Jaarboek Van De Maatschappij Der Nederlandse Letterkunde Te Leiden 2009 – 2010

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Jaarboek Van De Maatschappij Der Nederlandse Letterkunde Te Leiden 2009 – 2010 JAARBOEK VAN DE MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSE LETTERKUNDE TE LEIDEN 2009 – 2010 JAARBOEK VAN DE MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSE LETTERKUNDE TE LEIDEN 2009 – 2010 leiden maatschappij der nederlandse letterkunde 2011 Beschermvrouwe Hare Majesteit Beatrix Koningin der Nederlanden INHOUD verhandelingen Ernestine van der Wall, Jaarrede: Roger Martin Du Gard, godsdienst en oprechtheid 13 Peter van Zonneveld, Max Havelaar op school. De toekomst van het Indisch cultureel erfgoed 36 Reggie Baay, Toneel met een ‘bepaald Indisch karakter’ 41 Pamela Pattynama, Indische Letteren als de toekomst van het verleden 51 mengelingen Jo Tollebeek, Begreep Geyl de Vlamingen? 67 Rick Honings, Een nieuwe grondwet, een nieuw geluid. De Maatschappij, Siegenbeek en de revolutie van 1848 82 levensberichten Wilfried Maria Gustaaf Adams, door Dirk de Geest 97 Joannes Martinus Albert Decorte, door Elke Brems 108 Christine D’haen, door Hans Vandevoorde 116 Johannes Alle Faber, door Clé Lesger 126 Cornelis Waltherus Antonius Fens, door Harry Bekkering 132 Johannes Petrus Gerardus Heersche, door Bob Duijvestijn 149 Corry Hogetoorn, door Marjolein Hogenbirk 155 Prˇemysl Janota, door Wilken Engelbrecht 160 Florence Wilhelmina Johanna Koorn, door Rudolf Dekker 169 Hendrik Cornelis Landheer, door Jan Berns 178 Angèle Georgette Ghislaine Manteau, door Ernst Bruinsma 182 Theo Johannes Veen, door Kees Cappon 194 Alfred Celeste Alphonse de Vree, door Patrick Auwelaert 208 Emiel Victor Willekens, door Ludo Simons 220 Daisy Wolthers, door Murk Salverda 226 Max Hans Würzner, door Sjaak Onderdelinden 238 Michaël Zeeman, door Willem Otterspeer 245 juryadviezen en toespraken Lucy B. en C. W. van der Hoogt-prijs 2010 Advies van de commissie voor schone letteren 259 Lucy B. en C. W. van der Hoogt-prijs 2010 Dankwoord door Bert Natter 262 Henriëtte de Beaufort-prijs 2010 Advies van de commissie van voordracht 264 Henriëtte de Beaufort-prijs 2010 Dankwoord door Henk Nellen 267 Toespraak bij afscheid Leo van Maris als secretaris van de Maatschappij, door Ernestine van der Wall 271 verslagen en bijlagen Verslag van de jaarvergadering te Leiden: Orde der werkzaamheden 277 Verslag van de jaarvergadering van de Maatschappij 279 Verslag van de staat der Maatschappij en haar belangrijkste lotgevallen en handelingen gedurende het verenigingsjaar 2009-2010 283 Verslag van de Noordelijke Afdeling over het verenigingsjaar 2009-2010 285 Verslag van de Zuidelijke Afdeling over het verenigingsjaar 2009-2010 287 Verslag van de vertegenwoordiger voor Zuid-Afrika over het verenigingsjaar 2009-2010 291 Verslag van de Commissie voor Zuid-Afrika over het verenigingsjaar 2009-2010 293 Verslag van de bibliothecaris over het jaar 2009 295 Het beheer der gelden 2009 305 Verslag van de Commissie voor geschied- en oudheidkunde over het verenigingsjaar 2009-2010 305 Verslag van de Commissie voor taal- en letterkunde over het verenigingsjaar 2009-2010 306 Verslag van de Commissie voor opdrachten op het gebied van de ge- schiedenis van de Nederlandse letterkunde over het verenigingsjaar 2009-2010 307 Verslag van de Werkgroep Zeventiende Eeuw over het verenigingsjaar 2009-2010 309 