Een zeeheld tussen lof en laster De waardering van Isaac Sweers (1622-1673)

Marisa Debisarun Studentnummer: 10164111

Universiteit van Geschiedenis Masterscriptie Gouden Eeuw

Begeleider: mw. dr. D. H. van Netten Tweede lezer: dhr. dr. J. Jansen

14 april 2020

De Roofzucht laat zich van geen vryezee bepaalen. Hier is voor ons of lof of laster te behaalen. Men krijgt geen lof dan door een onversaagdetocht. Wy hebben ’t lijf, tot dienst der zee, aan ’t Landt verkocht. Wie ’t lijf verkoopt moet zich in doodtsgevaar begeeven. Wy moeten winnen of voor ’t Recht van Neêrlandt sneeven. Wie eedelmoedig sterft zal leeven na zijn doodt. Maar wie voor vyandt wijkt, uit vrees voor zwaardt en loodt, Heeft voor het zwaardt en loodt van ’t Staatsch gerecht te vreezen. Wie krijgsdeugdt loont, moet ook met straf gewapent weezen.1

Jan Vos, Scheepskroon der Zeehelden van de Vrye Neederlanden (1666) pagina 121, regels 6-15.

1 Jan Vos, Alle de gedichten van den vermaarden Poëet Jan Vos, deel II. (Amsterdam 1671) 119-132, aldaar 121. 2

Inhoud

Inleiding 4 1. ‘Kloek van hert’. Sweers in historiografisch perspectief 8 Journaals 10 Historiografie 12 Zeeheldencultus 14 2. ‘Houwde vrokken’. Beschuldigingen na de Tweede slag bij Schoneveld 18 Het conflict 19 Verklaringen 20 Verhoudingen op de vloot 23 Persoonlijk leed 25 3. ‘’t is Sweers: en dat ’s genoeg geschreven’. De representatie van Sweers in nieuws en opinie 29 Kranten en nieuwsbrieven 29 Pamfletten en poëzie 32 Zeekroon: het schip leert schimpers swijgen 37 4. ‘Een voorbeeld om na te volgen’. De representatie van Sweers in beeld en monument 42 Grafmonument 43 Functie 48 Omgeving 50 Portretten 52 Conclusie 58 Bijlage I: Gedichten 64 Bijlage II: Inscriptie 71 Literatuurlijst 72

3

Inleiding In de zeventiende eeuw beleefde de marine haar hoogtijdagen. In talloze zeeslagen, expedities en maar liefst drie zeeoorlogen tegen Engeland werd gestreden voor de handelsbelangen en de vrijheid van de Republiek. Mede dankzij de ‘gouden generatie’ mariniers werden veel successen behaald, waar met name vandaag de dag nog steeds om wordt geroemd. Een tegenwoordig minder bekende zeeman die in deze bevlogen tijd carrière heeft gemaakt en opklom tot viceadmiraal is Isaac Sweers. In 1649 monsterde hij aan bij de Amsterdamse admiraliteit. Dit was het begin van een avontuurlijke en succesvolle loopbaan. Tot zijn dood in 1673 vocht hij mee in een groot aantal belangrijke zeeslagen van de Engelse Zeeoorlogen die in het derde kwart van de eeuw werden gevoerd. Ook kruisen op de Middellandse Zee, expedities naar de Sont en de beroemde AAA tocht onder Michiel de Ruyter behoren tot zijn curriculum. Ondanks Sweers’ uitzonderlijke staat van dienst is zijn goede naam tijdens de Derde Engelse zeeoorlog (1672-1674) in opspraak geraakt. Luitenant-admiraal beschuldigde hem na de slag bij Schoneveld, die op 14 juni 1673 plaatsvond, officieel van plichtverzuim. Tijdens de krijgsraad meldde Tromp dat Sweers zich afzijdig had gehouden tijdens het gevecht en daardoor zijn collega’s moedwillig in de steek had gelaten. Sweers, die zich van geen kwaad bewust was, verdedigde zich fel en het scheelde niet veel of de heren waren elkaar aangevlogen.2 Sweers’ vermeende laffe gedrag, waarop zware straffen stonden, valt moeilijk te rijmen met de glansrijke carrière die hij tot dat moment had doorlopen. In deze scriptie onderzoek ik wat er is voorgevallen tussen Sweers en Tromp en hoe dit conflict in de media werd besproken. Hebben de beschuldigingen de reputatie van Sweers beschadigd? En wat betekende een verdenking van lafheid voor een zeeheld in deze periode? Sweers zelf nam het voorval hoog op en gaf zowel in zijn journaal als in brieven te kennen dat hij verontwaardigd en gekwetst was. In een brief naar stadhouder Willem III, ondertekent op 24 juni 1673, schreef Sweers dat hij zich gedragen had zoals het ‘een eerlijck soldaet betaemt’ maar door Tromp was bejegend ‘als een der infaemste poltrons’.3 Meer dan twintig jaar had hij als kapitein, schout-bij-nacht en viceadmiraal de staat gediend zonder een smet op zijn naam te krijgen. Hij was duidelijk bang dat zijn zorgvuldig opgebouwde reputatie teniet gedaan zou worden. Hij verzocht de prins om niet toe te staan dat hij ‘voor de gemeene man voor infaem geacht en gereputteert’ zou worden en de zaak te disponeren. Willem III, de beschermheer van aanklager Cornelis Tromp, besloot anders en stelde een onpartijdig onderzoek uit tot na de zeecampagne.4 Een uitspraak in deze kwestie is er nooit gekomen: tijdens de eerstvolgende vijandelijke ontmoeting sloeg het noodlot toe. Op 21 augustus 1673 raakte Sweers bij Kijkduin in een hevig

2 J. Bruijn, De oorlogvoering ter zee in 1673 in journalen en andere stukken (Groningen 1966) 123. 3 Nationaal Archief, Den Haag, Admiraliteitscolleges XXVI Sweers, 1647-1722, nummer toegang 1.01.47.16, inventarisnummer 19, fo. 110. 4 R. Prud’homme van Reine, Sweers. Een zeevarende familie in de zeventiende eeuw (Leiden 1985) 70. 4 gevecht met de Engelse viceadmiraal Kempthorne. Na een uur strijd te hebben geleverd werd Sweers dodelijk getroffen door een 24 pondskogel ‘en ten deele in flentere geschooten’.5 Sommige bronnen melden dat hij in zijn buik werd geraakt, andere dat zijn benen en halve gezicht werden weggeschoten.6 Zwaargewond werd hij naar zijn kajuit gebracht, waar hij te horen kreeg dat zijn rivaal op de vlucht was geslagen. Hierop blies hij zijn laatste adem uit, aldus Isaac Sweers junior, die het scheepsjournaal van zijn vader heeft geordend en aangevuld. Sweers’ heroïsche dood was niet tevergeefs: de vloot behaalde een belangrijke, strategische overwinning. Het dreigende gevaar voor de Republiek – een inval van zowel Engeland als Frankrijk – was geweken. Sweers angst voor gezichtsverlies lijkt werkelijkheid te zijn geworden, althans in de literatuur wordt vermeld dat Tromp Sweers’ carrière en reputatie voorgoed zou hebben beschadigd. Zo schrijft Gerben Hellinga in Zeehelden (2006) dat Sweers de functie van luitenantadmiraal, de hoogste functie als vlagofficier, definitief zou hebben gekregen als hij niet was beschuldigd.7 Ook heeft Sweers nooit postuum eerherstel gekregen. Maar deze zelfde auteur schrijft ook dat de Staten-Generaal zich destijds niets van de aanklacht aantrok: Sweers kreeg een begrafenis en een prachtig grafmonument op kosten van de overheid.8 Ook De Ruyter, Nederlands meest geprezen zeeheld, zou partij hebben gekozen voor Sweers en dit in brieven aan de autoriteiten hebben laten weten.9 Er klonken dus destijds zowel positieve als negatieve stemmen over de viceadmiraal. De ‘eerkwestie’ leidde tot verschillende reacties, meningen en aannames over het gedrag en de reputatie van Sweers. Volgens dichter O.J. Coopman zouden Sweers daden nooit op waarde geschat. Hij opende in 1673 een lofdicht met de woorden: ‘Dit ’s Sweers, wiens Krijgslof noyt is na waerdy verbreyt’, waarmee hij de verdeeldheid tussen lof en laster benadrukt.10 Hij bezingt de lof en heldendaden van Sweers, maar beaamt tegelijk dat dit niet door iedereen werd gedaan. Om te achterhalen hoe Sweers door de tijd heen is gewaardeerd kijk ik naar de manier waarop hij in de historiografie aan bod is gekomen, maar ook naar de manier waarop contemporaine actoren zoals collega’s, de Staten-Generaal, dichters en verslaggevers zich hebben geuit over de viceadmiraal. Hoe reageerde men op de beschuldigingen? Welke informatie werd over het conflict verspreid en via welke media? En wat zeggen objecten zoals zijn grafmonument en portretten over zijn waardering? Het verloop van zeeslagen en het gedrag van zeehelden werd in allerlei zeventiende-eeuwse media zoals nieuwsberichten, pamfletten en gelegenheidsgedichten nauwgezet gevolgd. Alle ogen waren, soms letterlijk, gericht op de staatse vloot. Voor de kust bij Kijkduin had zich op 21 augustus 1673 een menigte gespannen toeschouwers verzameld.11 De Staatse vloot nam het in deze slag, die de

5 Bruijn, De oorlogvoering, 153. 6 R. Prud’homme van Reine, Zeehelden (Amsterdam 2005) 118-119. 7 G. Hellinga, Zeehelden. Nederlands trots overzee in de gouden eeuw (Zutphen 2006) 127. 8 Hellinga, Zeehelden, 132. 9 Prud’homme van Reine, Sweers, 69. 10 D. F. Scheurleer, Van varen en van vechten. Verzen van tijdgenooten op onze zeehelden en zeeslagen, lof- en schimpdichten, matrozenliederen, deel II 1655-1678 (Den Haag 1914) 476. 11 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 7. 5 laatste zou zijn van de Derde Engelse zeeoorlog op tegen een veel sterkere tegenstander.12 Frankrijk en Engeland hadden hun vloten verenigd en probeerden via zee hun troepen aan de Hollandse kust te zetten. Wie de strijd niet kon zien kon hem wellicht horen: elf uur lang klonk in een groot gedeelte van Noord-Holland onophoudelijk kanongebulder.13 Dankzij het tactische inzicht van De Ruyter en de ervaring van zijn officieren behaalden de Nederlanders bij Kijkduin de overwinning. Het voortbestaan van de Republiek was dankzij deze vloot gewaarborgd. Door de cruciale rol die de vloot in de Republiek vervulde ontwikkelde zich in de loop van de zeventiende eeuw een zeeheldencultus. Vlagofficieren die zich in de strijd hadden bewezen, zoals Maerten en Cornelis Tromp, , Jan van Galen, Johan Evertsen en uiteraard Michiel de Ruyter werden gezien als idolen. Hun lof werd geprezen in schilderijen, prenten, tekeningen en gedichten. Ter ere van een overwinning ontvingen ze medailles, sabels en gouden en zilveren bekers. Sommigen kregen een staatsbegrafenis en een marmeren praalgraf. Hun heldenstatus steeg bijna tot mythische proporties. Ze werden aanbeden zoals dat nu ook wel bij popsterren en topsporters voorkomt. Bij thuiskomst werden ze soms wel door duizenden mensen vreugdevol onthaald.14 Straatnamen herinneren ons vandaag de dag nog steeds aan deze populariteit. Sweers heeft de tand des tijds niet zo succesvol doorstaan als sommige van zijn collega’s. Behalve de woonachtigen op de Sweerslaan in Hilversum of de Sweersstraat in Nijmegen zullen weinig mensen tegenwoordig nog van zijn naam hebben gehoord, ondanks zijn rang als vlagofficier, zijn indrukwekkende prestaties in de vele zeeslagen en zijn grafmonument in de Oude Kerk te Amsterdam. ‘Wie gewoon zijn plicht deed, zag men eigenlijk niet staan’, aldus Ronald Prud’homme van Reine in Zeehelden (2005).15 In zijn top veertig van zeehelden prijkt Sweers in de middenmoot op nummer negentien. J.C.M. Warnsinck constateerde al in 1941 dat Sweers ‘bij ons volk nimmer een grote vermaardheid heeft genoten’.16 Was Sweers in de zeventiende eeuw ook al een anoniem figuur, of net zo’n nationale beroemdheid als collega’s die nu nog steeds naamsbekendheid genieten. In de historiografie is in de loop der jaren weinig aandacht aan de viceadmiraal besteed. Aan zijn nalatenschap ligt het niet. In het Nationaal Archief ligt een schat aan informatie over zijn leven. Van bijna al zijn reizen zijn scheepsjournalen overgeleverd, opgetekend door hemzelf of Sweers junior. Ze zijn zorgvuldig bewaard door nazaten en in 1882 geschonken aan het toenmalig Rijksarchief.17 Ook verzonden en ontvangen brieven, orders, instructies, rapporten en notities zijn toegevoegd. Alles is keurig neergeschreven en gebundeld. Ook het Stadsarchief Amsterdam herbergt unieke documenten in het Sweers familiearchief, zoals een zorgvuldig bijgehouden familieboekje met

12A. Doedens en L. Mulder, Engels-Nederlandse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw (Zutphen 2016) 172. 13 J. I. Israel, De Republiek, 1477-1806 (Franeker 1996) 895. 14 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 8. 15 Ibidem. 16 J. Warnsinck, Twaalf doorluchtige zeehelden (Amsterdam 1941) 139. 17 Bruijn, De oorlogvoering, 15. 6 genealogische aantekeningen.18 Er is voldoende materiaal voor een biografie minstens zo uitgebreid als die van De Ruyter. Echter, tot nu toe is Sweers vooral in maritieme overzichtswerken behandeld of aan bod gekomen als figurant in publicaties over De Ruyter en Tromp. In dit onderzoek staat hij zelf centraal. Voor een chronologisch en biografisch overzicht van al zijn lotgevallen en expedities is hier helaas geen ruimte. Het doel is ook niet om te overtuigen dát Sweers een zeeheld is of om zijn plaats in de top veertig ter discussie te stellen. Het uitgangspunt is reconstrueren hoe hij werd besproken en gewaardeerd door tijdgenoten. Dit biedt tevens inzicht in de manier waarop de zeeheldencultus functioneerde in de zeventiende eeuw, een concept dat in de literatuur meer aandacht verdiend. Naar de oorsprong, ontwikkeling en functie van de cultus is nog weinig onderzoek gedaan. Hoe past Sweers’ casus in de zeeheldencultus? Welke rol vervulden zeehelden in de maatschappij? Een interdisciplinaire benadering biedt hierbij uitkomst. De uiteenlopende verzameling van egodocumenten, gedichten, kunstobjecten, verklaringen en nieuwsberichten rondom Sweers vormen het bronmateriaal. Niet alleen Sweers’ geschreven nalatenschap van scheepsjournalen, ook zijn grafmonument, schilderijen en prenten zijn blijken van waardering en zeggen iets over zijn identiteit. De invalshoek is daarom zowel maritiem-historisch, als historisch-letterkundig en kunsthistorisch. Ook het concept zeeheldencultus en de manier waarop deze werd beleefd beperkt zich niet tot één onderzoeksgebied. De cultus kwam immers tot uiting in boeken, media, schilderijen, gebruiksvoorwerpen en grafmonumenten. Verkenningen van bijvoorbeeld gedichten op zeehelden kan tot nieuwe inzichten leiden over hoe de cultus zich manifesteerde en functioneerde in het publieke domein. Het eerste hoofdstuk staat in het teken van de historiografie over Sweers en de zeeheldencultus. Wat is er over hem geschreven en welke betekenissen werden aan het begrip zeeheld gegeven? Hoofdstuk twee behandelt het conflict tussen Sweers en Tromp en de verklaringen die daaromtrent zijn verschenen, evenals een aantal reacties van Sweers zelf in brieven. In het derde hoofdstuk verschuift de aandacht naar reacties in de media. Hoe werd Sweers gerepresenteerd in het nieuws en in gedichten? Het laatste hoofdstuk staat in het teken van Sweers’ representatie in beeldende kunst. Wat zeggen bronnen als portretten en zijn grafmonument over hemzelf, zijn populariteit en de zeeheldencultus?

18 Stadsarchief Amsterdam (SAA), Inventaris van het archief van de familie Sweers. Archiefnummer 319, inventarisnummer 21. 7

1. ‘Kloek van hert’. Sweers in historiografisch perspectief Gerbrand Hellinga karakteriseert Isaac Sweers in zijn overzicht van zeehelden als ‘een lastig jongmens’.19 Aan de hand van Sweers’ eigen woorden kan zijn jeugd inderdaad als rebels worden opgevat. Hij werd in 1622 te Nijmegen geboren als regentenzoon. Zijn vader werd in 1628 tot bewindhebber van de VOC benoemd, waarop het gezin naar Amsterdam verhuisde. Isaac had twee zussen en vijf broers. In 1635 stierven zijn beide ouders en verhuisde hij naar familie in Hoorn.20 Nadat hij op zijn zestiende genoeg had van zijn schoolopleiding vertrok hij naar Sevilla om in de leer te gaan bij een Spaanse koopman. Zo kon hij ervaring opdoen in handel drijven en de Spaanse taal machtig worden. Isaac leerde snel, maar zijn baan wist hij niet lang te behouden. Omdat hij steeds meer contacten opdeed en ’s avonds vaak laat thuiskwam, kreeg hij een waarschuwing van zijn baas. Als hij niet beter zijn best deed kon hij vertrekken. Sweers antwoordde bijdehand: ‘’t selve datelijck wel te willen doen’.21 Hij nam afscheid en vertrok naar een herberg ‘daer de penningen eerlangh seer cort wierden, deswegen wel wenschte bij mijn meester gebleven te sijn’.22 Hij trok zonder toestemming wissels op het krediet van zijn oudste broer Jan en keerde na ruim drie maanden in Engeland te vertoeven en geld te verkwisten schuldbewust huiswaarts:

Ende was mijn doenmaels ’t hardt hoe naerder hoe banger, als wel weetende niet betamelijck te sijn, soo van mijn meester geraeckt, ende daer en boven soo veel gelts onnut verquist te hebben, dat sonder ordre in mijn broeder Jan zalr getrocken hadt, echter moste resolveren om t’ huys te comen en ’t hooft in de schoot te leggen.23

Na een bezoek aan Jan verbleef hij vanaf januari 1640 bij zijn broer Salomon op Texel. Om zich voor te bereiden op een nuttig bestaan in dienst van de WIC moest Sweers zich hier een aantal maanden oefenen in het kopiëren van allerlei akten en contracten. Nog datzelfde jaar vertrok Sweers met aanbevelingsbrieven op zak naar Brazilië. Hij begon aldaar als klerk, later als commies en uiteindelijk werd hij in 1643 benoemd tot het vrije ambt van notaris.24 Zijn uitgavenpatroon had bij deze benoeming een rol gespeeld: zonder promotie was hij bang dat hij op den duur ‘op een beroyde reeckeninge soude uytvallen’.25 Zijn praktijk liep goed, veel Spaanstalige joodse en Portugese kooplieden behoorden tot zijn klantenkring.

19 G. Hellinga, Zeehelden, 127. 20 J. Bruijn, De oorlogvoering, 10. 21 S.P. L’Honoré Naber, ‘Notitie journaelsser wijse’, Marineblad 25 (1910/1911) 887-900, aldaar 888. 22 Naber, ‘Notitie’, 888. 23 Ibidem, 889. 24 SAA, Inventaris van het Archief van de familie Sweers. Archiefnummer 319, inventarisnummer 11. 25 Naber, ‘Notitie’, 890. 8

In juni 1645 kwam de Portugese bevolking in opstand tegen de Nederlandse overheersing, waarmee zijn praktijk noodgedwongen ten einde kwam. In de burgeroorlog die uitbrak werd hij geconfronteerd met gruwelijke misdaden. Hij raakte in gevangenschap, maar keek beslist niet weerloos toe. Zo waarschuwde hij de Nederlanders op het eiland Tamarica voor een op handen zijnde aanslag, waardoor de aanval voor de Portugezen op een mislukking uitliep. Om een bekentenis te ontlokken werd hij met ijzeren schroeven zodanig gemarteld dat hij tweemaal het bewustzijn verloor. In totaal werd hij vijf weken ‘metten Hals inden tronck’ gelegd.26 Hij gaf echter niets prijs. Uiteindelijk wist hij met bijzonder veel geluk aan de dood te ontsnappen. Middels een lange en moeizame reis keerde hij in 1646 berooid terug in de Republiek. Na anderhalf jaar bij familie en vrienden te zijn verbleven en een mislukte poging als koopman te hebben ondernomen besloot Sweers zijn geluk te beproeven bij de admiraliteit. Als adelborst vertrok hij op 5 april 1649 onder commandeur Jan van Galen op een expeditie naar de kusten van Spanje en Portugal. De reis verliep goed, maar Sweers was niet direct overtuigd van een carrière op zee: Van Galen had hem het oorlogsvaren naar eigen zeggen ‘gantsch ontsmaeckelijck’ gemaakt.27 Na enkele maanden aan wal deed de commandeur echter opnieuw een beroep op hem. Hij zag blijkbaar veel potentie in Sweers, want hij beloofde hem voor te dragen als zijn toekomstige plaatsvervanger. Sweers liet zich hierdoor overhalen en begon in 1650 zijn tweede reis, ditmaal als secretaris. Zijn maritieme loopbaan was beklonken. Al vanaf zijn eerste tocht kreeg Sweers uiteenlopende taken toegewezen. Hij trad op als secretaris bij het sluiten van vredesverdragen, coördineerde de handel in slaven en het vrijkopen van christenslaven.28 Zijn ervaring als notaris, maar ook zijn kennis van de Spaanse taal maakte hem waardevol. De kennis van andere talen was onder de Nederlandse officieren vermoedelijk niet groot.29 Sweers werd menigmaal ingezet om consuls of andere hooggeplaatsten te woord te staan. Ook was hij regelmatig op pad met andere officieren voor officiële ontvangsten en etentjes.30 Maar ook tegen de wrede praktijk van oorlogvoering bleek hij uitermate bestand. Sweers maakte zoveel mee op zijn reizen dat zijn journaals lezen als een avonturenboek vol met spannende anekdotes. Samen met Van Galen en acht matrozen werd hij op een nacht in 1649 overvallen door een bende rovers. Hij kreeg twee messteken: ‘de eene recht door tot voor in de buyck uyt, d’ander van geen importantie’.31 Ondanks de ernst van zijn verwondingen herstelde hij buitengewoon snel. Een ander voorbeeld dat tot de verbeelding spreekt is zijn ontsnapping uit krijgsgevangenschap. Tijdens de slag bij Portland in 1653 sprong Sweers van zijn zinkende schip en

26 Ibidem, 894. 27 NL-HaNa, Admiraliteiten/ Sweers, 1.01.47.16., inv. nr. 2, fo. 82. 28 Ibidem, inv. nr. 2. 29 J. Bruijn, Varend Verleden. De Nederlandse oorlogsvloot in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1998) 148. 30 J. Warnsinck, Twaalf doorluchtige zeehelden (Amsterdam 1941) 146. 31 NL-HaNa, Admiraliteiten/ Sweers, 1.01.47.16., inv. nr. 2, fo. 57. 9 werd geborgen door de Engelsen. Hij was zo slim zich voor te doen als Spanjaard en begaf zich onder het gevolg van de Spaanse gezant. Met diens hulp raakte de toen nog extra-ordinaris kapitein uiteindelijk veilig terug in Amsterdam.32 Naast zijn lotgevallen deelt hij soms iets over zijn privéleven. Op 19 januari 1655 trouwde hij met Constantia Blommaert, dochter van een oud-bewindhebber van de WIC.33 Toen Sweers zich een paar maanden later naar Engeland moest begeven, besloot zijn kersverse vrouw mee te gaan. Samen maakten ze uitstapjes naar Londen, waar ze ‘al watter raers was’ bezochten.34 Constantia droeg de verantwoordelijkheid voor de voedselbevoorrading van zijn schip, een taak die niet ongewoon was voor zeemansvrouwen in deze periode.35 Ook was zij regentes van het Amsterdamse Gasthuis. Uit het huwelijk kwamen vier dochters voort en in 1671 een zoon genaamd Isaac. Hij streefde net als zijn vader ook een carrière na op zee en verwierf in 1722 zijn hoogste rang als kapitein-commandeur.36

