Jaarboek Voor Munt- En Penningkunde 72 1985
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
JAARBOEK VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE 72 1985 KONINKLIJK NEDERLANDS GENOOTSCHAP VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE AMSTERDAM Commissie van redactie Prof. dr. H. Enno van Gelder, Zeist Drs. G. van der Meer, 's-Gravenhage Drs. A.T. Puister, Wassenaar Dr. H.J. van der Wiel, Gouda E.J.A. van Beek, Oude Ade ISSN 0920-380X TOT GERIEFF VAN INDIA. GELDEXPORT DOOR DE VOC EN DE MUNTPRODUKTIE IN NEDERLAND, 1720-1740 door drs Ar ent Pol VERANTWOORDING * Verschillende auteurs hebben zich bezig gehouden met de geldzendingen naar Azië door de VÖC1. Vrijwel zonder uitzondering baseerden zij zich daarbij op gegevens uit de resoluties van Heren Zeventien. Wat er in feite verzonden is, vindt men echter niet in deze bron, maar in de boekhoudingen van de Kamers in patria en van de kantoren in Azië. Reconstructie van de feitelijke ver zendingen uit de boekhoudkundige gegevens is echter nogal tijdrovend en bovendien niet uitvoerbaar voor de hele periode waarin de VOC aktief was (1602-1795), omdat maar een klein deel van deze bronnen bewaard is geble ven. Daarentegen beschikt men in de resoluties der Heren Zeventien over een goed toegankelijke en ononderbroken reeks van cijfers. Het is dus volkomen begrijpelijk dat men zich baseert op deze laatste bron. Toch dringt zich de vraag op of het wel terecht is dat dit gebeurt, of er geen grote verschillen in omvang en samenstelling waren tussen hetgeen men besloot te verzenden en hetgeen er in werkelijkheid verzonden werd. En als er verschillen tussen besluit en verzending geconstateerd worden, kan men zich afvragen waarom de Kamers afweken van het besluit van Heren Zeventien. Het lijkt niet onwaar schijnlijk dat hun overwegingen werden ingegeven door de steeds wisselende omstandigheden op de edelmetaalmarkt. Schaarste — en dus hogere prijs — van een bepaalde geldsoort zou bijvoorbeeld een reden geweest kunnen zijn om minder of helemaal niets van dat artikel in te kopen en al dan niet een ander artikel in plaats daarvan naar Azië te verzenden. Om deze veronderstel- * Dit artikel is een bewerking van de doctoraal-scriptie die ik in augustus 1985 schreef bij drs F.S. Gaastra in de Vakgroep Algemene & Vaderlandse Geschiedenis der Rijksuniversiteit Leiden. Van diverse personen ontving ik kritische reacties, die aan de uiteindelijke vorm en inhoud ten goede zijn gekomen. Voor hun bijdragen bedank ik hier met name drs F.S. Gaastra, prof. dr H. Enno van Gelder, drs H.W. Jacobi en drs A.C.J. Vermeulen. 1 Van de literatuur uit de laatste decennia noem ik: Glamann (1958), Gaastra (1976), Attman (1981), Schöffer/Gaastra (1982), Gaastra (1983), Attman (1983), De Korte (1984), Bruijn/ Gaastra/Schöffer (1979-1987) I, 184-187 en 223-245. Naast deze meer algemene studies verschenen enkele artikelen over vondsten uit scheepswrakken waarin dit onderwerp ook aan de orde kwam: Playford (1959), Boxer (1973), Renning (1973-74), Sténuit (1974), Marsden (1978), Van Gelder (1980) en Meltzer (1984). 