Grenzeloos Gelegitimeerd De Geschiedenis Van Het Nederlands Internationaal Cultuurbeleid Als Ideologisch Proces
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Grenzeloos gelegitimeerd De geschiedenis van het Nederlands Internationaal Cultuurbeleid als ideologisch proces Afbeelding 1: Standbeeld van Johan Rudolf Thorbecke, te Amsterdam Jim Verhoef Studentnummer: 5487196 Datum: 19 – 06 – 2015 Universiteit Utrecht Begeleider: Ann Coenen Masterscriptie: Politiek en Maatschappij in Historisch Perspectief Portfolio: B2 1 2 “Het is de euforie van de ontdekking dat iets klopt, dat alles op zijn plaats valt en daar betekenis krijgt voor het geheel. Ze is het grootst als je zelf iets maakt wat er niet eerder was, ook al is dat bedrieglijk, want de afzonderlijke elementen bestonden wel en zweefden in de geschiedenis, maar ze werden nooit eerder op deze wijze samengebracht. Samenbrengen, bijeenvoegen, het nieuwe zal altijd daaruit bestaan. Elke onverwachte samenvoeging levert een nieuwe interpretatie van de onderdelen op. Wat er bijeengebracht wordt en welke uitkomst dat heeft, verraadt de geest van degene die de originele ordening schept.”1 1 Connie Palmen, Lucifer, (Amsterdam 2007), 26. 3 4 Voorwoord De totstandkoming van een afstudeeronderzoek is geen solistisch proces. Voortdurend spiegelt de schrijver zijn gedachten aan die van andere. Reflectie is niet alleen een kwestie van tijd en een geestelijk vermogen, maar bestaat bij de gratie van deliberatie. Net zoals een kunstenaar vindt een onderzoeker zijn inspiratie buiten zichzelf. Interactie met de mensen om ons heen geeft de schepper het vermogen tot het verbinden van nieuwe kennis en de creatie van iets wat nog niet eerder aan de oppervlakte verscheen. Graag wil ik iedereen bedanken die met mij heeft meegedacht, een luisterend oor is geweest of mij nieuwe invalshoeken heeft aangereikt. In het bijzonder ben ik mijn stagebegeleider bij de Raad voor Cultuur, Monique de Louwere, buitengewoon erkentelijk voor haar toewijding. Samen hebben wij ons het afgelopen half jaar gebogen over het Nederlands internationaal cultuurbeleid. Tevens wil ik mijn scriptiebegeleider Ann Coenen bedanken. Zij heeft ruimschoots de tijd en aandacht genomen om deze studie te verrijken. In de hoop dat de inzichten die worden gepresenteerd in deze studie zullen bijdrage aan het wetenschappelijke debat eindig ik mijn studieperiode. 5 6 “Hoeveel geld de overheid uitgeeft aan kunst en cultuur is uiteindelijk een politieke keuze. Deze wordt bepaald door impliciete of expliciete, doorwrochte of oppervlakkige, plausibele of dwaze opvattingen over wat het betekent om een mens te zijn, wat een samenleving vormt en welke rol de kunsten in ons leven en samenleven kunnen of behoren te vervullen.”2 2 Hans Blokland, ‘Nederlands cultuurpolitiek drama’, S&D 4, (2012), 9 – 23, 19. 7 8 Inhoudsopgave 1. Inleiding 11 2. Politiek en de autonomie van de kunsten 15 2.1 Academisch debat 15 2.2 Ideologische invloed op beleid 15 2.3 Historische processen van depolitisering en ideologisering 16 2.4 Thorbecke adagium 18 2.5 Instrumentalization Debate 20 2.6 Theorieën cultuurlegitimatie 21 2.7 Internationale context 24 2.8 Conclusie 26 3. Depolitisering en ideologisering in het Nederlands cultuurbeleid 27 3.1 Nederlands cultuurbeleid 27 3.2 Geschiedenis cultuurbeleid: drie periodes 28 3.3 Analyse theorieën cultuurlegitimatie 35 3.4 Resultaten historische analyse cultuurlegitimatie 40 3.5 Conclusie 41 4. Proces van ideologisering in het Internationaal Cultuurbeleid 43 4.1 Internationaal Cultuurbeleid 43 4.2 Academisch debat 43 4.3 Historische analyse: Buitenlandbeleid 1970 – 1987 45 4.4 Historische analyse: Cultureel beleid 1987 – 2015 48 4.5 Analyse theorieën cultuurlegitimatie: Internationaal Cultuurbeleid 52 4.6 Ideologisering in het Internationaal Cultuurbeleid 54 4.7 Conclusie 55 5. Conclusie 56 6. Literatuurlijst 58 9 Lijst van tabellen en figuren Tabellen: - Tabel 1: Kevin Mulchay – Theorie cultuurlegitimatie 22 - Tabel 2: WRR – Theorie cultuurlegitimatie 23 - Tabel 3: WRR – Periode 1: Schoonheidsbeleving 36 - Tabel 4: Kevin Mulchay – Periode 1: Schoonheidsbeleving 37 - Tabel 5: WRR – Periode 2: Welzijnsbeleid 38 - Tabel 6: Kevin Mulchay – Periode 2: Welzijnsbeleid 38 - Tabel 7: WRR – Periode 3: Kwaliteit 39 - Tabel 8: Kevin Mulchay – Periode 3: Kwaliteit 39 - Tabel 9: Ideologische legitimeringen in de geschiedenis van het Nederlands cultuurbeleid 40 - Tabel 10: Kevin Mulchay – legitimatie Internationaal Cultuurbeleid 52 - Tabel 11: WRR – legitimatie Internationaal Cultuurbeleid 53 Figuur: - Figuur 1: Historische processen van depolitisering en ideologisering in het Nederlands cultuurbeleid 28 10 1. Inleiding Het ‘Huis der Historie’ zo benoemt Jan Marijnissen (SP) zijn wens in 2003 voor de oprichting van een nieuw nationaal museum. Drie jaar later betoogt ook Maxime Verhagen (CDA) de noodzaak voor