Journaals In een keurig zeventiende-eeuws handschrift schreef Sweers over zijn bewogen jeugdige jaren, de woelige tijd in Brazilië, ontberingen op zee en bijna-doodervaringen tot zijn weg naar de top als vlagofficier. Het was gebruikelijk dat bevelhebbers onderweg een journaal bijhielden in opdracht van de admiraliteit. Waarschijnlijk werkte Sweers deze aan boord geschreven journaals aan wal uit in een uitgebreider en meer persoonlijk verslag.37 Tevens hield hij registers bij met kopieën van in of uitgaande brieven, orders, instructies, seinbrieven en scheepvonnissen. Zijn eerste uitgewerkte journaal is van 1647. Voor een aantal jaren, namelijk 1658 tot en met 1663 en van 1666 tot en met 1673 ontbreken de journalen van zijn hand.38 De documenten bleven na Sweers’ overlijden in het bezit van Constantia. Toen zij in 1694 stierf gingen de stukken over naar hun zoon.39 Sweers de jonge (1671-1732) nam de taak op zich om de schriftelijke nalatenschap van zijn vader te ordenen en aan te vullen. Hij plaatste nummers en opschriften, schreef data in de marge en gaf korte samenvattingen waar dit niet al was gedaan. Bovendien schreef hij de journaals van de ontbrekende jaren.40 Dit kon hij vrij nauwkeurig doen met behulp van de registers. Tevens beschikte hij over resoluties van de krijgsraad. Hij noemde zijn stukken dagregisters, journalen of verbalen. Bijna van dag tot dag wist hij specifieke gegevens te vermelden. Soms veroorloofde hij zich toevoegingen dankzij zijn eigen kennis van het zeewezen.41

32 Ibidem, fo. 201, 202; G. Brandt, Het leven en bedryf van den heere Michiel De Ruyter (Amsterdam 1687) 41. 33 Bruijn, De oorlogvoering, 13. 34 Prud’homme van Reine, Sweers, 76. Volgens Prud’homme van Reine bezochten zij mogelijk de leeuwen in de Tower, een beroemde bezienswaardigheid in die dagen. 35 Ibidem, 77. 36 Ibidem, 95. 37 Ibidem, 8. 38 Ibidem, 4; Bruin, De Oorlogvoering, 14. 39 Bruijn, De oorlogvoering, 14. 40 Prud’homme van Reine, Sweers, 4. 41 Ibidem, 7; Bruijn, De oorlogvoering, 15. 10

Naast de registers en resoluties is de biografie van Michiel de Ruyter een belangrijke informatiebron geweest voor Sweers junior. Dit omvangrijke werk van Gerard Brandt over het leven van de vlootvoogd verscheen in 1687. Logischerwijs bevatte dit werk informatie over de officieren waarmee De Ruyter tijdens zijn werk te maken kreeg. Muller-van Brakel telde Sweers’ naam 137 keer.42 Vaak kort in verband met orders, maar er wordt uitgebreid aandacht besteed aan het conflict met Tromp.43 Op zijn overlijden schreef Brandt over Sweers dat ‘zyn verstandt en beleidt zoo zeer [werd] geprezen als zyn kloekmoedigheit, en van hem werdt getuight, dat hy was kloek van hert, wel ter taal, en wel ter pen.’44 Relevante stukken uit Brandt werden door Sweers de jonge zonder al te veel bewerking overgenomen, soms letterlijk hele passages. Sweers de jonge maakte hiervan melding in bijvoorbeeld de titels van de betreffende journalen.45 Wanneer Sweers de jonge precies begon met deze taak is niet zeker. Dankzij een aantekening in één van de banden weten we dat hij er zich in ieder geval vanaf 1724 mee bezig hield.46 Het journaal van 1673 is dus misschien wel 51 jaar na dato geschreven. Het eerste journaal van zijn vader was op dat moment 77 jaar eerder verschenen, een aanzienlijke tijd. In 1724 was Sweers de jonge 53 jaar oud. Hij vertoefde al enige tijd aan land en was een compagnieschap begonnen, die mogelijk in 1723 werd opgeheven.47 Wellicht vond hij toen de tijd om zich over de nalatenschap van zijn vader te buigen, die hij overigens nooit persoonlijk heeft gekend. Hij was twee jaar oud toen Sweers senior sneuvelde. De journaals van Sweers de jonge zijn dus voornamelijk gebaseerd op geschreven bronnen en in een heel andere tijd tot stand gekomen. Dat het werk van Sweers de jonge in feite een historisch onderzoek is maakt het niet minder waardevol. Het overnemen en samenstellen van gegevens deed hij zorgvuldig waardoor het geheel een betrouwbare indruk maakt.48 Dankzij zijn inspanningen vormen de journalen een aaneengesloten reeks. Bovendien is hij verantwoordelijk voor het inbinden in gelijksoortige banden van folioformaat.49 Elk exemplaar heeft een roodleren rug, een kammarmer motief en een etiket. Hierdoor heeft hij in belangrijke mate bijgedragen aan de overlevering van het materiaal.50 Voor een juiste interpretatie van de journaals is het echter belangrijk te bedenken wie aan het woord is. Ondanks het duidelijke verschil in handschrift wordt het onderscheid tussen senior en junior in de literatuur niet altijd opgemerkt. Hierdoor zijn bijvoorbeeld foutieve aannames gedaan over terminologiegebruik in de zeventiende eeuw.51

42 F. Muller van Brakel, ‘Isaac Sweers (1622-1673). Een actieve wapenbroeder van De Ruyter’, Marineblad 70 (1960) 1096 – 1119, aldaar 1119. 43 Brandt, Het leven en bedryf, 815, 821-826. 44 Ibidem, 864. 45 Prud’homme van Reine, Sweers, 7; Bruijn, Oorlogvoering, 14. 46 Prud’homme van Reine, Sweers, 4. 47 Ibidem, 95. 48 Bruijn, De oorlogvoering, 15. 49 Prud’homme van Reine, Sweers, 5. 50 Ibidem, 4. 51 Ibidem, 5, 111. 11

Historiografie Vanaf het moment dat de journalen in 1882 aan het Nationaal Archief werden geschonken gebeurde er aanvankelijk niets met deze unieke gift. Bijna dertig jaar later plaatst historicus S.P. l’Honoré Naber in Marineblad 1910/11 een transcriptie over Sweers zijn jonge jaren en tijd in Brazilië. In 1930 volgt Warnsinck met Admiraal de Ruyter, de zeeslag op Schooneveld. Hierin reconstrueert de maritiem historicus het verloop van de zeeslagen te Schoneveld aan de hand van verschillende bronnen. Hij plaatst een gedeelte van het door Sweers junior samengestelde dagregister van 1673 ter verdediging van zijn gedrag tegen de door Tromp geuite beschuldigingen.52 In 1941 verscheen Twaalf doorluchtige zeehelden, eveneens van Warnsinck. Ditmaal geen beschrijving van een zeeslag, maar een compilatie van twaalf noemenswaardige marineofficieren. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan Isaac Sweers. Warnsinck kiest ervoor om geen opsomming te geven van zijn krijgsverrichtingen, maar in te gaan op zijn avontuurlijke jeugd. Tevens behandelt hij zijn eerste ongelukkige reis als koopman en de reis onder Van Galen op het schip De Maen. Warnsinck merkt op dat het dankzij Sweers’ tekst is dat we een beeld kunnen vormen van Van Galens beleid tijdens dergelijke tochten.53 Daarnaast geeft het journaal een uniek inzicht in de dagelijkse gang van zaken aan boord van een kruisvaarder, die als doel had het buitmaken van zoveel mogelijk Turkse kaperschepen. Het is daarom opvallend dat Naber dit gedeelte in zijn transcriptie weglaat, omdat het volgens hem ‘niets karakteristieks’ zou bevatten.54 Warnsinck gaat juist uitgebreid in op de bezigheden en de taken die Sweers vervulde, zoals het opstellen van slavencontracten en het bijwonen van ontvangsten op koninklijke galeien. Daartegenover wijst hij op de eentonige werkelijkheid: wekenlang werd er gepatrouilleerd zonder een vijandelijk schip te ontdekken, wat leidde tot onrust onder de bemanning.55 Tot slot geeft Warnsinck een historiografisch overzicht en uit zijn teleurstelling over het gebrek aan waardering voor Sweers nalatenschap. Ook in het algemeen pleitte hij voor meer onderzoek naar het persoonlijk leven van zeeofficieren: ‘Men ziet, een wijd, haast onbetreden arbeidsveld ligt nog braak voor den zeehistoricus’.56 Begin jaren zestig wordt in het geval van Sweers gehoor gegeven aan deze oproep. F. Muller van Brakel schrijft een uitgebreid artikel over Sweers en zijn levensloop, maar een bronvermelding ontbreekt.57 Jaap Bruijn publiceert in 1966 De oorlogvoering ter zee in 1673. In dit werk worden drie transcripties geplaatst van journalen uit het betreffende jaar, waaronder de volledige versie van Sweers’ dagregister. De andere twee journaals zijn van Michiel de Ruyter en zijn zoon Engel de

52 Warnsinck, Twaalf doorluchtige zeehelden, 151. 53 Ibidem, 145. 54 Naber, ‘Notitie’, 899. 55 Warnsinck, Twaalf doorluchtige zeehelden, 149. 56 Ibidem, VII. 57 Muller van Brakel, ‘Isaac Sweers’, 1096 – 1119. 12

Ruyter. In de inleiding deelt Bruijn bijzonderheden mee over de achtergrond van Sweers en wordt er voor het eerst een analytische en kritische blik op het bronnenmateriaal geworpen. In 1985 rondt Ronald Prud’homme van Reine zijn doctoraalscriptie af getiteld: Sweers, een zeevarende familie in de zeventiende eeuw. Zoals de titel aangeeft behandelt hij de hele familie en de verhoudingen onderling. Het leven van Isaac Sweers komt uitvoerig aan bod. Hiermee biedt Prud’homme van Reine de enige uitgebreide én geannoteerde levensbeschrijving van de viceadmiraal. Naast de journaals baseert hij zich op verschillende aanvullende bronnen, zoals het Amsterdamse Notarieel Archief. In chronologische volgorde gaat de auteur in op Isaacs jeugd en zijn carrière: alle expedities, zeeslagen en promoties komen aan bod. Daarnaast is er aandacht voor de persoonlijke kant van Sweers, zoals zijn familieleven, zijn financiële situatie en een karakterschets: ‘Op zee komt Isaac Sweers voor zover het valt vast te stellen over als een plesant mens’.58 Tot zover de historiografie gebaseerd op Sweers’ journaals. Hij komt daarnaast aan bod in maritieme overzichtswerken. De Jonge vermeldt bijvoorbeeld in zijn invloedrijke Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen uit 1858 de belangrijkste daden van Sweers.59 In de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw lag de nadruk van dergelijke overzichten vooral op de praktijk van oorlogvoering: het verloop van zeeslagen en hun leiders. In de tweede helft van de twintigste eeuw verschoof de aandacht naar de politieke, sociale en culturele context van het zeewezen. In deze behoefte heeft onder andere Jaap Bruijn voorzien met The Dutch navy of the seventeenth and eighteenth centuries uit 1993. Een Nederlandstalige en meer uitgebreide versie volgde in 1998.60 Boeken over het leven van zeehelden en hun daden verschenen al in de zeventiende eeuw. In 1676 publiceerde Lambert van den Bosch zijn Leeven en daden der doorlughtigste Zee-helden en zeven jaar later verscheen de herdruk. Tot in de huidige eeuw blijven populariserende werken over zeehelden en zeeslagen verschijnen. Een recent voorbeeld is het eerdergenoemde werk van Hellinga, waarin de daden van de populairste helden trots worden opgesomd. Van Wouter Kloek en Peter Sigmond verscheen in 2014 Hollands glorie, waarin veel aandacht is voor kunst en memorabilia van zeehelden.61 Een conceptueel kader van het begrip zeeheld, de cultus en de betekenissen die hier in de zeventiende eeuw aan werden verbonden blijft in deze werken echter uit. Hoe de term in latere eeuwen is gebruikt ter ondersteuning van eigentijdse nationalistische sympathieën en de verheerlijking van het verleden is wel onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld door Lotte Jensen.62 In onderstaande analyse worden verschillende benaderingen van de zeeheldencultus zoals deze zich in de zeventiende eeuw manifesteerde uiteengezet.

58 Prud’homme van Reine, Sweers, 84. 59 J. C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen, I, II (Haarlem 1858 en 1859). 60 Bruijn, Varend verleden. 61 P. Sigmond en W. Kloek, Hollands glorie. Zeeslagen in de Gouden Eeuw (Zwolle 2014). 62 L. Jensen, De verheerlijking van het verleden. Helden, literatuur en natievorming in de negentiende eeuw (Nijmegen 2008). 13

Zeeheldencultus De eerste zeeheld van de gouden generatie was de in 1567 geboren Jacob van Heemskerk. Hij sneuvelde in 1607 tijdens de Slag bij Gibraltar. De verering die hem in het land ten deel viel kende geen precedent. Er verschenen portretten, penningen, pamfletten en lofdichten. Hij kreeg een staatsbegrafenis, de eerste sinds Willem van Oranje, en het eerste grafmonument op staatskosten. Gedurende de eeuw zouden dit vaste elementen blijven van een waardig eerbetoon aan een gesneuvelde zeeheld. Piet Heyn volgde in 1629 en Maerten Harpertszoon Tromp in 1653. Hun roemrijke daden werden uitgebreid bezongen en de kostbaarste praalgraven werden opgericht. Met de begrafenis van Michiel de Ruyter in 1676 kwam een einde aan deze traditie. In het derde kwart van de zeventiende eeuw bereikte de cultus haar hoogtepunt. Na de plotselinge dood van stadhouder Willem II in 1650 was de weg vrijgemaakt voor een staatsgezind regime. De leiding van de Republiek kwam te liggen bij raadpensionaris , die het tijdperk van De Ware Vrijheid inluidde. De Witt had geïnvesteerd in de uitbreiding en professionalisering van de vloot. De Republiek was uitgegroeid tot een volwaardige zeemacht en haar successen op zee werden volop gevierd.63 De meeste aandacht in het land ging hierbij uit naar Michiel de Ruyter en Maerten Tromp. Er kan daarom ook wel gesproken worden van een ‘De Ruyter-en- Trompcultus’. Hoewel De Ruyter nu bekender is, verschenen over Maerten Tromp naar verhouding de meeste pamfletten, gedichten, prenten en allerlei reclameversjes.64 Hoe kon iemand uitgroeien tot een gewaardeerde en beroemde zeeheld? Prud’homme van Reine benoemt in Zeehelden uit 2005 een aantal voorwaarden die hoorden bij dit predicaat. Om in aanmerking te komen moest de officier bij uitstek van eenvoudige afkomst zijn en iets ‘speciaals’ hebben verricht. Bijvoorbeeld deelnemen aan succesvol verlopen zeeslagen, dapper strijden of sneuvelen in een slag. Alleen wie sneuvelde in de strijd kwam in aanmerking voor een praalgraf: wie in bed stierf viel deze eer niet te beurt. De vraag waarom de een wél en de ander geen zeeheld werd wordt in Zeehelden gedeeltelijk beantwoord. Prud’homme van Reine noemt de verspreiding van portretten en gedichten als factor: hoe meer, hoe groter de bekendheid. Maar om tot deze verspreiding te komen moest de officier al enige naamsbekendheid hebben verworven. Het is dus evengoed een gevolg als een oorzaak. Ten tweede maakte het verschil bij welke admiraliteit de officier diende. De admiraliteit van Amsterdam genoot meer aanzien dan bijvoorbeeld het minder invloedrijke Friesland. Dit werd weerspiegeld in de reputatie van de officier. Maar dit verklaart niet waarom ook bínnen de admiraliteit van Amsterdam verschil in waardering bestond.

63 W. Frijhoff en M. Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag 1999), 132. 64 R. Prud’homme van Reine, Opkomst en ondergang van Nederlands Gouden Vloot. Door de ogen van de zeeschilders Willem van de Velde de Oude en de Jonge (Amsterdam 2009) 218, 225. 14

Volgens Henk den Heijer moet het verschil in waardering dan ook worden verklaard uit de politieke context waarin de daden werden verricht.65 Piet Heyn bijvoorbeeld heeft in geen enkele zeeslag gevochten, maar is toch uitgegroeid tot een beroemde zeeheld. Dit komt omdat de verovering van de zilvervloot in 1628 op een cruciaal moment plaatsvond. In de Republiek zorgde binnenlandse twisten en de oprukkende Spanjaarden voor veel onrust. Men was dringend op zoek naar een succesverhaal en Piet Heyn voorzag hierin.66 De media maakte hem vervolgens onsterfelijk. Niet alleen zijn individuele prestatie, maar factoren buiten zijn invloed bepaalden zijn eeuwige roem. Dat de verering van zeehelden zo’n vaart nam vanaf Jacob van Heemskerk en tot een cultus uitgroeide is niet vanzelfsprekend. De Republiek was juist terughoudend geweest in het vereren van helden. Haar egalitaire karakter liet zich moeilijk rijmen met dergelijke uitspattingen.67 Behalve Willem van Oranje genoten weinig mensen in de Republiek een heldenstatus, zeker in vergelijking met het buitenland.68 Dat zeehelden een uitzondering op deze regel vormden is te verklaren door verschillende factoren en hangt samen met de manier waarop de marine als ‘vaderlands’ instituut werd gepercipieerd door de bevolking en hoe hierop werd ingespeeld door de staat. Eén van deze factoren is het verschil in houding ten opzichte van de marine en het landleger.69 De vloot werd beschouwd als een defensief en patriottisch instituut, geboren uit noodzaak tijdens de Opstand. Calvinistische vissersgemeenschappen namen het heft in eigen handen en bewapenden zich op zee in de strijd tegen de Spanjaarden.70 De marine werd hierdoor gezien als meer ‘vaderlands’ en patriottisch dan het landleger, dat voor het grootste deel bestond uit buitenlandse huurlingen en minder binding had met het volk.71 Dit gold zeker voor de kustprovincies. Dat de marine in feite, net als het landleger, voor meer dan de helft uit buitenlanders bestond, deed niets af aan deze perceptie, aldus Simon Schama.72 Ook Bruijn benadrukt dat er nooit sprake is geweest van een Nederlandse marine. De bemanning bestond altijd uit een bont mengsel van allerlei nationaliteiten.73 Een andere reden die zeehelden populair maakte is hun eenvoudige afkomst. Voorheen werd oorlogvoering ter zee, net als ter land, beschouwd als een zaak die alleen geleid kon worden door edellieden.74 In de zeventiende eeuw veranderde dit en werd het mogelijk om als zeeman van gewone komaf op te klimmen naar de hoogste ambten. Officieren werden hierdoor volkshelden waar burgers

65 H. den Heijer, ‘Piet Heyn en Cornelis Jol. Twee zeehelden vergeleken’, in: L. M. Akveld e.a. ed., In het kielzog. Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden (Amsterdam 2003) 371-382, aldaar 381. 66 Den Heijer, ‘Piet Heyn en Cornelis Jol’, . 381-382. 67 Ibidem, 371. 68 Ibidem. 69 C. Lawrence, ‘Hendrick de Keyser’s Heemskerk monument. The origins of the cult and iconography of Dutch naval heroes’, Simiolus. Netherlands quarterly for the history of art 21 (1992) 4, 265-295, aldaar 272. 70 S. Schama, The embarrassment of riches. An interpretation of dutch culture in the golden age (Londen 1988) 246. 71 Schama, The embarrassment of riches, 246-247. 72 Ibidem, 247. 73 Bruijn, Varend verleden, 71. 74 Ibidem, 53-54; Prud’homme van Reine, Zeehelden, 47. 15 zich mee konden identificeren.75 Het waren figuren van vlees en bloed, die niet alleen na hun dood, maar ook tijdens hun leven werden vereerd. Historische helden zoals de Batavieren konden inspireren maar niet worden nagevolgd, evenmin als edellieden die hun positie enkel te danken hadden aan hun afkomst.76 Toch zijn er in de praktijk weinig vlagofficieren daadwerkelijk op deze manier opgeklommen. De eerste zeeheld die de cultus inluidde, Jacob van Heemskerk, was geboren in een welvarend gezin en stamde aan beide kanten af van de lagere adel.77 Hij was beslist niet van eenvoudige komaf, zoals Prud’homme van Reine ten onrechte stelt.78 Ook Isaac Sweers was een regentenzoon. Zijn vader was Raad en Schepen van Nijmegen en bewindhebber van de Oost-Indische compagnie te Amsterdam. Zijn moeder Aeltje van Bronckhorst stamde uit het gelijknamige adellijke geslacht.79 Hij kwam uit een aanzienlijke familie, was niet in een havenplaats geboren en ging niet al op jonge leeftijd naar zee. In feite waren de meeste officieren afkomstig uit regenten-, notaris-, of officierenfamilies.80 Het beeld dat alle vlagofficieren ooit waren begonnen als matrozen is volgens Schama een ‘useful patriotic myth’.81 Tussen de midden- en hogere groepen bestond inderdaad een grote mobiliteit in de eerste helft van de zeventiende eeuw, maar de allerlaagste groepen hoorden hier nooit bij.82 Van Piet Heyn wordt vaak benadrukt dat hij met zijn vader als slaaf op de Spaanse galeien heeft geroeid, niet dat hij rijkdom en status had vergaard in de koopvaardij alvorens hij in 1629 werd gerekruteerd door de marine. Op dat moment was hij al populair in de Republiek dankzij de verovering van de zilvervloot een jaar eerder.83 De mythe van de eenvoudige afkomst voedde een belangrijke waarde, namelijk het idee van sociale mobiliteit door bekwaamheid en verdienstelijk gedrag. Dit maakte zeehelden bij uitstek voorbeelden om na te volgen. Zeehelden fungeerden als rolmodel. Volgens Den Heijer waren het ‘iconen van vaderlandse deugd’.84 Naast strijdvaardigheid en patriottisme werden ze ook geëerd om burgerlijke eigenschappen, zoals een ‘onkreukbare levenswandel, kerkelijkheid en goed vaderschap.’85 Tromp werd gecultiveerd als vaderlijk figuur en liefkozend ‘bestevaer’ genoemd, een term die doorgegeven werd aan de Ruyter.86 Zeehelden golden als inspiratiebron voor een goed christelijk leven. Volgens Cynthia Lawrence kunnen zeehelden, gebaseerd op haar onderzoek naar het grafmonument voor Van

75 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 47. 76 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 272; Schama, The embarrassment of riches, 248. 77 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 269. 78 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 49. 79 Prud’homme van Reine, Sweers, 19. 80 Schama, The embarrassment of riches, 249. 81 Ibidem. 82 Bruijn, Varend verleden, 63. 83 Ibidem, 61. 84 Den Heijer, ‘Piet Heyn en Cornelis Jol’, 371. 85 Ibidem. 86 Schama, The embarrassment of riches, 248. 16

Heemskerk, gezien worden als ‘seculiere heiligen’.87 De verdwenen katholieke heiligencultus onderging als het ware een seculiere transformatie. Wapenuitrusting, kanonkogels en persoonlijke attributen werden als relieken vereerd en grote, vrijstaande grafmonumenten werden in kerken opgericht. Het grafmonument voor De Ruyter werd zelfs geplaatst waar voorheen het hoogaltaar had gestaan.88 Zeehelden waren dus veel meer dan mariniers die het land verdedigde. Ze belichaamden de nationale deugd en symboliseerden de eigenwaarde van de Republiek. De karaktereigenschappen die aan zeehelden werden gegeven zeggen dus meer over de samenleving dan over zeehelden zelf. Ze representeren waarden die men belangrijk achtte, zoals vaderlandsliefde. De vloot fungeerde zodoende als een verbindende factor met betrekking tot ideeën over eenheid, nationalisme en legitimering van de staat. Achter zeeheldenverering lag een belangrijke ideologische grondslag. Gijs Rommelse en Roger Downing stellen dat de vloot niet alleen letterlijk fungeerde als redder in nood tegen vijandelijke aanvallen, maar ook in figuurlijke zin als ideologische steunpilaar ter verdediging van de Republikeinse staatsvorm in een overheersend Orangistische staat.89 De marine fungeerde in deze visie als een zorgvuldig door de staat geconstrueerd concept van patriottisme en vrijheid waarin zeehelden de hoofdrol speelden. Grafmonumenten hebben bijvoorbeeld vergaande propagandistische eigenschappen, zoals is aangetoond door onder andere Lawrence en Frits Scholten.90 De populariteit van een zeeheld ontstond niet als vanzelfsprekend uit zijn heroïsche daden, andere factoren droegen hieraan bij. Pamfletten, gedichten en prenten worden vaak beschouwd als spontane uitingen van lof, terwijl ze juist belangrijke politieke en maatschappelijke waarden reflecteren. Ook de reacties op Sweers zijn onderdeel van dit specifieke discours en ingebed in een begrenst kader van betekenissen die op dat moment belangrijk werden gevonden, vol van topoi als vrijheid, patriottisme en sterven voor het vaderland.

