na de vette jaren komen de magere: op een tijd van overvloed volgt een tijd van schaarschte. fet (vat. subst). It scil my ris leste hwet dy man yn syn fet het. — Het zal mij benieuwen wat die man in zijn vat (te verkondigen of meê te deelen) heeft. Hy bigjint út in oar fetsje to taepjen. Hij begint uit een ander vaatje te tappen. Hij slaat een anderen toon aan, komt met andere voorstellen of mededeelingen voor den dag. Dat is in leech fet. Dat is een ledig vat, een man zonder veel kennis, met geen zeer helder verstand. Hy krige 't wer yn tichte fetten. Hij bracht het weer in dichte vaten, wist den twist te sussen. Alle fetten fol en de tsjerne opgeappe. Alle vaten vol en de karn boordevol (met melk). Alles overvloed. Wy ha yet hwet yn 't fet. Wij hebben nog iets in het vooruitzicht: een voordeeltje, een pretje. Hwet yn 't fet is bidjert net. Wat in het vat zit bederft (verzuurt) niet. 6 252 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Min kin net mear út in fet taepje as der yn is. Men kan niet meer uit een vat tappen dan er in is. Van iemand met bekrompen geestvermogens. Ook: Hwet scil min út in leech fet taepje? Van een domoor is niets te verwachten. fyn. De fynste puntsjes gean der of. De fijnste puntjes gaan er af; het echte zuivere, het kenmerkende van iets gaat verloren. Ook: de helderheid van iemands verstand of geheugen is aan 't afnemen. Mei stofrein en fine ljue wirdt men bidragen. Met stof- regen en schijnheilige menschen wordt men bedrogen, raakt men gefopt. Hy pluzet it fyn út. Hij pluist het fijn uit, hij ontleedt het onderwerp, dat hij bespreekt, tot in de kleinste bijzonderheden. fine (vinden). Hy fynt de rekken onder yn 'e sek. Hij vindt de rekening onder in den geldzak; hij schiet geld te kort, zijne rekening heeft een nadeelig slot. Zijne (dwaze) handelwijze loopt op schade uit. Dy 't mear útjowt as er ynbart fynt op 't lest de rekken onder yn 'e sek. De naden wirde los toarnd om in dûbeltsje to finen. De naden worden los getornd om een dubbeltje te vinden, — als er geen geld in huis is. Beschimping van kale deftigheid. Dy 't hwet siikje wol kin altyd wol hwet fine. Wie iets zoeken wil kan altijd wel iets vinden, nl. voorwendselen of ge- zochte aanmerkingen op iets. finger. Hy kriget it jild op 'e fingers-einen. Hij verkrijgt (ont- vangt) zijn geld op de vingertoppen, wordt met gereed geld betaald. Nimmen kin dêr in finger efter krije. Niemand kan van rechtswege daar iets aan doen. Lekker is mar ien finger lang. Lekker is maar één vinger lang (de lengte van de lippen tot de keel). Hja kinne elkoar mei de wiete finger wol birinne. — EN GEZEGDEN. 253 Zij kunnen mekaar met den natten vinger wel beloopen. (Zij wonen kort bij elkander. As min mei de finger nei de stjerren wiist bliuwt er stiif stean. Als men met den vinger naar de sterren wijst zai hij verstijven. Bijgeloof. It is wol op 'e fingers nei to rekkenjen. Het is wel op de vingers na te rekenen (zeer nauwkeurig na te gaan). De fingers-einen jûkje him. De vingertoppen jeuken hem; hij is vechtlustig. — De tosken jûken him. Hij gevoelde ster- ken aandrang om eens kras zijn meening te zeggen. Pas op, dat er dy net yn 'e fingers kriget. Hwet hy yn 'e fingers kriget lit er net maklik wer los. Van een schraapzuchtige (bv. zaakwaarnemer) van verdachte eerlijkheid. Dou scit de fingers er yet wol ris nei slikje. Gij zult de vingers er nog wel eens naar likken. Naar 't geen ge thans versmaadt, zult ge later nog smachten.

fjûr. Ik ha wol foar hjitter fjûr stien, sonder my to barnen. Ik heb wel voor heeter vuur gestaan zonder mij te branden, wel moeilijker zaken tot een goed einde gebracht. Dat wier pik yn 't fjûr. Dat was pik in het vuur. Dat gezegde of voorstel werd vreeslijk ongunstig opgenomen. As der gjin hout is giet it fjûr út. Wanneer er geen hout (brandstof) is gaat het vuur uit. Zonder de noodige hulpmidde- len kan eene zaak niet bestaan.

flagge.

Hja het dêr tige de flagge fen waeije litten. Zij heeft daar ijverig de vlag van laten waaien, dat nieuwtje overal (met leedvermaak) verteld. Nou moat de flagge op 't hinnehok. Nu moet de vlag op het kippenhok. Er is iets bijzonders gebeurd. Ironisch. Hy sylt onder in falske flagge. Hij zeilt onder een valsche vlag; doet zich anders voor dan hij is. 254 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

fleane. Hy kin út syn eigen fearren fleane. Hij kan uit zijn eigen vederen vliegen, met eigen middelen zijne zaken drijven. Hy scil yet wol yn 'e kears fleane. Hij zal nog wel in de kaars vliegen; de deugniet (of waaghals) zal zich nog wel in 't ongeluk werken. It beste is mei de keppel op to fleanen. lyk as de wylde gies. Het beste is met den troep op te vliegen evenals de wilde ganzen — zich te scharen bij de meerderheid.

flêsk.

It flêsk pleaget him net. Zijn vleesch plaagt hem niet, hij is erg mager. Hy het in bulte flêsk to dragen. Hij heeft veel vleesch te dragen; hij is zeer corpiilent. Hy het noch wol flêsk yn 'e kúpe. Hij heeft nog wel vleesch in de kuip, huwbare dochters in huis. Min keapet it flêsk om 'e bonken. Men koopt het vleesch (zittende rond-)om de beenderen. Hy het him oan 'e flesktsjettel fortild. Hij heeft zich aan den vleeschketel vertild, is ongesteld geworden door 't eten van te veel vleesch. Ho kin immen sok hynstelear op 't flêskbakje dwaen? Hoe kan iemand zulk paardeleder op het vleeschbakje leggen, — het zoo zot in zijn hoofd krijgen? Dat giet fen 'e flêskpanne nei de stippanne. Dat gaat van de vleeschpan naar de sauspan. Van dienstboden als zij trouwen gaan. foet.

Hy het syn fortún mei de foet skopt. Hij heeft zijn for- tuin met den voet geschopt, zijne belangen voor de toekomst verwaarloosd. Hjirom en dêrom giet de goes bleatfoets. Hierom en daarom loopt de gans blootvoets. Alles heeft zijn reden. EN GEZEGDEN. 255 Dêr 't it lichem rêste moat, dêr bringe de foetten it. Waar het lichaam moet rusten daar brengen de voeten het. Op de plaats, voor den mensch bestemd om er te sterven, zal hij ten slotte terecht komen, hoe ver er af hij moge wonen. Oud- gereformeerd begrip. Hja wolle de foetten ris útskodsje. Zij willen de voeten eens uitschudden, gaan dansen. Immen de foet op 'e nekke sette. Iemand den voet op den nek zetten, hem onderdrukken en vervolgen, b.v. wegens schulden. Mei de iene foet yn 't grêf, mei de oare op 'e kant. — Met den eenen voet in het graf, met den andere op den rand. Oud en zwak. Hy set my de foet dwers. Hij dwarsboomt mij. Dat skeelt foetten en fiemen. Dat verschilt voeten en va- demen. Het verschil is zeer groot. Hy kin de foetten onder syn eigen tafel stekke. — Hij kan de voeten onder zijn eigen tafel steken. Hij heeft zijn eigen huishouden, hij is een vrij man, niet dienstbaar of bij anderen inwonende. fol. Men bynt wol ris sekken ta ear't se fol binne. Men bindt wel eens zakken dicht vóór ze gevuld zijn. Men houdt wel eens met eten op al is men niet geheel verzadigd. As de miette fol is rint er oer. Is de maat (der ongerech- tigheid) vol, dan loopt zij over, dan volgt de straf. Wordt het geduld tot het uiterste getergd, dan wordt men onhandelbaar. Ik hab him de miette fol jown. Ik heb hem de volle maat gegeven, zooveel ingeschikt, toegestaan en laten toekomen, dat hij billijkerwijs niet meer kon vergen. Ook: ik heb zijne bewe- ringen zoo voldoende wederlegd, dat hij niets meer wist te zeggen. Ik hab him de broek fol jown. Ik heb hem de broek vol gegeven; mijn tegenpartij in den wedstrijd (kaatsen, hard- rijden enz.) het zóó moeielijk gemaakt, dat hij zich tot het uiterste moest inspannen. De greate mear wirdt noait fol. De zucht naar meer 256 FRIESCHE SPREEKWOORDEN wordt nooit verzadigd. Woordspeling van het adverbium meer (plus) met het friesche substantivum me ar (geen mar), grens- vaarwater. Zie Joh. Winkler, Naaml. van Fr. eigennamen, 253. Hy sit mei de tnûle fol tosken. Hij zit met den mondvol tanden, heeft, durft of weet niets te zeggen. Hy (hja) het in liiffol swierrichheid. Hij (zij) zit vol zor- gen en bezwaar, meer dan noodig is. Dy man docht altyd in liiffol wirk. Hij werkt altijd zwaar en zooveel hij kan. forstân. Hy is foar 't forstân great. Hij is volwassen eer hij ver- standig is; of: de onervaren jongeling beeldt zich heel wat in, maar het gezond verstand ontbreekt er aan. Ook: Hy is 't for- stân ontwoechsen, of: út it forstân woechsen. Hij is het verstand ontwassen, lichamelijk veel beter ontwikkeld dan ver- standelijk. Men moat in skop fen in ezel fordrage kinne, it beest het gjin mear forstân. Men moet een schop van een ezel kunnen verdragen, het dier is niet wijzer. frouljue. Neat foroaret faker as frouljue en skermmantsjes. — Niets verandert zoo dikwijls als vrouwen en schermmannetjes. Schermmannetje (kinderspeeltuig), houten poppetje, gewapend met twee zwaarden, staande op een hoogen paal in den wind te schermen, in onophoudelijke beweging. Utflechtige frouljue en ynkrimpende winen doge beide net. Uithuizige vrouwen en inkrimpende winden (die slecht weer voorspellen) deugen beide niet, zegt de schipper. Der binne mear frouljue as tsjerken. Er zijn meer vrou- wen (of meisjes) dan kerken. Vrees maar niet er geene te kunnen krijgen. Dat frommis is in skilderstik by nacht. Dat vrouwsper- soon is een schilderstuk (iets fraais) bij nacht. Zij heeft een leelijk uiterlijk. fûgel. Alle fûgels litte hjar net mei tsjêf fange. Niet alle vogels- laten zich met kaf vangen. Niet ieder laat zich met leugens foppen. EN GEZEGDEN. 251

Hy is mar just út 'e dop. Hij is pas uit den dop; jong en onervaren. Ook: Hy is yet yn 't poddehier. Het eerste dons der jonge vogels heet poddehier = paddenhaar. Elke fûgel is syn fear nédich. ledere vogel heeft zijne veders noodig. Vgl. Dl. II, 312a. Fûgels, dy tofolle fearren ha fleane net heech. Vogels die te veel vederen hebben vliegen niet hoog. Menschen met te veel inbeelding brengen 't niet ver.

gat. Hy (hja) het it gat er moai yndraeid. Hij (zij) is door een gegoede weduwe of weduwnaar te trouwen in eene zaak of goed huishouden gekomen. Fen efteren sjucht min de kou yn 't gat. Van achteren (naderhand, als 't te laat is) ziet men het verkeerde der zaak in. Nou binn' wy sa fier, wy kinne wer mei beide hannen it gat rikke. Na veel drukte en inspanning hebben we de handen weer wat ruim. Dat giet mar wer foar 't âlde gat wei. Het gaat maar weer voor het oude gat vandaan, op de oude zorgelooze wijze zijn gang. Hy hinget yn 't gat. Hij aarzelt, neemt eene terugtrekkende houding aan, hij doet iets liever niet dan wel en tracht het op de lange baan te schuiven. In gat as in wasktobbe. Een sterk ontwikkeld achterdeel. Hy kin 't net bihálde al giet er der mei 't gat op sitten. Hij weet het zijne niet te behouden al zit hij er op; hij verliest het ongemerkt, trots ijver en inspanning. Spring op en slaen 't gat mei fusten! Spring op en sla je g . t met je vuisten — als ge niets beters te doen hebt of u niet weet te vermaken. Hy sit mei in roun gat op 'e stoel. Hij zit onrustig op de stoel, gevoelt aandrang om zich te verwijderen. Hy kriget dat oan syn gat. Die schade, dat geldelijk ver- lies komt voor zijne rekening. 258 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Ik hab him it gat droege. Ik heb hem uit ongelegenheid, vooral geldnood, gered. Hy wit net op hwet gat (ook op hwet stoel) er sit. — Hij kent den waren toestand van zijn eigen zaken niet. Vgl. Dl. II, 321a. Dy het in goed gat yn 'e kiel. Die heeft een voldoend gat in de keel, kan hard schreeuwen of luid zingen. De broek sit him near om 't gat. De broek zit hem strak om zijn achterdeel; hij is gierig. Hja is iepengattich. Zij (die vrouw of meid) is te open- hartig; zij vertelt dingen, die zij voor zich moest houden. — Laat men bij 't binnenkomen een of meer deuren open, dan kan men (vooral van 't vrouwelijk personeel) te hooren krijgen: Jimme binne iepengattich. Zegt eene meid dit, dan wordt haar wel eens toegevoegd: Dou bist iepengattich ast to pis- jen sitste. Hy (hja) is bûten gat (folie bûten gat). Hij is bui*»ngaats (eigenl. buiten de zeegaten, op 't ruime sop.) Hij (zyj is het huis, het dorp of de stad uit, voor zaken of zijn genoegen. gean. Dêr giet it hinne, sei de laeidekker en hy rôlle fen 'e tsjerke ôf. — Daar gaat het heen, zei de leidekker en viel van de kerk. Dat giet de bréwei mar op. Dat gaat den breeden weg maar op. Men legt het groot aan zonder te weten of 't kan. Hy giet wer by de berch del. Hij gaat weer berg-afwaarts, heeft den 50-jarigen leeftijd achter den rug. Hy giet mei op 'e fôlejacht. Hij gaat meê op de veulen- jacht. Hij gaat meehelpen bij de verlossing eener merrie. Hwet de siikke net mei, dêr giet de soune mei wei. — Wat de zieke niet lust, daar gaat de gezonde meê weg. De een zijn dood is den ander zijn brood. It giet er heil om seil troch. Het gaat er erg rumoerig toe, alsof een hagelbui in de staande zeilen slaat. Hy giet er allike rjucht om (al forliest er hondert goune). Het verlies van honderd gulden hindert hem, den geldman, niet. EN GEZEGDEN. 259

Der giet wol hwet yn him om. — Er gaat wel iets in hem om, hij is een denker. Meest wordt bedoeld: een gods- dienstig denker. — Ik ha dat ris yn my omgean litten. — Ik heb dat eens in mij laten omgaan, er over nagedacht. Ik ha dat oer my gean litten. Ik heb dat over mij laten gaan, er genoegen in genomen, al was het eigenlijk niet zoo 't behoorde. Hy giet troch doarn en hage. Hij gaat door doorn en heg, door linnen en wollen. — Hy stiet nearne foar. Hij deinst voor niets terug. Der giet tofolle oan folsel. en twiskenlinnen wei. — Er gaat (bij den kleermaker) te veel aan vulsel en tusschenlinnen weg; er zijn te veel kleine uitgaven die geen naam hebben. Hy het de soad er efkes oer gean litten. Hij heeft de kook er eventjes over laten gaan, een weinigje gedut. To mostert en to loge gean. Ter mutserd en ter vlamme gaan; te, niet, verloren gaan. Hy giet er licht oer hinne. Hij gaat er licht over heen; is niet zwaartillend, ietwat lichtzinnig. Nou giet er in oare wize op 'e sang. Nu gaat het ge- zang op een andere wijs; de hekken zijn verhangen. Dat giet mar: „Skep op en lit koelje". Dat gaat maar: „schep op en laat koelen"; er wordt geteerd alsof't niet op kan. Hy giet om in luchje. Hij gaat heen om een luchtje te scheppen; hij gaat verloren : failliet of dood. Dat giet altyd it selde kouwepaedtsje lans. Dat gaat al- tijd langs hetzelfde koeienpaadje; in den ouden slenter; áltijd koekoek eenzang. De weidende koeien gaan altijd langs het- zelfde paadje, achter elkander naar de melkplaats. Ook: Altyd it selde tsjernpaed (karnpad) lans. Der is him in rare wjirm ôfgien. Hij heeft een leelijke worm gelost, bij zekeren handel of onderneming veel geldelijke schade geleden. Swart en brún dat giet er mei. Zwart en bruin zijn de kleuren van echte Friesche paarden. Wit ook wel, maar dit is in minachting. 260 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Dêr giet in swiere wize op. Daar gaat eene zware wijs op; het gaat moeilijk. Dat giet yen troch ieren en sinen. Dat gaat je door ade- ren en zenuwen, doet iemands gestel sterk aan. Onkrûd forgiet net. Onkruid vergaat niet. Schertsend van een persoon die steeds aan allerlei gevaren ontkomt. Dat giet mei stille trommen. Dat gaat met stillen trom, zonder ophef of vertooning, ook wel geheimzinnig toe. Bij 't ôfgean fen 'e merk het men de measte grappen. Tegen het einde der markt heeft men de meeste grappen. Tegen het scheiden van een gezelschap wordt men soms buiten- sporig. Der gean in bulte rûge spoennen ôf. Er gaan vele onop- gemerkte kosten af; het voordeel is zoo groot niet als het schijnt. Hy giet hwer 't er in oar net stjûre kin. Hij gaat (naar eene plaats) waar hij geen ander zenden kan, nl. naar 't heime- lijk gemak. It giet dèr allegearre by de streek lans. Het gaat daar alles recht langs de streep, alles volgens orde en regel, met zuinig beheer. Ook: It giet dêr net by de rûs, niet zonder orde of berekening. Dat giet sa mar foar de stok op. Dat gaat zoo maar vóór den stok op, de een na den ander, niemand of niets uitgezon- derd — moet het een of 't ander ondergaan of ondervinden. Van personen, voorwerpen of zaken. Ook: men maakt geen onderscheid of schifting, 't gaat voor de hand op. Do wist er wol ho 't de sinne omgong. Toen begreep hij wel hoe de zon rondliep, hoe de zaken stonden, wat er gaande was. Dy 't mei pik omgiet wirdt er mei bismet Wie met pik omgaat wordt er meê besmet. Kwade gezelschappen bederven goede zeden. Hij (hja) giet yn 'e lange tsjinst. De dienstbode gaat in den langen dienst, gaat trouwen. Dat giet boppe-ôf. Dat gaat boven af, is niet van harte ge- meend, b.v. een wensch, een toestemming, belofte of zooiets. EN GEZEGDEN. 261

It giet op 'e groun lans. Het gaat rakelings langs den grond; het zaakje werpt, bij veel inspanning, nauwelijks eenig voordeel af. Dit zinspeelt op een vaartuig, dat bij lagen water- stand rakelings langs den grond van het kanaal glijdt, dus met moeite. Ook: It kin sahwet sjamperje, zoowat rekening hou- den. Ik ben er zonder schade afgekomen, maar 't voordeel is gering. gek. Hy wol de gek er net mei ha. Hij wil den spot er niet meê drijven, er naar den eisch meê voor den dag komen. Hja habbe de gek er mei. Zij drijven den spot er mee. Ook, als de markt zoo flauw is, dat de kooplieden spotprijzen bieden. Hy rekket onder 'e gekken. Hij vervalt onder de spotters (omdat hij zich bespottelijk gedraagt). Ook: Hy kin de gekken net fen 'e hûd keare, de spotters niet van zich afhouden. Ho scoen me de gekken net kenne? Hja iepenbierje hjar sels. Hoe zou men de gekken niet kennen? Zij openbaren zich zelf. Greate gekken fynt men meast. Groote gekken vindt men het meest. Aanzienlijken begaan de meeste dwaasheden. Al hwet in gek er for jowt. Wat een gek (liefhebber) er maar voor wil betalen. Ien gek kin mear freegje as saun wizen biantwirdje kinne. Een gek kan meer vragen dan zeven wijzen kunnen beantwoorden. goed. De goede moatte 't wol ris mei de tsjoede ontjilde. — De goeden moeten wel eens met de kwaden boeten. De onschul- digen deelen we! eens in de nadeelige gevolgen van der schuldi- gen wandaden. Men moat yens bern it goede foarhâlde, sei de man en hy treau syn jonge in stik spek onder 'e noas. Men moet zijne kinderen het goede voorhouden, zei de man en hij duwde zijn jongen een stuk spek onder den neus. 262 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

In bytsje en dat goed is better as folie en dat tsjoed. Een weinig en dat goed is beter dan veel èn dat slecht. Meest gezegd van spijzen en dranken. Oerdied is nearne goed as by diken en dammen. — Overmaat is nergens goed, dan bij dijken en dammen (water- keeringen). In goed baentsje hinget net oan 'e kloks-touwen — net oan 'e ring fen 'e doar. Een begeerlijk baantje hangt niet aan de klokketouwen — niet aan den ring der buitendeur. It is goed dat er fen dy kearel gjin jongen komme. — Het is goed dat die man geen nakomelingschap krijgt; hij is geen beminnelijk persoon. Min kin fen 't goede wol tofolle krije. Men kan van het goede wel te veel krijgen. Gezegd van lastigen overvloed. Ook van een patertje goedleven, die zijne gezondheid bederft. Koart en goed is dûbeld goed. Kort en goed is dubbel goed. Dat wit ik sa goed as de beste, — en de beste wit er neat fen. Dat weet ik even zoo goed als de beste (eig. de meest wetende) en deze weet er niets van. It moat bytiid kromje as dat in goed heak wirde scil. Dien boomtak moet men vroegtijdig krommen, zal er een goede haak uit groeien. De jonge deugniet moet zich spoedig beteren, zal hij een nuttig lid der maatschappij worden. In goed forsteander het mar in heal wird nedich. — Een goed verstaner behoeft slechts een half woord, — begrijpt gemakkelijk wat er bedoeld wordt, leest tusschen de regels. Dat is goed sa fier as 't rikt. Dat is goed zoover het reikt; niet te verwerpen, maar ook niet voldoende. Allike folie is goed to delen. Evenveel is gemakkelijk te deelen. Hy is dy 't er is; dy 't better binne, binne ek goed. Hij is die hij is, beteren dan hij zijn ook goed. Hij is juist niet iemand van de besten. Dat spint gjin goed jern. Dat spint geen goed garen. Die twee kunnen niet eendrachtig samenwerken of leven. Zij har- moniëeren niet. EN GEZEGDEN. 263

habbe. Ik hab him de kapittels foarlêzen. Ik heb hem de les gelezen. Ook: Ik ha him kapittele. Ik ha de stoarm fêstlein. Ik heb den storm vastgelegd, bezworen, de twist beslecht. Hy het altyd (hy is altyd mei) de malle ein boppe. — Hij heeft altijd zijn gek einde naar boven gekeerd, is steeds ge- neigd malligheid uit te kramen. Hy het net op sykheljen past. Hij heeft zijne ademhaling- verwaarloosd, is overleden. Ook: Pas mar op sykheljen, den hàldst it lang fol. Let maar op je ademhaling, dan houdt ge 't lang vol. Syn draek het gjin bôd genôch. Zijn vlieger kan niet stijgen; het hapert hem aan bedrijfkapitaal. Hy het mannich dûkelige daem oerwâdde. Hij is menige oneffene modderdam doorgewaad, heeft vele tegenspoeden te bestrijden gehad, — Dûkelige dammen sljuchtsje, moeielijkhe- den uit den weg ruimen. Vgl. Dl. II, 302a. Hy het in hâlding as in bosk woartels. Eene houding als een bos wortelen, onnatuurlijke, niet ferme houding. Hy het in bulte kwea stoffen by him. Letterl. hij draagt vele ziektestoffen met zich om; fig. hij deugt niet. As hy it blau stopjern net útfoun het, den is 't syn skild net. Heeft hij het blauwe sajet niet uitgevonden, dan is het zijne schuld niet. (Hij had het toch nooit kunnen uitvinden, als zijnde daarvoor te dom). Nije hearen habbe nije menearen. Nieuwe heeren hebben nieuwe manieren, gebruiken en voorschriften. Vgl Dl. II, 328,6. Hy het foar 'e broek hawn. Hij heeft voor de broek ge- had, geld verloren met het spel of den handel. Hy wol fiif fean for in jellen habbe en mar trije fean jaen. Hij verlangt vijf vierde voor een el en geeft liefst niet meer dan drie vierde. Van een hebzuchtigen behoudsman. Hja wolle dêr even en oneven for habbe. Zij vragen daar even en oneven (veel te veel geld) voor. 264 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

It is mei him: habbe, happe, hâlde. Het is met hem: hebben, happen, houden. Hij is zeer schraapzuchtig. Kloet wol habbe de wroet. (Oud). De kloet wil in den mod- der wroeten; 't is om 't geld te doen. Dy 't gewelt het dy brokt it. Wie Jt geweld heeft gebruikt het. Ironisch, van iemand die veel drukte maakt en heel weinig te bevelen heeft. Dy 't kar het lit him net hingje. Wie 't aan zijne keus heeft laat zich niet hangen. Hy het de swipe fen binnen. Hij heeft de zweep van binnen, is altijd werklustig, met inwendigen aandrang. Hja het de frellesykte. Zij heeft de freule-ziekte, waant zich ziek. Alles het syn foar en tsjin. Alles heeft zijn vóór en tegen, zijne goede en kwade zijde. Hy het de knoei wei. Hij heeft den knoei weg. Zijne ge- zondheid is geknakt; ook: zijne geldzaken zijn niet meer zuiver. — Hy het dêr in knoei fen krige. Hij heeft een gevoeligen neep, lichamelijk of geldelijk daardoor gekregen. Hy het in gisel en in brânmerk hawn. Hij heeft eene geeseling en een brandmerk gekregen, eens heerlijk gegeten en gedronken Dy 't hwet fortsjinnet moat hwet habbe. Wie iets ver- dient behoort iets te ontvangen. Half en half ironisch gezegd van iemand wien men iets onaangenaams aandoet omdat hij het er naar gemaakt heeft. Alle dingen habbe in bigjin en in ein, bihalven God en syn genade. — Alle dingen hebben een begin en een einde, behalve God en Zijne genade. Nou ha wy 't yet net hawn! Nu hebben we (het ware) nog niet gehad; nu zal er nog iets komen, dat al 't voorgaande overtreft. Meestal ironisch gezegd bij 't hooren van iets quasi verbazends. — Ook: Nou ha wy 't waer (het onweder) yet net hawn. Het ergste komt nog. Nou ha wy de proeve op 'e somme. Nu hebben we de proef op de som, het sprekend bewijs voor het ware of onware van iets. EN GEZEGDEN. 265

Fijannen to habben is gjin skande; mar gjinien frjeon to habben — dat is skande. Vijanden te hebben is geen schande, maar geen enkelen vriend te hebben is schande, Hy het de bokkeprûk op. Hij heeft de bokkenpruik op, verkeert in een norsche onhandelbare stemming. Al stoaren alle bidlers, den hie ik yet gjin koer. — Al stierven alle bedelaars, dan had ik nog geen (bedel)mand. Gezegde van een nietsbezitter, die geenerlei uitzicht heeft om ooit iets te kunnen erven. Dy 't in dou het siikket om in kauwe. Wie een duif heeft zoekt naar een kooi. Wenscht men te trouwen, men zoekt een woning. Vgl. Dl. II blz. 318a. Hy het riezel op 'e bûk. Hij heeft reuzel op den buik; hij is een man van geld. Hy is der by as de roeken. Hij is er bij als de kraaien. Waar voordeel te behalen is zorgt hij niet de laatste te zijn. Dat het in hopen heljen oan 'e klink. Dat geeft veel trekken aan de deurklink, er is veel aan vast (b.v. allerlei for- maliteiten) om de zaak tot een goed einde te brengen. Men het it slimmer mei de niten as mei de luzen — Men heeft het erger met de neten dan met de luizen. Onder- geschikte ambtenaars maken 't de burgers dikwijls lastiger dan de hooger geplaatste. hakken. Hy nimt (spilet) hakken op, Hij loopt snel. Ik kaem him nei op 'e hakken. Ik kwam hem dicht op de hielen, haalde hem bijna in, — bij een wedstrijd. Ook fig. b.v. met concurrentie. Hak siikket syn gemak. Een breekebeen maakt het zich gaarne gemakkelijk. Hy set de hakken yn 'e groun. Hij zet de hakken in den grond; zet zich schrap om zich te handhaven; zich tegen iets te verzetten. Hy is oan 'e hakken ta hôl. Hij is tot zijne hielen toe hol. Van iemand die gedurende eenigen tijd niet gegeten heeft en veel eetlust laat blijken. 266 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Hja het koarte hakken, hja fâlt maklik efteroer. Zij heeft korte hielen en valt alzoo gemakkelijk achterover. Gezegd van eene onzedelijke meid. De fammen nei de hakken sjên. De meisjes naar de hie- len zien, met verliefde blikken ze nakijken. Dat (hy) het neat (net folie) om- 'e hakken. Dat (hij) heeft niets (niet veel) om de hielen, is van weinig of geen be- teekenis. — Oudtijds had men schoenen met inwendig holle hielen, die gesloten en geopend konden worden, waarin men geld bewaarde, wanneer men op reis ging. — Holl. Het heeft niet veel om het lijf. Aanvulling van Dl. II, blz. 325,6. hâlde. Galge en rêd waerd him foarhálden. Galg en rad werd hem in het vooruitzicht gesteld, als bedreiging of om hem van een voornemen terug te houden. It spant om alle nesten waerm to halden, 't Is moeilijk alle nesten warm te houden, alle plichten naar eisch te vervullen. Elk hâldt syn protter for in lyster. Elk meent zijn uil een valk te zijn. Hy is fen halden. Hij is (een vriend) van behouden, houdt niet van uitgeven, laat zich niet gemakkelijk geld afpraten. Hy hâldt in slach om 'e earmtakke. Hij houdt een slag (van de lijn) om den elleboog. Hij zorgt gedekt te zijn, zegt niet alles wat hij weet. Hy hâldt syn wâl Op. Hij houdt zijn wal op, verdedigt zijn eer, vergoelijkt zijne fouten. Hy moat koart halden wirde, oars rekket er bûten 't Spoar. Hij moet kort worden gehouden (met den stijven teugel worden gereden) om niet buiten 't spoor te geraken. Iemand tot verkwisting geneigd moet schaars van geld worden voorzien. As de wál him ontgiet hâldt er him aan 'e flotgêrzen. Wanneer de wal hem ontgaat houdt hij zich aan het vlotgras; bij gemis van vasten steun zoekt hij zwakke hulp. Hy hâldt de tomme der op. Hij houdt den duim er op (op het geld); hij zorgt met ernst, dat er niet te veel wordt uit- gegeven. EN GEZEGDEN. 267

Dat is bihâlden smoar. Dat is behouden vet, bespaarde penningen. Meest van geld dat men meende te moeten uitgeven, maar zonder nadeel of ongerief kon behouden. hals. Hy helle my de sonde ta de hals út. Hij haalde mij de zonde den hals uit, maakte mij driftig en bracht mij aan 't vloeken. Ast dat dochste krigest my oan 'e hals. Als gij dat doet, krijgt ge mij aan den hals: ik zal dat niet toelaten. Dat is de hals net. Daar is de hals niet meê gemoeid. Het is geen groote (geldelijke) zwarigheid.

hân. It wirk fljucht (wol) him net troch de hannen. Het werk vliegt (wil) hem niet door de handen. Syn hán is to swier fâllen. Zijne hand is te zwaar ge- vallen; hij heeft te hardhandig gestraft. Hy moat mei izeren hânschoen oantaest wirde. Hij moet met ijzeren handschoenen worden aangepakt; streng worden behandeld, omdat hij onbuigzaam is. Mei de iene hân ynbarre, mei de oare hân wer útjaen. Het pas ontvangen geld dadelijk weer uitgeven. Ik ha mar ien pear hannen. Ik heb slechts één paar han- den, ik kan niet alles tegelijk doen; ook: niet werken voor twee. Immen de hannen stopje. Iemand de handen (vol) stoppen, met geld omkoopen ten behoeve van iets dat geen daglicht kan verdragen. Hwet in minskehân alear makke, kinne minskehannen ek brekke. Wat een menschenhand weleer maakte, kunnen menschenhanden ook breken. Dat bern bynt my de hannen. Dat kind bindt mij de handen, laat mij niet toe mij vrij te bewegen, zegt eene moeder die een klein kind te verzorgen heeft. Ook: Dy lytse is in hannebynder, die kleine is een han- denbinder. Dy jonge (dat fanke) komt my al aerdich yn 'e hannen. 7 268 FRIESCHE SPREEKWOORDEN Die jongen (dat meisje) komt mij reeds aardig in de handen, kan mij behulpzaam zijn bij mijn werk. Hy wasket syn hannen der ôf. Hij wascht zijne handen er af; onttrekt zich aan de zaak, wil er niets meer meê te doen hebben. Hy is myn twade hân. Hij is mijn tweede hand; mijn helper of plaatsvervanger zoo dikwijls ik hem noodig heb. hea. De iene ropt hea en de oare strie. De een roept hooi, dp ander stroo. Men weet er geen raad mee. Hy is oan 't hea ta. Hij is aan het hooi toe, op den oever des doods. Oudtijds werd een doode vóór het kisten op hooi gelegd, thans op stroo. Men moat net tofolle hea op 'e foarke nimme. Men moet niet te veel hooi op de vork nemen, niet te veel in eens willen doen. Hy het tofolle hea op 'e foarke nomd. Hij heeft meer ondernomen, dan hij ten uitvoer kan brengen, hetzij lichamelijk of geldelijk. Ook: Hy hellet tofolle hea oer'e balke. By hea en by gêrs, dat is twaris jiers. Bij hooi en bij gras, dat is tweemaal 's jaars ('s winters en 's zomers). Vgl. Dl. II, 322a. It onderste hea út de golle earst opfoerje, dat giet net. Het onderste hooi uit de mijt het eerst opvoederen, dat gaat niet. Voor de hand opwerken. It hinget er om as wiet hea om 'e skûte, Het (b.v. de kleeding) hangt er om als nat hooi om de schuit, lös, slap en ordeloos. In heabiezem wirdt in strontbiezem. Een hooibezem wordt een drekbezem. Een fat wordt wel eens een liederlijke vent, een ingebeeld jong meisje wel eens een sloerie, — als ze ge- trouwd is. Hy kriget syn hea raer thús. Hij krijgt zijn hooi slecht tehuis; hij oogst leelijke gevolgen van zijne spotzucht of andere onedele handelingen. Boontje komt om zijn loontje. Nou is 't tiid om 't hea yn to heljen. Nu is de gelegen- heid geschikt om handelend op te treden — om zijn slag te slaan. EN GEZEGDEN. 269

hel. Troch it fagefjur nei de hel. Door het vagevuur naar de hel. Na een leven vol tegenspoed eindelijk arm worden. Dat is allike folie as in flie yn 'e hel. Dat is even zoo veel als een vloo in de hel. Zooveel als niets. Vgl. Dl. II, 289a. Hy. Hy lukt oan 't koartste ein. Hij trekt aan het kortste einde (van het touw), hij is in de slechtste conditie; hij zal ten slotte de verliezende partij worden. In dezelfde beteekenis ook: Hy is yn 't neirinnen, in het naloopen — hij is achterop en zal, wat hij verloren heeft, wel niet kunnen herwinnen. Hy wol gjin bakseil lûke. Hij wil zijn zeil niet intrekken, den strijd niet opgeven, den twist niet bijleggen. Hy wirdt skoudere. Hij wordt geschouderd, met de schou- ders aangezien, men wil niets met hem te doen hebben. Hy het twa magen en gjin hert. Hij heeft twee magen en geen hart. Hij is een durfniet. Meest van een blooden vrijer gezegd. Hy lit him net maklik ride. Hij laat zich niet gemakkelijk berijden, is onhandelbaar als een nukkig paard. Hy bringt de tonger foar de bliksem. Hij brengt den don- der vóór den bliksem, maakt leven zonder noodzaak. Hy wirdt oer de hikkel helle. Hij wordt over den hekel gehaald, in zijne afwezigheid streng afkeurend beoordeeld. Hy doar op heale káns oan. Hij waagt het op, halve kans, op 't gevaar af van te verongelukken, Hy is in swalker yn 'e kjeld. Hij is een zwalker in de koude, door eigen onhandigheid in (belachelijke) ongelegenheid geraakt. Vergelijk: Hwet docht sa'n stumper yn 'e kjeld ? Hy keattet er mâl yn om. Hij werpt de kooten (waar kinderen mee spelen) vreemd door elkander; drijft zijne zaken zonder orde of regel. Hy leit op 't hok. Hij ligt op 't mesthok, heeft een lui en lekker leven. 270 FRIESCHE SPREEKWOORDEN Hy wol my dat djûr oansmarre. Hij wil mij dat duur aansmeren; tracht mij dat boven de waarde te verkoopen. Hy skout de flint. Hij schuwt de flint (schietgeweer), pakt zich weg- Hy skeart syn koarn grien. Hij scheert zijn koren groen, laat de vrucht niet rijpen. Hy het in forkearde broek oan. Hij heeft een verkeerde broek aan, nl. een broek met ledige zakken. Hij heeft geen geld op zak. Hy is by 't mak om ôf. Hij is bij het makke af, niet vol- komen vertrouwbaar; van een tuigpaard gezegd. Overdrachtelijk van iemand die onder de verdenking staat van niet al te eerlijk, ook wel ietwat diefachtig te zijn. Hy forweidet syn fé. Lettert Hij brengt zijn vee in een andere weide. Fig. Hij krabt zijn hoofd (wegens ongedierte). Hy het my in stikel stitsen. Hij heeft mij (met) een doorn geprikt, mij een leelijke poets gespeeld. Hy het in hopen fiven en seizen. Hij heeft wat vele vijven en zessen, is veeleischend en moeielijk te voldoen. — Ook: In hopen ennen en o-ën. Vele bezwaren en aanmerkingen te maken. Gedurig het vw. „en" gebruiken en dikwijls „o!" roepen. Hy bidt om wirk en tanket God as er 't net fynt. — Hij bidt om werk, maar dankt God als hij niets te werken vindt. Van een luiaard. Hy skermt yn 't wyld. Hij schermt in het wilde, spreekt of handelt in het onzekere. Hy tsjinnet wol stiefaer to wezen, sokke greate stikken snijt er. Hij diende wel stiefvader te zijn, zulke groote stukken snijdt hij. Ironisch, van een gierigaard. Hy driuwt mei in droege plasse. Hij drijft met een dro- gen schedel, kan met moeite zijne zaak staande houden. Hy siikket de wolf en fynt de grime. (Oud). Hij zoekt den wolf en vindt den grimmigen; hij gaat op kwaad uit en vindt erger. Hy skold him út oft er gjin turf heech wier. Hij schold hem uit alsof hij geen turf hoog (een nietswaardige) was. Hy is sterk boppe de skouders. Hij is sterk boven zijne schouders, een held met den mond, een onbeduidende grootspreker. EN GEZEGDEN. 271

Hy wirdt by de tomme heind. Hij wordt met eene be- krompen hand bedeeld — van geld of spijs. Hy is twisken hingjen en wierjen. Hy is tusschen hangen en verweêren; zoowat half geschikt. Weleer liet men de lijken der opgehangene misdadigers aan de galg verweêren. Vgl. Dl. Il 319a. Hy is sean en bret en omkeard en yet net noch. Op jaren van onderscheid is hij nog een domkop. Hy is in reed yn 't foar. Hij is een rit vooruit, heeft een rit meer gewonnen dan zijne tegenpartij. Hij is in de voorkans. Ontleend aan wedstrijden op schaatsen en met paarden. Hy het steun yn 'e rêch. Hij heeft ruggesteun, hulp en medewerking bij wat hij onderneemt of behartigt. Hy is by 't rêd om ôf. Hij is op het eerlijke af, niet vol- komen te vertrouwen. Hij loopt het rad (vroeger strafwerktuig) maar even mis. Hy het de strykstok oan 'e beam hinge. Holl. Hij heeft de lier aan gehangen, 't Friesche spreekw. ook meer algemeen in beteekenis van: Hij heeft het bijltje er bij neergelegd. Hy het al mannich okse kield. Hij heeft reeds menig os gekeeld, aan menig gewenschte zaak den stoot gegeven en ze helpen bevorderen. Hy is 't spoar bjuster. Hij mist het goede spoor, verkeert in dwaling (wat zijne zienswijze betreft) of: is op den dwaalweg geraakt — wat zijne leefwijze betreft. Hy het ljeaver in bytsje as in bult. Hij heeft (van iets goeds) liever weinig dan veel, — volgens de gewone opvatting; maar de bedoeling is: hij heeft liever een weinig dan een bochel. Hy het in iepen boarst. Hij heeft eene opene (gewonde) borst: hij is afkeerig van zwaar werk, hij is ietwat lui. Een trekpaard kan door lang aaneen in het gareel te loopen eene gewonde borst verkrijgen en is dan afkeerig van trekken. Hy lukt ljeafst mei sloppe silen. Hij trekt het liefst met slappe trekzeelen, als een lui trekpaard, dat er op uit is zijn nevenpaard alleen te laten trekken. 272 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

hier. Hja wolle net knipt wirde nei 't se hier ha. Zij willen niet worden geschoren naar ze haar hebben, niet betalen naar vermogen. Hy is yet yn 't poddehier. Hij is nog in het paddenhaar, een baardeloos jongeling. Het eerste dons van pas uitgebroede jonge vogels noemt men poddehier. Hy giet al nei de skearbaes, mar men wit yet net oftit hier of fear wilde scil. Hij gaat wel reeds naar den barbier, maar men weet nog niet of hij haar of vederen zal krijgen. Be- spotting van een baardeloos jongeling die zich reeds laat bar- bieren. Folie hierkes meitse in boarstel. Vele haartjes maken een borstel, vele kleintjes een groote. Hy sjucht troch 't hier as in kikkert troch 't flach. — Hij gluurt door zijne (haveloos neerhangende) hoofdharen als een kikker door het slootvlag. Hy het hier op 'e tosken. Hij heeft haar op de tanden (is geen baardeloos man); het ontbreekt hem niet aan moed. Dêr kriget er in griis hier fen. Daar krijgt hij een grijze haar van, zoozeer ergert hij zich. Hy (hja) het in wyld hier (of wylde hierren) yn 'e nekke. Hij (zij) heeft een wilde haar (of wilde haren) in den nek, is overdreven levenslustig, geneigd tot wildheid en uitspattingen. Hy hinget my yn 't hier. Hij hangt mij in de haren, be- vecht mij. Fig. Hij valt mij lastig met onophoudelijke tegen- spraak. Mishierrich, missinnich. Miskleurig van haar, mis (baloorig) van zin. Vale, muiskleurige, gele en vuilwitte paarden noemt men in Friesland mishierrich, afwijkend van haarkleur. Zulke paarden zijn gewoonlijk van vreemd ras (b.v. Hongaarsch of Poolsch) en veelal nukkig. Dy 't earlik is het hier yn 'e hannen. Wie eerlijk is heeft haren binnen in zijne handen. Menschen met haargroei binnen in de handen zijn er niet. Ergo!!! EN GEZEGDEN. 273 hin. As men grót iten het rinne de hinnen yen efternei. Als je gort hebt gegeten loopen de kippen je na. Voert ge iets opzienbarends uit, gij trekt de aandacht. Hy het hinnen toheale. Hij onderhoudt eens anders kippen voor de helft van het gewin. Spottend van iemand die niets uitvoert, zonder dat men weet waarvan hij leeft. Hinnen om 't sin, it skiten is 't gewin. Kippenliefhebberij geeft geen voordeel, wel vuiligheid. Vgl. Dl. II, 336b. In trou hin leit syn aeijen thús. Vgl. Dl. II, 337a. Hja kinne gjin hin forlieze. Zij kunnen geen kip verlie- zen. Zij hebben 't zoo bekrompen, dat het verlies eener kip reeds te bezwaarlijk is. Vgl. Dl. II, 340b. Hy is der by as de kjippen. Hij is er als de kippen bij, vlug er bij, als er iets valt te halen of te verdienen. Der is oproer yn 't hinne-iten. Er is oproer in het kip- penvoeder. Er is een onbeduidend opschuddingkje — vooral onder kinderen. Hy byt op 'e tosken as in dea hin op 'e loarte. Hij bijt op zijn tanden als een dooie kip op een drol. hynsder. Min moat gjin hynsder fen efteren beet krije. Men moet geen paard van achteren aanpakken. Hyngsteswit is in goed middel om gjin lest fen flieën to krijen. Paardezweet is een goed middel om geen vlooien te krijgen. Mei dat hynsder kin in âldwiif wol ride. Met dat paard kan eene oude vrouw uit rijden gaan. Het is dood-mak. As dat hynsder jo net ontfalt, it scil jo net ontrinne. Als dat paard u niet ontvalt, het zal u niet ontloopen. Het is mager en zwak. Hyngsteflêsk is djûr flêsk. Paardenvleesch is duur vleesch; het kost veel een paard, waarvan men veel vergt, goed in het vleesch te houden. Figuurl. wil 't zeggen: een gewone boer moet geen fraaie paarden houden om dikwijls uit rijden te kunnen gaan, 274 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

In hynsder is fen seizen klear as 't fjouwer goede poa- ten en twa goede eagen het. Een paard is van zessen klaar met vier goede pooten en twee goede oogen. Zie ook onder f aem. De man socht om 't hysder en hy siet er op. De man zocht zijn paard en hij zat er op. Hij was in de war. In mophoun kin wol in hynsder opfrette, as er der mar tiid ta het. — Een mopshond kan wel een paard opvreten, indien hij daarvoor slechts tijd genoeg heeft. Vgl. Dl. II blz. 338a. Hy is fen 't hynsder sketten. Hij is van het paard ge- schoten, zijne macht, zijne vrijheid van handelen is hem benomen. In blyn hynsder kin dêr gjin skea dwaen. Een blind paard kan daar geen schade doen. Gezegd van een armoedig, sober gemeubileerd woonvertrek.

hja.

Hja fjuchtsje om 'e lége doppen. Zij vechten om de ledige eierschalen. Erfgenamen of schuldeischers krakeelen om eene nietsbeduidende nalatenschap. Hja forwieten elkoar wyt en swart. Zij (twee kijvenden) verweten elkaar wit en zwart, allerlei leelijke dingen. Hja naeit mei in moandeis-tried. Zij naait met een maan- dagsdraad; met een zeer langen draad, die wel toereikend schijnt te zijn van maandagmorgen tot zaterdagavond. Hja habbe my hwet ôfliend en 't werombringen for- getten. — Men heeft mij iets afgeleend en het terugbezorgen vergeten. Ik ben bestolen. Hja bigjint to ierappeldreagjen. Zij begint de gekookte aardappelen af te gieten; schertsend voor: zij begint tranen te storten. Hja stjûre him fen de mûrre nei 't sket en fen 't sket nei de mûrre. Men zendt hem van den muur naar de schut- ting en van de schutting naar den muur. De rechtzoekende of inlichtingvrager.de wordt van den een naar den ander verwezen, zonder iets wijzer te worden gemaakt. EN GEZEGDEN. 275 hoed. It skeelt him onder 'e hoed. Het hapert hem onder den hoed; zijn verstand is niet helder. Hy wol my onder 'e hoed biflappe. Hij wil mij onder zijn hoed vangen; door list in zijn belang winnen, tegen mijne bedoeling. In hoed is for seis dingen goed. For rein en wyn en sinneskyn, for fliebyt en miggeskyt; en in skoer yn 'e nekke kin er ek bidekke. holle. It stiet immen net foar de holle skreaun hwet er útfierd het. Iemands oude zonden staan hem niet op het voorhoofd geschreven. Nei immens holle prate. Naar iemands zin praten. In holle as in einekoer. Een hoofd als een eendenkorf; ziekelijk, dik in doeken gewonden hoofd. Safolle hollen safolle sinnen, sei de deagraver, do smiet er de deahollen yn 'e bientsjekou; de iene rôlle hjir en de oare dêr. Vgl. Dl. II, 341. Hy het net folie brein yn 'e holle. Der is oars wol romte for (het hoofd is groot genoeg). Mar hwet brein wirde scoe is oan 'e earen forbrûkt. (Hij heeft groote ooren). Hy het in holle en dêr libbet er nei. Hij heeft een hoofd en daar leeft hij naar, hij volgt zijn hoofd. Swiget dyn mûle sa kriget dyn holle gjin bûle. Zwijgt uw mond (zijt ge voorzichtig in 't spreken) zoo krijgt uw hoofd geen buil (loopt ge geen slagen op). Dy twa rinne mei de hollen tsjin elkoar oan. De twee (stijfhoofden) komen met elkaar in botsing. Ik wol dy de holle net yn 'e skette lizze. Ik wil u het hoofd niet in den schoot leggen — mij voor u niet bukken. houn. Min moat de houn de stirt net ôfnimme. — Men moet 276 FRIESCHE SPREEKWOORDEN den hond den staart niet afnemen, eene zaak niet bederven uit bekrompenheid. Dêr houn, hest in bonke! — Daar hond, heb je een been. Aan een lomperd toegevoegd. Ús kat kin wol spinne, ús houn kin net breidsje. — Onze kat kan wel spinnen, onze hond kan niet breien, Ook te vertalen: Onze kat kan wol spinnen, onze hond kan netten breien (netbreidsje). De houn kriget wol ris in bien dat him net tatocht wier. Een hond krijgt wel eens een been dat niet voor hem bestemd was. As malle hounen los komme giet it op in biten. Als ruwe honden los komen gaan zij bijten. (Domme lomperds zijn gevaarlijk als zij boos worden). Doch altyd hwet rjucht is, sels tsjinoer in houn. — Doe altijd wat recht is, zelfs tegenover een hond. Smyt gjin bonken foar trochfoerre hounen; hja binne forgees wei. Beenderen, voor doorvoede honden geworpen, zijn verloren voor niets. De greate houn komt út it hok, — Der brekt ien út it tichthús. — De groote teen breekt door de kous. Greate hounen bite elkoar net. Groote honden bijten el- kander niet. Lieden van hoogen staat bedekken liefst elkanders fouten en euveldaden. Kommedearje de houn en blaf sels. Kommandeer den hond en blaf zelf. Tegen iemand van wien men geene bevelen wil ontvangen. Hy het in libben as in houn yn 't skieppehok. Hij heeft een leven als een hond in het schapenhok; niet benijdenswaardig. In dea houn oan in izeren keatting. Een doode hond aan een ijzeren ketting. Eene schuldvordering die men nooit betaald zal krijgen. De houn bljuwt altyd foar de stirt, it mei komme sa 't komt. De hond blijft altijd vóór zijn staart. De hoofdzaak blijft altijd hoofdzaak; wordt deze goed behandeld dan komt alles terecht, trots alle bezwaren. As der ien houn blaft bigjinne se allegearre. Als er één EN GEZEGDEN. 277 hond blaft beginnen ze allen. Komt er een geroep van iets, dan gaan alle menschen er aan meedoen. Hy is houn yn 'e tsjerke. Hij is hond in de kerk, eene verachte en teruggestootene in het gezin. Dat stiet as in houn sonder stirt. Dat staat als een hond zonder staart: zeer onbevallig, er ontbreekt iets aan. As alle hounen "my oanblaffe bin ik er ôf. Als alle hon- den mij aanblaffen — alle schreeuwers tegen mij opstaan — ben ik ten einde raad. Sit de stirt yn 'e houn of de houn yn 'e stirt? —Antw. De stirt sit oan 'e houn. Volksaardigheid. hout. Hy háldt him oan in driuwhout fêst. De drenkeling houdt zich vast aan een drijvend hout. Hy driuwt op syn eigen houtsje. Hij drijft op zijn eigen houtje (schip), is een onafhankelijk man, drijft zijn zaakje met eigen geld. Der moat in heelhoutsje yn. Daar moet een heelhoutje in, die twist moet worden bijgelegd. hûd. Hy het yl op 'e hûd. Hij heeft eelt op zijn huid; hij is ongevoelig voor vermaning of bestraffing. Hy is der mei de hele hûd ôfkomd. Hij is er heelshuids afgekomen; heeft er geen schade bij geleden, eig. geen slagen opgeloopen. hûs. Der leit in leaden dak op dat hûs. Er ligt een looden dak op dat huis. Het is met hypotheek bezwaard. Dêr is hy net fen thús. Daar is hij niet voor tehuis te vinden; hij is er afkeerig van. It hûs hinget yn touwen. Het huis schijnt in touwen te hangen (bij buitengewone drukte en beweging in huis). Dat giet boppe de huzen. Dat gaat boven de huizen; uit- stekend, boven verwachting. 278 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Ik wol myn skoen nei hûs bringe. Ik wil mijne schoenen naar huis brengen, nl. de schoenen die ik aan heb. Aardigheid voor: Ik wil naar huis gaan. ien. Stopje fjouwer sokken yn in sek, skodsje se den goed troch elkoar — en ho'n ien komt er den earst wer ût? In minnen-ien. •— Stop vier van dat soort in een zak, schud ze dan goed door elkaar, wat voor een zal er dan 't eerst weer uit komen? Een gemeentje. Zij deugen allen even weinig. Sitte dy twa ljue togearre op in hús en hja rôlje beide ta gelyk er ôf, den komt er in minnen-ien earst op'e groun. Zitten die twee samen op een huis en zij vallen tegelijk naar beneden, dan komt er een gemeentje het eerst op den grond terecht. De iene mei in kou stelle en de oare mei net oer 'e hikke sjên. — De een mag een koe stelen, de ander mag niet over 't landhek zien. In den een ziet men veel door de vingers, in den ander niets. As der ien skiep oer 'e daem is folgje der mear. — Is er één schaap over den dam dan volgen er meer. Voordoen vindt navolging. Ien kin allinne nin raei meitse. Iemand kan alleen geen rij vormen. Dat is ien: Hwet kostet it honderd? Dat is er een: Wat kost het honderdtal? Niet veel bijzonders. De iene syn eart is de oare syn foer. Wat de een af- dankt, daar kan de andere zich meê voeden. Hy is in besten-ien oan 'e krebbe. Hij is een beste aan de krib, een baas in het eten. Hwet de iene net wit, dat wit de oare. Wat de een niet weet dat weet de ander. Trouwen is gjin ienmînske wirk. Trouwen is geen werk dat door- één mensch kan worden uitgevoerd. — Dat is gjin ienminske wirk wordt ook gezegd bij de ontdekking van in het geheim uitgevoerd kwaad, dat blijkbaar voor één persoon ondoenlijk was. EN GEZEGDEN. 279

Dêr 't ien wêze moat, dêr binne tsîen, sei baes, enjage de protters út 'e hage. Waar niet meer dan één behoeft te zijn, daar zijn er wel tien, zeide de baas en verjaagde de spreeu- wen uit de heg. — Er is bij alles te veel mededinging. Gjin ien is sonder skobben. Niemand is zonder schubben = gebreken. Men kin net alles oer ien kaem skeare. Men kan niet alles over een en denzelfden kam scheren, niet alles naar den- zelfden maatstaf behandelen of beoordeelen. Dêr 't ien weikomt is, dêr kinne mear wei komme. — Waar één vandaan gekomen is kunnen meer vandaan komen Gezegd als een jong echtpaar nog slechts één kind heeft. Hy spout in swevelstok yn tsienen en jowt in goune út yn ienen. Op kleinigheden erg zuinig, bij grootere uitgaven soms verkwistend. Vgl. Dl. II, blz. 421, onder. It komt op ien stjonkende pikelhearring net oan. — Eén stinkende pekelharing (nietswaardige) meer of minder — dat schaadt niet veel. Hy smyt it iene troch 't oare. Hij gooit het een door het ander, betaalt schulden met geld, dat hij anders behoorde te gebruiken en houdt zóó, op onzuivere wijze, zijne zaken gaande. As men ien heart, den heart men de helt. Hoort men slechts één (der twistende partijen), dan hoort men de helft, komt men niet achter 't ware der zaak.

Hs.

Yn 't jier fen trijbotsens, do 't de nochteren keallen op 't iis dounsen. In het jaar van anderhalven stuiver, toen de nuchtere kalvers op het ijs dansten. Sechje. Vgl. Dl. II, 356£. Men moat yen net mei stompe redens op glêd iis bijaen. Men begeve zich niet met ongesiepen schaatsen op glad ijs. Vgl. Dl. II, 3456. — Ook: Hy doar him net op glêd iis jaen. Hij vertrouwt zich niet voldoende om op de zaak in te gaan. As 't op áld iis friest is 't gau sterk. Wanneer het op oud ijs vriest, is het spoedig sterk. Ligt, er na eenige dagen dooiweer, nog ijs in het water, dan zal dit bij terugkeerende 280 FRIESCHE SPREEKWOORDEN vorst weldra weer sterk zijn. — Raakt eene liefdebetrekking af en wordt zij na verloop van tijd weer aangeknoopt, dan volgt eerlang het huwelijk. Hy stiet op iennachts iis. Hij staat op ijs van eenen nacht — dus niet op vasten grond. Zijne onderneming heeft veel kans van te mislukken. In bulte siis, in bulte iis. Veel sijsjes, veel ijs. Ziet men in den laten herfst veel sijsjes vliegen, dan is er veel wintervorst te verwachten. Volksmeening. — Siis wordt gezegd voor sijsjes (syskes) in massa, evenals mûs voor muizen en fisk voor visschen in massa is. Hy is yet mar heitsje — gjin heit. Hij is nog maar va- dertje — geen vader, omdat hij slechts dochters heeft — geen zoons. Hy is alheel fen 't kjetting. Hij is geheel ontketend, geeft zich aan uitbundige vroolijkheid over. De miette to roaijen is kostlik. De maat te ramen is kostelijk. Dêr is er kjel fen towekker wirden. Daar is hij van uit den slaap opgeschrikt. Zijn vertrouwen is geschokt door het lijden van nooit verwachte schade. Al is de rôk skjin fage, der skûlet faek in skoërde krage. Al is de rok rein geschuierd, er schuilt dikwijls een gescheurde kraag. Schijn bedriegt. It is oan alle einen to koart. Het is aan alle einden te kort, er is veel meer schuld dan tegoed. Hy is ek al oan 'e forkearde kant fen 'e fyftich. Hij is reeds ouder dan vijftig jaar. Dat is in kandatus sonder birop. Een kandidaat (voor den predikdienst) zonder beroep. Overdr. Een (niet meer jonge) vrij- ster zonder minnaar. Hwet need is 't? Spin ik net sa hâld ik myn flaechs. Wat nood? Spin ik niet zoo behoud ik mijn vlas. De jaech-line is yn 'e tiis rekke. De paardenleidsels zijn in wanorde geraakt. Er is verwarring ontstaan. EN GEZEGDEN. 281

Der is gjin spyn oan to bifinen. Alles aan hem (of zijn werk) is degelijk. Spyn = de ongave randen aan onbewerkt timmerhout, waarvan bewerkt hout niet altijd voldoende gezui- verd is. Dy 't net sêd is moat him mar sêd tinke. Wie nog niet verzadigd is (van den maaltijd), moet maar denken (zich ver- beelden) dat hij het is. Dêr 't neat is forliest de keizer syn rjucht. Waar niets is valt niets te halen, zelfs met recht en wetten niet. Dat is in stilswijende kondytsje. Eene stilzwijgende con- ditie, een algemeen erkend gebruik, waaraan ieder zich heeft te houden. Oanwenst is de twade natuer. Gewoonte is de tweede natuur. Syn pasboard is teikene. Zijn paspoort is geteekend; hij zal zijn ontslag krijgen. Allike folie is effen. Evenveel is even. 't Is better binydde as biklage. Het is beter benijd te worden dan beklaagd. Dêr is in frjemde hoanne op'e matte. Er is een vreemde haan in het kippenhok; een ongeoorloofde minnaar bij eene ge- huwde vrouw. Dat is goud fen in skelling it poun. Dat is goud van dertig cents het pond; verguld koper. Dat is de koartste klap. Dat is het kortste en beste wat men doen kan. Der is wol smoarch wyt en wol skjin swart. Er is wel vuil wit en rein (zuiver) zwart. Wat rein heet — of behoort te zijn — is het niet altijd en iets onoogelijks kan wel deugdelijk zijn. Hy is swier to rissen. Hij is zwaar in het opheffen; moeie- lijk van zijne plaats te krijgen: niet gemakkelijk tot iets te be- wegen of over te halen. Dat is in roune O. Dat is eene ronde O, een duidelijke zaak, eene zuivere redeneering. Hy is skjin oan 'e heak. De slager heeft geen vleesch meer aan den haak, zijne voorraad uitverkocht. Fig. alles is op, 280 FRIESCHE SPREEKWOORDEN vorst weldra weer sterk zijn. — Raakt eene liefdebetrekking af en wordt zij na verloop van tijd weer aangeknoopt, dan volgt eerlang het huwelijk. Hy stiet op iennachts iis. Hij staat op ijs van eenen nacht — dus niet op vasten grond. Zijne onderneming heeft veel kans van te mislukken. In bulte siis, in bulte iis. Veel sijsjes, veel ijs. Ziet men in den laten herfst veel sijsjes vliegen, dan is er veel wintervorst te verwachten. Volksmeening. — Siis wordt gezegd voor sijsjes (syskes) in massa, evenals mus voor muizen en fisk voor visschen in massa is. Hy is yet mar heitsje — gjin heit. Hij is nog maar va- dertje — geen vader, omdat hij slechts dochters heeft — geen zoons. Hy is alheel fen 't kjetting. Hij is geheel ontketend, geeft zich aan uitbundige vroolijkheid over. De miette to roaijen is kostlik. De maat te ramen is kostelijk. Dêr is er kjel fen towekker wirden. Daar is hij van uit den slaap opgeschrikt. Zijn vertrouwen is geschokt door het lijden van nooit verwachte schade. Al is de rôk skjin fage, der skûlet faek in skoérde krage. Al is de rok rein geschuierd, er schuilt dikwijls een gescheurde kraag. Schijn bedriegt. It is oan alle einen to koart. Het is aan alle einden te kort, er is veel meer schuld dan tegoed. Hy is ek al oan 'e forkearde kant fen 'e fyftich. Hij is reeds ouder dan vijftig jaar. Dat is in kandatus sonder birop. Een kandidaat (voor den predikdienst) zonder beroep. Overdr. Een (niet meer jonge) vrij- ster zonder minnaar. Hwet need is 't? Spin ik net sa hâld ik myn flaechs. Wat nood? Spin ik niet zoo behoud ik mijn vlas. De jaech-line is yn 'e tiis rekke. De paardenleidsels zijn in wanorde geraakt. Er is verwarring ontstaan. EN GEZEGDEN. 283 Dat is gans in skaed. Dat is een schaduw van belang. (Dat lijkt heel wat). Van een grooten breeden man, met groote jas en grooten hoed. Salich is de besitter. Zalig is de bezitter: gelukkig hij die iets heeft wat een ander misschien nooit zal verkrijgen. Hy is útpipe. Hij is uitgepiept (uitgeslapen), geen piepjong vogeltje meer. De brúne piper is de beste. De bruine peper is de beste. Gezegd om eene brunette te vleien. Hja is in efterôfplanke. Zij is een achterafplank (plank van de minste soort bij den timmerman). Van een leelijke oude vrijster. It is oft hy yn kramtriedden hinget. Het is alsof hij in kramdraden hangt; hij lijkt wel een marionet. Dat is mear gelok as wysheit Dat is meer geluk dan wijsheid, hij heeft het meer aan het toeval dan aan zijn verstan- dig overleg te danken. — Eig. hij handelde dwaas, maar is er boven verwachting goed afgekomen. Hy is so fluch as in dartien, de feertiende is er niks by. Stadfr. Hy is to gau út 'e Rie. Hij is te spoedig uit den Raad, te voorbarig of voortvarend; de zaak is nog niet voldoende afge- handeld. — Do wie 'k gau út 'e rie. Toen was ik spoedig tot een besluit gekomen. — Wy moatte mar gau út 'e rie wêze. We kunnen niet sammelen, maar moeten spoedig be- sluiten. Hy is dêr foar opstrûpt. Hij is daarvoor opgestroopt; teruggedeinsd of bezweken. It is better fen in sûre apel to biten as fen toarst to forsmachtsjen. 't Is beter van een zuren appel te bijten dan van dorst te versmachten. Vgl. Dl. II, 283A. Hy is my to nei om to priisgjen en to goed om to lekjen. Hij is mij te na verwant om een oordeel over hem uit te spreken, hetzij goed- of afkeurend. It is hingjen en barnen. Het is hangen en branden, voor: 8 284 FRIESCHE SPREEKWOORDEN spoedeischende drukte, waarbij ieder haastig in de weer moet. Ook: It barnt op 'e neil, het brandt op den nagel. De boarch is ontset. De burcht is ontzet, er is redding ge- daagd, de vurige wensch vervuld. Ook: Leijen is ontset. As omke wei is, den is moaike der yette. Is oom weg, dan is tante er nog. Niemand is onmisbaar. Dat is in ierripe. Dat is een vroegrijpe, een te vroeg gebo- ren kind, ook een kind dat kort na het huwelijk wordt geboren. Dyn sjerp is op. Uwe stroop is op. Gij hebt het uwe er van genoten; het aangename, voordeelige is voor u er af. Hy is mei in swevelsprikke oanstitsen. Hij is met een zwavelstok aan te steken, zeer prikkelbaar, lichtgeraakt, spoedig op te winden, gemakkelijk aan te vuren tot ijver voor eene zaak. Sokken dêr is men mear mei as der o m forlegen. Men is meer met dezulken (nietsnutters) dan er om verlegen. Hy is forkâlden. Hij is verkouden. Fig. in ongelegenheid gekomen. — De boel is forkâlden. De zaak is niet gezond. Dat is in streek troch de rekkening. Dat is een streep door de rekening, een onverwachte teleurstelling, die het ont- worpen plan verijdelt. Tarieden is 't heale wirk. Toebereidselen te maken is 't halve werk. Eene koe is yn 't tarieden, wanneer zij aanstalten maakt om een kalf te werpen. Overdr. Hy (hja) is yn 't ta- rieden. Maakt aanstalten om tot iets over te gaan. Meest van trage personen. Hy is goed troch de moster helle of feugele. Hij is goed door de mosterd gehaald, wel gedrild en geoefend in het werken. Moed forlern is alles forlern. Moed verloren is alles ver- loren. Dy is oer de prikke breide. Die is over een houten brei- pen gebreien (dit geeft grof breiwerk), buiten echt geboren. Dat is in bitter drankje. Holl.: een leelijke pil om te slikken. Omtrint is yet mar heal. Omtrent, bijna is nog maar half. Dêr is de west yn. Dat is geweest, het behoort tot het verleden. Ook: It wezen is der yn. EN GEZEGDEN. 285

Dat is: Kyk er fen dinne. Dat is: Kijk er van daan. Het werk is in orde, degelijk zoo 't behoort. It is skjin op en krap sêd. Alles opgegeten en schaars verzadigd, een schrale maaltijd. Ook gezegd als men zijn in- komen altijd opgebruikt en nauwelijks weet rond te komen. Ook : skjin op en skraech genôch. Potskippers-swit is djûr. Het zweet van potschippers is duur. Potschippers worden steeds versleten voor luiaards eerste klas. It. It rib (de krêbbe) hinget dêr heech. De ruif (de voeder- krib) hangt daar hoog. De tafel is daar schraal. It measte wirk is by de groun en 't klimmen net for- bean. Het meeste werk is bij den grond en het klimmen niet verboden. Troost voor kort opgeschoten persoontjes. It blinkt as in dove koal (yn turffet) by nacht. Het blinkt als een dove kool (in een turfvat) bij nacht. Vgl. Dl. II, 376a. It hele spil hirddraeft nei de moanne. Dat geheele zaakje of vermogen harddraaft (gaat snel) naar de maan — met allerlei iiefhebberijen. It beart as in firt op in bonge. Het maakt een (wanklin- kend) geluid als een feest op een blaas vol wind. It dûrret fen iwichheit ta amen. Dat werk duurt tot ver- velens toe lang. It gappet mear as 't byt. Het gaapt meer dan het bijt. Vgl. Dl. II, 348a. It is allike lang as 't breed is. Het is even zoo lang als breed. Hoe men het neme of uitvoert, het komt altijd gelijk uit. It héle spil sa 't rydt en fart. Het geheele gedoe met al zijn aan- en toebehooren. It is dêr altyd de swiete fal-yn. Het is daar altijd de zoete inval; ieder is daar welkom. Gezegd van lieden, die, naar 't algemeen oordeel, te gul zijn in het onthalen van ieder die hen maar even komt bezoeken. ite, iten. Dat skeelt iten en steanlitten. Het verschil is zoo groot, dat men 't een gaarne eet, maar 't ander liefst onaangeroerd laat. 286 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

Dat is iten om yn 't tsjuster to iten. Spijs om in het duister te worden gegeten, omdat ze er niet lekker uitziet. Dat is oars best iten, mar der is sa'n âldsulversmaek oan. Dat is wel zeer goede kost, maar er is zoo'n oudzilver- smaakje aan. Het kost te veel geld. Hja wolle my roet yn 't iten dwaen. Ze willen roet in mijn eten doen, ze trachten mijn levensgeluk te bederven. Dat iten is my 't gapjen net wirdich. Die spijs is mij het gapen niet waard; slechte kost of eene spijs waar men niet van houdt. (Spinaezje is my it gapjen net wirdich.) Gear iten tynt net út. Gare spijs dijt niet uit, eet er dus maar gerust den buik van vol. Better de mage bidoarn as 't iten. Beter de maag bedor- ven dan de spijs. Vgl. Dl. II, 296,6. Min kin alles net for sûker opite. Men kan niet maar in alles genoegen nemen. Koal is. kost, waerm moat men se ite. Dat stiet yn 'e bibel. Kool is kost, warm moet men ze eten. Dat staat in den bijbel. Min kin de koeke net op-ite ear 't se forlotte is. Men kan de koek niet eten vóór ze verloot is. Men moet afwachten wiens eigendom zij wordt. Dy jonge yt him in oardeel. Die jongen eet zich een oor- deel. Hij eet overmatig veel. Grommelt dy it liif of hest grót iten? Rommelt je de buik of heb je gort gegeten? (Tegen iemand die een knorrige bui heeft). Hy het al beane mei him iten. Hij heeft reeds boonen met hem gegeten, met hem te doen gehad. Iten to min, de kok op 'e tafel. Is er bij het middagmaal spijs te weinig, dan moet de kok (of kookster) op tafel. Ite hwet de kok skaft. Eten wat er wordt opgedischt, niet kieskeurig zijn. Ook: Ik bin altyd soun; ik yt hwet de kok skaft. Alles bekomt mij wel. Yt in bak mei sjippe op, den kinst skûmbekje. Eet een EN GEZEGDEN. 287 beschuit met zeep, dan kunt ge schuimbekken. Tergend gezegd tegen iemand, die zich om eene kleinigheid erg boos maakt. Sa sâlt ha'k it noait iten. Zoo zout heb ik het nooit ge- geten — zoo erg nooit gehoord. Als er iets buitensporigs wordt verteld — of gelogen. As fammen of jonge frouljue folie bôlleplaskes ite, den krije se tsjokke boarsten. — Eten meisjes of jonge vrouwen veel kapjes van wittebrood, dan krijgen ze dikke borsten.

