Gasopslag Bergermeer Nota van antwoord Zienswijzen op de ontwerpbesluiten

Colofon Dit is een publicatie van de Ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Ministerie van Infrastructuur en Milieu

‘s-Gravenhage, april 2011

Extra exemplaren kunt u bestellen via www.ez.nl of door te bellen naar 0800-8051

Informatie Directoraat-Generaal voor Energie en Telecom Bezuidenhoutseweg 30 Postbus 20101 2500 ec ‘s-Gravenhage Internet: www.rijksoverheid.nl/ministeries/eleni www.rijksoverheid.nl/ministeries/ienm

Nota van antwoord

Zienswijzen op de ontwerpbesluiten Gasopslag Bergermeer

2

1. Inleiding ...... 5 2. Nut en noodzaak ...... 7 3. Aardbevingen en Opslagplan...... 15 4. Externe Veiligheid ...... 25 5. Draagvlak ...... 33 6. Geluid ...... 37 7. Locatiekeuze en afwijken MMA ...... 57 8. MER ...... 77 9. Natuur, Milieu & Omgeving ...... 93 10. Plaatselijke economie...... 127 11. Besluitvorming...... 133 12. Schade algemeen...... 155 13. Verkeershinder ...... 163 14. Ontwerpbesluiten ...... 167 15. Ontwerpbesluiten Provincie Noord Holland ...... 169

Bijlagen

3

4

1. Inleiding

Van donderdag 14 oktober 2010 tot en met woensdag 24 november 2010 hebben de ontwerpbesluiten voor Gasopslag Bergermeer gezamenlijk ter inzage gelegen. Deze ontwerpbesluiten doorlopen gezamenlijk de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht.

De ontwerpbesluiten lagen aanvankelijk van 30 september 2010 tot en met 10 november 2010 ter inzage. Aangezien een aantal documenten de eerste paar dagen van de oorspronkelijke periode niet correct ter inzage lag, is, omwille van de zorgvuldigheid, besloten eenieder alsnog 6 weken de tijd te geven om zienswijze in te dienen. Op deze wijze lagen de juiste en volledige stukken gedurende een periode van 6 weken vanaf donderdag 14 oktober 2010 tot en met woensdag 24 november 2010 ter inzage.

Op de ontwerpbesluiten voor het project Gasopslag Bergermeer zijn in totaal 2767 zienswijzen binnengekomen, 242 daarvan waren uniek van inhoud. Deze 242 zienswijzen zijn in de bundel opgenomen. Een overzicht van de zienswijzennummers en de namen van de indieners is als bijlage 1 bijgevoegd. De zienswijzenbundel is te downloaden van www.bureau-energieprojecten.nl.

Registratie en verwerking De ontvangen zienswijzen zijn geregistreerd en aan de indieners is een ontvangstbevestiging toegezonden. De binnen de termijn ingediende zienswijzen zijn integraal in de genoemde bundel opgenomen.

Tijdigheid Van de ingediende zienswijzen voldoen er 57 niet aan de vereisten, omdat deze te laat zijn ingediend. Een overzicht van deze indieners is in bijlage 2 weergegeven. De betreffende zienswijzen worden buiten toepassing gelaten bij de procedure (en hebben dus ook geen zienswijzennummer gekregen). Deze indieners zijn hiervan schriftelijk in kennis gesteld. De overige ingediende zienswijzen zijn op tijd ingediend en zijn in behandeling genomen.

Beantwoording Van de ingediende zienswijzen is een groot aantal niet specifiek op een vergunning gericht. In deze antwoordnota vindt u de reacties op de inhoudelijke punten uit de zienswijzen die niet specifiek zijn, dan wel over alle ontwerp-besluiten gaan. Er zijn daarbij zienswijzen waarin diverse besluiten worden genoemd, maar die in relatie tot het betreffende besluit geen gronden aanvoeren. Dergelijke zienswijzen worden bij dat betreffende besluit in zoverre niet behandeling genomen. De zienswijzen worden dan ook niet betrokken bij het nemen van dat betreffende besluit. Ook deze zienswijzen zijn in de onderhavige nota van antwoord opgenomen en beantwoord. Omdat deze nota van antwoord nagenoeg op alle thema’s waarop een zienswijze is ingebracht ingaat, is volledigheidshalve ook ingegaan op de beantwoording die formeel gezien buiten deze nota valt. Dit betreft de hoofdstukken 14 en 15. In de navolgende hoofdstukken worden de zienswijzen per thema behandeld, steeds wordt eerst een samenhangende groep zienswijzen samengevat, daarna volgt de beantwoording.

In deze Nota van antwoord worden per themahoofdstuk zienswijzennummers aangegeven van indieners die op het betreffende thema ingaan. Deze nummers zijn als bijlagen bijgevoegd. Daarbij is ook een overzicht gegeven van de indieners die een gelijkluidende zienswijze hebben ingediend.

5

6

2. Nut en noodzaak Indieners van zienswijzen op dit thema:

3, 4, 7, 9, 12, 15, 16, 23-28, 30, 32- 34, 36, 40, 43, 44, 54, 69, 71, 79, 80, 82-90, 92, 97- 99, 107, 121, 124, 125, 127, 128, 136, 152, 169, 170, 172-174, 176-190, 192, 194, 197, 198, 200, 201, 205, 208, 212-214, 233, 240.

Nut & Noodzaak Er is niet voldoende onderzocht of de prognoses van TAQA wel reëel zijn, ofwel is dat gas wel nodig, en voor wie is het eigenlijk bruikbaar. Kloppen de financiële voordelen die TAQA schetst wel. Deze gasopslag dient geen algemeen nut, maar slechts het doel van TAQA. TAQA is niet de juiste partner voor de Nederlandse overheid in verband met onvoldoende kennis van de ondergrond en de onjuiste risico-analyse en besluitvorming van de schade als gevolg van bodembeweging en hieraan gekoppeld de juridische afdekking. De rijksoverheid dient het algemeen nut en het belang van de bevolking voorop te stellen. Nederland moet zich, zeker met dit kabinet, richten op concurrentiekracht. TAQA doet daar met deze opslag juist afbreuk aan. Gasopslag is bestemd voor verkoop van gas aan het buitenland en daardoor niet van binnenlands belang. De nut en noodzaak van de aanleg van de gasopslag voor het "nationaal belang" is onvoldoende aangetoond en staat bovendien niet in verhouding tot de regionale belangen die door de aanleg geschaad worden. Eerst zouden nut en noodzaak van ondergrondse gasopslag moeten worden aangetoond, en mits dit tot positieve gevolgen leidt zou gezocht moeten worden naar een of meer geschikte locaties, rekening houdend met veiligheidsaspecten en economische- en milieukosten. Kortom, de belangen van de huidige eigenaren van percelen in het plangebied zijn onvoldoende afgewogen en de inbreuk op hun eigendomsrecht is onevenredig. De vraag, waarom deze buitenlandse onderneming voorrang krijgt op de belangen van bewoners en locale ondernemers, is niet beantwoord. Wanneer de indieners van het algemeen belang en het belang voor hen als direct belanghebbenden zouden kunnen worden overtuigd, zou dit hun standpunt wellicht positief hebben kunnen beïnvloeden. Tot op heden zijn dergelijke argumenten echter niet gegeven, terwijl de tegenargumenten steeds zijn weggewuifd en gebagatelliseerd tot op ministerieel niveau toe. Alle argumenten inzake veiligheid, milieu, bevingen enz. zijn al over tafel gegaan en al dan niet onderbouwd. Wat echter steeds onderbelicht blijft zijn de economische belangen De beleidsinsteek bekend staand als de Gasrotonde is slecht of nog nooit onderbouwd: niet zijn meegenomen ontwikkelingen op dit punt in andere landen; het is niet in daadwerkelijk vastgesteld Nederlands beleid ingekaderd, onder andere ECN heeft vraagtekens bij de rol van Nederland als gasrotonde en er is geen maatschappelijke kosten/batenanalyse uitgevoerd. Ten onrechte is het beleid niet (afdoende) met de Tweede Kamer gecommuniceerd c.q. door de Tweede Kamer geaccordeerd. Vele gasdeskundigen twijfelen ernstig aan de functie daarvan, zeker aan het nut voor de Nederlandse samenleving. Ook het argument werkgelegenheid raakt kant noch wal. Onder deskundigen bestaat scepsis over de te verwachten opbrengsten voor de Nederlandse overheid en de werkgelegenheidseffecten op langere termijn. Na afronding van de benodigde infrastructuur draait de opslag onbemand. De belangen richting TAQA, Gazprom (en Rusland) - inmiddels hoofdcontractant van de opslag - wegen ongetwijfeld zwaarder dan die van de plaatselijke bevolking. Het zal altijd onduidelijk blijven in hoeverre de rijksoverheid zich thans al heeft verbonden (heeft verkocht) aan de Russen en anderen. De redenen waarom de lege gasvelden op de Noordzee P15/P18 niet worden ingeschakeld blijven eveneens onbekend. Die liggen geografisch minstens zo gunstig binnen de Noordwest-Europese gasmarkt en leiden veel minder tot allerlei commotie dan een instabiel leeg gasveld onder de bebouwing. Het stelt ernstig teleur dat de Nederlandse overheid bereid is de veiligheid en het woongenot van haar burgers op te offeren voor de financiële belangen van een bedrijf dat diezelfde burgers alsmede lokale overheid probeert te sussen met mooie praatjes en halve waarheden. Het verzoek is om aan te duiden welke onderneming en of personen profiteren van de afspraken die met Gazprom zijn gemaakt en welke rol daar de overheid in gespeeld heeft. Nederland heeft zelf genoeg gas en heeft geen Russisch gas nodig. We worden zo juist afhankelijk van Rusland. Er is geen energieprobleem dat moet worden opgelost. Bovendien klopt het economisch model dat ten grondslag ligt aan deze gasopslag niet meer. Daarnaast is het veel beter om gas te produceren als het nodig is, en kan het overtollige geproduceerde gas beter niet worden opgeslagen. Dat gebeurt alleen om het in de winter duurder te kunnen verkopen. Het kost ook erg veel (wind)energie om de injectie van het gas mogelijk te maken. Bovendien is aardgas een fossiel brandstof en dus per definitie niet

7 duurzaam en werkt dus ook niet in een transitie naar een duurzame huishouding. Geboden alternatieven van Gasterra zijn niet nader onderzocht. Of de gasopslag voor TAQA zelf voldoende rendabel zal zijn, wordt door deskundigen ook nog betwijfeld. Wanneer dit niet zo zal zijn, is er een kans dat TAQA het hele project van de hand zal doen en zal proberen het door te verkopen aan derden. Dit zal zorgen voor onduidelijkheid over de omgang van de belangen van Bergen door de nieuwe partij. De overnames op de energiemarkt na de privatisering hebben voldoende aangetoond dat dit onoverzienbare, negatieve gevolgen kan hebben. De innovaties van duurzame industrie zijn naar achteren geschoven. Flexproducten, in welke vorm dan ook, zijn voldoende in de Noordwest-Europese markt aanwezig en kennen nog groei in middelen, in uitbreiding capaciteit en in termen van nieuwe producten. Nut en noodzaak van de Gasopslag Bergermeer zijn niet aangetoond. Er zijn alternatieven voor het project in de vorm van flexibiliteit op de import en in de consumptie tussen huishoudens en industrie, energie binnen trias energetica, flexibele aanvoer, aanboren onconventioneel gas. De benodigde opslagcapaciteit in Noord-Europees verband is laag in relatie tot feitelijk beschikbare capaciteit. Ook in relatie tot de structureel gedaalde gasprijs. De Nederlandse bodem is ondanks verwachtingen nog niet goed onderzocht op mogelijke aanwezige bodemschatten. Gasopslag is niet duurzaam (derving van productie, op korte termijn handel en productie belangrijker voor oliemaatschappijen). Economisch gezien is het verhaal al achterhaald.

Er lijken realistische alternatieven te bestaan (voor gasopslag in reservoirs) om leveringszekerheid en flexibiliteit te genereren in de Nederlandse gasmarkt. Te noemen zijn: flexibele gasproductie; sturing op de vraagrespons; flexibiliteit van de import van gas; diverse alternatieve vormen van gasopslag; diverse alternatieve gassoorten. Deze alternatieven zijn ten onrechte niet onderzocht, ook niet in de MER. De nationale ruimtelijke dimensie dan wel nationale ruimtelijke effecten kunnen maar zeer beperkt toegedicht kunnen worden aan dit besluitvormingsproces. De nut- en noodzaakbepaling van gasopslag binnen Nederland blijkt genoegzaam uit de implementatie van dit beleid: indien er inderdaad een genoegzame beleidsmatige keuze was gemaakt om Nederland tot 'gasrotondeland' om te bouwen, inclusief gasopslagen, was er immers een studie voor een plan- MER voor locatie-alternatieven voorafgegaan aan de uitvoerings-m.e.r. die we nu kennen.

Reactie In het regeerakkoord kiest het kabinet ervoor om de energiezekerheid te vergroten en meer aandacht te schenken aan het verdienpotentieel op energiegebied. Met de gasrotondestrategie wordt invulling gegeven aan deze doelstellingen, uitgaande van de volgende sterktes van ons land:  Nederland is de grootste gasproducent en -exporteur van de Europese Unie;  Nederland heeft een gunstige geografische ligging, en daardoor verschillende inkoop- en afzetmogelijkheden;  Nederland heeft uitstekende verbindingen met haar buurlanden;  Nederland heeft een jarenlange ervaring met gasproductie, -opslag, -transport en -consumptie, en daardoor een internationaal sterke kennispositie.

De gassector levert een belangrijke bijdrage aan de economie van ons land. Dat geldt voor de overheidsinkomsten, de exportinkomsten, de werkgelegenheid en het bruto nationaal product. Gas is daarnaast van groot belang voor de energievoorziening van ons land. Nederland is het land met het hoogste percentage huishoudens dat is aangesloten op het gasnet. Ook gebruikt ons land van alle landen in de Europese Unie het meeste gas per hoofd van de bevolking.

In de door The Brattle Group uitgevoerde studie (Economic Impact of the Dutch Gas Hub Strategy on The , december 2010) worden de economische effecten (waaronder financieel, werkgelegenheid) van de gasrotondestrategie nader onderbouwd. Uit de studie blijkt dat gasopslag een substantieel aandeel heeft in de additionele economische opbrengsten van de gasrotonde zowel qua omzet als werkgelegenheid.

Doelstelling De Bergermeer gasopslag is een belangrijk project voor het totstandbrengen van de doelstelling om Nederland de gasrotonde in Noordwest Europa te laten worden. De gasrotondestrategie is erop gericht om de sterke en belangrijke positie van de gassector van ons land te behouden, ook als ons

8 eigen gas opraakt. Dat is economisch van belang gezien de betekenis van de gassector voor de gehele Nederlandse economie.

De behoefte naar capaciteit voor het opslaan van gas in Noordwest Europa is onderzocht in het rapport 'Developments on the northwest European market for seasonal gas storage', ECN september 2009. In het hoofdstuk ‘Nut en noodzaak’ in de toelichting op het inpassingsplan is op dit rapport ingegaan. Tevens is in de monitoringrapportage energievoorzieningszekerheid van mei 2010 door Gas Transport Services onderzoek gedaan naar de behoefte aan flexibiliteit en gasopslag. Ook de bij het project gasopslag Bergermeer betrokken bedrijven hebben een uitgebreide marktverkenning gedaan in het kader van de afweging rond de investeringsbeslissing.

Communicatie De Tweede Kamer is regelmatig geïnformeerd over de gasrotondestrategie en gasopslag. Gasopslag is een belangrijk onderdeel van de “Gasrotonde strategie”. Het begrip “Gasrotonde” is in de brief “Visie op de gasmarkt” aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2006-2007, 29023, nr. 22) geïntroduceerd. In het Energierapport van 2008 is de Gasrotonde als één van de pijlers van het Nederlandse energiebeleid neergezet. In de Gasrotonde-brief aan de Tweede Kamer van 23 oktober 2009 (Kamerstukken II 2009-2010, 29 023, nr. 73) is concreet weergegeven wat het energiebeleid op dit gebied inhoudt. Tevens is op 9 december 2010 een studie naar de Economische effecten van de gasrotondestrategie aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer (Kamerstukken II 2010-2011, 29023, nr. 78) gestuurd. Deze studie (The Economic Effects of the Dutch Gas hub Strategy) is uitgevoerd door een onafhankelijk bureau, The Brattle Group. Op 13 januari 2011 is de kabinetsreactie op dit rapport aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2010-2011, 29023, nr. 79). De gasopslag Bergermeer maakt, zoals gezegd, nadrukkelijk onderdeel uit van het gasrotondebeleid. Daarbij wordt ook opgemerkt dat gasopslag een onderdeel is van het nationale ruimtelijke beleid.

Nationaal belang In de Bergermeer moet de grootste gasopslag van Europa komen. Het plan past in de Nederlandse ambitie de gasrotonde voor Noord- en West Europa te worden. Met het project is 800 miljoen Euro gemoeid en een van de investeerders is het Russische staatsbedrijf Gazprom. Het gaat immers niet om het aanleggen van een buffervoorraad ten behoeve van de leveringszekerheid voor de eigen bevolking, maar om een voorraad waarmee deze onderneming wil speculeren op de wereldmarkt, voor eigen geldelijk gewin. Er is dan ook geen sprake van nationaal belang of nut. Het soort gas dat wordt opgeslagen is niet bestemd voor de Nederlandse markt en ongeschikt om pieken in de vraag op te vangen. Het project heeft alleen een bedrijfseconomisch belang voor Nederland, er is geen nationaal of lokaal belang, het gas wordt niet door Nederland gebruikt. Anders dan de initiatiefnemer zegt is het gas bestemd voor de Engelse markt. Er is bezwaar tegen een opslag van gas voor de doorvoer daarvan naar andere landen, waar ongetwijfeld veel geld aan wordt verdiend, en waarvoor de voorbereidingen al zijn begonnen, ondanks de overlast voor de burgers. Er is sprake van onjuiste voorlichting, omdat het gas bestemd is voor het buitenland. De financiële cijfers zijn niet geverifieerd, stoelen op onjuiste cijfers en de schade aan de natuur is niet meegenomen in de berekeningen. Nationaal belang van de gasopslag is niet door een onafhankelijk onderzoek bevestigd. Bij het dienen van een nationaal belang behoudt de overheid haar zorgplicht met betrekking tot de veiligheid van burgers en de bescherming van het milieu, in het geval van natuurwaarden. Van de overheid mag worden verwacht, dat zij bij het realiseren van projecten van nationaal belang, al het mogelijke zal doen om (als uitvloeisel van haar zorgplicht) een project slechts dan en daar te realiseren als al het mogelijke is gedaan om aantasting van de veiligheid van burgers en natuurwaarden te minimaliseren. In het onderhavige geval impliceert dit, dat op landelijke schaal een grondig onderzoek dient plaats te vinden om vast te stellen waar en wanneer realisering van onderaardse gasopslag zoals hier aan de orde is, de minste aantasting betekent van de veiligheid van burgers en van natuurwaarden. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden alvorens de Bergermeer voor ondergrondse gasopslag werd aangewezen. Daarmee is de overheid tekort geschoten in de uitoefening van haar zorgplicht ten aanzien van burgers en natuur. Afwezigheid van bedoeld grondig onderzoek en de daaruit volgende materiële gelijkstelling van het gepostuleerde nationaal belang en het belang van TAQA als private partij impliceert dat een onevenwichtige afweging van belangen van TAQA enerzijds en betrokken burgers en natuur anderzijds heeft plaatsgevonden. Immers, niet valt uit te sluiten dat wanneer het project door de

9

Staat zou worden gerealiseerd, het ontbreken van elk draagvlak onder de burgerij als factor van zwaarder belang zou zijn meegewogen. Wordt er eerst gesproken over nationaal belang, blijkt later dat het om een ander gas te gaan wat bedoeld is voor industrie. Verwarring lijkt wel met het woord commerciële handel. Of is het omdat EBN voor 40% meedoet een nationaal belang? Hiermee vermengt EL&I haar private en publieke belangen in dit project.

Ten onrechte is het beleid niet (afdoende) met de Tweede Kamer gecommuniceerd noch door de Tweede Kamer geaccordeerd. De hoeveelheid benodigd gas in de toekomst is waarschijnlijk minder hoog dan gesteld (er is geen behoefte aan zo een grote opslag). De Nederlandse behoefte aan gasopslag van 12 miljard kubieke meter wordt ten onrechte gebaseerd op het ECN rapport – dit rapport geeft echter de situatie aan in Noordwest Europa als geheel. Bovendien stelt Gasterra dat het beschikbare werkvolume aan gas ruim voldoende is voor de Nederlandse behoefte, maar ook voor de relevante markt Noordwest Europa. Er is dus helemaal geen energieprobleem. Er is voldoende gas in Nederland.

De nationale doelstelling gasrotonde is volgens de indieners ten onrechte niet afgewogen tegen andere nationale, regionale of Europese doelstellingen. Door deze afweging niet te maken en direct te kijken naar de doorwerking ervan in een ruimtelijk-juridische context op een lager niveau is er geen sprake van goede ruimtelijke ordening, afdoende rechtszekerheid en juiste lastenverdeling tussen nationaal en regionaal/lokaal niveau.

Reactie Beleid gasopslag Gasopslag is een activiteit die van nationaal belang is. Omdat het vermogen van het Groningenveld om flexibiliteit te kunnen leveren geleidelijk terugloopt, zijn er in de nabije toekomst nieuwe bronnen van flexibiliteit nodig om te kunnen voldoen aan de Nederlandse vraag. In de monitoringrapportage voorzieningszekerheid gas 2010 stelt de beheerder van het landelijk gastransportnet, Gas Transport Services, dat vanaf 2018 de vraag naar flexibiliteit groter zal zijn dan de nu bestaande en geplande opslagcapaciteit, waarin de Bergermeer gasopslag is inbegrepen. Dat houdt in dat vanaf 2018 de aanwezige opslagcapaciteit (inclusief de Bergermeer opslag, die beoogt in 2014 operationeel te zijn) onvoldoende is om aan de vraag te voldoen. Er is derhalve op de markt behoefte aan en ruimte voor extra gasopslagcapaciteit. Ook in het bovengenoemde onderzoek van Energie Onderzoek Centrum Nederland wordt bevestigd dat de behoefte aan gasopslagcapaciteit de komende 20 jaar toeneemt.

Het stimuleren van de totstandkoming van extra gasopslag in Nederland blijft dan ook één van kernonderdelen van de gasrotondestrategie. Gasopslagen zijn belangrijk voor de energievoorzieningszekerheid en voor een goede de werking van de gasmarkt, want buffervoorraden beschermen ons land tegen aanvoeronderbrekingen en tegen tekorten als gevolg van een extreem hoge vraag. Bovendien heeft voldoende reservecapaciteit een dempend effect op de prijzen.

Ten aanzien van de marktverwachtingen, acht The Brattle Group het reëel uit te gaan van een toename van de vraag naar gas in de landen om ons heen. Gezaghebbende organisaties, zoals het Internationaal Energie Agentschap, verwachten een toename van de vraag naar gas in Europa de komende jaren. Hierop kan Nederland inspelen.

Ons land heeft een gunstige geografische ligging en goede internationale verbindingen. Nederland ligt dichtbij verschillende grote afzetmarkten, zoals Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, en is aangesloten op belangrijke aanvoerroutes van gas uit landen van buiten de Europese Unie, zoals Noorwegen en Rusland. Dat maakt dat ons land kansen heeft om te profiteren van de doorvoer van gas. Hiervoor is aanvullende opslagcapaciteit nodig.

Meer gas in en door het Nederlandse netwerk is gunstig voor de marktliquiditeit, heeft een gunstig effect op de prijzen en draagt bij aan de energievoorzieningszekerheid.

Voorafgaand aan de investeringsbeslissing heeft door de investeerders in het project gasopslag Bergermeer een uitgebreide commerciële afweging plaatsgevonden, waarbij onder andere is

10 gekeken naar marktontwikkelingen, potentiële leveranciers en afnemers, prijsontwikkelingen en dergelijke. Op basis van deze commerciële afwegingen hebben de investeerders het project als een goede investering beoordeeld.

The Brattle Group concludeert in zijn onderzoek dat gasopslag een van de zwakkere elementen vormt in de Nederlandse gasrotondestrategie. Zij voorziet in een succesvol gasrotondescenario slechts ruimte voor één additionele opslag, naast de thans aanwezige en geplande opslagen, waaronder overigens ook Bergermeer al is meegerekend. Dit wordt onderbouwd door de vaststelling dat de export van flexibiliteit uit Nederlandse opslagen naar het buitenland duurder is dan levering van flexibiliteit uit opslagen in het land van de betreffende exportbestemming. De reden daarvoor is hogere transportkosten.

Bij deze opvatting zijn twee kanttekeningen te plaatsen: Ten eerste geldt het argument dat een Nederlandse opslag vanwege de extra transportkosten minder concurrerend is voor levering op de Duitse of Britse markt ook omgekeerd. Het is voor in Duitsland of het VK gevestigde opslagen duurder om op de Nederlandse markt te leveren dan voor een in Nederland gevestigde opslag. Gezien de omvang van de Nederlandse gasmarkt, de toenemende behoefte aan flexibiliteit en de geschiktheid van de Nederlandse ondergrond ligt het dan ook voor de hand om opslagen die zich op de Nederlandse markt richten in Nederland te vestigen. Ook voor de Nederlandse consument is dit de te prefereren situatie.

Ten tweede gaat Brattle uit van de huidige opzet van het gastransport in Noordwest-Europa, dat wil zeggen van gastransportnetwerken die nationaal zijn opgezet en georganiseerd en die op de landsgrenzen aan elkaar zijn gekoppeld. Dit leidt er inderdaad toe dat een shipper die gas van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk (VK) wil transporteren, zowel voor het transport binnen Nederland als voor het transport in het VK moet betalen. Het is echter niet gezegd dat deze opzet over een periode van vijf tot tien jaar nog steeds van toepassing is. In EU-verband zijn er ontwikkelingen gaande die zijn gericht op een ver(der)gaande integratie van de gastransportnetwerken. Dat zal ook gevolgen hebben voor de wijze van tarifering van het transport. Dit kan nog eens worden versterkt als door EU-regelgeving zoals de Verordening leveringszekerheid aardgas (Verordening nr. 994/2010)) en het Europees energie- infrastructuurpakket, de bestaande interconnecties tussen de nationale transportsystemen fors worden uitgebreid.

Rol overheid De projecten die een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van de gasrotonde kennen ieder een eigen commerciële en economische onderbouwing. De daarmee gemoeide investeringen zijn eerst en vooral private en commerciële investeringen waarbij de investeringsbesluiten worden genomen door afzonderlijke bedrijven. Als aandeelhouder van Gasunie en Energie Beheer Nederland (EBN) is de overheid weliswaar deels betrokken, maar zij investeert niet zelf. Wel stelt de overheid de randvoorwaarden vast waarbinnen de investeringen tot stand kunnen komen. Daarbij kan onder andere gedacht worden aan het bevorderen van gashandel en marktwerking, het verlenen van ontheffingen voor LNG-terminals, het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening en meer in het bijzonder het inpassen van gasinfrastructuur, het aantrekken van buitenlandse investeringen, een efficiënte besluitvorming door toepassing van de rijkscoördinatieregeling en het versterken van de kennisinfrastructuur.

Voor het exploiteren van een gasopslag zijn diverse vergunningen vereist, waaronder vergunningen in het kader van de Mijnbouwwet, zoals een opslagvergunning en een goedgekeurd opslagplan. Om voor een vergunning in aanmerking te komen, dient aan een groot aantal eisen (veiligheid, technisch, financieel e.d.) te worden voldaan. De aanvraag door de investeerders in het Bergermeer gasopslag project is door de vergunningverlener positief beoordeeld. Dat betekent dat de investeerders in de Bergermeer gasopslag voldoen aan de eisen en als geschikte partijen worden beschouwd voor het exploiteren van een gasopslag. Nu de ministers in het kader van het inpassingsplan en de verdere besluitvorming hebben geconcludeerd dat het project in overeenstemming is met alle wettelijke vereisten zijn de belangen van de omwonenden aldus geborgd.

11

De investeerders hebben in hetzelfde commerciële afwegingstraject het bod van het Russische gasbedrijf Gazprom voor het leveren van kussengas als het meest aantrekkelijke beoordeeld. De overheid heeft in de afweging door de investeerders voor de keuze van een leverancier van kussengas voor de Bergermeer gasopslag geen rol gespeeld. Het is aan de investeerders om een keuze te maken voor een leverancier. De Nederlandse overheid heeft op verzoek van de investeerders in de Bergermeer gasopslag en van Gazprom wel haar politieke steun uitgesproken voor de transactie.

Ons land zet de komende decennia stevig in op de ontwikkeling van duurzame energiebronnen, gezien de (internationale) klimaatdoelstellingen. Naast wind en biomassa speelt ook groen gas hierin een belangrijke rol. Voor Nederland biedt groen gas goede economische kansen gezien de al opgedane ervaring van de afgelopen jaren. In een brief aan de Kamer over de SDE+ (Kamerstukken II 2010-2011, 31239, nr 103) is dan ook aangegeven dat groen gas een aantrekkelijke vorm van duurzame energie voor Nederland is. De ontwikkeling van groen gas past ook binnen de bredere ambitie van de Biobased Economy. Dat neemt niet weg dat gas, gezien de samenstelling van onze economie en de energie- infrastructuur, de komende decennia een prominente rol zal blijven spelen in de energievoorziening van ons land. Gas is van alle fossiele brandstoffen de meest voordelige vanuit milieuoogpunt. In de transitie naar een duurzame energiehuishouding speelt aardgas als meest schone fossiele brandstof een belangrijke rol. Elektriciteitsopwekking met duurzame energiebronnen (met name van wind en zon) maakt het snel bijschakelen van conventionele (fossiele) elektriciteitsopwekking noodzakelijk voor de tijd dat deze duurzame bronnen tijdelijk geen of te weinig energie leveren door bijvoorbeeld windstilte of bewolking. Daarnaast is de komende decennia überhaupt nog energieopwekking met fossiele brandstoffen noodzakelijk tot voldoende duurzame capaciteit geïnstalleerd en beschikbaar is. De inzet van aardgas is gedurende deze transitieperiode de beste optie omdat aardgas het minste CO2 per eenheid van geleverde energie oplevert, nog voldoende beschikbaar is, schoon gewonnen kan worden en omdat elektriciteit met gasgestookte centrales flexibel en met een hoog rendement opgewekt kan worden. Aardgascentrales kunnen namelijk in tegenstelling tot kolencentrales snel op- en afgeregeld worden om fluctuaties in de levering van duurzame bronnen te compenseren. Zolang duurzame energiebronnen als wind en zon dus nog niet volledig kan voorzien in de energievraag is het gebruik van aardgas als schoonste fossiele brandstof de beste optie voor zekerstelling van de energievraag in de transitieperiode.

Internationale context De gasrotonde levert ook een belangrijke bijdrage aan Europees beleid op het gebied van voorzieningszekerheid en past binnen de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein. In de in november 2010 gepubliceerde mededeling van de Commissie “Prioriteiten voor energie-infrastructuurprojecten voor 2020 en verder – Een blauwdruk voor een Europees geïntegreerd energienetwerk” wordt gesteld dat aardgas de komende decennia een centrale rol zal blijven spelen in de energiemix van de Europese Unie. In de visie van de Commissie zal die rol zelfs nog belangrijker worden aangezien gas de back-upbrandstof is bij variabele elektriciteits- opwekking. Hoewel op langere termijn onconventionele en biogasbronnen ertoe kunnen bijdragen de invoerafhankelijkheid van de Europese Unie te verminderen, zal de geleidelijke uitputting van de inheemse aardgasbronnen een aanvullende, gediversifieerde invoer noodzakelijk maken. De gasnetwerken moeten voldoen aan extra flexibiliteitseisen en er is behoefte aan bidirectionele pijpleidingen, een versterkte opslagcapaciteit en een meer flexibele voorziening, inclusief vloeibaar aardgas (LNG). Met de gasrotondestrategie geven we in Noordwest-Europa vorm aan deze Europese doelstellingen.

Ten aanzien van concurrentie van andere landen wordt onderkend dat meerdere landen de ambitie hebben om zich tot gasknooppunt te ontwikkelen. Dit geldt onder meer voor Duitsland, België en Oostenrijk. Dit kan leiden tot beleidsconcurrentie. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat er in toenemende mate een dialoog bestaat tussen de landen van Noordwest-Europa om onze regionale gasmarkt verder te ontwikkelen en te integreren met het oog op het creëren van een aantrekkelijke handelsplaats en de voorzieningszekerheid van deze regio. Het is binnen dit Noordwest-Europese kader dat het kabinet de gasrotonde verder wil uitbouwen.

12

De ontwikkeling van een Noordwest-Europese gasmarkt vergt op elkaar afgestemde grensoverschrijdende investeringen die alleen door samen te werken kunnen worden gerealiseerd. Hier wordt onder meer binnen het Noordwest-Europese Gas Regional Initiative (samenwerking tussen de toezichthouders) en het Pentalateraal Gas Platform (samenwerking tussen overheden uit België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland) aan gewerkt, waarbij ook de landelijke netbeheerders en marktpartijen nauw zijn betrokken. De integratie komt ook tot uitdrukking in de prijsontwikkeling op de spotmarkten NBP (VK), Zeebrugge (België) en de TTF (Nederland) die inmiddels (vrijwel) gelijk loopt.

Tevens wordt, ook op verzoek van marktpartijen, actief toegewerkt naar een zo geïntegreerd en efficiënt mogelijke transportdienstverlening en gezamenlijke investeringsplanning door de Gasunie netwerkbedrijven Gas Transport Services en Gasunie Duitsland. De netwerken van deze bedrijven vormen op hun beurt samen weer een spil in het Noordwest-Europese gasnetwerk. Dit draagt bij aan een meer optimale dienstverlening aan klanten die ook zelf weer grensoverschrijdende markten bedienen.

Doel Onduidelijk is welk doel alle werkzaamheden dienen en wat het doel van het project is. Als het energiebeleid over een paar jaar anders zou worden, is alle aangerichte schade onherstelbaar. In de inleiding van de toelichting op het ontwerp-inpassingsplan worden twee doelstellingen gegeven. Het maakt voor de benodigde onderzoeken nogal wat uit welke insteek de gasopslag uiteindelijk heeft. De indieners verzoeken dan ook in de vergunningverlening duidelijk te maken welke activiteiten wel/niet worden toegestaan in het Bergermeerveld. Als het Bergermeerveld niet meer gebruikt zal worden voor gasopslag zal er weer een andere toepassing gevonden worden (opslag van kernenergieafval, CO2, stikstof).

Reactie De gasopslag Bergermeer is niet slechts bedoeld voor de Nederlandse dan wel slechts alleen voor de buitenlandse markt. In een steeds verder geïntegreerde Europese energiemarkt kan allang niet meer worden gesproken van puur nationale markten. De Bergermeer gasopslag dient derhalve te worden gezien als een opslag ten behoeve van de Noordwest-Europese markt. Binnen deze Noordwest-Europese markt kan elke geïnteresseerde partij gas invoeren danwel gas betrekken uit de berging.

De Bergermeer gasopslag zal worden gebruikt voor de levering van flexibiliteit, zowel voor de Nederlandse markt als daarbuiten. De gasopslag levert daarmee een bijdrage aan de voorzieningszekerheid van Nederland, maar ook aan de ons omringende landen. Nederland is met een aanvullende gasopslagcapaciteit beter in staat om het hoofd te bieden aan aanvoeronderbrekingen.

De opslagvergunning voor de Bergermeer is afgegeven voor gasopslagactiviteiten. Voor andere activiteiten dan gasopslag in de Bergermeer is geen vergunning. Overigens zijn andere activiteiten

(in de zienswijzen worden opslag van CO2, kernenergieafval en stikstof genoemd) ook niet aan de orde.

Regelgeving/criteria In het ontwerp-inpassingsplan wordt het nationaal belang gemotiveerd door verwijzing naar onder meer tekstfragmenten uit de Nota Ruimte van 2004. De nationale doelen die voorheen in de Nota Ruimte werden geborgd zijn vanaf juni 2008 vastgelegd in de zogenaamde Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid. Aan de geciteerde tekstfragmenten uit de Nota Ruimte komt geen betekenis toe. Voor de ambitie om van Nederland een gasrotonde te maken (van het Ministerie van EZ) zijn door de Tweede kamer geen criteria opgesteld voor bijvoorbeeld veiligheid, milieu, maatschappelijk draagvlak en lokale impact. Er is veel overlast door de bouw- en booractiviteiten die sinds twee jaar elke norm te boven gaan. Innovaties in duurzame energie worden naar achteren geschoven. Er is geen duidelijke regelgeving voor gasopslag in Nederland. De Europese Unie heeft besloten om minder afhankelijk te willen worden van Russisch gas maar toch lijkt het of dit soort megalomane projecten doorgezet moeten worden. Het grote geld van TAQA zorgt ervoor dat de lokale overheid

13 door kleine investeringen wordt overgehaald. Gasopslag in de Bergermeer is gepresenteerd als een voorziening voor de leveringszekerheid van gas op langere termijn. De passage uit het inpassingsplan en de daarbij behorende regelingen laat onduidelijkheid bestaan over de functionaliteit van de opslagvoorziening. Voorziet het alleen in een winter- en zomervoorziening of kan de gasopslag tevens dienen als piekinstallatie waarbij per dag of kortere periode dan een seizoen gas wordt verhandeld? Deze doelstelling hangt nauw samen met de onderzoeken in verband met de seismiciteit van het Bergermeerveld. Ondergrondse opslag in velden en aquifers is voor drie dimensies aan te wenden: seizoens-, wekelijkse en dagelijkse flexibiliteit. Welke flexibiliteit voor het Bergermeer veld wordt aangewend is van belang voor de benodigde achtergrondonderzoeken. Voor dagelijks of wekelijks gas in en uit het veld pompen ontbreekt onderzoek naar de effecten op de stabiliteit van het veld. Indien TAQA dagelijks of wekelijks in en uit wil gaan pompen is extra onderzoek nodig naar de effecten op de stabiliteit van het veld. Er ontbreekt een nationale afweging voor ‘het gasrotonde’ project in het voorontwerp – inpassingsplan. Hierdoor is te snel gefocust op lokale inpassing. De gasrotonde werkgroep is slechts twee maal bijeen geweest.

Reactie De stelling dat de Nota Ruimte niet meer in werking zou zijn is onjuist. Artikel 9.1.2 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening regelt dat een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (zoals de Nota Ruimte) wordt gelijkgesteld met een structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. De realisatieparagraaf waaraan wordt gerefereerd betrof een toevoeging aan de Nota Ruimte om duidelijk te maken hoe het Rijk de Rijksdoelen denkt te realiseren. Daarmee wordt de Nota zelf niet buiten toepassing gesteld. In de Nota Ruimte wordt de opslag van aardgas aanmerkt als van groot belang voor de Nederlandse economie, voor de voorzieningszekerheid en voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Inpassing van het project op lokaal niveau moet daarbij plaatsvinden binnen het gestelde wettelijke en beleidsmatige kader. Dit kader is in hoofdstuk 5 van de toelichting op het inpassingsplan weergegeven. Daarnaast is bij de ontwerpbesluiten aangegeven welke wetgeving van toepassing is. Uit dit toetsingskader blijkt dat het project voldoet aan de eisen die uit het gestelde wettelijke en beleidsmatige kader voortvloeien.

14

3. Aardbevingen en Opslagplan Indieners van zienswijzen op dit thema:

1-3, 5- 7, 9, 11-16, 18-80, 82-93, 96- 98, 100-183, 185, 187-192, 194-196, 198, 200, 201, 203, 205-242

Kans op aardbevingen en gevolgen De afgelopen jaren is een aantal bevingen opgetreden tijdens gaswinning in het Bergermeerveld. De bevingen uit 1994 en 2001 liggen nog bij vele omwonenden vers in het geheugen. De laatste beving deed alles trillen in veel woningen met alle gevolgen van dien. Er is schade opgetreden bij vele woningen, waarvan een deel nooit is vergoed. De kans op een volgende beving wordt groter als de gasopslag doorgaat doordat het gas voordurend er in en er uit wordt gehaald. Hierdoor neemt ook de kans van een beving met grotere intensiteit en dus meer schade toe. Er worden ten onrechte geen beperkingen verbonden aan de snelheid waarmee het veld op druk wordt gebracht. Het Bergermeerveld is seismisch instabiel en dient om deze reden, net zoals het Roswinkel veld, te worden gesloten. Omdat de regio Bergermeer dichter bevolkt is dan Roswinkel zouden ook hier minimaal dezelfde veiligheidsoverwegingen moeten gelden. Aan de gehanteerde criteria (2010) ontbreken ten onrechte feitelijke reservoirgegevens, seismische risico en dynamisch gedrag tussen de velden. Een volgende beving kan een grootte van 3.9 op de schaal van Richter hebben, wat overeen komt met een natuurlijke beving van 5.5 Richter en wat aan de oppervlakte vergeleken kan worden met EMS VII. Er zijn ten onrechte geen maatregelen voorgeschreven (in OB) die, als het seismisch risico groter is dan verwacht, dit risico kunnen beperken. Er wordt zeer lichtvaardig omgegaan met de belangen van inwoners. Het is onbegrijpelijk dat de regering inwoners aan deze gevaren bloot stelt en dat inwoners met de angst moeten leven van nog zwaardere bevingen dan reeds hebben plaats gevonden. Dit geeft stress en onrust onder de bevolking. Er moet onderzoek worden gedaan in Nederland of er geen veiliger locaties zijn voor gasopslag. De veiligheid van de bevolking hoort de eerste prioriteit te zijn van de overheid en dat is het nu niet. De bewoners willen 100% garantie dat het veilig is. Pas dan mogen de plannen voor gasopslag Bergermeer doorgaan.

De schade door aardbevingen kan veel groter zijn dan de Minister en TAQA doen voorkomen. TAQA vergelijkt de eerdere bevingen met een vrachtwagen die voorbij rijdt, maar dit was totaal anders. Volgens MIT is de maximale intensiteit van aardbeving op schaal van Mercalli VII. Dit komt overeen met behoorlijke schade, schade aan veel gebouwen. Dit kan ook personenschade betekenen als dakpannen of schoorstenen van daken vallen. De overheid moet niet verantwoordelijk zijn voor mogelijke doden. Dat het leven van de indieners, maar ook van de spelende kinderen van indieners in gevaar wordt gebracht bij het instorten van bebouwing door bevingen is niet in economische berekeningen vast te stellen. MIT concludeert dat het door TNO gebruikte model de bevingen uit het verleden niet kan voorspellen. Het door TNO gebruikte model is niet geschikt voor het voorspellen van de effecten van het in gebruik nemen van het veld voor productie. Tijdens de expertmeeting in januari 2010 heeft MIT aangegeven dat de kans op aardbevingen twee maal zo groot is als beschreven in het rapport van TNO. Voor de zwaarste beving moet er worden uitgegaan van EMS VII. Bovendien zal het op druk brengen van het veld niet tot stabilisatie leiden in tegenstelling tot wat het TNO stelt. MIT geeft verder aan dat het oordeel van de Commissie voor de m.e.r. over seismisch risico volstrekt onjuist is. Het is niet duidelijk waarop is gebaseerd dat een beving van 3.9 acceptabel is voor de Minister. In het advies van SodM uit maart 2010 wordt aangegeven dat de beving van 3.9 acceptabel is, maar eveneens zonder onderbouwing. Teken aan de wand is dat het Medisch Centrum Alkmaar het westen van Alkmaar niet meer als geschikte locatie beschouwt voor de bouw van een nieuw ziekenhuis. Er is tevens een risico op het imploderen (collaps) van het gasveldgesteente. Verder moet het effect van beschadigde casing en cementbreuken in een put onderzocht te worden. Het gevaar van 40 jaar oude putten in relatie tot een beving van 3.9 moet worden onderzocht.

Er is sprake van inconsequent beleid. Enerzijds doet de overheid zijn best om de veiligheid van de burger te vergroten terwijl, nu er een belang voor een private onderneming in het geding is, de veiligheid niet ter zake doet. Een voorbeeld: specialisten hebben de cijfers van het aantal verkeersdoden in Nederland geanalyseerd en zijn tot de slotsom gekomen dat een groot aantal

15 ongelukken in stedelijk gebied dit cijfer sterk beïnvloedt. Beleid is ontwikkeld en ingevoerd, zodat in stedelijke gebieden een 30 km zone is ingesteld. Daartoe moest de openbare ruimte veranderen, hetgeen miljoenen investering kostte. In de gemeente Bergen is 1% van de ongevallen een onderdeel van het totaal. Desondanks zijn in Bergen de maatregelen toegepast om de veiligheid van de burgers te vergroten. Anderzijds: specialisten hebben de cijfers van de seismische instabiliteit van de Bergermeer geanalyseerd en zijn tot de slotsom gekomen dat bij drukveranderingen in de bodem de kans op aardbevingen zeker 1% per jaar is. Een aardbeving met een onvoorspelbare kracht die discutabel is gesteld op 3.9 op de schaal van Richter. Ondanks deze grote dreiging worden miljoenen geïnvesteerd om de veiligheid van de burgers te verkleinen.

MIT gaat uit van 3.9 als maximale beving bij een of een paar maal per jaar het veld vullen en legen, maar er is niet onderzocht wat effecten zouden kunnen zijn bij wekelijks in- en uitpompen van gas in het veld. MIT stelt ook dat de verwachting is dat een beving minstens 3.0 zal zijn i.p.v. de 2.4 – 2.7 van TNO.

TAQA geeft aan dat ook bij niets doen aardbevingen kunnen optreden. Dit is niet onderbouwd. Ook ontbreekt de risicoanalyse met betrekking tot zandproductie (sanding risk) in de geomechanische informatie en analyses.

Het breukvlak van het veld loopt door tot de Hondsbossche Zeewering nabij de kernreactor bij Petten. Er is onvoldoende aandacht voor de kans op een dijkdoorbraak in geval van een beving. Bij de laatste beving van 2001 is zelfs op een afstand van 5 km van het epicentrum in de wijk Aagtdorp schade ontstaan. Wat betekent dit in geval van een nog zwaardere beving zoals aangegeven in de studie van MIT. Het gebruiken van het veld voor opslag vergroot de kans op bevingen vergeleken met het met rust laten van het veld.

SodM stelt als voorwaarde het plaatsen van microseismometers. Het nut van het plaatsen van microseismometers trekken de indieners in twijfel, zeker gezien het feit dat er geen voorwaarden zijn verbonden aan de waarnemingen van bodembeweging. Er zijn geen maatregelen getroffen om werkzaamheden te stoppen als zich bevingen voordoen. Dit gebied mag niet voor experimenten worden gebruikt.

Er is helemaal niet duidelijk wat wordt opgeslagen (CO2? Gas? Kernafval?). Er is niet goed onderzocht wat de gevolgen zijn van een beving voor de kernreactor in Petten. In het verleden zijn de bewoners niet gewaarschuwd voor de vier aardbevingen. De deskundigen weten ook niet wat er in de toekomst werkelijk gaat gebeuren. Waarom zouden er - in dit 'onvoorspelbare gasveld' - geen grotere aardbevingen mogelijk zijn? Er is niet met onderbouwde argumenten aangegeven dat er over een groter gebied geen trillingen en resonanties kunnen plaatsvinden tijdens het in- en uitpompen van gas. Er is een grote kans op aardbevingen als gevolg van het project door de breuklijn. Exploitatie van het veld voor gasopslag brengt 2 geheel nieuwe risicofactoren met zich mee: het gas wordt in de bodem geïnjecteerd met een zeer veel grotere druk dan er nodig was om het natuurlijk aanwezige gas te verwijderen. Het injecteren en weer verwijderen van het gas zou twee keer per jaar plaatsvinden, wat herhaalde grote drukverschillen in de bodem zal geven. De uitkomsten van de analyse laten zien dat bij het uitvoeren van het project naast de nu al bekende risico's van aardbevingen de onvolledigheid van kennis van de risicoverhogende factoren ervan onacceptabel groot zijn. Het Bergermeerveld is ongeschikt voor gasopslag. Aardbevingen uit verleden op instabiele schaarvormige breuk tussen 2 niet communicerende gasvelden. Aan de gehanteerde criteria (2010) ontbreken ten onrechte (voldoende precieze) feitelijke reservoirgegevens, seismische risico en dynamisch gedrag tussen de velden. De beschouwing die in het inpassingsplan wordt gegeven ter onderbouwing van het voornemen de gevraagde vergunningen te verlenen aan TAQA voor het realiseren van een gasopslag in de Bergermeer geeft een pertinent onjuiste voorstelling van de riskante seismische eigenschappen van het Bergermeergasveld. Het risico, samenhangend met de speciale structuur van de in het veld voorkomende centrale breuk, wordt daardoor sterk onderschat. Het MIT onderzoek heeft aangetoond dat de conclusies van TNO onjuist zijn.

Reactie Sinds juli 2007 wordt er al gas opgeslagen in het gasveld Bergermeer. Die opslag vindt plaats op een bescheiden schaal. Voor het injecteren van gas op een grotere schaal, zoals door TAQA wordt

16 beoogd, is het verstandig om voorzorgmaatregelen te treffen om aardbevingen te voorkomen of de frequentie en de sterkte te beperken. Die voorzorgmaatregelen als voorwaarden verbonden aan de instemming van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met het opslagplan. Het betreft onder meer de volgende maatregelen:  monitoring van de druk en de temperatuur in het veld  monitoring van de (micro)seismische activiteit in het veld  monitoring van injectie- en productiesnelheden per put  monitoring van bodembewegingen aan het aardoppervlak met GPS  injectie van gas beperken tot putten die minstens 200 meter van de centrale breukstructuur en van de randbreuken liggen  slechts beperkte injectie van productiewater (maximaal 50 m3 per put per dag) en alleen in putten die minstens 200 meter van de centrale breukstructuur en van de randbreuken liggen.

De monitoring geeft inzicht in de seismische respons van het reservoirgesteente op de injectie en productie van gas. Op basis van dit inzicht kan het injectietempo worden bijgesteld (desnoods stopgezet) of de verdeling van de injectievolumes over de verschillende putten worden aangepast.

Er is een grote mate van overeenstemming onder de experts, dat het vullen van het Bergermeer gasveld een zeker stabiliserend effect heeft. De argumenten voor deze opvatting laten zich als volgt omschrijven. Door de gaswinning (tot juli 2007) is de druk in het veld gedaald, terwijl de omgevingsdruk onveranderd is gebleven. Dit drukverschil zorgt voor een verstoring van de spanningen in de diepe ondergrond. De spanningen in het reservoirgesteente worden groter. Er wordt veel elastische energie in opgeslagen. Tevens wordt door de drukdaling het reservoirgesteente samengedrukt. Op de grens met de omliggende gesteentelagen (waarin de oorspronkelijke druk nog heerst) kunnen zettingen (zettingsbevingen) optreden. Kernpunt voor die verstoring is dus de verschildruk tussen de actuele gasdruk in het reservoir en de oorspronkelijke gasdruk. Het weer op druk brengen van het reservoir maakt de verschildruk met de oorspronkelijke situatie weer kleiner. Dit zal een stabiliserend effect hebben. Immers, de elastische spanningen die door de winning zijn ontstaan worden (deels) weggenomen.

In enkele zienswijzen wordt gesteld, dat de onderzoekers van MIT in hun rapport “Technical Review of Bergermeer Seismicity Study” van 8 oktober 2009 deze mening niet delen. De beoordelaars van MIT beweren echter nergens in hun rapport dat het vullen van het veld geen stabiliserende werking heeft. Integendeel, zij zijn het eens met de resultaten van de Bergermeer Seismicity Study van TNO (rapport 2008-U-R1071/B, 6 november 2008), dat de initiële injectiefase kan leiden tot afname van de schuifspanningen over de breuken en zo kan bijdragen aan stabilisatie van die breuken, maar – en dat is de nuance die zij aanbrengen - de resultaten van de geomechanische berekeningen van TNO geven mogelijk alleen geen goed beeld van alle soorten breukbewegingen die tijdens injectie kunnen optreden. Dat komt omdat de spanningstoestand die wordt berekend bij de aanvang van de injectie niet in overeenstemming is met de waargenomen richting van de breukbewegingen tijdens de eerdere aardbevingen (zie conclusie 4 op pag. 4 van het rapport van MIT). Gesteld wordt dat de conclusie van de Commissie voor de m.e.r. (Bergermeer Gas Storage, Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop, 11 mei 2009, rapportnummer 2016-238), dat de Bergermeer Seismicity Study van TNO een correct beeld geeft van risico’s op het gebied van seismiek, aanvechtbaar is in het licht van het rapport van MIT. De conclusie van de Commissie voor de m.e.r. moet echter in zijn context worden gelezen. In die context is de conclusie van de Commissie voor de m.e.r. niet aangetast door de second opinion van MIT.

Over de grootte van de maximale magnitude van een aardbeving bij Bergermeer is overeenstemming tussen alle betrokken deskundigen. Ook is er geen verschil van inzicht over het seismisch risico. MIT heeft tijdens de expert meeting op 14 januari 2010 (http://www.sodm.nl/Publicaties/Nieuwsberichten/2010/Expertmeeting_gasopslag_Bergermeer/Mi nutes_MIT_Expertmeeting_14012010) aangegeven, dat de kans op een beving met een sterkte van 3.9 heel klein is (minder dan 2%) en dat de daarbij behorende intensiteit dichter bij VII dan bij VI zal liggen in termen van de EMS-schaal. Tegelijk werd aangegeven, dat de EMS-schaal niet representatief is om de intensiteit te karakteriseren van geïnduceerde aardbevingen, omdat de

17 schaal is ontworpen voor natuurlijke (tektonische) aardbevingen. De haard van geïnduceerde aardbevingen ligt op een diepte van 2 à 3 kilometer, terwijl de haard van natuurlijke aardbevingen zich bevindt op enkele tientallen kilometers diepte. Het schadebeeld dat bij deze twee typen aardbevingen hoort, verschilt enorm. De EMS schaal beschrijft verschijnselen (rinkelende kopjes in de kast, de hond springt op, mensen lopen naar buiten), die in een groot gebied worden waargenomen. Dat is typerend voor natuurlijke aardbevingen. Het effect van geïnduceerde aardbevingen kan op een vergelijkbare manier worden beschreven, maar dan voor een beperkt areaal. Het karakteriseren van een aardbeving met een magnitude van 3 tot 3,9 als “zeer licht”, zoals onder meer is gedaan in het MER Gasopslag Bergermeer (p. 218) is minder gelukkig. Er zijn overigens geen internationale afspraken over de terminologie licht-zwaar voor de karakterisering van aardbevingen.

In de praktijk van gaswinning en gasopslag in Nederland wordt een geringe kans op een maximale magnitude van 3.9 acceptabel geacht. Deze waarde wordt als maximale magnitude genoemd in vrijwel alle winnings- en opslagplannen (voor gasvelden op het vasteland) die na 2006 zijn ingediend en waarmee is ingestemd. De waarde is afkomstig uit een studie van het KNMI uit 2006 (T. van Eck, F. Goutbeek, H.W. Haak, B. Dost [2006], ‘Seismic hazard due to small-magnitude, shallow-source induced earthquakes in The Netherlands’, Engineering Geology, vol. 87, p. 105- 121).

De onderzoekers van MIT hebben in hun rapport aandacht geschonken aan het mogelijke effect van het herhaaldelijk injecteren en produceren van gas in het Bergermeer gasveld. Zij komen tot de conclusie, dat het cyclische injectie- en productieproces niet zal leiden tot extra aardbevingsrisico’s omdat zij geen opeenhoping van spanningen in de breukzone verwachten.

Als fase 1 van het gasopslagproject in het Bergermeer veld is voltooid, bevat het veld een hoeveelheid “kussengas” (tussen 4 en 6 mld m3) en een hoeveelheid “werkgas” (ruim 4 mld m3). Het werkgas wordt gebruikt om aan de vraag te voldoen. Als de vraag zo groot is, dat het volledige werkgasvolume achter elkaar wordt geproduceerd, treedt een relatief snelle drukdaling op. Met deze snelle drukdaling is rekening gehouden bij de bepaling van het aardbevingsrisico.

Hoewel de relevante aspecten van de gasopslag in het Bergermeerveld zijn onderzocht, zullen er altijd onzekerheden overblijven. Zo is er bijvoorbeeld geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar “gesteentemoeheid” (fatigue). De onderzoekers van MIT vinden dit echter een probleem van de tweede orde. Zij menen dat dit fenomeen geen invloed heeft op hun conclusies (MIT rapport, p.22). De fysische eigenschappen van een breukvlak worden door gesteentemoeheid niet aangetast, aldus MIT.

In enkele zienswijzen wordt opgemerkt dat de rekenmodellen nog verder verfijnd zouden kunnen worden. MIT heeft hierover opgemerkt dat er inderdaad een nauwkeuriger rekenmodel zou kunnen worden toegepast, maar dat een aantal van de overblijvende onzekerheden daarmee niet wordt opgelost.

De vraag is gesteld waar de stelling vandaan komt dat het staken van de productie geen invloed heeft op de kans op aardbevingen. Deze stelling is afkomstig uit het rapport van MIT, pagina 4 onder punt 3. De stelling is gebaseerd op ervaring met geïnduceerde seismiciteit op andere plaatsen in de wereld (onder meer bij het vullen van stuwmeren). In enkele zienswijzen wordt opgemerkt dat bij Roswinkel na het stoppen van de productie geen voelbare aardbevingen meer zijn waargenomen. Dat is juist. Deze waarneming mag echter niet zonder meer worden toegepast op andere gasvelden. Daarvoor zijn te weinig statistische gegevens beschikbaar. De onderzoekers van MIT menen echter, op basis van hun (bredere) ervaring, dat het staken van de productie niet van invloed is op de kans op aardbevingen.

De toelichting op het inpassingsplan is geen geschikt document om alle informatie over de ondergrond van Bergermeer en alle modelstudies in op te nemen. Uit praktische overwegingen moet worden volstaan met verwijzingen naar studies en literatuur. Die verwijzingen zijn beperkt tot de meest relevante. Naar aanleiding van de vragen over intensiteit van de aardbevingen die tot

18 nu toe in de regio Alkmaar zijn opgetreden, wordt verwezen naar http://www.knmi.nl/bibliotheek/knmipubTR/TR239.pdf. Uit het kaartje dat bij dit rapport is gevoegd, is een globaal beeld van de intensiteit af te leiden. Er zijn ook detailvragen gesteld over de positie van de centrale breuk in het gasveld. Zo wordt onder meer gesteld dat de centrale breuk in de Bergermeer UGS Modelling Study van Horizon Energy (maart 2008) verder doorloopt en dat de ligging van de centrale breuk in de diverse rapporten verschilt. Het is juist, dat de kaarten van 1997 en van eerder datum fouten bevatten in de positie van breuken. Dit komt door een onjuistheid in de positionering van de seismische survey. Eind 1997 is deze fout in alle kaarten gecorrigeerd. Ook over de lengte van de breukzone zijn vragen gesteld. Het feit dat op kaartjes van Horizon breuken verder lijken door te lopen dan op andere kaartjes, wordt veroorzaakt door de modelleringprogrammatuur die Horizon gebruikt. Deze programmatuur deelt een gasveld op in compartimenten en laat niet toe dat breuken “uitdoven”. Een breuk wordt in dit programma doorgetrokken tot hij contact maakt met een andere breuk of een grens die aan het model wordt opgelegd. In werkelijkheid dooft de breuk uit en is hij op seismische lijnen niet meer te zien. Overigens zijn er veel misverstanden over het karakter van breuken. Breuken worden op kaarten vaak weergegeven als een lijn, maar in werkelijkheid is het geen lijn, maar een driedimensionale structuur die op verschillende manieren geprojecteerd kan worden. Hypocentra van seismische events hebben ook een bepaalde positie. In de verschillende rapporten is de driedimensionale breukstructuur weergegeven op basis van de kennis en de meest gangbare interpretatie op dat moment. In de huidige kaart zijn de meest recente inzichten en alle correcties verwerkt. Onzekerheden in de positie van breuken zijn daarmee verkleind. Ook is bezien of aardbevingen bij Bergermeer effect kunnen hebben op installaties zoals de kernreactor bij Petten. De conclusie is echter dat de hypocentra van de aardbevingen die tot nu toe bij Bergermeer hebben plaatsgevonden naar verhouding steeds ondiep lagen. Daardoor was het invloedsgebied beperkt van omvang. De kernreactor in Petten ligt dermate ver van het Bergermeerveld verwijderd dat zelfs bij een aardbeving met een magnitude van 3,9 – waarvan de kans van optreden heel klein wordt geacht – de gevolgen verwaarloosbaar zijn (zie ook Handelingen II, 2009/10, niet-dossierstuk 2009D51339).

Gesteld wordt dat de beschermende bekledingsbuizen van de oudere productieputten van TAQA aangetast zouden kunnen worden door een aardbeving met een sterkte van 3,9. Dit is echter niet realistisch. De effecten van aardbevingen op reservoirniveau zijn gering. Er is in de ondergrond weinig vrij oppervlak en er is dus geringe mogelijkheid tot beweging. De verbinding tussen de verbuizing en het gesteente heeft uiterst weinig bewegingsruimte.

Gesteld wordt dat er een risico analyse dient te worden gemaakt ten aanzien van het gevaar van ‘collapse’ van het Rotliegend in het Bergermeerveld. Reeds is opgemerkt dat er in de bodemdalingsmetingen geen enkele aanwijzing is gevonden voor zogenaamde ‘pore collapse’ (het verlies van sterkte van de korrelstructuur van de Rotliegend zandsteen bij vergaande depletie). Door het verhogen van de gasdruk en het daardoor verlagen van de effectieve gesteentespanningen zal de kans daarop alleen maar afnemen.

Opslagplan De gemeente Bergen heeft geen inzicht gekregen in de contractuele afnameverplichtingen met Gazprom, daardoor is een afweging in hoeverre deze verplichtingen dermate zwaarwegend zijn dat ze de voortgang van het hele project noodzakelijk maken. Er is nooit onderzocht of het risico op bevingen kleiner of groter wordt door de ontwikkeling van de Bergermeer Gasopslag, er is alleen gekeken naar de maximale beving. Volgens MIT is de kans op bevingen net zo groot bij het op druk brengen als bij het van druk aflaten. SodM staat verhoging van de druk toe tot 150 in plaats van de aangevraagde 205 bar. Onduidelijk is waarop de 150 bar is gebaseerd. Er zijn ten onrechte geen maatregelen voorgeschreven (in Ontwerp-besluit 42) die, als het seismisch risico groter is dan verwacht, dit risico kunnen beperken. Er zijn ten onrechte geen beperkende voorwaarden opgenomen voor de beëindiging van het gebruik van het veld voor gasopslag. SodM heeft bij het nieuwe opslagplan nieuwe eisen gesteld. Als er geen reden zou zijn tot zorg zou SodM dit niet hebben hoeven doen: er is dus inderdaad reden tot zorg.

19

Het ontwerp van de nieuwe putten houdt zich volgens de tekening op pagina 8 van bijlage C van Aanvraag 42 aan de aanbeveling van TNO de putten op tenminste 200 meter van de breukstructuur in het veld te positioneren met uitzondering van inachtneming van de onzekerheid in de positie van de centrale breuk en de mogelijke extensies van het met seismische methoden bepaalde deel van de centrale breuk. De uitzondering is niet duidelijk. Hoe om te gaan met de aanbeveling een afstand van 200 meter te bewaren tussen de breuken en de putten? Er dient alsnog onderzoek te worden verricht naar de effecten van koud-waterinjectie in BGM-3. Er zijn ten onrechte geen voorwaarden gesteld op basis waarvan de drukverhoging, productiesnelheid en injectiesnelheid is gekoppeld aan de resultaten van het monitoringssysteem. Nu zal het worden gestuurd door commerciële overwegingen. De Tcbb heeft haar advies gegeven voordat - en dus zonder daarin de daarna gekomen afstemming met MIT (14-1) en SodM (3-3) in haar advies mee te betrekken. Dit is in strijd met de Mijnbouwwet. TAQA heeft haar instemmingsverzoek voor wijziging van het opslagplan al ingediend voordat duidelijk was dat ook EZ akkoord zou gaan met de voorgenomen plannen in een inpassingsplan. Dat lijkt erop dat één en ander in een achterkamertje al was geregeld. Het oorspronkelijke instemmingsverzoek van 2007 rept van een veel beperktere omvang van de opslag dan de verzochte wijziging op de eerdere instemming van 2008. Dat is gedaan omdat op een wijziging op een eerdere instemming niet valt onder Afd 3.4 Awb (cf artikel 34 Mijnbouwwet) en dus open staat voor bezwaar. Dergelijke grote veranderingen kunnen niet met een wijziging kunnen worden doorgevoerd. Juiste procedure (Afd 3.4 Awb) niet gevolgd.

Het Bergermeerveld bestaat uit twee compartimenten waarvan er één nog niet leeggeproduceerd is. In dit 2e compartiment zijn nu nog geen putten geboord. In het nieuwe plan zullen in dit deel nieuwe horizontale putten worden geboord terwijl in het andere compartiment gasopslag gaat plaatsvinden. Hierdoor kan het Bergermeerveld niet worden beschouwd als reservoir in de zin van de Mijnbouwwet zodat het gasreservoir Bergermeer niet voor opslag mag worden gebruikt. Er is sprake van een voortdurende, stapsgewijze opschaling van dit project, uitbreiding van de velden Bergen, Groet I en Groet II met hun extra en toegenomen risico's van verdere drukverhoging van het/de reservoir(s). Deze salamitactiek betekent rechtsonzekerheid voor eenieder en is strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarmee is ook het uitgevoerde MER niet in het juiste perspectief geplaatst en daardoor onvolledig. Er worden geen maatregelen genoemd die moeten worden genomen wanneer zich bodemtrillingen boven een bepaalde waarde voordoen, zoals 'Hand aan de Kraan'. Dit is strijdig met de Mijnbouwwet en behoorlijk bestuur. Er wordt een voorschrift gemist waarin is opgenomen dat de gasopslag op druk mag worden gebracht wanneer binnen dit risicogebied de bouwkundige staat van onroerende zaken, bij wijze van een nulmeting, is beschreven en ter beschikking is gesteld aan de betrokken eigenaren, op kosten van de initiatiefnemer. Voorts merken appellanten op dat in het ontwerpbesluit niet is opgenomen dat de aanvraag om instemming met bijlagen deel uitmaakt van het besluit. Er is voorbijgegaan aan de mogelijkheid van 2 bevingen per 2 jaar, dit is in strijd met het belang van planmatig beheer van de ondergrond als vereist op grond van de Mijnbouwwet. Mogelijke gevolgen van vergunde activiteiten worden niet onder ogen gezien. Dit is strijdig met de vereisten van behoorlijk bestuur. Op het punt van eventuele drukverschillen ontbreken stringente voorschriften. De oude besluiten moeten, anders dan de teksten van Besluit van 9 juli 2010 en van Ontwerp-besluit 42 (opslagplan) luiden, worden ingetrokken; bij, onverhoopt, doorgaan van het project moeten dan nieuwe besluiten worden gemaakt op basis van een nieuwe veiligheidsstudie.

Veiligheidslimieten die bepalen in welke gevallen het project gestaakt moet worden en de opslagvergunning moet worden ingetrokken, ontbreken.

Reactie Procedureel Het project Gasopslag Bergermeer betreft een project waarbij gas ondergronds in een bestaand reservoir wordt opgeslagen. Het betreft geen opslag van CO2 of opslag van kernafval. De aardgasopslag moet vanzelfsprekend op een veilige en verantwoorde manier gebeuren, zoals dat nu al sinds juli 2007 in dit gasveld gebeurt. Een garantie op 100% veiligheid is niet realistisch. Dit kan niet worden gegeven en is ook niet vereist.

20

Het opslagplan Bergermeer van 18 december 2008 gaat er vanuit dat het veld in twee fasen zal worden opgevuld. In de eerste fase tot een niveau van 150 bar en in de tweede fase tot een niveau van maximaal 205 bar, afhankelijk van de ontwikkelingen in de Europese gasmarkt. Gelet op het feit, dat uit de second opinion van MIT bleek, dat er over enkele onderwerpen geen consensus bestaat tussen deskundigen (het gaat dan over de kans op aardbevingen als functie van de snelheid van de spanningsverandering, de omkering van bewegingsrichting en het niveau van de gasdruk) heeft SodM geadviseerd om de instemming met het opslagplan te beperken tot de eerste fase (drukniveau 150 bar). Door in deze eerste fase goed te monitoren kunnen onduidelijkheden worden weggenomen en kunnen de gesteentemechanische aspecten beter worden overzien.

Er wordt gesteld dat de Tcbb geen reactie zou hebben gegeven op het advies van SodM en TNO van 19 maart 2009. Dit berust op een misverstand. De Tcbb heeft op 12 januari 2010 advies uitgebracht. Daarbij heeft de commissie gebruik gemaakt van het advies van SodM en TNO van maart 2009.

De Minister van EL&I heeft de bevoegdheid om (ambtshalve) de instemming met een opslagplan te wijzigen of in te trekken (artikel 36, lid 3 in samenhang met artikel 39 van de Mijnbouwwet), alsmede om, in gevallen waarin ernstige aantasting ontstaat of dreigt te ontstaan vanwege het belang van beperken van schade ten gevolge van bodembeweging, maatregelen voor te schrijven ten aanzien van een mijnbouwactiviteit als gasopslag (artikel 50 in samenhang met artikel 49 van de Mijnbouwwet). Deze laatstgenoemde bevoegdheid wordt in mandaat uitgeoefend door de Inspecteur-Generaal der Mijnen. Bovengenoemde bevoegdheden worden beide direct ontleend aan de Mijnbouwwet. Het is daarom niet nodig dit ook nog in aan een besluit verbonden voorschriften te verankeren. Beide bevoegdheden worden uitgeoefend aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden, waarbij ernst en zwaarte van een (mogelijke) beving een belangrijke rol speelt.

De beëindiging van het Bergermeer gasopslagproject zal plaatsvinden in een verre toekomst (over ruim 50 jaar). Het is niet opportuun om bij het voorliggende opslagplan al beperkingen op te leggen over een activiteit die wellicht pas over meer dan 50 jaar zal plaatsvinden.

Gesuggereerd wordt dat het Bergermeerveld uit meerdere compartimenten bestaat die als aparte voorkomens moeten worden beschouwd, waarvan er één nog niet is leeggeproduceerd. Daardoor zou het Bergermeerveld op grond van de Mijnbouwwet niet als opslagveld gebruikt mogen worden. Het is op zich juist dat het gasveld Bergermeer uit meerdere compartimenten bestaat, maar die compartimenten staan met elkaar in verbinding. Dat is gebleken in de periode dat er gaswinning plaatsvond. Er is dan ook geen enkele reden, waarom het veld niet als één geheel zou moeten worden beschouwd en het Bergermeer veld niet gebruikt zou mogen worden voor gasopslag.

De suggestie, dat door middel van een salamitactiek het opslagproject Bergermeer zal worden uitgebreid met gasopslag in andere gasvelden in de buurt, zoals Bergen en Groet, mist elke grond. Voor elke nieuwe activiteit of uitbreiding van een bestaande activiteit is besluitvorming op grond van een zorgvuldige belangenafweging vereist. Het feit dat er (in de omgeving) eerdere activiteiten zijn ontplooid maakt niet dat afgedaan zou kunnen worden aan een zorgvuldige belangenafweging.

Overige vragen Voor wat betreft de relatie van het project met de onderneming Gazprom het volgende. Om efficiënt te kunnen werken moet een gasopslag op een bepaalde minimale druk worden gehouden. Als dat niet gebeurt dan kost het onevenredig veel energie om het gas weer uit het veld te krijgen. De gasopslag wordt daarom deels gevuld met een buffer om het veld op deze minimumdruk te houden, dit deel van het gas in het reservoir wordt ‘kussengas’ genoemd. In het geval van de Gasopslag Bergermeer is voor de benodigde druk ongeveer 4 miljard kubieke meter gas nodig. Het Russische Gazprom is leverancier van dit kussengas. In ruil daarvoor krijgt het bedrijf de beschikking over een deel van de opslagcapaciteit van Gasopslag Bergermeer. Het grootste deel van de capaciteit wordt overigens door TAQA rechtstreeks aan de markt beschikbaar gesteld en levert daarmee een bijdrage aan meer concurrentie op de gasmarkt. Gazprom is in nauwe samenspraak met de NMa-Energiekamer en na een objectieve, transparante en non-discriminatoire aanbestedingsprocedure als leverancier geselecteerd. De aanbestedingsprocedure stond open voor alle gasleveranciers en –producenten, zowel nationaal als internationaal. ABN AMRO, later de Royal

21

Bank of Scotland, heeft deze tender voor TAQA begeleid. De overeenkomst voor de levering van het kussengas met Gazprom is getekend op 21 augustus 2009. Deze overeenkomst was het fundament voor de definitieve investeringsbeslissing voor Gasopslag Bergermeer door TAQA en haar partners op 21 oktober 2009.

Bij het afsluiten van de overeenkomst met Gazprom voor de levering van het kussengas is uitgegaan van de planning voor het verlenen van de vergunningen onder de rijkscoördinatieregeling die destijds door de toenmalige Minister van Economische Zaken gehanteerd werd – uiteraard met een verstandige marge. Eén van de vergunningen die TAQA aangevraagd heeft is instemming met de wijziging van het opslagplan waarin onder andere de maximale druk in het gasveld vastligt. Het verzoek om instemming met de wijziging van het opslagplan heeft TAQA ingediend op 15 december 2008. Een voorzichtige schatting van de termijn voor de behandeling van een dergelijke aanvraag is de maximumtermijn van 6 maanden uit de Algemene wet bestuursrecht. Die termijn liep af midden 2009. De besluiten werden echter enkele malen uitgesteld en het tijdschema dreigde daardoor uit de pas te gaan lopen met het - bij het bevoegde gezag (de toenmalige Minister van Economische Zaken) bekende - schema voor de injectie van kussengas. Ieder gebruik van de opslagvergunning van 2007 vereiste overigens een verhoging van de druk. Daarom heeft TAQA op 20 mei 2010 – op basis van het goedgekeurde opslagplan en de geldende opslagvergunning - de toenmalige Minister van Economische Zaken verzocht om toestemming om de druk te verhogen tot maximaal 80 bar. De drukverhoging, waar deze aanvraag op zag kon worden gerealiseerd (en wordt thans gerealiseerd) met de bestaande installaties, waar sinds 2007 al een opslagvergunning voor aanwezig is. Het opvoeren van de druk was een (beperkte) wijziging van het bestaande onherroepelijk goedgekeurde opslagplan, in feite de uitvoering van het voorschrift bij dat plan om voorafgaande aan iedere verhoging boven 35 bar, onderzoek te doen. Omdat deze toestemming eerst en vooral werd gevraagd ter wille van de bestaande opslagactiviteit is deze niet meegecoördineerd met de vergunningen voor de nieuw te bouwen gasopslag. Bij besluit van 9 juli 2010 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken toestemming verleend voor het verhogen van de druk naar 80 bar. Het besluit was mede gebaseerd op adviezen van Staatstoezicht op de Mijnen, TNO en de Technische commissie bodembeweging en de second opinion van MIT over het risico op aardbevingen. De toestemming werd aan een aantal voorwaarden gebonden, waaronder de installatie van een microseismisch monitoringsysteem. Na een proef in januari 2010 is eind juli 2010 een permanente microseismische opstelling geïnstalleerd. Het besluit onderstreept ook dat de minister op grond van de Mijnbouwwet de bevoegdheid heeft zijn instemming met het opslagplan in te trekken dan wel beperkingen en voorschriften kan wijzigen als mocht blijken dat het seismisch risico groter mocht zijn dan verwacht. Het besluit van de minister is gepubliceerd in de Staatscourant en stond open voor bezwaar en beroep.

Bij besluit van 17 juli 2007, kenmerk ET/EM/7087235, is ingestemd met een opslagplan voor het voorkomen Bergermeer (Rotliegend). Op grond van artikel 2 van het besluit is opslag van aardgas toegestaan tot een maximale reservoirdruk van 35 bar. Op 20 mei 2010 heeft TAQA een verzoek ingediend om in te stemmen met een verhoging van de reservoirdruk in het gasvoorkomen Bergermeer van 35 bar tot maximaal 80 bar. Het verzoek tot wijziging is er één in de zin van artikel 36, in samenhang met artikel 39 van de Mijnbouwwet. Dat het instemmingsverzoek van een eerdere datum is dan een eventuele vaststelling van het inpassingsplan wordt in de zienswijze gezien als een aanwijzing dat hier eerdere afspraken over zijn gemaakt. Uiteraard heeft de initiatiefnemer in een vooroverleg over zijn verzoek de mogelijkheden besproken. Dit is dan ook gangbare (en onmisbare) praktijk bij het aanvragen van iedere nieuwe vergunning, ontheffing etc. Voor de vergunningverlening en de onderliggende juridische beoordeling van de aanvraag was een toetsing aan het geldende planologisch regiem echter niet noodzakelijk. Ook had de vergunning geen invloed op het inpassingsplantraject. Voor het standpunt van de indiener, dat sprake is van 'achterkamertjes-politiek’, is geen enkele grond.

De eerdere instemming met het opslagplan in 2007 is met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen. De zienswijze aangaande de wijziging van het opslagplan richt zich in feite tegen de Mijnbouwwet, die een procedure voor een dergelijke wijziging niet voorschrijft. Overigens valt niet in te zien, en geeft de zienswijze evenmin een argument voor de stelling waarom een besluit niet of minder indringend getoetst zou kunnen

22 worden bij niet-toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht of waarom in dit geval de toetsing niet naar behoren zou zijn uitgevoerd.

Bij een besluit tot instemming met een opslagplan is het niet nodig om voor te schrijven dat de aanvraag onderdeel uitmaakt van het besluit. Een instemming kan immers alleen maar gaan over het voorgelegde opslagplan. Om die reden hoeft het besluit tot instemming alleen de instemming te bevatten en eventuele beperkingen of voorschriften die niet in de aanvraag zijn opgenomen.

23

24

4. Externe Veiligheid Indieners van zienswijzen op dit thema: 3, 8, 9, 15, 16, 17,18, 23, 24, 25, 28, 32, 33, 34, 36, 46, 61, 66, 68, 82, 83, 84, 85, 86, 89, 93, 94, 96, 97, 98, 104, 111, 119,121, 124, 125, 128, 163, 170, 172, 173, 174, 176, 177, 178, 179, 180, 182, 183, 184, 185, 187, 189, 192, 194, 197, 202, 203, 205, 208 211, 212, 214, 215, 239, 240.

Ontwerp- inpassingsplan Er wordt gesteld dat het inpassingsplan in strijd is opgesteld met goede ruimtelijke ordening, omdat andere ´Bevi-bedrijven´ ook zijn toegestaan in de contour. Het is in strijd met de goede ruimtelijke ordening om een bestemmingswijziging op te nemen in een aanduidingsregel. Een bestemmingswijziging moet worden opgenomen in een bestemmingsregel met bijbehorende bouwregels. Het is trouwens onwenselijk dat Bevi-bedrijven zondermeer op deze locatie mogelijk worden gemaakt. Het toestaan van nieuwe Bevi-bedrijven kan als gevolg hebben dat de veiligheidcontour (de 10-6 contour) en daarmee ook het invloedsgebied over het grondgebied van de gemeente wordt vergroot. De toegelaten bedrijvigheid binnen de aanduiding van de contour van het inpassingsplan mag niet worden verruimd met Bevi-bedrijven. De planregels dienen hierop te worden aangepast.

De 10-6 PR contour van de puttenlocatie vindt geen vertaling in de voorschriften of de plankaart, gezien de verslechtering van de externe veiligheid. Al is de verslechtering van de externe veiligheid nog zo marginaal is het toch wenselijk dat de 10-6 contour wordt opgenomen in de juridisch bindende onderdelen van het inpassingsplan.

Als de 10-6 PR- contour op grotere afstand van de buisleiding ligt dan de bebouwingsafstand uit de circulaire, dan is het noodzakelijk om de ligging van de contour op te nemen in de voorschriften (en op de plankaart) van het bestemmingsplan. Er is niet geanticipeerd op de AMvB Buisleidingen die met ingang van 2011 van kracht wordt.

De gemeente Alkmaar verzoekt om overleg met het ministerie van EL&I over de wijze van vastleggen van de PR 10-6 veiligheidscontour in de planregels. Het vastleggen van deze contour over het vigerend bestemmingsplan Boekelermeer Zuid-2 moet op de juiste manier geschieden, maar dient zodanig vorm te krijgen dat ook na actualisering van het bestemmingsplan er een sluitend geheel blijft bestaan. Dit vergt nog nader overleg en afstemming met de gemeente.

Op dit moment maakt het ontwerp-inpassingsplan het mogelijk om nieuwe Bevi- inrichtingen binnen de PR-10-6 contour op te richten. Vergroting van de PR-10-6 contour en het invloedsgebied kan invloed hebben op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan landelijk gebied 2003. Eén en ander leidt tot hogere kosten voor de gemeente Schermer, onder meer bij de herziening van het bestemmingsplan. Deze kosten zouden ten laste van het Rijk moeten komen.

In het ontwerp-inpassingsplan staat dat verwacht wordt dat in 2010 mijnbouwinstallaties zullen worden aangewezen als Bevi inrichtingen en dat de rekenvoorschriften nog niet beschikbaar zijn. Dit roept de vraag op wat de gevolgen voor de omwonenden zijn. Mogen de omwonenden blijven wonen in de toekomst, worden er beperkingen opgelegd in de toekomst? De PR contour van 10-6 kan nog 50 meter opschuiven, wat ook door het RIVM op 28 april 2010 wordt aangegeven. Dit is onwenselijk en in strijd met de goede ruimtelijke ordening. Er wordt voorgesteld de regels van het ontwerprijkspassingsplan om deze reden aan te scherpen met: In regel 3.1 zou volgens de indieners van de zienswijze kunnen aangegeven worden dat voor bedrijf/gasbehandeling en gascompressie aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven ten behoeve van gasbehandeling en gascompressie met bijbehorende aardgasinstallaties mits de daarbij aan te houden veiligheidszone/Bevi qua aangehouden afstand tot de omgeving toereikend blijft. Verder is er in zowel in regel 8.2 als in 8.4 is sprake van een onjuiste verwijzing. In regel 8.5 is opgenomen dat de Minister van EZ in bepaalde gevallen van gewichtige redenen ontheffing kan verlenen. Door het niet opnemen van deze gewichtige redenen in de regels is sprake van een rechtsonzekere situatie. Immers de plantoelichting is niet juridisch bindend. Bovendien is geen

25 sprake van het vereiste van een objectieve begrenzing bij het verlenen van ontheffing. Onder 8.3 en 8.5 dient onder 'mits' een aanvulling te worden opgenomen dat de vastgelegde veiligheidscontour niet groter mag worden.