87 Lawrence, ‘Heemskerck monument’, 268. 88 Ibidem, 274-275. 89 G. Rommelse en R. Downing, ‘The fleet as ideological pillar of dutch radical republicanism, 1650-1672’, The international journal of 27 (2015) 3, 387- 410. 90 F. Scholten, ‘De apotheose van de held. Bartholomeus Eggers en het monument voor Jacob van Wassenaer Obdam in Den Haag, 1667’, Oud Holland 109 (1995) 1/2, 63-88, aldaar 80-83; Lawrence, ‘Heemskerck monument’. 17

2. ‘Houwde vrokken’. Beschuldigingen na de Tweede slag bij Schoneveld Sweers carrière verliep voorspoedig. Na het vertrek van Van Galen in 1650 kreeg hij niet diens functie zoals hem was beloofd, maar de rang van luitenant. Op 10 juli 1652 werd hij tot extra-ordinaris kapitein bevorderd en in die functie vocht hij mee in verschillende slagen van de Eerste Engelse zeeoorlog. Vanaf 1655 voer Sweers voor het eerst onder De Ruyter. Meerdere expedities onder diens leiding volgden, waaronder naar de Sont. In januari 1659 werd Sweers tot ordinaris-kapitein benoemd. In deze functie maakte hij deel uit van een expeditie langs drie werelddelen: Europa, Afrika en Amerika, oftewel de AAA tocht. De reis was van te voren niet zo uitgestippeld, maar liep door oplopende spanningen tussen de Republiek en Engeland anders dan verwacht.91 Deze spanningen leidden in 1665 tot het uitbreken van de Tweede Engelse Zeeoorlog. Op 1 november van dat jaar werd Sweers benoemd tot schout-bij-nacht, zijn eerste functie in de rang van vlagofficier. Na de Vierdaagse Zeeslag in 1666 waarin hij zich wederom had bewezen werd hij definitief benoemd tot viceadmiraal. Naar gelang zijn functie steeg, werden ook de schepen onder zijn commando prestigieuzer. De Deventer, een schip van 60 stukken geschut, maakte plaats voor de Gouda van 72 stukken. Vanaf 1667 zou hij het commando voeren over het linieschip de Witte Olifant. Met maar liefst 82 stukken en een bemanning van bijna vijfhonderd man was dit een schip van formaat, groter dan de beroemde Zeven Provinciën van De Ruyter.92 Op dit schip streed hij in de Derde Engelse zeeoorlog (1672-1674). Engeland had geheel onverwacht haar krachten met Frankrijk gebundeld en zij vormden een sterke, gecombineerde vloot. De slag bij Solebay op 7 juni 1672, de eerste slag van deze oorlog, staat te boek als een van de felste zeeslagen ooit.93 Het schip van Sweers werd hevig toegetakeld. Ooggetuigen noemden het een wonder dat de Witte Olifant bleef drijven.94 Na afloop werd Sweers wegens het sneuvelen van Van Gent tijdelijk tot luitenant-admiraal benoemd. Als hoogste Amsterdamse vlagofficier had hij de leiding over één van de drie eskaders van de vloot, tezamen met Michiel de Ruyter en Adriaen Bankert. In het voorjaar van 1673 moest Sweers deze positie afstaan aan Cornelis Tromp, die door prins Willem III op 30 april definitief in deze functie werd aangesteld.95 Drie belangrijke zeeslagen werden in 1673 uitgevochten. De eerste slag bij Schoneveld op 7 juni had Sweers echter gemist. Onderweg van Amsterdam naar Texel bleef de Witte Olifant op Pampus, een ondiepte in de Zuiderzee, steken op een zandbank. Een maand lang probeerde de bemanning tevergeefs om beweging in het schip te krijgen. Toen het eindelijk loskwam van de grond, kwam het door de lage waterstand nog steeds niet vooruit. Sweers toonde zich een vernuftig zeeman

91 Prud’homme van Reine, Sweers, 57-62. 92 Ibidem, 64. 93 Ibidem, 65. 94 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 20, fo. 25. 95 R. Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland. Biografie van Michiel Adriaenszoon de Ruyter (Amsterdam 2007) 258. 18 door een techniek toe te passen met kisten, waardoor het schip werd gelicht.96 Toen hij op 11 juni eindelijk bij de vloot arriveerde was de eerste slag gestreden. Slechts drie dagen na zijn aankomst zou het gevecht weer losbarsten.

Het conflict Op 14 juni 1673 kwam het tot een tweede treffen tussen de Hollanders en de gecombineerde Engels- Franse vloot. Volgens gewoonte werd de scheepsmacht in drie eskaders verdeeld: de voorhoede onder leiding van Tromp, de middentocht onder De Ruyter en de achterhoede onder Bankert. Elk eskader bestond uit smaldelen. Sweers was ingedeeld in het eskader van Tromp en commandeerde het voorste smaldeel. Hij zeilde dus voorop en ontmoette als eerste de Engelse voorhoede. Het smaldeel van Tromp zou direct volgen, maar raakte onderweg op de achtergrond. Hierdoor belandde Sweers zonder hulp in de vuurlinie van twee grote vijandelijke oorlogsschepen, aangevoerd door de Engelse admiraals Spragge en Kempthorne. Al snel werd de Witte Olifant zo zwaar toegetakeld dat het schip zo goed als onbestuurbaar was geworden. De masten waren geheel kapot geschoten. Bovendien hadden een aantal schoten onder water lekkages veroorzaakt die gestopt moesten worden. Sweers voelde zich genoodzaakt zich aan de strijd te onttrekken en zijn schip in veiligheid te brengen.97 Tromp daarentegen vocht inmiddels in alle hevigheid met Spragge. Hij zag dat Sweers zich buiten het strijdgewoel begaf en begreep niet, onwetend van diens schade, waarom zijn viceadmiraal hem niet ten hulp kwam. Omstreeks tien uur, met het vallen van de duisternis, eindigde de tweede zeeslag bij Schoneveld.98 Tijdens de eerstvolgende krijgsraad die op 16 juni werd gehouden, beschuldigde Tromp Sweers officieel van plichtverzuim.99 Dit was een zware aanklacht. De krijgsraad was een officiële vergadering waarbij alle vlagofficieren en enkele kapiteins aanwezig dienden te zijn. Ook namen afgevaardigden uit de Staten-Generaal of de admiraliteitscolleges en adviseurs van de prins vaak deel aan de besprekingen.100 Incidenten inzake plichtsbesef en nalatigheid werden niet lichtvoetig behandeld. Indien iemand hieraan schuldig werd bevonden kon dit grote consequenties hebben, zoals eeuwige verbanning of de doodstraf.101 Tromps aanklacht hield in dat Sweers de vijand niet naar behoren had aangevallen en zich afzijdig had gehouden. Tromps bemanning had Sweers zien liggen en was bereid hiervan te getuigen. Sweers, ‘in ’t minst sulke bejegeningh verwagtende’, antwoordde dat hij veel sneller zeilde dan Tromp en daardoor juist zelf in de problemen was gekomen.102 Hij had meer dan drie uur gevochten zonder

96 Bruijn, De oorlogvoering, 110. 97 Prud’homme van Reine, Sweers, 67. 98 Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland, 264-265. 99 Bruijn, De oorlogvoering, 122. 100 Ibidem, 22. 101 J. de Vries, Verzwegen zeeheld. Jacob Benckes (1637-1677) en zijn wereld (Zutphen 2018) 99. 102 Bruijn, De oorlogvoering, 122. 19 hulp en meende ‘soo wel gedaan te hebben dan ymant in de vloot, dat [ik] selfs mijn vijande wel tot reghters wilde hebben.’103 Ieder ander zou genoodzaakt zijn geweest hetzelfde te doen: zich terugtrekken uit de strijd ‘om slans schip te redden’104 Door snelle reparaties uit te voeren kon Sweers zijn schip proberen te behouden voor een volgend gevecht. De discussie liep zo hoog op dat het volgens Sweers bijna op een handgemeen uitliep:

Waarop tussen den heer Tromp en mij, seer in mijn eer geledeert [gekwetst] vindende, seer hooge woorde reesen, die tot het uyterste geloopen saude hebben, tenzij de gedeputeerdens sig tussen beyde hadde geset, vermanende en gebiedende ons beyde ons van alle verdere hevigheeden tegens malcanderen te onthouwde, daarin geobedieert moest worden.105

Er werd besloten een rapport uit te brengen over de schade aan Sweers’ schip. Het onderzoek werd uitgevoerd door drie commissarissen uit de krijgsraad en de advocaat-fiscaal Van Wouw. Drie dagen later, op 19 juni deelde de commissie haar bevindingen in de raad: Sweers had zich volgens hen terecht afzijdig gehouden. Zijn masten waren geheel verwoest. Nu was het de vraag of zijn schip ter plekke gerepareerd kon worden of in een haven. Bij grote schade was dit laatste het geval. Tromp zond hierop drie kapiteins, Almonde, Swart en Span, met hun timmerlieden naar het schip om dit te beoordelen. Ook zij achtten de schade groot: de Witte Olifant moest in de haven worden hersteld. Op 20 juni kreeg Sweers van De Ruyter de opdracht zich met zijn schip naar te begeven.106 Op 28 juni keerde Sweers na de herstelwerkzaamheden terug in de vloot. In de krijgsraad van die dag werd middels een brief van Willem III het besluit tot uitstel van een onafhankelijke rechtszaak meegedeeld. Tot die tijd werd er van Sweers en Tromp verwacht dat zij zich in ‘vrintschap en harmonie’ zouden inzetten tegen de vijand alsof er niets was gebeurd.107 Sweers had dit besluit een dag eerder bij zijn vertrek uit Vlissingen al vernomen en had zich dus enigszins voor kunnen bereiden op de aanstaande verzoening. Hij drukte Tromp de hand ‘hoe hart ’t ook voor mij viel, dog prefererende den dienst van mijn vaderlandt boven mijn particuliere questie, die naa den zeetoght wel aff te doen sau sijn, soo Godt mij ’t leeven geliefde te sparen’108. Dit laatste was echter niet het geval, zoals Sweers junior op het moment van schrijven wist.

Verklaringen Zowel Tromp als Sweers verzamelden verklaringen van officieren, kapiteins en bemanningsleden om hun zaak te bepleitten. De verklaringen ten behoeve van Sweers zijn vastgelegd in een officieel

103 Ibidem, 123. 104 Ibidem. 105 Ibidem. 106 Ibidem, 123-125. 107 Ibidem, 127. 108 Ibidem, 129. 20 document. Samen met de uitkomst van de visitatie van het schip en een opgestelde lijst van doden en gewonden zijn ze opgetekend door een zekere Steven Melon. Vervolgens zijn deze drie bewijsstukken gebundeld en uitgegeven als pamflet onder de titel Attestatie, Hoe sich den vice-admirael Isaac Sweers Gequeten heeft in de Zee-slag op den 14 Juny, 1673. Nevens de pertinente lysten Van de Schoten, Dooden en Gequetsten, die hy in de voorsz. Battallie heeft gekregen; als mede de Visitatie ende de valisatie van sijn Schip den Witten Oliphant.109 Sweers heeft de tekst gekopieerd in zijn missiven en er zijn meerdere gedrukte exemplaren overgeleverd.110 De Attestatie is gedrukt door Hieronymus Zweerts op de Dam, in de uitgeverij de Wackeren Hondt. Zoals de titel aangeeft bevat het document naast de attestatie lijsten van het aantal schoten, doden en gewonden die Sweers in de slag te verduren heeft gehad. Verschillende officieren, stuurlieden, schipper en bootsman gaven hun verloop van de situatie weer. Ze verklaarden dat zij sneller zeilden, dat Sweers had geprobeerd over te gaan op een ander schip en dat ze grote schade hadden geleden door toedoen van de Engelsen:

(…) als blijckt by de schooten in ons Schip/ en de kogels van ses-en-dertigh/ en acht-en- veertigh ponders noch in ’t Schip berustende/ soo dat wy depossanten verstelt staen/ dat van wandebvoir [wangedrag] berucht worden: alsoo ons weetens als het te hervatten stondt/ met geen bedenckelijcke middelen het soude konnen verbeteren.111

Met andere woorden: ze hadden alles gedaan wat in hun macht lag om de situatie te redden. Zo eindigden zij hun verklaring, opgesteld in de Witte Olifant op 20 juni 1673. Het onderzoek van de gecommitteerde raad, aangesteld om visitatie te verrichten op het schip, volgde hierop. Cornelis Evertsz, Jan van Nes, Jan Dick en J. v. Wouw inspecteerden onder meer het bovenste, tweede en onderste dek. Ook het rondhout, touwwerk en zeilen werden onderzocht. Alle schoten die zij konden ontdekken werden zorgvuldig geturfd. ‘Beyde de stengen boven op ’t Dek leggende, d’eenen onbequaam geschoten, d’andere een sware schoot, doch kan bequaam gemaeckt worden’. Op deze uitzondering na viel er weinig te repareren. Over de zeilen meldden de heren: ‘’t Groot mars zeyl onbruyckbaar, en voorts alle de zeylen naer advenant seer reddeloos en aan stucken geschooten’.112 Kortom, het schip was compleet verwoest. Tot slot werd een inventarisatie gemaakt van de doden en gewonden op de Witte Olifant. Net als de visitatie werd deze lijst op 18 juni opgesteld. Naast elf doden telde men vijftien zwaargewonden, die op 16 juni naar Rotterdam waren gezonden. Ook staat vermeld waaraan zij verwondingen hadden opgelopen. Eén ongelukkige was verwond ‘aen beyde de beenen, met verlies

109 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 20. 110 Ibidem, inv.nr. 19. 111 Ibidem, inv.nr. 20. 112 Ibidem. 21 van een Knie-Schijf’, anderen hadden hun armen of benen in het geheel verloren. Aan boord verbleven nog zeventien gewonden die ‘van de barbier worden gecureert’.113 De lijst bevestigde niet alleen de bloedige en wrede aard van een zeeslag, maar ook dat Sweers zich niet afzijdig had gehouden en het gevecht was aangegaan. Ook aan de kant van Tromp verschenen documenten die de gang van zaken op 14 juni nog eens nader uiteenzetten. Maar liefst veertien verklaringen ten behoeve van zijn zaak zijn bekend en door Sweers zorgvuldig gekopieerd.114 Tromps bemanning vertelde uiteraard een ander verhaal. Zij benadrukten steevast dat zij de viceadmiraal aan loefzijde hadden zien liggen terwijl zij in volle strijd waren. ‘maar hij sagh het met goede ogen aen, latende […] ons en ons volck gelijck t’ gebleken is jammerlijck vermoorden’.115 Kapitein Cornelis Backer stelt in de daaropvolgende verklaring dat omdat Sweers geen actie ondernam, ‘wij onder malcanderen murmureerde ende seggende, den vice admirael moet doodt weesen’.116 Tromp zelf laat zich over de kwestie uit in zijn journaal. Enkele gedeeltes hiervan zijn afgedrukt in Het tweede deel van ‘t ontroerde Nederland uit 1676 door Tobias van Domselaer.117 In dit werk, opgedragen aan Tromps vrouw, zette de auteur de krijgsverrichtingen van 1672 en 1673 uiteen. Ook in Tromps biografie, die verscheen in 1692 zijn brieven en gedeeltes uit Tromps journaals afgedrukt.118 Hierin besteedt de anonieme auteur veel aandacht aan het conflict en noemt Sweers zelfs onschuldig. Hij legt de situatie van Sweers uit en vervolgt dat ‘dit afwyken uit nood’ door Tromp en anderen als plichtverzuim werd aangezien, wat naderhand stof gaf om hem, ‘doch t’ onrecht’, te beschuldigen.’119 Kennelijk vond de auteur het hier geoorloofd om zijn hoofdpersoon in het ongelijk te stellen en de beschuldigingen af te doen als een vergissing. Over 14 juni vermeldt Tromp in zijn journaal dat hij, na ’s ochtends krijgsraad te hebben gehouden aan boord bij De Ruyter, zich naar zijn schip de Gouda begaf en de ankers lichtte. De vijand deed hierop hetzelfde en beide vloten maakten zeil. Het Engelse eskader dat net als Tromp ook de voortocht had, voerde de blauwe vlag onder leiding van admiraal Spragge. Tussen vier en vijf uur raakten de schepen van Tromp en Spragge op dusdanige afstand en positie van elkaar dat het schieten kon beginnen. Beide partijen brachten elkaar enorme schade toe. Masten en zeilen werden geruïneerd, waarbij Tromp trots vermeldt dat hij het nodige ter plekke kon repareren, in tegenstelling tot zijn tegenstander.120

113 Ibidem. 114 Ibidem, inv.nr. 19. 115 Ibidem, inv.nr. 19, fo. 98. 116 Ibidem, inv.nr. 19, fo. 99. 117 Tobias van Domselaer, Het tweede deel van ’t Ontroerde Nederlandt, door de wapenen des konings van Vrankryk (Amsterdam 1676) 432-439. 118 Auteur onbekend, Leven en bedryf van den vermaarden Zeeheld Cornelis Tromp (Amsterdam 1692) 439-444. 119 Auteur onbekend, Leven en bedryf, 440. 120 Van Domselaer, ’t ontroerde Nederlandt, 437-438. 22

Te midden van deze strijd zag hij Sweers op een afstand liggen. Kapitein Jan de Jong, ingedeeld in het smaldeel van Sweers, probeerde tevergeefs zijn aandacht te trekken. Ook al gaf Tromp wel toe dat Sweers groot marszeil kapot geschoten was, hij achtte de schade verder niet ernstig:

Hy brasten daar en boven, zijn voor-mars-zeyl noch op de Steng, en bleef in zoodanigh postuur, met verscheyde Schepen van zijn Smaldeel, alzoo te Loefwaert leggen, daar Hy (naar ons oordeel) lichtelijk op den Vyandt, en voor ons Smaldeel had konnen afzakken, ja, dat meer is, wel konnen drijven, wat d’oorzake daar van is, konnen wy niet weten, en mach hy (zoo ’t hem doenlijk is) persoonelijk verantwoorden;121

Tromp benadrukt hier het zeer nalatige gedrag van zijn viceadmiraal. Vervolgens meldt hij hoe zwaar het aan boord van De Gouda was, dat zijn bemanning werd vermoord en alles kapot werd geschoten. Zelfs de admiraalsvlag kwam naar beneden, ‘waar in wy niet traagh waren om die weder op te rechten’. Nog steeds deed Sweers niets, maar ‘zijn dicht aanwezende Schepen, naar ’t scheen dat eerlijke luyden wilden zijn, quamen toen tot onzer hulp, naar ons afzakken’. Met hun hulp en dat van de andere eskaders maakten ze het de vijand dusdanig moeilijk dat deze zich terugtrok. Ergens tussen tien en half elf keerde Tromp met gemengde gevoelens terug naar Schoneveld. Enerzijds blij dat de vijand was verdreven, anderzijds teleurgesteld dat de Hollanders haar niet meer schade hadden kunnen toebrengen.122 Tromp schreef dat Sweers zich persoonlijk zou moeten verantwoorden. Toch gaf hij Sweers hier niet de kans toe. Op 15 juni was Sweers naar Tromp gevaren om, zoals gebruikelijk na een slag, rapport uit te brengen van zijn toestand: ‘dog dien heer weygerde mij te sien off te hooren, soodat weer naa boort gevaren ben.’123 Sweers zou pas de volgende dag tijdens de krijgsraad van 16 juni de reden hiervan begrijpen. Ondanks potentiële consequenties als de doodstraf deerde het Tromp blijkbaar niet om zonder ruggespraak een dergelijke beschuldiging te doen. Dit wijst op een mogelijk eerder conflict tussen Sweers en Tromp. Ook heeft dit soort gedrag Tromp in de literatuur een wraaklustig imago bezorgd.

Verhoudingen op de vloot Het tijdperk van De Ware Vrijheid kwam in het 1672 abrupt ten einde. De gebroeders De Witt werden door een woedende menigte gelyncht en Willem III werd op 4 juli aangesteld als stadhouder. Als gezagvoerder over de vloot voerde hij ingrijpende veranderingen door. In het voorjaar van 1673 verving hij vijf kapiteins die De Ruyter had aangesteld door kapiteins van zijn eigen

121 Ibidem, 438. 122 Ibidem. 123 Bruijn, De oorlogvoering, 121. 23 keuze.124 De functie van luitenant-admiraal ging definitief naar Cornelis Tromp, een toegewijd orangist. Op dat moment had Tromp zeven jaar lang noodgedwongen aan wal gebivakkeerd vanwege een hoogopgelopen ruzie met De Ruyter in 1666. De Ruyter zag hem liever niet terugkeren, maar dankzij bemiddeling van de prins kon Tromp uiteindelijk zijn oude functie oppakken.125 Ook tijdens de Derde Engelse zeeoorlog liepen ruzies en spanningen hoog op, net als in voorgaande oorlogen. Na de slag bij Solebay bijvoorbeeld op 7 juni 1672 beschuldigde schout-bij- nacht Jan den Haen vijf gezagvoerders van lafheid. Jacob Benckes, één van de aangeklaagden, zou zich in de strijd afzijdig hebben gehouden. Sweers bleef hier voor zover bekend buiten: viceadmiraal Volkert Schram uit hetzelfde eskader als Sweers was wel één van de vijf.126 De zaak werd ingebracht in de krijgsraad. Volgens De Ruyter speelden er ‘passien’ en was er geen gegronde reden voor de aanklacht.127 Het definitieve vonnis van 21 september luidde dat iedereen werd vrijgesproken.128 Den Haen, die op goede voet stond met Tromp, uitte wederom beschuldigingen na de tweede slag bij Schooneveld. Samen keerden zij zich niet alleen tegen Sweers, maar ook tegen viceadmiraal Jan de Liefde. Over de inhoud van de aanklacht tegen De Liefde is niets bekend. De Ruyter vermeldt in zijn journaal dat op 19 juni 1673 de krijgsraad werd ontboden naar aanleiding van Tromp en Den Haen die aanklachten hadden geuit tegen Sweers ‘en oock ieets (sic) tegen den vys-amyrael Jan de Lyefde, dat maer houde vrocken schijnen te wesen’129. Hiermee bedoelde de Ruyter dat, evenals bij Solebay een jaar eerder, de aanklachten volgens hem voortkwamen uit oude wrokgevoelens in plaats van gegronde redenen. De zaak van De Liefde werd net als die van Sweers uitgesteld. Volgens Prud’homme van Reine wilde Tromp, die nog maar kort terug was op de vloot, oude rekeningen vereffenen.130 Een nieuwsbericht van 19 juni 1673 vermeldt dat officieren van de Rotterdamse admiraliteit niet over Tromp te spreken waren ‘omdatt hie so seer bi de vloett raesde en de goede officieren gedachte onder de voutten te brengen’.131 Hij trachtte kortom de goede officieren zwart te maken: wellicht doelde de schrijver van het bericht op Sweers of De Liefde. Ook in de moderne literatuur wordt Cornelis Tromp niet gekarakteriseerd als een plezierig mens. Hij zou een egoïstisch, eigenwijs, rancuneus, onbesuisd en ijdel karakter hebben gehad.132 Hij was bij veel schandalen en complotten betrokken, zoals de moord op de gebroeders De Witt waar hij mede

124 De Vries, Verzwegen zeeheld, 146. 125 Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland, 257. 126 De Vries, Verzwegen zeeheld, 142. 127 Ibidem, 143. 128 Ibidem, 144. 129 Bruijn, De oorlogvoering, 62. 130 R. Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal. Biografie van Maerten en Cornelis Tromp (Amsterdam 2001) 322. 131 H. T. Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Nederlandsche zeeoorlogen 1652- 1676, Tweede deel 1667-1676 (Den Haag 1919) 274. 132 R. Prud’homme van Reine, ‘Op zijn paasbest. De Nederlandse zeeofficier uit de zeventiende eeuw geportretteerd’ in: L. M. Akveld e.a. ed., In het kielzog. Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden (Amsterdam 2003) 395-408, aldaar 407; Hellinga, Zeehelden, 143. 24 verantwoordelijk voor wordt gehouden.133 Toch genoot Tromp destijds onder het volk een enorme populariteit, met name dankzij zijn geliefde vader Maerten Harpertszoon Tromp. Een voorbeeld van ‘wrok’ die Tromp ten opzichte van Sweers gekoesterd kan hebben was vanwege het buitgemaakte zilverwerk in de Vierdaagse zeeslag in 1666. Sweers en Tromp kregen de gelegenheid om het schip de Royal Prince van de Engelse viceadmiraal Ayscue buit te maken. Sweers zou het kostbare servies, althans in de ogen van Tromp, hebben ‘ingepikt’.134 Voor Tromp zouden geen kostbaarheden meer over zijn gebleven en tot overmaat van ramp beval de Ruyter hem om de Royal Prince te verbranden. In de literatuur wordt vaak vermeldt dat Tromp altijd wrok bleef houden over deze affaire, zowel tegenover Sweers als de Ruyter.135 Drijfveren en motieven blijven speculatief, maar jaloers gedrag was volgens Van Deursen onvermijdelijk op de vloot. Er waren slechts enkele plekken aan de top als vlagofficier te vergeven en de weg hiernaartoe ging altijd ten koste van anderen.136 Volgens Sweers probeerden ‘sommighe’ van Tromps aanhangers, ‘hoewel op seer oneerlijke wijsen, sig […] in onse becledende poste in te dringen en dus de voet te lighte’.137 Het zou goed kunnen dat Sweers hiermee Den Haen bedoelde. Hij zou een probleem met Sweers gehad kunnen hebben omdat hij tijdelijk de rang van viceadmiraal mocht voeren tijdens Sweers’ afwezigheid. Bij Sweers’ terugkomst in de vloot moest hij deze functie weer afstaan. De verdeeldheid leek ook te bestaan tussen orangisten – Den Haen en Tromp – tegenover staatsgezinde lieden zoals De Ruyter en Sweers. Volgens Prud’homme van Reine was Sweers ‘duidelijk veel minder oranjegezind dan de meeste van zijn collega’s’.138 Expliciete aanwijzingen hiervoor ontbreken echter. Over 17 juni staat in Sweers’ journaal dat er niets is gepasseerd, behalve dat ‘Den admiraal en sijne cabale lustigh doende zijnde om wat verclaringe tegens mij in te winnen’.139 Aangezien hij het woord ‘cabale’ gebruikt, een term die verwijst naar de oranjegezinde achterban van Tromp, en zij aanklachten tegen hem hadden geuit, zal hij hier geen onderdeel van hebben uitgemaakt. Hoe dan ook, Tromp en Den Haen schroomden niet om vermeende tegenstanders, in dit geval Sweers en De Liefde, onderuit te halen.