de oprichting van het ‘Huis van de Geschiedenis’. In een Tweede Kamer debat in 2006 motiveerde Verhagen zijn wens door te stellen dat “in dit museum de gemeenschappelijke wortels en waarden van de Nederlandse samenleving [moeten] worden benadrukt” 3 . Tenslotte zegt Verhagen dat het museum moet worden opgericht om “daadwerkelijk [een gevoel te] aanvaarden van die nationale verbondenheid”4. De Tweede Kamer blijkt gevoelig voor deze woorden en stemt bijna unaniem in met de motie. Voormalig minister van Cultuur, Ronald Plasterk, kreeg de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van het ‘Nationaal Historisch Museum’. In 2007 stemde de Tweede Kamer in met de door Plasterk voorgestelde locatie en ontwerp. Erik Schilp en Valentijn Byvanck, beiden reeds museumdirecteur, werden respectievelijk benoemd als de algemeen en inhoudelijk directeur van het nieuwe museum. Eind 2008 presenteerden Schilp en Byvanck hun ideeën, waarin zowel inhoudelijk als qua locatie een verandering werd beoogd. Deze wijzigingen vielen slecht bij de Kamer, en sommige Kamerleden dreigden zelfs om tegen de plannen te stemmen. Plasterk deed een poging om de Kamer tot bedaren te brengen door te zeggen dat politici enkel de grote lijnen vaststellen en de professionals zelfstandig hun werk moeten doen. Ook beide museumdirecteuren reageerden geagiteerd. Zij waren van mening dat de Kamer zich niet inhoudelijk met het project behoorde te bemoeien.5 Uiteindelijk resulteerde de situatie in een nationale discussie over het museum waarbij politieke voorkeuren prevaleerden boven artistiek inhoudelijke beslissingen. Halbe Zijlstra besloot in 2010, als staatssecretaris van Cultuur, dat het museum definitief niet zou worden gebouwd.6 De discussie die naar voren komt bij de oprichting van het Nationaal Historisch Museum illustreert het voornaamste probleem in het Nederlands cultuurbeleid. Ten grondslag aan dit probleem liggen twee spanningen die het uitgangspunt vormen van deze scriptie. Ten 3 Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 95-5876. (Den Haag, 2006). 4 Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 95-5876. (Den Haag, 2006). 5 Dos Elshout, ‘Museale functies, politieke emoties en openbaar debat: naar een Nationaal Historisch Museum’, Boekman 81 Kunst en Politiek, (Amsterdam 2009), 84 – 89, 84 – 88. 6 Auteur onbekend, ‘Geen Nationaal Historisch Museum’, NRC Handelsblad. 29 – 10 – 2010. URL: http://vorige.nrc.nl/binnenland/article2637115.ece/Geen_Nationaal_Historisch_Museum, geraadpleegd op: 27 – 03 – 2015. 11 eerste laat de bovenstaande casus een spanning zien met betrekking tot zeggenschap en verantwoordelijkheid tussen de politiek en de kunstwereld. Ten tweede illustreert de casus een spanning met betrekking tot de achterliggende ideologische motieven van de overheid voor het investeren in kunst en cultuur. Worden cultuursubsidies verstrekt voor versterking van de kunstzinnige expressie (intrinsieke doeleinden) of vanwege de positieve effecten voor de samenleving die zouden voortkomen uit deze culturele praktijken (instrumentele doeleinden)? Het motief van Verhagen kan in dit verband worden beschouwd als een instrumentele legitimering. Het museum zou immers bijdragen aan sociale en maatschappelijke doelen met betrekking tot de vorming van de Nederlandse identiteit. Deze twee spanningen lijken zich op het eerste gezicht weinig tot elkaar te verhouden, maar in de praktijk zijn ze sterk vervlochten. Om de twee bovengenoemde spanningen te verzwakken of te versterken beroepen politici, culturele professionals en kunstenaars zich op het adagium van Johan Rudolf Thorbecke die in 1862, in de hoedanigheid van regeringsleider, een bekend geworden uitspraak deed in de Tweede Kamer: “De Regering is geen oordeelaar van wetenschap en kunst”7. In het verleden is zijn uitspraak vaak verkeerd geïnterpreteerd of toegeëigend voor opportune redenen. Het academische debat over de rol van de politiek in de cultuursector heeft sindsdien eveneens een vlucht genomen. In het verlengde hiervan ligt het Instrumentalization Debate, waarin onderzoekers de dichotomie tussen intrinsiek en instrumenteel cultuurbeleid onderzoeken.8 Beide discussies liggen echter ten grondslag aan een abstracter vraagstuk. Academici stellen dat door de dominantie van het Thorbecke adagium er in het cultuurbeleid sprake is van een proces van depolitisering. Hiermee wordt gerefereerd aan de geschiedenis van het Nederlands cultuurbeleid waar de scheiding tussen de politiek en de autonomie van de kunsten sterk is toegenomen. Dit resulteerde in een toenemende verzakelijking van het cultuurbeleid, waarbij de overheid enkel voorwaarden schept voor cultureel initiatief. Het Instrumentalization Debate maakt echter duidelijk dat het cultuurbeleid wordt gelegitimeerd door instrumentele doelstellingen die zijn gegrond in ideologische motieven. Door de dominante instrumentele