Met betrekking tot bebouwing op de Boekelermeer buiten het plangebied van het inpassingsplan, maar binnen het invloedsgebied van TAQA biedt het Bevi geen expliciete regeling, anders dan dat ten behoeve van het invloedsgebied een verantwoording van het groepsrisico moet worden afgelegd (artikel 5 in samenhang met artikel 8 en artikel 13 Bevi). Voor de toekomstige bebouwing op de Boekelermeer dienen voldoende waarborgen omtrent externe veiligheid te worden geboden. Het inpassingsplan is in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, ontbeert een deugdelijke motivering en is in strijd met het Bevi.

De verantwoording van het Groepsrisico Boekelermeer is in strijd met het bij het voorbereiden van een besluit te betrachte zorgvuldigheid, ontbeert een deugdelijke motivering en is in strijd met Bevi. Bij de berekening van het Groepsrisico voor zover het gebieden buiten het plangebied maar binnen het invloedsgebied betreft, is zonder adequate onderbouwing afgeweken van de normaal geldende Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, zodat er geen sprake is van een reële inschatting van de voorzienbare dichtheid van personen. Daardoor is de verantwoording van het GR onvoldoende.

Er is ernstig gevaar voor schade aan de kernreactor Petten bij een aardbeving (slechte fundering) en de dijk bij Petten (Hondsbossche Zeewering). Er ligt in het plangebied nog munitie uit WOII. Het voornemen is onverantwoord in een gebied dat onder de zeespiegel ligt, zeker gezien de zeespiegelstijging. Het is niet zeker of de PR 10-6 contour op die in het inpassingsplan blijft liggen. Ook in de brief van het inpassingsplan wordt daarnaar verwezen. De contourlijn geeft dus geen zekerheid. Er zou opgenomen moeten worden dat in geval tengevolge van de externe veiligheid extra maatregelen nodig zijn, deze in ieder geval binnen de begrenzing van de inrichting een oplossing moeten krijgen en niet mogen leiden tot oprekking of verruiming van de risicocontouren.

Reactie Het bestemmingsplan Boekelermeer Zuid 2 van de gemeente Alkmaar, dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober 2002 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 17 juni 2003, staat in artikel 5 ‘Bedrijfsdoeleinden I, II, II* en III’ diverse bedrijven toe waaronder bedrijven met een risicozone. In de voorschriften van dit bestemmingsplan is een expliciete regeling voor inrichtingen met een hinderafstand voor ‘Gevaar’ opgenomen. De gemeente Alkmaar heeft in 2007 het bestemmingsplan gedeeltelijk herzien (Bestemmingsplan Partiële Herziening (Boekelermeer Zuid 2) van de gemeente Alkmaar, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juni 2007 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 28 augustus 2007). Destijds was er kennelijk geen aanleiding om het beleid voor risicovolle inrichtingen te herzien. Er is door de gemeente Alkmaar tot op heden ook geen besluit genomen om een bestemmingsplan voor te bereiden waarmee risicovolle inrichtingen op het bedrijventerrein worden uitgesloten. Concreet kan het bij risicovolle inrichtingen gaan om twee typen inrichtingen. Inrichtingen waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) van toepassing is en inrichtingen waarvoor op basis van het Activiteitenbesluit een veiligheidsafstand geldt. De stelling dat het inpassingsplan de bedrijven mogelijk maakt, is dus onjuist. Het vigerende – door de raad van de gemeente Alkmaar vastgestelde – bestemmingsplan staat niet in de weg aan de betreffende inrichtingen. Anders dan bij gemeentelijke bestemmingsplannen is bij een inpassingsplan op basis van artikel 3.28 Wro de relatie met het vigerende bestemmingsplan bepaald. Artikel 8 (Veiligheidszone – Bevi) van het inpassingsplan is een beperking ten opzichte van de mogelijkheden tot het vestigen van bedrijven met een Bevi-contour onder het vigerende bestemmingsplan. Bij de regeling is er voor gekozen om deze beperking van het gemeentelijk beleidskader zo terughoudend mogelijk toe te passen. Het Bevi biedt binnen de risicocontour PR 10-6/jr een aantal mogelijkheden om kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toe te laten. Het gaat hierbij dan om inrichtingen waarvoor op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, of het Activiteitenbesluit een veiligheidsafstand geldt, en/of kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten die een functionele binding hebben met ter plaatse gevestigde Bevi-inrichtingen of het gebied waarvoor een op grond van het Bevi vastgestelde artikel 14 veiligheidscontour geldt. Daarnaast kunnen er “gewichtige redenen” zijn om

26 beperkt kwetsbare objecten binnen de risicocontour PR 10-6/jr toe te laten. Deze mogelijkheden zijn in het rijkinpassingsplan vertaald.

De risicocontour van de puttenlocatie Bergermeer zoals vastgesteld in de QRA, toont de ligging van de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr voor normale operatie (injectie en productie) van de installaties. Zoals ook door indieners is aangegeven, is de toename van het risico op deze locatie zeer gering. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek is beoordeeld of voor de PR 10-6/jr risicocontour van deze installatie een aanvullende planologische regeling in het inpassingsplan nodig is. De beoordeling daarvan heeft plaatsgevonden aan de hand van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan Weidegebied van de gemeente Bergen. De BGM moet voldoen aan de wettelijke Bevi-norm voor het plaatsgebonden risico 10-6/jr ter plaatse van kwetsbare objecten. Daarnaast geldt deze waarde als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Binnen de risicocontour 10-6/jr zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Ook staat het vigerende bestemmingsplan deze niet toe. Er is zodoende geen noodzaak voor beperkende regels ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.

Er is bij de aardgastransportleidingen bij het project geen situatie waarbij het plaatsgebonden risico 10-6/jr buiten de bebouwingsvrije afstand ligt. Bij alle onderhavige aardgastransportleidingen is het plaatsgebonden risico op een afstand van 0 m (dus ter plaatse van de leiding zelf) kleiner of gelijk aan 10-6/jr. De risicocontouren van de leidingen zijn overigens in de dwarsprofielen weergegeven. De stelling dat geen rekening is gehouden met de toekomstige AMvB-Buisleidingen, is onjuist. In dit verband wordt gewezen op paragraaf 6.1.1. van de toelichting op het inpassingsplan. Hierin wordt het project getoetst aan zowel de huidige als de toekomstige (op 1 januari 2011 grotendeels en voor zover hier relevant in werking getreden) regelgeving aangaande buisleidingen.

In het vaststellingsbesluit van het inpassingsplan wordt rekening gehouden met de mogelijkheid voor gemeenten om het bestemmingsplan te actualiseren. In artikel 2, lid 2, van dit besluit is aangegeven dat de gemeenteraad een bestemmingsplan, of provinciale staten een inpassingsplan kunnen vaststellen, mits dit een voldoende regeling biedt voor het onderhavige project. Daarmee kan voldoende worden ondervangen dat na actualisering van het bestemmingsplan een samenhangend geheel blijft bestaan. Daarnaast is de uitsluitende werking van artikel 2, lid 1, van het vaststellingsbesluit verkort naar 3 jaar in plaats van 5 jaar. Dit omdat de werkzaamheden voor de realisatie van het project in beginsel binnen 3 jaar afgerond zullen zijn.

Voor het gasbehandelings- en compressorstation is een analyse van het groepsrisico uitgevoerd. Daarin zijn de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan landelijk gebied van de gemeente Schermer biedt ook opgenomen. In de verantwoording van het groepsrisico is hierop ingegaan. Uit de verantwoording van het groepsrisico vloeien geen beperkingen voort voor de ontwikkelingen, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Schermer. Zoals in de eerste alinea is aangegeven, maakt het vigerende bestemmingsplan Boekelermeer Zuid 2 van de gemeente Alkmaar ook risicovolle inrichtingen mogelijk. Daar heeft het onderhavige inpassingsplan geen invloed op.

Doordat een uniforme rekenmethodiek voor mijnbouwinrichtingen momenteel in ontwikkeling is, zijn er nog geen specifiek vastgelegde kaders op basis waarvan de QRA voor de gasbehandelinginstallatie Boekelermeer uitgevoerd kan worden. Het Centrum Externe Veiligheid (CEV) van het RIVM heeft daarom op basis van de huidige kennis de QRA beoordeeld. Daarbij is geoordeeld dat de inzichten waarmee de huidige QRA is opgesteld, overeen komen met de bepalingen, zoals die zijn opgenomen in de Interim Handleiding Risicoberekeningen Externe Veiligheid (Tijdelijke richtlijnen voor QRA berekeningen voor mijnbouwlocaties). Deze interimmethodiek is tot stand gekomen op initiatief van het Staatstoezicht op de Mijnen in overleg met de NOGEPA, het toenmalig ministerie VROM en het RIVM. Daarnaast is door CEV aangegeven op welke gebieden nog onderzoek wordt gedaan en wat de resultaten van dit onderzoek voor de ligging van de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr zou kunnen betekenen. Om een orde van grootte te geven is aangegeven dat de PR 10-6/jr contour door een wijziging van de rekenmethodiek tot circa 50 m verder kan komen te liggen. Daarmee is de robuustheid van de rekenmethodiek bepaald. Hoewel in het vierde kwartaal van 2011 een uniforme rekenmethodiek

27 voor mijnbouwinrichtingen zal worden aangewezen, is er op dit moment echter geen aanleiding te veronderstellen dat deze duidelijk af zal wijken van de momenteel te hanteren interimmethodiek. Deze interimmethodiek is immers gebaseerd op de huidig beste wetenschappelijke inzichten en gebaseerd op onderzoek door het RIVM. Daarom is er ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitkomst van de QRA daadwerkelijk zal wijzigen.

Ten aanzien van de verwijzing in regel 8.2 en 8.4 wordt opgemerkt dat in de analoge versie van het ontwerp van het inpassingsplan in regel 8.2 inderdaad de nummering in de opsomming is weggevallen. In de digitale (en maatgevende) versie van het ontwerp van het inpassingsplan is deze nummering wel correct weergegeven. Deze omissie in de analoge versie van het ontwerp van het inpassingsplan is verholpen in het definitieve plan. De voorgestelde toevoeging aan regels 8.3 en 8.5 (de afwijkingsregels voor het bouwen en het gebruik van gronden) ‘mits de vastgelegde veiligheidscontour niet groter mag worden’ heeft inhoudelijk geen toegevoegde waarde. Risicovolle inrichtingen zijn onder het vigerende bestemmingsplan Boekelermeer Zuid 2 toegestaan. Deze ontheffingen kunnen daarom geen betrekking hebben op risicovolle inrichtingen. Een ontheffing kan dan ook geen toename van het risico tot gevolg hebben. Wat de indiener van deze zienswijzen lijkt te willen kan overigens niet worden gerealiseerd zonder uitbreiding van het plangebied van het inpassingsplan. Die uitbreiding ligt niet in de rede, omdat realisering van de wens van deze indieners niet zozeer te maken heeft met de gasopslag als wel met het bestaande planologische regime. Een aanpassing van het planologisch regiem ligt daarbij buiten het onderwerp van het inpassingsplan. De gemeente Alkmaar is zelf bevoegd om beleid ten aanzien van risicovolle inrichtingen te voeren. De gemeente is dus ook bevoegd om risicovolle inrichtingen eventueel uit te sluiten (buiten de bestemming ‘Bedrijf – Gasbehandeling en gascompressie’). In algemene zin kan nog worden aangegeven dat een gemeenteraad een bestemmingsplan kan vaststellen en provinciale staten een inpassingsplan kunnen vaststellen mits dat voorziet in een passende planologische regeling voor de gasbehandelings- en gascompressie-installatie, gasinjectie- en gasproductie-installatie en de aardgastransportleidingen, met bijbehorende voorzieningen en werken zoals deze worden mogelijk gemaakt door het inpassingsplan.

Het aspect “gewichtige redenen” in regel 8.2 en 8.4 betreft gewichtige redenen in de zin van artikel 5.2, lid 4 van de Wet milieubeheer. Aan de wijze waarop de gewichtige redenen toegepast worden is een indicatie gegeven in de plantoelichting. Ter verduidelijking van de afwijkingsregels wordt in artikel 1 een begripsbepaling opgenomen voor ‘gewichtige redenen’.

Voor zowel het inpassingsplan als de benodigde Wm-vergunningen is het groepsrisico onderzocht. Rapportage daarvan heeft plaatsgevonden in het Informatiedocument ten behoeve Verantwoording Groepsrisico Inpassingsplan Bergermeer Gasopslag en Wm vergunningen. In paragraaf 6.1 van het inpassingsplan zijn de conclusies van dit document beschreven. Het invloedsgebied van de BKM omvat delen van de bedrijventerreinen Boekelermeer Zuid 1 (Alkmaar), Boekelermeer Zuid 2 (Alkmaar), Boekelermeer Zuid 3 (Heiloo), Boekel (Castricum) en delen van het buitengebied van Heiloo en Schermer. De berekening van het groepsrisico is gebaseerd op het verplichte gebruik van het berekeningspakket Safeti-NL waarbij de input een realistische inschatting van de personendichtheid volgens het bestemmingsplan is op basis van de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Als gevolg van het feit dat het bedrijventerrein waarin de behandelings- en compressie-installatie is gepland voor een aanzienlijk deel nog niet is gevuld, is bij de berekening van het GR hier een methodiek gehanteerd, die is gebaseerd op de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, maar die verder is verfijnd, op voordracht van de door de gemeente Alkmaar aangetrokken specialist op dit gebied prof. dr. I. Helsloot. Voor de berekening van het GR van de gasbehandelings- en compressie-installatie is op basis van de kentallen voor industriële activiteiten, zoals gehanteerd in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, een realistische inschatting van te verwachten personendichtheden gemaakt op grond van de vigerende bestemmingsplannen, ook die buíten het plangebied maar bínnen het invloedsgebied vallen. De wijze waarop dit is gebeurd is schriftelijk toegelicht in de bijlage 2 bij de QRA van augustus 2010 en de bijlage 5 van het Informatiedocument t.b.v. Verantwoording groepsrisico van augustus 2010 en mondeling besproken en afgestemd tijdens diverse overleggen van prof. dr. I. Helsloot met vertegenwoordigers van de gemeente Alkmaar. De Nota van Bevindingen van prof. dr. I. Helsloot is aan het inpassingsplan toegevoegd als achtergronddocument.

28

De toename van het groepsrisico als gevolg van de gasleidingen en de gasbehandelingsinstallatie moet worden verantwoord op basis van de huidige bestemmingsplannen door de Minister van EL&I. Dit is in het inpassingsplan conform artikel 13 van het Bevi gebeurd. Overigens is gebleken dat de toename van het groepsrisico in alle gevallen beneden de oriënterende waarde blijft. Verdere maatregelen, zoals aanpassing van bestemmingsplannen, zijn vanwege de vaststelling niet noodzakelijk. Het (later) anders inrichten of wijzigen van bestemmingsplannen binnen het invloedsgebied van de BKM (of BGM) behoort tot de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten die dan de hoogte van het groepsrisico moeten verantwoorden.

Voor wat betreft de Hondsbossche zeewering en het reactorcentrum in Petten het volgende: deze liggen ruim buiten de invloedsfeer van zowel een beving met M=3.9 als van de bodemdalingskom. Er is geen kans op schade aan de reactorfundering als gevolg van een geïnduceerde aardbeving. Zie ook voor de beantwoording onder Aardbevingen en opslagplan.

Met betrekking tot explosieven uit WOII zijn twee studies uitgevoerd door hierin gespecialiseerde onderzoeksbureaus. Beide onderzoeken geven aan dat er geen risico's zijn. TAQA overweegt een aanvullend sonaronderzoek te doen in de nabijheid van het voormalige vliegveld Bergen.

QRA’s Boekelermeer, Bergermeer en gasleidingen Op de delen van het tracé waar de leidingen parallel liggen, bestaat de kans, dat door het falen van de ene leiding de parallelle leiding ook faalt. Dit wordt een domino-effect genoemd en het is meegenomen in de risicoberekeningen van het QRA-rapport van de Gasunie. In het inpassingsplan zijn resultaten uit het QRA-rapport om onduidelijke redenen niet overgenomen. Waar het om gaat zijn de ingegraven leidingen op de verbeelding aangeduid in profiel 2 aan de oost- en westzijde van het project. De daarin opgenomen afstanden komen niet overeen met genoemde QRA. De indieners vragen zich af hoe dit is ontstaan en zij willen graag een gemotiveerd antwoord op de vraag of die kortere afstanden zijn meegenomen in de risicoberekening en, zo ja, waar deze gevonden worden. De indieners wensen ook duidelijkheid over de afstand, die in acht wordt of moet worden genomen tot aan het al bestaande leidingentracé. Deze informatie wordt gemist, zowel in het MER als het inpassingsplan.

Er zijn bedenkingen bij het QRA dat als achtergronddocument bij het ontwerp-inpassingsplan is gebruikt. In dat rapport wordt alleen ingegaan op de voorkeurslocatie, en is geen nieuwe berekening gemaakt voor de andere locaties. De gegevens uit het QRA zijn selectief overgenomen in het MER. Er is onduidelijkheid over de wetenschappelijke waarde van de QRA's. Uitkomsten variëren tussen de verschillende versies, en ook de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (hierna ook: AGS) heeft een advies uitgebracht dat stelt dat de opsteller van een QRA niet alleen kan omgaan met Safeti-NL maar ook kennis van zaken moet hebben tot de analysemethodiek die aan de basis van een QRA staat. Indiener vraagt zich af of de opsteller van het QRA-rapport wel voldoende kennis en kunde heeft of dat puur variabelen in Safeti-NL zijn ingevuld om een goed beeld te krijgen. De desbetreffende adviseur blijkt niet over QRA-ervaring te beschikken blijkens zijn CV. Indiener adviseert daarom, mede gelet op het advies van AGS, het nieuwe Bevi af te wachten en ook het nieuwe advies van AGS voor het afgeven van beschikkingen.

Zoals al is aangeduid onder het kopje 'leidingen(tracé)' in profiel 2 en als gevolg daarvan ook op de plankaart, wordt verzocht om rekening te houden met de in het QRA gastransportleidingen van Gasunie opgenomen onderlinge afstanden tussen de leidingen (inclusief bestaande), tenzij gemotiveerd kan worden uitgelegd waarom daarvan is afgeweken.

In de zienswijze wordt geadviseerd om niet alleen vooruit te lopen op het nieuwe Bevi, maar ook om het nieuwe advies van Adviesraad Gevaarlijke Stoffen af te wachten, alvorens het inpassingsplan en de Wm-beschikkingen te baseren op de reeds opgestelde QRA's. Indien uit de nieuwe berekeningen andere conclusies moeten worden getrokken kan dat niet meer worden teruggedraaid als de bedoelde beschikkingen al zijn genomen.

In de ontwerp-oprichtingsvergunning (ontwerp-besluit 44) wordt afgeweken van de gegevens ten aanzien van de onderbouwing van het GR. In de QRA staat dat voor N250 de OW het dichtst wordt benaderd te weten met 0,98, in de OB44 staat N=150 en 0,76. Bij de beoogde druk van 500 bar

29 in het gasveld kunnen (giftige) blow outs niet worden uitgesloten. Dit kan vernietigend zijn voor natuur en veeteelt. Er is niet onderzocht wat dan het effect is voor direct omwonenden. Er is in de QRA van de leidingen niet ingegaan op het optreden van interne corrosie van leidingen als faaloorzaak bij natgasleidingen. In het ontwerp-inpassingsplan is ook niet vermeld om welk type staal het gaat waarvan de leidingen worden gemaakt. De huidige putten zijn geboord in een veld dat onder hoge druk staat. Er is niet onderzocht hoe nieuwe putten zich gedragen na het weer op druk brengen van het veld.

Reactie Op de dwarsprofielen op de verbeelding zijn de leidingkenmerken en de ligging van de leidingen in de leidingstrook weergegeven. Op de dwarsprofielen zijn ook voor leidingen met een risicocontour de risicokenmerken weergeven. De risicoprofielen van de leidingen zijn daarbij naar boven afgerond (Wanneer in de QRA sprake is van risico tussen 10-8 en 10-7 per jaar is dit afgerond naar het grotere risico 10-7/jr). Op de dwarsprofielen blijkt echter inderdaad de op de risicoanalyse voor de aardgastransportleidingen uitgevoerde aanvulling niet helemaal correct te zijn weergegeven. Dat wil zeggen dat voor een aantal transportleidingen het risico hoger is aangegeven dan daadwerkelijk het geval is. De dwarsprofielen op de verbeelding worden aangepast. De ondergrondse transportleidingen zijn ontworpen volgens de veiligheidseisen voor buisleidingen die gelden op het land en gelegen in of nabij belangrijke waterstaatswerken zoals die zijn omschreven in de NEN 3650 en 3651. NEN 3650 is een normenreeks die dient als hulpmiddel voor het waarborgen van de veiligheid van transportleidingen tijdens de hele levenscyclus. Tijdens deze levenscyclus spelen veel verschillende partijen een rol. Goede afstemming en duidelijke afspraken zijn dan ook noodzakelijk om de veiligheid van mens en milieu te verzekeren. Uit de QRA voor de leidingen blijkt dat bij alle leidingen al op de leiding zelf wordt voldaan aan de grenswaarden (inclusief domino-effect). De dwarsprofielen laten dit ook zien. Er is daarom ook geen aanleiding om buiten deze leidingen extra regels op te nemen voor andere leidingen. In de bestemming ‘Leiding-Gas’ is echter wel een vergunningsstelsel opgenomen zodat bij werkzaamheden rekening wordt gehouden met de (nieuwe) aardgastransportleidingen. Voor de bestaande aardgastransportleidingen voorzien de vigerende bestemmingsplannen al in zo’n regeling.

In het MER is voor de voorkeurslocatie voor de gasbehandelingsinstallatie de PR 10-6/jr contour (plaatsgebonden risico) berekend en deze contour (370 meter) is daarna over de andere onderzochte locaties gelegd. De risicocontour van de inrichting verandert niet als deze inrichting op een andere locatie wordt geplaatst. Op basis van de huidige stand van het wetenschappelijk inzicht is opnieuw een QRA uitgevoerd met als resultaat een externe veiligheidscontour van circa 200 meter. De contour is kleiner geworden doordat extra technische maatregelen aan de installatie worden getroffen en omdat in overleg met het CEV de berekeningswijze nog meer specifiek op mijnbouwinrichtingen is toegesneden. Door het CEV is bepaald dat de inzichten waarmee de huidige QRA is opgesteld, overeen komen met de bepalingen zoals die momenteel zijn opgenomen in de Interim Handleiding Risicoberekeningen Externe Veiligheid (Tijdelijke richtlijnen voor QRA berekeningen voor mijnbouwlokaties). Met deze nieuwe risicocontour zouden de verschillen in mogelijke locaties op het bedrijventerrein Boekelermeer Zuid-2 (BKMZ-2) zich nog minder van elkaar onderscheiden dan ze al deden. Uitsluitend het alternatief BDF/BKM scoort op het gebied van externe veiligheid twee of drie minnen, de rest één min. De verschillen bij het MER waren echter ook al gering en als nauwelijks onderscheidend beoordeeld. Daarnaast spelen bij de MMA beoordeling ook andere criteria een rol. Met name door de scores op landschap en ruimtelijke omgeving, geluid/licht/luchtemissies, natuur, archeologie en cultuurhistorie -en in mindere mate planologie en bestuur zal bij een vergelijk in het geval van een 200 meter contour het MMA in ieder geval weer op de BKMZ uitkomen. Ook bij de huidige contour zou de voorkeurslocatie het MMA zijn, hoewel de verschillen met de alternatieve locaties op bedrijventerrein BKMZ-2 wel wat kleiner zouden zijn.

Voor het uitvoeren van een QRA wordt Safeti-NL gebruikt en is kennis over de van toepassing zijnde processen en typen van apparatuur essentieel als ook kennis over de modellering van de scenario's die leiden tot de risico's. Door het nemen van technische maatregelen zijn de uitkomsten van de QRA in vier stappen verder verkleind. De opsteller van de QRA is procestechnoloog met gedegen ervaring met het uitwerken van QRA's in Safeti-NL en andere risicoanalyseprogramma's en is ook lid van de werkgroep ter verbetering en aanvulling van de rekenmethodieken in Safeti-NL

30 in verband met het opnemen van mijnbouwinrichtingen in het Bevi. Hij heeft de uitgangspunten en werkwijze afgestemd met de procesontwerpers en (mijnbouw)deskundigen intern en extern. De Commissie voor de m.e.r. heeft de gepresenteerde informatie als volledig beschouwd. De organisatie die de uitvoering van de QRA voor wat betreft de rekenmethodiek beoordeelt, is het Centrum voor Externe Veiligheid van het RIVM. Dit CEV heeft in april 2010 een positief advies gegeven over de gebruikte rekenmethodiek. Prof. dr. I. Helsloot heeft geadviseerd over de afwegingen die er zijn ten aanzien van de verantwoordingsplicht Groepsrisico - niet over de gebruikte rekenmethodiek.

De Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS) heeft tot taak de regering en de beide kamers der Staten- Generaal te adviseren over beleid en wetgeving inzake technische en technisch-organisatorische maatregelen ter voorkoming van ongevallen en rampen als gevolg van het gebruik, de opslag, de productie en het vervoer van gevaarlijke stoffen en ter beperking van de gevolgen van dergelijke ongevallen en rampen. De AGS heeft de afgelopen jaren een aantal adviezen over rekenmethoden en risicoberekeningen uitgebracht. In haar meest recente advies “Risicoberekeningen volgens voorschrift: een ritueel voor vergunningverlening” laat de AGS zich kritisch uit over de rekenmethodiek die in het externe veiligheidsbeleid gehanteerd wordt. Hoofdconclusie na bestudering van dit advies is dat de voorgeschreven rekenmethodiek geschikt is voor de ruimtelijke inpassing van risicovolle activiteiten en dat geen fundamentele bijstelling van het beleid nodig is. Onderdelen van de rekenmethodiek worden geregeld verbeterd. Op 23 februari 2011 is een reactie op het AGS advies aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II 2010-2011, 29517, nr. 48). De AGS is momenteel bezig met een adviestraject over de methodologie van de risicoanalyse, waarin zij de mogelijkheden onderzoekt om de methodologie voor risicoanalyse te verbreden met veiligheidsrelevante informatie. Dit advies wordt niet eerder dan in de loop van 2011 verwacht en het zal naar verwachting geen directe gevolgen hebben voor deze individuele QRA. De AGS adviseert namelijk over het beleid ten aanzien van risico-analyses en niet over individuele QRA’s. Conclusie is dus dat de huidige rekenmethodiek geschikt is voor het berekenen van deze QRA.

Ten aanzien van de afwijkende getallen in de milieuvergunning (ontwerpbesluit nr. 44) wordt gewezen op het feit dat de terinzagelegging van de betreffende stukken in de periode met ingang van 14 oktober tot en met 24 november 2010 correct heeft plaatsgevonden. Voor zover deze opmerking doelt op een eventueel gebrek in de aanvankelijke terinzagelegging, gestart 2 weken voor 14 oktober 2010, kan deze niet afdoen aan de uiteindelijk juiste terinzagelegging. Deze tweede ter inzage legging heeft immers plaatsgevonden juist om eventuele gebreken in de eerste te repareren.

Aangaande de zienswijzen waarin wordt gesteld dat (giftige) blow outs van 500 bar niet kunnen worden uitgesloten wordt als volgt gereageerd. De maximale opslagdruk zal, zoals beschreven in het ontwerp inpassingsplan, niet meer bedragen dan 133 bar (en dus niet 500 bar). Voor de BGM locatie is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd waarbij de kans op en effecten van blow outs zijn onderzocht, met name op de bevolking (omwonenden, passanten, werknemers andere bedrijven, etc.). Deze QRA vormt één van de achtergronddocumenten bij het MER.

In de QRA voor de gasleidingen (opgesteld door Gasunie) is in overleg met het Centrum Externe Veiligheid van het RIVM besloten om voor de nat-gas leidingen interne corrosie niet als faaloorzaak mee te nemen. Ter compensatie is echter de voorziene 2 millimeter corrosietoeslag (= extra wanddikte van de leidingen ter compensatie van eventuele corrosie) niet meegenomen in de risicoberekeningen. Voor de geïsoleerde nat-gas leidingen wordt wel rekening gehouden met externe corrosie als faaloorzaak. In de QRA is aangegeven dat voor de risicoanalyse is uitgegaan van X70 staal voor de gasleidingen en superduplex staal voor de 3" condensaatleiding. Dit materiaalgebruik garandeert (door rek- en corrosievastheid) de hoogste veiligheidsstandaard.

Op de zienswijze dat de huidige putten zijn geboord in een veld dat onder hoge druk staat en er niet is onderzocht hoe de nieuwe putten zich gedragen na het weer op druk brengen van het veld is de reactie de volgende. Het Bergermeerveld heeft een lage druk. De reservoirdruk en het effect daarvan vormt de kern van de eerste berekeningen door TNO en van meer uitgebreide huidige berekeningen die momenteel door TNO en GMI worden uitgevoerd. De geomechanica van

31 drukveranderingen in een gasveld is goed bekend. Daarbij zijn er in Nederland ook meerdere gasopslagen al jaren in gebruik. Hierdoor is er ervaring opgedaan met het ondergronds opslaan van aardgas. Voor het gedrag van de putten is vooral de temperatuur van belang. De temperatuur wordt ook onderzocht: dit is een standaardberekening voor boorputten.

32

5. Draagvlak Indieners van zienswijzen op dit thema: 3, 8, 9, 12, 15, 16, 32, 33, 34, 69, 85, 86, 87, 124, 137, 170, 174, 176, 183, 188, 190, 192, 196, 200, 201, 203, 211, 222, 231.

Draagvlak In de jaren ’70 van de vorige eeuw is draagvlak gecreëerd voor gaswinning onder Bergen. Voor opslag is daar een veiligheidsaspect bijgekomen, waardoor het draagvlak voor opslag niet is gerealiseerd. Er wordt aangegeven dat de voormalige Minister Van der Hoeven heeft gezegd dat draagvlak (regeerakkoord) onder de bevolking een voorwaarde is. Daarom wordt erop vertrouwd dat de bezwaren van de zienswijze- indieners, instanties en burgers effect zullen hebben. Ook is de hoop dat de nieuwe regering, de Minister, en de volksvertegenwoordiging deze materie nog eens grondig en kritisch en zonder vooringenomenheid onder de loep willen nemen en alle tegenargumenten nog eens willen overwegen. Ook in Barendrecht is de beslissing teruggedraaid. Hier is het ook een zaak van levensbelang ook al gaat het om een kleine gemeente. De hoop is dan ook dat de plannen teruggedraaid worden in verband met gebrek aan draagvlak zoals in Barendrecht. In de regio, in het bijzonder de gemeente Bergen en Alkmaar is geen maatschappelijk draagvlak voor onderhavig project. Verwijzing naar de ingediende Bro-reactie, welke reactie niet naar behoren in het huidige inpassingsplan is beantwoord. Het heeft er alle schijn van dat EZ haar private belangen met haar publieke bevoegdheid probeert te bereiken, door zowel bevoegd gezag te zijn van dit inpassingsplan als deelnemer in het privaatrechtelijke consortium van initiatiefnemer. Omdat deze zaak op nationaal niveau nog onvoldoende aandacht gekregen heeft is het verzoek binnengekomen door een zienswijze-indiener om invloeden en relaties bij relevante overheidsorganen en landelijke media aan te wenden en steun te geven aan alle acties die de komende weken tegen deze plannen gevoerd zullen worden. Ook heeft er geen formeel overleg met de gemeente Bergen plaatsgevonden.

Aan de talloze bezwaren, die tot noch toe werden kenbaar gemaakt door de gemeente Bergen en de Stichting Gasalarm 2, is hoegenaamd geen aandacht besteed bij de afweging en de besluitvorming tot nu toe. Men voelt zich mede daardoor tot op heden niet serieus genomen. Er is door EZ geen overleg en afstemming(vooroverleg en overleg) geweest met belangengroepen en groeperingen. Dat heeft het draagvlak geen goed gedaan. Er ontbreekt maatschappelijk draagvlak – er is in de regio geen vertrouwen meer. Dit is veroorzaakt door onzorgvuldige procedures, het zomerreces waarin de drukverhoging werd doorgevoerd, de verminderde werkgelegenheid in de Boekelermeer, en de te kort schietende schaderegelingen en compensatieregelingen. Vergelijk Barendrecht.

Reactie Draagvlak Op nationaal niveau is het draagvlak voor het realiseren van gasopslagen aanwezig. Op een recent Algemeen Overleg in de Tweede Kamer over deze kwestie (d.d. 1 februari 2011) bleek dat gasopslagen, en de bredere gasrotondestrategie, op een stevig draagvlak van de Tweede Kamer kunnen rekenen. (Kamerstukken II 2010-2011, 29023, nr. 82). Het belang van een gasrotondestrategie, waarvan gasopslag een van de pijlers is, voor de energievoorzieningszekerheid en de gunstige effecten op de Nederlandse economie, wordt onderkend.

Ook wordt geconstateerd dat er draagvlak bestaat in de meeste van de betrokken gemeenten rond de gasopslag Bergermeer. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de betrokken gemeenten Alkmaar, Heiloo en Schermer en de provincie Noord Holland en het Hoogheemraadschap Noord Hollands Noorderkwartier meewerken aan de vergunningenverlening ten behoeve van het Bergermeer gasopslag project.

De Bergermeer gasopslag speelt tevens een belangrijke rol in de regionale economie van Noord- Holland-Noord. De steun van deze regio voor de opslag blijkt onder andere ook uit de betrokkenheid van de betrokken gemeente en provincies bij het Energy Valley-initiatief. Voor wat

33 betreft de zienswijzen aangaande de verminderde werkgelegenheid wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Plaatselijke economie’, in het hoofdstuk ‘Schade’ wordt op schaderegelingen en gederfde inkomsten ingegaan. In het hoofdstuk ‘Natuur Milieu & Omgeving’ wordt ingegaan op het compensatieplan natuur.

Daarentegen bestaan er ook kritische geluiden, met name van inwoners van de gemeente Bergen en van de belangengroep Gasalarm2. De gasopslag Bergermeer is een veelomvattend project. Een zorgvuldige belangenafweging is derhalve belangrijk om het draagvlak voor de gasopslag ook onder de criticasters te vergroten. Er is goede nota genomen van de door deze belanghebbende partijen geuite zorgen, met name ten aanzien van het veiligheidsaspect, de economische onderbouwing en het ingrijpen in de ruimtelijke ordening. Als reactie daarop zijn onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn gecommuniceerd en heeft er overleg plaatsgevonden teneinde de bestaande zorgen weg te kunnen nemen.

De Rijksoverheid voert in het kader van een zorgvuldige belangenafweging periodiek overleg met de bij het project betrokken gemeenten onder andere in een vergunningenoverleg. Ook de gemeente Bergen is voor dit overleg uitgenodigd. Deze gemeente is echter niet meer betrokken sinds de ministers de vergunningverlening van dit bevoegde gezag zijn gaan overnemen. De Rijksoverheid voerde en voert verder ook bilateraal overleg met de betrokken gemeenten en de provincie. Tevens heeft de Rijksoverheid in de betrokken gemeenten reeds in een vroeg stadium informatieavonden georganiseerd, waarbij inwoners maar ook belangengroepen in de gelegenheid zijn gesteld hun opvattingen en zienswijzen kenbaar te maken. Er is daarmee (ruimschoots) aan alle wettelijke verplichtingen aangaande overleg voldaan.

Op nationaal niveau vindt in het kader van een zorgvuldige belangenafweging periodiek overleg plaats met de gassector over de verdere vormgeving van de gasrotondestrategie in het Overleg Platform Gasrotonde.

Ten aanzien van de betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna ook: Ministerie van EL&I) geldt dat de projecten die een bijdrage leveren aan de implementatie van de gasrotondestrategie in principe worden verricht in de vorm van private investeringen. Ook de Bergermeer gasopslag dient als een private investering te worden beschouwd. Private investeringen kennen een eigen commerciële en economische onderbouwing. Dat geldt ook voor de geplande gasopslag bij Bergermeer. De investeringen zijn eerst en vooral private en commerciële investeringen waarbij de investeringsbesluiten worden genomen door afzonderlijke bedrijven. Als aandeelhouder van Gasunie en Energie Beheer Nederland (EBN) is de overheid slechts indirect betrokken. De overheid stelt de randvoorwaarden vast waarbinnen de investeringen tot stand kunnen komen.

Veiligheid Voor de Bergermeer als locatie is gekozen vanwege de grote mate van geschiktheid van dit (uitgeproduceerd) gasveld voor gasopslag. Dit wordt bepaald door een aantal factoren: de eigenschappen van het reservoirgesteente, het beschikbare opslagvolume, de fase van gasproductie uit het reservoir, de geografische positie en de beoogde functie van de gasopslag (peakshaving, seizoensopslag). Op basis van deze factoren is geconcludeerd dat het gasveld Bergermeer zeer geschikt is voor gasopslag ten behoeve van de Nederlandse voorzieningszekerheid. Een conclusie die overigens precies overeenstemt met een omvangrijke inventarisatie van de Nederlandse gasvelden die al in 1994 is uitgevoerd in het kader van de gasopslag bij Norg (Aanvullend toetsingsadvies over het milieueffectrapport ondergrondse gasopslag Norg, Commissie voor de m.e.r. van 24 januari 1994, nr. 373-138). TAQA Energy bv. heeft reeds de benodigde vergunningen om het Bergermeer gasveld te exploiteren voor gasopslag.

Gasopslag in lege gasvelden kan beschouwd worden als een bewezen en veilige techniek. Er zijn honderden locaties op de wereld waar ondergrondse gasopslag plaatsvindt in gashoudende gesteentelagen. In Nederland zijn er gasopslagen bij Norg, Grijpskerk, Zuidwending en de piekgasinstallatie bij Alkmaar. De ervaring met deze gasopslagen is positief, in die zin dat er zich in de opvulfase en bedrijfsfase geen voelbare aardtrillingen hebben voorgedaan. Evenmin was er sprake van lekkages. Van de gasopslag bij Norg is bekend, dat de bodemdaling die in de

34 productiefase werd gemeten, tijdens de opvulfase voor een deel teniet werd gedaan, doordat de bodem weer iets omhoog kwam (ongeveer 4 centimeter).

Er is uitvoerig onderzoek verricht naar de veiligheidsaspecten. TNO heeft een studie uitgevoerd naar de geschiktheid van het Bergermeer gasveld voor gasopslag en het risico op aardtrillingen. Het lege gasveld in de Bergermeer komt naar voren als zeer geschikt. In het geval van een eventuele nieuwe aardbeving is de kracht in het meest ongunstige geval maximaal 3,9 op de schaal van Richter. Deze bevinding wordt door het Massachusetts Institute of Technology (MIT), om welke een second opinion is gevraagd, bevestigd. De onderzoeken hebben bovendien uitgewezen dat het risico op aardtrillingen niet toeneemt doordat het lege gasveld in de Bergermeer voor opslag wordt gebruikt. Ook het KNMI heeft een analyse gemaakt van alle bevingen in Noord-Nederland die zijn opgetreden tussen 1986 en 2003, met gelijkluidende conclusies.

Overigen Verder wordt er aangedragen dat de situatie in Bergen en omgeving in dit opzicht lijkt op die in

Barendrecht, betreffende CO2 opslag. Er wordt aangegeven dat bewoners mogen verwachten dat het nieuwe kabinet de belofte over de leidende principes: ‘strengere veiligheidsnormen’ en ‘lokaal draagvlak’ ook zou moeten toepassen op het plan Gasopslag Bergermeer.

Ook wordt er bezwaar gemaakt omdat voor de ambitie van het Ministerie van Economische Zaken om van Nederland een gasrotonde te maken, nog geen criteria voor bijvoorbeeld veiligheid, milieu, maatschappelijk draagvalk en locale impact door de Tweede Kamer zijn vastgesteld. Bergen en omgeving dreigen daarvan de dupe te worden.

Het project is uniek in Nederland. Veiligheid kan derhalve niet gegarandeerd worden. De belangen van de gebruikers van het bedrijventerrein Boekelermeer Zuid 2, namelijk acceptabele en reëel in te schatten risico's bij de exploitatie van hun bedrijf, mogen niet ondergewaardeerd worden. Ieder besluit tot aanleg van de Bergermeer Gasopslag zoals in het inpassingsplan geschetst, doet geen recht aan deze belangen.

Aanleg van ondergrondse pijpleidingen door gronden die niet in eigendom zijn van de initiatiefnemer veroorzaakt een waardevermindering van deze gronden. Op deze gronden ligt het bestemmingsplan Boekelermeer Zuid-2, dat een bestemming heeft met de zwaarste categorie watergebonden industrie.

De risico's op operationele calamiteiten, zowel in de aanlegfase als tijdens het gebruik zouden (te) groot zijn en niet goed in kaart gebracht.

Reactie Het project Gasopslag Bergermeer is inderdaad redelijk uniek. Met het project wordt de grootste gasopslag van Europa gerealiseerd. Er is in Nederland echter zeker ervaring met het ondergronds opslaan van aardgas. Ook met gasopslag in relatief grotere omvang in uitgeproduceerde gasvelden is in Nederland duidelijk ervaring opgedaan. Met het grootschalig opslaan van CO2 is in Nederland nog geen ervaring opgedaan. Het project Gasopslag Bergermeer kan dan ook geenszins worden vergeleken met een project voor CO2-opslag.

Nederland heeft een centrale positie in Noordwest Europa, hoogwaardige kennis van gastechnologie en gasopslag in leeggeproduceerde gasvelden, uitstekende gasinfrastructuur en de mogelijkheden voor ondergrondse gasopslag. Aardgas is daarbij de schoonste fossiele brandstof en speelt daarom een belangrijke rol in de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Het nationaal ruimtelijk beleid is in de Nota Ruimte verwoord. De Nota Ruimte bevat generiek beleid ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen. De Nota Ruimte is daarmee het integrale beleidskader voor ruimtelijke plannen. In de Nota Ruimte wordt ten aanzien van gasopslag gesteld dat opsporing, opslag en winning van aardgas worden aangemerkt als van groot belang voor de Nederlandse economie, voor de voorzieningszekerheid en voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. De Nota geeft aan dat de winning, opslag en opsporing van aardgas plaatsvindt om dwingende redenen van groot

35 openbaar belang. Het moet daarom ook als zodanig worden meegewogen bij de beoordeling ervan in het kader van de ruimtelijke bescherming van Vogel- en Habitat-richtlijngebieden1 en ecologische hoofdstructuur.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het inpassingsplan, tegemoetgekomen, wanneer die schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. De dekking van de planschade is in het onderhavige geval verzekerd door middel van een overeenkomst met de initiatiefnemer. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het inpassingsplan, kan worden ingediend binnen vijf jaar vanaf het moment waarop het inpassingsplan onherroepelijk is geworden. Een aanvraag kan worden ingediend bij de Minister van EL&I.

1 Deze gebieden zijn inmiddels op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 grotendeels aangewezen als Natura 2000 gebieden.

36

6. Geluid

Indieners van zienswijzen op dit thema:

2, 5, 14, 17-22, 24, 25, 27-32, 34, 35, 37-81, 83, 86, 87, 89-90, 100-121, 128-170, 172, 174-175, 177-180, 182-183, 188, 192, 194-196, 198, 200-201, 205, 208, 210-242 Er zal vele jaren onacceptabele geluidsoverlast zijn, er ontbreekt informatie en het is onduidelijk wat het wettelijk kader is

Indieners merken op dat voor lange tijd het bijzondere kwetsbare gebied wordt verknoeid. Niet alleen dat het landschap visueel een jaar of drie overhoop ligt, ook is er vijf jaar lang een overdaad aan geluid- en lichthinder beschreven. Er zal gedurende een aantal jaren (4 tot 5) 24 uur per dag, 7 dagen per week geluid- en lichtoverlast zijn met niveaus van 100 decibel. Zij vragen zich af hoe dat te verantwoorden is tegenover de omwonenden Onder het mom van "we kunnen niet beter", en "we hebben geen alternatief" wordt vergunning verleend, terwijl weigeren in de rede zou liggen. Dat zou een gewone fabrikant eens moeten proberen, zelfs met een nationaal belang als achtergrond. In dat geval zou wel worden geconstateerd dat Wet milieubeheer, Handreiking Industrielawaai etc. dwingen de vergunningen te weigeren. Het opnieuw inpersen van gas geeft bovendien een verschrikkelijk schel geluid wat alle woningen binnen zal dringen en dat 24 uur per dag doorgaat. Nu al is bekend dat niet voldaan kan worden aan de regels uit de wet. Bovendien ontbreken er veel onderzoeken. Vergunningverlening op basis van geluid moet worden aangepast. Het nieuwe geluidsonderzoek is niet getoetst door de Commissie voor de m.e.r.

Er wordt volgens de indieners niet voldaan aan de regels uit de wet: de wettelijke normen voor geluid worden grof overschreden. De waarden uit de vergunning moeten worden aangepast. De geluidniveaus zijn verleend onder het argument dat BBT wordt toegepast en soortgelijke werkzaamheden ook nu kunnen worden uitgevoerd. De huidige geluidsnorm volgens de huidige vergunning is echter 35 dB(A) op 250 meter. Hier kan niet aan worden voldaan. Dit kan dus ook geen argument zijn om de beschreven niveaus te accepteren. Het is niet duidelijk hoe zal worden opgetreden tegen de waarschijnlijk optredende overschrijdingen. Het onderzoek naar de geluidsoverlast is onvolledig. De periode van "fornuis" (2 jaar opwarming van te injecteren gas, na 3 jaar opbouw, voor operationele fase) is ten onrechte niet (afdoende) in beschouwing genomen. Er is niet duidelijk of er wel onderzoek is uitgevoerd naar de geluidproductie bij injectie. Er wordt niet ingegaan op hoelang en hoe vaak onderhoud, waarvoor een work-over rig zal moeten worden gebruikt, zal plaatsvinden. Er ontbreken gegevens op deze onderdelen. In het huidige ontwerp van de beschikking kan er 24 uur per dag worden gewerkt aan onderhoud.

In het ontwerp van het rijksinpassingsplan is ten onrechte vermeld dat het Besluit algemene regels milieu mijnbouw wel van toepassing is, terwijl dat niet zo is vanwege de status van gevoelig gebied en de termijn van de boring.

De gasopslag valt binnen twee categorieën genoemd in het Ivb, te weten: 1. Inrichtingen waar elektromotoren met een elektrisch vermogen van meer dan 15 MW of verbrandingsmotoren met een thermisch vermogen van meer dan 75 MW (zie cat. 1.3 onder a, b) aanwezig zijn en 2. Aardgasbehandelingsinstallaties bij gasverzamelinrichtingen (art 2.6 onder b) met een capaciteit van 10 miljoen Nm3 per dag; en dus is de vaststelling van een geluidszone vereist. Dit is buiten beschouwing gelaten en dus onrechtmatig vergund. De geluidscontour van de BGM is ten onrechte niet in het bestemmingsplan verwerkt.

Reactie Hoewel de situatie zal wijzigen en er tijdelijk sprake kan zijn van overlast,zullen waarden van 100 dB daarbij niet aan de orde zijn. Het boorproces kent een groot aantal verschillende fasen. Iedere fase gaat gepaard met een bepaalde geluidemissie. Bij geen van die bedrijfsomstandigheden zal er sprake zijn van een geluidbelasting van 100 dB(A) of van piekgeluiden met een geluidniveau van 100 dB(A). Ook in de aanvraag voor de milieuvergunning (A43) is geen sprake van dergelijke

37 geluidniveaus. De voorschriften in de ontwerpvergunning (OB43) laten dergelijke niveaus niet toe. Het vullen van het reservoir gaat niet gepaard met een schel geluid. Bij het vullen van het reservoir zal worden voldaan aan de richtwaarden voor landelijk gebied uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Op dit moment is al sprake van een activiteit waarbij het reservoir wordt gevuld met gas. Er zijn geen klachten ontvangen over een 24 uur continue aanhoudend, schel geluid.

Doordat de kennis over het ontwerp van de uit te voeren boringen is gevorderd kon de te verwachten geluidemissie verder in kaart worden gebracht en zijn met name geluidreductiemogelijkheden en te nemen acties voor verdere reductie uitgewerkt. Dit is een verdere actualisering, verfijning en detaillering van de geluidinformatie zoals gepresenteerd aan en beoordeeld door de Commissie voor de m.e.r. De gebruikte methodiek is niet anders dan reeds beoordeeld door de Commissie voor de m.e.r., het verdere inzoomen was al aangekondigd, maar was pas mogelijk nadat meer details bekend waren over het ontwerp van het boorproces en de in te zetten apparaten. Bij de toetsing van het oorspronkelijke geluidonderzoek in het kader van het MER (DHV-rapport “Geluidprognose Bergermeer t.b.v. BGS”, oktober 2008) en het aanvullende geluidonderzoek in de aanvulling op het MER (TAQA Energy B.V., Maart 2009, BGS-UR-5033 d.d. maart 2009) heeft de Commissie voor de m.e.r. geoordeeld dat ‘door middel van beschrijving en kaartjes, helder inzichtelijk is gemaakt welke geluidbelasting voor de omgeving de verschillende locatiealternatieven hebben'. De Commissie voor de m.e.r. heeft in dit kader dan ook geen verdere opmerkingen of kanttekeningen meer gemaakt voor wat betreft de methodiek of uitvoering van de berekeningen. Wel had de Commissie voor de m.e.r. nog een aantal vraagpunten met betrekking tot de exacte geluidniveaus die juist door dit aanvullende geluidonderzoek zijn ingevuld. De Commissie voor de m.e.r. maakt in geen van haar twee toetsingsadviezen (9 juni 2009 / rapportnummer 2016-269 en 11 mei 2009 / rapportnummer 2016-238) opmerkingen dat hertoetsing bij nieuwe relevante informatie vereist dan wel geadviseerd wordt. Hertoetsing van de geluidberekeningen door de Commissie voor de m.e.r. is dan ook niet opportuun te meer omdat, door de aanvullende maatregelen, de berekende geluidniveaus verder afnemen ten opzichte van de berekende niveaus in het MER en de aanvulling daarop.

Op vermeende ontbrekende geluidonderzoeken (piekgeluid, binnenniveaus, verkeer etc) wordt in andere delen van dit hoofdstuk en in het hoofdstuk ‘Verkeershinder’ verder ingegaan.

Voor de beoordeling van het geluid, dat door de voorgenomen activiteit wordt geproduceerd, is het vigerend wettelijk kader relevant. De inrichting is een bestaand mijnbouwwerk. De voorgenomen activiteit vormt een uitbreiding van dit mijnbouwwerk. Ongeacht of voor dat voornemen een m.e.r.-plicht geldt, is er voor een dergelijke inrichting een milieuvergunning of mijnbouwmilieuvergunning nodig. Indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, is geen vergunning vereist, maar geldt (gelden de voorschriften in) het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (hierna: “Barmm”). Het Barmm kan worden beschouwd als de set milieuvoorschriften voor de bedoelde categorieën van activiteiten, waar bij toepassing van BBT aan kan worden voldaan en die een voldoende beschermingsniveau bieden. De geluidnorm die het Barmm geeft bedraagt 50 dB(A) op 300 meter, hetgeen, op grond van de onderzoeksresultaten van hierin gespecialiseerde onderzoeksbureaus, als toereikend beschermingsniveau voor deze activiteit wordt beschouwd (NvT Barmm, Stb. 2008, 125). In de specifieke situaties waarin het Barmm niet van toepassing is, geldt weer de vergunningplicht (Wet milieubeheer en Mijnbouwwet). Een vergunning geeft de mogelijkheid meer op de concrete situatie toegespitste (geluid)voorschriften te stellen.

Het Barmm is voor de voorgenomen boringen in de Bergermeer niet van toepassing om één reden, namelijk dat de inrichting gelegen is binnen de Ecologische Hoofdstructuur (artikel 5, tweede lid, onder a, Barmm). Het is dus niet vanwege bijzondere (bijzonder ernstige) effecten van boringen op het leefmilieu en gezondheid (woningen) dat afgeweken wordt van de algemene regels maar vanwege de bijzondere aard van de omgeving (EHS), waarop de effecten zich doen gevoelen.

Naar aanleiding van de stelling in diverse zienswijzen dat de uitsluiting van het Barmm voor de onderhavige situatie niet als zodanig in het rijksinpassingsplan wordt onderkend, wordt opgemerkt

38 dat dit is onjuist is: het niet van toepassing zijn van het Barmm in deze situatie is in een zeer vroeg stadium van het project onderkend en is als zodanig aangegeven in het ontwerp van het rijksinpassingsplan, de geluidstudie bij het MER en de informatie gevoegd bij de milieuaanvraag voor de Bergermeerlocatie.

De ligging binnen de EHS is de enige reden dat het Barmm niet van toepassing is, maar een vergunningplicht geldt. Bepalend voor de normstelling in de vergunning zijn echter niet de effecten die het door de inrichting veroorzaakte geluid kan hebben op de waarden van de EHS. Hierop gaan we hieronder nog nader in. De normstelling wordt eerder bepaald door de afstand van de woningen tot de inrichting dan door hun ligging in gevoelig gebied. Bij het verlenen van een vergunning richt het bevoegd gezag zich daarom in de eerste plaats op de geluidgevoelige bestemmingen, en hanteert daarbij BBT als uitgangspunt. Als eerste oriëntatie gelden daarbij dan weer de normen voor geluidgevoelige bestemmingen die voor deze categorie van inrichtingen met toepassing van BBT haalbaar zijn en een toereikend beschermingsniveau bieden en dat zijn de normen zoals aangegeven in het Barmm. Als er aanleiding is om te veronderstellen dat bij toepassing van BBT in dit specifieke geval strengere normen haalbaar zijn kan het bevoegd gezag binnen de grenzen van de beoordelingsvrijheid die het bij de verlening van een milieuvergunning heeft, daarvoor kiezen, in eerste instantie teneinde daarmee de woningen beter te beschermen en in tweede instantie, voor zover noodzakelijk, om daarmee recht te doen aan de bijzondere bescherming als EHS-gebied ter plaatse. BBT blijft echter ook in dat laatste geval de ondergrens. Nu is er echter geen aanleiding te veronderstellen dat de status van EHS op het gebied van geluid, bijvoorbeeld op basis van de Handreiking Industrielawaai, tot strengere normen dan het Barmm zou moeten leiden. Voor de beleving van het gebied door bezoekers is vooral de geluidbelasting overdag van belang, terwijl de normstelling vooral de geluidbelasting ’s nachts beperkt (en vanwege het continue bedrijf is daarmee de waarde overdag ook geborgd). Er zijn geen aanwijzingen te zijn dat de toegelaten geluidsniveaus meer dan een relatief beperkt effect zullen hebben op de fauna in het gebied. Overigens worden die effecten uitvoeriger besproken in het Natuurcompensatieplan, dat onderdeel uitmaakt van de in het kader van de rijkscoördinatieregeling tegelijk met deze vergunning ter inzage gelegde documenten. Dit compensatieplan maakt deel uit van de tussen de provincie Noord-Holland en TAQA gesloten compensatieovereenkomst, zodat de uitvoering ervan is geborgd.

Het voorgaande in ogenschouw genomen is het wettelijk kader dus als volgt. Er moet vergund worden onder de Wet milieubeheer (tot 1-10-2010 toepasselijk recht). Een milieuvergunning kan slechts worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu (artikel 8.10, lid 1, van de Wet milieubeheer). In het belang van de bescherming van het milieu kan een vergunning onder beperkingen worden verleend (artikel 8.11, lid 2, van de Wet milieubeheer). In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu worden aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast (artikel 8.11, lid 3, van de Wet milieubeheer). Bij de toepassing van deze bepalingen komt het bevoegd gezag volgens vaste jurisprudentie een zekere beoordelingsvrijheid toe.

Gelet op het hierboven weergegeven toetsingskader moeten de geluidvoorschriften in de vergunning voldoen aan de volgende uitgangspunten: a) de geluidvoorschriften die worden voorgeschreven zijn ten minste gebaseerd op de best beschikbare technieken (“BBT”) (artikelen 8.10, lid 2 onder a, en 8.11, lid 3, van de Wet milieubeheer). b) bij de invulling van de beoordelingsvrijheid in het kader van de vergunningverlening wordt aansluiting gezocht bij de door de toenmalige Minister van VROM opgestelde Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (“de Handreiking”); (c) bij de invulling van de beoordeling wordt rekening gehouden met de geluidnormen uit het Barmm, in die zin dat deze normen als minimum uitgangspunt worden gehanteerd, aangezien deze normen specifiek voor dit type installaties zijn opgesteld gebaseerd op BBT in deze sector en geacht kunnen worden een toereikend beschermingsniveau te bieden.

39

Voor zover het toetsingskader zelf geen harde grenzen stelt (de harde grens is hier: BBT en een toereikend beschermingsniveau) moet bij de opstelling van voorschriften aandacht worden geschonken aan alle relevante omstandigheden van het geval zoals (in dit geval): . de ligging van de puttenlocatie in landelijk gebied/de EHS; . de afstand tot de dichtstbijzijnde woonhuizen; . het feit dat deze afstand varieert omdat de werkzaamheden zich geleidelijk zullen verplaatsen; . de hoeveelheid woonhuizen die te maken hebben met geluidbelasting; . de tijdelijkheid van de geluidproductie (twee jaar continu bij jaarrond boren, daarna alleen bij onderhoud e.d.); . de mogelijkheden de geluidemissies sterker te beperken dan met BBT op dit moment haalbaar wordt geacht en de daarmee gemoeide kosten; . het gebruik en de beleving door mensen van de EHS als recreatiegebied; . natuur en landschapfuncties van de EHS; . de bereidheid van TAQA om de eigenaren van alle woningen in de buurt van de inrichting met een geluidbelasting op de gevel in de nachtperiode van 40 dB(A) of hoger het aanbod te doen dat zij op kosten TAQA onderzoek kunnen laten verrichten naar het niveau van de binnenwaarde in geluidgevoelige ruimten in de nachtperiode en dat, als zij daar prijs op stellen, op kosten van TAQA (isolatie)maatregelen aan de gevel worden om genomen dit niveau zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beperken. Uitgangspunt daarbij is dat ten minste een binnenwaarde van 25 dB(A) in geluidgevoelige ruimten in de nachtperiode verzekerd is. Hieronder wordt hierop meer in detail teruggekomen.

Het bevoegd gezag heeft, rekening houdende met de hierboven genoemde relevante omstandigheden, binnen de wettelijke grenzen de relevante belangen afgewogen en deze toegelicht in de considerans van het ontwerp van de milieuvergunning (nr. OB43). Daar is uiteengezet dat een onderzoek is uitgevoerd naar de geluidbelasting met gebruikmaking van op dit moment bekende geluidreducerende technieken. Vervolgens is vervolgonderzoek in twee stappen voorgeschreven in de ontwerpvergunning. Het doel daarvan is, dat eventuele reductiemaatregelen kunnen worden getroffen waarvan het bestaan en de effectiviteit pas kan worden vastgesteld na onderzoek, eerst vanaf het moment dat een definitieve keus is gemaakt voor een boorinstallatie en er volgens als deze installatie daadwerkelijk in gebruik is op de locatie Bergermeer. Los van de resultaten van dat vervolgonderzoek is op dit moment voor de in de omgeving van de boorlocatie gelegen woningen een geluidwaarde op de gevel vergund waarmee het toegelaten geluidniveau al verder is teruggedrongen dan met wat op dit moment als BBT wordt beschouwd: de vergunde waarden zijn strenger dan de normen uit het Barmm die als toereikend beschermingsniveau worden geacht voor de onderhavige activiteit.

Voor de beantwoording van de overige genoemde zienswijzen onder het kopje ‘Welk geluidsregiem is van toepassing’ wordt verwezen naar de navolgende teksten.

Grenswaarden en richtwaarden Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening Het rijksinpassingasplan onderbouwt het afwijken van de richtwaarden uit de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening ten onrechte niet, de Handreiking wordt zelfs niet aangehaald. Er dient te worden getoetst aan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en is de Handreiking leidend. Op grond van de handreiking Industrielawaai kan er geen hogere waarde worden verleend dan 40 dB(A) in de nacht. Er moet in de milieuvergunning zorgvuldig worden afgewogen waarom niet kan worden voldaan aan de richtwaarde van de Handreiking. Allerlei maatregelen ter plekke zijn immers nog mogelijk.

Reactie De Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening In het geluidrapport bij het MER en in het addendum op de milieuaanvraag voor de Bergermeer wordt ingegaan op de relatie tussen de te vergunnen geluidemissie en de richtwaarden uit de Handreiking. Ook in de considerans van de ontwerpbeschikking wordt hierop ingegaan (nr. OB43). In paragraaf 6.4 van de toelichting op het rijksinpassingsplan wordt de Handreiking meerdere keren genoemd.

40

Bij het vaststellen van de geluidvoorschriften verbonden aan de vergunning heeft het bevoegd gezag zich laten leiden door de richtwaarden uit de Handreiking, in het licht van de geluidnormen in het Barmm en in acht nemende de hierboven genoemde relevante omstandigheden van het project. De Handreiking heeft geen wettelijke status, zij is hulpmiddel bij de toepassing van de vergunningsbevoegdheid op grond van de Wet milieubeheer; de binding ervan is vergelijkbaar met die van een beleidsdocument: afwijken mag, mits goed gemotiveerd en binnen de grenzen van algemeen aanvaarde milieuhygiënische inzichten.

Waar een gemeentelijke beleidsnota op het punt van geluid ontbreekt (zoals in de gemeente Bergen) is vooral hoofdstuk 4 van de Handreiking relevant. Dat hoofdstuk bevat normen, echter op tal van plaatsen wordt benadrukt, dat er van die normen kan worden afgeweken. Hoofdstuk 4 geeft een korte weergave van de essentie van de “Circulaire industrielawaai” van 1979. De in deze Circulaire beschreven procedure om te komen tot te hanteren grenswaarden (deel van hoofdstuk 4 van de Handreiking) heeft door constante jurisprudentie een min of meer “verplichtend” karakter gekregen.

Een besluit om van de normen in de Handreiking af te wijken (door ruimere waarden te stellen) vinden wij houdbaar, wanneer wordt gebleven binnen de ruimte, die de wet biedt (BBT), het maximale geluidniveau voor de binnenruimte respecteert en de vergunning goed motiveert, bijvoorbeeld met een verwijzing naar het bijzondere belang van de gasopslag, de onmogelijkheid (onbetaalbaarheid) om meer te doen dan BBT, de tijdelijkheid van de continue geluidbelasting en het feit dat ruim binnen de geluidgrenswaarden van het Barmm wordt gebleven. Aan deze aspecten is aandacht geschonken in de toelichting op het rijksinpassingsplan en de considerans van de ontwerpvergunning (nr. OB43). De Handreiking biedt overigens geen handvat voor de vraag hoe in de geluidvoorschriften van de vergunning rekening moet worden gehouden met de gevoeligheid van het EHS-gebied, terwijl dat nu juist de reden is, dat in dit geval het Barmm niet mag worden toegepast.

Er wordt nadrukkelijk op gewezen dat de geluidwaarden gepresenteerd in de tabel in de toelichting op het ontwerp van het rijksinpassingsplan een worst case situatie weergeven – de in de tabel genoemde waarden zullen geenszins 2 jaar lang continue aan de orde zijn: . Boring is geen continu akoestisch proces en kent wisselende geluidemissies en wisselende locaties. De worstcase is gebruikt in de berekeningen en de tabel. . De situatie verschilt afhankelijk van de situering van de boorinstallatie op de Bergermeerlocatie en van de situering van deze installatie op de bewuste te boren rij putten. Dit betekent dat de bewuste, nu vergunde, waarden uit de hierboven genoemde tabel gedurende ongeveer slechts 2 tot 3 maanden daadwerkelijk aan de orde zullen zijn.

Richtwaarden uit de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening Volgens hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn de richtwaarden afhankelijk van de aard van het gebied en het activiteitenniveau. Voor woonbestemmingen zijn de richtwaarden in tabel 4 van de Handreiking aangegeven. Voor gebieden zonder geluidgevoelige bestemmingen wordt, aldus de Handreiking, het L95 als richtwaarde gehanteerd. Omdat het hier gaat om een nagenoeg continue opererende inrichting zijn de nachtwaarden bepalend. Daarom worden in de verdere discussie de nachtwaarden (LAeq over de periode 23.00 – 7.00 uur) gebruikt. Volgens tabel 4 van de Handreiking geldt voor een landelijke omgeving een richtwaarde van 30 dB(A) in de nacht.

Zoals hierboven al vermeld kunnen volgens de Handreiking in de praktijk de richtwaarden niet altijd worden gerealiseerd. Voor bestaande inrichtingen wordt in eerste instantie aan de richtwaarden van tabel 4 getoetst (dus 30 dB(A) ’s nachts), maar:  overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid; en  overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid kan tot een maximum "etmaalwaarde" van 55 dB(A) - 45 dB(A) ’s nachts - in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen.

41

Uit metingen ter plaatse van het L95 en uit berekeningen van het verkeerslawaai (zie hoofdstuk 3.2 van de “Aanvulling mer”) is geconstateerd, dat het referentieniveau in de nacht 30 dB(A) bedraagt. Hiermee is het referentieniveau van het omgevingsgeluid geen grond om een hogere waarde te vergunnen dan de richtwaarde van 30 dB(A) ’s nachts uit tabel 4.

Dan blijft, opnieuw volgens de Handreiking, over dat het bevoegd gezag in uitzonderlijke gevallen op grond van een bestuurlijke afweging een hogere waarde kan vergunnen tot maximaal 45 dB(A) ’s nachts. Dan resteert de vraag of hier sprake is van zo’n uitzonderlijk geval en of de geluidbestrijdingskosten in de bestuurlijke afweging voldoende zijn meegenomen. Afwegingsproces Volgens het Barmm zijn ’s nachts op 300 m van een installatie geluidniveaus te verwachten van 50 dB(A). De woningen liggen in de Bergermeer ongeveer op deze afstand of iets dichterbij (minimaal 240 m afstand). De richtwaarde uit tabel 4 van de Handreiking is 30 dB(A) ’s nachts. Het verschil tussen beide waarden duidt erop, dat er sprake is van een uitzonderlijk geval. In zo’n uitzonderlijk geval volgt een bestuurlijk afwegingsproces. Dit kan verschillende uitkomsten hebben. Bij elke uitkomst kunnen argumenten worden genoemd, bijvoorbeeld:  50 dB(A) ’s nachts, omdat dit de waarde is die in het Barmm wordt genoemd.  45 dB(A) ’s nachts, omdat dit de richtwaarde is die volgens de Handreiking voor een bestaande situatie in sommige gevallen toelaatbaar is,  40 dB(A) ’s nachts, omdat dit de richtwaarde is die volgens de Handreiking in nieuwe situaties toelaatbaar is,  30 dB(A) ’s nachts, omdat dit volgens de Handreiking de richtwaarde is voor woningen in een landelijk gebied,  30 dB(A) ’s nachts, omdat dit ter plaatse het referentieniveau is.

Hoewel de tekst van de zienswijze van ondermeer de gemeente Bergen overigens door het gebruik van aanhalingstekens suggereert dat de Handreiking vermeldt dat afwijking van de richtwaarden alleen in “onvermijdbare gevallen” geoorloofd zou zijn, wordt in de Handreiking de term “onvermijdbaar” alleen genoemd in relatie tot maximale niveaus, niet in relatie tot equivalente niveaus waarom het hier gaat.

De bestuurlijke afweging is erop gericht een keuze te maken uit de bovenstaande opties. Doorslaggevend voor de te vergunnen geluidruimte zijn de maatregelen die genomen moeten worden om de geluidemissie/-immissie te beperken en de door de vergunningverlener te trekken conclusie dat verdergaande maatregelen in redelijkheid niet kunnen worden gevraagd. Verder is ook belangrijk of de resterende immissies op woningen “acceptabel” in milieuhygiënische zin zijn. Tenslotte is van belang of het hier om een geheel nieuwe situatie gaat of sprake is van een bestaande situatie.

Ter beoordeling daarvan dienen de resultaten uit het akoestisch onderzoek. Complicerende factor daarbij is dat de afstand van de woningen tot de boorlocatie varieert omdat het om een mobiele installatie gaat. In dit onderzoek is rekening gehouden met drie verschillende situeringen van de boorlocatie. De onderstaande tabel geeft voor een selectie van de waarneempunten de afstand tussen het waarneempunt en de boorlocatie en de berekende nachtwaarde aan. De kleinste afstanden zijn steeds cursief en onderstreept aangegeven. Overigens valt op dat in de zienswijzen die ingaan op dit specifieke onderwerp kleinere afstanden zijn aangegeven.

42

nachtwaarden [dB(A)] (circa) afstand tot hoogte bij opstelling rig in rij: rekenpunt [m] ooste- zuide- noorde ooste- zuide- noorde- pnt ligging omschrijving [m] lijk lijk -lijk lijk lijk lijk 11 west Groene weg 11 5 33 38 34 870 780 750 17 zuidwest Groene weg 40 5 39 43 42 480 370 400 19 zuid Groene weg 15 5 42 43 42 400 330 370 23 zuid Groene weg 17 5 41 41 41 430 420 450 43 noordwest Nesdijk 18 5 29 34 30 1130 1100 1060 Nesdijk 20, 10 44 noord woningen 5 30 32 30 990 1000 960 52 noordoost Bergerweg 90 5 42 40 41 350 450 410 53 oost Bergerweg 141 5 45 41 42 280 380 400 54 oost Bergerweg 92 5 47 44 45 240 320 350

Uit het onderzoek (niet afleesbaar uit de tabel) blijkt dat in totaal bij 16 woningen een hogere geluidbelasting dan 40 dB(A) in de nacht optreedt. Bij één woning treedt een hogere geluidbelasting op dan 45 dB(A) in de nacht. De hoogste optredende waarde is 47 dB(A) ’s nachts bij een oostelijke opstelling van de boorinstallatie, aan de Bergerweg 92, dit alles gedurende een veel beperktere tijd dan de totale boortijd van twee jaar.

Deze voorspellingen zijn gebaseerd op een installatie mét toepassing van maatregelen om de geluidproductie te beperken. Met zekerheid kan worden gesteld dat aan deze waarden kan worden voldaan. Dit pakket is aangeduid als BBT1. Uit de tabel blijkt, dat bij een afstand van rond de 300 meter de geluidbelasting op circa 45 dB(A) ligt. De installatie is daarmee al 5 dB(A) stiller dan de geluidvoorschriften die in het Barmm worden gesteld. Op de toepassing van “stille” technieken wordt in het hiernavolgende dieper ingegaan. Reikwijdte/zekerstelling/handhaving vergunde waarden in de ontwerpvergunning (nr. OB43) Diverse zienswijzen, waaronder die van de gemeenten Alkmaar en Bergen, stellen dat de vergunde geluidimmissie niet toereikend is voor het uitvoeren van de voorgenomen booractiviteiten. In reactie hierop: dit is onjuist. De verwijzing naar een op dit moment vergunde waarde van 35 dB(A) op 250 meter is onjuist. Uit de contourligging in de geluidvoorschriften in de vigerende vergunning ("appendix 6") is af te leiden dat de 35 dB(A)-nachtwaardecontour ligt op circa 250 meter van het midden van de inrichting. Deze vergunde contour geldt voor de gasopslag/ -productie en -injectie van productiewater en niet voor het boren. Voor het boren is een tweede set voorschriften in de vigerende vergunning opgenomen. In de ontwerpvergunning (nr. OB43) voor de bedrijfssituatie gasopslag/productie is opgenomen, dat de vergunde geluidbelasting LAeq bij de dichtstbijzijnde woning 32-30-30 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bedraagt. De nachtwaarde is gelijk aan de richtwaarde uit de Handreiking tabel 4, voor een landelijke omgeving en komen overeen met het in het onderzoek vastgestelde referentieniveau van 30 dB(A) in de nacht. Voor de overige perioden liggen ze ruim onder die richtwaarden.

Er wordt in de zienswijzen voorts op gewezen dat er in de ontwerpvergunning (nr. OB43) niet wordt ingegaan op hoe lang en hoe vaak onderhoud, waarvoor een work-over rig zal moeten worden gebruikt, zal plaatsvinden. Er wordt gesteld dat er gegevens ontbreken op deze onderdelen. Ook wordt gesteld dat het niet duidelijk of in het onderwerp (de geluidbelasting veroorzaakt door) ‘injectie’ wel meegenomen is in de akoestische studies. In reactie op deze zienswijzen: in de aanvraag voor de vergunning is door de initiatiefnemer vermeld dat onderhoud aan apparatuur plaatsvindt indien nodig. Regulier putonderhoud vindt 1 a 2 maal per 10 jaar plaats. De aanvraag vormt onderdeel van de vergunning. In het geluidonderzoek dat als achtergronddocument bij het MER is gevoegd en dat ingaat op de activiteiten ná afronding van alle werkzaamheden rond boring en aanleg, wordt ingegaan op de geluidbelasting als gevolg van diverse operationele fase van de exploitatie van de gasopslag. De injectiefase is daar één van.

Volgens een aantal zienswijzen is het niet duidelijk óf er überhaupt wel aan de vergunde waarden voldaan kan worden.

43

In reactie op deze zienswijze: de aanpak om te komen tot een zo laag als mogelijk geluidniveau is gericht geweest op zo laag mogelijke geluidwaarden waarvan nu zeker is dat ze kunnen worden gerealiseerd. Van een ‘verkapte’ weigering is geen sprake. initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt, dat de inrichting kan voldoen aan de geluidvoorschriften. Indien de gemeente Bergen de grond benodigd voor het transformatorstation, welke een belangrijke bijdrage levert aan de reductie van de geluidbelasting en die van belang is voor het kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden, weigert te laten gebruiken voor dit doel, kan dit worden gerealiseerd door onteigening of een andere vorm van eigendomsbeperking.

Er wordt door een aantal indieners op gewezen dat de periode van "fornuis" (2 jaar opwarming van te injecteren gas, na 3 jaar opbouw, voor operationele fase) ten onrechte niet (afdoende) in de beschouwing is opgenomen. In reactie op deze zienswijzen kan worden opgemerkt dat het destijds (achtergrondstudies MER: najaar 2008) nog noodzakelijk geachte fornuis voor het opwarmen van het gas voordat de gasbehandelings- en compressie-installatie gereed zou komen op dit moment door voortschrijdend technisch inzicht en ontwerp niet meer noodzakelijk is en het is ook geen onderdeel meer van het ontwerp. Het fornuis (een stoomgenerator) is in de akoestische prognose meebeschouwd met een bronsterkte van 100 dB(A). Er zijn hiervoor twee situaties beschouwd: A) injectie met verwarming en B) injectie/productie. Ook in de luchtemissiestudie is dit tijdelijk fornuis meebeschouwd. Dat is allemaal niet meer relevant.

In de zienswijzen wordt gevraagd hoe wordt opgetreden tegen overtreding van de geluidvergunningvoorschriften: dit zou niet duidelijk zijn. In reactie op deze zienswijze: de controle op het naleven van de vergunningvoorschriften tijdens het boren ligt bij het Staatstoezicht op de Mijnen die hierop regelmatig controleert. Bij overschrijding van de voorschriften kan de activiteit worden stilgelegd. Hiervoor staan reguliere bestuurlijke handhavingsmiddelen ter beschikking.

Eén van de zienswijzen meent dat onrechtmatig is vergund aangezien de gasopslag valt binnen de betreffende categorieën (“grote lawaaimakers”) die genoemd worden onder het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) en waarvoor derhalve de vaststelling van een geluidszone is vereist. In reactie hierop: dit is onjuist. Er bevinden zich op de inrichting geen elektromotoren met een vermogen van meer dan 15 MW of motoren met een thermisch vermogen groter dan 75 MW. Op de inrichting bevindt zich voorts geen aardgasbehandelingsinstallatie. Er is derhalve geen vaststelling van een geluidszone vereist. Dit is wel het geval voor de gasbehandelings- en compressie-installatie, vandaar de keuze van het MMA op een geluidgezoneerd bedrijventerrein als Boekelermeer Zuid 2.

Piekniveaus en maximale geluidniveaus Door indieners van zienswijzen is aangevoerd dat er geen onderzoek is gedaan naar piekgeluiden, bovendien is LA max niet bepaald. Het toestaan van piekgeluiden tot een maximum van 70 dB(A) gedurende het gehele etmaal is wettelijk niet mogelijk. Er is hier nog verder onderzoek voor mogelijk. Er is in de ontwerpvergunning (nr. OB43) niet gemotiveerd waarom zou mogen worden afgeweken van de richtwaarden voor piekgeluiden in de Handreiking. Het uitsluiten van bepaalde activiteiten bij de beoordeling zoals pipe handling etc is strijdig met de Handreiking: juist deze activiteiten leiden vaak tot deze piekniveaus. Bij het beoordelen van piekniveaus is geen rekening gehouden met de booractiviteiten. Om deze reden is het onderzoek in strijd met de Handreiking. Daarnaast is niet aangetoond dat in het kader van de piekgeluiden wordt voldaan aan de verplichte etmaalwaarde van 35 dB(A) in de slaapkamer.

Reactie In het kader van het MER is onderzoek gedaan naar piekgeluiden in het kader van boringen (zie het geluidonderzoek in het achtergronddocument bij het MER en paragraaf 3.3 van de Aanvulling op het MER dd maart 2009). Ook is aangegeven welke maatregelen worden genomen ter reductie van de omvang en de frequentie van piekgeluiden. Door de Commissie voor de m.e.r. is geoordeeld dat hiermee alle informatie nodig voor besluitvorming aanwezig is. Het MER, de achtergrondstudie bij het MER ten aanzien van boringen en de aanvulling vormen de grondslag voor de besluitvorming.

44

Door diverse indieners van zienswijzen is erop gewezen dat in de ontwerpvergunning (nr. OB43) ten onrechte geen rekening is gehouden met booractiviteiten en dat de in de ontwerpvergunning opgenomen waarden ten aanzien van piekgeluiden, namelijk 70 dB(A) gedurende het gehele etmaal, wettelijk niet mogelijk zijn. In reactie op deze zienswijzen: maximale geluidniveaus worden in hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening niet genoemd. Niettemin wordt, in hoofdstuk 3, aangegeven, dat piekgeluiden (de Handreiking spreekt over maximale geluidniveaus) bij de vergunningverlening zoveel mogelijk moeten worden beperkt en bij de vergunningverlening aan grenswaarden kunnen worden gebonden. Gebruikelijk is, om geluidpieken te vermijden die meer dan 10 dB(A) boven het equivalente geluidniveau uitkomen. Als niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, dan beveelt de Handreiking sterk aan om maximale niveaus te beperken tot 70 dB(A) overdag, 65 dB(A) in de avond en 60 dB(A) ’s nachts. De ontwerpvergunning (nr. OB43) geeft ten aanzien van piekgeluiden het volgende aan: ‘de etmaalwaarde van de door de inrichting veroorzaakte piekniveaus (LA,max), gemeten in de meterstand "fast" bedraagt ter plaatse van de dichtst bij de inrichting gelegen woning niet meer dan 70 dB(A)’. Het begrip etmaalwaarde wordt in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening als volgt omschreven: het hoogste van de volgende drie waarden van het equivalente geluidniveau:  de waarde over de periode 07.00-19.00 uur (dag);  de met 5 dB(A) verhoogde waarde over de periode 19.00-23.00 uur (avond);  de met 10 dB(A) verhoogde waarde over de periode 23.00-07.00 uur (nacht).

Vergund zijn dus piekgeluiden van respectievelijk maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Met deze maximale geluidbelasting is dus direct aansluiting gezocht bij hetgeen de Handreiking aanbeveelt maximaal te vergunnen en is gebleven binnen de mogelijkheden die de Handreiking op dit punt biedt. Hierbij zij nog opgemerkt dat ook hier is getracht het voorschrift aan te passen op de specifieke situatie en de geluidbelasting zoveel als mogelijk is te beperken. Ter vergelijking: het Barmm noemt de nachtwaarde van 60 dB(A) voor piekgeluiden op een afstand van 300 meter – in het onderhavige geval zegt het geluidvoorschrift dat de piekwaarde van 60 dB(A) geldt bij de dichtstbijzijnde woning. Deze ligt op een afstand van 240 meter (woning Bergerweg 92). Ook hier wordt dus verder gegaan dan de waarden die in de sector in het algemeen op basis van BBT haalbaar worden geacht en die geacht kunnen worden een toereikend beschermingsniveau te bieden.

Een aantal activiteiten die uitsluitend overdag (zoveel als redelijkerwijs mogelijk is - dus zolang dat kan zonder inbreuk op de boorveiligheidstechnische eisen) plaatsvinden is in de ontwerpvergunning van de 70 dB(A) etmaalwaarde uitgezonderd. Het gaat hier om transportbewegingen, laden en lossen en het zogenaamde pipe handling. Door diverse inbrengers van zienswijzen wordt erop gewezen dat dit onacceptabel is, te meer daar de piekgeluiden nu juist door deze activiteiten worden veroorzaakt. Ook bij het vergunnen van piekgeluiden is in eerste instantie bekeken hoe hiermee in het Barmm wordt omgegaan – dit besluit is immers specifiek voor dit soort activiteiten geschreven, gebaseerd op BBT in de sector en kan geacht worden een toereikend beschermingsniveau te bieden. Ook in het Barmm worden deze activiteiten uitgezonderd, met dien verstande dat de activiteiten overdag plaatsvinden, tenzij die redelijkerwijs niet mogelijk is (artikel 19, onder b en c). In de voorschriften verbonden aan ontwerpvergunning (nr. OB43) is hierbij aansluiting gezocht. In de “aanvulling op het MER” van maart 2009 (hoofdstuk 3, pagina 31 en verder), wordt uitgebreid ingegaan op aantallen en hoogte van de geluidpieken tijdens het boren. Deze inventarisatie is meegewogen in het oordeel ten aanzien van piekgeluiden. Ten aanzien van dit onderwerp wordt in de Handreiking gesteld dat, in de dagperiode, de maximale geluidniveaus Lmax, voor zover deze niet worden veroorzaakt door de permanente hoofdactiviteit van het bedrijf, na bestuurlijke afweging kunnen worden uitgezonderd van de voorschriften. Als voorbeeld wordt het laden en lossen van goederen op het terrein van de inrichting genoemd. De boortechnische praktijk brengt mee dat bepaalde activiteiten om veiligheidstechnische redenen niet kunnen worden voorkomen. Tijdens het boren is bijvoorbeeld niet altijd te vermijden, dat stalen delen tegen elkaar stoten en daardoor piekgeluiden veroorzaken. Uit de analyse in de aanvulling op het MER blijkt, dat het waarschijnlijk te verwachten aantal pieken dat een Lmax van 60 dB(A) gedurende de nachtperiode zal overschrijden, op een

45 afstand van 300 meter van de boorlocatie nagenoeg te verwaarlozen is. Met behulp van procedurele en organisatorische maatregelen zullen deze pieken moeten worden voorkomen.

