Jaarboek Van De Maatschappij Der Nederlandse Letterkunde Te Leiden 2009 – 2010
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
JAARBOEK VAN DE MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSE LETTERKUNDE TE LEIDEN 2009 – 2010 JAARBOEK VAN DE MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSE LETTERKUNDE TE LEIDEN 2009 – 2010 leiden maatschappij der nederlandse letterkunde 2011 Beschermvrouwe Hare Majesteit Beatrix Koningin der Nederlanden INHOUD verhandelingen Ernestine van der Wall, Jaarrede: Roger Martin Du Gard, godsdienst en oprechtheid 13 Peter van Zonneveld, Max Havelaar op school. De toekomst van het Indisch cultureel erfgoed 36 Reggie Baay, Toneel met een ‘bepaald Indisch karakter’ 41 Pamela Pattynama, Indische Letteren als de toekomst van het verleden 51 mengelingen Jo Tollebeek, Begreep Geyl de Vlamingen? 67 Rick Honings, Een nieuwe grondwet, een nieuw geluid. De Maatschappij, Siegenbeek en de revolutie van 1848 82 levensberichten Wilfried Maria Gustaaf Adams, door Dirk de Geest 97 Joannes Martinus Albert Decorte, door Elke Brems 108 Christine D’haen, door Hans Vandevoorde 116 Johannes Alle Faber, door Clé Lesger 126 Cornelis Waltherus Antonius Fens, door Harry Bekkering 132 Johannes Petrus Gerardus Heersche, door Bob Duijvestijn 149 Corry Hogetoorn, door Marjolein Hogenbirk 155 Prˇemysl Janota, door Wilken Engelbrecht 160 Florence Wilhelmina Johanna Koorn, door Rudolf Dekker 169 Hendrik Cornelis Landheer, door Jan Berns 178 Angèle Georgette Ghislaine Manteau, door Ernst Bruinsma 182 Theo Johannes Veen, door Kees Cappon 194 Alfred Celeste Alphonse de Vree, door Patrick Auwelaert 208 Emiel Victor Willekens, door Ludo Simons 220 Daisy Wolthers, door Murk Salverda 226 Max Hans Würzner, door Sjaak Onderdelinden 238 Michaël Zeeman, door Willem Otterspeer 245 juryadviezen en toespraken Lucy B. en C. W. van der Hoogt-prijs 2010 Advies van de commissie voor schone letteren 259 Lucy B. en C. W. van der Hoogt-prijs 2010 Dankwoord door Bert Natter 262 Henriëtte de Beaufort-prijs 2010 Advies van de commissie van voordracht 264 Henriëtte de Beaufort-prijs 2010 Dankwoord door Henk Nellen 267 Toespraak bij afscheid Leo van Maris als secretaris van de Maatschappij, door Ernestine van der Wall 271 verslagen en bijlagen Verslag van de jaarvergadering te Leiden: Orde der werkzaamheden 277 Verslag van de jaarvergadering van de Maatschappij 279 Verslag van de staat der Maatschappij en haar belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het verenigingsjaar 2009-2010 283 Verslag van de Noordelijke Afdeling over het verenigingsjaar 2009-2010 285 Verslag van de Zuidelijke Afdeling over het verenigingsjaar 2009-2010 287 Verslag van de vertegenwoordiger voor Zuid-Afrika over het verenigingsjaar 2009-2010 291 Verslag van de Commissie voor Zuid-Afrika over het verenigingsjaar 2009-2010 293 Verslag van de bibliothecaris over het jaar 2009 295 Het beheer der gelden 2009 305 Verslag van de Commissie voor geschied- en oudheidkunde over het verenigingsjaar 2009-2010 305 Verslag van de Commissie voor taal- en letterkunde over het verenigingsjaar 2009-2010 306 Verslag van de Commissie voor opdrachten op het gebied van de ge- schiedenis van de Nederlandse letterkunde over het verenigingsjaar 2009-2010 307 Verslag van de Werkgroep Zeventiende Eeuw over het verenigingsjaar 2009-2010 309 Verslag van de Werkgroep 18e Eeuw over het verenigingsjaar 