Persoonlijk leed Sweers uitte zijn verontwaardiging niet alleen in zijn journaal, maar ook in brieven aan de autoriteiten. Vanuit Vlissingen, waar zijn schip werd gerepareerd, schreef hij op 24 juni achtereenvolgens aan prins Willem III en raadpensionaris Fagel ter verdediging van zijn zaak. Aan beiden voegde hij een kopie

133 Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal, 10. 134 Ibidem, 256. 135 Hellinga, Zeehelden, 147; Prud’homme van Reine, Schittering en schandaal, 256; Prud’homme van Reine, Rechterhand van Nederland, 257; Sigmond en Kloek, Hollands glorie, 132. 136 A. T. Van Deursen, Plain lives in a Golden Age. Popular culture, religion and society in seventeenth-century Holland (Cambridge 1991) 78. 137 Bruijn, De oorlogvoering, 129. 138 Prud’homme van Reine, Sweers, 86. 139 Bruijn, De oorlogvoering, 123. 25 toe van zijn verzamelde attestaties en de rapporten van de krijgsraad. Sweers moest zijn zaak in de brief aan de prins op een voorzichtige manier bepleitten, gezien diens goede verstandhouding met Tromp. Toch voelde Sweers zich ‘eer- en amptshalve’ genoodzaakt de prins te adresseren. Vooral in deze ‘dangereuse tijden’ vond hij het ongehoord dat hij zo schandelijk werd behandeld. Hij verzocht de prins om de zaak af te doen ‘als tot reparatie van mijn eer, die door de enorme precipitantie van meergemelte Hr. Lt. Admirael Tromp, seer is geledeert’, oftewel gekwetst.140 Sweers’ emoties en boosheid zijn voelbaar. In de brief aan Willem III uitte hij zijn verontwaardiging over de gang van zaken, zoals dat Tromp hem ‘nadat ik te voren in sijn schip was gecomen om raport te doen mij verachtelijk sonder te zien offte te willen spreeken had doen wegh varen’.141 Zijn gedrag op 14 juni schoot volgens hemzelf in niets tekort. Hij had het niet beter kunnen doen, ‘gelijck wel wenschte den vijandt selffs bij tyde en wijle mochte getuijgen’.142 Vervolgens benadrukt hij zijn goede staat van dienst. Meer dan twintig jaar had hij zich nu ingezet voor het vaderland, achtereenvolgens als kapitein, schout bij nacht en viceadmiraal, zonder ooit een smet op zijn naam te krijgen. Hij kon dus niet anders dan concluderen dat Tromps beschuldigingen voortkwamen vanuit ‘een verbitterden haedt ende andere insichten, des noots sijnde naerder te deduceren’.143 Sweers maakt hier duidelijk dat de aanklachten voortkwamen uit haat en andere redenen. Indien nodig was hij bereid om uit te leggen waar hij op doelde. Wraak voor Ayscue? Helaas gaat hij er niet verder op in. Hij vervolgt dat Tromps attestaties zouden zijn afgelegd door kapiteins die gezien Tromps functie niet hadden durven weigeren. Enerzijds kan dit als onvoorzichtig worden opgevat: hij bekritiseerde iemand met wie Willem III een uitzonderlijk goede band had. Anderzijds onthield hij ondanks zijn boosheid wie hij voor zich had en bleef hij beleefd. Hij benoemt de goede band die Tromp en de prins onderhielden zonder deze te bekritiseren of te bagatelliseren. In plaats daarvan sprak hij de prins aan op zijn geweten. Hij verwachtte van de machthebber dat hij in deze zaak de waarheid boven zijn persoonlijke relaties zou stellen:

Echter en kan mij niet inbeelden dat u hoogheijt als de waerheijt ende gerechtight. Lieff sijnde, soude willen gedoogen, dat ijmant door sijn E. particuliere haet offte ander inconvenient, soude onder druckt en voor de gemeene man voor infaem geacht en gereputteert worde.144

140 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 19, fo. 110. 141 Ibidem. 142 Ibidem. 143 Ibidem. 144 Ibidem. 26

Aan de raadpensionaris verzocht Sweers bescherming ‘tegens soo onlijdelijcke beschuldingh, die niet als uijt den opgenomen haet voortcomt’.145 Weer verwijst Sweers dus naar een persoonlijke vete. Hij schreef niet anders dan zijn plicht te hebben gedaan, zoals ook De Ruijter en andere hoge officieren zijns inziens zouden bevestigen. Daarbij sprak hij het vertrouwen uit dat de toestand van zijn schip geen ruimte liet voor twijfel. Hij benoemde wederom dat hij sneller zeilde dan Tromp en dat hij daardoor van zijn smaldeel was losgeraakt,

maar een schip van oorlogh, en twee lichte fregats bij mij hadde, ende oversulcx bidde dat door u wel ed: goede directie, de saeke door door de hooge scheeps Chrijgsreadt magh worden aff gedaen […] op dat wederom met gerustheijt mijn schuldigen dienst magh betrachten.146

De brief aan Fagel heeft dezelfde strekking als die aan Willem III: het bevorderen van een snelle afhandeling van de zaak. Toch zijn de brieven zeer verschillend. Aan Fagel schreef Sweers op een meer vertrouwelijke toon. Hij legt de situatie op zee en zijn gevoel hierbij veel meer uit. Het stak hem bijvoorbeeld dat men van hem kon denken dat hij zich afzijdig had gehouden in de strijd, terwijl ‘immers daer door van mij moet geloofft worden, dat de resolutie hebbe gehadt om mijn lijff te waegen.’147 Hij vroeg Fagel om steun, bescherming en begrip. Dit verwachtte hij niet van Willem III te ontvangen. Sweers sprak hem voornamelijk aan op zijn eer- en rechtvaardigheidsgevoel. Op 30 juni, toen Sweers na de reparaties weer bij de vloot was teruggekeerd, schreef hij ook aan de admiraliteit een brief met het verzoek ‘mij in alle billicheijt te helpen maintineeren, opdat de saeke mach gedetermineert worden, daer ende ter plaetse als ’t behoort’.148 Weer zond hij dezelfde attestaties mee, zodat deze zijn onschuld konden betogen, ‘ten […] eijnde weer in staet magh gebracht worde om mijn charge met ijver ten dienste van ’t lant waer te neemen daer Echter mijn uijtterste devoir in sal betrachten als de occasie voorvalt’. Hij voegde hieraan toe dat hij een lijst van bevoorrading aan Tromp heeft laten zenden door zijn kapitein, omdat hij zelf door koorts was geveld. Een aantal dagen was Sweers door ziekte absent van verplichtingen. Van enig verband inzake zijn gemoedstoestand is geen bewijs. Michiel de Ruyter nam het op voor Sweers. Toen Sweers op 20 juni de opdracht kreeg naar Vlissingen te zeilen vertrouwde De Ruyter hem toe dat de verklaringen wat hem betreft in Sweers’ voordeel lagen en dat de beschuldigingen enkel voortkwamen uit oude wrok tussen beide officieren. Hij zou dit ook aan de staat hebben geschreven.149 Er is inderdaad een brief bekend waarin De Ruyter aan de prins schrijft dat de bewijsvoering in het onderzoek naar Sweers ‘niet tot sijn disavantage was

145 Ibidem, fo. 111. 146 Ibidem. 147 Ibidem. 148 Ibidem, fo. 112. 149 Bruijn, De oorlogvoering, 126. 27 ofte leyt’.150 Ook in zijn journaal schreef De Ruyter zoals we al zagen dat de aanklacht volgens hem slechts oude wrok was. Met deze uitspraken geeft De Ruyter dus te kennen dat hij de aantijgingen in principe niet serieus nam. Ook bevestigt hij dat er meer speelde tussen Sweers en Tromp, zoals Sweers zelf in zijn brieven ook aangeeft. De Staten-Generaal meldden in een brief aan Fagel op 20 juni dat Sweers zich ‘als een eerlijck man’ had gedragen en in zijn recht stond.151 Ondanks deze steunbetuigingen is het duidelijk dat Sweers leed onder de beschuldigingen. Overal benadrukt hij te zijn aangetast in zijn eergevoel. Toch moest hij doorgaan alsof er niets was gebeurd. Er zijn geen expliciete uitingen van vijandschap te bespeuren na de ‘verzoening’. Beiden hielden de schijn blijkbaar goed op. Tromp ondertekende een brief aan Sweers zelfs met ‘U. E. dienstwillige vrundt’.152 Sweers bleef bij het eskader van Tromp ingedeeld, ook al gaf de prins in een machtiging toestemming voor overplaatsing naar een ander eskader.153 Hier is blijkbaar geen gebruik van gemaakt. Over de slag bij Kijkduin schreef Sweers de jonge dat Sweers ‘geterght door die hoon, dat men hem had durven verwijten van ooyt een pas gedaan te hebben, die niet eerlijk sau sijn geweest – viel soo verwoet en dapper op den vijandt, dat alles voor hem moest wijken’.154 Sweers de jonge suggereert hiermee dat bewijsdrang zijn vader mogelijk de dood in heeft gejaagd.

150 Ibidem. 151 Prud’homme van Reine, Sweers, 69-70. 152 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 19, fo. 113. 153 Bruijn, De oorlogvoering, 130. 154 Ibidem, 153. 28

3. ‘’t is Sweers: en dat ’s genoeg geschreven.’ De representatie van Sweers in nieuws en opinie Het succes van de Derde Engelse oorlog leverde een stroom van publicaties op.155 In kranten, pamfletten en gedichten werd het verloop van de zeeslagen beschreven en de goede afloop bejubeld. Sweers’ heldhaftige optreden tijdens deze oorlog en zijn overlijden tijdens de Slag bij Kijkduin kwamen op verschillende manieren in de media aan bod: een regel in een krantenbericht, een pamflet over de prestaties van de vloot, of een aan hem persoonlijk gewijd lofdicht. In totaal zijn zes gedichten op de viceadmiraal zelf overgeleverd: allemaal geschreven rond zijn dood in 1673.156 Een aantal van deze reacties geven prijs dat de intriges op de vloot tussen Tromp en Sweers in de publieke ruimte niet onopgemerkt zijn gebleven.

Kranten en nieuwsbrieven Vanaf 1618 brachten gedrukte kranten in de Republiek een aanbod van allerlei buitenlands, binnenlands, diplomatiek en militair nieuws.157 Nieuwsberichten fungeerden voornamelijk als houvast bij de dagelijkse ontwikkelingen. Ze boden bevestiging en details van gebeurtenissen die men al elders had vernomen, bijvoorbeeld via vrienden of een stadsomroeper.158 Er is geen narratief waarin de informatie werd samengevat of van commentaar werd voorzien. Berichten werden gesorteerd op plaats van herkomst, waardoor nieuws over bijvoorbeeld ‘’s lands vloot’ verspreid door de krant werd gepresenteerd. Regelmatig werden er kopieën van extracten uit journaals of brieven aan de Staten- Generaal toegevoegd. Deze waren meestal afkomstig van hooggeplaatste officieren zoals Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp. Zogenaamde ‘advijsjachten’ voeren af en aan om inlichtingen van de vloot aan land te bezorgen en vice versa. Ook orders en brieven van de autoriteiten aan de commandeurs op de vloot werden soms in de krant openbaar gemaakt.159 Zowel over de tweede slag bij Schoneveld als over de slag bij Kijkduin beschreven de kranten het verloop en de uitkomst. Hoe er was gevochten, hoeveel schepen er waren verloren en of er belangrijke officieren waren gesneuveld, zowel aan ‘onze’ kant als aan de kant van de vijand. Daarbij was de toon niet neutraal: er spreekt lof uit voor Michiel de Ruyter en het vaderland.160 Men had bijvoorbeeld vernomen dat aan Engelse zijde veel bootsvolk overboord was gesprongen, ‘getuygende, dat de Hollanders wonderlijck en als desperaet hadden gevochten’.161 De eigen vloot werd verheerlijkt tegenover de verraderlijke en leugenachtige Fransen en Engelsen. ‘D’Engelsse schijnen al de werelt te

155 Scheurleer, Van varen en van vechten II, 357- 493. 156 Zie bijlage I. 157 A. Der Weduwen, Dutch and Flemish newspapers of the seventeenth century 1618-1700, volume I (Leiden 2017) 15. 158 Der Weduwen, Dutch and Flemish newspapers, 5. 159 Amsterdamse Courant, 13-06-1673. 160 C. F. Haje, De oprechte Haarlemsche Courant en Michiel Adriaansz. de Ruyter (IJmuiden 1976) 64. 161 Oprechte Haerlemsche courant, 24-06-1673. 29 willen misleyden met het voorgeven van Victorie.’162 De Fransen maakten het nog bonter en zouden ‘uytstroyen, dat den Heer Tromp gevangen nae Londen was gevoert, den Lt. Adm. De Ruyter den arm af, &c’.163 In de beschikbare kranten op Delpher verschenen ná 14 juni 1673 komt Sweers sporadisch voor.164 Er wordt geen melding gemaakt van de vete tussen Sweers en Tromp na de slag bij Schoneveld. De Franstalige La Gazette d’Amsterdam maakt als enige melding van het feit dat Sweers zich in Vlissingen bevond wegens herstelwerkzaamheden aan zijn schip.165 Over de slag bij Kijkduin vermeldt de Oprechte Haerlemsche courant van 24 augustus dat men denkt dat Sweers gestorven is. In dezelfde krant van 26 augustus is er geen twijfel meer: zijn lijk is in Amsterdam gearriveerd. De Franstalige La Gazette d’Amsterdam vermeldt op 31 augustus dat de glorieus gestorven viceadmiraal maandag zal worden begraven met alle eerbetuigingen die men mag geven aan helden die dapper strijdend sterven voor de vrijheid van hun vaderland en hun graf vinden in het overwinningsveld.166 Tot zover geen verwijzingen naar lastercampagnes. Dit hoeft niet te betekenen dat dit nieuws niet via deze weg werd verspreid: er ontbreken tal van kranten. Het zou heel goed kunnen dat in verloren exemplaren wel melding wordt gemaakt van Sweers’ vermeende wangedrag. In nieuwsbrieven vinden we wel meer aanwijzingen. Deze handgeschreven manuscripten circuleerden onder de elite en bevatten nieuws verkregen uit exclusieve en vaak uitgestrekte Europese netwerken. Dit gebruik bestond in de vijftiende eeuw al in Italië en bleef gedurende de zeventiende eeuw naast gedrukte kranten een onverminderd populaire nieuwsbron.167 Een voorbeeld van zo’n correspondentie zien we bij Abraham Casteleyn, de uitgever van de succesvolle Oprechte Haerlemse Courant. Zijn nieuwsnetwerk was ongeëvenaard in de Republiek.168 Hij onderhield correspondentie met invloedrijke staatslieden in Europa, waaronder de Engelse staatssecretaris Joseph Williamson, die op zijn beurt weer goede contacten onderhield met postmeesters in Engeland. Ze wisselden wekelijks informatie uit in een geheime correspondentie.169 Zo liggen er bijvoorbeeld meer dan honderd brieven van Casteleyn aan Williamson, vol met inlichten uit de Republiek, in Engelse archieven. Ze bevatten voornamelijk informatie over het staatse leger, de admiraliteiten en de activiteiten van de vloot.170

162 Oprechte Haerlemsche courant, 17-06-1673. 163 Ibidem. 164 www.delpher.nl, 53 kranten in de periode tussen 15-06-1673 en 05-09-1673. 165 La gazette d’Amsterdam, 29-06-1673 en 04-07-1673. 166 Ibidem, 31-08-1673: ‘Mr. Le Vicamiral Sweers, mort glorieusement dans la bataille du 21, fut enterre Lundi avec toute la pompe & tout l’honneur que des gens de nostre Religion peuvent faire a des Heros qui meurent combatant vaillamment pour la liberte de leur patrie & qui trouvent leur tombeau dans le champ de la victoire.’ 167 Der Weduwen, Dutch and Flemish newspapers, 17. 168 Ibidem, 43. 169 Ibidem, 44-45. 170 Ibidem, 45. 30

In deze collectie van nieuwsbrieven aan Williamson bevindt zich een bericht uit Amsterdam van 26 juni 1673, geschreven door een onbekende auteur.171 In een geciteerde brief uit oorlogschip de Spiegel werd bevestigd dat: ‘’verscheide van ons haer niet well gedraegen hebben.’172 Ook was de auteur informatie ter ore gekomen over het schip de Olifant. Hij meldt dat hij een ‘relation’, een verouderde term voor een verklaring, over Sweers’ schip heeft ‘lesen hooren’.173 Dit was het visitatierapport waarin de schade aan viceadmiraal Sweers’ schip was beschreven. De auteur noemt het aantal doden en gewonden en concludeert vervolgens dat het schip zoveel schoten heeft ontvangen ‘alss daer immer meer een schip in een groete slacht mach bekoomen, welcke schooten alle en hoe swaer de koegels geweest en waer se geraekt ordentlijck bescreven. Van de andere capitains die hunn niet well gedraeghen hebben hoort men varder niet’.174 Misschien bedoelt hij met dit laatste De Liefde. Over Sweers werd dus wel gesproken: het rapport is hardop voorgelezen, wellicht in een openbare ruimte zoals een marktplein. Een ander bericht uit Amsterdam van dezelfde schrijver dateert van 3 juli:

De trommel gaet noch alle daegh , maer den toeloop iss slecht; altemet sent men tot 10, 20 off 30 aengenohmene naer de vloet; men heeft eenighe mannen gesprooken die op de vloet geweest om de zeylen op Tromps en andere scheepen te repareeren, de spreeken datter wel noch courage maer mangel aen volck wass. Op des Admiral Tromps schip koemen well alle daeghe verscheidene officiers, maer den Vice Admiral Sweers quam daer niet; men seit dat Tromp hem in de laeste battallie verscheide schooten van 18 pondige koegels in sijn schip gegeven heeft omdatt hy in de eerste so varr van de slagh aff was gebleven.175

De bewering dat Tromp schoten zou hebben afgevuurd naar Sweers is nergens anders te vinden, in ieder geval niet in Sweers’ eigen materiaal. Sweers uit duidelijk zijn frustratie over het feit dat hij bijvoorbeeld niet welkom was aan boord van Tromps schip. Als een dergelijk schietincident, met veel meer impact, zou zijn voorgevallen zou hij hier melding van hebben gemaakt. Bovendien zou dergelijk gedrag niet getolereerd worden door de autoriteiten. Het is daarom niet waarschijnlijk dat dit incident werkelijk is voorgevallen. Wel maken deze twee berichten duidelijk dat de onenigheid tussen de twee officieren het publiek had bereikt en dat er onder het volk volop gespeculeerd werd over de situatie. Onzekerheid en geruchten speelden een grote rol in nieuwsverslaggeving. De snelheid van nieuwsvoorziening was afhankelijk van allerlei omstandigheden. Het nieuws van de slag op 14 juni

171 Colenbrander, Bescheiden II, XVI-XVII 172 Ibidem, 277. 173 Ibidem. 174 Ibidem. 175 Ibidem, 282-283. 31 bijvoorbeeld bereikte de Haerlemse Courant pas op de twintigste van die maand. En toen op 12 augustus de prins van Oranje zich naar de vloot begaf en meerdere schoten ter ere van hem werden afgevuurd, dacht men op sommige plaatsen dat de vloot weer in gevecht was geraakt.176 Dit zou de onjuiste verwijzingen in bovenstaand bericht naar ‘de eerste’ slag en ‘de laatste batalje’ kunnen verklaren. Dat op 7 juni de eerste en op 14 juni een tweede slag had plaatsgevonden was op het moment van schrijven bekend, maar de auteur verwijst naar 14 juni als zijnde de eerste, alsof er daarna nog een slag zou hebben plaatsgevonden. Sweers was niet aanwezig bij de eerste slag op Schoneveld van 7 juni 1673, maar de woorden van de prins van Oranje in de Amsterdamse Courant voorafgaand aan deze slag zijn in dit verband noemenswaardig. In een brief aan De Ruyter uit de prins zijn vertrouwen in diens leiderschap en belooft dat officieren die zich dapper inzetten rijkelijk beloond zullen worden. Hij voegt daar aan toe dat De Ruyter zijn vlagofficieren kan verzekeren dat wie zich schuldig zou maken aan wangedrag zijn straf niet zou ontlopen:

wesende de serieuse intentien van de H[e]ren Staten, en de mijne, dat tegens soodanige de verdiende straf volgens rigeur van den Artijckel brief, en andere ordres van ’t La[nd] sonder eenige de minste conniventie (sic), exactelijck en promptelijck werden ge executeert; soo dat aen de geen die sich lafhertigh, anders als een braef Soldaet, en Zeeman, voor den Vyandt sal dragen, niets soo gevaerlijck [zal zijn] als de Havenen van den Staet, daer hy niet sal konnen ontgaen, noch de straffe handt van de Justitie, noch vloeck en de haet van sijn Medeburgers, die op hem sal vallen en blijven.177

Ook al lag dergelijk gedrag volgens de prins uiteraard geheel buiten de verwachting, officieren werden van tevoren duidelijk gewaarschuwd voor de gevolgen van laf gedrag. De passage geeft aan hoeveel waarde aan een dergelijke beschuldiging – zoals niet veel later tegen Sweers zou worden geuit – werd gehecht. Niet alles geven voor het ‘vaderland’ was het ergst denkbare misdrijf en werd streng bestraft, zowel door middel van juridische vervolging als door sociale afgunst en gezichtsverlies onder de bevolking.