Zoals in het hiernavolgende (onder binnenwaarden) wordt aangegeven, zal op basis van een bouwkundige opname zonodig en indien gewenst, bij een aantal woningen gevelisolatie worden aangeboden. Naar verwachting betreft dit nagenoeg dezelfde woningen als die waar overlast ervaren zou kunnen worden van de conform de Handreiking aanbevolen gehanteerde maximale geluidsniveaus (Lmax).

BBT De benodigde geluidsruimte voor een boring is niet zoals in het rijksinpassingsplan wordt gesteld, in het Barmm (NvT) toegelicht. Er is nergens vastgelegd wat BBT voor mobiele boorinstallaties op land is. Daarom zien de indieners van zienswijzen niet in waarom het niveau dat met extra maatregelen kan worden bereikt, niet tot BBT moet worden gerekend. Het upgraden van BBT met cijfers wordt als onzinnig gezien. Voor wat betreft de verplichting verder te gaan dan BBT kunnen met name de locale omstandigheden, zoals overschrijding van de voorkeursgeluidsgrenswaarden, dat verlangen. Van die toets heeft men zich geen rekenschap gegeven. Er dient ambtshalve toetsing plaats te vinden van BBT op grond van artikel 8.22 Wm. Dit is gekoppeld aan BBT per bedrijfstak. Vergunningverlener motiveert niet waarom ze direct aansluit bij het BBT onderzoek van de initiatiefnemer. Het gebruik van geluidsabsorberende kappen en/of schermen om lawaaimakende apparaten is een veel gebruikte techniek. De genoemde maatregelen in het BBT 2 pakket zijn niet als onredelijk aan te merken en hadden derhalve als verplichte BBT moeten worden voorgeschreven. De vergunningverlener stelt dus ten onrechte dat het voorschrijven van BBT maatregelen behorend bij pakket BBT 2 tot een impliciete weigering zou leiden. Genoemde maatregelen in BBT2 pakket moeten als verplicht worden aangemerkt. Er is niet duidelijk of überhaupt aan de nu gestelde geluidsvoorschriften kan worden voldaan: eigenlijk kan op voorhand worden vastgesteld dat het vergunde BBT 1 niveau niet wordt gehaald omdat de benodigde gronden voor het transformatorhuis dat benodigd is voor de elektriciteitsvoorziening om dieselgeneratoren te voorkomen, door de eigenaar, i.c. de gemeente Bergen, niet beschikbaar zal worden gesteld. Het is niet duidelijk waarom met het onderzoek naar de aanvullende maatregelen gewacht zou moeten worden tot de installaties in bedrijf zijn en/of waarom verdere oplossingen niet uitgewerkt zouden kunnen worden voordat het rijksinpassingsplan verder onherroepelijk wordt. Daarnaast hebben omwonenden geen inspraak/rechtsbescherming op het besluit voor het al dan niet implementeren van aanvullende maatregelen. Er ontbreekt een doelvoorschrift. Het is ook niet duidelijk wat onder 'haalbaar' moet worden verstaan. De onderzoeks - en implementatieverplichting die aan de aanvrager is opgelegd voldoet niet aan de rechtszekerheideisen die aan voorschriften worden gesteld. Immers de aanvrager merkt ze zelf ook aan als inspanningsverplichting en niet als maatwerkvoorschrift. Niet duidelijk is waarom de Cocoon niet meer als maatregel wordt genoemd.

Reactie BBT technieken versus waarden te behalen met BBT Voor de beantwoording van de zienswijze over de benodigde geluidsruimte in het Barmm is hiervoor reeds ingegaan. Naar aanleiding van diverse zienswijzen over het begrip BBT uit de Wet milieubeheer wordt opgemerkt dat uit de considerans van de ontwerpvergunning (nr. OB43) blijkt hoe dit begrip hier moet worden geduid: bovenop de geluidwaarden die conform het Barmm als haalbaar wordt gezien met gebruikmaking van BBT en een toereikend beschermingsniveau bieden, kan getracht worden het geluid nog verder te reduceren, in deze systematiek aangegeven met een “1” en “2” toevoeging achter de letters BBT. Deze toevoegingen dienen dus ter classificatie van verschillende BBT maatregelen bovenop de 50 dB(A) nachtwaarde op 300 meter en doen niet af aan (aanvaardbaarheid van) concreet BBT in voorkomend geval. Uit de wettelijke definitie van het begrip BBT blijkt, dat het bij BBT niet alleen gaat om het bereiken van een hoog niveau van bescherming, maar tegelijk ook om economisch en technisch haalbaar geachte technieken. Voorts is BBT een begrip waarvan de concrete inhoud wijzigt met de ontwikkeling van nieuwe inzichten en innovatieve technische toepassingen met als gevolg, dat steeds verdergaande maatregelen tot het voor een bedrijfstak gebruikelijke pakket worden gerekend.

46

In diverse zienswijzen wordt er op gewezen dat reeds nu binnen de branche als bekend veronderstelde technieken niet zijn ‘meegenomen’ in het pakket van mitigerende maatregelen. In reactie op deze zienswijze: dit is onjuist. De in Nederland gebruikte boorinstallaties worden vaak in gevoelige omgevingen toegepast. Dat heeft er toe geleid dat in de afgelopen jaren alle voor de hand liggende en bekende geluidbestrijdingstechnieken in deze boorinstallaties zijn geïntegreerd. In de geluidonderzoeken bij het MER is daarop ook ingegaan. In de geluidprognose van de boorinstallatie zijn deze gebruikelijke technieken zoals ook in de diverse zienswijzen, waaronder die van de gemeenten Alkmaar en Bergen, genoemde beschermingskappen voor mud pompen, schermen rond diverse apparatuur e.d. al verdisconteerd. In paragraaf 3.1 van het bij het MER behorende geluidrapport Bergermeer is al aangetoond dat de installatie hiermee al circa 5 dB(A) stiller zou zijn dan wat in het Barmm voor dergelijke installaties als BBT wordt verondersteld.

Diverse zienswijzen, waaronder die van de gemeente Bergen en Alkmaar, gaan in op het “onderzoek naar BBT in de bedrijfstak”. Dat moet gekoppeld zijn aan de BBT die in de bedrijfstak beschikbaar is. In diverse zienswijzen wordt betoogd dat in het Barmm niet is vastgelegd wat BBT is voor mobiele installaties op land. Verder wordt aangegeven dat de benodigde geluidruimte voor een boring niet in het Barmm is toegelicht. Het Barmm kan derhalve niet van toepassing zijn: de Handreiking is volgens deze zienswijzen leidend.

In reactie op deze zienswijzen: verondersteld wordt dat hiermee door de indieners van deze zienswijzen wordt bedoeld dat in het Barmm de technieken zelf niet zijn gespecificeerd en dat is inderdaad juist. Er wordt echter wel aangegeven welke kwantitatieve geluidwaarden, met gebruikmaking van BBT haalbaar moeten worden geacht, namelijk 50 dB(A) nachtwaarde op 300 meter. Wat concreet onder BBT qua technische invulling moet worden verstaan is dus voor mobiele boorinstallaties op land niet vastgelegd. De aard van de activiteit, gelet op de potentiële aanwezigheid van explosieve gassen, brengt met zich mee dat onderdelen, apparaten en machines niet volledig kunnen worden omkast of van isolatie worden voorzien. Ook door het feit dat geluidbronnen regelmatig verplaatst moeten worden zijn technische maatregelen die bij meer stationaire installaties regelmatig worden toegepast soms praktisch onuitvoerbaar. Indien er geen specifieke wettelijke normeringen bestaan voor dergelijke installaties in dergelijke omstandigheden ligt het in de rede voor het geluidniveau dat met BBT kan worden bereikt aansluiting te zoeken bij een algemene maatregel van bestuur die specifiek ziet op dergelijke installaties voor wat als BBT voor dat specifieke onderwerp kan worden beschouwd. Ook uit de toelichting van deze algemene maatregel van bestuur blijkt overigens dat daarin opgenomen geluidvoorschriften gebaseerd zijn op BBT in de sector (Stb. 2008, 125, p. 32).

TAQA heeft zich verplicht in de praktijk te onderzoeken of een verdere reductie met 5 dB(A) redelijkerwijs denkbaar, mogelijk en uitvoerbaar is (het zogenaamde niveau BBT 2). De uitkomsten van dit praktijkonderzoek zullen pas na enige tijd beschikbaar komen. In de eerste plaats moet bekend zijn welke installatie precies zal worden toegepast. De effectiviteit van eventuele verdergaande maatregelen blijkt pas als de installatie in werking is op de Bergermeerlocatie. Dat deze laatste onderzoeken pas in dit stadium uitgevoerd kunnen worden, wordt veroorzaakt door het feit dat de verdere akoestische reductie specifiek toegesneden zal moeten worden op de manier waarop de apparatuur rond de booropstelling op de Bergermeerlocatie staat gegroepeerd, alsmede hoe de akoestische emissie zich verhoudt tot de geplaatste geluidschermen en tot andere op de boorlocatie aanwezige apparatuur (objecten). Het is diverse inbrengers van zienswijzen niet duidelijk waarom deze laatste te realiseren maatregelen niet reeds nu in de vergunning zouden kunnen worden opgenomen. De reden hiervoor is dat het onderzoek naar de haalbaarheid van zulke voorschriften pas kan worden gestart na de opstelling van de installaties (zie hiervoor) en het dus prematuur is om nu al in de vergunningvoorschriften de waarden aan te geven die zouden kunnen optreden als dit onderzoek en de daaruit voorkomende maatregelen in volle omvang succesvol zouden zijn. Op grond van de artikelen 2.30 en 2.31 Wabo (voorheen artikel 8.22 Wm) is het bevoegd gezag verplicht om redelijkerwijs haalbare lagere geluidniveaus vast te leggen in de vergunning. Hiermee is deze verplichting dus verzekerd. Overigens vloeit uit de aan de vergunning verbonden voorschriften reeds de verplichting voort dat ‘haalbare’ maatregelen uitgevoerd moeten worden.

47

In paragraaf 3.1 van het bij de MER behorende geluidrapport (oktober 2008) wordt overigens ingegaan op het geluid van de twee in Nederland toegepaste boorinstallaties, waar bruikbare akoestische gegevens van beschikbaar zijn en die geschikt zijn voor de bedoelde boringen in de Bergermeer. Het blijkt dat, hoewel de werkingsprincipes zeer verschillen, de geluidemissies in hoge mate (binnen een marge van circa 2 dB(A)) vergelijkbaar zijn. Beide installaties werken in gevoelige gebieden en er zijn veel maatregelen genomen om de installaties stil te maken. Mede uit concurrentieoverwegingen streven alle betrokken bedrijven op akoestisch gebied naar reducerende maatregelen. Binnen de bedrijfstak zijn daardoor de verschillen in geluidproductie klein.

Er wordt door diverse indieners van zienswijzen gewezen op het feit dat er toetsing plaats dient te vinden van BBT op grond van artikel 8.22 van de Wm. Dit is gekoppeld aan BBT per bedrijfstak. Er wordt gesteld dat niet wordt gemotiveerd waarom direct wordt aangesloten bij het BBT onderzoek van de initiatiefnemer (de aanvrager). In reactie op deze zienswijzen: toetsing op grond van artikel 8.22 Wm ziet op actualisatie van reeds verleende vergunningen. In onderhavig geval gaat het om een nog te verlenen vergunning. Indien er geen andere specifieke wettelijke normeringen bestaan voor dergelijke installaties in dergelijke omstandigheden ligt het in de rede voor het geluidniveau dat met BBT kan worden bereikt, aansluiting te zoeken bij een algemene maatregel van bestuur die specifiek ziet op dergelijke installaties voor wat als BBT voor dat specifieke onderwerp kan worden beschouwd. Bij verlening van een vergunning mag het bevoegd gezag uitgaan van door de aanvrager verstrekte gegevens en onderzoeken, mits het zich vergewist van de juistheid van die gegevens en onderzoeken. Dit is hier gebeurd.

Op welke wijze worden te behalen geluidwaarden afgedwongen? In de diverse zienswijzen wordt er op gewezen dat voor wat betreft de verplichting verder te gaan dan BBT met name de locale omstandigheden, zoals overschrijding van de voorkeursgeluidgrenswaarden, dat verlangen. Van die toets is geen rekenschap gegeven, aldus deze indieners. In reactie op deze zienswijze: zoals het hierboven geschetste duidelijk maakt, hebben de locale omstandigheden juist aanleiding gegeven tot verder onderzoek naar verdere mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren. Van deze toets is rekenschap gegeven in – onder meer- het addendum op de aanvraag van april 2010. Uit deze toets volgt ook de reden waarom deze laatste reducerende maatregelen nu nog niet kunnen worden uitgewerkt. In de aanvraag en het addendum daarop wordt door TAQA beschreven op welke wijze deze verdere onderzoekstaakstelling zal worden ingestoken teneinde een nog hoger reductieniveau te bereiken. Er is hier sprake van een onderzoekstaakstelling aangezien de effectiviteit van de verder reducerende mogelijkheden pas kan worden onderzocht en aangetoond ten tijde van aanwezigheid van de installatie op de locatie zelf. Dit impliceert dat van deze maatregelen niet vooraf kan worden vastgesteld of deze maatregelen het beoogde effect hebben. De ambitie is dat met deze aanvullende maatregelen een extra reductie kan worden bereikt van maximaal 5 dB(A) bovenop BBT pakket 1. Belangrijk is dus dat deze laatste fase van onderzoek pas kan worden ingezet op het moment dat a) zeker is welke boorinstallatie zal worden gecontracteerd en b) hoe de geselecteerde installatie zich op de Bergermeerlocatie, gezien de opstelling van de daaromheen gegroepeerde hulpapparatuur en de schermen, zich akoestisch gedraagt. Voor een verdere beschrijving van deze laatste onderzoeksfase wordt verwezen naar de considerans van de ontwerpvergunning (nr. OB43) en het addendum op de aanvraag om die vergunning (nr. A43).

Door indieners van zienswijzen wordt gewezen op het feit dat er geen zekerheid is over het vastleggen van de, na het onderzoek dat met ‘BBT2’ wordt aangeduid, te behalen geluidwaarden, of zelfs maar dat deze überhaupt zouden worden geïmplementeerd en dat er hierop (op een besluit hiertoe) geen rechtsbescherming voor derden is. In reactie op deze zienswijzen: in artikel 2.30 Wabo is vastgelegd dat voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet het bevoegd gezag regelmatig beziet of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Gelet op artikel 2.31, lid 1, Wabo is het bevoegd gezag gehouden de vergunningvoorschriften aan te scherpen indien dat

48 noodzakelijk is ter bescherming van het milieu. Tegen het al dan niet toepassen van deze bevoegdheden staat rechtsbescherming open.

Onmogelijkheid om het vergunde BBT1 niveau te halen In diverse zienswijzen wordt voorts gewezen op het feit dat het op voorhand al kan worden vastgesteld dat het vergunde BBT 1 niveau niet kan worden gehaald omdat de benodigde gronden voor het transformatorhuis dat benodigd is voor de elektriciteitsvoorziening om dieselgeneratoren te voorkomen, door de grondeigenaar, de gemeente Bergen, niet beschikbaar zal worden gesteld. In reactie op deze zienswijze: indien de gemeente het gebruik van de benodigde grond van 64 m2 voor het geplande transformatorhuis - ter voorkoming van onnodige overlast bij de boringen – inderdaad niet zou willen toestaan, kan een onteigeningsprocedure of andere procedure in gang worden gezet om het beschikbaar komen van de gronden zeker te stellen.

Inzet Cocoon als BBT In één van de zienswijzen wordt verwezen naar ontbrekende informatie over de zogenoemde Cocoon, een mitigerende maatregel waarbij de volledige boorinstallatie wordt omkast. Ten tijde van het opstellen van het MER is beoordeeld in hoeverre een vergaande mitigerende maatregel, bestaande uit een volledige omkasting van de boorinstallatie, voor het uitvoeren van de boringen op de Bergermeerlocatie toepasbaar zou kunnen zijn. Deze omkasting wordt in de regel aangeduid met de naam ‘Cocoon’ (zie onderstaande foto voor een impressie). In reactie op deze zienswijze: bij de verdere uitwerking van de booractiviteiten, dus na afronding van het MER, is toepassing van de Cocoon opnieuw overwogen.

De Cocoon is door de NAM in 2001 gebouwd voor de boring van een put binnen de bebouwde kom in ’s-Gravezande en in 2005 voor de derde keer op deze locatie toegepast. De Cocoon is om bouw- en boortechnische redenen voor de Bergermeerlocatie niet toepasbaar als mitigerende maatregel. . Tijdens het boren van gashoudende lagen en werk in gashoudende lagen moet de volledige voorkant van de Cocoon worden geopend om risico op explosie bij onvoorziene gas ontsnapping te mitigeren. Zowel het openen van deze voorkant als ook het weer sluiten van de voorkant gebeurt over een periode van een halve dag (dus twee maal 12 uur). De totale periode dat de Cocoon geopend zou zijn voor het Bergermeerproject, gebaseerd op drilling en completion tijd in reservoir en rekening houdend met het totale aantal te boren putten (14), zou één derde tot de helft van de totale boortijd zijn, en gedurende die tijd ook geen bijdrage leveren in geluidsdemping. . Het verplaatsen van de Cocoon over een railsysteem waarbij de verschillende secties van de te boren putten achtereenvolgens per rij te boren putten wordt uitgevoerd (het zogenaamde batch drillen), is niet mogelijk (dit wordt aangeduid met de term ‘skidden’). Dit betekent dat de Cocoon voor elke put moet worden opgebouwd (2 weken) en worden afgebouwd (2 weken). Voor het Bergermeerproject is dit berekend op een totale extra duur van 14 maanden op- en afbouw van de Cocoon. Daarbovenop moet na elke opbouw de boorinstallatie in de omkasting opnieuw worden opgesteld. Gebruik van de Cocoon, indien

49

technisch al haalbaar, zou dus de totale boortijd zeer substantieel verlengen: naar verwachting van 2 jaar tot ruim 3,2 jaar.

De conclusie is dat de Cocoon uitsluitend geschikt is voor een enkele te boren put waarbij geen verplaatsing van de boorinstallatie zelf aan de orde is. Kostentechnische aspecten zijn voor de keuze van deze maatregel niet doorslaggevend aangezien de Cocoon zelf bouw-/boortechnisch niet geschikt is voor de specifieke situatie op de Bergermeerlocatie.

Samenvattend: in het huidige ontwerp zijn gebruikelijke maatregelen meegenomen (BBT1). Daarmee kan op zich een toereikend beschermingsniveau worden geboden. Specifiek op de situatie toegesneden maatregelen (BBT2) zijn denkbaar, maar de toepassingsmogelijkheden zijn beperkt. Dat heeft vooral te maken met de technische haalbaarheid en veiligheid en in veel mindere mate met de kosten. TAQA is niettemin wel verplicht nader onderzoek te doen of verdere beperking van de geluidemissie redelijkerwijs haalbaar is en, als dit het geval, zullen de geluidvoorschriften hierop worden aangepast. Een geluidreducerende maatregel (‘De Cocoon’) is onderzocht, maar is bouw- en boortechnisch niet geschikt voor toepassing op de specifieke situatie van de Bergermeerlocatie. De kostentechnische aspecten spelen hierbij geen rol.

Binnenwaarde woningen Er is geen onderzoek verricht naar binnenwaarden. In de milieuvergunning noch inpassingsplan zijn waarborgen opgenomen op basis waarvan de woningen die vallen binnen de (geluids-) invloed van de locatie, op kosten van de vergunninghouder, van extra isolatie worden voorzien waardoor een binnenniveau in de woningen van 35, 30 en 25 dB(A) en de LAmax van 55, 50 en 45 dBA) in de dag- avond- en nachtperiode wordt gewaarborgd. Deze maatregelen moeten zijn getroffen voordat de inrichting in werking wordt genomen. Het is niet duidelijk welke maatregelen zijn genomen om de geluiduitstraling zoveel mogelijk te beperken en bepaalde bindende waarden wel te behalen, zoals binnenwaarde in woningen.

Reactie De Handreiking geeft aan dat het in beginsel niet is toegestaan om in de milieuvergunning voorschriften op te nemen die betrekking hebben op binnenniveaus van niet in- of aanpandige geluidgevoelige bestemmingen van derden. Het is de vraag of een geluidbelasting op de gevel van een woning van meer dan 45 respectievelijk meer dan 40 dB(A) ’s nachts tot een onacceptabele milieuhygiënische kwaliteit leidt. In de systematiek van de geluidwetgeving wordt in zulke situaties in de regel teruggevallen op het binnenniveau. Als referentiekader dient hierbij het Bouwbesluit. Voor nieuw te bouwen woningen wordt een binnenniveau van 25 dB(A) ’s nachts als eis aangehouden. Daarbij wordt een geluidwering van de gevel – eveneens voor nieuw te bouwen woningen - verondersteld van 20 dB(A). In combinatie met het binnenniveau ’s nachts van 25 dB(A) levert dat een geluidbelasting ’s nachts op van 25 + 20 = 45 dB(A). Hieruit volgt dat bij een geluidbelasting van 45 dB(A) of minder een acceptabele situatie kan worden gegarandeerd. Bij een hogere geluidbelasting kan dezelfde situatie worden gegarandeerd als eventueel gezorgd kan worden voor aanvullende maatregelen aan de gevel, zodanig dat de geluidwering van de gevel G voldoet aan:

G = Lbuiten - 25 dB(A)

In het Barmm wordt uitgegaan van een binnenniveau van 40 dB(A) etmaalwaarde en een standaard gevelwering van 20 dB(A): de situatie die is te bereiken met toepassing van BBT en als toereikend beschermingsniveau wordt gezien. In de onderhavige situatie zou dus ruim worden voldaan aan het Barmm.

Zoals in het voorgaande is onderbouwd is geen sprake van overschrijding van publiekrechtelijke grenswaarden. Het Barmm is niet van toepassing vanwege de status van de EHS waarin de Bergermeerlocatie is gelegen. Bij het verlenen van een vergunning is de basisvoorwaarde BBT hetgeen als toereikend beschermingsniveau wordt geacht. Aan hetgeen als BBT (de geluidsbelasting die in ieder geval haalbaar wordt geacht bij het toepassen van BBT) wordt beschouwd in deze sector, wordt voldaan. De initiatiefnemer wordt een verdere onderzoeks- en

50 implementatieverplichting opgelegd om verder gaande maatregelen te onderzoek en, indien haalbaar, te implementeren. Voor het verkennen van de minimale eisen die, in deze niet geheel ‘uitgeregelde’ situatie, kunnen worden gesteld aan het woon- en leefklimaat, heeft het bevoegd gezag zich georiënteerd op het Bouwbesluit, de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening en het Barmm. Daarmee is een correcte invulling gegeven aan de vergunningsbevoegdheid op grond van de Wet milieubeheer, mede gelet op de beoordelingsvrijheid die in deze bevoegdheid volgens vaste jurisprudentie heeft.

Overigens acht de initiatiefnemer van belang, dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat een goed woon- en leefklimaat van de bewoners is gegarandeerd. Daarom heeft hij zich bereid verklaard een aanbod te doen, dat verder gaat dan is vereist, om recht te doen aan de belangen van eigenaren van woningen in de buurt van de inrichting. Dit aanbod houdt in dat de initiatiefnemer bereid is op vrijwillige basis voor de meest dichtstbijzijnde woningen het aanbod te doen dat eigenaren van woningen met een geluidbelasting in de nachtperiode op de geval van 40 dB(A) of meer op zijn kosten onderzoek kunnen laten doen naar het niveau van de binnenwaarde van geluidgevoelige ruimten in de nachtperiode en dat, als zij daar prijs op stellen, op kosten van de initiatiefnemer (isolatie)maatregelen aan de gevel worden genomen deze binnenwaarden zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beperken. Uitgangspunt daarbij is dat ten minste een binnenwaarde van 25 dB(A) in de nachtperiode in geluidgevoelige ruimten verzekerd is. De verplichting van de initiatiefnemer dit aanbod te doen is verankerd in de tussen hem en de Minister van EL&I in het kader van de vaststelling van het inpassingsplan gesloten exploitatieovereenkomst.

Uiteraard streeft de initiatiefnemer er naar voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de betreffende eigenaren het aanbod te doen. Betreffende eigenaren (adressen) zijn weergegeven in onderstaande tabel; adressen zijn bepaald op grond van Huisnummerkaart aangeleverd door de gemeente. Bij het bepalen welke woningen voor inspectie in aanmerking komen is en wordt het volgende stappenplan doorlopen:

Hierbij wordt het volgende stappenplan doorlopen: 1. Bij een geluidbelasting op de gevel in de nachtperiode van 40 dB(A) of minder kan ook bij een slechte bouwkwaliteit een acceptabele situatie in de woning worden gegarandeerd. Dit betekent dat feitelijk woningen boven de 40 dB(A) voor inspectie in aanmerking komen. Uit coulance worden woningen vanaf 40 dB(A) nachtwaarde geïnspecteerd. Het gaat dan om in totaal 28 woningen, weergegeven in de bovenstaande tabel. 2. Contact opnemen met belanghebbenden met de vraag of zij eventuele maatregelen met het oog op vermindering van de “binnenwaarde” van geluidgevoelige ruimten wensen en zo ja, of zij mee willen werken aan onderzoek en het eventueel daarna treffen van die maatregelen; 3. Van de woningen uit deze groep van 28 woningen, waarvan de belanghebbenden zullen hebben aangegeven, dat zij prijs stellen op eventuele maatregelen zal de gevelwering worden bepaald op basis van een berekening aan de hand van de bouwvergunning van de woning en een opname aan de buitenkant; 4. Aan de woningen waarvan de belanghebbenden hebben aangegeven maatregelen op prijs te stellen en waarvoor gevelmaatregelen, in het kader van dit voorstel, nodig zijn zullen door initiatiefnemer (isolatie)maatregelen aan de gevel genomen worden om de waarden binnen de woning zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beperken. Uitgangspunt daarbij is dat ten minste een binnenwaarde van 25 dB(A) in geluidgevoelige ruimten in de nacht is verzekerd.

51

woningen met nachtwaarde 40 dB(A) en hoger dB(A) opstelling pnt adres nacht boorinst. # 54 Bergerweg 92 47 oostelijk 1 53 Bergerweg 141 45 oostelijk 2 55 Bergerweg 143 44 oostelijk 3 17 Groene weg 40 43 zuidelijk 4 19 Groene weg 15 43 zuidelijk 5 16 Groene weg 40s 42 zuidelijk 6 18 Groene weg 42 42 zuidelijk 7 52 Bergerweg 90 42 oostelijk 8 56 Bergerweg 145 42 noordelijk 9 15 Groene weg 38 41 zuidelijk 10 23 Groene weg 17 41 zuidelijk 11 24 Groene weg 19 41 zuidelijk 12 28 Groene weg 21 41 noordelijk 13 57 Bergerweg 147 41 noordelijk 14 58 Bergerweg 149 41 noordelijk 15 59 Bergerweg 149A 41 noordelijk 16 21 Groene weg 52 40 zuidelijk 17 22 Groene weg 54 40 zuidelijk 18 25 Groene weg 56 40 zuidelijk 19 26 Groene weg 58 40 zuidelijk 20 27 Groene weg 66 40 noordelijk 21 29 Groene weg 70 40 noordelijk 22 30 Groene weg 74 40 noordelijk 23 35 Groene weg 23 40 noordelijk 24 36 Bergerweg 94 40 noordelijk 25 50 Bergerweg 88 40 oostelijk 26 51 Bergerweg 139 40 noordelijk 27 60 Bergerweg 163 40 noordelijk 28

De in de bovenstaande tabel opgenomen waarden op de genoemde adressen geven overigens de ‘worst case’ situaties: dus waarbij de boorinstallatie op de voor dat specifieke adres meest ongunstigste (meest dichtstbijzijnde put) put aan het boren is. Het boorproces als geheel kent verder, als gevolg van het feit dat door de verschillende fasen in het boorproces zelf, waarin ook nog eens verschillende typen van apparatuur in werking kunnen zijn, zeer vele bedrijfssituaties waarbinnen zelf een zeer grote variëteit bestaat in duur en intensiteit en de daarbij horende geluidemissies. De in de bovenstaande tabel weergegeven waarden zijn gebaseerd op het luidruchtigste deel van het boorproces waarbij de meest geluidintensieve apparatuur daadwerkelijk maximaal in operatie is. Ook dit moet als worst case worden beschouwd omdat deze situatie zich nooit een gehele nacht voordoet.

De ministers hebben het voorbeschreven aanbod – waartoe TAQA zich heeft verplicht - betrokken bij hun overwegingen bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan. De ministers achten verbetering van de binnenwaarde - mede vanwege de geluidbelasting op de gevels die blijft binnen milieuhygiënische acceptabele grenzen en het tijdelijke karakter van de verhoogde immissie - niet vereist. Daarom is ook niet vereist dat de uitvoering van eventuele maatregelen (vooraf) is geborgd. Bij de afweging van belangen bij de vaststelling van het plan komt aan het gegeven dat dit aanbod wordt gedaan echter wel gewicht toe in die zin dat de belangen van de eigenaren en de bewoners behoorlijk worden meegewogen en een bijdrage worden geleverd aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

52

Stiltegebied Er wordt door het project een stiltegebied vernield. Er is geen geluidsonderzoek beschreven voor de aanleg van leidingen. Op welke wijze de aanduiding Stiltegebied uit Provinciale milieuverordening en het referentieniveau zijn betrokken in de afweging is niet duidelijk. De vergunningverlener heeft ten onrechte gemeend dat ontheffing van de Provinciale Milieuverordening voor het stiltegebied niet nodig is. De verstoring van de recreatieve en ecologische waarden in het gebied waar de leidingaanleg plaatsvindt is in de besluitvorming onvoldoende afgewogen.

Reactie Het stiltegebied 'Bergermeer en omstreken' ondergaat een tijdelijke ingreep die omkleed is met een scala aan maatregelen die erop zijn gericht schade, hinder en overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Van vernieling is geen sprake. In de considerans van het ontwerp van de ontheffing voor leidingaanleg door het stiltegebied (OB nr. 23 ) is de status van het stiltegebied benoemd. Het referentieniveau van het omgevingslawaai vormt een integraal onderdeel van de afwegingen die moeten worden gemaakt bij het stellen van geluidrichtwaarden, waarbij de Handreiking als hulpmiddel dient. Daartoe is onderzoek ter plaatse uitgevoerd om het referentieniveau te bepalen, aangezien de informatie van de provincie Noord-Holland hierover niet meer actueel was. Dit onderzoek is beschreven in de aanvulling op het MER. In de aanvraag voor een ontheffing stiltegebied (nr. A23) is op basis van een akoestische prognose ingegaan op de verwachte geluidssituatie als gevolg van leidingaanleg. In het MER, de aanvulling op het MER (bijlage 1) en in de considerans van het ontwerp van de ontheffing voor leidingaanleg door het stiltegebied (OB nr. 23) is ingegaan op de artikelen die toezien om activiteiten in stiltegebieden. Voor de activiteiten op de inrichting Bergermeerlocatie die voor de milieuvergunning onder het bevoegd gezag van een rijksoverheidsorgaan ligt is een ontheffingaanvraag niet nodig, voor de aanleg van de leidingen wel. De tijdelijke verstoring van de ecologische en recreatieve waarden als gevolg van de leidingaanleg wordt door diverse mitigerende maatregelen die in deze ontheffing en andere benodigde besluiten (bijvoorbeeld de Flora- en faunawetontheffing) zijn neergelegd voor wat betreft de natuurwaarden voldoende geborgd, temeer als men daarbij in acht neemt dat het gaat om een project met een nationaal belang. Dit is ook als zodanig in de ontwerpontheffingen aangegeven.

Bromtonen en trillingen Er is geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van brommende geluiden die voorkomen bij de opslag van Norg/Langelo of als gevolg van transport van gas in pijpleidingen. Er wordt verzocht om een nader onderzoek naar geluid na ingebruikname. De onzekerheid op het punt van geluidseffecten als gevolg trillingen door injectie en productie in leidingen moet worden weggenomen voor start van het project. De nieuwe putten en de gastransportleidingen dienen te worden geboord en aangelegd met inachtneming van de uitkomsten van het geluidsonderzoek. Er zijn bij het bestaande gasvlak al geruime tijd bewegingen zichtbaar, hierdoor ontstaan storende bromtonen in de nacht die zich ondergronds verplaatsen. Deze zijn zelfs in Broek op Langedijk te horen.

Reactie Gesteld wordt dat er, voorafgaand aan de opslag van gas, onderzoek zou moeten worden gedaan naar de kans op hinder door laagfrequent geluid. Het gaat dan om laagfrequent geluid, dat veroorzaakt zou kunnen worden door de gasstroom in pijpleidingen en putten. Een dergelijk onderzoek is echter niet realistisch. In Nederland wordt al sinds 1963 op grote schaal gas gewonnen uit het gasveld “Groningen” (het Slochterenveld). Naast het grote Slochteren gasveld zijn er (op het land) 100 gasvelden volop in productie. Bovendien zijn er enkele gasvelden in gebruik als gasopslag (Grijpskerk, Norg en Alkmaar). Deze enorme activiteit heeft door de jaren heen slechts geresulteerd in vier klachten over laagfrequent geluid. Die bovendien geconcentreerd zijn in één regio (omgeving Zuidhorn). Ingeval van klachten zal altijd geluidonderzoek worden uitgevoerd om de herkomst van de klacht te achterhalen.

Het voorkomen van eventuele bodembeweging heeft geen relatie met het verplaatsen van grote volumes gas, waardoor eventuele laagfrequente geluiden zouden kunnen ontstaan. Bij de aanleg

53 van het puttenveld en de toeleverende leidingen zal zoals te doen gebruikelijk aandacht gegeven worden aan het voorkomen van trillingen in leidingen en installaties. Het uiteindelijke geluid zal eerder bepaald worden door de chokes (drukregelende afsluiters) dan door geluid ten gevolge van trillende onderdelen. Aan het totale geluid van het puttenveld zijn voorschriften opgelegd (geluidgrenswaarde 30 dB(A)-nachtwaarde bij woningen). Aan deze voorschriften zal worden voldaan.

In een van de zienswijzen (Camping Alkmaar) wordt gewezen op de situatie waarbij door de nabijheid van de boorlocatie niet meer zal kunnen worden voldaan aan de vereisten van het “Groene camping vignet” (op circa 800 meter van de boorlocatie) door de heiwerkzaamheden en boringen. In reactie op deze zienswijze: de camping ligt in de invloedssfeer van de Bergerweg en de Martin Luther Kingweg (N9). In de nachtperiode is het verkeergeluidniveau (achtergrondniveau) ten gevolge van deze wegen minimaal 35 dB(A) en overdag minimaal 40 dB(A) (zie de beschouwingen over referentieniveau in de aanvulling op de MER). Uit het addendum op de aanvraag voor de revisie van de milieuvergunning Bergermeer (nr. A43) valt te herleiden dat op de afstand van 800 meter de nachtwaarde circa 32 dB(A) is. In de dagperiode kan dat één of twee dB(A) hoger zijn ten gevolge van vrachtwagenbewegingen op het terrein. Dit betekent dat het geluid van het boren bij de Camping Alkmaar weg zal vallen tegen het reeds aanwezige verkeerslawaai veroorzaakt door beide wegen, zowel in de dag- als de nachtperiode. Heiwerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats, gedurende een korte periode van enkele maanden ter voorbereiding van de booractiviteiten. Uit het onderzoek naar geluidoverlast als gevolg van heiwerkzaamheden dat aan het MER is toegevoegd blijkt dat er op ongeveer 850 meter van de installaties (de afstand tot de camping) sprake kan zijn van een langtijdgemiddeld niveau van 44 tot 45 dB(A) op een hoogte van 1,5 meter. De camping Alkmaar is aangesloten bij de “Kleine Groene Campings” (www.KGC.nl) Voor wat betreft de eisen die aan deze campings gesteld worden, wordt op de site verwezen naar de ANWB en de Recron. Deze geven geen harde geluidgrenswaarden. De kans dat de camping Alkmaar om geluidredenen de aansluiting bij de “Kleine Groene Campings” zal verliezen, is gelet op de immissie ter plaatse nihil te noemen.

Tenslotte wordt in de zienswijzen opgemerkt dat er geen onderzoek is gedaan naar effecten van trillingen door verkeer en heien op de woningen. In reactie hierop: in de aanvulling op het MER is ingegaan op de effecten van het heien en hierbij is geconcludeerd dat vanwege de afstand van 200 - 300 meter tot de meest nabijgelegen woningen geen effecten van de trillingen worden verwacht. Om overlast door het verkeer te voorkomen worden transporten gereguleerd door middel van een verkeers- en vervoersplan. Hiermee wordt bewerkstelligd dat transporten plaatsvinden over hiervoor bestemde wegen en geen overschrijding van de toegelaten trillingsniveaus zullen opleveren.

Verkeersbewegingen In zienswijzen wordt opgemerkt dat geen onderzoek is gedaan naar de geluidskwalitatieve effecten ten gevolge van de verkeersbewegingen in het project. Er wordt in het akoestisch model gerekend met 5 vrachtwagens per dag en maximale aantallen van 200 per dag. Voor verdere zienswijzen op het thema verkeer zie hoofstuk 13 (‘Verkeershinder’).

Reactie In het achtergrondrapport MER 'geluidsprognose Bergermeer' is ingegaan op de verkeersaantrekkende werking als gevolg van het project ‘Gasopslag Bergermeer’. Zie hiervoor verder het thema 'Verkeershinder'. Bij de verschillende aantallen van transportbewegingen gaat het om de beschrijving van een extreme situatie die enkele dagen per jaar voorkomt, waarbij zowel de boorinstallatie wordt aangevoerd of afgevoerd, in combinatie met leidingaanleg en civiele werkzaamheden op de locatie. Daarnaast is er de vaker voorkomende situatie van normale transportbewegingen tijdens boringen. Deze verschillende akoestische situaties worden afzonderlijk in kaart gebracht. De maximale aantallen van 200 vrachtwagens zijn overigens achterhaald omdat is afgezien van boring met twee boorinstallaties tegelijk. Zie verdere informatie onder het thema 'verkeer' in het hoofdstuk ‘Verkeershinder’: hierin wordt aan de hand van de actuele verwachting van het aantal

54 verkeersbewegingen geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A) op de dag) voor indirecte hinder door verkeersaantrekkende werking uit de “Schrikkelcirculaire” op een extreem drukke dag niet zullen worden overschreden.

Boekelermeer Het bedrijventerrein Boekelermeer is een (geluid)gezoneerd bedrijventerrein waarop een geluidverkaveling is geënt. Ten aanzien van de geluidruimte die de gasbehandelings- en compressie- installatie inneemt op de Boekelermeer, blijft het toetsingskader van het bestemmingsplan Boekelermeer Zuid 2 en de daarbij gegeven geluidruimte van toepassing. De gemeente Alkmaar merkt in haar zienswijze op hierover graag een passage opgenomen te zien in de toelichting en de voorschriften van het inpassingsplan.

Reactie Het bedrijventerrein Boekelermeer Zuid 2 is een geluid gezoneerd bedrijventerrein in de zin van de Wet geluidhinder (artikel 40 Wgh). Dit wil zeggen dat op de BKMZ-2 de vestiging van inrichtingen in de zin van artikel 41 Wgh zijn toegestaan. Deze inrichtingen worden ook wel aangeduid als “grote lawaaimakers”. In artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht is vastgelegd welke typen inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein gevestigd moeten zijn. De gasbehandelings- en compressie-installatie valt onder deze categorie van inrichtingen.

In de Wet geluidhinder wordt ten aanzien van de geluidzones van industrieterreinen het volgende gesteld. Indien bij de vaststelling of een herziening van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Een krachtens artikel 40 van de Wet geluidhinder vastgestelde zone kan uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, met dien verstande dat opheffing alleen kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen industrieterrein meer is. Uit het voorgaande blijkt:  De geluidzone heeft betrekking op het industrieterrein waarop de vestiging van deze inrichtingen is toegestaan;  De wet stelt geen beperkingen aan het aantal bestemmingen waarbinnen de inrichtingen zijn toegestaan;  Er zijn geen beperking ten aanzien van het aantal bestemmingsplannen waarmee de inrichtingen worden mogelijk gemaakt;  Er kan slechts sprake zijn van een de-zonering van het industrieterrein wanneer de betreffende bestemmingen de vestiging van de ‘grote lawaaimakers’ niet meer toestaat.

Artikel 3.28 Wro bepaalt de relatie van het rijksinpassingsplan ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Op basis van dit artikel maakt dit inpassingsplan na vaststelling deel uit van de bestemmingsplannen waarop het betrekking heeft. De regels van het inpassingsplan maken net als het ter plaatse vigerende bestemmingsplan de vestiging van ‘grote lawaaimakers’ mogelijk. Door de vaststelling van het rijksinpassingsplan zal er daarom geen (gedeeltelijke) de-zonering plaatsvinden van het industrieterrein. Om misverstanden te voorkomen wordt een regel aan artikel 3 toegevoegd waarin expliciet wordt aangegeven dat de bestemming de vestiging van inrichtingen in de zin van artikel 41 Wgh omvat.

Het rijksinpassingsplan wijzigt de geluidzone dus niet. In de toelichting op het rijksinpassingsplan is aangetoond, dat aan de geluidzone kan en zal worden voldaan. Die toets is nodig in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De verdere concrete toetsing aan de geluidzone en het vastleggen van geluidvoorschriften vindt plaats in het kader van de milieuvergunningverlening (ontwerpvergunning nr. OB44). De installatie moet daarbij voldoen aan BBT én aan de geluidzone (cumulatief met alle andere bedrijven).

55

56

7. Locatiekeuze en afwijken MMA Indieners van zienswijzen op dit thema:

8, 14, 18-22, 25-26, 28-35, 37-83, 85-87, 97-121, 124, 128-170, 172-175, 178, 188, 192, 194-195, 197-198, 200-201, 205, 208, 210-211, 213-237, 239-242

Geen alternatieve methoden en/of locaties overwogen Alternatieve methoden en alternatieve locaties zijn niet nader onderzocht: voorafgaand aan het MER is ten onrechte geen plan-MER op nationaal niveau verricht naar de alternatieve mogelijkheden voor gasopslag. De keuze voor de Bergermeer is niet gebaseerd op een deugdelijke afweging van alternatieven. Hierdoor is onduidelijk of het Bergermeerveld wel daadwerkelijk de gewenste oplossing is voor het opslaan van gas).

De locatiekeuze is niet gebaseerd op landelijk beleid. Er dient geen vergunning te worden verleend, of te worden ingetrokken, als er niet definitief is uitgezocht of er gunstigere locaties zijn. Er zijn goede alternatieven, bijvoorbeeld in de twee gasvelden op de Noordzee, die TAQA in haar bezit heeft en die zijn bestemd voor opslag van CO2. Er had moeten worden gekeken naar alternatieve locaties elders, ook buiten Nederland.

Reactie Er is gekozen voor de locatie Bergermeer (en niet voor het gebruik van een of meer andere lege gasvoorkomens in Nederland) voor de (eerste) grootschalige ondergrondse opslag van gas van elders om de volgende redenen: i. de geologische structuur is geschikt; ii. het voorkomen is (direct) beschikbaar; iii. de ligging ervan maakt de gasopslag tegen redelijke kosten uitvoerbaar; iv. de gasopslag (en de fabriek) zijn ter plaatse (in elkaars nabijheid) technisch uitvoerbaar (bedrijventerrein in de buurt); v. de omvang van het veld maakt het een rendabele onderneming. Daarbij kan als aanvullende reden worden aangevoerd, dat: vi. het gasvoorkomen Bergermeer binnen de concessie valt van de initiatiefnemer, dat wil zeggen: van een partij die bereid en in staat is de gasopslag Bergermeer te realiseren.

Het MER ´Gasopslag Bergermeer´ is een gecombineerd besluit-MER en plan-MER. Het moet dus aan de vereisten van zowel een plan-MER als een besluit-MER voldoen. De Commissie voor de m.e.r. heeft in het aanvullend toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvullingen daarop van 9 juni 2009 als haar eindoordeel uitgesproken: "De Commissie is van mening, dat in de combinatie van het oorspronkelijke MER, de eerste en de tweede aanvulling, de essentiële informatie voor besluitvorming aanwezig is. De aanvulling heeft niet ter visie gelegen. Daarom heeft de Commissie geen inspraak over de aanvulling in haar advies mee kunnen nemen. De Commissie gaat ervan uit dat het bevoegde gezag de aanvulling alsnog publiceert, bijvoorbeeld bij een komende openbare stap in het besluitvormingsproces". Er hoeft uiteraard alleen vergeleken te worden met andere locaties, die ook voldoen aan de criteria i) tot en met v). Voor zover die andere locaties bestaan, mag het bevoegd gezag (als opsteller van het inpassingsplan) toch de voorkeur geven aan de opslag locatie Bergermeer, vanwege vi. De keus voor het Bergermeerveld is daarmee afdoende gemotiveerd. De zienswijze dat in de planfase onvoldoende is gekeken naar andere locaties is niet juist.

Daarbij is er voor het bevoegde gezag ook geen aanleiding om te veronderstellen dat er geschiktere velden zouden zijn. Voor de ondergrondse gasopslag Norgveld (Langelo) die in de negentiger jaren van de vorige eeuw is gerealiseerd heeft nationaal onderzoek plaatsgevonden naar geschikte velden. De ‘Commissie van Drie inzake gasopslag Langelo’ heeft over dit onderzoek in 1994 gerapporteerd. Uit dit onderzoek bleek dat in Nederland voor de beoogde bufferfunctie twee reservoirs door de reservoirkarakteristieken, de omvang, toegankelijkheid en ligging het meest geschikt waren: het Norgveld (Langelo) en het Bergermeerveld. Zoals gezegd is het Norgveld al als ondergrondse gasopslag in gebruik genomen evenals de ondergrondse gasopslagen Alkmaar en Grijpskerk. Met het benutten van het Norgveld is het reservoir van de Bergermeer

57 overgebleven als nog te benutten meest geschikt reservoir. Door TNO in 2010 uitgevoerd onderzoek ten behoeve van het rijksinpassingpslan bevestigt deze eerdere conclusie.

Een belangrijke wijziging sinds 1994 is dat in Nederland sinds 1998 sprake is van een geliberaliseerde energiemarkt. De geliberaliseerde energiemarkt maakt deel uit van het Europese gedachtegoed van vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen tussen de lidstaten. Dit brengt mee dat initiatieven voor nieuwe gasopslagen door marktpartijen (en niet door overheden) moeten worden ontwikkeld. TAQA Energy B.V. heeft als marktpartij een initiatief voor de gasopslag ontwikkeld en daarvoor een MER opgesteld en vergunningen aangevraagd. Bij een m.e.r.-procedure worden de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit onderzocht om het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure schrijft voor dat dit onderzoek moet worden verricht door het vergelijken van de gevolgen van het voornemen en eventuele alternatieven daarvoor ten opzichte van de autonome situatie2. Alternatieven zijn de mogelijke andere manieren waarop het voornemen kan worden gerealiseerd. De wet vraagt om het onderzoeken van de 'redelijkerwijs' te beschouwen alternatieven. Een aantal overwegingen is daarbij van belang. Het alternatief moet realistisch zijn, dat wil zeggen: technisch maakbaar, betaalbaar en in principe probleemoplossend. De initiatiefnemer heeft in het MER alle velden, waarvoor zij een concessie bezit, onderzocht en vergeleken met vooraf bepaalde criteria waaraan deze gasopslag moet voldoen. Uit deze vergelijking kwam het Bergermeerveld als meest geschikt naar voren. Over velden buiten de eigen concessie heeft de initiatiefnemer geen zeggenschap en geheel andere methoden om de gasleveringszekerheid te borgen vallen eveneens buiten de werksfeer van de initiatiefnemer. Deze selectie van alternatieven is door de Commissie voor de m.e.r. al vooraf bij het vaststellen van richtlijnen voor het MER als zodanig in haar adviesrichtlijnen verwoord.

Ten aanzien van het ruimtelijk beleid wordt opgemerkt dat gasopslag een onderdeel is van het nationale ruimtelijke beleid. In de Nota Ruimte wordt de opslag van aardgas aangemerkt als van groot belang voor de Nederlandse economie, voor de voorzieningszekerheid en voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Inpassing van het project op lokaal niveau moet daarbij plaatsvinden binnen het gestelde wettelijke en beleidsmatige kader. Dit kader is in hoofdstuk 5 van de toelichting op het inpassingsplan weergegeven. Daarnaast is bij de uitvoeringsbeschikkingen aangegeven welke wetgeving er van toepassing is. Uit dit toetsingskader blijkt dat het project voldoet aan de eisen die uit het gestelde wettelijke en beleidsmatige kader voortvloeien. Voor een reactie op de zienswijzen inzake alternatieve methoden van opslag wordt verwezen naar de reactie op het hoofdstuk waarin wordt ingegaan op het thema ‘MER’.

In enkele zienswijzen wordt gevraagd waarom er niet is gekeken naar de offshorevelden op de Noordzee. In reactie hierop het volgende. Bij de onderbouwing in het MER van het doel en de motivatie van het voornemen (‘Waarom het Bergermeerveld’) zijn tevens de blokken P15/P18 offshore gasvelden van TAQA Energy B.V. beschouwd. Deze velden liggen circa 15 km uit de kust van Hoek van Holland en zijn verbonden met de Maasvlakte door een 26" gasleiding. Op dit moment is gasopslag in velden op zee niet opportuun gezien de veel hogere investeringen en operationele kosten (bijvoorbeeld door aanvoer van materialen per boot en helikopter) en de relatief grote afstand tot geschikte gastransportinfrastructuur. Op basis van ervaringscijfers binnen de industrie kan globaal gesteld worden dat de investeringskosten en operationele kosten van een gasinstallatie op zee een factor vier tot zes hoger zijn dan op land. Zoals in het MER vermeld onderzoekt TAQA of reservoirs in dit winningsgebied in de toekomst kunnen worden gebruikt voor gasopslag, eventueel met LNG overslag op zee. Op korte termijn biedt de opslagvergunning Bergen echter de beste mogelijkheden. TAQA onderzoekt momenteel in het kader van het CCS (Carbon

Capture and Storage) demonstratieproject van het Rotterdam Climate Initiative of CO2 opslag in het P18 reservoir haalbaar is. Anders dan bij gasopslag vraagt CO2 opslag nauwelijks om een uitbreiding van de bestaande (putten)infrastructuur.

2 Bij de herziening van de m.e.r. wetgeving en onder de Crisis en herstelwet is alternatievenonderzoek niet meer in alle gevallen vereist.

58

TNO-onderzoek is onvoldoende basis voor locatiekeuze In het inpassingsplan is een "nationale afweging alternatieve velden voor seizoensopslag" gepresenteerd in de vorm van een rapport van TNO. Het zeer summier uitgevoerde onderzoek van TNO voldoet niet aan de eisen van een alternatievenonderzoek. Dit alternatievenonderzoek is bovendien niet door de Commissie voor de m.e.r. beoordeeld. Uit dit alternatievenonderzoek blijkt dat er wel degelijk alternatieven zijn voor het Bergermeerveld. De conclusie van dit rapport dat op basis daarvan het Bergermeerveld qua omvang en toegankelijkheid het meest geschikt zou zijn is dus achterhaald en kan niet dienen als onderbouwing van de keuze voor dit gasveld. De gemeente Alkmaar heeft al lange tijd geleden verzocht om een nationaal alternatievenonderzoek (bij het commentaar op de richtlijnen voor het MER). Het door TNO uitgevoerde onderzoek biedt geen uitgebreide analyse van nationale locatiealternatieven en alternatieve methoden van gasopslag in het Bergermeerveld en is niet door de Commissie voor de m.e.r. beoordeeld. De seismische hoedanigheid, de mogelijke bodembeweging, het opslingereffect (site respons) en het feit dat het veld uit twee aparte compartimenten bestaat, zijn niet bij de afweging betrokken. Gegevens die destijds niet voorhanden waren en verdergaand technologisch inzicht, maakt dat deze rapportage niet ten grondslag kan liggen aan de beleidskeuzen van onderhavig inpassingsplan. De ruimtelijke keuze voor het Bergermeerveld is derhalve niet voldoende gemotiveerd, en/of niet, althans niet juist, in zijn geheel op milieugevolgen beoordeeld.

Reactie Ten behoeve van de onderbouwing van het inpassingsplan heeft TNO in 2010 de beschikbare kennis over de geschiktheid van gasvelden voor gasopslag in Nederland samengevat. Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit de TNO database met gegevens van alle gasvoorkomens in Nederland en de expertise bij TNO. Daarnaast had TNO de beschikking over een vijftal inventarisaties van mogelijke ondergrondse opslaglocaties die tussen 1993 en 2008 door NAM, Gasunie en EBN zijn uitgevoerd, te weten: 1. West Netherlands Peakshaver Field Selection, NAM & Gasunie (oktober 1993) - Confidentieel 2. Aanvullend toetsingsadvies over het milieu-effectrapport ondergrondse opslag Norg, (24 januari 1994) - Openbaar 3. Underground Gas Storage Potential in South and East Netherlands, Phase I - Candidate Screening NAM & Gasunie (oktober 1996), Confidentieel 4. Mogelijkheden voor ondergrondse gasopslag t.b.v. seizoensflexibiliteit in Nederland, TNO- rapport2008-U-R0070/B (januari 2008) – Confidentieel 5. Velden ranking voor gasopslag door EBN m.m.v. NAM, (2008) – Confidentieel

De rapportage van de samenvatting is bij het inpassingsplan betrokken. Deze rapporten zijn vanwege bedrijfsgevoelige informatie grotendeels confidentieel. Een uitgebreidere samenvatting is daarom niet mogelijk.

In diverse zienswijzen wordt gesteld dat aspecten als de seismische hoedanigheid, de mogelijke bodembeweging, het opslingereffect (de site respons) en het feit dat het Bergermeerveld uit twee van elkaar onafhankelijke compartimenten zou bestaan, ten onrechte niet in de afweging zijn betrokken in het TNO rapport. In reactie hierop het volgende. Aspecten als de seismische hoedanigheid, de mogelijke bodembeweging, het opslingereffect (de site respons) en het feit dat het Bergermeerveld uit 2 van elkaar onafhankelijke compartimenten bestaat, zijn juist de kern van de 2D berekeningen van TNO geweest. Uit eerdere studies blijkt dat het opslingereffect gering is. De reservoirblokken zijn gescheiden door een gedeeltelijk afsluitende breuk en hebben bovendien een open verbinding aan de noordzijde. De zienswijze dat de ruimtelijke keuze voor het Bergermeerveld derhalve niet voldoende gemotiveerd is, voor betreft aspecten die raken op de ondergrond, delen wij dus niet, zie hiervoor ook de reacties op de zienswijzen onder het thema ‘Aardbevingen en Opslagplan’. Voor zover de zienswijze wijst op andere milieugevolgen of -compartimenten, wordt verwezen naar andere hoofdstukken, waaronder ‘Natuur, Milieu en Omgeving’ en ‘Geluid’ .

Wat betreft de zienswijzen met betrekking tot het (nationaal) alternatievenonderzoek waarom volgens de indieners diverse malen is gevraagd maar dat niet is uitgevoerd wordt verwezen naar de eerdere beantwoording van het onderwerp nationale MER in dit hoofdstuk onder het kopje ‘Geen alternatieve methoden en/of locaties overwogen’ en het hoofdstuk ‘MER’

59

Niets doen verdient de voorkeur Door de indiener is in 2009 een zienswijze ingediend op de opgestelde Milieueffectrapportage. Daarin is aangegeven dat "niets doen" vanuit natuur- en milieuoogpunt verreweg de voorkeur geniet. De indiener is onaangenaam verrast door het voorontwerp- inpassingsplan en het daaropvolgende ontwerp-inpassingsplan. Zij stelt dat daaruit niet blijkt dat haar zienswijze, of die van Gemeente Bergen en Provincie Noord-Holland, of van het advies van de Commissie voor de m.e.r. inzake de alternatieve boorlocatie, daarbij zijn betrokken.

Reactie De zienswijzen die zijn ingediend ten aanzien van het MER zijn door de Commissie voor de m.e.r. bij het toetsingsadvies betrokken. Dit is zichtbaar omdat zij in het toetsingsadvies zijn vermeld. Inhoudelijk blijkt dit ook uit de beoordeling van de Commissie aangaande de punten die deze behandelt. Ten aanzien van de stelling dat het advies van de Commissie voor de m.e.r. ten aanzien van de alternatieve boorlocaties terzijde is geschoven wordt het volgende opgemerkt. De Commissie voor de m.e.r. mengt zich niet in de besluitvorming of met politieke afwegingen over de MER-plichtige activiteit zelf. Zij maakt geen keuze tussen alternatieven die in een MER beschreven worden. Dit is de taak van het bevoegd gezag. Bij de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor het project is een goed beeld verkregen van alle (natuur)gevolgen van het project. Voor het uitvoeringsalternatief heeft een integrale afweging plaatsgevonden. De opslag van aardgas is van groot belang voor de Nederlandse economie, voor de voorzieningszekerheid van energie en voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Vanuit dit (nationale) perspectief is "niets doen" geen optie.

Afwijken van het MMA voor de puttenlocatie Algemeen In het inpassingsplan is niet gekozen voor het MOB-terrein als locatie voor de putten. Deze locatie is uit het MER wel naar voren gekomen als MMA. Het is mogelijk om te kiezen voor een voorkeursalternatief mits de afwijking van het MMA zorgvuldig plaatsvindt. Ter onderbouwing van de keuze voor de Loterijlanden is bij het inpassingsplan een onderzoek van SGS Horizon toegevoegd, waarin de consequenties van de keuze van het MOB terrein voor de putten zijn weergegeven. Het MOB-terrein komt in dit rapport slechter naar voren dan de locatie Loterijlanden. De argumenten die in het inpassingsplan zijn aangevoerd zijn zorgvuldig gewogen door de Commissie voor de m.e.r., en ondanks alle argumenten is het MOB- terrein MMA. Andere dan louter financiële argumenten, welke niet nader zijn onderbouwd, worden in het inpassingsplan niet aangevoerd. In geen geval hebben er andere zwaarwegende argumenten aan ten grondslag gelegen, zoals een maatschappelijk belang. Het is daarom niet inzichtelijk op basis van welke objectieve argumenten van het MMA is afgeweken. De gebruikte afweging is discutabel. Er is ten onrechte afgeweken van het MMA/mag niet worden afgeweken van het MMA. In het inpassingsplan worden louter financiële argumenten aangevoerd, welke niet nader zijn onderbouwd.

MOB-locatie is betere keus voor geïntegreerde realisatie van gasputten gecombineerd met de behandelingsinstallatie Het alternatief waarbij de gasputten gecombineerd met de behandelingsinstallatie op het MOB terrein worden gerealiseerd is zowel vanuit het oogpunt van milieu als efficiënt ruimtelijk gebruik te verkiezen. Het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. vraagt hiervoor ook aandacht. Ook de provincie Noord-Holland heeft hiervoor de voorkeur. De extra kosten van vestiging op het MOB-terrein zijn zwaar aangezet. De mogelijke kostenvoordelen van vestiging op het MOB-terrein worden in het geheel niet genoemd. De indieners vragen voor deze variant te kiezen.

MOB-locatie is betere keus voor het puttenveld Het boorproces moet worden verplaatst naar het MOB terrein. Dit is ook een alternatieve locatie die zelfs als een betere locatie naar voren komt. Wanneer de boringen vanuit het MOB-terrein gaan plaatsvinden zullen de indieners minder tot geen overlast hebben tijdens de bouw. Ook de bereikbaarheid is hier veel beter. Er is naar een conclusie toegeschreven. De milieuvoordelen van het MOB-terrein zijn ten onrechte onderbelicht gebleven. De locatie van het MOB-terrein leent zich beter voor de ontwikkeling, omdat de meeste grutto's en ander weidevogels in de Loterijlanden zitten, dicht bij de puttenlocatie, waar de verstoring het grootst is. Een ontwikkeling op het MOB-

60 terrein is beter ruimtelijk inpasbaar, belast het open weidelandschap niet en ligt gunstiger in verband met de verkeersinfrastructuur.

Onderbouwing om af te wijken van het MMA stoelt op ondeugdelijke argumenten Voor de motivering van de keuze van het uitvoeringsalternatief in het inpassingsplan zijn de kosten onvolledig opgenomen en wordt te veel geleund op het Horizon rapport. Het Horizonrapport is een belangrijke bron ter onderbouwing van het afwijken van het MMA voor de putten. Dit rapport bevat echter onjuistheden en is ondeugdelijk opgesteld. De 8 argumenten in het inpassingsplan om af te wijken van het MMA voor de puttenlocatie zijn niet valide. Ten aanzien van argument 1): De eerste periode van 10 jaar levert niet veel verschil op tussen BGM en MOB – dus dit kan geen argument zijn om niet voor MOB te kiezen. Ten aanzien van argument 2 en 3): De argumenten om af te wijken van het MMA op basis van belast gebied qua geluid is gekunsteld, bij de geïntegreerde variant zijn er bovendien minder geluidsbelaste woningen in vergelijking met de gesplitste variant (putten op Bergermeer, behandelingsinstallaties op Boekelermeer) en bovendien heeft geluidbelasting in de EHS ook een aantasting van Natura 2000 tot gevolg waar in het inpassingsplan aan voorbij is gegaan. Ten aanzien van argument 4): Alterra, (Alterra, Effecten op de Natuurwaarden van het project Bergermeer Gas Storage, september 2008) heeft gesteld dat de gruttostand na twee jaar continu boren verdwenen zal zijn, compensatie hiervan zal dus niet mogelijk zijn. Ten aanzien van argument 5): Zuinig ruimtegebruik scoort beter bij de geïntegreerde variant dan bij twee verschillende locaties BGM en BKM, dus dit argument in het inpassingsplan is niet valide. Het vestigen van de gasbehandelings- en compressie-installatie op een duurzaam bedrijventerrein is niet duurzaam te noemen. Ten aanzien van argument 6): Een belangrijke onderbouwing van het afwijken van het MMA voor de puttenlocatie vormt het Horizonrapport. Dit rapport heeft niet ten grondslag gelegen aan het MER aangezien het van september 2009 is terwijl de aanvulling op het MER waar dit onderwerp is geregeld dateert van maart 2009. In het Horizonrapport wordt voorts aangevoerd dat de capaciteit waarvan TAQA uitgaat gebaseerd is op puur technische, commerciële en economische argumenten en niet gestuurd door veiligheidstechnische en milieutechnische aspecten. Het aantal te boren putten vanaf het MOB-terrein wordt dus bepaald door een capaciteitsbepaling: dus op oneigenlijke gronden. Het is niet duidelijk of de meerkosten van MOB-terrein putten de keuze voor BGM putten eigenlijk rechtvaardig. Ten aanzien van argument 7): De aantallen boordagen voor het MOB-terrein en gekoppeld daaraan de extra belasting (extra afval, extra transport, extra energie) komt uit het Horizonrapport en in dit rapport staan foute getallen. Er is niet in kaart gebracht om hoeveel jaren extra het bij MOB-terrein om extra overlast zal gaan. Er zijn onduidelijkheden in het Horizonrapport over de score van het MOB-terrein ten opzichte van de voorkeurslocatie en die zien op: a) hoeveelheden afvalstoffen, aantal boordagen en onduidelijkheden over gedevieerd boren en combinatie putten met de behandelings- en compressie-installatie-installatie. Ten aanzien van argument 8): De financiële paragraaf uit het Horizonrapport is ten eerste gebaseerd op foute getallen en ten tweede is er geen aandacht besteed aan de financiële voordelen door de mogelijkheid van geïntegreerde plaatsing van de putten met de gasbehandeling en compressie-installaties op het MOB terrein.

Verdere ondeugdelijkheden uit het SGS Horizon rapport die niet kunnen dienen als basis waarom is afgeweken van het MOB als MMA voor het puttenterrein, en die niet valide zijn: 1) Er zijn ook saneringskosten op de Bergermeerlocatie, niet alleen op de MOB-locatie. Dit argument is niet zuiver onderbouwd. 2) De voorkeur van Natuurmonumenten voor het open karakter van de MOB locatie doet niet ter zake, ook de Provincie Noord-Holland geeft de voorkeur aan het MOB terrein. 3) Ook vanaf het MOB-terrein kan loodrecht naar reservoir worden geboord, waardoor het de te boren afstand minder wordt en het mogelijk voordeel van de Loterijlanden boven het MOB terrein vervalt. 4) De mogelijke beïnvloeding van putten onderling vanaf het MOB-terrein speelt ook bij de Bergermeerlocatie - er wordt immers rekening gehouden met extra 'mislukte' putten (uitbreiding naar 20). 5) Het argument van langer gebruik van de Bergermeerlocatie als knooppunt gedurende 10 jaar betekent niet veel op 50 jaar.

61

Het rapport van Axis Well Technology waarnaar in het rapport van SGS Horizon wordt verwezen is niet bijgesloten. Dit rapport betreft risico's van verschillende manieren van boren. Bij te gedevieerd boren is er kans op instabiliteit. Meer voor de hand ligt dat hier toch sprake is van een economische reden. De voordelen van gedevieerd boren worden niet meer genoemd. In het MER zijn andere uitgangspunten gehanteerd dan in het SGS Horizonrapport. Als de informatie uit het rapport van SGS Horizon zo'n belangrijk argument vormen om in het ontwerp inpassingsplan te kiezen voor BGM locatie in plaats van het MOB-terrein, dan is het uiterst onzorgvuldig dat deze informatie uit het rapport van SGS Horizon nooit in een eerder stadium is betrokken bij het opstellen van het MER.

Het afwijken van het MMA is gebaseerd op louter financiële argumenten. Het Horizonrapport geeft in zijn algemeenheid geen duidelijkheid, noch op milieutechnisch gebied, noch op financieel/economisch gebied. Het rapport zou niet gebruikt moeten worden als fundatie voor een gemotiveerde keuze voor één van beide locaties.

Reactie Algemeen Bij een m.e.r.-procedure wordt onderzoek gedaan naar de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit. Dat gebeurt aan de hand van alternatieven. Alternatieven zijn de mogelijke manieren waarop de voorgenomen activiteit kan worden gerealiseerd. Wettelijk verplicht is het onderzoeken van de 'redelijkerwijs' te beschouwen alternatieven. Een aantal overwegingen is daarbij van belang. Het alternatief moet realistisch zijn, dat wil zeggen: technisch maakbaar, betaalbaar, en in principe probleemoplossend. In het MER wordt bij het opstellen van de alternatieven de speelruimte voor het uiteindelijke besluit bepaald. Een alternatief dat niet in het MER is onderzocht, kan ook niet in het besluit worden opgenomen. Het plan zoals dat uiteindelijk wordt vastgesteld (of het project waarover uiteindelijk het besluit wordt genomen) moet dan ook inderdaad in het MER zijn onderzocht óf op z'n minst binnen de bandbreedte van de beschouwde alternatieven vallen. Bij de besluitvorming kan dus alleen voor een geheel nieuwe oplossing (of voor een oplossing met geheel nieuwe elementen) worden gekozen na aanvulling van het MER. In het MER wordt het uitvoeringsalternatief niet vastgelegd. In het MER is door de initiatiefnemer aangegeven aan welke variant deze de voorkeur geeft (het voorkeursalternatief). Het is vervolgens aan het bevoegde gezag om te bepalen welke van de onderzochte varianten daadwerkelijk wordt geselecteerd. De argumenten voor de verschillende varianten, zoals het MMA en het voorkeursalternatief, worden hierbij afgewogen. De zienswijze met de strekking dat in het MER op onjuiste gronden van het MMA wordt afgeweken gaat eraan voorbij dat niet in het MER (maar in het besluit waarvoor het MER is opgesteld) voor een alternatief wordt gekozen.

MOB-locatie is betere keus voor geïntegreerde realisatie van gasputten gecombineerd met de behandelingsinstallatie Het alternatief waarbij de puttenlocatie gecombineerd met de gasbehandeling- en compressie wordt gerealiseerd op het MOB terrein is in het MER niet als MMA uit de bus gekomen. Het MMA is de variant waarbij uitsluitend de puttenlocatie wordt gerealiseerd op het MOB-terrein. De zienswijze dat de Commissie voor de m.e.r. juist voor deze variant de aandacht vraagt en dat ook de Provincie Noord-Holland hier een voorkeur heeft, is onjuist. De Commissie voor de m.e.r. heeft zich niet verder uitgesproken over het MOB-terrein dan dat de variant met alleen het puttenterrein op de MOB-locatie, terecht als MMA is aangemerkt. MMA voor de gasbehandeling- en compressie is een bedrijventerrein waar zwaardere industrie planologisch mogelijk is gemaakt - in dit geval de Boekelermeer Zuid-2. Gedeputeerde staten spreken de voorkeur uit voor realisatie op het MOB- terrein per brief van 2 februari 2010. Uit de reactie van de provincie Noord-Holland op het voorontwerp inpassingsplan blijkt dat met deze voorkeur gedoeld wordt op de realisatie van het puttenterrein op het MOB-terrein.

De onderzochte geïntegreerde locatie op het MOB-terrein is niet gekozen als MMA locatie onder meer vanwege de ligging in een stiltegebied en de nabijheid van het Natura 2000 gebied Noord- Hollands Duinreservaat. Zowel de BGM als het MOB-terrein liggen in het stiltegebied. Hoewel volgens de provinciale milieuverordening het stiltegebied niet in de weg staat aan het project, wordt het belang van het stiltegebied wel onderkend. De plaatsing van een puttenlocatie binnen het stiltegebied is echter goed te motiveren. Gedurende de gebruiksfase van de putten zal de

62 geluiduitstraling minimaal zijn. De gascompressie- en gasbehandelingsinstallatie is echter een geluidzoneringsplichtige inrichting, zoals opgenomen in artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht. Deze inrichtingen mogen alleen worden gevestigd op terreinen waarvoor op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder een geluidszone is c.q. wordt vastgesteld. Het bedrijventerrein BKMZ-2 is zo’n terrein. MOB Bergen ligt op circa 1 km afstand van Natura 2000 gebied. Ten noorden van het MOB-terrein en ten westen van Bergen ligt namelijk een uitloper’ van het Natura 2000 gebied van het Noordhollands Duinreservaat (Bergerbos). In het MER is geoordeeld dat de realisatie van de geïntegreerde locatie op het MOB voor dit gebied negatief scoort ten opzichte van de alternatieven.

De extra kosten voor vestiging van het puttenterrein op de MOB locatie zijn in verschillende stappen, parallel aan het voorschrijdend technisch ontwerp, verkend. Daaruit blijkt dat de meerkosten minimaal 148 miljoen Euro bedragen en een vergroot risico op mislukken van putten. Daarnaast zijn er bij het MOB-terrein een aantal andere kostenverhogende aspecten, waaronder de sanering, risico op uitloop van de planning en het bouwrijp maken, aan de orde. De exacte omvang van deze kosten zijn zonder aanvullend onderzoek op het MOB-terrein op dit moment niet te maken. Wel staat vast dat nader onderzoek alleen kan uitwijzen dat de meerkosten van het MOB- terrein ten opzichte van de bestaande Bergermeerlocatie hoger kunnen uitvallen dan deze 148 miljoen Euro. Zoals in par. 3.3.3 van de toelichting op het ontwerp inpassingsplan al genoemd is bij een kostentoename van 148 miljoen Euro het project economisch al niet meer uitvoerbaar.

In de zienswijzen is gesteld dat in het Horizonrapport in het geheel niet wordt ingegaan op mogelijke kostenvoordelen die een geïntegreerde vestiging op het MOB-terrein met zich mee kunnen. In reactie hierop het volgende. Het doel van het Horizonrapport is het presenteren van een financiële onderbouwing voor de keuze van het puttenterrein op de BGM locatie, in afwijking van het MMA uit het MER (puttenterrein op het MOB terrein). De geïntegreerde variant van gasbehandelings- en compressie-installatie met putten op het MOB-terrein is niet als MMA beoordeeld, heeft ook niet de voorkeur van de initiatiefnemer en is daarom ook niet financieel beoordeeld. Het Horizonrapport dient ook niet als onderdeel van het MER maar als onderbouwing van de uitvoeringsvariant ten opzichte van het MMA.

Zie voor dit onderwerp ook het kopje ‘Onjuist MMA voor de gasbehandelings- en compressie- installatie’ in het hoofdstuk MER.

MOB-locatie is betere keus voor het puttenveld In het MER was oorspronkelijk alleen het alternatief onderzocht waarbij de puttenlocatie gecombineerd met de gasbehandeling- en compressie geïntegreerd worden gerealiseerd op het MOB terrein. Op verzoek van de Commissie voor de m.e.r. is als aanvulling op het MER aansluitend nog het alternatief onderzocht waarbij alleen de puttenlocatie wordt gerealiseerd op het MOB terrein. Beide alternatieven zijn in het MER uitgebreid onderzocht en vergeleken met de referentiesituatie en de andere alternatieven. Op basis van een multi-criteria analyse is in het MER het alternatief waarbij alleen de puttenlocatie op het MOB terrein wordt gerealiseerd en gasbehandeling- en compressie op het bedrijventerrein Boekelermeer Zuid-2 worden geplaatst als MMA gekozen. Voor de onderbouwing en de details van de ontwikkeling en de keuze van het MMA wordt verwezen naar het MER, waar dit uitgebreid is beschreven. Deze keuze is door de Commissie voor de m.e.r. in haar toetsing beoordeeld en de Commissie heeft de toereikendheid daarvan bevestigd (zie toetsingadviezen van de Commissie voor de m.e.r.). Voor wat betreft het gecombineerde alternatief is in het MER op basis van de multi-criteria analyse geoordeeld dat dit op meerdere aspecten dusdanig slecht scoort dat het niet het MMA is. Ook dit is onderschreven door de Commissie voor de m.e.r.

Op basis van een goede onderbouwing mag worden afgeweken van het MMA. Het MMA bestaat uit een mogelijke combinatie van alternatieven en maatregelen, die aan de doelstelling van de initiatiefnemer voldoen en de bestaande waarden zoveel mogelijk sparen en/of verder ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van het MMA is het wel een randvoorwaarde dat het MMA realiseerbaar en realistisch moet zijn, maar mogen aspecten als ‘acceptabele’ kosten en compenserende maatregelen niet worden meegewogen. Excessieve kosten mogen daarentegen bij de MMA ontwikkeling wel een rol spelen, omdat hiervoor een project niet meer realiseerbaar en realistisch

63 kan worden. Bij de keuze van voorkeursalternatief maakt de initiatiefnemer wel een afweging op basis van alle aspecten (naast de ‘MER’ aspecten als milieu, natuur, landschap, archeologie, etc. aanvullend mogelijk ook kosten, projectrisico’s en compenserende maatregelen). Voor dit uitvoeringsalternatief vraagt hij uiteindelijk de benodigde vergunningen aan.

Ook bij de Gasopslag Bergermeer is deze werkwijze gevolgd. Uitgangspunt is dat de plaatsing van de puttenlocatie op de Bergermeerlocatie het MMA is, en dat er tussen de alternatieven verschillen in milieugevolgen bestaan. Na verdiscontering van alle kosten, ook van compensatie is een uitvoeringsalternatief bepaald, dat op delen afwijkt van het MMA, met name voor wat betreft de activiteiten in de Bergermeer. De hoofdreden daarvoor is, is dat de kosten en projectrisico’s van het boren van de putten vanaf het MOB–terrein onevenredig hoog zijn. De onderbouwing van de technische en economische verschillen tussen de plaatsing van de puttenlocatie op de BGM en op het MOB heeft onder andere plaatsgevonden in het rapport Technische en Economische vergelijking MOB vs. Bergermeer Boorlocatie´, SGS Horizon B.V., 2009 (hierna ook: het Horizonrapport). Uit het geomechanisch onderzoek blijkt dat het Bergermeerveld grotendeels niet horizontaal, maar vertikaal aangeboord moet worden. Vertikaal aanboren leidt tot complexere en langere putten. De putten moeten dan namelijk in een S-vorm geboord worden. Daarnaast worden met het door de initiatiefnemer opgestelde compensatieplan de resterende effecten voor de natuur van het uitvoeringsalternatief ruimschoots gecompenseerd.

Onderbouwing om af te wijken van het MMA stoelt op ondeugdelijke argumenten Volgens diverse zienswijzen zijn voor de motivering van de keuze van het uitvoeringsalternatief in het inpassingsplan de kosten onvolledig opgenomen en wordt te veel geleund op het Horizon rapport. Dit rapport is bovendien geschreven na de beoordeling van het MER door de Commissie voor de m.e.r. Het Horizonrapport is een belangrijke bron ter onderbouwing van het afwijken van het MMA voor de putten. Dit rapport zou echter fouten bevatten en onjuistheden en kan daarvoor niet dienen ter onderbouwing voor het afwijken van het MMA voor het puttenterrein. Er wordt in deze zienswijze ingegaan op 8 aangevoerde argumenten uit het inpassingsplan waarbij op elk argument wordt gereageerd.

In zijn algemeenheid in reactie hierop het volgende. Het Horizonrapport is geen onderdeel van het MER, maar het vormt een nadere onderbouwing voor de uitvoeringsvariant. Dat het rapport is uitgebracht na de afronding van het MER is in deze zin logisch: in het MER spelen immers economische motieven in de keuze van het MMA geen rol (op excessieve kosten na). In reactie op de door de indiener ingebrachte zienswijzen tegen de acht argumenten genoemd in de toelichting op het inpassingsplan als onderbouwing voor afwijken van het MMA voor het puttenterrein het volgende:

Met betrekking tot argument 1. Zoals aangegeven in het inpassingsplan is de gekozen referentiesituatie van belang. Door het verzoek van de Commissie voor de m.e.r. om een extra variant te bestuderen, namelijk de situatie waarin alléén de puttenlocatie op het MOB terrein zou worden gerealiseerd was het gewenst een nieuwe beoordeling van de effecten van de locatiealternatieven voor het puttenterrein te maken om aan de hand daarvan te kunnen beoordelen of dit de keuze van het MMA zou beïnvloeden. Als verdere uitwerking van het oorspronkelijke MER is het gewenst als de nieuwe beoordeling separaat wordt gemaakt voor de periode voor ontmanteling (jaar 1 – 10) en na de ontmanteling (jaar 11 – 50) van de huidige BGM puttenlocatie, om de invloed van de huidige BGM locatie duidelijk te maken en dan met name het positieve effect van de teruggave op de weidevogelstand van de Loterijlanden. Zonder gasopslag zal deze locatie namelijk over tenminste 10 jaar weer in zijn oorspronkelijke staat worden opgeleverd maar bij hergebruik voor de gasopslag zal de huidige BGM locatie nog circa 50 jaar in gebruik blijven. In het oorspronkelijke MER was in tegenstelling hiermee een geïntegreerde beoordeling gemaakt van de effecten voor en na verlaten van de huidige BGM locatie. Bij zo’n gescheiden beoordeling doet zich het probleem voor dat dan de boringen en aanlegactiviteiten zouden moeten worden vergeleken met een hypothetische situatie. Immers, juist de boringen en aanleg zijn gepland voor de periode tot aan 2013 (datum genoemd in MER), wanneer de huidige BGM locatie in zijn huidige vorm zeker nog bestaat. Op het tijdstip dat de huidige BGM locatie weer is teruggeven aan de natuur zouden bij gasopslag op de BGM locatie de installaties en leidingen al zijn aangelegd en de putten geboord. De enige activiteit op BGM Voorkeur is productie en injectie

64 van gas in het veld.

Aan de andere kant is het van belang dat in het MER duidelijk inzichtelijk wordt gemaakt, dat door de ontmanteling van de puttenlocatie en het terugbrengen in oorspronkelijke staat de Loterijlanden een meerwaarde krijgen voor (met name) weidevogels ten opzichte van de huidige situatie. In overleg met de Commissie voor de m.e.r. is daarom voor deze oplossing gekozen binnen het kader van de vraag van de Commissie voor de m.e.r., waarbij in ieder geval de waarde van de teruggave van de BGM locatie aan de natuur inzichtelijk wordt gemaakt. Er zijn dus twee referentiesituaties: A: 1e Tijdvak: in dit geval is de referentiesituatie de autonome ontwikkeling dat de huidige BGM locatie nog zeker 10 jaar wordt gebruikt voor waterinjectie en gasdoorvoer, maar er wordt in de referentiesituatie geen gasopslag gerealiseerd in het Bergermeerveld. Tijdens deze periode worden ook de meeste activiteiten voor de realisatie van het project uitgevoerd, waaronder leggen van de leidingen, het inrichten van de locaties en het boren van de putten. De effecten hiervan zijn tijdens dit tijdvak dan ook de belangrijkste vergelijkingspunten van de alternatieven; B: 2e Tijdvak: in dit tijdvak is de autonome ontwikkeling dat de huidige BGM locatie weer is ‘teruggeven’ van aan de natuur van de Loterijlanden en er eveneens geen gasopslag wordt gerealiseerd. Naast de effecten op de natuur zijn andere relevante vergelijkingspunten van de alternatieven tijdens dit tijdvak effecten op ruimtebeslag, landschap en beperkte operationele effecten van de gasopslag. Ook eventuele onomkeerbare effecten uit de eerste periode, die in deze periode doorwerken, worden bij deze tweede situatie in beschouwing genomen.

Bij de vergelijking voor de eerste 10 jaar scoort de MOB locatie op zichzelf één min (-), maar omdat er ook een negatieve invloed is van de voortzetting van de huidige activiteiten op de Bergermeerlocatie leveren de putten op het MOB terrein de eerste 10 jaar twee minnen (‘—‘) op. De Bergermeerlocatie scoort overall voor de gehele 50 jaar twee minnetjes met name door de effecten op de weidevogels. Als onderbouwing voor het afwijken van het MMA is dit relevant omdat zoals hierboven is uitgelegd, juist in dit eerste tijdvak van de eerste 10 jaar de meeste activiteiten met de daarbij horende negatieve effecten op de omgeving plaatsvinden. De eerste 10 jaar mogen dan in tijd minder ‘wegen’ dan de overige 40 jaar, in belasting is deze eerste 10 jaar van groter belang.