jaen. Dêr wol ik dy wol in briefke fen jaen. Daar wil ik je wel een briefje (schriftelijke verklaring) van geven, dat durf ik je te verzekeren. Hy wol fiiffean for in jellen ha en net mear as trijefean jaen. Hij wenscht 5/4 voor een el te ontvangen en niet meer dan 3/4 uit te meten. Hij is zeer zelfzuchtig. Vgl. Dl. II, 330b. Hwet hy jowt ha 'k ljeaver yn 'e skeppe as yn 'e hân. Wat hij geeft heb ik liever in den schep dan in de hand. (Hij geeft niets weg dan zijne uitwerpselen). Fen syn jaen scil nimmen fet wirde. Van zijn geven zal niemand vet worden — omdat het uiterst weinig is. Dat jout de trochslach. Dat geeft den doorslag, legt zoo- veel gewicht in de schaal, dat het de eindbeslissing der zaak tengevolge heeft. Hâld hwet en jow hwet, sa meiste jouwer bliuwe. — Houd iets en geef iets, zoo moogt ge gever blijven. Flyt jout nin byt as de iel dy ontglydt. Vlijt geeft niemen- dal als de gevangen paling je uit de handen glijdt. In lette Peaske jowt ek in lette Pinkster. Een late Paasch geeft ook een late Pinkster. Wie laat met zijn werk begint krijgt laat gedaan. Hy jowt raer gûd op. Hij ontlast zich van (braakt) leelijke stoffen. Fig. Hij braakt in zijne verstoordheid harde, ruwe taal uit. It joech dêr hirde nuten to kreakjen. Het gaf daar harde noten te kraken, er ontstond verschil (twist) omtrent zaken van beteekenis. 288 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

jild. Ast sonder jild op reis gietste pisje de hounen tsjin dy oan. — Gaat ge zonder geld op reis, dan wordt ge door de honden bepist, — ondervindt ge overal minachting. Altyd mei 't ryk op 'e dyk, den rekket it jild to siik. Altijd met zijn geheelen rijkdom op den weg, dan geraakt het geld zoek. Vgï. Dl. II, 381b. Ha de âlden jild, den wirde de bern lui en de berns- bern earm. Hebben de ouders geld, dan worden de kinderen lui en de kleinkinderen arm. Hy seit folie dêr 't de lommert gjin jild op jowt. — Hij zegt veel waarop de lombard geen geld leent. Zijne praatjes verdienen geen vertrouwen. It jild zit him altyd oan 'e hânnen fêst. Het geld zit hem altijd aan de handen vast, hij geeft het ongaarne uit. Jild kin men alle kanten mei út. Met geld kan men naar alle kanten heen, op allerlei manieren terecht. Hy mocht wolle dat er syn jild yn in biskiten doekje hie. Het ware wenschelijk voor hem, dat hij zijn verkwist of nutte- loos uitgegeven geld in een vuil doekje had. Voor de moeite van het reinigen had hij het dan weer in bezit. Al kinste neat, it jild makket dy great. Al kunt ge niets, het geld maakt je groot. Tsjin nest it jild en 't jiîd dy net, den bist earm al likest great. Dient gij het geld, maar het geld u niet, dan zijt gij arm al schijnt ge groot. Hy (hja) is fierder mei 't jild as mei de tiid. De dienst- bode heeft van zijn jaarloon reeds meer in voorschot ontvangen, dan hij volgens het verloopen gedeelte diensttijd te vorderen zou hebben. Hy liket syn jild gram to wezen. Hij schijnt op zijn geld vergramd te zijn, zoo nutteloos en onbezonnen geeft hij het uit, It stûrjild makket de kou cijûr. Het stuivergeld maakt de koe duur. Verschillende op iets komende kleine onkosten be- dragen dikwijls meer dan men gerekend heeft. Vgl. Dl. li, 353a. EN GEZEGDEN. 289

Dat jild dêr kinst nei fluitsje. Dat geld daar kun je naar fluiten, je bent het kwijt. Jild jout frostân, sei de abbekaet en hy liet him foarút bitelje. Geld geeft verstand, zei de advocaat en liet zich voor- uitbetalen. Hy het earst syn jild en do him sels forsûpt. Hij heeft eerst zijn geld en toen zich zelf verdronken. Vgl. Dl. II, 351a. It jild fljucht yen troch de hannen. Het geld vliegt iemand door de handen; b.v. bij het besturen eener huishouding. It jild rint de frouljue troch de fingers as 't wetter troch in ielbodde. Het geld loopt de vrouwen door de vingers als het water door een aalkaar. Hy sit yn 't jild as de kikkerts yn 't fear. Hij zit in het geld als de kikkers in het gevederte. Hij is een kale jakhals. De grappen binne 't jild wirdich, — den het min 't sjên forgees. De grappen zijn 't geld waard, dan heeft men 3t kijken voor niets. Zie Dl. Il, 352Ä. Dêr kin er jild út smeije. Daar kan hij geld uit smeden, munt uit slaan. Safolle kearen as de kwartel yn 'e rogge efter inoar ropt, safolle gounen scil de rogge dat jier jilde. Zoovele malen de kwartel in het roggeveld achtereen slaat, zoovele gul- dens zal datzelfde jaar de rogge (per mud) opbrengen. Hy sit sa fêst oan 't jild as de divel oan 't kwea. — Hij bemint het geld even zoo sterk als de duivel het kwaad. It wiif moat him it jild út de hannen melke. De vrouw moet haar gierigen man het huishoudgeld uit de handen melken ; hij geeft slechts kleine bedragen in eens.

jonge, jong. Dy jonge waechst op for 't tichthús. Die jongen groeit op voor het tuchthuis. Hij is ondeugend en zijne opvoeding wordt verwaarloosd. Der is jonge griente oan 'e merk. Er is jonge groente aan de markt. Een aantal netgekleede jonge meisjes op straat. 290 FRIESCHE SPREEKWOORDEN

De jonge widdou bringt griente oan 'e merk. Zij betoont zich trouwlustig. In jonge isfoartgjin man. Een jongen is niet in eens een man. As jonges op mânljue's brilhuzen komme fâlle se der troch. Als jongens op mannen-brilhuizen (privés) komen vallen ze er door. Willen jongens mannenwerk doen, dan mislukt het. Zoo ook wanneer nulliteiten iets willen uitvoeren wat flinke mannen vereischt. Stjûrt men in jonge út, men kriget in jonge wer thús — of hy moat lang weibliuwe. Zendt men een jongen uit, men krijgt een jongen weer terug — of hij moet lang uitblijven. Vgl. Dl. II, 290a. It skelden sit dy jonge los yn 'e bek. Het schelden zit dien jongen los in den mond; hij is spoedig gereed met schelden. Hy stiet dêr as in jonge dy 't syn draek ôfknipt is. — Hij staat daar als een jongen wiens vliegerlijn is doorgeknipt. Nou komt er romte om 'e hird, sei de jonge, do 't syn heit en mem beide stoarn wieren. Nu komt er ruimte om de haard, zeide de jongen, toen zijne beide ouders waren ge- storven. It iene is sa gau net oer of 't oare is der wer, sei de jonge, — jister stoar ús mem en hjoed ús baerch. — Het eene (ongeluk) is nauwelijks gebeurd of 't andere is er weer, zei de jongen, gisteren stierf onze moeder en vandaag ons zwijn. It is swier partij, sei de jonge, en hy laei onder. — Het is een zware kamp, (eig. de twee kampers zijn aan elkander gewaagd), zei de jongen, en hij lag onder (zijn bevechter). Sokke ein-aeijen! sei de jonge, en hy brocht de boer hyngstefigen. Zulke eend-eieren! zei de jongen, en hij bracht den boer (zijn baas) paardevijgen. Sa lang as heit sa poepe kin het er gjin gefaer, sei de jonge. Zoolang is de man goed gezond. — Zoolang hij zooveel, waar geld voor noodig is, kan uitvoeren, zoolang is hij niet arm. jongeljue. Dy jongeljue scille botsen by botsen lizze. Willen trou- wen gaan. EN GEZEGDEN. 291

Jongtroude ljue meije de earste pear jier wol op 'e braeks-wâllen. Jonggetrouwden dienen niet dadelijk in ruime omstandigheden te komen. — Braeks-wâllen, de wallen van een braakliggend bouwland, waarop de ploegpaarden in de rust- uren grazen, maar niet voldoende voedsel vinden. Dy jongeljue habbe al hwet foarút arbeide. Dat jonge bruidspaar heeft reeds wat vooruit gewerkt. De bruid is zwanger kaert. Ik scil jo de kaert útlizze. Ik wil u de kaart verklaren, de zaak duidelijk maken. It wierret my yn 'e kaert. Het weert mij in de kaart, het loopt mij mee. Dat is in tsjustere kaert. Dat is eene duistere kaart, eene zaak waarvan men het rechte niet vat. Immen yn 'e kaert loere. Iemand in de kaart kijken, op onedele wijze bespieden. Hy leit de kaert mar iepen. Hy spilet mei de iepene kaert. Hij legt de kaart maar open. Hij speelt met de open kaart; hij geeft duidelijk opening van zaken, vertelt alles zonder eenige terughouding. (Wordt vervolgd.) Ter nagedachtenis aao Ir, Ph. van üom

Buiten hetgeen hij deed in de maatschappij ten opzichte van het Recht en het Onderwijs, het Provinciaal en het Staatsbestuur, heeft Mr. Philippus van Blom zijn ijver en werkkracht tot in hoogen ouderdom besteed aan de vak- ken, waarmede het Friesch Genootschap zich bezighoudt. Hem als zoodanig te gedenken is iets dat ik gaarne heb aanvaard, waar ik hem jarenlang mocht waardeeren in verband met zijne bemoeiingen ten bate der tegenwoordige Friesche taal; intusschen heb ik hem persoonlijk eerst in het laatst zijns levens leeren kennen, zoodat omtrent zijnen vroegeren levensloop gevoeglijk voorafga wat een zijner ambtgenooten daarover heeft gezegd, waartoe mij door de familie van Blom welwillend de gelegenheid werd geopend. Toen Mr. Ph. van Blom op T7-jarigen leeftijd zijne be- trekking als lid van den Hoogen Raad had nedergelegd, deelde de voorzitter van dat College, Mr. F. B. Coninck Liefsting in eene uitvoerige rede o. m. aangaande het leven van den afgetredene het volgende mede: „Op 16 Augustus 1824 geboren en zoon van Notaris Jan Gelinde van Blom, een geacht ingezetene van Drach- ten, zou hij aanvankelijk tot notaris worden opgeleid en was hij op het kantoor zijns vaders werkzaam. Later, eerst op zijn 20ste jaar, kwam de lust bij hem op om in de rechten te gaan studeeren. Voor het eerste onderricht in de klassieke talen had hij daarbij groote moeilijkheden te overwinnen. Voor het nemen van privaatlessen in het Latijn, Grieksch, Hoogduitsch en Geschiedenis had hij dagelijks tweemaal een uur afstands te voet af te leggen, Mr. Pu. VAN BLOM (omstreeks 1884). TER NAGEDACHTENIS AAN MR. PH. VAN BLOM. 293 wat ook door zijne ouders niet ongunstig werd geoordeeld voor zijne aanvankelijk zwakke gezondheid, waarvoor zij krachtige beweging in de frissche lucht en verdere lichaams- oefening een noodzakelijk vereischte achtten. Onder de leiding van den geleerden predikant Buisman te Boorn- bergum bracht de ijverige leerling het weidra zoover, dat hij in 1848 ^et vrucht de Akademische lessen te Gronin- gen kon volgen, waar hij op 27 Juni 1853 tot juris utriusque doctor werd gepromoveerd. Als advocaat te Heerenveen gevestigd werd hij reeds op 19 Juni 1857 benoemd tot rechter-plaatsvervanger, om op 20 Juni 1864 als rechter in die Rechtbank plaats te nemen. Hij had een zeer drukken werkkring, daar hij als lid der Provinciale Staten ook een werkzaam aandeel had in de behartiging der Provinciale belangen, en daaren- boven in 1865 door het kiesdistrict Dokkum werd afge- vaardigd als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Daarbij kwam, dat hij als oudste rechter ve!e jaren het voorzitterschap der Rechtbank had waar te nemen, daar de president door zielsziekte voortdurend verhinderd was zijne taak te vervullen. Bij dat alles kwamen de vele bemoeiingen als districtsschoolopziener, welke betrekking gedurende 15 jaren door hem met groote belangstelling en ijver vervuld is. Het is geen wonder dat de vele uiteenloopende belan- gen, die te behartigen waren, eindelijk te overstelpend bleken, en vond van Blom zich in 1871 gedrongen het lidmaatschap der Tweede Kamer neder te leggen. Na het overlijden van den president werd hij op 23 April in diens plaats benoemd. In November 1880 werd hij door het kiesdistrict te Sneek weder candidaat voor de Tweede Kamer gesteld en gekozen, en hij bezweek voor den aan- drang zijner medeburgers, inzonderheid van zijne ambt- genooten in de Rechtbank, die hem de waarneming der gewichtige landsbelangen zoo gemakkelijk mogelijk wilden maken. Bij de nauwgezette vervulling zijner ambtelijke plichten 294 TER NAGEDACHTENIS AAN en van het lidmaatschap der Tweede Kamer van de Staten- Generaal, aan welke werkzaamheden hij ook de vijfjaren voor zijne benoeming tot raadsheer in onzen Raad op 15 October 1885 een belangrijk aandeel nam, bleef van Blom niet alleen de praktische rechtsgeleerdheid beoefenen, maar wijdde hij ook zijne krachten aan de geschiedenis der rechtsbeginselen vooral in de provincie Friesland, en in het algemeen aan de Friesche geschiedenis. Niet min- der verdienstelijk heeft hij zich gemaakt voor de Friesche oudheidkunde, en hij is een der beste kenners van de Friesche taal". Aan dit laatste kan worden toegevoegd dat hij bij die kennis van het Friesch tevens eene warme genegenheid voor die taal voelde, eene liefde die hem bijbleef zoolang hij daartoe de krachten mocht behouden. Door geldelijke opoffering zoowel, als door ijverig voor die taal werkzaam te blijven, heeft hij die goede gezindheid betoond. Toen hij (reeds geruimen tijd eerelid) tot groot genoegen der aanwezigen in 1907 en 1908 te Leeuwarden nogmaals de jaarlijksche vergadering van het Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse bijwoonde, deelde hij mij terloops mede dat zijn geneeskundige raadsman hem omstreeks 1901 voor de beslissing stelde, zijne betrekking van raads- heer in den Hoogen Raad op te geven, öf zijne mede- werking bij het samenstellen van het Friesch Woorden- boek te staken, en dat hij daarop ter wille van het Friesch tot het eerste besloot. Een goed bezoldigde post werd dus door hem opgegeven ter wille van de Friesche taai- bevordering, die zijn steun ten zeerste kon gebruiken, maar hem daarvoor geldelijk niets had in te brengen. Het is waarlijk een geval van toewijding, waarop de aan- dacht mag gevestigd worden. Zijn ijver en bekwaamheid ten opzichte van het Friesch werden door deskundigen als Waling Dijkstra en Onno Harmens Sytstra ten volle erkend. Hij leverde zelfstandig werk, en hij mag als de vader der tegenwoordige Friesche spelling beschouwd worden, daar hij reeds in zijne lezing MR. PH. VAN BLOM. 295 van 1860 over dat onderwerp de grondslagen aangaf, waarop de commissie van 5 leden uit voornoemd Selskip in 1876/79 die spelling heeft vastgesteld. Wat hij in het Friesch schreef of zeide, vloeide ge- makkelijk daarhenen, al heeft hij op letterkundig gebied slechts weinige bijdragen geleverd. Zijne beschrijving van den hooitijd in ons gewest nu en voorheen, met verkla- ring van het woord „ongetiid", verdient in eene verzame- ling of bloemlezing van Friesche geschriften herdrukt te worden. Taalkunde evenwel was bij hem hoofdzaak, en door zijne Spraakkunst van 1889 (op voorstel van den heer J. van Loon Jz., en namens het Selskip uitgegeven) heeft Mr. Ph. van Blom het werk voortgezet, dat met het regelen der spelling in 1876/79 was aangevangen: het mogelijk maken van eene regelmatige beoefening der taal, zooals aan elke beschaafde nieuwere taal ten deel valt, het doen verdwijnen van eene jarenlange verwarring, die op het lezen en schrijven van het Friesch niet alleen, doch ook op het letterkundig voortbrengen in die taal niet anders dan nadeelig kon werken. Verder was hij (van den beginne af) gedurende bijna 30 jaren lid van de Commissie van Toezicht op het Friesch Woordenboek, een toezicht waarbij tevens met volle recht van medewerking mag gesproken worden, en dat door hem tot een paar jaren voor zijn dood is waargenomen. Hij overleed op 13 April 1910 te 's Gravenhage, en werd den 18en dier maand te Langezwaag begraven, waar de voorzitter van het Selskip, de heer C. Wielsma, terecht zijne groote ver- diensten ten opzichte der Friesche taal in 't licht heeft gesteld. Ook Geschiedenis en Oudheidkunde waren vakken, waarmede Mr. Ph. van Blom — wat Friesland betreft — zich dikwijls heeft bezig gehouden. Op duidelijke en onderhoudende wijze gaf hij zijne mededeelingen daar- over ten beste. Wat hij dienaangaande schreef, werd nauwkeurig aan hem bekende werken en andere gegevens getoetst. • Vele jaren zocht hij zijne bronnen bij Friesche, 296 TER NAGEDACHTENIS AAN MR. PH. VAN BLOM. Nederlandsche en Latijnsche schrijvers, en verder uit den aard der zaak bij Von Richthofen, die alles te samen genomen op zijn gebied nog niet geëvenaard werd; sedert 1892 wordt dit onderzoek echter belangrijk uitgebreid wat Duitsche schrijvers betreft, waaronder deskundigen van den eersten rang als Giesebrecht, Moritz Heyne, Mommsen, Pertz en Waitz meermalen voorkomen. Het pleit voor volharding, indien men op 68-jarigen leeftijd zijne bron- nenstudie nog dermate vermeerdert als hier het geval was. Na verscheidene kortere bijdragen van zijne hand schonk hij ons ten slotte in 1900 zijne „Geschiedenis van Oud- Friesland", naar de meest vertrouwbare bronnen bewerkt, waarin hij gegevens uit zijne vroegere geschriften, voor zoo- ver zij tot het jaar 1000 loopen, mede heeft opgenomen, en waarin na zorgvuldig overleg met tal van fabeltjes omtrent Frieslands oudsten tijd gebroken wordt. Ofschoon . Jhr. Mr. J. A. Feith en anderen des schrijvers meening omtrent het bestaan der Friesche potestaten niet deelen, is het overigens te wenschen dat Mr. van Blom's boek veel geraadpleegd worde, en de verdichte verhalen, welke over de oudste geschiedenis van ons gewest nog steeds in zwang zijn, gaandeweg minder in omloop zullen blij- ven. Doordat genoemd werk afzonderlijk verkrijgbaar is, kan men zich gemakkelijk omtrent de verbeteringen in deze op de hoogte stellen. Elders zal worden herdacht, hoe Mr. Ph. van Blom zich op ander gebied onderscheidde. Doch wat hier vermeld werd geeft reeds voldoende aanleiding, zijne nagedachtenis dankbaar in eere te houden.

VEENWOUDEN, P. DE CLERCQ. 28 Febr. 1911. LIJST DER GESCHRIFTEN van Mr. PH. VAN BLOM betreffende Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Samengesteld door P. de CLERCQ te Veenwoudcn en G. POSTMA te Murmerwoude.

1846. De lokkige Boer, in Frysk dicht, 3 blds. Frysk Almanak for it jier 1846 (allinnich dat jier forskynd, en útjown to Ljouwert by de Widdou M. van den Bosch). 1850. Hinne en Hinke, in Scotsk folksliedtsje forfryske, 2 blds. Friesche Volksalmanak voor 1850; Sneek, van Druten en Bleeker, 1849. 1860. Thinzen oer 'e Spelwize fen 'e Frysce Tael, foar- laezen yn in miene gearkomste fen it Selscip foar Frysce tael- en Skriftenkennisse, 17 blds. De Vrije Fries, tijdschrift uitgeg. door het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oud- heid- en Taalkunde, dl. IX; Leeuw., G. T. N. Suringar, 1862. 1863. De âlde Friske Wetten oer de Sédiken, in 't liacht der skiednis biskôge, 42 blds. Utjown thruch it Selskip foar Friske Tael en Skriftekennis; Liowerd, H. Kuipers, 1863. 1865. Fraech fen Mr. Ph. van Blom en Antwird fen G. Colmjon, de sêft-koarte o ef u oangeande, yn De Friske Freech-al, nûmer 1 en 3, 2 X 4 blds. Iduna, Friske Rim end Unrim, (jierliks yn jeften) útjown fen 't Selskip foar friske tael end Skriftenkennisse; Liowerd, H. Kuipers, 1865.

1877. Forslach en Foarstel, 15 blds. \ prjnte fen 1878. Oarde Forslach en neijer Foarstel, [selskipswegen. 15 blds. ) 1879. De Fryske Boekstavering, in hantlieding for hwa yn 't Frysk skriuwe wolle, 51 blds. Hearrenfean, N. A. Hingst. 1879. Trije skriften fen de Staveringskommisje út it Selskip for 298 LIJST DER GESCHRIFTEN.

Fryske Tael en Skriftenkennisse, bineamd yn syn miene gearkomste fen 1876 en bisteande út de hearen J. van Loon Jz., Mr. Ph. van Blom, Waling Dykstra, H. G. v. d. Veen, G. Colmjon. 1880. Dr. J. H. Halbertsma, foreare helt for Fryske tael en Fryske sin. Foarlêzing, halden by 't úntbleatsjen fen de Earestien for Dr. J. H. Halbertsma, yn 'e gevel fen syn bertehûs to Grou, de 28 Maeije 1879, 43 blds. Forjit my net!, tydskrift útjown fen it Selskip for Fryske Tael en Skriftenkennisse; Apeldoarn, N. A. Hingst, 1880. 1881. De Dorpsgemeenten in Friesland, 107 bldz. De Vrije Fries a. v., deel XIV; Leeuwarden, H. Kuipers, 1881. 1885. Ongetiid (nou en alear), 13 blds. \ Friesche Volksalmanak 1886. De Gravinneweg, 44 bldz. f voor die jaren; Leeu- 1887. De Gravinneweg (naschrift) 6 bldz. ( warden, A. Meijer, firma 1888. De Middelzee, 36 bldz. ) H. Kuipers «J.G.Wester. 1889. Beknopte Friesche Spraakkunst, 179 bldz. Joure, R. P. Zijlstra (later Sneek J. W. Muller, firma H. Pijtter- sen Tz.; thans Leeuwarden, R. van der Velde). 1889. In Wirdke op 'e krityk fen Dr. Buitenrust Hettema oer de Beknopte Friesche Spraakkunst yn For Hûs en Hiem, Tiidskrift for it Fryske Húsgesin, 1889, 3e Jefte. Dit andert fen 9 blds. stiet yn Forjit my net! (al earder neamd) for 1889; de Jouwer, R. P. Zijlstra.

1892. De XVII Keuren en De Vrijheid Friesche Volksalmanak der Friezen, 45 bldz. voor die jaren; Leeu- 1895. Wat de Terpen ons leeren, 51 bldz. warden, Meijer & 1899. Potestaten in Friesland, 41 bldz. Schaafsma.

1900. Geschiedenis van Oud-Friesland (tot omstreeks het jaar 1000), 318 bldz. De Vrije Fries a. v., deel XIX, en ook afzonderlijk uitgegeven door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Leeuwarden, Meijer & Schaafsma. Verhaal van het ontstaan van den gedenkpenning op de vrijverklaring van Amerika in 1782.

Den 15en Juli 1910 werd in het gouvernementshuis te Leeuwarden eene gedenkplaat onthuld ter herinnering aan het feit, dat de Friesche Staten, bij besluit van 26 Februari 1782, het eerst van al de geunieerde provinciën, aan hunne Gecommitteerden ter Staten-Generaal opdroe- gen het daarheen te leiden, dat John Adams als gezant van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zou worden erkend. J) ') Men vindt het besluit in „De Nieuwe Nederlandsche Jaar- boeken, enz." te Amsterdam, 1782, blz. 396. Zie over het feit zelf: „Frieslands voorgaan bij de erkenning van den Noord- Amerikaanschen Staat", door Mr. P. C. J. A. Boeles, in de Leeuwarder Courant van 12 Juli 1909, no. 161, 2e blad. Verder: „Frieslands houding in betrekking tot de onafhankelijkheidsver- klaring van Noord-Amerika, 1782", door N. J. Waringa, in het Leeuwarder Nieuwsblad van 15 en 16 Juli 1910, no. 514 en 515, en: „De erkenning van den Noord-Amerikaanschen Staat door de republiek der Vereenigde Nederlanden", door Dr. F. G. Slot- houwer in de: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 3e reeks, dl. VII, (1893) blz. 146. 9 300 HET ONTSTAAN Deze gedenkplaat, in brons met eikenhouten lijst, werd geschonken door de „De Witt Historical Society of Tomp- kins County", en is versierd met de wapens der Ver- eenigde Staten, Nederland, New-York, Friesland, Leeuwar- den en Ithaca en met het zegel van de Historical Society. Het opschrift is als volgt: Memorial of gratitude. At Leeuwarden in the States of Friesland Februari 1782 the first vote was taken wich led to the recognition of the independence of the United States of America by the Republic of the United , erected by the De Witt Historical Society of Tompkins County of Ithaca N.Y. A. D. 1909. De heer W. Elliot Griffis van Ithaca, buitengewoon lid van het Friesch Genootschap, had aan het bestuur van dat genootschap verzocht deze plechtigheid te willen regelen. Het bestuur wendde zich daartoe tot heeren Gedeputeerde Staten dezer provincie, die in de vestibule van het gouver- nementsgebouw eene plaats aanwezen, waar de plaquette kon worden aangebracht; en zoo werd ook verder in gezamenlijk overleg de huldebetooning der Amerikanen voorbereid. De heer Griffis, met echtgenoote en zoon en eenige vrienden daartoe overgekomen, droeg het gedenkteeken op den bepaalden dag met eene geestdriftvolle rede op aan het bestuur dezer provincie. *) Na afloop der plechtigheid werd een bezoek gebracht aan het Friesch Museum, waar eene tentoonstelling ge- organiseerd was van geschriften, prenten en penningen, betrekking hebbende op het te herdenken feit. z) Een

') De Leeuwarder Courant van 16 Juli 1909, no. 165, geeft in een artikel „Amerika's hulde aan Friesland" een volledig verslag van de plechtige inwijding der gedenkplaat. 8) Het zijn de daar tentoongestelde ontwerpen voor den ge- denkpenning geweest, welke aanleiding gaven tot het schrijven van dit opstel. VAN DEN GEDENKPENNING. 301 diner, aangeboden door den Voorzitter van het Friesch Genootschap Mr. W. J. van Weideren baron Rengers, besloot de feestelijkheid. De Friesche landdag van 1782 was met zijn besluit van den 26en Februari, dat gelijk stond met de erkenning van Amerika als vrijen staat (onafhankelijk van Engeland), de Staten der andere gewesten voor. Spoedig volgden de Staten van Holland hun voorbeeld. In April d. a. v. gingen de Friesche Staten nogmaals voor door hunne medewer- king tot eenen afzonderlijken vrede met Engeland te weigeren. Met groote geestdrift werden deze besluiten door de patriotschgezinde Friezen begroet en vooral te Franeker uitte die zich onder de professoren en studenten der hoogeschool. Doch ook in de hoofdstad waren er velen, vooral onder de gegoede kooplieden, die met deze regee- ringsdaden zeer waren ingenomen, al toonde men die vreugde op minder luidruchtige wijze. In de laatste helft der 18e eeuw bestond er te Leeuwar- den eene Vereeniging onder de kernachtige zinspreuk: „Door Vrijheid en IJver", waartoe een 36-tal gegoede bur- gers, kooplieden en reeders, behoorde. Daaronder waren vele Doopsgezinden. Men weet, dat deze van de regeering waren uitgesloten. Het doel was handelsondernemingen en speculatiën op touw te zetten. Men importeerde bijv. tarwe uit Koningsbergen, zout uit San Lucar (in Spanje) enz. Ook nam men zaken van publiek nut ter hand, als het droogmaken van plassen en zelfs eene onderlinge assurantie van Friesche schippers tegen de rooverij van den koning van Marocco, e. d. Doch toen door den oor- log met Engeland aan den handel veel schade werd be- rokkend door het prijsmaken der schepen, werd men ontevreden; en ofschoon het oorspronkelijk niet het doel der Societeit was, duurde het niet lang of men bemoeide zich ook met de politiek. Men critiseerde de landsregee- ring als te laks en te weinig doortastend, en zoo kreeg 302 HET ONTSTAAN de Vereeniging „Door Vrijheid en IJver" eene tamelijk sterk geprononceerde patriotsche tint. De vergaderingen waren geheim. *) De besluiten der Staten van Friesland van het voorjaar van 1782 hadden de volkomen toejuiching en sympathie ook van deze Vereeniging, en aan dit gevoelen wenschte men in het openbaar uiting te geven door het schenken van eenen gedenkpenning aan die Staten „ter eeuwige memorie aan de cordate, volwijze en den Vaderlande zoo heilzame besluiten". Men vond zich daartoe „geanimeerd en uitgelokt door de Ingesetenen van Holland in verschei- dene Steeden, die, hoe ongewoon de verrigtingen van dien aart, door hunne plichtmatige dankadvissen aan hunne Leeden van Regeeringen zijn voorgegaan". De Societeit wenschte zich echter vooraf te overtuigen of deze hulde, dit bewijs van goedkeuring, door de Staten zou worden aangenomen. Op een request daartoe den 8en Mei 1782 aan de Staten verzonden, antwoordden deze reeds den 16en: „Dat de Heeren Staaten betuigden een sensible genoegen te nemen in dit geblijk van trouwe en toegenegenheid, door de Societeit, als Haare Ingesetenen betoond, en het verzoek, ten Requeste gedaan allesins voor aangenaam hielden". Naar aanleiding van dit gunstig antwoord hield de enthousiaste President der Societeit Wopke Wopkens eene van bombast gloeiende lofspraak op het edel gedrag der Friesche Staten. Het archief van die Vereeniging is voor een goed deel *) De stemming over nieuwe leden geschiedde met erwten en boonen. 30 April 1772 was besloten: „dat iemand wordende voorgesteld, aan elk der praesente leeden zal worden gegeven een Ort, en een Boon. En dat door de Boonen voor, en door de Orten zal worden tegengestemt, en bij aldien bevonden word dat bij de stemming meerder Orten dan bonen zijn gevallen, zoodanige geproponeerde zal worden gehouden niet nominabel te zijn". VAN DEN GEDENKPENNING. 303 in het bezit van het Friesch Genootschap, en daaraan ont- leenen wij onze gegevens. Dezelfde bron werd geraad- pleegd door den beschrijver der medaille, den heer Mr. J. Dirks. Men vindt het stuk afgebeeld en beschreven in het 8e vervolg op Van Loon, pi. 55, no. 572. Daar wordt alles medegedeeld, wat betrekking heeft op de beteekenis van den penning, doch de wijze waarop hij is ontstaan wordt niet vermeld. Aangezien de ontwerpen en de schets- teekeningen voor deze medaille in het archief aanwezig zijn, besloten wij de historie van het ontstaan van dit gedenkstuk mede te deelen. Het komt toch uiterst zelden voor, dat men in staat is na te gaan alle veranderingen en verbeteringen, welke worden aangebracht, vóórdat het begrip van eenen penning tot ontwerp en het ontwerp tot werkelijkheid wordt. Tot dit gedeelte van de quaestie zullen wij ons bepalen.

Toen men meende de Staten vooraf te moeten raadple- gen, bleek het ook noodig aan dat college een plan, een begrip, eenen indruk te geven van de voorstelling der me- daille, welke zou worden aangeboden. In het request van den 8en Mei gaf men eene omschrijving van den beelde- naar, en toen de Staten dit blijk van goedkeuring aan- vaardden, was de Societeit harerzijds ook streng gebonden aan dat ontwerp. Wij nemen die beschrijving woordelijk over uit het verzoekschrift. Zij is de basis, waarop alle ontwerpen steunen. Ze luidt aldus: „Zij (de Societeit) had een esquisse, een rauw ontwerp, daartoe geconci- pieert, dat aan de eene kant zoude gezet worden het Wapen van Friesland, vastgehouden door een hand, koo- mende uit een wolk, met deeseiof diergelijke inscriptie. „Aan de Staaten van Friesland, ter dankbaare nagedagte- nisse van de Landsdagen in Febr. en April 1782, toegewijd door de Societeit „door Vrijheid en IJver". Inhoudende dus eenen algemeenen aplause op alle de Besluiten op deeze Twee Landsdagen genomen, Terwijl aan de andere kant meer special konden worden gedistingueert, de twee 304 HET ONTSTAAN Gevallen, het algemeene Vaderland het meest interessee- rende, waarin UwEd.Mog. aan de Staaten der andere Pro- vinciën zijn voorgegaan en die daarom verdienen als op den voorgrond geplaatst, het meest vooruit te komen; het aannemen namelijk van den heer Adams, als minister van de Vereenigde Staaten van Noord-America bij deesen Staat; en het afwijzen (der Russische mediatie tot het aangaan) van eenen separaten Vreede met Engeland; sinnebeeldig te vertoonen door een Vries naar den Ouden en caracte- risticquen trant der Vriesen gekleed, gevende zijne Regter- hand aan den Noord-Americaan, als bewijs van Vriendschap en Broederschap, terwijl hij met zijn Slinkerhand afwijst den Vreede hem door den Brit aangeboden, als Verders met zoodanige gepaste bijvoegselen en sinnebeeldige ver- cieringen als de Societeit misschien het gevoeglijkst aan de Vindinge van den medailîeur zoude kunnen overlaaten. De Societeit had wel gewenscht er ook iets te kunnen bijvoegen, als een spreekend bewijs der algemeene goed- keuringe van UwEd.Moges gedrag opzigtelijk en met be- trekking tot den Hertog van Brunswijk, veldmaarschalk over de Legers van den Staat *), doch zij vreesde daar door te veel te zullen particulariseeren en gevaarte loopen van aan minweldenkenden gelegenheid te geeven, r.:n door captieuse aanmerkingen, haar gedrag, eerder stcekende en pasquillant, dan dankbaar en welmeenende, gelijk het in waarheid is, te doen schijnen".2)

a) Het feit waarop hier wordt gezinspeeld is,dat: den llenMaart 1782 de Staten van Friesland in eene missive aan Prins Willem V wezen op den algemeenen haat „tegens den Persoon en het Ministerij van den Hertog van Brunswijk" en den Prins verzoch- ten „dien heer te willen persuadeeren om zich uit de directie van zaken te onttrekken en zich uit de Republiek te retireeren". Zie deze missive en het antwoord in de Ned. Jaarboeken, 1782, blz. 399—405, en het wederantwoord der Staten op blz. 989. s) în de notulen der vergadering van 22 April 1782, waarin het medailleplan het eerst werd besproken leest men: „Dat ook ets particuliers ter applause strekkende van H.Ed.Mog. gedrag VAN DEN GEDENKPENNING. 305 Ziedaar in groote lijnen de grondidee voor den gedenk- penning. Het moet worden erkend: de Societeit voert eene voorzichtige politiek. Wij zullen gelegenheid hebben op te merken, dat men zich angstvallig heeft gehouden aan dit eerste plan. Wij richten nu, 't is de 16° Mei 1782, onze schreden ter comparitiekamer op de Nieuwestad te Leeuwarden. De zetel van de Societeit „door Vrijheid en IJver" is in de herberg „'t Zwart Kruis", van A. de Rijk, tegenover de Langepijp aldaar. Om eene langwerpige tafel, op de boven- zaal, zitten 27 van de 35 leden. Zij zijn bij voorafgaande aanzegging tot deze vergadering opgeroepen. Wij moesten eigenlijk spreken van 35 in plaats van 36 leden, want de heer Roelof Storm, mede-vroedschap dezer stede, is van wege het medaillebesluit uit de Vereeniging getreden, be- tuigende „dat hem de vrijheid van Amerika geen oortje kon scheelen".l) Er wordt dapper gepraat en gerookt, de gouwenaar is voortdurend in werking en hult deze brave vaderlanders in eene wolk van tabakssmook. De wijn wordt op tafel gezet.2) Zoodra onze oogen wat aan de atmosfeer ge- wend zijn, kunnen wij het gezelschap overzien. De meesten zijn in blauwen of zwarten rok, bont zijden kamizool en kuitbroek. Sommigen houden hun driekanten steek op het hoofd, anderen toonen hun staartpruikje met twee rollen. Allen dragen een halsdoek van hagelwit neteldoek, en zwarte zijden kousen, 't Is een deftige, ernstige club. opzigtelijk den Hertog op de medaille voorkwam, als dat hij b.v. van den Vries over den schouder met verachtinge wierd aan- gezien. Dit voorstel gedeclineerd om voorzigtige redenen". J) Ook Christoffel Bisschop schijnt tegen het besluit te zijn geweest, doch is later van inzicht veranderd. 2) Den 4™ Juni 1772 was besloten: „De Casteleijn te zeggen wijn te houden van Marcon te Amsterdam, alsmede van Keima, ieder apart genoteert om daarop van de Heeren hunne verkiezing te kunnen worden geordoneerd. 306 HET ONTSTAAN Midden voor de tafel zit de kregele, ambitieuse Wopke Wopkens, oud-kapitein, le directeur of president; aan zijne rechterzijde de secretaris Marten van der Veen. Links van den voorzitter bemerken wij den 2en directeur Tjaerd van der Walle, en zoo volgen de anderen naar vaste rij: Albert Wartna, Klaas Gorter, Jentje Cats, Christoffel Bisschop, Hein van Wicheren, Jacob de Haan l) enz.; allen dragers van thans nog te Leeuwarden zeer bekende en geachte namen. Uit de aanteekeningen van den secretaris vernemen wij over het door de heeren verhandelde, het volgende: „Op den 16en May 1782 de Societeit vergaderd zijnde naar voorgaande aanzegginge; is geproponeert geworden op welke manier, nu het consent daartoe door de Ed.Mog. Heeren Staaten der Provincie is ingekomen, de voorge- nomene Medaille op den spoedigste en bestvoegelijke wijze zal worden in gereedheid gebragt; En is daarop geresol- veert geworden met eenparige stemmen, dat er vier Heeren Leden zouden worden gecommitteerd, om provisioneel te bevorderen, dat er eene nette, welgeinventeerde tekeninge van gemaakt werde, en zulks in maniere deese gecom- mitteerden bestvoeglijkst zullen vinden, 't welk gedaan zijnde, alsdan nader ruggespraak te houden met de Socie- teit, opdat alsdan dientenevens verder kan worden over- dacht, zooals de Societeit alsdan zal meenen te behoren, dog zal bij deese te makene teekeningen moeten worden in acht genomen, dat de daarna te makene medaille niet valle buijten de Termen, in welke men daarvan een denk- beeld ten requeste aan de Ed Mog. Heeren Staaten heeft opgegeven. Waarop in rondvraginge gebragt zijnde, wien men tot gecommitteerden stelden; zijn daartoe genomi- neert de nagemelde Leeden als: W. Wopkens, T. v. d. Walle, H. Balk 2), Dr. U. Cats. ") Jacob de Haan was de grootvader van moederszijde van Mr. Jacob Dirks. De volledige ledenlijst vindt men in het opstel van den heer Waringa. ') Waarschijnlijk Hermanus Balk, koopman in ijzer, gestorven 2 Jan. 1807, ligt in de Westerkerk alhier begraven. VAN DEN GEDENKPENNING. 307 Aldus gedaan in dato voors, ter presentie van 21 pre- sente Leeden, in kennis van mij als secretaris M. v. d. Veen". Deze commissie aanvaardde hare taak, en elk der leden schijnt een ontwerp van den penning te hebben gemaakt en ingediend. Drie dezer wel „geinventeerde" schetsen zijn in het archief bewaard gebleven. Wopkens, de oud-kapitein,]) die vrij zeker beter praten kon dan teekenen, heeft het niet verder gebracht dan een ruw krabbertje (zie beneden) van de keerzij der medaille; van het zinnebeeldige der voorzijde gaf hij enkel de be- schrijving.

Ontwerp voor de keerzijde der medaille, geteekend door den heer Wopkens. 't Sinnebeeldige — stelt hij zich aldus voor: „Een Vries naar den Ouden trant met een hooge hoed; wijde broek; korte Rok; en Manteltje; de schoenen toegestrickt, heb- bende een baardtje, en twee moustaches, steunende tegens

'} Een brief met dankbetuiging voor den penning van den heer J. L. Huber, op Schatsenburg onder Dronrijp, is geadres- seerd aan: den heer W. Wopkens, Old capitein ter Recherche op de Gragtswal buiten Leeuwarden. 308 HET ONTSTAAN een zuijl, waarop Vrijheid, ter Regter van deselve een Noordamericaan (zooals men die gewoon is te verbeelden) houdende de Slinkerhand op een vierkante pijlkoker, waarop de woorden algemeen congres en waarin 13 pijlen, ter Slinkerhand een Engelschman, naar den hedendaagschen trant gekleed, hebbende in zijn regterhand een Palmtak; en in zijn slinker, dien hij een weinig agterwaards en als bedektelijk houd, handboeijens. Voor den amerikaan lig- gen de boeijens welke hij ontworsteld is los op de grond. Voor den Vries ligt een Leeuw, die als ontwakende zijn hoofd opbuirt, en een hond die bij den Engelschman staat, met de tong uit den bek, en de staart tusschen de beenen, aangrijnst. De Vries geeft zijn Regterhand aan den Amerikaan, en wijst met zijn Slinkerhand af de Vrede Palm hem door den Engelschman aangeboden".

Ziedaar het ontwerp Wopkens. Aan eene spreuk of omschrift is niet gedacht. De ijverige president heeft er alleen over gepeinsd, zijne gedachten in beeld te omschrij- ven. Hij vergat, dat ook de oningewijde en de nakome- ling uit den beeldenaar het doel en de beteekenis van de medaille moeten kunnen opmaken. Dat de allegorie moet wezen eene tegemoetkoming aan het verstand van den beschouwer, en ze dus duidelijk en begrijpelijk moet zijn, is niet bij hem opgekomen. Een groep bestaande uit een Fries in kleeding naar ouden trant, een Amerikaan met pijlkoker, een wilde dus, en een Engelschman in moderne kleedij, met een olijftak in de hand. Wat zegt dat? Hoe rijmt zich dat? Het moet worden erkend, de verbeelding, de inventie, nam geen hooge vlucht! Het tweede lid der medaille-commissie, de heer H. Balk, had meer teekentalent.*) Hij heeft met vaardige hand ') Hij heeft blijkbaar de plaat in Winsemius (Chronique van Vrieslandt, te Franeker bij Jan Lamrinck 1622, blz. 150,) tot voor- beeld gehad voor de kleeding van de hoofdfiguur op zijn me- daille-ontwerp. VAN DEN GEDENKPENNING. 309 een viertal schetsen ontworpen, en die, gemerkt met de voorletters van zijn naam, zijnen medeleden aangeboden. Zie plaat I, nos. 1, 2, 3 en 4. Op no. i geeft de Fries rnet hoogen spitsen hoed (17e eeuw), de hand aan een coquet ventje met steek en staart- pruik. Gelukkig houdt deze vóór zich een ovaal schild met het opschrift: „De Vereenigde Staten van N.Amerika", anders had zelfs de listigste numismaat in hem nooit „de Nieuwe Wereld" ontdekt. De Fries wijst met de linker- hand naar eenen vredetak, die een welgedaan heertje in moderne kieedij hem aanbiedt. Achter dezen derden per- soon gluipt een tijger; een slang glijdt uit zijnen vestzak: dat is dus de verraderlijke Engelschman. Dit trio wordt overgoten door hemellicht. Een engelfiguurtje toont den vrijheidshoed en den hoorn des overvloeds. De tv/eede schets van Balk, zie pi. 1, no. 2, geeft weinig ver- andering in de houding der figuren. De Fries heeft zijnen punthoed af- en de Brit zijn steekje opgezet, de Amerikaan is in een klassiek (Romeinsch) kostuum gestoken. Achter hem brandt het altaar der dankbaarheid. Ook nu houdt hij het schild met opschrift in de linkerhand. Vóór hem liggen ketenen. De tijger zit naast den Engelschman en bij zijn voet kronkelt, dreigende, de slang, 't Is of Albi- on's zoon eenen danspas uitvoert. In de lucht de sym- bolen van vrijheid en overvloed. Een bliksemstraal treft den man des vredes midden in zijn driepunt Ontwerp no. 3 (pi. I) heeft tot milieu een vrijheidsbeeld met lans en hoed. Rechts staan de Amerikaan en de Fries, gekostumeerd als op no. 2. Links maakt de Brit nog steeds zijn „en avant". Hij heeft zijn hoed afgezet; de hond naast hem keft tegen de zwevende vrijheidsgodin; het addertje kronkelt kwaadaardig. Hemellicht beschijnt deze apotheose. Een bliksemschicht bedreigt het Britsche hoofd. Van de vierde teekening (pi. I, no. 4) is de vrijheid verdwenen. De Engelschman staat met hond en adder deemoedig in den hoek. Zijn hoed heeft hij onder den 310 HET ONTSTAAN arm. De Romeinsche Amerikaan voert nu het woord „Congres" in zijn schild, en staat bij een altaar. De Fries op den achtergrond maakt met de linkerhand een afwij- zend gebaar. In de lucht een stralend licht, en in de richting van den Brit nijdige vuurstralen. Het engeltje met hoed en overvloedshoorn gluurt weer door de wolken. De teekeningen, welke de heer Balk vervaardigde voor de keerzijde der medaille, vertoonen in enkele lijnen het Friesche wapen met de leeuwen, vastgehouden door eene hand, komende uit eene lichtende wolk. Er is in die ontwerpen alleen verschil in den stand der leeuwen. Wij lieten de afbeelding van deze weinig belangrijke schetsjes achterwege. Zijne detailteekening van het Friesche wapen, waarop de zinnebeelden van handel en scheepvaart zijn aangebracht, wordt voorgesteld door onderstaande afbeel- ding. De leeuwen zijn foutief (aanziende) geteekend.

Detailteekening van het Friesche wapen, door H. Balk. De heer Balk verdient onzen lof voor zijn werk. Hij heeft zijne voorstelling van het geval in lijnen kunnen uitdrukken. Vrij zeker vertegenwoordigde hij het kunst- vaardige talent der Societeit. PI. I

Ontwerpen voor den voorkant der medaille, geteekend door-H. BALK. PI. II.

Ontwerp van de voor* en keerzijde van de medaille, geteekend door het derde commissielid.

Ontwerptekeningen van de voorzijde der medaille door JACOBUS BUIJS te Amsterdam. VAN DEN GEDENKPENNING. 311 De initialen, welke het derde commissielid onder zijne medailleteekening heeft gezet, zijn doorgekrast. Zie pi. II, no. 5 en 6. Wij kunnen derhalve niet met zekerheid vast- stellen, of dit kunstwerk door Dr. U. Cats of door Tjaerd van der Walle is vervaardigd. Het doet er trouwens ook weinig toe. De idee is zoo platvloersch opgevat en zoo nuchter voorgesteld, dat het „Sinnebeeldige" van het plan tot een minimum is herleid. Het groepje schommelt op een eiland, tusschen lucht en water. Van beeldspraak is hier eigenlijk geen sprake! Geen zegenende engel, noch toornende bliksem De lucht is effen als op eenen mooien zomerdag. Op de landtong staat een Fries, kenbaar aan den pofbroek en het manteltje (dat Wopkens voorschreef), met eene klapmuts op het hoofd, in watergeuskostuum. *) Hij reikt de hand aan een mager heer met kaplaarzen, witte pantalon, statierok en degen, gekapt met zakpruik en steek, à la Frederik den Groote. Deze figuur moet de nieuwe republiek voorstellen. Van de andere zijde komt een buigende man, den hoed in de hand, den vrede- palm aanbieden, welken de Fries niet aanneemt. Achter dezen heer verschijnt het verraad, zinnebeeldig voorgesteld door een donkeruitziend heerschap, dat den steek ophoudt, omdat het in de rechterhand eenen degen en in de linker boeien draagt. Aan den horizont twee zeilende schepen. Deze profane uitbeelding van de hoogdravende idee van den directeur Wopkens doet ons werkelijk lachen. Sym- boliek is niet ieders vak! De keerzijde draagt het Friesche wapen, vastgehouden door eene hand uit eene wolk. De leeuwen loopen naar den verkeerden kant. Het omschrift luidt: Aan de Staten van Friesland ter dankbare nagedachtenis van de lands- dagen in Febr. en April 1782, toegewijd door de Societeit door Vrijheid en IJver.

*) Terwijl de heer Balk zich inspireerde op de afbeelding bij Winsemius, blijft het derde commissielid meer getrouw aan het voorschrift Wopkens. 312 HET ONTSTAAN

Zelfs met dit randschrift is de beteekenis van deze me- dailleschets moeilijk uit te vinden. Deze drie ontwerpen zullen door de Commissie in eene vergadering der Societeit ter tafel zijn gebracht; er was besloten daarover „ruggespraak" te houden met de leden.

Het schijnt dat er destijds in Friesland geen bekwaam stempelsnijder woonde. De Societeit wendde zich tot den heer Hendrik van Peisen, vermoedelijk een kunstminnend patriot te Amsterdam, aan wien ontwerpen en teekeningen werden toegezonden. Deze heeft met de heeren Cornelis Ploos van Amstel Jacob Cornelisz., *) kunstliefhebber (ook verzamelaar van munten en penningen) en Jacobus Buijs, 3) bekwaam tee- kenaar, over de uitvoering van het werk geraadpleegd, met dit gevolg, dat aan den laatste werd opgedragen, naar de verstrekte gegevens eenige ontwerp-teekeningen voor de medaille te maken. De Friesche kunstuitingen konden in de oogen der Amsterdamsche artisten geen genade vinden. Buijs ontwierp vier planteekeningen voor het voorstuk en twee voor den achterkant, welke reeds in Juni door den heer Van Peisen aan de Societeit ter beoordeeling werden toegezonden. Ook deze schetsen zijn in het archief bewaard gebleven. (Zie: pi. II en IlI.) De heer Van Peisen sloot in zijnen brief een episteltje van Buijs in, van den volgenden inhoud: ,Mijnheer van Peisen, ik heb bij de laatste verbeelding achter den Americaan (zie: pi. IlI, 9) een brandend altaar gevoegd, zoowel om die plaats te ') Jae. Cornelis Ploos van Amstel, geb. te Amsterdam 1726, gest. 1798. Verzamelaar van kunstschatten w. o. ook muntenen penningen, was een goed teekenaar. Zie: Immerzeel. De Levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders enz., Amsterdam, 1842. 3) Jacobus Buijs, geb. te Amsterdam 1724, gest. aldaar 1801. Bekwaam teekenaar. Directeur der teekenacademie. Zie: Immer- zeel. Ontwerpen van Buijs. N°. 9 en 10 voorzijde, N°. 11 en 12 keerzijde der medaille. VAN DEN GEDENKPENNING. 313 vullen, aîs ter beteekenis van dankbaarheid; den Engelsch- man heb ik een pook in de linkerhand gegeven, die ver- beelding is wat sterk, het kan, niet goedgekeurd wordende, agterwege blijven. 15 Juni 1782. Uw dw. dienaar J. Buijs".

Wij stellen ons voor, dat de ontwerpen van Buijs door de Societeit met handgeklap zijn begroet. Eene vergelij- king met de concepten der Leeuwarder dilettanten valt zeer tot zijn voordeel uit. De vastheid en zuiverheid van lijn en het levendige van houding en gebaar der figuren toonen op 't eerste gezicht, dat ze door een bekwaam teekenaar zijn gedaan. De schetsen, 7, 8 en 9 (op pi. II en IlI) zijn, wat groe- peering en symboliek aangaat, vrij gevolgd naar de op- gaaf. Op no. 7 zijn Engeland en Amerika zinnebeeldig voorgesteld door vrouwe-figuren, en dit is zeer juist. Eene natie wordt allegorisch meestal vrouwelijk gedacht en voorgesteld. Ook Friesland moest op die wijze zijn vertoond. De wimpel op no. 8, waarop „Groot-Brittanje" moest staan, aan welks mast zich eene slang opheft, die eenen vredetak in den bek heeft, lijkt ons eene nieuwe voorstelling van Engelands ontrouwe houding, die .... volkomen mislukt is. De Amerikaan is getooid met de vederkroon der Roodhuiden. Op no. 9 pi. IlI vliegt het engeltje met den vrijheids- hoed, en zegent den Fries. Het is nog niet zeker of Amerika onder het hoedje gevangen zal worden. De jeug- dige Amerikaan houdt zijne pluimenkroon stevig op zijne kruin. De pook van John Buil (Buijs stelt hier de Britsche natie ook voor als een welgedaan oud heertje) — de pook in zijne linkerhand is ternauwernood zichtbaar. Op deze schets vertoonen zich dus drie mansfiguren. No. 10 getuigt van eene geheel vrije opvatting van den teekenaar. Actie zit er wel in deze groep! De Fries is te herkennen aan zijne oud-modische kleedij en aan den baard en moustaches, naar het recept van Wopkens. Dat hij zijn hoed op houdt, beduidt, dat hij bij deze handeling 314 HET ONTSTAAN de lakens uitgeeft. Amerika, een jong baasje, ontslagen van juk en boeien, drukt hem dan ook dankbaar de hand. Engeland, een man op leeftijd, met zijn vredessymbool en handboeien, staat er bij als een afgewezen handelsreiziger. Het voetstuk met vrijheidshoed is niet sierlijk. De wapen- schilden zouden de natiën moeten aanwijzen. Om eene staatkundige handeling voor te stellen, lijkt ons dit drie- manschap niet bijzonder geschikt. — Vrind Buijs! uwe teekenpen is vaardiger dan uwe vinding! De twee ontwerpen voor het revers no. 11 en 12 op plaat IlI zijn uiterst eenvoudig, doch goed van verdeeling. Heraldisch zijn ze niet correct. De staven van Mercurius en Neptunus ontleend aan de detailteekening van H. Balk moeten weggelaten worden, en de leeuwen moeten vóór zich zien; zoo is 't het wapen van West-Friesland.

De Societeit offerde veel van haren kostbaren tijd aan de beoordeeling dezer ontwerpen. Haar oordeel wordt nauwkeurig weergegeven in eenen brief, dien de heer Wopkens richtte aan Van Peisen. En daar de zienswijze der heeren van grooten invloed is geweest op den beelde- naar der medaille, en dus belangrijker is dan onze op- vatting daarover, geven wij hunne critiek over de teeke- ningen van Buijs, zooals de Eerste-directeur die naar Amsterdam overbriefde. De missive luidt als volgt: „Leeuwarden, 20 Juli 1782. Mijnheer en Vriend. Hier benevens bekomt UEd. verscheijdene concepteke- ningen, betrekkelijk de voorgenomene medaille. De So- cieteit wenschte gaarne, dat uit alle één concept geformd wierde, en zulks hoe eerder hoe liever, zij zijn alle gete- kend met nos. om te gemakkelijker aan te wijzen hetgeen in ieder derzelve aanneemelijk voorkomt. In no. 7 (PI. Il) worden goedgekeurd de twee Vrouwebeelden; en ver- zocht daartusschen te plaatsen den ouden vries, naar het model van no. 2 (namelijk no. 2 van H. Balk, op pi. I), als zijnde caracteristicq, en de kleeding van dien tijd, VAN DEN GEDENKPENNING. 315 toen Friesland waarlijk vrij was en de Natie het meest haare Zugt, voor de vrijheid betoonde; wat de houdingen echter aangaat, deeze wordt aan de keurige srnaak en bekwaame hand, van de Heer Tekenaar overgelaaten. De Vries, op no. 7 (pi. II, Buijs) verbeeld, is eigenlijk een modern Hindelooper, en zoude daardoor niet vallen in de Termen ten Requeste gebeezigt; om de vertooninge van den ouden Fries te verbeelden. Dewijl de Staaten hunne goedkeuringe aan de omschrijvingen ten Requeste gedaan, hebben gegeven, durft de Societeit zig niet veroorloven om daarvan af te gaan, om meer dan een reeden. Het Beeld Noordamerica in no. 1 (pi. II, Buijs) diende iets in houding te worden verandert, als opziende namelijk naar de vrijheid, die men uit no. 9 (pi. IlI, Buijs) wenschte te behouden, en die als een Hemelgave, als nederdaalt uit de wolken; om daarmede te betekenen dat America nog niet dadelijk in de bezittinge der Vrijheid is, schoon het door 's Hemels gunst daartoe een heuglijk vooruitzigt heeft; Omdat echter hare dapperheid de dwingende macht heeft verbroken en haare independentie bij de Staaten van Friesland is erkend geworden, zoude men haar den Schepter met voeten kunnen doen vertreeden als in no. 10 (pi. IlI, Buijs) en leggen daarbij geslaakte of losse boeijen. Nog valt eene bedenkinge op de Veeren op het Hoofd van America; er zijn er die meenen, dat men dus gewoon is Zuidamenca te verbeelden, anderen zijn weder van gevoelen, dat het voor Noordamerica voldoet, daarom is de Societeit op het denkbeeld gevallen, of het niet beter was die Veeren geheel agter te laten. Groot-Britannie in no. 7 (pi. II, Buijs) wordt onverbeterlijk fraaij en spree- kende gevonden, dat Troniewerk drukt regt uit het ca- racter der Natie en hare effectieve beoogingen met den Vreede aan te bieden. De Luipaard of Tijger moet worden behouden, en zoo geplaatst, als de Heer Tekenaar goed zal vinden; dan de Slang wenscht de Societeit wel te hebben verandert in een Adder, als in het gras liggende, want, de Adder meer de kwaadaardigheid en boosheid 10 316 HET ONTSTAAN vertoont; en de slang eerder de voorzigtigheid vertoont, met welke laatste de Wilden van Europa waarlijk niet veel te raadgaan, schoon in hunne boosheid veel list en bedrog is gemengd. De inscriptiën op de schilden vol- gens concept op no. 1 (Buijs)l) worden geapprobeert, doch daarbij wordt in bedenkinge gegeeveri of de woorden: De vereenigde Staaten van Noordamerica, niet te veel let- ters bevatten om leesbaar op het schild geplaatst te kunnen worden; en of het dan niet genoeg zoude zijn dat men er op zette, De Staaten van Noordamerica of anders de Staaten van N.America; of anders Algemeen congres. Van het waapen van Friesland bekomt UEd. een teeke- ning in no. 5 (v. H. Balk),2) wat de Tenances en verdere bijvoegsels aangaat, daaraan gelieve de Heer Tekenaar zich niet te bepaalen; alleen gelieve zijnEd. bedagt te zijn, dat er zeeven blokjes, of gelijk wij ze noemen, zeeven turven, in zijn en wel zoodanig geplaatst als zich op no. 7 (zie de cliché op blz. 310) vertoonen. Men zoude op no. 12 (pi. IlI, Buijs) niets hebben aan te merken, dan dat er 5 blokjes zijn, en dat zooals gezegt is er zeeven moeten weesen. Dog het Lint, waaraan het Waapen zig hangende vertoont (no. 12, PI. IlI) geeft ergernis; de Societeit heeft verscheidene conceptteekeningen van het waapen gehadt, maar alle met een Lint, de Heeren Tekenaaren gelieve de Societeit te excuseeren, dat ze in het Lint geen genoegen kan neemen, zij is van gevoelen, dat het waapen als in de hand der Voorzienigheid onmiddelijk moet geplaatst worden. Lintjes en strikjes hebben hare tijden; gaave Godt dat men ze nooit als tot opcieringe van Vrouwen en kinders gezien had! Voor de subscriptie onder het wapen op no. 12 (PI. IlI), kan geen beeter en meer vol- doende gevonden worden; alleen wordt in bedenkinge gegeven, of de regel „door de Leeuwarder Burger societeit", ') Die inscriptiën staan niet in de teekening van Buijs, doch er onder. Zij waren te onduidelijk voor reproductie. Zij luiden: „Vereenigde Staaten van Noord-America" en „ Groot-Brittanje". 2) Dit is een der hier niet afgebeelde schetsjes. VAN DEN GEDENKPENNING. 317 niet te lang is om geplaatst te kunnen worden, en of men dan de woorden niet dus zoude kunnen verschikken; Door de Burgersocieteit — „Door Vrijheid en IJver" — te Leeuwarden, in drie regels naamelijk, zooals nu de woorden voorkomen in twee regels. Om welke 3e regel te plaatsen de ruimte wordt gevonden door het wegnee- men van het Lint, waardoor het waapen dan van zelf iets hooger kan koomen. De Societeit betuigt haare verplig- tinge aan den Heer Buijs voor zijnEd. genomen moeiten, zij hoopt, dat het zijnEd. niet zal stooren, dat ze haare aanmerkingen aan zijnEd. mededeelt, met vriendelijk ver- zoek dat zijnEd. de goedheid gelieve te hebben, van eene nieuwe tekeninge naar den Inhoud dezer te dresseeren. Zij zal niet nalaaten zijnEd3. gedienstigheid te erkennen. UEd. gelieve zig te informeeren wat de Societeit aan dien Heer verschuldigt is en daarvan kennisse te geeven. Ver- zoek u ook voor mijn particulier zijnEd. van' mijn respect te verzekeren; intusschen blijve met veel agtinge. Uw dienaar en vriend Wopkens. D. P. Verzoeke zoo schielijk mogelijk het nieuwe concept".

Dat nieuwe ontwerp liet zich niet lang wachten. Reeds den 3en Augustus kwam het in met een begeleidend schrij- ven van den Heer Van Peisen. Deze definitieve ontwerp- teekening is niet bewaard gebleven; ze werd opgezonden aan den stempelsnijder en is te loor gegaan. De missive van Van Peisen bevat enkele bijzonderheden, die voor ons belangrijk zijn. Ze luidt als volgt: „Amsterdam, 3 Augustus 1782. Mijnheer en Vriend! Hierneevens heb ik de Eer UEd. de teekening volgens de Laatste order toetezenden, ik twijfel niet of UEd. zal dezelve aan de verwagting beantwoord vinden, alle andere teekeningen benevens UEd. geëerde letteren van den 20 Julij zend ik er bij, ten Eijnde UEd. alles kunt confron- teeren. d'Heer Buijs inclineerde om de Americaan met zijne veeren verciert te laten, zijnEds. briefje zend ik er ook bij. Wegens de onkosten of verdienste zal zijnEd. 318 HET ONTSTAAN mij nader spreeken, doch ik heb gedagt om d'Heer en Vriend Ploos eerst ook eens noch daarover te onderhou- den, zoo ras ik het weet, zal ik 't UEd. melden, dat beijde Heeren Ploos van Amstel en Buijs, niet duijster mij en als onder de Roos hebben te kennen gegeven; Van Calker, boven Holtzheij, als medailleur te verkiezen, heb ik UEd meen ik te vooren reeds gemeld. Indien UEd. mij met de Commissie gelievt te vereeren, om de stempel te laten snijden, zal het mij zeer aangenaam zijn en zal dan gaan bij wien UEd. of de Societeit zal verkiezen, zullende ik door goed adres bij beijden hebbende, zorgen dat het hun welgerecommandeerd en uitgevoert wordt. En mijn oog- merk zoude dan vooral zijn om met de Heeren Ploos en Buijs de concert en communicatur te handelen. Maar Een noodzakelijke verandering zal er moeten zijn, met de inscriptie op 't schild van America; want ik gisteren in het zeekere onderregt ben, dat het niet moet zijn Noord- america, maar alleen America, omdat de Heer Adams wel punctueel daarop gesteld is, dat hij Ambassadeur van de Vereenigde Staaten van America is, en niet bepaald Noord- Amerika, gelijk men veel gewoon is te zeggen. UEd. ant- woord en besluit der Societeit zal mij aangenaam zijn te verneemen. Mijn compliment aan de Societeit verzogt en aller dienst haar geoffreerd te hebben, groet ik UEd. vrien- delijk en blijf onveranderlijk UEd. vriend en dienaar, HendIc. van Peisen". Het briefje van den teekenaar J. Buijs, dat bij dit schrij- ven was ingesloten, was als volgt: „Mijnheer van Peisen! Gelieft de goedheid te hebben bij UEd. missive de Heeren te onderrigten, dat de stempelsnijder alle kleine verande- ringen, die nog mogten begeert worden, genoeg magtig is te maaken, gelijk wanneer de veeren op 't hoofd van America agterwege moesten gelaaten worden; of dat ten opzichte van 't wapen, de Letters of de attributen enz. iets veranderd of waargenomen moest worden: want dit is ruim zooveel hun werk als dat eens Teekenaars, als kunnende met hunne instrumenten alzulks subtielder be- VAN DEN GEDENKPENNING. 319 werken en uitvoeren, dan het te teekenen zij. blijve UEd. dw. dien. J. Buijs".

De heer Buijs heeft de Amerikaansche, 't is de vrouwen- figuur van schets no. 7, PI. II (Buijs), eene veer op 't hoofd mogen zetten. Het advies van Ploos en Buijs is gevolgd: het snijden van den stempel en de levering der medaiiles is opgedragen aan B. C. van Calker te Zeist. Van de raadgeving van Van Peisen om voor Arooro'-amerika enkel Amerika op den penning te plaatsen, heeft de So- cieteit geen nota genomen.