Pamfletten en poëzie Belangrijke brieven en extracten van leiders met betrekking tot de oorlogen konden in de krant verschijnen, maar ze werden ook in pamfletvorm verspreid. Pamfletten vormden een belangrijke informatiebron. Schrijvers konden daarbij hun mening gieten in uiteenlopende vormen als proza, dialogen, verhalen, brieven, liedjes en poëzie. De derde Engelse zeeoorlog gaf aanleiding tot veel

176 Oprechte Haerlemsche Courant, 15-08-1673. 177 Amsterdamse Courant, 13-06-1673. 32 pamfletten waarin de overwinning werd gevierd. In prenten werd de zeeslag bij Kijkduin tot in detail afgebeeld, vergezeld van tekst en uitleg. Soms werd door middel van cijfers en nummers in de prent verwezen naar specifieke scènes uit de slag. Zoals in een prent van Romein de Hooghe, waarin ‘Vice- Admirael Sweers, furieus vechtende zijn leven latende’ onder nummer zeven op de kaart werd weergegeven (afb. 1).178 In een allegorische prent over het succes bij Kijkduin van Coenraet Decker zien we hoe Tromp en De Ruyter triomferen in praalwagens (afb. 2). Rechtsboven wordt Sweers, weergegeven in een portretmedaillon, weggedragen door twee putti richting de hemel. Linksboven vindt hetzelfde schouwspel plaats voor Johan de Liefde. De laatste regels van het bijgevoegde lofdicht luiden: ‘Daer Sweers en helt de Liefde, ontvonkt van eedlen tooren, Hun leven liever als hun vryigheyt verloren. Die eigene de Tijd, vry alles zich ten buit, In dankbre harten sterft hun glorie nimmer uit.’179 De meeste lof in deze overzichten ging niet uit naar Sweers, maar naar Michiel de Ruyter en Cornelis Tromp. De zeeslagen gaven bij overwinning aanleiding tot vreugde- en lofzangen, maar bij verlies konden zeehelden rekenen op stevig commentaar. Zoals Jan Vos in 1666 dichtte viel er op zee enkel lof of laster te behalen.180 Laf gedrag werd zoals we al zagen afgestraft door de staat en dichters droegen hier graag aan bij in de vorm van hekeldichten. Jan Six van Chandelier prees in ‘Op de heldinnen van Den Briel’ de vrouwen die Johan Evertsen zouden hebben mishandeld naar aanleiding van zijn optreden tijdens de slag bij Lowestoft op 13 juni 1665.181 Een zekere JWPD weet het verlies in deze slag aan de ‘lafhertige officieren en opgepronkte popperuitertjes’.182 Cornelis Tromp moest het ontgelden in het pamflet Den Oprechten Hollandsen bootgesel uit 1666, waarin hij felle kritiek ontving en vele reacties over en weer volgden.183 Cornelis Tromp ontving ook in latere tijden behoorlijk wat kritiek. In 1677 was hij in een hoogoplopende ruzie verwikkeld met een zekere Jacob Petersen, die allerlei voor Tromp belastend materiaal liet drukken. Op 18 juni 1677 schreef Petersen een brief aan Tromp, waarin hij Sweers’ naam noemt:

178 R. de Hooghe, Proef-stuck der oude batavieren. Voor de derde mael getoont, op den 21. Augusti 1673. in ’t bevechten en verjagen der Twee machtige geconjungeerde Koninghlijcke Zee-vlooten, van Vranckrijck en Engelandt. (1673) http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.349421 179 J. Antonides van der Goes, Nederlantsche Zeetriomf, Ter eeren der dappere Helden, Michael de Ruiter, en Kornelis Tromp, Overwinnaers van de Fransche en Engelsche Zeemachten (1673) http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.466634 180 Jan Vos, Alle de gedichten II, 121. 181 J. Six van Chandelier, Gedichten. Deel 1. Teksten (Assen 1991) 870. 182 K. Porteman en M. B. Smits-Veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700 (Amsterdam 2013) 596-97. Prud’homme van Reine volgt Van Nispen en identificeert JWPD als Jacob Westerbaen. Porteman en Smits nemen dit niet over. 183 Prud’homme van Reine, Opkomst en ondergang, 255. 33

Afbeelding 1. R. de Hooghe, Proef-stuck der oude batavieren. Voor de derde mael getoont, op den 21. Augusti 1673. in ’t bevechten en verjagen der Twee machtige geconjungeerde Koninghlijcke Zee-vlooten, van Vranckrijck en Engelandt. (1673), .

34

Afbeelding 2. J. Antonides van der Goes, Nederlantsche Zeetriomf, Ter eeren der dappere Helden, Michael de Ruiter, en Kornelis Tromp, Overwinnaers van de Fransche en Engelsche Zeemachten (1673), Rijksmuseum.

35

(…) de wereldt kenne Uw illuster verstant, en boosaerdigheydt, die gy somtijds niet alleen hebt betoont aen U eygen Heeren en Meesters maer oock tegens die genen, die de geheele werelt tot allen tijden voor eerlijcke en brave Heeren, ja trouwe Patriotten hebben gehouden, en die het in der daet in allen actien hebben bewesen te sijn, te weten de overledene Hooggeboren Heer Admirael De Ruyter en den Wel-Ed. Heer Lieutenant Admirael Sweers, en andere voorname Heeren meer (…)184

Het is gezien de ruzie niet verwonderlijk dat Petersen zich negatief over Tromp uitlaat. Maar dat hij Sweers daarbij noemt als voorbeeld van een trouwe patriot in de ogen van de hele wereld, is dat niet. Overigens is Petersen vrij optimistisch met ‘luitenant-admiraal’. Ook al heeft Sweers tijdelijk deze titel gedragen zal hij dit voornamelijk hebben gezegd om zijn punt kracht bij te zetten door Sweers’ status te verhogen. Hoe dan ook, vier jaar na Sweers’ dood werd er dus nog gerefereerd naar het onrecht dat Sweers was aangedaan. Zoals vermeld zijn er zes gedichten aan Sweers persoonlijk gewijd. Ondanks de beschuldigingen zijn er geen hekeldichten over hem bekend: in al deze gedichten wordt enkel zijn lof bezongen. Wel bevatten ze bijna allemaal impliciete verwijzingen naar zijn eerkwestie. Een kort en pakkend gedicht van een onbekende auteur verscheen ter gelegenheid van Sweers’ begrafenis.

De hemel schynt in brand, de Lugt verstikt; De Zee verdrinkt in bloet, het Aardryk schrikt: Wat ’s dit; ’t is Sweers: en dat ’s genoeg geschreven. Dus doet zijn dood de waarde Vryheyd leven.185

Het is wederom gedrukt door Hieronymus Zweerts in Amsterdam.186 De auteur spreekt het verlies van de viceadmiraal uit namens de hele bevolking: ‘het aardrijk schrikt’. Zijn dood was een klap die universeel werd gevoeld. De derde regel: ‘Wat’s dit? ’t Is Sweers: en dat’s genoech geschreven’ kan zodoende tweeledig worden geïnterpreteerd. Iedereen kende Sweers, het noemen van zijn naam behoefde geen verdere uitleg. Tevens is het een verwijzing naar zijn eerkwestie: aan de twijfel of hij zich vol had ingezet voor het vaderland hoeven volgens de auteur geen woorden meer vuil te worden

184 De tweede Missive geschreven door de Heer Baron van Petersen aen de Heer Lt. Adr. Gr. Cornelis Tromp. Utrecht den 8/18 Juni 1677. https://books.google.nl/books?id=YoROAAAAcAAJ&pg=PP34&lpg=PP34&dq=cornelis+Tromp+en+Petersen&so urce=bl&ots=0AGUNoPh0C&sig=ACfU3U2CKQKg0up1_pue5ALrAhj9QbQdaQ&hl=nl&sa=X&ved=2ahUKEwiJ8aSz nM_nAhWlsKQKHSDVDtMQ6AEwDXoECBQQAQ#v=onepage&q=sweers&f=false 185 Scheurleer, Van varen en van vechten II, 477. 186 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 1. 36 gemaakt. Met zijn dood toonde Sweers immers op ultieme wijze zijn heldhaftigheid. Hij betaalde de hoogste prijs voor de vrijheid van de Republiek en bewees daarmee zijn onschuld. Drie gedichten over Sweers zijn afkomstig van Ocke Jeyes Coopman in 1673. Deze zeepoëet produceerde talloze gedichten over het verloop van de zeeoorlogen, gebeurtenissen en zeehelden. Bijzonder hierbij is dat hij niet alleen over deze gebeurtenissen schreef, maar ze ook meemaakte: als zeeman voer hij mee op de vloot. Als ‘strijdende dichter-ooggetuige’ legde hij de gebeurtenissen vast die zich voor zijn ogen afspeelden en voorzag deze van persoonlijk commentaar.187 Zijn gedichten werden gebundeld in Zee-Clio, of gedichten in ’s lands vloot gemaeckt in de jaren 1672, en 1673. 188 Aan Sweers wijdde hij een grafschrift, een gedicht bij zijn afbeelding en een uitgebreid lofdicht. Tot slot zijn er nog twee gedichten bekend. H. Angelkot, toneelschrijver en dichter, koos ervoor om Sweers te eren middels een lijkklacht. 189 Hij beschrijft Sweers’ moed, heldendom en dapperheid. Ook hier verwijst de auteur duidelijk naar de laster aan Sweers’ adres. Hij legt de viceadmiraal zelfs laatste woorden in de mond, die de laster volgens hem wel zou stoppen: ‘’k voel in mijn dood geen smart, Soo elk maar in zijn plicht voor ’t Vaderland volhard’. In Zee-kroon. Van den Manhaften en Onverwinbare Heldt Isaac Sweers bezingt een zekere R.N.M. de lof van Sweers.190 Over de werkelijke naam achter deze initialen is niets bekend. Het gedicht is een directe reactie op de actualiteit na de tweede slag bij Schoneveld en wordt hieronder nader bestudeerd.

Zeekroon: het schip leert schimpers swijgen Zee-kroon is in 1673 als plano gedrukt bij Hieronymus Sweerts op de Dam in Amsterdam, net als de eerder genoemde attestaties, maar ook het gedicht op zijn begrafenis en de begrafenisbriefjes.191 Sweerts was in deze periode werkzaam als boekdrukker en -verkoper in de winkel ‘de Wackere Hont’ van de familie Hondius.192 Er zijn dus meerdere pamfletten over Sweers uit deze drukkerij afkomstig, maar er is geen aantoonbaar verband tussen Isaac Sweers en Hieronymus Sweerts. Ondanks de overeenkomst in achternaam waren de heren geen familie. Of de drukker Sweers bijvoorbeeld persoonlijk kende, of welk standpunt Sweerts innam over de kwestie-Sweers is onbekend. De precieze datum wordt op het pamflet niet genoemd, wel ‘anno 1673’. Dankzij de titel kan de datering nog preciezer worden vastgesteld. De volledige titel luidt:

187 Porteman en Smits-Veldt, Nieuw vaderland, 793. 188 O. J. Coopman, Zee-clio of gedichten in ’s Lants vloot gemaeckt in de jaren 1672, en 1673 (Amsterdam 1673). 189 Scheurleer, Van varen en vechten II, 478-479. 190 Scheurleer, Van varen en vechten II, 477-478; https://books.google.nl/books?id=tQUE9jrnFU4C&pg=PP3&lpg=PP3&dq=zeekroon+van+der+manhaf ten+isaac+sweers&source=bl&ots=eRippqNNbc&sig=ACfU3U3an8E1n4apow0eljsBXTnYhQkdLw&hl= nl&sa=X&ved=2ahUKEwju-rf0wN3oAhUSC-wKHchWA80Q6AEwAXoECAwQLA#v=onepage&q&f=true 191 NL-HaNA, Admiraliteiten / Sweers, 1.01.47.16, inv.nr. 1. 192 M. Kramer, Hieronymus Sweerts. Het netwerk van een boekdrukker, prentuitgever en dichter (Masterscriptie 2013). 37

Zee-kroon Van den Manhaften en Onverwinbare Heldt ISAAC SWEERS VICE-ADMIRAEL van HOLLANT, Tegen de Vlooten van de ontzaggelijcke Koningen van Engelandt en Vranckrijck, gekeert met ’s Landts Oorlogh Schip den Eliphant, ontreddert leggende voor Vlissingen.

Na de tweede zeeslag op Schoneveld was Sweers in verband met de geleden schade aan zijn schip naar Vlissingen gestuurd voor herstelwerkzaamheden. In de titel staat dat hij is ‘leggende voor Vlissingen’ met zijn eigen schip, voluit genaamd de Witte Oliphant. Er is dus geen twijfel om welke slag dit gaat. De slag bij Kijkduin moest nog beginnen. Het gedicht is dus na 14 juni geschreven, maar vóór 21 augustus. Met betrekking op de vraag of Sweers publiekelijk belasterd werd zijn de eerste twee verzen direct veelzeggend:

Schoon d’ onbedachte Nijt, op Sweers sijn tanden wet, En poocht in ’t Britsch gevecht, sijn eer op Zee te delgen, En Lauren van sijn hooft, voor Schonevelt te swelgen, Noch leeft hy voor den Staet, en kreunt sich aen geen smet.

Belegert Vaderlandt, vol van ondanckbaerheden, Hoe hoont gy soo een Heldt, die voor uw oevers vocht, En van sijn wiegh af aen besadigt in sijn tocht, Niet dul in krijghs beleyd, heeft voor uw vaert gestreden.

De ‘onbedachte Nijt’ richtte zich met vijandige bedoelingen op Sweers en uit scherpe kritiek. Er werd getracht zijn eer op zee teniet te doen, net als de laurierkrans die hij zou moeten verdienen voor zijn optreden bij Schoneveld. Ondanks deze kritieken hoefde Sweers zich volgens de auteur geen zorgen te maken: hij leefde voor de staat, had een eerlijk geweten en behoefde zich niets aan te trekken van deze valse beschuldigingen. Hoe kon het vaderland, dat in zulke zware tijden verkeerde, haar held zo behandelen? Iemand die zich altijd bekwaam en vastberaden heeft ingezet voor het algemeen landsbelang?

In ’t Oost, West, Zuyd, en Noord, ontsag geen Lely-kroon, Noch Britlants Harp-alarm, op Zee-landt aengedrongen, Hoe heeft hy ’t Teems gewelt, tot Solsbay toe gedwongen Met ’t Schip den Eliphant, gezaeyt haer strant met doon.

38

Waar Sweers ook nodig was, men kon op hem rekenen. Hij ontzag geen ‘Lely-kroon’ of ‘Britlants Harp-alarm’, maar streed juist dapper tegen zowel de Franse als de Engelse kroon. Toen de vijandige vloten tot waren gearriveerd heeft hij met succes strijd geleverd vanaf de Witte Oliphant en de Engelse vloot teruggedreven naar haar kust. Het Engelse strand werd bezaait met ‘doon’, oftewel doden. Dan verschuift de auteur de aandacht van algemene lofuitingen naar de slag bij Schoneveld zelf en de nasleep hiervan:

Twee Vlaggen aengetast, dat Steng en Boegen kraeckten, De Brit en Franse Vloot, vertsaeght haer haven koor: Waerom hem dan gelaeckt, die noyt sijn plicht verloor, Toen hy dus yv’righ aen twee masten redloos raeckten.

Sijn Ront-hout lijckt een seef, door kogels grof van wicht. De dooden langhs de strant, gequetsten aengekomen, Getuygen hoe hy streê, des wil uw laster tomen, En sie den Elephant, in Vlissingers gesicht.

Het schip van Sweers raakte onbestuurbaar door de opgelopen schade. Hij raakte ‘yv’righ aen twee masten redloos’ en zijn rondhout werd compleet doorzeefd door zware kogels. Sweers heeft zich dus in plaats van afzijdig gehouden juist volledig in de strijd geworpen. Bovendien getuigen de doden langs het strand en de velen gewonden hoe heftig deze strijd was: als men ziet hoe het schip eraan toe is in ‘Vlissingers gesicht’, wederom een bevestiging van de tijd- en plaatsbepaling, weet men genoeg. Zowel de toestand van het schip als de vele doden bewijzen volgens de auteur dat de laster jegens Sweers geheel onterecht was.

O Vaders van ’t Gemeen, het Schip leert Schimpers swijgen, En toont uw kust haer Helt, waer voor den vyant pleyt, Belastert ’t groot gemoed, van ’t dappere beleyt. Die de verlooren Staet, haer vrydom weêr doet krijgen.

Soo volght hy ‘t Helden-spoor, die niemant hoeft te wijcken, Maer toont sijn Schip in zee, en sijn doorschoten tent: Des komt hem eer hy sterft, een Eer-graf als van Gent, Die ’t leven streek voor ’t Lant, eer hy sijn Vlag wou strijken.

39

Vervolgens richt de auteur zich op het algemeen landsbelang en de rol die Sweers daarin vervult. Schimpers hebben geen recht van spreken, want het gehavende schip vormt het ultieme bewijsmateriaal dat Sweers een held is aan wie de staat haar vrijheid te danken heeft. Dit is een groot goed, waar hij eeuwig dank voor zou moeten ontvangen. Als hij sterft verdient hij niets minder dan een ‘Eer-graf als van Gent’, die de dood vond tijdens de slag bij Solebay op 7 juni 1672. In het laatste vers benadrukt de auteur nogmaals de grote dankbaarheid die de Republiek volgens hem verschuldigd is aan Sweers. Op het moment dat het land in een zeer benarde situatie verkeerde, werd het gered door de heldhaftige krijgsdaden van deze zeeheld. Iemand die niet terugdeinsde voor een groot gevecht, zelfs niet tegen een gecombineerde vloot van twee koningen. Het scheelde niet veel of De Oliphant was gezonken. De Leeuw, oftewel de Republiek, had haar vrijheid aan Sweers te danken:

Leef lang, ô Zee-helt, die twee Hoofden aen dorst randen, Vijf Schepen ging ter keer, en gaf soo dapper vonck, Dat Hollandt daer door rees, en d’Elephant schier sonck; Des noemt de Leeuw u, Sweers, verlosser van haer stranden.

Aldus eindigt het gedicht, waarin de gebruikelijke retoriek van vaderlandsliefde en heldenmoed de boventoon voert. Bezien vanuit de historische context levert het gedicht interessante informatie op. Het is als reactie op de toenmalige situatie geschreven en verwijst naar concrete gebeurtenissen uit de slag. De dichter richt zich tot het gehele ‘vaderland’. Hij veronderstelt dus een behoorlijk publiek dat zich kan vinden in de beschuldigingen. Het feit dat hij zich genoodzaakt voelde om de pen op te pakken en deze aanklacht te schrijven getuigt daar ook van. De auteur was duidelijk ontevreden over de manier waarop Sweers werd behandeld en voelde de noodzaak een ander geluid te laten horen door zijn lof te bezingen. Het gedicht bevat zowel een algemene aanklacht als een persoonlijke verdediging. De auteur spreekt namens het vaderland, maar wijst haar ook terecht. Hij verwerpt de hoon die werd uitgespreid en die in dit gedicht wordt voorgesteld als alomtegenwoordig. Hij verdedigt Sweers’ optreden en beargumenteert waarom de beschuldigingen aan zijn adres onterecht zijn. Het schip zet hij in als ‘stem’ die de waarheid aan het licht brengt: ‘het schip leert schimpers swijgen, en toont uw kust haar Helt’. De auteur gebruikt geen ik-vorm of verwijzingen naar zijn eigen persoon, maar spreekt namens het land zelf. Zijn mening is er niet minder duidelijk om. Naast de datering is er nog een interessant aspect af te leiden uit de titel. De vermelding dat zijn schip voor Vlissingen lag toont aan dat Sweers op het moment van schrijven nog in leven was. Strijdend sterven was een belangrijke graadmeter bij de totstandkoming van heldenverering. Daarom is het veelzeggend dat daar in dit gedicht nog geen sprake van was. De auteur vereert Sweers vanwege zijn prestaties bij leven, niet vanwege zijn doodsoffer. Dit zet zowel de keuze om het voor hem op te

40 nemen, als de lof die hij over de viceadmiraal uit des te meer kracht bij. Het is immers vanzelfsprekend dat een dode lof krijgt geprezen. De dichter was niet aan conventies hieromtrent gebonden. Dat hij de term ‘verlosser’ gebruikt zegt veel over hoe hij Sweers waardeert, aangezien hij onmogelijk kon inspelen op wat er in het verschiet lag. Het gedicht maakt onmiskenbaar duidelijk dat Sweers in de publieke ruimte het een ander te verduren heeft gehad. Ook al had hij in de auteur van dit lofdicht een trouwe medestander, in het gedicht wordt talloze malen verwezen naar schimpers en lasteraars, gehoon en ontering. De beschuldigingen hadden hun weg naar het publiek gevonden en waren blijkbaar algemeen bekend. Dit gedicht is dus niet alleen op zichzelf veelzeggend, maar ook in de manier waarop het verwijst naar andere pamfletten en informatiebronnen. Het geeft inzicht in een deels voorgoed verdwenen discours. De laatste regels van het lofdicht van Coopman zijn in dit opzicht ook veelzeggend. ‘Neerlandts Maegt’ zag met vreugde:

De ziel van Sweers, in flonck’rende cieraden, Staen als een Ster aen ’s Hemels blaeuw Tapijt : Daer Vader Mars de glory sijnes daden Stelt buyten reyck van ’t kladt-penceel der nijdt.193

193 Coopman, Zee-clio, 39. 41

4. ‘Een voorbeeld om na te volgen’. De representatie van Sweers in beeld De ochtend na de slag bij Kijkduin werd het lichaam van Sweers in een jacht naar Amsterdam gebracht. Volgens zijn zoon ging dit gepaard met veel verdriet: ‘sijn volck accompagneerde het met hun tranen, besonder sijne officieren, dien hij altijt tot een vaader van hun allen had geweest, sijnde seer bemindt althoos bij het bootsvolck en andere geweest.’194 Het verminkte lijk van de viceadmiraal werd in het woonhuis aan de Herengracht ondergebracht, ‘tot overgroote droeffhijdt van sijn waarde vrouw en 5 kinderen, die hem in persoon met die glorie belaaden hadde hoope te ontmoeten en nu niet dan een romp sijn lichaams in een kist versamelt crege, dog Godes wille sijnde, moest sig leeren t’ onderwerpen’.195 Sweers junior zal zich dit overigens niet persoonlijk hebben herinnerd, aangezien hij op dat moment nog geen twee jaar oud was. 28 augustus 1673 werd Sweers op staatskosten begraven in de Oude Kerk te Amsterdam. Het begrafenisbriefje vermeldt dat de plechtigheid van de ‘Glorieuselijck in sijn debvoir Overleden’ zeeheld om drie uur zou plaatsvinden. Een lijst van aanwezigen is bewaard gebleven.196 In totaal waren minstens 273 personen present, sommigen namens instellingen zoals de Oost- en West-Indische Compagnieën. Invloedrijke personen als Constantijn Huygens, Jacob en Andries Bicker en de gebroeders Elsevier kwamen persoonlijk hun laatste eer betuigen. Onder de aanwezigen was ook Michiel de Ruyter, die volgens Sweers de jonge een van zijn vaders ‘beste en vertrouwste vrinde’ was geweest.197 In oktober 1673 besloot de Amsterdamse admiraliteit definitief om Sweers’ herinnering te vereeuwigen in de vorm van een grafmonument. De opdracht ging naar , een succesvolle beeldhouwer die veel praalgraven had vervaardigd, waaronder die voor Maerten Tromp te Delft. Eind 1674 was het monument voor Sweers in de vorm van een wandepitaaf gereed (afb.3). Verhulst nam op nieuwjaarsdag 1675 een bedrag van 3350 gulden in ontvangst voor zijn werk.198 Het monument werd bevestigd aan de westmuur van de Lysbeth Gavenkapel in de Oude Kerk te Amsterdam. De graven van Sweers en Constantia liggen dichtbij het monument en worden gesierd door een marmeren rechthoek, waarop de familiewapens zijn afgebeeld. Mogelijk is dit plakkaat ook vervaardigd door Verhulst.199 Het monument voor Van Heemskerk bevindt zich ook in de Oude Kerk en markeert het begin van de grafmonumententraditie voor zeehelden. Met de oprichting van dit gedenkteken in 1609 maakten de Staten-Generaal en de admiraliteit een belangrijk statement: een dergelijk grafmonument voor een zeeheld was immers nooit eerder opgericht in de Republiek. Ook de keuze voor de iconografie en de plaatsing dragen een specifieke betekenis. Dit heldengraf reflecteert, net als latere

194 Bruijn, De oorlogvoering, 155. 195 Ibidem. 196 SAA, Inventaris van het archief van de familie Sweers. Archiefnummer 319, inventarisnummer 19. 197 Bruijn, De oorlogvoering, 154. 198 Prud’homme van Reine, Sweers, 72-73. 199 H. Janse, De oude kerk te Amsterdam (Zeist 2004) 339. 42 monumenten, de politieke en culturele omstandigheden van de tijd waarin zij is opgericht.200 Lawrence heeft in haar onderzoek naar Van Heemskerks graf aangetoond dat dit monument voor een groot deel de inhoud van de cultus heeft gevormd en haar richting heeft bepaald. Elementen die hier voor het eerst werden gebruikt bleven een terugkerend thema in de monumenten die volgden en in de zeeheldencultus als geheel.201 Grafmonumenten faciliteerden veel meer dan de herinnering aan de overleden persoon zelf. Ze bevatten een educatieve functie: de held die zijn leven had opgeofferd voor het vaderland gold als voorbeeld voor toekomstige generaties.202 Hij moest burgers na zijn dood blijven inspireren met zijn heldenmoed en uitzonderlijke deugd. Dat persoonlijke prestaties hierbij niet altijd doorslaggevend waren, zien we in het monument voor Jacob van Wassenaer Obdam. Hij stierf in 1665 tijdens de slag bij Lowestoft, waar hij het commando voerde over de grootste vloot die de Republiek ooit had bezeten. De verwachtingen waren hooggespannen, maar door zijn dubieuze leiderschap leed de Republiek een ongekende nederlaag. Ondanks zijn slechte reputatie kreeg Van Wassenaer Obdam toch een grafmonument. Hierdoor werden alle negatieve geluiden zoveel mogelijk uitgewist en werd hij neergezet als volksheld. Het prestigeverlies voor de Republiek werd hiermee geminimaliseerd.203 Monumenten voor zeehelden functioneerden dus als een belangrijk machts- en propagandamiddel. De prestaties van het individu waren ondergeschikt aan dit doel. Het graf diende door de oprichting, plaatsing, typologie en iconografisch programma nationale gevoelens te bevorderen en de burger aan te zetten tot deugdzaam gedrag, het liefst in dienst van het vaderland. Ze droegen bij aan de versteviging van de internationale machtspositie van de Republiek.204 In de hiernavolgende analyse van Sweers’ grafmonument is aandacht voor hoe deze elementen tot uiting zijn gebracht.