Verslag van de Werkgroep 18e Eeuw over het verenigingsjaar 2009-2010 311 Verslag van de Werkgroep 19e Eeuw over het verenigingsjaar 2009-2010 314 Verslag van de Werkgroep Indisch-Nederlandse letterkunde over het verenigingsjaar 2009-2010 315 Verslag van de Werkgroep Biografie over het jaar 2009-2010 317 Verslag van de Werkgroep Nederlandse Boekhistorische Vereniging over het verenigingsjaar 2009-2010 318 Verslag van de Werkgroep Caraïbische letteren over het verenigingsjaar 2009-2010 320 Verslag van de redactie van het Nieuw Letterkundig Magazijn over het jaar 2009-2010 322 Bijlage i Rekening en verantwoording van de penningmeester over het jaar 2009; Vermogensoverzicht, 2009 324 Vermogensoverzicht der afzonderlijk beheerde fondsen, 2009 328 Bijlage ii Besturen en Commissies per 29 mei 2010 330 VERHANDELINGEN ROGER MARTIN DU GARD, GODSDIENST EN OPRECHTHEID1 jaarrede door de voorzitter, ernestine van der wall Plus j’y réfléchis, plus je suis convaincu quenous ne sommes responsables que de notre sincérité, et qu’en étant sincères, nous ne pouvons pas nous éga- rer, ni nous préparer de remords, quelles que soient les conséquences de nos bouquins. rmg aan Henriette Charasson, 23 juli 1916, Correspondance générale ii, 146. ‘S’affranchir’ Toen de Franse literator en Nobelprijswinnaar Roger Martin du Gard (1881-1958) zich in het voorjaar van 1910 zette aan het schrijven van wat zijn eerste succesvolle roman zou worden, drie jaar later verschenen on- der de titel Jean Barois, stelde hem dat voor complexe literaire kwesties.1 Dit had Martin du Gard aan zichzelf te wijten: hij koesterde de ambitie een nieuw soort roman te schrijven, een boek dat naar zijn idee het karak- ter van een toneelstuk zou dragen. De auteur moest daarin niet interve- niëren, niet tussen tekst en publiek in staan maar discreet de personages volgen. Met andere woorden, de roman moest ‘objectief’ zijn, alleen de ‘welsprekendheid van de feiten’ diende te klinken: ‘Je voudrais arriver à ce que l’éloquence des faits parle seule’. Hoe dan ook wilde Martin du Gard zijn liefde voor theater en film in de beoogde roman tot uitdrukking brengen. Graag gebruikte hij, toekomstig schrijver van filmscenario’s, het adjec- tief ‘cinematografisch’ om zijnJean Barois te typeren. Met nog weer een ander beeld, aan de schilderkunst ontleend, omschreef hij zijn stilistisch oogmerk als ‘un pointillisme litéraire’.2 Niet alleen de vorm, ook het thema van het boek dat hem voor ogen zweefde was voorwerp van niet geringe ambities. De roman zou moeten handelen over de belangrijkste intellectuele en morele kwesties van zijn tijd. Lang hoefde hij niet naar een geschikt onderwerp te zoeken want naar zijn stellige overtuiging stond ‘la question religieuse’ geheel boven- aan op de agenda. Wellicht had ‘de godsdienstige kwestie’ alleen een pen- dant in ‘de sociale kwestie’, zoals hij in mei 1910 aan zijn goede vriend Marcel de Coppet schreef.3 Dit uiterst actuele thema moest nu eens niet 13 jaarrede abstract behandeld worden maar op een aanschouwelijke manier tot le- ven gebracht. Wat was aanschouwelijker dan een mens van vlees en bloed te nemen? Anders gezegd, wat kon beter tot dit doel dienen dan de bio- grafie te schetsen van een fictieve tijdgenoot, Jean Barois geheten?4 Het ging hem erom zowel het individuele leven te tekenen, de tragische ge- schiedenis van een geweten, als om het leven van een hele generatie te belichten: Jean Barois