Wij hebben, in de missive aan Buijs, de Friezen op zijne ontwerpen moderne Hindeloopers hooren noemen. Dat kostuum was naar het oordeel der heeren niet ouder- wetsch en niet karakteristiek genoeg. Men koos daarvoor de kleeding der tweede ontwerpteekening van H. Balk, no. 2. PI. I. In het „Berigt nopens de Inhoud der Me- daille", waarvan een exemplaar in het archief voorhanden is, vindt men de aanwijzing, waar men dat kostuum heeft gevonden. Die beschrijving, in den wijdloopigen stijl van Wopkens, verdiende wel in haar geheel hier te worden opgenomen, doch kortheidshalve vermelden wij slechts daaruit, wat ons ter verklaring dienstig is; t. w.: „Aan den voorkant van dezelve (medaille) vertoont zich een Vries, naar den ouden caracteristicquen trant der Vriesen gekleed, waarin gevolgt is, de afbeeldingen daarvan voorkomende op twee oude en gelijktijdige schilderijen, verbeeldende eenen Frie- schen maaltijd; waarvan zooveel men heeft kunnen na- gaan het eene afkomstig is uit de oud-adelijke Familie der Emingaas, het andere uit die der Kamsteraas (zie PI. IV); en beijden genoegzaam in deeze afbeeldingen over- eenstemmende met de schetsen en beschrijvingen, die daarvan worden gevonden bij Winsemius en Schotanus. De Fries, aldus gekleedt betekent, dat de zucht voor de vrijheid, en onafhankelijkheid, welke de Friezen tusschen 320 HET ONTSTAAN het Flie en de Lauwers oudtijds caracteriseerde, nog de- zelfde is, wordende zij nog door denzelfden geest bezield. Daarvan de handelingen der Hooge Regeeringen op de Twe Landsdagen, in de inscriptie op het Revers gedagt; geen minder Bewijs opleveren, dan het gedrag van de afgevaardigden dezer Natie gehouden in den Jaare 1555, door den Eed van hulde aan Koning Philippus al staande, terwijl die der andere Landschappen zulks al knielende verrigteden, is opgemerkt". Een dezer schilderijen hing in 1782 op Tjaarda-State te Rinsumageest, kwam later in het bezit van den heer Wop- kens, en werd in 1843 het eigendom van het Friesch Ge- nootschap. Het onderschrift in gothische letters luidt: Dio Fryesche taefel wyer all tyden versyoen mey princi- paele duchten op harre Kerstendeggen, hallingen offfrionne spreckinne.!) Zie: pi. IV. De gastheer, op den voorgrond der schilderij, zittende met den drinkhoorn in de hand heeft tot model gediend. Hij draagt eene geel-roode kaproen. Zijn zwarte lijfrok is om den hals laag uitgesneden; de mouwen hebben in- snijdingen met goudband afgezet. Het witte of grijze on- derkleed, dat om hals en borst fijn geplooid is, eindigt in een opstaanden boord. Hij is verder gekleed in bruin- grijze hozen en puntschoenen. Eene zware gouden keten met kruis versiert zijn hals. Dit kostuum is echter niet speciaal Friesch. Het komt ons voor de kleeding te zijn, welke omstreeks 1450 gedragen werd aan het weel- derige Bourgondische hof, en die later overal, dus ook in

*) Dit onderschrift: „Dio Frijesche taefel wier all tijden ver- sijoen" (De Friesche tafel was altijd voorzien) duidt aan, dat de voorstelling op dit schilderstuk reeds tot het verleden behoorde toen het kunstwerk ontstond. Dit verklaart eenigszins het ver- schil in de afgebeelde kleederdrachten. Alle voorgestelde per- sonen dragen puntschoenen; dat wijst op de 15e eeuw. Het kleed van de rechtszittende etende dame is uit de 16e eeuw. Wij zijn van meening dat de schilderij dateert uit de eerste helft der 16e eeuw. De Friesche maaltijd. Schilderij uit de 16e eeuw, in het Friesch Museum te Leeuwarden. Op doek. 93 X 129. 2 VAN DEN GEDENKPENNING. 321 Friesland, is nagevolgd. Op een schilderijtje van + 1470, in het Friesch Museum, is Frank van Borsele, als Vlies- ridder, afgebeeld met gelijksoortig rood hoofddeksel. Op de geschilderde portretten en op de portretpenningen van omstreeks 1520 treft men deze kleeding aan. *) Wij merken op, dat het begrip van de typeerende Friesche kleeding bij den heer Wopkens geheel veranderd is nadat hij de schilderij had ontdekt. In zijn eerste ont- werp (blz. 307) dost hij den Fries uit met hoogen punthoed, wijde broek, korten rok en manteltje. Zijne copie naar den Frieschen maaltijd wijkt daarvan geheel af. Hij heeft stellig gemeend, dat het kostuum van den, op het schilder- stuk verbeelden, Fries eene voor Friesland speciale klee- derdracht moest zijn, doch ook daarmede heeft hij zich vergist, en zoo verliest het figuurtje op onze medaille het vermogen, om den Fries aan te wijzen, 't Kan even goed een Oostfries, een Vlaming of een Duitscher zijn.2)

De détails van den te maken penning zijn hiermede besproken. Van Calker is bezig een tnooien stempel te graveeren. Van Augustus wordt het zoo December 1782. Artistiek werk vordert langzaam. De Leeuwarder

*) Zie ook: Jahrbuch der Gesellschaft für bildende Kunst und vaterländische Altertümer zu Emden. Bd. 10 Hft. 2. Inhalt: Ost- friesische Volks- und Rittertrachten aus dem Manningabuche, Embden, 1893. Tafel • XIV. Het eigenaardig hoofddeksel, dat eenige overeenkomst vertoont met dat der ridders van het Gul- den Vlies, wordt in het handschrift: Kaphavel (Kopfhaube) ge- noemd en gedragen door krijgslieden omstreeks 1480. Zie verder: Friedrich Hottenroth. Trachten, Haus-, Feld- und Kriegsgeräthschaften der Völker alter und neuer Zeit. Bd. II. Stuttgart, 1891. S. 87. Germanische Völker von 1200 bis zum Ausgange des Mittelalters. !) Bij nauwkeurige vergelijking blijkt bovendien, dat men de kleeding op de schilderij niet heeft begrepen, de voorstelling daarvan op den penning is geheel onjuist. 322 HET ONTSTAAN Societeit „door Vrijheid en IJver" vergadert ondertusschen over de vraag, aan wie de penning zal worden geschonken. Dit is dus het tweede hoofdstuk van deze penninggeschie- denis. De aanteekeningen van de comparitie van 12 De- cember 1782 lichten ons dienaangaande in. Geresolveerd werd, dat de bewuste medaille gedistribueerd zal worden als volgt: „l811 aan de Leeden van Staat, beneevens de twee Secre- tarissen ijder één.. 2en 't Hof van Vrieslandt, sampt Griffier en Pr. Gen. ijder één. 3en de Heer Adams, Dumas J) en 't Congres van Ame- rica ijder één. 4en de fransche ambassadeur2) twee, één voor sig selven en één aan 't Cabinet.8) 5™ wijders is geresoiveert en meede als bovenstaande poincten geresumeerd, dat ijder Lid der Societeijt niet meer dan vier madailles voor sigselven sal mogen laten slaan, teegens de ordinaire prijs, maar wel minder. 6en dat de Heeren Van Peijsen, buijs en ploos van Am- stel ijder Een madaille sullen genieten, ingeval geen Reke- ninge kome in te leveren. 7en sal ijder Lidt der Societeit sig moeten verklaaren op

') Dumas. Een geleerd Franschman, secretaris van den heer Adams. Chargé d'affaires des Etats Unis de PAmérique. "J Le Duc de la Vauguyon. ") Het muntkabinet te Parijs. In den brief à Son Exceîlence Monsieur La Duc de la Vauguyon lezen wij : „Ce sont là, Monsieur, les raisons qui nous font espérer que votre Excellence voudra bien nous permettre de lui présenter respectueusement deux de ces medailles: 1'une pour être em- ployee au cas que vôtre Excellence jugeat convenable de la déposer dans le Cabinet de Medailles de sa Majesté-Très-Chré- tienne, comme une pièce, qui mériioit, peut-être, d'y trouver place en faveur du trait important d'Histoire moderne, dont elle est destinée à retracer le souvenir", etc. VAN DEN GEDENKPENNING. 323 een apparte notule hoeveel madailles hij voor sig ver- kiest". Den volgenden dag werd opnieuw vergaderd, men had iets vergeten. „Vrijdag 13 December 1782, extra-ordinair op aanzegging vergaderd zijnde, heeft geresolveerd: 1° dat onder de Leeden van de Heeren Staaten van Friesland bij voorige Res. van gister Art. 1 gemeld, mede verstaan werd te behooren S. H. (deze S. H. zijn eerst later in het stuk ge- zet) Willem de Vijfde, Prince van Orange-Nassau etc, en dat aan Hoogstdezelve in qual. als medelid van Staat, beneevens de andere heeren meede een medaille sal wer- den geoffreerd. 2°. Is ingevolge voorige Res. door de praesente Leeden der Societeit opgegeeven zooveel medailles dezelve voor hun in 't geheel verkiezen te hebben. (Volgt de opgaaf. Bijna allen nemen vier stuks.) En verder bepaald, dat de overige absente Leeden, door de Secretaris hieronder te noteeren (er waren 11 absent) gerekend sullen worden vier medailles voor hun ijder te hebben opgegeven, om dus de Heeren Leeden met deese Commissie gechargeerd in staat te stellen om het netto getal dier Gedenkpenningen bij eene order aan de medail- leur ten spoedigste op te geven". Wij mogen dus aannemen, dat omstreeks dezen tijd (December) aan den medailleur Van Calker het aantal der door hem te leveren penningen is aangegeven. De volgende week, 19 December, vergaderde de Socie- teit opnieuw over de medaille-quaestie en werd in rond- vraag gebracht: len of niet decent zoude zijn de medailles in gevoeglijke doosjes, als ordinair geschied, te praesenteeren, en of niet goed zoude zijn, die doosjes te Zeist te laaten vervaar- digen. Resolutie conform het voorstel. 2en of de medailles aan den Heere Prins Erfstadhouder, den Heer Ambassadeur van Frankrijk en die aan den Heer Adams minister-plenepotentiaris van de vereenigde 324 HET ONTSTAAN Staaten van America, niet behoorden te worden begeleidt door missives ter materie dienende. Resolutie conform het voorstel. 3™ de drie respe missives en brouillon geconcipieert voorgedragen. Dezelve geapprobeert, met bijvoeging, dat die aan de twee gedachte ministers moesten worden getranslateerd en verzonden in de Fransche taal.1) 4en of alvoorens aan de Heeren Raaden 's Hoffs van Friesland ijder eene medaille te praesenteeren, daartoe geen Request moeste worden gepraesenteerd, ten einde van consent. Res: conf. het voorst. Meenende echter eenigen dat het genoeg was, daartoe eene memorie te praesenteeren en is dit different gehouden in statio, ten ten einde eens onder de hand te vernemen, wat welst- voegelijk en aangenaamst zoude zijn. 5™ voorgedragen een concept. Request. 't zelve geapprobeert, des in cas van eene memorie te praesenteeren, het hoofd en slot worde veranderd als naar stijl. 6e" of het niet welvoegelijk zoude zijn, om aan zijne Excell. den Heer Adams te laaten toekomen, in plaatse van twee, ten minste een douzijn medailles, en dezelve te stellen ter dispositie van dezelve, nadien reeds in den beginne per missive aan een Heer van Regeeringe deezer Provincie had verzogt, van aan hem ten minste een douzijn voor zijne Rekeninge te besorgen, indien ze voor geld te bekomen waaren; dat die missive was gecommuniceert aan twee Leeden deezer Societeit; die ten antwoord had- den gegeven, dat de medailles zekerlijk voor geld niet te bekomen zouden zijn, maar dat ze niet twijfelden of de Societeit zoude toonen zeer geneegen te zijn om zijne Excell. plaisier te doen. Afgeslagen, en gepersisteerd bij voorgaande Resolutie.

l) De vertaling der missives werd opgedragen aan den heer Prof. J. H. van Swinden te Franeker. Het is aardig na te gaan, VAN DEN GEDENKPENNING. 325

7™ Door één der Leeden verzogt, dat het hem dan ge- permiteerd mogte zijn, om zooveele medailles voor zijn privé-rekening te laaten overslaan, dat hij daardoor in staat was, om aan het verlangen van den Heer Adams te kunnen voldoen. Afgeslagen en gepersisteerd alsvoren". Deze weigering berust op de overweging, dat de Socie- teit, eene hulde bedoelende aan de Friesche Staten, deze niet wil uitbreiden tot den Amerikaanschen gezant. Ook wil men onder geen enkelen vorm de medaille voor geld verkrijgbaar stellen, omdat de huldebetooning hare waarde, haar cachet, daardoor zou verliezen. Onzes inziens zeer correct.l)

De medailles schijnen in April 1783 gereed gekomen, verzonden en uitgedeeld te zijn.2) Den len Mei 1783 wer- hoe zuinig de Societeit was met titels, en hoe nauwkeurig men de woorden woog. ') Het gevolg hiervan is, dat de medaille nu tamelijk zeld- zaam is. De heer J. Schulman te Amsterdam deelde ons mede, dat deze penning ook in goud voorkomt. Wij hebben hem in dat metaal nooit gezien, en in de archiefstukken is niets over gouden afslagen te vinden. In de notulen der vergadering van den 22en April 1782 leest men sub 2: „Of zulks niet gepast zoude kunnen geschieden, door voor Rekeninge van deese Societeit te laaten slaan eene medaile in zilver, op het gebeurde appücabel, ten einde te worden gedes- pargeert, zooals nader zal worden goedgevonden, om aan de Leden van Staat te kunnen strekken tot een duurzaam bewijs van dankbaarheid, en erkentenisse van het gebeurde. En is geconcludeert conform het voorstel". Ook in de missive d.d. 29 April 1783, waarbij de penning wordt toegezonden aan den Erfstadhouder is sprake van „de zilveren medaille". •) Zie: Dr. G. A. Wumkes, „Een dagboek uit den Patriotten- tijd" in deze „Vrije Fries", blz. 198: „Dinsdagh 29 April. Extra ordinaire Landsdag begonnen, ik met phargon na Leeuwarden de schoolmeester mee; een silveren medaille present van de Burger Societijt, gelijk ook alle de overige Landsdagscomparanten". 326 HET ONTSTAAN den ze door de leden in ontvangst genomen. En hier- mede begint het derde of laatste hoofdstuk onzer medaille- historie. Onder de 17 bevoorrechten, die, buiten de boven reeds genoemde autoriteiten, met dezen penning vereerd zijn komen vele voormannen der Patriotten-partij voor; o.a.: Jhr. J. D. van der Capellen tot den Poll, J. van Kuffelen, C. L. van Beijma, A. G. Camper e. a. (zie: 8e Ver- volg op V. Loon blz. 175, noot). De dankbetuigingen van deze heeren zijn gedateerd: 5, 6, 10 en 11 Mei 1783. Pe- trus Camper stuurde den aan zijnen zoon toegezonden penning met een beleefd schrijven terug.l) Het wordingsproces van onzen historiepenning neemt dus een vol jaar in beslag. Ook over de onkosten lichten ons de notulen der Societeit volkomen in. Wij vonden daarover in de afrekening van den 15™ Mei 1783: dat de totale kosten hebben bedragen /2064.50. Dat elke me-

') Adriaan Gilles Camper was de zoon van Petrus Camper, oud-hoogleeraar (te Franeker 1750, te Amsterdam 1755, te Gro- ningen 1763). Petrus Camper woonde op Klein-Lankum bij Franeker, was volmacht ter Staten Vergadering van Friesland en stierf als lid van den Raad van State in 1787 te 's-Hage. Hij hield uit dankbaarheid de zijde des Stadhouders, zonder evenwel goed te keuren wat door diens aanhangers werd ver- richt. De zoon Adriaan Gilles, geb. 1759, eveneens een man van groote geleerdheid, werd in 1781 door Prins Willem V benoemd tot Drossaard van de baronnie van Cranendonk en van de stad Eindhoven. Hij was dus in 1782 pas 23 jaar geworden en had verplichtingen aan Willem V. De brief luidt: „Leeuwarden, den 15 May 1783. WelEdl. Heeren. Als mijn zoon A. G. Camper vernoomen hadt, dat de Heeren Leden der Burger Societeit te Leeuwarden aan zijn adres ge- zonden hadden eene medaille en beleefden brief, heeft ZijnEd. mij versogt en gelast dezelve om zeer veele redenen, reeds bij de voorstelling van die medaille voor ZijnEd. geopperd, niet aan te te nemen, onderwijlen heeft ZijnEd. mij teffens versogt UWEds. allereerbiedigst te bedanken voor de beleefdheid hem daardoor beweezen. Ik heb de eer mij met hoogachting te noemen. WelEdl. Heeren, UWEd. zeer gehoorzame dienaar Petrus Camper". VAN DEN GEDENKPENNING. 327 daille door de leden werd betaald met /4.75. Het lid der Societeit U. Huber werd, als lid der Staten, vrijgesteld van zijn aandeel in de algemeene onkosten. De overige 34 leden offerden ieder ƒ42.— voor het huldeblijk. Of Van Peisen, Ploos en Buijs eene nota hebben ingediend, of dat ze eenen penning voor hunne bemoeiing ontvingen, is ons niet gebleken.

In de collectie van het Friesch Genootschap worden een viertal van deze penningen bewaard. Een daarvan werd, voor de Holland Society of New-York, aangeboden aan Mr. Griffis, den onthuller van de gedenkplaat. Eén bevindt zich in onze eigene verzameling. Zoo hebben wij te Leeuwarden dus vier exemplaren van het gedenkstuk, welks ontstaan zooveel voorbereiding, moeite en geld heeft gekost.

-"j£^jiÄ£ivvt£ü3r,;iö De medaille, zooals Van Calker ze afleverde.

Vraagt men nu: Heeft de penning beantwoord aan de verwachting?, dan gelooven wij' stellig, dat de Societeit er zeer over voldaan is geweest. Dit is het oordeel uit de 18e eeuw. „Ontvang'dit Eer-metaal, dat u, 's Lands wakkren Vadren, Een Friesche Burgerschaar om uw verdiensten wijdt". 328 HET ONTSTAAN

Zoo bezingt Theodorus van Kooten den „Silveren Eere- penning, in 1782.l) De beschrijver van het stuk in het vervolg op Van Loon, de heer Dirks, is er maar zeer matig over tevreden. Hij teekent in eene noot aan: „de voorstelling der voorzijde voegt beter voor een ballet dan op eene medaille". Dat is eene uitspraak van de 19e eeuw. De voorstelling is niet monumentaal genoeg. Zoo komen ook wij 20e eeuwers tot eene beoordeeling van den penning. De apotheose der voorzijde doet werke- lijk denken aan de slotscène eener pantomime; doch elk samengesteld medaillebeeld zal dit meer of minder doen. In eene pantomime wordt het woord vervangen door het gebaar, om de handeling aan den toeschouwer te vertol- ken. Die eisch wordt ook gesteld aan het medaillebeeld. Meestal wordt dit verklaard door een omschrift. Hier had bijv. omgeschreven kunnen zijn: „De vrije Fries wijst eenen bindenden vrede af en verklaart de nieuwe wereld vrij". Dat de voorstelling iets gelijkt op eene moment- opname uit een ballet is dus o. i. geen fout. Ons hindert de ongelijkheid van voorstelling. De twee staten Enge- land en Amerika zijn allegorisch, zeer juist, door vrouwe- figuren aangegeven. Ook Frisia had zich op die wijze moeten vertoonen. Doch men zat vast aan het oorspron- kelijk begrip van Wopkens, die „een Fries gekleed naar den ouden caracteristicquen trant" had voorgeschreven. Dit is eene fout. En daar deze kleeding, zooals wij reeds opmerkten, niet afzonderlijk, karakteriseerend Friesch is, vervalt daardoor het door de Societeit bedoelde onfeilbare kenteeken voor de hoofdfiguur van den beeldenaar. Dit is eene grove fout, die schade doet aan de duidelijkheid. ') Op den silveren eerepenning door het Burger-genootschap te Leeuwarden, ten zinspreuk voerende: „Door Vrijheid en IJver", toegewijd aan de Edele Mogende Heeren Staaten van Friesland, A°. 1782. Te Leeuwarden, ter boekdrukkerije van Harmen Post. Gevolgd naar het Latijn van den Heere Theodorus van Kooten, Rector der Latijnsche Schooien te Middelburg. VAN DEN GEDENKPENNING. 329 De geheele voorstelling der voorzijde is een spiegelbeeld van nationalen, of beter gezegd, provincialen vrijheids- trots; een bluf uit de oude doos, die in 1782 weinig reden van bestaan had. Over de verbeelding van het ruggestuk valt weinig te zeggen. Het lint is weggelaten. Het wapenschild wordt nu rechtstreeks vastgehouden door eene hand uit eene wolk, waarmede volgens 't „Berigt" van Wopkens wordt te kennen gegeven „dat het alleen aan de Goddelijke Voor- zienigheid te danken is dat de Form der Regeeringe, (de republikeinsche vorm) en daarmede de Vrijheid is gecon- serveert gebleven". Het wapen is nu heraldisch juist, mercuriusstaf en drie- tand zijn niet aangebracht. De keerzij munt uit door stemmigen eenvoud, mooi is ze geenszins. Over het ge- heel genomen, vinden wij het voor dien tijd eene knappe medaille. Men kan den medailleur niet aansprakelijk stel- len voor de fouten van het ontwerp. De stempel komt ons voor fijn en vlot gesneden te zijn. Het relief is niet hoog. Wij vergeleken dezen penning met werk van Johan Holtzheij en geven, met Ploos en Buijs, de voorkeur aan Van Calker. Holtzheij's werk is zwakker, oppervlakkiger en minder goed verzorgd.

De Societeit „Door Vrijheid en IJver" is in 1787 te niet gegaan. Enkele der heftigste leden zijn toen gevlucht, anderen, onder wie de vurige Wopkens, werden tijdelijk van hunne vrijheid beroofd, wegens hunne patriotsche gevoelens. Hun bedrijvig, opgewekt vereenigingsleven moge ook ons tot voorbeeld zijn. Gelukkig, dat een deel van het archief bewaard bleef, waaruit wij het ontstaan dezer medaille van a tot z konden volgen. Dat eene club of societeit uit de burgerij het lands- bestuur huldigt en deszelfs kloeke besluiten memoreert 330 HET ONTSTAAN VAN DEN GEDENKPENNING. door het aanbieden van eenen eerepenning, is geen alle- daagsch geval. Het staatkundig beleid der Friesche Staten werd, ook buiten Leeuwarden, hoog gewaardeerd door alle voorstan- ders der vrijheid. Te Franeker werd den IT™ Juni 1782 een vuurwerk ter eere der Staten ontstoken door profes- soren, studenten en welmeenende burgers. In den Dok- kumer almanak van 1785 vindt men bij een bundel liedjes, genaamd het Friesche goudvinkje, enz.: „Een fraai lied ter eere van de Amerikanen en het vuurwerk";1) als de na- klank van het enthousiasme! Toch was de achtergedachte van de zoo bewierookte staatkunde dier dagen: de hoop op een voordeelig han- delsverdrag met Amerika. Den 8sten October 1782 werd dit „commercie-tractaat" gesloten. Dit relaas zal ieder lezer den indruk geven, dat een gedenkpenning dikwijls het resultaat is van veel hoofd- breken en veel moeite; iets, dat bij het bezichtigen van eene penningverzameling niet opvalt en niet wordt ver- moed. Moge dit nieuwe gezichtspunt op de Penningkunde op- wekken tot hoogere waardeering van de metalen gedenk- stukken, welke de vaderen ons nalieten. S. WIGERSMA HZN. LEEUWARDEN, October 1910.

') Op de wijze: Gij die er zijt met wijn ter jagt, „Gij die in 't vrij Friesland woont, ha ha! En daar de vrijheid niet bekroont, ha haî" enz. Het geheele lied is afgedrukt in de Leeuwarder Nieuwsbladen no. 514 en 515 bij het opstel van den heer Waringa. Explication (de 1182) de la Medaille, dédiée à Leurs Nobles Puissances, les Etats de Frise, par la Société Bourgeoise établie à Leeuwarden sous la devise „Par Liberté et par Zèle".

On voit sur cette Medaille un Frison, habillé selon Ie costume ancien et caractéristique des Frisons entre Ie Flie et Ie Lauwers, ce qui désigne que cette Nation libre est restée invariablement la mêtne, par son Caractère original et son amour pour la Liberté. Ce Frison donne la main droite à la République des Etats Unis de 1'Amé- rique, pour reconnaitre la liberté et 1'indépendance de cette République, désignées par Ie Sceptre qu' Elle foule aux pieds, et par les chaînes brisées qui se trouvent à côté; pendant que, comme Elle n'est pas encore dans la possession paisible et tranquille de cette Liberté, quoiqu' Elle en ait un présage ferme et assuré; Elle fixe ses yeux sur un Ange, qui descend d'en Haut; et lui présente Ie chapeau de la Liberté, comme un Don particulier du Ciel. Ce Frison s'étant apperçu du Serpent caché sous 1'herbe refuse, de la Main gauche, la Paix particuliere que 1'Angle- terre lui offre. Le Léopard est 1'emblème de ce Royaume. Revers. Les Armes de la Frise, soutenues par une Main qui sort d'un Nuage, fixent d'abord 1'attention reconnaissante sur la Providence particuliere du Ciel, par laquelle la forme de gouvernement, base de la Liberté, a encore été con- servée jusqu'ici. On lit au dessous: Aan de Staaten van Friesland, Ter dankbaare Nagedag- tenisse van de Landsdagen in Febr. en April 1782 toege- wijd door de Burger-Sociëteit Door Vrijheid en IJver te Leeuwarden. 11 332 — Cest a dire: Dédiée aux Etats de Frise en Mémoire reconnaissante des Diètes tenues en Févr. et Avr. MDCCLXXXII par la Société Bourgeoise „Par Liberté et par Zêle" à Leeuwarden. Inscription par laquelle on donne à connaitre, que quoiqu'on ait surtout exprimé dans la Medaille la Recon- naissance de la Liberté et de 1'indépendance des Etats Unis de 1'Amérique, ainsi que Ie refus de faire une Paix particuliere avec 1'Angleterre, comme les deux objets les plus importans, et sur les-quels les Etats de Frise ont donné 1'exemple aux Etats des autres Provinces, on n'en a pas moins reçu toutes les Résolutions prises aux dites Diètes avec 1'approbation et les acclamations les plus parfaites. (Traduction contemporaine de Mr. J. H. Van Swinden, professeur à 1'université de Franeker.) Thr. Mr. W. C. G. VAN EYSINGA (1904). Jhr. Mr. WILLEM CAREL GERARD VAN EYSINGA. (16 Augustus 1866-16 Dec. 1910)

door Prof. Dr. T. J. de BOER.

Tusschen onze eerste en laatste ontmoeting liggen ruim 12 jaren. De laatste maal, Mei 1907 ..... maar toen was de schaduw die den dood aankondigde, reeds over hem ge- vallen. Toen klaagde hij dat hij niet meer werken kon. Hij had zoo gaarne meer willen doen. En toen ging het lijden door dat, hoe droevig ook om aan te zien voor zijn familie en vrienden, voor hem zelven zacht was als de dood. Laat me teruggaan tot onze eerste kennismaking, het begin van een ruim tweejarige gemeenschappelijke werk- zaamheid aan het Museum van het Friesch Genootschap. Den 4den Juli 1894 was Van Eysinga te Leiden in de rechten gepromoveerd, met een proefschrift over Artikel 1420 B. W. Nu stond de wereld voor hem open, en het leven daar buiten had meer dan één lokkend uitzicht. Hij heeft zich echter nog hetzelfde jaar te Leeuwarden gevestigd. Friesland en den naam van zijn geslacht eerend, besloot hij zich daar een werkkring te scheppen. Familietraditie en eigen studie hadden er hem op voor- bereid. Zoo was hij eenige maanden van 1894 werkzaam geweest op het Koninklijk Kabinet van Munten en Pen- ningen te 's Gravenhage, bij zijn hem zoo spoedig in het graf gevolgden vriend Dr. H. J. de Dompierre de Chaufepié. Hij maakte daar vooral studie van Friesche munten en gildepenningen en had toen het plan, als aanvulling en 334 JHR. MR. W. C. G. VAN EYSINGA. vervolg op de werken van Van der Chijs en Verkade, over de muntgeschiedenis van Friesland te schrijven. Dit plan is niet tot uitvoering gekomen, maar wel heeft hij van zijn kennis en zijn smaak op dit gebied gebruik ge- maakt bij de inrichting van het Munt- en Penning- Kabinet van het Friesch Genootschap. Toen hij aan dit Genootschap zijn goede zorg begon te wijden, was juist de nieuwe vleugel, bestemd om de porceleinverzameling en de collectie munten en penningen op te nemen, gereed gekomen. Maar de rijke verzamelingen, gelegateerd door Mr. Age Looxma Ypey, Mr. A. Quaestius er. Mr. J. Dirks, stonden nog in kasten geborgen, ontoegankelijk voor be- langstellende bezoekers. Van Eysinga heeft toen een ge- deelte daarvan, op Friesland betrekking hebbende, met name de zoo belangrijke verzameling gildepenningen ge- rangschikt, beschreven en tentoongesteld. Zijn groote belangstelling voor munten en penningen is ook later steeds levendig gebleven, bizonder voor de artistiek uit- gevoerde moderne medaille. Van de Nederlandsen-Bel- gische Vereeniging der Vrienden van de Medaille was hij de Penningmeester. Gedurende 1895 en 1896 — toen ik er meest in de bibliotheek van het Genootschap bezig was — hebben we samen aan het Museum gewerkt. In dien tijd heb ik Van Eysinga leeren kennen als iemand die de Friesche kernspreuk „'t Is mei sizzen net to dwaen" in toepassing wist te brengen. Na het werk volgde er soms een gesprek, eerst over onze penningen en boeken, al spoedig over Friesland, zijn verleden, zijn heden, zijn economische en geestelijke toekomst vooral. De toestand was toen zeer gedrukt. Sedert ongeveer 1877 leden landbouw en vee- teelt, bijna de eenige bronnen van bestaan in onze pro- vincie, onder een geweldige krisis, die juist in de jaren waarover ik hier schrijf — maar wie kon dat toen weten? — den diepsten stand had bereikt. Velen waren moedeloos geworden en hadden de provincie verlaten, anderen wilden verouderde toestanden en inrichtingen in 't leven terug- JHR. MR. W. C. G. VAN EYSINGA. 335 roepen. Niet aldus Van Eysinga. Beschouwing van het verleden en van de tegenwoordige toestanden leerde hem dat er na een langer of korter tijd van daling verheffing kan volgen en dat het der moeite waard zou zijn alle krachten in te spannen om aan deze mede te werken. Krachten der toekomst voelde hij in zich. Dat werd nu meer en meer zijn ideaal: Friesland uit zijn economische inzinking mee te helpen opbeuren en het, in landbouw en nijverheid, ook kunstnijverheid, tot nieuwen bloei te brengen. Daartoe ontwierp hij allerlei plannen, verschafte landbouwkrediet, deed reizen naar Rusland en Italië om afzet voor het Friesche vee te zoeken, verleende zijn steun bij de oprichting en instandhouding van het Landbouw- huis te Leeuwarden, hielp overal organiseereu wat er aan jonge krachten in Friesland schuilde en wist, van per- soonlijke betrekkingen nuttig gebruik makende, nieuwe wegen te banen. Hoezeer dit streven van Van Eysinga in Friesland gewaardeerd werd bleek toen hij, na den dood van den heer D. van Konijnenburg, tot Voorzitter der Friesche Maatschappij van Landbouw werd gekozen. Ondertusschen was hij ook lid geworden van den Leeu- warder Gemeenteraad (1897—1903) en bestuurslid van verschillende vereenigingen. Zoo is hij met velen in aan- raking gekomen, die de herinnering aan zijn sympathieke persoonlijkheid bewaren. Gaarne diende hij met raad en daad. En hoewel zelf van een gesloten karakter, met neiging tot melancholie, wist hij toch dikwijls anderen met een enkel gemeenzaam woord te bemoedigen. Sedert 1895 was hij lid van het Bestuur van het Friesch Genootschap. Wij kunnen zeggen dat hij dit ons Genoot- schap in 't bizonder heeft liefgehad. Hij heeft het be- schouwd niet als een instelling voor geleerde, geheel buiten het leven staande liefhebberijen, maar als een cen- trum van maatschappelijke en geestelijke kracht. Daarom was het Museum voor hem de hoofdzaak en de ontwik- kelende en beschavende invloed die daarvan kan uitgaan. Ten duidelijkste blijkt zijn bedoeling in dezen uit het 336 JHR. MR. W. C. G. VAN EYSINGA. onlangs bekend geworden olographisch testament van 30 Dec. 1901. Hierbij vermaakt hij aan het Friesch Genoot- schap een legaat van ƒ25.000, om vroeger of later de renten daarvan te doen strekken tot bezoldiging van een aanwezigen of nog te benoemen direkteur van het Museum. Daaruit spreekt geheel de nobele opvatting van onzen betreurden vriend. Laat anderen hun kostbare verzame- lingen aan het Genootschap afstaan en voor de huis- vesting ervan zorgen, het is wel! Maar hem komt het in de eerste plaats daarop aan dat er menschen werkzaam zijn die deze schatten kennen en levend weten te maken tot een bron van ontwikkeling en genot voor velen. Wij hebben een vriend verloren. Een man van fijn inzicht en innig gevoel. Iemand bovenal die Friesland liefhad en op allerlei gebied daarvoor werkte zoolang het voor hem dag was. Ik heb hem ook eens van deze liefde hooren spreken. Wij stonden toen op den hoogen dijk, links de groene weidevlakte in voorjaarsbloei en rechts de onafzienbare door de zon beschenen zee .... Ave anima pia!

AMSTERDAM, Lentedag 1911. Klok gegoten door JURJEN BALTIIASAR. EEN TORENKLOK VAN JURJEN BALTHASAR, vroeger te Berlikum (Fr.), thans te Mannheim,

door Mr. P. C. J. A. BOELES.

Het klokkengietersbedrijf kon vroeger met meer winste in Friesland uitgeoefend worden dan tegenwoordig het geval is, nu er daar dan ook geen klokkengieter meer te vinden is. Dit komt omdat die vroegere Friesche klokken- gieters tevens kanongieters waren en vermoedelijk, even- als hunne collega's elders, o. a. Henrich Wegewart en Peter van Ghein, vijzels *). goten en dergelijke zaken, zóó fraai dat men er tegenwoordig bepaalde tentoonstellingen van aanricht. Het maken van carillons daarentegen, waarbij het er op aankwam een bepaalden toon aan de verschillende klokken te geven door ze nà het gieten uit te draaien, was te lastig voor den gewonen klokkengieter. Toen Leeu- warden een nieuw klokkenspel voor den Nieuwetoorn moest hebben — een spel dat nog bewaard doch helaas niet meer bespeeld wordt — werd de vervaardiging daar- van dan ook wijselijk opgedragen aan Claude Fremi, kanon- en klokgieter te Amsterdam. Vooral in de zeventiende eeuw fleurde het klokkengieters- bedrijf in Friesland's hoofdstad, waar de klokkengieter — er was er telkens maar één — gewoonlijk gesteund werd met brieven van octrooi van de Staten van Friesland, \) Catalogus v. d. tentoonstelling van oude koperwerken. Middelburg 1904; nos. 577, 597 en 44. Het Friesch museum bezit twee fraaie tafelschellen van Petrus Gheineus, gedateerd 1574 en 1583. 338 EEN TORENKLOK VAN hem recht gevende, met uitsluiting van anderen, binnen de geheele provincie klokken te gieten.x) De eerste Leeuwarder gieters in de 17de eeuw waren Duitschers: Gregorius Gregori, Hallensis Saxoniae, dus uit Halle in Saksen, werkte te Leeuwarden omstreeks 1601— 1611; en vergoot er in 1604 geschut voor de Staten. Hans Falck van Neurenberg bleef er langer. Volgens de uiterst belangrijke, door wijlen den bekende campaniloog van het Friesch Genootschap, G. H. van Borssum Waalkes, met behulp van predikanten en kerkvoogden verzamelde gegevens2), hangen er niet minder dan 28 klokken van Falck, uit de jaren 1617—1634, in onze Friesche torens. Falck had, misschien omdat hij uit den vreemde kwam, nog wel eens last met eene juiste spelling der inscripties, aan zin voor humor durven wij het tenminste niet toe- schrijven, dat hij op de groote klok van de Oldehove te Leeuwarden van 1633, Joris Gerrits Camp van een prae- s i d e e r e n d e n, tot een presenteerenden burge- meester maakte. Van omstreeks 1634 tot 1649 komt Jacob Noteman, evenals zijn voorganger, burger van Leeuwarden, met 25 nog aanwezige klokken; vervolgens Jurjen Balthasar van omstreeks 1651—1668 en ten slotte Petrus Overney van 1670—1711. * * Hoewel Balthasar wel eens een klok afleverde buiten

') W. Eekhoff, Geschiedkundige beschrijving van Leeuwar- den, 1846, II, blz. 93. 2) G. H. van Borssum Waalkes, Friesche klokkeopschriften met andere elders vergeleken. Vrije Fries, XVI, XVIII en XIX (1885, 92 en 95). Eene verwerking van deze bijkans alle klokken in Friesland — en vele daarbuiten — beschrijvende, te zamen 491 blz. vullende opstellen, tot een goed geordend geheel, na voorafgaande vergelijking der inscripties met de origineelen, zou een verdienstelijk werk zijn. De correspondentie tot deze opstellen betrekking hebbende, berust thans in de bibliotheek van het Friesch Museum. JURJEN BALTHASAR. 339 de provincie Friesland, o. a. te Tolbert in Groningen en te Burgerbrug in N.-Holland ]), zal hij toch wel niet voor het buitenland gewerkt hebben, althans niet voor Duitsch- land. Verrassend was het dan ook uit een schrijven van den heer von Seubert, voorzitter van den Mannheimer Alter- tumsverein te vernemen, dat te Mannheim, in de Konkor- dienkirche, een oude Nederlandsche klok hangt, die in 1663 door Jurjen Balthasar te Leeuwarden gegoten werd. Te Mannheim wilde men wel eens weten hoe die klok daar gekomen was. Volgens mondelinge overlevering was het de eenige klok, die in 1795, nadat tijdens het bom- bardement van Mannheim de toren tot den grond toe afbrandde, intact uit de puinhoopen te voorschijn kwam. Misschien, schreef de voorzitter, was de Hollandsche klok wel te Mannheim gekomen door bemiddeling der leden van de Hollandsche gemeente (niederdeutsch-reformirte), die in de tweede helft der zeventiende eeuw aldaar be- staan heeft. In verband met dit schrijven ontvingen wij twee foto's van de klok, van weerszijden genomen, die op kleine ge- deelten na, die buiten de lens vielen, een volledigen indruk geven van het bewuste werkstuk van onzen Leeuwarder klokkengieter. Een der foto's, de meest duidelijke, is hier gereproduceerd. Men ziet dat meester Balthasar zijn vak uitnemend verstond, jammer is het bepaald, dat er van al die prachtige klokken, die hier en elders in de torens hangen, slechts zelden iets te zien is. Wie zich wel eens voor een dorpsklok geïnteresseerd heeft, herin- nert zich nog lang de donkere, stoffige torens, de harde ') Balthasar goot volgens Waalkes de navolgende klokken: in 1651 van Engwierum, 1652 van Hoogebeintum, 1653 van Grouw (nu in het Friesch Museum) en van Holwerd, 1654 van Dedgum en Peins, 1656 van Burgwerd en Witmarsum, 1657 van Wartena, 1658 van Augsbuur, 1659 van Morra, 1660 van Tolbert, Brant- gum en Burgerbrug, 1662 van Terwispel (in 1865 vergoten tot de klok van Irnsum) en Bergum, 1664 van Britsum, 1665 van Edens, 1668 van Nijkerk in Oost-Dongeradeel. 340 EEN TORENKLOK VAN laddersporten, het wringen door de nauwe zoldergaten of wel de gapende, leuninglooze openingen, die gepasseerd moeten, om ten slotte het klokkehuis te bereiken, dat meestal te nauw en bijna altijd te tochtig is om eene rustige bezichtiging te gedoogen, laat staan om eene be- hoorlijke foto te nemen. Goede afbeeldingen van geheele klokken zijn dan ook zeldzaam en des te aangenamer is het hier, voor het eerst in dit tijdschrift, een afbeelding te kunnen geven, die den lezer in staat stelt zich over de artistieke waarde van een Friesche klok uit de 17de eeuw, ook zonder halsbrekend geklim een eigen oordeel te vor- men. De enkele teekeningen van oudere klokken, die Waalkes gaf, zijn daarvoor te schetsmatig. Mooi is het zuivere profiel van onze klok, de soepele uitbuiging van het stoere, goudglanzende metaal. Gelukkig ook de ver- siering van het bovenstuk: de vorm en verdeeling der inscriptie en van het omlijstende ornament, waarvan de bovenste band nog duidelijk de gothieke afkomst verraadt.1) De wapenschilden op de hier gereproduceerde zijde staan echter wat zwaar en lomp onder het kantfijne renais- sance-ornament van den laagsten sierband. En nu de herkomst der klok, waarop de volgende in- scripties en wapens voorkomen. 2j IURIEN BALTHASAR HEEFT MY GEGOOTEN IN LEEUWARDEN (leeuwtje = wapen van Leeuwarden) 1663. De Wonder Groote Naeme Myn Is De Musyck Der Engelyn Ende Als My Raeckt De Bengel Myn Soo Geve lek Myn Geluyt Daerin.

') Vgl. b.v. de details van een der fraaie klokken van Geert van Wou van 1481 bij: F. A. Hoefer, De klokken in den toren der bovenkerk enz. te Kampen, pi. II. Zwolle 1898. 2) Volgens de foto's en de blijkbaar zeer nauwkeurige aan- vullingen, die de heer von Seubert te Mannheim met groote bereidwilligheid verstrekte. JURJEN BALTHASAR. 341 Eerste wapen: Drie sterren boven elkaar. Onderschrift: Jr. Edzart van Grovestins, erf-geseten opt huis toe Grovestins in den dorpe Eng(e)lum en Grietman over Menaldumadeel. Tweede wapen: Windhond, zittende op de achterpooten met de voor- pooten omhoog en naar rechts ziende, Onderschrift: Doeke van Hemmema cap(itein) van de guardes van sijn forstlicke genade Prins Willem van Nassaw Stathowder etc. Derde wapen: Drie vertikaal naast elkaar staande visschen. Onderschrift: Willem Allart Clant, joncker en hoveling tot Eendrum, Pietersbuiren, Cloosterbuiren en Westernyelant. Vierde wapen: Liggende halve maan met drie sterren, twee op de pun- ten van den sikkel en één er onder. Onderschrift: Marten van Baardt, leutenant van een compagnie te voet. Vijfde wapen: Halve arend, kop van een rund en een huismerk. Onderschrift: Nollius Hajonides, predikant tot Belkom. Zesde wapen: Halve arend en een zandlooper (?) Onderschrift: Ruyerd Meyntes, kerckvoogd. Zevende wapen: Halve arend, wereldbol en een klaverblad. Onderschrift: Claes Ruirds van Schellingwou, kerck en armevoogd. Achtste wapen: Halve arend, klaverblad en twee gekruiste werktuigen. 342 EEN TORENKLOK VAN Onderschrift: Pieter Eelckes, gecommitteerde. Negende wapen: Halve arend en geblinddoekt hoofd. Onderschrift: Cornelis Thys, mederechter van Menaldumadeel. De klok is 1.45 M. breed en 1.20 M. hoog (zonder kroon). Deze afmeting bevestigt weer het gebruik, bekend o. a. uit een brief van den beroemden carrillongieter Hemony te Zutphen, dat als de breedte 15 is, de hoogte „ouder- gewoonte" 12 is.x) De wapens en namen bewijzen zonneklaar dat men hier te doen heeft met de leden eener commissie, intertijd in het leven geroepen om de kerk van het groote dorp Ber- likum, gemeente Menaldumadeel, ten N.W. van Leeuwarden, aan een torenklok te helpen: Nollius Hajonides, predikant van Belkom (Berlikum), Edzard van Grovestins, Grietman van Menaldumadeel, er is geen vergissen mogelijk. Straks nader over die commissieleden. De vraag rijst, hoe is het mogelijk dat deze onder zóó hooge auspiciën in Berlikum gekomen klok naar Mann- heim verhuisde? Was het een kloosterklok van vóór de reformatie, dan ware eene oplossing wel te vinden. De handelscorrespondentie van het Kamper Handelshuis te Lissabon3) bewijst immers dat nà de verwoesting der *) A. Vas Nunes, Experimenteel onderzoek van klokken van F. Hemony. Proefschrift A'dam 1909, blz. 38. •) Een Kamper handelshuis te Lissabon, 1572—1594. Be- werkt door Mr. J. Nanninga Uitterdijk. Zwolle 1904. Blz. LI en register in voce „klokken". Mr. N. Uitterdijk is van meening dat bij den beeldenstorm van 1575 een menigte klokken uit de Nederlandsche kerken gehaald zijn. M. i., althans wat Friesland betreft, heeft men eerder te denken aan de verwoesting der kloosters omstreeks 1580. De brief die handelt over het vernielen van kerken in Overijssel, Utrecht en Friesland en het loskomen van klokken (blz. 291) is dan ook van 12 April 1580. JURJEN BALTHASAR. 343 kloosters en bijbehoorende kerken en capellen menige Nederlandsche klok naar Lissabon verscheept werd. In het onderhavige geval lag meer het vermoeden voor de hand dat de klok afgeschaft werd bij de afbraak, in 1777, van de vroegmiddeleeuwsche kruiskerk1), waarvoor in de plaats kwam de tegenwoordige, veelhoekige koepel- kerk, met klein klokketorentje op den koepel. Te waar- schijnlijker leek dit nu Waalkes een klok van 1593 als nog te Berlikum hangende vermeldt en het klokketorentje stellig niet berekend was om behalve deze klok ook nog de blijkbaar vrij groote klok van 1663 uit den zwaren Romaanschen toren over te nemen. De nog aanwezige klok heeft de inscriptie: Mensche ais gi hoert des klockx geslach denkt op stervens-dach. Willem Wegewart goet mi in 't jaer 1593. Deze veronderstelling bleek inderdaad juist te zijn, al bleef de bevestiging langer uit dan het geval geweest zou zijn, indien kerkvoogden te Berlikum mijn verzoek hadden ingewilligd om het oudste nog bestaande rekeningboek der kerkvoogdij, volgens de lijsten van Mr. Berns 2) loo- pende over de jaren 1757—1814, tijdelijk in het Friesch Museum ter inzage te verstrekken. Deze kerkvoogden schijnen in het geheel geen belang te stellen in de ge- schiedenis van hunne administratie, de brief bleef zelfs onbeantwoord. Gelukkig zijn dergelijke colleges uitzon- deringen en bleek er elders te Berlikum, gelijk de heer deurwaarder Heeringa mededeelde, meer belangstelling aan-

]) Zie de uitvoerige historische aanteekeningen voorkomende achter het werkje van den Berlikumer Predikant Petrus Nota, Tweetal leerredenen, enz. Franeker, 1781. sj Oude kerkelijke archieven in Friesland. Overdruk uit de jaarverslagen van den Rijksarchivaris in Friesland over 1896 en 1898, blz. 29. 344 EEN TORENKLOK VAN wezig te zijn. Zelfs veel belangstelling: de heer J. Groene- wold, rustend hoofd der school, als schrijver van kerk- en armvoogden bekend met de voor ons hermetisch gesloten lokale geschiedbronnen, was zoo welwillend het manu- script van een door hem gehouden nutslezing, betreffende de geschiedenis van Berlikum in de laatste honderd jaren, ter inzage af te staan. Op de laatste bladzijde daar stond het, juist datgene, wat men te Mannheim weten wilde, woordelijk overgenomen uit het kerkeboek: i*]g8, klokverkoop: De rendant heeft ontvangen in twee termijnen, 1 Mei en 1 Aug. 1798 de koopschat van de groote torenklok, die na het afbreken van de voormalige toren [in 1777 volgens Ds. Nota] op den grond is nedergelaten, bij de nieuwe kerk is nedergezet en die sedert aldaar bestaan heeft, doch nu in het jaar 1798 door het opgeroepen volk van Belkum besloten is om te verkoopen. Het- welk gedaan zijnde bij gelegenheid van de publieke verkooping der kerkelanden. Koopsom, ruig geld: carolie g(u)l(den). 1200.— Onkosten: Tomas Bijlsma taxeeren 6.00 Strijkgeld 14.00 Verhooggeld 145.00 Advertentiën in Leeuwarder, Goudasche en Friesche Courant 20.00 Vertering 7.13 Notariskosten 8.8 Oproepen (met) trommen 1.12 zoodat de zuivere opbrengst was ƒ997 en 7 stuivers. Volgens overlevering werd de klok gehaald door een man uit Franeker met een wagen waarvoor 7 paarden gespannen waren. Oude menschen in Berlikum vertelden dat men de klok oorspronkelijk niet wilde missen. Twin- tig jaren lang heeft zij dan ook op het kerkhof gestaan als een stil verwijt aan het nageslacht, dat de oer-oude kerk en toren van tufsteen *) had afgebroken en er niet ') De van kerk en toren afkomstige „duivesteen" (tufsteen) bracht niet minder dan 4000 car. gulden op; terwijl de oude JURJEN BALTHASAR. 345 een gelijkwaardige, met behoorlijken klokkentoren, voor in de plaats had weten te stellen. Toen kwamen de slechte jaren 1796 en 1797, een zesde der eigendommen van de kerk en daarna nog eens een vijfde van de rest, dus een derde in 't geheel, werd door het Provinciaal Bestuur opgevorderd. Men ging in die magere jaren be- seffen welk een waarde er met deze klok renteloos op het kerkhof lag en zoo kwam eindelijk, uit nood, het be- sluit om dit prachtige erfstuk der vaderen te verkoopen. Mannheim had met het bombardement van 1795 zijn toren en zijn klokken verloren en kon bij den weder- opbouw van den toren uitstekend de afgedankte, maar nog lang niet versleten Berlikumer klok gebruiken en zoo bengelt zij nu aan den Rijn. Voor nadere inlichtingen betreffende de leden der com- missie Nollius Hajonides en Doeke van Hemmema kan verwezen worden naar het reeds aangehaalde boekje van Ds. Nota. Het thans uitgestorven geslacht der Hemmema's was gedurende meerdere eeuwen te Berlikum gevestigd. Hem- mema-slot werd afgebroken in het laatst der 18e eeuw. Onze Doeke, zesde bezitter van voornoemd huis, genoot aldaar in 1646 de eer van een bezoek van den lateren Paus Alexander de Zevende, toen nog cardinaal Fabius Chigi geheeten, die „op zijne reize naar den Westphaalschen Vreedehandel" de vermaarde Berlikumer paardemarkt be- zichtigde, waarvan nog getuigt een eenvoudig gedenkbord, thans in het Friesch Museum. De hond in het (tweede) wapen der Hemmema's, die volgens het stamboek van den Frieschen adel van de Haan Hettema en Halmael naar links kijkt, ziet op de klok naar rechts (heraldisch links), op beide afbeeldingen heft hij de voorpooten omhoog. Merkwaardig die varia-

Friesche steen, stellig van latere verbouwing afkomstig, 800 car. gulden opbracht. Het Friesch Museum bezit enkele teekeningen waarop deze kerk en toren voorkomen. 346 EEN TORENKLOK VAN ties in een wapen! In de zestiende eeuw teekende Rienck Hemmema, een der voorouders en heereboer te Hitzum, op de eerste bladzijde van zijn rekenboek, den hond in liggende houding. *) Wij laten het aan meer deskundigen over om uit te vorschen, wanneer de hond der Hemme- ma's de vriendelijk bedelende houding heeft aangenomen en of het niet getuigt van een fijnen neus voor politiek dat, heraldisch gesproken, het vroeger naar links ziende dier tegenwoordig naar rechts kijkt. De naam Schellingwou onder het zevende wapen herin- nert aan het gelijknamige dorpje bij Amsterdam, vanwaar een der voorouders van dezen Claes, als bedijker der bildt- landen, in Friesland gekomen zal zijn. De eenige naam die men niet op de Friesche klok ver- wachten zou is die van den Groninger edelman Clant. Hij was gehuwd met Tjemck van Herema, weduwe van Erasmus Doekes van Hemmema en mogelijk als zoodanig in het bezit van landerijen in de buurt van Berlikum.

Gelukkig zijn er nog tal van klokken van Balthasar in Friesland gebleven. Een er van is zelfs zeer gemakkelijk te bereiken sedert Heeren Kerkvoogden van Grouw de zoogenaamde Vesperklok van 1653 in bruikleen gaven aan het Friesch Museum te Leeuwarden, dat reeds een huisbel van Balthasar bezat van 1655. Deze fraaie, doch kleinere klok komt in vorm geheel met die van Mannheim overeen. De versiering is in verband met de afmetingen eenvoudi- ger. Er komt één wapen op voor, nl. van den grietman Carel van Roorda met diens leuze: suum cuiq(ue): ieder het zijne.2) J) Handschrift no. 61 in de bibliotheek van het Friesch Museum. 2) Waalkes, aan wien het opschrift werd opgegeven als: S v v m C v i D, verklaart „suum" als eene verkorting van syno- doruin, „C" als commissaris, viD als: utriusque doctor, er bijvoegende dat C. van Roorda commissaris politiek was bij onderscheidene Friesche Synoden en doctor in de beide rechten! Zie Vrije Fries, XVI, blz. 292. JURJEN BALTHASAR. 347 Nog een andere Friesche klok, waar Waalkes geen mel- ding van maakt, verhuisde naar het buitenland. De in 1490 gegoten Maria-klok uit den toren van het dorp Garijp, ten Z.O. van Leeuwarden, werd door den verdienstelijken Deenschen architect F. Uldall te Randers teruggevonden in de kerk te Bested in Sleeswijk. Zij wordt beschreven in zijne volkomen wetenschappelijke verhandeling over Nederlandsche kerkklokken in Denemarken, Zweden en Duitschland. Daar de beschrijving allicht niet gezocht wordt in de „Verslagen omtrent 's Rijks verzamelingen van geschiedenis en kunst", over 1900, nemen wij de in- scriptie van de rijk versierde klok over, met verwijzing naar de uitvoerige beschrijving van Uldall, blz. 22. anno -j- dni +m() cccc -f- LXXXX () maria -j- bin -(- ick () gheheten -j- de () gemaghen -(- in () garyp () -j- leten -f- my () gheten () heer + iettic personne + in () garyp en () rennert + ende () sibren -f- ende () iouta -f- kerck -f- () voghe () den + weren () herman () mi -f- goet -f-»

12 Friesche Bibliographie. 1909-1910/)

1. Algemeene Werken, Geschiedenis, Oudheidkunde enz. Aanwinsten der Provinciale Bibliotheek van Friesland, gedurende 1908. Leeuw. 1909. 8vo. 35 blz. — Idem, ge- durende 1909. Leeuw. 1910. 8vo. 44 blz. Adresboek, Nieuw Jaarlijksch, van de gemeente Leeu- warden, benevens het aangrenzend deel van Leeuwardera- deel (Schrans, Verlengde Schrans, Huizum), met platte- grond der stad. Leeuwarden, 1909—1910. jrg. 4 en 5. 8vo. Almanak, Friesche, voor het jaar 1909. Leeuw. A. Jong- bloed. 16mo. — Idem, voor het jaar 1910. Almanak, Provinciale, van Friesland, voor het jaar 1909. Gedeeltelijk bewerkt door N. L. Reuvecamp en N. Struik- sma. Leeuw. A. Bruis. 8vo. — Idem, voor het jaar 1910. Leeuw. A. Bruis. 8vo. Bakker (D. L.). Studiën über die Geschichte, den heuti- gen Zustand und die Zukunft des Rindes und seiner Zucht in den Niederlanden mit besonderer kritischer Berück- sichtigung der Arbeitsweise des Niederländischen Rind- viehstammbuches. (Dissertatie). Bern, 1909. 8vo. Met afbeeldingen van terp-schedels uit het Friesch Museum te Leeuwarden. Bartstra, D., Het stadhuis te Bolsward. Amst. 1909. Met afb. 4to. (Het Huis, oud en nieuw, 7e jrg. 4e afl.). , Register en inventaris van boeken en losse stuk- ken behoorende tot het archief van het Waterschap: Won- seradeels Zuiderzeedijken, vermeerderd met eene naamlijst der dijkgraven van genoemd Waterschap, van 1542—1908. Bolsward, 1910. 8vo. *) Vervolg van De Vrije Fries XXI, blz. 153—169. FRIESCHE BIBLIOGRAPH1E. 1909—1910. 349 Berns, J. L., Het Rijks-archief in Friesland. (Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven. XXXI, 1908, blz. 451— 471 en XXXII, 1909, blz. 395—438). Bezoek aan Friesland door eenige Leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van 24—28 Mei 1909. ('s Grav. 1909). 8vo. 29 blz. Boeles, P. C. J. A., Iets over de Kerkvoogdij-goederen in Friesland. (Vrije Fries dl. XXI, blz. 133-149). , Het Friesch Museum te Leeuwarden. Catalogus der meest belangrijke voorwerpen, met uitzondering van schilderijen. Leeuw. 1909. Met 24 platen. 8vo. 116 blz. , De cultuurhistorische beteekenis der terpen. (Tijdschrift v. Geschiedenis. 1910, blz. 195—201). , Friesland's voorgaan bij de erkenning van den Noord-Amerikaanschen Staat. (Leeuwarder Courant van 12 Juli 1909). Boer, T. J. de, Het Friesch Museum te Leeuwarden. Met afb. (De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, 27 Febr. 1910). Borchlingj C, Die niederdeutschen Rechtsquellen Ost- frieslands I. Die. Rechte der Einzel-Landschaften. Aurich, 1908. 8vo. (Quellen zur Geschichte Ost-Frieslands. Hrsg. vom Königlichen Staatsarchive und der Ostfriesischen Landschaft). Bouman, J. S., Terugblik op de kerkelijke toestanden te Leeuwarden. Leeuw. 1909. 8vo. Broekema, L., Verdere waarnemingen over de fauna onzer terpen in Friesland en Groningen. Met 2 platen. (Cultura, Februari 1909). — •, De schapen der vroegere bewoners onzer ter- pen. (Cultura, Maart 1910). , De overblijfselen van paarden in onze terpen. Met 2 platen. (Cultura, December 1909). Burger Jr., C. P., Levensbericht van A. Telting. (Le- vensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1908—1909. 66 blz.). 350 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910.

Busé, H. J., Voor en na de reformatie te Ulst. (Vrije Fries, dl. XXI, blz. 45—70). — , Jelle Sipkes van Teerns. (Doopsgezinde Bijdra- gen. 49ste jrg., blz. 49—103). Deze was Doopsgezind predikant achtereenvolgens te Veen- wouden, te Ulst en te Irnsum. 1738—1823. Cappeîle, HL van, Bijdrage tot de kennis van de landijs- vormingen in de provincie Friesland en van het oudere fluviatiele diluvium in den ondergrond van N.-Nederland. (Werken van de Koninklijke Akademie v. Wetenschappen. Amst. 1910). Cate, D. H. S. Blaupot ten, De daling van den bodem van Nederland gedurende de laatste twee eeuwen. (De Ingenieur van 1 en 8 Oct. 1910). Dorhout, U. G., Het Kaatsspel. Met afb. (Op de Hoogte, 1908, blz. 741—747). , Zeilen in Friesland. Met afb. (Op de Hoogte, 1909, blz. 531—535). ———, Wintersport in Friesland. Met afb. (Op de Hoogte, 1910, blz. 15—21). , De St. Martinikerk te Bolsward. Met afb. (Het Huis, 1910, blz. 285—289). Eyck van Heslinga, H. van, De Friesche Kerk. Hare stichting en vestiging van de laatste helft der zevende tot het begin der elfde eeuw, Leeuw. 1910, dl. I. afl. 1 . 8vo. Dit werk verschijnt thans als feuilleton in het „Hervormd Zondagsblad". Feestprogramma op Maandag 10 Mei 1909 te Leeuwar- den, naar aanleiding der blijde gebeurtenis in het Ko- ninklijk Huis. Leeuw. 1909. 8vo. 4 blz. Franschen Jz., P., Een aardige plaats in Friesland. Sneek. Met afb. (Het Huis. 1910, blz. 174—178). , Het centrum van den greidhoek. Met afb. (Eigen Haard, 1909, blz. 794—798). , Heerenveen en 't Oranjewoud. Met afb. (Mork's Magazijn, XII, blz. 333—340). FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. 351

Franschen Jz., P., Een kijkje in de Friesche Wouden. Met afb. (Eigen Haard, 1910, blz. 829—832 en 841—844). Giffen, A. E. van, Het dalingsvraagstuk der alluviale noordzeekusten, in verband met bestudeering der terpen. Gron. 1910. 8vo. %•• 7< •';-•'••-••• 3< -*•>• •"•>• • • •'• V-- ; Gorkom, W. J. van, Provinciale organisatie van de tuberculose-bestrijding in Friesland. (Tuberculose, 1909, blz. 518—529 en 1910, blz. 60—64). Greîdanus, S., De dagen van Olim. Herinneringen van een geneesheer. Amst. 1909. 8vo. 190 blz. Dit werk beschrijft de ervaringen van een jongen dokter in Buitenpost en omstreken, uit circa 1870. Grienberger, Th. von, Drei Westgermanische Runen- inschriften. I. Das Stäbchen von Britsum. (Zeitschrift für Deutsche Philologie, XLII. 1910). , Zwei Runeninschriften aus Norwegen und Fries- land. II. Das Schwertchen von Arum. (Zeitschrift für Deutsche Philologie, XLII. 1910). Heesen, G. W., Open brief in zake den kerkelijken strijd te Leeuwarden. Leeuw. 1909. 8vo. Hoekstra Azn., M., De historische elfstedentocht, gehou- den den 2en Januari 1909, uitgeschreven door „De Neder- landsche Bond voor Lichamelijke Opvoeding", georgani- seerd door „de Friesche IJsbond" te Leeuwarden, 's Grav. 1909. Met afb., portretten en kaart. 8vo. Hübke, Th., Der Friesen Sonnewende. (Hamburger Nach- richten, 30 Juni 1909). Jaarboekje, Friesch, of almanak voor 1909. jrg. 83. Leeuw. R. J. Schierbeek. 12mo. — Idem, voor 1910, jrg. 84. Leeuw. R. J. Schierbeek. 12mo. Jantzen, H., Das Niederländische Architecturbild. Leip- zig, 1910. Met platen. 4to. 188 blz. De blz. 19—25 bevatten eene studie over Hans Vredeman de Vries. Johannsen, O., Zur Geschichte des Nordfriesischen Deichrechts. (Dissertatie) Flensburg, 1908. 8vo. 352 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. Jong, L. de, Het pension Violetta te Heerenveen voor lupuspatienten. (Eigen Haard, 1909, blz. 831—832). Kaarten. Van Stockum's automobiel- en fietskaarten. Schaal 1 : 300.000. 's Grav. 1909. IV. Friesland. Kleefstra, J., Een vacantie op de Friesche wateren. Hilversum, 1910. Met afb. 8vo. Leeszaal en Bibliotheek. Openbare, Catalogus van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Leeuwarden. 2e verm. druk. Leeuw. 1909. 8vo. 116 blz. —, Jaarverslag van de Vereeniging: De Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Leeuwarden. 1 Mei 1908—30 April 1909. 8vo. 14 blz. , Idem, 1 Mei 1909—30 April 1910. 8vo. 16 blz. Meyer, G. A., De Dominicanenstatie te Leeuwarden. (Archief van het Aartsbisdom. Utrecht, XXXV, 78). — , Het onze Lieve Vrouwebeeld van Leeuwarden in de Sacristy der St. Dominicuskerk. (Alsvoren, XXXV, 160). Nicolaï, Ph., Van drie Friesche dorpskerkjes: Mantgum, Weidum en Rauwerd. Met afb. (Naar Buiten. Bijblad van De Aarde en haar Volken, blz. 173—178). Paarden-Stamboek. Het, Stamboek voor de provincie Friesland. Leeuw. 1909 en 1910. Afl. 31 en 32. 8vo. Rauwerda, A, Het uitvriezen der tarwe in de provincie Friesland in den winter van 1908—1909. 's Grav. 1910. 21 blz. (Verslagen en mededeelingen van de Directie van den Landbouw. 1910). Reimers, H., San Michele, die Friesenkirche in Rom. (Vrije Fries, dl. XXI, blz. 71—78). Rundvee-Stamboek. Het Friesch, Stamboek. Leeuw. 1909 en 1910. Afl. 35 en 36. Met pltn. 8vo. — Hulpstam- boek, Leeuw. 1909 en 1910. Afl. 25 en 26. Met pltn. 8vo. — Verzamelboek van het stamboekvee en de afstammelingen. 1908 en 1909. Leeuw. 1909 en 1910 8vo. Schimpnamen voor bewoners van verschillende streken in Friesland. (Buiten, 23 October 1909, blz. 532). FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. 353

Schouwen, G. van, Pension Violetta te Heerenveen. Met afb. (Het Groene en Witte Kruis, 1910, blz. 171—174). Siebs, Th., Der Gott Fos(e)te und sein Land. Overdr. 1909. Smît, G., De Makkumer kerk van 1660—1910. De stichting en andere bijzonderheden. Bolsward, 1910. Met 1 afb. 8vo. 23 blz. Swart, F., Zur friesischen Agrargeschichte. Lpz. 1910. Met eene kaart. 8vo. 384 blz. Swart Jzn., J. H., Pleidooi voor de oprichting van stoomgemalen ter bestrijding van het overtollige boezem- water in de provincie Friesland. Workum, 1909. 8vo. 14 blz. Theissen, J. S., Het Leeuwarder Blokhuis in de 16e eeuw. Met afb. 43 blz. (Vrije Fries, dl. XXI). Troelstra, P. J., De overstrooming in Friesland. Met afb. (De Amsterdammer, Weekblad voor Nederland, 13, 20 en 27 Maart 1910). Veenstra, G. J., Oude merkwaardige bouwwerken in Friesland. De Oldehove. Met afb. (Buiten, 13 Aug. 1910. blz. 386-387). , Het Aytta-Gasthuis te Swichum. Met afb. (De Bouwwereld, 9 Nov. 1910). Verslag, Het 80ste, van den toestand en de handelin- gen van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, over het jaar 1907-1908. 8vo. , Het 81ste, over het jaar 1908—1909. 8vo. Verslag van den toestand der Provincie Friesland over 1908. aan de Staten van dat gewest gedaan door de Ge- deputeerde Staten in de zomerzitting van 1909. Leeuw. 1909. 8vo. —: , over 1909, in de zomerzitting van 1910. Leeuw. 1910. 8vo. Verslag der handelingen van de Provinciale Staten van Friesland: Buitengewone zitting van April 1908. Zomer- zitting 1908. Winterzitting 1908. ( Zomerzitting 1909. Winterzitting 1909. , Zomerzitting 1910. 8vo. 354 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. Versîag van den toestand der Gemeente Het Bildt, over 1908 en 1909. 8vo. Verslag van den toestand der Gemeente Harlingen, over 1908 en 1909. 8vo. Verslag van den toestand der Gemeente Leeuwarden, over 1908 en 1909. 8vo. Verslag van den toestand der Gemeente Sneek, over 1908 en 1909. 8vo. Vollgraff, C. W., Boekbespreking: Catalogus der meest belangrijke voorwerpen in het Friesch Museum, door P. C. J. A. Boeles. (Bulletin v. d. Nederl. Oudheidkundi- gen-Bond, 1909, 58). Vos, W., De doopsgezinden te Woudsend. 4 blz. (Zon- dagsbode, April/Mei 1909). —, Onze doopsgezinde sociëteiten. (No. 28 der Ge- schriftjes ten behoeve van de Doopsgezinden in de ver- strooiing). Vries Gzn., Tj. de, Aves Frisicae. Lijst van Friesche vogelnamen. 1909. (Verslagen en Mededeelingen der Neder- landsche Ornithologische Vereeniging, no. 6. Sept. 1909.8vo). Vries Jzn., P. de, De woning-ontsmettingsdienst van de Provinciale Friesche Vereeniging „Het Groene Kruis". Met afb. (Het Groene en Witte Kruis, 1909. blz. 10—13). Waringa, N. J., Frieslands houding in betrekking tot de onafhankelijkheidverklaring van Noord-Amerika. 1782. (Leeuwarder Nieuwsblad, no. 514 en 515 van 1909). Wartena, S., De Doopsgezinde gemeente te Hallum. (Doopsgez. Bijdragen. 5Oe jrg. blz. 121—138). Wielinga, S., Harlingen en omstreken. Gids met wan- delkaartje. Uitgeg. door de Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer, met Nederl, en Engelschen tekst. Harl. 1910. Met afb. 4to. Wigersma Hzn., S., Muntvondsten van vroeg 13e eeuwsche halve obolen in Friesland. Met afb. (Vrije Fries, XXI, blz. 79—131). , Muntvondst te Hiaure. Obolen uit 't laatst der FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. 355 lle eeuw. Amst. 1909. Met afb. 5 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde. 17). Wigersma Hzn., S., Familiepenningen. Amst. 1909. Met afb. 68 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 17). —, Naschrift op de „Familiepenningen". Amst. 1910. Met afb. 4 blz. (Tijdschrift voor Munten Penningkunde, 17). — • , Numismatica in het archief van Kingma-State te Zweins. Amst. 1910. Met afb. 24 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 18). , Penningkunde in het begin der 18e eeuw. Amst. 1910. 11 blz. — Met vervolg. Amst. 1910. Met afb. 18 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde, 18).

II. Taal en Letteren. .. Akkerman, O. S., For elk hwet. Samling fen foardrach- ten en fersen. Earnst en koartswyl. Aldeboarn, 1909. 8vo. Akte fen stifting fen it underwysfuns for de Fryske tael. Z. pi. en j. (1909). 8vo. As jimme it lije mije. Fryske foardrachten e. s. f. Ljouwert, (1908 en 1909). 4to. Boëtlus à Boïswert, Duyfkens ende Willemynkens pel- grimagie tot haren Beminden binnen Jerusalem, met sin- spelende beelden uwtghegheven. Met inleiding, aantt. en woordenlijst op nieuw uitgegeven door dr. H. J. A. Ruys. Proefschrift. Utrecht, 1910. Met afb. 4to. 411 blz. Bouma, A., Hwa scil it winne? Blyspil yn trije bidriu- wen. Grou, 1910. 8vo. 99 blz. Burg, S. van der, De forwoestinge fen Tadema-Stins. Utbylding en optocht rémakke for de Keninginne-foriening. Makkum, 31 Aug. 1910. 8vo. 8 blz. .... Craigie, W. A., Beoordeeling van: Lytse Fryske spraek- leare; Frysk lês- en taelboekje en Yn eigen tùn. 7 blz. (Modern Language Review. July 1910). Dykstra, W., Fryslân boppe. Foar mingd koar mei pianolieding troch B. de Vries. Boalsert, 1909. 4to. 356 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. - Earenfrissel for master W. Faber to Pitersbjirrum. Lj. 1910. 8vo. Eekhoff, J. T., Nog iets nieuws over het Oera-Linda Bok. 1908. 7 blz. Met naschrift van dr. C. P. Burger Jr. 1 blz. (Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, 1908). Forjit my net. Uitjefte fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse. 1909 en 1910. 8vo. — Mei: Bijbled: Selskips-meidielingen. 1909 en 1910. 8vo. Geertsma, O. F., Wikkerdewik. Toanielstik. Aldeboarn, 1910. Glas, J. R. van der, Simmerjoun. Cantate for mingd koar. Wirden fen W. fen 'e H. Hearenfeen, 1910. gr. 4to. 10 blz. Hager, H., It sûrkoalfet. Blijspil yn ien bidriuw. Ljou- wert, (1909). 8vo. , 't Is mis, hear! of: Hwa scil him hawwe? Kluchtspil yn ien bidriuw. Ljouwert, 1910. 8vo. Halbertsma, T. E., Krystsangen. Ald-Kristelike tsjerke- sangen oerbrocht ut it Latyn fen Pieter Jelles en for de Fryske sjongselskippen set. Dockum, 1909, gr. 8vo. 20 blz. , Miedeblommen. Nye sangen for de Fryske sjong- selskippen. Dockum, 1909. gr. 8vo. 16 blz. Hof, J. J., Yn eigen tun. Frysk lesboekje. Hearenfean, (1909). 2 stkn. 8vo. Hollander—Haites, B., Dokter Blom. Blijspil yn fief útkomsten. Forfryske nei J. H. Rössing's „Dokter Klaus". Grou, 1909. 8vo. K(aastra)—B(akker), J., 't Genadebrea. Toanielstik yn fjouwer bidriuwen. (Dokkum, 1909). 8vo. , 'N Libbensbild. Toanielstik yn fjouwer bidriu- wen. Z. pi., 1910. 8vo. 55 blz. Karbrief fen de krite Ljouwert fen it Selskip for Fryske tael- en Skriftenkennisse, fêststeld yn de forgearringe fen de 28ste fen Slachtmoanne 1879, foroare de 14de fen Wyn- moanne 1902 en for it lest wizige de 10de fen Slacht- moanne 1908. Ljouwert, (1908). 8vo. , Karbrief for it skoalle-ûnderwys yn de Fryske tael fen FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. 357 wegen it „Selskip for Fryske tael- en Skriftenkennisse", oprjuchte yn 1844. 1908. Boalsert, (1909). kl. 8vo. Karbrieveboek fen it Selskip for Fryske tael- en Skrif- tenkennisse, 1909. Z. pi. (1909). 8vo. Kloosterman, S., Ruth. In hânfol ieren. 1910. Meulen, T. G. van der, Aid en nij. Forsprate neilittene skriften yn rym en onrym. By inoarsamle troch syn soan W. A., mei help fen W. Dykstra en oaren. Birgum, 1910. deel II, afl. 1—38. 8vo. Mölîer, B. P., Sölring leesbok. Lesebuch in Sylter Mun- dart. Hrsg. vom Sylter Verein in Altona. Altona, 1909. 8vo. Mungard, N., For Sörlring Spraak en Wiis. Eine Sammlung von Sylter Wörtern wie sie zu Anfang des 2Osten Jahrhunderts auf Sylt gesprochen und vordem ge- braucht worden sind. Keitum und Sylt, 1909. 8vo. N. N-, To keap oanbean. Foardracht. Workutn, (1910). , In spoekestoarje. Foardracht. Workum, (1910). — , De bitsjoende hûshâlding. Foardracht. Workum, (1910). , In Merkegrap. Foardracht. Workum, (1910). Otter, H. A., Pieter Bjint. De âlde dei. Myn kreaze Kike. Foardrachten. Hearenfeen, 1910. 8vo. Reglement van „Het onderwijzersfonds voor de Friesche taal". 1909. (Heerenveen, 1909). kl. 8vo. Rozenga, M., Oept en Kekke. Sjouke syn âlden. Foar- dracht for in manspersoan en in fromminske. Ljouwert, 1909. 8vo. 7 blz. , Sjouke syn sister Poai. Foardracht for in from- minske. Ljouwert, 1909. 8vo. 8 blz. ———, Sizzen en tinken. Foardracht for ien persoan. Ljouwert, 1909. 8vo. 8 blz. Rypma, J. Winst troch forlies. Workum, (1910). , Yn 'e skearwinkel. Workum, (1910). , As 't wiif net om lyk wol. Workum, (1910). S. L. f. J., Op 'e Aldehou. Sang for alt ef baryton mei pianolieding. Wize fen W. de Boer. Boalsert, 1910. gr. 4to. 2 blz. 358 FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. Schepers, J. B., Friezen en het Algemeen Nederlandsen Verbond. (Neerlandia, Januari 1909). Schuitmaker, Y. C, Frij. Bekroand toanielstik yn fjou- wer útkomsten. Utjown fen de Friesche Propaganda Com- missie der Nederl. Vereeniging tot afschaffing van alcohol- houdende dranken. Drachten, (1909). 8vo. 84 blz. , Feest yn 'e wilewai. Klucht yn ien útkomste. Ljouwert, (1909). 8vo. Siebs, Th., Helgoland und seine Sprache. Beiträge zur Volks- und Sprachkunde. Mit einer Karte von Helgoland. Cuxhaven, 1909. 8vo. Sipma, P., Entwurf einer einheitlichen Rechtschreibung sämtlicher Inseltiordfriesischen Mundarten, zum Zwecke einer gemeinsamen Schriftsprache für dieselben, soviel wie möglich in Uebereinstimmung mit dem Mungardschen Wörterbuche. Z. pi., (1908). 4to. 4 blz. SIjucht en Rjucht. Rym en onrym. Frysk Wykblêd, onder bistjûr fen Waling Dykstra. 13e en 14e jrg. Ljou- wert, 1909 en 1910. Met portretten en platen. 4to. Swanneblommen. Jierboekje, utjown fen it Selskip for Fryske tael- en Skriftenkennisse. 1909 en 1910. Grou, 1909, 1910. 8vo. Tolsma, R., De mislokte spoarreis. Klucht yn twa bi- driuwen. Ljouwert, 1909. 8vo. , Dirk en Dirkje, of wolmienende Ijeafde. Toa- nielstik yn 4 útkomsten. Ljouwert, (1909). 8vo. (Troelstra.) Pieter Jelles, Rispinge. Âlde en nije fersen. Den Haech (1909). Met portret. 8vo. 334 en VIII blz. , J. J. Hof, Piter Jelles. (Leeuw. Nieuwsblad, 3 en 5 October 1909). , Idem, Mr. P. J. Troelstra. (Gids, 1919. II. blz. 88—104). , J. B. Schepers, Pieter Jelles, de Friese dichter. (Nieuwe Gids, 1910. II. blz. 53—99). Troelstra, Pieter Jelles, Fen liet en libben. Lezing hal- den de 30ste fen foarmoanne 1910 for it selskip „Rjucht en SIjucht" yn den Heach. Den Haech, 1910. gr. 8vo. 56 blz. FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1909—1910. 359 Velstra, Tj., Rimen en teltsjes. Twade samling. Ljou- wert, 1909. 8vo. , Natûr giet boppe lear. Blyspil. Ljouw., 1910.8vo. ... — ——, Geale boask. Blyspil. Ljouwert, 1910. 8vo...... , De bikroande hoanne. Blyspil. Ljouw., 1910.8vo. Visscher, J. A., Van de arme Friesche heide. Haarl. 1909. Met 1 plaat. kl. 4to. VI en 212 blz. Visscher, J. A., de predikant der arme Friesche heide, Met afb. (Holl. Revue, 1910. blz. 320—327 en 384—394). Vrijburg, W.. In fortrouwde hûswarster. Klucht yn ien útkomste. Ljouwert, (1908). 8vo. 16 blz. , Memmeliet. Oorspronkelik toanielstik yn fiif bi- driuwen. Hearenfeen, 1909. 8vo. Wielsma, C, Ús femylje. Foardracht for twa manljue. Ljouwert, 1909. 8vo. 3 blz. :—•, Rhitnmetyk en Ien for kar. Twa foardrachten for ien persoan. Ljouwert, 1909. 8vo. 4 blz. Woordenboek, Friesch, bewerkt door Waling Dykstra, met medewerking van T. E. Halbertsma, J. Hornstra e. a. Benevens lijst van Friesche eigennamen, bewerkt door J. Winkler. Afl. 23 en 24 (Tot—Wyt). Leeuw. 1908 en 1909. 8vo. Yn ús eigen tael. Tiidskrift fen it Christlik Selskip for Fryske tael en Skriftenkennisse, ûnder bistjûr fen dr. G. A. Wumkes. Snits, 1909 en 1910. Jrg. I en II. 8vo. "•' Zijlstra, D. H., De frije-feinte-boun. Blyspil. Ljouwert, 1909. 8vo. , Hwa scil it wirde? Kluchtspil yn ien bidriuw. Ljouwert, 1910. 8vo.