In reactie op hetgeen wordt gesteld onder argumenten 2 en 3. Met de scores is in de vergelijking al duidelijk geworden dat de locatie Bergermeer in vergelijking met andere locaties voor wat betreft het totale aantal geluidbelaste woningen slecht scoort. Dit is bij de opstelling van het inpassingsplan onder ogen gezien. Het was reden voor de initiatiefnemer om een scala aan maatregelen bij het boren te onderzoeken en te implementeren, gevolgd door een verder onderzoeks- en implementatieplicht gericht op mogelijke verdergaande reductie (zie het Hoofdstuk Geluid). Deze zienswijze op de geluidbelasting en de wijze waarop die zou moeten doorwerken in een voorkeur voor ofwel de Bergermeerlocatie of de variant MOB puttenterrein achten wij overigens onjuist. In de zienswijze wordt gesproken over het aantal woningen dat geluidhinder ondervindt. De mate van hinder hangt echter af van de geluidsniveaus, uitgedrukt in nachtwaarden. Alhoewel de variant BGM voorkeur het laagst scoort vanwege het totaal aantal belaste woningen heeft de variant MOB voor het puttenterrein het hoogste aantal woningen in het gebied met de hoogste geluidsbelasting (kern-50dB(A)), namelijk 12 woningen ten opzichte van 0 woningen op BGM voorkeur. Het zijn juist deze woningen die bij keuze voor het locatiealternatief MOB-terrein voor de putten minimaal 2 jaar langer worden blootgesteld aan geluidsbelasting ten gevolge van het boren. Deze 12 woningen hebben dus zwaar gewogen in de vergelijking tussen de alternatieven. Voorts gaat de zienswijze in op een vergelijking tussen de belaste woningen bij enerzijds de gesplitste variant (putten op Bergermeer en gasbehandeling/compressie op Boekelermeer) en de geluidsbelaste woningen in het geval van de geïntegreerde variant op het MOB terrein en stelt dat bij vergelijking de laatste variant veel beter ‘scoort’. In de tabel die de indiener zelf ter onderbouwing hiervoor heeft opgesteld, wordt hetzelfde feit als hierboven onderbelicht: voor de geïntegreerde variant op MOB gaat het om 19 woningen van de 131 die zich bevinden in de schaal kern-50 dB(A) met een boortijd die door deze variant met twee jaar wordt verlengd – en waarvan

65 een deel ook nog permanent door de gasbehandeling- en compressie-installatie (namelijk 5 woningen, zie de in de zienswijze gepresenteerde tabel 4)- en voor de gesplitste voorkeursvariant om 0 woningen in deze ‘zwaarste’ schil kern-50dB(A)) en om minder woningen in de lagere schillen voor de Boekelermeer dan de geïntegreerde variant op het MOB. Uit de door de indiener gepresenteerde optelsom is per saldo het aantal geluidbelaste woningen dus wel minder, maar is de belasting voor een aanzienlijk aantal woningen (19) veel hoger, duurt deze langer en is zij voor een deel ook nog permanent. De wijze van vergelijken in deze zienswijze gaat voorbij aan het feit dat ‘belasting’ en ‘hinder’ in veel mindere mate optreden in de lagere schillen 35-40 dB(A) en 40- 50 dB(A).

De gascompressie- en gasbehandelingsinstallatie is verder een geluidzoneringsplichtige inrichting, zoals opgenomen in artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht. Deze inrichtingen mogen alleen worden gevestigd op terreinen waarvoor op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder een geluidszone is c.q. wordt vastgesteld. Het bedrijventerrein BKMZ-2 is zo’n terrein.

Ten aanzien van de effecten van geluidsbelasting op het nabij gelegen Natura 2000 gebied het volgende. De conclusie van de indiener dat, op basis van een werkdocument uit 2007 van de Universiteit Wageningen, met name geluidhinder in de EHS derhalve ook aantasting van zeer waardevolle Natura 2000 gebieden kan betekenen, is voor wat betreft de effecten, waardoor de aantasting in dit geval zou ontstaan, verder niet onderbouwd, maar wordt door ons ook niet onderschreven. Van aantasting van de instandhoudingsdoelstelling van de betreffende diersoorten in het desbetreffende Natura 2000 gebied, met name de tapuit en het paapje (de andere in dit gebied aangewezen diersoorten hebben geen last van geluid), kan geen sprake zijn. De geluidsuitstraling als gevolg van de boringen vanaf de Bergermeerlocatie in het Noordhollands Duinreservaat is door een omvangrijk maatregelpakket dusdanig gereduceerd dat in de duinen van de geluidsbelasting van de boringen niets anders resteert dan het achtergrondgeluid (het geluid dat ook zonder de boring daar aanwezig is). Daarnaast bevinden zich tussen de bron en de broedplaatsen in de duinen in, diverse andere verstorende elementen, zoals wegen en lintbebouwing.

De nabijheid van het Natura 2000 gebied heeft wel een rol gespeeld bij het afvallen van de variant waarbij putten en installatie op het MOB-terrein zouden worden geïntegreerd, in de keuze van het MMA: de geïntegreerde variant op het MOB-terrein is niet gekozen als MMA locatie onder meer vanwege de nabijheid van het Natura 2000 gebied Noord-Hollands Duinreservaat. Dit is ook als zodanig in het inpassingsplan vermeld.

In reactie op hetgeen wordt gesteld onder argument 4 het volgende. De Alterra studie (Alterra, Effecten op de Natuurwaarden van het project Bergermeer Gas Storage, september 2008) gaat uit van de situatie waarbij er twee boorinstallaties tegelijk actief zijn, zonder geluidschermen. Door de door TAQA te nemen maatregelen wordt het effectgebied sinds deze eerste effectstudie van Alterra al drastisch verkleind, een en ander is verder toegelicht in het Compensatieplan. Door monitoring van de weidevogelstand vanaf voorjaar 2009 is een actueel beeld verkregen van de stand van de weidevogelpopulatie alsmede van het aantal paren dat daadwerkelijk op grond van de parameters die Alterra hanteert voor verstoring, wordt verstoord als gevolg van jaarrond boren. Monitoring van de broedende paren in de tijdelijke compensatiegebieden laat ook zien dat deze tijdelijke compensatie nu al succesvol is. Overigens bevindt de grootste populatie weidevogels (het kerngebied waarover Alterra spreekt) zich niet binnen de Loterijlanden (waar de grootste effecten van jaarrond boren te verwachten zijn op grond van de parameters gehanteerd door Alterra), maar daarbuiten. Door het drastisch terugbrengen van het effectgebied (door vergaande mitigerende maatregelen) in combinatie met monitoring van de actuele stand van zaken met betrekking tot weidevogels in het gebied is de conclusie van de initiatiefnemer dat compensatie wél mogelijk is. De compensatieplicht en – opgave voor een ingreep in dit gebied is vastgelegd in de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland. Het compensatieplan voldoet aan de eisen van de beleidsregel. Het compensatieplan is inmiddels goedgekeurd door de provincie Noord-Holland en de uitvoering ervan is gewaarborgd door ondertekening van een daartoe strekkende overeenkomst door de Provincie Noord-Holland en TAQA.

66

In reactie op het argument 5 het volgende. De combinatie van twee verschillende locaties voor putten behandeling/compressie is in het hoofdrapport en aanvulling aangemerkt als een punt ten voordele van het MOB-terrein op basis van ondermeer de synergie in beide functies en minder ruimtegebruik. Belangrijk hierbij is ook dat de BGM locatie kan worden teruggegeven aan de natuur. De referentiesituaties (tijdvakken) 1 en 2 waartegen de alternatieven moeten worden vergeleken zijn voorafgaand aan de scorebepaling voor goedkeuring voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r. In de vergelijking van de alternatieven scoort het MOB het beste qua duurzaam ruimtegebruik, dit wordt ook niet betwist. Aangezien de combinatie van gasbehandeling- en compressie en puttenlocatie op het MOB-terrein echter niet als MMA is beoordeeld, is het niet onredelijk om in de uiteindelijke vergelijking de voorkeurs/uitvoeringsvariant op dit specifieke aspect te vergelijken met het MMA. De stelling dat het vestigen van een hoogwaardige installatie op een bedrijventerrein dat planologisch geschikt is voor bedrijven in de hogere milieucategorieën (tot en met 5.3) niet duurzaam zou zijn, kan niet worden onderschreven, aangezien deze locatie is bestemd voor dergelijke bedrijven.

In reactie op het argument 6 het volgende. Het Horizonrapport vormt geen achtergronddocument voor het MER, maar vormt een onderbouwing in het inpassingsplan voor het afwijken van de in het MER als MMA gekwalificeerde variant. Het MER gaat in op de vraag welke van de in de richtlijnenfase geselecteerde varianten als MMA moet worden beschouwd. Hierbij spelen economische aspecten nadrukkelijk een zeer ondergeschikte rol. Economische aspecten spelen een rol bij de keuze voor het uitvoeringsalternatief, en in zoverre spelen zijn ze dus buiten het MER een rol. Het bepalen van het aantal putten is inderdaad gestoeld op een beoordeling van de beoogde capaciteit. Deze beoogde capaciteit ligt ten grondslag aan het financiële besluit voor het initiatief. Dit is geen oneigenlijke grond maar het resultaat van een economische haalbaarheidsanalyse voor het initiatief als geheel. Ten aanzien van meerkosten als rechtvaardiging voor het afwijken van het MMA: volgens de berekeningen in het Horizonrapport (5.1.5 financieel overzicht) zijn de kosten voor het MOB ontwikkelingsalternatief € 148 miljoen tot € 266 miljoen hoger dan voor BGM voorkeur. Zoals in paragraaf 3.3.3 van de toelichting op het inpassingsplan al genoemd is bij een kostentoename van €148 miljoen het project economisch al niet meer uitvoerbaar. Bergermeer Gasopslag is een infrastructuur project met bijbehorend relatief lage marges. Substantieel toenemen van de kosten zou economisch haalbaarheid van het project in gevaar kunnen brengen.

In reactie op het argument 7 het volgende. Het Horizonrapport geeft een onderbouwing voor de door de initiatiefnemer genoemde meerkosten voor het afwijken van het MMA ten faveure van de voorkeurslocatie. Aangezien in het MER het MMA wordt bepaald, waarbij bedrijfseconomische overwegingen geen rol kunnen spelen, is het daarom logisch dat dit rapport is opgesteld nadat het MER is afgerond. De beoordeling van het MER staat hier los van. Wel laat het Horizonrapport, net zoals de eerste aanvulling op het MER, duidelijk de voortschrijdende technische inzichten zien als gevolg van het verstrijken van de tijd. Dit betekent de benodigde informatie vanaf het moment van opstellen van het MER(zomer/najaar 2008), verder in detail beschikbaar komt in de tijd daarna, waardoor de exacte informatie verschilt met de aannames uit de aanvulling op het MER (voorjaar 2009) en het opstellen van het Horizonrapport (najaar 2009). Met betrekking tot onduidelijkheden over hoeveelheden afvalstoffen de volgende reactie. Ten tijde van het opstellen van het MER werd uitgegaan van het ontwikkelen van het Bergermeer veld met 9 verticale en 5 horizontale putten. Bij het opstellen van de aanvulling op het MER was het productiemodel inmiddels geoptimaliseerd en bleek dat er 10 verticale en 4 horizontale putten nodig zijn om het veld goed te kunnen opereren. Vanaf de Bergermeer locatie zijn de verticale putten (blok 1) korter dan de horizontale putten (blok 2) en leidt deze verandering tot minder afvalstoffen. Vanaf de MOB locatie zijn de putten in blok 1 langer en in blok 2 korter waardoor deze ontwikkelingsoptie meer afvalstoffen genereert. Ten tijde van het opstellen van het Horizonrapport bleek uit de resultaten van een geo- mechanische studie uitgevoerd door Axis Well Technology dat het reservoir in blok 1 vertikaal aangeboord moet worden om het instorten van het boorgat te voorkomen. Vanaf de MOB locatie moeten de 10 putten in blok 1 geboord worden volgens profiel 3 in plaats van profiel 2 (fig.1 van het Horizonrapport) zoals was aangenomen in eerdere berekeningen. Door de langere boorafstand neemt de hoeveelheid afvalstoffen verder toe ten nadele van de MOB locatie. Deze gegevens ‘volgens nieuw inzicht’ worden vermeld in tabel 4 van het Horizonrapport. In deze tabel blijkt dat

67 de cijfers voor OBM gruis en spoeling in beide kolommen voor de MOB locatie ten onrechte gelijk zijn. Aangezien er in het MER en inpassingsplan wordt uitgegaan van 17 boringen vanaf de MOB locatie en er volgens nieuw inzicht 22 putten nodig zijn, is de hoeveelheid afval voor de laatste optie hoger. Samenvattend: De hoeveelheid afvalstoffen die vrij komen tijdens het boorproces en die vermeld zijn in het MER, de aanvulling op het MER en het Horizonrapport , variëren deels ten gevolge van voortschrijdend inzicht. De gecorrigeerde versie van tabel 4 van het Horizonrapport is beschikbaar. Ook na deze mutaties blijft het evident dat de keuze van het Bergermeer terrein als boorlocatie significant minder boorafval zal genereren dan het MOB terrein.

De indiener stelt dat in het Horizonrapport ten onrechte de indruk wordt gewekt dat het MOB terrein pas positief scoort op het moment dat de Bergermeerlocatie is teruggegeven aan de natuur. In reactie hierop: zoals in de eerste aanvulling op het MER is beschreven (zie ook eerder in dit hoofdstuk) moet voor de keuze van het MMA onderscheid worden gemaakt tussen globaal de eerste 10 jaar en de periode van circa 40 jaar daarna. Bij een integrale vergelijking en afweging in deze tijdvakken 1 en 2 (in het voorgaande uitgelegd) zijn in het eerste tijdvak de effecten voor beide alternatieven MOB of Bergermeer t.o.v. de referentiesituatie vergelijkbaar: beide scoren overall vergelijkbaar slecht. In het tweede tijdvak zijn de effecten van het alternatief MOB puttenlocatie ten opzichte van de referentiesituatie minder slecht dan van de BGM, dat wil zeggen dat dan de MOB puttenlocatie minder negatief scoort dan het alternatief waarbij de putten op de Bergermeerlocatie worden geplaatst. Bij de keuze van het MMA scoren beide alternatieven vergelijkbaar en kunnen dan dus beide als MMA worden aangemerkt, pas in het tweede tijdvak - nadat de BGM locatie aan de natuur is teruggegeven – scoort het alternatief MOB puttenlocatie beter dan het alternatief BGM en wordt daarom tijdens dit tijdvak als enige als MMA aangemerkt. Deze formulering in het Horizonrapport leunt inderdaad grotendeels op de situatie waarbij er nog geen onderverdeling in tijdvakken was gemaakt en is daarmee niet volledig. Technisch gezien klopt de redenering echter wel. In reactie op de onduidelijkheden ten aanzien van de aantallen boordagen het volgende. In de vergelijking van het totale aantal boordagen worden in deze zienswijze verschillen in de gerapporteerde boortijd ter discussie gesteld. . Voor BGM voorkeur: MER: 688 dagen (9 verticale putten – 42 x 9=378 dagen + 5 horizontale putten – 62 x 5=310 dagen) Aanvulling MER: 668 dagen (10 verticale putten – 42 x 10 = 420 dagen+4 horizontale putten – 62 x 4 = 248 dagen) . Voor het MOB alternatief: MER: 966 dagen. Aanvulling MER: 996 dagen Het betreft hier een schrijffout in het aantal dagen vermeld in het MER ten gunste van het MOB alternatief: 9 verticale putten – 60,5 x 12=726dagen + 5 horizontale putten – 54 x 5=270 dagen – Totaal 996 dagen. Samenvattend: zoals blijkt uit de meest recente informatie (op verzoek beschikbaar in tabel) duurt het boorproces vanaf het MOB terrein minimaal twee keer zolang als vanaf de BGM voorkeurslocatie. De consequenties met betrekking tot de hoeveelheden afval, energie en transportbewegingen zijn uit deze aantallen boordagen rechtstreeks te herleiden. De overlast is gekoppeld aan het aantal boordagen. Het aantal extra boordagen is in het Horizonrapport op basis van toen beschikbare informatie toegelicht. Laatste inzichten hierin leveren in het gunstigste geval 8 extra putten = 672 dagen langer boren en in het minst gunstigste geval (15 extra putten) = 1111 dagen langer boren.

Voor wat betreft de onduidelijkheid ten aanzien van de mogelijkheid tot gedevieerd boren en de combinatie van de putten met de behandelings- en compressie-installatie de volgende reactie. Deze zienswijze gaat in op de vraag welke consequenties de genoemde kleine instabiliteit met zich meebrengt. De instabiliteit waarover gesproken wordt in het rapport van Axis Well Technology is een mechanische destabilisatie van het zandsteen rondom het boorgat waardoor het boorgat instort en de boorpijp die zich dan in het gat bevindt vast komt te zitten, wat een verlies van de boorgat tot gevolg heeft. In geomechanisch opzicht is de locale destabilisatie er één van zeer geringe omvang die geen consequenties heeft voor de stabiliteit van de bovengelegen aardlagen. Gezien de grote consequenties van deze uitkomst op de manier waarop de putten geboord moeten worden heeft TAQA een second opinion laten uitvoeren op het rapport van Axis Well Technology

68 rapport door de firma PCM Technical uit de Verenigde Staten. Deze onderschrijven de uitkomst van het rapport van Axis Well Technology dat het gat in zal storten, indien het gat door het reservoir wordt geboord met een deviatie van meer dan 10° verticaal. De rapporten van Axis Well Technology en PCM Technical worden ook ter inzage gelegd tegelijk met alle besluiten.

In reactie op argument 8 het volgende. Het doel van het Horizonrapport is het presenteren van een financiële onderbouwing voor de keuze van het puttenterrein op de BGM locatie, in afwijking van het MMA uit het MER (puttenterrein op het MOB terrein). Het Horizonrapport dient ook niet als onderdeel van het MER, maar als onderbouwing van de uitvoeringsvariant. De financiële argumenten om voor puttenterrein af te wijken van het MMA zijn gebaseerd op het Horizonrapport, dat tegelijk met het ontwerp inpassingsplan ter inzage is gelegd. In het Horizonrapport zijn de kosten en risico’s onderbouwd voor het boren van de putten vanaf MOB Bergen in relatie tot het boren van de putten op de bestaande Bergermeerlocatie. De genoemde meerkosten en een vergroot risico op mislukken van putten in de aanvulling op het MER en in de toelichting op het inpassingsplan zijn hierop gebaseerd. De exacte omvang van deze kosten is zonder aanvullend onderzoek op MOB Bergen op dit moment nog niet vast te stellen. Wel staat vast, dat bij meer exacte vaststelling van de kosten, de meerkosten van MOB Bergen ten opzichte van de bestaande Bergermeerlocatie hoger kunnen uitvallen. Zoals in paragraaf 3.3.3 van de toelichting op het inpassingsplan al genoemd is bij een kostentoename van € 148 miljoen het project economisch al niet meer uitvoerbaar. Extra financiële risico’s versterken deze conclusie. De geïntegreerde variant van gasbehandelings- en compressie-installatie met putten op MOB is niet als MMA beoordeeld, heeft ook niet de voorkeur van TAQA en is daarom niet financieel beoordeeld.

In reactie op verdere gestelde onjuistheden die in het Horizonrapport worden gesignaleerd de volgende reacties. Voor wat betreft de saneringskosten van de Bergermeerlocatie ten opzichte van de MOB locatie: zoals hierboven eerder opgemerkt wordt voor de onderbouwing van het afwijken van het MMA niet primair verwezen naar het Horizonrapport, aangezien dit rapport de resultaten betreft van een studie die zich heeft gericht op met name de boortechnische aspecten van boren vanaf de Bergermeerlocatie en de financiële aspecten die hiermee samenhangen. Voor de belangrijkste overwegingen die ten grondslag liggen aan het afwijken van het MMA wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3 van het inpassingsplan. Er is sprake van een (resterende oude) bodemverontreiniging op de Bergermeerlocatie op één specifieke plaats, waar echter geen grondverzet zal plaatsvinden. De wettelijke noodzaak tot het saneren van deze specifieke verontreiniging ontstaat pas op het moment van verlaten (abandonnering) van de locatie, waarvan op dit moment geen sprake is. Door de grondwateronttrekking elders op de locatie is echter mogelijk sprake van het horizontaal wegzuigen van deze sanering. Daarom heeft TAQA besloten deze sanering toch nu al uit te voeren. De sanering zal zijn afgerond op het moment dat de werkzaamheden voor renovatie starten. Op het MOB is sprake van een (mogelijk aanzienlijke) vervuiling als gevolg van het jarenlang in gebruik zijn van het terrein door de Staat, het Ministerie van Defensie. De verwachte activiteiten ten behoeve van sanering van deze vervuiling staan niet in verhouding tot de sanering die TAQA uitvoert voor de renovatie van het Bergermeerterrein. Met betrekking tot de zienswijze die ingaat op de in het Horizonrapport gemelde voorkeur van Natuurmonumenten voor het handhaven van het open karakter van het MOB terrein Noord-Holland als niet ter zake doend argument ter onderbouwing van het afwijken van het MMA het volgende (‘civiel ontwerp’). Natuurmonumenten en diverse andere milieuverenigingen hebben in de dialoog die TAQA de laatste jaren met deze partijen voert, aangegeven te streven naar herstel van het open karakter van het gebied na beëindiging van de activiteiten in het kader van MOB. Ook in de zienswijzen van het Stichting Behoud Historisch Landschap Bergen-Egmond-Schoorl wordt hier nog eens nadrukkelijk op gewezen. In de ontwerpstructuurvisie geeft de gemeente Bergen aan dat zij voor het MOB-complex denkt aan extensieve woningbouw. "Als alternatief kan worden onderzocht of volledige sanering van bebouwing en beplanting van het complex mogelijk is waarbij compensatie mogelijk is door extra woningbouw bij één van de kernen binnen de gemeente, het achterblijvende terrein kan dan worden ingericht als natuur (open weidegebied)".

In reactie op de door indieners ingebrachte zienswijzen dat er ook vanaf het MOB terrein loodrecht naar het reservoir kan worden geboord waardoor de afstand vanaf het MOB terrein onnodig lang wordt gepresenteerd het volgende. Dit is onjuist. Het Bergermeerveld is door een breukvlak verdeeld in twee compartimenten. Het reservoir in blok 1 is dikker, beter van kwaliteit en bevat

69 meer gas dan blok 2. Om deze grotere hoeveelheid gas te kunnen produceren moeten 10 van de geplande 14 putten in blok 1 worden geboord. Aangezien de beide compartimenten slechts beperkt met elkaar in verbinding staan kan het gas uit blok 1 niet geproduceerd worden door een put die in blok 2 is geboord en omgekeerd. De ondergrondse coördinaten voor de 14 putten liggen vast, ongeacht de locatie van boortoren. Zoals beschreven in het Horizonrapport is de bestaande puttenlocatie (boortechnisch) beter gepositioneerd dan een locatie op het MOB terrein.

Op de stelling dat de argumentatie van de mogelijke beïnvloeding van de putten waardoor (ten onrechte) op het MOB meer putten nodig zouden zijn, niet valide zou zijn, de volgende reactie. Het basisontwerp vanaf de bestaande locatie gaat uit van 10 putten in Blok 1 en 4 putten in blok 2 naast de bestaande putten. De afstand tussen de putten is geoptimaliseerd zodat de putten elkaar tijdens productie en injectie minimaal beïnvloeden en de opbrengst het hoogste is. Voor ontwikkeling vanaf het MOB terrein moeten er 17 tot 24 putten in blok 1 geplaatst worden om dezelfde capaciteit te genereren. Hierdoor wordt de afstand tussen de putten kleiner waardoor de putten elkaar kunnen beïnvloeden en de opbrengst verder verlaagd wordt. Indien de capaciteit van de 14 nieuwe putten vanaf de bestaande locatie tegenvalt, biedt het locatieontwerp de mogelijkheid om het aantal putten uit te breiden. De mogelijkheid van 6 extra putten komt dus niet voort uit het rekening houden met het mislukken van putten, zoals de indieners van deze zienswijze menen.

Ten aanzien van het argument dat het nog 10 jaar durend gebruik van de Bergermeerlocatie niet lang is vergeleken met de 50 jaar dat de exploitatie zal duren, het volgende. Het nieuw gebruik van uitgeproduceerde gasvelden voor opslag is niet de reden waarom de Bergermeerlocatie ten minste nog 10 jaar in functie zal blijven. De locatie fungeert als knooppunt voor leidingen van andere nog in gebruik zijnde gasvelden en (nieuw te ontwikkelen) gasvelden die mogelijk nog vanaf andere locaties van TAQA, verbonden met de Bergermeerlocatie, kunnen worden geëxploiteerd. Daarnaast vindt injectie van productiewater plaats vanuit de gehele Bergen Winningsvergunning op de Bergermeerlocatie - ook vanuit de Piekgasinstallatie te Alkmaar. Afhankelijk van de economische ontwikkelingen (gasprijs en -vraag) en de ontwikkeling van eventuele nieuwe gasreserves in het winningsgebied is geen maximum termijn te geven. Een periode van 10 jaar op 50 jaar is op zich al significant en bij verlenging van deze minimum termijn wordt het voordeel navenant groter. Aangezien ruimtegebruik één van de criteria is die worden meegewogen, kan dit niet worden gezien als een onjuiste relativering van de negatieve beoordeling van de Bergermeerlocatie.

In reactie op de zienswijzen die ingaan op het Axis Well Technology rapport het volgende. Ten eerste is de vraagstelling hierbij met name van belang, er zijn namelijk twee gevallen te onderscheiden: 1. Ontwikkeling van het veld vanaf dezelfde locatie: dat wil zeggen het Bergermeerveld vanaf de bestaande puttenlocatie (gedevieerd boren door de hoofdstructuur van het reservoir) 2. Ontwikkeling van het veld vanaf verschillende locaties: dat wil zeggen het Bergermeerveld vanaf de bestaande puttenlocatie of vanaf MOB Bergen (gedevieerd boren door aardlagen boven de hoofdstructuur van het reservoir) Ad 1: In dit geval kan gedevieerd boren per saldo goedkoper zijn dan verticaal boren. De kosten om naar de top van het reservoir te boren zijn hoger voor een sterk gedevieerde put ten opzichte van een verticale put (meer meters te boren = meer tijd = meer kosten). Maar het productiepotentieel van een put wordt bepaald door het aantal meters reservoir dat een bijdrage levert aan de productie. Het gedevieerde stuk door het reservoir levert meer meters op dan een verticale put (zie de onderstaande figuur). Zo zijn er minder gedevieerde putten nodig om dezelfde productieopbrengst van een veld te realiseren wat een gunstige invloed heeft op de ontwikkelingskosten. Hierbij geldt echter de beperking dat het rapport van Axis Well Technology aantoont dat een sterkere deviatie van meer dan 10-15 graden vertikaal door de hoofdstructuur van het reservoir tot instabiliteit van de zandlaag direct rond het boorgat leidt waardoor de boorpijp vast zou kunnen komen te zitten en de putten niet afgeboord kunnen worden. Om dit risico te vermijden is er gekozen voor de duurdere ontwikkeling van de hoofdstructuur met verticale reservoirpenetratie. Ad 2: In dit geval is ontwikkeling vanaf het MOB terrein duurder omdat vanaf het MOB-terrein juist sterk gedevieerd moet worden geboord in het gesteente boven het reservoir om de hoofdstructuur

70 te bereiken (zie onderstaande schets). Het boren van een dergelijk profiel verhoogd de complexiteit van het boorproces wat tot verdere risicoverhoging leidt. Vertikaal boren vanaf deze locatie is geen optie. Per saldo leidt dit er dus toe dat de kosten voor ontwikkeling veel hoger zijn vanaf het MOB-terrein dan vanaf de bestaande puttenlocatie. Ook verhoogt het feit dat op het MOB-terrein hergebruik van de bestaande putten niet mogelijk is de kosten. Of gedevieerd boren economisch meer of minder aantrekkelijk is hangt dus voor een belangrijk deel van de uitgangspunten.

Ten aanzien van de zienswijzen die ingaan op het feit dat in het MER andere uitgangspunten zijn gehanteerd dan in het Horizonrapport en dat het onzorgvuldig is dat deze informatie ook niet bij het MER is betrokken, het volgende. De onderzoeksresultaten met betrekking tot de geomechanische stabiliteit van het reservoirgesteente tijdens het boorproces waren ten tijde van het opstellen van het MER nog niet voorhanden. Vandaar dat er sprake is van veranderingen ten gevolge van voortschrijdend inzicht, niet van onzorgvuldigheid. De conclusies van het Horizonrapport versterkt de keuze om af te wijken van het MMA, zoals hierboven ook geschetst.

Ten aanzien van de zienswijze dat het afwijken van het MMA is gebaseerd op louter financiële argumenten wordt verwezen naar de navolgende reactie en de reactie onder ‘Bij de locatiekeuze prevaleert economie boven duurzaamheid en ecologie’

In reactie op de zienswijze dat het Horizonrapport vanwege alle ondeugdelijkheden op gebied van milieutechnische en financieel gebied die het bevat niet zou mogen dienen als fundatie voor de keuze voor één van beide locaties het volgende. Het Horizonrapport heeft niet ten doel gehad verdere inzichten te verschaffen op milieutechnisch gebied. Zoals eerder geschetst blijven de conclusies ten aanzien van de veel hogere kosten voor realisatie van het puttenterrein op de MOB locatie gehandhaafd, ondanks voortschrijdend inzicht en her en der een schrijffout in de oorspronkelijke teksten. Deze doen, zoals gezegd, aan de inhoudelijke argumenten niets af.

Afwijken MMA voor leidingaanleg Loterijlanden louter op basis van financiële argumenten De milieueffecten van de opensleuf-aanlegmethode van de leidingen zijn in het MER uitvoerig aan de orde gekomen. Gestuurde boring is daarbij aangewezen als MMA. Er worden voor het afwijken van het MMA geen andere argumenten opgevoerd dan financiële argumenten, welke niet nader worden onderbouwd. Ook wat betreft de leidingaanleg in de Loterijlanden wordt ook afgeweken van MMA om louter financiële argumenten. De vergelijking met de waterleidingaanleg en dotterbloemherstel gaat niet op. Het argument van de onmogelijkheid van isoleren gaat niet op: ook voor het Heilooërbos speelt de hoge temperatuurval bij lage productie. Maatregelen om effecten voor de dotterbloemhooilanden van verlaagde grondwaterstand te reduceren zijn niet onderbouwd en niet getoetst door Commissie voor de m.e.r.. Effectbeperkende maatregelen zijn genoemd maar niet als afdwingbare voorschriften opgenomen. Er hebben geen andere zwaarwegende argumenten aan de keuze voor de Loterijlanden gelegen, zoals een maatschappelijke belang. Daarom is niet inzichtelijk op basis van welke objectieve argumenten van het MMA is afgeweken.

71

Het milieubelang had hier niet mogen wijken voor de financiële belangen van aanvrager. De indieners achten de aangevoerde argumenten in het inpassingsplan te zwak en niet steekhoudend om af te wijken van het MMA ten aanzien van de aanlegmethode van leidingen.

Reactie De meest milieuvriendelijke uitwerking om met de leidingen de Loterijlanden te doorkruisen is aanleg door middel van gestuurde boringen. De argumenten om voor de aanlegmethode van de leidingen door de Loterijlanden af te wijken van het MMA (open sleuf aanlegmethode in plaats van aanleg met gestuurde boringen) zijn uitgebreid beschreven in paragraaf 3.3.3 van het inpassingsplan (Afweging varianten), het MER en de aanvulling op het MER. Het gekozen uitvoeringsalternatief gaat uit van aanleg door middel van een open-sleuf methode. De oppervlakte van de werkstrook beslaat circa 3% van de totale Loterijlanden die na aanleg in de oorspronkelijke staat worden hersteld in overleg met de grondeigenaar / gebruiker. Met betrekking tot de open- sleuf aanleg heeft een integrale afweging plaatsgevonden. De belangrijkste redenen voor het afwijken is de verhouding tussen de met een gestuurde boring gemoeide kosten ten opzichte van de geringe gunstige effecten ervan. Daarnaast is een aantal andere aspecten beschouwd, samengevat zijn dit de volgende zaken: 1. Sleufloze aanleg is circa €1 miljoen duurder en kent een aantal technische risico’s zoals het mislukken van het intrekken van een leiding. 2. Tegenover de natuurvoordelen van sleufloze aanleg (geen aantasting dotterbloemhooiland) staat een aantal nadelige milieu- en omgevingseffecten, zoals extra geluid, nachtelijke werkzaamheden en de noodzaak tot diepe ontwatering in de in- en uittredepunten (bouwputten) van de boring. 3. Bij gestuurde boringen kunnen gasleidingen niet worden geïsoleerd. Niet geïsoleerde leidingen hebben procesnadelen (meer afkoeling gas met name bij lage producties, vergen extra energie-inzet en kunnen lokaal tot ongewenste bodemopwarming leiden. 4. Bij een verantwoorde werkwijze met de juiste mitigerende maatregelen lijkt het goed mogelijk de leidingen door de Loterijlanden met de open-sleuf methode aan te leggen zonder blijvende gevolgen voor het dotterbloemhooiland. 5. Door de initiatiefnemer is een compensatieplan opgesteld waarmee de resterende effecten voor de natuur worden gecompenseerd.

De effecten van de open-sleuf methode zijn sterk beperkt doordat diverse mitigerende maatregelen worden voorzien waaronder: . Gelaagd uitgraven van de sleuf en het weer in dezelfde volgorde terugplaatsen van de grond in de oorspronkelijke bodemopbouw; . Waar mogelijk werken buiten het groeiseizoen en tijdelijk verplanten van beschermde soorten; . Herstelmaatregelen waaronder het strooien van maaisel van dotterbloemhooiland ter herstel van de dottervegetatie en maaibeheer na afloop; . Zo snel mogelijk werken, zodat de bemaling zo kort mogelijk duurt en schade aan de dotterhooilanden door verdroging wordt voorkomen.

Daarbij komt de volgende toelichting. Omdat het leidingtracé door de Loterijlanden begrensd EHS gebied is, wordt voorzien in compensatie conform de provinciale Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland. Deze compensatie maakt deel uit van het totale compensatieplan van TAQA voor de aanleg van de Gasopslag Bergermeer. Deze compensatie bestaat uit de aankoop en beheer van een vergelijkbaar areaal en type, terwijl bovendien ook de leidingstrook na de aanleg als natuurterrein wordt gehandhaafd. Deze maatregelen resulteren per saldo in uitbreiding van het natuurareaal. Conform de m.e.r.-systematiek mogen bij de ontwikkeling van het MMA de kosten en compenserende maatregelen niet worden meegenomen en dat is dan ook niet gedaan in het MER en de aanvulling daarop. Bij de keuze van de uiteindelijke wijze van uitvoering van het initiatief mogen kostenaspecten en compensatie wel in beschouwing worden genomen. Op basis van een weloverwogen integrale afweging van alle aspecten is uiteindelijk gekozen om de leidingen door de Loterijlanden met de open sleuf methode aan te leggen.

72

Met betrekking tot de genoemde eerdere ervaringen met de PWN waterleiding. Er is gebleken dat de dotterbloemhooilanden zich na de aanleg van deze leiding zo goed hebben weten te herstellen dat visueel het tracé van deze leiding niet of nauwelijks meer te herkennen is. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat bij de aanleg van leidingen in zijn algemeenheid vergeleken met tegenwoordig de aanlegmethoden en het cultuurtechnisch herstel toentertijd aan veel lagere standaarden dienden te voldoen. Door een zorgvuldige aanleg volgens de laatste inzichten in combinatie met de mitigerende maatregelen is het aannemelijk dat bij de aanleg van de gasleiding door de Loterijlanden de vegetatie zich in enkele jaren goed kan herstellen. Voor wat betreft de mitigerende maatregelen voor de dotterbloemhooilanden de volgende reactie. In de eerste aanvulling op het MER zijn deze mitigerende maatregelen die getroffen zullen worden om de effecten van leidingaanleg door de dotterbloemhooilanden zoveel mogelijk te beperken, al beschreven. In zoverre zijn deze mitigerende maatregelen dus door de Commissie voor de m.e.r. beoordeeld. De vergunningsaanvragen maken deel uit van de beschikkingen: indien de initiatiefnemer bij de uitvoering van de werkzaamheden afwijkt van de randvoorwaarden in de aanvraag of de beschikking kan dit grond zijn voor het bevoegd gezag om de werkzaamheden stil te laten leggen en zo nodig de vergunning in te trekken. Het bevoegd gezag kan de uitvoering van de op basis van de aanvraag en de vergunning voorgeschreven maatregelen dus afdwingen.

Onder andere de gemeente Bergen brengt in haar zienswijzen op dat het argument van het niet kunnen isoleren van de leidingen bij geboord aanleggen niet valide is omdat dit ook geldt voor de geboorde leidingen onder het Heilooërbos. Het is op zichzelf juist dat delen van de leiding in theorie niet geïsoleerd zouden hoeven te worden, maar dit heeft als direct gevolg dat dan meer en warmer aardgas door de leidingen moet worden gecirculeerd om aan de randvoorwaarden voor het proces (behandeling en injectie) te voldoen. Dit leidt ook tot een sterk verhoogd (en onnodig) energieverbruik, terwijl ook sterke effecten kunnen optreden op de landbouwgewassen en natuur in het tracé. Om dit te voorkomen streeft TAQA naar minimalisatie van de totale lengte van ongeïsoleerde leidingen.

De onderzoeken die ten grondslag liggen aan het afwijken van het MMA gaan niet voldoende in op inhoudelijke aspecten Algemeen Het benodigde aantal putten is vastgesteld op basis van technische, commerciële en economische argumenten. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met milieutechnische- en veiligheidsaspecten. Als zou worden gekozen voor het MOB-terrein zou volgens het SGS-rapport een nadere studie nodig zijn om te bepalen hoeveel extra putten moeten worden aangelegd. Het is hierdoor niet mogelijk een goede afweging te maken, de keuze is dus onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig gemaakt. De conclusie dat een keuze voor het MOB-terrein meer putten, meer boordagen, meer afval meer transportbewegingen en meer energieverbruik tot gevolg heeft, wordt in het inpassingsplan gebaseerd op het rapport van SGS Horizon. Dit rapport bevat echter veel onduidelijkheden en enige foutieve getallen. Verwezen wordt naar de hoeveelheden gruis en spoeling voor het MOB- terrein, die telkens anders zijn, en het aantal boordagen op de locaties. Ten onrechte wordt in het rapport van SGS Horizon gesuggereerd dat het MOB-terrein alleen positief scoort als de BGM locatie aan de natuur wordt teruggeven.

Technisch onderzoek Het rapport van TNO is onvoldoende. Een alternatievenonderzoek behoort alternatieven te onderzoeken die inspelen op de gedachte dat Nederland het niet moet zoeken in opslag. De geschiktheid van het Bergermeerveld in verband met aardschokken en breuklijnen heeft in het geheel geen rol gespeeld in de beoordeling ervan. Er is ten onrechte geen deugdelijk (milieu)onderzoek uitgevoerd naar locatiealternatieven en alternatieve methoden van gasopslag, en opslag van andere fossiele brandstoffen, bovendien laat het inpassingsplan niet zien dat de milieuaspecten deugdelijk zijn afgewogen. De redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven zijn niet opgenomen in het MER. Het Bergermeerveld bestaat uit twee compartimenten, waarvan er een niet is leeggeproduceerd. Deze zullen door een horizontale boring worden verbonden. Het Bergermeerveld kan daarom niet als (één) reservoir in de zin van de Mijnbouwwwet worden aangemerkt, zodat het gasreservoir Bergermeer niet voor gasopslag mag worden gebruikt.

73

Onderzoek gevolgen voor bevolking Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de effecten van de gasopslag op deze plek en de risico's voor de bevolking. Waarom niet gezocht naar een plaats waar weinig of geen mensen wonen? De vraag blijft "Waarom gasopslag in de Bergermeer en waarom niet elders?”. Daarop is tot op heden geen enkel redelijk positief argument aangedragen. Het Bergermeerveld ligt te midden een dichtbevolkt gebied. In een straal van 400 a 500 meter van de plaats waar het gas in de bodem zou worden ingebracht, liggen ongeveer 10 woningen. Binnen een straal van 1 kilometer begint de dichte bebouwing. Aan de kant van Bergen zijn dat volledige woonwijken. Aan de kant van Alkmaar is dat een bedrijventerrein bestemd voor kantoren en ook twee scholen. De installaties bevinden zich op ongeveer 100 m van de voornaamste uitvalsweg van Bergen. Het uitoefenen van een activiteit die veiligheidsrisico's voor mensen in de omgeving meebrengt is dus onverantwoord.

Reactie Algemeen De keuze in het inpassingsplan voor de BGM als uitvoeringslocatie voor de puttenlocatie is gebaseerd op verschillende gronden, te weten kosten, projectrisico’s, planning en het door TAQA aangeboden compensatieprogramma. De onderbouwing van de kosten en projectrisico’s (risico op mislukken van putboringen en grote projectvertragingen) zijn hierbij deels gebaseerd op de conclusies van het Horizonrapport, maar ook op andere bronnen als het MER, zoals het rapport van Axis Well Technology rapport. Het door TAQA aangeboden compensatiepakket is beschreven in het compensatieplan van TAQA en de uitvoering ervan is geborgd in de compensatieovereenkomst tussen provincie Noord-Holland en TAQA. Uit het Horizonrapport blijkt dat bij de keuze van MOB aldaar meer putten, langere putten en complexere, sterk gedevieerde putten moeten worden geboord, waarbij tevens ook de bestaande putten op BGM niet kunnen worden hergebruikt. Dit leidt ondermeer tot een veel langere boorduur (per put en in totaal), meer afval, meer transportbewegingen, hoger energieverbruik, grotere projectrisico’s en hogere kosten. In het rapport is voor de genoemde aspecten een bandbreedte aangegeven. Een bandbreedte (en geen exacte cijfers) is aangegeven omdat het aantal extra boorputten niet definitief vast staat. Op de BGM kunnen de bestaande putten worden hergebruikt. Van de 8 aanwezige putten kunnen er 7 worden hergebruikt voor gasopslag. Nog 1 put kan worden gebruikt voor injectie van productiewater. Op het MOB moeten daarom in ieder geval 8 extra putten worden geboord ten opzichte van de BGM. Bij ongunstige omstandigheden kan het aantal extra putten echter oplopen tot 15 putten. De ontwikkelingskosten voor het MOB zijn minimaal € 148 mln. hoger dan de BGM variant. Het verschil in kosten kan echter, afhankelijk van het aantal extra benodigde putten, oplopen tot € 254 mln. Bij een kostentoename van € 148 miljoen of meer is het project economisch niet uitvoerbaar. Daarnaast is een belangrijk aspect dat het zeer onduidelijk is wanneer TAQA zou kunnen starten met de aanleg en de boringen op het MOB terrein. Onzeker aspect is bijvoorbeeld de noodzaak tot sanering van het MOB terrein. Zie voor een verdere uitleg ook onder het kopje ‘afwijken MMA voor puttenlocatie’.

Technisch onderzoek De geomechanische eigenschappen met daarbij de mogelijke seismische risico’s van het Bergermeerveld zijn uitgebreid onderzocht, met inbegrip van de door de indieners opgebrachte aspecten. Dit onderzoek is verantwoord in het Geomechanisch onderzoek Bergermeerveld van TNO en de Second Opinion daarop van MIT. Hieruit blijkt dat de realisatie van de gasopslag vanuit een oogpunt van bodemtrillingen geen risico’s met zich meebrengt die onaanvaardbaar zijn. Bij dit onderzoek is tevens het voorkomen van breuklijnen en het feit dat het reservoir uit twee compartimenten bestaat uitgebreid onderzocht en hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan hoe hiermee moet worden omgegaan. Deze aanbevelingen zijn integraal door TAQA overgenomen. Overigens communiceren de genoemde twee compartimenten wel onderling maar doordat deze verbinding beperkt is kunnen bij ongelijkmatige winning of opvulling drukverschillen ontstaan. Daarom hebben TAQA en haar voorgangers altijd uit beide compartimenten gas gewonnen en hebben zij bewaakt dat de drukverschillen binnen veilige marges bleven Uit het rapport van TNO van 2010 blijkt dat andere velden niet geschikt zijn, of niet binnen redelijke termijn (tien jaar of minder) beschikbaar komen. Van deze velden staat vast dat deze

74 geen alternatief zijn voor het Bergermeerveld. Van velden waarvan op voorhand vast staat dat deze niet als alternatief kunnen dienen is verder geomechanisch onderzoek niet relevant. Uit het onderzoek ´Developments on the Northwest European market for seasonal gas storage´, ECN, 2009 blijkt dat er op korte termijn behoefte is aan capaciteit voor gasopslag in noordwest Europa. In de scenario’s met de laagste gasvraag blijkt de bestaande capaciteit plus de capaciteit in aanbouw een tekort op te leveren van circa 8 miljard m3 aardgas. Om voldoende opslagcapaciteit te realiseren moet in 2015 tenminste 46% van de thans geplande investeringen worden gerealiseerd. Deze noodzaak tot de leveringszekerheid van aardgas in Nederlands en de omringende landen energievoorziening is binnen een dergelijke korte termijn niet te verwezenlijken door een transitie naar andere (duurzame) bronnen of door grootschalige energiebesparing.

Met betrekking tot de stelling dat het Bergermeerveld niet als één reservoir in de zin van de Mijnbouwwet kan worden aangemerkt, het volgende. Het Bergermeer reservoir wordt begrensd door twee randbreuken en heeft een centrale breuk die een deel van het reservoir doorsnijdt. Deze centrale breuk is deels doorlatend. Er is een drukreactie gemeten veroorzaakt door gas dat door de breuk stroomt, zij het met enige vertraging. Aan de noordzijde stopt de breuk en is sprake van één compartiment. Het reservoir wordt bovendien gekenmerkt door eenzelfde gas/water contact onder het gehele voorkomen, zodat het in alle opzichten als één reservoir beschouwd dient te worden.

Onderzoek gevolgen voor bevolking Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de gevolgen van het project op de bewoners in het gebied waaronder op de aspecten geluid, externe veiligheid en geomechanica. Hieruit blijkt dat de risico’s die aan het project zijn verbonden aanvaardbaar zijn. Het gebied tussen Bergen en Alkmaar is landelijk gebied dat hoofdzakelijk agrarisch in gebruik is. Dit is relevant voor de effecten van een eventuele beving. Het gebied onder de grond waar de bevingen in het Bergermeerveld in 1994 en 2001 ontstonden (het zogenaamde hypocentrum) lag volgens het KNMI in alle gevallen bij het zogenaamde centrale breukvlak in het gasveld. Het epicentrum van deze bevingen (het punt op het aardoppervlak recht boven het hypocentrum) lag steeds in het buitengebied tussen Bergen en Alkmaar. Als zich opnieuw een beving in het Bergermeerveld mocht voordoen, zal het hypocentrum waarschijnlijk ook bij hetzelfde actieve gedeelte van deze breuk liggen. Het epicentrum van de beving zal in dat geval wederom in het buitengebied liggen.

Bij de locatiekeuze prevaleert economie boven duurzaamheid en ecologie De louter economische gronden waarop in het inpassingsplan de keuze is gebaseerd voor het uitvoeringsalternatief overtuigen niet. Bij de afweging tussen economie en ecologie wordt de voorkeur gegeven aan economie. Dit staat op gespannen voet met de duurzaamheidsaspecten van dit project.

Reactie Voor de keuze van het uiteindelijke uitvoeringsalternatief heeft een integrale afweging plaatsgevonden. Dit proces is uitgebreid beschreven in het MER en het inpassingsplan. Anders dan in het MER zijn bij de afweging ook aspecten als kosten, projectrisico’s en compensatie betrokken. Daarbij zijn economische argumenten inderdaad ook van belang. Bij de onderbouwing om niet in alle gevallen te kiezen voor het meest milieuvriendelijke alternatief heeft ook het grote nationale belang van energieleveringszekerheid een belangrijke rol gespeeld (zie ook onder ‘nut en noodzaak’). Sowieso is het bij een aantal punten in de besluitvorming van belang dat het project wordt uitgevoerd om dwingende redenen van groot openbaar belang. Gasopslag om de leveringszekerheid te waarborgen kwalificeert hiervoor: aardgas is voor zowel voor Nederland als Europa een belangrijke brandstof en grondstof en is van groot belang voor onze samenleving en economie. De winning van de Nederlandse gasvoorraden heeft een grote bijdrage geleverd aan de Nederlandse welvaart en zorgt nog steeds jaarlijks voor miljarden aan baten. Nederlands aardgas speelt een grote rol in de voorzienings- en leveringszekerheid van energie binnen Nederland en de Europese Unie en kan dit met de juiste investeringen ook in de komende decennia blijven doen. Aardgas is daarnaast de schoonste fossiele brandstof en speelt daarom een belangrijke rol in de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Het – op grond van valide en toelaatbare argumenten gekozen - uitvoeringsalternatief mag dan in sommige opzichten niet de meest milieuvriendelijke optie zijn, er is wel steeds gekeken of bij die keuze toereikende mitigerende maatregelen zijn getroffen om eventuele effecten tot een minimum

75 te beperken. Deze mitigerende maatregelen zijn met de vergunningen hoe dan ook afdwingbaar gesteld. Hierbij wordt tevens verwezen naar het hoofdstuk Nut en noodzaak.

TAQA gaat bij locatiekeuze in tegen natuurwaarden en belangen inwoners Bergen TAQA probeert via sponsoring en grote informatieve stukken in de regionale pers de bevolking in te pakken en monddood te maken. De indieners zijn van mening dat dit niet werkt. Hoe meer ze roepen dat het allemaal geen kwaad kan, hoe minder de indieners ze vertrouwen. Het gaat volgens de indieners uiteindelijk om 100% eigen belang van TAQA, dat daarbij voorbij gaat aan natuurwaarden en belangen van de Bergense bevolking.

Reactie

Door de initiatiefnemer wordt sinds het begin van het project informatie verstrekt aan geïnteresseerden, onder meer in de vorm van publicaties, advertenties, informatieavonden, deelname aan overleggen, rondleidingen op de Piekgasopslaglocatie Alkmaar. De initiatiefnemer streeft er naar om feitelijke informatie te verstrekken zodat belanghebbenden een weloverwogen oordeel kunnen vormen. Het is aan de bewoners en organisaties in de regio in hoeverre zij gebruik willen maken van de geboden informatie. Het bevoegd gezag staat op zich positief tegenover het aanbieden van een goede informatievoorziening waarbij alle zijden van het project worden belicht. Het is echter de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer zelf hoe zij hieraan vorm wil geven.

Eerder gedane beloftes De uitgeproduceerde gasvelden zouden direct teruggegeven moeten worden aan de natuur. Maar omdat inmiddels andere toepassingen zijn gevonden voor deze gasvelden is een andere keuze gemaakt.

Reactie In diverse zienswijzen wordt gewezen op eerder gedane toezegging van Amoco, de voorganger van de initiatiefnemer, over het verlaten van de locatie Bergermeer nadat de gaswinning zou zijn beëindigd. Er is de afgelopen jaren diverse malen geprobeerd om overeenkomsten op te sporen waarmee deze afspraken uit de jaren ‘70 afdwingbaar zijn vastgelegd. Deze zijn niet gevonden. Indertijd heeft Amoco gewezen op haar wettelijke verplichting om na afloop van haar werkzaamheden de locatie in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Deze wettelijke verplichting geldt nog steeds, met dien verstande dat het begrip mijnbouwactiviteiten in de tussentijd uitgebreid ten gevolge van nieuwe inzichten, voortschrijdende technologische mogelijkheden en economische noodzaak met gasopslag, waardoor na gaswinning nog een andere mijnbouwactiviteit kan plaatsvinden.

76

8. MER

Indieners van zienswijzen op dit thema:

5, 8, 32, 14, 18-22, 25, 28-35, 37-83, 86-87, 97-121, 124, 128-170, 172-176, 178, 183, 188, 190, 192, 194-195, 197-198, 200-201, 205, 208, 210-211, 213-232, 234-237, 239- 242

Procedure rond het (Plan)MER onzorgvuldig en onjuist Indieners geven aan dat ze een zienswijze hebben ingediend op de ter inzage gelegde MER. Er is geen bericht gekregen over hoe deze zienswijze is verwerkt in het MER en er is geen duidelijkheid of er iets mee is gedaan. De gemeenten hebben niet ingestemd met de richtlijnen van het MER. De besluitvorming rond het MER is in Bergen onjuist verlopen. De indiener van deze zienswijze stelt dat het MER in eerste instantie door de gemeente Bergen niet is aanvaard, waarna door de Raadscommissie besloten is niets te doen. De Raadscommissie kan echter geen bevoegdheden van de Gemeenteraad overnemen. Omdat het MER zonder de juiste besluitvorming tot stand is gekomen dient het consequenties te hebben voor de gasopslag: hierbij is sprake van dubieuze besluitvorming. Het hoofdrapport MER voldoet volgens vele zienswijzen niet aan de inhoudsvereisten als gesteld in artikel 7.7 van de Wet milieubeheer. De Commissie voor de m.e.r. was ook niet gecharmeerd van de aanvullingen: door het rapport met maar liefst vier aanvullingen en twee toetsingsadviezen te complementeren is uiteindelijk volgens de Commissie voor de m.e.r. voldoende informatie op tafel gekomen. Informatie is volgens de indieners voor de bewuste inwoners moeilijk in zijn geheel te overzien. Het is een zoekplaatje geworden van documenten en bijlagen. De indieners kwalificeren de gehele MER- procedure derhalve als onder de maat en onzorgvuldig doorlopen.

De aanvullingen op het MER hebben niet ter inzage gelegen waardoor sprake zou zijn van strijd met artikel 7.30, lid 2, van de Wet milieubeheer. Het MER kan derhalve niet worden beschouwd als een deugdelijke onderbouwing van het inpassingsplan. Bovendien is achtergronddocument 22 niet in het Nederlands maar in het Engels.

Aangezien de onjuiste 'geen bezwaar'-verklaring met betrekking tot het seismisch risico door de wettelijk verplichte MER een conditio-sine-qua-non (voorwaarde zonder welke (het gevolg) niet (zou ingetreden zijn)) is voor goedkeuring van het gasopslagproject door de overheid, vervalt volgens de indieners daarmee de grond (rechtmatigheid) van het voorliggende ontwerp rijksinpassingpslan voor dit project.

De MER Commissie is volgens de indieners niet conform Wm 2.19 samengesteld (er is hier sprake van ad hoc deskundigen). Het MER kan dus niet dienen als onderliggend aan het inpassingsplan en Besluiten.

Er is volgens de indieners ten onrechte niet gekeken naar verdere alternatieve locaties in Nederland voor de gasopslag. Ten onrechte ontbreekt een landelijk (plan)MER voor de locatiekeuze. Dat zou ingaan tegen de Europese regelgeving.

Reactie De zienswijzen die zijn ingediend ten aanzien van het MER zijn door de Commissie voor de m.e.r. bij het toetsingsadvies betrokken. Allereerst is dit zichtbaar omdat zij in het toetsingsadvies zijn vermeld. Inhoudelijk blijkt dit ook uit de beoordeling van de Commissie voor de m.e.r. aangaande de punten die deze behandelt. Indieners van zienswijzen kunnen aan de hand van het toetsingsadvies achterhalen of de Commissie voor de m.e.r. de mening van de indiener deelt, dat het MER op een onderdeel tekort zou schieten. De Commissie voor de m.e.r. heeft geconcludeerd dat voor de besluitvorming voor het project de essentiële informatie aanwezig is.

De gemeenten Bergen en Alkmaar brengen in dat zij niet hebben ingestemd met de richtlijnen op het MER. In reactie hierop het volgende. De gemeente Alkmaar heeft op 24 april 2008 de richtlijnen voor uitvoering van het MER vastgesteld, overeenkomstig de richtlijnen zoals opgesteld

77 door de Commissie voor de m.e.r., met een drietal aanvullingen op deze richtlijnen die echter niet zien op het onderzoeken van andere concessies. De gemeente Bergen heeft dit gedaan per besluit op 27 mei 2008, en Heiloo per besluit van 19 mei 2008. Bij brief van 12 december 2007 hebben de gemeenten in een gezamenlijk schrijven wel gevraagd om locatiealternatieven voor de gasbehandelingsinstallatie uit te breiden naar andere locaties in Noord-Holland, aansluitend op bestaande infrastructuur zoals de faciliteiten in Anna Palowna of Den Helder. Conform artikel 7.11b van de Wet milieubeheer raadpleegt het bevoegd gezag, alvorens het milieu-effectrapport op te stellen, de bestuursorganen die ingevolge het wettelijk voorschrift waarop het plan berust bij de voorbereiding van het plan moeten worden betrokken over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie die gericht is op wat relevant is voor het plan en die op grond van artikel 7.10 van de Wet milieubeheer in het milieu-effectrapport moet worden opgenomen. De vorm hiervan is niet vastgelegd: het wettelijk advies en raadpleging is vormvrij. Raadplegen is echter ‘advies vragen’ en niet ‘instemming vragen’. Bij het vaststellen van de richtlijnen voor het MER zijn de gemeenten, andere bestuursorganen en de wettelijke adviseurs door het bevoegd gezag, de (toenmalige) minister van EZ, meermaals geraadpleegd en hebben ze ook zienswijzen voor de richtlijnen voor het MER uitgebracht. Mede op basis van dit advies en deze zienswijzen heeft de Commissie voor de m.e.r. haar advies-richtlijnen opgesteld, die door de (toenmalige minister van EZ integraal zijn overgenomen als definitieve richtlijnen voor het MER. Hiermee is dus voldaan aan de wettelijke plicht tot raadpleging.

Met betrekking tot de gestelde dubieuze besluitvorming in Bergen rond het MER het volgende. Vastgesteld wordt dat deze ingebrachte zienswijze (in zoverre) een herhaling is van de argumenten die eerder als reactie op het MER zijn ingebracht. Daarbij zijn geen nieuwe feiten, omstandigheden of inzichten gemeld. De eerder ingebrachte argumenten zijn inhoudelijk meegenomen en meegewogen in de overwegingen in het ontwerp inpassingsplan, de overige ontwerp- besluitvorming en de daarop betrekking hebbende stukken. Door de herhaling van argumenten uit eerdere instantie, zonder melding van nieuwe informatie, en zonder reactie op de ontwerp- besluitvorming, moet worden vastgesteld dat de overwegingen en keuzes in de ontwerp- besluitvorming, inhoudelijk onweersproken blijven. In zoverre bevatten zulke zienswijzen geen argumenten die kunnen afdoen aan de ontwerp-besluitvorming.

De indieners merken terecht op dat bij het MER diverse aanvullingen hebben plaatsgevonden. Daarmee zou het MER niet aan de vereisten van de wet voldoen. In reactie hierop alsmede op “de kritische opmerking” van de Commissie voor de m.e.r. daarover, het volgende. Er zijn twee aanvullingen aangeleverd, geen vier. Uitgangspunt voor het juist en volledig uitvoeren van de m.e.r.-procedure is de houdbaarheid van het geheel, zowel procedureel als inhoudelijk. Bij de in acht te nemen procedurele zorgvuldigheid gaat het er met name om dat partijen niet in hun belangen worden geschaad, door de wijze waarop het geheel aan m.e.r.- activiteiten wordt uitgevoerd. Daarbij wordt het in rechte aanvaardbaar geacht dat aanvullingen op maat worden gepleegd. Aanvulling van een MER, ingeval de Commissie voor de m.e.r. tekortkomingen signaleert, is niet ongebruikelijk. De praktijk wijst uit dat in circa 40% van de MERren een aanvulling is vereist. Het is voorts niet duidelijk waar in de zienswijze naar wordt gerefereerd ten aanzien van het niet gecharmeerd zijn van de Commissie voor de m.e.r. tijdens de hoorzittingen. In de m.e.r.-procedure vinden geen hoorzittingen met de Commissie voor de m.e.r. plaats, wel is er trilateraal overleg tussen het bevoegd gezag, de Commissie voor de m.e.r. en de initiatiefnemer. In de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. blijkt dit nergens uit, noch naar aanleiding van de toetsing van het eerst ingediende MER, noch naar aanleiding van de toetsing van de door de Commissie voor de m.e.r. gevraagde aanvullingen. Op basis van de aanvullingen concludeert de Commissie voor de m.e.r. dat 'De Commissie is van mening dat in de combinatie van het oorspronkelijke MER, de eerste en de tweede aanvulling, de essentiële informatie voor besluitvorming aanwezig is.' Om ook voor inwoners op een toegankelijke wijze in informatie te voorzien, is de samenvatting van het MER aangepast naar aanleiding van de diverse aanvullingen. Deze revisie samenvatting heeft gezamenlijk met het ontwerp van het inpassingsplan en de andere ontwerpbesluiten ter inzage gelegen. Het MER voldoet daarmee aan de wettelijke eisen.

Over het nog niet ter inzage hebben gelegen van de twee aanvullingen op het MER het volgende. De Commissie voor de m.e.r. heeft aangegeven dat de aanvullingen bij de MER op een later tijdstip

78 alsnog konden worden gepubliceerd. De Algemene wet bestuursrecht regelt niets over de terinzagelegging van rapporten of aanvullingen daarvan die pas ná de terinzagelegging van een (voor)ontwerp aan het bestuursorgaan bekend zijn geworden. Er is dus geen wettelijke bepaling die verplicht om aanvullingen alsnog afzonderlijk ter inzage te leggen. Op basis van de jurisprudentie geldt in de regel dat beperkte aanvullingen op een MER niet afzonderlijk ter inzage hoeven te worden gelegd om hier de mogelijkheid tot inspraak op te bieden; voldoende is als dergelijke aanvullingen tegelijk met het genomen m.e.r.-plichtige besluit ter inzage worden gelegd. In dit geval is het MER met aanvullingen gepubliceerd met de ontwerpen van het plan en de besluiten.

Voor wat betreft het feit dat achtergrondrapport 22 van het MER in het Engels is opgesteld het volgende: het achtergrondrapport dient ter illustratie van het MER. De wezenlijke bevindingen die relevant zijn voor het inpassingsplan kunnen worden herleid uit dit MER dat uiteraard in de Nederlandse taal is opgesteld. Het bewuste TNO rapport bevat bovendien een Nederlandse samenvatting die integraal in het MER is opgenomen. Indien het rapport betrekking heeft op een besluit kan het bevoegd gezag aan degene die de activiteit onderneemt, bij het geven van de in artikel 7.15 van de Wet milieubeheer bedoelde richtlijnen toestemming verlenen het rapport in een daarbij aan te wijzen andere taal te stellen. De in artikel 7.7,eerste lid, onder i, Wm bedoelde samenvatting is steeds in de Nederlandse taal gesteld. Hiermee is dus aan de vereisten voldaan.

Op de zienswijze dat de Commissie voor de m.e.r. niet conform artikel 2.19 van de Wet milieubeheer samengesteld zou zijn het volgende: De werkgroep bestond in meerderheid uit door de Kroon benoemde leden en in minderheid (drie) uit zogenaamde “adviseurs” (deskundigen, die ad hoc optreden). Voor zover deze zienswijze ziet op het feit, dat de werkgroep mede uit zulke adviseurs bestond kan zij niet slagen, aangezien artikel 2.21 Wm de wettelijke basis biedt voor de inschakeling van adviseurs. Het is uit de zienswijze niet op te maken of er meer/andere kritiek op de samenstelling van de werkgroep bestaat.

In één van de zienswijzen wordt gesteld dat de 'geen bezwaar'-verklaring met betrekking tot het seismisch risico door de wettelijk verplichte MER een conditio-sine-qua-non is voor goedkeuring van het gasopslagproject door de overheid terwijl deze verklaring niet is (of niet had mogen worden) gegeven; dat daarmee de grond (rechtmatigheid) van het voorliggende inpassingsplan voor dit project vervalt. In reactie hierop het volgende. De Commissie voor de m.e.r. geeft een advies in het kader van het MER in plaats van een ‘geen bezwaar’-verklaring. Het advies van de Commissie voor de m.e.r. houdt in dat alle milieu-informatie nodig voor een goede besluitvormijng voorhanden is. Het onderzoek van MIT doet niet zodanig af aan de informatie waarop de Commissie voor de m.e.r. het advies heeft gebaseerd dat het advies niet meer bruikbaar zou zijn. Derhalve biedt het advies van de Commissie voor de m.e.r. voldoende basis voor een verdere besluitvorming.

Vele zienswijzen noemen het feit van het niet uitgevoerd zijn van een nationale (op nationaal niveau) MER waarin breed andere locaties dan de in het MER onderzochte velden worden onderzocht. In reactie hierop het volgende. Bij een m.e.r.-procerdure wordt onderzoek gedaan naar de milieugevolgen van een voorgenomen activiteit. Dat gebeurt aan de hand van alternatieven. Alternatieven zijn de mogelijke manieren waarop de voorgenomen activiteit kan worden gerealiseerd. De wet vraagt om het onderzoeken van de 'redelijkerwijs' te beschouwen alternatieven. Een aantal overwegingen is daarbij van belang. Het alternatief moet realistisch zijn, dat wil zeggen: technisch maakbaar, betaalbaar, en in principe probleemoplossend. Door de initiatiefnemer bij het m.e.r. worden alle velden onderzocht waarvoor deze een concessie (tegenwoordig: winningsvergunning) heeft. Over velden buiten de eigen concessie heeft de initiatiefnemer geen zeggenschap. Deze selectie van alternatieven is door de Commissie voor de m.e.r. als juist beoordeeld. Ten tijde van het vaststellen van de richtlijnen voor het MER is dit afgestemd met de Commissie voor de m.e.r. en het bevoegd gezag. Dit heeft er in geresulteerd dat het bevoegd gezag in de richtlijnen voor het MER ten aanzien van dit punt heeft vastgesteld dat de initiatiefnemer TAQA in het MER dient aan te geven welke alternatieve locaties voor gasopslag elders in Nederland voor TAQA beschikbaar zijn (dat wil zeggen gebieden waarvoor TAQA winningsvergunningen heeft) en op welke wijze de trechtering van deze alternatieve - voor

79

TAQA beschikbare - locaties geleid heeft tot de keuze voor Bergermeer. Dit is in het MER geadresseerd in paragraaf 2.1.3 (´Waarom het Bergermeerveld?´). Deze selectie van alternatieven is door de Commissie voor de m.e.r. als juist beoordeeld.

Er is gekozen voor de locatie Bergermeer (en niet voor het gebruik van een of meer andere lege gasvoorkomens in Nederland) voor de (eerste) grootschalige ondergrondse opslag van gas van elders om de volgende redenen: i. de geologische structuur is geschikt; ii. het voorkomen is (direct) beschikbaar; iii. de ligging ervan maakt de gasopslag tegen redelijke kosten uitvoerbaar; iv. de gasopslag (en de fabriek) zijn ter plaatse (in elkaars nabijheid) technisch uitvoerbaar (bedrijventerrein in de buurt); v. de omvang van het veld maakt het een rendabele onderneming. Daarbij kan als aanvullende reden worden aangevoerd, dat vi. het gasvoorkomen Bergermeer eigendom is van de initiatiefnemer, dat wil zeggen: van een partij die bereid en in staat is de gasopslag Bergermeer te realiseren en te opereren.

Het MER ´Gasopslag Bergermeer´ is zowel een besluit-MER als plan-MER. Het moet dus aan de vereisten van zowel een plan-MER als een besluit-MER voldoen. De Commissie voor de m.e.r. heeft in het aanvullend toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvullingen daarop van 9 juni 2009 als haar eindoordeel uitgesproken: "De Commissie is van mening, dat in de combinatie van het oorspronkelijke MER, de eerste en de tweede aanvulling, de essentiële informatie voor besluitvorming aanwezig is. De aanvulling heeft niet ter visie gelegen. Daarom heeft de Commissie geen inspraak over de aanvulling in haar advies mee kunnen nemen. De Commissie gaat ervan uit dat het bevoegde gezag de aanvulling alsnog publiceert, bijvoorbeeld bij een komende openbare stap in het besluitvormingsproces". Er hoeft uiteraard alleen vergeleken te worden met andere locaties, die ook voldoen aan de criteria i) tot en met v. Voor zover die andere locaties bestaan, mogen de ministers (als opstellers van het inpassingsplan) toch de voorkeur geven aan de opslag locatie Bergermeer, vanwege vi. De keus voor het Bergermeerveld in afdoende onderbouwd waardoor niet geconcludeerd kan worden dat in de planfase onvoldoende is gekeken naar andere locaties.

Het MER voldoet niet en is incompleet: herziening is nodig Het MER is onjuist doordat rapportages die eraan ten grondslag liggen verouderd zijn. Er is geen deugdelijk onderzoek gedaan naar alternatieve locaties in Nederland. Dit is pas recent gedaan door TNO en dus niet in MER meegenomen. Uit dit TNO-onderzoek blijkt dat andere velden ook geschikt zijn. Ook zijn er geen alternatieve methoden voor gasopslag, of de opslag van andere fossiele brandstoffen onderzocht. Dit had ook meegenomen moeten worden in het MER.

Het MER is misleidend omdat niet het gehele project wordt beoordeeld. Het MER mist essentiële informatie op het punt van retourbronnering, omleggen fietspad, aanleggen ‘linksafstrook’ Bergerweg, waterinjectie, schade aan huizen bij beving 3.9, elektriciteitsgegevens BKM, weidevogels, gegevens Gazprom, alternatieve locaties en accurate informatie over seismische risico’s. Op grond van jurisprudentie dienen in de m.e.r. ook al reeds vergunde activiteiten meegenomen te worden: dit is ten onrechte niet gebeurd. Verder zijn ook de gevolgen van gasopslag voor de landbouw in het MER onvoldoende in kaart gebracht.

Het MER is verder onoverzichtelijk en het voldoet niet aan de eisen. De Commissie voor de m.e.r. heeft ten onrechte de schadegegevens van de 2001 beving niet laten onderzoeken. Het is niet duidelijk waarom de nieuwe inzichten voor de gasbehandelings- en compressie- installatie die leiden tot de QRA van augustus 2010 niet ook zijn meegenomen voor de alternatieven voor de gasbehandelings- en compressie-installatie uit het MER. Dit zou mogelijk hebben geleid tot een ander MMA. De resultaten van de QRA waren sowieso al niet juist in het MER opgenomen. Er wordt in het MER ook niets gezegd over het overschrijden van de oriënterende waarde voor het Groepsrisico, waarmee het MER in strijd is met artikel 7.10 lid 1 Wm.

80

Inhoudelijk zijn er ook bezwaren: onduidelijk is welke risico's de bevolking loopt. De gevolgen voor natuurgebieden zijn onduidelijk. Onduidelijk is welke gevolgen de grootschalige industriële activiteiten zullen hebben op het polderlandschap. De gevaren voor de stabiliteit van de kustverdediging zijn onduidelijk. Het MER bespreekt onvoldoende de waarde van de groene kern tussen de bevolkte delen. De overlast is ernstiger door de leeftijdsopbouw (veel ouderen) van Bergense bevolking. In paragraaf 4.1 van het MER wordt gesteld dat de geplande capaciteit van de gasopslag de levering van maximaal 57 miljoen Nm3 aardgas per dag omvat en het injecteren van maximaal 42 miljoen Nm3 aardgas per dag in de daluren. De vraag is wat er gebeurt als van deze oorspronkelijk beoogde capaciteit wordt afgeweken. Het MlT Second Opinion onderzoek heeft laten zien dat de hoofdconclusies van de Commissie voor de m.e.r. Bergermeer Gasopslag onjuist zijn. De seismische risico’s worden ernstig onderschat.

De ernstige tekortkomingen in het MER op het gebied van bevingen en de ontoereikende beoordeling door de Commissie voor de m.e.r. van het MER Gasopslag Bergermeer alsmede het feit dat veel informatie niet is getoetst moet leiden tot de herziening van de instemming van de Commissie voor de m.e.r. en het ministerie de Commissie voor de m.e.r. te laten vragen de initiatiefnemer op te dragen alsnog in de tekortkomingen te voorzien.

Reactie Of een bepaald onderzoek wel of niet actueel is, hangt niet alleen af van de leeftijd ervan. Het kan zijn, dat bepaalde onderzoeken lange tijd hun waarde behouden, omdat ze een onderwerp betreffen, dat niet (sterk) verandert. De stelling dat een rapport verouderd is, behoort daarom vergezeld te gaan van een motivering wat er (met een zekere mate aan waarschijnlijkheid) veranderd is dat maakt, dat het gegeven rapport niet meer actueel en geschikt voor het MER zou zijn. Overigens is het materiaal waar het MER in dit opzicht op is gebaseerd aanmerkelijk actueler dan door de indieners van deze zienswijze wordt verondersteld: ten behoeve van het MER heeft Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot in Alkmaar een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden en natuurontwikkeling in het plangebied van het Bergermeer Gasopslagproject. Dit onderzoek is niet alleen gebaseerd op openbare bronnen zoals het PNI en het natuurloket, maar ook op eigen kennis van Van der Goes & Groot en informatie van diverse natuurorganisaties. Daarnaast zijn in het kader van het MER en het project diverse aanvullende onderzoeken uitgevoerd naar de natuur op het tracé en de locaties voor de puttenlocatie in de Bergermeer en de behandelings- en compressie-installatie in de Boekelermeer. De ontheffingsaanvraag en de ontwerpontheffing van de Flora- en faunawet is daarmee gebaseerd op de volgende onderzoeken en effectenstudies, voor de volledige referenties en specificaties van deze studies wordt verwezen naar de aanvraag om ontheffing van de Flora- en faunawet (A21): 1. Beschrijving van natuurwaarden en natuurontwikkeling in het plangebied van het Bergermeer Gas Storage project voor de uit te voeren Milieueffectrapportage, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot, september 2008; 2. Effectenstudie Bergermeer Gas Storage project, Alterra, september 2008; 3. Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet van de Puttenlocatie Bergermeer te Bergen, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot, juni 2008; 4. Inventarisatie beschermde zoogdieren in 2008 Puttenlocatie Bergermeer te Bergen, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot, oktober 2008; 5. Achtergrondrapport aanleg pijpleidingen TAQA Bergermeer Gas Storage Project, Ingenieursbureau Oranjewoud, september 2008; 6. Inventarisatie naar Waterspitsmuis en Noordse Woelmuis in 2008 op het leidingtracé van de Bergermeer Gas Storage, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot, 2008; 7. Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet Boekelermeerweg 16 te Alkmaar, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot, april 2009.

Het ecologisch onderzoek ten behoeve van het MER is dus gebaseerd op de meest recent beschikbare gegevens. Voor beide locaties van het project (Bergermeer en Boekelermeer) en het leidingtracé zijn speciale ecologische veldonderzoeken uitgevoerd. In de aanvulling op het MER is bovendien nog een aantal aanvullende gegevens met betrekking tot de natuur opgenomen. Met het definitief toetsingsadvies van juni 2009 is door de Commissie voor de m.e.r. geconstateerd dat de

81 essentiële informatie om het milieu een volwaardige plaats te kunnen geven in het besluitvormingsproces compleet is.

Voor wat betreft het onderzoek naar alternatieven elders in Nederland of daarbuiten: zie het hiervoorgaande onder het kopje “Procedure rond het (Plan)MER onzorgvuldig en onjuist”.

Enkele zienswijzen wijzen op het feit dat er ten onrechte geen alternatieve methoden voor gasopslag, of de opslag van andere fossiele brandstoffen in het MER zijn onderzocht. In reactie hierop het volgende: voor ogen dient te worden gehouden dat de MER een hulpmiddel is bij de besluitvorming waarmee het milieubelang inzichtelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag heeft in de rijkscoördinatieregeling duidelijk en deugdelijk gemotiveerd waarom zij de keuze heeft gemaakt voor gasopslag in het Bergermeer. Een eventueel milieuvriendelijker alternatief hoeft gelet op vaste jurisprudentie niet te leiden tot de verplichting tot keuze voor een eventueel milieuvriendelijker alternatief. De initiatiefnemer, het bevoegd gezag en de Commissie voor de m.e.r. dienen bij de keuze van het abstractieniveau van de te onderzoeken alternatieven uit te gaan van wat redelijkerwijs mogelijk is. De keuze om de ondergrondse opslag van gas als te onderzoeken categorie te nemen en niet verder te gaan door te onderzoeken of hetzelfde kan worden bereikt langs heel andere wegen (energiebesparing, windenergie, emigratie) is – mede gelet op de wijze waarop daar maatschappelijk over wordt gedacht – de juiste en in ieder geval toereikend.

Ten aanzien van het onvolledig zijn van het MER worden in verschillende zienswijzen verscheidene onderwerpen genoemd die niet in het MER zijn beoordeeld, waardoor het MER onvolledig is, of dat aan het MER essentiële informatie ontbreekt, zo menen de indieners van deze zienswijzen, en waardoor het MER onvoldoende is als grondslag voor het inpassingsplan. Op grond van het arrest van Hof van Justitie van Europese Unie van 7 januari 2004 (Wells) dienen ook al reeds vergunde activiteiten meegenomen te worden in het MER. In reactie hierop: op zich is het juist, dat alle relevante onderdelen en effecten van het project in een m.e.r.-procedure moeten worden betrokken en dat het MER ook alle relevante besluiten (vergunningen, ontheffingen e.d.) moet omvatten. Het MER ´Gasopslag Bergermeer´ voldoet echter aan die eis, de in de zienswijzen genoemde punten zijn – voor zover ze al niet bij het MER zijn betrokken, soms omdat ze ten tijde van de MER nog niet bekend waren – of niet zodanig belangrijk, dat men met recht kan zeggen, dat in het MER incompleet of achterhaald is, met andere woorden, dat essentiële informatie zou ontbreken. Bespreking per punt:

Toepassing van een retourveld a) Ten tijde van het opstellen (en de toetsing) van het MER was nog niet bekend, dat het bij de realisering van de Gasopslag Bergermeer op te pompen grondwater niet – zoals anders gebruikelijk is – op het oppervlaktewater kan worden geloosd, maar (vanwege een hoog zout- en/ of zwavelgehalte) terug in de bodem moet worden geïnjecteerd. Dat is een niet ongebruikelijke en aanvaardbare praktijk als het gaat om bijzaken met beperkte effecten op het milieu. Dat die zaken later opkomen hangt nauw samen met de wens om de m.e.r.- procedure juist in een vroeg stadium van het project te doorlopen, zodat nog de mogelijkheid bestaat om de uitkomst van het MER mee te nemen. Het gaat hier, gelet op de totale omvang en de balans van voor- en nadelen van het project, om zo’n beperkte toevoeging van de effecten op het milieu en zo’n ondergeschikte wijziging in de balans die leidt tot het oordeel “voldoende nut en noodzaak” dat het niet rechtvaardigt dat het MER daarvoor zou moeten worden geactualiseerd.

Waterinjectie b) Ter plaatse wordt productiewater uit de binnen de Bergen Winningsvergunning geproduceerde gasvelden, in de bodem teruggeïnjecteerd. Dit productiewater afkomstig uit de diepe ondergrond wordt bij de gasbehandeling afgescheiden van het geproduceerde aardgas. Deze herinjectie vindt nu al plaats en in die zin zijn de (eventuele) milieueffecten daarvan al bekend. De activiteit is ook beschreven in het MER. Het gaat hier om een activiteit waarvan de effecten op het milieu zeer beperkt zijn. Overigens is de door indiener in de zienswijze genoemde hoeveelheid van de waterinjectie onjuist - voor deze activiteit beschikt

82

TAQA reeds lange tijd over een vergunning welke voor onbepaalde tijd is verleend en Zie verder onder a).

Omleggen fietspad en aanpassing Bergerweg ('linksaffer') c) Ten tijde van de m.e.r.-procedure waren de plannen nog niet zo in detail uitgewerkt, dat al bekend was, dat en hoe het fietspad moest worden omgelegd en de aanpassing aan de Bergerweg exact invulling zou moeten krijgen. Daarnaast moet worden benadrukt dat het hier om tijdelijke ingrepen gaat en dat deze ingrepen in het compensatieplan zijn 'meegenomen'. Zie verder: a).

“Rekenexercities met externe veiligheid, de externe werking naar beschermingswaardige gebieden en de beperking van geluidemissie- “deze afwijkingen dwingen tot een hernieuwde toets.” d) De wijzigingen en concretiseringen in de benadering van externe veiligheid van de installaties ten opzichte van de veronderstellingen, die zijn aangehouden bij de opstelling van het MER zijn beperkt. Die wijzigingen maken dus niet dat het MER incompleet of onvoldoende actueel is. Zie verder: a).

Relatie met GAZPROM e) De bijzonderheden van de opslag van het gas afkomstig van GAZPROM hebben geen betekenis voor de effecten van de gasopslag op het milieu. Die bijzonderheden zouden dus hoogstens een wijziging kunnen brengen in het oordeel over het nut en de noodzaak van de gasopslag Bergermeer. Het feit dat het gas afkomstig is van GAZPROM en de voorwaarden waaronder het gas wordt opgeslagen wijken niet af van de veronderstellingen ten tijde van de opstelling van het MER die feiten hebben op het MER ook geen invloed anders dan dat ze mede hebben geleid tot het oordeel dat nut en noodzaak voldoende aanwezig zijn.

Schade aan huizen f) Er is geen sprake van gewijzigde inzichten over eventuele schade aan huizen ten opzichte van de inzichten ten tijde van de opstelling van het MER.

Elektriciteitsgegevens huisvuilcentrale g) Bij het eventueel (het is nog niet zeker) verstoken van flashgassen afkomstig van de gasbehandeling worden de door de huisvuilcentrale regulier gebruikte brandstoffen uitgespaard en deze vervanging vormt derhalve dus geen netto toename. Ten tijde van de ter inzagelegging van het MER heeft overigens de indiener van deze zienswijze geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot een zienswijze op het MER op dit punt.

Weidevogels h) Negatieve effecten op de weidevogelstand zijn door extra maatregelen verdergaand drastisch gereduceerd. Deze verbetering maakt niet dat het MER incompleet of onvoldoende actueel is.

Marginaal onderzoek naar ondergrondse alternatieven i) Geen Nationale MER naar locatie alternatieven: zie de informatie in het hiervoorgaande.

Externe werking beschermingswaardige gebieden j) Externe werking op het nabijgelegen Natuurbeschermingsgebied is getoetst in het kader van aanvraag voor een vergunning onder de Natuurbeschermingswet 1998 (zie ook c)). Voor cumulatie van effecten: zie het onderwerp Natuurbeschermingswetgebied ‘Noord-Hollands Duinreservaat’, in het hoofdstuk Natuur, Milieu en Omgeving.

Verbetering geluidssituatie Zie c) en h).