zou staan voor hen die de decennia tussen circa 1880 en 1910 hadden meegemaakt.5 In de toespraak die hij in december 1937 in Stockholm als kersverse laureaat van de Nobelprijs hield, vatte hij nog eens beknopt samen wat naar zijn oordeel een roman tot een succes maakt. Wil een boek enigs- zins de tijden doorstaan, zo betoogde Martin du Gard, dan is dat te dan- ken aan de kwantiteit en kwaliteit van de individuele levens die de auteur heeft weten te tekenen. Maar dat is niet alles. Als discipel van Tolstoi be- klemtoonde hij dat de schrijver ook gevoel moet hebben voor het leven in het algemeen, ‘il faut que son oeuvre soit le témoignage d’une vision per- sonnelle de l’univers’.6 Wat de strekking betrof van de roman die Martin du Gard in 1910 voor ogen stond, dit boek zou een krachtig pleidooi voor het vrije denken behelzen, voor de bevrijding van de ideologische ketens waardoor men- sen geboeid zijn. Niet voor niets luidde de titel van de beoogde roman aanvankelijk S’affranchir?7 – een titel die de lading veel beter dekt dan het nietszeggende Jean Barois; naderhand had Martin du Gard er dan ook veel spijt van dat hij zich op het laatste moment door zijn vrienden had la- ten overhalen om de titel te veranderen.8 Zijn afkeer van sectarisme en fa- natisme, van godsdienstige, politieke of welke aard ook, kwam hier reeds geprononceerd tot uiting.9 Hij, die zo graag ‘l’homme sans parti pris’ was, had een grondige afkeer van auteurs die de pagina’s van hun romans vul- den met hun absolute zekerheden. Niets moest hij hebben van partijdig geschrijf zoals hij dat bijvoorbeeld naderhand bij communistische fellow travellers tegenkwam. Het was zijn literair ideaal zo objectief mogelijk te zijn, stem en tegenstem te laten horen, het relatieve van veel van wat als absoluut werd gepresenteerd te laten zien.10 Een pleidooi voor het ont-absoluteren van ideologieën kenmerkt veel van Martin du Gard’s oeuvre. Zijn ideeën op dat punt klonken ook door in de eerder genoemde toespraak te Stockholm, waarin hij betoogde dat in een tijd waarin men kennelijk veel waarde hechtte aan ferme overtuigingen, het misschien niet van nut was ontbloot dat er 14 jaarrede mensen waren die twijfel toelieten, vragen stelden. Er was behoefte aan onafhankelijke geesten die zich ontdeden van partijdige ideologieën, aan figuren die voortdurend hun persoonlijk geweten wensten te ont- wikkelen opdat aan de onderzoekende geest zoveel mogelijk ruimte werd geboden.11 Wat hij hier omschreef was vanzelfsprekend zijn ei- gen geestelijk profiel. Dat hij er daarmee niet ver naast zat, bleek wel uit het beeld dat zijn vrienden van hem schetsten waarin die ‘onderzoe- kende geest’ een opvallende trek van zijn persoonlijkheid vormde. En niet voor niets noemde Romain Rolland hem ‘un indépendant irréduc- tible’.12 De historicus en de roman: dossiervorming Wat daarvan zij, voor Martin du Gard gold als als eerste eis die aan een auteur gesteld mocht worden dat deze zich zo goed mogelijk informeer- de over het onderwerp van de roman die op stapel stond. Aan die eis vol- deed hijzelf in hoge mate, tot in het perfectionistische toe. De vorming als historicus die hij aan de École des Chartes had ontvangen, verloo- chende zich in de voorbereiding op zijn romans niet. Jean Barois is daar- van een sprekende getuige. Van alles wat Martin du Gard voor zijn on- derwerp maar enigszins nuttig achtte, legde hij minutieuze dossiers aan.