LEEUWARDEN, 1911. R. VISSCHER.

FRIESCHE KALENDERKRONIEK over de jaren 1825—1842.

Deze kalenderkroniek is saamgelezen uit de jaargangen 1825—1842 der Leeuwarder courant. Voor de locale ge- schiedenis en „Heimatkunde" van Friesland ligt in deze oude nieuwspapieren veel verscholen, dat nadere openbaar- making verdient. Hier deden het provinciaal gouvernement en de griet- mannen hunne publicatie's in zake vaarten en wegen, dijken en sluizen. Hier werden de floreenplichtigen ge- convoceerd voor de predikantsbenoeming, kerkreparatie en andere kerkelijke aangelegenheden. Hier werd het vergelijkend examen op het grietenijhuis ter kennisse ge- bracht van de onderwijzers, eerste, tweede of derde rang. Hier geschiedde de bekendmaking van voorname boelgoeden, van den verkoop der zathen, van de afbraak der staten en stinsen met waardevolle opgaven betreffende kamers, tuinen, singels en lanen. Hier werden geannonceerd ker- missen, hardrijderijen, kaats- en zeilpartijen, harddraverijen en hengstebieren. Hier werd opgave gedaan van den prijs van zuivel, granen en andere landbouwproducten. Hier werden boekenveilingen en auctie's van antiquiteiten ge- publiceerd. Hier werd bericht gedaan van een orgelinwij- ding, van de openbare promotie eener Latijnsche school en van het te water laten van een kof- of galjootschip. Hier werd de verschijning gepubliceerd van de volkslittera- tuur : preeken en schoolboekjes, almanakken en schotschrif- ten, „Fryske blijspillen" en „skutterssankjes". Hier vond de geboorte-, huwelijks- en doodsadvertentie van duizenden eerbare, weerbare Friesche mannen en vrouwen een plaats. 362 Kortom een gansche verdwenen samenleving uit al de gouwen en geaën van Friesland tusschen Flie en Lauwers, in àl de eigenaardigheid en rijke afwisseling van het ver- leden ontrolt zich voor ons oog. Ook de zielswereld van voorheen, een andere dan de onze, komt ons uit dat vervlogen tijdperk tegemoet. Nooit heb ik zoo de opgeschroefdheid, de pathos, de rhetoriek gevoeld welke het volksgemoed van de eerste helft der 19e eeuw eigen was, als bij het doorbladeren van de Leeu- warder courant uit die jaren. Om dit alles ben ik begonnen in deze onontgonnen velden mijn spade te zetten, met het voornemen telken jare een gedeelte van het opgedolvene in „De Vrije Fries" een bergplaats te bezorgen. Wordt daarop dan eerlang een klapper gemaakt, dan is onze Friesche stads- en dorps- geschiedenis een belangrijke hoeveelheid geordend mate- riaal rijker geworden. G. A. WUMKES. JANUARI. Folie geloksalich yn 't nijjier, mîjn 6"ea/ /ôn, /f làn fen âlde deugd en irou. ] 840. De bevolking van Friesland is 227.859 zielen, waarvan 205.670 Protestanten, 20.017 R.-Katholieken, 1.945 Joden en 227 niet genoemde gezindheden. 1838. Onder bedekking van een detachement militairen worden 99 crimineele vrouwelijke gevangenen uit Leeuwarden naar de gevangenis te Gouda overgebracht. 1831. De Ie Compagnie van het 2de bataillon vrijwillige Friesche schutterij 150 man sterk marcheert van Leeuwarden naar Brabant. 1831. In de kazerne Prins Frederik te Leeuwarden 700 man rustende schutterij uit verschillende grietenijen ontvangen. 1836. Voorstelling van „De drie minnaars in angst", vooraf- gegaan door de pantomime „Het witte Spook" in de schouw- burg van Neitz en Wolff te Leeuwarden. 1828. Tarwe en rogge te Leeuwarden verkocht voor /191.25 het last; tarwe /7.33 het mud. 1829. Groote verkoop van boomen te Arum op Herema-Sytzama-State, dat in Februari werd afgebroken. 1829. De straatweg tusschen Leeuwarden en de grensscheiding met de prov. Overijssel is voor het algemeen gebruik opengesteld. 1840. Aanbesteding van het afbreken der oude steenen pijp en het bouwen van een nieuwe valbrug over de Luts te Balk. 1838. S. T. Olivier op Hommema-State te Dronrijp bericht dat het hengstebier zal gehouden worden in de Posthoorn aldaar. 1834. Inwijding van een nieuw orgel in de Herv. kerk te IJlst. 1835. De kerkvoogden der Herv. Gemeente te Staveren roepen alle eigenaars van graven op wegens den vervallen toestand der grafsteenen in de kerk. 364 JANUARI. 10 1835. Aanbesteding van den bouw eener R.-Katholieke kerk te St. Nicolaasga. 11 1834. Verschenen bij H. C. Schetsberg te Leeuwarden De Roeker, no. 5 „It Stimrjucht, in twade jounpraetsje twisken Master en Botte". 12 1840. Nieuw orgel in de Herv. kerk geplaatst te Woudsend door J. C. Scheuer & Zoon te Leeuwarden. 1838. Overtocht te voet over het ijs van Ameland naar Holwerd. 13 1829. Prijs der boter te Sneek f 19 tot f 31 naar kwaliteit. 14 1831. Orxma-State te Menaldum wordt afgebroken. 1834. Over- leden J. C. Slothouwer, conrector der Latijnsche scholen te Leeuwarden. 15 1832. Mr. C. P. Robidé van der Aa te Leeuwarden onder- neemt een vaderlandsche loterij ter eere van J. C. J. van Speyk. 16 1827. Aan de doktoren S. Fockema en J. van der Plaats te Leeuwarden en R. J. van der Ley, heelmeester te Ferwerd, wordt een gouden medaille uitgereikt ter belooning van hun ijver in het bevorderen der koepokinenting in 1824. 1836. Ver- koop van de buitenplaats Oostenburg te Kollum ten verzoeke van de erven van wijlen E. de Wendt. 17 1835. Verkoop te Ferwerd van de singels en tuinen van het voormalige Jouwsma-State aldaar. 18 1830. Gouden medaille toegekend door de faculteit van wis- en natuurkunde te Utrecht aan Gerard Fockens te Sneek wegens een sterrekundige verhandeling over het bepalen der breedte zoo te land als ter zee. 19 1834. Benoemd tot raadsheer in het Hoog Gerechtshof te 's Gravenhage Mr. E. R. van Weideren Baron Rengers, lid van de Rechtbank te Leeuwarden. 20 1831. Verschenen bij Suringar te Leeuwarden: „Liederen voor onze schutters en rustbewaarders" door een sergeant bij de vrijwillige schutterij te Leeuwarden. 21 1832. Verschenen bij J. Proost te Leeuwarden: „It jonge- ljuesboask, plesierspul yn 5 bidriuwen biskreaun mei aeste- wyn en bitrokken loft". JANUARI. 865 22 1841. De oude Menniste vermaning op het Achterom te Sneek zal worden afgebroken en een nieuwe gebouwd. 1834. Dr. J. Vitringa Coulon te Leeuwarden maakt het plan openbaar om in Friesland een genootschap van proefondervindelijke landbouw op te richten. 1835. Tjalling Halbertsma te Grouw verwittigt belanghebbenden, dat hij voortaan des Vrijdags te Leeuwarden is gelogeerd in de Keizerskroon. 23 1833. Martena-State te Cornjum te huur aangeboden. 24 1838. IJsvermaak op zee buiten de haven van Harlingen. 25 1839. Verschenen bij J. Brouwer te Leeuwarden: „Merk- waardig ziek- en sterfbed eener jonge dochter", overleden te Warga 29 Aug. 1822; beschreven door H. Ilpsema Andreae, predikant aldaar, 2e druk. 26 1835. Verkocht in de herberg Roma te Harlingen voor de Groenlandsche en Straat Davidsvisscherijsocieteit aldaar twee walvischvaarders n.1. het pinkschip „Nederland" en het brik- schip „Spitsbergen". 27 1839. Een nieuw orgel ingewijd in de Doopsgezinde kerk te Makkum, vervaardiger W. van Cruisen te Leeuwarden. 1838. Kees Franzen komt in gezelschap van 6 personen met paard en slede van ter Schelling te St. Anna Parochie. 28 1836. Te Doniaga zal een nieuw klokhuis worden gebouwd. Overleden te Workum L. A. Sluyterman, oud lid der Gedep. Staten, schrijver van een journaal in den patriottentijd. 29 1831. Verkoop van Holdingaburcht te Anjum met koepel en spitsen toren, zware, bewoonde slotpoort en singels met 850 ipen, eiken, esschen en beuken beplant. 1837. Verschenen het portret van J. L. Löwenstam, opperrabbijn te Leeuwarden. E. M. Le Grand bij de Put te Leeuwarden beveelt zich na een studiereis van 2 jaar aan voor het schilderen van por- tretten in olieverf en hoofdzakelijk in miniatuur. 30 1840. Aanbesteding van den bouw van een grietenijhuis te Ferwerd. 1833. De oude Blesbrug over de Linde in den ouden Heerenweg op afbraak verkocht. 31 1840. Verschenen bij D. Meindersma te Dokkum : „Een woord tot opwekking van den volksgeest in het zwijgend Friesland" door Ds. R. Posthumus te Waaxens. 1835. Afbraak ver- kocht van de Wirdumerpoort te Leeuwarden. FEBRUARI. Yett' hûldt de winter 't icrdryk yn syn iiz'ge earmen, Yett' hinget de oesdrip stuf: yett' tôgje sviier de tùken Fen 't keale beamte oer 't bierhlaed det de lûolkens spraetten. 1 1842. Inwijding der nieuwe Evang. Luthersche kerk te Workum met een leerrede van A. H. Broens, hulpprediker te Harlingen en koorgezang onder leiding van meester J. Schuitemaker. 1832. Overleden te Middelburg Dr. Ecco Epkema, oud rector van het Leeuwarder gymnasium. 2 1836. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Antwoord op een brief van Pier Schaap, gerigt tegen Ds. C. Witteveen te Harderwijk door J. C. Bredzee". 3 1831. De vrouwen van West-Stellingwerf vereeren 89 paar sokken en 84 paar handschoenen aan de schutters der grie- tenij, die voor den Belgischen opstand zijn uitgetrokken. 4 1834. Uit de hand te koop gevraagd een sleepkoetsje. 5 1823. De kanselarij te Leeuwarden, die gediend heeft voor kazerne, wordt nu bestemd tot een huis van burgerlijke en militaire verzekering. 1841. De gebroeders E. H. en W. van Borssum Waalkes te IJsbrechtum behalen de hoofdprijzen bij de studentenhardrijderij te Groningen. 6 1838. Verschenen bij J. Backers te Leeuwarden: „De kermis op zee bij Harlingen". 1842. Dorpstoren te Boxum inge- stort, de klokken verbrijzeld. 7 1838. De Wadden bevroren, zoodat de Amelanders met wa- gens aan de Friesche kust komen. 8. 1834. Verkoop van 300 zware iepen en eiken staande op Wybranda-State te Hichtum. Gouden eereprijs toegekend door de faculteit der Wis- en Natuurkunde te Leiden aan den Sneeker Gerard Fockens, student te Utrecht voor zijn prijs- verhandeling over een sterrekundige vraag. FEBRUARI. 867 9 1837. Verschenen bij Schierbeek te Leeuwarden het portret in steendruk van W. B. van der Kooi, in leven kunstschilder te Leeuwarden, geteekend door T. Eernst, lector in de teeken- kunde aan het Athenaeum te Franeker. Wybranda-State onder Hichtum verkocht. 1835. De oude pastorie te Usbrechtum zal worden afgebroken. Winterpromotie der leerlingen van het Leeuwarder gymnasium, te openen door een Latijnsche redevoering van den praeceptor J. G. Ottema. 10 1832. Prijs der rogge te Leeuwarden ƒ 195.— het last; tarwe ƒ10.33 de mud. 11 1834. Vergadering van de Herv. floreenplichtigen in de kerk te Ee over de verdeeling der pastoriegoederen van Ee en Engwierum. 12 1832. Het Amsterdamsche operagezelschap Dessaur en Franschman voert te Leeuwarden op „Die Weisse Dame", terwijl tusschenbeiden het volkslied van Robal ter eere van den „onsterflijken" Van Speyk gezongen wordt. 13 1837. Overleden Trijntje Pieters Sijbersma, provenierske in het St. Anthonygasthuis, waar zij 48 jaar lang een ijverige, trouwe dienstbare was. 1836. Kerk en toren te Arum door den bliksem getroffen. De drie Pijpen en het daarop staande poortershuis te Dokkum zullen worden afgebroken. 14 1838. Hardrijderij en kermis op de Zuiderzee te Hindeloopen. 1834. Verschenen bij S. van der Werf te Leeuwarden: „Ant- woord op de vriendelijke vraag gedaan door Ds. H. de Cock". 15 1838. De Franekerpoort te Harlingen zal worden afgebroken. 1827. Overleden te Oranjewoud Jhr. Hendricus Franciscus Josephus van Schenck van Nijdeggen, grietman van Engwirden. 16 1832. Boter te Sneek f 35.—. 17 1831. Onder Commando van baron T. M. W. van Asbeck marcheert het Ie bataillon Friesche schutters van Leeuwarden naar Nijmegen. 1832. Johannes Trumper te Hollum op Ameland bericht dat hij gepatenteerd is tot opname van krankzinnigen tegen een behoorlijken en civielen kostpenning. 1837. Verschenen bij de Lange te Deventer: „OanEolusoer it Needwaer fen 29 Nov. 1836, in letter fen J. H. Halbertsma". Overleden te Franeker Poppe Hollander, pastoor aldaar. 18 1837. Verkocht in de Witte Zwaan te Tzummarum een huizinge „de Oude Vermaning" genaamd, bewoond door L. N. Kamsma. 368 FEBRUARI. 19 1831. Opgevoerd in de Schouwburg te Leeuwarden: „Het Dorp aan de Grenzen", door Mr. J. v. Lennep. Na afloop een vers ter gedachtenis van den heldendaad van v. Speyk. 20 1832. Op afbraak verkocht Klein Lankum onder Franeker met 200 iepen, 150 abeelen, 100 linden, 100 esschen. 1834. In Friesland verkocht het geschrift: „Iets over H. de Cock, zijne liefdebeurten en zijn stelsel". 1841. Verkocht het slot „Klooster- zathe" te Oudega in Smallingerland. 21 1834. Overleden te Leeuwarden Jhr. I. A. van Humalda, oud- gouverneur van Friesland, begraven te Dronrijp. 1837. Ver- schenen bij G. H. Swartte van Loon te Leeuwarden: „Ver- antwoording gedaan voor de rechtbank te Heerenveen", door S. van Velzen en van denzelfden: „Messias goddelijke Groot- heid" en Adres aan den Koning ingediend door de gemeenten die in Friesland verdrukt worden. 1839. Houtboelgoed op het voormalige Klein Hermana onder Minnertsga. 22 1833. Verschenen bij G. Upma te Franeker: „God met ons", dichtstuk van A. de Jong, doopsgezind leeraar te Damwoude, en: Biddagsleerrede over Ps. XI van Ds. P. H. Vriesema te Harlingen. 23 1832. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Uitboezemingen" door Jelle Jelles Crolis, scheepstimmerman te Ulst. 24 1838. Overleden op Beuckenswijk te Sondel Mr. Jan Hendrik de Carpentier, controleur der belastingen, secretaris van het Dijksbestuur der 7 Grietenijen enz. 25 1834. Verkoop te Nes op Ameland van een partij katoenen, manchester, garen, duffels enz. uit het gestrande schoener- schip Eliza van Huil naar Hamburg bestemd. Een dag te voren ligt te Holwerd een schip gereed om de gegadigden naar het eiland over te brengen. 26 1836. Aanbesteding van de verwijding der Galamadammesluis. 1843. Bij koninklijk besluit het bestaan vergund van een af- gescheiden gemeente te Driesum. 27 1839. Verschenen bij J. F. Jongs te Franeker: „Iets ter nage- dachtenis van Ds. F. Hoekstra", doopsgez. predikant te Hol- werd, Zaandam en Harlingen. 28 1834. Afbraak van de school en onderwijzerswoning te Boorn- bergum. MAART. O sjixch, oan 't beamt' Tvirdt yn in dei De keale dead ûntnomd. 1 1831. Verschenen bij H. Brandenburg te Workum: „Alweer nieuwe offers op het altaar des vaderlands, een schuitpraatje ten voordeele van de Friesche jagers met wijde beurzen en lange ganzeroeren". 2 1833. Voorstelling in de schouwburg te Leeuwarden van „Fanfan en Klaas of de twee Zoogbroeders", gedeeltelijk ten bate van de slachtoffers bij het bombardement te Antwerpen. 1837. Ruurd Klazes van der Meer te Leeuwarden veroordeeld wegens diefstal tot geeseling rnet den strop om de hals aan de galg, brandmerk en 7 jaar tuchthuisstraf. 3 1836. Benoemd tot president der rechtbank te Leeuwarden Mr. T. S. Tromp. 4 1837. Verkooping van al de boomen op Wijbranda-State onder Hichtum, ongeveer 500 eiken, iepen, linden en taxisboomen. 1836. Verschenen bij H. Swartte van Loon te Leeuwarden: „Stemme eens wachters op Sions muren", door S v. Velzen. 5 1841. Overleden Petrus Wedemeyer, muziek-en kapelmeester te Leeuwarden, die veel tot bevordering der toonkunst te dier stede toebracht. 1841. Afbraak van den ouden kerk- toren te Wolvega. 1840. Dr. W. Muurling, hoogleeraar te Franeker, als zoodanig benoemd te Groningen. 6 1834. Vergelijkend examen in het Rechthuis op Schiermonnik- oog voor den post van onderwijzer, tractement ƒ200 benevens l'/a bergerspart van de gestrande goederen, het schoolgeld van elk kind 5 et. per week, en van de avondschool 10 et. per week. 7 1837. De floreenplichtigen te Kooten vergaderen in de kerk aldaar over den bouw van eene nieuwe school en onderwijzers- woning op de standplaats van de tegenwoordige school. 370 MAART. 8 1834. De kerk te Miedum op afbraak verkocht. Vier tjalken komende van Harlingen en geladen met aardappelen zijn ver- ongelukt op de bank voor de haven te Workum. 9 1832. Het Lands-provoostgebouw met 12 gevangenkamers te Leeuwarden in de Galileër-kerkstraat zal worden afgebroken. Verschenen bij C. Schetsberg aldaar: De Roeker, In joun- praatje fen Ork en Sint oer it bankerotspyljen. 10 1831. De stoomboot Prins Frederik varend van Harlingen op Amsterdam bekomt door aanvaring zware averij. 11 1831. Verschenen bij F. W. v. B. Smallenburg te Sneek: „Ytlicke Forteltsjes, fabels enz. troch Watse Harings in ney syn Oafstjerren yn it Ijieucht joon op forziek fin Watse's bloedfrieunen". 12 1841. De floreenplichtigen te Wetzens vergaderen in de kerk aldaar over het plaatsen van een torentje op de kerk. 1840. Boelgoed op Rinsumastate te Driesum. 1836. Inwijding der nieuwe synagoge te Sneek. 13 1840. De kerk te Makkum zal worden bevloerd, de inge- vallen graven zullen worden opgevuld en de gebroken zerken opgeruimd. 14 1834. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Verhaal van eenen misschien niet onbelangrijken droom in deze dagen". 15 1839. Verschenen bij B. Schaafsma te Dokkum: „Drietal leerredenen betrekkelijk de vestiging der Herv. Gemeente te Zwaagwesteinde" door Ds. W. C. van der Zwaag aldaar. 1832. Overleden te Leeuwarden Albert Dominicus Graaf van Limburg Stirum, lid der Staten van Friesland, ontvanger der registratie. 16 1837. Aanbesteding in het Tolhuis te Joure van het afbreken der oude en het weder opbouwen van een nieuwe cichorei- fabriek van Wijbren Krijns & Comp., boomkweekers aldaar. 17 1834. Verschenen bij Schierbeek te Leeuwarden: „Schibboleth en Sibboleth! Vraag aan alle mijne Geref. landgenooten naar den heelmeester Israels. Nalezing op de Gemaskerde ontmas- kerd, door eenen diehet in waarheid op waarheid gezet heeft". 18 1836. Verschenen bij Swartte van Loon te Leeuwarden: „Rond- borstige verklaring waarom ik mij niet afscheidde van de Herv. kerk", door Ds. S. Hogerzeil te Augsbuurt. MAART. 371 19 1831. Opvoering in de schouwburg te Leeuwarden: Adelen Ida of de Bevrijding van Friesland, treurspel in 5 bedrijven door Mr. A. van Halmael. 20 1835. Verschenen bij M. van de Bosch te Leeuwarden: „De Vriend des Vrieschen Landmans", inhoudende o. a. de han- delingen van het Friesche genootschap van proefondervinde- üjken landbouw. 21 1834. Verschenen bij Proost te Leeuwarden: „Grunniger Roeker, ook al over de Kockerij, op de Groote Hofstede van Peiter", in rym, Groninger dialect. 22 1833. Verschenen bij F. Hessel te Heerenveen: Gesprekken over den geest des tijds door Ds. T. E. Mebiuste Beers en Jellum. 23 1832. Verschenen bij L. Schierbeek te Leeuwarden: Proeve van een Friesch-Nederl. woordenboek door Mr. M. Hettema. 24 1840. Aanbesteed in de herberg te Rijs het graven eener nieuwe vaart van de Lutz nevens de Wildemarkt tot de ver- lengde Spokershoetvaart. 25 1842. De aardebaan tusschen Groningen en Leeuwarden zal worden bestraat. 1889. Walta-State onder Bozum zal worden afgebroken. 1833. J. H. Heymans te Leeuwarden recomman- deert zich in het schilderen van portretten. 1836. Verschenen bij Schierbeek te Leeuwarden : „Godsd. Waarheid en dwaling", een belangrijk woord voor onzen tijd. 26 1834. Er wordt een nieuwe jaagschuit gemaakt voor het veer tusschen Bolsward en Workum. 27 1835. Verschenen bij P. Joling te Sneek: „Troost in treurige dagen, ter opbeuring en bemoediging aan de Gereformeerden in Nederland" en „Merkwaardige Voorzegging, die hare ver- vulling reeds gedeeltelijk heeft bekomen" door N. Borneman, lakstoker te Sneek. 28 1837. Er zal een nieuw armhuis te Kollum gebouwd worden. 29 1838. Schijfschieterij te Dijkshoek onder Firdgum om een zilveren tabaksdoos, snuifdoos en uitpluizer. 1840. Overleden te Leeuwarden J. A. Baron van Zuilen van Nijevelt, gouver- neur van Friesland. 30 1834. Verschenen bij M.v. d. Plaats te Harlingen: 1. Lotgevallen v. Ulysses, Boek XI-XIII der Odyssea, door J. Weytingh, rector. 31 1842. Overleden te Franeker Prof. J. W. de Crane. 1837. Ver- schenen te Groningen: „Lotgevallen van H. P. C. van Echten", door S. O. van Kammen heelmeester te Surhuisterveen. APRIL. De holle wynlsjes reauntsje en rùzje En foarjiertwiikcs roeikje en sùzje It fiskgüd tjjoeit en lamkes springe, De proiters kwele en eksters bringe Wer tüken by'noar for hjar nest. 1841. Diligencedienst tusschen de Lemmer en Leeuwarden hervat, afrit van de Lemmer in den Wildeman bij de erven Ie Heux, een half uur na aankomst van den Amsterdamschen beurtman. 1832. Wegens vergraving der hooge veenen breidt Appelscha zich zoo uit, dat de school te klein wordt en floreenplichtigen moeten vergaderen over den bouw van een nieuwe school. 1839. Verschenen bij Andries Andriesse te Sneek: „Korte op- wekking aan allen die de Waarheid liefhebben en in alles vereenigd zijn met de leer onzer Dordsche vaderen, geschre- ven door J. Andriessen, die als afgescheidene van de Herv. kerk in 1835, zich genoodzaakt vond in 18S7 zich af te schei- den van de afgescheidenen". 1840. Verschenen bij Schaafsma te Dokkum: „Afscheidsgroet van de onderwijzers in Oostdongeradeel aan hun vertrekkenden grietman Mr. D. de Blocq van Haersma de With, zang en piano. 1842. Ferdinand J. Bakker Korff, veelbelovend ingenieur, directeur der Friesche stoombootmaatschappij te Leeuwarden, is bij de proefvaart van stoomboot Willem II te Hamburg in de Elbe verdronken. 1836. Overleden te Leeuwarden Jhr. G. F. Baron van Asbeck thoe Bergen en Munsterhausen, lid dei- Eerste Kamer en de opperrabbijn Joachim Levie Löwenstamm. 1838. Overleden Teatse Gonggrijp, burgemeester van Sneek. 1833. Vergadering van de aandeelhouders der Groenlands- visscherij in de herberg Roma te Harlingen over het al- of niet uitzenden der schepen naar Groenland ter walvischvangst. APRIL. 378 6 1885. Een rondeel aan de Stadsgracht te Leeuwarden tusschen de Sneeker- en Makkumervaart zal worden afgegraven. 7 1840. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Vriesche en Hollandsche versen van den schippersvent benevens een verhaal van ons leven op het Fransche oorlogschip in 1812—13". 8 1831. De groote toren op het kerkhof te Dokkum op afbraak te koop gepresenteerd. 1841. Overleden te Leeuwarden Dr. Axel Laurents, bekwaam geneesheer, schrijver van een studie over de gewrichten en van een handleiding bij het gerechtelijk geneeskundig onderzoek van lijken. 1842. Curatoren van het Athenaeum te Franeker richten een vertoog tot den koning voor het behoud der instelling. 9 1834. Verschenen bij Holtkamp te Sneek: „Tegengedachten op de gedachten van P. Hofstede de Groot omtrent de af- schaffing van het Dordsche formulier en over de Eedbreuk" door Joh. Andriessen en J. B. Wielinga, leden der Geref. kerk . te Sneek. 10 1834. Verschenen bij P. Jolink te Sneek: „Mijne gedachten over het werkje Verhaal van eenen niet onbelangrijken droom in deze dagen, waarvan de voorafspraak is geteekend met de letter K", door N. Rorneman te Sneek. 11 1834. Verkocht Siersma-State te Deinum voor de erven van Titia Appelhoff met zwanendrift en vrije dispositie van een Deinumer wees in het weeshuis te Leeuwarden te plaatsen. Verschenen bij Brouwer te • Leeuwarden: „Brieven van mijn vriend over het al of niet wenschelijke van een scheuring in de Herv. kerk". 12 1838, W. Eekhoff benoemd tot archivaris van Leeuwarden. 13 1834. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Wat zal ik gelooven"? door Ds. C. Witteveen te Oosthem. 14 1841. Eerste steen gelegd van het R.-Katholieke kerkgebouw te Heerenveen. 1831. Verkoop van de Hoeksterpoort met waterpoort, torens en poortierwoning te Leeuwarden. 15 1841. Verkoop van Oud Roorda-State te Warga. 1839. Repre- sentatie in kunstredenen en buikspreken in het Hof van Hol- land te Harlingen door F. Staudt. 16 1834. Verschenen bij Suringar te Leeuwarden: Moarnsankje fen ien boer, út Cladius oerset troch Ds. R. Posthumus. 374 APRIL. 17 1841. Er moeten zware reparatiën geschieden aan de toren en kerk te Oosterwierum. 18 1840. Aanbesteding van het afbreken der oude en weder opbouwen eener nieuwe kerk te Heeg. 19 1832. Verstrating van het dorp Akkrum. 20 1831. Verschenen bij Holtkamp te Sneek: „Esther, een be- langrijke geschiedenis voor kinderen", door R. Windsma. 21 1833. Nieuwe pastorie gebouwd te Hoornsterzwaag. 1827. Aanbesteed het afsluiten van Harlingen voor hooge zeevloeden door twee sassluizen te leggen in den mond van de Zuider- en Noorderhaven. 22 1835. Overleden op Vogelzang-State Jhr. W. A. van Haren, 85 jaar oud. 1831. Verkocht de zoutkeet en het waterschap „de Hoop" te Workum. 1834. Verschenen bij Holtkamp te Sneek: „Opmerkelijk gezigt van een herdersvorst bij het aan- vallen van 2 wolven in schapenvachten vermomd, zinnebeeldig voorgesteld" door J. S. Faber te Blessum. 23 1839. Boter te Sneek fU.—. 24 1835. Verschenen bij P. Joling te Sneek: Echo der Bazuin tot vergadering der uitverkorenen van P. J. Baron van Zuylen van Nijevelt" door N. Borneman aldaar. 1831. De Hempenser meer met 2 zathen, 91 bunder verkocht. 1831. Overleden te Franeker Bauke Eisma van der Bildt, bekwaam instrument- maker en amanuensis bij de physica aan het Athenaeum. 25 1833. Stoomvaart tusschen Amsterdam en Harlingen, overtocht in 8 uur, door de stoomboot Prins Frederik, vracht, 2e kaj. ƒ (>. 26 1840. Gebouwd op de werf van Simon Geerts en Zoon te Joure het kofschip Johanna Vitringa, kapitein H. Erewijns Boswijk. 1839. Benoemd tot rector der Latijnsche school te Leeuwarden Dr. J. C. G. Boot te Deventer. 27 1834. Verschenen bij Suringar te Leeuwarden het silhouet van Ds. J. Brouwer, doopsgez. leeraar aldaar. 1827. Aanbe- steding van de afbraak der St, Janspoort te Bolsward. 28 1833. Inwijding van een nieuw orgel in de kerk te Makkum. 29 1832. De oude muren van de Leeuwarder waterpoort afge- broken. 30 1842. Schijfschieten te Minnertsga met jachtgeweren. MEI. It djoeil en it sjongt Bringt Maeîmoanne 't wolkom. 1831. Werkstaking en oproerige beweging onder de veen- arbeiders en grasmaaiers in Lemsterland. Zij eischen per roede 80 et., terwijl de veenbazen 55 et. willen geven. Een compagnie landelijke schutterij herstelt de rust. 1827. Van de commissie tot de verloting van vrouwelijke kunsthandwerken te Groningen ƒ1000 voor de vrouwelijke slachtoffers van den watervloed in Friesland gedurende 1825. 1839. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Bijbelsche Dicht- stukjes" van Ds. T. C. K. Beilanus te Peasens. 1827. De oude school te Morra zal worden afgebroken en een nieuwe gebouwd. 1832. De voorbijgang van Mercurius over de zon wordt waar- genomen door 4 telescopen, vervaardigd door den koopman T. F. Huisinga te St. Jacobi Parochie en door die van Hom- mema te St. Anna Parochie. 1839. De oude Waasbrug te Leeuwarden zal worden afge- broken en een nieuwe gelegd. 1832. Verschenen te Breda: „Het woord aan de jongere Vriesche geneeskundigen over de behandeling der thans in de provincie heerschende ziekte", van J. Vitringa Coulon te Leeuwarden, onderzocht door Dr. C. L. Ridder te Breda. 1832. Verschenen bij H. C. Schetsberg te Leeuwarden: De Roeker, no. 2, It paad nei de jilddobbe. 1834. Verkocht de buitenplaats Woudlust van den heer F. de With te Surhuizunr. ' 10 1836. Verschenen bij J. G. Andriessen te Utrecht: „De zons- verduistering van 15 Mei 1836 berekend door den Sneeker G. R. Fockens, observator bij de Sterrewacht te Utrecht, met 3 uitslaande platen. 376 MEI. 11 1832. Rogge te Leeuwarden ƒ198 het last; tarwe ƒ 10.58 de mud. 12 1831. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „De vader- landsche kinderen, tot opwekking van echte Nederlandsche gevoelens voor koning en vaderland, met titelvignet en een plaat", door W. A. Baars en P. Joling. 13 1831. De werkstaking in Lemsterland geëindigd; de compagnie landelijke schutterij in Leeuwarden teruggekeerd: 14 1834. Het oude Tjaardahuis te Rinsumageest met toren, poort, stallingen, 20 vertrekken, waaronder 2 zalen, zal bij afbraak worden verkocht. 15 1835. Verschenen bij H. C. Schetsberg te Leeuwarden: „Ma- gazijn van eenige der rijkste en schoonste korte gezegden uit vroegere en latere schrijvers", door Ds. P. L. Spannen- burg te Oosterhaule. 16 1837. Johannes Cornelis Bakker bij Muntenburg te Leeu- warden en Jan Rinses van der Meulen te Hallum vinden een nieuw werktuig uit om gemakkelijker, spoediger en voordee- liger boekweit te breken. 17 1839. Verschenen: „Bijdrage tot den tegenwoordigen toestand van het schoolwezen in Nederland of verhaal van den weg der bekeering met de daarop gevolgde verdrukkingen benevens iets tot besluit" door R. T. Beerda, voorheen onderwijzer te Suawoude. 18 1833. De Franeker-Kerk- en Zuiderpoort te Harlingen zullen worden afgebroken. 19 1840. Verschenen bij S. IJ. van der Werf te Leeuwarden het blijspel in 3 bedrijven: „De oud-oom of de door list en knoopendraaijerij teleurgestelde erfgenamen" met 4 caricatuur- plaatjes door C. Goos aldaar. 20 1836. Er wordt een nieuwe R.-Katholieke kerk gebouwd te Joure. 21 1835. Katoenfabriek van A. J. Bruinsma onder Huizum ge- bouwd. Daar werd een doek geweven en in den handel ge- bracht 5/4 el lang en breed, waarop een gezicht op Leeu- warden was gesteendrukt en een Friesche feestmaaltijd om- streeks 1420, volgens teekening van J. H. Mathijsen. 22 1832. De secretarie van Barradeel is verplaatst van Minnertsga naar Sexbierum. MEI. 377 23 1882. Aanbesteding van een nieuwe Herv. kerk te Ballum op Ameland. 24 1889. Verkoop der afbraak van het Jongmahuis te Bolsward. 25 1827. Rogge te Leeuwarden ƒ180.75; tarwe ƒ6.70 de mud. 26 1838. Burgemeester en Wethouders te Sneek presenteeren op afbraak te verkoopen het logement de Witte Arend aan de Marktstraat aldaar. 27 1827. Het schip Willem I, kommandeur J. C. Groendijk door de Groenlands- en Straat Davidsvisscherij-Societeit te Har- lingen uitgerust en 27 Maart uit het Flie uitgezeild, in Groen- land verongelukt; de equipage is door den Rotterdamschen kommandeur D. J. Cupido opgenomen en vervolgens gedeel- telijk overgezet op Bremer en Hamburger schepen. 28 1831. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Hulde aan J. C. J. van Speyk", door Reinder Kooiman te Hindeloopen. 29 1827. Kaas te Sneek ƒ 15,— à ƒ 18.25. 80 1836. Het R.-Katholieke weeshuis te Leeuwarden viert zijn 50-jarig bestaan. 31 1832. Benoemd tot grietman van Wonseradeel M. O. Baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, grietman van het Bildt. 1823. Z. M. de Koning stelt de harddraverij in te Leeuwarden om de gouden zweep. JUNI. Laeits rust oer it Metter hinne, 't Krollich weachje sjongt en brost, Wylst it board, as byiïd fen woltier, Oer it gîànzich Metter brûsi. 1 1828. De stoomboot de IJssel begint den dienst tusschen Amsterdam en de Lemmer. 1831. De postwagen van Gro- ningen op Leeuwarden vice versa begint weer te rijden alle dagen 's morgens half zes van Groningen, van Leeuwarden 's morgens 6 uur en wel van het Sneeker Veerhuis, logement- houder Pelle. 2 1832. Boelgoed op Ringia-State te Blessum van goederen afkomstig van de afbraak dezer huizinge. 1828. Opening der stoomvaart tusschen Amsterdam en Harlingen, vracht: pavil- ƒ 9; groote kajuit f 6; voor-kajuit f 2.50. 3 1837. Benoemd tot grietman van Ameland Jhr. Daniel Wey- bold Crommelin van Heeckeren. 4 1832. Opgevoerd te Leeuwarden door Alexandre en eenige leden van het Fransch theater: Het bezoek te Bedlum of het gekkenhuis. Daarna: De pakketboot, waarin Alexander zeven verschillende rollen zal vervullen. 5 1840. Verschenen bij Eekhoff te Leeuwarden: „Philalethes, over de Waarheidsliefde" door Prof. W. Muurling te Franeker. 6 1828. De zeer zware toren en kerk te Ulst, lang 34 Ned. el en breed 16 el, zal worden afgebroken. 7 1839. Boter te Leeuwarden ƒ27 à ƒ28.50; tarwe ƒ 11.33 de mud. 8 1841. Aanbesteding van het verven der wachtkamer voor de ratelaars achter den Nieuwen Toren te Leeuwarden. 9 1827. De werving voor de blauwe huzaren van het zesde regiment is geopend. 1828. Bibliotheek verkocht te Franeker van Prof. E. Wassenbergh. JUNI. 379 10 1838. Papegaaischieten te Minnertsga. 11 1841. Sollicitanten opgeroepen voor een onderwijzer van den derden rang aan de tusschenschool te Harlingen op een inkomen van /'225, 12 1839. Van de werf van Alta te Harlingen is van stapel ge- loopen het kofschip Bordeaux, kapitein G. Wortelboer. 1833. Hevige storm over de geheele provincie, zoodat het hooi van de velden woei en veel schade kwam aan de turf, ten ge- volge van brand te Noordwolde, Boyl en Vledder. 13 1836. Belangrijke boekverkooping bij J. Proost te Leeuwarden, o. a. van ,een collectie van bijna al de oratiën der professoren van de Franeker akademie. 14 1831. Boter te Sneek ƒ28; nieuwe kaas f 16 à ƒ19. 15 1838. Verschenen zonder uitgever: „Treurtoon bij den dood van Joannes Booisma, pastoor te Blauwhuis" door H. A. van Ringh. 1834. Overleden op Oranjestein te Oranjewoud Rinske Heringa, Wed. P. Cats. 16 1827. Aanbesteed het afbreken van het oude en het bouwen van een nieuw grietenijhuis te Buitenpost. 17 1833. W. Eekhoff schrijft in de Leeuw. Courant: „Binnen weinige jaren zagen wij te niet gaan: het sterke Nieuw Botnia te Franeker, het schoone Hania te Holwerd, het prach- tige Liauckama te Sexbierum, het oude Holdinga te Anjum, Orxma te Menaldum, Rinia te Blessum en Klein Lankum, allen bezweken voor den vernielenden tand des tijds". 18 1841. Jaarlijksche rammen- en schapenkeuring van het Friesch genootschap van proefondervindelijke landbouw voor het logement van C. Wilkeshuis te Leeuwarden. 19 1833. Abbinga-State te Huizum staat verlaten. 20 1839. De doctoren van Leeuwarden vereeren een zilveren bokaal met inscriptie aan hun collega Dr. Julius Vitringa Coulon, die zijn 50-jarig ambtsfeest vierde. 1834. Promotie van de Latijnsche school te Harlingen in de Luthersche kerk op de Wortelhaven, waar P. S. Noijon en J. A. Fontein een latijnsch opstel zullen voorlezen. 21 1839. Alle Vrijdagen van 12—4 ure open tafel in den Wijn- berg bij Kingma te Leeuwarden tegen 50 et. de persoon. 380 JUNI. 22 1841. Petrus Johannes Veth houdt zijn inaugureele rede als Hoogleeraar in de Oostersche talen te Franeker. 23 1833. Kaatspartij in de kerkeburen van Dronryp om een fraai bewerkten zilveren bal. 1834. De hoogleeraar Rovers te Franeker draagt het rectoraat over aan zijn ambtgenoot Juynboll. 24 1831. Verschenen bij Suringarte Leeuwarden: „Foeke schutter en Hospes Tryn, schutterssankje troch Eeltje Hiddes fen Grouwerga", met muziek, 10 et. 25 1836. Verschenen bij G. H. Swartte van Loon te Leeuwar- den: „Verhandeling over het koningschap van J. Christus", bezorgd door S. van Velzen, afgescheiden predikant. 1827. De oud bombardier-majoor en vuurwerkmaker der artillerie R. Lindeman te Leeuwarden geeft in den Stadstuin bij H. J. Buys „een kunstverlichtend vuurwerk, hetwelk in een ver- hevene en aangename smaak is vervaardigd, op welks deugd men kan staat maken". 26 1833. Verkoop van Martenastate te Cornjum. 27 1834. Verschenen bij P. Joling te Sneek: a. „Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen, ter bestrijding van het be- ruchte werkje van P. Hofstede de Groot over den eedbreuk" enz.; b. „Een woord van pas, of Eenvoudige zamenspraken over de voornaamste oorzaken der scheuringen in de Geref. kerk voor waarheidlievende Christenen". 28 1841. Verschenen bij Holtkamp te Sneek: De dorpsmuzikant, blijspel met zang door I. J. Lion te Leeuwarden. 1828. Ver- schenen bij M. van der Plaats te Harlingen: „Dagverhaal van het galjootschip Harlingen in Straat Davids", door den kom- mandeur Klaas Hoekstra van Texel. 29 1831. Nieuwe school en onderwijzerswoning gebouwd te Exmorra. 30 1827. De floreenplichtigen van Koudum vergaderen in de kerk om den slechten toestand der kerk te overwegen. 1842. Het leesgezelschap „Ledige uren nuttig besteed" te Oudebildtzijl viert zijn 50-jarig bestaan. JULI. Dêrsa litte Tvarb're mieren 't Stielen ark oer 't miedlân gean : Swè oan swè wirdt efterîitten ; Net in pôltsje èliuTet er sitten, Ncat as stoppel bliuwt er stean. 1828. De kerk te Tjalleberd zal worden vergroot. 1833. Flo- reenplichtigen van Ee en Engwierum vergaderen in de kerk te Ee over de scheiding dezer gecombineerde dorpen. 1839. De begrafenis-sociëteit „Wij zorgen voor elkander" te Harlingen opgericht. 1828. In het logement Roma te Harlingen geeft A. van Dijk een brillant vuurwerk, „welks wederga in Friesland nog niet is vertoond". 1837. Dr. W. Muurling te Stiens benoemd tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Franeker. 1840. Instal- latie van den opperrabbijn B. N. Dusnus te Leeuwarden. 1833. Des avonds te 11 uur groot vuurwerk bij H. Heep in de herberg Roma te Harlingen, entree 60 et. 1828. Het slot te Ballum op Ameland wordt afgebroken. 1831. Kerk en toren te Koudum bij afbraak verkocht, aanbe- steding van een nieuwe achtkante kerk met koepeltoren aldaar. 1839. Kaatspartij te Wier om een fraai zilveren bal. 1839. Overleden op Goslinga-State te Hallum Thomas Fran- cois Martin, oud lid der Prov. Staten van Friesland, oud ruim 83 jaar. 1828. Tweede examen van 50 leerlingen der voor 2 jaren opgerichte muziekschool te Leeuwarden, onderwijzers J. des Communes en P. Wedemeijer. 1839. T. D. Bamberg, mechanicus, geeft op de Harlinger kermis zijn mechanische en mimische vertooningen. 10 1884. Het aantal studenten te Franeker bedraagt 44. 1842. Bij koninklijk besluit het bestaan vergund van een afge- scheiden gemeente te Joure. 382 JULI. 11 1831. Overleden op Martena-State te Cornjum Jhr. Epo Sjuck van Burmania Vegelin van Claerbergen, ontvanger der directe belastingen te Jelsum. 12 1840. Benoemd tot archivaris van Friesland, Mr. Jacob van Leeuwen, griffier te Leeuwarden. 1828. S. Lantinga doet in het heerenlogement te Leeuwarden proeven in het buikspreken. 13 1840. Herinneringsfeest te Oranjewoud van de leden der voor- malige kompagnie Friesche vrijwilligers van het jaar 1815. 1839. In de tent van Martin op het Zaailand wordt vertoond een model van den spoorweg Amsterdam—Haarlem. 14 1836. Overleden te Leeuwarden de schilder Willem Bartel van der Kooi. 1839. De troep koorddansers van F. Neisz geeft voorstellingen in een tent op het Zaailand. 15 1841. Ds. R. Posthumus te Waaxens geeft no. 1 uit van de Paadwiser. 1842. De zonmicroscoop van Coulumbier op de Leeuwarder kermis vertoond. 16 1841. Uitreiking van den standaard der eerewacht voor de intocht van koning en koningin te Leeuwarden aan den com- mandant Mr. J. G. van Wageningen. 1828. De oude pastorie te Oenkerk zal worden afgebroken. 1839. Verschenen bij Suringar te Leeuwarden : Radbout II, treurspel van Mr. A. van Halmael. 17 1839. Verschenen zonder uitgever: „De Bazuin geblazen ter Vereeniging van allen, die de Waarheid en den Vrede lief- hebben", door J. C. Bredzée. 1841. Verschenen bij Th. Upma te Franeker: „Tsien tuwsen uwt de Lottery oaf Jouke Rom- mers scriften" troch Harmen Zijlstra. 18 1841. De eerste stoomboot, die de Friesche binnenwateren heeft bevaren, legt aan bij de Schilkampen te Leeuwarden. Inwijding van het nieuwe orgel in de kerk te Pietersbierum, vervaardigd door W. van Gruisen te Leeuwarden. 1838. De kerk te Eagum (zonder den toren) op afbraak verkocht. 19 1828. Op de Leeuwarder kermis vertoond door Wed. P. J. Beckers uit Leiden wassen beelden, o. a. het omslaan der boot met vrouw, 6 kinderen en de knechts van den Frie- schen schipper W. H. Wilma te Ureterp, op den IJssel in den nacht van 17—18 Maart 1827. 20 1841. De koning en koningin doen hun intocht binnen Leeu- warden. 1834. Op de Leeuwarder kermis te zien het kunst- werk: Salomo's tempel. 1842. Inwijding van het nieuwe R.-Katholieke kerkgebouw te Heerenveen, door baron Wijcker- slooth, bisschop van Curium. JULI. 383 21 1828. Op de Leeuwarder kermis vertoond: Groot mechaniek horologie uit 15000 beweegbare stukken samengesteld, welke in een opvolgende werking de schepping der wereld voorstelt. 22 1828. Op de Leeuwarder kermis vertoond het kabinet van begoocheling, waarin een stuk van waterleidkunde, voorstel- lende den omloop van het bloed in het menschelijk lichaam, zijnde een geraamte gevuld met roode vloeistof, die door lucht- persing in beweging wordt gebracht. 1841. De vorstelijke familie woont de harddraverij bij te Leeuwarden, de koningin en princes in Friesche kleederdracht. 23 1838. Tot burgemeester van Sneek benoemd S. ten Cate. 1835. Benoemd tot hoogleeraar in de wis- en natuurkunde te Franeker W. A. Enschedé. 1827. Overleden te Hichtum Vrouwe Anna Adriana Lewe van Aduard, echtgenoote van J. S. T. Camstra, Baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg. 24 1835. Verschenen bij Joling te Sneek 3 geschriften van de leiders der Afscheiding te Sneek, n.1. van Joh. Andriessen: „List des Satans", en van N. Borneman „De Eere Gods en die der ware Geref. leer gehandhaafd" en „Gods bevelende roepstem om weder te keeren". 25 1841. De vorstelijke familie woont de godsdienstoefening bij in de Groote kerk te Leeuwarden onder het gehoor van Ds. L. Proes. 1838 Te Texel binnengekomen de Dirkje Adama en de Spitsbergen uit Harlingen, de een met 4 visschen en 130 robben, de andere met 3 visschen en 600 robben, (com- mandeur H. en N. B. Rickers). 26 1841. Vertrek van de vorstelijke familie naar Groningen, be- geleid door de eerewacht, terwijl verpoosd werd op het buiten- goed van Jhr. de Blocq van Haersma de With te Buitenpost. 27 1840. Het kofschip Groot Lankum loopt van de werf van Sjollema te Grouw, kapitein de Weerdt. 28 1827. Het schip Nederland van de Groenlands-en Straat Davids- visscherij-societeit te Harlingen, commandeur Jacob Adriaan is Texel binnengeloopen met 5 walvisschen en eenige robben, 29 1841. De 83-jarige schilder J. Bonga te Leeuwarden vereert aan de koningin een schilderij, voorstellende een gezicht op Leeuwarden vanaf den Breeden Dijk bij Tonnenburg. 30 1841. Afreis der vorstelijke familie van Harlingen per stoom- boot Friso. 31 1836. Kaatspartij te Achlum om 3 gouden halve rijders. # AUGUSTUS. 't Is Tispinge rounom: II noat fâlt foar Je sichle. 1 1828. De groote kerk te IJlst wordt afgebroken. 1832. De regeering van Sneek besluit geen kermis te laten houden wegens de heerschende cholera. 2 1828. Aanbesteding in de Drie Romers onder Roordahuizum van de gedeeltelijke afbraak en wederopbouw van Beslinga- State te Friens. 3 1832. Verschenen bij J. Brouwer te Leeuwarden: Brief over de cholera door Dr. J. Vitringa Coulon aldaar. 1840. De maat- schappij bedoelende een geregelde stoomvaart tusschen Am- sterdam en de Lemmer heeft zich geconstitueerd. 1838. Hard- draverij om de gouden zweep te Leeuwarden. 1842. Het vijftigjarig bestaan van het Departement Leeuwarden der maatschappij tot Nut van het Algemeen feestelijk in de Westerkerk gevierd. 4 18S7. Verschenen bij Suringar te Leeuwarden: Verhaal van den giftmoord door Pieter Sakes Weijnma aan zijn vrouw gepleegd en van zijn Teregtstelling door J. van Leeuwen, griffier. 1828. Overleden te Leeuwarden Jhr. F. J. Johan van Eysinga. 5 1841. Verschenen bij Meindersma te Dokkum: Het Fivelingoër en Oldampster Landregt, een Oostfriesch handschrift uit de 14e eeuw met vertaling, door Jhr. Mr. M. de Haan Hettema. 6 1839. De officieren van het 2de bataillon der 2de afdeeling Friesche schutters, die deelgenomen hebben aan het gevecht bij Houthalen in den Tiendaagschen veldtocht vieren een herinneringsfeest aan de Oude Schouw bij Akkrum. 7 2828. Harddraverij te Akkrum om een met zilver gemonteerde zweep. 1827. Van de scheepstimmerwerf van Sijmen Geerts en zoon te Joure waar sedert 1825 acht kofschepen en drie tjalken gebouwd werden, loopt het kofschip Minerva van stapel. AUGUSTUS. 385 8 1833. Deelhebbers aan de Groenlands- en Straat Davidsvis- scherij-societeit te Harlingen vergaderen in het logement Roma aldaar om visie te nemen van de rekening en balans over het 8e societeitsjaar. 9 1831. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: Bijbeloefeningen door Ds. C. Witteveen te Oosthem. 10 1833. Kaatspartij te Menaldum om een zilveren tabaksdoos. 11 1833. Kaatspartij te Menaldum om een fraaie zilveren bal. 1834. Overleden op de buitenplaats Oosterburen te Augus- tinusga Mr. Leonardus Epeus van Scheltinga, bijna 86 jaar oud, tot 1795 commies van de Gedep. Staten van Friesland. 12 1841. De vermaarde magnetiseur P. van Hees uit Utrecht is te Leeuwarden aangekomen en bij J. D. Leickering op de Berlikumermarkt te spreken. 13 1841. De gouverneur van Friesland bezoekt Ameland en neemt met aandacht waar de voortdurende afbrokkeling des eilands in de bocht van Ballum. 14 1839. Oprichting van een kaarsenfabriek te Sneek door O. Verwer. 15 1834. Verschenen bij P. Joling te Sneek: N. Borneman, „De algemeene bededag of het Nederl, volk geschetst, hoe het was, hoe het is" enz. en „Hij maakt te niet de gedachten der arglistigen, bestrijding van het werkje van Prof. de Groot over de formulieren enz, 16 1833. Aanbesteding van een nieuwe school te Parrega. 1827. Een hortensia beslaande 7 ellen en 8'/4 palmen in de tuin van Ds. F. Bekius te Damwoude prijkt met 380 bloemen. 17 1836. Overleden op Wybranda-State te Hichtum Mr. Wicher van Swinderen, grietman van Wonseradeel, oud 34 jaar. 18 1836. WiJdemarkt bij Kippenburg. 19 1839. Dr. J. C. G. Boot aanvaardt het rectoraat van het gym- nasium op het stadhuis te Leeuwarden met het houden van een openbare redevoering over de paedagogiek van Cicero. 1833. Overleden op Goslinga-State te Hallum Eduard Marius Martin, oud 53 jaar. 20 1833. De beroemde rijders van Blondin doen hun kunstver- richtingen op de Sneeker kermis in een tent buiten de Noor- derpoort te Sneek. 386 AUGUSTUS. 21 1835. Verschenen bij J. Krediet te Heerenveen de brochures: „Een overtuigende opwekking aan de Nederlanders", en „De grootheid van Gods vrije genade" door Johan Willem Vijgeboom. 22 1827. De kerktoren te Tirns zal worden afgebroken en een nieuw klokhuis daarvoor in de plaats gesteld worden. 23 1834 Verschenen bij J. Backers te Leeuwarden: Welkomst- groet aan de Vriesche schutters bij deszelfs terugkomst en intrede te Leeuwarden. 1826. In Straat Davis verongelukt het schip Harlingen, kommandeur Klaas Hoekstra; de equipage 46 man sterk werd opgenomen door het Engelsche schip Dundee. 24 1827. In de schouwburg te Leeuwarden opgevoerd : Het Horo- logie en de amandeltaart, vergezeld van eenige dichtregels toepasselijk op den verjaardag van Z. M den koning. 25 1833. Verschenen bij F. Hessel te Heerenveen: „Gesprekken over den geest des tijds", door Ds. T. E. Mebius te Beers en Jellum. 26 1831. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „De Wonderbare reiniging eener Melaatsche, ontwikkeld uit Math. VIII : 1—4" door Jelle Jelles Crolis, scheepstimmerbaas te Ulst. 27 1831, Er worden pogingen gedaan om aan de maandagsche boter-, kaas- en graanmarkt te Joure den' vorigen bloei te hergeven. 28 1828. Wegens aanhoudende regens is de hooioogst op vele plaatsen in Friesland mislukt, de gebaggerde turf weggespoeld en zijn de granen en tuinvruchten zeer benadeeld. 29 1836. Cornelis Ludovicus, bisschop van Curium, baron van Wijkerslooth en Heer van Schalkwijk komt te Leeuwarden om het vormsel toe te dienen. 1838. Nieuw orgel geplaatst in de Kath. kerk te Bolsward, vervaardiger D. LTpma aldaar. 30 1833. Uit de hand te koop de buitenplaats Reinstein onder Oenkerk. 31 1833. Verkocht de Schierstins te Veenwouden, met 9 ver- trekken, waarvan 8 behangen, koepel, groote duiventil, koets- huis, knechtskamer, wandelbosch enz. SEPTEMBER. O dat hcarlike greate appelhof AleaT £JJ ús âlders hbs l 18S4. J. D. Ankringa, conrector en J. G. Ottema, praeceptor van het gymnasium te Leeuwarden aanvaarden hun post met het houden van een redevoering in de Waalsche kerk. 1841. Bij Meindersma te Dokkum verschenen: „Lofzang op God in de natuur", door Ds. R. Posthumus te Waaxens. 1841. Bij Suringar te Leeuwarden verschenen: B. W. Schul- tetus Aenee, „De domenijs hifke mar follen to licht achte" in het Hollandsch overgebracht en met een voorrede vermeerderd. 1826. Op zijn buitenplaats Bovenburen te Koudum overleden Rinze Koopmans, hoogleeraar aan het Athenaeum te Amster- dam. 1835 Verschenen bij J. Krediet te Heerenveen de bro- chures: „Neemt de geestelijke tirannij van Rome haast een einde", door Ds. J. Heeren te Haskerhorne, en: „Het oude Farizeïsme en het hedendaagsche separatisme vergeleken", door Christianus Sincerus. 1885. Boelgoed van 25 Terschellinger veulens in de herberg op Dijkshoek onder Firdgum. 1836. Benoemd tot grietman van Lemsterland Jhr. W. van Andringa de Kempenaer. 1834. Het bataillon Friesche stedelijke schutterij onder com- mando van Mr. J. G. van Wageningen en dat der landelijke schutterij onder bevel van kommandant Ampt worden feeste- lijk de hoofdstad ingehaald. 1835. W. Eekhoff schrijft: „Het leven en de lotgevallen van Jacobus Martinus Baljeé, in leven Raad van N.-Indie, weleer voedsterling en later weldoener en hersteller van het N. Stads- Weeshuis te Leeuwarden". 1832. Paardemarkt te Workum, doch zonder kermis wegens de cholera. Verhuring van de groote appelhovinge op Mam- 388 SEPTEMBER. mema-State te Jellum. 1825. In de kerk te Ballum vereerd door de Nutsafdeeling aan de menschenredders J. M. Visser, Johanna Krups en B. S. de Boef een medaille, gouden rijder en getuigschrift. 1828. Marienburg met 12 vertrekken en ob- servatorium achter de Hoven te Leeuwarden verkocht door Mr. Beucker Andreae. 9 1835. In het stadsweeshuis te Leeuwarden een gedenkzuil opgericht met het opschrift: Jacobus Martinus Baljée, oud Raad van N.-Indie, weldoener van dit gesticht, geb. te Leeu- warden 9 Sept. 1752, verpleegd in dit huis 19 Juli 1762—29 April 1772, overl. bij Batavia 18 Febr. 1823. Hulde aan gods- vrucht en menschlievendheid. Uit dankbaarheid opgericht 9 Sept. 1835. 10 1835. Tot grietman van Gaasterland benoemd Jhr. Gerhard Regnier Gerlacius van Swinderen. 11 1842. Eerste godsdienstoefening gehouden in de Afgescheiden kerk te Leeuwarden door Ds, van Velzen te Amsterdam. 1840. Verschenen bij M. v. d. Plaats te Harlingen: „Drie gesprekken over het werk van Dr. F. Brauss, getiteld Das Leben Jesu, door P. Cool, doopsgez. leeraar aldaar. 1836. Inwijding van een orgel in de kerk te Jutrijp, vervaardigd door W. van Gruisen te Leeuwarden. 12 1826. Prijs der aardappelen aan de markt te Leeuwarden 80 et., groene erwten f 6.60 de mud. 13 1834. Blijde inkomst der mobiele Friesche schutters van uit Brabant te Harlingen, Dokkum, Franeker, Workum en Bols- ward. 1842. Buitengewone harddraverij tusschen de vermaarde harddravers De Lytse van A. v. d. Hoop te Amsterdam en De Nette van Sake Visser te Akkrum wegens een weddenschap. 14 1826. Prijs van het koevleesch te Leeuwarden, 26 et., var- kensvleesch 31 et. per pond. 15 1826. Aanbesteding van het aanbrengen van rijsschuttingen en stroobeplanting in de Amelander duinen. 16 1828. Overleden Petrus Franciscus Boermans, pastoor te Roodhuis. 17 1840. Dr. J. H. Scholten aanvaardt het hoogleeraarsambt te Franeker met een leerrede over de taak der hedendaagsche godgeleerdheid om een docetische richting te vermijden in de behandeling van het leven van Jezus. SEPTEMBER. 389 18 1841. Apotheker J. C. H. van Harinxma op de Nieuweburen te Leeuwarden verkoopt liqueur of extrait d'Absinthe als maagsterkend middel. * 19 1825. De schilder D. de Hoop heeft in het licht gegeven een paar door hem vervaardigde steendrukplaten voorstellende een paar ruïnes van boerenplaatsen met de doorbraken in de zee- en slaperdijken van het Workumer Nieuwland. 20 1833. Verschenen bij G. Upma te Franeker: „De dweeper, een woord aan allen die de waarheid liefhebben" door Ds. M. F. Laurman te Oosterlittens. 1826. Boelgoed op Rynia- State te Blessum, waar J. L. Huber, oud-grietman van het Bildt overleed. 21 1842. Groote ongeregeldheden te Hallum bij de stemming van den predikant door de floreenplichtigen, zoodat de gou- verneur, de officier van Justitie, 4 gerechtsdienaars en 25 soldaten uit Leeuwarden er bij te pas komen. 1835. Klein Hermana onder Minnertsga met houten zomerhuis of chineesch tentje op den Z.-Westhoek van het bosch, op afbraak ver- kocht. 1836. Dr. Juynboll te Franeker draagt het rectoraat aan het Athenaeum over aan zijn opvolger Dr. F. de Greve met een Latijnsche redevoering over Hamaker als beoefenaar der Oostersche talen. 22 1826. De bijenteelt in Oost-Stellingwerf buitengewoon voor- deelig geweest. Teunis Sanders van der Duin te Appelscha had 12 korven elk boven de 50 pond zwaar, en één 80 pond zwaar. 23 1834. Diner van 110 couverts door de stadsregeering van Leeuwarden aangeboden aan de officieren van het terugge- keerde bataillon stedelijke schutterij. 24 1837. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: Gedichten van H. van Berkum, S.S. Min.-Cand. 25 1828. Met goud bekroond door de bestuurders van het Nuts- departement Leeuwarden Ds. G. Brandt Maas te Woerden voor zijn geschrift: „Levensschetsen van vermaarde mannen en vrouwen in Friesland geboren". 26 1841. Inwijding van het nieuwe orgel in de kerk te Kollum door Ds. J. P. Riedel in het bijzijn van gouverneur baron van Sytzama, vervaardiger W. van Gruisen te Leeuwarden. 390 SEPTEMBER. 27 1832. Verkocht voor de Groenlands- en Straat Davidsvisscherij te Harlingen 160 oxhoofden walvisschen, 113 dito robben- traan, 600 Ned. kil. walvischbaarden, 3600 stuks robben en eenige beerenvellen. Jouster markt, doch horoskooptrekkers, springers, goochelaars, koorddansers enz. wegens de cholera geweerd. 28 1826. Verschenen bij R. J. Schierbeek te Groningen: „Op- heldering van eenige Bijbelplaatsen door Ds. A. Adriani te Dokkum. 29 1826. P. J. van Beyma te Weidum woont op Dekema-State. 30 1838. Inwijding van het orgel in de kerk te Oosthem, ver- vaardiger W. van Gruisen te Leeuwarden. 1825. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden publiceeren een reglement op het sluiten der poorten en een tarief voor de poortgelden. De poort wordt met het vallen van den avond gesloten, 1—20 Jan. kwart voor 5, 5 Mei—5 Sept. 's avonds 10 uur. De poortier geniet voor het openen der poort van een voet- ganger l'/ü cent. OCTOBER.