Tenslotte: De m.e.r.-procedure dient in een vroeg stadium van het project te worden doorlopen om de resultaten van het MER (alternatieven, maatregelen en/of aanbevelingen) nog in het project te kunnen adresseren. Inherent hieraan is dat naderhand – bij de nadere uitwerking van het ontwerp - blijkt dat er aanvullende ingrepen vereist zijn. Bij ingrepen met een mogelijk belangrijk effect op het milieu die niet onderzocht zijn in het MER dient hiervoor een aanvulling op het MER te worden

83 gemaakt, jurisprudentie toont echter aan dat dit niet nodig is voor beperkte extra ingrepen. Wel kan het soms gewenst zijn apart ten behoeve van de vergunningaanvragen de effecten en eventuele maatregelen van de niet onderzochte ingrepen te verantwoorden. In de aanvraag voor een ontheffing van de Flora- en faunawet zijn voor de tijdelijke ontsluitingsvoorzieningen de gevolgen onderzocht en maatregelen beschreven om de effecten te minimaliseren en waar nodig te compenseren. Hieruit blijkt dat de resterende effecten van deze ingrepen beperkt zijn en zeker geen aanvulling op het MER vereisen en dat er derhalve geen sprake is van onvolledigheid in het MER. Overigens moet worden opgemerkt dat de tijdelijke rondweg rond de verharding wel degelijk in het MER is onderzocht, zie par. 4.3.1.1 van het MER.

Voor wat betreft de zienswijzen ten aanzien van onvoldoende onderzoek naar landbouw: in de richtlijnen voor het MER is het volgende vastgelegd ten aanzien van de effecten voor de landbouw: “Onderzoek de gevolgen voor de grondwaterstand, kwelvorming, de risico’s van zetting van gebouwen en infrastructuur en de risico's voor landschap, natuur en landbouw, tijdens de aanlegfase.” In het MER is daar op de volgende wijze invulling aan gegeven. De vereiste bemaling bij de aanleg van de leidingen en locaties is onderzocht door Ingenieursbureau Oranjewoud en de vereiste bronnering en de gevolgen daarvan zijn beschreven in §4.6 en §6.1.6 van het MER en in het achtergronddocument Oranjewoud Bemaling 2008. De verwachte bodemstijging als gevolg van het weer op druk brengen van het Bergermeerveld is zo gering, dat hiervan geen meetbare effecten op grondwater, kwelpatronen en waterhuishouding worden verwacht. De effecten op de landbouw zijn in het MER gezien het voorgaande conform de gestelde richtlijnen in kaart gebracht.

De stelling van indieners dat het MER onoverzichtelijk is en niet aan de eisen voldoet, wordt niet gedeeld. Om ook voor inwoners op een toegankelijke wijze in informatie te voorzien, is de samenvatting van het MER aangepast naar aanleiding van de diverse aanvullingen. Deze revisie samenvatting heeft gezamenlijk met het ontwerp van het inpassingsplan en de andere ontwerpbesluiten ter inzage gelegen. De Commissie voor de m.e.r. geeft aan: 'De Commissie is van mening dat in de combinatie van het oorspronkelijke MER, de eerste en de tweede aanvulling, de essentiële informatie voor besluitvorming aanwezig is.' Hiermee mag verondersteld worden dat het MER aan de eisen voldoet.

Een indiener meent dat de Commissie voor de m.e.r. ten onrechte de schadegegevens van 2001 niet heeft onderzocht. In reactie hierop: deze schadegegevens waren bekend en behoefden geen nieuwe evaluatie. Deze gegevens zouden er niet door veranderen en ook conclusies veranderen er niet door.

Voor één indiener is het niet duidelijk waarom de nieuwe inzichten voor de gasbehandelings- en compressie-installatie die leiden tot de QRA van augustus 2010 niet ook zijn meegenomen voor de alternatieven voor de gasbehandelings- en compressie-installatie uit het MER. Dit zou mogelijk hebben geleid tot een ander MMA, in de opinie van deze indiener mogelijk tot het MOB-terrein. De resultaten van de QRA waren sowieso al niet juist in het MER opgenomen. Er zou volgens deze indiener in het MER ook niets zijn gezegd over het overschrijden van de oriënterende waarde voor het Groepsrisico, waarmee het MER in strijd is met artikel 7.10, lid 1, van de Wet milieubeheer. In reactie hierop het volgende. Bij de nadere uitwerking van het ontwerp van de gasbehandelings- en compressie-installaties op bedrijventerrein Boekelermeer Zuid-2 is het ontwerp in een aantal stappen geoptimaliseerd om tot een zo laag mogelijk risico te komen, uiteindelijk resulterend in een ontwerp met een zo klein mogelijke 10-6 contour. Hierbij is uitgegaan van het uitvoeringsalternatief voor deze installatie op BKMZ-2 conform het MMA en is een groot aantal mitigerende maatregelen getroffen. Deze kleinere contour zou mogelijk in de vergelijking van de alternatieven tot onderlinge (kleine) verschillen in de uiteindelijke multicriteria-analyse kunnen leiden, maar aangezien de elementen natuur, milieu en landschappelijke inpassing voor de realisatie van een dergelijke installatie binnen de Ecologische Hoofdstructuur zwaar wegen is de kans verwaarloosbaar dat door de kleinere 10-6 contour het MOB Bergen terrein als MMA zou zijn gekozen voor de realisatie van de gasbehandelings- en compressie-installaties. Het Hoofdrapport van het MER gaat in paragraaf 7.3.3 in op de resultaten van de eind 2008 uitgevoerde QRA en geeft de resultaten van deze 2008 QRA juist weer, op bladzijden 198 en 199 van dit rapport wordt de overschrijding van de oriënterende waarde van het Groepsrisico besproken.

84

Zienswijzen noemen het feit dat onduidelijk is welke gevolgen de grootscheepse industriële activiteiten zullen hebben op het polderlandschap. Het Noord-Hollands polderlandschap is in deze regio waardevol met name vanwege het open karakter. De realisatie van de gasbehandelings- en compressie-installatie zal plaatsvinden op het bedrijventerrein Boekelermeer Zuid-2. Op de puttenlocatie Bergermeerlocatie zullen tijdelijke activiteiten plaatsvinden. Na afronding van deze werkzaamheden op de locatie Bergermeer zal er vanaf de Bergerweg van de locatie zelf weinig te zien zijn: alle faciliteiten worden verdiept in kelders aangelegd. Deze verdiepte aanleg, inclusief de landschappelijke inpassing, leidt er toe dat de zichtbaarheid beduidend kleiner is dan in de huidige situatie. Leidingaanleg is een tijdelijke ingreep die na afloop niets verandert aan de landschappelijke openheid.

In diverse zienswijzen wordt gesteld dat het onduidelijk is in het MER welke risico’s de bevolking loopt, dat er onduidelijkheid is over de stabiliteit van de kustverdediging, dat de gevolgen voor de natuurgebieden in het MER onduidelijk beschreven zijn en dat in het MER onvoldoende aandacht is geschonken aan de waarde van de groene kern tussen de bevolkte gebieden. In reactie hierop: in de richtlijnen voor het MER is het volgende vastgelegd ten aanzien van de effecten op de diepe ondergrond: onderzoek in het MER wat de gevolgen van BGS zijn, onder andere voor de afsluitendheid van het reservoir, de kans en omvang van het optreden van aardschokken en andere bodembewegingen. In het kader van het MER heeft TNO een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de geomechanische effecten van de gasopslag in het Bergermeerveld. In hoofdstuk 8 van het MER zijn de resultaten samengevat, voor details wordt verwezen naar het volledige TNO rapport (achtergronddocument TNO Geo 2008). In het toetsingsadvies van 11 mei 2009 heeft de Commissie voor de m.e.r. het volgende gesteld: “De Commissie merkt op dat […] het seismische rapport door TNO een correct en volledig beeld geeft van de risico’s van het initiatief op het gebied van externe veiligheid en seismiek. [….] Voorts onderschrijft de Commissie voor de m.e.r. de conclusie in het MER dat het weer op druk brengen van het reservoir het aardbevingsrisico doet afnemen omdat de structuur stabieler wordt. Relatief geringe fluctuaties veranderen dat niet.” In de second opinion op het seismische rapport van TNO komen de onderzoekers van MIT op het gebied van veiligheid en maximale sterkte van een mogelijke aardbeving niet tot wezenlijk andere conclusies dan TNO (zie “Technical Review of Bergermeer Seismicity Study”, 8 oktober 2009, p.3).

Naast het risico op bevingen zijn de risico’s van installaties en gasleidingen onderzocht in het kader van de externe veiligheid. Hierover is in de richtlijnen voor het MER het volgende vastgelegd: “Beschrijf voor de verschillende alternatieven (locatie installaties en leidingen) naast de plaatsgebonden risicocontour ook het groepsrisico. Betrek hierbij ook het (BGS-gerelateerde) vervoer van gevaarlijke stoffen. Geef aan wat de kans is op een blow-out en geef een indicatie van de effecten van een blow-out op de omgeving. Beschrijf de gevolgen van een lekkage van de methanolleiding naar de putlocatie. Ga in het MER in op het risico van activiteiten in de omgeving voor de installaties en de pijpleidingen: beschrijf de huidige en de in de bestemmingsplannen genoemde activiteiten in de nabijheid van BGS. Beschrijf of voor de uitvoering van BGS uitgegaan moet worden van tijdelijke of permanente gebruiksbeperkingen voor deze (of andere) activiteiten. Maak in het MER duidelijk, op basis van de effectafstand in relatie tot de afstand tot (beperkt) kwetsbare objecten, of er (en zo ja, welke) knelpunten zijn en hoe deze opgelost zullen worden. Geef inzicht in het ruimtebeslag van de nieuwe leidingen en de maatregelen die worden getroffen ter reductie van het ruimte beslag en minimalisering van het groepsrisico. Geef in het MER aan of er (en zo ja, in welke mate) in de gebruiksfase van de nieuwe leidingen sprake is van verhoging van het risico (cumulatie) door parallelligging of kruising met bestaande leidingen of door de aanwezigheid van andere functies of activiteiten met een veiligheidsrisico’’. In het toetsingsadvies van 11 mei 2009 heeft de Commissie voor de m.e.r. het volgende gesteld: “De Commissie merkt op dat de QRA’s en de risico-analyse door de Gasunie […] een correct en volledig beeld geven van de risico’s van het initiatief op het gebied van externe veiligheid […]”.

Ten aanzien van de integriteit van de Hondsbossche- en Pettener Zeewering dient allereerst te worden opgemerkt dat deze zeeweringen zich ruimschoots buiten het invloedgebied van het Bergermeerveld bevinden (zie Barends et al, Bodemdaling langs de Nederlandse Kust, case Hondsbossche en Pettemer Zeewering, Delft, 2008). Bovendien bevinden deze zeeweringen zich in een gebied waar de kans op schade aan objecten door geïnduceerde aardbevingen in het

85

Bergermeer uiterst gering is (verwezen wordt naar het rapport van KNMI, TR-239, dat in hoofdstuk 12 ‘Schade algemeen’ aan de orde komt). Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft per brief van 11 maart 2010 voorts het volgende laten weten. Uit grondonderzoek in het kader van de versterking van de Hondsbossche- en Pettemer Zeewering blijkt dat er zeer los gepakte zandlagen onder de dijk en de binnenberm voorkomen. Zeer los gepakt zand kan in ongunstige gevallen tot verweking komen. Voor verweking zijn externe aanjagers nodig, in de vorm van grote trillingen of schokken. In het verleden (vanaf de aanleg in 1793 tot op heden) zijn alle denkbare aanleidingen al één of meer keren voorgekomen, zonder te leiden tot zichtbare afschuivingen door verweking. Verder blijkt uit het grondonderzoek dat de ondergrond iets sterker wordt na de opbouw van een dijkverzwaring. Dit komt mogelijk door de bij aanleg ontstane trillingen en de extra bovenbelasting. Op basis van deze informatie kan geconcludeerd worden dat de verwekingsrisico's bij de dijkverzwaring zeer beperkt zijn. De verweking is op theoretische gronden niet geheel uit te sluiten. Om hierin nog een extra stap te zetten is ondersteuning gevraagd en verkregen van Arcadis, Deltares, de Waterdienst en Arcadis US. In hun expert-judgement hebben zij aangegeven dat de kans op het optreden van een overstroming als gevolg van een dijkverzakking door de aanwezigheid van deze losgepakte zanden klein tot zeer klein is en dat het niet zinvol is om noodmaatregelen te nemen. In de richtlijnen voor het MER is in paragraaf 5.5 en 5.6 ingegaan op de onderzoeksvragen ten aanzien van respectievelijk natuur en landschap. Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot heeft een uitgebreide inventarisatie uitgevoerd naar de natuurwaarden en natuurontwikkeling in het plangebied, waarin op de bovenstaande vragen wordt ingegaan. De resultaten van het onderzoek naar de natuurwaarden en natuurontwikkeling in het plangebied staan beschreven in paragraaf 5.2 van het MER en in het achtergronddocument VdG&G Natuur 2008. De effecten op de natuur van het voorkeursalternatief en de verschillende alternatieven is onderzocht door Alterra. Het resultaat hiervan is beschreven in hoofdstuk 6 en in het achtergronddocument Alterra Natuur 2008. De beoordeling van de effecten staat in hoofdstuk 9 van het MER. In het kader van dit MER zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd met betrekking tot landschap, cultuurhistorie en archeologie. HzA Stedebouw & Landschap heeft de landschappelijke (groene kernen) en cultuurhistorische waarden van het gebied geïnventariseerd, de effecten van het BGS project daarop onderzocht en geadviseerd over mogelijkheden voor landschappelijke inpassing (achtergronddocument HzA Beeldkwaliteit 2008). De resultaten zijn in het MER samengevat in paragraaf 5.5 (beschrijving) en hoofdstuk 6 (effecten en advies).

Een indiener van een zienswijze meent dat de overlast ernstiger is door de leeftijdsopbouw (veel ouderen) van Bergense bevolking. In reactie hierop het volgende. Op het aspect leeftijdsopbouw is in het MER niet ingegaan. Door de indiener wordt op de gemiddeld hogere leeftijd van de Bergense bevolking gewezen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat oudere mensen grotere hinder ondervinden dan jongere mensen. In de locatieafweging heeft leeftijdsopbouw van de bevolking geen rol gespeeld.

In de zienswijzen wordt gesteld dat in paragraaf 4.1 van het MER wordt gesteld dat de geplande capaciteit van de gasopslag de levering van maximaal 57 miljoen Nm3 aardgas per dag omvat en het injecteren van maximaal 42 miljoen Nm3 aardgas per dag in de daluren. De vraag is wat er gebeurt als van deze oorspronkelijk beoogde capaciteit wordt afgeweken. In reactie hierop. Voor de vergelijking van boorlocaties ten behoeve van het MER en het inpassingsplan dienen de technische en economische uitgangspunten voor de ontwikkeling van het Bergermeergasveld voor gasopslag gelijk te blijven om de ontwikkelingsalternatieven objectief te kunnen beoordelen. Behalve technische en commerciële redenen wordt de invloed op het milieu met betrekking tot geluidsbelasting, energieverbruik en afvalstromen duidelijk benadrukt in het rapport van Horizonrapport. Er zijn geen redenen voor de initiatiefnemer om af te wijken van deze maximale capaciteiten. De initiatiefnemer zal contractueel met de verschillende partijen deze capaciteiten ook vastleggen. De capaciteiten zijn gebaseerd op de maximaal haalbare technische specificaties van de installatie.

Volgens zienswijzen moeten de ernstige tekortkomingen in het MER op het gebied van bevingen en de ontoereikende beoordeling door de Commissie voor de m.e.r. van het MER Gasopslag Bergermeer alsmede het feit dat veel informatie niet is getoetst leiden tot de herziening van de

86 instemming van de Commissie voor de m.e.r. en de commissie hen door het bevoegd gezag te laten vragen de initiatiefnemer op te dragen alsnog in de tekortkomingen te voorzien. In reactie hierop het volgende. Dat de desbetreffende indieners het niet eens zijn met de conclusies van de Commissie voor de m.e.r. wil niet zeggen dat deze commissie een ontoereikende beoordeling gegeven heeft. De vakexperts van de Commissie voor de m.e.r. hebben het MER zeer zorgvuldig bestudeerd en waar nodig extra experts opgeroepen. De beoordeling van de Commissie voor de m.e.r. is dan ook in lijn met de latere bevindingen van TNO, het KNMI en MIT. Het MER is onder meer opgesteld ten behoeve van de vergunningverlening door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op grond van artikel 8.1, van de Wet milieubeheer, betreffende het oprichten, veranderen en in werking hebben van inrichtingen, die een krachtens artikel 1 van de Mijnbouwwet aangewezen mijnbouwwerk zijn. Het MER dient in elk geval voldoende milieu-informatie te bevatten om het hiervoor vermelde besluit te kunnen nemen. Het MER heeft betrekking op de besluiten betreffende het inpassingsplan en de milieuvergunning waarmee het ter inzage is gelegd. Het MER geeft voor deze besluiten een volledig beeld. Voor eventuele andere besluiten zal bij deze betreffende besluiten moeten worden afgewogen of het MER in een voldoende basis voorziet. Deze situatie is echter nu niet aan de orde.

Onvoldoende aandacht voor milieuaspecten in het MER Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Uitwerking en onderzoek van alternatieven is in elk geval nodig om de milieueffecten in perspectief te kunnen plaatsen: is effect X echt onvermijdelijk, of zijn er mogelijkheden er toch wat aan te doen? Het milieubelang heeft geen volwaardige plaats in de besluitvorming gekregen.

De milieuonderzoeken (natuur en landschap) en de conclusies daarvan zijn in het MER niet goed samengevat. In een deel van het gebied komt een veenbodem voor. Veen- en zandgebieden reageren verschillend op bodembewegingen. De vraag is of Alterra wel op de hoogte was over welk gebied zij rapporteerde.

Het begrip ‘aanvaardbaar risico’ is niet objectief omschreven. Het rapport van Axis Well Technology waarnaar in het rapport van SGS wordt verwezen is niet bijgesloten. Dit rapport betreft risico's van verschillende manieren van boren. Bij te gedevieerd boren is er kans op instabiliteit. Volgens de indieners ligt het meer voor de hand dat hier toch sprake is van een economische reden. De voordelen van gedevieerd boren worden niet meer genoemd. In het MER zijn andere uitgangspunten gehanteerd dan in het SGS Horizonrapport. Het MER zou een onjuiste grondslag hebben.

Reactie De mening van sommige indieners dat het milieubelang geen volwaardige plaats heeft in de besluitvorming gekregen wordt niet gedeeld. In het kader van het MER is uitvoerig onderzoek gedaan naar alle essentiële aspecten op gebied van milieu en omgeving. Het doel hiervan is dat het bevoegd gezag bij de besluitvorming een weloverwogen afweging kan maken en het milieu een volwaardige plaats in het besluitvormingsproces te geven. De Commissie voor de m.e.r. toetst in haar rol als onafhankelijk adviseur van de overheid of het MER aan de wettelijke eisen voldoet en alle essentiële informatie bevat. Op basis van haar toetsing heeft de Commissie voor de m.e.r. in haar definitief toetsingsadvies vermeld dat in het MER voor de Gasopslag Bergermeer alle essentiële informatie om het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te kunnen geven met de aangeleverde informatie compleet is. Daarnaast is bij diverse vergunningsaanvragen, zoals bijvoorbeeld voor de Wet milieubeheer, Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet ‘op maat’ natuur- en milieudata aangeleverd. Het bevoegd gezag heeft vervolgens bij haar besluitvorming alle relevante aspecten, waaronder de natuur- en milieubelangen, meegewogen en op basis hiervan haar besluiten genomen.

De milieuonderzoeken (natuur en landschap) en de conclusies daarvan zijn volgens diverse inbrenger van zienswijzen in het MER niet goed samengevat. In reactie hierop het volgende. In het MER is gestreefd de essentie van de onderliggende achtergronddocumenten samen te vatten, maar inherent aan iedere samenvatting is dat niet alle details kunnen worden overgenomen. Om de

87 volledige informatie voor het MER beschikbaar te houden, maken alle 22 achtergronddocumenten integraal deel uit van het MER. Dit is diverse malen in het Hoofdrapport MER genoemd met verwijzing naar de onderliggende documenten.

Eén indiener van een zienswijze wijst op het feit dat in een deel van het gebied een veenbodem voorkomt. De inbrenger van deze zienswijze stelt dat veen- en zandgebieden verschillend inklinken en vraagt zich vervolgens af of Alterra wel op de hoogte was over welk gebied zij rapporteerden. In reactie hierop: de bodem in de Bergermeer bestaat voornamelijk uit een deklaag van klei en diepere lagen van klei, zand en (beperkt) veen. Er is rekening gehouden met het feit, dat niet alleen veenbodems klinken, maar ook kleigronden. Deze klinken in door de algemene ontwatering en zetting en daarnaast is de bodem van de Bergermeer initieel gedaald door de gaswinning. Hierdoor zal het effect op natuurwaarden van de geringe bodemstijging ook bij kleigronden marginaal zijn.

Met betrekking tot het niet objectief omschreven zijn van het begrip ‘aanvaardbaar’ het volgende. Er wordt bedoeld een aanvaardbaar maatschappelijk risico. In de praktijk van gaswinning en gasopslag in Nederland wordt een geringe kans op een maximale magnitude van 3.9 acceptabel geacht. Deze waarde wordt als maximale magnitude genoemd in vrijwel alle winnings- en opslagplannen (voor gasvelden op het vasteland) die na 2006 zijn ingediend en goedgekeurd. In de toelichting op het inpassingsplan is uitgebreid ingegaan op het aspect aardbevingen. Ook wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Aardbevingen en opslagplan’ van deze Nota van antwoord.

Het rapport van Axis Well Technology waarnaar in het Horizonrapport wordt verwezen is niet bijgesloten. Dit rapport betreft risico's van verschillende manieren van boren. Bij te gedevieerd boren is er kans op instabiliteit. Meer voor de hand ligt dat hier toch sprake is van een economische reden. De voordelen van gedevieerd boren worden niet meer genoemd. In reactie op deze zienswijze het volgende. Bij deze zienswijze is de vraagstelling hierbij met name van belang. Er zijn namelijk twee gevallen te onderscheiden: 1. ontwikkeling van het veld vanaf dezelfde locatie: dat wil zeggen het Bergermeerveld vanaf de bestaande puttenlocatie (gedevieerd boren door de hoofdstructuur van het reservoir); 2. ontwikkeling van het veld vanaf verschillende locaties: dat wil zeggen het Bergermeerveld vanaf de bestaande puttenlocatie of vanaf MOB Bergen (gedevieerd boren door aardlagen boven de hoofdstructuur van het reservoir).

Ad 1: In dit geval kan gedevieerd boren per saldo goedkoper zijn dan verticaal boren. De kosten om naar de top van het reservoir te boren zijn hoger voor een sterk gedevieerde put ten opzichte van een verticale put (meer meters te boren = meer tijd = meer kosten). Maar het productiepotentieel van een put wordt bepaald door het aantal meters reservoir dat een bijdrage levert aan de productie. Het gedevieerde stuk door het reservoir levert meer meters op dan een verticale put (zie de onderstaande schets). Zo zijn er minder gedevieerde putten nodig om dezelfde productieopbrengst van een veld te realiseren wat een gunstige invloed heeft op de ontwikkelingskosten. Hierbij geldt echter de beperking dat het rapport van Axis Well Technology aantoont dat een sterkere deviatie van meer dan 10-15 graden van vertikaal door de hoofdstructuur van het reservoir tot instabiliteit van de zandlaag direct rond het boorgat leidt waardoor de boorpijp vast zou kunnen komen te zitten en de putten niet afgeboord kunnen worden. Om dit risico te vermijden is er gekozen voor de duurdere ontwikkeling van de hoofdstructuur met verticale reservoirpenetratie. Ad 2: In dit geval is ontwikkeling vanaf het MOB terrein duurder omdat vanaf het MOB-terrein juist sterk gedevieerd moet worden geboord in het gesteente boven het reservoir om de hoofdstructuur te bereiken (zie onderstaande schets). Het boren van een dergelijk profiel verhoogt de complexiteit van het boorproces wat tot verdere risicoverhoging leidt. Vertikaal boren vanaf deze locatie is geen optie. Per saldo leidt dit er dus toe dat de kosten voor ontwikkeling veel hoger zijn vanaf het MOB- terrein dan vanaf de bestaande puttenlocatie. Ook werkt het feit dat op het MOB-terrein hergebruik van de bestaande putten niet mogelijk is tot verdere kostenverhoging. Of gedevieerd boren economisch meer of minder aantrekkelijk is hangt dus voor een belangrijk deel van de uitgangspunten. Voor belangstellenden is het rapport overigens beschikbaar.

88

In diverse zienswijzen wordt gesteld dat in het MER andere uitgangspunten gehanteerd dan in het Horizonrapport en hierdoor het MER een onjuiste grondslag heeft. In het Horizonrapport is een technische en economische analyse van de voorkeursvariant, namelijk boren vanaf de Bergermeerlocatie in vergelijking met nieuwe putten boren op het MOB terrein, uitgevoerd. Het Horizonrapport laat duidelijk het voortschrijdend inzicht zien: ten tijde van het opstellen van het MER (najaar 2008) waren minder gedetailleerde technische gegevens beschikbaar dan ten tijde van het afronden van het Horizonrapport (september 2009). Eén en ander maakt echter geen verschil voor de keuze van het MMA voor de puttenlocatie: de nadere gegevens laten hooguit zien dat de milieunadelen van de variant MOB groter zijn dan ze eerst leken. De zienswijze dat het MER daarmee niet de juiste grondslag heeft delen wij niet: verdere gegevens kunnen op details verder informatie geven, aan de keuze voor het MMA voor de puttenlocatie verandert dit niets.

Onjuist MMA voor de gasbehandelings- en compressie-installatie De indieners zijn het er niet mee eens dat de plaatsing van de behandelings- en compressie- installatie op bedrijventerrein Boekelermeer-Zuid 2 moet worden aangemerkt als MMA, zoals in het MER is gedaan. De conclusie uit het MER dat het MMA voor de putten het MOB is en het MMA voor de gasbehandeling en compressie de Boekelermeer Zuid 2, is niet juist: volgens de indieners zou geïntegreerde plaatsing (namelijk zowel putten als behandeling en compressie op het MOB-terrein) op het MOB-terrein als MMA uit de bus moeten komen. Op basis van de gepresenteerde informatie zou de geïntegreerde variant het MMA moeten zijn.

De keuze van de MMA locatie voor de gasbehandelings- en compressie-installatie is gemaakt op onjuiste gronden. Voor licht, geluid, duurzaamheid en lucht scoort volgens de indieners de geïntegreerde variant beter en de aspecten landschappelijkheid, archeologie en natuur neutraal. Voor wat betreft de afweging ten aanzien van de planologie: het is onduidelijk waarom er weinig draagvlak is voor vestiging op het MOB-terrein. Veiligheid: het verplaatsen van een bedrijf uit BKMZ-2 heeft meer imagoschade (en verdere gevolgen voor de ontwikkelen van dat terrein) dan het verplaatsen van 2 woningen rond het MOB-terrein. Technisch-Economisch: neutraal. Per saldo is de geïntegreerde installatie op het MOB-terrein volgens de indiener dus het MMA.

Reactie De indiener van de zienswijze dat de plaatsing van de behandelings- en compressie-installatie op bedrijventerrein Boekelermeer-Zuid 2 niet moet worden aangemerkt als MMA heeft in oktober 2009, 4 maanden na de publicatie van het definitief toetsingsadvies, middels haar advocaat, per brief aangegeven de geïntegreerde variant van putten en gasbehandelings/compressie als MMA te beschouwen, te meer daar de Commissie voor de m.e.r. dezelfde mening zou zijn toegedaan. Dit laatste is niet juist. De Commissie voor de m.e.r. is van mening dat het alternatief waarbij alléén de putten locatie op de MOB locatie worden geplaatst als MMA moet worden beschouwd. Ook het gecombineerde alternatief, waarbij zowel de putten als de compressie en behandeling op MOB Bergen worden geplaatst, is in het MER uitgebreid onderzocht. Op basis van de uitgevoerde multi- criteria analyse is echter geoordeeld dat dit alternatief dusdanig slecht scoort op meerdere aspecten dat het niet het MMA is.

89

Voor de ontwikkeling en keuze van het MMA is in de m.e.r. het volgende proces doorlopen: de effecten van de in het MER onderzochte alternatieven zijn op 9 vergelijkingscriteria vergeleken ten opzichte van de referentiesituatie. Hieruit is vervolgens het MMA van dit project ontwikkeld bestaande uit een combinatie van de volgende alternatieven en mitigerende maatregelen: 1. De meest milieuvriendelijke locatie voor het puttenterrein; 2. De meest milieuvriendelijke locatie voor de behandelings- en compressie-installatie; 3. De meest milieuvriendelijke wijze van leidingaanleg door de Loterijlanden; 4. Aanvullende mitigerende maatregelen. De meest milieuvriendelijke locatie voor de behandelings- en compressie-installatie bleek op grond van de multi-criteria analyse te liggen op de locatie BKM voorkeur op bedrijventerrein Boekelermeer Zuid-2, namelijk de centraal gelegen locatie op Boekelermeer Zuid-2, ruimtelijk bestemd voor zwaardere milieucategorieën, waar nu ook deze installaties zijn voorzien te worden gerealiseerd. Deze keuze is door de Commissie voor de m.e.r. als juist beoordeeld. Het feit dat op basis van voortschrijdend ontwerptechnisch inzicht en detailuitwerking de milieubelasting (aantallen boordagen, energie, afvalstoffen) als gevolg van boringen vanaf het MOB terrein in het Horizonrapport van september 2009 omvangrijker is dan ten tijde van het MER rapport en de aanvulling daarop, werd voorzien, doet daar niets aan af.

De onderzochte geïntegreerde locatie op het MOB-terrein is niet gekozen als MMA locatie onder meer vanwege de ligging in een stiltegebied en de nabijheid van het Natura 2000 gebied ´Noord- Hollands Duinreservaat´. Zowel de BGM als het MOB liggen in het stiltegebied. Hoewel volgens de provinciale milieuverordening het stiltegebied niet in de weg staat aan het project, wordt het belang van het stiltegebied wel onder ogen gezien. De plaatsing van een puttenlocatie binnen het stiltegebied is echter goed te motiveren. Gedurende de gebruiksfase van de putten zal de geluiduitstraling minimaal zijn. De gascompressie- en gasbehandelingsinstallatie is echter een geluidzoneringsplichtige inrichting, zoals opgenomen in artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht. Deze inrichtingen mogen alleen worden gevestigd op terreinen waarvoor op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder een geluidszone is c.q. wordt vastgesteld. Het bedrijventerrein BKMZ-2 is zo’n terrein. Het MOB-terrein ligt op circa 1 km afstand van Natura 2000 gebied. Ten noorden van het MOB-terrein en ten westen van Bergen ligt namelijk een ‘uitloper’ van het Natura 2000 gebied van het Noordhollands Duinreservaat (Bergerbos). In het MER is geoordeeld dat de realisatie van de geïntegreerde locatie op het MOB-terrein negatief scoort ten opzichte van de alternatieven. Het vigerende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein BKMZ-2 heeft ter plaatse een geschikte milieucategorie en staat de vestiging van geluidzoneringplichtige en risicovolle inrichtingen toe. Voor de vestiging van de behandelings- en compressie-installatie hoeft nauwelijks van het vigerende planologisch beleid te worden afgeweken. De vestiging van de behandelings- en compressie-installatie heeft vanwege de hieraan verbonden veiligheidszone wel ruimtelijk-economische effecten. Binnen de risicozone is de vestiging van bedrijven niet meer zonder meer toegestaan. Deze ruimtelijk-economische effecten zijn geen MER- criterium om deze locatie niet als MMA aan te merken. In het inpassingsplan zijn deze ruimtelijk- economische effecten afgewogen. De zienswijze ten aanzien van het MMA wordt daarom niet onderschreven.

Commissie voor de m.e.r. heeft recente gegevens niet mee kunnen wegen Ten behoeve van het inpassingsplan en de aanvraag van de milieuvergunning is een revisie van het eerdere geluidsonderzoek opgesteld. Dit nieuwe geluidsonderzoek is niet onafhankelijk getoetst door de Commissie voor de m.e.r. Onduidelijk is of de huidige aangeleverde informatie volgens de Commissie juist en volledig is. Er zijn twee bedrijfssituaties opgenomen in de vergunning met elk eigen voorschriften: - Gasopslag/productie: onduidelijk is of ten behoeve van de gasopslag wel apart onderzoek is gedaan naar de geluidsproductie bij injectie. De indieners verzoeken om een nader onderzoek naar de productie van geluid na ingebruikname. - Boren en onderhoud/work-over: onduidelijk is hoe vaak en hoe lang er onderhoud noodzakelijk is en hoe groot de geluidemissie dan is. Het scherm rond de boorlocatie zal dan (waarschijnlijk) ontbreken. Uit de gegevens blijkt dat het niet mogelijk is het boorproces 's nachts te stoppen. Dat geldt waarschijnlijk niet voor het onderhoud aan de putten (met een work-over rig). De voorschriften dienen daarop aangepast te worden.

90

Reactie Naar aanleiding van het voortschrijden van het ontwerp voor de uit te voeren boringen is de te verwachten geluidsemissie verder in kaart gebracht en zijn met name geluidsreductiemogelijkheden en te nemen acties voor verdere reductie nader uitgewerkt. Dit is een verdere actualisering, verfijning en detaillering van de geluidsinformatie zoals deze gepresenteerd is aan en beoordeeld door de Commissie voor de m.e.r.. De hierbij gehanteerde methodiek is niet anders dan reeds beoordeeld door de Commissie voor de m.e.r., de verdere uitwerking was al aangekondigd, maar pas mogelijk na verdere voortgang in het ontwerp. Bij de toetsing van het oorspronkelijke geluidsonderzoek in het kader van het MER (DHV-rapport “Geluidprognose Bergermeer t.b.v. BGS”, oktober 2008) en het aanvullende geluidsonderzoek in de aanvulling op het MER (TAQA Energy B.V., Maart 2009, BGS-UR-5033 d.d. maart 2009) heeft de Commissie voor de m.e.r. zich op het standpunt gesteld dat ‘door middel van beschrijving en kaarten, vooralsnog voldoende helder inzichtelijk is gemaakt welke geluidsbelasting voor de omgeving de verschillende locatiealternatieven hebben'. De Commissie voor de m.e.r. heeft in dit kader dan ook ingestemd met de methodiek c.q. uitvoering van de berekeningen. De Commissie voor de m.e.r. heeft nog een aantal vragen gesteld met betrekking tot de exacte geluidsniveaus die juist door dit aanvullende geluidsonderzoek zijn ingevuld. Gelet op de bevindingen van Commissie voor de m.e.r. in de twee toetsingsadviezen geeft de Commissie voor de m.e.r. er geen blijk van dat hertoetsing bij nieuwe relevante informatie vereist zou zijn, dan wel geadviseerd wordt. Niet valt in te zien waarom een hertoetsing van de geluidsberekeningen door de Commissie voor de m.e.r. benodigd is, temeer daar de verwachting is dat door de aanvullende reductiemaatregelen, de berekende geluidsniveaus lager zullen uitvallen dan de berekende geluidsniveaus die in het MER en de aanvulling daarop zijn voorgesteld.

In het geluidsonderzoek dat als achtergronddocument bij het MER is gevoegd en dat ingaat op de activiteiten ná afronding van alle werkzaamheden rond boring en aanleg, wordt ingegaan op de geluidsbelasting als gevolg van diverse operationele fasen van de exploitatie van de gasopslag. De injectiefase is daar één van. Na ingebruikname van de installatie wordt standaard voorgeschreven dat middels metingen moet worden aangetoond dat aan de vergunde waarden wordt voldaan. Dat zal in dit geval ook gebeuren.

In de aanvraag voor de vergunning is door de initiatiefnemer vermeld dat 'onderhoud aan apparatuur plaatsvindt indien nodig. Regulier putonderhoud vindt 1 a 2 maal per 10 jaar plaats'. De aanvraag vormt onderdeel van de vergunning. Bij regulier putonderhoud wordt gebruik gemaakt van een work-overinstallatie. Deze is kleiner en maakt minder geluid dan een boortoren. Bovendien blijven geluidproducerende werkzaamheden beperkt tot de dagperiode. In de maanden januari en februari van 2010 heeft onderhoud met een work-overinstallatie plaatsgevonden aan de put Bergermeer 5. Dit was het zwaarst denkbare onderhoud aan een put en is volledig in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur) uitgevoerd. Aan de geluidvoorschriften van de vergunning zal ook bij het onderhoud worden voldaan.

91

92

9. Natuur, Milieu & Omgeving Indieners van zienswijzen op dit thema:

1, 2, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 14, 16-34, 35, 37-83, 85-87, 89-90, 92, 95, 97-98, 100-122, 124-125, 127-181, 182-185, 188, 190, 192-197, 198-199, 200-201, 203, 205, 208-242

Er zijn veel negatieve effecten voor de natuur Algemeen De realisatie van het plan heeft negatieve gevolgen voor natuur en milieu. Natuurwaarden worden bij jaarrond boren blijvend verstoord. De nadelen voor bewoners en natuur moeten beter tegen de uitsluitend economische voordelen voor TAQA en de overheid worden afgewogen. Er is extra milieuschade doordat niet is gekozen voor de minst belastende oplossing.

Weidevogels De geplande booractiviteiten zijn zeer bedreigend voor het aangrenzende beschermd natuurgebied De Loterijlanden. Bijzondere weidevogels als de tureluur en grutto zullen verloren gaan door het vele licht en lawaai dat de uitvoering van Gasopslag Bergermeer zal veroorzaken. Voorkomen moet worden dat het hele jaar geboord wordt. Het boren vindt plaats in beschermd natuurgebied, dat deel is van de EHS. De Loterijlanden maken ook deel uit van EHS, kerngebied voor weidevogels, Belvedère- en stiltegebied. Eerdere investeringen in dit gebied worden teniet gedaan. Eerder was toegezegd dat de gasinstallatie zou worden ontmanteld en teruggegeven aan de natuur. De Loterijlanden zullen onherstelbaar worden aangetast door de aanleg van de leiding, onttrekking van grondwater, depositie van stikstof.

Tijdsduur van de verstoringen Op geen enkele wijze is in het ontwerp van het inpassingsplan ingegaan op de afstand en het tijdsbestek van de verstoringen van natuurwaarden bij de leidingaanleg. Vaststaat dat de uitvoeringsfase ten minste 2 jaar in beslag neemt. Dat de verstoring voor de aanleg van de leidingen binnen een korte periode plaatsvindt, is derhalve niet aannemelijk. Ook is niet nader onderbouwd op welke afstand verplaatst wordt. In de aanlegfase treden grote negatieve effecten op.

Verstorende effecten van de boringen Een van de belangrijkste verstorende activiteiten is niet beschreven in het ontwerp inpassingsplan, namelijk het plaatsen en in werking hebben (dag en nacht) van een of meerdere boortorens gedurende meerdere jaren. Daaronder vallen effecten van licht, geluid, visuele hinder, afvoer van afval en schade aan de (beschermde) natuur. Deze activiteit heeft aanzienlijke en deels onomkeerbare effecten op de weidevogelstand van de Loterijlanden. Er is ten onrechte geen ontheffing aangevraagd voor verstoring van weidevogels onder de Flora- en faunawet.

Paddentunnels De paddentunnels op de hoek van de Meerdijk en de Nesdijk lopen gevaar door bevingen. Indiener wijst voorts op bijzondere waarde van het gebied door orchideeën, vogels en de dotterbloem.

Volksgezondheid Geluidoverlast gedurende lange tijd (circa 3 jaar) is slecht voor mensen; volksgezondheid is hier ondergeschikt aan geldelijke belangen, anders dan bij Q-koorts. Er is geen onderzoek gedaan naar de effecten van gas op levende organismen. Hier moet op 40 plaatsen met verschillende condities groepen worden getest. Door enkele indieners wordt gewezen op de psychische schade die wordt veroorzaakt door bromtonen, angst voor aardbevingen en de onrust als gevolg van het totale project.

Strijdigheid met EHS beleid De ingrepen in de Loterijlanden zijn strijdig met vigerend beleid voor stiltegebied, EHS en Belvedèregebied. De ingreep in de EHS kan alleen plaatsvinden als er sprake is van een project van

93 nationaal belang en er geen reële alternatieven zijn. In het ontwerpinpassingsplan is niet ingegaan op het EHS beleid van de provincie Noord-Holland.

Reactie Algemeen In het kader van het gasopslagproject is een groot aantal studies en onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van het voornemen op de natuur, het milieu en de omgeving, waaronder, maar zeker niet beperkt tot, natuur, milieu (lucht, licht, bodem, water, etc.), bewoners, recreatie, archeologie, landschap, etc. Bij deze studies is eveneens onderzocht of het project op een alternatieve wijze of locatie kon worden gerealiseerd, en zo ja wat daar dan de effecten van zijn. Met de uitgevoerde onderzoeken is een goed beeld verkregen van alle (natuur)gevolgen van het project. In het kader van de onderzoeken is tevens geïnventariseerd welke mitigerende maatregelen mogelijk zijn om de effecten te voorkomen of te beperken en welke compenserende maatregelen nodig zijn voor de resterende effecten. Voor het uitvoeringsalternatief heeft een integrale afweging plaatsgevonden. Daarbij zijn de economische argumenten inderdaad van belang. Ook is er sprake van het (inter)nationale belang van energieleveringszekerheid en daarmee dwingende redenen van openbaar belang (zie ook de beantwoording onder ‘nut en noodzaak’). Voor de argumenten voor de afweging van de keuze voor het uitvoeringsalternatief wordt kortheidshalve verwezen naar de reactie onder ‘Locatiekeuze en afwijken MMA’.

Weidevogels Alterra concludeert in achtergronddocument 2 van het MER (Effecten op natuurwaarden van het project ‘Bergermeer Gas Storage’) dat jaarrond boren op de BGM tot ernstige verstoring van de weidevogels kan leiden. Dit geldt voor de situatie van jaarrond boren zonder mitigerende en compenserende waarden gebaseerd op de projectstatus ten tijde van het schrijven van dit rapport medio 2008. Belangrijke wijzigingen sindsdien zijn dat slechts met 1 boorinstallatie zal worden geboord en dat de geluidscontouren sterk zijn gereduceerd (onder andere door het plaatsen van een geluidsscherm rondom, bronmaatregelen). Het betreffende geluidsscherm beperkt ook sterk de lichtuitstraling op het omliggende gebied, terwijl bovendien de lichtuitstraling op zich al wordt gereduceerd door een aantal specifieke preventieve en mitigerende maatregelen:  afscherming van lichtbronnen;  alleen verlichting waar dat nodig is;  verlichting met de juiste intensiteit;  uitschakelen van verlichting als deze niet meer nodig is. Deze maatregelen leiden ertoe dat het beïnvloede gebied sterk is verkleind ten opzichte van de door Alterra onderzochte situatie. Daarnaast is door Alterra geen rekening gehouden met de tijdelijke en permanente compenserende maatregelen. Op basis van broedvogeltellingen in 2009 en 2010 blijkt dat de weidevogels nu al het tijdelijk compensatiegebied steeds beter weten te vinden en dat dit dus kansrijk is om te fungeren als uitwijkgebied voor weidevogels tijdens de boringen. Dit geheel van preventieve, mitigerende en compenserende maatregelen zal er toe leiden dat de kans op het verdwijnen van bepaalde weidevogels sterk gereduceerd is en daarnaast worden door de permanente compensatie van 30 hectare weidevogelgebied juist kansen geschapen voor een duurzame weidevogelstand in de Bergermeer. Tenslotte duidt recent onderzoek, waaronder in het bijzonder Van ’t Veer, R.N. Raes & C.J.G. Scharringa 2010, 'Weidevogels in Noord-Holland; ecologie, beleid en ontwikkelingen' op kleinere effectafstanden voor vogelverstoring door gebouwen (hoogopgaande elementen). Voor wat betreft een reactie op de in de zienswijzen genoemde eerdere gedane beloftes aangaande het teruggeven aan de natuur van de Bergermeerlocatie wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Locatiekeuze en afwijken MMA’.

Tijdsduur van de verstoringen Door de indieners wordt voornamelijk gedoeld op de leidingaanleg ter plaatse van de Loterijlanden. De werkzaamheden voor de aanleg van de leidingen zullen zich als een trein langs het tracé voortbewegen: per sectie worden de verschillende fasen voor aanleg doorlopen, waarna na afronding van de activiteiten en de terugplaatsing van de grond, gevolgd door cultuurtechnisch herstel, met een volgend deel van het tracé zal worden aangevangen. Per sectie van het tracé waaraan op dat moment wordt gewerkt is naar verwachting de maximale tijd van ongeveer acht tot tien weken. Mocht een kunstwerk moeten worden gepasseerd met een boring zoals een

94 bijvoorbeeld de Hoevervaart of de Rijksweg A9 dan kan dit mogelijk enkele weken langer zijn . De genoemde ‘korte periode van 8 tot 10 weken’ is derhalve wel realistisch. Bij het onderzoek naar de effecten van de leidingaanleg, onder andere in het MER, is gekeken wat de gevolgen zijn van de opeenvolgende korte periodes van aanleg. Hieruit blijkt dat van grote negatieve effecten, waar in een zienswijze vanuit wordt gegaan, geen sprake is. Voor wat betreft een reactie op het verplaatsen van soorten wordt verwezen naar de reactie onder ‘Procedure Flora- en faunawet’.

Verstorende effecten van de boringen In het inpassingsplan en het MER is uitgebreid ingegaan op de effecten van het jaarrond boren. In paragraaf 6.4 van het inpassingsplan is ingegaan op geluidhinder, paragraaf 6.6 gaat in op de logistiek en paragraaf 6.9 gaat in op de ecologische gevolgen van het plan. De stelling dat voor de weidevogels een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden, is onjuist. Nesten (of wel vaste verblijfplaatsen) van weidevogels zijn in het kader van de Flora- en faunawet alleen beschermd als ze in functie zijn (tijdens broedseizoen). Wanneer er buiten het broedseizoen wordt gewerkt of als voor het broedseizoen wordt begonnen en de werkzaamheden continu voortduren, worden er geen verbodsbepalingen overtreden. In de uitspraak van 25 februari 2009, zaaknummer 200803873/1, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat indien de vogels de nesten niet opnieuw ingebruiknemen de broedplekken buiten het broedseizoen niet vallen onder de reikwijdte van het begrip nest als neergelegd in artikel 11 van de Flora- en faunawet en dat de omgeving van de nesten buiten het broedseizoen niet dienen te worden gerekend tot voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaats van de grutto in de zin van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Derhalve is een ontheffing niet vereist. Deze werkwijze zal ook bij onderhavig plan gehanteerd worden.

Paddentunnels Opgemerkt moet worden dat de kans op aardbevingen die schade kunnen veroorzaken zeer klein is (zie hoofdstuk ‘Aardbevingen en Opslagplan’). Indien schade mocht ontstaan, dan geldt voor paddentunnels hetzelfde als voor andere bouwwerken (zie hoofdstuk ‘Schade algemeen’).

Volksgezondheid In paragraaf 6.4 van de toelichting op het inpassingsplan is ingegaan op de geluidseffecten van de realisatie van de puttenlocatie. Voor de meest belaste woningen zijn daarbij de geluidniveaus weergegeven. Daarbij is uitgegaan van de bedrijfssituatie ‘boren’. Bij andere bedrijfssituaties is de immissie altijd lager. De geluidsniveaus blijven binnen de normering van het Barmm (zie hoofdstuk ‘Geluid’) dat geacht worden een toereikend beschermingsniveau te bieden.). Bij het opstellen van het Barmm zijn de effecten op de volksgezondheid reeds verdisconteerd in de normen. Overigens zijn maatregelen voorgeschreven om de geluidniveaus verder te reduceren. Met betrekking tot de psychische schade die omwonenden ondervinden of kunnen ondervinden als gevolg van het project, het volgende. In de fase van het MER en de periode daarna is een groot aantal studies uitgevoerd waarmee een goed beeld is verkregen van alle (mogelijke) effecten op de natuur, de veiligheid, het milieu en de omgeving. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken is er geen aanleiding om het optreden van psychische schade te veronderstellen.

Strijdigheid met EHS beleid De provinciale milieuverordening Noord-Holland schetst het beleidskader voor milieubeschermingsgebieden in de categorie stilte. Voor diverse specifieke omstandigheden zijn hierin mogelijkheden voor bepaalde activiteiten opengehouden. Dit is in het ontwerp-besluit van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot ontheffing van de Provinciale Milieuverordening Noord- Holland 2008 (Ontwerp-besluit 23) toegelicht. In het Compensatieplan dat als achtergronddocument dient voor het inpassingsplan wordt ingegaan op het vigerend beleid ten aanzien van de EHS en hoe bepaalde ingrepen mogelijk zijn onder het zogenoemde 'Nee, tenzij'- principe en de relatie tot de verplichting tot compensatie, zoals neergelegd in de 'Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland'. De beleidsnota Belvedère is geen wet- of regelgeving en aan Belvedèregebieden is dan ook geen juridische status verbonden. Voor wat betreft de diverse besluiten en beschikkingen is het daarnaast van belang dat het hier gaat om een project dat wordt uitgevoerd om dwingende redenen van groot openbaar belang. Voor de achtergronden voor de criteria van ‘groot openbaar belang’ wordt verwezen naar het hoofdstuk Nut & Noodzaak. Andere opties vormen geen reëel alternatief vanwege de veel hogere kosten. Het tot

95 stand brengen van de EHS is landelijk beleid, zoals ondermeer is vastgelegd in de Nota Ruimte. Provincies hebben in aanvulling daarop bepaalde plichten om de EHS op provinciaal niveau nader uit te werken en voor Noord-Holland is dit vorm gegeven in de provinciale structuurvisie. In het ontwerp-inpassingsplan wordt op diverse plaatsen ingegaan op het ruimtelijk beleid van de provincie zoals vastgelegd in de provinciale structuurvisie, waaronder de aanwijzing en ligging van natuurgebieden in Noord-Holland (zie bijvoorbeeld pagina 88 van het inpassingsplan). In de structuurvisie van Noord-Holland is ook de compensatieplicht voor activiteiten in begrensd EHS- gebied verankerd op grond van de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland, op grond waarvan TAQA haar compensatieplan voor de het project heeft opgesteld. Ook hierop wordt in het ontwerp-inpassingsplan uitgebreid ingegaan. Het compensatieplan is als achtergronddocument bij het rijksinpassinsplan gevoegd.

Leidingaanleg Het leggen van de leidingen door de Loterijlanden met de open sleuf methode geeft een grote kans op ernstige blijvende gevolgen voor de bijzonder dotterbloemvegetatie. Bij deze keuze is niet het MMA gevolgd en er is geen zekerheid dat met de beschreven aanpak van werken de schade kan worden hersteld. Uit het MER en de daarbij behorende rapporten blijkt dat deze methode de meest nadelige invloed heeft op de natuur in de Loterijlanden. In de gevraagde ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wordt overwogen dat de andere methoden om leidingen in de Loterijlanden aan te leggen economisch niet haalbaar zijn en daarom niet als een geschikt alternatief worden aangemerkt. De milieuwinst in het kader van de aantasting van de Loterijlanden is evenwel groter dan waarvan in de ontheffing wordt uitgegaan. Het besluit is derhalve onvoldoende gemotiveerd. Indien de open sleuf techniek voor aanleg leidingen door Loterijlanden toch wordt toegepast dan moet de beschreven werkvolgorde worden aangehouden en de bodemopbouw terug worden gebracht zoals deze aanwezig was voor de werkzaamheden. Daarnaast is het van belang om de aanwezige dotterbloemen uit te graven, goed te conserveren en terug te plaatsen na het einde van de werkzaamheden. In de besluiten voor de grondwateronttrekking dient te worden gemotiveerd hoe met de gevolgen van de open sleuf aanleg is omgegaan in het bijzonder met het advies van de Commissie voor de m.e.r. In de besluiten moet ook de monitoring van de gevolgen van de grondwateronttrekking langs het hele tracé worden geregeld. Alle mitigerende maatregelen die moeten worden genomen moeten worden vastgelegd in het inpassingsplan of in een bijlage van het inpassingsplan.

Ten behoeve van de leidingaanleg wordt in het natte seizoen gegraven. De exacte periode is echter nog niet bekend. Indieners bevelen aan om daar waar beïnvloeding van kwetsbare vegetatie kan worden vermoed, voldoende infiltratiemogelijkheden te creëren. Het gaat hierbij om de meest kwetsbare gebieden ten oosten van het tracé. Niet afdammen zodat de watergangen op peil kunnen blijven. Als tijdelijke infiltratie voorziening zou rond de bouwput bij de kruising met de Molensloot een tijdelijke infiltratiesloot gegraven kunnen worden. Zo kan de uitstraling verder worden beperkt. Graven en bemalen aan het begin (begin winter) levert minder schadelijke effecten op dan aan het eind omdat je dan onvoldoende aanvulling hebt om tot de oorspronkelijke onverstoorde grondwaterstand terug te keren en daarmee zowel de voorjaarsgrondwaterstand als de zomer grondwaterstand negatief beïnvloed. Als tijdelijke compensatie voor de onttrekking zou bijvoorbeeld tijdelijk de peilverlaging in de winter achterwege kunnen blijven.

Reactie De argumenten om voor de aanlegmethode van de leidingen door de Loterijlanden af te wijken van het MMA (open sleuf aanlegmethode in plaats van aanleg door middel van gestuurde boringen) zijn uitgebreid beschreven in par. 3.3.3 van de toelichting op het inpassingsplan (Afweging varianten), het MER en de aanvulling op het MER. De belangrijkste redenen voor het afwijken zijn de onevenredig hoge kosten van aanleg met een gestuurde boring in vergelijking met het geringe verschil in effecten. Daarnaast is aan gestuurde boringen een aantal (milieu)nadelen verbonden, waaronder nachtelijke overlast, risico op mislukken van een gestuurde boring van dit soort grote leidingen, het niet kunnen isoleren van de leidingen en de vereiste diepe ontwatering van de bouwkuipen voor de in- en uittredepunten van de boring. De negatieve effecten van de open sleuf aanleg kunnen daarentegen sterk worden beperkt, doordat diverse mitigerende maatregelen worden getroffen:

96 a. gelaagd uitgraven van de sleuf en het weer in dezelfde volgorde terugplaatsen van de grond in de oorspronkelijke bodemopbouw; b. waar mogelijk werken buiten het groeiseizoen en het tijdelijk verplanten van beschermde soorten; c. herstelmaatregelen waaronder het strooien van maaisel van dotterbloemhooiland ter herstel van de dottervegetatie en maaibeheer na afloop; d. zo snel mogelijk werken, zodat de bemaling zo kort mogelijk duurt en schade aan de dotterhooilanden door verdroging wordt voorkomen. Voorts wordt, omdat het leidingtracé door de Loterijlanden begrensd EHS gebied is, voorzien in compensatie conform de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland. Deze compensatie maakt deel uit van het totale compensatieplan van TAQA voor de aanleg van de Gasopslag Bergermeer. Deze compensatie bestaat uit de aankoop en beheer van een vergelijkbaar areaal en type, terwijl bovendien ook de leidingstrook na de aanleg als natuurterrein wordt gehandhaafd. Deze maatregelen resulteren per saldo in uitbreiding van het natuurareaal. Conform de m.e.r.-systematiek mogen bij de ontwikkeling van het MMA de kosten en compenserende maatregelen niet worden meegenomen en dat is dan ook niet gedaan in het MER en de aanvulling daarop. Bij de keuze van de uiteindelijke wijze van uitvoering van het initiatief mogen kostenaspecten en compensatie wel in beschouwing worden genomen. Op basis van een weloverwogen integrale afweging van alle aspecten is uiteindelijk gekozen om de leidingen door de Loterijlanden met de open sleuf methode aan te leggen.

Vanwege het voorkomen van beschermde soorten conform tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet is voor deze activiteit ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd. In deze aanvraag is gemotiveerd dat door een pakket aan maatregelen de effecten op de beschermde soorten worden geminimaliseerd. Bij het opstellen van de ontwerp-beschikking tot ontheffing van de Flora- en faunawet heeft het bevoegd gezag, de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), de aanvraag hierop beoordeeld en de motivering en de voorwaarden hierop afgestemd. Verdergaand onderzoek naar mogelijke alternatieven valt buiten het bereik van de Flora- en faunawet en is slechts een taak voor de initiatiefnemer op het moment dat het bevoegd gezag besluit een aanvraag (of delen daarvan) af te wijzen. Met betrekking tot de door indieners noodzakelijk geachte monitoring van grondwateronttrekking en de toelichting hoe is omgegaan met de door de Commissie voor de m.e.r. uitgebrachte adviezen de volgende reactie. De aanleg door de loterijlanden zal specifieke aandacht krijgen. In nauw overleg met Natuurmonumenten zullen de mitigerende maatregelingen in de voorbereidingsfase vastgesteld worden. De aanleg van de werkweg zal plaatsvinden na het broedseizoen. De aanleg van de leidingen zal plaats vinden na het groeiseizoen (vanaf 1 september). Deze werkzaamheden zullen begeleid worden door een gekwalificeerde ecoloog. De leidingen zullen zo snel als mogelijk worden aangelegd waardoor de grondwateronttrekking beperkt zal worden. De grondwaterontwaterontrekking zal continue worden gemonitord.

Zowel in de aanvraag (pagina 26 van de bijlage bij het aanvraagformulier) als de ontwerpbeschikking ontheffing Flora en faunawet (nr. 21) is de volgende mitigerende maatregel opgenomen: 'Het strooien van maaisel van dotterbloemhooiland (na de zaaddragende periode) ten behoeve van het versneld herstellen van de dottervegetatie'. De hoofdzaken met betrekking tot alle mitigerende maatregelen zijn in bijlage 2 van het inpassingsplan opgenomen. Daarnaast zijn alle mitigerende maatregelen onderdeel van de van toepassing zijnde vergunningen op specifieke onderdelen, ofwel genoemd in de aanvragen die onderdeel uitmaken van de vergunningen zelf, waarmee de uitvoering is zekergesteld.

Ten aanzien van de suggestie voor infiltratie tijdens de aanleg van leiding nabij de Molensloot de volgende reactie. De aanleg door de Loterijlanden is gepland vanaf september 2012 tot uiterlijk eind november 2012. Eind 2011 wil TAQA de definitieve aanlegplanning in detail bespreken met Natuurmonumenten. De leidingen zullen zo snel als mogelijk geïnstalleerd worden om de grondwateronttrekking te beperken. Infiltratie nabij de Molensloot is niet mogelijk gezien het chloridegehalte en H²S in het grondwater. Met name de natuurlijke infiltratie zou een aanzienlijk stankoverlast ten gevolge van het H²S in het grondwater te weeg brengen. Kijkende naar de uitvoeringsduur van beide kruisingen (Molensloot en Groeneweg) zal deze verder geoptimaliseerd

97 worden om de periode van verdroging beperkt worden. Daarnaast vindt de aanleg van dit tracé buiten het groeiseizoen plaats wat de schade aan de ecologie beperkt. Aanleg in de winterperiode, zoals indiener adviseert is gezien het type werkzaamheden en de vereiste materialen (coaten en isoleren) niet mogelijk. De leidingen tussen Boekelermeer en Bergermeer worden tussen januari en december 2012 aangelegd. Hierbij zal de aanlegrichting zijn van Boekelermeer naar het westen richting Bergermeer.

Procedure Flora- en faunawet Voor een ontheffing van de Flora- en faunawet moeten dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd. De bijdrage van dit project aan de stijgende behoefte aan flexibele aardgasvoorziening wil nog niet zeggen dat ook sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Er zijn voldoende alternatieven voorhanden die niet in het kader van deze besluitvorming zijn onderzocht, waarmee kan worden voorzien in de flexibele aardgasvoorziening. De dwingende reden van groot openbaar belang in het licht van de natuurbeschermingswetgeving is daarmee niet aangetoond. Daardoor kan de benodigde ontheffing van de Flora- en faunawet niet worden verleend. Deze ontheffing moet zijn verleend voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De beoordeling van soortenbescherming (flora en vegetatie) is te gedateerd (gebaseerd op een PNI-literatuurstudie bestaande uit informatie over de periode van 1996-2007). Uit het ontwerp inpassingsplan en de overige onderzoeken blijkt niet dat recentelijk een aanvullende voortoets heeft plaatsgevonden. De in het ontwerp-inpassingsplan opgenomen gegevens zijn derhalve niet actueel en daarom dient ten minste nader onderzoek plaats te vinden teneinde in ieder geval te kunnen beoordelen of eventuele aanvullende ontheffingsverzoeken noodzakelijk zijn. Natuurmonumenten heeft in 2009 een zienswijze ingediend op de opgestelde Milieueffectrapportage. Daarin is aangegeven dat "niets doen" vanuit natuur- en milieuoogpunt verreweg de voorkeur geniet. Natuurmonumenten is onaangenaam verrast door het voorontwerp inpassingsplan en het daaropvolgende ontwerp-inpassingsplan. Zij stelt dat deze vrijwel geen rekenschap geeft van haar zienswijze, noch van die van de Gemeente Bergen en de Provincie Noord-Holland, noch van het advies van de Commissie voor de m.e.r. inzake de alternatieve boorlocatie.

De Minister is verplicht om ingrepen die effect kunnen hebben op strikt beschermde soorten als de grutto en de scholekster niet te laten plaatsvinden (zorgplicht), ook als dat buiten beschermde gebieden plaatsvindt. Dit is een internationale verplichting. De ontheffing van de Flora- en faunawet (Ontwerp-besluit 21) kan niet worden afgegeven. De innerlijke strijdigheid van de stukken (vergunning voor het broedseizoen starten - aanvraagformulier start 1 mei 2010 genoemd) had tot weigeren van vergunning moeten leiden. Er is echter zelfs niet aan gedacht de preferente maatregel, namelijk het uitvoeren van de activiteiten buiten het broedseizoen, af te dwingen.

Alleen het 'EHS'-gezag lijkt te worden onderkend, terwijl het Flora- en faunawet gezag niet wordt erkend. Uitvoering van de maatregel ‘zaad verstrooien voor dotters die langdurig weg zullen blijven’ is ten onrechte niet geborgd in de ontheffing.

Voor de effecten van de werkzaamheden bij jaarrond boren is ten onrechte geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd, terwijl vast staat dat jaarrond boren blijvende gevolgen heeft voor de weidevogels. In het geval er wél ontheffing was aangevraagd, onder hetzelfde motto, had dat tot weigering van het ontheffingsverzoek moeten leiden, met daarin beschreven dat de maatregelen niet afdoende zijn. Voorts missen er een aantal ontheffingen (weidevogels, stengelloze sleutelbloem en de wilde kievitsbloem) in de Flora- en faunaontheffing. Uit de aanvraag ontheffing Fora- en faunawet blijkt dat een ontheffing is gevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 8 en 13, lid 1, van de Flora- en faunawet voor zover dit het uitsteken en onder zich hebben van de brede orchis, daslook, grote keverorchis en de rietorchis betreft. Op geen enkele wijze is in de ontwerpontheffing ingegaan op de afstand en het tijdsbestek van de verstoringen van uitsteken en het onder zich hebben, vangen en vervoeren. Vast staat dat de uitvoeringsfase ten minste 2 jaar in beslag neemt. Ook is niet nader onderbouwd op welke afstand verplaatst wordt. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het project de genoemde soorten (stengelloze sleutelbloem, wilde kievitsbloem, rugstreeppad, bittervoorn, kleine modderkruiper en rivierdonderpad) niet alsnog aan de natuur worden onttrokken. De ontheffing is

98 onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het gebied is van bijzondere waarde door vogels, orchideeën en de dotterbloem.

Reactie In het kader van de Flora- en faunawet moet er sprake zijn van een groot openbaar belang indien ontheffing wordt verleend van een verbodsbepaling met betrekking tot een soort die valt onder Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, in dit geval de rugstreeppad. Dit belang wordt afgezet tegen het bijzondere gewicht van de belangen die door de Habitatrichtlijn worden beschermd. Een belang kan slechts een groot openbaar belang zijn indien het een belang voor de lange termijn is. De gasopslag is voor lange termijn. Aangenomen kan worden dat de “dwingende redenen van groot openbaar belang, met (zie verder ontheffing Flora en Fauna wet pagina 13) inbegrip van redenen van sociale of economische aard” betrekking hebben op situaties waarin de voorgenomen plannen of projecten aantoonbaar noodzakelijk zijn.

Het onderhavige project – dat wordt uitgevoerd in het algemeen belang van de energieleveringszekerheid –betreft een dergelijke situatie (zie ook hoofdstuk ‘Nut en Noodzaak’). Gasopslag is een activiteit die van nationaal belang is. Omdat het vermogen van het Groningenveld om flexibiliteit te kunnen leveren geleidelijk terugloopt, zijn er in de nabije toekomst nieuwe bronnen van flexibiliteit nodig om te kunnen voldoen aan de Nederlandse vraag. In de ‘Monitoringrapportage voorzieningszekerheid gas 2010’ stelt de beheerder van het landelijk gastransportnet, Gas Transport Services, dat vanaf 2018 de vraag naar flexibiliteit groter zal zijn dan de nu bestaande en geplande opslagcapaciteit, waarin de Bergermeer gasopslag is inbegrepen. Dat houdt in dat vanaf 2018 de aanwezige opslagcapaciteit (inclusief de Bergermeer opslag, die beoogt in 2014 operationeel te zijn) onvoldoende is om aan de vraag te voldoen. Er is derhalve dringende behoefte aan extra gasopslagcapaciteit. Gasopslagen zijn belangrijk voor de energievoorzieningszekerheid en voor een goede werking van de gasmarkt, want buffervoorraden beschermen Nederland tegen aanvoeronderbrekingen en tegen tekorten als gevolg van een extreem hoge vraag. Bovendien heeft voldoende reservecapaciteit een dempend effect op de prijzen. De Bergermeer gasopslag zal worden gebruikt voor flexibiliteitsdiensten, zowel voor de Nederlandse markt als daarbuiten. De gasopslag levert daarmee een bijdrage aan de voorzieningszekerheid van Nederland, maar ook aan die van de ons omringende landen. De Bergermeer gasopslag is daarnaast een belangrijk project voor het tot stand brengen van de doelstelling om Nederland de gasrotonde in Noordwest Europa te laten worden. De gasrotondestrategie is erop gericht om de sterke en belangrijke positie van de gassector van ons land te behouden, ook als ons eigen gas opraakt. Dat is economisch van belang gezien de betekenis van de gassector voor de gehele Nederlandse economie. De aardgassector levert een belangrijke bijdrage aan de economie van ons land. Dat geldt voor de overheidsinkomsten, de exportinkomsten, de werkgelegenheid en het bruto nationaal product. Gas is daarnaast van groot belang voor de energievoorziening van ons land en daarmee van strategisch belang. Nederland is het land met het hoogste percentage huishoudens dat is aangesloten op het gasnet. Ook gebruikt ons land van alle landen in de Europese Unie het meeste gas per hoofd van de bevolking. Ons land zet de komende decennia stevig in op de ontwikkeling van duurzame energiebronnen, gezien de (internationale) klimaatdoelstellingen. Gas zal gezien de samenstelling van onze economie de komende decennia echter een zeer prominente rol blijven spelen in de energievoorziening van ons land. Van alle fossiele brandstoffen is gas vanuit milieu-oogpunt het voordeligst. In de transitie naar een volledig duurzame energiehuishouding speelt gas verder een belangrijke rol, omdat het bij uitstek geschikt is als reservebrandstof voor de momenten dat duurzame energieproductie niet beschikbaar is, bijvoorbeeld als het niet waait of de zon niet schijnt.

Bij de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor het project is een goed beeld verkregen van alle (natuur)gevolgen van het project. Voor het uitvoeringsalternatief heeft een integrale afweging plaatsgevonden. Daarbij zijn de economische argumenten inderdaad van belang. Voor de argumenten voor de afweging van de keuze voor het uitvoeringsalternatief wordt kortheidshalve verwezen naar de reactie onder ‘Locatiekeuze en afwijken MMA’. Voor de rugstreeppad, voor welke

99 de alternatievenafweging in het kader van de Flora- en faunawet geldt, is een andere locatie overigens niet minder schadelijk, daar de soort in het hele gebied voorkomt.

In reactie op het verouderd zijn van informatie op basis waarvan de ontheffingen zijn aangevraagd, het volgende. Verspreidingsinformatie van beschermde flora en fauna dient voor een ontheffingsaanvraag zo actueel mogelijk te zijn. In het algemeen kan worden aangehouden dat gegevens niet ouder mogen zijn dan 3 à 5 jaar. Dit is in grote mate afhankelijk van de soort (Handreiking Flora- en faunawet, Dienst Landelijk Gebied, 2008). Indien er langere tijd zit tussen het moment van onderzoek ten behoeve van de planvorming en de uiteindelijke ontheffingsaanvraag, volstaat in veel gevallen een actualisering van het oudere onderzoek. Of een bepaald onderzoek wel of niet actueel is, hangt niet alleen af van de leeftijd ervan. Het kan zijn dat bepaalde onderzoeken lange tijd hun waarde behouden, omdat ze een onderwerp betreffen, dat niet (sterk) verandert. De stelling, dat een rapport verouderd is, behoort daarom vergezeld te gaan van een motivering wat er (met een zekere mate aan waarschijnlijkheid) veranderd is, dat maakt, dat het gegeven rapport niet meer actueel zou zijn. Overigens is het materiaal waar het MER in dit opzicht op is gebaseerd aanmerkelijk actueler dan door de indiener van deze zienswijze wordt verondersteld. Ten behoeve van het MER heeft Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot in Alkmaar een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de natuurwaarden en natuurontwikkeling in het plangebied van het Bergermeer Gasopslagproject. Dit onderzoek is niet alleen gebaseerd op openbare bronnen zoals het PNI en het natuurloket, maar ook op eigen kennis van Van der Goes & Groot en informatie van diverse natuurorganisaties. Daarnaast zijn in het kader van het MER en het project diverse aanvullende onderzoeken uitgevoerd naar de natuur op het tracé en de locaties voor de puttenlocatie in de Bergermeer en de behandelings- en compressie-installatie in de Boekelermeer. De ontheffingsaanvraag en de ontwerp-ontheffing voor de Flora- en faunawet is daarmee gebaseerd op de volgende onderzoeken en effectenstudies, voor de volledige referenties en specificaties van deze studies wordt verwezen naar de aanvraag Flora- en faunawet (Aanvraag 21). 1. Beschrijving van natuurwaarden en natuurontwikkeling in het plangebied van het Bergermeer Gas Storage project voor de uit te voeren Milieueffectrapportage voor de uit te voeren Milieueffectrapportage, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot, september 2008. 2. Effectenstudie Bergermeer Gas Storage project, Alterra, september 2008. 3. Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet van de Puttenlocatie Bergermeer te Bergen, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot, juni 2008. 4. Inventarisatie beschermde zoogdieren in 2008 Puttenlocatie Bergermeer te Bergen, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot, oktober 2008. 5. Achtergrondrapport aanleg pijpleidingen TAQA Bergermeer Gas Storage Project, Ingenieursbureau Oranjewoud, september 2008. 6. Inventarisatie naar Waterspitsmuis en Noordse Woelmuis in 2008 op het leidingtracé van de Bergermeer Gas Storage, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot, 2008. 7. Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet Boekelermeerweg 16 te Alkmaar, Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes & Groot, april 2009. Het verzoek om een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet is op 12 juni 2009 ingediend en aangevuld op 10 september 2009 en 23 november 2009. De ontheffingsaanvraag is gebaseerd op verspreidingsinformatie van het rapport “Beschrijving van natuurwaarden en natuurontwikkeling in het plangebied van het Bergermeer Gas Storage- project voor de uit te voeren Milieueffectrapportage” (Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot, 17 november 2008) en de aanvullende rapporten “Puttenlocatie Bergermeer te Bergen Inventarisatie beschermde zoogdieren in 2008” (Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot, 17 november 2008) en “Inventarisatie naar Waterspitsmuis en Noordse woelmuis in 2008 op het Leidingstracé van de Bergen Gas Storage” (Ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot, 17 november 2008). De verspreidingsinformatie is hiermee op het moment van de ontheffingsaanvraag voldoende actueel.

In reactie op de zienswijze waarbij de voorkeur wordt uitgesproken voor “niets doen” en voorts wordt aangegeven dat de indiener onaangenaam verrast is dat met onder andere haar zienswijze, maar ook het advies van de Commissie voor de m.e.r., niets is gedaan, het volgende. De

100 zienswijzen die zijn ingediend ten aanzien van het MER zijn door de Commissie voor de m.e.r. bij het toetsingsadvies betrokken. Allereerst is dit zichtbaar, omdat zij in het toetsingsadvies zijn vermeld. Inhoudelijk blijkt dit ook uit de beoordeling van de Commissie voor de m.e.r. aangaande de punten die deze behandelt. Indieners van zienswijzen kunnen aan de hand van het toetsingsadvies achterhalen of de Commissie de mening van de indiener deelt, dat het MER op bepaalde onderdelen tekort zou schieten. Ten aanzien van de stelling dat het advies van de Commissie voor de m.e.r. ten aanzien van de alternatieve boorlocaties terzijde is geschoven wordt het volgende opgemerkt. De Commissie voor de m.e.r. bemoeit zich niet met de besluitvorming of met politieke afwegingen over de m.e.r.-plichtige activiteit zelf. Zij maakt geen keuze tussen alternatieven die in een MER beschreven worden. Bij de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor het project is een goed beeld verkregen van alle (natuur)gevolgen van het project. Voor het uitvoeringsalternatief heeft een integrale afweging plaatsgevonden. De opslag van aardgas is van groot belang voor de Nederlandse economie, voor de voorzieningszekerheid van energie en voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Vanuit dit (nationale) perspectief is "niets doen" geen reële optie.

Met betrekking tot de internationale zorgplicht ten aanzien van de grutto en scholekster, het volgende. Gedoeld wordt op de algemene zorgplicht die volgt uit artikel 2 lid 2 Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet regelt de bescherming van soorten. De Vogel- en Habitatrichtlijn en het CITES-verdrag zijn in deze wet geïmplementeerd. De zorgplicht zoals deze in de Flora- en faunawet is geïmplementeerd, is zelfs nog stringenter dan deze in de Europese richtlijnen is opgenomen. Dienaangaande kent de Flora- en faunawet onder strenge voorwaarden een ontheffings- en vrijstellingsregime. Uit onafhankelijk onderzoek is gebleken dat een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet voor de grutto en de scholekster niet nodig is, aangezien de beoogde werkzaamheden vóór het broedseizoen zullen starten. Aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) is een ontheffing aangevraagd ten behoeve van het mogelijk verstoren van een aantal diersoorten/amfibieën (zoals de rugstreeppad) en een aantal vaatplanten (zoals de rietorchis). Dienaangaande zal de Minister stringente voorwaarden stellen voor de uitvoering van de activiteiten. De ontheffing van de Flora- en faunawet zal aldus goed gemotiveerd worden afgegeven. Het beleid met betrekking tot de Flora- en faunwetfaunwaet is verbijzonderd per vogelsoort, onder meer in de aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. In dit beleid zijn scholekster en grutto niet ingedeeld bij de vogelsoorten met een vaste verblijfplaats.

Met betrekking tot de innerlijke strijdigheid van stukken het volgende. De ontheffing op grond van de Flora- en faunawet wordt aangevraagd voor het hele project, waaronder de aanleg van de locaties en leidingen, de boringen en andere projectgerelateerde activiteiten. Ten tijde van het opstellen van de ontheffingsaanvraag werd er vanuit gegaan dat het project 1 mei 2010 zou starten en dit is dan ook op het aanvraagformulier Flora- en faunawet vermeld. Dit is dus uitdrukkelijk niet de datum van aanvang van de boringen, omdat, zoals ook in de aanvraag vermeld, deze zullen aanvangen buiten het broedseizoen. De ontheffingsaanvraag van TAQA maakt deel uit van de beschikking en TAQA is hiermee gehouden te voldoen aan het gestelde in haar aanvraag, waaronder het uitvoeren van de genoemde activiteiten buiten het broedseizoen.

Met betrekking tot de stelling dat niet zou kunnen worden afgedwongen, dat uitsluitend zal worden gewerkt buiten het broedseizoen het volgende. In het besluit is het volgende opgenomen: “U dient gedurende de werkzaamheden wel rekening te houden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied.” In het besluit is dus opgenomen dat buiten het broedseizoen moet worden gewerkt en derhalve kan dit worden afgedwongen. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Dat de werkzaamheden zouden starten op 1 mei, ontslaat de ontheffinghouder daarom niet van de plicht rekening te houden met het broedseizoen. Als dat al op 1 mei is begonnen, zal

101 hier niet gewerkt mogen worden, tenzij, vóór sprake is van een broedgeval, maatregelen zijn genomen het broeden te voorkomen.

In de zienswijze wordt gesteld dat de grutto een standvaste vogel is die elk jaar terugkeert naar hetzelfde weiland waar hij/zij het jaar ervoor gebroed heeft. Het nest van een vogel is de plaats of ruimte die een vogel gebruikt voor het leggen en uitbroeden van de eieren en, voor zover het geen nestvlieders betreft, het grootbrengen van de jongen. In de context van artikel 11 van de Flora- en faunawet moet onder nest ook de inhoud en de functionele omgeving daarvan, voor zover het broedsucces van vogels daarvan afhankelijk is, worden begrepen. Daartoe zijn alle activiteiten begrepen die het broedsucces negatief beïnvloeden of teniet doen. Artikel 11 van de Flora- en faunawet is gedurende het broedseizoen van toepassing op alle in gebruik zijnde nesten van vogels. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat een nieuw nest te maken en gebruiken hun nest niet als vaste rust- of verblijfplaats. Dergelijke nesten voor eenmalig gebruik genieten buiten het broedseizoen niet de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De nesten van weidevogels, waaronder de grutto, vallen buiten het broedseizoen niet onder de definitie van het begrip nesten in artikel 11 van de Flora- en faunawet. Dit type nesten worden namelijk niet weer in gebruik genomen en dus zijn de nesten buiten het broedseizoen niet van belang voor de instandhouding van soorten. In de uitspraak van 25 februari 2009, zaaknummer 200803873/1, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat de broedplek van de grutto buiten het broedseizoen niet valt onder de reikwijdte van het begrip nest als neergelegd in artikel 11 van de Flora- en faunawet en dat de omgeving van het nest van de grutto buiten het broedseizoen niet dient te worden gerekend tot voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaats van de grutto in de zin van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Derhalve is een ontheffing in dit verband niet vereist.

Ten aanzien van de zienswijze die ingaat op het EHS gezag versus het Flora- en faunawet gezag, het volgende. De wettelijke kaders voor compensatie zijn toegelicht in hoofdstuk 3 van het Ontwerp-compensatieplan. Concreet betekent dit dat voor de ingreep de regels uit de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland het kader geeft. De Flora- en faunaregelgeving geeft lijsten van beschermde soorten en de verbodsbepalingen dienaangaande en biedt onder voorwaarden een ontheffingsinstrument in geval er één of meerdere verbodsbepalingen uit de Flora- en faunaregelgeving moeten worden overtreden. Om te voorkomen dat de gunstige staat van instandhouding van een soort in het geding komt, is het mogelijk maatregelen te treffen. In de aanvraag voor een ontheffing dient dan ook (in de toelichting op het activiteitenplan) uitdrukkelijk te worden ingegaan op maatregelen om onvermijdelijke schade aan een soort te herstellen. Voor aspecten met betrekking tot het onderzoek naar alternatieven en de reikwijdte daarvan wordt verwezen naar de reacties bij de zienswijzen onder de specifieke thema’s, waaronder met name onder het thema ‘Locatiekeuze en afwijken MMA’.

Naar aanleiding van de zienswijze over het niet geborgd zijn van een mitigerende maatregel voor de dotterbloem, de volgende reactie. De dotterbloem is een soort waar geen ontheffing voor nodig is als er werkzaamheden worden verricht in het kader van een ruimtelijke ingreep als dit project (zie ook de reactie onder het kopje ‘Leidingaanleg’). Hiervoor geldt namelijk een algemene vrijstelling. Voor deze soort is terecht geen ontheffing aangevraagd en de werkzaamheden hoeven dus ook niet beoordeeld te worden. Wel dient altijd de zorgplicht zoals genoemd in artikel 2 van de Flora- en faunawet nageleefd te worden. Door de planten te verplaatsen, zoals in de zienswijze wordt erkend, wordt hier aan voldaan. Dit wordt op vrijwillige basis gedaan: zowel in de aanvraag (pagina 26 van de bijlage bij het aanvraagformulier) als in de ontwerp-beschikking is de volgende mitigerende maatregel opgenomen: 'Het strooien van maaisel van dotterbloemhooiland (na de zaaddragende periode) ten behoeve van het versneld herstellen van de dottervegetatie'.

In de toelichting op het inpassingsplan en het MER is uitgebreid ingegaan op de effecten van het jaarrond boren. In paragraaf 6.4 van het inpassingsplan is ingegaan op geluidhinder, paragraaf 6.6 gaat in op de logistiek en paragraaf 6.9 gaat in op de ecologische gevolgen van het plan. Gedurende de werkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met het broedseizoen van

102 vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. In geval het broeden zelf worden voorkomen wordt dit in het kader van de Flora- en faunawet niet als verstoring van een broedgeval gezien. Voor de gasopslag Bergermeer kan verstoring van broedgevallen worden voorkomen door één van de volgende maatregelen: 1. De activiteiten tijdens het broedseizoen onderbreken; 2. De activiteiten na afloop het broedseizoen starten maar door laten lopen in het daarop volgende broedseizoen, waarbij de aard en omvang van de activiteiten gelijk blijven of afnemen; 3. Voorbereidende maatregelen treffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied, zoals het regelmatig bewerken van het tracé met landbouwmachines of het plaatsen van vlaggen.

Voor de in het plangebied te verwachten vogelsoorten kan dit dus plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode van aanwezige soorten uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het plangebied. Deze werkwijze zal ook bij onderhavig plan gehanteerd worden. Een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet nodig en dus terecht niet aangevraagd.

Het project zal geen jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels aantasten. Om deze redenen zullen geen effecten op broedvogels in het projectgebied optreden. De aanvraag ontheffing Flora- en faunawet omvat ontheffing voor artikelen 8 en 13 van de Flora- en faunawet voor de beschermde plantensoorten brede orchis, daslook, grote keverorchis, rietorchis, stengelloze sleutelbloem en wilde kievitsbloem (allen tabel 2 van de Flora- en faunawet). Dit staat als zodanig ook genoemd in de ontwerp-beschikking van de Minister van EL&I (voorheen LNV). In de ontwerpbeschikking is aangegeven dat geen ontheffing nodig is, omdat het niet de bedoeling is deze planten (definitief) aan de natuur te onttrekken. De soorten mogen over kleine afstanden en binnen korte tijd verplaatst worden om ze te beschermen tegen nadelige gevolgen van het project. De zorgplicht uit artikel 2 van de Flora- en faunawet is wel van toepassing.