Recommended publications
  • Continuum 119 a Belgian Art Perspective
    CONTINUUM 119 A BELGIAN ART PERSPECTIVE OFF-PROGRAM GROUP SHOW 15/04/19 TO 31/07/19 Art does not belong to anyone, it usually passes on from one artist to the next, from one viewer to the next. We inherit it from the past when it served as a cultural testimony to who we were, and we share it with future generations, so they may understand who we are, what we fear, what we love and what we value. Over centuries, civilizations, societies and individuals have built identities around art and culture. This has perhaps never been more so than today. As an off-program exhibition, I decided to invite five Belgian artists whose work I particularly like, to answer back with one of their own contemporary works to a selection of older works that helped build my own Belgian artistic identity. In no way do I wish to suggest that their current work is directly inspired by those artists they will be confronted with. No, their language is mature and singular. But however unique it may be, it can also be looked at in the context of the subtle evolution from their history of art, as mutations into new forms that better capture who these artists are, and the world they live in. Their work can be experienced within an artistic continuum, in which pictorial elements are part of an inheritance, all the while remaining originally distinct. On each of these Belgian artists, I imposed a work from the past, to which they each answered back with a recent work of their own.
    [Show full text]
  • Middle Gate II – the Story of Dymphna EN 15.09–04.11.2018
    Middle Gate II – The Story of Dymphna EN 15.09–04.11.2018 1 Middle Gate II – The Story of Dymphna 15.09–04.11.2018 2 Glossary 7 Introduction 10 Little Dove (To Dymphna) Lenny Peeters 14 Pilgrimage Vincent Van Menen 20 Artists 22 The Crown & Migration 58 The Sword & Sexual Violence 118 The Devil & Madness 168 The Book & Spirituality 212 Colofon Dr. Frits Sano, photograph on glass, photograph supposedly taken by dr. Paul Sano (collection Guy Rombouts) 4 5 Introduction Middle Gate II 15.09–04.11.2018 With the exhibition Middle Gate (2013), Painting by Luc Tuymans and Narcisse Jan Hoet returned to his origins, Tordoir, and the first chapter of Anselm announcing he wanted to depart from Franke’s Animism project. Yet central the middle gate. As did the exhibition, to all this is the figure of Jan Hoet, who that activated art’s potentiality and with Chambres d’Amis changed the idea offered immediate added value to both of what an exhibition can be. Earlier, he people and society. had already curated ground-breaking overviews like Aktuele kunst in België: Middle Gate testified of a love of art – inzicht/overzicht, overzicht/inzicht by effectively departing from works of art [Contemporary Art in Belgium: Insight/ that had been chosen for their intensity Overview, Overview/Insight] or Art in – and a high degree of casualness. This Europe after 1968. After Chambres also translated itself organisationally, d ‘Amis he would also take on with a problem solving attitude as Documenta IX. permanent alternative to a monetised operation that is based on professional, Let us continue to include Middle market and marketing mechanisms.