65 Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 72 (1985) ling te kunnen verifiëren, dient nagegaan te worden vanwaar de VOC de benodigde contanten betrok en of er verschuivingen te ontdekken zijn in de vraag naar bepaalde soorten. Tegelijkertijd kan zo inzicht worden verkregen in de rol van speciehandel, wisselbanken en munthuizen in de leveranties aan de VOC en in de betekenis van de VOC voor de muntproduktie in Nederland. In deze studie over de periode 1720-1740 heb ik mij beperkt tot een poging antwoord te geven op een tweetal vragen: 1° zijn er verschillen tussen toebedeling en verzending? en 2° waar haalde de VOC de benodigde contanten vandaan? Vergelijkingen van de hoeveelheden van iedere soort die Heren Zeventien besloten te laten verzenden en de verschuivingen daarin in de loop van de tijd, werden niet gemaakt, omdat zij voor het grootste deel factoren raken die in Azië hun oorsprong hebben. Over het algemeen kan namelijk gesteld worden dat omvang en samenstelling min of meer afhankelijk was van de door Gouverneur-Generaal & Raden opgestelde "Eis van Indië" en van de door Heren Zeventien gevraagde hoeveelheid en soort Aziatische produkten, de zogenaamde retourgoederen. Verschillende redenen hebben de keuze van de periode 1720-1740 voor dit vergelijkende onderzoek bepaald. Deze jaren geven een forse schommeling te zien in de omvang van de geldzendingen, ook per decennium in vergelijking met de periodes ervoor en erna. Deze twee decennia vallen samen met de laatste 20 jaar van het tijdvak dat Glamann behandelde in zijn "Dutch-Asiatic trade". In de '20-er jaren liet de VOC voor het eerst munten slaan die voorzien waren van het VOC-monogram. De beschikbaarheid van de bronnen speelde natuurlijk eveneens een belangrijke rol. Tenslotte zullen door dit onderzoek de recentelijk geborgen munten uit de wrakken van de Akerendam (1725) en de Vliegend Hert (1735) in hun context geplaatst kunnen worden. Om een vergelijking tussen theorie en praktijk van de verzending te kunnen maken, moest van alle uitgaande schepen in de periode — zo'n 760 stuks — nagegaan worden of zij contanten vervoerden en zo ja, wat de samenstelling ervan was. Niet van alle schepen was echter in de bronnen precies te vinden wat zij aan boord hadden, bijvoorbeeld omdat zij onderweg vergingen of gekaapt werden en dus niet in Batavia aankwamen, of omdat een deel van de boekhouding niet bewaard is gebleven. In veel gevallen was dan toch uit "circumstantial evidence" de lading nog wel te reconstrueren — soms kon alleen een "educated guess" uitkomst bieden. Slechts een zo min mogelijk onderbroken reeks van cijfers, over een zo lang mogelijke periode, is bruikbaar en betrouwbaar voor de beoogde vergelijking van het besluit tot verzending en de verzending zoals die in werkelijkheid heeft plaatsgevonden. Onder "contanten" wordt hierna alle geld verstaan, in gemunte en ongemunte 66 vorm: gouden en zilveren munten en baren, evenals de koperen duiten. In deze beschouwing is evenwel niet het geld betrokken dat de schipper meekreeg om onderweg inkopen te kunnen doen en waarvan het restant bij aankomst in Batavia natuurlijk in de kas kwam2. Een dergelijk bedrag aan "verversings penningen" of "scheepsgeld" werd ook aan de retourschepen meegegeven en het overblijvende deel daarvan werd in patria weer afgedragen. Deze kleine bedragen werden in de 18e eeuw zelf ook nooit tot de verzonden contanten gerekend, maar zij vormden een onderdeel van de "ongelden op de equipagie", d.w.z. de onkosten voor het uitrusten van de uitgaande schepen. Hieronder komen achtereenvolgens aan de orde: I Geldzendingen door de VOC; — Soorten, eenheden, verpakkingen; — Toebedeling en verzending; II Munten en baren; III Het bijeenbrengen der benodigde contanten; — Specievoorraad, muntslag en contantenverscheping; Conclusie; gevolgd door bijlagen betreffende vergane schepen (I), de toebedelingen in de resoluties (II), de verzending door de Kamers (III), de schaarste van munten en muntmaterialen (IV), de leveranties door de Amsterdamse Wissel bank (V), consenten voor VOC-aanmuntingen (VI), de muntproduktie te Dordrecht (VII) en de leveranties van essayeur Grill aan Kamer Amsterdam (VIII). 