In reactie op de zienswijzen die ingaan op de afstand, het tijdsbestek, het vangen en vervoeren, van soorten, waarop in de ontwerpontheffing ten onrechte niet zou zijn ingegaan, het volgende. Voor het project wordt in het kader van de Flora- en faunawet een ontheffingsprocedure doorlopen. Het bevoegde gezag, de Minister van EL&I, heeft deze ontheffing verleend. Daarmee staat de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan vast. Ten aanzien van de tijdelijkheid van de ingrepen wordt tevens verwezen naar de reactie onder het subkopje ‘Tijdsduur van de verstoringen’ onder kopje ‘Er zijn veel negatieve effecten voor de natuur’. In het besluit is opgenomen dat de soorten over kleine afstanden en binnen korte tijd mogen worden verplaatst om ze te beschermen tegen nadelige gevolgen van het project. Soorten worden niet twee jaar opgeslagen, dit zou in strijd zijn met de genoemde korte tijd. Er is dan ook geen sprake van het onttrekken aan de natuur, daar de soorten direct, binnen het gebied, maar buiten de invloedssfeer van het project en op een geschikte plek, worden teruggeplaatst. In de bescherming van het verplaatsen van flora en fauna wordt voorts voorzien door een aantal aanvullende bepalingen, waaronder dat voorafgaand aan de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol wordt opgesteld, dat het tracé vooraf door een ecoloog wordt geïnspecteerd op het voorkomen van beschermde planten en dat het verplaatsen van flora en fauna door een ter zake kundige ecoloog wordt verricht.

Met betrekking tot de zienswijze welke ingaat op de bijzondere waarden van het gebied, waaronder de rugstreeppad, orchideeën, dotterbloemen, het volgende. Er is ontheffing verleend met betrekking tot de rugstreeppad op grond van de Flora- en faunawet. Ook al is er een verstoring van de vaste rust- en verblijfplaats van de rugstreeppad, dit wordt gecompenseerd door het compensatiegebied dat is aangelegd bij Boekelermeer Zuid-2. De gunstige staat van instandhouding komt niet in het geding.. Ten aanzien van de orchideeën is in het besluit overwogen dat ontheffing niet nodig is. Daarnaast is de dotterbloem een soort waar geen ontheffing voor nodig is als er werkzaamheden worden verricht in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling als dit project. Hiervoor geldt namelijk een algemene vrijstelling. Voor deze soort is terecht geen ontheffing aangevraagd. Wel dient altijd de

103 zorgplicht zoals genoemd in artikel 2 van de Flora- en faunawet nageleefd te worden. Door de planten te verplaatsen, zoals de indiener aangeeft, wordt hieraan voldaan. Ten aanzien van de weidevogels wordt verwezen naar het hiervoorgaande op het gebied van weidevogels en jaarrond boren. Voor zover het soorten betreft die wellicht wel jaarrond beschermd zijn, zoals de door de indiener niet nader genoemde soorten uilen en roofvogels, is bij de aanvraag niet naar voren gekomen dat ten aanzien van deze soorten in het kader van de Flora- en faunawet een overtreding plaats zal vinden. In de zienswijze wordt hier ook geen nadere onderbouwing voor gegeven.

Natuurbeschermingswetgebied ‘Noord-Hollands Duinreservaat’ Er is in de passende beoordeling ten onrechte geen rekening gehouden met de aantasting van de prioritaire habitat grijze duinen (H2130) doordat de locale opwekking van elektriciteit van de afvalcentrale niet is beschouwd. Ook is met betrekking tot het elektriciteitsverbruik van de installaties niet de uitputting van natuurlijke hulpbronnen betrokken. De injectie van verontreinigd productiewater is niet beschouwd en de berekeningen voor de grondwateronttrekking op de Bergermeer zijn niet meegeleverd/onderzoeken zijn niet uitgevoerd. Er is slechts vermeld dat dit geen effect heeft op het Noord-Hollands Duinreservaat.

De in de passende beoordeling beschreven mogelijk te verwachten schadelijke gevolgen op Natura 2000-gebieden zijn onduidelijk en er is geen helder en duidelijk gedefinieerd afwegingskader gebruikt om te beoordelen of de wel vastgestelde negatieve effecten al dan niet significant zijn. Voor verschillende habitattypen is het plafond al bereikt met betrekking tot de stikstofdepositie. Het door de provincie in de ontwerp-Natuurbeschermingswetvergunning afdoen van een extra depositie door dit project, is in strijd met het standstill-beginsel neergelegd in de Natuurbeschermingswet.

De passende beoordeling gaat in het geheel niet in op de mogelijkheid dat de beschreven effecten wellicht wel significant negatief uitpakken als ze worden beoordeeld in samenhang met effecten van alle andere plannen en projecten die het Natura 2000-gebied het Noord-Hollands Duinreservaat mogelijk beïnvloeden. Denk aan activiteiten op zee, als gaswinning en gasopslag, windturbines etc. en om meer locale plannen en activiteiten als de kustversterking. Met deze cumulatie is geen rekening gehouden.

De Commissie voor de m.e.r. acht niet uitgesloten dat de aantasting door stikstofdepositie wel significant zou kunnen worden. Er is al sprake van een overbelaste situatie. Volgens RvS 1 april 2009 mag dan geen extra depositie plaatsvinden. Daarnaast is de uitstoot van de permanente afvalcentrale niet meegenomen en zijn de berekeningen van de grondwateronttrekking niet bijgevoegd zodat niet zeker is dat ook niet hierdoor een significant effect op het Noord-Hollands Duinreservaat ontstaat. Andere effecten die niet zouden zijn beoordeeld zijn die van waterinjectie en de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten mag de Minister slechts na goedkeuring van de Europese Commissie een vergunning verlenen met het bewijs dat er geen alternatieven zijn. De natuurbeschermingswetvergunning (Ontwerp-besluit 24) kan niet worden verleend. Omdat het gebied nog niet officieel als Natura 2000 is aangewezen zou naast de Habitatrichtlijn een aanvullende bescherming op grond van artikel 16 Nbwet gelden.

De prioritaire habitat grijze duinen H2130 zal volgens indieners worden aangetast door stikstofdepositie en grondwateronttrekking, en significante en schadelijke effecten zullen vrijwel zeker optreden.

Reactie In hoofdstuk 4 van de passende beoordeling is de bijdrage van het project aan de stikstofdeposities in nabijgelegen Natura 2000 gebieden (in casu het Noordhollands Duinreservaat) nauwkeurig gekwantificeerd met de hiervoor geldende verspreidingsmodellen. Daarnaast is onderzocht in welke van de aanwezige habitattypes in het Noordhollands Duinreservaat de stikstofdepositie nu boven de kritische stikstofdepositiewaarde ligt en wat de instandhoudingsdoelen zijn. Op grond hiervan is berekend dat de stikstofdepositie van het project resulteert in een bijdrage van maximaal 0,05% aan een habitat boven zijn kritische stikstofdepositiewaarde (H2130 A Grijze duinen (kalkrijk)). De

104 passende beoordeling is opgesteld door ter zake kundige experts waaronder gekwalificeerde ecologen. Zoals aangegeven in het rapport van de Taskforce Trojan moet het gebruik van kritische depositiewaarden bij de vergunningverlening worden genuanceerd en eerder worden beschouwd als hulpmiddel. De toename van stikstofdepositie, bijvoorbeeld door uitbreiding van een bedrijf, moet altijd in de context worden gezien van de te behalen Natura 2000- instandhoudingsdoelstellingen: 'De te behalen instandhoudingsdoelstellingen moeten centraal staan, niet de kritische depositiewaarde'. Op grond van de uitgevoerde berekeningen en het geldende beleidskader is onderbouwd geconcludeerd in de passende beoordeling dat gezien de zeer geringe bijdrage van de Gasopslag Bergermeer aan de huidige totale stikstofdepositie door het project het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar zal komen. De passende beoordeling biedt dus zowel een kwantificering van gevolgen en een duidelijk gedefinieerd afwegingskader. De ontwerp-Natuurbeschermingswetvergunning is gebaseerd op deze passende beoordeling. Daarnaast is de passende beoordeling eveneens getoetst door de Commissie voor de m.e.r. als onderdeel van de m.e.r. procedure en de Commissie heeft hierbij geoordeeld dat de passende beoordeling alle essentiële informatie bevat. Uit de uitgevoerde passende beoordeling blijkt dat de Gasopslag in zeer geringe mate – zal bijdragen aan de stikstofdepositie in Natura 2000 gebied het Noordhollands Duinreservaat. Dit geldt alleen tijdens de periode van circa 2 jaar van de aanleg van de Bergermeergasopslag. De uitgevoerde passende beoordeling heeft daarbij laten zien dat de verhoogde stikstofdepositie het halen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied niet in gevaar brengt : de tijdelijke, zeer geringe bijdrage heeft dus geen significant negatief effect op het halen van deze instandhoudingsdoelen. In het gebied waar de Gasopslag zal gaan bijdragen aan een verhoging van depositie verkeert alleen het habitattype H2130 Grijze Duinen boven zijn kritische depositiewaarde en zal dit alleen in subtype H2130B (Grijze duinen kalkarm) leiden tot een zeer geringe extra vergrassing/verruiging. Gedurende de 2 jaar aanleg is de extra bijdrage ten gevolge van de aanleg van de gasopslag maximaal 0.5 mol/ha/jr, zijnde circa 0.05% toename ten opzichte van de kritische stikstofdepositiewaarde voor het genoemde subtype H2130B in het Noordhollands Duinreservaat. Ondanks dat de Natuurbeschermingswetvergunning kan worden verleend, heeft TAQA aangegeven daar waar zij mogelijk effecten op natuurwaarden veroorzaakt dit zo veel mogelijk te herstellen, waardoor per saldo het (niet significante) effect volledig wordt weggenomen. Hieronder wordt berekend welke inspanningen moeten worden geleverd om de effecten van de verhoogde stikstofdepositie teniet te doen.

Stikstoftoevoer Bergermeer Uit de emissie- en immissieberekening in het kader van de passende beoordeling is gebleken dat de stikstofdepositie op de prioritaire habitat H2130B (grijze duinen kalkarm) ten gevolge van de aanleg van de gasopslag max. 0.5 mol N/ha/jr bedraagt maar gemiddeld is dit lager omdat de bijdrage afneemt met de afstand tot de emissiebron. Gebieden met overwegend het habitattype H2130B in het Natura 2000 gebied het Noordhollands Duinreservaat liggen met name in het middengebied van het Duinreservaat (dat wil zeggen midden tussen de duinrand aan de landzijde en de zee). Het areaal met overwegend habitattype H2130B binnen het invloedsgebied van de stikstofdepositie van de aanleg gasopslag wordt geschat op circa 70 ha. Gezien de gemiddelde afstand van deze 127 hectare tot de BGM zal de depositie hier aanmerkelijk lager zijn dan de bovenstaande maximale depositie van 0.5 mol N/ha/jr Voor de berekeningen wordt daarom – conservatief – uitgegaan van een gemiddelde stikstofdepositie van 0.3 mol/ha/jr. De bijdrage aan de depositie door TAQA vindt alleen plaats tijdens de periode van aanleg van de BGM en duurt circa 2 jaar. Daarvoor en daarna draagt de gasopslag niet bij aan enige verhoogde stikstofdepositie op het Noordhollands Duinreservaat. Gezien het molgewicht van stikstof van 14 g/mol komt een depositie van 0.3 mol N/ha/jr overeen met een depositie van 4.2 gram N /ha/jr. Ter referentie; de achtergronddepositie in het Noordhollands Duinreservaat is circa 1200 mol N/ha/jr ofwel 16 800 g N /ha/jr = 16.8 kg N /ha/jr. De depositie van 4.2 gram N /ha/jr op de genoemde 127 ha H2130B komt dus overeen met een totale stikstofdepositie van 0.5 kg N/ha/jr. Over de totale periode van aanleg van 2 jaar is dit dus totaal 1.0 kg stikstof op gehele habitat H2130B.

105

Stikstofafvoer door maaien De gemiddelde maaiopbrengst van bemest grasland ligt rond de 5 ton droge stof per hectare per jaar. Het stikstofgehalte van gras en hooi varieert maar ligt gemiddeld op 1 wt% ds (gewichtspercentage droge stof maaisel). Bij maaien met afvoer van het maaisel wordt dus per hectare jaarlijks 50 kg N verwijderd ofwel 3500 mol N/ha (= 50 / 14 * 1000). Voor de voorlopige berekeningen wordt aangenomen dat de gemiddelde maaiopbrengst van duingebied (onbemeste zandgrond) een factor 5 lager ligt ofwel 1 ton droge stof per hectare en maaien met afvoer van maaisel wordt dus hier 10 kg N per hectare verwijderd. Hierbij is verondersteld dat éénmaal per jaar maaien zorgt voor de totale verwijdering van de jaarlijkse stikstofopname. Op basis van een opgave van een loonwerker die regelmatig in het Noordhollands Duinreservaat maaiwerkzaamheden uitvoert kost het maaien met afvoer van maaisel in de duinen gemiddeld € 1000 per hectare en wordt per hectare circa 20 ton maaisel afgevoerd. De afvoer gebeurt door het maaisel met speciaal materieel op te zuigen, zodat hierbij ook zand en andere ongerechtigheden worden meegezogen en afgevoerd. Om deze redenen wordt toch conservatief gerekend met de bovenstaande afvoer van 10 kg N per hectare

Berekening opgave om effecten te niet te doen Op basis van bovenstaande richtgetallen kan berekend worden wat de omvang van de maatregelen moet zijn om de bovenstaande totale stikstofdepositie als gevolg van de aanleg van de BGM (0.5 kg N) op de habitat H2130B teniet te doen. ▪ Eénmalig te maaien areaal duingebied met habitattype H2130B + afvoer maaisel: ▪ 1,0 kg N / 10 kg N/ha = 0.1 ha = 1000 m2 ▪ Kosten: 0.1 ha * € 1000 / ha = € 100.-

Ondanks dat bovenstaande berekening al op conservatieve gronden is uitgevoerd blijkt dus dat – zelfs al mochten bepaalde parameters nog sterk onderschat zouden zijn – de bijdrage aan de stikstofdepositie door de aanlegactiviteiten voor de BGM verwaarloosbaar is. Hierdoor zijn ook de opgave om de effecten te niet te doen en de vergoeding daarvoor nagenoeg nihil. Het aanbod van TAQA om aan de beheerder PWN van het Noordhollands Duinreservaat een substantiële bijdrage van enkele duizenden euro’s te doen kan daarmee dus worden gekenschetst als ruimhartig. De contacten hiervoor zijn reeds met PWN gelegd. Voor de voorgenomen maatregel de bijdrage aan stikstofdepositie volledig te niet te doen zullen de volgende vertrekpunten gelden: ▪ de maatregel zal alleen gelden voor de periode met werkzaamheden op de Bergermeerlocatie. Daarbuiten vindt er namelijk geen stikstofemissie plaats en wordt niet bijgedragen aan een verhoogde depositie; ▪ de omvang van de maatregel moet in verhouding staan ten opzichte van de bijdrage aan de verhoogde depositie; ▪ de maatregelen moeten praktisch uitvoerbaar, kosteneffectief en additioneel (dat wil zeggen geen al lopende maatregelen vervangen) zijn; ▪ de maatregelen moeten worden uitgevoerd in het betreffende habitatgebied, namelijk subtype H2130B in het Noordhollands Duinreservaat; ▪ de mitigatie wordt vormgegeven door een eenmalige bijdrage van TAQA aan de beheerder van het gebied. De beheerder, PWN, heeft het meeste inzicht in het terrein, de lokale situatie (de kwaliteit van de habitats, de abiotische en biotische situatie) en moet uiteindelijk de regie voeren over de maatregel. PWN kan daarom ook het beste beoordelen welke maatregel(en) waar het beste kunnen worden toegepast. Opties hiervoor zijn: ▪ afplaggen en afvoer van alleen de humuslaag ▪ chopperen, verwijderen en afvoer van de vegetatie en het bovenste deel van de humuslaag; ▪ herverstuiven meestal middels afgraven om het proces van verstuiving weer op gang te brengen; ▪ kappen en verwijderen van houtige gewassen (struiken en bomen); ▪ maaien en afvoeren van de kruidachtige en grasachtige begroeiing. Dit moet meerdere jaren achtereen gebeuren om voldoende voedingsstoffen uit het terrein af te voeren; ▪ begrazen van de begroeiing door grote of kleine graasdieren.

106

Met betrekking tot de zienswijze dat er geen rekening is gehouden met cumulatieve effecten waardoor niet kan worden uitgesloten dat het Bergermeerproject alsnog tot een significant effect leidt, het volgende. In de considerans van haar ontwerp-beschikking heeft de vergunningverlener geconcludeerd dat er geen sprake is van cumulatieve effecten. Op grond van de bij provincie Noord-Holland bekende plannen of projecten (aangevraagd of vergund, maar nog niet in operatie) worden geen cumulatieve effecten verwacht op het gebied van stikstofdepositie als gevolg van andere ontwikkelingen die invloed hebben op hetzelfde gebied binnen het Noordhollands Duinreservaat. De stikstofdepositie van bestaande activiteiten is al verdisconteerd in de huidige achtergronddepositie op het gebied, waarvan in de passende beoordeling is uitgegaan. Gezien de parlementaire geschiedenis en de rechtspraak (inhoud van het begrip) kan worden uitgegaan van de normale taalkundige, redelijke en materiële betekenis van het begrip 'cumulatie'. Met andere woorden: A) geen dubbeltelling (reeds in de achtergrondwaarde of anderszins verdisconteerde behoeven (mogen) niet nog eens via de band van de “andere projecten” te worden meegewogen) en B) alleen rekening houden met effecten, waarvan redelijkerwijze te verwachten is, dat ze zich gelijktijdig in het voor de nieuwe activiteit relevante tijdvak zullen voordoen. Ten aanzien van de effecten van het project zelf welke volgens de indieners niet zijn beschouwd (in relatie tot cumulatie), het volgende: - De emissies van de huisvuilcentrale zijn meegemeten bij het vaststellen van de huidige achtergrondwaarde en de huidige deposities op het Natura 2000-gebied. Dat betekent dat de uitstoot van de huisvuilcentrale in de achtergrondgegevens is verdisconteerd. De in het MER genoemde optie om afgassen van de gasbehandeling te verstoken in de huisvuilcentrale zal niet tot een verhoging van de depositie leiden omdat, er vanuit gaande dat de huisvuilcentrale nu op haar maximale capaciteit opereert, het verstoken van restbrandstoffen van de gasbehandeling het verstoken van andere brandstoffen zal vervangen en dus niet tot een toename van de emissies zal leiden. Overigens is het verstoken van afgassen in de huisvuilcentrale een onzekere nog te onderzoeken optie; vooralsnog wordt er van uit gegaan dat de afgassen worden verstookt op de piekgasinstallatie en daar het aardgas vervangt. - De geohydrologische rapportages ten aanzien van de grondwateronttrekking zijn opgenomen in de diverse vergunningsaanvragen en ontwerp-vergunningen voor grondwateronttrekking in het kader van de Gasopslag Bergermeer (ontwerp-besluiten 29, 30 en 31) op grond waarvan blijkt dat het project geen effect op het grondwater van het Noordhollands Duinreservaat zal hebben. De onttrekkingscontouren liggen namelijk binnen maximaal enkele honderden meters van de bemalingspunten en de grondwaterstroming is van west naar oost. Daarnaast is de grondwateronttrekking tijdelijk en sterk beperkt door maatregelen (damwanden, retourbemaling, etc.). - De uitputting van natuurlijke hulpbronnen als gevolg van het elektriciteitsverbruik van de installaties is behandeld in het MER en bij de afweging van de verschillende alternatieven beoordeling onder het criterium ‘duurzaamheidsaspecten’. - De injectie van productiewater gebeurt in het aardgasreservoir op een diepte van meer dan 2000 m in een afgesloten reservoir en zal geen effect hebben op ondiepe watervoerende pakketten noch op enige habitat of soort in het Noord-Hollands Duinreservaat. De indiener stelt dat dit water vervuild zou zijn, hetgeen onjuist is. Het in de bodem (terug) geïnjecteerde water heeft dezelfde samenstelling als het had, toen het uit de ondergrond werd opgepompt.

Met betrekking tot cumulatie is verder van belang dat alleen naar cumulerende projecten hoeft te worden gekeken die in hetzelfde tijdvak plaatsvinden als de aanleg van de Bergermeerinstallaties zelf (2012-2014). De gerapporteerde 0,05% toename is dus aan de orde uitsluitend gedurende deze periode. Dit is in de stukken wellicht niet duidelijk genoeg naar voren gekomen. Buiten deze periode draagt de Bergermeer Gasopslag niet bij aan verzuring en vermesting van het Noordhollands Duinreservaat omdat dan de emissies nul zijn.

De indiener stelt overigens dat de “Commissie MER het niet uitgesloten acht dat de aantasting door stikstofdepositie wel significant geacht kan worden”. In reactie hierop het volgende. De Commissie voor de m.e.r. stelt: "De aanlegactiviteiten voor BGS kunnen volgens het rapport tijdelijk een geringe verhoging van de depositie van stikstofverbindingen veroorzaken.” De Commissie onderschrijft de conclusie dat het om een zeer

107 geringe bijdrage gaat. Bij de conclusie dat deze geringe toename als niet significant kan worden beoordeeld, plaatst de Commissie de volgende kanttekening: “Om te bepalen of aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied kan worden uitgesloten, moeten niet alleen de gevolgen van de eigen activiteit beoordeeld worden, maar ook de cumulatie met andere activiteiten. Hoewel de toename van de stikstofdepositie zeer klein is, is er in een deel van het gebied sprake van een al overbelaste situatie (achtergrondconcentratie). In cumulatie is aantasting van de natuurlijke kenmerken voor een deel van het gebied dan ook niet uit te sluiten." De indiener geeft de woorden van de Commissie voor de m.e.r. dus niet juist weer: alleen als sprake is van cumulatie houdt de Commissie voor de m.e.r. rekening met de mogelijkheid van significante effecten. In het hiervoorgaande werd reeds onderbouwd dat geen sprake is van cumulatie.

De mening van indieners dat de prioritaire habitat grijze duinen H2130 zal worden aangetast door stikstofdepositie en grondwateronttrekking, en dat de significante en schadelijke effecten vrijwel zeker zullen optreden, wordt niet gedeeld.

Met betrekking tot de extra bescherming op grond van artikel 16 Natuurbeschermingswet 1998 het volgende. Bij besluit van 12 oktober 1995 is het natuurgebied Duinen bij Bergen aangewezen als beschermd natuurmonument. Dit beschermd natuurmonument valt binnen de begrenzing van het Noordhollands Duinreservaat. Zolang de aanwijzing van de Duinen bij Bergen op voet van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (als Natura 2000-gebied) nog niet van kracht is, is de status als beschermd natuurmonument van het gebied Duinen bij Bergen nog niet komen te vervallen. Abusievelijk was in de ontwerp-Natuurbeschermingswetvergunning alleen opgenomen dat vergunning werd verleend op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 en niet eveneens op grond van artikel 16. Op grond van het ontwerp-besluit tot aanwijzing van het Noordhollands Duinreservaat als speciale beschermingszone onder de habitatrichtlijn valt het beschermd natuurmonument Duinen bij Bergen geheel binnen de grenzen en doelstellingen van het aan te wijzen Natura 2000-gebied. De bescherming van het beschermd natuurmonument Duinen bij Bergen valt dus samen met de bescherming onder aanwijzing als speciale beschermingszone onder het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat. Om die reden kan zowel vergunning worden verleend op grond van artikel 19d als van artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998.

In de definitieve beschikking is vergunningverlening op grond van artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 toegevoegd.

Onduidelijkheid en veel zorgen over de effecten op milieu en omgeving Algemeen De effecten op de natuur worden onvoldoende belicht in de toelichting op het inpassingsplan. De externe effecten voor het plangebied en omgeving zijn onvoldoende belicht. Onduidelijk is wat de geluideffecten voor agrarische bedrijven zijn.

Luchtemissies Door het verbranden van gas ontstaan luchtemissies, daar willen de indieners zo spoedig mogelijk vanaf. De installaties zullen benzeen en diffuse emissies gaan uitstoten. In de beschrijving van de luchtemissies staat alleen voor de installaties Bergermeer al 4.400 kilo diffuse emissies per jaar en minimaal 12 kilo benzeen per jaar. Waar bestaan deze 'diffuse emissies' uit? Het klinkt als een term die moet verhullen dat benzeen en andere schadelijke stoffen in te grote hoeveelheden uitgestoten gaan worden. Een randvoorwaarde zou daarom moeten zijn dat bij de Bergermeerlocatie en ook op de Boekelermeer snuffelpalen voor alle emissies komen te staan zodat duidelijk wordt of deze emissies binnen de wettelijk toegestane hoeveelheden blijven. De gegevens van het meetnet moeten live en openbaar op internet te bekijken zijn zodat iedereen kan controleren hoe goed of slecht het gesteld is met de uitstoot van schadelijke stoffen. Het verzoek is om strenge maatregelen te treffen om de uitstoot ver onder de wettelijk toegestane norm te houden en niet, zoals nu bijvoorbeeld voor benzeen beschreven, op de grenswaarde van 0,5 microgram per kuub. Het gevoel ontstaat dat zowel de Minister als de initiatiefnemer voor de makkelijkste weg kiezen met de goedkoopste oplossingen.

108

In Europees verband heeft Nederland zich gecommitteerd inzake 'afwenteling'. Het is ontoelaatbaar milieugevolgen die zich in het ene compartiment voordoen te verminderen ten laste van een ander milieucompartiment, ook is het ontoelaatbaar emissies op een ander gebied af te wentelen. De herkomst van de opgegeven luchtemissie van de Bergermeerlocatie is niet duidelijk (het is niet duidelijk waar de milieuvergunning op is gebaseerd). Er is op de Bergerweg herhaalde malen een gaslucht geroken. Er is geen onderzoek gedaan naar de luchtkwalitatieve normen ten gevolge van het project (verkeersbewegingen). Het is niet duidelijk op welke achtergronddocumenten de getallen voor luchtemissie in de aanvraag zijn gebaseerd. Deze achtergrondrapporten, die worden genoemd in achtergronddocument 12 behorend bij het MER, zijn bovendien niet ter visie gelegd hetgeen in strijd is met artikel 3.2 van de Wet milieubeheer (de vergunningverlener heeft geen navraag gedaan over de cijfers). Op het retourveld wordt het water geïnjecteerd in de ondergrond. Daarvoor zullen pompen nodig zijn. Op basis van de veronderstelling dat deze elektrisch worden aangedreven is dan de conclusie dat zij geen emissie naar de lucht zullen uitstoten, behoudens lekverliezen van pompen en leidingen c.a. (aangenomen dat het water vanwege het ijzergehalte niet belucht hoeft te worden om putverstopping te voorkomen). Wat zijn de gevolgen van bijvoorbeeld de zwavelemissie?

Lichtuitstraling Er treedt lichthinder op. Daarnaar moet onderzoek plaatsvinden. Er treedt geluidhinder op gedurende 2 jaar; dit is onacceptabel. Dat geldt ook voor overlast van bouwactiviteiten, aan en afvoer, gevolgen van calamiteiten voor flora en fauna en gevolgen van de opslag. De visuele hinder als gevolgd van de verlichting van de werken op de Bergermeerlocatie is ontoelaatbaar. Er is niet duidelijk wat onder lichthinder wordt verstaan. Er is geen lichthinderonderzoek en aanduiding van de hindercontour ontbreekt. De opsteller geeft aan dat groenlichtlampen een mitigerende maatregel zijn maar de verkrijgbaarheid van deze lampen is onduidelijk. Een maatregel voorschrijven waarvan de uitvoerbaarheid niet bekend is, is onrechtmatig.

Landschap, cultuurhistorische waarden en archeologie Door de ombouw van gaswinning naar gasopslag zal voor lange tijd het landschap en kwetsbaar natuurgebied worden aangetast, ook visueel, waarbij ook geluid- en lichthinder optreedt. Het gebied is waardevol vanwege de grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Niet duidelijk is wat de gevolgen hiervoor (het Noord-Hollandse polderlandschap) zijn in geval van de voorgenomen grootschalige industriële activiteiten. De pompen c.a. op het retourveld zullen ongetwijfeld van verre te zien zijn. De impact hiervan moet zo klein mogelijk worden gemaakt. De overkluizingen zijn van heinde en verre te zien. De impact hiervan moet zo klein mogelijk worden gemaakt. Voor de Woningwet is er overigens een bouwvergunningplicht (met afwijkingsmogelijkheden), die geldt voor gebouwen, maar ook voor bouwwerken geen gebouw zijnde. Jurisprudentie laat zien, dat als je twee palen in de bodem slaat, en een plank haaks aan beiden vastmaakt de vergunningplicht geldt.

Het is niet duidelijk of eventuele seismische trillingen effect zouden kunnen hebben op gebouwde (rijks)monumenten in en rondom het plangebied. Het verdient aanbeveling om hieraan aandacht te besteden in het vervolg van het project. Voor het evaluatieprogramma zoals genoemd onder paragraaf 8.5 van het inpassingsplan wordt geadviseerd op te nemen hoe om te gaan met effecten op gebouwde monumenten. Indien het laatste archeologisch onderzoek nog niet gereed is op het moment van vaststelling van het inpassingsplan verdient het aanbeveling deze onderzoeksplicht veilig te stellen door hiervoor in de planregels een dubbelbestemming waarde archeologie op te nemen. Hierin kan dan als voorwaarde worden opgenomen dat een aanlegvergunning pas kan worden verleend als een archeologisch rapport is overlegd. Ervaring met betrekking tot archeologie (denk aan het 'vinden' van zeemijnen door vissers, als er subsidie is voor het aanbrengen van de vondst nemen zij het tijdsverlies en dergelijke voor lief, anders is het resultaat van de belangenweging: ' Overboord zetten') leert: 100% afdwingen is nodig, tenzij de aanvrager onomstotelijk een belang (én kennis van zaken!) heeft bij het wél- melden van een vondst.

109

De belangen wat betreft het stiltegebied zijn onvoldoende afgewogen in het kader van de besluitvorming.

Bodem De bodem bij de puttenlocatie is verontreinigd. Dit is niet in de gecoördineerde set besluiten bestaande uit het rijksinpassingesplan en de vergunningen meegenomen. In het inpassingsplan wordt ingegaan op de effecten van de activiteit voor de bodem. Er wordt echter niet stilgestaan bij de bestaande kwaliteit van de bodem. Ten behoeve van het opstellen van een bestemmingsplan behoort tevens te worden gekeken naar de bestaande kwaliteit van de bodem. Dit is voor het leidingentracé en de Boekelermeer niet gedaan. Voor de puttenlocatie is reeds bekend dat hier een bestaande verontreiniging aanwezig is. Dit is niet beschreven in het inpassingsplan. In de "Bouwvergunning puttenlocatie" van de Ministers van EZ en VROM is de voorwaarde opgenomen dat met de bouwwerkzaamheden pas mag worden gestart nadat de sanering heeft plaatsgevonden en de resultaten ervan zijn goedgekeurd door de provincie. De provincie concludeert dat het actief verspreiden van verontreinigd grondwater niet kan worden toegestaan omdat dit niet voldoet aan het standstill-beginsel, noch aan enig ander wets- en beleidsartikel binnen de Wet bodembescherming. Het is niet te verwachten dat alvorens wordt begonnen met werkzaamheden op de puttenlocatie de door de provincie geconstateerde omissie zal worden hersteld. Het gebied rondom de Bergermeer is een risicogebied voor de vorming van sulfiet. Dit kan grote gevolgen hebben voor de omgeving. Injectie van bronneringswater in de bodem is een wijze van dumpen die binnen de afvalstoffenwet- en regelgeving niet is toegestaan. Het inpompen van vrijkomend productiewater is niet toelaatbaar. De persleiding onder het Heilooërbos zal door het ontbreken van isolatie leiden tot onverwachte gevolgen.

Water Onduidelijk is welke effecten optreden voor de waterhuishouding. De realisatie van het plan heeft negatieve gevolgen als het grondwater in contact komt met het oppervlaktewater. De uitbreiding van bebouwd oppervlak is niet meegenomen in de watertoets uit 2008, de mogelijkheid tot bebouwd oppervlak op de Boekelermeer is uitgebreid naar 50%. Op bladzijde 74 van het ontwerp-inpassingsplan staat dat, gezien de bodemopbouw in het plangebied, als gevolg van bemaling geen risico ontstaat voor bebouwing en gevoelige vegetatie. Indieners verzoeken aan te tonen dat dit in het kader van het ontwerp-inpassingsplan is onderzocht. Het verzoek van indieners is dan ook om in deze paragraaf de resultaten uit het betreffende onderzoeksrapport samen te vatten. De grondwaterstand zal als gevolg van de aanleg van de leidingen met de open sleuf methode verslechteren, hetgeen gevolgen heeft voor de natuurwaarden, zoals tevens geconstateerd door de Commissie voor de m.e.r. De effectbeperkende maatregelen zijn genoemd, echter op geen enkele wijze afdwingbaar gesteld. Hiermee komt de bescherming van de natuurwaarden in het geding.

Er is geen onderzoek gedaan naar grondwatereffecten. Er is niet onderzocht wat de effecten van de boringen zullen zijn op de onder Noord-Holland lopende zoutwaterstromen die naar boven kunnen komen en tot verzilting kunnen leiden. Graven en bemalen aan het begin (begin winter) levert minder schadelijke effecten op dan aan het eind omdat je dan onvoldoende aanvulling hebt om tot de oorspronkelijke onverstoorde grondwaterstand terug te keren, en daarmee wordt zowel de voorjaarsgrondwaterstand als de zomer grondwaterstand negatief beïnvloed. Als tijdelijke compensatie voor de onttrekking zou bijvoorbeeld tijdelijk de peilverlaging in de winter achterwege kunnen blijven. Voor de MER-toetsing, gebaseerd op de werkwijze 'lozen op nabij oppervlaktewater', maakt het voor de alternatievenweging niet uit wat de impact van deze lozing was: het betreft immers geen ' onderscheidend criterium' voor de afweging in MER-verband. Nu er een andere lozingswijze opdoemt, is er wél een onderscheidende afweging te doen. Is bijvoorbeeld de gekozen locatie voor het retourveld wel de optimale? Of, is de gekozen injectiediepte de optimale? Verzet de regelgeving (LAP2) zich hier niet tegen? Is per as of schip afvoeren niet beter?

110

Agrarische aspecten Er wordt verzocht de gevolgen voor de landbouw, met name de gevolgen van aanleg en ligging van gasleidingen op landbouwkundig gebruik, waterhuishouding, waterkwaliteit en -kwantiteit inzichtelijk te maken. Verder verzoekt de indiener TAQA om eenduidige afspraken te maken met betrokken agrariërs met betrekking tot de aanleg van leidingen door private agrarische gronden. Het lozen van vervuild (hoog ijzer en zwavelgehalte) grondwater op het oppervlaktewater heeft negatieve gevolgen voor het beregenen van de percelen en het drenken van vee. In de planvorming is onvoldoende rekening gehouden met de effecten van aanleg en in werking hebben van de gasopslag voor het huidige agrarische gebruik van het plangebied. Het agrarisch gebruik van de gronden alsook de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven rondom de Bergermeerlocatie mag niet worden belemmerd door het in werking hebben van de Gasopslag. Als dat wel zo is moeten voorzieningen worden getroffen om de activiteiten elders voort te zetten. Door de activiteiten benodigd voor aanleg wordt de grondstructuur dusdanig aangetast dat er geen sprake meer is van goede bollengrond maar van slechte bollengrond. De realisatie van het plan heeft geluidsoverlast voor het vee tot gevolg.

Reactie Algemeen Bij de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor het project is een goed beeld verkregen van alle (natuur)gevolgen van het project. Hierbij wordt ook verwezen naar de procedure die in het kader van het MER is doorlopen. De Minister van EL&I (voorheen EZ) heeft de Commissie voor de m.e.r. op 20 mei 2009 verzocht het totaal van alle in het kader van de gehele m.e.r.-procedure bijeengebrachte milieu-informatie te toetsen op geschiktheid voor de verdere besluitvorming. De Commissie voor de m.e.r. is van mening dat in de combinatie van het oorspronkelijke MER, de eerste en de tweede aanvulling, de essentiële informatie voor besluitvorming aanwezig is. Aspecten verband houdende met geluid en geluidseffecten ten gevolge van de Gasopslag Bergermeer zijn beschreven in paragraaf 6.4 van de toelichting op het inpassingsplan. Van een dusdanige invloed, dat een normale bedrijfsvoering van agrarische bedrijven onmogelijk zou zijn of dat geluid andere ontoelaatbare effecten zou hebben, is geen sprake. Onder het thema ‘Geluid’ in dit document wordt aan de hand van de ingediende zienswijzen specifiek ingegaan op geluid in het kader van het project en voor wat betreft geluid wordt hier dan ook verder naar verwezen. Voor schade die het directe gevolg is van activiteiten, kunnen zij die schade lijden zich wenden tot TAQA Energy BV. Als personen schade ondervinden tengevolge van het inpassingsplan kunnen zij gedurende vijf jaar na het onherroepelijk worden van de vaststelling van het inpassingsplan verzoeken om vergoeding van planschade zoals voorzien in hoofdstuk 6 Wet ruimtelijke ordening.

Luchtemissies Voor de installaties van Gasopslag Bergermeer is waar mogelijk het ‘nul-emissie concept’ aangehouden, zodat de directe emissies van rookgassen en andere schadelijke gassen nagenoeg nul zijn. Diffuse emissies zijn afkomstig van niet geheel dichte appendages (kleppen, flenzen, etc.). In de luchtemissiestudie voor het MER is dit zeer conservatief ingeschat op circa 4400 kg aardgas per jaar, waarvan circa 10 kg benzeen per jaar. Deze schatting is gebaseerd op ervaringsgetallen uit bestaande industriële installaties. Voor de installaties van de Gasopslag zullen deze waarden veel lager liggen omdat de installaties worden gebouwd volgens de huidige stand der techniek (best beschikbare technieken), waaronder op het gebied van lekdichtheid en in overeenstemming met de BR-NeR voor de olie- en gaswinning, zodat kan worden aangenomen dat de installaties dientengevolge lekdicht zijn en diffuse emissies verwaarloosbaar zullen zijn. Dit wordt onderbouwd door het feit dat metingen bij moderne aardgasinstallaties geen diffuse emissies hebben aangetoond. Daarnaast werd er in de luchtemissiestudie voor het MER nog van uitgegaan dat er een methanolunit zou komen, maar deze is inmiddels vervallen. Ook is het aantal appendages op basis van voortschrijdend inzicht sterk gereduceerd, resulterend in een verdere verlaging van de kans op diffuse emissies. Op basis van de conservatieve schatting liet de luchtemissiestudie al zien dat de grenswaarden uit hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteit) bij gevoelige bestemmingen in de omgeving (woningbouw) in geen enkel jaar zouden worden overschreden. Met de nieuwste inzichten en het voortgeschreden ontwerp zal dit dus zeker niet het geval zijn. Snuffelpalen zijn in dit geval dus overbodig. In Nederland bestaan strenge normen op het gebied van de emissie van schadelijke stoffen en de luchtkwaliteit en de bijdrage daaraan door specifieke projecten. Deze normen gelden daarom ook als minimumeis voor het project Gasopslag

111

Bergermeer. Er bestaat geen verplichting tot het via internet live en continu openbaar inzichtelijk maken van meetresultaten voor het publiek.

Voor wat betreft de zienswijze die ingaat op de afwenteling van emissies op een ander gebied het volgende. Het uitgangspunt is een zo laag mogelijke verstoring van directe omgeving en milieu in bredere zin. Dit kan met zich meebrengen dat met een bepaalde aanpak de meeste milieuefficiëntie wordt bereikt door het ene milieucompartiment meer te ontzien dan het andere. Verschillende aanpakken en technieken hebben veelal consequenties in de verschillende milieucompartimenten. Daarbij is het (technisch-feitelijk) helaas lang niet altijd mogelijk om van alle technieken, alle voordelen in alle compartimenten te combineren. Aldus vindt onvermijdelijk een zekere " afwenteling" vanuit het ene milieucompartiment naar het andere plaats. Dit alles met als uitgangspunt een zo goed mogelijke bescherming van het milieu en het voldoen aan de milieu- eisen. Het voorgaande geldt ook voor de verhouding tussen verschillende geografische deelgebieden.

Voorts wordt in zienswijzen gesteld dat de herkomst van de opgegeven luchtemissie van de Bergermeerlocatie niet duidelijk is. In de luchtemissiestudie voor het MER van de Gasopslag Bergermeer is onderzocht welke luchtemissies zullen optreden als gevolg van de activiteiten tijdens zowel de constructie- als de exploitatiefase. Dit omvat vervoersbewegingen voor de boringen, constructie, aan- en afvoer van materialen en afval, mobilisatie/demobilisatie boorinstallaties, afblaasemissies bij onderhoud en diffuse emissies. Hierbij is ervan uitgegaan dat de boorinstallaties worden aangedreven met netstroom en dus niet tot luchtemissies zullen leiden. Bij het opstellen van de luchtemissiestudie is ervan uit gegaan dat het laatste segment van de boringen met behulp van een speciale stikstofunit of een zogenaamde coiled tubing unit moet worden uitgevoerd, die beide met diesels moeten worden aangedreven. Voor de analyses van de gevolgen van de luchtemissies is in het MER en aanvraag van de milieuvergunning uitgegaan van de stikstofunit als zijnde de meest reële optie. Wel zijn in hoofdstuk 6 van de luchtemissiestudie ‘Luchtemissies boringen en operaties Bergermeer’ (achtergronddocument 12 bij het MER) de emissies van de stikstofunit en de coiled tubing unit onderling vergeleken. In de aanvraag van de milieuvergunning is op grond van luchtemissiestudie conservatief gekozen om uit te gaan van de coiled tubing unit omdat deze tot de hoogste emissies leidt. De genoemde emissies zijn daarbij ontleend aan tabel 6.2 in paragraaf 6.1 van de luchtemissiestudie. In een aanvraag van een milieuvergunning dienen de emissies te worden gespecificeerd ten gevolge van de directe activiteiten van de inrichting (in casu de boringen en de operatie), maar niet de emissies van de gerelateerde verkeersbewegingen. Het optreden dient wel kwalitatief genoemd te worden inclusief eventuele voorziene reductiemaatregelen om de milieueffecten te minimaliseren.

Eén van de zienswijzen meldt dat er op de Bergerweg herhaalde malen een gaslucht is geroken. In reactie hierop: bij controle van het meldingenregister van TAQA voor de huidige operaties in de Winningsvergunning Bergen is gebleken dat er in de omgeving van de huidige winningslocatie aan de Bergerweg één melding is gedaan van geurklachten. Bij onderzoek door TAQA bleek dit echter niet door TAQA te zijn veroorzaakt, maar afkomstig te zijn van werkzaamheden van derden in een sloot, waarbij moerasgas vrijkwam. Tijdelijk wordt op de Bergermeerlocatie momenteel nog incidenteel productiewater verladen, wat kortdurend (circa 1 uur per geval) tot het vrijkomen van enige geur zou kunnen leiden. Na de renovatie van de Bergermeerlocatie zal dit niet meer nodig zijn (naar verwachting vanaf eind 2011), zodat dan ook deze bron wegvalt. Daarnaast zullen de nieuwe installaties voldoen aan de Best Beschikbare Technieken (BBT), waaronder die voor lekdichtheid, wat de kans op geuremissies nog verder verlaagt.

Met betrekking tot het ontbreken van een studie naar de luchtkwalitatieve normen ten gevolge van het project (verkeersbewegingen) het volgende. In de luchtemissiestudie voor het MER is onderzocht welke luchtemissies zullen optreden, als gevolg van de activiteiten tijdens zowel de constructie- als exploitatiefase. Dit omvat vervoersbewegingen door constructie, aan- en afvoer van materialen en afval, mobilisatie en demobilisatie van de boorinstallaties, afblaasemissies bij onderhoud en diffuse emissies. De inschatting van de emissies zijn voorzichtigheidshalve gebaseerd op conservatieve aannames en de werkelijke luchtemissies zullen lager zijn, ook al omdat een aantal bronnen op grond van voortschrijdend inzicht niet meer nodig zijn. Dit betreft ondermeer de methanolunit. Op grond van een inventarisatie van de toepasselijke wet- en

112 regelgeving is in de luchtemissiestudie onderzocht of wettelijke grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Hierbij is gebleken dat zelfs bij een conservatieve (hoge) schatting van de emissies de grenswaarden uit de hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteit) bij gevoelige bestemmingen in de omgeving (woningbouw) in geen enkel jaar zouden worden overschreden. Met de nieuwste inzichten zal dit dus zeker niet het geval zijn. Voorts wordt aangegeven dat het niet duidelijk is op welke achtergronddocumenten de getallen voor luchtemissie in de aanvraag is gebaseerd en dat de achtergrondrapporten niet ter visie zijn gelegd hetgeen in strijd is met artikel 3.2 van de Wet milieubeheer (“de vergunningverlener heeft geen navraag gedaan naar de cijfers”). In reactie hierop het volgende. Het is niet duidelijk op welke achtergrondrapporten wordt gedoeld. Alle 22 achtergronddocumenten van het MER hebben bij de initiële terinzagelegging (15 januari 2009 - 26 februari 2009) ter inzage gelegen, waaronder de genoemde DHV studie ‘Luchtemissies boringen en operaties Bergermeer’ (Achtergronddocument 12). De aanvullingen op het MER en de addenda bij de vergunningsaanvragen hebben ter inzage gelegen bij de terinzagelegging van de ontwerp-beschikkingen (september 2010 - november 2010). Hiermee is aan de wettelijke verplichtingen voor ter inzagelegging voldaan. Documenten met informatie betreffende het ontwerp van de installaties, op basis waarvan de luchtemissies zijn berekend, maken geen deel uit van het MER of de luchtemissiestudie en zijn derhalve ook niet ter inzage gelegd. Dit is echter ook niet gebruikelijk en niet verplicht gesteld.

Voor wat betreft de emissies van de injectiepompen het volgende. Er is nog geen beslissing genomen inzake de aandrijving van de injectiepompen van de grondwaterretourbemaling. Dit hangt af van onder meer de beschikbaarheid van netstroom ter plaatse en de gekozen uitvoeringstechnieken. In principe zal zo veel als mogelijk gewerkt worden met een gesloten bemalingssysteem waardoor de stankoverlast beperkt zal worden. Gezien de lage concentraties waterstofsulfide (H2S) in het bronneringswater zullen de H²S emissies gering zijn en door de opstelling in de open lucht en de goede verdunning zullen eventuele H²S emissies niet tot risico’s voor mens en milieu leiden. Dit is overigens naast een milieuvereiste ook een Arbo-vereiste voor de werknemers die de activiteiten ter plaatse uitvoeren.

Lichtuitstraling In paragraaf 6.9.3 van de toelichting op het inpassingsplan wordt ingegaan op het beïnvloed areaal in de omgeving van de boorlocatie als gevolg van geluid, hoogopgaande elementen, licht en beweging door de boringen bij jaarrond boren. Ook in de aanvraag van de ontheffing van de Flora- en faunawet Gasopslag Bergermeer is op het aspect lichthinder ingegaan. Specifiek voor wat betreft visuele verstoring en lichtuitstraling wordt als onderdeel van het project een groot aantal maatregelen getroffen om de effecten van het project zo veel mogelijk te mitigeren. Ook op het gebied van visuele hinder worden diverse maatregelen getroffen, waaronder het plaatsen van het geluidsscherm dat ook de boorinstallaties voor een belangrijk deel aan het oog onttrekt, doelmatige verlichting (gericht en niet meer dan nodig: aanschijnen in plaats van verlichten) in combinatie met afscherming van de verlichting om ongewenste uitstraling te beperken. Na afloop van de werkzaamheden zal door de ondergrondse aanleg in kelders in combinatie met diverse landschappelijke maatregelen de zichtbaarheid van de huidige Bergermeerlocatie minimaal zijn en daarmee verbeterd ten opzichte van de huidige situatie. Kunstmatige verlichting kan hinder opleveren voor mensen, dieren en planten, maar over effectafstanden van kunstlicht is nog relatief weinig bekend. Daarom zijn er geen normen met afstandsbepalingen voorhanden en zijn hindercontouren niet te bepalen. De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen. Uitgangspunt bij het gasopslagproject zijn preventieve en mitigerende maatregelen in de vorm van afscherming van lichtbronnen, alleen verlichting waar dat nodig is, verlichting met de juiste intensiteit en uitschakelen van verlichting als dat niet meer nodig is. In het MER wordt dieper ingegaan op de voorziene maatregelen.

Voor wat betreft de groenlichtlampen en het de onzekere verkrijgbaarheid van deze lampen die dit voorschrift onrechtmatig zou maken, het volgende. In de teksten is aangegegeven dat indien deze lampen tijdig beschikbaar zijn en arbo- en veiligheidseisen de toepassing van deze lampen niet in de weg staan, deze lampen zullen worden toegepast. De toepassing van lampen met licht met een roodarm spectrum ter mitigatie van effecten op vogels is sedert enige jaren bekend en wordt ook als zodanig door verschillende bedrijven toegepast, waaronder de NAM. Deze speciale lampen

113 worden door Philips geproduceerd. Deze lampen zullen tijdig beschikbaar zijn. TAQA zal er voor zorgdragen dat de lampen tijdig worden besteld.

Landschap, cultuurhistorische waarden en archeologie In paragraaf 6.8 van de toelichting op het inpassingsplan wordt ingegaan op de gevolgen van het plan ten aanzien van de ruimtelijke omgeving, cultuurhistorie en landschap. Als onderdeel van het project wordt een groot aantal maatregelen getroffen om de effecten van het project zo veel mogelijk te mitigeren en waar dit niet mogelijk is te compenseren. Ook op het gebied van visuele hinder worden diverse maatregelen getroffen, waaronder het plaatsen van het geluidsscherm dat ook de boorinstallaties voor een belangrijk deel aan het oog onttrekt, een verkeersplan voor een goede verkeersdoorstroming, doelmatige verlichting (gericht en niet meer dan nodig: aanschijnen in plaats van verlichten) in combinatie met afscherming van de verlichting om ongewenste uitstraling te beperken, het zo snel mogelijk aanleggen van de leidingen, herstel van de bodemstructuur in zoveel mogelijk de originele staat plus cultuurtechnisch herstel na afloop van de leidingaanleg ten behoeve van snel herstel van de oorspronkelijke vegetatie, etc. Na afloop van de werkzaamheden zal door de ondergrondse aanleg in kelders in combinatie met diverse landschappelijke maatregelen de zichtbaarheid van de huidige Bergermeerlocatie minimaal zijn en verbeterd ten opzichte van de huidige situatie.

Het Noord-Hollands polderlandschap is in deze regio waardevol met name vanwege het open karakter. De realisatie van de gasbehandelings- en compressie-installatie zal plaatsvinden op het bedrijventerrein Boekelermeer Zuid-2. Op de Bergermeerlocatie zullen tijdelijke activiteiten plaatsvinden. Na afronding van deze werkzaamheden op de locatie Bergermeer zal er vanaf de Bergerweg van de locatie zelf bijna niets te zien zijn: alle faciliteiten worden ondergronds aangelegd. Leidingaanleg is een tijdelijke ingreep die aan de landschappelijke openheid van het landschap niets zal veranderen. De pompen op het retourveld zullen alleen in gebruik zijn tijdens de aanleg van de retourputten, wat ongeveer 2 maanden in beslag neemt. De overkluizingen moeten voldoen aan de regels die de provincie hiervoor stelt. Overkluizingen zijn niet bouwvergunningsplichtig. Zie hiervoor de toelichting in het hoofdstuk ‘Besluitvorming’.

Met betrekking tot de gemaakte opmerkingen ten aanzien van eventuele seismische trillingen die effect zouden kunnen hebben op gebouwde (rijks)monumenten, het volgende.Bij de evaluatie behoort met alle relevante kenmerken van gebouwen – dus zeker met de monumentale status ervan – rekening te worden gehouden, ook zonder dat dat uitdrukkelijk in hoofdstuk 8.5 van het inpassingsplan wordt bepaald. Ten aanzien van de waarborgen over het vervolg van het archeologisch onderzoek: de exploitatieovereenkomst bevat voldoende waarborgen aangaande het archeologisch onderzoek. Een dubbele bestemming in de bestemmingsplanregels is niet noodzakelijk aangezien de mogelijk archeologische verstoring in de grond van tijdelijke aard is. Daargelaten of er nu wel of niet iets van archeologische waarde wordt aangetroffen op desbetreffende locatie(s). De archeologische onderzoeken uit de zogenaamde AMZ cyclus zijn verbindend voorgeschreven aan TAQA middels de exploitatieovereenkomst. Momenteel moet nog een laatste fase uit deze AMZ cyclus worden uitgevoerd. Er is aldus sprake van een 100% afdwingbaarheid van deugdelijk archeologisch onderzoek. Voorzover het gaat om de know-how met betrekking tot de archeologie heeft TAQA gebruik gemaakt van de expertise van het Amsterdams Archeologisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam en de firma Oranjewoud. De bodemonderzoeken ter plaatse zijn en zullen door de firma Oranjewoud en gekwalificeerde archeologen worden uitgevoerd. De firma Oranjewoud beschikt over een opgravingsvergunning. Bij de opgravingen zijn en worden archeologische medewerkers van de betreffende gemeenten betrokken. Opgegraven vondsten worden zoals de procedure dat voorschrijft, overgedragen aan het daartoe bevoegde gezag. Voor het niet melden van vondsten behoeft niet te worden gevreesd: zij die tot het doen van een opgraving bevoegd zijn zullen er wel voor waken hun opgravingsvergunning te verliezen.

De belangen van het stiltegebied zijn zwaarwegend in het kader van de besluitvorming voor het project betrokken. Zowel de Bergermeerlocatie als het MOB-terrein liggen in het stiltegebied. De plaatsing van een puttenlocatie binnen het stiltegebied is echter goed te motiveren, wat niet het geval is voor een gasbehandelings- en compressie-installatie. In de aanvraag voor een ontheffing

114 op grond van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland is ingegaan op de regelgeving die deze stiltegebieden met zich mee brengt. Voor verdere informatie wordt ook verwezen naar het hoofdstuk ‘Geluid’.

Bodem Het inpassingsplan voorziet in de mogelijke realisatie van een gasinjectie- en gasproductiefaciliteit met bijbehorende pijpleidingvoorzieningen van en naar een gasbehandelings- en compressiefaciliteit alsmede de realisatie van de noodzakelijke bedrijfnutsvoorzieningen. De oprichting en bedrijfsvoering van deze faciliteiten en nutsvoorzieningen vindt plaats onder daarvoor geldende wettelijke voorschriften en bepalingen ter voorkoming van bodemverontreiniging. Deze wettelijke voorschriften en bepalingen schrijven tevens een saneringsverplichting voor bij het veroorzaken van een eventuele bodemverontreiniging. Het inpassingsplan maakt geen objecten mogelijk die gevoelig zijn voor bodemverontreiniging. Ook wordt grond bijna volledig weer ter plaatse gebruikt en voorzover dit niet mogelijk is wordt het elders gebruiken van grond uitgevoerd onder daarvoor geldende wettelijke voorschriften en bepalingen ter voorkoming van bodemverontreiniging. Bij de bouwvergunningaanvraag van de puttenlocatie is een rapportage verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 ingesloten. Concluderend stelt dit rapport dat de resultaten van het onderzoek geen milieuhygiënische belemmering vormen voor het toekomstig gebruik van de locatie als ondergrondse gasopslag. In verband met de (bekende) bodemverontreiniging ter plaatse van de puttenlocatie wordt in de bouwvergunning voorzien in een saneringsregeling. Deze bekende bodemverontreiniging wordt momenteel nader gesaneerd als aanvulling op het saneringsplan, waarmee de provincie Noord-Holland in haar beschikking van 13 juni 2001 (kenmerk 2001-12692, besluit 5) heeft ingestemd. De nadere sanering wordt uitgevoerd conform de beschikking van de provincie Noord-Holland van 2 februari 2011 (kenmerk 2011- 3800). In het kader van de sanering zijn geen aanvullende besluiten noodzakelijk, het mede coördineren van besluiten in het kader van de rijkscoördinatieregeling is daarom niet aan de orde. De nadere sanering brengt de uitvoerbaarheid van het plan geenszins in gevaar. Daarbij wordt er op gewezen dat ‘verspreiden’ en ‘saneren’ niet één en hetzelfde zijn. In de bouwvergunning is een sanering voorgeschreven. Dit betekent dat het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan verzekerd is. Van de gestelde omissie is dan ook geen sprake.

In reactie op de zienswijze dat er geen grondonderzoek is verricht voor de leidingen het volgende. Voor zowel de Boekelermeerlocatie als voor het gebied waar de leidingen zullen worden gelegd is diepgaand grondonderzoek verricht. Dit is niet alleen benodigd als basis voor het ontwerp van de leidingen en de installaties maar ook voor de bemalingsstudies en het cultuurtechnisch rapport. Het saneringsrapport van de Bergermeerlocatie laat zien dat de verontreiniging is teruggebracht tot het wettelijk verplichte niveau dat op dit moment aan de orde is. De resterende vervuiling dient op het moment dat de locatie wordt verlaten te worden gesaneerd. Zorgvuldigheidshalve wordt ook deze restvervuiling in het kader van dit project gesaneerd, hoewel daar geen wettelijke verplichting toe bestaat. De provincie Noord-Holland is hierover geïnformeerd en heeft met deze laatstgenoemde sanering ingestemd per besluit op het saneringsplan. De stelling dat de Provincie het saneringsplan als onvoldoende beschouwd is dus niet juist.

Ten aanzien van het sulfietbevattend grondwater het volgende. Het grondwater in het plangebied ten westen van het Heilooërbos bevat zwavel. Met deze specifieke situatie is in het ontwerp rekening gehouden door specifieke maatregelen te nemen voor het onttrekken van het grondwater voor de aanlegwerkzaamheden en met het vervolgens afvoeren en injecteren van het bronneringswater. In principe zal zo veel als mogelijk gewerkt worden met een gesloten bemalingssysteem waardoor de stankoverlast beperkt zal worden. Overigens is in dit kader het van belang om ook de arborisico's tijdens aanleg voor de betrokken aannemers acceptabel te houden door zo min mogelijk grondwater te onttrekken.

Ten aanzien van de zienswijze die ingaat op het inpompen van vrijkomend productiewater, het volgende. Waterinjectie in de bodem is een activiteit die zeer gebruikelijk is bij gaswinningsactiviteiten. Op grond van de Wabo en artikel 25 in samenhang met 25a van het Lozingenbesluit bodembescherming moet dienaangaande een vergunning c.q. toestemming worden gevraagd. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning alle voorschriften verbinden die nodig

115 worden geacht om verontreiniging van het milieu te voorkomen of tot het aanvaardbare te beperken. Het in de bodem (terug)geïnjecteerde water heeft dezelfde samenstelling als het had, toen het uit de ondergrond werd opgepompt. Het is dus niet vervuild. Gezien de grote injectiediepte (meer dan 2000 meer) is de kans op vervuiling van oppervlaktewater of ondiep grondwater nihil.

Ten aanzien van het ‘dumpen’ van bronneringswater wordt opgemerkt dat injectie in de bodem een zeer gebruikelijke activiteit is civiele werkzaamheden, indien de kwaliteit van het grondwater dusdanig is dat er niet kan worden geloosd op het oppervlaktewater. Ingevolge artikel 25 van het Lozingenbesluit bodembescherming kan ontheffing slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat: 1. de afvoer van de vloeistof niet kan plaatsvinden op de riolering of op een andere wijze; 2. in de vloeistof geen stoffen voorkomen als bedoeld in de bij het Lozingenbesluit bodembescherming behorende bijlage III, of deze stoffen daarin voorkomen met een - wat betreft de stoffen van lijst I van het Lozingenbesluit bodembescherming -zodanige geringe toxiciteit, persistentie en (bio)accumulatie, of - wat betreft de stoffen van lijst II van het Lozingenbesluit - zodanig geringe schadelijke werking dat ook op de lange termijn geen gevaar voor verontreiniging van de bodem bestaat. Aan deze voorwaarden wordt voldaan zodat de ontheffing kan worden verleend.

Voor wat betreft de onverwachte gevolgen van de persleiding onder het Heilooërbos: de temperaturen van de ongeïsoleerde leidingen zullen zeer beperkt zijn. De leidingen lopen in een grote bocht onder het Heilooërbos door - en zit op het diepste punt ongeveer 25 meter onder het maaiveld. De uitstraling van de warmte in een niet geïsoleerde leiding (de eerste delen van de leiding, dus bij het in- en uittredepunt zijn wel geïsoleerd), is, afhankelijk van de bodemopbouw ter plaatse van dit gebied, 2,5 tot maximaal 4,0 meter. Met het ontwerp van de leiding is hiermee in relatie tot het bos rekening gehouden. De dekking onder het bos bedraagt minimaal 6 meter (aan de oostrand - aan de westrand zit de leiding nog dieper vanwege het spoor) en loopt dus verder op naar 25 meter op het diepste punt. De afstand tot de wortels van de bomen is dus dusdanig groot dat er geen effecten op de beworteling is. Water De gevolgen van het plan op de waterhuishouding zijn beschreven in paragraaf 6.2 van de toelichting op het inpassingsplan. Daarbij wordt tevens verwezen naar de onderliggende onderzoeken en de vergunningen en ontheffingen die gecoördineerd ter inzage zijn gelegd. Het betreft de volgende vergunningen en ontheffingen: 1. Grondwateronttrekkingvergunning voor renovatie puttenlocatie, GS van Noord-Holland; 2. Grondwateronttrekkingsvergunning voor leidingenaanleg, GS van Noord-Holland; 3. Grondwateronttrekkingsvergunning voor aanleg installatie, GS van Noord-Holland; 4. Ontheffing Lozingenbesluit Bodembescherming voor Hoeverweg, GS van Noord-Holland; 5. Ontheffing Lozingenbesluit Bodembescherming voor Bergermeerlocatie, GS van Noord- Holland; 6. Lozingsvergunningen, D&H van Hollands Noorderkwartier; 7. Ontheffingen Keur specifieke watergangen (waterstaatswerken) voor leidingenaanleg, D&H van Hollands Noorderkwartier; 8. Ontheffing Keur overige watergangen voor leidingenaanleg, D&H van Hollands Noorderkwartier; 9. Ontheffing Keur (tijdelijke) verhardingen voor puttenlocatie, D&H van Hollands Noorderkwartier; 10. Ontheffing Keur voor de brandweeropgang Boekelermeerweg, D&H van Hollands Noorderkwartier.

In de vergunningaanvragen voor de grondwateronttrekking is aangegeven dat door de beperkte bemalingsduur de invloed op de waterhuishouding en eventuele verdrogingseffecten beperkt zullen zijn. Met name voor graslanden zal de invloed nihil zijn. Ten aanzien van de bollenpercelen zullen, in nauw overleg met de belanghebbenden (eigenaren en gebruikers), aanvullende maatregelen genomen worden.

116

Bij de in 2008 uitgevoerde watertoets was nog geen sprake van de rijkscoördinatieregeling. Destijds was het uitgangspunt dat het project door middel van bestemmingsplanwijzigingen een juridische regeling zou krijgen. Hierbij zouden alleen ten behoeve van de aardgastransportleidingen de bestemmingsplannen herzien moeten worden (zie daarvoor ook paragraaf 9.2 onder het kopje ‘proces’ van de toelichting op het inpassingsplan). Met de inwerkingtreding van artikel 141a van de Mijnbouwwet per 1 maart 2009, waardoor de rijkscoördinatieregeling op dit project van toepassing is geworden, is de bevoegdheid voor het opstellen van het ruimtelijk plan, waarmee het gasopslagproject wordt mogelijk gemaakt, van de gemeenten naar het Rijk overgegaan. Het voorontwerp-inpassingsplan is vervolgens in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening weer voorgelegd aan de waterbeheerder. Op 4 december 2009 is door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier op het plan gereageerd. Daarnaast is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier betrokken bij en deels bevoegd gezag van de voornoemde vergunningen en ontheffingen. Van de gestelde omissie dat de waterbeheerder onvoldoende bij het plan is betrokken, is dan ook geen sprake. De stelling dat het inpassingsplan een uitbreiding van het verharde oppervlak op de Boekelermeer mogelijk maakt is, onjuist. Ter plaatse van de Boekelermeer is op basis van het vigerende bestemmingsplan een bebouwingspercentage van 100% toegestaan. Het bebouwingspercentage in het inpassingsplan is met 50% veel geringer. Tengevolge van het inpassingsplan wordt het planlogisch toegestane verharde oppervlak juist verkleind.

Wat betreft het niet afdwingbaar gesteld zijn van de effectbeperkende maatregelen ten aanzien van de grondwaterstand het volgende. De vergunningsaanvragen van de initiatiefnemer maken integraal deel uit van de beschikkingen en als de initiatiefnemer bij de uitvoering van de werkzaamheden afwijkt van de aanvraag en de randvoorwaarden in de aanvraag en de beschikking kan dit grond zijn voor het bevoegd gezag om de vergunning in te trekken. Hiermee zijn de in de aanvraag en vergunning beschreven maatregelen afdwingbaar voor het bevoegd gezag.

Op de gevolgen van bemaling op bebouwing en gevoelige vegetatie is ingegaan in paragraaf 6.1.6.1 van het MER (Grondwater en bodem). Daarnaast wordt gewezen op de tweede aanvulling op het MER: ‘Stuweffecten damwanden BGM op geohydrologie en kwel’. Voor een uitgebreide afweging van de gevolgen en voorschriften die verbonden zijn aan de onttrekking van grondwater wordt ook gewezen op de verschillende grondwateronttrekkingsvergunningen die gecoördineerd bij het inpassingsplan ter inzage hebben gelegen. In de vergunningaanvragen voor de grondwateronttrekking bij de provincie (Aanvragen 29, 30 en 31), inclusief bemalingsrapport is onderbouwd dat de risico's voor de bebouwing en vegetatie nihil zijn. De reden hiervan is dat het overgrote deel van het tracé van leidingen zich in zandgrond bevindt. Zettingen ten gevolge van bemaling zijn hier niet te verwachten. Uitsluitend in een tracédeel rond de Nijenburgerweg (gemeente Heiloo) is een dunne veenlaag in de ondergrond aanwezig. Om zettingen hier te voorkomen dient middels retourbemaling voorkomen te worden dat de grondwaterstand ter plaatse van bestaande bebouwing verlaagd wordt. Voor verdere informatie wordt verwezen naar het bemalingsrapport behorend bij de bewuste vergunningaanvraag, ook digitaal in te zien via de website van Bureau Energieprojecten (http://www.senternovem.nl/Bureau_Energieprojecten/Opslagprojecten/Gasopslag_Bergermeer/).

Voor wat betreft de door indieners ingebrachte vrees voor negatieve gevolgen als het grondwater in contact komt met het oppervlaktewater, het volgende. Voor het aanleggen van een gasleidingen tussen het gasbehandelings- en compressiestation Boekelermeer en de opslaglocatie Bergermeer ten behoeve van de Gasopslag Bergermeer is bemaling van bouwputten en leidingsleuven noodzakelijk. Vooraf is een analyse gemaakt van de kwaliteit van het te ontrekken bronneringswater en de mogelijkheden tot lozing. Op basis van de kwaliteit en hoeveelheid van het vrijkomende grondwater (met name vanwege het hoge zout- en zwavelgehalte) is gebleken dat een deel van het bronneringswater niet kan worden geloosd op het oppervlaktewater in de omgeving. Gekozen is daarom dit water centraal te herinjecteren op grotere diepte via een retourveld aan de Hoeverweg te Egmond-Binnen (zogenaamde retourbemaling) en niet te lozen op oppervlaktewater. Het vrijkomende grondwater komt hierdoor niet in contact met het oppervlaktewater. Ook bij andere activiteiten zoals bijvoorbeeld het boren van de gasputten wordt er door maatregelen voor gezorgd dat oppervlakte water en grondwater in de verschillende watervoerende lagen niet met elkaar in contact kan komen.

117

In reactie op de stelling, dat maatregelen om de negatieve effecten van de open sleuf methode te reduceren niet afdwingbaar zouden zijn, het volgende. De vergunningsaanvragen van de initiatiefnemer maken integraal deel uit van de beschikkingen en als de initiatiefnemer bij de uitvoering van de werkzaamheden afwijkt van de aanvraag en de randvoorwaarden in de aanvraag en de beschikking kan dit grond zijn voor het bevoegd gezag om de vergunning in te trekken. Hiermee zijn de in de aanvraag en vergunning beschreven maatregelen afdwingbaar voor het bevoegd gezag.

In relatie tot de zienswijze dat onderzoek is gedaan naar grondwatereffecten in relatie op de onder Noord-Holland lopende zoutwaterstromen, de volgende reactie. Voor het gehele tracé, als ook de voorgenomen activiteiten op de Bergermeer locatie en op de beoogde locatie voor de gasbehandelings- en compressie-installatie in de Boekelermeer Zuid-2 is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Deze rapporten vormen bijlagen van de respectievelijke aanvragen voor grondwateronttrekking voor deze drie verschillende deelgebieden. De boringen worden op een dusdanige manier uitgevoerd dat geen vermenging van vloeistoffen en grondwater plaats kan vinden. Stuweffecten als gevolg van de boringen zelf worden niet verwacht. Stuweffecten als gevolg van tijdelijke damwanden zijn onderzocht in het kader van het MER en beoordeeld als nihil en geen effect hebbende op de omgeving buiten de locatie Bergermeer.

Met betrekking tot de suggestie in één van de zienswijzen tot het graven en bemalen aan het begin (begin winter) in relatie tot een minder negatieve beïnvloeding van zowel de voorjaarsgrondwaterstand als de zomer grondwaterstand, het volgende. Gezien de type werkzaamheden en de vereiste materialen (coaten en isoleren) is het niet mogelijk de leidingen in de winterperiode aan te leggen. De leidingen tussen Boekelermeer en Bergermeer worden tussen januari en december 2012 aangelegd. Hierbij zal de aanlegrichting zijn van Boekelermeer naar het westen richting Bergermeer. De leidingen door de Loterijlanden worden na het najaar van 2012 aangelegd.

Met betrekking tot de zienswijze die ingaat op zaken die ingaan op de vraag of de retourbemaling wel de juist keuze is, het volgende. Bij de ontwikkeling van het detail ontwerp is duidelijk geworden dat het grondwater tussen het Heiloerbos en Bergermeerlocatie (puttenveld) een hoog zout- en zwavelgehalte heeft. Het bemalingwater kan niet op het oppervlaktewater geloosd worden. In nauw overleg met het Hoogheemraadschap en de Provincie zijn diverse technische alternatieven beschouwd. De gekozen oplossing is technisch de beste met de minste gevolgen voor de omgeving en milieu. De locatie is dusdanig gekozen dat de overlast minimaal is en in het midden van het betreffende tracédeel is gepositioneerd. De gekozen diepte is in overleg met het bevoegd gezag gekozen en inderdaad de optimale diepte voor deze lozing. De regelgeving verzet zich hier niet tegen. Vervoer per as of per schip naar het Hoeverwegveld is hier geen optimale keuze. Ook als bedoeld wordt afvoer naar een andere verwerking is dat niet mogelijk, verwerking van zout en zwavelig water is namelijk niet mogelijk in een afvalverbrandingsinstallatie.

Agrarische aspecten Met betrekking tot de gevolgen voor de landbouw het volgende. Voor de aanleg van de leidingen zijn ondermeer de volgende onderzoeken uitgevoerd: milieutechnisch onderzoek (onderzoek naar eventuele vervuilingen in het tracé), een cultuurtechnische studie, een drainagestudie, een grondmechanische studie, grondonderzoek en een studie naar de beïnvloedingseffecten van de geïsoleerde leidingen. Deze studies kunnen op verzoek worden toegezonden. Specifieke aandacht is er voor de situatie ter plaatse van de bestaande bollenpercelen. Deze extra zorg uit zich bij deze percelen in extra maatregelen met betrekking tot warmtebeïnvloeding (diepere aanleg leidingen en extra isolatie) en tijdelijke grondwaterverlaging tijdens aanleg.

Ten aanzien van schade aan de grondstructuur waardoor de bollengrond zal verslechteren het volgende. De schade wordt beperkt door maatregelen als isolatie en gronddekking en zo nodig afgewikkeld, hetzij langs privaatrechtelijke weg (in een overeenkomst tot vestiging van een recht van opstal en kwalitatieve verplichting) hetzij via de weg van de Belemmeringenwet Privaatrecht, indien een gedoogplicht moet worden opgelegd. Voor verdere informatie wordt verwezen naar het hoofdstuk Plaatselijke Economie.

118

Met betrekking tot de vrees voor negatieve gevolgen voor het beregenen van de percelen en het drenken van vee als gevolg van het lozen van grondwater van vervuild (hoog ijzer en zwavelgehalte) grondwater op het oppervlaktewater het volgende. Grondwater met een te hoog zout of zwavelgehalte wordt niet geloosd op het oppervlaktewater. Voor die delen van het tracé waar de kwaliteit van het grondwater dusdanig is dat niet kan worden geloosd op het oppervlaktewater wordt het grondwater middels injectie terug in de bodem gebracht.

Ten aanzien van de zienswijze dat onvoldoende rekening in de planvorming is gehouden met het huidig agrarisch gebruik het volgende. Voor zover agrarische activiteit ongunstig wordt beïnvloed door de aanleg van leidingen is – zowel via wettelijke bepalingen als via overeenkomsten - voorzien in regelingen ter minimalisering van schade en vergoeding van de resterende schade. Voor zover het betreft het ondergronds opslaan van gas is geen invloed op agrarische activiteit te verwachten.

Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarisch gebruik wordt opgemerkt dat er niet wordt voorzien dat de aanleg en het in werking hebben van een gasopslag het agrarisch gebruik van gronden negatief beïnvloedt, anders dan de tijdelijke effecten van aanleg waarvoor agrariërs voor worden gecompenseerd conform de gangbare LTO/Gasunie-richtlijnen. De gebieden rond de locaties en aangrenzend aan de leidingen daar waar agrariërs actief zijn behoeven geen bestemmingswijziging te ondergaan die eventuele toekomstige agrarische activiteiten dermate negatief zouden beïnvloeden dat een alternatieve vestiging noodzakelijk zou zijn. Het bouwen van schuren en dergelijke bovenop gasleidingen is echter vanuit de wetgeving niet toegestaan. De herbestemming van gronden voor het compensatiegebied (permanent bestemd voor weidevogelgebied) zal volgen uit reguliere koopovereenkomsten met particulieren inzake de verwerving van gronden. De provincie Noord-Holland en de gemeente zullen de natuurbestemming van het compensatiegebied planologisch moeten verankeren. Bij wijziging van bestemmingsplannen kan beoordeeld worden of er sprake is van planschade.

Met betrekking tot geluidsoverlast voor het vee, het volgende. Indien het plan een negatieve (planologische) invloed heeft op de bedrijfsvoering van bedrijven kan een verzoek tot vergoeding van planschade worden ingediend. Voor schade die het directe gevolg is van de feitelijke uitvoering van het project, kunnen zij die schade lijden zich als gedupeerde wenden tot TAQA Energy BV. Als bedrijven aantoonbare schade ondervinden tengevolge van het project zijn er dus verschillende kanalen waarlangs in hun belangen tegemoet kan worden gekomen en zij schadeloos kunnen worden gesteld. Met de meeste landeigenaren is overeenstemming bereikt met betrekking tot de benodigde zakelijk recht overeenkomsten. In de loop van 2011 zullen er definitieve detailafspraken met de landeigenaren en –gebruikers gemaakt worden over planning, toegankelijkheid percelen e.d.

Compensatie natuur Algemeen Voor natuurcompensatie moeten geen gronden worden onttrokken aan de landbouw. De natuurcompensatie moet daadwerkelijk permanent zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het beheer van de compensatiegrond over te geven aan een natuurbeherende instantie, of door een verklaring van TAQA dat TAQA zelf deze compensatiegrond eeuwigdurend als natuur in stand houdt. Door de nieuwe koers van het nieuwe kabinet aangaande EHS is er grote onduidelijkheid ontstaan over zekerheid van de realisatie van de EHS. Hiermee ontstaat meer onzekerheid over het feit of de bedoelde compensatie in het inpassingsplan uiteindelijk wel buiten de EHS wordt geplaatst. Immers compensatie van TAQA dient buiten de EHS-contouren gerealiseerd te worden.

De tijdelijke compensatie voor natuur Het initiatief van de tijdelijke compensatie is 'goed geprobeerd' maar geeft geen zekerheid omtrent de duurzame vestiging van weidevogels. Het op deze wijze sturen van vogels is bepaald geen beproefd praktijkconcept. Het tijdelijk compensatiegebied wordt voor de grutto niet als alternatief gezien. Borging van maatregelen is niet adequaat geregeld. In het kader van de veronderstelde aantasting van de provinciale EHS is de borging van tijdelijke compensatie (tot 5 jaar) namelijk niet adequaat geregeld voor de jaren na 2010.

119

De permanente compensatie voor natuur De geboden compensatie is niet permanent, want slechts voor 12 jaar wordt het beheer gegarandeerd. Ook de natuurorganisaties hebben hier nog geen antwoord op gekregen. Het is gangbaar om een periode van 30 jaar beheer af te spreken in plaats van 12 jaar. Er is voorts onvoldoende verzekerd dat de genoemde 30 hectare ook voor het beoogde doel beschikbaar zijn (eigendom, planologische bestemming, beheer en tijdstip realisatie). De duur van de compensatie dient aan te sluiten bij die van de door middel van de vergunningen en ontheffingen toegestane activiteiten. Het is onduidelijk hoe de provincie erop toe zal zien dat de natuurcompensatie ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Thans ziet men bij grote infrastructurele projecten problemen met de totstandkoming van de natuurcompensatie vanwege te hoge kosten, omdat geen geschikte locaties konden worden gevonden, de compensatieregeling te complex was of omdat er te weinig werd gecontroleerd. Het is niet bekend of een privaatrechtelijk overeenkomst met TAQA wordt afgesloten waarvan de nakoming juridisch afgedwongen kan worden. De duurzaamheid en permanentheid van de compensatie is niet duidelijk. Doordat de overeenkomst geen rechtskracht heeft ten tijde van het in de inspraak brengen van het ontwerp-inpassingsplan is het bestemmingsplan 'niet uitvoerbaar'. De compensatie is aangeboden in begrensd gebied, waardoor dit een ' sigaar uit eigen doos' is. Binnen de EHS geldt dat uiterlijk 2018 de doelstelling is gerealiseerd: daarmee is 'weidevogelgebied' de autonome ontwikkeling. Permanente compensatie moet buiten de gebiedsbegrenzing plaatsvinden, tijdelijke compensatie kan gezocht worden in realisatieversnelling van de autonome ontwikkeling. Compensatie dient via de weg van de spelregels EHS te worden geregeld (veiliggesteld) tegelijkertijd met het plan dat inbreuk maakt op de natuurwaarden. De provinciale beleidsregel kent geen verplichting te compenseren in de buurt van de aangerichte schade. Compensatie dient binnen gemeentegrenzen van Bergen gerealiseerd te worden, aanvullend op de EHS. De verwerving van de gronden, inrichting en toekomstig beheer moet in overleg met de Vereniging Natuurmonumenten worden geregeld. Daarnaast wordt voorgesteld om na verwerving de compensatiegronden direct over te dragen aan de Vereniging Natuurmonumenten. Alleen de ontwerpversie Compensatieplan Natuur en Recreatie (mei 2010) is gepubliceerd en niet de compensatieovereenkomst tussen de provincie Noord-Holland en TAQA Energy. Hierdoor is er te weinig zicht op de nadere uitwerking van de compensatie. TAQA zou een alternatief of compensatie aanleveren voor de slaapplaats van broedvogels (met name grutto's en scholeksters) ten zuiden van de Loterijlanden. Het is niet duidelijk wat met deze toezegging is gebeurd. Het is onbehoorlijk en/of onzorgvuldig dergelijke tegenstrijdige boodschappen uit te dragen. Namelijk met betrekking tot de borging van de benodigde natuurcompensatie in compensatieovereenkomst, die weer afhankelijk is van de duidelijkheid van de vergunningverlening en definitieve realisatie van het project. Het is niet duidelijk welke gevolgen er zullen worden verbonden in het geval de compensatiegronden niet voldoende functioneren als compensatie voor de grutto. Eén indiener dringt aan op inrichting van het permanent compensatiegebied voor weidevogelbeheer en uitdrukkelijk niet ter bevordering van botanische waarden, andere diersoorten of landschappelijke inpassing van gebouwen buiten de regio. Door de activiteiten op de gasinjectie- en gasproductielocatie zullen omliggende agrarische bedrijven hun doelstelling voor weidevogelpakketten niet kunnen realiseren en daardoor inkomsten mislopen. TAQA wordt verzocht een compensatieregeling op te stellen voor de gederfde inkomsten, voor de periode van aanleg en de periode daarna. De permanente compensatie moet geborgd zijn tot zolang ná ontmanteling dat het gebied weer de basiskwaliteit heeft die er op grond van de autonome ontwikkeling had kunnen zijn. Vanwege de ontmantelingstoezegging uit de jaren '70 hoort bij onverhoopt doorgaan van de Bergermeer Gasopslag dat er compensatie voor de autonome kansen aldaar wordt geleverd.

Reactie Algemeen Het is niet uitgesloten dat natuurcompensatie plaatsvindt op gronden die nu als landbouwgrond in gebruik zijn. De grondaankopen door TAQA gebeuren in goed overleg met de betreffende landeigenaren en op vrijwillige basis. Hiermee wordt voorkomen dat door de grondaankopen de continuïteit van agrarische bedrijven in gevaar komt. Daarnaast zullen de aangekochte gronden beheerd gaan worden als 'weidevogelgebied'. Essentieel hiervoor is dat de gronden gebruikt

120 kunnen blijven worden als weiland (landbouwareaal), maar met een aangepast beheer gericht op weidevogelbescherming.