    [Show full text]
  • Reverence & Resistance
    Reverence & Resistance The term ‘yoke’ in Matthew 11,28-30 as elucidated by the theories of Bildfeld & Hidden Transcripts Instructors: Dr. Eric Ottenheijm & Prof. Dr. Annette Merz Department of Theology Faculty of Humanities Utrecht University Course: Master Thesis Course-code: GGLMV1003 Student: Marijn Zwart (3232913) June/August 2011 CONTENTS I. Introduction ....................................................................................................................................... 2 II. Bildfeld .............................................................................................................................................. 3 III. Hidden transcripts ......................................................................................................................... 6 IV. ‘Yoke’: semantic breadth and origin ............................................................................................ 8 V. ‘Yoke’, its Bildfeld, and its political connotations ....................................................................... 9 The term ‘yoke’ in the Septuagint and Hebrew Bible ................................................. 9 The term ‘yoke’ and its political connotations in Second Temple texts ................. 12 The term ‘yoke’ in Qumran .......................................................................................... 13 The term ‘yoke’ in Flavius Josephus (37 – c. 100 CE) ................................................ 15 VI. ‘Yoke’, its Bildfeld, and its political connotations in rabbinic
    [Show full text]
  • Levensbericht H. Wagenvoort, In: Jaarboek, 1976, Amsterdam, Pp
    Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW) Citation: J.H. Waszink, Levensbericht H. Wagenvoort, in: Jaarboek, 1976, Amsterdam, pp. 239-245 This PDF was made on 24 September 2010, from the 'Digital Library' of the Dutch History of Science Web Center (www.dwc.knaw.nl) > 'Digital Library > Proceedings of the Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW), http://www.digitallibrary.nl' - 1 - Herdenking van Hendrik Wagenvoort (23 augustus 1886-15 januari 1976) door J. H. Waszink Hendrik Wagenvoort werd geboren op 23 augustus 1886 te Minnertscha in Friesland als oudste zoon van Hermanus Wagenvoort en BenjaminaWidzand. Zijn vader was hoofd van de Christelijke lagere school te Barradeel; later werd hij benoemd tot hoofd van de Nederduits Hervormde gemeenteschool (oor­ spronkelijk diaconie-school nr. 1) te Utrecht; tevens werd hij aldaar directeur van de Normaallessen en leraar van de Hoofdacte-commissie. Hij verwierf zich naam als schrijver van veelgebruikte leerboeken over vaderlandse geschiedenis. Wagenvoort bezocht de lagere school te Utrecht en vervolgens het Christelijk gymnasium aldaar, waar in het bijzonder de leraren Koopman en Van Melle tot zijn vorming hebben bijgedragen. Bijzonder belangrijk was voor hem in deze periode de catechisatie van de toen zeer bekende predikant Jonker. In 1904 legde hij het eindexamen af. Hij ging vervolgens klassieke letteren studeren aan de Utrechtse universiteit, waar hij op 11 oktober 1910 het doctoraal examen aflegde. Op 17 maart 1911 promoveerde hij met lof op een proefschrift "De Horatii quae dicuntur Odis Romanis", met P. H. Damsté als promotor. Tijdens het zomer­ semester van 1911 studeerde hij aan de universiteit te Göttingen.
    [Show full text]
  • Commentary on Seneca's De Clementia
    THE AGES DIGITAL LIBRARY HISTORY COMMENTARY ON SENECA’S DE CLEMENTIA by John Calvin Used by permisson from E.J. Brill Publishing All Rights Reserved © 1969 B o o k s F o r Th e A g e s AGES Software • Albany, OR USA Version 1.0 © 1998 2 THE TEXT OF THE PRESENT EDITION The text of the De Clementia is here basically printed from Calvin’s edition of 1532, not from any sort of antiquarian interest, but simply because this Commentary refers very specifically to this text, and to no other. We have, of course, a much better text today than Calvin had four hundred years ago; but if we want to understand his Commentary and that is the aim of the present publication — then we cannot work with any other text than that which he himself prepared for the presses of Louis Blauwbloem in the Rue de St. Jacques, Paris. In preparing the critical apparatus which is to be found at the bottom of each page, I have not attempted to do anything more than 1. to indicate where, and in what way, Calvin deviated from the standard edition published by Erasmus in 1529, and 2. to indicate the most important differences between Calvin’s text and the texts of current modern editions like that of Hosius (1914), Prechac (1921), and Faider (1928). In doing so, I have tried to be as explicit as possible, keeping in mind the abhorrence inspired in the mind of a student by a critical apparatus consisting of nothing but single little words or fragments of words.