Do kaem de hjerst, sa kâld, sa skîer, En hat de Ijeaüe blomkes nomd. Nou toarkje se yn 'e moude om En Tvirde oan slyk en moude allyh. 1827. Bij G. Upma te Franeker is te verkrijgen een kunst- stuk van letterdruk behelzende het „Onze Vader", een sieraad in de huisgezinnen der Christenen, in mahoniehouten lijst met glas f 8.—. 1834. Bij Suringar te Leeuwarden van de pers gekomen: Hiljuwns-uwren fen I. C. P. Salverda, schoallemaster to Wons. 1841. Benoemd tot grietman van West-Stellingwerf Jhr. G. W. F. Lijcklama à Nijeholt, procureur te Heerenveen. 1833. Boelgoed der verstane panden in de lombard te Sneek op de Oude Koemarkt. 1826. Overleden Fenna Mastenbroek. 1840. Nieuw orgel ingewijd in de kerk te Arum, vervaar- diger D. Upma te Bolsward. 1836. Hendrik Jans Wind, oud 31 jaar, geb. te Rotsterhaule, wonende te Rottum, leider van een gezelschap Afgescheidenen dat samenkwam bij Rein Wiegers Ruiter, oud 59 jaar, veenbaas te Tjalleberd, aange- klaagd wegens het houden van godsd. vergaderingen van meer dan 20 personen, zijn vrijgesproken door de rechtbank te Heerenveen, doch de officier van Justitie teekent appèl aan. 1827. De schoolcommissie te Leeuwarden roept personen op boven de 15 jaar die eenigszins kunnen lezen om stipt de Zondag-winteravondscholen bij te wonen. 1842. Mr. G. A. Avenhorn van Nauta vereert het handschrift van de nog onuitgegeven kroniek van Worp van Thabor aan het Friesch Genootschap. 1827. De kastelein Anne Boukes de Jong te Terhorne laat een zilveren tabaksdoos verhardzeilen door snikken zonder onderscheid. 392 OCTOBER. 7 1828. De zoutkeet Maltha van Sjoerd Gerbens Pranger te Sneek verkocht. 8 1834. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Onderzoek van het ontwerp van verdraagzaamheid om de Dordsche leer met die der Remonstranten te vereenigen", 2e druk. 9 1842. Jouke Bolthom Schuil, organist der Doopsgezinde ge- meente te Harlingen en talentvol musicus aldaar overleden. 1841. Verkocht de buitenplaats Westerhuis te Marrum. 10 1841. Verschenen bij Suringar te Leeuwarden: „Latijnsche spraakkunst voor eerstbeginnenden van Dr. J. G. Ottema al- daar. 1838. In de herberg Roma te Harlingen verkoop van 100.000 kannen traan, 5500 pond walvischbaarden en 800 robbenvellen. 1826. Pieter Rodenhuis te Harlingen overleden op zijn buitenverblijf Groot Lankum. 11 1840. Benoemd tot gouverneur van Friesland Mr. M. P. D. Baron van Sytzama, grietman van Idaarderadeel. 1836. Over- leden Mr. Leonardus Upey. griffier der Staten van Friesland. 1839. Wopke Eekhoff vestigt zich als boekhandelaar in de Keizerskroon te Leeuwarden. 12 1833. De kastelein L. M. Kramer met eenige liefhebbers van St. Jacobi Parochie laten verkaatsen drie zilveren lepels. Als de prijs gewonnen wordt door een partuur dat niet in de gemeente behoort, zullen zij daarenboven nog op een glas besten wijn getracteerd worden. Daar de prijs er in geen 15 jaar is weggehaald, zouden de ingezetenen zulks gaarne zien. 13 1836. Ondertrouwd Mr. J. Dirks en M. Bolman te Leeuwarden. 14 1838, Inwijding der nieuwe kerk te Zwaagwesteinde door Ds. W. C. van der Zwaag met een leerrede over 1 Kon. 8 :22. 15 1841. Aan de hoogeschool te Utrecht gepromoveerd tot Doctor in de beide rechten Jhr. F. J. J. van Eysinga. 16 1842. Nieuw orgel ingewijd in de kerk te Wier, vervaardigd door P. J. Radersma te Wieuwerd, predikatie over Coll. 3 :16b van Ds. R. Wassenaar, bespeeld door meester W. de Jong Jacobsz. 17 1832. Verschenen bij G. IJpma te Franeker: „Almede en Engelman van Horstell", Oostfriesche legende door A. de Jong, doopsgezind leeraar te Damwoude. 18 1838. Vergaan van het Amsterdammer beurtschip op Har- lingen niet ver van de Haven, waarbij 15 personen, waaronder Mr. W. Sijpkens, rechter te Leeuwarden, verdronken. OCTOBER. 393 19 1838. Verschenen te Amsterdam: Afscheidsrede over Deut. 30 : 19 van Ds. S. H. Sijpkens te Piaam, gehouden 19 Nov. 1837. 20 1826 Gedurende October en November is het sterftecijfer in Friesland ongeveer 1400 boven het gewone getal wegens de heerschende koortsen 21 1841. Benoemd tot grietman van Idaarderadeel Mr. E. de Wendt Baron van Sytzama. 1825. Het pinkschip Willem I, kommandeur Umke Jans Ruyge, een Terschellinger, terwal- vischvangst uitgezonden door de Groenlandsvisscherij te Har- lingen is bij het binnenkomen van Texel vergaan; slechts 16 van de 46 personen der equipage werden gered. Onder de verdronkenen waren 9 Terschellingers. 22 1826. Door de schrikkelijke epidemie verliest Woudsend in deze dagen ','s van zijn bewoners. 23 1832. Abbinga-State onder Huizum te koop aangeboden. 24 1834. Verschenen bij P. Joling te Sneek: „Algemeene Roep- stem van de Gereformeerden in Nederland" door N. Borne- man aldaar. 25 1831. Verschenen bij W. Brouwer te Leeuwarden: „Leerrede ter gedachtenis van Ds. P. Brouwer, emer. predikant te Blija, aldaar uitgesproken 13 Juni 1830 door Ds. R. Posthumus te Waaxens. 26 1826. Het buitengewoon aantal zieken veroorzaakt op vele plaatsen in Friesland gebrek aan geneeskundige hulp, zoodat zelfs van uit Brussel doctoren zijn ontboden. 27 1837 Aanbesteding van de afbraak der Vrouwenpoort met belendende gebouwen te Leeuwarden. 28 1833. Op de twee dwingers van den stadswal te Dokkum zullen 59 ipen stamboomen en 20 abeelen gerooid worden. 29 1833. De kastelein op de Froskepolle laat twee zilveren tabaks- doozen en een zilveren kurkentrekker verhardzeilen. 30 1833. Overleden Klaas Arjens Wassenaar, erfgezeten, assessor bij het grietenijbestuur van het Bildt, volmagt van het Oud Bildt en oud-Lid der Prov. Staten van Friesland. 31 1837. Het Westerhuis-Vrouwen gasthuis te Franeker viert zijn eeuwfeest. NOVEMBER. It blank-blinkende izer ©e/sef nei de wizer Snijt foerge èy foerge yn 'e fetlike HaeL De silen hahuüe, De ploechgudsen snave, Hja tuitte yn 'e strengen hjar krêften sa taei. 1841. De vogelkooi te Piaam verkocht in het logement De Prins te Makkum. 1833. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Laat ons de Waarheid in liefde betrachten, met het oog op God en den Hemel! Een stichtelijke en vertroostende toe- spraak aan die leden der Herv. kerk, welke ofschoon geheel ten onregte, met den naam van dweepers bestempeld worden". 1841. Verschenen bij W. Eekhoff te Leeuwarden het dicht- stuk van W. de Jong Jzn.: „De oude kerk van St. Jacobi Parochie". 1826. Op Harsta-State onder Hogebeintum over- leden Vrouwe Adriana IJzenbeek, echtgenoote van Christiaan Westenberg, grietman van Ferwerderadeel. 1838. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Logogryphen en Charaden" in versmaat door R. Windsma. 1834. Burgemeester en Wethouders van Bolsward verpachten de huizinge Huilkenstein onder Oosterlittens met de opkom- sten der tollen wegens de passagie door het aldaar staande tolhek voor den tijd van 7 jaren. 1839. Verschenen bij Suringar te Leeuwarden: „Waldemar de Overwinnaar" van B. S. Ingeman, uit het Deensch ver- taald door Mr. A. Telting en J. H. Behrns. 1833. Verschenen bij H. C. Schetsberg te Leeuwarden: „Friesche spraakleer" van R. Rask, hoogleeraar te Kopenhagen, uit het Deensch vertaald door Jhr. M. H. Hettema, advocaat te Leeuwarden. NOVEMBER. 395 7 1836. Verschenen bij G. Upma te Franeker: „Onze reis naar Sagelterland'' door Jhr. Mr. M. Hettema en Ds. R. Posthumus. 8 1834. Verkoop van 200 eiken en andere stamboomen op de buitenplaats Oosterburen te Augustinusga. 9 1842. Nieuw orgel, vervaardigd door v. Dam te Leeuwarden, ingewijd in de Herv. kerk te Franeker. 1826. Jhr. J. A. Baron van Zuylen van Nijevelt, griffier der Staten van Holland, wordt benoemd tot gouverneur van Friesland. 10 1832. De Franeker studenten schenken f 250 aan den gou- verneur van Friesland ter verzachting van het leed der choleralijders. 11 1832. Armbestuurders van Harlingen zijn belast met de directie van tonnen en bakenen op de Wadden. 12 1841. Ter steendrukkerij van Suringar te Leeuwarden ge- drukt het silhouet van Ds. D. Tijssen in leven predikant aldaar. 1834. Voor de Groenlandsvisscherij-maatschappij te Harlingen verkocht een partij victualie, bestaande in roggen hardbrood, gezouten vleesch en spek, groene en grauwe erwten, stokvisch, alsmede 20 vadem eiken brandhout. 13 1836. J. Vlaming, pastoor te Franeker na een bijkans 35-jarige ambtsbediening in die parochie. 14 1841. Nieuw orgel, vervaardigd door P. J. Radersma te Wieuwerd, ingewijd in de kerk te Scharnegoutum door Ds. H. Meijer aldaar, in bijzijn van den grietman van Wym- britseradeel Baron Rengers. 1826. Joure met een zielental van 2322 inwoners heeft duizend koortslijders. 1836. Pan- tekoek, leeraar in de wiskunde te Leeuwarden, opent ten zijnen huize een collegie in de cijferkunst, algebra en meet- kunde, met toepassing op den koophandel en andere weten- schappen. 15 1826. Op 3 zalen in de gevangenis te Leeuwarden, bevat- tende 300 gevangenen is oproer uitgebroken tegen de beamb- ten tengevolge van een mislukte poging tot ontvluchting door eenigen gesmeed. Schutterij en garnizoen herstellen de rust. 16 1827. Bij M. van der Plaats te Harlingen wordt uitgegeven: „Dagverhaal van het verongelukken van het galjootschip Harlingen in Straat Davids" door den commandeur Klaas Hoekstra van Texel. 396 NOVEMBER. 17 1841. De kruittorer. op de stadswal te Leeuwarden verkocht in het Sneeker Veerhuis aldaar. 1834. Viering van het 50-jarig bestaan van het Nutsdepartement te Leeuwarden, 's morgens 10'/« ure in de Westerkerk, waarbij Mr. C. P. E. Robidévan der Aa een rede hield en Mr. A. van Halmael een dichtstuk voordroeg. 18 1832. Bij Suringar te Leeuwarden is de tweede druk ter perse van Waatze Gribberts Brilloft, kommeedzje fen 8 útkomsten. 19 1841. Aanbesteding van het leggen van een steenen voetpad van IJsbrechtum naar Tjalhuizum. 20 1838. Bij L. Schierbeek te Leeuwarden wordt gedrukt: Jaar- boekje voor de Catholyken in Friesland voor het jaar 1834, Ie jaargang, met bijdragen van Mr. Hettema en v. Halmael. 21 1828. Afbraak verkocht van het slot aan de Ee bij Birdaard, halfweg Leeuwarden en Dokkum onder Wanswerd. 1836. Hendrik Jans Wind en Rein Wiegers Ruiter (zie op 4 Oct.) door de rechtbank te Leeuwarden veroordeeld ieder tot een geldboete van f 10 en de kosten der procedure. 22 1837. Aan de heelmeesters G. Kielstra te Rinsumageest en H. Smit te Makkinga, die zich tot bevordering der koepok- inenting verdienstelijk hebben gemaakt, is door den koning een gouden medaille toegewezen. 23 1840. Overleden Thijs Feenstra, oud-burgemeester van Leeu- warden, na een korten rusttijd op zijn buitenplaats Schier- stins te Veenwouden. 24 1826. De heerschende epidemie begint af te nemen. 1834. De Groenlandsvisscherij-maatschappij te Harlingen liquideert met uitbetaling van 20 °/0 van het kapitaal of ƒ100 per aandeel. 25. 1825. Er constitueert zich te Leeuwarden een fonds ter ondersteuning van de Grieken. 26 1839. Oprichting van de Friesche meer- en kanaalstoomboot- maatschappij te Joure onder directie van Mr. C. L. van Beyma thoe Kingma en W. Willems. 27 1837. Aanbesteding van de afbraak der oude en bouw eener nieuwe Doopsgezinde pastorie te . 1839. Overleden de doofstomme Leeuwarder bloemschilder Eelke Jelles Eel- kema, die eens op kosten van den koning te Parijs de schil- derkunst beoefende. NOVEMBER. 397 28 1828. De stoomboot Prins Frederik tusschen Amsterdam en Harlingen staakt voor dit saizoen de vaart uit hoofde van het gering aantal passagiers. 29 1825. Het buiten Bouburg in de Zuiderdrachten op afbraak verkocht. 1836. Verkoop der boeken van Ds. G. Outhuys te Minnertsga, vriend van Mr. W. Bilderdijk, bij G. Upma te Franeker, waaronder veel Engelsche litteratuur (Shakespeare, Gibbon, Scott, Hume, Robertson e. a.). 30 1834. Overleden te Olterterp Mr. Ambrosius Ayzo van Boelens, lid der Tweede Kamer, grietman van Opsterland. 1832. Uit- gegeven bij F. Holtkamp te Sneek: Handboekje ten dienste van den boer en boterhandelaar berekend door K. H. Bangma, landbouwer te Witmarsum. DECEMBER. Winter fjurkel hwet in nocht, Hwet in wille jowt dyn loge, Jis it friest en heilt en docht, Hwet wirdt net ij) dy bikôge l 1 1832. De gouverneur van Friesland Baron van Zuylen van Nyevelt roept met het oog op de Belgische onlusten alle weerbare mannen op van 19 tot 50 jaar om zich te laten inschrijven in de registers van den Landstorm. 2 1836. Verkoop van afbraaksgoederen afkomstig van het slot Hermana onder Minnertsga, waaronder drie millioen steenen en 12000 dakpannen. 1832. Algemeene biddag „tot ootmoedige afsmeeking van den zegen des Allerhoogsten voor het behoud en de verdediging van het dierbaar vaderland". 3 1829. Te koop aangeboden het gebouw, dat gediend heeft tot doopsgezinde kerk te Grouw. 4 1840. Verschenen bij W. Brouwer te Leeuwarden: „Afscheids- rede van Ds. T. E. Mebius te Beers en Jellum. 5 1839. De vijfde druk der preeken van Prof. E. A. Borger gaat van de pers bij Suringar te Leeuwarden. 6 1842. Soirees litteraires ter beoefening van de Fransche taal geopend door Iz. J. Lion bij Swildens in het Friesche koffie- huis te Leeuwarden en wekelijks aldaar te houden des Dins- dagsavonds ten 7 ure. 7 1841. Verschenen bij F. Holtkamp te Sneek: „Florilegium Ovidianum" van Dr. G. Hamming, rector van het gymnasium te Bolsward. 1829. De nieuwgebouwde Kazerne Prins Fre- derik, ingericht voor 1400 man, wordt door de stadsregeering van Leeuwarden aan het garnizoen ten gebruike afgestaan. 1835. Jhr. Mr. Pieter Benjamin Johan Vegelin van Claerber- gen benoemd tot grietman van Haskerland. 8 1829. Boter te Sneek ƒ26. DECEMBER. 899 9 18S6. Verschenen bij G H. Swartte van Loon te Leeuwar- den : „Verantwoording voor de rechtbank te Heerenveen, benevens een woord aan mijn landgenooten", door S. van Velzen, afgescheiden predikant. 10 1826. Benoemd tot staatsraad in buitengewonen dienst Jhr. I. Aebinga van Humalda, oud gouverneur van Friesland. 11 1841. Jhr. Mr. M. de Haan Hettema geeft zijn Fryske Rym- kes in het licht bij Meindersma te Dokkum. 12 1825. Van stapel geloopen te Harlingen het driemaster schoe- nerschip Harlingen, bestemd voor de Groenlandsche visscherij. 13 1839. Overleden te Leeuwarden J. G. Baron van Sijtzama, gepensioneerd luitenant-generaal, oud-provinciale comman- dant. 1840. Overleden Folkert Nicolaas van Loon, bekwaam Friesch scheepsbouw- en werktuigkundige, uitvinder van een steiger- en turfpersmachine, ontwerper van een nieuw model pont voor de Oude Schouw, bouwmeester van vele snelzei- lende beurtschepen, koffen, boeiers en loodskotters, schrijver van: „Handleiding tot den burgerlijken scheepsbouw" met atlas van 20 platen, Workum 1838. 14 1827. L. Schierbeek, boekhandelaar op de Nieuwstad te Leeuwarden, richt een steendrukkerij op. 15 1825. Bij Suringar te Leeuwarden verschenen de Vriesche Almanak met roode letters, berekend door Elte Martens Beima te Oostermeer. 16 1839. De kerkvoogden van Nijland besluiten de kerk te doen vervloeren, de ingevallen graven op te vullen en de gebrokene zerken op te ruimen. 17 1829. R. Windsma, onderwijzer te Offingawier, doet ver- schijnen bij Smallenburg te Sneek: De geschiedenis van David, een schoolboek. 18 1827. Oproeping van sollicitanten als onderwijzer voor de vakante school te Ureterper Verlaat op een tractement van /100 uit de grietenijkas van Opsterland benevens de school- gelden. 19 1842. Zulk zacht winterweer, dat de kastanjes saprijke knoppen zetten en het rundvee in de weide loopt. 1828. Op het stadhuis te Harlingen verkocht 8 kanonnen met affuiten, n.1. 6 veldstukken (zesponders) en 2 dito drieponders. 400 DECEMBER. 20 1829. De onderwijzers W. A. Baars te Bolsward en P. Jo- ling Ozn. te Sneek hebben doen verschijnen bij F. Holtkamp te Sneek: Rekenboek voor den landman en de landscholen in het Koninkrijk der Nederlanden. 21 1839. Overleden te Oudega Mr. Hector Livius Haersma van Vierssen, oud grietman van Smallingerland. 22 1829. Het oude klokhuis te Tjerkwerd zal worden wegge- broken en op de kerk een nieuwe koepel, geplaatst worden, waarin de klok van het klokhuis een plaats zal hebben. 23 1842. De boomen op den noordelijken wal achter den Prin- sentuin te Leeuwarden worden geveld om dit oude stuk der stadsveste tusschen de Oldehove en den Jacobijnendwinger te plantsoeneeren. 24 1842. Verkocht ten huize van H. J. Tiesema op Frieespaen onder Sieger^woude het Voorwerk, bestaande uit een zathe en landen, Uithof genaamd, ruim 652 bunder groot aan de Bakkeveenstervaart. 25 1833. Overleden te Takoveen onder Suameer Minke Rein- ders, weduwe van Tjeerd Paulus, oud 100 jaar, 6 maanden en eenige dagen. 26 1825. Verschenen bij F. Hessel te Heerenveen de gedichten van F. de Haan. 27 1825. Op den huize Rijs in Gaasterland overleden Douairière Rengers, Baronesse van Lijnden van Lunenburg. 28 1834. De koepeltoren op het stadhuis te Dokkum zal geheel worden vernieuwd. 29 1841. De onderwijzer P. H. Buisma te Langweer verlangt een ondermeester van den derden rang tegen genot van vrijen kost, inwoning, bewassching en een belooning van /25. 30 1826. Jhr. Willem Hendrik Baron van Heemstra, lid der Tweede Kamer, grietman van Kollumerland en N.-Kruisland te Leeuwarden overleden. 31 1836. Schijfschieterij aan de Nieuwen Bildtdijk onder Vrou- wen Parochie om drie jachtgeweren. 1837. Onder geleide van 3 officieren en 72 onderofficieren en militairen komen te Leeuwarden 127 crimineele gevangenen, allen uit Gouda, om in het tuchthuis te worden opgenomen. G. A. WUMKES.

SERVAAS WIGERSMA EN HET MUNT- EN PENNINGKABINET VAN HET FRIESCH MUSEUM

door

Mr. P. C. J. A. BOELES.

Eene op zeer bescheiden schaal in 1898 in het Friesch Museum te Leeuwarden georganiseerde Oranje-Nassau- tentoonstelling bracht ons het eerst met eikander in aan- raking. Het lag voor de hand bij deze tentoonstelling voor den dag te komen met een overzicht van de zoo belangrijke verzameling van Oranje-penningen, die in museumkasten aan het oog onttrokken waren. De be- noodigde tijd om dat alles naar eisch in orde te maken ontbrak en toch konden de bezoekers der tentoonstelling een keur van Oranje-penningen bewonderen. Het waren de penningen van Wigersma, die op verzoek van het bestuur van het Friesch Genootschap terstond bereid ge- vonden werd zijne uitnemend beschreven en geordende collectie af te staan. Een waar genoegen bleek het met hem de tentoon- gestelde prenten enz. te bekijken. Bij weinigen zooveel belangstelling en verrassend kundige opmerkingen. Een dergelijke kracht diende zoodra mogelijk aan het Friesch Genootschap verbonden te worden en bij de eerstvolgende vacature, ontstaan door het bedanken van Dr. T. J. de Boer, liet ik dan ook niet na bij mijn vader Mr. W. B. S. Boeles, destijds voorzitter van het Genootschap, krach- tig aan te dringen op de benoeming van Wigersma tot 402 bestuurslid. Zoo werd hij nog in 1898 benoemd. Sedert hebben wij, vooral in de eerste jaren, samengewerkt aan den vooruitgang van het Friesch Museum. Wigersma werd den 12 Mei 1857 te Leeuwarden geboren, waar zijn vader en grootvader een alom in Friesland be- klante zaak dreven in hoeden en petten. Hij bezocht er de lagere school en de rijks hoogere burgerschool tot de vijfde klasse. Daarna vertoefde hij eenigen tijd te Amster- dam om zich nader te bekwamen in het vak van zijn vader, dien hij vervolgens hielp om ten slotte zelf de zaak voort te zetten. Die zaak gaf hem echter, zooals hij mij eens mededeelde, op zich zelf te weinig voldoening en toen hij voor de beschrijving van een Leeuwarder gedenk- penning, die zich bij de familiestukken bevond, in een numismatisch werk was gaan snuffelen, kwam in eens bij hem de lust op om verder in deze, zeer goed met zijne vakbezigheden vereenigbare liefhebberijstudie door te gaan. Toch ging hij, als solied Nederlander, die niet over één nacht ijs gaat, niet tot de uitvoering van dit denkbeeld over, vóórdat hij zich o. a. door het raadplegen van enkele werken over de Nederlandsche numismatiek voldoende op de hoogte had gesteld om te kunnen na- gaan of zijne middelen het aanleggen van eene eenigszins behoorlijke verzameling zouden gedoogen. Toen dat on- derzoek bevredigend was uitgevallen, stak hij omstreeks 1890 van wal. Met hart en ziel wijdde hij zich nu aan hetgeen zijn lievelingsstudie is gebleven, zonder evenwel zijne zaken ook maar eenigszins te verwaarloozen en hoe- wel blijkens de vele artikelen die hij schreef, zijn hoofd dikwijls bezig geweest moet zijn met de oplossing van zeer ingewikkelde numismatische problemen en zijn naam als numismaat steeds bekender werd, bleef hij toch altijd de eenvoudige zakenman, die vooral op marktdagen ijve- rig medewerkte om de talrijke clientèle te bedienen. Wigersma huwde eene dochter van den Leeuwarder theehandelaar R. H. Dijkstra, een energiek koopman, zoo- als wij er in Friesland helaas nog te weinig bezitten, 403 wiens zaak, door zijne zonen voortgezet, zich door talrijke filialen ver buiten Friesland heeft uitgebreid. De maatschappelijke welgesteldheid kwam Wigersma bij de wetenschap te pas. Het aanschaffen van studiemate- riaal: munt- en penningverzamelingen, kostbare boekwer- ken enz., het rijk illustreeren van de door hem geschreven artikelen, het bijwonen van tal van elders gehouden ver- gaderingen, zoo iets eischt een ruime beurs, vooral nu de middelen van het Friesch Museum met zijn vele afdeelin- gen helaas bij lange na niet voldoende zijn om in al deze behoeften te voorzien. Na zijne intrede in het Genootschap kon hij zich met Jhr. Mr. W. C. G. van Eysinga geheel wijden aan het hun opgedragen beheer van het munt- en penningkabinet, dat door de langdurige bemoeiingen van Mr. Jacob Dirks, de door dezen en door de heeren Mr. A. Looxma Ypey en A. Quaestius gelegateerde verzamelingen een groote be- teekenis en omvang had gekregen.

De munt- en penningkamer tijdens het beheer van Mr. Dirks. De munt- en penningkamer uit den tijd van Dirks, die in 1892 overleed, was juist eenige jaren vóór de komst van Wigersma ontruimd in verband met een in 1894 aan het Genootschappelijke museum toegevoegden vleugel met de tegenwoordige munt- en penningzaal. Ik heb dat oude kabinet van aanzien nog goed gekend, want daarnaast placht mijn vader te werken in een gezellige, ouderwetsche kamer met groengeverfde betimmering en kleine ruitjes, de wanden en een deel der vloer bedekt met boeken, in het midden een hooge lessenaar; een soort van boeken- tempel, een heiligdom der wetenschap, waar de gouwe- naar steeds dampte als een wierookvat. Er lag iets zeer huiselijks over het museum zooals het destijds was inge- richt. Voor de bezoekers van de munt- en penningkamer, de zonnige hoekkamer, thans Bisschopkamer, tegenover 404 de prachtige Kanselarij, was slechts een nauw pad uitge- spaard te midden van de op oer-eenvoudige schragen liggende ondiepe bakken, oorspronkelijk een viertal, die met de tweemaal zooveel ruimte innemende vitrines met de Romeinsche en Byzantijnsche munten van Mr. Quaestius, het vertrek bijkans geheel vulden en naar ik stellig ver- moed, te weinig ruimte boden om de toenmalige verzame- ling ordelijk te bergen. Reeds vóór 1887 toen het eerste der groote legaten, dat van Mr. Quaestius, ongeveer 6500 stuks, binnenkwam, was dit munt- en penningkabinet een der belangrijkste en aar- digste afdeelingen van het Friesch Museum. Evenals de terpverzameling en de bibliotheek was zij een resultaat van bewust en actief verzamelen, in tegen- stelling met enkele andere collecties, die meer aan giften hun ontstaan te danken hadden. Nog steeds concentreert zich in deze afdeelingen de werkzaamheid van den be- heerder van het Friesch Museum, zooals uit de lijsten van aanwinsten in de jaarverslagen duidelijk aan den diig komt. Laat me nog met een enkel woord iets mededeelen om- trent de nog ongeschreven geschiedenis van dit munt- en penningkabinet. Mr. A. Deketh deed als bestuurslid in 1833 — het Ge- nootschap werd opgericht in 1827 — het eerst een voor- stel om maatregelen te nemen „ter bewaring van Friesche of tot Friesland betrekking hebbende penningen en munten". De eerste aanwinsten van het kabinet komen voor in het verslag over 1837/'38. Sedert 1841, met het optreden van Mr. Dirks, worden de aanwinstenlijsten belangrijk en met uitzondering van enkele jaren waarin helaas, wegens andere drukke bezigheden geen lijsten zijn gepubliceerd, loopen deze wegens inhoud en nauwkeurige bewerking zoo belangrijke berichten door tot aan den dood van Dirks in 1892. Met de opkomst van het kabinet valt samen de eerste wetenschappelijke bestudeering van de in Friesland ge- 405 vonden en van de daar geslagen munten De werken van Van der Chijs en Verkade moesten nog geschreven wor- den. De eerste „bijdragen tot de Penningkunde van Fries- land", van de hand van Dirks, verschenen in de Vrije Fries van 1844, en handelen al dadelijk over de zoo be- langrijke munten van Stavoren en Dokkum uit de elfde eeuw, en over de Friesche stedemunten in de 15e eeuw. De voornaamste aanwinsten leverden de terpen en in geen andere provincie, met uitzondering misschien van Zeeland, bleef alles wat de bodem opleverde aan munten, zoo bij- een als hier in Friesland. Wat Dirks ontging werd aan- gekocht door den Leeuwarder deurwaarder Bloembergen- Santée, als verzamelaar bekend uit de werken van Dirks en Van der Chijs, die vele van diens in Friesland gevon- den gouden Merovingische en Byzantijnsche munten heb- ben afgebeeld en beschreven. Gelukkig bleven ook deze munten in Friesland doordat de heer Corbelijn Battaerd omstreeks 1876 er in slaagde de verzameling Santée en bloc voor de som van /"7500, dat was de metaalwaarde, aan te koopen ten behoeve van het later met het Friesch Museum vereenigde kabinet van Mr. A. Looxma Upey. x) Geen jaar ging er voorbij waarin Dirks geen belangrijke aanwinsten kon boeken. De te Leeuwarden, Bolsward, Stavoren en Dokkum geslagen Bruno en Egbert munten, die, op één na, nimmer in Friesland gevonden zijn, wer- den zelts in het buitenland opgekocht. De eene munt- vondst na de andere kwam binnen en tevens vele afzon- derlijk gevonden munten. De beschrijvingen van deze vondsten in de Vrije Fries en in de Revue Beige de Numismatique trokken de aan- dacht van vele buitenlandsche numismaten, niet het minst de studiën van Dirks over de sceatta's, de in Friesland

') De heer Battaerd, thans te Groenlo, was onlangs zoo wel- willend mij dit mede te deelen. De dubbelen, ter waarde ongeveer van /"2000.—, werden tegen andere munten en penningen inge- ruild bij den heer Schulman. 406 gevonden muntjes van Angelsaksisch type, van veel be- lang voor de kennis van het muntwezen in Engeland. Aan het einde van zijn leven, in 1891, heeft Dirks nog het genoegen beleefd het door hem bijeengebrachte nume- rair der terpen en het daarover door hem geschrevene te overzien in een laatste artikel „Les Pompei Frisons", ver- schenen in de „mémoires" van het congres international de numismatique, in 1891 te Brussel gehouden. Hij kon er trotsch op zijn, en Friesland met hem, op dit schitterend resultaat eener halve eeuw van wetenschap- pelijk werk. Dat alles lag nu opgepropt in het zonnige munt- en penningkamertje, in de platte, vlinderbakachtige vitrines. Hoe het geordend was, is niet meer uit te maken. Nà Dirks en vóór Wigersma hebben de heeren Corbelijn Battaerd, T. J. de Boer en van Eijsinga, nog achtereen- volgens het kabinet beheerd. De overgang naar de nieuwe zaal viel onder het beheer van Van Eijsinga, die, waar- schijnlijk in overleg met zijn vriend de Dompierre de Chaufepié, bij wien hij gedurende enkele maanden had gewerkt op het Haagsche munt en penningkabinet, een viertal fraaie, dubbele toonkasten liet vervaardigen, welke hij vulde o.a. met een overzicht der in Friesland geslagen munten, met Friesche gilde- en landdagpenningen, met historie- en legpenningen. De legaten van Dirks en Upey, respectievelijk volgens de jaarverslagen *) bestaande uit 10.000 en 14.500 stuks, en beide in 1892/'93 overgedragen, bleven tot heden in hoofdzaak geordend zooàls de schenkers ze na hadden ge- laten. Wel werden ze aangesproken bij de samenstelling van de voormelde serieën.

*) Daar de collectie Upey doorloopend genummerd is, kan het hier opgegeven cijfer als juist worden aangenomen. Het cijfer voor de verzameling Dirks, resultaat van een zeer globale schat- ting, komt mij te hoog voor. 407 Wigersma als beheerder van het Leeuwarder munt- en penningkabinet. Ziedaar in enkele trekken de oorsprong en de toestand van het Leeuwarder munt- en penningkabinet bij de komst van Wigersma in 1898. De sedert door hem geredigeerde aanwinstenlijsten, thans voor het eerst voorzien van eene korte inleiding, geven een duidelijk beeld van zijn groote kennis en ijver. Besloeg het voorafgaande verslag in druk één bladzijde, zijn eerste verslag eischte niet minder dan tien. Van eenige beperking van het verzamelgebied tot datgene wat meer in het bijzonder voor Friesland van be- lang is, was dan ook geen sprake. Hoe hij aan al die aanwinsten kwam, is niet voor ieder stuk afzonderlijk na te gaan. Eene opsomming der na- men van schenkers aan het hoofd van zijn verslag geeft enkele aanwijzingen, meer niet. Zeker kan men er van zijn dat heelwat uit zijn eigen laadjes afkomstig was, doch zijn naam zette hij niet op de muntcartons, wel die van andere schenkers. Wigersma had een groot talent om alles bijeen te garen wat er op numismatisch gebied in Friesland te koop kwam. Hij had wat men noemt „den loop" en zou, indien hij niet zelf het museum ver- tegenwoordigd had, de grootste concurrent van het Friesche kabinet geworden zijn. Een ieder die iets weten wilde omtrent een munt die hij geërfd, gekocht of gevonden had, kwam zonder aarzelen in de alom in Friesland be- kende, stemmige winkel in het Nauw, waar Wigersma zonder mis iederen werkdag tot 's avonds laat in zijn kantoor te vinden was, waar hij de gewenschte inlichting gaf, met zeldzaam prompte kennis van munten en pen- ningen en waar hij vlot alles aankocht wat hem geschikt voorkwam. Als verzamelaar zal het hem wel eens strijd gekost hebben om alles wat voor het museum van belang was, ook voor die instelling aan te koopen. Dat hij dit nà zijne benoeming tot bestuurslid, voor zoover mij bekend, steeds gedaan heeft, dient ten hoogste gewaardeerd te 408 worden. Aan bezoldigde beheerders van rijksmusea is het verboden er particuliere collecties op na te houden, voor Wigersma, die alle werk geheel belangeloos verrichtte, bestond dat verbod niet. Zijn eerste werk aan het kabinet was het voegen van uitvoerige beschrijvingen bij de reeds tentoongestelde historie- en legpenningen. Twee nieuwe vitrines werden aangeschaft en beide geheel gevuld met een vierhonderd- tal, eveneens uitvoerig toegelichte Oranje-penningen, dit- maal de eigen penningen van het museum. Daarna wer- den de voornaamste muntvondsten weder uitgelegd. De ordening en inventariseering der talrijke los in Friesland gevonden munten bleef tot dusverre achterwege, daarmede is thans door mij een aanvang gemaakt. Eindelijk werden de familie- en historiepenningen grooten- deels gecatalogiseerd op de hem eigene voortreffelijke en keurige wijze. De benoeming van Wigersma tot beheerder van het Leeuwarder kabinet had nog deze goede zijde, dat zij hem, op veertigjarigen leeftijd aan het schrijven bracht. Mejuffrouw Marie de Man heeft aan haar sympathiek le- vensbericht in het Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde een lijst zijner geschriften toegevoegd *), een enorme reeks voor een betrekkelijk gering aantal jaren, meerendeels artikelen verschenen in de Vrije Fries, die hij mee redi- geerde en in het voormelde „Tijdschrift" van het munt- en penningkundig genootschap, waarvan hij een der meest verdienstelijke leden was. Een zeer belangrijk, zij het ook niet volledig overzicht

') Die lijst zoude nog kunnen worden aangevuld met de reeks der door hem bewerkte jaarverslagen van het Leeuwarder Kabi- net, den catalogus der in 1900 te Leeuwarden gehouden tentoon- stelling van antiek goud- en zilversmidswerk, voorznoveel betreft de blz 92—137 (penningen) en den geheel door hem geredigeerden catalogus der tentoonstelling van moderne medailles en plaquetten, van 20 Dec. 1900 tot 14 Jan. 1901 gehouden in het Friesch Mu- seum (44 blz.). 409 van de vóór de 14e eeuw geslagen en in den Frieschen bodem gevonden munten, geven zijne rijk geïllustreerde Aanteekeningen over de Nederlandsche, in het bijsonder over de Friesche muntgeschiedenis y. Welkom vooral nu de studiën van Dirks verscholen zijn in lange reeksen van tijdschriften en tientallen van jaarverslagen. Eene definitieve publicatie van dit meest belangrijke deel der Leeuwarder verzamelingen blijft echter gewenscht.

Friesch geld uit de ije eeuw. Nieuw en belangrijk was vooral hetgeen Wigersma mede- deelde omtrent Bruno- en Egbertmunten en de Friesche vondsten van vroeg 13e eeuwsche penningen, eigendom- men van het Leeuwarder kabinet. Slechts één van die vondsten van zeer moeilijk te be- stemmen muntjes n.1. die van Beets, in het zuiden van Friesland, was tot dusverre behoorlijk gepubliceerd en wel door Dirks en Hooft van Iddekinge. De opschriften dezer munten hadden bij alle onderlinge verschil dit ge- meen, dat ze zich tegen elke ontcijfering verzetten. Het type wees wel op een verwantschap met de 12e en 13e eeuwsche munten der Utrechtsche bisschoppen, maar daar- bij bleef het tot Wigersma in zijn laatstgemeld overzicht de nog ongepubliceerde latere vondsten bekend maakte; in het bizonder die van Barthelehiem, ten noorden van Leeuwarden, waar niet minder dan 1700 stuks, de grootste Friesche muntvondst, bijeen gevonden werden. Hierbij waren er twee, zegge twee, op zeventien honderd, met leesbare opschriften: „Theodricus" en „Staverns". Terecht schreef Wigersma dat deze muntjes op last van den Utrechtschen bisschop Diederik II van Are (1197—1212) te Stavoren waren geslagen. Tevens stond daarmede vast dat het munthuis te Stavoren niet met den dood van den laatsten der Brunswijksche graven, in 1090, was opgehe-

•) Tijdschrift v. h. Ned. G. v. M. en R, 1906. 410 ven. Het muntlooze tijdperk van Friesland loopende naar men meende van 1090 tot omstreeks 1450, toen de eerste Friesche stedemunten geslagen werden, werd plotseling meer dan een eeuw verkort. Tegelijkertijd gaven de onderzoekingen van Wigersma betreffende het gewicht van deze en van de te Leeuwarden voorhanden Bruno- en Egbertmunten de tot dusverre ont- brekende voldoende gegevens om het Friesche muntwezen uit die tijden te kunnen vergelijken met de muntstelsels der naburige streken. Hier te lande had vooral Hooft van Iddekinge in zijn „Friesland en de Friesen in de middeleeuwen" op dit punt zijn aandacht gevestigd. Een interessant, doch uitermate moeilijk onderwerp, omdat daarbij behalve uitgebreide kennis van munten, niet minder een grondige kennis van de gelijktijdige geschiedbronnen te pas komt. Een gelukkig toeval wilde, dat hetgeen de muntstudiën van Wigersma aan het licht brachten, kort daarop op uitnemende wijze van historische zijde werd aangevuld en wel door Dr. Gosses, een Fries van geboorte, leerling van het Leeu- warder Gymnasium, die door zijne grondige studiën over het bisdom Utrechtl) bizonder bevoegd geacht kon worden dit aanvullende werk te verrichten, aan de hand van eene zorgvuldige bestudeering van de betrekkelijke numismatische literatuur. Verrassend is hetgeen Dr. Gosses mededeelt2) o. a. uit het Liber Camerae van den Dom te Utrecht, uit een gedeelte daarvan, dat in de eerste jaren der 13e eeuw te boek werd gesteld. Toonde Wigersma aan, dat het munthuis te Stavoren niet in 1090 was opgeheven, het Liber Camerae bewijst hetzelfde bovendien voor de drie ]) Dr. I. H. Gosses, De bisschop van Utrecht, het Domka- pittel en de Groninger prefect. Bijdragen voor de vaderlandsche geschiedenis en Oudheidkunde 1908. Vgl. ook de jaargangen 1910 en 1911. a) Alsvoren, Utreehtsch en Friesch-Groningsch geld van de 11de tot den aanvang der 14de eeuw. Tijdschrift van het Ned. Gen. voor Munt- en Penningkunde, 1908. 411 andere Friesche munthuizen der Brunswijksche graven n.1. Bolsward, Dokkum en Leeuwarden. Mocht iemand nog getwijfeld hebben of Dirks de Bruno-munten van die graven, met het opschrift „Liunvert" terecht aan een Leeuwarder munthuis had toegekend, zelfs Hooft van Iddekinge, die dat altijd betwist had, zou dit met het oog op het Liber Camerae niet meer kunnen ontkennen. Onze geschied- kundige voorstellingen van het einde 12e en begin 13e eeuw- sche Friesland verliezen door de schets van Dr. Gosses veel van hunne vaagheid. De muntjes van Beets, Barthe- lehiem enz., met hunne verbasterde muntbeelden en ver- hakselde opschriften komen ons nu minder vreemd voor. De meening van Wigersma, dat deze Bisschoppelijke munt- jes halve obolen waren, wordt door Dr. Gosses niet ge- deeld. Hoewel de studie van Dr. Gosses er in het geheel niet in vermeld wordt, is het zeker dat het in 1909 door Wi- gersma voor de „Vrije Fries" x) geschreven opstel over alle te Leeuwarden voorhanden Friesche vondsten van de voor- melde geldsoort, een product is van de door die studie, tevens beoordeeling van zijn werk, geprikkelde werklust. Reeds het bijeenzoeken, wegen en schiften van die zeer kleine muntjes, tezamen ten getale van 1912 stuks was een moeilijk en verdienstelijk werk. Eerst door dit artikel zijn die zoo interessante munten volledig toegankelijk ge- maakt voor de bestudeering door elders wonende numis- maten. Wij hadden gaarne vernomen, hoe Wigersma dacht over het door Dr. Gosses geschrevene, over diens aan de historiebronnen ontleende gegevens. Uit de nadere uit- eenzetting van de theorie der halve obolen blijkt alleen dat Wigersma zich ten dien aanzien geenszins gewonnen gaf. Ten opzichte van de plaats waar de munten gesla- gen zijn — voor ons wel het meest belangrijke punt — bestaat er nu geen eenstemmigheid meer tusschen beide onderzoekers. In tegenstelling met het in de „Aanteeke- ') Muntvondsten van vroeg-13-eeuwsche halve obolen in Friesland. Vrije Fries XXI, blz. 81—131. 412 ningen" uitgesproken vermoeden dat de gelijksoortigheid dezer munten, het onvermengd bijeenvinden, het opschrift „Staverns" op twee er van, wijzen op eenen Frieschen muntslag, wordt thans door Wigersma verondersteld, dat met uitzondering van 47, die aan Stavoren worden toege- schreven, de geheele overige massa, d.i. dus 1865 stuks, geslagen zijn in het bisschoppelijke munthuis te Deventer. Deze hypothese, die naar zijn eigen zeggen bevestiging noodig heeft, grondt zich op de verklaring van het dikwijls op deze muntjes voorkomende randschrift D I D I D I D I, dat dan eene verbastering van Daventria zoude zijn. x) Neemt men dit aan, dan staat o.i. daardoor nog geens- zins vast, dat de munten te Deventer geslagen zijn. Wij sluiten ons dan ook geheel aan bij het oorspronkelijke gevoelen van Wigersma en bij de meening van Dr. Gosses. Juist in die verbastering van de omschriften weerspiege.lt zich zoo treffend de door Gosses geschetste verwording van het Friesche staatsbestuur in de eerste helft der 13e eeuw. Bij het meer regelmatige bestuur over Deventer past deze muntslag niet, en inderdaad bestaan er, uit den tijd waarin Wigersma de munten stelt, Deventer munten van Otto II (1215—26), met leesbare opschriften. 2) De overeenkomst met de Deventer munten, op zichzelf niet zonder belang, kan m.i. alleen wijzen op het model dat den Frieschen muntmeester tot voorbeeld strekte, niet op de plaats waar gemunt werd. Slaafsche navolging van elders geslagen munten is een omstandigheid waarvoor de middeleeuwsche muntgeschie- denis voorbeelden te over heeft. Hier konden de rechten die de Utrechtsche bisschoppen gedurende zoo lange jaren op de Friesche munt hadden uitgeoefend, als eene bizon- dere reden gelden om deze voorbeelden ouder gewoonte, doch bij het wegvallen der controle, meer barbaarsch te volgen. ') Vrije Fries XXI, 1, blz. 114—116. ') Van der Chijs, De munten der bisschoppen, van de heer- lijkheid ende stad Utrecht, pi. VIII. 413 Terwille van het tijdschrift van het penningkundig ge- nootschap schreef Wigersma nog over vele andere onder- werpen : over familiepenningen, valsch geld, munt- en penningverzamelingen van voorname Friezen. Steeds was het interessant wat .hij gaf, degelijk bewerkt en rijk geïl- lustreerd. Hij ontzag daarvoor geen kosten. De goede naam die het Leeuwarder kabinet zich onder de leiding van Mr. Dirks en diens opvolgers mocht ver- werven, heeft het tijdens het beheer van Wigersma schit- terend gehandhaafd, en het aanhalen van een zijner stu- diën, over een Karolingische muntvondst, in de prachtig resumeerende, onlangs door den bekenden Adrien Blanchet uitgegeven Manuel de Numismatique Française, Y) toont, evenals de vermelding aldaar van studiën van Dirks, Hooft van Iddekinge en Mej. de Man, weer eens duidelijk aan, hoeveel belangstelling er in het buitenland is voor het- geen onze numismaten schrijven over die oude, in den Nederlandschen bodem gevonden munten, waarvan wij in Friesland zulk een prachtige verzameling bezitten. Iets wat de Friezen in het oog dienen te houden, wanneer ze zoo'n oud muntje of een muntvondst in handen krijgen. Het zijn mede de oude dokumenten waaruit de oudste ge- schiedenis van Friesland moet worden te voorschijn ge- bracht. In den smeltkroes of in particulier bezit mogen ze niet verdwijnen, evenmin naar het buitenland verkwan- seld worden. * * * Wigersma was wat men noemt een innemende figuur, altijd opgewekt en bereid om te helpen. Geen wonder dat hij vele vrienden telde. Vooral in verband met de Leeu- warder zilvertentoonstelling van 1900 heb ik hem leeren waardeeren. Wij hadden in de commissie feitelijk de lei- ding en belastten ons o.a. met de redactie van den vrij lijvigen catalogus, waarvan de blz. 92—137, bevattende de

]) Monnaies frappées en Gaule depuis les origines jusqu' à Hugues Capet. Paris 1912. 414 beschrijving eener keurverzameling van uit artistiek oog- punt belangrijke penningen, geheel van zijn hand zijn. Het op tijd gereed komen met den druk — zeldzaam ver- schijnsel bij een wetenschappelijken tentoonstellingscata- logus — was een tour de force. Dikwijls zaten we tot laat in den avond de drukproeven te corrigeeren, waar- mede de toenmalige actieve directeur der Leeuwarder Coö- peratieve Handelsdrukkerij, de heer Rommerts Sr., ons overstelpte. Niet minder dan 8 man waren voor ons aan het zetten gesteld. Steeds maar drukproeven, niets dan drukproeven; proeven, proeven ! Onderwijl nog tal van andere beslommeringen in verband met de vele schatten, die tijdelijk aan onze hoede waren toevertrouwd. Zonder Wigersma waren wij er niet doorgekomen. Zijn werk- kracht kende geen grenzen, zijn kwinkslagen hielden er den moed in. Aangetrokken door de smaakvolle publicaties van de Dompierre de Chaufepié, opende Wigersma nog in het- zelfde jaar 1900 in het Friesch Museum eene tentoonstel- ling van moderne medailles en plaquetten, ongeveer 300 stuks, bijna alle expresselijk voor dit doel door hem aan- gekocht. De beste buitenlandsche medailleurs: o.a. Roty, Chaplain, Charpentier, Dupuis, Peter, Frey, Scharff, enz., waren evengoed vertegenwoordigd als de Nederlanders Pander, Baars, Wienecke en Begeer, om slechts enkele namen te noemen. In het kort, het gaf een uitstekend overzicht van den toenmaligen stand der medailleerkunst in Europa. Ondanks de uitnemende feuilletons door de Leeuwarder Courant aan deze tentoonstelling gewijd, bleef het bezoek hoogst onvoldoende. Vooral de plaquetten, de niet ma- chinaal gereduceerde afgietsels van het oorspronkelijke maaksel van den kunstenaar, hadden beter lot verdiend, evenals de prachtige gipsreliefs van Pier Pander, door de firma Meijer & Schaafsma ter opluistering ingezonden. Maar het gebrek aan warme belangstelling voor de moderne medaille is niet iets specifiek Friesch, zooals wel 415 blijkt uit de jaarlijks zich herhalende klacht over het in vergelijking met België geringe aantal der Nederlandsche leden van de Hollandsen-Belgische Vereeniging van de vrienden van de medaille. Het was Wigersma's ideaal om zijn zaak aan kant te zetten wanneer de opvoeding van zijn eenigen zoon vol- tooid zoude zijn. Dan krijg je mij iederen dag in het mu- seum, placht hij te zeggen. Nu werkte hij in hoofdzaak op zijn kantoor. Talrijk waren de andere functiën die hij waarnam, alle met dezelfde nauwgezetheid en uitvoerigheid en daardoor hield hij de boog wel eens te veel in spanning. Hij was secretaris van het college van kerkvoogden, secretaris van de Vereeniging ter bevordering der Friesche Kunstnijver- heid, secretaris van de finantieele commissie voor armen- zorg, lid van de directie der spaarbank. Meestal bekleedde hij den meest werkgevenden post. Erkennen dat dat alles zijn kracht te boven ging, daarvoor was hij te koppig. Dikwijls ried ik hem aan nu toch eens voor dit of dat te bedanken en zijn krachten niet onnoodig te versnip- peren, waar Friesland rijker is aan ijverige secretarissen dan aan kundige numismaten Hij overwoog dan, over- woog nog eens, maar tot aftreden was het nog niet gekomen, toen de dood hem den 8 Februari 1912 zoo ontijdig uit ons midden wegnam. Ware het nog een gebruik om de dooden door eene begrafenispenning te eeren, dan zou, zoo ooit, op die voor Wigersma het zinrijke beeld van den kandelaar met de brandende, licht verspreidende kaars een plaats ver- dienen, met het devies: Aüis inserviendo ipse consumor. *)

]) Door anderen van dienst te zijn, word ik zelf verteerd. Dit zinnebeeld en opschrift komt o. a. voor op eene begrafenis- penning van 1652 voor den Franeker hoogleeraar Bernhardus Schotanus. Dirks Repert f, 1193. HET SNEEKER OUD KERKHOF EN DE GRAVINNEWEG.

De vele veranderingen die de aardkorst heeft ondergaan en nog ondergaat zijn wel de oorzaak, dat dorpen en steden zijn verzonken, land afgeslagen, bosschen verwoest en meeren en zeeën zijn ontstaan. Zelfs in ons kleine Friesland zijn daarvan voorbeelden te over; men denke slechts aan het ontstaan der Zuiderzee; de vergrooting van het Chimelofarameer, door 't verdwijnen van het bosch de Fluessen, tot het meer de Fluessen; de vorming der binnenmeeren enz. Met deze veranderingen staat in nauw verband het verdwijnen van plaatsen als oud , Elahuizen, Wolpranskerke en wellicht andere dorpen, waarvan de naam niet meer is te vinden. Zoo komt het dan ook voor, dat in den Z.-W.hoek oude kerkhoven worden aangeduid door een speciale betonning, wanneer ze in een meer zijn verzonken, en door een hoogere ligging dan de omgeving, een gevaar voor de schipperij kunnen opleveren. *) Doch men vindt ook nog van die „olde hoven" op plaatsen, welke thans worden gebruikt als hooiland, en waar in bepaalde tijden van het jaar jongvee graast. Op zulk een plaats bevindt zich het z.g. „Sneeker Oudkerkhof"; slechts een kleine, nauw merkbare verhooging van den grond geeft aan waar deze rustplaats zich bevindt. Daadzakelijk bijgestaan door de heeren J. J. Das, G. Rollema en W. de Vries, begonnen wij ter plaatse een T) Men heeft slechts te denken aan het kerkhof in de Tjeuke- meer, in de Fluessen enz.

417 onderzoek, waarvan het resultaat in de volgende blad- zijden is neergelegd. Ligging van het Oudkerkhof. Hierover was men het blijkens vele kaarten niet eens. Zoo geeft Schotanus in zijn atlas het volgende aan: het tegenwoordige Kruiswater wordt daar Houkesloot1) ge- noemd als een bochtige voortzetting der tegenwoordige. De Joustervaarten van thans worden daarentegen — en terecht — genoemd: Kruiswater, als kruisende de Sneeker Meer en Goingarijpster Poel. Het kerkhof wordt hier aangewezen als gelegen op 't midden der N.W. wal van den ingang naar het Sneeker- meer „Roekoegat" geheeten. Het is precies de plaats waar thans het baken staat. Een andere kaart in denzelfden atlas plaatst het kerkhof op de tegenwoordige „Roekoe- polle", terwijl een derde het stelt in het Roekoegat. Andere kaarten laten de zaak eveneens twijfelachtig, zoodat nader onderzoek gewenscht was. Dit deed de aandacht vallen op een kleine verhooging op den N.W.-wal van den Meer-ingang, dààr, waar het Kruiswater zich plotseling versmalt tot den Roekoe-in- gang. 2) Ook bij boring bleek hier oude en vaste grond te zijn 8) in tegenstelling met de omgeving, die zacht en los is. Al spoedig stootte onze grondboor op de boven be- schreven plaats op hout en kwamen bij opgraving kisten aan het licht, die Oost-West waren gericht. Hier lag dus het kerkhof. ') Zie Rixtel's kroniek. Houkesloot = Houwesloot = Hawiksloot. 2) Deze versmalling geeft den indruk als zou 't een doorgra- graving zijn; zij is echter door den ouderen en harderen grond, in haar oorspronkelijken vorm gebleven, terwijl de verbreeding van het tegenwoordige Kruiswater is ontstaan door afslag. s) Uit boringen blijkt, dat èn het kerkhof èn de hoogten op de Sweagen èn de Roekoepolle bestaan uit denzelfden ouden grond. 418

Opgravingen. De resultaten van het onderzoek aangaande den om- vang van het kerkhof waren als volgt: Kisten werden aangetroffen over de geheele verhooging, terwijl ze aan de Zuidwestzijde tot in het water lagen. De onderste planken waren tot op het veen ingezet; zij bleken het meest gaaf te zijn. Wij troffen skeletten aan van mannen en vrouwen, ook gematerialiseerde kinderlijkjes. De kisten waren over 't algemeen vrij gaaf, echter meest ingevallen daar een der zijwanden zich had begeven. De vorm was plat, naar 't voeteneind conisch toeloo- pend; de planken waren van eikenhout, taps gekapt, ter- wijl deze met houten pennen aan elkaar waren bevestigd. Enkele kisten waren tot 2.15 M. lang; het hout van 5.5—6.5 cM. dik. De dooden waren begraven met het hoofd naar de Westzijde. Nog gave skeletten zijn gevon- den van „oermannen"; van één was het dijbeen 48 cM. lang, het scheenbeen 38 cM. lang, van een ander: respec- tievelijk 50 cM. en 40 cM. Van sieraden, penningen of iets anders geen spoor! Aan de W.N.W.-zijde bevond zich een moerasachtig gedeelte, wellicht afkomstig van een sloot, die om het kerkhof heeft geloopen, terwijl aan de Zuidzijde van dit moerasgedeelte vele steenen worden gevonden. Dit laatste gaf aanleiding tot de veronderstelling dat we hier met een ringmuur te doen hebben, hetgeen verder onderzoek bevestigde. Deels door boringen, deels door opgravingen kwam aan het licht, dat het geheele kerkhof met een muur omringd is geweest, die zich in Zuidelijke richting door het water kromde van den tegenwoordigen Roekoe- ingang. Het meest Zuidelijk gedeelte ontbrak over een lengte van circa 3 Meter, dat wellicht door de bagger- machine is verwijderd. Direct buiten dien ringmuur, welke bestond uit oude friezen, boorden we lossen grond aan, gevuld met steenen, gelijk aan dien waaruit de ring- 419 muur bestaat, en het lijdt geen twijfel of in latere tijden is de sloot achter den ringmuur gedempt, nadat het boven- stuk van den muur was afgebroken en in de sloot geworpen. Alleen aan de N.W.-zijde over een breedte van ± 3 Meter vonden we geen muur, hetgeen tot de veronderstelling leidde, dat daar de ingang moet zijn geweest, en deze veronderstelling werd nog versterkt door het vinden van een grooten granietsteen, aan de W.-zijde van den ingang. Verder werd een fondament op de Z.O.-zijde aangetroffen, hetgeen wees op een gebouw. Dit fondament bestond ook hoofdzakelijk uit oude friezen; behalve dat hier en daar een stuk zandsteen werd gevonden, kwamen tevens geglazuurde friezen voor 't licht, beide wijzende op ver- siering van een gebouw. Zeer zeker heeft dit fondament eens tot een kerk of kapel behoord. Op het fondament werden verder allerlei diggels gevonden van potjes, kruik- jes, glas enz., het geheel een beeld gevend van verwoesting. Onder de scherven vonden we fragmenten van blauw en groen geglazuurde estrikken, gedeelten van keuken- aardewerk; verder gedeelten van roode dakpannen met gebogen zijden; een stuk aardewerk afkomstig van een kroes of kruik, van binnen gelijkend op Keulsch aarde- werk, van buiten voorzien van een bruine relief-versiering, voorstellende een gewapenden ridder te paard en daarach- ter krijgsknechten; een zelfde soort scherf van grijze kleur die als teekening een draak vertoonde. Verder stukjes glas met groenachtige tint, aan de zijden afgeslepen, hetgeen wijst — met het gevondene lood — op in lood gevatte vensterruiten. Het lood troffen we ook in gesmolten vorm aan. Dan nog glas met geëtste bloemen; een stukje geglazuurd aarde- werk scheen overeenkomst te hebben met oud Delftsch. De oude friezen in de onderste laag van det fondament, waarvan de meeste geheel verweerd waren, lagen in goed aaneengesloten volgorde, steeds met de vlakke zijden tegen elkaar. Fragmenten van ijzer waren geheel overgegaan in ijzer- 420 hydraat (vochtige roest) en tengevolge daarvan onherken- baar van vorm. Onder de vele soorten scherven, die op keukengerei wijzen, treft men stukken van groen verglaasd aardewerk aan met fraaie groeflijnen. Ten slotte werd gevonden: gebogen, zeer dun glas van 1 ongeveer /z mM. dikte; een kandelaar van bruin friesch aardewerk, ooren van potjes, stelen met indruksels, alles in zeer desolaten toestand. Wij hebben het gevondene naar het Friesch Museum te Leeuwarden opgezonden, waar het door den Conservator Mr. P. C. J. A. Boeles is onderzocht, die ons daaromtrent het volgende mededeelde: De scherven, van zeer verschillende soorten van aarde- werk, behooren in het algemeen genomen tot het einde der 16e en het begin der 17e eeuw. Een scherf van bruin geglazuurd grès met en relief o. a. de voorstelling van een ridder te paard, gevolgd door krijgsknechten, komt geheel overeen met eene voorstelling op een 1584 gedateerd kan- netje van gelijken vorm en baksel, aanwezig in het Friesch Museum. De geheele voorstelling bestaat uit zes taferee- len met onderschrift: DU is die schone Heistoria van Suisanna int korte eit geschneiden. 1384. Dit kannetje is vervaardigd in een der fabrieken te Raeren, waar de voor- melde voorstelling zeer in zwang was. Uit ongeveer denzelfden tijd zijn twee niet nader te dateeren stukjes van grijs en blauw geglazuurd grès. Een fragment van bruin verglaasd aardewerk met geel decor, dat met behulp van een ringeloor, een soort trechtertje, is aangebracht, waaruit men de met water gemengde sier- stof in alle gewenschte lijnen liet uitvloeien, behoort tot een soort van sierschotels, die blijkens de daarop gewoon- lijk voorkomende jaartallen, tot het einde der 16e en 't

l) Vgl. Dornbusch. Abhandlung über das sogenannte „Flan- drische Steingut". Utrecht, 1818, blz. 17. 421 begin der 17" eeuw behooren. Het Friesch Museum heeft daar enkele goede stalen van.x) Talrijke stukken van wit baksel met groene glazuur, zooals wij dit ook kennen uit de fundamenten van het slot dat op de Ferwerder terp gestaan heeft, en waarbij eveneens voorwerpen uit het einde der 16e eeuw voorkwamen, past al weer wat den tijd aangaat zeer goed bij het vorige. Bij de grootere stukken bevinden zich baksteenen, zooge- naamde „oude Friezen", die tot in de 16e eeuw gebezigd werden. Een brok tufsteen kan uit vroegere eeuwen af- komstig zijn, doch staat te zeer alleen om veel te zeggen. Oud materiaal werd wel eens opnieuw gebruikt. De groen verglaasde estrikken wijzen weer op de periode waartoe het bovenomschreven aardewerk behoort.

Volksoverlevering, Litteratuur en Kritiek.

De Sneekers verhalen dat het weleer als hulpkerkhof zou gediend hebben tijdens een vreeselijke epidemie, doch de ringmuur, fundamenten en de zware, mooi afgewerkte kisten wijzen op het tegendeel. Ook is daarvoor de af- stand van Sneek te groot. Boeren van Offmgawier spre- ken over 't jodenkerkhof, doch uit de vastheid van het deksel, de dikte der planken, de diepte der begraving en de ligging der skeletten kan men zeker concludeeren dat dit niet het geval is; bij latere opgravingen is ook niets gevonden dat hierop wees. Ook meenen sommigen dat het een kloosterkerkhof is geweest. Nu was het meest nabijliggende klooster het Groendijkster dat op circa lx/s uur gaans verwijderd lag aan den Groenen dijk bij Sneek, bij de bocht welke de naam draagt van „Brike Horne". Dus ook dit is onaannemelijk. Meer waarschijnlijk is, dat het kerkhof behoord heeft tot een dorp, dat zich wellicht later verplaatst heeft, of verloren geraakt is; hierop wijst

') Vgl. A. Pit, Middeneeuwsch vaatwerk. Het huis oud en nieuw, 1906, blz. 7 en fig. 8. 422 niet alleen het feit dat er zoowel meer- als mindergegoe- den begraven zijn, hetgeen blijkt uit de meerdere of min- dere dikte van het eikenhout; maar ook vooral dat we in die omgeving alles benaamd vinden, hetgeen op een con- centratiepunt wijst. Indien het dorp zich zou hebben verplaatst, dan geeft terreinkennis reeds aan, dat het eenige dorp, dat hiervoor in aanmerking komt, Offingawier moet zijn. Dat dit zich verplaatst heeft, is zeker; het tegenwoor- dige dorp ligt aan een nieuwen grintweg en duidt vol- strekt niet op hoogen ouderdom; bovendien ligt het ten N. van den Gravinneweg, en ook ten Noorden van den Hemdijk (Slachtedijk) die hoofdzakelijk in dien tijd diende om het ten Z. gelegen land tegen overstrooming te beveiligen. Het oude Offingawier moet ten Zuiden van den Slachtedijk gelegen hebben, en wordt reeds vermeld in 1328 toen Herp Sybrandszone Reynaerde tot Schout werd benoemd van Opmanshuizen, Offingawier, van de parochie van Sneek, buiten de poirte, en van Wolprandeskerke.l) Dat het kerkhof tot dit oude Offingawier heeft behoord is mogelijk, doch niet zeer waarschijnlijk, omdat de af- stand zeer groot was. Bovendien liggen tusschen de oude plaats van dit dorp en 't Olde Hof „de Potten" (Cleyne meer). Zoowel 't oude Offingawier als het mogelijk geheel ver- dwenen dorp, waaraan 't Oudkerkhof zou kunnen hebben behoord, moeten vroeger gelegen zijn geweest aan de Zuidzijde van den Gravinneweg, welks hooge grond een na- tuurlijke waterkeering zal zijn geweest, vóórdat de eerste Slachtedijken werden aangelegd. Deze Gravinneweg toch bevindt zich in de onmiddellijke omgeving ten N.O. en N. en N.W. van het oude kerkhof en kan in zeer oude tijden eene beschutting geweest zijn voor de Zuidelijke Gauwen tegen het zeewater uit het Noorden. De naam Sweagen — zooals thans nog dat

') Friesch Charterboek I pag. 181. 423 gedeelte van het eiland wordt genoemd, dat zich bevindt aan den Zuidkant der Gaw tegenover 't Oudkerkhof waar verhoogingen van oergrond aanwezig zijn, — duidt op een rij huizen zooals bv. Boornzwaag, Beetslerzwaag enz. en zeker door 't meervoud: op rijen huizen, 't Is mogelijk, dat daar een dorp gelegen is geweest bestaande uit 2 zwagen, in een kruis geplaatst langs Gaw en Rijd,1) een dorp dat, door dezen hoogstwaarschijnlijk 2) natuurlijk gevormden rug, voor hooge vloeden bleef beschermd. Van belang was het dus om den Gravinneweg nauwkeurig vast te stellen.

Onderzoek naar den Gravinneweg.

Het jaar 1911 gaf een zeer drogen zomer, en voor ons doel hielp de lage waterstand zeer mee om tot een resul- taat te komen. Immers in den Zuidoosthoek van het Sneekermeer onder Jongeburen lag de Gravinneweg geheel bloot en zij vertoonde zich niet als een weg, doch als een uitgestrekte vlakte van een bepaalde aardlaag. Een breedte van 200 Meter was geen zeldzaamheid.3) Stukken grond uit verschillende deelen van dezen z.g. weg werden onderzocht. De roodachtige formatie werd eerst van humusachtige inspoelingen bevrijd en daarna met zoutzuur, waaraan een weinig salpeterzuur was toegevoegd, uitgekookt. In deze oplossing kwam veel ijzer voor, terwijl de rest — na her- haald uitwasschen — uit roodachtig getint zand bestond, dat na microscopisch onderzoek bleek te bestaan uit kwarts- zand met duidelijke, op zich zelf staande vlakken van P en oo P. In den geheelen z.g.n, weg, voor zoover deze door mij is onderzocht, werd doorloopend diezelfde harde grond- soort aangetroffen. Bij chemisch onderzoek bleek, dat het ijzergehalte vari-

') Zie later. a) Zie later. *) Zie bijgaande foto. 424 eerend was. En het was juist door deze onderzoekingen, dat we de richting van den weg konden vaststellen. Hij liep van Jongeburen — waar hij zomers geregeld voor een klein deel boven water komt — tot de witte en zwarte ton, ten Zuiden der groote 't meest oostelijk ge- legen Roospolle; daar snijdt de vaargeul den weg. Verder naar 't Westen neemt hij zijn richting over deze groote Roospolle, verbreedt zich naar Noord en Zuid om verder zijn loop te nemen over de 2 in 't midden gelegen eilandjes van denzelfden naam, terwijl hij ten slotte over de Westelijke Roospolle bij den „Vrouwenterg" (^ 50 Meter ten N.O. van Ropsterhorne) zijn loop landwaarts neemt. Als hij in dit laatste gedeelte der Meer is, waar de bo- dem overigens uit veen bestaat, is de kleur donkerder dan bij Jongeburen. De oorzaak hiervan is dat meer humusbestanddeelen van den omliggenden veengrond zijn ingespoeld. Doch overal, zelfs op de Roospollen, waar de weg circa 2 voet onder de oppervlakte van den grond ligt, bleek hij uit dezelfde soort kwarts te bestaan, met varieerend ijzer- gehalte. Op de „Tergen" *) was het niet anders. Nu wordt de Gravinneweg reeds krachtens de naams- afleiding beschouwd als een gegraven weg. Men gaat zelfs zoover, dat hij wordt beschouwd als een Romeinsche heerweg naar Trier. Nog in het verslag van het onder- zoek naar eene waterleiding voor Sneek (1906) spreekt de commissie de overtuiging uit, dat deze weg een kunstpro- duct is, een overtuiging, die o. i. berust op te weinig on- derzoek. Ook projecteert zij den weg als zou deze bij de Zijlroede, ten N. van de meest oostelijke Roospolle de Meer verlaten, terwijl hij juist over de Westelijke Roos- polle het land ingaat. Wanneer men nu de kaart beziet der oude Middelzee, ') „Tergen" wordt de voortzetting van den Gravinneweg door het land genoemd, waar hij direct herkenbaar is door een zeer kleine verhooging. PI.

De Gravinnewcg bij den lagen waterstand in Augustus 1911. 425 zooals die voorkomt in 't werk van Ds. Brouwer, dan valt ons dadelijk op, dat de Gravinneweg, voor zoover hij door ons na onderzoek is geprojecteerd, geheel evenwijdig loopt aan de Zuidelijke grens dier zee. Het is dan ook zeer zeker diluviale grond, die door de Noordelijk daar- aan grenzende zee is bespoeld en opgegolfd tot een duin- achtige natuurlijke waterkeering, reeds lang voordat kunst- matige dijken (Slachten) werden aangelegd. Hiervoor pleiten ook de onderzoekingen, zooals de commissie voor eene waterleiding in Sneek door mij heeft doen verrichten, naar de soort van grondwater in Fries- land. Zij heeft toen n.1. een lijn kunnen projecteeren, waarvan ten N. zout water, en ten Z. zoet water in den grond wordt gevonden. Het stuk van den door ons ge- projecteerden Gravinneweg loopt voor een groot gedeelte evenwijdig aan die projectielijn. De lijn, door de com- missie aangegeven, is zeker de uiterste grens van betrek- kelijk hoogliggend diluvium; in deze grondsoort wordt zoet grondwater aangetroffen van verschillend ijzergehalte; dat ijzer zal zijn oorsprong ontleenen aan de meer of mindere hoeveelheid ijzer, voorkomende in deze diluviale grond- soort, m. a. w. het ijzergehalte van het zoete grondwater is evenredig aan dat der diluviale laag. Deze wisselval- ligheid van ijzergehalte is juist geconstateerd in den door ons aangeboorden Gravinneweg, hetgeen weer onze mee- ning versterkt — in verband met het feit, dat de formatie van 't kwartszand constant is — dat de Gravinneweg een diluviale rug is. Diepere en grootere onderzoekingen zullen dit kunnen bevestigen. Doch ook uit een tech- nisch oogpunt beschouwd zou alles er tegen pleiten dat de Gravinneweg een gegravene weg is. Men behoeft slechts even na te gaan, hoe dijken worden gemaakt om dit standpunt ten eenenmale te verwerpen. Onze conclusie omtrent den Gravinneweg wordt dus op grond van voorgaande onderzoekingen de volgende: de Gravinneweg is een hoogliggende natuurlijke diluviale formatie, die zich over geheel zuidelijk Friesland uitstrekt. 5 426 Hij bestaat uit kwartszand met vlakken van P en oo P en heeît een varieerend ijzergehalte. Het is de uiterste, niet diep gelegen, Noordelijke diluviale grens, die in allu- viale tijden — door de zee afgespoeld en later opgegolfd — is vervormd tot een duinachtige rug. In het kort, de Gravinneweg is een diluviale rug, gelijk in habitus en formatie, gelijk in qualitatieve samenstelling, doch die quantitatief verschilt in ijzergehalte. Hij zal zeer zeker een natuurlijke bescherming zijn geweest voor zuidelijker gelegen streken, dus ook het oude Offingawier of een ander mogelijk bestaand dorp, dat zich zal moeten hebben bevonden ten Zuiden van dezen rug, in de nabijheid van het kerkhof en de Sweagen. En het lag voor de hand, dat dan ook allereerst op de Sweagen onderzoekingen werden ingesteld naar fondamenten van gebouwen of anderzins. Maar alleen kon als resultaat worden verkre- gen dat daar oude compacte grond als verhoogingen werd aangetroffen, gelijk aan die van het Oudkerkhof. Toen is het gedeelte der Meer afgeboord, dat zich bevindt tus- schen de Sweagen, Rokoe aan de Zuidzij en Roospolle en Roptahorne aan de N.zijde en verder langs de W.zijde. Doch de resultaten waren in dit opzicht nihil, evenals bij de boringen op het land in een halven cirkel met + 500 Meter straal ten Noorden van het kerkhof. Dit bewijst echter nog niet, dat daar geen dorp gelegen kan hebben, temeer, daar in die zeer oude tijden de gewone huizen niet van steen werden opgetrokken. Wel werd gevonden, dat een vrij diepe geul bestaat (5—6 voet) van ± 9 Meter breedte, in de richting zooals op de kaart de Ryd wordt geprojecteerd; eveneens is dit 't geval bij de geprojec- teerde Readegaw, aan den Noordkant van de meest ooste- lijke Roospolle. En toch wil de gedachte mij niet verlaten, dat daar een dorp zal hebben gelegen, waarvan het kerk- hof afkomstig is. Daarvoor is echter een grooter en meer wetenschappelijk onderzoek noodig, dat wij niet konden volvoeren, deels uit gebrek aan tijd, deels om finantieele redenen. 427

Afleiding van Roekoe, Gaw en Ryd. Het register van aanbreng van 1511 spreekt van ponden land met de Zuidzijde aan de Gaws wal, de Noordzijde op de Rydswal; van ponden land met de Noordzijde op de Cleyne meers wal, Zuidzijde op de Gaws wal, van ponden land op de Sweagen met de Noordzijde op de Gaws wal, de Zuidzijde op de Groote Meers wal; van ponden land aan de Kolmer, van ponden land op de Cleyne meerswal, de Noordzij op de Rydswal; van ponden land met de Zuidzijde tot het Olde Hof, — het werd dus toen reeds oud genoemd *) — de Noordzijde tot de Ryds- wal loopend. Hieruit volgt, dat het water ten Zuiden van 't kerkhof, ten Noorden van de Sweagen, het tegenwoordige Kruis- water, toen en vroeger Gaw heette. Dat de Cleyne meer (Potten) een verbinding had met de Gaw door een vaart, de Ryd. Oude boeren uit Offingawier noemen het land, dat thans de plaats der Ryd inneemt: Nieuwland.2) De Gaw is dus een voortzetting van de Modderige Gaw (geeuw), die Westelijker naar Uitwellingerga loopt; Oostelijker zal de Gaw verdergeloopen hebben en ontmoet daar de Gravinne- weg ter plaatse waar thans dat gedeelte der Meer Roekoe heet. De kleur van den grond die daar, zooals uit de onder- zoekingen over den Gravinneweg is gebleken, rood is, zal aanleiding gegeven hebben tot de naam „Reade Gaw" of g veranderd in k tot Reade Kaw, later geschreven Reade Kou. Deze naam is door volksetymologische vertaling in het Stadsfriesch of Hollandsch verbasterd tot Roode koe, en samengetrokken tot Roôkoe, volksetymologisch veran- derd tot Roekoe, dat door enkelen wordt beschouwd als zou daar een bosch gestaan hebben waarin veel duiven waren. Uit overbrenging in 't Friesch door personen J) Daar de 13de eeuw de groote eeuw is geweest van baksteen- bouw, is het niet onmogelijk, dat het Old hoff ook toen is aangelegd. 3) Deze streek land is jong en ligt lager dan de omgeving; eveneens is de plantengroei anders dan die der omgeving. 428 zonder terreinkennis ontstond het Friesche: Rûkke(polle) waaraan enkelen het denkbeeld vastknoopen, dat het eiland van dien naam bewoond werd door Roeken (kraaien). De naam Rokoe of Roekoe is blijven bestaan, doch zal niets anders beteekenen dan Reagaw de voortzetting der Gaw naar het O.N.O., in dien tijd, toen de Meer daar nog land was, l) daarna zal zij haar weg vervolgd hebben door de thans nog bestaande Zijlroede (ten N. v/d O. Roospolle), die naar het zeer oude dorp Gaw voerde. De Gaw derhalve is een zeer goede waterverbinding geweest van Wolprandeskerke langs Uitwellingerga naar 't dorp Gaw. Zij werd verdeeld in de Westelijke „mod- derige" Gaw (thans nog bestaand en denzelfden naam dra- gend), 2) 't middelste deel „de Gaw" (het tegenwoordige Kruiswater) en het Oostelijke deel — waar ze in de na- bijheid van den Gravinneweg komt — Reade Gaw (op grond dezer onderzoekingen). De Ryd verbond de Cleyne Meer over Ropsterhorne met de Reade Gaw, deze kruisend en wellicht verder loo- pend naar de Meer. Hier is dus een kruispunt van 2 wa- terwegen en hier is 't, dat ik mij voorstel dat de 2 rijen huizen langs de waters hebben gestaan, waarvan nog de naam „Sweagen", daaraan ontleend, overgebleven is. Onze conclusie is derhalve: öf het kerkhof heeft behoord aan het oude Offingawier (hetgeen echter eerder voor onwaarschijnlijk is te houden) öf op het kruispunt der bovengenoemde 2 waters heeft een dorp gelegen, bestaande uit 2 rijen huizen langs deze kanalen, en waarvan 't Noordelijke uiteinde langs de Ryd „Ropsterhorne" heette, 't kruispunt de „Sweagen". Doch slechts door meer uitgebreide onderzoekingen zal het wel- licht mogelijk zijn tot de waarheid te komen. Hiertoe aan te sporen is 't doel van mijn verslag. Sneek. L. A. DOKKUM. *) Een diepe geul geeft nog de richting aan. a) Een Zuidelijke zijtak der modderige Gaw, draagt nog thans de naam van nauwe Gaw. HET SNEEKER PLANETARIUM.