2009-2010 311 Verslag van de Werkgroep 19e Eeuw over het verenigingsjaar 2009-2010 314 Verslag van de Werkgroep Indisch-Nederlandse letterkunde over het verenigingsjaar 2009-2010 315 Verslag van de Werkgroep Biografie over het jaar 2009-2010 317 Verslag van de Werkgroep Nederlandse Boekhistorische Vereniging over het verenigingsjaar 2009-2010 318 Verslag van de Werkgroep Caraïbische letteren over het verenigingsjaar 2009-2010 320 Verslag van de redactie van het Nieuw Letterkundig Magazijn over het jaar 2009-2010 322 Bijlage i Rekening en verantwoording van de penningmeester over het jaar 2009; Vermogensoverzicht, 2009 324 Vermogensoverzicht der afzonderlijk beheerde fondsen, 2009 328 Bijlage ii Besturen en Commissies per 29 mei 2010 330 VERHANDELINGEN ROGER MARTIN DU GARD, GODSDIENST EN OPRECHTHEID1 jaarrede door de voorzitter, ernestine van der wall Plus j’y réfléchis, plus je suis convaincu quenous ne sommes responsables que de notre sincérité, et qu’en étant sincères, nous ne pouvons pas nous éga- rer, ni nous préparer de remords, quelles que soient les conséquences de nos bouquins. rmg aan Henriette Charasson, 23 juli 1916, Correspondance générale ii, 146. ‘S’affranchir’ Toen de Franse literator en Nobelprijswinnaar Roger Martin du Gard (1881-1958) zich in het voorjaar van 1910 zette aan het schrijven van wat zijn eerste succesvolle roman zou worden, drie jaar later verschenen on- der de titel Jean Barois, stelde hem dat voor complexe literaire kwesties.1 Dit had Martin du Gard aan zichzelf te wijten: hij koesterde de ambitie een nieuw soort roman te schrijven, een boek dat naar zijn idee het karak- ter van een toneelstuk zou dragen. De auteur moest daarin niet interve- niëren, niet tussen tekst en publiek in staan maar discreet de personages volgen. Met andere woorden, de roman moest ‘objectief’ zijn, alleen de ‘welsprekendheid van de feiten’ diende te klinken: ‘Je voudrais arriver à ce que l’éloquence des faits parle seule’. Hoe dan ook wilde Martin du Gard zijn liefde voor theater en film in de beoogde roman tot uitdrukking brengen. Graag gebruikte hij, toekomstig schrijver van filmscenario’s, het adjec- tief ‘cinematografisch’ om zijnJean Barois te typeren. Met nog weer een ander beeld, aan de schilderkunst ontleend, omschreef hij zijn stilistisch oogmerk als ‘un pointillisme litéraire’.2 Niet alleen de vorm, ook het thema van het boek dat hem voor ogen zweefde was voorwerp van niet geringe ambities. De roman zou moeten handelen over de belangrijkste intellectuele en morele kwesties van zijn tijd. Lang hoefde hij niet naar een geschikt onderwerp te zoeken want naar zijn stellige overtuiging stond ‘la question religieuse’ geheel boven- aan op de agenda. Wellicht had ‘de godsdienstige kwestie’ alleen een pen- dant in ‘de sociale kwestie’, zoals hij in mei 1910 aan zijn goede vriend Marcel de Coppet schreef.3 Dit uiterst actuele thema moest nu eens niet 13 jaarrede abstract behandeld worden maar op een aanschouwelijke manier tot le- ven gebracht. Wat was aanschouwelijker dan een mens van vlees en bloed te nemen? Anders gezegd, wat kon beter tot dit doel dienen dan de bio- grafie te schetsen van een fictieve tijdgenoot, Jean Barois geheten?4 Het ging hem erom zowel het individuele leven te tekenen, de tragische ge- schiedenis van een geweten, als om het leven van een hele generatie te belichten: Jean Barois zou staan voor hen