Grafmonument Het wandepitaaf is langwerpig van vorm, zo’n 450 centimeter lang bij 350 centimeter breed. De symmetrische compositie is ruwweg in drie niveaus te verdelen. In het bovenste gedeelte wordt de aandacht naar het borstbeeld van Sweers getrokken. De buste is prominent geplaatst als los element en steekt duidelijk af tegen de zwarte, ovale achtergrond. Sweers kijkt recht vooruit, zijn schouders iets gedraaid. Hij draagt een pruik, omgeslagen mantel en een losgestrikte das onder de kin. Om zijn hals draagt hij een zware ketting met daaraan een ordeteken.205

200 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 266. 201 Ibidem, 268. 202 Ibidem, 267. 203 Scholten, ‘De apotheose van de held’, 66. 204 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 272. 205 M. Van Notten, Rombout Verhulst, beeldhouwer 1624-1698. Een overzicht zijner werken (Den Haag 1907) 56. 43

Afbeelding 3. Rombout Verhulst, Wandepitaaf voor Isaac Sweers, 1674, marmer, Oude Kerk Amsterdam

44

Voor zijn buste staan rechts een zandloper en links een rond voorwerp op een plateau dat doet denken aan een schouw. Aan weerszijden wordt het plateau omhoog gehouden door touwen, waardoor de aandacht opwaarts gaat. De wapenschilden van de Republiek en de prins van Oranje, beiden apart getooid met een eigen kroon, worden overvleugeld door een putto. Hij draagt de touwen om zijn nek, alsof hij het gewicht van het gehele wandepitaaf draagt. Achter dit tafereel steken aan weerszijden van de buste verschillend soort wapentuig en vlaggenstokken uit. Aan elke kant is een wimpel bevestigd. Onder het plateau met het borstbeeld bevindt zich een zwart marmeren rechthoek met een uitvoerige Latijnse inscriptie, waarover hieronder meer.206 Het grafschrift is uitgehouwen in vergulde letters. Het zwarte marmer contrasteert met het wit en vormt het middelpunt van de gehele compositie. De genoemde wimpels van het wapentuig vallen aan weerszijden soepel naar beneden en verbinden het bovenste deel met het midden. Ze omlijsten het monument in de lengte. Twee putti flankeren de zwart marmeren plaat, elk twee vlaggenstokken achter zich. Ze wikkelen zich in de vlaggendoeken en houden deze speels omhoog. In het onderste gedeelte speelt het reliëf van een zeeslag de hoofdrol. Aangenomen mag worden dat het gaat om de slag bij Kijkduin, het gevecht waarbij Sweers het leven liet. Boven het reliëf zien we het wapen van de familie Sweers, gekroond met een scheepskroon, die scherp afsteekt tegen het zwarte marmer. Links en rechts ontspruit een acanthusrank, die een neerwaartse driehoek vormt, als tegenhanger voor het bovenste gedeelte waarin de touwen een opwaartse driehoek vormen. Aan beide kanten van het reliëf de tromp van een kanon, waar aan elke kant een brandende vuurbaken uitsteekt. Twee putti kruisen elkaar in de onderste punt, tussen hun hoofden een gevleugelde schedel. De voorste putto blaast de bazuin, de ander heeft hem vast. Het middengedeelte wordt wederom verbonden met het onderste door de vlaggendoeken van de middelste putti, die losjes naast het reliëf uithangen. Onderaan wordt het monument afgesloten met een graflamp.207 Veel standaardelementen van zeeheldengraven zijn in dit wandexemplaar aanwezig: een graftekst, een beeltenis van de gesneuvelde en een voorstelling van de zeeslag. Ook het wapentuig, heraldiek zoals lands- en familiewapens en de putti zijn vaste onderdelen.208 In de graftekst wordt geheel volgens traditie de nadruk gelegd op Sweers’ heroïsche daden en zijn bereidheid om te sterven omwille van de Republiek. De putti blazen de bazuin, waarmee ze de roemrijke daden van de viceadmiraal aan de toeschouwer proclameren. De lamp is een veelvoorkomend vergankelijkheidssymbool.209 Het ronde voorwerp naast de buste is een liggend kompas. Op een prent van het monument uit 1690 is het voorwerp gekanteld weergegeven, waardoor de bovenkant zichtbaar is (afb. 4). Zowel de

206 Zie bijlage II. 207 Van Notten, Rombout Verhulst, 56. 208 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 110; E. R. Osenbaugh, Replacing the icon. Seventeenth-Century tomb monuments for Dutch naval heroes by Rombout Verhulst (2011) 28. 209 F. T. Scholten, Rombout Verhulst in Groningen. Zeventiende eeuwse praalgraven in Midwolde en Stedum (Utrecht 1983) 55. 45

Afbeelding 4. Prent uit: Bizot, Medalische historie der Republyk van Holland, 1690.

46 zandloper als het kompas zijn typische scheepsattributen. Ze verwijzen naar het benodigde vakmanschap en kennis om te kunnen navigeren op zee. Ook verwijst de zandloper naar het verglijden van de tijd.210 Het wapentuig, de kanonnen en het reliëf met de afbeelding van de zeeslag dienen als krijgstrofeeën.211 Ze verwijzen naar Sweers kundige en heldhaftige optreden in zowel de zeeslag bij Kijkduin als in zijn gehele carrière. De wapens van de Republiek en de prins van Oranje zijn beide gekroond. Dit benadrukt hun leiderschap en heerschappij. Mogelijk is het ook symbolisch voor de Derde Engelse oorlog, waarin de Republiek het moest afleggen tegen twee kronen, namelijk Engeland en Frankrijk. Door de schilden van de overwinnaars te kronen wordt mijns inziens niet alleen het verbond tussen de Republiek en de Oranjes benadrukt, maar ook de overwinning op twee andere koninkrijken. De brandende toortsen verwijzen naar deze strijd, maar symboliseren ook het leven, in tegenstelling tot het veelgebruikte motief van de gedoofde toorts, die het uitgebluste leven oftewel de dood representeert.212 Door het brandende vuur wordt de nadruk gelegd op Sweers’ eeuwige leven. De schedel die precies tussen de twee bazuinblazende putti wordt ingeklemd bevestigd de nadruk op het eeuwige leven nog meer. Een typisch symbool voor zeeheldengraven is de scheepskroon. Sinds dit motief voor het eerst werd geïntroduceerd in het graf van Van Heemskerk is het een belangrijk element gebleven voor de zeeheldencultus.213 De kroon is opgebouwd uit de stevens van vijf schepen. De scheepskroon wordt ook wel steven-, admiraals-, of zeekroon genoemd. Het verwijst naar de corona navalis, een militaire eervolle beloning voor succesvolle admiraals in het oude Rome. Tevens gold de scheepskroon als een typisch symbool voor de stad Amsterdam.214 Het is volgens Lawrence niet toevallig dat de kroon precies boven de schedel geplaatst is, zoals ook in het graf voor Van Heemskerck is gedaan. Het benadrukt de wisselwerking tussen stilstaan bij het verlies van de held en vieren dat hij voortleeft in eeuwige roem. 215 Classicisme speelde een belangrijke rol in de architectuur en iconografie van de zeventiende eeuwse praalgraven. De verwijzingen naar de oudheid, zoals de putti, de scheepskroon, het reliëf en de inscriptie gaven extra prestige en benadrukten de eeuwige roem.216 Al in de oudheid werden monumenten opgericht voor admiraals die hun diensten aan het rijk hadden bewezen. De admiraliteiten deden hetzelfde voor hun eigen helden. Zo werden ze in dezelfde lijn geplaatst als hun verheven voorgangers. Allegorische voorstellingen van klassieke deugden missen in het monument van Sweers. Ook zijn er relatief weinig verwijzingen naar Hercules, één van de belangrijkste topoi van de

210 Scholten, Rombout Verhulst in Groningen, 57. 211 Ibidem, 58. 212 Ibidem. 213 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 285. 214 Osenbaugh, Replacing the icon, 49. 215 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 285. 216 Ibidem, 282. 47 zeeheldencultus.217 Net als zeehelden had hij zijn onsterfelijkheid verdiend door het verrichten van moedige daden.218 Het feit dat er een reliëf is opgenomen in het monument van Sweers, waarop het moment van zijn heldendood wordt afgebeeld, kan volgens Lawrence verwijzen naar Hercules. Zijn twaalf werken werden immers ook in reliëf weergegeven op talloze tomben, vanaf de oudheid tot de Renaissance, ter getuigenis van het feit dat moedige daden leidden tot eeuwig leven.219 Het uitblijven van gepersonifieerde deugden zegt volgens Jimkes-Verkade iets over de status van Sweers. Roem – de beloning van deugdzaamheid – kon bestaan uit aardse of eeuwige roem. De mate van roem en status die de geëerde genoot werd mede uitgedrukt door de aanwezigheid van deugden, waarbij Kracht samen met Rechtvaardigheid gold als de ultieme eervolle combinatie. Jimkes-Verkade stelt dat zeehelden, hoe befaamd ook, in mindere mate eeuwige roem genoten dan bijvoorbeeld de adellijke Willem van Oranje, omdat zij het moesten stellen met minder of geen deugden in hun graf.220 Enkel de monumenten voor de van adellijke afkomst Jacob van Wassenaer Obdam en de onbetwiste vlootleider Michiel de Ruyter bevatten deugden.221 Het iconografisch programma hangt ook samen met de vorm van het monument. Het ‘minst spectaculaire grafteken’, aldus Jimkes-Verkade over het epitaaf, bood de minste ruimte om deugden af te beelden. Met de keuze voor een vrijstaand monument, een wandgraf of een epitaaf werden helden dus respectievelijk tot eerste, tweede of derde klasse held verklaard.222 Bij gebrek aan deugden verwijzen het reliëf van de zeeslag en het grafschrift in deze monumenten naar de Kracht.223 De nieuwe beeldtaal die voor zeehelden ontstond, zoals ingezet in het graf voor Van Heemskerk, verwees naar hun heldhaftige beroep in plaats van afkomst en legde de nadruk op het klassieke principe van exemplum virtutis: het voorbeeld dat zij met hun uitzonderlijke daden en hun dood in dienst van het vaderland stelden voor de bevolking.224

Functie Wellicht de eerste kunsthistorische beschrijving van het monument dateert van 1690. Het boekje Nederlands Heldentoneel is als bijlage toegevoegd aan een werk over penningen.225 Het bevat een omschrijving van grafsteden, inclusief afbeeldingen, ‘ter eere der Dappere Helden opgerecht’. Naast Willem van Oranje en bekende zeelieden heeft ook Isaac Sweers hierin een plek. De Latijnse inscriptie is in het geheel opgenomen, al is dit niet heel nauwkeurig gedaan. Sweers zou zijn oorlogservaring hebben opgedaan in ‘India Orientali’. Hij is op veel plekken geweest, maar in Oost-Indië heeft hij

217 Ibidem, 276. 218 Ibidem. 219 Ibidem. 220 E. Jimkes-Verkade, ‘Het heldengraf’, Beelden in de Gouden Eeuw, Kunstschrift 35 (1991) 3, 32-41. 221 Scholten, ‘De apotheose van de held’, 74. 222 Jimkes-Verkade, ‘Het heldengraf’, 40. 223 Ibidem, 41. 224 F. Scholten, Sumptuous memories. Studies in seventeenth-century Dutch tomb sculpture (Zwolle 2003) 19. 225 ‘Nederlands helden-tooneel’ in: P. Bizot, Medalische historie der Republyk van Holland (Amsterdam 1690). 48 nooit voet aan wal gezet. Op het monument staat in werkelijkheid India Occidentali, oftewel West- Indië. De inscriptie verhaalt zoals gebruikelijk over de eervolle gebeurtenissen in het leven van Sweers en over zijn deugdzaamheid. Een passage hieruit is veelzeggend met betrekking tot de zeeheldencultus en de functie van monumenten:

En voorgenomen hebbende langs een Koninglijken weg tot de eer te geraaken, heeft hy te land niet konnen blijven, zich op zee begeeven, en in zijn jeugd langs alle de trappen der Zeevaart, de laagsten en de middelsten, moeten opklauteren; (…) en zo veel proeven van zijn deugd, dapperheid en voorzichtigheid gegeeven, dat hy, volgens aller oordeel, alle de hoogste waardigheden verdiend hebbende, van de Hoofden der Zeezaaken de naaste plaats na d’eerste onder d’Admiralen heeft gekreegen226

Het illustreert het idee van mobiliteit dat zo kenmerkend was voor de marine en een maritieme carrière aantrekkelijk maakte. Op zee leek alles mogelijk: door hard werken en eervol handelen kon iedereen opklimmen tot de hoogste rang. Sweers is hier een volksheld. Het feit dat hij van gegoede komaf was wordt in dit verband weggelaten. Wel wordt vermeld dat hij een goede opvoeding en opleiding had genoten. Daarnaast maakt de passage duidelijk dat een carrière op zee veel prestige genoot. De ‘koninklijke weg’ om tot eer te geraken kon blijkbaar niet op het land gevonden worden, maar moest op zee worden afgelegd. Dat dit boekje werd uitgegeven in 1690 illustreert dat de graven niet slechts golden als laatste rustplaats. Het waren monumenten die men esthetisch kon bewonderen, maar ook waar men lering uit kon trekken voor het nageslacht. De laatste woorden van Sweers’ inscriptie laten hierover geen twijfel: ‘laatende aan ’t Vaderland d’overwinning, aan d’Ingezetenen de droefheid over zijn verlies, en aan de Nakomelingen een voorbeeld om na te volgen.’227 De uitgebreide beschrijving van de monumenten in de literatuur benadrukt deze voorbeeldfunctie en assisteert bij het uitdragen hiervan. Het monument hield de herinnering aan de bijzondere daden en het karakter van de held in leven.228 Op afbeeldingen van kerkinterieurs zien we vaak een groepje mensen contempleren voor een praalgraf. Soms verwijzen honden of kinderen naar het educatieve element.229 De keuze voor Latijn vormt in dit opzicht enerzijds een paradox omdat alleen geleerden dit konden lezen. In de volkstaal was de geletterdheid relatief hoog, maar klassieke talen waren voorbehouden voor de hoogst opgeleiden. Soms werd een vers toegevoegd in het Nederlands, zoals bij het monument voor Van Heemskerk. Deze regels bevinden zich doorgaans op ooghoogte. Anderzijds

226 ‘Nederlands helden-tooneel’, 30-31. 227 Ibidem, 31. 228 Scholten, Sumptuous memories, 16. 229 Schama, The embarrassment of riches, 547. 49 was het Latijn juist een internationale taal, waardoor het voor mensen buiten de Republiek mogelijk was de tekst te begrijpen.230 Het vertalen, lezen en transcriberen van de grafschriften was een intellectueel tijdverdrijf voor bezoekers uit binnen- en buitenland.231 Het gebruik van Latijn verwijst tevens naar een eloquente doelgroep en verheft de status van de overledene door hem via taal te herleiden naar zijn Romeinse voorgangers. Het gegeven dat dergelijke monumenten in de kerk werden geplaatst versterkt de moralistische boodschap nog meer. Het educatieve aspect was een belangrijke reden waarom de gedecoreerde monumenten in de protestantse kerken werden gedoogd.232 Het iconoclasme resulteerde in witte muren en sombere interieurs zonder sculptuur of andere opsmuk. De seculiere grafmonumenten gaven de ruimte een nieuwe invulling en betekenis en vervingen als het ware de voormalige iconen.233 Osenbaugh illustreert de verandering die de zeeheldengraven markeerden in het gebruik van de kerkelijke ruimte na het iconoclasme.234 Dit bevestigt en versterkt mijns inziens de theorie van Lawrence. Haar visie waarin zeehelden vereerd werden als seculiere heiligen sluit naadloos aan op hun aanwezigheid in sacrale ruimtes. Als de lof voor zeehelden niet transcendeerde in een betekenis die het individu ver oversteeg, zou hun beeltenis en verering in kerken immers niet gelegitimeerd kunnen worden.

Omgeving De Oude Kerk te Amsterdam was de officiële kerk van de admiraliteit.235 Hier bevinden zich ook de monumenten voor Jacob van Heemskerk, Cornelis Jansz de Haan, Abraham van der Hulst, Willem van der Zaan en Gilles Schey. Ze zijn allemaal als wandepitaaf uitgevoerd. Voor de graven werden ijzeren hekken geplaatst, om bezoekers op gepaste afstand te houden. De monumenten voor Sweers en Van der Zaen zijn vervaardigd door Verhulst en vertonen overeenkomsten. Nieuw in het epitaaf van Sweers is dat de buste als losstaand element is geplaatst, in plaats van een geïntegreerd portretmedaillon. 236 De buste heeft volgens Weissman ‘natuurlijkheid en waardigheid’.237 Volgens Van Notten nam de kwaliteit in het oeuvre van Verhulst af na 1672. De portretbuste van Sweers zou de ‘levengevende warmte van het modelé’ missen.238 De plaats van het monument in de ruimte is goed te zien aan de hand van een tekening van Schouten uit 1785 (afb. 5). Boven het monument hingen voorheen drie rouwkassen. Deze

230 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 284. 231 Scholten, ‘Apotheose van de held’, 83. 232 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 281. 233 Osenbaugh, Replacing the icon, 28. 234 Ibidem. 235 Lawrence, ‘Heemskerk monument’, 280. 236 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 119. 237 A. W. Weissman, ‘De Oude Kerk te Amsterdam’, Oud Holland 24 (1906) 1, 139-160, aldaar 158. 238 Van Notten, Rombout Verhulst, 56. 50

Afbeelding 5. H. P. Schouten, Interieurtekening van de zuiderzijbeuk voor de Huiszittenkapel naar het westen met doopkapel, 1785.

51 zwartgeverfde en rijk versierde houten borden werden in de kerk opgehangen ter nagedachtenis aan een invloedrijk persoon. Ze bevatten enige gegevens van de overledene en het familiewapen. Tijdens de Bataafse Omwenteling waarmee een einde kwam aan de Republiek in 1795 werden alle wapenborden uit de kerk verwijderd. Sommigen zijn zwaar beschadigd of fragmentarisch terugvonden. Het bord van Sweers is nooit meer terechtgekomen.239 Sinds de oprichting van het monument zijn er een aantal restauraties en onderhoudsbeurten geweest. In 1844 werden door het Koninklijk Nederlandsch Instituut van Wetenschappen de monumenten van Sweers en Van der Zaan in orde gebracht.240 De voorheen zwartgeverfde achtergronden werden overgeschilderd met een licht grijsgroene verfkleur. In 1882 zijn de marmeren monumenten met zeep afgesopt, waarna de kapel een lange tijd is verwaarloosd. In 1955 startte een grote restauratie van de Oude Kerk die tot 1979 duurde.241 De monumenten werden om veiligheidsredenen ingepakt, net als tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook tegenwoordig zijn de monumenten niet altijd vanzelfsprekend te bezichtigen door bijvoorbeeld tentoonstellingen, maar in principe zijn de eeuwenoude gedenktekens nog steeds te bewonderen voor bezoekers en kerkgangers.

Portretten Naast grafmonumenten vormden beeltenissen van zeeofficieren in drukwerk, tekeningen en schilderijen een belangrijk onderdeel van de zeeheldencultus. Prenten werkten als katalysator: hoe meer afbeeldingen werden verspreid, des te groter werd de bekendheid van de geportretteerde. Kostbare schilderijen werden door de officieren zelf besteld, die het thuis ophingen of schonken aan familie. Sommige officieren hadden portretten van collega’s aan de muur.242 Ook in de admiraliteitsgebouwen waren beeltenissen te vinden van de eigen vlagofficieren. Een in vijfvoud vervaardigd schilderij van Michiel de Ruyter hing zelfs op alle hoofdkwartieren.243 Schilderijen konden op hun beurt weer worden gebruikt als studie voor goedkopere prenten. Soms werden gehele zeeheldenreeksen op deze wijze vervaardigd, zoals door Abraham Westervelt.244 Relatief veel huishoudens konden zo een betaalbare afbeelding van een zeeheld aan de muur hangen. Door de grote belangstelling ontstond er in deze periode een nieuw portrettype: het klassieke zeeofficiersportret. Dankzij de successen in de Engelse oorlogen konden sommige officieren zich uiterst weelderige portretten veroorloven van bekende Hollandse meesters. Vlagofficieren die zichzelf hadden bewezen, zoals Aert Van Nes en , lieten hoogwaardige portretten

239 B. M. Bijtelaar, ‘Lysbeth Gavenkapel in de Oude Kerk’ in: Jaarboek van het genootschap Amstelodamum 63 (1971) 29-43, aldaar 40. 240 Janse, De oude kerk, 289. 241 A. van Rooijen, De oude kerk te Amsterdam in vogelvlucht (Amsterdam 1985) 42. 242 Prud’homme van Reine, ‘Op zijn paasbest’, 401. 243 Prud’homme van Reine, Opkomst en ondergang, 418; Prud’homme van Reine, Zeehelden, 108. 244 R. Prud’homme van Reine, ‘De zeventiende eeuwse zeeheldenportrettenreeks van Abraham Westervelt’, Bulletin van het Rijksmuseum 41 (1993) 3-15, aldaar 3. 52 vervaardigen in triomferende poses.245 Tromp liet zichzelf het vaakst afbeelden, waaronder in Romeins tenue. Het toont zijn ijdele karakter, volgens Prud’homme van Reine.246 Niet iedereen was gediend van dit soort uiterlijk vertoon. In het gedicht uit 1665 ‘Aan de lafhartige Officieren en opgepronkte Popperuitertjes, die onder ’s Landts Vloot loopen’, vermeld in het vorige hoofdstuk, verweet de auteur bepaalde officieren te zijn ‘opgesmuckt, getooit, als halve vrouwen’.247 Dit zou dus mogelijk op Tromp kunnen duiden. Ook Isaac Sweers liet zichzelf vereeuwigen. Isaac Luttichuys schilderde twee losse portretten van hem en Constantia Blommaerts (afb. 6 en 7). Luttichuys was een bekende Amsterdamse portretschilder. Over de datering bestaat onzekerheid. Dankzij de vermelding van Sweers leeftijd, 32 jaar, zou het in 1654 of begin 1655 moeten zijn vervaardigd. In ieder geval vóór de bruiloft die op 19 januari plaatsvond. Sweers’ functie op dat moment was extra-ordinaris kapitein, bijna zijn gehele carrière had hij nog voor zich. De pendanten maken onderdeel uit van een grote collectie familieportretten en zijn altijd in privé bezit gebleven. In 1974 zijn ze door nazaten in langdurig bruikleen gegeven aan Het Scheepvaartmuseum.248 Sweers is afgebeeld in een staande pose vanaf de heup. Zijn lichaam is driekwart naar rechts gedraaid, zijn gezicht frontaal. Hij maakt zich breed door zijn rechterhand in de zij te plaatsen, waarmee hij een vuursteenslotpistool omklemt. Hij draagt een zwarte officiersjas en pofmouwen, een witte kraag, een stalen halsberg en een brede, versierde bandelier met degen. De linkerhand rust losjes op het gevest. Rechts op de achtergrond zien we de zee met schepen, linksachter het basement van een zuil. In de linkerbovenhoek is het familiewapen afgebeeld, dat zijn voorname afkomst benadrukt. De vier kwartieren en het hartschild bevatten de wapens van nauw verwante families.249 Opvallend detail is dat de schilder zijn spiegelbeeld heeft weergegeven in de halsberg. Dit is zeldzaam in de zeventiende-eeuwse Nederlandse portretkunst en uniek in het oeuvre van Luttichuys.250 Het schilderij is exemplarisch voor het typische zeeheldenportret. Het zijn vaak heup- of kniestukken, de geportretteerde draagt een zwartbruine officiersjas en maakt zich breed door een hand in de zij te plaatsen. Een vast attribuut van bevelhebbers is de commandostaf. Als iemand (nog) geen vloot commandeerde volstond een ander voorwerp, zoals in het geval van Sweers een pistool. Soms is er een tafel geplaatst met een passer of globe die verwijzen naar het maritieme beroep. Ook de zuilvoet en doorkijkjes naar zee zijn een terugkerend element. Deze werden vaak overgelaten aan experts op dit gebied, zoals Willem van de Velde de jonge en Ludolf Backhuysen.251 Zij schilderden dan enkel dit gedeelte.