Het is zeker geen toevallig verschijnsel, dat Friesland in de jaren 1750—1850 rijker dan ooit is geweest aan meesters in de exacte wetenschappen. In een tijd toen het gemoedsleven zichtbaar kwijnde en er groote armoede aan phantasiewerkzaamheid viel waar te nemen3), schit- terde het denkend verstand op nooit gekende hoogten. En niet zoozeer bij den eigenlijken geleerden stand, maar bij mannen uit het „sljuchtweifolk" gesproten. Dit wordt te merkwaardiger, waar één bepaalde streek onzer provincie dit schouwspel oplevert, nl. de kleikriten langs de Noordwestkust tusschen Harlingen, Leeuwarden en Ternaard. Als door een tooverstaf aangeraakt verheffen zich daar de een na den ander de schranderste koppen, die met zeer geringe middelen, bij den vaak harden strijd om het bestaan, door eigen volharding proefstukken van den eersten rang hebben geleverd. Het begon met Jan Pieters (van der Bildt) uit Vrouwen- Parochie, die reeds als timmermansjongen het uurwerk in den toren van zijn dorp bespiedde, de Friesche klok in het ouderlijk huis repareerde, een volledig houten uurwerk vervaardigde en later te Franeker een vermaard brillen- slijper en telescoopmaker werd, wiens zuiver gepolijste glazen en spiegels de beste Engelsche overtroffen 2). J) Men leze slechts uit dat tijdvak preeken, gedichten of doods- advertenties in de nieuwsbladen. Alles getuigt van valsche pathos, van gezwollen rhetoriek, van gemis aan realistischen zin. a) Men zie over de van der Bildts het nog altijd lezenswaar- dige en goed gedokumenteerde opstel van Prof. J. W. de Crane in de Leeuwarder Courant van 16 Augustus 1831. Jan Pieters was te Vrouwen-Parochie geboren 25 September 1709 en overleed te Franeker 27 April 1791. De bijzonderheden uit zijn jeugd 430 Hij inspireerde weer twee nieuwe vernuften, n.1.: Sijbrand Teakes van der Fliet, trekschipper uit Franeker, ook reeds vroeg een kunstenaar, later bekwaam opticien en amanu- ensis in de physica en astronomie aan de Hoogeschool te Franeker *), en zijn eigen kleinzoon Bauke Eisma van der Bildt, eerst kastmaker, later in dezelfde betrekking als Van der Fliet aan het Athenaeum werkzaam, uitvinder van het slijpen en polijsten der holle en bolle brillenglazen bij een menigte tegelijk 2). Hun tijdgenoot, de wolkammer Eise Eisinga uit Dronrijp, later te Franeker, overvleugelde in roem met zijn bekend planetarium het genoemde drietal3). Dan volgen de drie gebroeders Roelofs, eenvoudige land- bouwers op een zathe te Hijum: Pieter, de oudste, de ijsbreker, de meer theoretische wiskunstenaar, doch ook maker van voortreffelijke kwadranten en telescopen; Albert, de tweede, minder begaafd maar de trouwe helper der anderen en bekwaam uurwerkmaker; Arjen, de jongste, die een professoraat had kunnen bekleeden. Reeds als tien- vond ik in een handschrift getiteld: Verspreide anecdoten, min bekende voorvallen, Bijzonderheden enz. Friesland en de Friezen betreffende, bijeenverzameld, opgespaard of volgens mondelinge berigten door W. Eekhoff, 1829, berustende in de boekerij van het Friesch Genootschap. Verder is er een levens- schets van Jan van der Bildt door J. Scheltema, zie Catal. der Bibliotheek van het Fr. Genootschap, 1862 bl. 166. ') en a) Over S. T. van der Fliet (overl. 1806) en B. E. van der Bildt (4 Oct. 1753—24 April 1831) zie men genoemd opstel van Prof. J. W. de Crane. s) De voornaamste litteratuur over Eise Eisinga is: J. H. van Swinden, Beschrijving van een kunststuk, verbeeldende een volledig bewegelijk hemelsgestel, uitgedacht en vervaardigd door Eise Eisinga, 2° druk, Franeker, 1824. J. van Leeuwen, Hulde aan Eise Eisinga, Workum 1847. W. Eekhoff, Het leven van E. Eisinga en beknopte geschie- denis van het planetarium, Schoonhoven 1851. J. Scheltema, Eise Eisinga, de uitvinder en vervaardiger van het beroemde planetarium te Franeker, (opstel). 431 jarige knaap sleep hij glas in een houten nap met zand; hij ontwierp telescopen, die geplaatst werden in de obser- vatoria te Leiden en Utrecht, terwijl zijn eigen observa- torium bestond uit slechts enkele palen in de hieminge der boerderij geslagen, waarbij hij menigen kouden, guren nacht voor zijn waarnemingen ompaktel). Gouverneur Baron van Zuilen van Nijevelt herdacht hem in de vergadering der Provinciale Staten te Leeuwarden 8 Juli 1828 o. a. „als een man wiens diep denkende en onvermoeide geest zich zelven in de kunsten en wetenschappen tot eene hoogte wist op te leiden, die door weinigen bereikt wordt. Het is algemeen bekend hoe zijne verkregene kennis ook bijzonder in het belang van het gewest, dat hem zag ge- boren worden, heeft willen aanwenden door het voordra- gen van geschikte en op wiskundige gronden rustende middelen om dat gewest tegen de woede der zee te bevei- ligen. Met recht betreuren wij het verlies van een man, die gedurende een zoo lang tijdvak, tot eer en roem van dit gewest mocht strekken 2)". En deze boerenprofessor zonder katheder vormde, hoe kon 't anders, een school van jonge mannen, die hem vereerden als hun meerdere en in zijne voetstappen traden. De voornaamsten zijn: 1°. Sieds Johannes Rienks uit Berlikum, later mechanicus te Leiden, wiens werkstukken meermalen met eermetaal werden bekroond 3); 2°. Roelof Hessels Hommema, land- bouwer te St. Anna-Parochie, wiens prachtige telescoop, door hem in 1830 vervaardigd, in het Friesch Museum nog onze bewondering wekt 4); 3°. Beert Johannes Gelder te Hallum, later te Beetgum, werkmeester van die zeldzaam

") Over de gebroeders Roelofs zie men de merkwaardige Le- vensberigten van Arjen Roelofs door W. van Peyma, Franeker, 1829. 3) Leeuwarder Courant, Bijvoegel van Dinsdag 15 Juli 1828. ') Over S. J. Rienks zie men VV. van Peyma, Levensberichten van A. A. Roelofs, bl. 144. l) Over R. H. Hommema zie men VV. van Peyma, t. a. p. bl. 31 en 145 v.v. 432 kunstige pendule met open werk en balansslinger, welke ook in ons museum een plaats heeft gevonden *); 4°. Rinse Beerts Gelder, molenmaker te Beetgum, wiens astronomisch uurwerk, dat „de schijnbare beweging der zon en vaste sterren, den waren en middelbaren tijd, alsmede den ouder- dom en stand der maan" aanwijst, eveneens in het museum de aandacht trekt; 5°. Worp van Peyma, landbouwer te Ternaard, biograaf van zijn leermeester Arjen Roelofs, schrijver van verschillende verhandelingen over de zee- defensie van Friesland en uitvinder o. a. van een nieuwen ploeg, roer- of stuurploeg genoemd 2J. Er zijn meer te noemen 3), maar genoeg om te doen zien, dat in heel die kleikriten van Frieslands noordkop een groote neiging bestond tot de astronomische wetenschap. Een zon-, maan-, of stereclips werd daar met meer span- ning dan ergens elders verbeid *). Toen den 5en Mei 1832 de planeet Mercurius de zonneschijf passeerde had koop-

') Over de Gelders zie men VV. van Peyma, t. a. p. passim. !) W. van Peyma schreef o. a.: Verhandeling over de beste wijze van aanleggen van zeedijken, en de hervorming derzelve enz. Franeker, 1827; Levensberigten van Arjen Arjen Roelofs, Franeker, 1829; een voorrede in het werk over de Middelzee van W. Eekhoff en P. Brouwer; en Beschrijving van een nieuwen ploeg, roerploeg of stuurploeg genoemd of den voet- of rad- ploeg, in hetzelfde zamenste/ vereenigd, Dokkum 1838. Verslag over de aansluiting van Ameland aan den Vrieschen wal, Leeu- warden 1850. W. van Peyma is later naar Amerika vertrokken. Wanneer is mij niet bekend. Zijn dochter heeft verleden jaar nog een bezoek gebracht aan haar geboortegrond en aan het Friesch museum en hoewel ze geen woord Nederlandsch kent, verstaat zij het Friesch nog uitnemend. Haar verdienstelijke vader is een levensschets waard. Zou zij ons di.e niet willen geven? 8) Zooals Klaas Roelofs Godijk, de gebroeders Bakker, W. Eekhoff, F. N. van Loon, L. J. van der Meulen e. a. 4) Den 27™ Juni 1838 werd Jupiter bedekt door de maan, het- geen een vijfvoudige eclips opleverde. Dit verschijnsel werd waargenomen door de telescoop van R. H. Hommema te St. Anna Parochie, zie Leeuwarder Courant van 31 Juli 1838. 433 man T. F. Huisinga te St. Jacobi Parochie de vier door hem zelf vervaardigde telescopen opgesteld om met zijn vrienden het verschijnsel waar te nemen l). En het was in dat milieu en door dien geest van onder- zoek, welke in breeden kring heerschte, dat de maker van het Sneeker planetarium als knaap zijn eerste inspiratie's voor de sterrekunde ontving. Cornelis Jacobs van der Meulen werd 19 Februari 1805 te St. Jacobi Parochie uit eenvoudige Doopsgezinde ouders geboren 2). Zijn vader woonde in 1832 als rogmolenaars- knecht te Bergum. De jonge Cornelis, die vaardig de pen kon hanteeren, geraakte als klerk op het kantoor van den advocaat-procureur Mr. Harmen Hiddinga te Sneek, die destijds een drukke praktijk had van de greidboeren uit den Zuidwesthoek. Later klom hij op tot deurwaarder3) en fungeerde als zoodanig eiken Donderdag in zwartlaken- schen rok bij de rechtbank. Klokke half elf verscheen hij aan de trap, riep door het rechtsgebouw „audiëntie"! en stelde dan de deuren der rechtszaal voor het publiek open. Hij huwde op 27-jarigen leeftijd met Akke Ankringa. Reeds vele jaren had hij in zijn vrije uren wis- en sterre- kundige oefeningen gemaakt en als vrucht daarvan begon hij in 1835 met het ontwerpen en samenstellen van een sterrekundig werktuig, dat hij de namen gaf van Tellurium, Lunarium en Planisphaerium en in 1842 voltooide 4). Het was samengesteld uit ruim zestig raderen, rondsels, ringen en schijven en werd slechts door twee gewichten en een eenvoudig slingeruurwerk bewogen en geregeld. Het geheel had het voorkomen van een meubelstuk, meest gelijkende op een kabinet met rondgevormde kap en was alzoo voor

') Zie Leeuwarder Courant van 15 Mei 1832. s) Zijne ouders heetten Jacob van der Meulen en Aukje Iebes. ä) Hij was deurwaarder tot 1870. Ik dank de levensbijzonder- heden van C. J. van der Meulen hoofdzakelijk aan den heer J. van der Laan, die ze opspoorde in de verschillende registers ten stadhuize. *) Hij heeft er dus evenlang over gewerkt als Eise Eisinga. 434 verplaatsing vatbaar. Het verticale front, waarop zich alle bewegingen vertoonden, was hoog 2 el, 4 palm en 5 duim; breed 1 el, 1 palm en 1 duim. Het werktuig had ten doel den stand der zon en den loop der aarde en der maan om de zon voor te stellen en deze beide hemellichamen door middel van een uurwerk haar natuurlijke beweging en loop te geven. In het midden van het front stelde een vergulde bol de zon voor. Rondom deze was de ecliptica, waarlangs zich twee wijzers bewogen, waarvan een den stand en de de- clinatie der zon en de ander den datum aanwees. In deze zelfde opening stelde een tweede bol de aarde voor, welke zich regelmatig in 23 uren, 56 minuten om haar as en in ruim 365 dagen om de zon wentelde. Rondom de aarde bewoog zich eveneens een kleiner bolletje, dat de maan voorstelde en ook de beweging om de zon volgde. Binnen de ecliptica waren nog twee grootere wijzers, welke den stand der maansknoopen en het verste en naaste punt der maan in de ecliptica aanwezen. Hierboven bevonden zich twee uurplaten, waarop zeer kunstig wijzers waren aan- gebracht, die den op- en ondergang der zon en den loop der maan aanwezen. In het bovenste gedeelte van het werktuig bevond zich eindelijk een fraai bewegelijk hemel- plein, waarin omstreeks zeshonderd der voornaamste vaste sterren zich eiken dag bewogen boven en beneden den horizont, waarnevens de uurlijnen en windstreken waren geteekend J). Dit kunstwerk stond in de nederige woning van den vervaardiger op het Scharn 2) te Sneek en langzamerhand werd het een van de merkwaardigheden der stad 3). Zoo ') Deze beschrijving is ontleend aan een bericht uit de Leeu- warder Courant van 23 Augustus 1842. Een meer wetenschap- pelijke beschrijving kunnen beoefenaars der wis- en sterrekunde vinden in de Konst- en Letterbode no. 34, 19 Aug. 1842. ") Wijk 5, no. 575, later verbouwd in de panden van Maison de Vries en banketbakker Ykema. 3) In reisbeschrijvingen uit het midden der vorige eeuw wordt het meermalen vermeld. 435 ging o. a. de prins van Oranje, die met zijn gouverneur Jhr. de Casembroot een rondreis door Friesland deed, het 24 Juli 1851 bezichtigen*). De stadsregeering wist de verdiensten van den kunste- naar op prijs te stellen en benoemde hem 10 Januari 1870 tot gemeenteontvanger, welke betrekking hij bekleedde tot 1 Augustus 1874. Ook had hij zitting in de commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs. In het laatst van zijn leven woonde hij in bij zijn schoonzoon Anne Potma, koopman op het Grootzand, in het hoekhuis van de Kortepijpsteeg, waar het werktuig in de ruime middel- kamer stond 2). In 1876 was het te zien op de vermaarde historische tentoonstelling te Leeuwarden. Het werd toen voor drie duizend gulden te koop aangeboden, doch er deden zich geen koopers op. De maker stierf 1878 te Leeuwarden en werd te Sneek begraven. Met hem ging een bekwaam, solied, algemeen geacht burger van den ouden stempel heen. Na zijn dood zwierf zijn kunstwerk bij de familie rond, totdat het eindelijk terecht kwam in de kelders der uitge- vers Meijer en Schaafsma te Leeuwarden, waar het aan de verwaarloozing werd prijsgegeven. Twee jaar geleden bracht de heer J. van der Laan, se- cretaris te Sneek, het opnieuw aan het licht. Helaas, wat eens de bewondering van velen opwekte, was nu een toonbeeld van verval geworden en van bollen en wijzers beroofd. Het houten omhulsel, waarbinnen nog slechts een enkel rad wegschuilt, staat thans in het voormalige schooltje van het Old Burger Weeshuis te Sneek, dank zij de vrij- gevigheid zijner regenten. De oudheidkundige commissie aldaar peinst thans op middelen om het in zijn ouden

!) Zie Leeuwarder Courant van die week. Zij bezochten ook de Herv. kerk en het stadhuis. Zij reisden incognito van de Lemmer over Ulst via Sneek naar Leeuwarden. s) Wijk 3, no. 341, waar thans de goudsmid Venema woont. 436 glans te herstellen. Of dit uitvoerbaar is, zal de vraag zijn. Friesland's roem is allengs op astronomisch gebied gaan tanen. De tijd, dat burgers en boeren tusschen Flie en Lauwers telescopen en andere sterrekundige uurwerken maakten, schijnt voorgoed tot het verleden te behooren. G. A. WUMKES. l. IlI.

J. H. J. VAN WAGENINGEN THOE DEKEMA. BIJ HET PORTRET VAN J. H. J. VAN WAGENINGEN THOE DEKEMA. x)

Jan Hendrik Jetse van Wageningen werd den 14en Novem- ber 1860 te Leeuwarden geboren als zoon van Mr. G. van Wageningen, advokaat aldaar en Jonkvrouw H. H. Wichers. Reeds in zijn schooljaren openbaarde zich bij hem een voorliefde voor geschiedenis, welke voedsel ontving door een ijverig gebruik van zijns vaders boekerij. In 1870 erfde hij van een oudoom Dekema State te Jelsum, hetwelk in 1795, eveneens door erflating, in het bezit der familie Van Wageningen gekomen was. Naar deze bezitting noemde hij zich in later jaren Van Wageningen thoe Dekema. In 1881 vestigde hij zich als student in de rechten te Gro- ningen. Als gevolg van familieomstandigheden was hij ge- noodzaakt aan het verblijf aldaar een einde te maken en zijn studie te Leeuwarden voort te zetten, zoo goed dat ging. Het was in dien tijd dat mijn broeder in aanraking kwam met iemand die grooten invloed op hem zou uit- oefenen: zijn repetitor, de toenmalige doctorandus in de rechten, tevens Friesch dichter en schrijver P. J. Troelstra. Door dezen omgang gingen zijn oogen open voor het merk- waardige van het Friesche volkseigen, in de eerste plaats ') Nevensgaand portret is welwillend ter reproductie afgestaan door den heer J. Winkler te Haarlem, die er het volgende bij- schrift aan toevoegde: „Dit is in byldtnisse fen dy rju eabele en nommele Stânfries Jan van Wageningen thoe Dekema, op Dekema- State to Jelsum, de leste man dy 't de Fryske klaeijinge droech yn 't lest fen 'e 19de en yn 't bigjin fen 'e 20ste ieu, lyk as dy klaeijinge yn 'e 18de ek yette wol yn 'e foarste helte fen 'e 19de ieu, sa troch edelman en einierde droegen waerd. Mar syn gouden . spanje hat er hjir net yn syn himdsboard; det wier him to les- tich. 1896. 438 de Friesche taal, zoodat hij een levendig aandeel nam in de beweging der jongere Friesche schrijvers wier orgaan was het tijdschrift „For Hûs en Hiem". Maar ook op een ander terrein bracht dit verkeer verandering bij hem te- weeg. Pieter Jelles maakte in die dagen op politiek gebied een evolutieproces door, dat hem vervreemdde van de libe- rale partij en langs den weg van de Friesche volkspartij tot de sociaal-demokratie voerde. Mijn broeder was er door zijn aanleg en geaardheid de man niet naar om hem hierin te volgen, maar wel kreeg hij een anderen kijk op het liberalisme, dat hij van huis uit als alleenbestaanbaar voor het redelijk denken had leeren beschouwen. Toen eenmaal de politieke vrijzinnigheid bij hem van haar voetstuk beroofd was, kostte het — stel ik mij voor — aan andere invloeden, die mijn broeder tot rechtzinnigheid op godsdienstig gebied deden neigen, geringe moeite om de overhand op hem te krijgen. Hij was godsdienstig opgevoed en in de Nederl. Herv. kerk opgenomen als leerling van den predikant der evan- gelische richting Dr. S. K. Thoden van Velzen. Maar wat ook de menschen vervulde in de toongevende kringen te Leeuwarden: stellig niet het godsdienstige. Niet weinigen van het heerenpersoneel waren er, wier hoogste ideaal — om een zegswijze te gebruiken die ik mij van mijn broeder herinner — bestond in „wijn en sigaren". En voor de oude glorie van het Friesche land, eens bezaaid met tallooze fraaie sloten en states, gevoelde men — zoo dacht hij — niets; en materialistisch gezind, was men er op uit datgene wat nog van die oude tijden over was te doen verdwijnen en te gelde te maken. Dit alles nu stond mijn broeder, idealist als hij was, tegen. Daarbij kwam dat zijn vreugdeloos leven — vele genoegens der jeugd heeft hij niet of nauwelijks gekend — hem toegankelijk maakte voor de vertroosting van den godsdienst. Voeg hierbij zijn voorliefde voor het oude, voor oude vormen en denkwijzen. En zoo zich verdiepende in het verleden werd hem dit een toevluchtsoord voor wat het heden hem ont- 439 hield, en waren tevens de elementen gegeven ter verklaring van het feit, dat mijn broeder omstreeks dezen tijd (1885—1890) zijn geestelijken leidsman vond in Dr. A. Kuyper. Ook de heer Johan Winkler moet genoemd worden onder degenen, tot wier geschriften hij zich sterk aangetrokken gevoelde. Diens „Oud Nederland" had hij altijd bij de hand en hij voerde met hem een geregelde briefwisseling in het Friesch. Maar voor Dr. Kuyper als redakteur van de Standaard en schrijver over maatschappelijke en godsdienstige onder- werpen ontwikkelde zich bij hem gaandeweg een vereering, die onbegrensd was. Intusschen was de akademische studie eraan gegeven en kon mijn broeder zich geheel wijden aan de dingen, die zijn liefde hadden. Op zijn oude state — en hij was nergens zoo lief als daar — trachtte hij te leven het leven van den landjonker uit den ouden tijd, de tijd van de Rymen en Teltsjes, een van zijn lievelingsboeken. Hij sprak en schreef bij voorkeur Friesch en heeft zich ver- scheidene jaren gekleed in oud-Friesche dracht, waarin hij zelfs een kongres van Patrimonium te Amsterdam bij- woonde. En hij trachtte — zij het zonder succes — som- migen van het jongere geslacht over te halen, zich ook in die dracht te kleeden. Daarbij stichtte hij een antirevolu- tionaire kiesvereeniging en een evangelisatie met kapel. Als er ooit iemand in zijn idealen opging dan was hij het. Hij stond jarenlang in nauwe betrekking met den toen- maligen eigenaar van Martena State te Cornjum, voorna- melijk met het doel om dien te bewegen het oude en bouwvallige slot te laten restaureeren. Zelfs droomde hij ervan, om als het schip met goud eens zou komen, het oude Dekemahuis — in 1814 van zijn verdieping en antiek karakter beroofd — in de vroegere gedaante te herstellen. Toen een boerenhuis dicht in de buurt afgebroken werd, ging hij daar dagelijks heen om met eigen hand de oude muurtegels af te bikken, waarmede de wanden van een nieuw door hem gestichte stelp zouden worden bekleed. Van de geschiedkundige vakken beoefende hij bij voorkeur 440 de geslacht- en wapenkunde. Hij schreef een brochure getiteld „Fryslând înna Wiel en ho der út" (Snits, 1894), een aansporing om tot den ouden tijd terug te keeren; en leverde enkele bijdragen in den Frieschen Volksalmanak, o.a. over de state Hoxwier (1890, 1892). Verder werkte hij aan een rijk gedokumenteerde, zij het onvoltooid gebleven, geschiedenis van Dekema State. En onderwijl ijverde hij in kiesvereeniging, evangelisatie en Zondagsschool, voor wat zijn kinderlijke vroomheid als het goede beschouwde. Een vroomheid, kinderlijk ook in dien zin dat zij niet ergden- kend was en alles wat zich op godsdienstig en politiek ge- bied als christelijk aandiende zonder bedenking als zoo- danig aanvaardde. Maar hoe echt die vroomheid bij hemzelf gemeend was, daarover zij hier een herinnering meege- deeld. In 1900 waren mijn broeder en ik samen te Parijs als gasten van een oom en tante. Wij dineerden gewoon- lijk in ons hotel. Maar in de schittering van die groote eetzaal, te midden van een zeer wereldsch gezelschap, zou Jan nooit zijn middagmaal gebruiken, voordat hij de handen gevouwen en de oogen gesloten en zijn gebed verricht had. Toen in 1905 brug en poort op Dekema State vernieuwd werden liet hij — natuurlijk te midden van de noodige •familiewapens — boven den ingang de woorden plaatsen: Tankje God yn alles. Men zal iemand die zijn inzichten niet deelde, schoon hij ze meer en meer leerde waardeeren, wel willen gelooven wanneer hij verklaart, dat dit inderdaad het woord was, waarbij mijn broeder leefde. In mijn bezit is een kleine zegelring, door hem gedra- gen, waarop om het familiewapen als zinspreuk zijn ge- sneden de woorden: Wier en trou. Dat was hij: een bevorderaar van wat hij zag als de waarheid, en daarom getrouw, tot het einde. Hij overleed op zijne state, aan longontsteking; den 23en April 1908. Hij is naar ouden trant ten grave gedragen: op de schouders van zijn pachters, die tevens zijn vrienden waren. Jan. 1913. H. L. VAN WAGENINGEN. Vaatwerk met geometrisch ornament uit de terpen. (Inwerking van de Hallstatt-kultuur op Friesland) door Mr. P. C. J. A. BOELES.

Tot de voor de kennis van Nederland's vroegste be- schaving belangrijke gebeurtenissen der laatste jaren, mag zeker ook gerekend worden de ontdekking van eene tot dusverre in ons geheele land onbekende, althans onop- gemerkte soort van vaatwerk. Een zeer karakteristiek versierde soort, die juist door hare zoo opvallende eigen- schappen het beter dan tot dusverre mogelijk zal maken bepaalde beschavingsinvloeden op hun weg naar het land der terpen, waar de ontdekking plaats had, te volgen. Het geldt hier weer een van die zoo interessante ver- schijnselen van uitstraling der in het Zuiden, Oosten en in het centrum van Europa tot hoogen bloei gekomen kuituren naar ver afgelegen streken. Verschijnselen, die niet het minst in de laatste jaren de præhistorici hebben bezig gehouden, nu men de resultaten van het gedetail- leerde oudheidkundige onderzoek der diverse gedeelten van Europa gaat samenvatten x) en daardoor scherper dan voorheen de groote lijnen ziet, samenhang ontdekt tus- schen dingen die door honderden van jaren en duizenden van mijlen van elkaar gescheiden zijn. In 1908, toen ik het eerst, in een artikel over „De oudste beschaving op de Friesche klei"2) de aandacht op het geometrisch versierde terpenvaatwerk vestigde, was het materiaal nog zeer gering. In den kort daarna afgesloten ') Sophus Muller, UrgeschicMe Europas, 1905. 2) Elseviers Maandschrift, Maart 1908. 442 catalogus van het Friesch Museum l) zijn de scherven van een tiental verschillende urnen, bijkans de geheele toen aanwezige voorraad, uit diverse terpen in de provincie Friesland afkomstig, onder de nos. 456—465 beschreven als een niet-Friesche groep van vaatwerk, uit omstreeks de jaren 200 vóór tot 100 nà Christus geboorte. Ter in- leiding werd o. a. het volgende geschreven: „In tegenstelling met het bijna nimmer versierde Friesche „vaatwerk zijn de volgende stukken, op eene enkele uit- zondering na, versierd met een typisch geometrisch or- nament van scherp ingesneden lijnen (schaakbord of „gestreepte driehoekmotieven), die meestal gevuld zijn met „eene witte substantie. Het geldt hier bijgevolg eene echte „præhistorische versieringstechniek, die eenigzins analoog „is met die van het vaatwerk der eerste en oudste laag „van Troje (Dörpfeld, Troja und Ilion I, S. 251). Ook „daar deze ornamenten, ook daar de vulling „mit einer „weissen Masse". Duitschland heeft verwant vaatwerk in „de jongere Hallstatt-periode, omstreeks 500 vóór Christus. „Uit de Groninger terpen is nog geen enkel fragment van „dien aard bekend, evenmin uit andere streken van Ne- derland". De sedert deze publicatie verloopen jaren zijn ijverig gebruikt om een nader onderzoek in te stellen. Bij alle rechtstreeks namens het Friesch museum bezochte terpen werden aan de gravers scherven van de verderop kort- weg als „geom. vaatwerk" aan te duiden soort vertoond en voor dergelijke vondsten eene bizondere belooning toegekend. De heer A. E. van Giffen, die tot 1 Januari 1911 in de provincie Friesland ten bate van het Friesch museum en daarna voor het Rijks museum van oudheden te Leiden verzamelde en vooral ook de niet door ons bezochte Gro- ninger terpen afreisde, was in gelijke richting werkzaam.

') Boeles, Catalogus der meest belangrijke voorwerpen in het Friesch Museum te Leeuwarden, 1908, geïllustreerd in 1909. 443 De uitgeloofde premiën hadden hem, gelijk hij mij een jaar geleden mededeelde, in Groningen nog geen enkel fragment van het geom. vaatwerk verschaft. Een nega- tief resultaat, dat voor ons onderzoek volstrekt niet van belang ontbloot is, hoewel wij het zeer waarschijnlijk achten, dat er later nog wel eens in Groninger terpen enkele stukjes voor den dag zullen komen. De oogst in de provincie Friesland was daarentegen zeer bevredigend, zooals ons statistisch overzicht nader zal aantoonen. De terp te Tolsum onder Tzum leverde op zich zelf reeds 133 fragmenten aan het Friesch museum. Ook de heer van Giffen heeft belangrijke stukken, waar- onder enkele complete potten weten bijeen te brengen. Het vóór 1911 verzamelde is wel reeds in eigendom aan het Leeuwarder museum overgedragen, doch blijft nog eenigen tijd ter bestudeering bij den verzamelaar berusten.

Vorm en baksel van het geom. vaatwerk. Bijna alle fragmenten zijn afkomstig van wijdbuikige potten (fig. 1, 10, 11), met goed geprofileerde gladde hal- zen, die met een steeds scherpen schouder in den buik overgaan. Een draaischijf, d. i. een met de hand beweeg- baar blok, schijnt bij de vervaardiging geen dienst te hebben gedaan, wel andere voorwerpen, om het ornament aan te brengen en om de potten te polijsten. Het opper- vlak is n.1. steeds glad en glimmend. De kleur is roet- zwart, donker grijs, licht grijs, een enkele maal rood en over het algemeen homogeen van tint. Het baksel is gewoonlijk vermengd met gruis van schelpen. Kiezelgruis heb ik bij het eigenlijke geom. vaatwerk niet waargeno- men, wel bij de aanverwante scherven (fig. 14 en 15). Plekken waar het buitenste glimmend zwarte laagje af- geschuurd is, vertoonen een bruin-grijze kleur, n.1. van een op de breuk waarneembaar dun laagje, dat van de donker grauwe kern goed te onderscheiden is. Een der- gelijk verschil van kleur tusschen de buiten- en binnenlaag 444 van het baksel, komt ook voor bij het gewone Friesche vaatwerk, dat aan den buitenkant vaak rood en van bin- nen donker grauw is. Of het glimmend roet-zwarte op- pervlak van sommige potten zijn ontstaan te danken heeft aan een inwrijving met graphiet, dat o. a. gebezigd werd tot versiering van Hallstatt-vaatwerk in Zwitserland, zouden wij niet durven beslissen. De verschillende kleuren schijnen op iets anders te duiden. Prof. C. W. Vollgraff, de onderzoeker van Argos, heeft n.1. bij zijne bespreking van onzen catalogus x) de bijzondere aandacht op dit punt gevestigd. Hij beschrijft het geom. vaatwerk als „bucchero" d. w. z. de glanzend zwarte kleur aan de oppervlakte is verkregen, niet met behulp van de eene of andere verf- stof, maar door blootstelling aan zwaren, walmenden rook. Hij schrijft: „Deze techniek is o. a. in het præhistorische „tijdperk in Griekenland, aan de Westkust van Klein-Azie „en in Etrurie in Italië in zwang geweest. Het is niet „onmogelijk, naar het schijnt, bucchero-vazen bij open „vuur te bakken; maar om een eenigszins goed resultaat „te verkrijgen is toch vuur in eene besloten ruimte, m.a. w. „een pottebakkersoven een vereischte. Wanneer in den „oven de warmtegraad sterk stijgt, dan wordt het baksel „in plaats van zwart grijs van kleur. Verdwijnt de rook „uit den oven voor het einde van het bakken, dan kunnen „de potten weder gewoon rood van kleur worden, door- „dat de hitte de in de poriën van het leem gedrongen „kooldeeltjes dan weder verteert. Nu zijn in het Friesch „museum de meeste scherven van deze soort gitzwart, „maar sommigen zijn grijs en een enkel exemplaar is „rood. Ongetwijfeld hebben wij dus hier met vaatwerk „te maken dat in pottebakkersovens bij betrekkelijk hooge „temperaturen aan de inwerking van rook blootgesteld en „gebakken is. De wijze van versiering, ook het vullen „der groefjes met schelpkalk is elders voor buccherovazen „veel gebruikt".

]) Bulletin v. d. Ned. Oudheidk. Bond, 1909, blz. 61. 445

De versiering. De afbeeldingen geven een overzicht van de meest voorkomende versieringen en maken een nadere beschrij- ving overbodig. Opmerkelijk vooral zijn de uitgespaarde zigzagbanden (fig. 1 en 3) en de schaakbordmotieven (fig. 10 en 11), terwijl op bijna alle stukken gestreepte drie- hoeken voorkomen. Alle ornament is rechtlijnig, geometrisch. Het zwarte éénoorpotje uit Hoogebeintum (fig. 13), met gebogen lijn- versiering, wijkt ook in andere opzichten van het geom. vaatwerk af n.1. door het ontbreken van den scherpen schouder. Slechts ter vergelijking is het afgebeeld. De lijnen waaruit het ornament bestaat zijn over het algemeen diep ingegroefd, met scherpe randen en schuin afloopende wanden, zooals men ze krijgt wanneer het lemmet van een mes (van been, hout of metaal) in wind- droge klei wordt gedrukt. Dikwijls zijn deze lijnen nog gevuld met een witte, glinsterende massa, die bij onder- zoek uit schelpkalk bleek te bestaan, een vulling die een aardig effect geeft, vooral bij de gitzwarte stukken (fig. 4). In vele gevallen zijn van deze kalk nog maar enkele glin- sterende resten overgebleven, bij andere stukken zijn de lijnen ondiep en blijkbaar nimmer gevuld geweest. Bij de fig. 1, 3, 6 en 8 zijn de nu niet meer gevulde groeven, om ze op de foto beter te doen uitkomen met eene ver- wijderbare witte inktsoort getint. De versiering strekt zich nooit verder uit dan over de buik der potten, zoodat deze aan den onderkant en aan de halzen glad zijn (fig. 10 en 11), behoudens een enkele of dubbele lijn om de randlippen (fig. 6, 8, 11).

Statistisch overzicht der vondsten. Dit overzicht is alleen volledig voor zooveel betreft het materiaal voorhanden in het Friesch museum. 446 447

Westergo. 1 Hichtum (Inv. LXXXIIa), ongeveer twee kilometer ten N. van Bolsward, in de gemeente Wonseradeel. Interessante terp genaamd „Wybranda-State", groot 4 hectare, 91 are en gren- zende aan den Z.O.kant van het dorp, nummer 326 van de terpenkaart van het Friesch Museum *). De bovengrond werd reeds vroeger afgegraven. Behalve veel oud-Friesch vaat- werk en een denarie van keizer Trajanus (Cohen s no. 558), leverde deze terp aan het Friesch Museum ook enkele tot heden in Friesland vrij onbekende scherven van het oudere Germaansche vaatwerk, als pi. IV no. 12 in Holwerda's „Nederland's vroegste beschaving" en door hem gedateerd 100 vóór—100 n. C. Vaatwerk met geometrisch ornament komt in deze terp veelvuldig voor. Het rijksmuseum te Leiden, verkreeg daar- van in 1912 verschillende interessante stukken. Het Friesch Museum verwierf in 1912 en 1913 twee en zestig scherven van dit vaatwerk, afkomstig van onder- scheidene urnen. 2 Hichtum (LXXXIIA), terp Sieswerd. Citroenvormig voorwerp van lichtgrijs baksel, kinderram- melaar? Versierd met zigzaglijnen en gestreepte driehoeken (fig. 3). 3 Hartwerd, terp op „Zijns", no. 328 der kaart, twee kilome- ter ten O. van Bolsward, en ongeveer 3 K.M. ten Z.O. van Hichtum. De bovengrond werd reeds vroeger afgegraven. Nadat dit artikel reeds geschreven was, zag ik den 26 Mei 1913, ter plaatse, een zestigtai geom. scherven, die nà 1 April 1913, toen men nog niet met het graven begonnen was, gevonden zijn. Merkwaardig is het dat hier nog geen enkele sigillatascherf voor den dag kwam. 4 Schettens, terp bij het dorp, ongeveer 4 K.M. ten N.W. van Bolsward. J) Deze slechts in één exemplaar bestaande kaart heeft dienst gedaan bij de samenstelling der door den heer Schuiling (zonder nummering) gepubliceerde terpenkaarten. Zie zijn artikel „De Nederlandsche vluchtheuvels" Tijdschrift ván het K. N. Aard- rijkskundig Genootschap, 1912, blz. 599 v.v. 448 Twee volledige potten met geom. ornament, voor enkele jaren ontgraven in deze reeds vroeger op onvoldoende wijze afgegraven terp, no. 329 der terpenkaart. Eigendom van het Friesch Museum, doch nog in bruikleen bij den heer van Giffen, die ze verzamelde. 5 Kimswerd (Inv. CVIII), zoogenaamde Juffersterp, no. 320 van de terpenkaart, ten N.O. van Kimswerd, tusschen Harlingen en Bolsward. Een zestal scherven, waaronder drie rand- scherven van verschillende potten, kwamen in de verzameling van het Friesch Museum (no. 21—25). Meerdere kwamen in het bezit van den heer van Giffen, alsmede eenig terra- sigillata. 6 Kimswerd (Inv. LXXX), andere terp als de vorige. Een scherf (no. 15). 7 Achlum (Inv. LXXIVg"), gemeente Franekeradeel, ten Zuiden van de stad Franeker. Een scherf (no. 2). 8 Tzum (Inv. CXXIII), gemeente Franekeradeel, terp »Groot Tolsum" op de Vlaren, ten Z.W. van het dorp Tzum, aan den noordkant van de slachtedijk. Nummer 274 der terpen- kaart, groot 3.97 Hectare. Interessante terp, waar bizonder op het geom. vaatwerk is gelet en 34 scherven van terra- sigillata zijn gevonden. (Verzameling van het Friesch Museum). Honderd drie en dertig geom. scherven, waaronder twee zeer groote fragmenten, alles in 1910—1912 ontgraven. 9 Tzum (Inv. LXXIIIa), andere terp als de vorige. Een randscherf (no. 3). 10 Tzum (Inv. LXXllld), terp Fatum, no. 242 der kaart. Een scherf (no. 2). De heer van Giffen ontving in 1910 ook enkele geom. scherven uit deze thans afgegraven terp, welke later aan het Friesch Museum zullen worden overge- dragen. 11 Spannum (Inv. XXVII), gemeente Hennaarderadeel, ten Z.O. van de stad Franeker. Een met uitzondering van den hals, die geheel ontbreekt, voor reconstructie vatbare pot (no. 65). Zie de reproductie: fig. 10. 12 Winsum (Inv. LUI en Lille/), gemeente Baarderadeel, terp bij 449 Bruggeburen, aan den zuidkant van het dorp. Zeer groote en belangrijke terp, waar in 1887—90 het blz. 26 en 27 van den catalogus van het Friesch Museum beschreven, zoo hoogst interessante vroeg-romeinsche vaatwerk werd gevonden, het oudste van dien aard in Friesland en door Romeinsche sol- daten aldaar vóór 28 n. C. achtergelaten. Hier werd ook ontgraven het oudste type der uit de terpen bekende mantel- spelden met la-Tène vormen (Catalogus, pi. II no. 159). Enkele scherven. In 1910 werd een deel van den onder- grond, ten westen van den rijweg tegen de vaart aan, die bij de vroegere terpgraving was blijven zitten, opgeruimd. Hier vond ik nog, op het afgegraven terrein, een aardige randscherf eener geom. versierde pot (LUW no. 8). 13 Winsum (Inv. LIIIA), terp „Donia-State". Groot fragment van hals en buik eener lichtgrijze urn met geom. ornament (no. 2). De groeven nog met schelpkalk ge- vuld. De versiering vertoont uitgespaarde zigzagbanden. 14 Baard (Inv. LIX), gemeente Baarderadeel. Een scherf (no. 18). 15 Hilaard (Inv. LVA), gemeente Baarderadeel. Groot fragment van hals en buik eener geom. versierde pot (fig. 19). 16 Marssum (Inv. LH), gemeente Menaldumadeel. Terp no. 71 der terpenkaart, ten zuiden van het dorp, aan den weg naar Ritsumazijl. Herhaaldelijk bezochte terp, groot 4.19 Hectare, waar nog steeds gegraven wordt en onderscheidene scherven van terra-sigillata gevonden zijn. Hoewel onder no. 463 in den catalogus van het Friesch Museum reeds per abuis — bedoeld werd Winsum — een geom. versierde scherf uit Marssum vermeld wordt, is eerst later dergelijk vaatwerk uit deze terp bekend geworden. Een scherf (no. 65), de groeven nog met schelpkalk ge- vuld. Het is mogelijk dat de heer van Giffen ook enkele fragmenten van dit vaatwerk uit Marssum verzameld heeft.

Oostergo.

17 Cornjum (Inv. CXX), gemeente Leeuwarderadeel. Dekema- terp, ten N.O. van Cornjum, no. 354 der terpenkaart, groot 450 3.10 Hectare. Herhaaldelijk bezochte terp, waaraan nog steeds gegraven wordt. Terra-sigillata in vele scherven voorhanden. In rechten lijn ongeveer 6 K-M. ten N, van Leeuwarden. Acht scherven, van minstens vier verschillende potten. Bovendien een fragment van een één-oor-potje geheel, ook wat de versiering betreft gelijk aan het hier als fig. 13 afge- beelde exemplaar uit Hoogebeintum. 18 Hoogebeintum (Inv. XXVIII), gemeente Ferwerderadeel. Be- kende terp, ongeveer 18 K.M. ten N. van de stad Leeuwarden, de meest noordelijke plek waar het geometrisch versierde vaatwerk gevonden werd. No. 93 der kaart, groot 10.63 Hectare. Klein fragment van hals en buik, waarop met schelpkalk gevuld lijn-ornament (no. 56), goed geprofileerde rand, roet- zwart. In 1903 vóór de instelling van het toezicht ontgraven, In 1908 werden eenige fragmenten van de buik eener pot ontgraven, met lijn-ornament als fig. 6, dat nog met kalk gevuld is. Kleur donkergrijs, bijkans zwart (no. 771 w). Deze fragmenten zijn ontgraven in een put in blok XIII, even buiten den ringweg, die om de binnenterp heenloopt. Zie het kaartje in mijn »De Friesche terpen". Blok XIII is het op dat kaartje voorkomende ongenummerde blok, ten noorden van blok XI. De als fig. 14 afgebeelde scherf eener vrij grove pot, waar- van het baksel met kiezelgruis vermengd is, vertoont een ornament van vierdubbele lijnen van kleine groefjes. De schouder is scherp. Deze scherf werd door mij opgeraapt in blok XI, ook buiten den voormelden weg. Het als fig. 13 afgebeelde één-oor-potje is roetzwart en eenigszins verwant aan het vaatwerk met geom. ornament, (no. 40). Uit deze statistiek blijkt duidelijk dat het geometrisch versierde vaatwerk algemeen voorkomt in de terpen van Westergo ten Zuiden van den spoorweg Harlingen—Leeu- warden en ten Westen van de lijn Leeuwarden—Sneek. Vijftien van de achttien terpen, waarin het geconstateerd is, liggen in dat gedeelte van Friesland. Ten Noorden van de lijn Harlingen—Leeuwarden is het in Westergo alleen aangetroffen in de terp te Marssum. In de mede aldaar gelegen terpen van Wijnaldum en Menaldum, waar de aandacht der gravers speciaal op dit vaatwerk werd 451 gevestigd, kwam het tot dusverre niet voor, evenmin is het bekend uit de reeds vroeger afgraven reusachtige terp van Beetgum, die meer dan duizend nummers aan het museum leverde en herhaaldelijk van wege dat museum bezocht werd. Terra sigillata is daarentegen wel bekend uit de drie laatst gemelde terpen. In Oostergo is ons vaatwerk slechts bekend uit twee terpen: te Cornjum en Hoogebeintum, beide ten Noorden van Leeuwarden en in geringe hoeveelheden. Toch werd in den laatsten tijd bij onderscheidene terpen in Oostergo speciaal op geometrisch versierde scherven gelet. Ten Zuiden van Leeuwarden o. a. in de terp Tjaard bij Wir- dum, die meerdere stukken terra-sigillata leverde, o. a. een complete kom uit Rheinzabern, van den pottebakker Firmus. Hoogebeintum gaf ondanks jarenlang nauwkeu- rig toezicht slechts scherven van twee potten. Ferwerd en Blija, in de buurt van Hoogebeintum, twee reeds eenige jaren onder toezicht staande, doch nog niet volledig afge- graven terpen, met talrijke sigillata scherven, leverden nog geen enkel stukje met geometrisch ornament, tenzij men de als fig. 15 afgebeelde scherf, daaronder wil re- kenen. Deze komt uit de terp te Blija. De tegenstelling met de Zuidelijke terpen van Westergo is wel groot, vooral indien in aanmerking genomen wordt dat bij de afgraving van de sub 6, 1, 9, 11, 12, 13 en 15 vermelde terpen, met betrekkelijk weinig scherven, niet speciaal op dit vaatwerk is gelet; terwijl het in die sub 1, 3, 5 en 8, waar de arbeiders order hebben om elke scherf van dien aard te bewaren in betrekkelijk grooten getale en ook als min of meer complete potten voorkomt.

Vondstomstandigheden. Een zaak die de bestudeering en ordening der terp- vondsten, in het algemeen, zeer bemoeilijkt is wel de omstandigheid dat er in de terpen zeer weinige grafvond- sten voorkomen. De oudheden komen daardoor slechts 452 zelden in gelijktijdige groepen voor den dag, terwijl ook de stratificaties d. i. de verschillende woonvlakken moeilijk te onderscheiden zijn en de overigens typische mestlagen een hoogst grillig verloop hebben. Het meest karakte- ristiek is wel de bovenste deklaag van grijze klei, die echter slechts zeer weinige oudheden bevat, die meestal reeds tot de Karolingische periode behooren. Overigens kan het, indien met ruim materiaal gewerkt wordt, voor de chronologie van beteekenis zijn of de voorwerpen naar den regel in het centrum ot daarbuiten gevonden worden, daar de terpen hunne grenzen met den loop der tijden hebben uitgebreid. In de terp „Groot Tolsum" onder Tzum (zie sub 8), die gelijk gezegd reeds over de honderd fragmenten leverde, heb ik in Augustus 1911 ter plaatse eens nauwkeurig trachten na te gaan waar en hoe de geom. scherven daar gevonden werden. De bovenste laag van de terp, de eigenlijke kruin, was reeds in vroegere jaren weggegraven, zoogenaamd voor eigen gebruik, daardoor ging de verdere afgraving thans betrekkelijk vlug in haar werk en was bij mijn komst het centrum der terp vrijwel verdwenen. Daar lagen nog eenige hoopen mest, die men al gravende in het centrum had aangetroffen, en die voorloopig niet ver- voerd werden, omdat in deze streken dit bestanddeel der terpen als meststof minder gewild is. In het aldus in het centrum blootgelegde niveau, waarvan het oppervlak ongeveer 60 à 70 cM. boven Friesch Zomerpeil lag, be- vonden zich nog onderscheiden kuilen, in doorsnede on- geveer één meter, gevuld met de zeer gezochte grijze en geel gevlekte terpaarde, omringd door een laag mest, althans een zwarte laag. Men vertoonde mij twee geome- trisch versierde scherven (nos. 54 en 56), die dienzelfden dag op den bodem van een van die kleiputten gevonden waren en wel ongeveer ter hoogte van Friesch Zomerpeil, dat is 0.66 M. onder A(msterdamsch) P(eil). De grond onder deze kuil — dit bleek bij uitgraving in mijne tegen- woordigheid — bestond uit een ongeveer 0.40 M. dikke 453 blauwachtig-zwarte laag, volgens den terpbaas, den heer Piersma, de oerbodem. Onder die laag bevond zich zave- lige klei. Om de kleiput heen zat een flinke mestbank. In een dergelijke kleiput in het centrum waren dienzelfden dag, bovenin, dus ongeveer op de hoogte van A. P. twee andere mij vertoonde geom. scherven gevonden (no. 55). Nog nam ik mede een stukje onversierd terra-sigillata (no. 52), dienzelfden dag gevonden in de grijs-gele klei ongeveer 0.15 M. boven A. P. in de aan het centrum gren- zende thans nog lVa à 2 M. hoogen wand van de terp, die toen werd afgegraven. De graver wees mij de juiste plek aan waar hij de scherf gevonden had. Op mijn verzoek heeft de terpbaas op de later gevonden geometrisch versierde scherven en op het terra-sigillata aangeteekend het peil waarop zij gevonden werden. Deze zeer gewaardeerde, doch uitteraard globale opgaven wis- selen voor beide groepen tusschen 0.30 M. beneden en O.4O M. boven Z.P., d. i. van 96 tot 26 onder A.P. De geom. scherven komen in Tolsum zoowel in den zwarten grond als in de grijze kleilagen voor. Volgens mijn in- druk het meest in de zwarte lagen, die hier blijkbaar tot den oerbodem doorliepen. Te Hichtum (zie sub 1) kwamen in 1913 een dertigtal geom. scherven dicht bijelkaar voor en wel ongeveer 0.40 M. + Z.P. naast een der vele ronde putten, waarin het oudere Friesche vaatwerk hier gevonden wordt, tot onder Z. P. Andere scherven van dit vaatwerk werden gelijk ik persoonlijk waarnam 0.20 M. — Z. P. gevonden. Terra-sigillata kwam in den laatsten tijd niet voor. Te Hartwerd (zie sub 3) werden in eene maand onder Z.P. 60 geom. scherven en geen sigillata gevonden.

De verspreiding van het geom. vaatwerk vergeleken met die van het terra-sigillata. Uit het te Tolsum geconstateerde zou allicht geconclu- deerd kunnen worden, dat de geom. scherven uit denzelfden 454 tijd zijn als de op ongeveer gelijke hoogte gevonden sigil- lata-scherven. Ten onrechte m. i., waar beide soorten van vaatwerk in de onderste terplagen gevonden zijn, die eene periode van meerdere eeuwen vertegenwoordigen en niet dik genoeg zijn om ze naar tijdsorde te splitsen. Deze opvatting wordt, behalve door het te Hichtum en Hartwerd geconstateerde, ook bevestigd door het feit dat in de nog niet geheel afgegraven Burmaniaterp te Ferwerd, die sedert het begin der afgraving, in 1908, onder toezicht staat van het Friesch Museum, tot dusverre geen enkele geometrisch versierde scherf voor den dag kwam; terwijl deze terp daarentegen reeds een kleine honderd terra- sigillata scherven opleverde. Hetzelfde leerden de goed geobserveerde terpen van Hoogebeintum en Blija. Tegen 48 sigillata scherven staan te Hoogebeintum twee geom. scherven. Van één, die vóór de instelling van het toezicht gevonden werd is de juiste vindplaats onbekend, van de andere weten wij dat deze ver buiten het centrum, waar bijna alle sigillata voor den dag kwam, gevonden werd en wel even buiten den weg, die op en om de terp heen- loopt. (Zie boven sub 18). Bij Blija staat tegenover talrijke sigillata scherven slechts een enkele scherf (fig. 15), die, hoewel afwijkend van vorm, toch nog eenigermate tot de geometrische versierde gerekend kan worden. Op grond van hetgeen nu bekend is kunnen we gerust zeggen dat de verspreiding van het terra-sigil- lata in de terpen in het geheel niet overeen- komt met de verspreiding van het geom. ver- sierde vaatwerk. Het terra-sigillata is in den laatsten tijd geconstateerd in bijkans alle terpen, waar er speciaal op werd gelet. Zoo kennen wij het nu ook uit vele Gro- ninger terpen. Het geom. versierde vaatwerk ontbreekt daarentegen tot dusverre in vele terpen, in de provincie Groningen zelfs ten eenenmale. Nu is het waar dat er in het algemeen, wat den tijd aangaat, een groot verschil kan zijn tusschen terra-sigillata en terra-sigillata. Maar een nauwkeurig onderzoek, in 455 1911, van alle destijds uit de Friesche en Groninger ter- pen voorhanden sigillata heeft me in verband met latere vondsten toch reeds doen zien, dat behoudens zeer enkele uitzonderingen1) het terpen-sigillatabe- hoort tot de latere periode, die omstreeks 150 n. C. aanvangt. De eigenlijke import van sigillata bij de terpbewoners begint eerst omstreeks dien tijd, tegelijk met de opkomst der fabrieken aan de Rijnstreken, speciaal die te Rheinzabern bij Spiers. Waar nu bij het sigillata van Tolsum geen bepaald vroege typen vertegenwoordigd zijn, en het mitsdien op één lijn gesteld kan worden met het sigillata van Hoogebeintum, Ferwerd, Blija en verdere terpen, is er geen enkele reden om aan te nemen dat het geometrisch versierde vaatwerk uit Tolsum uit denzelfden tijd zouden zijn als het daar op ongeveer gelijke diepte gevonden sigillata. Mogelijk zouden er te Tolsum bij eene streng wetenschappelijke afgraving ook nog wel fijne verschillen tusschen de vondstomstandigheden van geom. vaatwerk en van het terra-sigillata te constateeren geweest zijn.

Verwantschap met de Hallstatt-kultuur.

Het lijdt o. i. geen twijfel of het verschijnen van het geom. vaatwerk in Friesland is een gevolg van inwerking der zoogenaamde Hallstatt-kultuur op de beschaving der terpen-bewoners, daar vaatwerk met ingegroefde geome- trisch ornamenten, gevuld met eene witte substantie, in die kuituur zeer veel voorkomt, in tegenstelling met de op de Hallstatt-periode volgende La-Tène-kultuur. Hallstatt- en Tène-kultuur zijn de namen waarmede nog steeds door de meest gezaghebbende archaeologen, het

*) o. a. het vroeg-romeinsche terra-sigillata uit de terp te Win- sum. Zie: Boeles, Friesische Keramik und Terra-Sigillata aus den Niederländischen Terpen. Römisch-germanisches Korres- pondenzblatt, 1911, S. 60 f.f. 456 eerste en het tweede vóór-Romeinsche ijzeren tijdperk worden aangeduid. Deze kuituren hebben zich volstrekt niet in alle streken van Europa voorgedaan en evenmin op alle plaatsen, waar ze tot ontwikkeling kwamen, op dezelfde wijze. De Hallstatt-kultuur, die haar naam dankt aan een plaats in boven-Oostenrijk, waar zeer rijke en tot deze beschaving behoorende vondsten voor den dag kwamen, is vooral een binnenlandsche kuituur geweest, waarvan het gebied zich met een grooten boog uitstrekt om het noorden van Italië, het beschavingscentrum waaruit deze groep zijn voornaamste elementen putte. In tegenstelling met de voorafgaande brons-kultuur vinden wij in de Hallstatt-periode naast het brons ook het ijzer en verder vele andere typische ver- schijnselen en vormen, die hier niet nader behandeld kunnen worden. De geheele periode valt omstreeks in den tijd tusschen 1000 en 500 vóór Christus. Aan Noord- Italië dankte de Hallstatt-kultuur een nieuwen bloei van den reeds in vroegere perioden in Europa en ook in het oudste Troje bekenden geometrische stijl. De meanders, zigzaglijnen, schaakbord-motieven enz.x), die bij het vaat- werk, in de nog weke klei werden ingegroefd zijn door Noord-Italië via de Grieksche koloniën in Zuid-Italië en Sicilië ontleend aan den Dipylon-stijl, die omstreeks 1000 vóór Christus in Griekenland in zwang was. Alle elemen- ten van dezen stijl hadden, zooals het zoo dikwijls gaat, in het vervolg niet dezelfde ontwikkeling. De versiering met meanders maakte zelfs een afzonderlijken tocht door Europa. Meander-urnen komen eerst voor in Sicilië, daarna in Noord-Italië, in Zuid-Duitschland, en eindelijk in de eerste eeuw nà Christus, dus ongeveer duizend jaren nadat die stijl zich in Griekenland ontwikkelde in de pro- vincie Hannover, aan de beneden-Elbe, waar het bekende grafveld van Darzau ligt, dat tal van fraaie zwarte urnen leverde, die met keurig, door middel van een tandradje

*) Sophus Muller, ta. p. blz. 121, 132. 457 aangebrachte meanders versierd zijn.x) Van deze, zich door meander-vaatwerk kenmerkende uit- straling der Hallstatt-kultuur is in ons land tot dusverre geen spoor ontdekt, maar als paralel-verschijning is zij voor ons onderzoek van groote illustratieve waarde. Ons geom. terpenvaatwerk vindt verwanten in andere typen van Hallstatt-vaatwerk. De zigzagbanden, de ge- streepte driehoeken, de witte vulling, vooral ook de scherpe schouders, komen alle voor bij het door Koenen beschre- ven en afgebeelde jongere Hallstatt-vaatwerk, uit verschil- lende streken in Duitschland. Dit vaatwerk valt in twee groepen, waarvan die der kortgedrongen, wijdbuikige urnen het meest met het ter- penvaatwerk verwant is; Koenen2) schrijft over het orna- ment van deze urnen: „die eingeschnittenen, in Zickzack- bändern verteilten Striche sind mit weisser Farbe (oder Thon) ausgefüllt. Diese Urnenform sowohl als der Orna- mentationscharakter erinnert sehr an das Ossuarium der ersten Periode der Golasecca-Necropolen im Ticino-Thale (Italië). Auch hier finden wir ein weitbauchiges Gefäss mit Reihen von Dreiecken ornamentirt, welche mit pa- rallelen, meist mit weisser Farbe angefüllten Strichen geziert sind". Tot zooverre Koenen. Ook in Zwitserland komen onder de Hallstatt-urnen heel wat aanverwante stukken voor. We noemen o. a. een met zigzagbanden en gestreepte driehoekjes versierde urn uit het Kanton Aargau (zie fig. 16, te vergelijken met fig. 3 uit de terpen), uit een der door J. Heierlis) beschre- ven grafheuvelen; op een eveneens aldaar ontgraven bord met gestreepte driehoeken4), die met wit gevuld zijn; op een door Dr. Violier, conservator van het „Landesmuseum"

') Sophus Muller, t. a. p. blz. 115; Hostmann, der Urnen-fried- hof bei Darzau, 1874. *) Konstarïtin Koenen, Gefässkunde, 1895, S; 54 en 55. 3) Die Grabhügel von Unter-Lunkhoven. Anzeiger f. Schwei- zerische Altertumskunde, 1906, S. 91. 4) Alsvoren, S. 4, fig. 5. 7 458 te Zurich beschreven scherf uit Andelfingen, eveneens met gestreepte en met wit gevulde driehoeken ]). Dit scherfje was verdwaald in een Keltisch grafveld. Het ornament is diep gegraveerd: „La technique de ce fragment" schrijft Violier: „sa décoration géométrique, Ie remplissage du decor avec une poudre blanche, tout in- dique que ce vase n'appartient pas a 1'époque gauloise (hier gelijk te stellen met de Tène-periode): c'est un type de poterie frequent à îa fin de 1'âge du bronze dans les stations lacustres et dans les sépultures du premier âge du fer" (Hallstatt periode). De aanverwante bronzen sieraden uit de terpen. Indien we nu onder de terpoudheden omzien naar andere voorwerpen, die hetzij met geom. vaatwerk, hetzij met de Hallstatt-kultuur in het algemeen, verwantschap vertoonen, dan valt de aandacht op een kleine serie van bronzen sieraden, die o. i. met het geom. vaatwerk tot één groep vereenigd kunnen worden en wier voorkomen in de terpen dan ook veel begrijpelijker wordt. De als fig. 2 afgebeelde oorring uit een terp te Arum, versierd met gestreepte driehoeken, is evenals de zware, massieve ring (fig. 1) uit een terp te Achlum 2) door het ornament verwant aan het geom. vaatwerk. Beide voor- werpen zijn tot dusverre uniek. De bronzen ring, aan den onderkant plat en boven eenigszins bol heeft vermoedelijk als borst- of haarring gediend. De bronsvondst uit de terp te Zwichum, vooral de chatelaine, met spiraalsgewijs op- gerolde knoppen, de dito armband (zie de afbeeldingen), wijst weer zelfstandig op de Hallstatt-kultuur en op daar- mede samenhangende vondsten in Italië. Ditzelfde geldt voor de brilvormige dubbelspiralen, waarvan wij hier een exemplaar afbeelden (fig. 17), afkomstig uit een terp te Fin- kum, ten noorden van Leeuwarden, in Oostergo. Geheel ') Zelfde tijdschrift, 1912, S. 35 en pi. V, fig. 6. 2) Beide terpen die van Arum en Achlum (zie kaartje) liggen weer in Westergo ten zuiden van de lijn Harlingen—Franeker. 459

Sieraden van brons, in 1897 gevonden in een terp te Zwichum. Zie 79ste Verslag van het Friesch Genootschap. a. Armband 'ja; b. chatelaine %. 460 gelijke brilspiralen, soortgelijke armbanden en chatelaines komen tezamen voor in vrouwengraven te Aufidena in Italië*). Zie voor een analoge vondst uit een Groninger terp bij Woltersum, de afbeeldingen bij Pleyte, Friesland, pi. XL. In de Hallstatt-kultuur vindt men de brilspiralen weer terug2). Hopen wij dat spoedig door eene gelukkige vondst de samenhang tusschen het geom. terpenvaatwerk en dergelijk bronswerk onomstootelijk moge blijken. Ouderdom en nationaliteit van het geom. versierde vaatwerk. De absolute dateering van ons vaatwerk blijft voorloo- pig eenigzins onzeker. De verwantschap met de Hall- statt-kultuur zegt alleen dat het niet ouder kan zijn dan de vijfde eeuw vóór Christus, waar de door Koenen beschreven Duitsche vondsten reeds in de jongere Hall- statt periode vallen. Aan den anderen kant manen de meander-urnen, die, gelijk wij zagen, in de eerste eeuw nà Christus te Darzau in Hannover verschijnen, tot voor- zichtigheid aan, al is er ook geen enkele aanwijzing die op gelijktijdigheid wijst. Brilspiralen en dergelijke ouder- wetsche bronsvormen schitteren te Darzau door hare af- wezigheid. Wil men uit de vondstomstandigheden die o.a. de terp Groot-Tolsum leerde kennen iets afleiden, dan zou dit rn. i. het geom. vaatwerk doen stellen in een periode van omstreeks 100 vóór — 150 nà Christus. De Friesche vormen vertoonen in vergelijking met die van echte Hallstatt-oudheden een duidelijke verwording aan, een lokaal tintje. Men zou kunnen spreken van een verwaterde Hallstatt-kultuur. Van rechtstreeksche import kan er dan ook geen sprake zijn. Zoowel vaatwerk als bronzen sieraden zijn in ons Noorden vervaardigd. Op welke wijze deze kultuurstroom te verklaren is, ') Monumenti Antichi X p. 299—378. *) Vgl. Hoernes, Die Hallstatt-periode, Archiv. f. Anthropo- logie, 1905, S. 263, fig. 12. Voor vaatwerk met zigzagbanden en gestreepte driehoeken zie men aldaar S. 271. 461 werd nog niet volkomen duidelijk. Gaan wij in Friesland de andere van de gewone Friesche afwijkende soorten van vaatwerk, die beter bekend zijn, na, dan blijkt dat de Saksische urnen in de terpen toebehoorden aan Saksische kolonisten ^. Bij die urnen is er al evenveel variëteit als bij het geom. terpenvaatwerk. Het terra-sigillata en het hard-gebakken Karolingische vaatwerk, genre Pingstorff, is daarentegen echte, gelijkvormige fabriekswaar en een zuiver import-artikel, dat in alle terpen voorkomt tenge- volge van den handel en niet door het opdagen van vreemde kolonisten. Dit alles doet in verband met de beperkte verspreiding van het geom. vaatwerk denken aan een vreemden stam die met zijn komst in Friesland, de Hallstatt-vormen mee- bracht. In den catalogus van het Friesch Museum werd het geom. vaatwerk dan ook door mij als een „niet Friesche groep" beschreven. Op deze meening komen wij in zooverre terug dat wij voorshands niet de mogelijkheid willen uitsluiten dat het geom. vaatwerk van Friesene stammen afkomstig is. In vorm wijken de bekende Friesche oorpotten *) niet zoo- danig van het geom. vaatwerk af, dat het zich daaruit niet zoude hebben kunnen ontwikkelen. Het geom. vaat- werk zou dan het oudste Friesche vaatwerk moeten zijn, en de beperkte verspreiding een gevolg van de latere wor- ding van die terpen, waarin het niet werd aangetroffen. Het komt dan ook voornamelijk voor in het oudste terpen- centrum, in Westergo, ten Zuiden van de lijn Harlingen— Leeuwarden. Moge het stellen van deze vragen en de beschrijving van het tot dusverre gevondene anderen opwekken om ter dege op dergelijke vondsten te letten, want eerst daar- door zal het mogelijk worden die belangwekkende vra- gen met zekerheid te beantwoorden. ') Boeles, De Friesche terpen; C. Schuchardt, Archäologisches zur Sachsenfrage. Zeitschrift Hist. Verein f. Nieder-Sachsen, 1908. ') Catalogus, Friesch Museum, pi. VI. Lijst der afgebeelde voorwerpen.

1 Groot fragment van een geom. versierde pot. Het ornament is diep ingegroefd. Een witte vulling is niet meer aanwezig. Kleur donker grijs. Hoog 0.17 M. Uit de terp Groot Tolsum, no. 23. 2 Oorring van brons, eenig exemplaar, versierd met gestreepte driehoeken. Uit een terp te Arum (Inv. LXXXrf, no. 36). Diam, 0.035 M. 3 Citroenvormige rammelaar (?), defect. Van boven eindigend in eene kleine ronde opening. Licht grijs en zonder witte vul- ling. Uit de terp Sieswerd te Hichtum (Inv. LXXXIIA no, 7). Thans hoog 0.095 M. 4 Geom. scherf, gitzwart en in de groeven eene witte vulling. Terp Groot Tolsum, no. 187. Gevonden 0.10 M. — Z. P. 5 Alsvoren, gitzwart, in de groeven eene witte vulling. Terp Groot Tolsum. 6 Alsvoren, donker grijs. Terp Groot Tolsum, no. 26. 7 Massieve ring van brons. De bolle bovenkant geheel ver- sierd met geom. ornament en wel afwisselend de beide op de reproductie door witte inkt zichtbaar gemaakte figuren. Terp Groot Deersum onder Achlum (Inv. LXXIV A no. 72). Diam. (van buiten) 0.162 M. 8 Geom. scherf, donker grijs. Terp Groot Tolsum, no. 104. 9 Alsvoren, in de groeven eene witte vulling. Dekema-terp bij Cornjum, no. 243. 10 Geom. versierde pot of urn (defect). Gitzwart. De meeste groeven nog gevuld met schelpkalk. Grootste breedte onge- veer 0.25 M. Terp Spannum. 11 Groot fragment alsvoren en eveneens met schaakbordmotie- 463 ven versierd. Geen witte vulling meer te constateeren. Thans hoog 0.17 M. Terp Groot Tolsum. 12 Onversierd, licht grijs potje met scherpen schouder. Hoog 0.105 M., grootste diam. 0.153 M. Terp op de Vlaren onder Tzum (Inv. CXII, no. 2). 13 Zwart éénoorpotje met oppervlakkig ingegroefde ornament van vierdubbele lijnen. Behoort niet tot het geom. versierde vaatwerk. Terp Hoogebeintum, no. 40. 14 Potscherf met geom. ornament: vierdubbele rijen van groet- jes. De schouder is scherp. Kleur roodachtig grijs. Grof baksel, met kiezelgruis vermengd. Terp Hoogebeintum, W. no. 507,6. 15 Alsvoren met geom. ornament van ingegroefde lijnen. Kleur steenrood. Grof baksel. Terp Blija (Inv. XXVIIL& no. 179). 16 Hallstatt-urn in 1878 gevonden in een grafheuvel bij Unter- Lunkhofen, Kanton Aargau, in Zwitserland. Deze urn, die 0.21 M. hoog en 0.29 M. breed is, stond in de buurt van een skelet, waarbij een ijzeren Hallstatt-zwaard gevonden werd. Voor de verdere vondsten uit dezen 24 M. breeden en 3 M. hoogen heuvel, raadplege men J. Heierli, Die Grabhügel von Unter-Lunkhoven. Anzeiger f. S. A. 1906 S. 90/91. Het or- nament van deze urn komt overeen met dat op onze fig. 3. De vorm is een echte Hallstatt-vorm. 17 Brilspiraal van brons breed 0.11 M. Terp Finkum (Inv. XXIV no. 87). Een dergelijke tot mantelspeld gediend heb- bende brilspiraal uit de terp te Beetgum is afgebeeld in den catalogus van het Friesch Museum, pi. II, no. 156. 18 Fragment van de sub 10 beschreven pot uit Spannum. 19 Geom. randscherf van een licht grijzen pot. Geen vulling meer aanwezig. Terp Hijlaard. Thans hoog 0.12 M. Resumé.