    [Show full text]
  • Brieven Van En/Of Aan Jan GONDA (1905-1991)
    Inventaris Collectie Gonda Onderdeel van: Collectie Oosterse talen en culturen Lemma Digitaal Repertorium: https://repertorium.library.uu.nl/node/2770 Samengesteld door: Grace Swart, laatste versie 2008 Eindredactie: Bart Jaski Versie: 6-4-2020 INVENTARIS Jan Gonda (1905-1991) Jan Gonda werd op 14 april 1905 geboren te Gouda. Na het behalen van het einddiploma aan het Coornhert Gymnasium in Gouda, ging hij in 1923 Klassieke Taal- en Letterkunde studeren aan de Universiteit van Utrecht. Daar volgde hij ook colleges bij W. Caland, de eerste Utrechtse hoogleraar Sanskrit. Na zijn promotie in 1929 bij C. W. Vollgraff met de dissertatie "Dείκνυμι. Semantische studie over den Indo-Germaanschen wortel Deik-" ging Gonda Oudjavaanse en Indonesische Taal- en Letterkunde in Leiden studeren, totdat hij in 1932 benoemd werd tot buitengewoon hoogleraar in "Het Sanskrit, het Avestisch, het Oud-Perzisch en de beginselen der Indo-Germaanschen taalwetenschap" aan de Rijksuniversiteit Utrecht. In datzelfde jaar werd Gonda ook benoemd tot bijzonder hoogleraar in "De Maleische en Javaansche taal- en letterkunde" in de Indologische Faculteit. Deze werd ook de "Petroleumfaculteit" genoemd, omdat ze mede op initiatief van Shell was opgericht voor Nederlandsch-Indische ambtenaren. Tot aan de opheffing van deze Indologische faculteit in 1950 heeft hij deze functie bekleed. In 1941 werd het buitengewoon hoogleraarschap van Gonda omgezet in een ordinariaat en in 1950 werd zijn leeropdracht aangevuld tot: "Het Sanskrit, het Avestisch, het Oud-Perzisch, de Indo-Europese taalwetenschap en de algemene taalwetenschap met betrekking tot de Klassieke Talen". In 1975 ging Gonda met emeritaat. 1 Gonda heeft een indrukwekkende lijst van wetenschappelijke publicaties achtergelaten.
    [Show full text]
  • Raffaele Pettazzoni and Herbert Jennings Rose, Correspondence 1927–1958 Numen Book Series Studies in the History of Religions
    Raffaele Pettazzoni and Herbert Jennings Rose, Correspondence 1927–1958 Numen Book Series Studies in the History of Religions Texts and Sources in the History of Religions Series Editors Steven Engler (Mount Royal University, Calgary, Canada) Richard King (University of Kent, UK ) Kocku von Stuckrad (University of Groningen, The Netherlands) Gerard Wiegers (University of Amsterdam, The Netherlands) VOLUME 146 The titles published in this series are listed at brill.com/nus-tshr Raffaele Pettazzoni and Herbert Jennings Rose, Correspondence 1927–1958 The Long Friendship between the Author and the Translator of The All-Knowing God With an Appendix of Documents By Domenico Accorinti LEIDEN | BOSTON Cover illustrations: On the left-hand side: Letter from R. Pettazzoni to H. J. Rose, 9 March 1937 (detail). R. Pettazzoni Archive, Municipal Library ‘Giulio Cesare Croce’, San Giovanni in Persiceto (Bologna). On the right-hand side: Letter from H. J. Rose to R. Pettazzoni, 25 March 1938 (detail). R. Pettazzoni Archive, Municipal Library ‘Giulio Cesare Croce’, San Giovanni in Persiceto (Bologna). Library of Congress Cataloging-in-Publication Data Accorinti, Domenico. Raffaele Pettazzoni and Herbert Jennings Rose, correspondence 1927–1958: the long friendship between the author and the translator of The all-knowing God, with an appendix of documents / by Domenico Accorinti. pages cm. — (Numen book series : studies in the history of religions : ISSN 0169-8834 ; Volume 146) Includes bibliographical references and index. ISBN 978-90-04-26684-1 (hardback : alk. paper) — ISBN 978-90-04-27224-8 (e-book : alk. paper) 1. Pettazzoni, Raffaele, 1883–1959. 2. Rose, H. J. (Herbert Jennings), 1883–1961. 3.