Ten aanzien van het permanente karakter van de compensatie het volgende. In een overeenkomst tussen TAQA en de Provincie Noord-Holland is vastgelegd dat de provincie zorg zal dragen voor een planologische verankering van het compensatiegebied. In de overeenkomst is voorts bepaald dat ook zolang de begrenzing nog niet planologisch is verankerd, TAQA zorg zal dragen voor een beheer van de gronden die passend is voor EHS of weidevogelleefgebied. Dat betekent dat mochten de gronden niet binnen 12 jaar bestemd zijn als natuurbestemming het voortgezet natuurbeheer toch gewaarborgd is waarmee het permanente karakter van het compensatiegebied onbeperkt is vastgelegd. De compensatieovereenkomst is door beide partijen (provincie Noord- Holland en TAQA BV) goedgekeurd, en 22 februari 2011 ondertekend. Naleving van deze overeenkomst kan privaatrechtelijk door de provincie worden afgedwongen.

Voor wat betreft de compensatie heeft de provincie Noord-Holland regels neergelegd in de ‘Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland’. De regels zijn van toepassing verklaard onder de provinciale structuurvisie en onder de provinciale verordening. De regels wijken niet wezenlijk af van de nationale ‘Spelregels EHS’. De beleidsregels zijn van toepassing bij de vaststelling, wijziging of uitwerking van bestemmingsplannen (…) waarbij een ruimtelijke ingreep in de EHS, een weidevogelleefgebied of ecologische verbindingszone plaatsvindt, voor zover a) het gebied als zodanig is aangegeven op grond van het streekplan (nu de structuurvisie), en b) de ruimtelijke ingreep gezien het geformuleerde beschermingsregime in beginsel niet is toegestaan, maar na de geldende ‘nee, tenzij’ afweging, toch toelaatbaar wordt geacht (artikel 2). Aan compensatie wordt de voorwaarde gesteld dat geen nettoverlies aan waarden, voor wat betreft areaal, kwaliteit en samenhang optreedt. De omvang van het areaal wordt bepaald door de in de ‘Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland’ gestelde regels (artikel 5). De begrensde EHS-gebieden in en rondom het plangebied zijn vastgelegd in de provinciale structuurvisie Noord-Holland 2040. Deels zijn deze gebieden al ontwikkeld als natuurgebied, andere gebieden moeten nog ontwikkeld worden. Voor meer informatie over de begrensde EHS gebieden wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan Noord-Holland, ILG-regio Noord- Kennemerland. Door de initiatiefnemer zal compensatie plaatsvinden buiten de gebieden die nu als begrensde EHS gebieden zijn aangegeven. Door Natuurmonumenten wordt een aantal effectbeperkende en mitigerende maatregelen voorgesteld voor de realisatie van het project. Deze maatregelen worden ter harte genomen en er wordt onderzocht welke van deze maatregelen kunnen worden geïmplementeerd. De meeste maatregelen zijn overigens al onderdeel van de effectbeperkende maatregelen die TAQA in haar vergunningsaanvragen heeft opgenomen en/of maatregelen die voor het project worden genomen.

De politieke ontwikkelingen en de aantreding van het nieuwe kabinet hebben vooralsnog geen negatieve gevolgen voor de besluitvorming en de afspraken die de bevoegde gezagen met TAQA hebben gemaakt met betrekking tot het compensatieplan. Voorts valt niet in te zien waarom de afspraken die in het kader van de compensatieovereenkomst zijn gemaakt anders zullen uitpakken nu er een nieuw kabinet is aangetreden.

De tijdelijke compensatie voor natuur De toepassing van het middel van compensatie is een beproefd en bewezen middel om verstoorde soorten en habitats elders te compenseren. Als zodanig is het middel ook in diverse wetten en regelingen opgenomen. Voor de compensatie bij de Gasopslag Bergermeer is de provinciale 'Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland' van toepassing en op basis van het compensatieplan blijkt dat de door TAQA voorgestelde permanente compensatie van 30 hectare in combinatie met 18 hectare tijdelijke compensatie de verplichtingen uit deze beleidsregel ruimschoots overtreft. Om de situatie en effectiviteit van de tijdelijke compensatie te monitoren heeft TAQA vanaf 2009 vogeltellingen in de Bergermeer en Egmondermeer laten uitvoeren door Ecologisch Adviesbureau Van der Goes & Groot. Als de resultaten van de tellingen voor 2009 en 2010 onderling worden vergeleken, blijkt dat er al in 2010 in het tijdelijk compensatiegebied beduidend meer territoria van broedende weidevogels waren dan in 2009, met name van de typische weidevogels grutto en tureluur. Hieruit blijkt dat de weidevogels het gebied steeds beter weten te vinden bij gelijke omstandigheden (de boringen waren namelijk nog niet gestart), en het

121 gebied door de getroffen beheersmaatregelen dus duidelijk aantrekkelijker is geworden en derhalve kansrijk is om te fungeren als uitwijkgebied voor weidevogels tijdens de boringen. Overigens is het door de boringen en overige activiteiten voor de gasopslag Bergermeer aantal verstoorde territoria van broedende (weide)vogels zowel absoluut als relatief beperkt. De reden hiervoor is dat door een groot aantal maatregelen met name op het gebied van geluid het beïnvloede areaal rond de boorlocatie sterk is gereduceerd. Zoals onderbouwd in het compensatieplan (tabel 2) zullen als gevolg van geluid, hoogopgaande elementen, licht en beweging naar verwachting gedurende 2 jaar 9 territoria van primaire weidevogels (grutto, tureluur, kievit en scholekster) worden verstoord op een totaal aantal van 235 territoria van primaire weidevogels in de Bergermeer in 2010. Deze aantallen territoria zijn gebaseerd op de door Ecologisch Adviesbureau Van der Goes & Groot in 2010 uitgevoerde vogeltellingen in de Bergermeer. Ten aanzien van de stelling dat grutto’s het tijdelijke compensatiegebied niet herkennen als is hierboven reeds aangegeven dat dit onjuist is. Ten aanzien van borging van de maatregelen het volgende. TAQA heeft toegezegd de tijdelijke compensatie voor ten minste 5 jaar in stand te houden, zelfs als geen toestemming wordt verleend voor jaarrond boren (zie ook het Compensatieplan). Dit is vastgelegd en geborgd in de compensatieovereenkomst tussen de provincie Noord-Holland en TAQA . Na afloop van de tijdelijke compensatie zorgt de permanente compensatie voor de compensatie van blijvende effecten. Ook de uitvoering van deze permanente compensatie is in de compensatieovereenkomst geborgd.

De permanente compensatie voor natuur In reactie op zienswijzen waarop wordt ingegaan op de onzekerheid over de permanentheid van de geboden compensatie wordt onder verwijzing naar het voorgaande opgemerkt dat dit is geborgd middels de compensatieovereenkomst.

Eén indiener stelt dat een periode van 30 jaar afgesproken beheer gangbaarder is in plaats van de genoemde 12 jaar. In de 'Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland' is in artikel 5, lid 2, bepaald dat de aangetaste natuurwaarden in de weidevogelgebieden dienen te worden gecompenseerd, waarbij de omvang van de compensatie wordt bepaald door de oppervlakte vernietigd, verstoord of versnipperd leefgebied. Hiervoor dient nieuw geschikt leefgebied te worden gerealiseerd door uitvoering van actief weidevogelbeheer met een gemiddeld beheerregime, voor een periode van 12 jaar . Zoals hierboven uiteen is gezet is het zo dat mochten de gronden niet binnen 12 jaar bestemd zijn als natuurbestemming het voortgezet natuurbeheer toch gewaarborgd is via de compensatieovereenkomst.

Met betrekking tot de beschikbaarheid van de genoemde 30 hectare voor het beoogde doel het volgende. In de compensatieovereenkomst is de planning voor de tijdige verwezenlijking van de compensatie vastgelegd. Er is een financiële garantiestelling overeengekomen om zeker te stellen dat bij in gebreke blijven van TAQA de middelen beschikbaar zijn om de compensatie te kunnen realiseren. De grondverwerving voor de compensatie zal starten na het onherroepelijk worden van de definitieve besluiten, maar dit is al geruime tijd in voorbereiding. Aangezien de verwerving op basis van vrijwilligheid moet plaatsvinden, kan over de definitieve gronden op dit moment geen absolute zekerheid worden gegeven. In lijn met de provinciale beleidsregel wordt er naar gestreefd de compensatie te realiseren in de nabijheid van de aantasting, waarbij waar mogelijk wordt bijgedragen aan de uitbouw en versterking van de bestaande weidevogelgebieden

In reactie op de vraag hoe de provincie er op toe zal zien dat de compensatie daadwerkelijk zal worden gerealiseerd het volgende. Tussen TAQA en de provincie is een compensatieovereenkomst tot stand gekomen, waarin TAQA zich verplicht tot uitvoering van het compensatieplan. Een planning voor de uitvoering van de compenserende maatregelen maakt daarvan deel uit. Ter meerdere zekerheid voor de naleving van de overeenkomst heeft TAQA jegens de provincie financiële zekerheid gesteld. Daarnaast is in de overeenkomst vastgelegd dat de duur van de compensatie niet beperkt is. Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben op 7 december 2010 besloten in te stemmen met het compensatieplan en de compensatieovereenkomst. De compensatieovereenkomst is inmiddels ondertekend.

122

Over het geen rechtskracht hebben van de overeenkomst daardoor het niet uitvoerbaar zijn van het inpassingsplan het volgende. Het inpassingsplan dient te voldoen aan de maatstaf van een goede ruimtelijke ordening. De inhoudelijke merites van de overeenkomst waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-inpassingsplan reeds bekend en onderdeel van de belangenafweging in het kader van het ontwerp-inpassingsplan. De compensatieovereenkomst is vóór de vaststelling van het inpassingsplan ondertekend en heeft dus nu rechtskracht gekregen. In reactie op de stelling dat de compensatie een ‘sigaar uit eigen doos’ is het volgende. Op grond van de compensatieovereenkomst tussen TAQA en de provincie Noord-Holland is het TAQA niet toegestaan om ter uitvoering van het compensatieplan gronden aan te wenden die in een geldend streekplan althans provinciale structuurvisie dan wel een terinzageliggend ontwerp daarvoor, zijn aangewezen en netto begrensd als EHS, weidevogelleefgebied of ecologische verbindingszone.

Ten aanzien van de plaats waar (bij voorkeur binnen de gemeentegrens van Bergen volgens de indiener) de compensatie plaats zou moeten vinden, het volgende. In de 'Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland' is bepaald dat de compensatie in de nabijheid van de aantasting dient plaats te vinden, maar eventueel kan het ook elders plaatsvinden, indien dit leidt tot robuustere structuren. Met de compensatieovereenkomst en het compensatieplan wordt invulling gegeven aan de eis van de Beleidsregel. Op grond van de compensatieovereenkomst kan de provincie Noord-Holland hier ook op toezien. Het streven is de compensatie in de omgeving van de Bergermeerlocatie te realiseren.

In reactie op de stelling dat de Vereniging Natuurmonumenten een rol moet hebben in de verwerving, inrichting en beheer van de compensatiegronden en het voorstel om de compensatiegronden na verwerving direct aan haar overgedragen het volgende. TAQA is op grond van de compensatieovereenkomst verplicht om de gronden waarop de permanente compenserende maatregelen worden gerealiseerd gedurende minimaal 12 jaar te laten beheren op een wijze die passend is voor de EHS of weidevogelgebied, terwijl de provincie Noord-Holland er naar streeft om de betreffende gronden aan te wijzen als EHS of weidevogelgebied. Na de periode van minimaal 12 jaar is TAQA op grond van de compensatieovereenkomst vrij om het eigendom en/of het beheer van de betreffende gronden na overleg met de provincie Noord-Holland over te dragen aan een daarvoor in aanmerking komende instantie, mits uiteraard niet wordt afgedaan aan de permanentheid van de compensatie. Het kan heel wel zijn dat de Vereniging Natuurmonumenten daarbij een rol speelt, maar dat kunnen ook andere instanties zijn.

Ten aanzien van de publicatie tot dusver van uitsluitend de ontwerpversie van het compensatieplan, het volgende. De compensatieovereenkomst tussen de provincie Noord-Holland is vastgesteld en door beide partijen is ondertekend. Het compensatieplan, dat als bijlage deel uitmaakt van de overeenkomst, bevat voor een groot deel de inhoudelijke merites van de compensatieovereenkomst, waaronder de compensatieomvang, eisen en randvoorwaarden op het gebied van natuur. Zowel de compensatieovereenkomst als het compensatieplan voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland. De definitieve versie van het compensatieplan verschilt op details van de ontwerpversie, maar de aard en omvang van de compensatie zijn onveranderd.

Ten aanzien van het eerder besproken alternatief voor de slaapplaats van broedvogels ten zuiden van de Loterijlanden het volgende. Bij de diverse overleggen over de compensatie heeft TAQA vermeld dat er bij de inrichting van de compensatiegebieden er naar zal worden gestreefd om in delen van het gebied vanaf het vroege voorjaar plas-dras condities te creëren om de vestiging van de weidevogels te bevorderen. Dit is echter afhankelijk van de terreinmogelijkheden van de locatie waar de compensatie daadwerkelijk wordt gerealiseerd en van de weersomstandigheden. In het tijdelijk compensatiegebied zijn al maatregelen getroffen om plas-dras condities te creëren. Verder is van belang dat de activiteiten in de Bergermeer de slaapplaatsen fysiek niet aantasten, maar deze mogelijk verstoren als gevolg van de activiteiten gedurende de twee jaren waarin de boringen plaatsvinden. Na afloop van de boringen is het gebied rond de Bergermeerlocatie waaronder de slaapplaatsen weer in de oorspronkelijke staat beschikbaar.

Met betrekking tot de onbehoorlijkheid van het uitdragen van tegenstrijdige boodschappen het volgende. Het ontwerp-inpassingsplan is in het voorjaar-zomer van 2010 opgesteld. Inmiddels is

123 meer zekerheid gekomen over de route tot het verkrijgen van de verschillende vergunningen, zijn er diverse oplossingen gevonden voor complexe vraagstukken zoals externe veiligheid, is er een overeenkomst over de aan te kopen grond voor de gasbehandelings- en compressie-installatie en daarmee zicht op de planning voor definitieve realisatie van het project. Vooruitlopend op het verkrijgen van de definitieve vergunningen is door de Provincie Noord-Holland en TAQA de compensatieovereenkomst inmiddels ondertekend. De compensatie is opgebouwd uit verschillende compensatieopgaven die elk gebaseerd zijn op de diverse compensatieplichtige ingrepen. Met het niet verkrijgen van een vergunning die een specifieke compensatieplichtige ingreep mogelijk zou moeten maken, vervalt ook de compensatieopgave die aan de bewuste ingreep is gekoppeld. De compensatieovereenkomst tussen de Provincie Noord-Holland en TAQA ligt tezamen met het inpassingsplan, de vergunningen en ontheffingen ter inzage.

In reactie op de zienswijze die ingaat op het niet duidelijk zijn wat er gebeurt als de compensatie niet blijkt te werken, het volgende. Zoals hiervoor, in het kader van de beantwoording van zienswijzen betreffende hoe de provincie erop toe zal zien dat de natuurcompensatie ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd, reeds is opgemerkt, heeft TAQA de tijdelijke compenserende maatregel, strekkende tot compensatie van de effecten van het (niet jaarrond) boren van nieuwe putten op de Bergermeerlocatie, reeds in 2009 in uitvoering genomen. De maatregel bestaat uit het actief beheer van weideland als broed- en kuikenland voor weidevogels in een aantal percelen met een totaal oppervlak van ruim 18 hectare direct grenzend aan de zuidzijde van de zogeheten Loterijlanden. Om de effecten van deze maatregel te onderzoeken, voert ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot conform de BMP-methodiek (Broedvogel Monitoring Project) sinds eveneens 2009 tellingen naar aanwezige weidevogels. Tellingen zijn al uitgevoerd en gerapporteerd in 2009 en 2010 en opdracht is gegeven voor tellingen in 2011. Gebleken is dat de grutto's, na de overwintering in West-Afrika, bij hun terugkeer in Nederland het betreffende gebied goed weten te vinden. Ook overige soorten blijken hun weg naar dit gebied te weten te vinden. Dit is door Van der Goes & Groot als zodanig onderzocht en gerapporteerd in hun telrapport van 2010. Indien het TAQA wordt toegestaan om op de Bergermeerlocatie jaarrond de nieuwe putten te boren, realiseert TAQA ter compensatie van de daarmee gemoeide effecten bovendien een permanent natuurcompensatiegebied met een grootte van circa 27,9 hectare. De totale permanente compensatie omvat 30 hectare, waarvan 27.9 hectare als directe compensatie voor jaarrond boren en 2.1 hectare als compensatie voor overige fysieke ingrepen in EHS gebied. Het permanente compensatiegebied zal eveneens in de onmiddellijke nabijheid van de Loterijlanden worden gerealiseerd en worden beheerd als weidevogelleefgebied. De vogeltellingen door ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot in 2010 in vergelijking met die van 2009 laten zien dat in het tijdelijk compensatiegebied in 2010 ongeveer twee keer zoveel territoria zijn geteld. Hieruit blijkt dat het tijdelijk compensatiegebied door de getroffen maatregelen aantrekkelijk lijkt te zijn geworden voor weidevogels. Als de permanente compensatie wordt gerealiseerd in het gebied van de tijdelijke compensatie en er een vergelijkbaar beheer wordt gevoerd zijn er geen redenen om aan te nemen dat de grutto's en andere soorten weidevogels hun weg naar het permanente compensatiegebied niet eveneens zouden weten te vinden. Overigens zijn de effecten van de puttenboringen en de overige activiteiten in het kader van de gasopslag, vanwege de mitigerende maatregelen op met name het gebied van geluid, zowel absoluut als relatief beperkt.

Op de zienswijze dat het compensatiegebied uitsluitend mag worden ingericht voor weidevogelbeheer en niet voor andere zaken, de volgende reactie. Conform de Beleidsregel compensatie natuur en recreatie Noord-Holland dienen aangetaste natuurwaarden te worden gecompenseerd ter behoud van areaal, kwaliteit en samenhang. TAQA heeft zich aan deze regel te houden en de compensatie is dan ook met name gericht op compensatie van weidevogelleefgebied. Alleen voor zover de compensatie geldt voor aantasting van Dotterbloemgrasland ten gevolge van de leidingaanleg wordt voor die kwaliteiten gecompenseerd. De met provincie Noord-Holland afgesloten compensatieovereenkomst wordt dus inderdaad met name ingezet voor compensatie op het gebied van weidevogelleefgebied. Daarnaast zullen de aangekochte gronden beheerd gaan worden als 'weidevogelgebied'. Essentieel hiervoor is dat de gronden gebruikt blijven worden als weiland (landbouwareaal), maar met een aangepast beheer gericht op weidevogelbescherming. Om het compensatiegebied permanent als zodanig vast te leggen kan het echter wel noodzakelijk zijn dat dit planologisch in de provinciale of gemeentelijke plannen wordt vastgelegd en de gronden

124 een natuurbestemming krijgen. In principe wordt het huidige weidegraslandbeheer op de aan te kopen compensatiegronden voortgezet, zij het met een beheer gericht op weidevogelbescherming, zodat de wijzigingen geen of slechts beperkte effecten hebben op de omringende landbouwgebieden.

Op de geuite zorg ten aanzien van gederfde inkomsten als gevolg het niet kunnen realiseren van weidevogelpakketten de volgende reactie. In het compensatieplan behorend bij de compensatieovereenkomst met provincie Noord-Holland blijkt dat het invloedsgebied van de boringen sterk beperkt is ten opzichte van de eerdere ramingen in het MER. Het invloedsgebied blijft bij de laatste berekeningen en inzichten beperkt tot de directe omliggende percelen van de Loterijlanden en een deel van het tijdelijk compensatiegebied. Binnen het invloedsgebied is alleen voor een deel van de percelen van het tijdelijk compensatiegebied een subsidie verstrekt voor natuur- en landschapsbeheer (de zogenaamde SNL regeling), maar in de rest van het invloedsgebied niet. Op het tijdelijk compensatiegebied zijn in het kader van de tijdelijke compensatie al diverse maatregelen bovenop de maatregelen in het kader van de subsidie voor natuur- en landschapsbeheer getroffen om het gebied aantrekkelijker te maken voor weidevogels. Uit de vogeltellingen is inmiddels gebleken dat hier in 2010 inderdaad meer weidevogels zijn gaan broeden. Voor de overige gebieden in de omgeving waarvoor subsidie is verstrekt voor natuur- en landschapsbeheer is door de kleine invloedscontouren geen invloed te verwachten en is een compensatieregeling derhalve niet aan de orde. Voorts is aan de collectieve beheersregeling voor de Bergermeer geen prestatieafspraak op basis van broedsucces gekoppeld, maar afspraken over het te voeren beheer.

Ten aanzien van de vraag of de compensatie geborgd is tot zolang ná abandonnering dat het gebied weer de basiskwaliteit heeft die er op grond van autonome ontwikkeling had kunnen zijn kan bevestigd worden dat deze borging er is. Verwezen wordt naar wat is opgemerkt bij de beantwoording van de zienswijze die ingaat op welke gevolgen er zullen worden verbonden in het geval de compensatiegronden niet voldoende functioneren als compensatie voor de grutto.

125

126

10. Plaatselijke economie Indieners van zienswijzen op dit thema: 1, 2, 5, 10, 12, 14, 16-20, 22, 28-32, 35-52, 54-79, 82, 94-96, 100-121, 124, 129, 131- 150, 153-157, 159-160, 162-164, 167-169, 170, 172, 175, 183, 190, 192-195, 197- 201, 204, 208, 211, 215-230, 234, 236-239.

Werkgelegenheid Als gevolg van de komst van installatie verdwijnen 800 potentiële arbeidsplaatsen. Bovendien verliest Boekelermeer-Zuid2 haar aanzien als natuurvriendelijk bedrijventerrein. De komst van TAQA heeft grote gevolgen voor de werkgelegenheidsdoelstellingen van de regio vanwege de toename van het PR en GR, alsmede een saneringsituatie voor een van de reeds gevestigde bedrijven. Door verlies aan uitgeefbare gronden op de Boekelermeer kan geplande werkgelegenheid niet worden gerealiseerd en voegt de gasopslag niets toe aan de lokale economie. De vestiging van bedrijven binnen het inpassingsplan is nauwelijks meer mogelijk en al helemaal niet voor bedrijven die veel werkgelegenheid bieden. Dit inpassingsplan heeft tot gevolg dat de voorgenomen werkgelegenheidsontwikkeling met meer dan 1000 arbeidsplaatsen vermindert. Het argument van de extra werkgelegenheid raakt kan noch wal. Werkgelegenheid is met name tijdelijk. Na bouw zijn de installaties volledig onbemand. De compensatie aankoop van 30 hectare grond gaat ten koste van de landbouwgrond. De verkeersdrukte zal effecten hebben op de werkgelegenheid. Er wordt schade verwacht voor een bedrijf (verminderde bereikbaarheid) aan de Bergerweg als gevolg van de drukte en files. Door het negatief imago met als gevolg het afnemend toerisme er ook in Bergen zelf werkgelegenheid verloren gaan. In de regio, in het bijzonder de gemeente Bergen en Alkmaar is geen maatschappelijk draagvlak voor onderhavig project. De indieners verwijzen naar de ingediende Bro- reactie, welke reactie niet naar behoren in het huidige rijksinpassingsplan is beantwoord. Het Ministerie van EL&I (hierna ook: EL&I) neemt geen verantwoordelijkheid voor de gevolgen die dit plan met zich meebrengt. De indieners verwijzen naar de paragraaf over overlegreactie. Het heeft er alle schijn van dat EL&I haar private belangen met haar publieke bevoegdheid probeert te bereiken, door zowel bevoegd gezag te zijn van dit inpassingsplan als deelnemer in het consortium van private initiatiefnemers. Het politieke en maatschappelijk draagvlak ontbreekt voorts vanwege de niet meer te behalen doelstellingen met betrekking tot de werkgelegenheidsgroei en -behoud binnen de regio. De impact van de risicocontour op het bedrijventerrein is dermate groot dat deze doelstellingen niet meer kunnen worden gehaald.

Reactie Met betrekking tot het potentiële verlies aan werkgelegenheid op de Boekelermeer Zuid-2 en het teloor gaan van het milieuvriendelijk karakter, het volgende. Het natuurlijkvriendelijke karakter van het bedrijventerrein Boekelermeer zal ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niet veranderen. Immers het vigerende bestemmingsplan laat installaties zoals de gasbehandelingsinstallatie nu ook toe. Buiten het directe plangebied van het inpassingsplan zal de realisatie van het huidig bestemmingplan Boekelermeer Zuid niet belemmerd worden (Nota van Bevindingen problematiek groepsrisico Rijksinpassingsplan Bergermeer, Prof. Helsloot, augustus 2010). De nota Helsloot is uitgevoerd na bestuurlijk overleg in juni 2010 tussen de Minister en de burgemeester van Alkmaar omdat bij de gemeente onduidelijk was wat de effecten waren voor werkgelegenheid. In het overleg tussen de gemeente Alkmaar, de provincie Noord-Holland, het Ministerie van ELI en TAQA is het aspect werkgelegenheid uitvoerig aan de orde gekomen wat heeft geresulteerd in een pakket van compenserende maatregelen die door alle partijen als voldoende worden gekwalificeerd.

Gesteld wordt dat het plan ten koste gaat van 800 potentiële arbeidsplaatsen. Sommige zienswijzen noemen een aantal van 1000 verloren arbeidsplaatsen. In reactie hierop het volgende. Ten eerste gaat het hier om potentiële arbeidsplaatsen: het bedrijventerrein is voor een belangrijk terrein nu nog niet gevuld. De gemeente Alkmaar houdt daarnaast een gelijkmatige verdeling van het aantal beoogde arbeidsplaatsen op het bedrijventerrein aan, terwijl bij de ruimtelijke planvorming is gekozen voor een geleding van het gebied: het plangebied is opgedeeld in 5 verschillende zones van bedrijvigheid in diverse verschijningsvormen. De karakteristieken van de toegelaten bedrijvigheid in de verschillende zones in het vigerende bestemmingsplan

127

(Boekelermeer Zuid-2) en in hoeverre deze bijvoorbeeld grote dichtheden van personen toelaten, zijn hierbij belangrijk. Voor de uiteindelijke locatie van de beoogde installaties is gekozen voor een deel van het bedrijventerrein waar zwaardere milieucategorieën zijn bedoeld: genoemd in het bestemmingsplan worden de ‘zwaardere en grotere’ bedrijven, met ‘een grotere vraag naar proceswarmte, energie en proceswater’. Over het aantal te verliezen arbeidsplaatsen het volgende. Binnen de 10 -6 contour van de gasbehandelings- en compressie-installatie zijn inderdaad geen andere bedrijven mogelijk dan zogenaamde Bevi bedrijven of aan TAQA gelieerde activiteiten. Binnen deze contour bevindt zich op dit moment één bedrijf (een beperkt kwestbaar object) dat moet worden verplaatst, overigens naar een andere locatie binnen hetzelfde bedrijventerrein. Buiten deze 10-6 contour heeft de vestiging van TAQA’s installatie geen gevolgen voor bedrijven die binnen de bestaande mogelijkheden van het vigerend bestemmingsplan zich hier willen vestigen. Het bestemmingsplan Boekelermeer Zuid-2 geeft voor het gebied dat binnen de 10-6 contour ligt in haar toelichting en voorschriften (doel, bebouwingsoppervlakken, bebouwingshoogten, toegelaten bedrijvigheid) goede handvatten voor een realistische inschatting van de personendichtheden die hiermee zijn gemoeid. Dit is toegelicht in de bijlage over de bepaling van de personendichtheden die onderdeel is van de QRA van de gasbehandelings- en compressie-installatie en het Informatiedocument Verantwoording Groepsrisico. Hieruit moet worden geconcludeerd dat het aantal feitelijke arbeidsplaatsen op basis van de beoogde personendichtheden binnen het specifieke gebied waar de 10-6 contour is gesitueerd (buiten de locatie van TAQA zelf), 50 personen bedraagt (10 hectare á 5 personen per hectare) en voor de beperkingen te aanzien van het leidingtracé 80 (circa 4,0 hectare voor circa 50 % beperkt te gebruiken binnen de bestemming met een dichtheid van 40 personen per hectare), maakt samen 130 personen, bedraagt. Het terrein waar TAQA zelf zal zijn gevestigd bedraagt een krappe 8 hectare. Op de TAQA installatie zullen naar verwachting ongeveer 50 personen werkzaam zijn. Daarnaast is hierboven toegelicht dat binnen de 10-6 contour uitsluitend arbeidsplaatsen van andere ´Bevi-bedrijven´ of aan TAQA gelieerd, kunnen worden gerealiseerd – het betekent niet dat hier geen enkele arbeidsplaats gerealiseerd kan worden. De stelling dat door vestiging van de TAQA installatie op de bedrijventerrein Boekelermeer Zuid-2 800 tot 1000 arbeidsplaatsen verloren gaan, wordt dus niet onderschreven. Zoals in de Nota Helsloot (Bevindingen Groepsrisico – achtergronddocument bij het RIP) is aangeduid gelden er geen formele en praktische beperkingen aan het vestigingsbeleid buiten de 10-6 contour maar binnen het invloedsgebied van de installatie. Bij een verandering van het bestemmingsplan is het aan de betrokken gemeente om een eventuele toename van het groepsrisico te verantwoorden.

Met betrekking tot de zienswijzen die ingaan op de tijdelijkheid van de geboden arbeidsplaatsen, het volgende. Bij de beoordeling van de werkgelegenheidsaspecten gaat het niet alleen om de daadwerkelijke aanwezigheid van personeel op de installaties. Het gaat ook om de arbeidsplaatsen die nodig zijn om de gasopslag te opereren, de arbeidsplaatsen bij de toeleveranciers, de arbeidsplaatsen op het hoofdkantoor, en de ontwikkeling van bedrijvigheid op het thema ´Duurzame Energie´. De inzichten ten aanzien van deze laatste stand van zaken is als volgt. Nu al werken er bij TAQA in Alkmaar 50 mensen. In de toekomst, als de Gasopslag Bergermeer klaar is, komen er structureel ongeveer 50 banen bij. Ook bij toeleveranciers zal de gasopslag voor ongeveer 50 banen zorgen. Binnen twee jaar nadat de gasopslag klaar is, zal TAQA bovendien het hoofdkantoor verplaatsen van Den Haag naar Alkmaar. De verwachting is dat het merendeel van de totale investering van circa € 800 miljoen terechtkomt bij Nederlandse bedrijven, bij voorkeur uit de regio. Gedurende de realisatiefase van Gasopslag Bergermeer zullen er honderden mensen aan het project werken, met een maximum van ongeveer 600 mensen tijdens het hoogtepunt van de bouw. In totaal levert de aanleg van de gasopslag 1500 manjaren werk op. De gemaakte afspraken over compensatie werkgelegenheid adresseren in voldoende mate het aspect werkgelegenheid. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de regio Alkmaar tot Energie Kennis Regio (Energy Valley) waarover bestuurlijk overleg wordt gevoerd. De afspraak betreft een inspanningsverplichting vanuit het Ministerie van EL&I ten behoeve van ontwikkeling energieregio Alkmaar. De afspraken worden gemaakt binnen een stuurgroep waar onder andere de gemeente Alkmaar, Provincie Noord-Holland, Kamer van Koophandel, ECN, HVC, Taqa en EL&I aan deelnemen. Ten aanzien van het ten koste gaan van landbouwgrond als gevolg van de permanente compensatie: de grondaankopen door TAQA gebeuren in goed overleg met de betreffende

128 landeigenaren, op vrijwillige basis. Hiermee wordt voorkomen dat door de grondaankopen de continuïteit van agrarische bedrijven in gevaar komt. Daarnaast zullen de aangekochte gronden beheerd gaan worden als 'weidevogelgebied'. Essentieel hiervoor is dat de gronden gebruikt blijven worden als weiland (landbouwareaal), maar met een aangepast beheer gericht op weidevogelbescherming.

In reactie op de stellingen dat de verminderde bereikbaarheid en verminderde kernkwaliteiten negatieve effecten vormen op het toerisme wordt opgemerkt dat het effect van het project op de bereikbaarheid van Bergen nihil is. De grootste toename in verkeersdrukte op de Bergerweg vindt plaats bij het opbouwen van de boortoren en het weer afbreken van de boortoren. Dit is echter een worst case situatie die zich gedurende enkele dagen per jaar voordoet. Voor verdere beantwoording op dit punt wordt verwezen naar hoofdstuk ‘Verkeershinder’. Recreatief bezoek aan Bergen wordt dus niet gehinderd omdat de verkeersdrukte niet merkbaar toeneemt, en er zal er dus geen sprake zijn voor schade voor de middenstand. Overigens zijn overmatige drukte en files als gevolg van de werkzaamheden en de transportbewegingen die hierbij horen, niet aan de orde. Zie hiervoor de stukken onder het hoofdstuk 'Verkeershinder'.

Ten aanzien van het gebrek aan draagvlak in de regio onder meer door het verlies aan banenpotentieel waarbij ook wordt verwezen naar het niet naar behoren hebben beantwoord van de Bro reactie, het volgende. De Bro reactie is – met het oog op deze zienswijze – nogmaals bestudeerd en de reactie erop in de toelichting op het inpassingsplan is naar ons oordeel toereikend. Hoe dat ook zij, alles wat in de Bro reactie naar voren is gebracht is in deze Nota van antwoord opnieuw naar voren gekomen en opnieuw besproken in onze reactie op de zienswijzen. Maatschappelijk draagvlak is een van de overwegingen bij besluitvorming, echter niet van doorslaggevende betekenis. Over het bepalen van wel of geen draagvlak bestaan geen afspraken. Naast de bezwaren vanuit de Bergense gemeenschap bestaan geluiden van ondersteuning uit Bergen. Bovendien is de medewerking van alle andere bevoegde gezagen niet zonder betekenis. Ten aanzien van de zienswijze die stelt dat EL&I geen verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van de gevolgen van het project: EL&I heeft deelgenomen aan het overleg tussen de gemeente Alkmaar, de provincie Noord-Holland en TAQA aangaande de gevolgen van het project. EL&I heeft ook belangrijke toezeggingen gedaan aangaande compensatie werkgelegenheid, zoals eerder omschreven in de ontwikkeling van energie regio Alkmaar. Daarnaast zal Taqa het hoofdkantoor binnen enkele jaren van Den Haag naar Alkmaar verhuizen.

Toerisme De verkeersdrukte en de gasopslag zelf zullen effecten hebben op het toerisme ook vanwege de inbreuk op natuurschoon. Bovendien zal het landschap overhoop liggen, er zal veel geluidsoverlast en extra veel zwaar verkeer zijn. De effecten van dit alles op het toerisme, de werkgelegenheid en de totale economie van de gemeente Bergen laten zich makkelijk raden maar moeilijk becijferen. Bergen omvat een gebied van 100 vierkante kilometer met zeven dorpen en 30.000 inwoners, die grotendeels leven van toerisme en recreatie. Het is een van de aantrekkelijkste gebieden van Noord-Holland. Alleen al doordat het een aantal jaren moeilijk bereikbaar zal zijn, kan dit zomaar afgelopen zijn. Door langdurige vermindering van de kernkwaliteiten van het gebied is er ook het risico dat toerismebedrijven er niet meer bovenop komen. De locale economie zal ernstig verstoord worden, omdat veel toeristen, zowel dagjesmensen als verblijfstoeristen, zullen wegblijven. Met name de Duitse gasten zijn erg gevoelig voor dit soort negatieve ontwikkelingen. De enige toegangsweg naar het dorp zal verstopt raken door de vrachtauto's van de gasopslag en met de rust in en rond het dorp zal het gedaan zijn. Winkeliers en horeca ondernemers zullen hieronder zeer zeker lijden, vanwege de grote omzetderving op termijn. Omwille van het toerisme heeft Bergen een groene gordel rond het dorp nodig. Het zou onaanvaardbaar zijn dat die wordt aangetast door installaties die hoger dan struikhoogte komen.

Reactie In reactie op de stellingen dat de verminderde bereikbaarheid en verminderde kernkwaliteiten negatieve effecten vormen op het toerisme wordt opgemerkt dat het effect van het project op de bereikbaarheid van Bergen nihil is. De grootste toename in verkeersdrukte op de Bergerweg vindt plaats bij het opbouwen van de boortoren en het weer afbreken van de boortoren. Gemiddeld rijden er nu 14000 voertuigen per dag over de Bergerweg. De mobilisatie en demobilisatie van de

129 boortoren is buiten het vakantieseizoen gepland. Het aantal extra verkeersbewegingen tijdens het boren en de leggen van de leidingen is veel minder dan 200 per dag en door de aan te leggen "linksaffer" en het opstellen van een goed verkeersplan, zijn er geen negatieve effecten te verwachten voor de bereikbaarheid van Bergen.

In reactie op de angst voor het wegblijven van (Duitse) toeristen en dagrecreanten door de aantasting van de recreatieve waarden: de afstand van de boorinstallatie tot de dichtstbijzijnde wegen is dusdanig groot, dat de effecten op toeristische en recreatieve waarden beperkt zullen zijn. De voor de omgeving belangrijkste concentraties voor toeristen, namelijk hotels, vakantiewoningen en campings, bevinden zich niet dusdanig dicht in de buurt van de Bergermeerlocatie dat hiervan een significant negatief effect moet worden verwacht (zie ook het hoofdstuk Geluid voor wat betreft de gevreesde effecten voor de camping Alkmaar). De belangrijkste gebieden voor het toerisme, zoals de duinen, het strand, het dorp Bergen zijn ook niet in de directe nabijheid van de locatie gelegen. Daarmee is het niet aannemelijk dat het toerisme negatief wordt beïnvloed. Bovendien zullen de meeste activiteiten door het geluidsscherm aan het oog worden onttrokken. Een van de zienswijzenindieners vraagt zich af wat het project voor consequenties heeft voor de vakantiekinderen. Verondersteld wordt dat gedoeld wordt op de jaarlijkse vakanties van groepen kinderen in Bergen aan Zee. Het project zal hier, gezien het voorgaande, geen gevolgen voor hebben. Na afloop van de periode van 2 jaar waarin de boringen plaatsvinden, zal de locatie daarentegen nog minder zichtbaar zijn dan nu al het geval is door de te treffen landschappelijk inpassingmaatregelen, waardoor de locatie bijna niet meer zichtbaar is vanaf de Bergerweg. Het recreatieve gebruik van het specifieke gebied rond de Bergermeerlocatie door dagrecreanten is beperkt. Overigens is bij andere aardgasboringen in de omgeving en gelegen binnen het duingebied aan zee gebleken dat een deel van de recreanten dit soort activiteiten juist interessant vindt.

Agrarische bedrijvigheid In de planvorming is onvoldoende rekening gehouden met de effecten van aanleg en in werking hebben van de gasopslag voor het huidige agrarische gebruik van het plangebied. Onmogelijkheid tot efficiënt bedrijf van de bollenteelt en waardedaling als gevolg van de aanwezigheid pijpleiding. Vergoedingen dekken dit niet. LTO Noord verzoekt voorts de gevolgen voor de landbouw, met name de gevolgen van aanleg en ligging van gasleidingen op landbouwkundig gebruik, waterhuishouding, waterkwaliteit en -kwantiteit inzichtelijk te maken. Verder verzoekt LTO Noord TAQA BV eenduidige afspraken te maken met betrokken agrariërs met betrekking tot de aanleg van leidingen door private agrarische gronden. Het agrarisch gebruik van de gronden alsook de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven rondom de Bergermeerlocatie mag voorts niet worden belemmerd door het in werking hebben van de Gasopslag. Als dat wel zo is moeten voorzieningen worden getroffen om de activiteiten elders voort te zetten.

Reactie Voor zover agrarische activiteit ongunstig wordt beïnvloed door de aanleg van leidingen is – zowel via wettelijke bepalingen als via overeenkomsten - voorzien in regelingen ter minimalisering van schade en vergoeding van de resterende schade. Voor zover het betreft het ondergronds opslaan van gas is geen invloed op agrarische activiteit te verwachten.

Indien schade wordt geleden door het planologisch regiem dat in de aanleg van de leidingen voorziet, kan een verzoek worden gedaan voor een tegemoetkoming ter zake van planschade (artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening). Buiten het plangebied van het inpassingsplan dat in de aanleg van de gastransportleidingen voorziet, wordt overigens geen planschade voorzien. De beperkingen van de bestemming strekken niet verder dan de plangrens. Eigenaren in wier grond de leidingen worden aangelegd, of wier grond tijdelijk of permanent benodigd is als werkterrein of voor gebruik als werk- en/of toegangsweg, krijgen hun schade vergoed hetzij op basis van een met hen te sluiten – of inmiddels gesloten – overeenkomst houdende de vestiging van een recht van opstal of kwalitatieve verplichting (indien toepasselijk: tegen de LTO/Gasunie-tarieven) hetzij, als met hen geen overeenstemming wordt bereikt over de vestiging van een recht van opstal of een

130 kwalitatieve verplichting en een gedoogplicht moet worden opgelegd, via het stelsel van de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Bijzondere aandacht is besteed aan percelen die worden geëxploiteerd voor de bollenteelt. De gastransportleidingen worden, voor zover zij voorzien zijn in die percelen, voorzien van een dusdanige gronddekking en isolatie dat thermische effecten op de bollenteelt worden voorkomen.

Over de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden vindt afstemming plaats met de eigenaren in wier percelen de leidingen worden aangelegd en/of wier percelen benodigd zijn als werkterrein of voor gebruik als werk- en/of toegangsweg.

Van de ondergrondse opslag van gas als zodanig is geen invloed op de agrarische activiteit te verwachten.

Met betrekking tot de gronden die zullen worden aangewend als natuurcompensatiegebied wordt opgemerkt dat het inpassingsplan en de meegecoördineerde besluiten als zodanig niet in verwezenlijking van natuurcompensatie voorzien. Ten overvloede wordt opgemerkt dat, voor zover de natuurcompensatie wordt verwezenlijkt op door TAQA te verwerven gronden, vergoeding van schade plaats heeft langs de weg van verwerving. Voor zover de compensatie wordt verwezenlijkt door middel van beheercontracten, vindt over die band vergoeding van schade plaats. Overigens wordt de agrarische functie van de betreffende gronden niet beëindigd. Ingeval van planologische verankering van de compensatiegebieden in bestemmings- of provinciale inpassingsplannen kan, indien daardoor schade wordt veroorzaakt en vergoeding daarvan niet anderszins is verzekerd, door de benadeelde een beroep worden gedaan op de planschaderegeling uit de Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.1).

131

132

11. Besluitvorming Indieners van zienswijzen op dit thema:

2-5, 7, 8, 9, 12-26, 28-51, 54-55, 57, 60, 61, 71, 80, 82- 87, 89, 94-98, 103, 105, 114, 115, 121, 124, 125, 128, 136, 167-170, 172-178, 180, 182, 183, 185, 187, 188-190, 192- 194, 200, 201, 204, 205, 211, 212, 214, 215, 231- 233, 240.

De coördinatie door het Rijk en het overnemen van bevoegdheden De gemeente Bergen heeft 13 vergunningaanvragen niet verleend. Het is kwalijk dat het Ministerie van Economische Zaken (sic) de gemeente hierin wil overstemmen en dat de minister de bevoegdheid van de gemeente Bergen om vergunningen af te geven wil overnemen. Ten onrechte op basis van het nationaal belang argument. Tot in laatste instantie zelfs onder openlijk protest van gemeente Bergen. De gevolgde procedure komt dictatoriaal over. Er ontbreekt een wettelijke basis om vergunningen mee te coördineren die niet binnen het inpassingsplan vallen. Voor de opslagvergunning tot 35 bar uit jan 2007 is geen overleg gevoerd met gemeente Bergen door EZ. Er wordt verzocht om met de inhoud van de regels rekening te houden met de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zo is artikel 6.3 van het inpassingsplan (aanlegvergunningstelsel) door de Wabo achterhaald.

Het ontwerp- inpassingsplan en de vergunningen laten zien dat er op geen enkele wijze rekening is gehouden met door de regio reeds eerder ingediende bezwaren van de regio (zie Bro- reactie) ten aanzien van inwoners, natuur en werkgelegenheid. Hierom wordt de bijgaande zienswijze ingediend. In het kader van de rijkscoördinatieregeling dienen alle vergunningen die onder die regeling vallen en de basis in het inpassingsplan vinden, te worden gecoördineerd. Het verzoek tot wijziging opslagplan tot 80 bar is ten onrechte niet meegecoördineerd. Er zijn diverse andere vergunningen meegecoördineerd die niet binnen het plangebied van het inpassingsplan vallen. Hiervoor ontbreekt de wettelijke basis.

De bevoegdheden van de gemeente Bergen zijn niet juist overgenomen doordat geen formeel overleg is gevoerd op grond van artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening. Belangengroepen als de bewonersvereniging Bergen Centrum is een belangrijke verworvenheid ontnomen. Normaal is de gemeente bevoegd gezag in bestemmingsplankwesties is. De belangengroep wordt dan door de gemeente als overlegpartner betrokken in het informele vooroverleg dat gevoerd wordt voordat een ontwerpbestemmingsplan formeel in de inspraak gaat. De overhaaste keuze - zelfs in strijd met eigen beleid - gemeente Bergen in zijn bevoegdheid naast het procesmatige, zelfs materieel te overrulen, is al in de gemeentelijke zienswijze gemotiveerd onderbouwd, ook dit deel van hun onderbouwing dient als hier ingelast beschouwen. Daarmee is een mogelijk eerder potentieel aan draagvlak bij de gemeente tot nul gereduceerd. De gemeenten zijn verleid tot het maken van een deal, er zijn "sponsorcontracten" aangeboden. Alkmaar: 40 miljoen, Heiloo: afslag naar de A9, IXIE: Wil TAQA 2 miljoen aan het project IXIE (Alkmaar) geven als de gasopslag in de Bergermeer komt. Het is duidelijk, dat TAQA met sponsoring van alles en nog wat en grote informatieve stukken in de regionale pers probeert de bevolking in te pakken en monddood te maken. Het gaat uiteindelijk om 100% eigen belang van TAQA, die daarbij voorbij gaat aan natuurwaarden en belangen van de Bergense bevolking.

Met betrekking tot de door het Rijk overgenomen besluiten van Bergen: Omdat het hier vergunningsaanvragen betreft die doorgaans door ambtenaren van de gemeente worden behandeld, zou het zinvol kunnen zijn hen in aanvulling hierop daar ook nog even naar te laten kijken. Dit geldt in het bijzonder voor de door de Ministers zelf verrichte welstandtoets(en), de aan de ontwerpbesluiten gehechte voorschriften en de zogenaamde APV- vergunningen, bouwvergunning puttenlocatie en lichte bouwvergunning inkoopstation. Er is nog geen advies door de welstandscommissie uitgebracht. De gemeente is hier opzij gezet en kan zich hierover niet uitlaten.

Indien (toenmalig) EZ niet de rol van toezicht en inspectie op zich zal nemen dan is onvoldoende verzekerd dat de gemeente in dit verband voldoende zal worden geïnformeerd.

133

Er is niet duidelijk of de inspectie en handhaving, nu de voorschriften zijn opgesteld door het Rijk, ook door het Rijk zal worden uitgevoerd. Indien dat niet zo is dan is in dit verband onvoldoende verzekerd dat de Gemeente Bergen ook in dit verband wordt geïnformeerd. Het Rijk heeft onrechtmatig toestemmingsvereisten betrokken in de coördinatie.

Reactie Door de initiatiefnemer is op 12 juni 2009 het verzoek voor de benodigde vergunningen ingediend bij de gemeente Bergen. Overeenkomstig artikel 3.35 vierde lid, in samenhang met artikel 3.31 , derde lid, onderdeel c van de Wro is aan het college van de gemeente Bergen een termijn gesteld waarbinnen het ontwerp voor de benodigde vergunningen bij de (toenmalige) Minister van EZ diende te zijn ingediend. De meermalen verlengde termijn waarbinnen dit het geval moest zijn, eindigde op 25 augustus 2010. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen heeft daarmee verzuimd binnen de gestelde (redelijke) termijn de ontwerpbeschikkingen toe te zenden. Overeenkomstig artikel 3.36, eerste lid, van de Wro zijn de ministers hierna in overleg getreden met het college over het voornemen om zelf de beslissing te nemen. In de gesprekken met de wethouder van Ruimtelijke Ordening kon en mocht er redelijkerwijze vanuit worden gegaan dat hij optrad namens het college van burgemeester en wethouders en dat het college als zodanig geen vergunning wenste te verlenen. Met het gevoerde overleg is afdoende invulling aan artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening gegeven. De ministers hebben na dit overleg de benodigde voorbereidingen voor de toepassing van artikel 3.36 Wro getroffen door de ontwerpbesluiten op te stellen en ter inzage te leggen. Ook in deze fase is nog gezocht naar mogelijkheden de besluitvorming aan de gemeenten over te laten dan wel de gemeente op een andere wijze bij de besluitvorming te betrekken. De mogelijkheid voor de ministers om de betreffende beschikkingen zelf voor te bereiden en de besluiten te nemen indien het in eerste aanleg bevoegde orgaan niet of niet-tijdig beslist, is wettelijk vastgelegd. Van een oneigenlijke procedure is dan ook geen sprake.

De stelling dat vergunningen die buiten het plangebied van het rijkinpassingsplan liggen niet gecoördineerd zouden kunnen worden, wordt niet gedeeld. Het betreft vergunningen voor tijdelijke zaken als bouwwegen en dergelijke. De relatie tussen het inpassingsplan en de activiteiten buiten het plangebied van het inpassingsplan en de besluiten die daarop betrekking hebben zijn in de toelichting op het inpassingsplan beschreven. Over de relatie met het project Gasopslag Bergermeer kan dan ook geen discussie bestaan. Ook artikel 3.35 van de Wro e.v.) bieden geen grond voor de opvatting dat besluiten ten aanzien van activiteiten, inrichtingen en installaties alleen mee mogen worden gecoördineerd wanneer die activiteiten worden ontplooid (die installaties en/of inrichtingen zich bevinden) binnen de grenzen van de verbeelding behorende bij het ruimtelijke besluit (hier: het inpassingsplan Gasopslag Bergermeer) waarvan de vaststelling onderdeel is van de set gecoördineerde besluiten. Dat die verplichting er niet is, blijkt alleen al uit het feit, dat het ook mogelijk (eventueel: wettelijk voorgeschreven) is een set besluiten te coördineren zonder dat daar enig ruimtelijk besluit bij is betrokken (zie artikel 3.35, lid 1, onder b, Wro). Eerder zou men kunnen zeggen, dat het niet juist zou zijn om in het kader van de coördinatie van een set besluiten met een ruimtelijk besluit de plangrenzen van een inpassingsplan ruimer te trekken, dan rond het gebied waar sprake is van ontwikkelingen die niet in overeenstemming zijn met het bestaande planologische regime. Daarbij vindt de coördinatie van deze vergunningen zijn grondslag in artikel 141a van de Mijnbouwwet en artikel 39b van de Gaswet. De opslagvergunning uit 2007 is bij de gecoördineerde besluiten niet aan de orde. Deze vergunning is onherroepelijk. Ten aanzien van de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan worden opgemerkt dat de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten was beoogd voor 1 oktober 2010. De desbetreffende onderdelen van het inpassingsplan worden aangepast aan deze wet.

Ten aanzien van de vergunningverlening moet worden opgemerkt dat ook op rijksniveau sprake is van complexe vergunningverlening. Bovendien heeft de minister van EL&I voor de voorbereiding van de ontwerpvergunningen waarvan de bevoegdheid zal worden overgenomen van het gemeentebestuur van de gemeente Bergen, bij adviesbureaus met de benodigde ervaring op dit gebied kennis ingewonnen. Daarmee is voorzien in goede ontwerpvergunningen. De indieners van de zienswijzen hebben ook geen inhoudelijke omissie aangetoond. Wel is aangegeven dat nog een welstandsadvies moet worden ingewonnen voor de bouwvergunning. Dit is correct en is ook als

134 zodanig aangegeven in de ontwerpvergunning. Op basis van de welstandsnota heeft een afweging plaatsgevonden of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Bij deze toetsing is geconcludeerd dat dit het geval is. Het welstandsadvies voor de bouwvergunning is inmiddels ingewonnen. Ten opzichte van de ontwerp-fase is het bouwplan aangevuld met een plan voor landschappelijke inpassing. De welstandscommissie heeft positief geadviseerd over het bouwplan. De inpassing betreft de aanleg van een laag grondlichaam. Het vigerende bestemmingsplan staat dit ter plaatse toe. De inpassing behoeft na realisatie ook geen speciaal onderhoud. Om de realisatie publiekrechtelijk zeker te stellen is in artikel 4 van de planregels van de bestemming ‘Bedrijf – Gasinjectie en Gasproductie’ een voorwaardelijke bepaling opgenomen. Voor wat betreft de aanwezigheid van een bodemverontreiniging ter plaatse wordt opgemerkt dat bij de aanvraag voor de bouwvergunning door de initiatiefnemer een bodemonderzoek is bijgevoegd. Vanwege de aard van de verontreiniging is een saneringsplan opgesteld. Dit plan is vastgesteld door het College van Gedeputeerde Staten van de provincie. Aan de vergunning is de voorwaarde verbonden dat dit saneringsplan wordt uitgevoerd. Aan de uitvoerbaarheid van het plan kan dan ook niet worden getwijfeld.

Toezicht en inspectie behoren – ook onder de Wabo – te worden uitgevoerd door het meest betrokken bevoegde gezag. Dat is – bij de tijdelijke ontheffing van het bestemmingsplan en de bouwvergunningen- in beginsel het College van burgemeester en wethouders. Er zal daarom worden geborgd, dat het plaatselijke gezag top de hoogte blijft om deze rol te vervullen. Dat zal in het onderhavige geval ook gebeuren.

Geen vertrouwen in de besluitvorming Aan de talloze bezwaren, die tot noch toe werden kenbaar gemaakt door de gemeente Bergen en de Stichting Gasalarm 2, is geen aandacht besteed bij de afweging en de besluitvorming tot nu toe. Hierdoor heerst het gevoel niet serieus te worden genomen. Onbehoorlijk bestuur door reeds een besluit te nemen op de 80 bar drukverhoging vooruitlopend op het hele project. De besluitvorming door middel van een inpassingsplan is dermate uiterst dubieus. De betrokken Ministers hebben echter in het kader van dit voornemen om de beslissingsbevoegdheid van de gemeente ter zake van deze vergunningen over te nemen, verzuimd met de gemeente formeel overleg te voeren, hetgeen in strijd is met artikel 3.36 Wro. Gelet op het vorenstaande verzoeken de indieners om met inachtneming van de hiervoor weergegeven zienswijze af te zien van het voornemen om het inpassingsplan Gasopslag Bergermeer in een verdere fase van besluitvorming te brengen, althans hiertoe niet over te gaan dan nadat rekening is gehouden met deze zienswijze.

TAQA en de Staat komen buitengewoon ongeloofwaardig over. Waar zijn de garanties? Wanneer is dit project definitief ten einde? Het meest treurige van deze ernstige affaire is dat volgens de indieners de bewoners tendentieus worden voorgelicht. Er wordt over de hoofden van de burgerij beslist en er wordt gedaan of hij het een volkomen onschuldige en ongevaarlijke zaak is, waar bewoners meer lust dan last van zullen hebben.

Alleen een volledige opening van zaken kan een goed besluit opleveren. Is alles wel gepubliceerd? De Wijkvereniging merkt op of het Opslagplan voor aardgas in de Bergermeer van 17 juli 2007 wel duidelijk voor de burger is gepubliceerd. Als het gebeurd is, is het dusdanig onopvallend geweest dat het aan de aandacht van de Wijkvereniging is ontsnapt. De Wijkvereniging zou de gepubliceerde tekst willen ontvangen.

De wijkvereniging Aagtdorp is in 2001 op verzoek van de overheden opgericht. De overheid had daarbij als doelstelling de breuk en het vertrouwen tussen overheid en burger te verkleinen. Sinds die tijd is er een vertrouwensrelatie met de gemeente Bergen opgebouwd, waardoor de adviezen van de wijkvereniging (gevraagd of ongevraagd) steeds hebben meegewogen in de besluitvorming van de gemeenteraad. Met het in stelling brengen van het inpassingsplan is de Wijkvereniging deze belangrijke verworvenheid ontnomen. De minister heeft daardoor de breuk tussen overheid en burger dieper gemaakt en het vertrouwen in de overheid aanmerkelijk geschaad. Voor zover de belangen van indieners of die van de lokale bevolking onvoldoende zijn verantwoord in het inpassingsplan uiten de indieners hun opmerkingen dienaangaande in de zienswijzen. De indieners verzoeken om het inpassingsplan overeenkomstig hun opmerkingen aan te passen, zodanig dat blijkt dat de lokale belangen van de gemeente Alkmaar afdoende zijn meegewogen. Deze

135 samenleving is gebaseerd op wederzijds vertrouwen. De overheid die de macht heeft zijn burger iets op te leggen, zal met die macht zeer zorgvuldig om dienen te gaan. De indieners dringen derhalve op aan de huidige burger- natuur- en milieu onvriendelijke procedure te staken en naar minder schadelijke en risicovolle locaties te zoeken.

De logische gang van zaken zou zijn eerst onderzoek te doen naar de wenselijkheid/haalbaarheid van Nederland als gasrotonde voor Noordwest Europa, dan onderzoek naar beschikbare leeg geproduceerde gasvelden, dan de wenselijkheid van een en ander laten vaststellen door het parlement en dan op zoek gaan naar investeerders. Hier wordt de volgorde volledig omgekeerd. Er dient zich een investeerder aan en vervolgens wringt de overheid zich in allerlei bochten om de investeerder ter wille te zijn. Daarbij wordt zover gegaan om het project onder te brengen in de Crisis- en herstelwet. Wellicht omdat de overheid zelf 40% belang heeft in dit project. Dit doet sterk denken aan de slager die zijn eigen vlees keurt.

De gasrotonde is volgens het ministerie een project van nationaal belang. Weging voor de locatiekeuze zou dan ook in eerste instantie op nationaal niveau moeten plaatsvinden. Tevens dient integraal gewogen te worden: dat wil zeggen dat de doelstellingen van de gasrotonde moeten worden gewogen tegen andere nationale, regionale of Europese doelstellingen. Pas in de tweede instantie zou gekeken moeten worden naar lokale inpassing. In het voorontwerp- inpassingsplan wordt direct gefocust op lokale inpassing. Dit is strijdig met het principe van een goede ruimtelijke ordening. Vervolgens wordt lokaal en regionaal beleid, dat overigens ook een uitwerking is van nationaal beleid, afgedaan als zijnde van een lagere orde en daarom ondergeschikt aan de wetgeving waarop de gasrotonde gebaseerd is. Deze onjuiste werkwijze leidt tot rechtsonzekerheid, waarbij de maatschappelijke kosten van de gasrotonde zonder enige weging worden doorgeschoven naar het regionale en lokale beleidsniveau.

De manier waarop EL&I dit project tot op heden heeft begeleid, is op zijn zachtst gezegd slordig te noemen. De procedurele en inhoudelijke fouten - de aan het MER, dat herhaaldelijk aangevuld moest worden - die onder mevrouw Van der Hoeven zijn gemaakt, de machinaties rond de aardbevingskwestie, de haarkloverij over de status van het besluit van 9 juli 2010 om TAQA de druk in het veld op te laten voeren - dit alles is voor mij reden om ernstig te twijfelen aan zowel de zorgvuldigheid als de oprechtheid van EL&I in deze zaak.

TAQA heeft haar instemmingsverzoek voor wijziging opslagplan al ingediend voordat duidelijk was dat ook EZ akkoord zou gaan met de voorgenomen plannen in een ontwerpinpassingsplan. Dat lijkt erop dat het één en ander in een achterkamertje al was geregeld.

Onregelmatigheden rond de vergunningverlening, bijvoorbeeld tijdens of kort voor het zomerreces toestemming verlenen door gefaseerde drukverhoging in het opslagveld, hebben het vertrouwen van de indieners in de politiek en in TAQA betreffende de nog te volgen procedures en een correcte afhandeling van problemen in schadegevallen sterk gereduceerd.

De thans gevoerde procedures scheppen bij alle betrokken partijen weinig vertrouwen en zetten het maatschappelijke en politieke draagvlak voor dit project nader onder druk. Gezien de Leitmotieven in de vergunningverlening als zorgvuldigheid en juridische houdbaarheid is zwaardere inhoudelijke afstemming dan tot nu gedaan nodig. Eén indiener meent dat alle informatie moet worden herzien. Eén indiener wenst een persoonlijk antwoord, één gezamenlijk stuk is niet acceptabel.

Reactie Ten aanzien van de procedure moet worden opgemerkt dat deze op een zorgvuldige wijze is en wordt doorlopen. Ten aanzien daarvan wordt gewezen op het procesoverzicht dat in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is opgenomen in het rijkinpassingsplan. Ook gedurende het opstellen van de ontwerpbesluiten zijn de gemeenten nauw betrokken. De vragen van de stichting Gasalarm 2 ten aanzien van het seismisch onderzoek hebben mede geleid tot het uitvoeren van een second opinion door het MIT. Bij het overleg over de conclusies van het rapport is de stichting ook betrokken. Gedurende de voorbereidingen heeft de stichting diverse malen om informatie gevraagd. Deze informatie is ook verstrekt. De ingebrachte bezwaren zijn dus wel degelijk bij de

136 besluitvorming betrokken. Er is dan ook geen sprake van onbehoorlijk bestuur. Ten aanzien van het toepassen van artikel 3.36 Wro moet worden opgemerkt dat is voldaan aan de wettelijke vereisten.

Het onderhavige project is van groot belang voor de nationale energieleveringszekerheid. Niet duidelijk is op basis waarvan de initiatiefnemer en het Rijk door de indieners ongeloofwaardig worden gevonden. Ten aanzien van de garanties wordt voor aardschokken gewezen op paragraaf 6.7 van de toelichting op het inpassingsplan. Voor de economische uitvoerbaarheid wordt gewezen op paragraaf 8.3 van de toelichting op het inpassingsplan.

Het besluit tot instemming met het opslagplan van 2007, waaraan de indiener van de zienswijze refereert, is niet één van de meegecoördineerde besluiten en is in deze procedure niet aan de orde. Overigens is dat besluit inmiddels onherroepelijk.

Het besluit houdende de toestemming om de reservoirdruk verder te verhogen tot 80 bar wordt evenmin meegecoördineerd. Ook los van het BGS-project immers wenst TAQA de reservoirdruk te verhogen – tot 80 bar. Het besluit waaraan het opslagplan van 2007 ten grondslag ligt en waaraan de indiener refereert voorziet daar ook in, behoudens toestemming van de minister van (thans) EL&I Van betekenis is in dat verband dat voor de drukverhoging tot 80 bar de bestaande installaties niet hoeven te worden aangepast en dat geen wijziging van het planologisch regiem nodig is. Evenmin hoeven voor deze drukverhoging nieuwe vergunningen (anders dan de instemming van de Minister van (thans) EL&I te worden verleend of bestaande vergunningen te worden gewijzigd. Ook hieruit blijkt dat de verhoging van de reservoirdruk los staat van het BGS- project.

Het opvoeren van de druk was een (beperkte) wijziging van het bestaande opslagplan, in feite de uitvoering van het voorschrift bij dat plan om voorafgaande aan iedere verhoging boven 35 bar, onderzoek te doen. Omdat deze toestemming eerst en vooral werd gevraagd ter wille van de bestaande opslagactiviteit is deze niet meegecoördineerd met de vergunningen voor de nieuw te bouwen gasopslag. Bij besluit van 9 juli 2010 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken toestemming verleend voor het verhogen van de druk naar 80 bar. Het besluit was mede gebaseerd op adviezen van Staatstoezicht op de Mijnen, TNO en de Technische commissie bodembeweging en de second opinion van MIT over het risico op aardbevingen. De toestemming werd aan een aantal voorwaarden gebonden, waaronder de installatie van een microseismisch monitoringsysteem. Na een proef in januari 2010 is eind juli 2010 een permanente microseismische opstelling geïnstalleerd. Het besluit onderstreept ook dat de minister op grond van de Mijnbouwwet de bevoegdheid heeft zijn instemming met het opslagplan in te trekken dan wel beperkingen en voorschriften kan wijzigen als mocht blijken dat het seismisch risico groter mocht zijn dan verwacht. Het besluit van de minister is gepubliceerd in de Staatscourant en stond open voor bezwaar en beroep. Hiervan is ook gebruik gemaakt. Bij besluit van 22 november 2010 is op de bezwaren beslist. Daarbij zijn enkele extra voorschriften toegevoegd. Momenteel loopt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een verzoek tot schorsing van het besluit is afgewezen (Vz. ABRS 30 augustus 2010, nr. 201007729/1/M1). TAQA heeft het microseismische monitoringsysteem ingericht en in gebruik genomen. De druk in het Bergermeer gasveld is sindsdien langzaam verder verhoogd en bedraagt inmiddels ongeveer 45 bar.

De stelling dat het BGS-project niet past in bestemmingsplannen en de bestaande vergunningen van TAQA is op zicht juist. Dit is juist de reden voor de vaststelling van een inpassingsplan en de meegecoördineerde vergunningen.

Ten aanzien van de beëindiging van het project wordt gewezen naar paragraaf 4.7 van het MER. De ondergrondse gasopslag en de bovengrondse installaties zullen tientallen jaren in bedrijf zijn. Wanneer de installaties definitief uit bedrijf worden genomen, worden de installaties weer verwijderd. Nu is nog niet aan te geven hoe dat tegen die tijd zal plaatsvinden en dit hangt voor een belangrijk deel af van de dan geldende wet- en regelgeving. Op basis van de huidige inzichten zal de abandonnering op hoofdlijnen uit de volgende stappen bestaan:

137

- Eerst wordt het BGM veld leeggeproduceerd, waarbij het kussengas dat in de komende jaren wordt geïnjecteerd weer wordt teruggewonnen; - Alle installaties, leidingen, etc. worden schoongemaakt en voorbereid op de ontmanteling; - De putten op de BGM worden geabandonneerd, bestaande uit het afdichten van de put met een cementprop en het verwijderen van de verbuizing tot enkele meters onder het maaiveld; - Alle installaties en bouwkundige voorzieningen worden afgebroken en de verharding wordt verwijderd; - Voor de leidingen wordt per leidingdeel een afweging gemaakt of de leiding wordt verwijderd dan wel definitief wordt schoongemaakt en blijft liggen. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld onder het Heilooërbos) kan het verwijderen van de leidingen een veel grotere schade aanrichten dan de leiding te laten liggen; - De terreinen worden weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Voor de BGM zal dit inhouden dat het terrein weer als weiland wordt ingericht. De BKM wordt weer als industrieterrein opgeleverd. Bij de ontmanteling zal worden onderzocht of de installaties of delen daarvan kunnen worden hergebruikt of nuttig worden toegepast. Waar dit niet mogelijk is worden het in lijn met de geldende wetgeving verwerkt.

Met de rijkscoördinatieregeling worden de besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van het project zoveel mogelijk tegelijkertijd en gezamenlijk ter inzage gelegd. Burgers hoeven dan niet per bevoegd gezag te zoeken welk besluit van belang is voor hen en bij welk bevoegd gezag een zienswijze moet worden ingediend. Voor een complex project als dit met een veelheid aan vergunningen en bevoegde gezagen zijn de mogelijkheden voor participatie van burgers sterk vereenvoudigd. Daarbij kan een ieder zijn zienswijze kenbaar maken ten aanzien van de ontwerpen van de besluiten. Daarmee is op een zorgvuldige wijze in de mogelijkheid voorzien dat ieders belang bij besluitvorming betrokken kan worden. Daarbij moet worden opgemerkt dat het onderhavige project de relatie van de wijkvereniging met de gemeente Bergen niet in de weg staat, zoals door de indieners is gesteld.

Ten aanzien van de zienswijze dat een zwaardere inhoudelijke afstemming voor de vergunningen zou moeten plaatsvinden het volgende: In de passages van de betreffende zienswijze gaat het om de inhoudelijke afstemming tussen de milieu- en de Wvo-vergunningen. Deze twee vergunningenclusters voor het project, zijn adequaat inhoudelijk afgestemd. Het is niet duidelijk hoe inhoudelijke afstemming meer of anderszins anders had moeten/kunnen plaatsvinden dan in de ontwerp-beschikkingen ter zake is gebeurd.

Voor wat betreft de stelling dat alle informatie moet worden herzien het volgende: In de betreffende reactie waar hier om gaat, wordt gewezen op, kort samengevat: verschillen en fouten in het Horizonrapport ten opzichte van het MER (aantallen boordagen, hoeveelheden afval, onduidelijkheden gedevieerd boren), het feit dat dit rapport niet bij het MER is betrokken, onduidelijke financiële onderbouwing, in relatie met voorgaande het feit dat er teveel op het Horizonrapport wordt geleund om te keuze voor de Bergermeerlocatie te onderbouwen, de gekunstelde of foute argumenten in het ontwerp inpassingsplan gebruikte argumenten (8 stuks) om van het MMA voor de puttenlocatie af te wijken, het ontbreken van weergave van financiële voordelen bij geïntegreerde realisatie op het MOB terrein, de keuze van het MMA voor de gasbehandeling en -compressie-installatie in het MER zelf, de gevolgde procedure ten aanzien van de aanvullingen op het MER, fouten in het MER zelf op diverse punten, verschillen tussen QRA en aanvraag om de milieuvergunning en het ontwerp van die vergunning de wetenschappelijke waarde van de QRA en de vraag waarom de zich telkens wijzigende contouren in de verschillende QRA’s niet in de vergelijking van de alternatieven in het MER stadium zijn beschouwd, ten onrechte verschillende stukken die het Ministerie van Economische Zaken en de provincie Noord-Holland zouden hebben ontvangen, discrepantie in aangevraagde lengte van boringen in de diverse stukken, de onduidelijkheden over de luchtemissies in de Wm beschikking en de gebruikte achtergrondrapporten voor de luchtemissiestudie en procedurele fouten in de instemmingsverzoeken rondom wijziging opslagplan. Op deze punten is, verspreid over de hoofdstukken ‘Locatiekeuze en afwijken MMA’, alsmede ‘Externe Veiligheid’, ‘MER’ en ‘Besluitvorming’, ‘Aardbevingen en Opslagplan’ en ‘Natuur, Milieu & Omgeving’, gedetailleerd ingegaan. Op de diverse onderwerpen is toelichting en uitleg gegeven, zijn vermeende onjuistheden of fouten verworpen of verklaard, en is een onderbouwing gegeven voor de gevolgde

138 procedure, werkwijze of argumentatie. De algehele zienswijze dat alle documentatie moet worden herzien, wordt, gezien hetgeen in de diverse reacties/hoofdstukken is verwoord, niet gedeeld.

Voor wat betreft het persoonlijk antwoord dat door een indiener wordt gevraagd het volgende: De reactie op de zienswijzen moet zodanig zijn, dat indieners hun zienswijze en de reactie daarop kunnen herkennen. Daartoe is in de beantwoording van de zienswijzen een systematiek aangebracht. Het bevoegd gezag geeft een beter inzicht in de motivering en de achtergrond van zijn besluiten door zienswijzen gezamenlijk volgens een bepaalde systematiek te behandelen, dan door iedere zienswijze apart te beantwoorden. De wettelijke procedurevoorschriften verzetten zich ook niet tegen deze aanpak.

Procedurele zaken, vergunningen en overige documenten Procedurele fouten Het zou niet duidelijk zijn wat er wordt opgeslagen en wie er verantwoordelijk is voor schade als er iets fout gaat. De exploitatieovereenkomst is niet ter inzage gelegd. Hierdoor is sprake van een procedurefout.

Op de website zou ten onrechte geen ontwerp-exploitatieplan ter inzage zijn gelegd. Het feit dat afgelopen zomer door de toenmalige Minister van EZ al toestemming is gegeven om de druk in het veld te verhogen geeft weinig vertrouwen in de bereidheid om een open en eerlijke afweging hierin te maken. Wellicht om snel te kunnen scoren respectievelijk daadkracht te tonen en daarmee het ontbreken van beleid op dit vlak te verdoezelen?

Het inpassingsplan gaat ervan uit dat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is, te weten door middel van een te sluiten anterieure, c.q. exploitatieovereenkomst. Deze overeenkomst is echter in strijd met de Wro niet kenbaar gemaakt, niet ter inzage gelegd, zodat sprake is van een procedurefout.

Het oorspronkelijke instemmingsverzoek van 2007 respectievelijk van een veel beperktere omvang van de opslag dan de verzochte wijziging op de eerdere instemming van 2008. Dat zou zijn gedaan omdat een wijziging op een eerdere instemming niet valt onder afdeling 3.4 van de Awb (conform artikel 34 Mijnbouwwwet) en dus open staat voor bezwaar. Dergelijke grote veranderingen kunnen niet met een wijziging worden doorgevoerd. De juiste procedure zou niet zijn gevolgd.

In het inpassingsplan worden vele financiële argumenten aangedragen als basis voor ruimtelijke beleidskeuzen. Geen van deze financiële argumenten worden echter onderbouwd met objectieve gegevens van TAQA of EZ. Het is in ieder geval ongeoorloofd en in strijd met het Europese recht indien de financiële uitvoerbaarheid afhankelijk blijkt van door de overheid verstrekte financiële middelen. Het overzicht van belang en de kredietwaardigheid is onjuist. De credit rating is een subjectieve bepaling van de kredietwaardigheid van het bedrijf. De kredietcrisis van de afgelopen jaren heeft laten zien dat de waarde van een dergelijke rating zeer beperkt is. Ten behoeve van het boren van de putten in de Bergermeer dient initiatiefnemer te beschikken over gronden voor de aanleg van een transformatorhuis. Deze gronden zijn in eigendom bij derden (de gemeente), zodat daarvoor niet op korte termijn kan worden beschikt. De mogelijke verkoop van de gronden is niet aan de orde, nu daartoe geen onderhandelingen zijn gestart ten tijde van het ter inzage liggen van het inpassingsplan. De elektriciteitsvoorziening waarin het nieuwe transformatorhuis voorziet is van cruciaal belang bij de uitvoering van het gehele project. Het inpassingsplan is in zoverre niet uitvoerbaar.

In het inpassingsplan wordt gesteld dat de gemeenten ruimschoots betrokken zijn geweest bij alle stappen in het proces. Dit is echter niet juist. Zo is bijvoorbeeld de gemeente niet geïnformeerd over het opslagplan tot 80 bar. Het verzoek om instemming wijziging opslagplan Bergermeer verzoek is zo vroeg in de procedure gekomen dat wel geconcludeerd moet worden dat er vooraf tussen EZ en TAQA afspraken zijn gemaakt over de locatiekeuze. Bovendien is het vreemd dat het oorspronkelijke opslagplan uitging van een kleiner project. Afdeling 3.4 Awb is niet van toepassing op een wijzigingsverzoek. Verondersteld wordt dat TAQA klein begon, en via een wijzigingsverzoek het project aanzienlijk heeft uitgebreid, zonder dat daarop zienswijzen konden worden ingediend. Dat is niet

139 aanvaardbaar. De wijziging van het opslagplan is dermate ten onrechte en niet volgens de procedure van afdeling 3.4 van de Awb tot stand gekomen.

De oude besluiten moeten volgens de indieners, anders dan de teksten van Besluit van 9 juli 2010 en van ontwerp van het besluit tot instemming met het opslagplan (nr. OB 42) luiden, worden ingetrokken; bij, onverhoopt, doorgaan van het project moeten dan nieuwe besluiten worden gemaakt op basis van een nieuwe veiligheidsstudie.

Het is de indieners niet duidelijk of het opslagplan van juni 2007 wel conform de regels is gepubliceerd. Indiener wil graag afschrift ontvangen. De wijziging in de wetgeving waar naar verwezen wordt (artikel 3.35 en 3. 36a van de Wro) is pas op 10 juni 2010 ondertekend is en deze wijziging pas op 1 oktober 2010 is ingegaan. Deze wetgeving zou ten onrechte worden toegepast. Niet alle stukken zouden elektronisch beschikbaar zijn geweest.

Plankaart en planregels De plankaart is verouderd en niet voorzien van een duidelijke ondergrond. Er zijn regels niet volledig of onjuist zijn of aangepast dienen te worden: . In regel 1 is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen bedrijfs- en kantoorgebouwen. . In regel 3 is ten onrechte niet beschreven om welke aardgasinstallatie het gaat. . In regel 4 is ten onrechte niet aangegeven welke mijnbouwactiviteiten zijn toegestaan. . Regel 6: Het verlenen van een aanlegvergunning op basis van 6.3 levert een conflict op met de Wabo regelgeving. . In regel 8 is ten onrechte niet vermeld wat de gewichtige redenen kunnen zijn dat de Minister ontheffing verleent. Dat levert rechtsonzekerheid op. Immers de plantoelichting is niet juridisch bindend. Bovendien is geen sprake van het vereiste van een objectieve begrenzing bij het verlenen van ontheffing. . In artikel 3 en 4 ontbreken de gebruiksbepalingen. Ook in artikel 8.4 kunnen gebruiksbepalingen cq gebruiksbeperkingen worden opgenomen zodat wordt voorkomen dat de Bevi contour wordt opgerekt. . Aanpassen van artikel 6 is noodzakelijk om dijkverzwaring mogelijk te laten blijven voor diverse waterkeringen. . Op de plankaart ontbreekt de aanduiding B-N zoals deze wel voorkomt in de regels, onder 5. Het is daardoor niet duidelijk waar de bedoelde nutsvoorzieningen zijn voorzien. . Er is in het inpassingsplan ten onrechte geen 'Staat van Inrichtingen' opgenomen. . Het retourveld en het gasvoorkomen ondergronds zijn ten onrechte niet op de verbeelding of anderszins in het ontwerp-inpassingsplan opgenomen. . Indien het laatste archeologisch onderzoek nog niet gereed is op het moment van vaststelling van het inpassingsplan verdient het aanbeveling deze onderzoeksplicht veilig te stellen door hiervoor in de Regels een dubbelbestemming waarde archeologie op te nemen. Hierin kan dan als voorwaarde worden opgenomen dat een aanlegvergunning pas kan worden verleend als een archeologisch rapport is overlegd.

Vergunningen Het is onduidelijk op grond van welke documenten de milieuvergunningen zijn genomen. Tabellen en cijfers zijn niet goed terug te vinden. Het Ministerie van Economische Zaken en de Provincie hebben niet dezelfde stukken ontvangen, zo blijkt uit beide ontwerpbesluiten. Ook BGS/PERM/L002 heeft niet ter inzage gelegen. Er is sprake van onzorgvuldigheden. Er is discrepantie tussen paragraaf 1.6.1 en 10.1 van de aanvraag om de milieuvergunning (nr. A43) over de totale lengte van de boringen, 2 of 3 jaar. Het lijkt nu of wordt aangevraagd voor 2 jaar én 3 jaar. Onduidelijkheid over het voornemen. De bouwvergunning moet worden aangehouden totdat het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland het saneringsplan heeft goedgekeurd. De voorschriften die er voorts op toezien dat er conform het plan is gesaneerd zijn onvoldoende (want vaag). Het is niet duidelijk om hoeveel keten het gaat en waar deze zullen staan. Er moet in de voorschriften worden opgenomen dat elke verplaatsing moet worden gemeld zodat te allen tijde

140 duidelijk is waar de tijdelijke keten zich bevinden. Tijdelijke bouwvergunningen passen niet in het inpassingsplan. De titel van de ontheffing Wro 3.22 is misleidend want het gaat niet om verhardingen maar om de portierskeet en bouwketen. De vage formuleringen zijn in strijd met artikel 3.22 van de Wro en diverse algemene beginselen van behoorlijk openbaar bestuur. De ruimtelijke onderbouwing is onvoldoende toegespitst op dat waar de ontheffing betrekking op heeft, beperkt zich ten onrechte slechts tot de onderdelen natuur/flora en fauna en verkeer en de toetsing gebeurt ook nog op onjuiste c.q. summiere wijze. Het is niet duidelijk op welke onderzoeksgegevens is gebaseerd voor de linksafstrook en de verbreding van de toegangsweg. Er wordt ten onrechte uitgegaan van het feit dat er geen aanlegvergunning hoeft te worden aangevraagd nu een tijdelijke ontheffing 3.22 in procedure is gebracht. Er wordt gesteld dat over de APV aanvraag overleg is gevoerd met de gemeente Bergen. Dit is niet juist. De werkingsduur van 5 jaar zou moeten worden toegevoegd aan het definitieve besluit en de voorschriften. Voor de leidingstrekkingen zijn ten onrechte geen bouwvergunningen aangevraagd. Er wordt een veel ruimer toepassingsbereik gecreëerd hetgeen onder meer in strijd is met de gestelde eisen op het gebied van milieu en natuur. De voorschriften geven te veel ruimte voor werkzaamheden buiten de reguliere tijden, er is nu te weinig borging voor natuur en milieu. De overkluizingen bestaan uit omvangrijke constructies, waarvan de aanvrager in bijvoorbeeld de stukken in het kader van de APV opmerkt dat leidingen via geleiderails over wegen en watergangen worden geleid. Hiervoor is ten onrechte geen bouwvergunning aangevraagd. De gemeente Bergen is geen bevoegd gezag inzake de APV voor het verlenen van toestemming de Egmondermeerweg te kruisen, doch HHNK is dat. Bij HHNK had op grond van de Keur / Wegenverordening Noord-Holland toestemming verzocht moeten worden. Door het Ministerie van EZ wordt onrechtmatig toestemming verleend. Onduidelijk is de te hanteren routering ter ontsluiting van bovenbedoelde tracés, waardoor het besluit rechtsonzekerheid met zich brengt. Vereist moet worden om Groeneweg en Egmondermeerweg te vrijwaren van ontsluitingsverkeer. In strijd met het vigerend beleid heeft de provincie voor de Hoeverweg het maken van twee nieuwe uitwegen vergund, en voor de Bergerweg het upgraden van de bestaande uitweg vergund. Er is zelfs niet gemotiveerd waarom de provincie denkt dat deze inbreuk op het beleid gerechtvaardigd is. Gezien de aanvangs- en beëindigingsdatum in de aanvraag aan de provincie om op grond van de Wegenverordening de Hoeverweg te mogen belasten is er een onrealistische aanvraag ingediend. Dat repareren met een beschikking die de grondslag van de aanvraag verlaat is onrechtmatig. Er wordt een andere termijn gegund dan is aangevraagd. Dat de onderzoeken die voor het MER konden volstaan ook voor milieu- en Wvo-vergunningen ten genoegen zijn, zou ten onrechte niet in de considerans van de vergunningen zijn verwoord. Het ontbreken van overwegingen ten aanzien van een integrale Wm-Wvo toetsing en de Commissie voor de m.e.r. toetsing in de considerans zou onrechtmatig zijn. Artikel 26 van het Mijnbouwbesluit verlangt een Sluitingsplan, “Het einde voor ogen”. Zonder deze zekerheid is het onrechtmatig nu te beginnen.