Parmi les antiquités trouvées dans les tertres („terpen") de la Frise actuelle et rassemblées dans Ie musée frison à Leeuwarde, nous avons découvert il y a quelques années une espèce de vaisselle inconnue dans lesPays-Bas jusque-là. Dans notre catalogue illustré du musée frison publié en 1909, nous avons décrit ces premiers specimens, fragments d'une dizaine de vases différents exhumés de tertres divers. Pendant les années suivantes la direction du musée frison a été particulièrement attentive à 1'exhumation de ces vases reeonnaissables à leur ornementation géométrique. Grâce à ses soins nous savons que ce specimen se présente dans dix-huit tertres divers qui tous sont indiqués sur la carte de la Frise çi-jointe, Malgré les recherches minutieuses de M. A. E. van Giffen la vaisselle à 1'ornementation géomé- trique n'a pas été découverte jusqu'ici dans les tertres de la province de Groningue qui œnfine à la Frise. L'ornementation consiste en lignes droites entaillées assez profondément et remplies pour la plupart d'une substance blanche; la chaux de coquilles. La couleur de cette vaisselle est noir de jais, ou gris, rarement rouge. Le cou des vases, bien profilé, est séparé du ventre par 1'épaule aigüe. Dans le tertre de Groot-Tolsum pres de Tzum, dans lequel on a trouvé déjà 133 fragments de cette poterie, les tessons se trouvent dans les couches inférieures, au niveau de 0.26 à 0.96 M.— A. P. Tandis qu'on rencontre dans presque tous les tertres de la Frise et de la Groningue des tessons de terra sigillata appartenant à la fabrication ultérieure et importée des bords du Rhin (Rheinzabern) depuis environ 150 ans de notre ère, la poterie géométrique ne se présente jusqu'ici que dans les dix-huit tertres marqués sur la carte. L'ancienne

10 12

14 15

Vaatwerk uit de terpen. Friesch Museum. PI. VI.

16

Hallstattsurn uit Zwitserland.

18

19

Vaat» en bronswerk uit de terpen. Friesch Museum. 465 terra sigillata, provenant du premier empire, n'a été dé- couverte que dans deux tertres (e. a. à Winsutn). Les couches inférieures des tertres comptent plusieurs siècles, de sorte qu' à Tolsum on trouve souvent la vaisselle géo- métrique et la terra sigillata ultérieure à la méme hauteur. Par la forme et 1'ornementation la poterie géométrique présente une certaine analogie avec les trouvailles de 1'époque Hallstattienne en Allemagne, et en Suisse, décrites par M. M. Koenen et Heierli. Cependant il s'est écoulé bien du temps avant que ces pousses de la culture Hall- stattienne ne soient parvenues au pays des tertres. Il n'est pas possible d'en fixer la date juste; probablement on peut la tnettre entre 100 ans avant et 150 ans après Ie commen- cement de notre ère. Quelques ornements en bronze provenant des tertres {e. a. les bagues à 1'ornementation géométrique et la trou- vaille de Zwichum) doivent être attribués à notre avis aux habitants qui fabriquaient la vaisselle géométrique. Ces objets démontrent également la concordance avec la culture Hallstattienne. EEN HOLLANDSCH-RUSSISCH WOORDEN- BOEKJE UIT 1813.

Bij de komst der Kozakken in ons land, in November 1813, zijn er verscheidene, minstens zeven, Hollandsch- Russische woordenboekjes uitgegeven, ten einde den om- gang tusschen onze voorvaderen en hunne met blijdschap begroete Aziatische bondgenooten een beetje gemakkelijker te maken. Ook te Leeuwarden verscheen een dergelijk woordenboekje. Een exemplaar van dit zeldzame geschriftje in klein 8° formaat, berust in de Stedelijke Bibliotheek van Leeuwarden. De titel luidt: Hollandsch en Russisch Woordenboekje, behelzende de woorden, die in de dagelijksche verkeering het meeste te pas komen.

Te Leeuwarden bij J. W. Brouwer. 1813. Dat het denkbeeld voor deze uitgave, welke door de tijdsomstandigheden noodzakelijk werd gemaakt, niet nieuw was, blijkt uit het „Berigt", dat achter den titel is gedrukt. Hierin wordt meegedeeld, dat „de Russische woorden, die in dit boek voorkomen, meestendeels gespeld zijn, niet naar de Ortographie, maar naar het geluid van de uitspraak; zijnde wij daarin het voorbeeid der Duitschers gevolgd." De Leeuwarder druk bevat buiten den titel en het berigt, 33 bladzijden, welke in twee kolommen zijn ver- deeld. Links staan de Hollandsche woorden, rechts de vertaling. De Russische woorden zijn phonetisch gespeld en met Latijnsche letters gedrukt. De inhoud van dit boekje, welke geheel overeenstemt 467 met de uitgave van Maaskamp te Amsterdam, is verdeeld in negen hoofdstukken: I. Van het eten en drinken, blz. 3—6. II. Van het geld, en getallen, etc, blz. 7—9. III. Van den tijd, de namen der maanden, dagen en feesdagen (sic), blz. 9—11. IV. Van linnen en kleederijen, blz. 11—13. V. Van de kleuren, blz. 13—14. VI. Militaire woorden en benamingen, blz. 14 — 19. VII. Muzyk-instrumenten, blz. 19—20. VIII. Kleine zamenspraken, blz. 20—23. IX. Gemengde woorden volgens het alphabet bladz. 24—35. Het is een handig boekske, practisch in elkaar gezet en zal stellig goede diensten hebben bewezen. Doch, of de vreemde gasten onze landgenooten steeds zullen hebben begrepen, wanneer deze met de vriendelijkste tegemoetko- ming spelden: Sdrahwstuis zudahr, wsze li wi wdoh- bromsdarohwii? (Goeden dag, mijnheer, hoe vaart gij ?) blijft nog de vraag; gebarenspel zal hier ook veel hebben aangevuld. Of de Leeuwarder uitgave de oorspronkelijk Neder- landsche is geweest, staat te betwijfelen. De datum van haar verschijnen kan niet met zekerheid worden vastge- steld, de Leeuwarder Courant maakt daarvan geene melding. Daar de eerste Kozakken zich hier op 17 November ver- toonden, zal de woordentolk waarschijnlijk in de laatste helft van deze maand het licht hebben gezien. Volgens een brief uit het familie-archief Van Eysinga zond C. N. van der Let, zaakgelastigde van Jhr. Ulbo van Burmania, op 23 December een exemplaar aan dezen edelman op Holdingastate te Anjum. Toen op 6 Januari 1814 de laatste Kozakken in de richting van Groningen verdwenen, had het woordenboekje hier zijn nut gedaan en behield ver- volgens enkel als curiosum zijne waarde. R. VISSCHER. DE LIJKPREDIKATIE OVER PASTOOR KORTE (1775).

Verleden jaar gaven de dames Pijlgroms te Workum mij de copie ten geschenke van een oud manuscript, dat afkomstig was van haar overgrootvader. Het behelsde de lijk- preek van pastoor Joannes Everardus Lippitz te Joure over zijn ouden studievriend en ambtgenoot Gerardus Wilhelmus Korte in 't Meer bij Heerenveen, aldaar gehouden 18 Ja- nuari 1775. Lippitz was in de jaren 1721—1742 kapelaan en later pastoor van Wageningen en omliggende dorpen in de Betuwe, vervolgens pastoor te Harderwijk (1742—51), waarna hij als zoodanig vertrok naar Joure. Hij stierf aldaar 3 Januari 1778 l). Uit een oogpunt van kanselwel- sprekendheid is zijn preek zeer gebrekkig. Toch is zij een hoogst welkome bijdrage voor onze kennis van het katholieke leven in de 18e eeuw vol vrome, naieve gemoedelijkheid. Ik laat ze hier onveranderd in haar ge- heel volgen. G. A. WUMKES. * * „Aandachtige en zeer bemind* e toehoorders! Ik zal mijn lesse hebben uit Openbaring XIV: 13 „Zalig zijn de dooden die in den Heer sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid; en hunne wer- ken volgen met hen." Nu sta ik hier in 't zwart en anders preek ik in 't wit. Nu zult gij wel denken: wat doe ik in 't zwart? 't Is, omdat ik een lijkpreek zal doen over den ouden heer. Daar heeft Fruitman2) *) Archief van de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, dl. IlI, bl. 275, volgens welwillende opgave van den WelEerw. Heer B. P. Velthuysen, Deken en Pastoor te Sneek. s) Waarschijnlijk de kapelaan van 't Meer. 469 mij toe verzocht. Doch omdat ik oud ben, zoo stelde ik het af. Maar het is gisteren acht dagen geleden, dat ik hier geweest ben om den ouden heer te bezoeken en zoo ging ik dien avond naar huis. In den nacht was het in de slaap of er een stem tot mij riep: Wat hebt gij beloofd ? Ik praktizeerde hierover na en het schoot mij te binnen, dat ik voor circa twintig jaren, toen de oude heer van Sneek kwam en des avonds naar huis ging in den gang over een emmer water viel, zoodat hij zijn scheen be- zeerde, ik zeg zijn scheenbeen. Toen meende hij, dat hij sterven zoude en ontbood mij en zeide: wanneer hij kwam te verschei- den, dat ik de lijkpreek over hem moest houden en zulks nam ik op mij. Dat was de stem, die des nachts tot mij riep. Daarom zal ik nu een lijkpreek doen voor den ouden heer en voor mij zelven ook. Want zalig zijn de dooden, die in den Heer rusten. Nu zal ik van den ouden heer, van zijn goedheid, zijn lank- moedigheid en verdraagzaamheid niets zeggen, daar niet van spreken, omdat gij hem allen van nabij wel kent, want hij heeft al 51 jaren alhier gestaan. Wij zijn bijna even oud, omtrent even groot, even breed, even dik, zoodat er weinig verschil bij ons was. Ik ben vier maanden en elf dagen ouder dan hij was. Daarom zal ik nu voor hem en voor mij zelven een lijkpreek houden. Nu, ik zal het uitleggen. Ik zal een parabel of gelijkenis nemen. Daar was een man, dewelke drie vrienden had. Dezelve werd geciteerd om voor het gerecht te verschijnen. Hij was zoo be- angst en benauwd, trillende en bevende. Hij ging in dezen toe- stand naar zijn eersten vriend en verzocht hem om mede naar het gerecht te gaan om een goed woord voor hem te spreken. Doch deze gaf hem een schoon hemd, benevens een kleed en sprak: nu moet gij gaan. Doch hierbij kon hij geen troost vinden. Hij werd ten tweede male geciteerd om te komen. Daarop ging hij naar zijn tweeden vriend en zeide: ik ben geciteerd, ga gij mede om een goed woord voor mij te spreken. Deze zeide: dewijl ik gasten zoude hebben, kunnen wij u wel een eindweegs brengen. Toen lieten zij hem verder gaan. Hij werd ten derde male geciteerd. Tegen de eerste en tweede citaesje kan men wat inbrengen, maar als de derde komt, dan moet men kompareeren. Hij ging nu naar zijn derden vriend en zeide tot hem: ik ben geciteerd om voor den rechter te komen; 470 gij moet met mij medegaan om een goed woord voor mij te spreken. Deze sprak: Ik zal alles voor u klaar maken. Dat is mijn parabel. Maar wie zijn nu deze drie vrienden? Onze eerste vriend is het geld en wereldsch goed. De een bezit honderd, de ander duizend en daar stellen zij hun zaligheid in. Maar als de derde citaesje komt, de dood, dan kan ons dat geld niets baten, want Salomon zegt: „naakt ben ik in de we- reld gekomen en naakt moet ik er weer uit", want niets krijgen wij mede dan een doodkleed en een houten kist. Dat is alles wat ons de eerste vriend medegeeft. En de tweede vriend, dat zijn onze bloedverwanten. En als de derde citaesje, de dood, komt — dan gaan zij met ons naar het graf en gaan weder naar huis na gegeten en gedronken te hebben. Dat hebben wij van onzen tweeden vriend. Maar onze derde vriend, dat zijn onze goede werken, die ons volgen. En deze zijn het, die ons voor God vrijspreken: gelijk den ouden heer wiens werken met hem gevolgd zijn. Hij heeft zijn eerste citaesje al gehad. Dat is nu zoo wat dertig jaren geleden in het jaar 1745. Toen had hij een geheel jaar de derdedaagsche koorts en was zoo zwak, dat wanneer hij de misse moest doen, hij telkens op een stoel moest uitrusten. Dat zullen de ouden nog weten, doch de jongen weten daar niets van. En mijn eerste citaesje is ook zoo een dertig jaar geleden. Ik was toen ziek en meende te sterven doch bad God, wanneer ik nog tot zijn dienst nuttig kon zijn, ik bereid was te leven, doch zoo niet, ik evenzeer bereid was te sterven. Hizkia werd de dood ook aangezegd, om zich voor het sterven bereid te maken. Hij bad om vijftien jaren en het werd hem gegund. En ook ik heb dertig jaren toegekregen. Zijn tweede citaesje was het vallen over den emmer, zooals ik even gezegd heb, dat nu twintig jaar geleden is, toen ik hem beloofde, wanneer hij kwam te sterven, ik de lijkpreek voor hem houden zou. En mijn tweede citaesje was ook een val. Toen viel ik, dat mij een ader in mijn been barstte en ik meende mij dood gebloed te hebben. Dat is onze tweede citaesje. Maar onze derde citaesje is onze ouderdom. Die roept ons. Want de negentigste psalm zegt: Des menschen leven is zeven- tig of tachtig jaren. Ook ik ben daar al. En de heilige vader 471 Ambrosius zegt mede: „Hetwelk men langer leeft, dat brengt men door met pijn en smart". Ook de oude heer heeft in het laatst veel pijn en smarten gehad. En zoo gaat het ook met mij. Maar om mijn reden te eindigen — want het zoude u mogelijk vervelen en ik moet nog tot mijn gemeente spreken — gij moet God bidden — ik zal het mede doen — dat Hij u een goeden herder moge wedergeven, die u in alle goed werk voorgaat. Want God straft somtijds een gemeente om hare zonden en geeft kwade herders. Daarom moet gij bidden. Ook moet gij veel voor den ouden heer bidden en veel om hem denken. Ook moet gij uw jongen leeraar onderdanig zijn en veel voor hem bidden, dat ook hij u in alle goed werk voorgaat. Ook moet gij uw opperhoofd onderdanig wezen, uw aardsche zoowel als uw geestelijke, want als wij sterven is dat nuttig voor onze zielen en voor diegene, die ons bevolen zijn. Want als gij biecht zoo worden wij borge. En wij zullen in den jongsten dag met onze gemeente opstaan, gelijk Petrus met zijn gemeente en Pau- lus met de geheele wereld. Dan zullen wij komen met degenen die wij gebaard hebben, en wenschen daarbij dat de oude heer en ik en gij allen in de eeuwige glorie mogen ingaan. Amen".

TER NAGEDACHTENIS AAN PASTOOR J. A. SCHOLTEN.

Een enkel woord van waardeering moge in dit tijdschrift worden gewijd aan de nagedachtenis van een man, wiens naarn aan slechts weinigen bekend was, doch die een groote liefde koesterde voor het Friesche volk en zijne geschiedenis en zich op het gebied der oudheidkunde werkelijke verdiensten heeft verworven. Eenvoudig als geheel zijn persoonlijkheid was de loop van zijn leven. Geboren te Oldemarkt 30 Mei 1827, was hij eenige jaren in de geestelijke bediening te Irnsum werkzaam en daarna 471 Ambrosius zegt mede: „Hetwelk men langer leeft, dat brengt men door met pijn en smart". Ook de oude heer heeft in het laatst veel pijn en smarten gehad. En zoo gaat het ook met mij. Maar om mijn reden te eindigen — want het zoude u mogelijk vervelen en ik moet nog tot mijn gemeente spreken — gij moet God bidden — ik zal het mede doen — dat Hij u een goeden herder moge wedergeven, die u in alle goed werk voorgaat. Want God straft somtijds een gemeente om hare zonden en geeft kwade herders. Daarom moet gij bidden. Ook moet gij veel voor den ouden heer bidden en veel om hem denken. Ook moet gij uw jongen leeraar onderdanig zijn en veel voor hem bidden, dat ook hij u in alle goed werk voorgaat. Ook moet gij uw opperhoofd onderdanig wezen, uw aardsche zoowel als uw geestelijke, want als wij sterven is dat nuttig voor onze zielen en voor diegene, die ons bevolen zijn. Want als gij biecht zoo worden wij borge. En wij zullen in den jongsten dag met onze gemeente opstaan, gelijk Petrus met zijn gemeente en Pau- lus met de geheele wereld. Dan zullen wij komen met degenen die wij gebaard hebben, en wenschen daarbij dat de oude heer en ik en gij allen in de eeuwige glorie mogen ingaan. Amen".

TER NAGEDACHTENIS AAN PASTOOR J. A. SCHOLTEN.

Een enkel woord van waardeering moge in dit tijdschrift worden gewijd aan de nagedachtenis van een man, wiens naarn aan slechts weinigen bekend was, doch die een groote liefde koesterde voor het Friesche volk en zijne geschiedenis en zich op het gebied der oudheidkunde werkelijke verdiensten heeft verworven. Eenvoudig als geheel zijn persoonlijkheid was de loop van zijn leven. Geboren te Oldemarkt 30 Mei 1827, was hij eenige jaren in de geestelijke bediening te Irnsum werkzaam en daarna 472 meer dan vijftig jaren lang, van 6 Oct. 1859 tot aan zijnen dood, 20 Oct. 1911, pastoor der R. Kath. gemeente te Nes op Ameland. Doch dit uiterlijk zoo eenvoudige leven is rijk geweest aan verdiensten op velerlei gebied. Het ligt niet op den weg van dit tijdschrift om een beeld te schetsen van zijn vruchtbaren geestelijken arbeid op het eiland, van de opoffering, om zijn geheele leven te wijden aan het heil eener arme en zoo afgelegen ge- meente, terwijl hem meerdere malen een betere parochie werd aangeboden, van de vereering, die hij bij de geheele bevolking, ook de andersdenkende, om zijn minzaamheid en weldadigheid genoot. Hier moge alleen gewezen wor- den op het fraaie kerkje, dat door zijn bemoeiingen op Ameland verrees. Gebouwd door Dr. Cuypers, verraadt het in al zijn eenvoud toch de hand van den meester. Het was een groote voldoening voor Pastoor Scholten, toen voor eenige jaren Z. K. H. Prins Hendrik bij een bezoek aan het eiland ook zijn kerkje kwam bezichtigen. Den tijd, dien zijn geestelijke bediening hem overliet, besteedde hij voor een groot deel aan de studie der vader- landsche kerkgeschiedenis en oudheidkunde; nog in de laatste jaren van zijn leven trachtte hij zooveel mogelijk op de hoogte te blijven van hetgeen op dit gebied ver- scheen. Hij kende als geen ander de in menig opzicht merkwaardige geschiedenis van het eiland. Het is zeker te betreuren, dat hij de vruchten van zijne langdurige studiën niet in een of ander geschrift aan het nageslacht heeft meegedeeld. Zijn al te groote bescheidenheid belette hem openlijk op te treden. Meer positieve verdiensten heeft hij zich verworven voor het Friesch Museum van oudheden. In 1879 werd hij benoemd tot correspondeerend lid van het Friesch Ge- nootschap en sedert dien tijd kan men bijna geen der jaarverslagen van het Genootschap doorbladeren, zonder zijn naam onder degenen aan te treffen, die door ge- schenken het Museum verrijkten; vooral munten, koralen en voorwerpen op Ameland gevonden stuurde hij naar 473 het Museum op. Omdat hij alles aan het Museum weg- schonk, bezat hij geen eigen collectie, tenzij van eenige antieke schilderstukken, echter niet van bijzonder groote waarde. In het jaar 1900 nam het Friesch Genootschap hem wegens zijn verdiensten op onder het getal harer buitengewone leden, een onderscheiding, die hij zeer op prijs stelde. H. M. de Koningin benoemde hem tot ridder in de orde van Oranje Nassau. Moge deze korte bladzijde er iets toe bijdragen, dat eenigzins de herinnering bewaard blijve van een man, die èn om zijn hoedanigheden als mensch èn door zijn pogen om met geringe middelen zich verdienstelijk te maken voor de Friesche oudheidkunde, niet geheel in vergetel- heid bij het Friesche volk behoorde te geraken!

Amersfoort 1913. Dr. J. DE JONG.

KORTE BERICHTEN EN BOEKBESPREKING.

Een laatste brief van Lourens Alma Tadema. In 1912 klopte het Bestuur van het volkssanatorium „Herema-State" te Joure bij tal van Nederlandsche en vooral bij Friesche kunst- schilders aan om inzendingen voor eene verloting ten bate van genoemde instelling. Ook Tadema ontving in dien zin een schrij- ven van den onvermoeiden voorzitter der verlotings-commissie, den heer J. H. H. Piccardt, burgemeester der gemeente Wonse- radeel. Het antwoord van den vermaarden schilder, dat hier onder volgt, is in menig opzicht merkwaardig. De heer Piccardt had de goedheid, dit schrijven, evenals de brieven der andere artiesten, op ons verzoek, aan het Friesch Museum, waar de kunstwerken van 22 Mei—1 Juni 1912 geëxposeerd werden, ten geschenke te geven. Nauwelijks een maand na het schrijven van dezen brief, den 25 Juni 1912, is Tadema te Wiesbaden overleden. 473 het Museum op. Omdat hij alles aan het Museum weg- schonk, bezat hij geen eigen collectie, tenzij van eenige antieke schilderstukken, echter niet van bijzonder groote waarde. In het jaar 1900 nam het Friesch Genootschap hem wegens zijn verdiensten op onder het getal harer buitengewone leden, een onderscheiding, die hij zeer op prijs stelde. H. M. de Koningin benoemde hem tot ridder in de orde van Oranje Nassau. Moge deze korte bladzijde er iets toe bijdragen, dat eenigzins de herinnering bewaard blijve van een man, die èn om zijn hoedanigheden als mensch èn door zijn pogen om met geringe middelen zich verdienstelijk te maken voor de Friesche oudheidkunde, niet geheel in vergetel- heid bij het Friesche volk behoorde te geraken!

Amersfoort 1913. Dr. J. DE JONG.

KORTE BERICHTEN EN BOEKBESPREKING.

Een laatste brief van Lourens Alma Tadema. In 1912 klopte het Bestuur van het volkssanatorium „Herema-State" te Joure bij tal van Nederlandsche en vooral bij Friesche kunst- schilders aan om inzendingen voor eene verloting ten bate van genoemde instelling. Ook Tadema ontving in dien zin een schrij- ven van den onvermoeiden voorzitter der verlotings-commissie, den heer J. H. H. Piccardt, burgemeester der gemeente Wonse- radeel. Het antwoord van den vermaarden schilder, dat hier onder volgt, is in menig opzicht merkwaardig. De heer Piccardt had de goedheid, dit schrijven, evenals de brieven der andere artiesten, op ons verzoek, aan het Friesch Museum, waar de kunstwerken van 22 Mei—1 Juni 1912 geëxposeerd werden, ten geschenke te geven. Nauwelijks een maand na het schrijven van dezen brief, den 25 Juni 1912, is Tadema te Wiesbaden overleden. 474 Het was den laatsten brief, dien hij als Fries aan zijn geboorteland heeft gericht. BOELES. * * 17 Mei 1912. 34, Grove end Road, St. John's Wood, N. W. Waarde Heer Burgemeester, Uw vriendelijk schrijven van 21 Maart is nog steeds onbeant- woord gebleven en moet ik wel verzoeken mijn tot zoolang zwij- gen te vergeven. Hoofdzaak was dan ook geen schrijven van mij, maar wel om U eene mijner schilderijen te zenden voor de verloting ten voordeele van het Friesch Volkssanatorium „Herema- State" Joure. Sints laatste Augustus heb ik niet kunnen werken want ik was door ziekte verhindert, nu gaat het weder een weinig beter en moet ik naar eene badplaats in Duitschland om wat op te knap- pen, maar will niet van hier gaan voor ik uw schrijven beant- woord heb. Een paar malen ben ik zoo zwak geweest eene mijner schilde- rijen voor dusdanig doel aan te bieden en die werken zijn altijd hier op de markt verschenen en onder de waarde te koop aan- geboden, zoo heb ik dan sints lang besloten mij daar niet weder aan bloot te stellen. Daarenboven heb ik niets en zou ik iets expres voor U moeten schilderen en dat is in de staat mijner gezondheid buiten kwestie. Intusschen zoude ik gaarne ook mijn naam bij gelegenheid van uwe verloting vertegenwoordigd zien en zend ik U dus 9 exemplaren van een geïllustreerde uitgave van mijn werk sints 1886 met eene geteekende dedicatie die misschien nog eenige aantrekkelijkheid voor uw publiek kunnen hebben en voeg daarbij mijne beste wenschen voor compleet succes. Uwe inlichtingen aangaande mijn verblijf in Bolsward zijn niet geheel en al conform met wat ik mij herinner. Meermalen heb ik in Bolsward bij mijn oom Zacharias Tadema in het blauwhuis aan de blauwpoort gelogeerd, ook eens met moeder en zuster, ik was dan nog zeer jong, bij oom Wopke brouwer, de kruideniers- en tabakswinkel. Alhoewel welkom bij oom Jan en tante Dieuke kan ik mij niet herinneren bij hen ge- logeerd te hebben. 475 Die copy van eene oude schilderij Abt van Lieukema') heb ik nog voor mijnheer Ottema d. 1. docent van het Leeuwarder gym- nasium geschilderd. Hij heeft het toen aan het Friesch Genoot- schap aangeboden. Ik was toen bij hem op school 1849 (?). Als fries mag ik mij hoop ik wel veroorloven U dank en hartelijk dank te zeggen voor al de moeite die U zich in dezen getroost heeft en U mijne beste wenschen voor een gezegend gevolg aan te bieden. Verblijve met de meeste hoogachting Uw Dw., L. ALMA TADEMA. Uw pakje verzend ik aan het Friesch Genootschap. L. A. T.

') Deze kopie, hoog 0.39 en breed 0.S5 M., hangt tbans nos in het Friesch Museum evenals het zeer gehavende origineel, afkomstig van Liauckama-State te Sexbierum en stelt voor het wonder van Eelcke Liauckama, abt van het Friesche klooster Lidlum, bij Tzum- marum. Omstreeks 1337 werd deze abt op een uithof van het kloos- ter door de monniken vermoord, toen hij ze wegens hun onvoegzaam gedrag wilde straffen. Volgens de legende maakten zij hem eerst be- scbonken en dwongen hem vervolgens om zijn kleed, waarin hij ds gevolgen van een onpasselijkheid had verborgen, te openen, doch men zag slechts rozen en bloemen. De schilderij stelt den abt voor met een geopenden doek, met bloemen gevuld. Zoo kwam de liefde voor de middeleeuwen, die aan de klassieke periode van Tadema vooraf ging, bij hem reeds vóór den Antwerp- schen tijd, te Leeuwarden tot uiting. Volgens eene notitie op de keerzijde van het schilderstuk, zou dit in 1855 en niet in 1849 ver- vaardigd zijn. Trouwens Tadema twijfelde zelf aan dien datum, zooals zijn vraagteeken aanduidt. Waar hij den 8 Januari 1836 te Dronrijp werd geboren en in 1849 dus nog maar 13 jaren oud was, moet men in verband met de geenzins kinderlijke uitvoering der kopie wel aan- nemen dat 1855 de juiste datum is.

Een nieuwe Friesche Grammatica. Met vreugde maken wij melding van het feit, dat aan de Clarendon Press te Oxford verschenen is Phonology and Grammar of Modern West Frisian by P. Sipma. Deze grammatica van onzen uitnemenden Frieschen 476 taaikenner ziet het licht als nummer I van een reeks Pub/ica- tions der Philological Society, waarvan Dr. W. A. Craigie, ten onzent geen vreemde, voorzitter is. Dit boek verschilt belangrijk van andere nieuwe Friesche spraakkunsten. Het is een beschrij- ving van het hedendaagsche Westfriesch. Na een uitvoerige klankleer (wel het belangrijkste deel) volgt een woordenleer en een syntaxis (zinsleer). De schrijver heeft hierbij zijn eigen dialect tot grondslag genomen, eenigszins ge- normaliseerd wat enkele klanken betreft, zooals dit gewoonlijk gedaan wordt, als zeker „standaard"-dialect wordt gekozen. De belangrijkste uitspraakverschillen zijn ook opgenomen, even- wel zonder geographische scheiding, waarover het onderzoek nog niet volledig is geweest, en met uitsluiting van het Zuidwest- hoeksch en de eilandsdialecten. In de §§ die de buiging, vervoeging, woordvorming en de syntaxis behandelen is uitsluitend rekening gehouden met de werkelijke spreektaal. Wat sedert lang dood is, of zelfs nooit bestaan heeft, doch naar 't voorbeeld der Nederlandsche gram- matica is ingevoerd, is in dit boek niet te vinden. De schrijver heeft de oudgermaansche equivalenten der Friesche klanken niet opgenomen en evenmin meegedeeld hoe het oudgerm. klankstelsel zich in het Friesch heeft ontwikkeld. Dit zou hem trouwens buitengewoon zwaar zijn gevallen niet alleen, maar het zou ook te gewaagd zijn geweest, daar wij over het oudwestfriesch nog niet voldoende zijn ingelicht. Na de bovengenoemde hoofdstuk- ken volgen nog een aantal teksten (proza en poëzie) in gewone spelling en in phonetisch schrift daarnaast. Hij heeft het systeem der Association Phonétique Internationale gekozen als het beste en meest gebruikte. Ten slotte volgt nog een Friesch-Engelsche woordenlijst, waarin + 2500 woorden zijn opgenomen, alle met de uitspraak in phonetische karakters er achter. Het is onze hartelijke wensch, dat deze grammatica eerlang ook in Nederlandsche overzetting het licht mag zien, opdat ook in breederen kring dan dien der taaigeleerden daaruit winst mag vloeien voor de Friesche taaibeweging. G. A. WUMKES. 475 Die copy van eene oude schilderij Abt van Lieukema') heb ik nog voor mijnheer Ottema d. 1. docent van het Leeuwarder gym- nasium geschilderd. Hij heeft het toen aan het Friesch Genoot- schap aangeboden. Ik was toen bij hem op school 1849 (?). Als fries mag ik mij hoop ik wel veroorloven U dank en hartelijk dank te zeggen voor al de moeite die U zich in dezen getroost heeft en U mijne beste wenschen voor een gezegend gevolg aan te bieden. Verblijve met de meeste hoogachting Uw Dw., L. ALMA TADEMA. Uw pakje verzend ik aan het Friesch Genootschap. L. A. T.

') Deze kopie, hoog 0.39 en breed 0.S5 M., hangt tbans nos in het Friesch Museum evenals het zeer gehavende origineel, afkomstig van Liauckama-State te Sexbierum en stelt voor het wonder van Eelcke Liauckama, abt van het Friesche klooster Lidlum, bij Tzum- marum. Omstreeks 1337 werd deze abt op een uithof van het kloos- ter door de monniken vermoord, toen hij ze wegens hun onvoegzaam gedrag wilde straffen. Volgens de legende maakten zij hem eerst be- scbonken en dwongen hem vervolgens om zijn kleed, waarin hij ds gevolgen van een onpasselijkheid had verborgen, te openen, doch men zag slechts rozen en bloemen. De schilderij stelt den abt voor met een geopenden doek, met bloemen gevuld. Zoo kwam de liefde voor de middeleeuwen, die aan de klassieke periode van Tadema vooraf ging, bij hem reeds vóór den Antwerp- schen tijd, te Leeuwarden tot uiting. Volgens eene notitie op de keerzijde van het schilderstuk, zou dit in 1855 en niet in 1849 ver- vaardigd zijn. Trouwens Tadema twijfelde zelf aan dien datum, zooals zijn vraagteeken aanduidt. Waar hij den 8 Januari 1836 te Dronrijp werd geboren en in 1849 dus nog maar 13 jaren oud was, moet men in verband met de geenzins kinderlijke uitvoering der kopie wel aan- nemen dat 1855 de juiste datum is.

Een nieuwe Friesche Grammatica. Met vreugde maken wij melding van het feit, dat aan de Clarendon Press te Oxford verschenen is Phonology and Grammar of Modern West Frisian by P. Sipma. Deze grammatica van onzen uitnemenden Frieschen 476 taaikenner ziet het licht als nummer I van een reeks Pub/ica- tions der Philological Society, waarvan Dr. W. A. Craigie, ten onzent geen vreemde, voorzitter is. Dit boek verschilt belangrijk van andere nieuwe Friesche spraakkunsten. Het is een beschrij- ving van het hedendaagsche Westfriesch. Na een uitvoerige klankleer (wel het belangrijkste deel) volgt een woordenleer en een syntaxis (zinsleer). De schrijver heeft hierbij zijn eigen dialect tot grondslag genomen, eenigszins ge- normaliseerd wat enkele klanken betreft, zooals dit gewoonlijk gedaan wordt, als zeker „standaard"-dialect wordt gekozen. De belangrijkste uitspraakverschillen zijn ook opgenomen, even- wel zonder geographische scheiding, waarover het onderzoek nog niet volledig is geweest, en met uitsluiting van het Zuidwest- hoeksch en de eilandsdialecten. In de §§ die de buiging, vervoeging, woordvorming en de syntaxis behandelen is uitsluitend rekening gehouden met de werkelijke spreektaal. Wat sedert lang dood is, of zelfs nooit bestaan heeft, doch naar 't voorbeeld der Nederlandsche gram- matica is ingevoerd, is in dit boek niet te vinden. De schrijver heeft de oudgermaansche equivalenten der Friesche klanken niet opgenomen en evenmin meegedeeld hoe het oudgerm. klankstelsel zich in het Friesch heeft ontwikkeld. Dit zou hem trouwens buitengewoon zwaar zijn gevallen niet alleen, maar het zou ook te gewaagd zijn geweest, daar wij over het oudwestfriesch nog niet voldoende zijn ingelicht. Na de bovengenoemde hoofdstuk- ken volgen nog een aantal teksten (proza en poëzie) in gewone spelling en in phonetisch schrift daarnaast. Hij heeft het systeem der Association Phonétique Internationale gekozen als het beste en meest gebruikte. Ten slotte volgt nog een Friesch-Engelsche woordenlijst, waarin + 2500 woorden zijn opgenomen, alle met de uitspraak in phonetische karakters er achter. Het is onze hartelijke wensch, dat deze grammatica eerlang ook in Nederlandsche overzetting het licht mag zien, opdat ook in breederen kring dan dien der taaigeleerden daaruit winst mag vloeien voor de Friesche taaibeweging. G. A. WUMKES. 477 De Terp te Ferwerd en het kasteel Herjuwsma-state. In verband met het bezoek dat de leden van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond den 6 Juli zullen brengen aan de zeer groote terp te Ferwerd, ten Noorden van Leeuwarden, heeft de conservator van het Friesch Museum in een lokaal van dat ge- bouw een overzicht gegeven van de bij de afgraving der terp bereikte oudheidkundige uitkomsten. Gelijk bekend laat het Friesch Genootschap sedert 1908 toezicht houden op de afgraving. Een vergroot extract uit het kadastrale plan geeft de juiste ligging der terp aan, terwijl op een afzonderlijken plattegrond met num- mers is aangeduid waar de verschillende voorwerpen, thans reeds een duizendtal, zijn opgegraven. In de opgravingskamer is nu van die vondsten eene stelselmatig gerangschikte keurver- zameling tentoongesteld. Het oude vaatwerk met geometrisch ornament, dat vooral bekend is uit terpen ten zuiden van Fra- neker en Harlingen, is te Ferwerd nog niet voor den dag geko- men, waarschijnlijk is het dus ouder dan het in talrijke scherven hier gevonden Romeinsche terra sigillata uit de tweede en derde eeuw onzer jaartelling. Een dier scherven draagt het merk van den o. a. te Rheinzabern werkzaam geweest zijnden pottebakker Comitialis, een merk dat ook voorkomt op een dezer dagen in de naburige terp te Blija gevonden fragment. Het hier te lande zeldzame verbasterde sigillata, uit den tijd van keizer Constantijn, is door drie stukken vertegenwoordigd. Zeer belangrijk zijn de Saksische vondsten, uit omstreeks de 5e en 6e eeuw. Hoewel nog minder talrijk dan te Hoogebeintum en Beetgum toont de reeks van fraaie urntjes en fragmenten van het typisch versierde oude Saksische vaatwerk duidelijk aan dat Saksische kolonisten zich hier vestigden, in dezelfde tijden waarin hun stamgenooten naar Engeland trokken. Deze vondsten hebben dan ook in het vorige jaar ten zeerste de aandacht getrokken van Engelsche archaeologen, waarvan een drietal, o. a. een ver- tegenwoordiger van het Britsch Museum, Leeuwarden hebben bezocht. Het Frankische vaatwerk uit den Merovingischen tijd is evenals in de andere terpen schaars vertegenwoordigd, het vroeg-Karo- lingische iets rijker, het latere, uit omstreeks de 9e eeuw, toen Friesland geheel onder Frankisch bestuur gekomen was, betrek- kelijk overvloedig en door zeer fraaie kruiken, die aan den Rijn vervaardigd werden. 478 Verder zijn er nog talrijke, goed versierde beenen kammen, lappen geweven stof, een glazen beker, een zwaard, hengsels van emmers en houten duigen, hakken van hertshoorn waar- mede het land werd bewerkt, houten spaden met ijzer beslagen, schaatsen, resten van dieren, waaronder veel koppen van scha- pen en honden enz. enz. Behalve deze zeer vroege vondsten leverde de westelijke voet van de terp een aantal niet minder interessante vondsten uit omstreeks het einde der zestiende eeuw. Op dit gedeelte stond toch het in 1816 afgebroken kasteel Herjuwsma-state, een der meest bekende Friesche stinzen. Hier woonde o. a. Gemme Herjuwsma, wiens onthoofding in 1512 te Leeuwarden, op last van het Saksisch bestuur, zooveel beroering teweeg bracht. Niet minder bekend is de latere bewoner Gemme van Burmania, bijgenaamd „de Stand-Fries", die in 1555 weigerde den eed aan Philips II in knielende houding af te leggen, het- geen gemotiveerd werd met de bekende woorden: „de Friesen knielje allinne for God." Bij het afgraven van de terp zijn er nu onderscheidene dingen voor den dag gekomen die van de slotbewoners afkomstig zijn. De plek waar de stins stond is n.1. door de grootendeels nog aanwezige fundamenten precies bekend. "Typisch is een bakvorm voor koekjes in den vorm van een triton. De voeten van een viertal Venetiaansche fluitglazen en stukken van een zeer fraaie baardmanskruik, gedateerd 1579, geven ongeveer den tijd van deze vondsten aan, waarbij fragmenten van allerlei keukenvaat- werk: vormen die tot dusverre geheel onbekend waren, sommige van groenverglaasde pijpaarde, mogelijk geïmporteerd; andere van bruin verglaasd inheemsch werk. Een gedeelte van de fundamenten zullen waarschijnlijk nog voor de leden van den Bond worden blootgelegd. N. R. Ct, 26 Juni 1912. FRIESCHE BIBLIOGRAPHIE. 1911 — 1912.*)

I. Algemeene Werken, Geschiedenis, Oudheidkunde enz. Aanwinsten der Provinciale Bibliotheek van Friesland, gedurende het jaar 1910. Leeuw. 1911. 8vo. 47 blz. — Idem, gedurende 1911. Leeuw. 1912. 8vo. 57 blz. Adresboek, Nieuw Jaarlijksch, van de gemeente Leeu- warden, benevens het aangrenzend deel van Leeuwardera- deel (Schrans, Verlengde Schrans, Huizum), met plattegrond der stad. Leeuwarden, 1911—1912. Jrg. 6 en 7. 8vo. Adresboekje van de leden der Doopsgezinde Gemeente te Leeuwarden. Leeuw. 1911. kl.-8vo. Almanak, Provinciale, van Friesland voor het jaar 1911. Gedeeltelijk bewerkt door N. L. Reuvecamp en A. Struik- sma. Leeuw. A Bruis. 8vo. — Idem, voor het jaar 1912. Leeuw. A. Bruis. 8vo. Bakker, D. L., Zur Abstammung des schwarzweiszen Rindes. (Sonderabdruk aus den Mittheilungen des Deut- schen Landwirtschafts-Gesellschaft.) 1912. Met reproductiën van schedels en afbeeldingen uit het Friesch Museum. Bakkers, F., De Poptaschat in het Museum te Leeuwar- den, en wie was de meester? Eene historische studie. (De Navorscher, 61e jrg. 1911. 16 blz.). Berns, J. L., Handschriften en stukken, afkomstig van S. A. Gabbema, landshistorieschrijver van Friesland (1659— 1688), door de Voogden van het Old-Burger-Weeshuis te Leeuwarden aan het Rijks-archief-depôt in Friesland in 1911 ten geschenke gegeven, 's Grav. 1911. (Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven, deel XXXIV).

*) Vervolg van De Vrije Fries, XXI. blz. 348—359, 480 Berns, J. L., Het Rijks-archief in Friesland. (Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven XXXIII, 1910 blz. 294— 327 en XXXIV, 1911 blz. 381—438. Blom, Ph. van, — H. Binnerts, Levensbericht aan Mr. Phillippus van Blom. 1824—1910. (Levensberichten van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde, 1911). , P. de Clercq, Ter nagedachtenis aan Mr. Ph. van Blom. Met portret. (Vrije Fries, XXI. blz. 292—296). Boeles, P. C. J. A., Friesische Keramik und Terra si- gillata aus den Niederländischen Terpen. Trier, 1911. (Röm. Germanisches Korrespondenzblatt, 1911. S. 60 und f.) , Een torenklok van Jurjen Balthasar, vroeger te Berlikum, thans te Mannheim. Leeuw. 1911. Met plaat. 8vo. (Vrije Fries, XXI. blz. 337—341). , Beschrijving der Leeuwarder monumenten, de terp te Ferwerd, Heringa-State en het Popta-Gasthuis te Marssum en de Franeker monumenten. Leiden, 1912. Met afb. (Bulletin van den Nederl. Oudheidk. Bond, 1912, afl. 3 en 4.) Broekema, L., Overblijfselen van varkens uit onze Frie- sche terpen. (Cultura, Febr. 1912). Bruggenkate, J. ten, De Leeuwarder gezondheids-ko- lonie, 1886—1911. Leeuw. 1911. 8vo. Burger Jr., C. P., Briefwechsel des Ubbo Emmius. Herausgeg. von H. Brugmans und T. Wachter. („Het Boek", 1912. 8vo.) Busé, J. H., De beide Friesche kloosters der Karmelieten, 's Grav. 1911. 8vo. (Nederl. Archief voor Kerkgeschiedenis, dl. VIII. afl. 2). Catalogus der tentoonstelling van schilderijen, teeke- ningen, aardewerk en andere kunstvoorwerpen, welke zullen worden verloot ten bate van het Volkssanatorium „Herema-State" te Joure in het Friesch Museum te Leeu- warden, 22 Mei—1 Juni 1912. Leeuw. 1912. Met afb. 8vo. 20 blz. Dijkstra, P., Geïllustreerde badgids met beschrijving van het eiland Ameland. Dockum (1911). 8vo. 481 Emmius, Ubbo, Briefwechsel. Herausgeg. von H. Brug- mans und F. Wachter. Band I. 1556—1607. Aurich, 1911.8vo. Eysinga. Van, ~ Boer, T. J. de, Jhr. Mr. Willem Carel Gerard van Eysinga (16 Aug. 1866—16 Dec. 1910). Leeuw. 1911. Met portret. (Vrije Fries, XXI. blz. 333-335). Faber, H., Oud en nieuw uit Oost-Friesland. Met afb. (Bouwkundig Weekblad, jrg. 32. 1912, blz. 184—186, en 196—198). Feitsma, S. K-, Eelke Jelles Eelkema, in leven bloem- schilder te Leeuwarden, oud kweekeling van het Doof- stommeninstituut te Groningen (Navorscher, 61e jrg. 1912, blz. 92—94). Gedenkboek van de assurantie-maatschappij „Achlum", ter gelegenheid van haar honderdjarig bestaan. 4 Juli 1811 — 1911. Znd. plaats, (1911). Met 3 platen en 1 kaart. gr-4to. Heide, A. van der, De schorsing van Ds. Boers, predi- kant te Roordahuizum, door het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland, nader toegelicht. Uitgeg. door de Vereeni- ging van socialistische predikanten. (Leeuw.) 1911. 8vo. Herwig, G., Garnalenvisscherij in de Wadden. 1911. Met afb. 4to. (Eigen Haard, 1911, blz. 621—624). Hofkamp, W. C. A., De toren „de Oldehove" te Leeu- warden en zijne geschiedenis, geschreven naar aanleiding van de in 1910—1911 daaraan verrichte herstellingen. Leeuw. 1911. Met afb. 4to. Hijîkema, S H., Herdenkingsrede, uitgesproken op de ledenvergadering van den Frieschen Ijsbond, op 16 Oct. 1911. Jaarboekje, Friesch, of almanak voor 1911, jrg. 85. Leeuw. R. J. Schierbeek, 12mo. — Idem, voor 1912, jrg. 86. Leeuw. R. J. Schierbeek. 12mo. Kaart van de jurisdictiën der drie kantons Franeker, Bolsward en Dronryp en van de steden Harlingen en Workum in 1811. Schaal: 1:60.000. — Steendruk van P. Krediet. Leeuw., 1911. 1 blad, piano. Kasteel, G. H. van, Voor vijf-en-twintig jaren. Bladzij- 482 den uit de geschiedenis der doleantie in Friesland. Sneek, (1911). 8vo. Kooperberg, L. M. G., Dwalende vreemdelingen. I. Een paar vragen naar aanleiding van George Schenck van Tautenburg. II. Johan Rataller en zijne familie. (De Na- vorscher, jrg. 61, 1912. blz. 301—316). Leeszaal en Bibliotheek. Openbare, Jaarverslag der Ver- eeniging: De Openbare Leeszaal en Bibliotheek te Leeu- warden. 1 Mei 1910—31 Januari 1911. — Idem, 1 Februari 1911—31 December 1912. Loosjes, J., De gereformeerde kerk van Ameland. 1611— 1618. Leiden, 1812. 8vo. Munro, R., Palaeolithic man and Terramara Settlements in Europe. Edinburgh, 1912. Bldz. 433—445 handelen over de Friesche terpen. Nieuwenhuis—Nijegaard, J. D. Domela, Het Friesche bestanddeel in den Nederlandschen stam, vnl. in West- en Fransch-Vlaanderen. Amst. 1912. 8vo. (De Tijdspiegel, 1912, blz. 375—382). Noordhoff, F. S., Iets over de groene-kruisbeweging in de provincie Friesland. (Het Groene en Witte Kruis, VIII. 1912. blz. 82—91). Oanfraech om bydragen ta stipe fen it Underwysfuns for de Fryske tael. Znd. plaats. 1911. 3 blz. 4to. Plattegrond van Leeuwarden, naar kadastrale gegevens bewerkt door A. N. Hamelberg. Schaal: 1 : 5000. Met ver- klaring. Leeuw. 1911. In 1 band. 8vo. Prinsessehof, Het Oud, te Leeuwarden. Met afb. (Buiten, 1 en 8 April 1911, blz. 148—150 en 160—162). Programma voor de Friesche landbouw-tentoonstelling te Leeuwardenv op 26 Aug.—1 Sept. 1912. (Leeuw. 1912). 8vo. 71 blz. Rengers, A. Looxma van Weideren, De plaatselijke be- lastingen der gemeente Menaldumadeel in de 19e eeuw. (De Economist, 1911). Riemersma, J. H., Als 't in Friesland wintert! Herinne- 483 ringen uit de dagen van weleer. Amst. 1911. 8vo. (Vragen van den Dag, jrg. 26, afl. 2). Rundvee-Stamboek. Het Friesch, Stamboek. Leeuw. 1911 en 1912. afl. 37 en 38. Met platen. 8vo. — Hulpstam- boek. Leeuw. 1911 en 1912, afl. 27 en 28. Met platen. 8vo. — Verzamelboek van het stamboekvee en de afstamme- lingen, 1910 en 1911. Leeuw. 1911 en 1912. 8vo. Schuiling, R., De Nederlandsche vluchtheuvels, geogra- phisch beschouwd. Met terpkaarten. (Tijdschrift v. h. Ne- derl. Aardrijkskundig Genootschap, 1912. afl 5). Thysse, J. P., De Wadden, planten en dieren. 1911. Met afb. (Levende Natuur, XV, blz. 405—411). Veen, J. S. van, Twee visitatieverbalen der comman- derie van de orde van St. Jan te Sneek. (Vrije Fries, XXI, blz. 211-223). Veen, J. van der, Workum. Met afb. (Eigen Haard, 1911, blz. 677-680). Verslag, Het 82ste, van den toestand en de. handelingen van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, over het jaar 1910—1911. 8vo. , Het 83ste, over het jaar 1911—1912. 8vo. Verslag van den toestand der Provincie Friesland over 1910. aan de Staten van dat gewest gedaan door de Ge- deputeerde Staten in de zomerzitting van 1911. Leeuw. 1911. 8vo. , Over 1911, in de zomerzitting van 1912. Leeuw. 1912. 8vo. Verslag der handelingen van de Provinciale Staten van Friesland. Winterzitting van 1910. , Zomerzitting 1911. Winterzitting 1911. •—, Buitengewone zitting van Juni 1912. Zomerzit- ting van 1912. 8vo. Verslag van den toestand der Gemeente Het Bildt, over 1910 en 1911. 8vo. Idem, der Gemeente Harlingen, over 1910 en 1911. 8vo. Idem, der Gemeente Leeuwarden, over 1910 en 1911. 8vo. Idem, der Gem. Menaldumadeel, over 1910 en 1911. 8vo. 484 Verslag van den toestand der Gemeente Sneek over 1910 en 1911. 8vo. Visscher, R., Iets over Leeuwardens verleden. Leiden, 1912. Met afb. (Bulletin van den Nederl. Oudheidk. Bond. 1912. afl. 3). , De houding van het Friesche Bewind tegenover de omwenteling in Holland. Haarl. 1912. gr. 8vo. (Gedenk- boek voor 1813, uitgeg. door G. J. W. Koolemans Beijnen.) , Leeuwarden in 1813. Haarlem, 1912. Met portret- ten, gr. 8vo. (Uit idem). Walter, G., Der Wortschatz des Altfriesisches Eine wortgeographische Untersuchung. Leipz. 1911. 8vo. Warioga, N. J., Heringa-State en het Popta-Gasthuis te Marssum bij Leeuwarden. Met platen. (Buiten, 6e jrg. nos. 42—44). Weisssîian, A. W., Het gasthuis van dr. Popta en He- ringastate te Marssum. Uitgegeven door voogden der stich- ting ter gelegenheid van haar tweede eeuwfeest. Znd. plaats, 1912. Met portret, platen en kaarten, gr. 8vo. Wigersma Hzn., S., Verhaal van het ontstaan van den gedenkpenning op de vrijverklaring van Amerika in 1782. Met platen. (Vrije Fries, XXf, blz. 299—332). , Penningkunde in* het begin der 18e eeuw. IlI. Amst, 1912. 24 blz. (Tijdschrift voor Munt- en Penning- kunde. 20ste jrg.). , ffl. G. A. de Man, In memoriam S. Wigersma Hzn.. Amst. 1912. Met portret. (Tijdschrift voor Munt- en Penningkunde. 20ste jrg.). Wumkes, G. A., Een dagboek uit den Patriottentijd. (Vrije Fries, XXI, blz. 171—210). , It Fryske réveil yn portretten. Snits, 1911. Met portretten. 8vo. , Dokkum, Franeker, Sneek, Bolsward, Makkum, Workum, De Lemmer, Stavoren, Heerenveen en omstre- ken, St. Anna Parochie, De Groninger grens, Woudsend en Harlingen in 1813. Haarl. 1912. Met portretten. gr.-8vo. 485 (Gedenkboek voor 1813, uitgeg. door G. J. W. Koolemans Beijnen.

II. Taal en Letteren.

Akkerman, O. S., It nije foardrachtenboek. Nije foar- drachten en fersen. Earnst en koartswyl. Aldeboarn, (1912). 8vo. Bartstra, Sv Pater Gerolt van St. Jansgae. Historische roman. Amst. 1912. 2 dln. gr.-8vo. Canne, R. W., It njuggende gebod.' Oarspronkelijk toa- nielstik yn fjouwer bidriuwen. Ljouwert (1912). 8vo. Cîercq, P. de, It belang fen in Fryske bibeloersetting. Znd. plaats, 1911. 4to. 2 blz. Dijkstra, W., Friesche spreekwoorden en gezegden, niet voorkomende in „Uit Friesland's Volksleven". (Vrije Fries, XXI, blz. 224—291). , Net nij ek net wei. Rym en onrym ut earder en letter tiid. Dl. I en II. Ljouwert, (1912). 8vo. E. fen Marrum, As er great is. Trije foardrachten. Ljouw. (1911). 8vo. Emka, J., Tik-tak. Kluchtspil yn ien bidriuw. Aldeboarn, (1912). kl. 8vo. Emy, De frije fammen. Foardracht for jonge fammen. Ljouwert, (1912). 8vo. "- , In minske sunderjild. Foardracht for ien mans- persoan. Ljouwert, (1912) 8vo. Feïisma, S. K., Frisian and English. (De Navorscher, jrg. 60, 1911, blz. 185—188). Forjit my net. Útjefte fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse. 1911 en 1912. 8vo. — Mei: Bijblêd: Selskips-meidielingen. 1911 en 1912. 8vo. Halbertsma, T. E., Ut it âlde laech. Samle skriften, mei in foarwird fen Pieter Jelles. Den Haech, (1912). Met portret. 2 dln. 8vo. —, Teltsjes om 'e hird. Rym en unrym. (1912). 8vo. 486 Hylkema, B. S., Yn'e sniderswinkel fen Hinne Skroar. Ljouwert, (1912). kl. 8vo. K(aastra)—B(akker), J., Bihalden. Toanielstik yn fjou- wer utkomsten. Znd. plaats en jaar. 8vo. , Driuwende wrakken. Toanielstik yn fjouwer út- komsten. Znd. plaats en jaar. 8vo. , Utkomst. Toanielstik yn fjouwer bidriuwen. Al- deboarn, znd. jaar 8vo. Karbrief fen de krite „Snits" fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse. Snits, (1911) 8vo. König, E., Johannes Cadovius Müllers Memoriale lin- guae Frisicae. Nach der Jeverischen Originalhandschritt herausgegeben. Norden und Lpz., 1911. Met afb. 8vo. Kooistra, J. S., De fleanmasine. Fryske foardracht for ien man. Ljouwert, (1912). 8vo. Krips, L. T., Fen Ljouwert nei Jellum—Boxum. Foar- dracht mei sang. Ljouwert, (1912). 8vo. Krystsangen. Ald-Kristelike tsjerkesangen, oerbrocht út it Latyn fen Pieter Jelles en for de Fryske sjongselskip- pen set fen T. E. Halbertsma. Dokkum, (1909). 4to. Linden, L. F. over de, Aanvulling van de brochure: „Beweerd, maar niet bewezen", betreffende het hs. van Thet Oera-Linda Bok. Helder, 1912. 8vo. Lyst fen de utjeften yn en oer it Frysk forskynd yn 1901/1910. Gearstald fen wegen it Selskip for Fryske tael- en Skriftenkennisse, út de Friesche Bibliographie fen it Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taal- kunde. Grou, (1912). 8vo. 29 blz. Meulen, T. G. van der, Aid en nij. Forsprate neilittene skriften yn rym en onrym. By inoarsamle troch syn soan W. A. mei help fen W. Dykstra en oaren. Birgum, 1911. 8vo. , Goethe's Faust. Inkele brokstikken ut it foarste diel. Birgum, (1912). 8vo. Molenaar, S., In spantsje. Foardracht foar twa per- soanen. Ljouwert, (1912). 8vo. 487 Muller, J. W., Over historische en literaire namaak. (Tijdspiegel, Nov. 1912, blz. 221—260). Mede over: Thet Oera Linda Bok. Otter, H. A., Foarjiersspnîtsjes. Hearenfeen, (1911). 8vo. , Fryslân foaroan. Fryske sangfoardracht fcT ien persoan. Hearenfeen, (1912). 8vo. Sangboekje, Frysk, Utjown fen it Christlik Selskip for Fryske tael- en Skriftenkennisse. By inoar sammle troch O. S. Akkerman, A. Wijbenga en G. A. Wumkes. Alde- boarn, 1911, kl. 8vo. Schmidt—Petersen, L, Wörterbuch und Sprachlehre der nordfriesischen Sprache nach der Mundart von Föhr und Amrum. Husum, 1913. 8vo. Schuitmaker, IJ. C, De skûne. Revue yn trije utkom- sten. Ljouwert, z. j. 8vo. , Tram-halte Eden. Blyspil yn ien utkomste. Ljouw. 1912, kl. 8vo. Sljucht en Rjucht. Rym en onrym. Frysk Wykblêd onder bestjûr fen Waling Dykstra. 15e en 16e jrg. Ljou- wert, 1911 en 1912. Met portretten en platen. 4to. Spoel Jzn., F. van der, Japik en Tetsje reis nei Am- sterdam. Foardracht mei sang for in manspersoan en in frouminske. Boalsert, (1911). 8vo. , It Kinstenerspear. Foardracht mei sang for in manspersoan en in frouminske, en Akelik forfeelsum, nei „Akelijk vervelend" fen Solzer en Hesse. Foardracht for 2 manspersoanen. Boalsert, (1911). 8vo. Swanneblommen. Jierboekje, utjown fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse, 1911 en 1912. Grou, 1911 en 1912. 8vo. Ut- en ynfallen, nei de oarder fen it A-Bie, byinoar sammele fen in ald-notaris op de" gearkomste fen de no- tarissen to Middelboarch, Juli 1912. Met vertaling in het Hollandsch. Znd. plaats, (1912). 8vo. Velstra, T., Rîmen en teltsjes. 3e samling. Ljouwert, 1911. 8vo. 488 Vrijburg, W., Hwet nijs. Foardrachten en Stikjes. Aldeboarn, (1912). 8vo. Waîing-Om, For, 1821 — 1911. Oanbean oan Waling Dykstra op syn 90ste jierdei troch ytlike Friezen en Frie- zinnen. Samler: F. J. de Zee. Ljouwert, 1911. 8vo. Wolters, A. J., Frysk muzyk grienmank. Forskate wizen fen Fryske sangen, yn elkoar set for pyano. Dokkum, (1911), gr. 4to. Woordenboek, Friesch, bewerkt door Waling Dykstra, met medewerking van T. E. Halbertsma, J. Hornstra e. a. Benevens lijst van Friesche eigennamen, bewerkt door J. Winkler. Afl. 25 (slot). Leeuw. 1911. 8vo. Wumkes, G. A., It Fryske foardrachteboek. Ljouwert, 1911. 8vo. Wybenga, A., Loddespitten. Earnstige en koartswilige foardrachten en fersen. Mei libbensskets fen G. A. Wum- kes. Snits, (1911). 8vo. Maitiidsgrien. Mei in foarwird fen O. H. Sytstra. Ljouwert, (1911), kl. 8vo. Yn ús eigen tael. Tiidskrift fen it Christlik Selskip for Fryske tael- en Skriftenkennisse, ûnder bistjûr fen dr. G. A. Wumkes. Snits, 1911 en 1912. Jrg. IlI en IV. 8vo. Zijlstra, D. H., As Piter komt. Kluchtspil yn ien be- driuw. Ljouwert, (1911), kl. 8vo. , Fammen fen dizze tiid. Blyspil yn ien bidriuw. Ljouwert, (1912), kl. 8vo.

LEEUWARDEN, 1913. R. VISSCHER. Vier en tachtigste Verslag van den Secretaris van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden, over het jaar 1911—1912. (^Uitgebracht in de Algemeene Vergadering, den 2 November I912J.

Geachte Vergadering. Het woord, waarmede uw verslaggever zijn taak aan- vangt, kan niet anders zijn dan een woord, om uiting te geven aan den diepen indruk, waaronder deze Vergadering wel moet verkeeren, nu zij voor het eerst niet meer wordt bijgewoond door Servaas Wigersma, nadat hij gedurende een reeks van jaren door zijne aanwezigheid het peil der vergaderingen heeft helpen verhoogen, zooals hij gansch het Genootschap heeft helpen op peil houden. Het zwaar verlies, dat het Genootschap door zijn verscheiden heeft geleden, wordt heden nog weer eens in zijn vollen omvang gevoeld en wij denken met piëteit terug aan den zorg- vuldigen en nauwgezetten geleerde, wien ook de kleinste bijzonderheid niet gering was, omdat hij in hetgeen klein en onbelangrijk scheen het groote en belangrijke wist te zien, den hulpvaardigen deskundige, vraagbaak voor tal- loos velen in en buiten de provincie, wiens raad men gaarne inwon om de eenvoudige en onopgesmukte wijze, waarop hij zijne uitnemende voorlichting gaf, den eerlijken werker, wien het nimmer om lof of eer voor hemzelf te doen was, doch die slechts werkte uit liefde voor de wetenschap en wien de resultaten van zijn arbeid de schoonste belooning waren, den hoogstaanden mensen, die trouw was in het kleinste en het geweest is tot het einde. Nauw blijft zijn naam aan het Genootschap verbonden, om het zoo vele, dat in ons Museum van zijne werkzaam- 9 490 heid getuigenis aflegt en dat nog dezer dagen werd ver- meerderd door in zijne nalatenschap gevonden Catalogi van de historische en familie-penningen in het penning- kabinet van het Friesch Museum, welke het Genootschap daaruit ten geschenke mocht ontvangen. Komende tot de verrichtingen van het Genootschap, deel ik uwe Vergadering het volgende mede: Zaterdag 21 October 1911 had in het Museum-gebouw de algemeene vergadering plaats, onder voorzitterschap van Mr. W. J. Van Weideren baron Rengers. Mede na- mens den heer F. de Greve bracht de heer Jhr. Mr. P. A. J. van den Brandeler verslag uit aangaande het beheer van den penningmeester. Met dankzegging voor zijn nauw- keurig beheer werd de penningmeester, de heer H. Beucker Andreæ, gedechargeerd. De begrooting voor het volgend jaar werd toegelicht en goedgekeurd; de aftredende be- stuursleden, S. Wigersma Hzn. en Mr. P. C. J. A. Boeles, werden bij acclamatie herkozen en in de vacaturen — Jhr. Mr. W. C. G. Van Eysinga en Dr. J. Ariëns Kappers — met overgroote meerderheid van stemmen benoemd de heeren Dr. G. A. Wumkes te Sneek en C. Broekema te Leeuwarden. De heeren Boeles, Wigersma en Wumkes, ter vergadering aanwezig, verklaarden zich onder applaus der vergadering bereid, hunne benoeming aan te nemen, ter- wijl ook de heer Broekema zijne benoeming, nadat hem hiervan bericht was gezonden, heeft aangenomen. Drie Winteravond-Bijeenkomsten werden gehouden, waar- in als sprekers optraden de heeren: Dr. Jan Kalf, te 's Gravenhage, over: De nieuwere op- vatting der monumentenzorg, ook in verband met de restauratie van het kasteel „Doorwerth". Prof. dr. J. Huijsinga, te Groningen, over: Hoe verloren de Groningsche Ommelanden hun Friesch karakter? Prof. dr. W. Vogelsang, te Utrecht, over: Leonardo da Vinci. De vertimmering van het resteerende deel van het pren- tenkabinet kwam gereed en werd geopend met eene in de 491 Paaschdagen gehouden tentoonstelling der reproducties van miniaturen uit het Breviarium Grimani, welwillend daartoe afgestaan door het Bestuur der Buma-bibliotheek. Kort daarop (22 Mei—1 Juni) werd in die zalen eene tentoonstelling gehouden van schilderijen, beeldhouwwerk, aardewerk enz., als prijzen voor eene verloting ten bate van het Friesch Volkssanatorium voor longlijders, „Here- ma-State" te Joure. Uitgegeven werd het 83ste Verslag der Handelingen van het Genootschap. De copie voor het Gedenkboek voor 1813, uit te geven door de Historische Commissie van de Maatschappij van Ned. Letterkunde en met de Redactie waarvan, voor zoover Friesland betreft, door bemiddeling van het Genootschap zich belastten Dr. G. A. Wumkes en Mej. R Visscher, kwam gereed en is ter perse. De re- dactie mocht van den hoofdleider de betuiging van zijne ingenomenheid met haar arbeid ontvangen. Bij gelegenheid van de in Juli jl. gehouden vergadering van den Oudheidkundigen Bond zond het Genootschap aan alle leden, die niet tevens lid van den Bond zijn, het Friesland-nummer van het Bulletin van den Bond ten geschenke. Uit het legaat Fontein Tuinhout ontving het Genoot- schap, daartoe welwillend gemachtigd door den heer exe- cuteur-testementair, de middelen tot aankoop van een oude porcelein-kast. De kast, op passende wijze bekleed, werd in de Bestuurskamer geplaatst. Het Museum werd bezocht door den Hertog van Port- land. In het geheel werd het Museum bezocht door: betalende bezoekers à 25 ets. . . 3520 „ 10 „ . . 3248 niet-betalende (leden en hunne da- mes enz.) + 650 Totaal ± 7418 (v. j. ± 6153) 492 De inkomsten hebben bedragen ƒ 7833.945 De uitgaven - 7474.72 Voordeelig saldo ƒ 358.225

Schuldenlast: a. Hypothecaire enz. . . . ƒ22000.— b. Obligatie-leening .... - 11500.— Totaal . . ƒ33500.- Het aantal leden bedraagt:1) Eereleden 1 Buitengewone leden 45 Gewone leden 569 Donatrices 7

De Secretaris: H. D. VERDAM.

*) Onder dit ledental zijn ook begrepen, die welke benoemd zijn in de vergadering van 2 November 1912. LEDENLIJST. November 1912. Beschermvrouw: H. M. EMMA, Koningin-Moeder.

BESTUUR:*) MR. W. J. VAN WELDEREN BAKON RENGERS, Voorzitter. ME. R. A. FOCKEMA, Vice-voorzitter. ME. W. A. VAN SLOTERDIJCK. H. BEUCKER ANDREÆ, Penningmeester. ME. P. C. J. A. BOELES, Conservator en Bibliothecaris. Ds. G. A. WUMKES, Sneek. C. BROEKEMA. ME. W. B. BUMA, Huizum. MEJ. R. VISSCHER, Secretaresse. EERELID: DE. W. F. H. COENEN, Leeuwarden. BUITENGEWONE LEDEN: Battaerd, C. H. F. A. Corbelijn, Groenloo. Hillebrand, Dr. Hans, Stockholm. Blok, Dr. P. J., Leiden. Hofstede de Groot, Dr. C, 's Gravenhage. Boer, Dr. T. J. de, Amsterdam, Jacob Horton, Randolph, Ithaca (New-Tork). Obrechtstraat 78. Huber, Mr. U. H., 's Gravenhage. Boissevain, Dr. U. Ph., Amsterdam. Hughes, Charles E., New-Tork. Bremer, Dr. Otto, Halle a/d Saaie. Jonghe, Vicomte B. de, Brussel. Brouwer, Dr. N. Reeling, 's Gravenhage. Kern, Dr. H., Utrecht. Capellini, J., Bologna (Italië). Laan, Mevrouw de Wed. D., geb. van Capelle, Dr. H. van, 's Gravenhage. Troostenburg de Bruyn, 's Gravenhage, Carsten.Heinricb^DahrenwurthtHolstein). Bezuidenhout 77. Cuinont, G., Brussel. Loë, baron A. de, Brussel. Dijkstra, Waling, Holwerd. Lyeklama à Nijeholt, P., Zwolle. Even, E. van, Leuven. Munro, R., Kilmarnock bij Edinburg. Eijsinga, Jhr. Mr. A. E. van Boelens van, Nissen, M., Stedesand, poststation Leek. Leeuwarden. Pigorini, Dr. L., Rome. Fredericq, Dr. Paul, Gent. Potma, R. S., Workum, Griffis, W. M. Elliot, Ithaca (New-York). Rengers, Mr. W. J. van Weideren baron, Harinxma thoe Slooten, Mr. B. Ph. baron Leeuwarden. van, Leeuwarden. Rooses, Dr. Max, Antwerpen. Harinxma thoe Slooten, Mr. R. baron van, Siebs, Dr. Th., Breslau. Beetsterzwaag. Stuers, Jhr. Mr. V. de, 's Gravenhage. Heek, Dr. Ph., Tübingen. Tergast, Mêd. Doet., Emden. Heiten, Dr. W. L. van, Groningen. Tyrol, Edw. B., Oxford. Hepkeraa, J., Leeuwarden. Winkler, Johan, Haarlem. Hessels, J. H., Cambridge. White, Andrew D., Ithaca (New-Tork). Hewett, Waterman T.,Ithaea (New-Tork).