245 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 109. 246 Prud’homme van Reine, ‘Op zijn paasbest’, 407. 247 Scheurleer, Van varen en van vechten II, 136. 248 K. E. Cramwinckel, H. Hazelhoff Roelfzema e.a. ed., Roeien met de riemen. 75 jaar Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum (Amsterdam 1991) 157. 249 Cramwinckel, Roeien met de riemen, 156. 250 B. Ebert, Simon und Isaack Luttichuys. Monographie mit kritischem Werkverzeichnis (Munchen 2009) 539. 251 Prud’homme van Reine, 'Op zijn paasbest’, 398. 53

Afbeelding 6. Isaack Luttichuys, Portret van Isaac Sweers, 1654, olieverf op doek, 118 x 101 cm, Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam, inv. nr. B.0275(01).

54

Afb. 7. Isaack Luttichuys, portret van Constantia Blommaerts, 1654, olieverf op doek, 118 x 102,5, Het Scheepvaartmuseum, Amsterdam, inv. nr. B.0275(02).

55

De manier waarop Sweers is afgebeeld reflecteert mogelijk zijn karakter. Het portret geeft Sweers statig, waardig en plichtmatig weer. Het voldoet precies aan alle conventies van de tijd, maar bevat ook een twist: de afbeelding van de schilder in de halsberg is een bijzondere en speelse knipoog. Zou deze toevoeging op initiatief van Sweers zelf zijn gedaan? Hoe dan ook, hij koos er niet voor om zichzelf af te laten beelden omringd door allerlei luxe attributen of in een weelderig tenue. Tromp en De Ruyter worden in dit opzicht wel gekarakteriseerd en vergeleken. De trotse, ijdele Tromp die graag poseert en zichzelf verheerlijkt, tegenover de ingetogen, bescheiden De Ruyter.252 Sweers zou dan in de laatste categorie vallen. Ook het feit dat er maar één schilderij van hem bekend is wijst in deze richting, al is dit natuurlijk speculatie. De beeltenissen van Sweers zijn ook in prentvorm verspreid. Bernard Vaillant, een kunstenaar uit Lille werkzaam in de Republiek, graveerde zijn portret. Op deze afbeelding is hij duidelijk ouder. Het is de enige bekende prent van de viceadmiraal die tijdens zijn leven vervaardigd is. Meerdere navolgingen zijn verschenen, onder andere door D. Vrijdag, J. Houbraken en F. Weissenbruch, respectievelijk rond 1780, 1790 en 1858.253 Een anonieme schilder heeft het portret van Luttichuys gekopieerd als miniatuur in een uitgeholde Augsburgse daalder uit 1626.254 Tevens is er een terracotta buste overgeleverd, een voorstudie voor het grafmonument. Verhulst liet het na aan Jacob Baron van Wassenaer, die omstreeks 1700 het voetstuk erbij bestelde. De sokkel vertoont overeenkomsten met het grafmonument, vooral vanwege het scheeps- en wapentuig en een cartouche met schepen. Ook een harnas, trommel en enkele kanonnen zijn toegevoegd. Het geheel vormt een sierlijk en indrukwekkend eerbetoon aan de zeeheld en is op dit moment opgesteld in het Rijksmuseum. Tot zover alle prenten, portretten, kunstobjecten en curiosa die van Sweers zijn verschenen. Ook zijn een aantal persoonlijke voorwerpen van hem vererfd, zoals het door Tromp zo felbegeerde zilverwerk dat Sweers buit maakte op generaal Ayscue tijdens de Vierdaagse zeeslag in 1666. Het gaat om twee kandelaars, een suikerpot en twee scheepsbeschuittrommels. Sweers heeft hier zijn familiewapen in laten graveren.255 Het zegt iets over het belang dat werd gehecht aan dergelijke oorlogsbuit. Hij bewaarde en koesterde het zilver als wapentrofeeën. Dat er tegenwoordig één prent van Sweers bekend is uit de zeventiende eeuw zegt niet alles over zijn populariteit. Uit de betaalbare portrettenreeks van Westervelt is bijvoorbeeld geen enkele kopie van De Ruyter overgeleverd.256 Gezien diens populariteit zullen deze wel zijn vervaardigd. Het aantal prenten droeg bij aan iemands roem en bekendheid, maar het is geen voorwaarde. Bovendien weten we nu natuurlijk niet hoe de situatie toen was: misschien bestonden er veel meer afbeeldingen. Dat er navolgingen van de prenten zijn verschenen in de achttiende en negentiende eeuw zegt in ieder

252 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 109. 253 Rijksmuseum.nl; Ebert, Luttichuys, 539: Vermeldt ook prenten door R. Vinkeles en C. Bogerts. 254 Cramwinckel, Roeien met de riemen, 157. 255 Ibidem, 159. 256 Prud’homme van Reine, Opkomst en ondergang, 225. 56 geval dat Sweers niet vergeten was. Zijn relevantie als held voor de glorificatie van het verleden was er kennelijk nog steeds. Ook Baron van Wassenaer droeg bij aan de herinnering van de viceadmiraal door de terracotta buste, bijna dertig jaar na Sweers’ overlijden, een nieuwe bestemming te geven als gedenkteken.

57

Conclusie Aan informatie over zeehelden, zeeslagen en heldendaden blijft tot in de huidige eeuw onverminderd behoefte. Ook al blijft Michiel de Ruyter de onbetwiste nummer één, Zeehelden van Hellinga introduceert ‘onze’ helden – en dus ook Sweers – aan een modern publiek. Sweers wordt zodoende prominent geplaatst in het rijtje van beroemde vlootvoogden, waar hij thuishoort. Als marinier van de admiraliteit van Amsterdam vocht hij mee in alle Engelse zeeoorlogen en schopte het zelfs tijdelijk tot luitenant-admiraal: genoeg reden om hem op te nemen in elk maritiem overzichtswerk van de zeventiende eeuw. Dat dergelijke werken zijn gericht op een breed publiek en toegankelijk zijn geschreven heeft echter één nadeel: ze missen vaak een duidelijke bronvermelding en zijn veelal gebaseerd op secundaire literatuur. Hierdoor wordt informatie vaak oppervlakkig of onverifieerbaar weergegeven en worden soms fouten herhaald. Deze scriptie geeft inzicht in een specifiek onderwerp dat vaak slechts anekdotisch wordt besproken: Sweers’ conflict met Tromp. Dat Sweers eer nooit zou zijn hersteld is feitelijk correct omdat er nooit een uitspraak is gekomen waarin hij is vrijgesproken van de beschuldigingen. Maar dat Sweers tot luitenantadmiraal benoemd zou zijn als hij niet beschuldigd was, zoals Hellinga schrijft, is onjuist. Sweers was zoals in zijn journaal wordt vermeld al geruime tijd vóór het conflict na Schoneveld van deze tijdelijke aanstelling ontslagen. Bovendien had deze keus helemaal niets met Sweers’ reputatie te maken: Cornelis Tromp had deze functie door zijn band met de prins van Oranje sowieso gekregen. Willem III was vastberaden om Tromp, zijn vertrouweling, op deze positie te krijgen. Naast het onderscheiden van feit en fictie valt er veel meer over Sweers’ eerkwestie te zeggen. Door het uiteenzetten van de situatie en verschillende reacties te belichten zijn nieuwe inzichten ontstaan over het effect en de betekenis van de beschuldigingen. Niet alleen voor Sweers zelf: ook in zijn directe omgeving op de vloot en op landsniveau verhield men zich tot de gebeurtenissen. Hoe erg hij het zelf ook vond en zich beklaagde, hij werd er schijnbaar niet op afgerekend. De beschuldigingen werden niet door al zijn collega’s op de vloot serieus genomen en verschillende opiniemakers in het land pakten de pen op om het voor hem op te nemen. De waardering van een zeeheld was een veelbesproken en geliefd onderwerp in de Republiek. Voor Sweers persoonlijk maakten de gebeurtenissen na de tweede slag bij Schoneveld veel emoties los. Het feit dat er in principe één verklaring van Sweers staat tegenover veertien van Tromp, zegt niets over Sweers’ inzet. Hij bepleitte zijn zaak overal waar hij maar kon en deed er alles aan om zijn eer zo spoedig mogelijk te herstellen. Zoals blijkt uit de brieven was hij diep verontwaardigd, beledigd en gekrenkt. De manier waarop de beschuldigingen hem raakten zegt iets over zijn eergevoel en plichtbesef. Hij was bereid zijn leven te geven, zo schreef hij aan Fagel, maar het tegenovergestelde werd van hem beweerd. Hij vond het kennelijk zeer belangrijk hoe de bevolking over hem dacht en was zich terdege bewust van zijn rol in de maatschappij.

58

Sweers kreeg steun van collega’s op de vloot. Michiel de Ruyter probeerde hem gerust te stellen en ook de Staten-Generaal gaven te kennen dat ze Sweers’ kant kozen. Ondanks het gedane onrecht namen ze het echter niet heel zwaar op. De Ruyter besteedde er amper aandacht aan in zijn journaal, ook al was Sweers (volgens Sweers junior) één van zijn beste vrienden geweest. Dit wijst er op dat dergelijke beschuldigingen vaker voorkwamen. Het was een serieuze aanklacht met ingrijpende gevolgen, maar ook één die onvermijdelijk leek op een oorlogsvloot waar onderlinge ruzies en jaloezie aan de orde van de dag waren. Politieke gezindheid zorgde voor verdeeldheid, zeker toen de verhoudingen na 1672 veranderde door de terugkeer van de stadhouder en Cornelis Tromp op de vloot. Dat aanklager Tromp op goede voet stond met de prins maakte openlijk partij kiezen voor Sweers bovendien uiterst gevoelig. Het conflict tussen Tromp en Sweers werd in de media op verschillende manieren besproken. Of informatie over het geschil via een reguliere krant werd verspreid, blijft helaas onbekend. Wel geven de exclusieve nieuwsbrieven tussen Williamson en Casteleyn inzicht in de verslaggeving over de attestaties. Wellicht bevatte geheime correspondentie meer persoonlijk en gedetailleerd nieuws, terwijl kranten meer gericht waren op algemene ontwikkelingen. De auteur van de nieuwsbrief maakt in ieder geval melding van het document en het aantal schoten en verwijst bovendien naar andere kapiteins die wangedrag vertoond zouden hebben. Een bijzondere toevoeging is dat de verslaggever het rapport over de Olifant heeft horen lezen. Dit bewijst dat de aanklacht tegen Sweers belangrijk werd gevonden en openbaar werd geproclameerd. Dat er stadsomroepers bestonden is bekend, maar de inhoud van het nieuws dat zij oreerden is uiteraard niet meer na te gaan. Dankzij deze vermelding kan vastgesteld worden dat het nieuws over Sweers’ vermeende wandgedrag mondeling is gecommuniceerd. Via deze weg heeft dit nieuws mogelijk een groot publiek bereikt. Onder het volk werd in ieder geval volop gespeculeerd over de situatie. Hoe zeehelden zich hadden gedragen was na afloop van een zeeslag net zo belangrijk als het verloop of de uitkomst. Zelfs voorafgaand aan de slag werden zeehelden hieraan herinnerd middels de motiverende toespraak van de prins. Niet minder dan zes gedichten over de viceadmiraal zijn ons bekend en allemaal steken ze de loftrompet. Hier vinden we geen duidelijke aanklacht of schimpdicht, maar wel talloze verwijzingen naar het bestaan hiervan. De gedichten bevestigen, net als de nieuwsberichten, dat de laster jegens Sweers in het land wijdverspreid was. Het zegt uiteraard veel over Sweers’ waardering dat dergelijke lofdichten zijn verschenen. De langere gedichten die persoonlijk aan hem zijn gewijd, waarvan één nog voor zijn dood, gaven en geven hem extra aanzien. In Zee-kroon overtuigt de auteur het publiek van Sweers’ onschatbare waarde voor het vaderland. Het is typerend dat juist één van deze uitgebreide gedichten, namelijk het lofdicht van Coopman, niet door Scheurleer is opgenomen in zijn overzicht

59 van gedichten op zeehelden en zeeslagen.257 Deze keuze van exclusie kan hebben bijgedragen tot een vertekende beeldvorming van de populariteit van Sweers in het historisch onderzoek na 1914. Zoals gebruikelijk voor een officier die stierf in de strijd kreeg Sweers een grafmonument. Het wandepitaaf dat door Rombout Verhulst is vervaardigd vormt een waardig eerbetoon aan de viceadmiraal. De inscriptie behandelt uitvoerig Sweers levenswandel en heldendaden. Het principe van mobiliteit komt in de tekst duidelijk naar voren en bevestigt de waarde die aan de voorbeeldfunctie van zeehelden werd gehecht. Uit de exemplum virtutis van de held konden bezoekers lering trekken. Hierin oversteeg het grafmonument de functie van enkel de herinnering aan het individu. Het was tevens een middel waarmee de admiraliteit haar machtspositie kon consolideren. Vanuit deze invalshoek zegt het monument niet zoveel over de populariteit van de overledene: Van Wassenaer Obdam kreeg ongeacht zijn omstreden gedrag toch de eer van een eeuwig gedenkteken. De Ruyter, die stierf in 1676, kreeg als laatste een grafmonument dat voltooid werd in 1681.258 De hoogtijdagen van de gouden generatie officieren waren voorbij. Portretten, penningen en allerlei kunstvoorwerpen werden steeds minder vervaardigd, maar nog wel verzameld door de liefhebber. De cultus veranderde van eigentijdse heldenverering naar een verheerlijking van het verleden. Zeehelden bleven in de eeuwen die volgden een belangrijke nationale inspiratiebron. De monumenten werden als toeristenattractie bezocht en prenten werden opnieuw vervaardigd, zoals voor Sweers in de achttiende en negentiende eeuw is gebeurd. Wat betreft de hoeveelheid schilderijen en prenten lijkt het erop dat er van Sweers minder zijn verschenen dan van sommige collega’s. Uiteraard weten we niet hoeveel exemplaren er daadwerkelijk zijn vervaardigd. De lofdichten en het grafmonument zeggen, net als de steun van collega’s, veel over Sweers’ waardering, maar ze moeten ook worden bezien vanuit hun functie binnen de zeeheldencultus. Het grafmonument weerspiegelt niet waarheidsgetrouw de deugdzaamheid van Sweers persoonlijk, maar de waarden die op dat moment belangrijk werden gevonden in de maatschappij. Dat geldt ook voor de gedichten. Lijkklachten, lofdichten of grafschriften zijn per definitie lovend en niet exclusief voor Sweers, maar voor een heel scala aan zeehelden geschreven. Ze kwamen tot stand binnen een discours van heldenmoed, eer en vaderlandsliefde. Ook al ging Zeekroon over Sweers, het conformeert ook aan dit universele kader. Tromps naam wordt niet genoemd: ‘de nijt’ heeft zich op Sweers gericht. Alleen Petersen hield Tromp, jaren later, persoonlijk verantwoordelijk voor het onrecht dat Sweers was aangedaan. Dit betekent dat deze bronnen niet alleen ten opzichte van Sweers’ status veelzeggend zijn, maar ook op een veel breder vlak. Het gedrag van zeehelden en hun waardering werd bezien vanuit universele termen als lof en laster. Zoals Vos schreef: hier is of lof of laster te behalen: er zat geen grijs gebied tussenin. Dat er zoveel gewicht werd gegeven aan het gedrag van zeehelden heeft te

257 Scheurleer, Van varen en vechten II. 258 Prud’homme van Reine, Zeehelden, 125. 60 maken met de rol die zij in de maatschappij vervulden als boegbeelden van het vaderland. De vloot werd gezien als een afspiegeling van de Republiek en de officieren als haar belangenbehartigers.259 Zeehelden stelden, in de visie van Lawrence, als seculiere heiligen een ideaaltypisch voorbeeld. Het waren uitverkorenen die de waarden van de Republiek representeerden. Omgekeerd betekende dit dus dat als een officier faalde, dit direct afstraalde op de moraal van het land zelf. Deze visie op de rol van zeehelden, zoals in hoofdstuk 1 uiteengezet, sluit geheel aan bij de belangstelling die er onder het volk en in de media bestond voor Sweers’ situatie. Het geeft tevens een diepere betekenislaag aan de enorme gekrenktheid die hij persoonlijk voelde. De toestand van zijn schip werd uitgebreid onder de loep genomen en in de media verspreid en zijn eer werd openlijk en officieel in twijfel getrokken. Dit was het ergst denkbare scenario voor een zeeheld, zoals ook blijkt uit zijn reacties. Sweers was zich bewust van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hij wist wat er in dienst van het vaderland van hem werd verwacht: zijn brieven en het grote plichtbesef dat hieruit blijkt getuigen hiervan. Een veelvoorkomende benadering in de historiografie is dat de populariteit van zeehelden als een logisch gevolg vanzelfsprekend voortvloeide uit hun daden en prestaties. Deze verklaring is mijns inziens ontoereikend en levert weinig nieuwe inzichten op. Wat wél leidde tot populariteit en roem is de manier waarop de helden werden besproken in de media en in welke mate teksten en beelden werden verspreid, ingezet en toegeëigend. Ik zou daarom willen pleiten voor een meer kritische benadering, zoals van Scholten en Lawrence. Zij deconstrueren de hardnekkige ‘useful patriotic myths’, zoals dat zeehelden van eenvoudige afkomst zouden moeten zijn. Hierdoor ontstaan nieuwe inzichten over bijvoorbeeld de rol van propaganda bij de totstandkoming van heldenverering en het belang van de voorbeeldfunctie die aan zeehelden werd toegekend. De wijze waarop teksten, prenten of monumenten tot stand kwamen en hun functie binnen de politieke of maatschappelijke context vormen hierbij de sleutel. Deze aanpak maakt van portretten, prenten, voorwerpen, pamfletten, monumenten, gedichten en andere uitingen van verering onderzoeksobjecten, in plaats van dat ze alleen ter illustratie dienen. Ze zijn geconstrueerd, waardoor het imago van een zeeheld werd gecreëerd. Het waren drijfveren en betekenisgevers van de cultus. De objecten brachten nooit een willekeurig beeld over van de held, maar vormden een bepaald beeld. Ze werden immers door iemand vervaardigd: geschreven, gebeeldhouwd, geblazen, gegoten, geslagen of geschilderd. Dit kan zowel in opdracht zijn geweest als uit artistieke, commerciële, politieke of persoonlijke motieven. Hoe dan ook zijn ze met een doel tot stand gekomen. ‘Imagemaking’ is zodoende een essentieel, maar onderbelicht onderdeel van de zeeheldencultus. Ook op andere vlakken is er nog veel onderzoek mogelijk naar de zeeheldencultus en de artefacten die hiertoe behoren. Prud’homme van Reine verricht bijvoorbeeld pionierswerk in het

259 Frijhoff, Bevochten eendracht, 134. 61 onderzoek naar zeeofficiersportretten. Het gebrek aan aandacht voor dit type bron is volgens de auteur zelf te wijten aan het feit dat portretten van zeehelden zich op het snijvlak van twee disciplines bevinden, namelijk kunst- en maritieme geschiedenis.260 Interdisciplinariteit is dus essentieel in dit onderzoeksveld. Daarbij geeft een dergelijke aanpak de mogelijkheid om andersoortige bronnen te vergelijken. Prenten van Sweers zijn in verhouding tot andere vlootvoogden niet in grote getalen overgeleverd. Maar gedichten geven daarentegen een veel positiever resultaat. Als Prud’homme van Reine zijn top veertig van zeehelden op basis van de hoeveelheid gedichten had samengesteld in plaats van op de hoeveelheid prenten, zou Sweers veel hoger in de lijst staan. Het interdisciplinair bestuderen en vergelijken van verschillende bronnen geeft dus een evenwichtiger beeld van Sweers zijn populariteit. Na de uitspraak van Warnsinck in 1941 dat Sweers ‘bij ons volk nimmer een grote vermaardheid heeft genoten’ zijn er een aantal belangrijke wetenschappelijke werken aan Sweers gewijd. De geannoteerde transcriptie door Bruijn maakt Sweers’ journaal uit 1673 toegankelijk voor een breed publiek. Extensief archiefonderzoek is verricht door Prud’homme van Reine, die met zijn doctoraalscriptie een sleutelpublicatie over Sweers heeft geschreven. Beide werken vormen een belangrijk startpunt voor nader onderzoek. Helaas is er op wetenschappelijk niveau nog weinig mee gedaan. De scriptie is ongepubliceerd en alleen op aanvraag in te zien in de bibliotheek van het NIMH te Den Haag. Het bestaan van dit overzichtswerk (en dus ook van Sweers) blijft zo voor veel onderzoekers en geïnteresseerden onbekend. Dat is zonde, want Sweers was in zijn tijd een zeer gewaardeerde, gerespecteerde en alom bekende zeeheld. Voor zover dat valt op te maken heeft hij nooit de hoogste populariteit als zeeheld genoten. Dit was al in de zeventiende eeuw alleen voor vader en zoon Tromp en De Ruyter weggelegd. Maar dat neemt niet weg dat andere mariniers, zeker vlagofficieren, ook veel aandacht kregen in de media en volop werden besproken. Sweers’ naam zal bij elke zeventiende-eeuwse burger in de Republiek bekend zijn geweest. Sommige zeehelden zijn door de tijd heen steeds opnieuw geëerd, waar anderen in de vergetelheid zijn geraakt. De reden dat Sweers tot deze laatste categorie behoort heeft mijns inziens niets met de beschuldigingen te maken, maar met beeldvorming die na zijn tijd is ontstaan. Door historici is hij lange tijd tekort gedaan en is zijn roem in de loop der jaren overschaduwd door die van zijn meerdere. Met deze scriptie heb ik daarin verandering willen brengen en inzicht geboden in de beeldvorming over Sweers en zijn waardering. Zijn reputatie lijkt de laster in zijn tijd goed te hebben doorstaan. Collega’s en biografen uitten hun waardering, pamfletschrijvers en dichters bezongen zijn lof. De beschuldigingen werden door velen verworpen. Zijn grafmonument getuigt nog steeds van de inzet die hij jarenlang heeft geleverd in dienst van het vaderland en bekocht heeft met zijn dood. Het interdisciplinair bestuderen van de journaals, brieven en talloze uitingen van lof biedt tevens inzicht in

260 Prud’homme van Reine, ‘Op zijn paasbest’, 395. 62 het belang van eergevoel voor Sweers persoonlijk, de scherpe verhoudingen op de vloot en het functioneren van de zeeheldencultus in de zeventiende eeuw. Een complex concept dat veel meer onderzoek verdient, net als Sweers zelf, wiens reisjournalen van onschatbare waarde zijn voor de maritieme geschiedenis van de zeventiende eeuw.