die de decennia tussen circa 1880 en 1910 hadden meegemaakt.5 In de toespraak die hij in december 1937 in Stockholm als kersverse laureaat van de Nobelprijs hield, vatte hij nog eens beknopt samen wat naar zijn oordeel een roman tot een succes maakt. Wil een boek enigs- zins de tijden doorstaan, zo betoogde Martin du Gard, dan is dat te dan- ken aan de kwantiteit en kwaliteit van de individuele levens die de auteur heeft weten te tekenen. Maar dat is niet alles. Als discipel van Tolstoi be- klemtoonde hij dat de schrijver ook gevoel moet hebben voor het leven in het algemeen, ‘il faut que son oeuvre soit le témoignage d’une vision per- sonnelle de l’univers’.6 Wat de strekking betrof van de roman die Martin du Gard in 1910 voor ogen stond, dit boek zou een krachtig pleidooi voor het vrije denken behelzen, voor de bevrijding van de ideologische ketens waardoor men- sen geboeid zijn. Niet voor niets luidde de titel van de beoogde roman aanvankelijk S’affranchir?7 – een titel die de lading veel beter dekt dan het nietszeggende Jean Barois; naderhand had Martin du Gard er dan ook veel spijt van dat hij zich op het laatste moment door zijn vrienden had la- ten overhalen om de titel te veranderen.8 Zijn afkeer van sectarisme en fa- natisme, van godsdienstige, politieke of welke aard ook, kwam hier reeds geprononceerd tot uiting.9 Hij, die zo graag ‘l’homme sans parti pris’ was, had een grondige afkeer van auteurs die de pagina’s van hun romans vul- den met hun absolute zekerheden. Niets moest hij hebben van partijdig geschrijf zoals hij dat bijvoorbeeld naderhand bij communistische fellow travellers tegenkwam. Het was zijn literair ideaal zo objectief mogelijk te zijn, stem en tegenstem te laten horen, het relatieve van veel van wat als absoluut werd gepresenteerd te laten zien.10 Een pleidooi voor het ont-absoluteren van ideologieën kenmerkt veel van Martin du Gard’s oeuvre. Zijn ideeën op dat punt klonken ook door in de eerder genoemde toespraak te Stockholm, waarin hij betoogde dat in een tijd waarin men kennelijk veel waarde hechtte aan ferme overtuigingen, het misschien niet van nut was ontbloot dat er 14 jaarrede mensen waren die twijfel toelieten, vragen stelden. Er was behoefte aan onafhankelijke geesten die zich ontdeden van partijdige ideologieën, aan figuren die voortdurend hun persoonlijk geweten wensten te ont- wikkelen opdat aan de onderzoekende geest zoveel mogelijk ruimte werd geboden.11 Wat hij hier omschreef was vanzelfsprekend zijn ei- gen geestelijk profiel. Dat hij er daarmee niet ver naast zat, bleek wel uit het beeld dat zijn vrienden van hem schetsten waarin die ‘onderzoe- kende geest’ een opvallende trek van zijn persoonlijkheid vormde. En niet voor niets noemde Romain Rolland hem ‘un indépendant irréduc- tible’.12 De historicus en de roman: dossiervorming Wat daarvan zij, voor Martin du Gard gold als als eerste eis die aan een auteur gesteld mocht worden dat deze zich zo goed mogelijk informeer- de over het onderwerp van de roman die op stapel stond. Aan die eis vol- deed hijzelf in hoge mate, tot in het perfectionistische toe. De vorming als historicus die hij aan de École des Chartes had ontvangen, verloo- chende zich in de voorbereiding op zijn romans niet. Jean Barois is daar- van een sprekende getuige. Van alles wat Martin du Gard voor zijn on- derwerp maar enigszins nuttig achtte, legde hij minutieuze dossiers aan.