*) In de vacatures ontstaan door het overlijden van S. Wigersma en het bedanken van Dl'. H. D. Verdam werd den 2 November 1912 voorzien door de benoeming van den beer Mr. W. B. Buma en van Mej. K. Yisschei'. 494

GEWONE LEDEN: Aisma, J. H. van, Beetgumermolen. Binsbergen, Mr. F. G. van, Leeuwarden. Albarda, N. T., Leeuwarden. Blanksma, J. L., Pingjum. Albers, Dr. C, Hengelo (0.) Blom, W. van, Drachten. Aleva, F,, Anjum. Boeles, Mr. P. C. J. A., Leeuwarden. Algra, B. C, Stiens. Boer, J. de, „ Andreæ, H. Beucker, Leeuwarden. Boer, Mevr. de Wed. N. de, „ Andreæ, Mr. J. H. Beuoker, „ Boerigter, B. J., Sneek. Andreæ, J. H. Beucker, 's Gravenhage. Boersma, R. J., Ferwerd. Andreæ, Mr. S. J. Fockema, Leiden. Bokma, P., Leeuwarden. Andreæ, Mr. A. D. H. Fockema, Alk- Bolman C.Wz., J., » maar. Bolman, S., „ Andringa, A., Leeuwarden. Bolman, IJ., „ Andringa, Mr. A. R., Leeuwarden. Boltjes, Mr. S., Anema, A. D., Sexbierum. Boltjes, Mr. T. Y. Kingma, Jorwerd. Apeldoorn Jr., L. J. van, Hommerts. Boltjes, Mr. P. Kingma, „ Arends, H., Leeuwarden. Boorsma, P., Leeuwarden. Attema Dz., P., „ Bosch, P. D., Bartlehiem ; Bajema, A. A , Warns. Boschloo, Mr. J. J. E., Heerenveen. Bakker, Th., Leeuwarden. Botma, F. E., Groningen. ' Bakker, G. Murry, Amsterdam, Prin- Bouma, Dr. G., Sneek. sengracht 774. Brandeler, Jhr. Mr. P. A. J. van den, Bakker. H. J. Murray, Zeist. Leeuwarden. Bakker, Mr. G-. A. Murray, Harlingen. Brink, C. J. H. ten, Leeuwarden. Bakkers, F., Leeuwarden. Brinkman. C. R., „ Barbas, Mr. F. C, Broekema, L., Wageningen. Bas, Mr. J. H. de. 's Gravenhage. Broekema, C, Leeuwarden. Beaufort, Jhr. Mr. H.W. L. de, Driebergen. Brons, H., Gorredijk. Beaufort, Jhr. Mr. R. de, Doorn. Brouwer, Dr. A., Dantumawoude. Beaufort Az., Mr. W. H. de, Leusden. Bruggen, M. R. van, Engwierum. Becht, Dr. L. C. G., 's Gravenhage. Bruining, B. J., Leeuwarden. Beekhuis, Mr. C, Leeuwarden. Bruins, Dr. J. A., Idaard. Beintema, D. A., „ Bruinsma, J. W., Bolsward. Beintema, D. J., Engwierum. Bruinsma, P. A., , Beintema, D. K , „ Bruinsma, W., Leeuwarden. Beintema, E. J., „ Bruinvis, C. W., Alkmaar. Beintema, J. J., „ Buis, Dr. B., Wanswerd a/d Streek. Beintema, IJ., Leeuwarden. Buisman, R., Leeuwarden. Bekker Wz., A., Bukers, G. W., Bekkering, J. H., Heerenveen. Buma, B. van Haersma, 's Gravenhage. Berghuis, J. H., Leeuwarden. Jan van Nas3austraat 52. Bergsma, Jelle, Rauwerd. Buma, D. R., Breda. Berkhout, S., Breda, Wilhelminastraat. Buma, Mej. M., 's Gravenhage. Berns, Mr. J. L., Leeuwarden. Buma, Mr. W. B., Huizum. Berssenbrugge A. H. B., „ Buma, W. W. Hopperus, Heemstede. Bertling, A. E. J., Burg, S. van der, Makkum. Best, J. A. F., Burger, Mr. A., Leeuwarden. Beukenkamp, J. J., Kootwijk (G.) Burger C.Pz., Dr. C. P., Amsterdam. Bejjma, Jhr. Mr. J. M. van, Heerenveen. Busé, H. J., Dist. Beijma thoe Kingma, Jhr. J. F. van, Buwalda, S., Franeker. Amsterdam. Cammingha, Jhr. C. J. van, 's Graven- Binnerts, Mr. H., Heerenveen. hage, Weimarstr. 42. | 495

Cammingha, Jhr.V.V. van 's Gravenhage. Eijsinga, Jhr. Mr. W. J. M. van, Leiden. Camphuis, Mr. F. J., Leeuwarden. Evers, H. H., Oudkerk. Cannegieter, A., Hallum. Faber, J., Gorredijk. Cannegieter, J. J., Ferwerd. Faille, C. J. Baart de la, Leeuwarden. Cate, B. ten, Leeuwarden. Feddema Az., H., „ Cath, Dr. I. Gr., Feddema, Z. S., Cattela, T. Spinossa, „ Feenstra, J., Metslawier. Clercq, F. de. Veenwouden. Feenstra, W., Leeuwarden. Cluysenaar, Mr. 0. J., Leeuwarden. Feith, Jhr. Mr. J. A., Groningen. Coolhaas, J. H., „ Feitsma, D. P., Nes (W.D.) Cremer, J. T., Amsterdam, Heeren- Feitz, C. L. B. J., Leeuwarden. gracht 502. Fennema, H., Sneek. Crocq, G.du, Amsterdam, Leidsohegracht. Fennema, E. ten Cate, „ Croles, Mr. J, J., Leeuwarden. Fockema, Mr. R. A., Leeuwarden. Cuperus, S., Huins. Fockema, Dr. A., Baarn. Damsté, W. Sinninghe, Huizum. Fockema, Mr. H. W. J., Arnhem. Deenik, M. L., Leeuwarden. Fockema, D., „ Dekenga, F. &., Lekkuna. Fokkema, J., Westergeest. Dijk, H. A. B. van, Leeuwarden. Folkeisma, Mr. A. C. C, Leeuwarden. Dijkstra, H. M., „ Fontein, D., Franeker. Dijkstra, P. M., Menaldum. Fontein. Jae, Harlingen. Dijkstra R Hz., G., Leeuwarden. Fontein, Sj., „ Dirks, J., Franeker. Frankena, M., Tzum. Dokkum, L., Sneek. Gaastra, P., Workum. Dons, M. J. F., Veenwouden. Geertsema, Mr. C. C, Groningen. Doornbosch, P. H. M., Baflo. Gerbensma, R, Sneek. Dornseiffen, H. G., Heerenveen. Gerritsma, Corn., 't Meer bij Heerenveen. Druten, J. J. van, Sneek. Giffen, Mr. A. van, Leeuwarden. Dull, Mr. J. H., Berlikum. Giffen, Ds. A. van, Goutum. Durksz, L. 0., Drachten. Gockinga, Jhr. Mr. J. ,!., Arnhem, Euse- Duyl, Mr. D. Z. van, Leeuwarden. biusplein 24. Ebbinge, Dr. S., Kortezwaag. Gonggrijp Bungenberg-, J. H. van, Assen, Eden, P. H. van, Leeuwarden. Torenlaan 6. Eecen, Dr. A. A., „ Gonnet, G. J., Haarlem. Eisma, C. W., Bolsward. Gorter, K., Wommels. Eiama Cz., W. A., Leeuwarden. Goslings, Mr. M., Leeuwarden. Elema, Dr. R. T., Metslawier. Graadt van Roggen, W., Utrecht. Engelsman, A., Leeuwarden. Gratama, Mr. S., 's Gravenhage. Ens, Ds. P., Grouw. Greve, Mr. I. de, Leeuwarden. Eriks Az., K., Leeuwarden. Greve, F. de, „ Eijsinga, Jhr. Mr. C. van, „ Greve, Mr. W. H. de, Heerenveen. Eijsinga, Jkvr. A. A. van, ,, Groeneveld, C. H., Leeuwarden. Eijsinga, Jkvr. C. van, ,, Groeneveld, P., Gauw. Eijsinga, Jkvr. Q. van, ,, Groot, H. de, Leeuwarden. Eijsinga, Jhr. Julius Burmania v.Humalda Grovestins, J. E. N. baron Sirtema van, van, Amsterdam, Marnixstraat 425 's Gravenhage. Eijsinga, Jhr. Mr. T. A. M. A. van Hu- Haagsma, S. E., Utrecht. malda van, Wormeryeer. Haan. F. de, Bryn Mawr (N'.-Amerika). Eijsinga, Jhr. A. E. van Humalda van, Haan, G. de, Leeuwarden. 's Gravenhage, De Perponcherstr. 102. Haan, H. P. de, „ Eijsinga, Jhr. E. L. van Humalda van, Haas, Ds. G. Horreus de, Sneek. 's Gravenhage. Habbema, H. T., Deventer. 496

Haersolte, Mr. C. W. A. baron van, Hilarius, J. J., Leeuwarden. Arnhem. Hingst, A. F., Sneek. Halbertsma, Herius, Sneek. Hingst, Dr. J., Leeuwarden. Halbertsma, Hijlke, „ Hingst, Dr. W., Bergum. Halbertsma, T. H., Leeuwarden. Hoefer, F. A., Hattem. Halbertsma, P. G., Grouw. Hoekstra, F. K., Leeuwarden. Hannema, A. E., Harlingen. Hoekstra, H. W. Hannema, Jae, ,, Hoekstra Jr., W. E., Hannema, Mr. S., 's Gravenhage, Riouw- Hoop, P. J. de, Sneek. straat 4. Hordijk, A. Pijnacker, Nijmegen. Hannema, S., Harlingen. Hornstra Gz., J. J., Huizum. Hannivoort, H. W., Leeuwarden. Houten, Mr. S. van, 's Gravenhage. Hansma, R., Warga. Houtsma, Dr. M. Th., Utrecht. Harinxma thoe Slooten, Mr. A. baron Houwing, J., Gorredijk. van, Amsterdam. Hoven, H., Leeuwarden. Harinxma thoe Slooten, dre A. C. E. W. Hoven, Ds. A., Huizum. baronesse van, geb. Collot d' Escurij, Huber, L. J., 's Gravenhage. Leeuwarden. Huisinga, J., Leeuwarden. Harinxma thoe Slooten, Mr. C. L. baron Huisken, Dr. H. F., van, Leeuwarden. Huismans, Ds. S., Anjum. Harinxma thoe Slooten, Mr. D. J. A. baron Hulst, H. H. van, Harlingen. van, 's Graveland. Hulst Sr., J. van, „ Harinxma thoe Slooten, Mr. M.P. D. baron Hijlkema, S. H., Leeuwarden. van, Olterterp. Itei-son, Ds. F. H. G. van, Wirdum. Harinxma thoe Slooten, Mr. M. J. P, D. Iterson, J C. van, Amsterdam. baren van, Leeuwarden. Jaarsma, W., Leeuwarden. Harinxm a thoe Slooten, Mr. P. A.V. baron Jamin, J. G. de Groot, Amsterdam. van, Leeuwarden. Jellema Gzn., T., Leeuwarden. Harmens, D , Leeuwarden. Jong, Dr. E. H. de, Marssum Harmens Cz., W., Harlingen. Jong, H de, Leeuwarden. Harmens, J. J., „ Jong, H. Korf de, Heerenveen. Harmens, I, ,, Jonker, Alb., Dokkum. Hartelust, B., Leeuwarden. Jonker, Dr. A. J. Th., Heerde. Hartogh, Dr. M. de, Amsterdam, Plan- Jonker, J., Leeuwarden. tage Éerklaan 23. Joosten, G. P., „ Hattink, Dr. H. Wijckel. Kalt, H. J., Leeuwarden. r Haverschmidt J.Hzn., N. T., Leeuwarden. Kam, G. M., Nijmegen. Heeckeren van Wassenaer, R. F. baron Keestra, W. Bolsward. van, Del den. Keizer, J. H. de Muinck, IJsbreohtum. Heemstra-geb. Engelkens, Douairière ba- Kerkwijk, A. 0. van, 's Gravenhage. ronesse van, Leeuwarden. Keuning, K., Beetsterzwaag. Heemstra, Mr. H. L. Sixma baron van, Key, H. H., Leeuwarden. St. Nicolaasga. Kingma, E. P. H., Makkum. Heep, K. Sipkes, Marrum. Kingma Kz., H., „ Heida, F., Leeuwarden. Kleffens, Mr. A. H. van, Harlingen. Hellema, Mr. H. W., Dantumawoude. Klein, F. S., Heioma, Mr. M. M. van, Heerenveen. Koniter, E., Leeuwarden. Henkemans, D. Blanson, Leeuwarden. Komter T., „ Hepkema, T. J., Heerenveen. Koning, Willem, Tzummarum. Hertzberger, Dr. L., Sneek. Koopmans, J., Leeuwarden. Hettema, Dr. F. Buitenrust, Zwolle. Kossen, D., Akkrum. Hilarides, Joh. L., Arum. Kramer, H. H., Leeuwarden. 497

•J Kramers, Mej. C. A. W., Leeuwarden. Nijland, H., Dordrecht. ) Kremer, Dr. H. J., Witmarsum. Nolet, M. J., Leeuwarden. Kroes, J., Leeuwarden. Oberman, M., Bolsward. Kuipers—geb. Sioeama, Mevr. Wed, Offerhaus Ez., Dr. H., Zutphen, Deven- Buitenpost. terweg 47. Kuipers, J. E., Leeuwarden. Okkinga, S., Harlingen. Kuipers, E. J., „ Okma, Mr. D., Leeuwarden. Kuperus, Tj., Grouw. Okma, B. W., Ypecolsga. Kuperus, K. N., Leeuwarden. Olivier, Mr. K., Amsterdam, Singel 801. Kuyper, Dr. A., Rotterdam, Sohiekade. Ooiman, G. J., Leeuwarden. Kijmmell, Mr. J. W., Utrecht. Oosterbaan, F. J., Drachten. Landmeter, J., Augustinusga. Oosterhaven, Dr. M. A., Irnsum. Lankhorst, A. Beckeringh, Sneek. Oosterhoff W.Jz., J., Leeuwarden. Ley, L. A. E. van der, Middelburg. Oosterhoff Jz., W. J., Ley, T. S. van der, Rauwerd. Oosting, G. F. Bieruma, Oranjewoud. Leij, Mr. W. T. van der, Heerenveen. Oosting, Mr. J. Bieruma, Lochum. Liezenberg-, Dr. J, L., Schiedam. Oppedijk, H., Hommerts. j Lijbering, J., St. Anna Parochie. Oppedijk, L., Heerenveen. 1 Mammen, Johs., Leeuwarden. Ottema, A., Leeuwarden. f' Man, Mej. Marie G. A. de, Middelburg. Ottema, N., „ 1 Marcus, Jae, Leeuwarden. Overbosch, Dr. A., Leeuwarden. 5 Meek, 0. M., Donkerbroek. Pallandt van Waardenburg en Neerijnen : Meer, J. B. van der, Oenkerk. Mr. W. K. baron van, Neerijnen. Meer, W. van der, Bergum. Pare, G. J., Haarlem. Meerdink, Dr. C. J. A., Leeuwarden. Patijn, Mr. J. A. N., Leeuwarden. Meinesz, M., Batavia, Kebon Sirih 38. Peereboom, P., ,, Meinesz, M., Leeuwarden. Pel, G. R. H., Meinsma, D. J., Nes (W.-D.). Plaats, Mr. J. D. van der, „ Meij, A. G-. van der, Leeuwarden. Plantenga T.Bz, 0., Meij, L. van der, „ Ploeg, H. W. van der. Grouw. Menalda, Mr. A., Plet Jzn., J., Leeuwarden. Menalda, Mr. C. B., Poelstra, Mr P. D., Holwerd. Menalda, H. H., Poelstra, Ds. W. G., Bussum. |' Menzel, Mr. A. G., „ Pollema, H., Sneek. Mesdag, J., ,, Pont. Mr. A. Maclaine, Leeuwarden. Messcher Mackaij, P., Hilversum (huize Poort, Dr. W. A., Dilred). Posthuma, J. E., Gorredijk. Messel Jr., S. J. van, Leeuwarden. Posthumus, Dr. D. H., Sneek. Meulen, A. E. van der, Drachten. Posthumus, S., Franeker. Meulen, F. H. van der, Leeuwarden. Posthumus, Mr. J. F. de Jong, Drachten. Meulen, J. H. van dei', Drachten. Prakken, A., Murmerwoude. Meulen, Th. H. van der, Stiens. Prakken, Mr. C. J. Leeuwarden. Meulen, Dr.W.W. van der, Scheveiiingen. Prikker, H. Thora, j Meyer, M. Leeuwarden. Prins, H. J. S., ' Michell, G. C, Prins, Mr. E. Willinge, Oldeberkoop. Miedema, Mr. A. S., Haarlem, van Beden- Prins, P. E. Willinge. ,, straat 5. Pruis, J. Leeuwarden. Mulder, Dr. H. K., Leeuwarden. Pijselman, G., ,, Muiier, Mr. J. Haitsma, 's Gravenhage. Redeker, G., „ Nauta, T., Leeuwarden. Regenbogen, J. A., Bozum. Niermeijer, K. H., Leeuwarden. Reitsma, D. G., Oostermeer. Nierstrasz, E. „ i 498

Rengers, A. Looxma vanWelderen baron, Siemelink, T. H., Goes. Amersfoort (Utrechtsche weg 110). Sikkes, E. EL, Leeuwarden. Rengers, Dr. J. E. van Weideren baron, Simonsz, EL, Mantgnm. IJsbrechtum. Simonsz, N., Harlingen. Rengers, Mr D. van Weideren baron, Sipma, P. Sneek Leeuwarden. Sissingh. A. E., Leeuwarden. Rengers, Th. M. Th. van Weideren baron, Slager, W. A., Oenkerk. Sleeswijk, Mr. T., Bolsward. Rengers, Mr. W. B. R. van Weideren Slooten, H. B. van, Rauwerd. baron, Stokholm. Slooten, H. van, Harlingen. Rhijn, Dr. C. H. van, Groningen. Sloterdijck, Jr., Mr. J.L. van, Leeuwarden. Riedel, J. P. Bruinwold, Leeuwarden. Sloterdijck, Mr. W. A. van, „ Riemsdijk, Jhr. Mr. Th. van, 's Gra- Sloterdijck, J.Lz., W. A. van, ,, venhage. Sloterdijck, Mr. L. R. van, „ Rienks, H. A., Leeuwarden. Sluis. R. A. van der, „ Ringualda, Dr. H. F. Th., Leeuwarden. Sluis, E. van der, Hemrik. Rinkes, J. J., Joure. Sluis, R. A. van der, Akkrum. Roei!, Jhr. Mr. J., 's Gravenhage. Sluis, W. A. van der, Appelscha. Romer, Mr. C. .'»., Leeuwarden. Sluijterman, Mr. HL, Rotterdam, Cl. de Romer, Dr. J. A., „ Vrieselaan 116. Rommerts, F., ,, Smids, H. P., Hardegari.jp. Rudelsheim, S. A., „ Smids, P. J., Leeuwarden. Ruijseh van Dugteren, K. J., Leeuwarden. Sminia, Jhr. A. J. van. Leeuwarden. Ruitinga, W., Kollum. Sminia, Jhr. VV. van, 's Gravenhage. Sande, J. J. van der, Wolvega. Sminia, Jhr. H. van Baerdt van, Oudkerk, Sandick, Mr. H. W. van, 's Gravenhage. Smit, Ds. 0., Makkum. Sas, G. J., Leeuwarden. Snoeck, Jhr. M. W., Tiel. Sassen, Aug., 's Gravenhage, Laan van Sprenger, H. G. W., Leeuwarden. Meerdervoort. Sprock, F. H., Leeuwarden. Schaaff, J. H. L. van der, Leiden. Staa, H. van, „ Schaafsma, Mr. E., üergum. Staa, W. van, Sneek. Schaafsma. H. R., Leeuwarden. Stam, T. A., Scheffer, Mr. J. G. de Hoop, Leeuwarden. Steensma, T. IJ., Franeker. Scheltema, W. P., Oudesehoot. Stheeman, Mr. C, W., Leeuwarden. Soheltinga, H. W. de Blocq van, Velp. Stirum, C. L. A. J. Graaf van Limburg, Schepers, Dr. J. A.. Grouw. Oranjewoud. Sohoengen. Dr. M., Zwolle. Stoel, W., Bemmel. Scholten, Mr. P. J. J., Leeuwarden. Stoop, Mr. J. A., Leeuwarden. Sohoondermark, J. A. A., Leeuwarden. Stratingh, Mr. J. Pelinck, Groningen, Schouwen, Dr. G. van. Heerenveen. Heerensingel 7. Schrakamp, J. M. A„ Doetinchem. Swighem, G. van, Leeuwarden. Schréuder, Dr, J. C, Leeuwarden. Sijbrandy, B., Warga. Schröder, H. H., „ Sytsma, S. L., Aalsum. Schulman, J., Amsterdam, Keizersgr. 448, Sytzama, Mr. M. P. D. baron van , El- Selhorst, Dr. J., Leeuwarden. burg. Servatius, Mr. B. W. N., Assen. Sytstra, 0. H., Leeuwarden. Setten, Dr. F. H. van, Leeuwarden. Taconis, S. A. B., Sickler, H. Th., Buitenpost. Taconis S.Az., W. H.. Siebesma, N., Leeuwarden. Tadema, A., St. Jacobi-Parochie. Siegenbeek van Heukelom, geb. Focke- Tadema, A. P., 's Gravenhage. ma, Mevr. C. E., Rotterdam, Nieuwe Tadema, C. Z., 's Gravenhage, Wilhel- Binnenweg 130. minastraat. 4. 499 Taima, A. S., 's Gravenhage. Visscher, Mej. R., Leeuwarden. Tekstra, H., Leeuwarden. Voorst Vader, Mr. P. J. A. van, Dor- Telting, Mr. J. W., Zwolle. drecht. Terpstra, F., Hitzum. Vrendenberg, EL Leeuwarden. Tichelaar, P. J., Makkum. Vries, L. W. de, Minnertsga. Timmer, J. J., Kimswerd. Vries, A. Draisma de, Franeker. Tjallingii, P., Harlingen. Vries v. Doesburg, Mr. J. de, Leeuwarden. Tjebbes, C, Workum. Waardenburg, H., Rijperkerk. Trjsma, IJ. W., Leeuwarden. Wageningen, H. L. van, Pinner, Graaf- Tijsma, Mr. J. W., „ schap Middlesex, Engeland. Toorn, A. A. J. H. van'der, Ede. Waringa, N. J., Amsterdam, Rozen- Tombrock, C. A. A., Leeuwarden. gracht 237. Trip, Mr. H., Zeist. Wassenaar, A., 's Gravenhage, Bezui- Tromp, A. H., Woudsend. den hout 2. Tromp, Mr. C. J., Balk. Wassenaar, G., Leeuwarden. Tromp, H. M., Sneek. Wassenbergh, F., Kollum. Tromp, L. A., Leeuwarden. Weerd, A. de, Leeuwarden. Tromp, M. H., Weijhröther, J. von, Leeuwarden. Tromp, Mr. J. M. van Hettinga, Leeu- Wester, J. G., warden . Westerhuis, Dr. P. B. Tromp, Mr. T. S., Heerenveen. Westra, J., Zevenhuizen, o. Franeker. Tulleners, H. C. W., Leeuwarden. Wielsma, C. Grouw. Tulp, A., Wierdsma, D. G. Wichers, Leeuwarden. Tulp H., Wiersma, J. P., Leeuwarden. Tulp Sz., S., Wijbrandi, K. Tigler, St. Jacobi-Parochie. Uffelie, W. F. J., Winkel, Dr. J. te. Amsterdam. Uiterwijk. Mr. C., ,, Winkler, Andries J., Haarlem. Vaas, J. H., With, J. M. de, Driebergen. "Valkenburg, F. A. van, „ With, Jhr. Mr. D. de Blocq van Haer- Veeman, P. K., Marssum. sma de, de Bildt. Veeman, R. M., ,, Witkop, Mr. N. T., Groningen. Veen, Mr. A. van, 's Gravenhage, Java- Witteveen, Mr. F., Ternaard. straat 64. Witteveen, J. N., Leeuwarden. Veen, Dr. A. van, Nijland. Wolff, Mr. I, Veenstra, G. J , Huizum. Woltman, Mr. J., 's Gravenhage , Fran- Veenstra, H., Huizum. kenslag 165. Vegelin van Claerbergen, Jhr. P. B. J., Woltring, Dr. L., Leeuwarden. Joure. Wouda, Y., Sneek. Vegter, J., Velp (G.), Rozendaalsche Wuite Jr., J. J., Tjalleberd. Laan 308. Wumkes, Dr. G. A., Sneek. Vegter, Ds. J. B., Engwierum. Ykema, Dr. E. St. Nicolaasga. Velde, R. van der, Leeuwarden. Ypeij, F., Vorden. Velstra, Tj., Zaadnoordijk Wz., J. M., Leeuwarden. Verdam, Dr. H. D., Sneek. Zaaijer Az , Dr. J., Hilversum, Verkouteren, M. A. J., Heerenveen. Zeper, S. A. Waller, Leeuwarden. Vermeer, L., Dronrijp. Zijlstra, L., „ Vermeer, Mr. L. D. W. Losecaat, Leeu- Zijpp, P. N. van der, Warns. warden. Zoete, D., Lemmer. Vieweg, M. W., Leeuwarden. Zoethout Jz., J., Leeuwarden. Vinhuizen, J., Middelstum (Gr.). Zwaag, G. L. van der, Gorredijk, Visser, A. B., Heeg. Zwart, Dr. A., Bergum. Visser, Bouke, „ Zwart, J. M. A., Leeuwarden. 500

DONATRICES. Andreæ, M. Beucker, Leeuwarden. Rinia van Nauta, C. M., Leeuwarden. Andreas, Wed. Mr. A. J., geb. Huber, Vos van Steenwijk , baronesse C. J. de, Utrecht (Koningslaan 2). Canada. Bruinings, B. T., Assens, Funen (Dene- Vries, Wed. H. P. J. de, geb. Losgert, marken). Leeuwarden. Eengers, Q. J. baronesse van Burmania, geb. van Weideren Rengers, Haarlem. Verslag van den Conservator van het Friesch Museum, over het jaar 1912.

Nederlandsche Oudheidkundige Bond. De op 4, 5 en 6 Juli 1912 te Leeuwarden gehouden Bondsvergadering was op oudheidkundig gebied voor Friesland een niet onbe- langrijke gebeurtenis. Een reeks van degelijke en rijk geïllustreerde artikelen in het Bulletin van den Bond: over Leeuwardens Verleden door Mejuffrouw Visscher; over de Leeuwarder monumenten, de terp te Ferwerd, Heringa- State te Marssum en de Franeker monumenten, van de hand van den ondergeteekende, waren hiervan o. a. een blijvend resultaat. Het Bestuur van het Friesch Genoot- schap slaagde er in om met toestemming van het Bonds- bestuur aan de leden van het Friesch Genootschap, op zijn kosten, nog vóór de vergadering een afdruk van dit lijvige Friesland-nummer te doen toekomen, met een pro- gramma der verschillende excursies en maaltijden; waar- aan door de leden van het Genootschap kon worden deelgenomen. Verschillende onzer leden maakten van laatstgemelde bevoegdheid gebruik. Een groot genoegen was het een groot aantal deskun- dige bondsleden te mogen rondleiden in ons museum, waar met het oog op de excursie naar de terp te Fer- werd eene tijdelijke tentoonstelling van Ferwerder terp- oudheden was georganiseerd. Begunstigd door prachtig weer bezochten een vijfentwin- tigtal heeren en dames de Ferwerder terp, waar het Ge- nootschap toezicht laat houden, en werden daar door den heer J. P. Wiersma en door den ondergeteekende rond- geleid. Het toeval wilde dat even te voren een tweetal skeletten van menschen, in de bovenste terplaag en da- 502 teerende uit omstreeks de 7e en 8e eeuw, konden worden blootgelegd; terwijl als een tweede bizonderheid een zeer groote mosselbank, een maaltijd rest, in het hartje der terp, kon worden bezichtigd. Wetenschappelijk gebruik der verzamelingen. De heer A. E. van Giffen, conservator van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, vertoefde enkele dagen in het museum om de uit terpen afkomstige hondenschedels te meten en te bestudeeren. Dr. A. Pit bezocht het museum met den heer Bosch Reits met het oog op de verzameling Chineesch porselein. Een veertigtal leerlingen van de Rijks-landbouw winter- school alhier bezochten onder leiding van hunne leeraren de keurverzameling van terpoudheden en de collectie uit Ferwerd. Bij dit bezoek, dat ongeveer een uur duurde, hield ondergeteekende een voordracht ter verklaring van het geëxposeerde. De heer Wiersma leidde het gezelschap later rond op de Ferwerder terp. Ten blijke dat in schoolkringen meer en meer het nut van musea wordt ingezien, kan o. a. worden gewezen op de herhaalde bezoeken van scholieren van de R. H. Bur- gerschool, onder leiding van den heer Engelsman. Kinde- ren van de dorpsscholen kan men dikwijls in den zomer onder geleide van hunne meesters in het museum aan- treffen. Deze bezoeken geschieden tegen verlaagde entree. Het Engelsche kunsttijdschritt „The Studio" liet door zijn artiest Sydney R. Jones schetsen maken van de Hin- delooper Kamers. Onderscheidene voorwerpen werden voor reproductiedoeleinden gefotografeerd, o. a. ten behoeve van de voormelde artikelen in het Bulletin enz. Een negental messen en vorken werden afgestaan voor eene tentoonstelling in het museum voor kunstnijverheid te Haarlem. Prentenkabinet. De vertimmering van het prentenkabinet kwam gereed. De grootste zaal heeft thans, door de ver- plaatsing der toonkasten naar de wanden, een veel rui- mer en prettiger aanzien gekregen. De oude schilderijen 503 komen beter tot hun recht, terwijl nu ook geplaatst kon worden een eikenhouten keeft van Friesch type, indertijd gelegateerd door Jhr. A. L. Lycklama à Nijeholt te Beet- sterzwaag. Bij afwisseling werden o.a. tentoongesteld een gedeelte van het Breviarium Grimani, daartoe door de directie der Buma-bibliotheek beschikbaar gesteld en afbeeldingen van oud-Leeuwarden. Tentoonstelling ten bate van Herema-State te Joure. Den 22 Mei 1912 had bij monde van den heer J. H. H. Piccardt, in tegenwoordigheid van vele genoodigden, in het prenten- kabinet de opening plaats van eene aldaar gehouden ten- toonstelling van schilderijen, aquarellen, teekeningen, aar- dewerk en andere kunstvoorwerpen, voor een groot deel het werk van Friesche kunstenaren en door hen beschik- baar gesteld voor eene verloting ten bate van het voor- melde volkssanatorium. De directie van het Friesch museum zorgde voor de plaatsing en catalogiseering van dit alles, waaronder niet minder dan een vijftigtal schilderijen in olieverf en vele aquarellen, een zeer aardig overzicht van het werk der hedendaagsche Friesche schilders. Aanwinsten van het museum. Ten dien aanzien kon worden verwezen naar de hierachter afgedrukte lijsten der voornaamste aanwinsten. In het bizonder noemen wij de kostbare porseleinkast aangekocht voor rekening van het legaat Mr. F. Fontein Tuinhout en op eene omstreeks 1800 geschilderde voorstelling eener Hindelooper kamer, als oudste dokument van dien aard stellig zeer merkwaar- dig. Het was reeds gekomen in handen van een opkooper te Rotterdam. Papieren van W. Eekhoff. De bibliotheek werd verrijkt met eenige portefeuilles met correspondentie, aanteekenin- gen enz. afkomstig van wijlen den Leeuwarder archivaris W. Eekhoff en door diens dochter thans aan het Genoot- schap ten geschenke gegeven. Hierbij o a. de door mijn vader met Eekhoff gevoerde correspondentie over de uitgave 504 van de geschiedenis der Franeker Hoogeschool. Voor de geschiedenis van het Genootschap en de kennis van Eekhoff zelf is dit geschenk uitteraard van veel belang, ook al omdat Eekhoff de gewoonte had om een afschrift te bewa- ren van de meest belangrijkste der door hem geschreven brieven. Munt- en penningkabinet. Tengevolge van het zoo smar- telijk verlies dat het kabinet heeft geleden door het ver- sterven van Servaas Wigersma, kon het vorige jaar geen verslag betreffende deze afdeeling verschijnen. Bij de over- name van het beheer ondervond de ondergeteekende alle medewerking van Mevrouw de weduwe Wigersma. Zoowel de boekerij als de numismatische verzamelingen van den overledene werden nagegaan en alle aan het museum toe- behoorende studiemateriaal in ontvangst genomen. Ander- zijds werd eene zooveel mogelijk nauwkeurige lijst opge- maakt van de voorwerpen, die het museum van W. in bruikleen had en dank zij de groote welwillendheid der erven, in bruikleen heeft behouden. Daar Wigersma de gewoonte had zich de voor zijne studiën benoodigde boekwerken voor eigen rekening aan te schaffen, werd de numismatische bibliotheek van het museum tijdens zijn beheer, behoudens enkele vervolg- werken op tijdschriften, niet aangevuld. Gelukkig kon deze leemte eenigszins worden aangevuld doordat de erven ons toestonden de meest onmisbare werken over te nemen. Van groot gewicht voor ons kabinet mag het verder ge- noemd worden dat de zoo belangrijke aanteekeningen en voorstudiën voor de talrijke door Wigersma gepubliceerde artikelen aan het museum in bruikleen werden gegeven. In de inrichting van het verslag werd eenige wijziging gebracht in verband met het aanleggen van een geschreven inventaris der aanwinsten, zooals die sinds lang bestaat voor de overige afdeelingen van het museum. Bij gebreke van een dergelijken inventaris dienden tot dusverre alle aanwinsten in het verslag vermeld te worden en bleven sommige, voor den druk minder geschikt ge- 505 achte bizonderheden, die voor de studie van belang kun- nen zijn, b. v. de naam van den vinder, schenker enz. wel eens onvermeld. In het vervolg worden alleen de meest belangrijke aanwinsten in het verslag opgenomen. De aanwinsten ontvangen nu ook een doorloopend inventarisnummer. Daar de aanwinsten der laatste twintig jaren, behoudens enkele uitzonderingen opgeborgen liggen in de volgorde waarin deze in de jaarverslagen vermeld worden, kostte het betrekkelijk weinig moeite deze laatste aanwinsten alsnog doorloopend te inventariseeren en sluit ons eerste nummer A (aanwinsten) 1245 aan bij die num- mering. Zoodra de bergruimte met een van de erven Wigersma over te nemen muntkastje zal zijn aangevuld, wordt het mogelijk de nu in houten doozen geborgen aanwinsten van die laatste twintig jaren tot één geheel te vereenigen, waardoor de zoo kundige beschrijvingen in de jaarverslagen meer nut zullen afwerpen. Het mocht ons gelukken voor het kabinet in haar geheel aan te koopen een zeer interessante vondst van omstreeks 200 laat-Karolingische denariën, te zamen met een zilveren ring ontgraven in een terp te Midlum. Wij stellen ons voor later op die vondst terug te komen. Mr. P. C. J. A. BOELES.

10 DE VOORNAAMSTE AANWINSTEN VAN HET FRIESCH MUSEUM. Januari 1912—Januari 1913-

1. Opgegraven voorwerpen, meerendeels uit de terpen en uit de periode vóór 1GGO n. C. LXIIlaa. Bajum, terp ten N.O. van het dorp (no. 276). Dit is dezelfde terp als die welke in 't vorige verslag door een drukfout het nummer XXIIIau, no. 27 der terpkaart heeft gekregen. Nos. 27—86 Geïmporteerde karolingische pot, genre Pingstorff en drie inheemsch Friesche bolpotten (nos. 2—B), gevonden op een diepte van ongeveer 37a M. XXVIIIô. Blija, Sytsmaterp onder (no. 105). Door bemiddeling van den heer J. P. Wiersma te Leeuwarden, ontving het museum wederom talrijke voorwerpen uit deze interessante terp. 457 -618 Onder de talrijke scherven van terra-sigillata twee gestempelde stukken: 492 Fragment van een kom (Dragendorff no. 37), waarop een dansende figuur als bij Ludowici IlI S. 213, M. 141 en de drie beginletters van het stempel, gebezigd door den te Rheinzabern in de tweede helft der tweede eeuw n. C. werkzamen potte- bakker Cerialis. Een stempel dat in Friesland nog niet was voorgekomen. 523 Fragment van een dito kom, ongeveer terzelfder tijd te Rheinza-bern vervaardigd en gemerkt Comi- tialis. Zie de afbeelding van een dergelijken Comi- tialis-stempel op een scherf uit de Ferwerder terp, in Rom.-Germ. Korrespondenzblatt 1911, S. 62. 554 Voeturn, defect, maar voor volledige reconstructie vatbaar. Vgl. onzen catalogus no. 466. Onder no. 457 zijn een twintigtal voeten van dergelijk vaat- werk geboekt, die in het vorige jaar uit deze terp voor den dag kwamen. 507 Nos. 560 Randscherf, gekarteld, van een vrij groote pot met uitstekend geconserveerde stukken van een touw dat vijfmaal om den hals gewonden is. XXXIItf Bornwerd (no. 118), terp waar de kerk op staat. 25 Houten wagenas. Lang 1.60. Gevonden in een hoog gedeelte der terp, onder de mest of zwarte laag en wel ongeveer 10 cM. boven Friesch Z.P.; een en ander volgens bericht van den terpbaas d.d. 10 September 1912. CXX. Cornjum, Dekama-terp (no. 354). 200—352 Voor het eerst kwamen er dit jaar in deze terp enkele scherven met geometrisch ornament voor den dag, verder een bos van een negental haak- vormige bronzen sleutels, lang 14.5 tot 17 cM. XX. Cornjum, terp waar de kerk op staat. In 1912 is een nieuwe exploitant begonnen met de opgraving van de voet van de terp, ten zuiden van de kerk. 73—106 Waaronder een scherf van terra-sigillata en de helft van een Karolingisch-Friesche bolpot gevuld met de kop en andere beenderen van een schaap. De pot kwam te' voorschijn uit een put (no. 104). Cl. Ferwerd, Burmaniaterp. De heer J. P. Wiersma te Leeuwarden hield weder op dezelfde wijze als in vorige jaren toezicht op de afgraving. Het in 1912 ontgravene is genum- merd 803—1039. XVIa. Goutum, terp bij de kerk (no. 12). 21—24 Diverse voorwerpen. Geschenk van het bestuur vjh Sint Anthony- Gasthuis te Leeuwarden. CXI. Hallum, terp op Jouzumburen (no. 100). 44—65 Waaronder een ijzeren zwaard. LXXXIIa. Hichtum, terp ten Z.O. van het dorp en daar tegenaan (no. 326). 42—93 Diverse oudheden, waaronder vele scherven met geometrisch ornament en scherven van onversierd vaatwerk met scherpen schouder. 508 XXa. Jelsum, terp waar de kerk op staat. Nos. 181—185 Diverse voorwerpen. CVIII. Kimswerd. Juffersterp (no. 320). 21—32 Waaronder eenige scherven met geometrisch orna- ment. XWk. Leeuwarden. Terp Bilgaard ten N. van L. (no. 9). 35—38 Twee potjes en twee stukken hertshoorn. LII. Marssum, terp ten zuiden van het dorp (no. 71). 17—103 Verschillende oudheden, waaronder scherven van terra-sigillata. CXXV. Menaldum, terp „Hoek" ten N.W. (no. 58). 4—52 Diverse voorwerpen. CXXVI. Midlum, terp „Middelstein." 4 Zilveren vingerring, Karolingisch, navolging der Merovingische muntringen. Den 20 October 1911 in de bovenste laag en wel drie steek onder de oppervlakte gevonden, met 193 laat Karolingische denariën, ten aanzien waarvan verwezen wordt naar het verslag van het munt- en penningkabinet. LXXXIIIa. Schettens, terp ten noorden van. 7—15 Diverse potten, eenige jaren geleden gevonden in de toen afgegraven ondergrond der terp. XLIVa. Sybrandaburen, hoog stuk land achter de Ned. Herv. Pastorie. 13—25 Oud Friesch vaatwerk: diverse potjes en scherven. Ontvangen door bemiddeling van den heer W. Hamilton, predikant te Sybrandaburen. CXXIII. Tzum, terp „Groot-Tolsum" op de Vlaren onder. 107—204 Hierbij wederom onderscheidene scherven met geometrisch ornament en terra-sigillata, op welke scherven de terpbaas, de heer Piersma, de diepte noteerde waarop zij gevonden werden. LXVa. Weisrijp, terp in het dorp. 6 Streng van 39 zwarte, cylindervormige kralen in het voorjaar 1912 gevonden om de hals van een geraamte, in het hart der terp, dicht bij den weg en zeer diep. Bij plaatselijk onderzoek bleek ons dat de bovengrond reeds vroeger was weggegraven en men thans met de diepere terplaag bezig was. 509 LXXVlIa. Wijnaldum, terp te (no. 171). Nos. 75—107 104 Brok aarde met (graaf?)kevers. 106 Houten voorwerp waaraan men begonnen was een nap te vervaardigen. XVIIfi. Wirdum, terp ten zuiden van, bij Tjaard. 92, 93 Twee kralen. In de kleinste een stukje koperdraad. CXXXI. Witmarsum. Hoogterp. 1—33 Groote Karolingische pot, geïmporteerd. Defect, met horizontale sierkringen (nos. 14 en 21). Onder no. 13 is eene groote verzameling scherven gema- gazineerd.

II. Voorwerpen uit de periode nà Î000 j. n. C.

No. 1419 Vierkant kapiteeltje van rooden zandsteen met Ro- maansch bladornament. Uit een terp te Jorwerd. In de galmgaten van den Jorwerder kerktoren be- vinden zich nog kolommen van rooden zandsteen. Geschenk van den heer Dr. A. van Tuinen te Jorwerd. 1420 bis Zestiende eeuw. Rond zegelstempel van koper. Gevonden op den singel van het voormalige Orx- ma-state te Menaldum. 1426 Tweede helft der 18e eeuw. Met snijwerk, voor- stellende engelen en engelenkopjes, versierde houten masttop. Zeer waarschijnlijk een prijs voor een hardzeilpartij. Lang 0.415 M. Het museum bezat reeds een geheel gelijke verguld-houten top. Vol- gens den verkooper afkomstig uit Hindeloopen. 1427 Dergelijke, verguld houten masttop, versierd o. a. met steeds kleiner wordende ringen. Lang 1.175 M. Evenals het vorige nummer aangekocht van een antiquair te Leeuwarden. 1429 Ritsijzer, in den vorm van een knipmes. Door den vader van den schenker gebruikt om botervaten met zijn merk te voorzien. Geschenk van den heer R. Buisman te Leeuwarden. 510

No. 1430 Botervorm van lindenhout, bestaande uit twee stukken, in ieder waarvan de figuur van een half schaap is uitgehold. In dezen vorm werd de eerste grasboter aangeboden. Geschenk van den heer G. Speerstra te Bozum. 1431 Twee houten plankjes met een veertiental ritsen door Friesche firma's, van 1763—1886, gebezigd om de boter- vaten te merken. Vervaardigd voor de Leeuwarder Landbouwtentoonstelling 1912. Geschenk van den heer H. B. Hijlkema, zuivel-con- sulent te Utrecht. 1435 Kistje bevattende een gedeelte van de beton- en klei- lagen gevonden onder de fundeering van de Oldehove te Leeuwarden. Vgl. W. C. A. Hofkamp, De toren »De Oldehove" te Leeuwarden; blz. 13. Geschenk van het gemeentebestuur van Leeuwarden. 1438 Houten theestoof uit de tweede helft der 18e eeuw. Afkomstig uit Friesland. Geschenk van den heer H. Aalderink te Groningen. 1442 Zes uit Friesland afkomstige hemden, gemerkt: J. G. 1708; P. B. 1768; C. C. 1782; A. H. 1812; A. H, 1818 en H. R. Geschenk alsvoren. 1443 Linnen beddesprei, waarop geborduurd de letters H. A., het jaartal 1798 en een gestileerde boom (?). Geschenk alsvoren. 1444 Hoofdstel van een paard met zilveren beslag, waarop gegraveerd „Verhardraafd Gorredijk" en het gedreven wapen der gemeente Doniawerstal. Door den vader van den in bruikleengever, destijds grietman van voor- melde gemeente, met een zijner paarden gewonnen. In bruikleen van den heer Jhr. Mr. D. W. van An- dringa de Kempenaer, Kantonrechter te Zutphen. 1445 Arretuig, oud Friesch type, gebruikt bij het vorige nummer. In bruikleen alsvoren. 1446 Portret van een admiraal, gedateerd 1663 onder een 511 wapenschild, bestaande uit een halven adelaar, een huismerk en een zwaan. Dr. C. Hofstede de Groot, die het stuk te Parijs kocht van iemand die het op zijn beurt in Zeeland had opgekocht, werd door den vorm van het huismerk op de gedachte gebracht dat het^ een portret zou kunnen zijn van Enno Doedes Star, die als vice-admiraal van Friesland de expeditie naar Chattam medemaakte. In bruikleen van Dr. C. Hofstede de Groot te 's Gra- venhage. 1447 Schilderij, voorstellende een Hindelooper interieur, on- geveer als de groote Hindelooper kamer in het Friesch museum. Geschilderd omstreeks 1800 en alzoo ouder dan de bekende teekeningen van Hindelooper kamers door H. Lap. Hoog 0.60, br. 0.80 M. Gekocht van een antiquair te Rotterdam. 1448 Achttiende eeuwsche glazenkast van eikenhout, geheel gefineerd met wortelnotenhout. Het onderstel bestaat uit een kruispoot, waarboven laden met verguld koperen beslag. Fraai, gaaf en behoudens enkele onbeduidende herstellingen, geheel origineel meubel. Laatstelijk af- komstig uit Middelburg, doch oorspronkelijk uit den omtrek van St. Maartensdijk op het eiland Tholen. Hoog 2.57, breed 2.13, diep 0.42. Aangekocht ten behoeve van het door den heer F. Fontein Tuinhout aan het Friesch Museum gelegateerde porselein, waarvan door Mevr. de weduwe, die daarvan nog het vrucht- gebruik heelt, reeds een gedeelte werd afgestaan. De aan- koop geschiedde op rekening van de daarvoor gelegateerde gelden.

IlI. Aanwinsten van het munt- en penningkabinet. (1911 en 1912).

I. Munten in Friesland gevonden. Romeinsche. A 1245 Denarius van Trajanus (98—117). Coh2. 558. Gevonden in de terp te Hichtum (LXXXIIa) en ter plaatse gekocht van een terpschipper. 512 A 1240 Denarius van ? Onleesbaar. Kz. afgesleten. Eenige jaren geleden gevonden in een terp te Ruige-Lollum. 1269 Denarius van? Onleesbaar. Zeer waarschijnlijk uit een terp te Winsum. Geschenk van Mevrouw Velding te Joure. 1241 Grootbrons, onleesbaar. Uit de Dekema-terp (CXX) onder Cornjum, 2 M. onder de oppervlakte, in zwarte aarde gevonden. Karolingische. 1254 Honderd drie en negentig zilveren denariën. V.z.: Hlu- dovvicus Pius, rondom een kruis. Kz.: tweeregelig opschrift, eene verbastering van: Ar- gentina civitas (Straatsburg). Den 20 October 1911 met een bijbehoorende zilveren vingerring ontgraven in de terp Middelstein, ongeveer 50 M. ten noorden van den rijksweg te Midlum, in de bovenste terplaag, n.1. drie steek of omstreeks één meter onder de oppervlakte. De terp was ter plaatse 3.50 M. verheven boven het niveau van afgraving. Reeds enkele dagen na het vinden, ter plaatse van de vinders overgenomen en later, in 1912, van de terpeige- naren aangekocht. Deze muntvondst zal nader worden gepubliceerd. Nederland. 1242 1605 (?). Dubbele stuiver van de stad Groningen. Uit de terp Bilgaard onder Leeuwarden. 1270 1685. Schelling van Nijmegen. Verk. no. 128. Uit een terp. 1248 Z. J. Stuiver van Zwolle. Verk. pi. 178 fig. 1. Uit een terp te Jelsum. Engeland. 1244 Long-cross penny van Hendrik IlI (1216—1272). Kz. ... on 1 (und?). Grueber no. 240. Uit de terp Tjaard (XVIIfi) onder Wirdum. Hertogdom Brabant. 1246 Groot van Jan I (1261—1294). Zilver, v. d. Chijs VI. no. 19. Rand besnoeid. Waarschijnlijk uit de terp te Ferwerd (C. I.) 513 FJaanderen. A 1256 1583. Gouden nobel van Gent. Vz. Mo. Aurea. Restaur. Metropol. Gand. F/and. Kz. Nis/. Dns. Custod. Civitat Frustra. Vigilant. 83 en een Leeuwtje. Met klop van de stad Groningen; 32 m.M. Gevonden ongeveer één voet diep, in een stuk land onder Wetzens, dat bestrooid werd met aarde uit de terp Sionsberg bij Dokkum. In het kabinet Ypey berust een dito halve nobel van 1582. In den catalogus van de in Maart 1913 door den heer Schulman gehouden veiling, wordt onder no. 257 een Zeeuwsche gouden nobel van 1583 met klop van de stad Groningen afgebeeld en als noodmunt voor het jaar 1591 (beleg door Prins Maurits) beschreven. "Waarom deze munt juist in 1591 de Groninger klop zoude ontvangen hebben, wordt niet mede- gedeeld. Evenmin is het duidelijk waarom deze echte munt als noodmunt betiteld moet worden, daar noodmunten echte munten vervangen en een werkelijke munt, tenzij de waarde verhoogd wordt, mitsdien nooit als noodmunt zal dienst doen. Een klop is ten slotte niets anders dan een contrôle-teeken, te vergelijken met onze keuren op edel metaal. Met een beleg heeft die controle niets te maken.

II. Penningen en medailles. 1253 1911. Verguld zilveren medaille: Vz.: Ter herdenking van het 100 jarig bestaan der Assu- rantie Maatschappij „Achlum", 1811—4 Juli 1911. Uitge- reikt aan Het Friesch Genootschap. Een lauwerkrans. Kz. Twee vrouwen, de eene ligt geknield en neemt van de andere een polis in ontvangst. Op den achtergrond een brandend gebouw. Geschenk van de voormelde Maatschappij'. Reeks van zes kunstmédailles en plaketten, uitgegeven door de Ned. Belgische Vereeniging der Penningvrienden. (A. nos. 1248, 49, 50, 51 en 55). 1252 1911. Drucker-médaille door J. C. Wienecke. Brons. Varia. 1275 1809. Gedrukt en met vier handteekeningen gewaarmerkt certificaat, goed voor 5 rijksdaalders of 3 gecartelde 514 ducatons, namens de Oost-Indische compagnie afgegeven op Amboina in het kasteel Victoria, den 29 Maart 1809. Nederlandsch en Maleisch, no. 624. Geschenk van den heer C. C. Zeverijn te Hilversum.

IV. Aanwinsten der bibliotheek. *) Bakker, (D. L.)- Zur Abstammung des Schwarzweiszen Rindes. Sonderabdruck aus den Mitteilungen d. Deutschen Landwirt- schafts-Gesellschaît, 1912. Geschenk v. d. schrijver. Met reproducties van schedels en afbeeldingen uit het Friesch Museum. Belfort, (A. de). Description générale des monnaies Mérovin- giennes. Tom. I—V. Paris, 1892—1895. Blanchet, (A.). Monnaies frappées en Gaule depuis les origines jusqú' a Hugues Capet. Manuel de numismatique Française I. Paris, 1912. Boeles, (P. C. J. A.). Beschrijving der Leeuwarder monumenten. De terp te Ferwerd. Heringa-state en het Popta Gasthuis te Marssum. De Franeker monumenten. Bulletin v. d. Nederl Oudheidkundigen Bond, Juni 1912. Overdr. Broekema, (L.). Overblijfselen van varkens uit onze Friesche terpen. Overdr. uit Cultura, Febr. 1912. Geschenk van den schrijver. Bruinvis, (C. W.). Israëlieten te Alkmaar, 1912. Geschenk van den schrijver. Burger, (C. P.) Jr. Briefwechsel des Ubbo Emmius. Herausgeg. von H. Brugmans und F. Wachter. Overdr. uit „Het Boek.'' Geschenk van den schrijver. Ganne, (R. W.). It njuggende gebod, Ljouwert [1912]. Cappe, (H. Ph.). Die Mittelalter-Münzen von Munster, Osna- brück, Paderborn. Corvei und Hervord. Dresden, 1850.

*) Bovendien ontving de bibliotheek door ruiling de gewone uitgaven van de Genootschappen, waarmede men, volgens de aan het verslag toegevoegde lijst, in correspondentie staat. N.B. De bibliotheek (Friesch Museum) is voor de leden en voor wetenschappelijk onderzoek dagelijks geopend van 10—4 uur. Boeken worden op aanvraag franco aan de leden toegezonden. Voor het raad- plegen van handschriften wende men zich tot den Bibliothecaris. 515 Catalogus van de penningverzameling, met eerste vervolg op de muntverzameling, van het Koninklijk Oudheidk. Gen. te Am- sterdam, bewerkt door H. G. du Crocq. Amst. 1912. Cate, (D. H. S. Blaupot ten). Is Nederland uit een haff ontstaan? Overdr. uit „De ingenieur" van 16 Maart 1912. Geschenk van den schrijver. Colenbrander, (H. T.'J. Gedenkstukken der algemeene geschie- denis van Nederland van 1795 tot 1840. Dl. VI, tweede en derde stuk. Inlijving en opstand, 1810—13. 's Gravenhage, 1912. R. G. P. nos 16 en 17. Cumont, (G.). Bras droit détaché d'une statue en bronze de cestiaire Romain. Overdr. 1911. Dijkstra, (Waling.). Net ny ek net wei. Diel I—II. Rym en onrym ut earder en letter tiid. Ljouwert [1912]. Emy. De vrye fammen. Ljouwert [1912]. • In minske sûnder jild. Ljouwert [1912]. Engel, (A.). et R. Serrure. Traite de numismatique du Moyen Age. Tome IlI. Paris 1905. Eringa, (J. P.). Levensbeschrijving van Pieter Oeges Garda, in leven Mr. kuiper te Rien onder Lutkewierum. Heeg, 1858. Geschenk van Dr. G. A. Wurnkes. Gariel, (E.). Les monnaies royales de France, sous la race Carolingienne, I—II. Strasbourg, 1883/4. Gedenkboek, (Historisch) der herstelling van Nêerlands onaf- hankelijkheid in 1813, uitgegeven onder leiding van G. J. W. Koolemans Beijnen. Dl. I. Haarlem, 1912. Geschenk van Dr. H. D. Verdam. Gelder, (H. E. van). Een nationaal monument in gevaar. (De verbouwing van het Binnenhof), 's Gravenhage, 1912, Griffls, (William Elliot). Belgium: the land of art, its history, legends, industry and modern expansion. Boston, 1912. Geschenk van den schrijver. Grueber, (H. A.). Handbook of the coins of Great Britain and Ireland in the British Museum. With sixty-four plates. London, 1899. Halbertsma, (T. E.). Ut it âlde laech. Samle skriften fen —; I. Teltjes om 'e hird; II. Rym en ûnrym. Den Haech [1912]. Hem, (P. van der). Tentoonstelling van schilderijen en teekenin- gen. Boussoud Valadon. Den Haag, April-Mei 1912. Geïllustr. catalogus. Geschenk van den Neer J. T. Eekhoff te 's Gravenhage. 516 Hof, (Het Oud-Prinsesse) te Leeuwarden. Buiten, 1 en 8 April 1911. Hoitsema, (C.) en Feith. De Utrechtsche munt uit haar verle- den en heden. Utrecht, 1912. Hordijk, (C. Pijnacker). Lijsten der Utrechtsche prelaten voor 1300. Groningen, 1912. Hylkema, (B. S.). Yn 'e sniderswinkel fen Hinne Skroar. Blij- spil yn ien útkomste, Ljouwert (1912). Joostieg, (J. G. C). Drentsch plakkaatboek, bijeengebracht door Dl. I, 1412—1633. Leiden, 1912. Geschenk van den schrijver. Kalf, (J.). De monumenten in de voormalige Baronie van Breda. Geïllustreerde beschrijving, bewerkt en uitgegeven vanwege de rijkscommissie voor de Ned. monumenten. Utrecht 1912. Geschenk van de commissie. Keary, (C. F.). A catalogue of Englisch coins in the British Museum. Anglo-Saxon series. Vol. I. London, 1887. Koutte!, (W. P. C). Acta der particuliere synoden van Zuid- Holland, 1621—1700. Vierde deel, 1657—1672.'s Grav. 1912. R.G.P. Kleine serie no. 11. Kooistra (J. S.). De fleanmachine. Fryske foardracht. Ljouwert, W. A. Eisma. (1912). Krips (L. F.). Fen Ljouwert nei Jellum—Boxum. Ljouwert (1912). Krol (Johs.). Eenige mededeelingen aangaande het ontstaan en de geschiedenis der prov. Friesche Vereeniging van Vrienden der waarheid. Sneek. [1894]. Landweer (G. J.) Nieuw ontdekte houten veenwegen (veen- bruggen) in Drente. Overdr. N. Drentsche Volksalmanak 1912. Geschenk van den schrijver. Linden (L. F. over de). Aanvulling van de brochure „Beweerd, maar niet bewezen", betreffende het handschrift van Thet Oera Linda-Bok. Man (M. G. A. de). In memoriam S. Wigersma Hz. Met por- tret. Overdr. uit het Tijdschrift van het Kon. Ned. G. v. munt- en Penningkunde 1912. Geschenk van de schrijfster. Meulen (Tj. G. v. d.). Goethe's Faust. Inkele brokstikken út it foarste diel. Birgum [1912]. Moes (E. W.) en C. P. Burger. De Amsterdamsche boekdruk- kers en uitgevers in de zestiende eeuw. Afl. 15. Molenaar (S.) In spantsje. Ljouwert (1912). 517 Orbaan (J. A. F.). Bescheiden in Italië omtrent Nederlandsche kunstenaars en geleerden. Eerste dl.: Rome. Vaticaansche biblio- theek, 's Grav. 1911. R. G. P. Kleine serie no. 10. Otter (H. A.). Fryslân foaroan. Fryske sangfoardracht for ien persoan. Hearenfean. Posthumus (N. W.). Bronnen tot de geschiedenis van de Leid- sche textielnijverheid. Derde deel 1574—1610. 's Gravenhage 1912. R. G. P. no. 18. Prou (M.). Les monnaies Mérovingiennes. Catalogue des mon- naies Françaises de la Bibliothèque Nationale. Paris 1892. Reglement (Huishoudelijk) van „Het onderwijsfonds voor de Friesche taal", 1912. Regling (K.). Der Dordmunder Fund Römischer Goldmünzen. Dortmund 1908. Rekeningen (De Cameraars-) van Deventer, uitgegeven door Mr. J. Acquoy; zevende dl., derde stuk, 1392, 1393. Deventer 1912. Geschenk van het gemeentebestuur. Riemsdijk (B. W. F. van). Historische beschrijving van het klooster van Sinte Agatha met het prinsenhof te Delft, benevens een catalogus der verzameling en eene lijst der boeken in de historische zaal aanwezig. Derde druk. 's Grav. 1912. Geschenk van het Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Schepers (J. B.). Wodan en Loke. Epos van de lage landen. Overdr. uit de Nieuwe Gids, Dec. 1911. Geschenk van den dichter. Schuiling (R.). De Nederlandsche vluchtheuvels, geographisch beschouwd. Met terpenkaarten. Overdr. uit „Tijdschrift v. d. Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap, 1912, afl. 5". Geschenk van den schrijver. Schuitmaker (Y. C). Tram-halte „Eden". Blijspil yn ien út- komste. Ljouwert, R. v. d. Velde, 1912. Tentoonstelling van tafelgerei: Messen, lepels en vorken: Museum van Kunstnijverheid Haarlem, 6—29 April 1912. Catalo- gus met inleiding door E. A. von Saher. Ut- en ynfallen, nei de oarder fen it A-Bie byinoar sammele fen in ald-notaris op de gearkomste fen de notarissen to Middel- boarch. July, 1912. Daarnaast de Ned. vertaling. Velstra, (Tjeerd). Rimen en teltsjes. Trêdde samling. Ljou- wert, 1911. Visscher, (R.). De houding van het Friesche Bewind tegenover 518 de omwenteling in Holland. Overdruk. Historisch Gedenkboek 1813. Dl I. Geschenk van de schrijfster. Visscher, (R). Leeuwarden in 1813. Overdruk. Historisch Gedenk- boek 1813. Dl. I. Iets over Leeuwardens verleden. Bulletin v. d. Nederl. Oudheidkundige Bond, Juni 1912. Overdr. met afbeeldingen. Voet, (Elias) Jr. Merken van Amsterdamsche goud- en zilver- smeden, 's Grav. 1912. Vrijburg, (Willem). Hwet nys. Foardrachten en stikjes, nos. 1—12. O. Monsma, Aldeboarn, 1912. Waringa, (N. J.). Heringa-State en het Popta-Gasthuis te Mars- sum bij Leeuwarden. Buiten, 19 en 26 Oct. en 2 Nov. 1912. Weissman (A. W.) Het Gasthuis van Dr. Popta en Heringa State te Marssum, 1912. Uitgegeven door voogden der stichting ter gelegenheid van haar tweede eeuwfeest. Geschenk van de voogden van het gasthuis. Woordenboek (Nieuw Nederl, biografisch). Tweede dl. Lei- den 1912. Worp (J. A.). De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608— 1667). Tweede deel 1684—39. 's Grav. 1913. R. G. P. no. 19. ¥/umkes (G. A.). It Fryske réveil yn portretten. A. J. Osinga, Snits, 1911. Geschenk van den schrijver. . Overige plaatsen van Friesland. Overdruk, Historisch Gedenkboek 1813. Dl. I. Geschenk van den schrijver. Zijlstra (D. H.). Fammen fen dizze tiid. Ljouwert [1912). Zuivel-exportvereeniging (Friesche Coöperatieve) Leeuwar- den. Album met lichtdrukken voorstellende exterieurs en interi- eurs van de gebouwen der Vereeniging en van de fabrieken der deelgenooten. Leeuwarden, Dec. 1912. Geschenk van den heer K. Eriks Azn. te Leeuwarden.

Periodiek verschijnende werken.

Aanwinsten der Provinciale Bibliotheek van Friesland gedu- rende het jaar 1911. Aiizeiger für Schweizerische Aterthumskunde. 519 Bijdragen voor Vaderl. Geschiedenis en Oudheidkunde, uitge- geven door Dr. P. J. Blok, Bulletin, uitgegeven door den Ned. Oudheidkundigen Bond. Forjit my net. Huis (Het). Oud en nieuw. Uitgave van Ed. Cuypers. Jaarverslag der Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris enz. van de Nederlandsche monumenten van Geschiedenis en Kunst over 1911. Korrespondenzblatt (Römisch-germanisches). Trier 1912. Kunst (onze), geïllustr. maandschrift. Kruis (Het Groene en het Witte), onder redactie van F. C. Fleischer. 8e jg. Maandblad van het genealogisch-heraldiek genootschap „De Nederlandsche Leeuw". Nasporingen en studiën op het gebied der Nederl, krijgsge- schiedenis. Jaarverslag. Oud-Holland, onder red. van Dr. A. Bredius en E. W. Moes. Praehistorische Zeitschrift. Revue Beige de numismatique. Sljucht en Rjucht. Frysk wykbled. ûnder bestûr fen Waling Dijkstra. Swanneblommen. Tael (yn ús eigen). Tiidskrift fen it Christliik Selskip for Fryske tael- en Skriftenkennisse. Jg. 1912. Tijdschrift van het Ned. Genootsch. v. Munt- en Penningkunde. UpstaSsboom—Blätter für ostfriesische Geschichte und Hei- matkunde, 1911, 1912. Emden. Herausgegeben von der Gesell- schaft für bildende Kunst und vaterländischer Altertümer zu Emden. Verslag van den toestand der gemeente Leeuwarden over het jaar 1911. Verslag van den toestand der provincie Friesland over het jaar 1911. Verslagen omtrent 's rijks oude archieven, XXXIV. • „ „ verzamelingen van geschiedenis en kunst. Volksalmanak (Groningsche). (Nieuwe Drentsche). De Conservator en Bibliothecaris: Mr. P. C. J. A. BOELES. Genootschappen en Inrichtingen die in correspondentie staan met het Friesch Genootschap.

A. Buitenlandse h e.

1. Gesellschaft für bildende Kunst und vaterl. Altertümer zu Emden. 2. Das königliche Staatsarchiv zu Aurich. 3. Oldenburger Verein für Altertumskunde und Landesgeschichte, zu O/denburg. 4. Die historische Gesellschaft des Künstlervereins, zu Bremen. 5. Verein für Geschichte und Altertümer der Herzogtümer Bremen und Verden, zu Stade. 6. Historischer Verein für Niedersachsen, zu Hannover. 7. Das Provinzial-Museum, zu Hannover. 8. Verein für lübeckische Geschichte und Altertumskunde, zu Lübeck. 9. Der anthropologische Verein in Schleswig-Holstein, zu Kiel. 10. Gesellschaft für Schleswig-Holstein-Lauenburgische Ge- schichte zu Kiel. 11. Verein für mecklenburgische Geschichte, zu Schwerin. 12. Königliche und Universitäts-Bibliothek, zu Königsberg. 13. Physikalisch-oekonomische Gesellschaft, zu Königsberg. 14. Historische Gesellschaft für die Provinz Posen, zu Posen. 15. Historischer Verein zu Osnabrück. 16. Harzverein für Geschichte und Altertümer, zu Wernigerode. 17. Verein für thüringische Geschichte und Altertumskunde, zu Jena. 18. Bergischer Geschichtsverein, zu Elberfeld. 19. Der aachener Geschichtsverein, zu Aachen. 20. Verein von Altertumsfreunde im Rheinlande, zu Bonn. 21. Der oberhessische Geschichtsverein, zu dessen. 22. Kaiserliche Universitäts- und Landes-bibliothek, zu Strassburg. 23. Grossh. badische Universitäts-bibliothek, zu Heidelberg. 24. Verein für Kunst und Altertum in Ulm und Oberschwaben, zu Ulm. 521 25. Das germanische Museum, zu Nürnberg. 26. Historischer Verein der öberpfalz und Regensburg, zu Regensburg. 27. Königliche Akademie gemeinnütziger Wissenschaften, zu Erfurt. 28. Vogtländischer altertumsforschender Verein, zu Hohenleuben. 29. Altertumsverein für Zwickau und Umgegend, zu Zwickau. 30. Verein für chemnitzer Geschichte, zu Chemnitz. 31. Verein für Geschichte der Stadt Meissen, zu Meissen. 32. Geschichte- und alterfumsforschender Verein, zu Leisnig. 33. Historischer Verein für Steiermark, zu Grätz. 34. La Bibliothèque Royale de Copenhague. 35. Société Royale des Antiquaires du Nord, à Copenhague. 36. La Bibliothèque de 1' université royale de Norvège, à Chr/s- tiania. 37. Kungl. Vitterhets Historie och Antikuitets Akademien, Stockholm. 38. La Société des Antiquaires de France, à Paris. 39. La Société des Antiquaires de Picardie, à Amiens. 40. La Société historique de Compiègne. 41. La Société française d' Archeologie pour la conservation des monuments historiques, à Tours 42. L' Institut Royal Grand-Ducal de Luxembourg. 43. La Bibliothèque Royale de Belgique, à Bruxelles. 44. La Société Royale d' Archeologie de Bruxelles. 45. La Société scientifique et littéraire, à Tongres 46. La Société des Sciences, des Arts et des Lettres du Hainaut. à Mons. 47. De Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letter- kunde, te Gent. 48. De Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, te Gent. 49. Oudheidknndige Kring van het land van Waes, te St. Ni- co/aas (Vlaanderen). 50. L' Institut Archéologique, à Liège. 51. Public Library at Melbourne (Australië). 52. Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. 53. Rügisch-pommerscher Geschichtsverein, zu Greifswald. 54. Kongl. Humanistica Vetenskaps-Sanfundet, Uppsala, 55. Finnische Altertumsgesellschaft, Helsingfors. 56. Fuldaer Geschichtsverein, zu Fulda. 522

57. Cercle Archéologique, Littéraire et Artistique de Malines te Mechelen. 58. Nordfriesischer Verein für Heimatkunde und Heimatliebe, zu Husum. 5y. Bibliothèque d'art et d' archeologie, 19 rue Spontini, Paris.

A. Binnenlandse h e.

1. De Provinciale Bibliotheek, te Leeuwarden. 2. De Stedelijke Bibliotheek, te Leeuwarden. 3. Het Selskip for Fryske tael- en Skriftenkennisse, te Leeu- warden. 4. Het Gymnasium, te Leeuwarden. 5. De Rijks Hoogere Burgerschool, te Leeuwarden. 6. De Universiteits-Bibliotheek, te Groningen. 8. Het Provinciaal Museum van Oudheden in Drente, te Assen. 9. De Vereeniging voor Overijsselsen Recht en Geschiedenis, te Zwolle. 10. De Stadsbibliotheek, te Deventer. 11. De Bibliotheek der gemeente Kampen. 12. Het Historisch Genootschap, te Utrecht. 13. Het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, te Utrecht. 14. De Universiteits-Bibliotheek, te Leiden. 15. De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, te Leiden. 16. De Koninklijke Bibliotheek, te 's Gravenhage. 17. De Heraldische Vereeniging „de Nederlandsche Leeuw", te 's Gravenhage. 18. Het Rijksmuseum van Oudheden, te Leiden. 19. Het Leeskabinet te Rotterdam. 20. Gemeente-Bibliotheek van Rotterdam. 21. Het Archief der gemeente Rotterdam. 22. Teyler's Genootschap, te Haarlem. 23. De Stedelijke Bibliotheek te Haarlem. 24. Het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, te Amsterdam. 25. De Koninklijke Academie van Wetenschappen, te Amsterdam. 26. De Universiteits-Bibliotheek, te Amsterdam. 27. Het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen, te Middel- burg. 28. Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschap- pen in Noord-Brabant, te 's Hertogenbosch. 523 29. La Société Historique et Archéologique dans Ie duché de Limbourg, te Maastricht. 30. Aartsbisschoppelijk Archief, te Utrecht. 31. De Redactie van de bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem. 32. Stedelijk Archief, te Alkmaar. 33. Vereeniging Fléhite, te Amersfoort. 34. Gelre, Vereeniging ter beoefening van Geldersche geschie- denis en recht, te Arnhem. 35. Vereeniging „die Haghe", te 's Gravenhage. 36. De openbare leeszaal en bibliotheek te Leeuwarden. 37. De Rijks-commissie voor de inventarisatie van Monumenten te 's Gravenhage (Statenlaan no. 82).

De Verslagen worden verzonden aan het Museum van Oud- heden, te Groningen; de Commissie tot bewaring van voorwerpen van Geschiedenis en Kunst, te Nijmegen; het Stedelijk Museum te Leiden; het Westfriesch Museum, te Hoorn; de Vereeniging „Rembrandt", te Amsterdam; en aan de Redactie van het römisch- germanisches Korrespondenz-Blatt te Trier.