63

Bijlage 1: Gedichten

Op de Afbeeldinge van den Ed. Manhaften Heere Isaac Sweers.

Dit’s Sweers wiens Krijgs-lof noyt is na waerdy verbreyt, In wien Alcides moet vereent was met beleyt, Toen sijn Zee-Oliphant tot sinckens was genepen, En schoot noch even fel op Carels grootste Schepen, Gedwongen met de nacht te kiesen ’t hase-padt, Te laten Hollandts Leeuw een Heer van ’t soute nat. Dat nu dan Rome swijgh dat eertijts vocht met Schuyten. Zee-Capitools vol Volck geen Ystrooms Helden stuyten. Kn 10819 O.J. Coopman.

Graf-schrift.

Hier leyt de schrick der Noortsche, en Middellantsche Zeên, Die stervend’ vocht, en voor de welvaert van ’t gemeen De Britsche en Fransche Vloot holp na haer havens jagen. Dies d’eer van Zee-helt Sweers verduurt de roest der dagen. Kn 10819 O.J. Coopman.

Op de Sepultuur van den Victorieuzen Isaac Sweers.

De hemel schynt in brand, de Lugt verstikt; De zee verdrinkt in bloet, het Aardryk schrikt: Wat ’s dit; ’t is Sweers: en dat ’s genoeg geschreven. Dus doet zyn dood de waarde Vryheyd leven.261

Zee-kroon Van den Manhaften en Onverwinbare Heldt ISAAC SWEERS VICE-ADMIRAEL van HOLLANT, Tegen de Vlooten van de ontzaggelijcke Koningen van Engelandt en Vranckrijck, gekeert met ’s Landts Oorlogh Schip den Eliphant, ontreddert leggende voor Vlissingen.

Non Caret Invidia Decus Oceani. Schoon d’ onbedachte Nijt, op Sweers sijn tanden wet,

261 Scheurleer, Van varen en vechten II, 477. 64

En poocht in ’t Britsch gevecht, sijn eer op Zee te delgen, En Lauren van sijn hooft, voor Schonevelt te swelgen, Noch leeft hy voor den Staet, en kreunt sich aen geen smet.

Belegert Vaderlandt, vol van ondanckbaerheden, Hoe hoont gy soo een Heldt, die voor uw oevers vocht, En van sijn wiegh af aen besadigt in sijn tocht, Niet dul in krijghs beleyd, heeft voor uw vaert gestreden.

In ’t Oost, West, Zuyd, en Noord, ontsag geen Lely-kroon, Noch Britlants Harp-alarm, op Zee-landt aengedrongen, Hoe heeft hy ’t Teems gewelt, tot Solsbay toe gedwongen Met ’t Schip den Eliphant, gezaeyt haer strant met doon.

Twee Vlaggen aengetast, dat Steng en Boegen kraeckten, De Brit en Franse Vloot, vertsaeght haer haven koor: Waerom hem dan gelaeckt, die noyt sijn plicht verloor, Toen hy dus yv’righ aen twee masten redloos raeckten.

Sijn Ront-hout lijckt een seef, door kogels grof van wicht. De dooden langhs de strant, gequetsten aengekomen, Getuygen hoe hy streê, des wil uw laster tomen, En sie den Elephant, in Vlissingers gesicht.

O Vaders van ’t Gemeen, het Schip leert Schimpers swijgen, En toont uw kust haer Helt, waer voor den vyant pleyt, Belastert ’t groot gemoed, van ’t dappere beleyt. Die de verlooren Staet, haer vrydom weêr doet krijgen.

Soo volght hy ‘t Helden-spoor, die niemant hoeft te wijcken, Maer toont sijn Schip in zee, en sijn doorschoten tent: Des komt hem eer hy sterft, een Eer-graf als van Gent, Die ’t leven streek voor ’t Lant, eer hy sijn Vlag wou strijken.

Leef lang, ô Zee-helt, die twee Hoofden aen dorst randen, Vijf Schepen ging ter keer, en gaf soo dapper vonck, Dat Hollandt daer door rees, en d’Elephant schier sonck;

65

Des noemt de Leeuw u, Sweers, verlosser van haer stranden.

Kn 10789 R.N.M.

LYK-KLACHT, Over den Manhaften en Onvertzaagden ZEE-HELT ISAAC SWEERS, Vice- Admiraal over Holland, &c. Victorieux voor ’t Vaderland gesneuvelt den 21 Augusti 1673.

Most onse zeege dan, door sulke duystre dampen Benevelt, met uw bloed om d’overwinning kampen Heer Sweers? ’t is dier gekocht. Doch sulk een dapp’ren roem Verselden steets, uyt Zee, de grootste en braafste bloem, Van Neerlands Heldenry, tot op het Bed van eere: En Uw gevreesde moet sal hier de weereld leeren, Dat dapperheyd, noch Zee, noch Vuur, noch Staal ontsiet: En dat dien selfden Arm als noch ’t gevaar niet vlied, Daar zy zoo menighmaal te midden door dorst dringen; Om ’s Vyands groots geweld de zeege te ontwringen: Waar van ’t gedencken noch den Britt steekt in den krop, Doen Hy zijn Zee-vooght hier bracht zegepralend op. Laat nu de bitsche nijd haar lastersieke tanden Vry wetten op zijn eer: maer eerst zijn wakk’re handen Eens volgen in ’t gevecht; die hy soo moedigh rept, Ten laatsten adem toe, dat Neerlandt adem schept Door sulker Helden-bloed : en kan zy ’t noch niet kroppen, Zijn laatste woort alleen sal haar de mond wel stoppen. Woord zoo vol deugt als kracht : ’k voel in mijn dood geen smart, Soo elk maar in zijn plicht voor ’t Vaderland volhard. Betreur dan Nederlandt, die brave bloem der Helden, Die in de Spits, voor u, zijn lijf en leven stelden; Reets grijs in diensten : doch bedank zijn dapp’re moed, Die met zijn doodwond dier, de kracht uw’s Vryheyds voed: En troost u, dat zijn dood een trap is, daar de stralen Van zijn Heldhafte glans op sullen zeegepralen. Want daar een Batavier, naast God, zijn heyl in stelt, Is, vechten als een Leeuw, en sterven als een Held. Kn 10819 H. Angelkot.

66

LYCK- KLACHTE over den onsterffelijcken Zee-helt, den Heere ISAAC SWEERS, Vice-Admirael van Hollandt ende West-Vrieslandt, onder den Zee-Raet tot Amsterdam.

Illum futuræ laudis & inclytæ Mercede famæ gloria mentium Regina mundinata morti Per medios rapuit BRITANNOS.

Wat nare galm verdooft de zege klancken, Die Hollandt om haer Zee-Alciden heeft. Het Scheep-rijck Y met Rouw-cipresse-rancken Besoeckt het feest, daer elck in blijdtschap leeft. De zee-vaert in haer rijcke feest-gewaden, Met d’overvloet geplaetst in ’t Hollandts Hof, Elck maeckten bly, toen d’Opperste genade In ’t Zee-gevecht gaf Neêrlandt juychens stof: Maer doen de Faem des Waerheyts loftrompette Sette aen haer mont, en melde dat de Doot Met Helden-bloet haer lauwerkrans besmette, En gaf een Hooft van ’t hoog bewind der Vloot Aen ’t duyster graf, en ’t eeuwige vergeten; Toen heeft de Maeght van ’t vrye Nederlandt Het pronck-gewaet mistroostigh wech gesmeten, En eensaem dus geklaeght aen ’t barre strant. Was ’t niet genoegh, dat ick een trits van pijlen Moest missen uyt het schoone sevental; Toen ’t loos Verraet het Landt quam overylen; Maer moet nu noch het wanckele geval, ’t Welck pas een strael der vreughde-son laet blijcken, Wijl mijne macht te Water triompheert, Bedroeven met het puyck der heldenlijcken, De dappre Sweers, in zee-krijgs-kunst volleert, In ’t midden van sijn edelmoedigh kampen, Verbrijselen door ’t moordende kanon, Soo stick ick in een Ilias van rampen. O Water-schrick! ô Zee-helt! die de Son

67

Van uw geluck in spijt der nijt saeght rijsen, Gy stierft te vroegh, te vroegh, helaes, voor my, En alle, die van water-monsters ysen, Want gy voorheen de Turckse roof-harpy Hebt meenighmael geboeyt in ’t out Carthage, En, in den storm van oorlogh aen de Belt, De Water-macht der Sweedsche Kroon verslagen, Gustavus Neef op Kroonenburgh geknelt, En, daer hy ’t sagh, het naeuw der Sont ontslooten, En naderhant vol moed op Chattams stroom Vernielt de kracht van Carels Oorlogs-vlooten: Doch nu elck soeckt mijn melck-koe van haer room, En ’s Koopmans kas van zenuwen t’ ontblooten, Mijn Water-helt, naest Tromp in ’t zee-bewind, Tot driemael toe twee Konincklijcke Vlooten Deê aersselen van doodsche vrees verblint, En half Peru van silver uytgedolven, Aen Vloot by Vloot verquist door Lodewijck, Versincken, toen hy wech joegh in de golven, Sijn huurlinghs-macht, en ’t sijne te gelijck, Ick meend’, helaes, noch boven sijne hayren Te sien de Vlagh van Admirael geplant; Maer eene schoot, een donderslagh in baren, My nam mijn hoop, mijn Zee-helt holp van kant. De Hovenier siet dus sijn vrucht versterven, Die in de May, en schoone Lentetijt Een Cresus schat beloofde met sijn verwen; Maer door een strael van blixem, die ’t benijt, Wort hy geswint berooft van ’t soet verlangen. Dies ick bedruckte en troosteloose maegt Den Zee-helt haest sal volgen in sijn gangen, Ten waer het Godt, aen wien ’t mijn ziele klaegt, Voorsage in ’t kort, en ’t oogh te mywaerts wende, En, door een reuck van ’t Hemelsch Paradijs, Verquickte ’t hart, ’t welck smoort in hare ellenden, En nergens hulp te moet siet, op die wijs Sprack Neerlands Maegt, en, wijlse in trane-stroomen

68

Te swemmen scheen, en loosde sucht op sucht, Is ’t voorbeschick des Donder-godts gekomen Van ’t Starre-dack in d’ondermaensche lucht, En daelden op, de Cherubyne veder, Na datse op Zee de weer-zydse Oorlogs-macht Besichtight hadt, aen Hollandts oever neder, En heeft aldus het troostloos hert versacht Der vrye Maeght: wat treurt gy uytgelesen, Aen ’t Hemelsch Hof de hoogste straffe uw volck, En wette op haer, om ’t wulpsch en sondigh wesen, Dat hem verdroot, de Fransche en Britsche dolck: Maer heden schept sijn goetheyt meer behagen Om uwe Vloot te zeeg’nen tegens haer. De vreugde-galm verdoof de Stem van klagen, Al valt de doot van patriotten swaer. De Ruyter, ’t roer van Hollandts Admiralen, En Tromp een hooft der hooft-troep van de Vloot, Noch even fier met Vlagh en Wimpel pralen, En staen voor u in alle Water-noot. Dies is hier stof om d’Opperste te loven, En na sijn Troon te senden uw gebeên: Op dat hy u van haer in noot niet roove, En Helden queeck, die op het voet-spoor treên Der neergebonsde en doode Water-Leeuwen. Ick sie alree de wack’re Goutsche Haen, De fiere Nes, en moedige Van Meeuwen, En Brakel, wijt beroemt door Helden-daên, En Ruyters kroost, ’t welck ’s Vaders Oorlogs-vonden, En Krijgs-kunst weet, gelijck Tobias Soon, Die Tromp verselt met dapperen Almonde; Welck moedigh tal souw gaen door duysent doôn Om d’eere-vlagh te brengen op haer masten: Dies sal Oranje uw Opper-water-voogt Licht sien wie best op sijn bevelen pasten, De Vlaggen dan die elck met lust beoogt Den moedigen en welbesochten geven, En and’ren weer doen treden in haer plaets.

69

Soo worde noyt uw volck uyt Zee gedreven, Soo groey de moet des dapp’ren Zee-soldaets, Die vrye u strant van roover en vry-buyter, En worde in moet (want sucht tot eer en loon Maeckt laffen vroom) niet min dan zee-voogt Ruyter, En Herc’les Tromp. De boô van ’s Hemels troon Hier sweeg, en flux weer opwaerts is gevloogen, En Neerlandts Maegt, nu blijder van gesicht Sont uyt haer hart een danck-stem na den hoogen, En sagh met vreugt, door eene streeck van licht, De ziel van Sweers, in flonck’rende cieraden, Staen als een Ster aen ’s Hemels blaeuw Tapijt: Daer Vader Mars de glory sijnes daden Stelt buyten reyck van ’t kladt-penceel der nijdt. Kn 10819 O.J. Coopman262

262 Coopman, Zee clio, 36-39. 70

Bijlage II: Inscriptie

HIC SITUS EST ISAACUS SWERIUS QUI EAM QUAM NASCENDI SORTE ET SOLICITA EDUCATIONE A PARENTIBUS, PRAECLARAM ACCEPERAT INDOLEM DEO ET PATRIAE DEVOVIT PRIMUM TERRESTRIS ET MARITIMAE MILITIAE TYROCINIUM IN INDIA OCCIDENTALI DEPOSUIT IN PATRIAM REDUX CUM SEDERET ANIMO REGIA VIA, AD HONORES GRASSARI FERRA SE CONTINUERE NON POTUIT MARE INGRESSUS, OMNES MILITIAE ORDINES INFIMOS. ET MEDIOS ELUCTARI IN JUVENTUTE NECESSE HABUIT PIRATAS MAHUMEDANOS SAEPIUS PROFLIGAVIT TUTUMQUE BATAVIS MARE MEDITERRANEUM ESSE JUSSIT EDIDIT TANTA VIRTUTIS FORTITUDINIS ET PRUDENTIAE SPECIMINA UT OMNIA SUMMA OMNIUM JUDICIO MERITUS PROXIMUM A PRIMO INTER THALASSIARCHAS LOCUM A REI MARITIMAE PRAEFECTI ADEPTUS SIT. QUO HONORE CUM FUNGERETUR IN NUPERO ILLO TERTIO ET ULTIMO CONTRA GALLIAE BRITANNIAEQUE REGUM INSTRUCTISSIMAS CLASSES PRAELIO FORTITER ET GENEROSE PUGNANDO GLANDE TRAJECTUS XI CALEND. SEPTEMBR. ANNO CHRISTI MDCLXXIII GLORIOSE OCCUBUIT PATRIAE VICTORIAM, CIVIBUS SUI DESIDERIUM EXEMPLAR POSTERIS IMITANDUM RELIQUIT MAGNANIMO HEROI HOC QUOD DE REPUBLICA BENE MERUIT MONUMENTUM POSUIT SENATUS MARITIMUS FOEDERATARUM PROVINCIARUM. AMSTELD. ANNO 1676.

71

Literatuurlijst

- Bijtelaar, B. M., ‘Lysbeth Gavenkapel in de Oude Kerk’ in: Jaarboek van het genootschap Amstelodamum 63 (1971) 29-43. - Bizot, P., Medalische historie der Republyk van Holland (Amsterdam 1690). - Brandt, G., Het leven en bedryf van den heere Michiel De Ruyter (Amsterdam 1687). - Bruijn, J., De oorlogvoering ter zee in 1673 in journalen en andere stukken (Groningen 1966). - Bruijn, J., Varend verleden. De Nederlandse oorlogsvloot in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 1998). - Colenbrander, H. T., Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Nederlandsche zeeoorlogen 1652-1676, Tweede deel 1667-1676 (Den Haag 1919). - Coopman, O. J., Zee-clio of gedichten in ’s Lants vloot gemaeckt in de jaren 1672, en 1673 (Amsterdam 1673). - Cramwinckel K. E., H. Hazelhoff Roelfzema e.a. ed., Roeien met de riemen. 75 jaar Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum (Amsterdam 1991). - Deursen, A. T. van, Plain lives in a Golden Age. Popular culture, religion and society in seventeenth-century Holland (Cambridge 1991). - Doedens A. en L. Mulder, Engels-Nederlandse oorlogen. Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw (Zutphen 2016). - Domselaer, T. van, Het tweede deel van ’t Ontroerde Nederlandt, door de wapenen des konings van Vrankryk (Amsterdam 1676). - Ebert, B., Simon und Isaack Luttichuys. Monographie mit kritischem Werkverzeichnis (Munchen 2009). - Frijhoff W. en M. Spies, 1650. Bevochten eendracht (Den Haag 1999). - Haje, C. F., De oprechte Haarlemsche Courant en Michiel Adriaansz. de Ruyter (IJmuiden 1976). - Heijer, H. den, ‘Piet Heyn en Cornelis Jol. Twee zeehelden vergeleken’, in: L. M. Akveld e.a. ed., In het kielzog. Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden (Amsterdam 2003) 371- 382. - Hellinga, G., Zeehelden. Nederlands trots overzee in de Gouden Eeuw (Zutphen 2006). - Israel, J. I., De Republiek, 1477-1806 (Franeker 1996). - Janse, H., De oude kerk te Amsterdam. Bouwgeschiedenis en restauratie (Zwolle 2004). - Jensen, L., De verheerlijking van het verleden. Helden, literatuur en natievorming in de negentiende eeuw (Nijmegen 2008). - Jimkes-Verkade, E., ‘Het heldengraf’, Beelden in de Gouden Eeuw, Kunstschrift 35 (1991) 3, 32-41.

72

- Jonge, J. C. de, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen, I, II (Haarlem 1858 en 1859). - Jordan G. en N. Rogers, ‘Admirals as heroes. Patriotism and liberty in Hanoverian England’, Journal of British Studies 28 (1989) 3, 201-224. - Kramer, M., Hieronymus Sweerts. Het netwerk van een boekdrukker, prentuitgever en dichter (Masterscriptie 2013). - Lawrence, C., ‘Hendrick de Keyser’s Heemskerk monument. The origins of the cult and iconography of Dutch naval heroes’, Simiolus. Netherlands quarterly for the history of art 21 (1992) 4, 265-295. - Leven en bedryf van den vermaarden Zeeheld Cornelis Tromp (Amsterdam 1692). - Muller van Brakel, F., ‘Isaac Sweers (1622-1673). Een actieve wapenbroeder van De Ruyter’, Marineblad 70 (1960) 1096 – 1119. - Naber, S. P. l’Honoré, ‘Notitie journaelsser wijse’, Marineblad 25 (1910/1911) 887-900. - Notten, M. van, Rombout Verhulst, beeldhouwer 1624-1698. Een overzicht zijner werken (Den Haag 1907). - Osenbaugh, E. R., Replacing the icon. Seventeenth-Century tomb monuments for Dutch naval heroes by Rombout Verhulst (2011). - Porteman K. en M. B. Smits-Veldt, Een nieuw vaderland voor de muzen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1560-1700 (Amsterdam 2013). - Prud’homme van Reine, R., ‘De zeventiende eeuwse zeeheldenportrettenreeks van Abraham Westervelt’, Bulletin van het Rijksmuseum 41 (1993) 3-15. - Prud’homme van Reine, R., ‘Op zijn paasbest. De Nederlandse zeeofficier uit de zeventiende eeuw geportretteerd’ in: L. M. Akveld e.a. ed., In het kielzog. Maritiem-historische studies aangeboden aan Jaap R. Bruijn bij zijn vertrek als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Universiteit Leiden (Amsterdam 2003) 395-408. - Prud’homme van Reine, R., Opkomst en ondergang van Nederlands Gouden Vloot. Door de ogen van de zeeschilders Willem van de Velde de Oude en de Jonge (Amsterdam 2009). - Prud’homme van Reine, R., Rechterhand van Nederland. Biografie van Michiel Adriaenszoon de Ruyter (Amsterdam 2007). - Prud’homme van Reine, R., Schittering en schandaal. Biografie van Maerten en Cornelis Tromp (Amsterdam 2001). - Prud’homme van Reine, R., Sweers. Een zeevarende familie in de zeventiende eeuw (Leiden 1985). - Prud’homme van Reine, R., Zeehelden (Amsterdam 2005). - Rommelse G. en R. Downing, ‘The fleet as ideological pillar of dutch radical republicanism, 1650-1672’, The international journal of maritime history 27 (2015) 3, 387- 410. - Rooijen, A. van, De oude kerk te Amsterdam in vogelvlucht (Amsterdam 1985).

73

- Schama, S., The embarrassment of riches. An interpretation of dutch culture in the golden age (Londen 1988). - Scheurleer, D. F., Van varen en van vechten. Verzen van tijdgenooten op onze zeehelden en zeeslagen, lof- en schimpdichten, matrozenliederen, deel II 1655-1678 (Den Haag 1914). - Scholten, F., ‘De apotheose van de held. Bartholomeus Eggers en het monument voor Jacob van Wassenaer Obdam in Den Haag, 1667’, Oud Holland 109 (1995) 1/2, 63-88. - Scholten, F., Rombout Verhulst in Groningen. Zeventiende eeuwse praalgraven in Midwolde en Stedum (Utrecht 1983). - Scholten, F., Sumptuous memories. Studies in seventeenth-century Dutch tomb sculpture (Zwolle 2003). - Sigmond, P. en W. Kloek, Hollands glorie. Zeeslagen in de Gouden Eeuw (Zwolle 2014). - Six van Chandelier, J., Gedichten. Deel 1. Teksten (Assen 1991). - Vos, J., Alle de gedichten van den vermaarden Poëet Jan Vos, deel II (Amsterdam 1671). - Vries, J. de, Verzwegen zeeheld. Jacob Benckes (1637-1677) en zijn wereld (Zutphen 2018). - Warnsinck, J., 12 doorluchtige zeehelden (Amsterdam 1941). - Weduwen, A. der, Dutch and Flemish newspapers of the seventeenth century 1618-1700, volume I (Leiden 2017). - Weissman, A. W., ‘De Oude Kerk te Amsterdam’, Oud Holland 24 (1906) 1, 139-160.

Archieven Stadsarchief Amsterdam, Inventaris van het Archief van de familie Sweers. Archiefnummer 319, inventarisnummer 11 en 21. Nationaal Archief, Den Haag, Admiraliteitscolleges XXVI Sweers, 1647-1722, nummer toegang 1.01.47.16, inventarisnummers 1, 2, 19 en 20.

Websites Rijksmuseum.nl Delpher.nl - Haeghsche post-tydingen 15-06-1673 - Haegse post-tydinge 06-07-1673 - Haegse post-tydinge 11-07-1673 - Haegse post-tydinge 31-08-1673

- Oprechte Haerlemse courant 15-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 17-06-1673 - Oprechte haerlemse courant 20-06-1673 - Oprechte haerlemse courant 24-06-1673 - Oprechte Haerlemse courant 27-06-1673 - Oprechte Haerlemse courant 01-07-1673

74

- Oprechte Haerlemse courant 04-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 08-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 11-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 13-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 15-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 18-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 22-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 25-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 29-07-1673 - Oprechte Haerlemse courant 01-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 05-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 08-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 10-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 12-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 15-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 19-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 22-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 24-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 26-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 29-08-1673 - Oprechte Haerlemse courant 02-09-1673 - Oprechte Haerlemse courant 05-09-1673

- Amsterdamse courant 29-06-1673 - Amsterdamse courant 08-07-1673 - Amsterdamse courant 15-07-1673

- La gazette d’Amsterdam 29-06-1673 - La gazette d’Amsterdam 04-07-1673 - La gazette d’Amsterdam 06-07-1673 - La gazette d’Amsterdam 13-07-1673 - La gazette d’Amsterdam 18-07-1673 - La gazette d’Amsterdam 20-07-1673 - La gazette d’Amsterdam 25-07-1673 - La gazette d’Amsterdam 27-07-1673 - La gazette d’Amsterdam 01-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 03-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 08-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 10-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 15-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 17-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 22-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 24-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 29-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 31-08-1673 - La gazette d’Amsterdam 05-09-1673

75