    [Show full text]
  • Pierre Alechinsky : Margin and Center
    Pierre Alechinsky: Margin and Center A MJL* IAsu*IMIjlL*< UUUsJlaULs IlLjJLBJl Digitized by the Internet Archive in 2012 with funding from Solomon R. Guggenheim Museum Library and Archives http://www.archive.org/details/pierrealechinskyOOalec \ I a Pierre Alechinsky: Margin and Center ' \ Bougival, 1985 SOLOMON R. GUGGENHEIM MUSEUM LIBRARY Pierre Alechinsky: Margin and Center This exhibition has received generous support from the Commissariat General aux Relations Internationales de la Communaute Francaise de Belgique, Brussels, and the Association Francaise d'Action Artistique, Ministry of Foreign Affairs, Paris. Solomon R. Guggenheim Museum, New York This Exhibition is Dedicated to John Lefebre. Library of Congress Cataloging-in-Publn Alechinsky, Pierre, 1927- Pierre Alechinsky. Catalog of an exhibition held at the Solomon R. Guggenheim Museum. Bibliography: pp. 168-169 1. Alechinsky, Pierre, 1927- — Exhibitions. I. Solomon R. Guggenheim Museum. II. Title. N6973.A4A4 1987 760'. 092^ 86-31380 ISBN 0-89207-061-7 cover: With Michel Portal. 1980 (cat. no. 103). Collection Solomon R. Guggenheim Museum, New York, Anonymous Gift Drawings reproduced throughout the catalogue which are not in the exhibition are from Pierre Alechinsky, he bureau du titre, Fata Morgana, Montpellier, 1983; Gilbert Lascault, Arrondissements, Reperes, Daniel Lelong, Pans, 1983; Michel Butor and Michel Sicard, ABC de Correspondance, Reperes, Daniel Lelong, Paris, 1985; and Michel Butor and Michel Sicard, Alechinsky dans le texte, Editions Galilee, Paris, 1985 Published by The Solomon R. Guggenheim Foundation, New York, 1987 Copyright © 1987 by The Solomon R. Guggenheim Foundation, New York "Central Park" copyright © 1987 by Octavio Paz; English translation copyright © 1987 by Eliot Weinberger TABLE OF CONTENTS Lenders to the Exhibition 7 Preface and Acknowledgments Thomas M.
    [Show full text]
  • Art in Brussels Begins with the Metro
    Art in Brussels begins with the metro begins with the metro in Brussels Art www.stib.be Société des Transports Intercommunaux de Bruxelles A journey through the largest underground art gallery in Brussels Art in Brussels begins with the metro Get ready to take a unique journey into the heart of the largest underground art gallery in Brussels. This artistic circuit will lead you on a tour of over 80 works of art that have been lending a distinctive character to the Brussels metro for over 40 years. As products of the imagination and efforts of Belgian artists, these artworks offer a diverse sampling in terms of style, media, size, imagery and atmosphere, scattered like a series of stepping stones for souls in motion. In the early 1960s, when plans for a metro in Brussels began to take shape, the designers envisioned this new underground network as an open environment that would be vibrant and original. Each of the stations was to be different, either in form, or in the style of finishing, at the same time as maintaining a unity in the decor. Travellers would therefore experience a cascade of stations, each with a specific atmosphere and identity in which certain constant elements would serve as orientation points. with the support of the ministry of communications at the time, the builders of the Brussels metro decided that art should be an essential part of this grand undertaking. Shortly before the first pre-metro stations became operational, in late 1969, an artistic committee was established whose task it was to advise the minister of communications in selecting the artists who would receive the commissions for artworks for the stations.
    [Show full text]