2 Kamer Amsterdam gaf in deze tijd, afhankelijk van de grootte van het schip en dus het aantal opvarenden, 80 a 160 dukatons mee (ARA, VOC 7175-7179 fol. 228, 248, 237, 239, 174). In Kamer Hoorn deed men het met 150 a 300 mexicanen (ARA, VOC 14588-14596 steeds fol. 26). 67 iïóctJor me. v' - • - ^iïé^jlQe^., __/^TOZ?^__ /ITT^YFFL ••• • f »•- '• . • 'ij*" . ' • • . -F Y 2oüo, 1——> :/ ;—'- Y /, 6VOT:'|- ^JJUOLWru. ..... £1500/61*00, —/ / / MOtni V- (/ 1 1 • f _ ^^^^ ^éS)^., gUv^A (&%»&*>- <^~'P*^^ Toebedeling der contanten door Heren Zeventien (ARA, VOC 164: resolutie 5 oktober 1728) 68 I. DE GELDZENDINGEN DOOR DE VOC Gouverneur-Generaal & Raden stelden ieder najaar de "Eis van Indië" op, een lijst van gelden en goederen die zij dachten twee jaar later nodig te hebben voor de uitvoering van de opdrachten uit patria3. Heren Zeventien besloten bijvoorbeeld in het najaar van 1720 in hoeverre en in welke geldsoorten zij wilden voldoen aan de eis, die een jaar eerder te Batavia geformuleerd was. Vervolgens werd aan de zes Kamers een evenredig gedeelte toebedeeld (namelijk Amsterdam 50%, Zeeland 25% en Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen ieder 6|%) en de bestemming vastgelegd. De Kamers spreidden de verzending over het equipagejaar, dat liep van medio 1720 tot medio 1721; de meeste schepen arriveerden dan in het kalenderjaar 1721 op hun bestemming, want de reis naar Azië duurde minimaal zes maanden. In de voorjaarsvergade ring werd vastgesteld in hoeverre iedere Kamer aan zijn verplichtingen voor het lopende jaar voldaan had; vaak werd tegelijkertijd het besluit genomen nog een aanvullende zending contanten te versturen. In juli/augustus, de eerste maanden van het nieuwe equipagejaar, werd vooruitlopend op de definitieve toebedeling soms een voorlopige toebedeling gemaakt. De Kamers konden aan de hand daarvan inkoop en verzending dan alvast beginnen. De uitvoering van de door Heren Zeventien genomen besluiten werd overgelaten aan de zes Kamers. Binnen de colleges van bewindhebbers der verschillende Kamers bestond een zekere werkverdeling — voor de financiële aangelegenheden waren enkele bewindhebbers aangewezen als thesauriers (ook wel "tresoriers" of "heren van de ontvang" genoemd). Alle voorbereidende handelingen voor de uitvoering van de besluiten der Heren Zeventien voor wat betreft de contanten voor Indië, vonden plaats op hun aanwijzingen of onder hun toezicht: inkoop van specie door de agent, vervaardiging van baren door de essayeur, aanmaak van munten door de muntmeester, verpakking der contanten, uitreiking ervan aan de schippers en notering van het verzondene in de boeken. Overigens waren de thesauriers niet geheel vrij in de keuze van de schepen en de hoeveelheden per 3 Glamann (1958) 287-288. Dat deel van de Eis van Indië dat de contanten betrof, is in het begin van de 18e eeuw maar zelden bewaard gebleven: het stuk werd in Kamer Amsterdam uit de overgekomen brieven en papieren gelicht en blijkens de notities in de marge van de inhoudsop gave doorgezonden naar het departement "pakhuis" (vgl.