Overige onjuistheden in documenten of gevolgde procedures Er is sprake van een onjuiste beschrijving partnergroep. De initiatiefnemer van het project Bergermeer gasopslag is de Bergermeer Partnergroep bestaande uit TAQA Energy B.V., Petro- Canada Netherlands B.V., Dyas B.V. en Energie Beheer Nederland B.V. Gebaseerd op de informatie van de website van TAQA is dit inmiddels onjuiste informatie. Het ontwerp van de milieuvergunning voor B&C- installatie zou niet zijn gebaseerd op recente informatie en daardoor in strijd met artikel 3:2 Awb. Ten onrechte zou worden gesteld dat de plannen nauwelijks afwijken van de geldende bestemmingsplannen. Gasopslag is iets anders dan gaswinningsactiviteiten. Het bedrijventerrein Boekelermeer was bedoeld om zware categorieën bedrijven uit de regio te kunnen uitplaatsen. Het plaatsen van TAQA binnen deze ruimte in het bestemmingsplan met grote gevolgen voor de externe veiligheid kan moeilijk worden beschouwd als een geringe afwijking van het bestemmingsplan en de doelstellingen van het regionale bedrijventerrein.

141

Voor de logistiek en verbetering van de bereikbaarheid is een privaatrechtelijke exploitatieovereenkomst de aangewezen keuze, de overeenkomst is er echter niet (het daartoe gedane WOB-verzoek heeft nog geen resultaat gehad). De passende beoordeling leunt volledig op de rapporten die aan het MER ten grondslag liggen, de zogenaamde achtergronddocumenten. Een niet of slecht in de materie ingevoerde lezer, bijvoorbeeld een geïnteresseerde belanghebbende, zal mede hierdoor erg veel moeite moeten doen om te begrijpen wat nu precies wel in de Passende Beoordeling staat en wat niet. Belanghebbenden zijn hierdoor niet goed in staat om adequaat mee te doen aan de inspraak. Omdat in de jaren ' 70 van de vorige eeuw eindigheid en abandonnering van de installatie werd toegezegd, claimen indieners teruggave van de 'groene weide'. Dit, hoewel er geen tijdelijke bestemming op de locatie is gelegd: dat was immers omdat de eerder geschatte looptijd van gaswinning over de houdbaarheidsgrens van het bestemmingsplan zou reiken! Nu de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is vastgesteld had een ontheffingsaanvraag moeten worden meegenomen in de Rijkscoördinatieprocedure. Echter: Een ontheffingsaanvraag is volgens de PRVS alleen mogelijk door de gemeente. De overkluizingen zijn van heinde en verre te zien. De impact hiervan moet zo klein mogelijk worden gemaakt. Voor de Woningwet is er een bouwvergunningplicht (met afwijkingsmogelijkheden), die geldt voor gebouwen, maar ook voor bouwwerken geen gebouw zijnde. Jurisprudentie laat zien, dat als je twee palen in de bodem slaat, en een plank haaks aan beiden vastmaakt de vergunningplicht geldt. Voor de pompen, aandrijfsystemen, de frames waarop zij zijn opgesteld en de eventuele verdere installatiecomponenten (en wat te denken van een elektriciteitsinkoopstation, zoals dat nabij de BGM nodig is?) golden ten tijde van het nemen van de beschikkingen vergunningplichten op grond van wetten als Wet op de ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet milieubeheer (sinds 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Zonder deze vergunningen kan het retourveld niet opgericht worden. Er zou sprake zijn van ongelijkheid van informatievoorziening. Hoewel het project al in februari 2007 bekend was zijn de eerste stukken pas in mei 2008 verzonden. Verzocht wordt met de begrenzing van het plangebied nadrukkelijk rekening te houden en dit ook zorgvuldig na te meten, met het al bestaande leidingentracé, zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan Landelijk Gebied. De verrekening van de financiële waarde van het gas dient onderdeel uit te maken van de exploitatieovereenkomst (die echter niet openbaar is gemaakt). Het ontwerp-inpassingsplan zou onzorgvuldig zijn voorbereid. Op de ene vindplaats wordt gesproken over een exploitatieplan dat nog op de bespreektafel ligt, terwijl het besluit an sich rept over een tot stand gekomen akkoord. De exploitatieovereenkomst moet worden overwogen in de definitieve beschikkingen, al is het maar omdat duidelijk moet zijn dat de gemeente in dit verband exploitatiekosten maakt teneinde die nog in een later stadium te kunnen verhalen. De effecten van de boorinstallatie op milieuaspecten zou niet zijn onderzocht, daardoor zijn de bouwregels onder artikel 4, lid 2, sub b in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Reactie Procedurele fouten Artikel 26 van het Mijnbouwbesluit bepaalt aan welke vereisten een opslagplan voor het opslaan van stoffen als bedoeld in artikel 39, onder b, van de Mijnbouwwet dient te voldoen. Ingevolge artikel 39, onder b, van de Mijnbouwwet zijn de artikelen 34 tot en met 38 van overeenkomstige toepassing op het opslaan van stoffen. Bij beëindiging van de opslag moet een sluitingsplan worden ingediend waarmee de minister van EL&I moet instemmen, zie artikel 39 Mijnbouwbesluit. Door de initiatiefnemer is op 15 december 2008 een opslagplan ingediend. Dit opslagplan voldoet aan de eisen van artikel 26 van het Mijnbouwbesluit. Ten aanzien van schade wordt kortheidshalve verwezen naar de beantwoording onder het hoofdstuk ‘Schade algemeen’. Ten aanzien van de grondexploitatie wordt gewezen op Afdeling 6.4. (‘Grondexploitatie’) van de Wro. Op basis daarvan kan geconstateerd worden dat voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan voorzien dient te zijn in de door indieners genoemde overeenkomst. De verplichtingen tot ter inzage leggen van de zakelijk inhoud van de exploitatieovereenkomst (artikel 6.2.12 Bro), en het bekend maken daarvan (artikel 6.24 lid 3 Wro), is eerst na het totstandkomen van de overeenkomst aan de orde.

142

De zakelijke inhoud van deze overeenkomst zal inderdaad bekend worden gemaakt. Van de gestelde omissie in de procedure is geen sprake.

Bij besluit van 9 juli 2010 is ingestemd met wijziging van het opslagplan waarbij een verhoging van de reservoirdruk in het gasvoorkomen Bergermeer is toegestaan van 35 bar tot maximaal 80 bar. Ten aanzien van dit besluit wordt opgemerkt dat deze geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. Bij besluit van 22 november 2010 is beslist op de bezwaren tegen dit besluit. Op dit moment loopt een beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen laatstgenoemd besluit. De Voorzitter van de Afdeling heeft geen aanleiding gezien om dit besluit te schorsen (Uitspraak 201007729/1/M1).

In de toelichting op het inpassingsplan is in de paragraaf 8.3 Economische uitvoerbaarheid de Bergermeer Partnergroep beschreven, zoals deze bestond ten tijde van het opstellen van het ontwerp van het inpassingsplan. Dit onderdeel van de toelichting wordt aangepast conform de gewijzigde situatie. Dit heeft overigens voor de economische uitvoerbaarheid van het plan geen gevolgen. De rechtsopvolger van Dyas B.V. en PetroCanada Netherlands B.V. die samen 24% van het belang in het project hielden, is TAQA Energy B.V.

In het hoofdstuk ‘Nut en noodzaak’ van de toelichting op het inpassingsplan is ingegaan op de noodzaak van de gasopslag en is tevens het ingegaan op de ‘gasrotondestrategie’. Kortheidshalve wordt naar dit hoofdstuk verwezen. Inpassing van het project op lokaal niveau moet daarbij plaatsvinden binnen het gestelde wettelijke en beleidsmatige kader. Dit kader is in hoofdstuk 5 van de toelichting op het inpassingsplan weergegeven. Daarnaast is bij de ontwerpbeschikkingen aangegeven welke wetgeving er van toepassing is. Uit dit toetsingskader blijkt dat het project voldoet aan de eisen die uit het gestelde wettelijke en beleidsmatige kader voortvloeien.

Er is bij het onderhavige project geen sprake van een ongeoorloofde staatssteun. Zoals eerder is aangegeven is gedurende de voortgang van de procedure de samenstelling van de partnergroep gewijzigd. Dit onderdeel van de toelichting op het inpassingsplan wordt aangepast. De redenering over subjectiviteit bij de creditrating in relatie tot de kredietcrisis wordt niet gevolgd. Deze credit ratings zijn hoe dan ook een goede indicatie. Bovendien is geen van de partijen een financiële instelling of kredietverstrekker. Ten aanzien van de eigendom van gronden wordt gewezen op paragraaf 8.3 van het inpassingsplan onder verwerving van gronden. Het uitgangspunt bij verwerving van de voor het project benodigde gronden is om privaatrechtelijk met de betreffende eigenaren tot overeenstemming te komen. De benodigde bedragen hiervoor zijn in de projectexploitatie gereserveerd. Met het project is een groot algemeen belang gemoeid. Als minnelijke verwerving van de gronden niet mogelijk blijkt, zal het onteigeningsinstrumententarium worden ingezet.

Ten aanzien van de beschikkingen in het kader van de Wet milieubeheer is geen sprake van strijd met artikel 3:2 Awb. Wanneer een zienswijze eventueel tot aanvullend onderzoek mocht leiden, zal dit bij het uiteindelijke besluit worden betrokken.

Ten aanzien van het proces met de gemeenten wordt het in de toelichting op het inpassingsplan opgenomen procesoverzicht niet weersproken. Uit dit overzicht kan geconcludeerd worden dat de gemeenten (en andere overheden) intensief bij het proces zijn betrokken. Dit is nog steeds het geval. Ten aanzien van het MER wordt er tevens op gewezen dat de gemeente Alkmaar (destijds als bevoegd gezag) het MER aanvaard heeft. Niet duidelijk is op basis waarvan indiener meent dat aanvullingen op het MER ongebruikelijk zijn. Het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. stelt dit in ieder geval niet.

Ten aanzien van de zienswijze dat de oude besluiten moeten worden ingetrokken het volgende: De veiligheidsstudies die aan de genoemde besluiten ten grondslag liggen, zijn actueel en volledig inpasbaar in de huidige besluitvorming in het kader van het inpassingsplan. Er is geen aanleiding om de oude besluiten met betrekking tot het opslagplan in te trekken. Het opslagplan van juni 2007 is conform de regels die zijn gesteld in de Awb gepubliceerd. Een afschrift kan worden verstrekt indien gewenst.

143

Ten aanzien van de zienswijze aangaande de ten onrechte toepassing van de artikelen 3.35 en 3.36a van de Wro het volgende. De toepassing van het inpassingsplan is volledig in overeenstemming met de Wet ruimtelijke ordening. Deze wet is per 1 juli 2008 reeds in werking getreden. Een onderdeel van deze wet is het instrument van het inpassingsplan (artikel 3.28 Wro) en de rijkscoördinatieregeling (paragraaf 3.6.3 Wro). De wijzigingen van de artikelen 3.35 en 3.36a van de Wro zien op de wijzigingen in de procedure als gevolg van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Deze bepalingen zijn niet ten onrechte toegepast, maar vooruitlopend op de nieuwe wetgeving, zoals deze zal gelden op het tijdstip waarop het inpassingsplan zal worden vastgesteld.

Voor wat betreft de zienswijze dat niet alle stukken elektronisch beschikbaar zijn geweest kan het volgende worden opgemerkt: Inderdaad is in de periode van 30 september tot en met 13 oktober 2010, geconstateerd dat niet alle stukken correct digitaal ter inzage lagen. Dit is echter onderkend en gerepareerd met een nieuwe ter inzage legging met ingang van 14 oktober 2010 met daaraan gekoppeld een nieuwe inzage- en inspreektermijn. Overigens wordt elders in de Nota van antwoord ingegaan op alle vermeend ten onrechte niet ter inzage gelegde stukken. Aangaande het al dan niet ten onrechte ter inzage liggen van (een ontwerp van) de exploitatieovereenkomst, wordt verwezen naar de passage die specifiek gaat over de exploitatieovereenkomst. Daaruit volgt dat er geen wettelijke verplichting is tot het ter inzage leggen van de exploitatieovereenkomst zelf. Voorts is het ter inzage leggen van de zakelijke inhoud van een exploitatieovereenkomst eerst na afsluiting van de overeenkomst aan de orde, hetgeen op zijn beurt eerst aan de orde is ten tijde van het vaststellen van het inpassingsplan. Ten aanzien van de stukken met betrekking tot het besluit toestaan drukverhoging tot 80 Bar, wordt verwezen naar de passages die betrekking hebben op de (juridische) relatie tussen het inpassingsplan en dit besluit drukverhoging. Hieruit volgt dat het besluit drukverhoging tot 80 bar geldt als autonoom ten opzichte van het inpassingsplan en de overige meegecoördineerde besluiten. Daaruit volgt dat een verplicht mede ter inzage leggen van de stukken met betrekking tot het besluit drukverhoging tot 80 bar, ook niet aan de orde is.

Plankaart en planregels Ten aanzien van het onderscheid tussen bedrijfs- en kantoorgebouwen in artikel 1 van het inpassingsplan het volgende. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gaat uit van een onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Een kantoor wordt bij een omvang van (of minder dan) 1500 m² aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. Een kantoor met een omvang van meer dan 1500 m² wordt aangemerkt als een kwetsbaar object. Voor bedrijfsgebouwen geldt een analoge regeling. Deze werkwijze is in het rijksinpassingsplan ook gehanteerd. Waar in het Bevi echter een interne verwijzing is opgenomen tussen beperkt kwetsbare objecten is in het inpassingsplan deze verwijzing inhoudelijk uitgewerkt. Het doel hiervan is dat daarmee de regels van het inpassingsplan nog beter toepasbaar zijn. Doordat een kantoorgebouw, of bedrijfsgebouw niet per definitie een kwetsbaar object, of beperkt kwetsbaar object is, is het voorgestelde onderscheid naar uitsluitend de functieverschillen niet doelmatig. De begripsbepaling bevat overigens redactioneel een aantal afwijkingen ten opzichte van de begripsbepaling in het Bevi. Het betreft bijvoorbeeld de locatie van de vermelding van sportterreinen. De begripsbepaling is daarom redactioneel aangepast.

Ten aanzien van de vermelding van de aardgasinstallatie en mijnbouwinstallatie in artikel 3 respectievelijk artikel 4 het volgende: Het is niet ruimtelijk relevant om de precieze geïndividualiseerde installatie voor te schrijven. Het is een planwetgever (en ook de inpassingsplanwetgever) alleen toegestaan om ruimtelijk relevante en - geïndiceerde algemene beschrijvingen te hanteren en voorwaarden te stellen. Daarbij past een algemene omschrijving van betreffende ruimtelijke functie, zoals in het ontwerp-inpassingsplan is gedaan. Dit geldt ook als het bestemmingsplan of inpassingsplan met het oog op een bepaald concreet project tot stand komt. Het gaat er ruimtelijk-juridisch om dat recht wordt gedaan aan de ruimtelijke aspecten, en niet te beperkt of juist te ruim wordt bestemd. Uit het geheel van kaart en planregels, is afdoende uit te maken wat voor installatie (aard en omvang) ter plaatse is toegestaan. Overigens bevat de doeleindenomschrijving met de omschrijving gasbehandelings- en gascompressie-installatie, een afdoende sluitende regeling omtrent de aard van de functie. Er is in het (technische en planologische) spraakgebruik een algemeen erkend afdoende omlijnd beeld bij

144 de inhoud van deze processen c.q. installaties. In regel 4.1, aanhef en onder b van de planregels, zijn de mijnbouwactiviteiten beperkt tot de doeleindenomschrijving van regel 4.1. Daar wordt de bestemming bepaald tot Bedrijf-Gasinjectie en Gasproductie en voorts tot het opslaan van gas. Aldus kan er geen misverstand over bestaan dat het niet om winning gaat. In relatie tot de boorinstallatie toe te staan tot maximaal 60 meter hoog, zijn alle relevante milieuaspecten onderzocht en gewogen. De conclusie hiervan is dat er geen, geen onaanvaardbare dan wel geen niet afdoende gemitigeerde en/of gecompenseerde milieuaspecten dienaangaande aan de orde zijn. Nu de zienswijze overigens niet noemt welk milieuaspect (op onaanvaardbare wijze) in het gedrang zou zijn, valt niet in te zien om welk concreet probleem het hier zou gaan.

Voor wat betreft het aanlegvergunningstel op basis van artikel 6.3 in relatie tot de Wabo kan worden opgemerkt dat de redactie van het inpassingsplan hierop wordt aangepast. Zoals eerder is aangegeven was de terinzagelegging van het inpassingsplan voorzien voor de inwerkingtreding van de Wabo. Deze wet was daarom nog niet in het plan verwerkt.

Ten aanzien van de ‘gewichtige redenen in artikel 8 wordt het volgende opgemerkt. Het aspect “gewichtige redenen” in regel 8.2 en 8.4 betreft gewichtige redenen in de zin van artikel 5.2, lid 4 van de Wet milieubeheer. Van de wijze waarop de gewichtige redenen toegepast worden is een indicatie gegeven in de plantoelichting. Ter verduidelijking van de afwijkingsregels wordt in artikel 1 een begripsbepaling opgenomen voor ‘gewichtige redenen’ waarbij wordt verwezen naar artikel 5.2, lid 4 van de Wet milieubeheer.

Door indieners is verzocht om in artikel 3 en artikel 4 gebruiksregels op te nemen. Ten aanzien van dit onderwerp wordt echter gewezen op het (vroegere) artikel 7.10 Wro. Daarin is gebruik in strijd met het bestemmingsplan verboden. Bij inwerkingtreding zal dit inpassingsplan onderdeel gaan uitmaken (artikel 3.28 Wro) van het bestemmingsplan. De werking van artikel 7.10 Wro is bij de inwerkingtreding van de Wabo overgenomen door artikel 2.1 Wabo en voor een beperkt deel door artikel7.2 Wro. Dit leidt inhoudelijk niet tot aanpassing van de regels. Voor zover aanvullende gebruiksregels nodig zijn geacht, zijn deze opgenomen. Daarbij wordt verwezen naar artikel 8.4 van de regels.

De stelling dat het inpassingsplan een dijkverzwaring zou uitsluiten is onjuist. Wel is voor het ophogen van gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Leiding-Gas’ een aanlegvergunningstelsel opgenomen. Dit wordt overigens naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wabo in de regels aangepast in omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Met dit vergunningsstelsel wordt gewaarborgd dat er geen werkzaamheden worden uitgevoerd die de leidingen zouden kunnen beschadigen. Een van de genoemde activiteiten is het ophogen van gronden. Daarmee valt ook een dijkverzwaring onder dit vergunningsstelsel. Dit is ook terecht. Werkzaamheden mogen ter plaatse van de aardgastransportleidingen worden uitgevoerd als daarbij de leidingen niet in gevaar komen. Bij een dijkverzwaring zal daarbij een omgevingsvergunning moeten worden verkregen waarbij overleg plaatsvindt met de leidingbeheerder. Nadat deze vergunning is verkregen kan de dijkverzwaring worden gerealiseerd. Overigens wordt opgemerkt dat in het kader van de rijkscoördinatieregeling de ontheffingen van de Keur voor de kruising van de watergangen voor leidingenaanleg zijn meegecoördineerd. Het Hoogheemraadschap heeft daarbij zelf als het bevoegde gezag de mogelijkheid om inhoudelijke eisen te stellen aan de kruisingen ten behoeve van toekomstige dijkverzwaringen.

De stelling dat op de planverbeelding de bestemming ‘Bedrijf-Nutsvoorzieningen’ (B-N) ontbreekt is onjuist. Op de analoge verbeelding is deze bestemming in de linkerbovenhoek aangegeven. De analoge verbeelding is daarbij afgedrukt op A0-formaat. Daarbij is de bestemming ook goed zichtbaar. Problemen in de zichtbaarheid kunnen echter ontstaan als de verbeelding op een andere dan de oorspronkelijke schaal wordt geraadpleegd. Sinds de inwerkingtreding van de digitale verplichtingen van de Wro zouden ruimtelijke plannen echter ook digitaal geraadpleegd moeten worden. Het inpassingsplan is feitelijk immers de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand. Wanneer er verschillen zijn in de analoge versie ten opzichte van de digitale versie gaat de digitale versie ook voor. De digitale weergave op www.ruimtelijkeplannen.nl biedt de mogelijkheid om in te zoomen. Daarmee is de zichtbaarheid van de bedoelde bestemming gegarandeerd. Aangaande de opmerking over de ondergrond wordt er op gewezen dat een digitaal

145 ruimtelijk plan (dus ook het rijksinpasingsplan) niet vergezeld gaat van een ondergrond. De getoonde ondergrond is deze van de landelijke website. Daarbij kan gekozen worden voor een topografische ondergrond of een luchtfoto. Deze ondergronden zijn actueel. Bij een analoge versie kan in een gebied waar ontwikkelingen plaatsvinden (zoals het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Boekelermeer Zuid 2) de ondergrond verouderd lijken. Op de analoge weergave is de getoonde ondergrond daarom vernieuwd.

Er bestaat geen juridische verplichting om gebruik te maken van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie onder andere ABRvS 13 mei 1997 en ABRvS 23 februari 2005). Het uitgangspunt is dat er afdoende en afdoende onderbouwd sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van de ruimtelijk relevante milieuaspecten. Aansluitend op de milieuonderbouwingen die aan de voorliggende ontwerp-besluitvorming ten grondslag liggen, is de conclusie dat deze inpassing verantwoord en afdoende onderbouwd is.

Ten aanzien van het retourveld en het gasvoorkomen op de planverbeelding wordt het volgende opgemerkt: het inpassingsplan is het kaderstellende en richtinggevende besluit in het geheel van de gecoördineerde besluiten. Het gasvoorkomen en de verbeelding zijn voldoende in de uitvoeringsbesluiten beschreven en gemotiveerd. Daarbij is de Mijnbouwwet van toepassing op de bedoelde ondergrondse voorkomens. In het kader van de ruimtelijke ordening kan het inpassingsplan geen regels stellen ten aanzien van deze voorkomens. Het weergeven heeft dan alleen een toelichtende betekenis.

Voor wat betreft het archeologisch onderzoek wordt gewezen op de bijlage in het inpassingsplan waarin de AMZ-cyclus als één van de effectbeperkende maatregelen is aangegeven. Deze maatregelen worden vastgelegd in de exploitatieovereenkomst. De exploitatieovereenkomst zal voldoende waarborgen bevatten aangaande het archeologisch onderzoek. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten zal TAQA zich te houden hebben aan de bepalingen in de exploitatieovereenkomst. Een dubbele bestemming in de bestemmingsplanregels is voorts niet noodzakelijk aangezien de archeologische waarde van de grond van tijdelijke aard is. Daargelaten of er nu wel of niet vondsten van archeologische waarde wordt aangetroffen op desbetreffende locatie(s).

Vergunningen Indieners stellen dat onduidelijk is dat op grond van welke documenten de milieuvergunningen zijn genomen. Daarbij zouden tabellen en cijfers niet goed terug zijn te vinden. Daarbij wordt gedoeld op verschillen op het punt van afvalgegevens, gegevens inzake emissie naar de lucht. Voor wat betreft het verschil in opgave afvalstoffen: de opgave van afvalstoffen in de aanvraag van de milieuvergunning is gelijk aan de opgave in het MER. Zoals aangegeven geeft het Horizonrapport primair een onderbouwing van de meerkosten voor het boren vanaf de MOB locatie. Aangezien dit rapport ruwweg een jaar later is opgesteld dan het MER en de aanvraag van de milieuvergunning wordt het verschil met name veroorzaakt door voortschrijdend technisch inzicht, zoals in het hoofdstuk 'Locatiekeuze /afwijken MMA' ook is uitgelegd. In de luchtemissiestudie voor het MER van de Gasopslag Bergermeer is onderzocht welke luchtemissies zullen optreden als gevolg van de activiteiten tijdens zowel de constructie- als de exploitatiefase. Dit omvat vervoersbewegingen door de boringen, constructie, aan- en afvoer van materialen en afval, mobilisatie/demobilisatie boorinstallaties, afblaasemissies bij onderhoud en diffuse emissies. Hierbij is ervan uitgegaan dat de boorinstallaties worden aangedreven met netstroom en dus op de BGM niet tot luchtemissies zullen leiden. Bij het opstellen van de luchtemissiestudie is ervan uit gegaan dat het laatste segment van de boringen met behulp van een speciale stikstofunit of een zogenaamde coiled tubing unit moeten worden uitgevoerd, die beiden met diesels moeten worden aangedreven. Voor de analyses van de gevolgen van de luchtemissies werd uitgegaan van de stikstofunit als zijnde de meest reële optie. Wel zijn in hoofdstuk 6 de emissies van de stikstofunit en de coiled tubing unit onderling vergeleken. In de aanvraag van de milieuvergunning voor de BGM is op grond van luchtemissiestudie conservatief gekozen om uit te gaan van de coiled tubing unit omdat deze tot de hoogste emissies leidt. De in de Wm aanvraag genoemde emissies zijn daarbij ontleend aan tabel 6.2 in par. 6.1 van de luchtemissiestudie. Bij een aanvraag om een milieuvergunning dienen wel de emissies te worden gespecificeerd ten gevolge van de directe activiteiten van de inrichting (in casu de boringen en de operatie) maar niet de emissies van de

146 gerelateerde verkeersbewegingen. In de aanvraag om een milieuvergunning dient het optreden wel kwalitatief genoemd te worden, inclusief eventuele voorziene reductiemaatregelen om de milieueffecten te minimaliseren. Inmiddels is op basis van voortschrijdend inzicht besloten dat de boringen kunnen worden uitgevoerd met 1 boorinstallatie. Ten aanzien van 2 of 3 jaar boren. Het MMA uit het MER volgend, ingeval van boren vanaf de bestaande Bergermeerlocatie, is onderbroken te boren, dus in totaal gedurende 3 jaar boren. In combinatie met de nu te ondertekenen compensatieovereenkomst is het de intentie een vergunning te verlenen voor jaarrond boren, dus gedurende een periode van maximaal 2 jaar. Als de compensatieovereenkomst niet overeengekomen zou zijn met het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland of indien jaarrond boren om natuur- of milieutechnische redenen niet zou hebben kunnen worden vergund, zou hebben moeten worden teruggevallen op onderbroken boren.

Ten aanzien van de zienswijze die stelt dat het Ministerie van Economische Zaken en de provincie niet dezelfde stukken hebben ontvangen, het volgende. Dit is niet juist. Het ministerie en de provincie hebben dezelfde stukken ontvangen: te weten een aanvraag in november 2008, aan aanvulling op deze aanvraag (juni 2009), welke is gereviseerd in mei 2010 en tenslotte een brief d.d. 17 mei 2010 kenmerk BGS/PERM/General/L002. De provincie heeft het gereviseerde addendum ontvangen met een brief d.d. 11 mei 2010 die het kenmerk 'BGS/PERM/A43/L002' heeft, die in de ontwerpbeschikking abusievelijk is aangeduid met het kenmerk 'BGS/PERM/L002'. Overigens betreft het bewuste aangepaste addendum van mei 2010 informatie over het bovengronds deel van de inrichting. Aangezien Gedeputeerde Staten van de provincie Noord- Holland uitsluitend bevoegd gezag is voor het ondergrondse deel van de inrichting, heeft de toezending van deze aanvulling aan Noord-Holland zuiver ten doel gehad om het gehele dossier compleet te krijgen, aangezien het hoofdaanvraagdocument ook een samenvoeging is van zowel onder- als bovengrondse informatie, geïntegreerd in één document. Met de genoemde brief met kenmerk BGM/PERM/General/L002 is door TAQA de verschuiving van de voorkeurslocatie van de gasbehandelings- en compressie-installatie op de Boekelermeer Zuid 2 met ongeveer 70 meter naar het oosten vanwege de ruimtelijke inpasbaarheid van het plan aan alle bevoegde gezagen meegedeeld. Deze brief bevindt zich in alle hard copy documenten voorin de bewuste documenten, en heeft digitaal ter inzage gelegen in alle aanvragen (nrs. A01 tot en met A44) alsmede nog separaat als digitale generieke bijlage bij alle aanvragen op de website van Bureau Energieprojecten. Aangezien het een verschuiving van de gasbehandeling- en compressie- installatie betreft in de Boekelermeer, is deze niet expliciet benoemd voor de binnengekomen stukken voor de aanvraag om de milieuvergunning voor de puttenlocatie Bergermeer.

Volgens de indieners zou er discrepantie zijn tussen paragraaf 1.6.1 en 10.1 van de aanvraag om de milieuvergunning (nr. A43) over de totale lengte van de boringen, 2 of 3 jaar. Daarbij wordt het volgende opgemerkt. Het MMA volgend uit het MER, ingeval van boren vanaf de bestaande Bergermeerlocatie, is onderbroken te boren, dus in totaal gedurende 3 jaar boren. In combinatie met het nu ondertekende compensatieovereenkomst is het de intentie een vergunning te verlenen voor jaarrond boren, dus gedurende een periode van maximaal 2 jaar. Als de compensatieovereenkomst niet overeengekomen zou zijn met het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland, of indien jaarrond boren om natuur/milieutechnische redenen niet zou hebben kunnen worden vergund, zou hebben moeten worden teruggevallen op onderbroken boren.

Uit het aangeleverde saneringsrapport blijkt de vervuiling te zijn teruggebracht tot onder het niveau dat op dit moment toereikend is. De laatste fase van sanering kent pas een feitelijke verplichting op het moment dat de locatie is verlaten. Hiervoor is ook een plan opgesteld. Ondanks het feit dat verdere sanering op dit moment niet verplicht is, heeft TAQA besloten dit zorgvuldigheidshalve nu al wel te doen. Ook wordt hiermee het risico dat met de grondwateronttrekking alsnog deze vervuiling kan worden aangezogen, verder verkleind. De termijn tussen afronding van deze sanering en start bouwactiviteiten levert geen spanning op. Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben positief besloten op het door TAQA ingediende saneringsplan.

Aangaande de vergunning voor de schaftketen het volgende: in de aanvragen voor de tijdelijke voorzieningen is een overzichtskaart van de tijdelijke locaties van onder andere de keten opgenomen. Door de aard van de werkzaamheden - een geleidelijk verdertrekkend mobiel

147 bouwketencomplex - is niet exacter aan te geven waar zich welke keten precies wanneer zullen bevinden, dan in de aanvraag en in de ontwerpbeschikkingen is gedaan. Er is geen aanleiding om in de voorschriften stringenter exacte tijd en plaats per keet op te nemen. De ontwerpbeschikking is hier - op basis van de aanvragen - voor zover ruimtelijk relevant, afdoende duidelijk over.

Ten aanzien van de titel van OB13 die misleidend is vanwege het feit dat naast verhardingen ook portierskeet en bouwketen zijn bedoeld het volgende. Anders dan de zienswijze veronderstelt, voorziet het (ontwerp-)besluit waarop de zienswijze betrekking heeft wel in een planologische regeling voor de aanleg van (tijdelijke) verhardingen. Kort gezegd gaat het om tijdelijke infrastructuur voor werkverkeer en om tijdelijke werkterreinen voor de opslag van materialen en de plaatsing van mobiele werk-, schaft- en materiaalketen. Voor een exacte beschrijving van een en ander wordt verwezen naar het betreffende besluit en de aanvraag die daaraan ten grondslag ligt en van het besluit geacht wordt deel uit te maken. Met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing die aan de tijdelijke ontheffing ten grondslag ligt maakt de zienswijze niet duidelijk waarom de aanvraag onvoldoende zou zijn beoordeeld op de aspecten natuur en flora en fauna. De in de ruimtelijke onderbouwing gereleveerde verkeerskundige onderzoeksgegevens zijn neergelegd in de rapportage "Bergermeer Gas Storage Project, Beschrijving oplossingsvarianten ontsluiting tijdens de bouwfase, documentnr. BGM-QR-1001" d.d. 31 oktober 2008, het memo "Inpassing aspecten rotonde Bergemeerweg N510, memonr. 2009017459.85 rev. 03" d.d. 30 oktober 2009, het memo "Voorzet aanvraag inrit/uitwegvergunning Hoeverweg (gem. Bergen, N512) & Westdijk (gem. Schermer, parallel aan de N244) ten behoeve van de aanleg gasleidingen, memonr. 2009107459.86 rev. 01" d.d. 19 november 2009, het memo "Capaciteitsberekeningen in- & uitrit op de Hoeverweg (N12), memonr. 2009.81" d.d. 17 november 2009, alle van ingenieursbureau Oranjewoud en het memo "Reactie memo Oranjewoud rotonde Bergermeer" d.d. 19 november 2009 van de Provincie Noord-Holland. Deze onderzoeken zijn te vinden bij de aanvraag om ontheffing van de provinciale wegenverordening (nr. A26).

Aangaande de noodzaak van een aanlegvergunning in relatie tot de tijdelijke ontheffing ex artikel 3.22 Wro het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld ABRS 21 november 2001, Gst. 2002, 7155 en ABRS 7 april 2010, LJN BM0183) is het zo dat indien een aanlegvergunning benodigd is, en ter zake van dezelfde activiteit tevens een vrijstelling / ontheffing van het planologische regime, kan worden volstaan met een vrijstelling / ontheffing, mits deze de betreffende activiteiten dekt, en afdoende rekenschap geeft van de met het aanlegvergunningstelsel te behartigen belangen. Er is dus geen aanlegvergunning nodig bovenop de tijdelijke ontheffing. Daarbij wordt tevens gewezen op het met de inwerkingtreding van de Wabo gewijzigde artikel 3.35, lid 7 Wro. Daarmee vervalt de verplichting voor aanlegvergunningen voor projecten onder de rijkscoördinatieregeling in het algemeen.

Het gestelde in de zienswijze dat er geen overleg is gevoerd in het kader van de APV is onjuist. In oktober 2009 is de gemeente door de initiatiefnemer benaderd voor een ambtelijk contactpersoon op het gebied van de in te dienen APV aanvragen. Op 4 november 2009 heeft telefonische afstemming plaatsgevonden over de in te dienen aanvragen in het kader van de APV. De concepten van de aanvragen zijn vervolgens digitaal de 5e toestuurt en de 6e november 2009 vervolgens op het gemeentehuis van Bergen besproken met dezelfde ambtenaar. Over diverse aspecten van de aanleg van de leidingen binnen de gemeente Bergen is in april 2009 met diverse ambtenaren van de gemeente Bergen overleg gevoerd. Van dit gesprek is een besprekingsverslag gemaakt en onder betrokkenen verspreid. Met betrekking tot de werkingsduur van definitieve besluiten, het volgende. Dat is juist, ingevolge art. 3.22 Wro kan een tijdelijke ontheffing alleen worden verleend voor de termijn waar die in eerste instantie voor is aangevraagd. Dat veronderstelt, dat die termijn ook in de ontheffing wordt genoemd.

Door indieners is voor een aantal werkzaamheden gesteld dat ten onrechte geen bouwvergunning is aangevraagd. Daarop wordt het volgende opgemerkt. Het aanleggen van leidingen is geen bouwvergunningplichtige activiteit. Voor zover benodigd ten aanzien van de overkluizingen kan worden aangenomen dat dienaangaande geen bouwvergunning is vereist. Het betreft het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Voor de gronden die in deze planherziening zijn bestemd als

148

"Leiding-Gas", is voor activiteiten als diepploegen, overkluizingen, het wijzigen van het maaiveldniveau of het verrichten van grondroeractiviteiten (anders dan normaal spit- en ploegwerk) een aanlegvergunningenstelsel opgenomen in het ontwerp-inpassingsplan (artikel 6, lid 3). Voor de werkzaamheden ten behoeven van het project hoeft deze vergunning echter niet aangevraagd te worden. Er wordt een veel ruimer toepassingsbereik gecreëerd hetgeen ondermeer in strijd is met de gestelde eisen op het gebied van milieu en natuur. De voorschriften geven te veel ruimte voor werkzaamheden buiten de reguliere tijden, er is nu te weinig borging voor natuur en milieu. Voor wat betreft de bevoegdheden in het kader de APV wordt het volgende gereageerd: de indiener is niet goed geïnformeerd. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft tijdens vooroverleg van 7 januari 2010 over de vergunningaanvraag laten weten dat de kadastrale administratie nog niet bijgewerkt is maar dat het beheer van deze weg bij de gemeente Bergen ligt en niet meer bij het Hoogheemraadschap. Voor het zakelijk recht van deze weg is het Hoogheemraadschap nog wel de juiste partij.

Voor wat betreft de routering van de ontsluiting van de trace’s: de Groeneweg en de Egmondermeerweg zullen niet worden aangewend voor de aan- en afvoer van materialen en werktuigen ten behoeve van de leidingaanleg. De Wegenverordening Noord-Holland verbiedt het aanleggen van uitwegen op Provinciale wegen. Op grond van art 6 lid 3 en 4 kan van dit verbod ontheffing worden verleend. Er is geen onrealistische aanvraag ingediend. Het staat Gedeputeerde Staten als bevoegd gezag vrij om nadere voorschriften te verbinden aan de aanvraag. In het onderhavige geval heeft de provincie in het kader van de ontheffing het voorschrift verbonden van gebruikmaking van de ontheffing binnen 48 maanden na dagtekening van de ontheffing. Met dien verstande dat dit niet ziet op de tijdsduur van de ontheffing, maar op de aanvangsdatum van de werkzaamheden waar de aanvraag op ziet.

Ten aanzien van de zienswijze dat de onderzoeken die voor het MER konden volstaan ook voor Wm en Wvo beschikkingen dit onrechte niet in de considerans van de vergunningen zou zijn verwoord, kan worden opgemerkt dat voor zover het benodigd is om deze overwegingen toe te voegen aan de considerans van betreffende vergunningen, dat alsnog gedaan is.

Aangaande de zienswijzen over het ontbreken van overwegingen ten aanzien van een integrale Wm-Wvo toetsing en de Commissie voor de m.e.r. kan worden aangegeven dat voor zover het benodigd is om deze overwegingen toe te voegen aan de considerans van betreffende vergunningen, dat alsnog is gedaan.

Conform artikel 26, lid 1, onder f, Mijnbouwbesluit dient een beschrijving te worden gegeven door vergunninghouder over de abandonnering van de locatie. TAQA als vergunninghouder van de winningsvergunning Bergen (huidige rechtsopvolger TAQA Onshore B.V.) en de eigenaar van de grond is een erfpachtovereenkomst opgesteld waarbij voorwaarden zijn gesteld aan het gebruik van de grond van de locatie Bergermeer. De Mijnbouwwet en het daarop gebaseerde Mijnbouwbesluit laat deze privaatrechtelijke overeenkomst onverlet. Tevens wordt verwezen naar de reactie onder het kopje ‘Geen vertrouwen in de besluitvorming’.

Ten aanzien van de voorbereiding en voorgenomen vaststelling van de besluiten die zijn aangevraagd bij het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (art. 3.36 Wro) wordt kortheidshalve verwezen naar de beantwoording onder het kopje ‘ De coördinatie door het Rijk en het overnemen van bevoegdheden’. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de indieners van een zienswijze, (wijkvereniging Kruidenbuurt en bewonersvereniging Bergen) centrum, waarin deze stellen dat zij bij het overleg betrokken hadden moeten worden geen overlegpartner is in de zin van artikel 3.1.1 Bro. Er is dan ook geen aanleiding om de indiener bij bedoeld overleg te betrekken.

Overige onjuistheden in documenten of gevolgde procedures Ten aanzien van de zienswijze dat het inpassingsplan wel een grote afwijking in zich herbergt ten opzichte van het bestemmingsplan Boekelermeer Zuid 2 het volgende. Deze opmerking in de plantoelichting - wat er ook van de weergave er van in de zienswijze zij - doet niet af aan de

149 onderbouwdheid van de ruimtelijke keuzes die met het inpassingsplan worden gemaakt. Deze onderbouwing is eigenstandig sluitend en steunt niet op deze zijdelingse opmerking. Overigens is gasopslag voor wat betreft de ruimtelijk relevante aspecten, niets iets wezenlijks anders dan gaswinning (ruimtelijke uitstraling). Verder wordt de installatie op het Boekelermeer bedrijventerrein niet gebruikt voor gasopslag of - winning, maar voor gascompressie en - bewerking. Als het gaat om externe veiligheid rond deze installatie, is slechts de ruimtelijke uitstraling van deze fabriek relevant, en niet het meerdere kilometers verderop gelegen winningsveld, dat gebruikt zal worden als opslagveld. Bij de compressie- en behandelingsinstallatie zijn aspecten van externe veiligheid aan de orde. Overigens sloot ook het ter plaatse voorheen geldende bestemmingsplan BKM-Zuid 2 bedrijven met een effect inzake externe veiligheid, niet uit. De eerdere inzichten en bedoelingen van de gemeenteraad van Alkmaar, blijkend uit de toelichting bij het bestemmingsplan BKM Zuid-2, zijn ingehaald door het inpassingsplan van de Ministers van EL&I en I&M). De wetgever heeft specifiek met het oog op de realisatie van dit soort projecten van nationaal belang, de bevoegdheid in het leven geroepen om een inpassingsplan "over een gemeentelijk bestemmingsplan heen te leggen".

Zoals eerder is aangegeven is de verplichting tot het ter inzage leggen van de zakelijke inhoud van exploitatieovereenkomst (artikel 6.2.12 Bro), en het bekend maken daarvan (artikel 6.24 lid 3 Wro), na het totstandkomen van de overeenkomst aan de orde. Voor wat betreft een toelichting op de verkeersplannen welke ten doel hebben een efficiënt en veilig logistiek proces mogelijk te maken en een verminderde bereikbaarheid te voorkomen, wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Verkeershinder’.

De m.e.r.-procedure en met name de rol van de Commissie voor de m.e.r. geeft alle belanghebbenden de garantie dat de besluitvorming een toetsbare weg doorloopt, waarbij inspraak en advies wezenlijke elementen zijn. Het MER vormt dan ook een belangrijk basisdocument voor de inhoud van het inpassingsplan. De inspraakprocedure zoals deze is gevolgd door bevoegd gezag heeft voldoende mogelijkheden geboden aan belanghebbenden om nadere vragen te stellen, waar er onduidelijkheid bestaat over de inhoudelijke merites van het MER. Dit geldt voor alle achtergronddocumenten van het MER. Het geldt niet voor de passende beoordeling zelf, waarin volgens de indiener volledig wordt geleund op de achtergronddocumenten bij het MER. De passende beoordeling heeft bij de terinzagelegging van de ontwerpbesluiten voor de eerste keer ter inzage gelegen, nu als onderdeel van de ontwerpbeschikking in het kader van de Natuurbeschermingswet. Jurisprudentie verzet zich hier niet tegen (zie hoofdstuk 'MER'). Niet valt in te zien waarom belanghebbenden niet in staat zouden zijn om adequaat een zienswijze in te brengen.

Artikel 3.26, lid 7, van de Wro bepaalt dat de regels van de provinciale verordening buiten toepassing worden gesteld, wanneer zij in strijd zijn met een inpassingsplan. Overigens is voor het verlenen van een ontheffing van de PRVS van Noord-Holland de provincie het bevoegd gezag, niet de gemeente. Voor wat betreft over eerder gedane toezeggingen: er bestaat geen overeenkomst waar dergelijke afspraken afdwingbaar zijn vastgelegd. Indertijd is door Amoco haar wettelijke verplichting aangegeven om na afloop van haar werkzaamheden de locatie in de oorspronkelijk staat terug te brengen. Deze verplichting geldt nog steeds, alleen is het begrip mijnbouwactiviteiten uitgebreid met gasopslag, waardoor er na gaswinning nog een andere mijnbouwactiviteit kan plaatsvinden.

Leidingen voor tijdelijke afvoer van bronneringswater naar ofwel een lozingspunt op het oppervlaktewater of naar een injectiepunt gebeurt over wegen middels door de provincie Noord- Holland goedgekeurde geleiderail conform het Handboek Wegontwerp van het CROW (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond- Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek). Voorzover benodigd ten aanzien van de overkluizingen kan worden aangenomen dat dienaangaande geen bouwvergunning is vereist, maar het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Het aanleggen van een overkluizing valt inmiddels onder het vergunningsvrije activiteit als bedoeld in artikel 3 bijlage 2 onder 1 van het Bor.

In het kader van het inpassingsplan zijn alle benodigde bouwvergunningen ten behoeve van de installaties aangevraagd. Zie dienaangaande de vergunningsmatrix op de site van Senternovem.

150

(http://www.senternovem.nl/Bureau_Energieprojecten/Opslagprojecten/Gasopslag_Bergermeer/ve rgunningenmatrix.asp). Bij iedere wijziging van wettelijke regels hoort overgangsrecht, uitdrukkelijk geformuleerd of stilzwijgend (en dan de algemene regels daarover volgend). De inhoud van overgangsrecht kan verschillen, al naar gelang van de gedachte van de wetgever. Het overgangsrecht moet worden toegepast, daarin heeft het bevoegd gezag geen eigen afweging te maken. De zienswijze bevat overigens geen concrete kritiek op het in dit geval toepasselijke overgangsrecht.

In 2007 hebben op initiatief van TAQA diverse gesprekken plaatsgevonden met de bevoegde gezagen, waaronder de gemeente Bergen, op ambtelijk niveau, alsmede met de (toenmalige) wethouder Stam en burgemeester Hafkamp over het voornemen. Vanaf 2008 is door TAQA op reguliere basis met de bevoegde gezagen op ambtelijk én bestuurlijk niveau overlegd. Vanaf 2009 is er regulier overleg gevoerd op ambtelijk niveau onder leiding van medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken (thans Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Daarnaast is er vanaf voorjaar 2009 bestuurlijk overleg gevoerd tussen het Rijk en de betrokken bevoegde gezagen.

Het inpassingsplan heeft ten doel de uitvoering van de activiteiten/voorzieningen ten behoeve van de gasopslag in voldoende mate mogelijk te maken. Bij de berekeningen voor de aanleg van de leidingen is, voor zover mogelijk, zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het leidingentracé als aangegeven in de vigerende bestemmingsplannen. Afwijkingen in het leidingentracé hebben plaatsgevonden, voorzover dit uit oogpunt van externe veiligheid noodzakelijk werd geacht. Het gebied waar de leidingen komen te liggen is getoetst aan de circulaire ‘Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de k1/k2/k3 categorie’ van het voormalige Ministerie van VROM.

Voor wat betreft het voorstel van de indiener van de zienswijze, waarbij verrekening van de financiële waarde van het gas onderdeel zou moeten uitmaken van de exploitatieovereenkomst, het volgende. Naar inzicht van het Ministerie van EL&I is de exploitatieovereenkomst niet de geëigende plek om dit te regelen. Daartoe bestaat ook geen verplichting.

Gelet op het bepaalde in de artikelen 6.12, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en 6.24 van de Wro in samenhang met artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zal een overeenkomst worden gesloten tussen de TAQA Energy B.V. en de Staat over het verhaal van kosten die samenhangen met grondexploitatie. De kosten voor exploitatie is daarmee afgedekt en het is daarom niet noodzakelijk gebleken om ten behoeve van het inpassingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Er is aldus sprake van een grondexploitatieovereenkomst, en niet van een grondexploitatieplan. De exploitatieovereenkomst wordt tegelijkertijd met het inpassingsplan ter inzage gelegd. Een zakelijke inhoudsbeschrijving van de overeenkomst zal worden gepubliceerd.

Verhaal van de betrokken exploitatiekosten dient inderdaad bij de besluitvorming zelf te worden overwogen, en ten tijde daarvan afdoende te zijn geregeld. Overeenkomstig het wettelijke systeem van grondexploitatie, dient het kostenverhaal geregeld te zijn in een exploitatieovereenkomst of een exploitatieplan. In aansluiting op hetgeen hierboven is overwogen omtrent moment en wijze van verhaal van de betrokken exploitatiekosten, wordt op deze plaats gemeld dat thans nog een proces gaande is om privaatrechtelijke belemmeringen weg te nemen, en de bijbehorende exploitatiekosten in een exploitatieovereenkomst te regelen. Overigens zijn exploitatiekosten nauwkeurig omschreven in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. De zorg voor het verhaal van de exploitatiekosten berust bij (de privaatrechtelijke rechtspersoon van) de planwetgever van het ruimtelijke plan waaraan de exploitatiekosten zijn verbonden. In dit geval zijn de ministers van EL&I en I&M tezamen planwetgever en hebben zij de zorg om namens de Staat de exploitatiekosten in overeenkomst of exploitatieplan te regelen. Ten aanzien van de werkzaamheden die door de gemeente worden verricht als bevoegd gezag wordt gewezen op de leges die in dat verband worden geheven. Daartoe kan een gemeente zelf voorzien via een legesverordening. Aangenomen mag worden dat deze leges voorzien in de gemaakte kosten voor de werkzaamheden als bevoegd gezag. Het is niet duidelijk welke andere exploitatiekosten de gemeente in dezen draagt.

151

De zienswijze aangaande de effecten van de boorinstallatie grijpt terug op het de zienswijze zoals die ook, maar dan nadrukkelijk betrekking hebbende op weidevogels, is beantwoord in het hoofdstuk ‘Natuur, Milieu & Omgeving’: "de externe effecten op flora en fauna door het plaatsen en in werking hebben van meerdere boortorens gedurende meerdere jaren is ten onrechte niet beschreven in het inpassingsplan". Deze activiteiten heeft aanzienlijke en deels onomkeerbare effecten op de weidevogelstand in de Loterijlanden. Het ontwerp inpassingsplan gaat standaard uit van jaarrond boren gedurende enkele jaren, zoals door de initiatiefnemer is aangevraagd en waarvan de effecten in het MER en de achtergronddocumenten daarvan zijn beschreven. De effecten op de natuur, zoals beschreven in par. 6.9.3 van de toelichting op het inpassingsplan, gelden dan ook voor jaarrond boren. In tabel 8 in par. 6.9.3 worden de effecten op de weidevogels van het boren gespecificeerd, gebaseerd op recente gegevens (2009) voor wat betreft de aantal territoria van broedvogels in de Bergermeer. Voor wat betreft andere milieuaspecten is in het inpassingsplan ingegaan op de situatie tijdens boringen voor wat betreft de aspect geluid. Emissies naar de lucht tijdens de boring zijn beschreven in de Luchtstudie Bergermeer (achtergrondrappport MER 12), waarin is geconcludeerd dat er zowel tijdens als na de boringen zal worden voldaan aan hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. Risico's tijdens de boringen zijn beschreven in de QRA van de Bergermeer puttenlocatie (achtergronddocument 18) bij het inpassingsplan. Binnen de 10-6 contour bevinden zich geen (beperkt) kwestbare objecten en de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden – er wordt voldaan aan het Bevi.

Te strakke planning De gemeenten zien zich keer op keer geconfronteerd met een strak gehanteerde, onrealistische planning. De gemeente is hierdoor in haar (rechtsbeschermings)belangen geschaad. De procedure is aldus onzorgvuldig en ook slordig. Dit komt het draagvlak niet ten goede. Een omvangrijk project als de gasopslag Bergermeer dient met de nodige zorgvuldigheid te worden voorbereid, zoveel mogelijk rekening houdende met de belangen van de ambtelijke en bestuurlijke processen. Dit is ook al opgemerkt in de eerdere reactie op het voorontwerp. Tot de spijt van de indieners hebben zij moeten constateren, dat op dit punt weinig in positieve zin is veranderd. Het blijft volgens indieners de vraag waar de gasrotonde nu daadwerkelijk in vastgesteld Nederlands beleid is ingekaderd. Anno 2010 heeft er nog steeds geen maatschappelijke kosten- baten analyse plaatsgevonden en is de strategie voor de gasrotonde nog steeds niet verder uitgewerkt. Naar de mening van indieners is de gasrotonde slecht onderbouwd en ontbreekt het aan door de Tweede Kamer vastgesteld beleid op het gebied van energiestrategie. Het plan is dermate omvangrijk dat een reactietermijn van 6 weken te kort is om daarover een goed oordeel te kunnen vormen.

Reactie De planning voor de ontwerpbesluiten was realistisch. Dit blijkt ook uit het feit dat andere overheden op tijd hebben kunnen voorzien in goede ontwerpbesluiten. Voor het onderhavige project is geen aanleiding voor het uitvoeren van een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Dit is ook in de toelichting op het rijkinpassingsplan onder het hoofdstuk ̀ Overleg’ gemotiveerd. In de toelichting op het inpassingsplan is ingegaan op de nut en noodzaak van het plan. Kortheidshalve wordt ook verwezen naar de beantwoording onder het hoofdstuk ‘Nut en noodzaak’ van deze nota.

De Rijksoverheid heeft geen rechtstreekse private belangen in de geplande gasopslag bij Bergermeer. De rijksoverheid (Ministerie van EL&I) investeert niet zelf in het project gasopslag Bergermeer, maar is indirect wel betrokken vanwege de rol als aandeelhouder van Energie Beheer Nederland (EBN), de partner van TAQA in het project. Bovendien heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken toestemming gegeven aan EBN voor haar deelname. Gasopslag is een activiteit van nationaal belang, die het algemeen energiebeleid dient. EBN kan in een dergelijke activiteiten participeren, mits aan de daarvoor geldende wettelijke eisen is voldaan.

Om de realisatie van nationaal relevante energie-infrastructuur, zoals gasopslagen, zo effectief mogelijk te faciliteren, is de besluitvorming hierover de rijkscoördinatieregeling van toepassing. Deze regeling bevordert een integraal, zorgvuldig en gestroomlijnd vergunningentraject, waaraan een zorgvuldige belangenafweging vooraf gaat.

152

Met het oog op deze belangafweging wordt tussen medewerkers van het ministerie van EL&I en de betrokken Gemeenten (Alkmaar, Bergen, Heiloo) periodiek overlegd over alle aspecten die een rol spelen rond de geplande gasopslag Bergermeer.

153

154

12. Schade algemeen Indieners van zienswijzen op dit thema:

1, 3, 5, 10, 13, 15-17, 21-25, 28, 31-32, 34, 35, 40, 50, 54-55, 58-60, 62, 64, 69, 78, 81- 82, 84, 86, 88-93, 104, 121-124, 127, 131-133, 142, 144, 145, 147, 158, 167-170, 172- 174, 176-180, 182-184, 190-193, 196, 199, 203, 208, 210, 212-213, 224, 227, 231-233, 235, 237-238

Risico’s Er is voor omwonenden geen zekerheid op schadevergoeding. Er is ook geen onderzoek gedaan naar de potentiële omvang van de schade. TAQA is tot op heden niet duidelijk over de schadevergoeding. Er zijn nog vele schades van eerdere bevingen niet vergoed. De bestaande regelingen zijn niet toereikend om de schade te dekken. De Minister is ten onrechte niet in gegaan op het verzoek van omwonenden om een schadefonds op te richten. Het Ministerie schoffeert de bewoners van Bergen en omstreken op deze wijze. De huizen op staal worden onevenredig hard getroffen door mogelijke bevingen. Graag zien de indieners hun huizen technisch aangepast zodat een beving van 3.9 kan worden doorstaan. Er is geen adequate schadevoorziening voor alle schade die zal optreden bij een aardbeving.

Er wordt gesproken van een goede schaderegeling, echter de bewijslast of schade een gevolg is van bodembewegingen ligt bij de burger. Dit is notoir lastig omdat in feite de huidige situatie als bij de notaris vastgelegd dient te zijn. Vandaar dat kosten verbonden aan de gevolgen van bodembewegingen waarschijnlijk nauwelijks meespelen in de financiële risico analyse van TAQA. De huidige situatie dient vastgelegd te worden t.b.v. een goede schaderegeling.

De betreffende convenanten zouden kunnen bijdragen aan een betere schadeafhandeling. De convenanten zouden echter moeten worden gekoppeld aan de vergunningen indien alle gemeenten de convenanten hebben ondertekend. Verder ontbreekt een voorschrift dat een nulmeting gedaan moet worden met betrekking tot de bouwkundige staat van de onroerende zaken.

TAQA heeft aangegeven een bedrag van 250 miljoen euro te hebben gereserveerd voor schade. Het is bij de indieners niet duidelijk waarom zo’n groot bedrag is gereserveerd als TAQA geen schade verwacht. Tevens is het merkwaardig dat winsten naar Abu Dhabi gaan, maar dat in geval van schade de Nederlandse burger opdraait met belastinggeld.

Er zijn risico’s van imploderen van het gasveldgesteente; van een blow-out; en van schade aan de kernreactor in Petten. Er is niet onderzocht hoe nieuwe putten zich zullen gedragen na het weer op druk brengen van het veld. Niet is onderzocht wat de risico's zijn voor direct omwonenden bij het optreden van een blow out. TAQA stelt dat alle zaken zijn afgedekt middels veiligheidsprotocollen, maar wat als het onverwachte gebeurt (Enschede, BP in de Golf van Mexico)? Het onder hoge druk in- en uitpompen van het gas gaat heel veel energie kosten en brengt heel veel risico’s voor mens en natuur met zich mee. De risico’s voor het grondwater zijn niet onderzocht. In geen enkel document wordt de kans dat de onder Noord-Holland lopende zoutwaterstromen door de grote booractiviteiten omhoog zullen komen en tot ernstige verzilting zullen leiden genoemd, met alle gevolgen voor mens, dier en natuur. Ook de onder het Heilooër bos geplande persleiding naar de Boekelermeer, die naar verluidt hoge temperaturen te verwerken zal krijgen maar niet geïsoleerd wordt, zal deswege onverwachte gevolgen geven. Als psychiater is een zienswijzenindiener bekend met de traumatische gevolgen van rampen. De waarschuwing is voor de extra psychische belasting nu de oorzaak van een ramp vermijdbaar is. De ontwrichtende gevolgen voor bewoners zullen moeilijk te overzien zijn. Gedurende meer dan twee jaar zal zwaar vrachtverkeer langs de huizen rijden in verband met aanleg van de puttenlocatie, leidingen en de installatie op de Boekelermeer. Er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten op de woningen. Het maatschappelijk draagvlak ontbreekt voorts vanwege het ontbreken van voldoende schade- en compensatieregelingen. En dan hebben we het nog niet over de schade en de overlast bij de aanleg van de tientallen kilometers persleidingen en de 14 boorputten die tot een diepte van 2100 meter onder het veld zouden moeten worden aangelegd. Een van de zienswijze indieners woont aan de Nesdijk en geeft aan dat omwonenden bij het doorgaan van dit project zware fysieke

155 overlast ondervinden, zowel tijdens de opbouw (2-3 jaar onafgebroken boren van nieuwe putten) als daarna. Een jarenlange periode van voordurende geluids,- licht-, en verkeersoverlast overbruggen kan in het geval van de zienswijze indiener tot psychische klachten leiden, vanwege de overgevoeligheid vooral voor geluid. De keuze om in het stille buitengebied te wonen was ook hierop gebaseerd.

De bewoners van Heiloo, Alkmaar en Bergen krijgen te maken met een verhoogd risico op bevingen en daarmee schade en letsel- De gegevens van schademeldingen en schadebedragen dienen te worden geanalyseerd opdat de site respons van de beving van 2001 in kaart kan worden gebracht.

Reactie Eventuele oude schade, die vermoedelijk nog te wijten is aan eerdere aardbevingen, kan via de gebruikelijke procedure bij TAQA – als rechtsopvolger van BP - aanhangig worden gemaakt (zie www.tcbb.nl). Er kan deskundig advies van de Tcbb worden ingewonnen over het mogelijke causale verband tussen de winning en schade, alsmede over de omvang van de schade (artikel 114 Mbw). Indien een burger wordt geconfronteerd met zaakschade door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg van mijnbouwactiviteiten kan zijn, kan hij tegen een geringe bijdrage advies krijgen van deze commissie over het causaal verband tussen zijn schade en de mijnbouwactiviteiten en de hoogte van het schadebedrag.

Met het oog op eventuele schade is naar voren gebracht, dat er omkering van de bewijslast zou moeten plaatsvinden. Als er schade optreedt aan onroerend goed, dan zou de onderneming moeten aantonen dat de schade niet door zijn toedoen is ontstaan. In de parlementaire behandeling Mijnbouwwet de bewijstlastkwestie aan de orde geweest (Kamerstukken II, 1998/99, 26219, nr. 3, p.102-104, Memorie van Toelichting). De wetgever heeft er voor gekozen om een andere route te bewandelen dan omkering van de bewijslast. Er is een Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) in het leven geroepen. Bij deze commissie kan eenieder die wordt geconfronteerd met zaakschade advies krijgen (zie ook bovenstaande tekst). Daarnaast is de risicoaansprakelijkheid voor mijnbouwondernemingen ingevoerd door middel van een wijziging van het Burgerlijk Wetboek. Ten slotte is voor enkele bijzondere gevallen een waarborgfonds ingesteld.

De financiële draagkracht van TAQA is voorafgaand aan het verlenen van de opslagvergunning getoetst en is voldoende bevonden. Daarnaast is Taqa verzekerd voor een bedrag van € 250 miljoen. Daarmee is de kans dat schade veroorzaakt door gasopslag in het Bergermeerveld niet vergoed kan worden door of namens de vergunninghouder bijzonder klein. Indien onverhoopt toch een situatie zou ontstaan waarin TAQA en de verzekeraar niet aan de verplichting tot schadevergoeding kan voldoen is er nog het waarborgfonds op grond van hoofdstuk 9 van de Mijnbouwwet. De huidige omvang van het Waarborgfonds mijnbouwschade van € 250.000 is, mede gelet op de praktijk van de periode sinds de totstandkoming in 2003 waarin geen beroep op het fonds is gedaan, voldoende. Mochten nieuwe inzichten ontstaan omtrent de vereiste omvang van het fonds dan bestaat de mogelijkheid de grootte van het fonds bij algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Hoe dan ook zal indien nodig alle schade worden vergoed door middel van het waarborgfonds. De financiële middelen die daarvoor nodig zijn worden via de systematiek van de mijnbouwregelgeving geheven bij houders van mijnbouwvergunningen.

Het is een misverstand dat andersoortige schade, zoals bijvoorbeeld brandschade door een blow- out van een gasput, niet wordt onderzocht. Voor elke borings- en winningslocatie worden risicoanalyses uitgevoerd en maatregelen voorgeschreven als het risico een bepaalde waarde overschrijdt. Dit is een verplichting die is vastgelegd in regelgeving. Het type maatregelen is afhankelijk van het type activiteiten op de locatie (bijv. boorfase of gebruiksfase). Voor elke winningslocatie bestaat een calamiteitenplan dat regelmatig wordt geoefend.

Met betrekking tot de zienswijze dat de Commissie voor de m.e.r. ten onrechte de schadegegevens van de 2001 beving niet heeft laten onderzoeken het volgende. De Commissie voor de m.e.r. doet geen zelfstandig onderzoek. De taak van deze commissie is om te beoordelen of de voorgelegde gegevens voldoende zijn om de milieueffecten te beoordelen. In dit geval heeft

156 de commissie geoordeeld dat de stukken voldoende informatie bevatten. Voor zover bedoeld is dat de schadegegevens van de 2001-beving aan de Commissie voor de m.e.r. voorgelegd hadden moeten worden, kan daarnaast opgemerkt worden dat de schadegegevens niet relevant zijn voor de beoordeling van de milieueffecten en als zodanig dus niet in de MER hoeven worden opgenomen. De schadegegevens waren overigens bekend en behoefden geen evaluatie.

Financiële schade In een separate overeenkomst moet worden vastgelegd dat TAQA alle schade als gevolg van de gasopslag vergoedt. Er moet een nulmeting worden gedaan. Schade aan gewassen moet worden vergoed. Direct omwonenden krijgen te maken met trillingen van vrachtwagenverkeer en heiwerkzaamheden wat schade kan veroorzaken. Mogelijke schade aan huizen door trillingen van vrachtwagenverkeer en heiwerkzaamheden in verband met aanleg van de puttenlocatie, leidingen en de installatie op de Boekelermeer. Er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten op de woningen en de daarmee samengaande waardevermindering van de huizen. Wat te denken aan geluidsoverlast hiervan. Er wordt continu gesproken over compensatie. Compensatie natuur, compensatie of deals. Er is geen compensatie voor direct omwonenden. Moeten de indieners zich maar loyaal opstellen en alle overlasten voor lief nemen. Moeten de bewoners 4/5/6 jaar lang onrustig wonen en niet gecompenseerd worden? De locatie van het perceel, gelegen direct aan het Noordhollands Kanaal, is uniek en voor de uitvoering van het exploitatieplan van de indiener geschikt als geen andere (voor het doel beschikbare) locatie in Nederland. Met de aanleg van een gasleiding dwars door het perceel, wordt de uitvoering van deze exploitatieplannen onmogelijk gemaakt hetgeen een onacceptabele inbreuk op de rechten van de indiener tot gevolg heeft. De schade beperkt zich in dat geval in het geheel niet tot een vergoeding voor het vestigen van een recht van opstal. Aangezien het een belemmering van bedrijfsvoering tot gevolg heeft die op grond van het huidige bestemmingsplan wel mogelijk is, zal de schade omvangrijk zijn Er dient ook door TAQA een borgsom bij een bank te worden gestort waaruit schade kan worden betaald. Dit geldt uiteraard niet voor die gemeenten die reeds een afkoopsom van TAQA hebben ontvangen en hebben geaccepteerd. De rekening voor dit project wordt nagenoeg geheel bij de regio neergelegd, terwijl baten voor de getroffenen er nauwelijks zijn. Ook hier is de door TAQA beloofde compensatie min of meer een wassen neus: veel van wat stuk wordt gemaakt, blijft stuk. Door bevingen worden schade verwacht. Hoe wordt dit vergoed. Er moet een goede schadevergoeding komen in geval van een beving. Dit moet goed geregeld worden in de convenanten met de gemeenten. Er zijn sinds de jaren ‘90 van de vorige eeuw vier bevingen geweest. Er is tot op heden geen onderzoek uitgevoerd naar de potentiële omvang van de schade bij optreden van een aardbeving. Dit zou alsnog moeten gebeuren. Indieners stellen schade te hebben aan hun huis na eerdere aardbevingen die nog nooit is vergoed / of nooit geclaimd / of nooit is beoordeeld. De ontstane schade uit 2001 heeft indiener nooit kunnen verhalen omdat de uitwerking door in trilling gebrachte grond moeilijk te scheiden is van natuurlijke consolidatieverschijnselen van een op staal gefundeerde woning. De fundatie van vele woningen in Bergen is verder niet berekend op trillingen van 3.9, daardoor veel potentiële schade. De wijkvereniging Westvleugelwil betrokken worden bij de convenanten schade en bouwoverlast. De 'Convenantregeling schade door bodembeweging gasopslag Bergermeer' dient middels een voorschrift te worden gekoppeld aan de instemming tot wijziging van het Opslagplan, met daarin opgenomen de regeling dat mag worden aangevangen met het op druk brengen van de gasopslag nadat dit Convenant is ondertekend door alle betrokken gemeenten. Er is geen inzicht gegeven in de risico's op trillingsschade naar aanleiding van verkeer als gevolg van 200 vrachtwagens per dag. Er zal na onherroepelijk worden van de beslissing massaal planschade worden geclaimd als gevolg van geleden vermogensschade door de waardedaling van de huizen. Ten aanzien van schade wordt dit alleen vergoed als binnen 3 maanden is aangemeld en er een causaal verband is. In de binnenduinrand bestaat de bodem uit zand en turflagen. Indien er zich een beving voordoet ontstaat er krimp en dit veroorzaakt kleine scheurtjes die pas later echter groter worden, soms pas na maanden of jaren. Dat wordt dan niet vergoed. Er is geen onderzoek gedaan naar effecten van trillingen door verkeer en heien op de woningen

157

Door vestiging van de behandeling- en compressie-installaties en de veiligheidscontouren krijgt BKMZ-2 een onveilige uitstraling voor gevestigde bedrijven en bezoekers. Dit geldt in het bijzonder voor indiener aangezien hij zijn net binnen de contouren gevestigde bedrijf moet gaan verplaatsen. De compensatiegebieden mogen geen beperkingen geven in de bedrijfsvoering en bedrijfsontwikkelingen (met schade als gevolg) op de omliggende agrarische bedrijven door aanpassingen van waterpeil, overlast door flora en fauna (onkruid, foeragerende ganzen, etc.), planologische schaduwwerking, etc. LTO Noord acht het mogelijk dat schadelijke stoffen vrijkomen bij de aanleg en in werking hebben van de gasinjectie- en productie locatie die van invloed kunnen zijn op landbouwgewassen en vee. LTO Noord verzoekt een schaderegeling en vergoedingenstelsel op te stellen voor de mogelijk optredende landbouwschade. Een indiener verwacht schade aan zijn bedrijf (verminderde bereikbaarheid) aan de Bergerweg als gevolg van de drukte en files. Een indiener vreest door de aanleg van de pijpleiding en de tijdelijke ontsluiting naar de openbare weg risico’s met betrekking tot de beveiliging van de caravanstalling van indiener. Indiener vreest tevens dat 10-6 contour over de grond van indiener dat deze te maken krijgt met waardevermindering van de gronden. Met betrekking tot de onteigening van Van Velzen: er blijkt niet dat dit tot een goed einde zal worden gebracht. Sterker nog, uit de beschrijving van de problematiek 'Van Velzen' blijkt dat er met de ondernemer in kwestie niet eens contact is geweest! Het inpassingsplan is daarmee kennelijk onuitvoerbaar.

Reactie Het project Bergermeer Gasopslag gaat vergezeld van een uitgebreid compensatiepakket. Een voorbeeld daarvan is de overeenkomst met de gemeente Alkmaar met betrekking tot de plaatsing van de behandelings- en compressie-installatie op het bedrijventerrein Boekelermeer Zuid-2. Hierbij zijn diverse afspraken opgenomen over het ontwikkelen van de regio als kenniscentrum op het gebied van de energievoorziening en ontwikkeling van opleidingen in dit kader. Voor het verkrijgen van zakelijke rechten voor de aanleg van leidingen treedt de initiatiefnemer ook in overleg met de eigenaren voor een compensatie van geleden schade. Wanneer deze overleggen geen (voldoende) uitkomst bieden zijn er publiekrechtelijke wegen om de schade te verhalen. Zo kan indien de vaststelling van het plan een negatieve (planologische) invloed heeft op de bedrijfsvoering van bedrijven een verzoek tot planschade worden ingediend. Dit verzoek kan bij het bevoegde gezag (de minister van EL&I) worden ingediend. Dat een normale bedrijfsvoering onmogelijk zou zijn door de uitvoering van Gasopslag Bergermeer, is onjuist. Al met al zijn er zijn verschillende wettelijke en niet-wettelijke procedures die de belangen van eventueel benadeelden waarborgen.

Wat betreft de zienswijze dat de gegevens van schademeldingen en schadebedragen dienen te worden geanalyseerd opdat de site respons van de beving van 2001 in kaart kan worden gebracht wordt als volgt gereageerd. De ervaringen met geïnduceerde aardbevingen in Nederland geven geen aanleiding tot nader onderzoek naar de potentiële omvang van schade bij een nieuwe geïnduceerde aardbeving. De schademeldingen zijn in beeld gebracht door het KNMI in het rapport: “Seismische analyse van de aardbevingen bij Alkmaar op 9 en 10 september en Bergen aan Zee op 10 oktober 2001”. KNMI technical report; TR-239. H.W. Haak, B. Dost en F.H. Goutenbeek, november 2001. De initiatiefnemer (TAQA) is wettelijk aansprakelijk voor alle schade die zij veroorzaakt. Hoe zij met deze aansprakelijkheid omgaat is geregeld in twee convenanten: ‘Overlast en bouwschade’ en ‘Bodembeweging’. Ondertekening van de deze beide convenanten heeft inmiddels plaatsgevonden met de gemeenten Alkmaar, Heiloo en Schermer. TAQA wil deze afspraken ook graag maken met de gemeente Bergen.

Met betrekking tot het gevraagde onderzoek naar de omvang van de potentiële schade het volgende. Het karakter van een ondiepe geïnduceerde aardbeving (korte hevige schok) verschilt van dat van een diepere natuurlijke aardbeving (langdurige beweging). Door dit verschil kan de indruk ontstaan dat de intensiteit van de effecten van een geïnduceerde beving volgens de zogenaamde EMS-schaal ernstiger kunnen zijn dan de gevolgen die in werkelijke optreden bij geïnduceerde ondiepe aardbevingen. De EMS-schaal is namelijk ontwikkeld voor natuurlijke aardbevingen op een gemiddelde diepte van 15 km.

158

De te verwachten schade bij de maximale theoretische beving van 3,9 op de schaal van Richter, zal in de intensiteit VI-VII liggen, waarbij intensiteit VII gekarakteriseerd wordt door soortgelijke schade als bij VI, maar dan aan meer gebouwen en daarbij kan tevens matige constructieve schade aan weinig gebouwen optreden. Voor een beving op 2 km diepte, zoals opgetreden bij het Bergermeerveld, zal de hoogste intensiteit in een klein gebied rond het epicentrum voorkomen en snel afnemen met de afstand tot dit epicentrum. Het epicentrum van een eventuele toekomstige beving zal in het buitengebied tussen Bergen en Alkmaar liggen, zo heeft ook het MIT bevestigd

Ten aanzien van de ingediende zienswijze dat de indiener schade uit 2001 niet heeft kunnen verhalen, wordt als volgt gereageerd. Of er schade tengevolge van de mijnbouwactiviteiten is geweest, kan pas vastgesteld worden indien de schade gemeld wordt en het expertisebureau de schade kan beoordelen. Op het door de indiener genoemde adres als onder de naam van indiener, is tot op heden bij BP/TAQA geen schademelding ontvangen, en daarom kan de opgebrachte zienswijze niet geverifieerd worden. Het convenant dat TAQA met de gemeente heeft gesloten biedt, bovenop de wettelijke regeling in geval van bevingen, voldoende garantie dat schade vergoed wordt, mits de schade gemeld wordt door de partij die schade lijdt.

Aangaande de convenanten schade en bouwoverlast kan worden opgemerkt dat de wijkvereniging Westvleugel hier ook bij betrokken is. Bij de laatste gesprekken tussen de initiatiefnemer en de gemeenten over de convenanten was de wijkvereniging Westvleugel vertegenwoordigd. Het Convenant met Heiloo/Alkmaar/Schermer/ is in december 2010 door partijen getekend. Hieraan hebben formele besluiten van desbetreffende gemeenteraden ten grondslag gelegen. De hoop is dat ook Bergen zal overgaan tot ondertekening van het Convenant In het convenant schade door bodembeweging is geregeld dat een melding van schade en eis tot vergoeding van schade ten gevolge van de door TAQA verrichte mijnbouwactiviteiten (bodembeweging) zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden na het moment waarop de Reclamant bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de schade door de Reclamant bij TAQA dient te worden ingediend. Dit dekt dus situaties waarbij de schade niet direct zichtbaar is. Een onafhankelijk expertise bureau moet beoordelen of deze schade door de mijnbouwactiviteiten veroorzaakt is, en indien het bureau van mening is dat dit niet het geval is, moet aangegeven worden wat wel de schadeoorzaak is geweest. Indien er geen overeenstemming met TAQA is, kan een beroep gedaan worden op de onafhankelijke Technische commissie bodembeweging (Tccb).

Ten aanzien van de vrees van indieners dat er schade zal optreden door het vrachtverkeer wordt als volgt gereageerd. Van de in de zienswijzen genoemde 200 vrachtwagens is geen sprake; zie hiervoor de beantwoording in het hoofdstuk 12, ‘Verkeershinder’. Voor aanvang van de werkzaamheden zal in overleg met de wegbeheerder en betreffende gemeente een voorschouw plaatsvinden van de in het werkgebied gelegen erftoegangswegen vanaf niveau ETW type II en wegen van lagere orde (CROW-systematiek) waarover bouwverkeer zal gaan plaatsvinden. Daar waar zich langs deze routes situaties voordoen waar mogelijk een risico kan bestaan op trillingschade aan bebouwing ten gevolge van de transporten zal onder aanwezigheid van een gekwalificeerd bouwkundige uit voorzorg de bouwkundige staat van deze bebouwing worden vastgelegd. Daarnaast zal in overleg met de wegbeheerder worden bepaald of en zo ja welke mitigerende maatregelen getroffen kunnen worden. Om overlast door het verkeer te voorkomen worden transporten gereguleerd met behulp van een verkeers- en vervoersplan. Hiermee wordt een veilige en efficiënte manier van logistieke processen geborgd. Opstellen van verkeersplannen gebeurt in overleg met de wegbeheerder. In de aanvulling op het MER is ingegaan op de effecten van het heien en hierbij in geconcludeerd dat vanwege de afstand van 200 - 300 meter tot de meest nabijgelegen woningen geen effecten van de trillingen worden verwacht.

In het kader van de vaststelling van het inpassingsplan is de zorg over de beveiliging van de caravanstalling van indiener in twee opzichten relevant: het is een vraag naar de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan en naar de zorgvuldigheid waarmee het inpassingsplan is voorbereid. De uitvoerbaarheid van het inpassingsplan komt niet in gevaar door een eventuele verminderde beveiligbaarheid van de caravanstalling. Voor zover extra maatregelen noodzakelijk zijn als direct gevolg van de werkzaamheden ter uitvoering van bestemmingen, zijn daarop de normale regels

159 van aansprakelijkheid van toepassing. Ook zonder uitdrukkelijke regeling in het inpassingsplan wordt aldus tegemoet gekomen aan deze zorg.

Voor wat betreft de planschade na vaststelling en inwerkingtreding van het inpassingsplan wordt als volgt gereageerd: De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het inpassingsplan, een tegemoetkoming toegekend, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Een daling van de waarde van woningen is overigens niet aannemelijk. Het inpassingsplan voorziet ter plaatse van woningen niet in een beperking van de gebruiks- of bebouwingsmogelijkheden. Vermogensschade als gevolg van een ongunstige bestemming op een andere perceel is onwaarschijnlijk, maar zo er toch schade wordt geleden zijn de regels betreffende planschade van toepassing. Op de gevolgen van de risicozone ter plaatse van het bedrijventerrein Boekelermeer Zuid 2 wordt uitgebreid in het inpassingsplan ingegaan. Inderdaad zal één bedrijf verplaatst worden. Voor geen enkel ander bedrijf zullen echter beperkingen gelden. Overigens moet worden opgemerkt dat het hier gaat om een bedrijventerrein voor de zwaardere milieucategorieën. Ter plaatse kunnen derhalve ook andere zogenaamde Bevi bedrijven zich binnen het bedrijventerrein vestigen. Buiten de 10-6 contour (dus buiten het plangebied van het inpassingsplan) kan alles worden gerealiseerd wat voorheen ook was toegestaan. Dat bestemmingsplan wordt niet aangepast.

Het grondboortechniek en bronbemalingsbedrijf Van Velzen b.v., zijnde een beperkt kwetsbaar object, bevindt zich binnen de plaatsgebonden risicocontour van de op te richten gasbehandelings- en compressie inrichting. De belangen die gemoeid zijn met het realiseren van de gasopslag en daarmee in samenhang het belang van de gasbehandelings- en compressie-installatie, worden uiteindelijk groter geacht dan de belangen van de vestiging op deze locatie van het grondboortechniek en bronbemalingsbedrijf Van Velzen b.v. Uiteraard wordt ernaar gestreefd in minnelijk overleg het bedrijf Van Velzen b.v. elders te herplaatsen. Mocht onverhoopt in dit minnelijk traject niet tot overeenstemming kunnen worden gekomen, dan zal de Staat op grond van Titel IV van de Onteigeningswet tot onteigening overgaan. De aanwezigheid van het grondboortechniek en bronbemalingsbedrijf Van Velzen b.v. vormt aldus geen onoverkomelijke privaatrechtelijke belemmering voor de uitvoering van het inpassingsplan. De stelling van de indiener dat er met het bewuste bedrijf geen contact is geweest, is onjuist: er is regelmatig contact (geweest) met onderhavig bedrijf. Vanwege het private karakter van de gesprekken tussen het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het grondboortechniek en bronbemalingsbedrijf Van Velzen b.v. wordt hier niet verder ingegaan op concrete zaken in deze.

Met betrekking tot de gevolgen voor de landbouw: voor de aanleg van de leidingen zijn onder meer de volgende onderzoeken uitgevoerd: milieutechnisch onderzoek (onderzoek naar eventuele vervuilingen in het tracé), een cultuurtechnische studie, een drainagestudie, een grondmechanische studie, grondonderzoek en een studie naar de beïnvloedingseffecten van de geïsoleerde leidingen. Deze studies kunnen op verzoek worden toegezonden. Specifieke aandacht is er voor de situatie ter plaatse van de bestaande bollenpercelen. Deze extra zorg uit zich in maatregelen bij deze percelen in extra maatregelen met betrekking tot warmtebeïnvloeding (diepere aanleg leidingen en extra isolatie) en tijdelijke grondwaterverlaging tijdens aanleg. Met de meeste landeigenaren is overeenstemming bereikt met betrekking tot de benodigde zakelijk recht overeenkomsten. In de loop van 2011 zullen er definitieve detailafspraken met de landeigenaren gemaakt worden over planning, toegankelijkheid percelen e.d.

Met betrekking tot de vrees voor negatieve gevolgen voor het beregenen van de percelen en het drenken van vee als gevolg van het lozen van grondwater van vervuild (hoog ijzer en zwavelgehalte) grondwater op het oppervlaktewater het volgende. Grondwater met een te hoog zout of zwavelgehalte wordt niet geloosd op het oppervlaktewater. Voor die delen van het tracé waar de kwaliteit van het grondwater dusdanig is dat niet kan worden geloosd op het oppervlaktewater wordt het grondwater middels injectie terug in de bodem gebracht.

160

Ten aanzien van de zienswijze dat onvoldoende rekening in de planvorming is gehouden met het huidig agrarisch gebruik het volgende.. Voor zover agrarische activiteit ongunstig wordt beïnvloed door de aanleg van leidingen is – zowel via wettelijke bepalingen als via overeenkomsten - voorzien in regelingen ter minimalisering van schade en vergoeding van de resterende schade. Voor zover het betreft het ondergronds opslaan van gas is geen invloed op agrarische activiteit te verwachten.

Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische gebruik: er wordt niet voorzien dat de aanleg en in het werking hebben van de Gasopslag het agrarisch gebruik van gronden negatief zou beïnvloeden, anders dan de tijdelijke effecten van aanleg waarvoor agrariërs voor worden gecompenseerd conform de gangbare LTO richtlijnen. De gebieden rond de locaties en aangrenzend aan de leidingen daar waar agrariërs actief zijn behoeven geen bestemmingswijziging te ondergaan die eventuele toekomstige agrarische activiteiten dermate negatief zouden beïnvloeden dat een alternatieve vestiging noodzakelijk zou zijn. Het bouwen van schuren en dergelijke bovenop gasleidingen is echter vanuit de wetgeving niet toegestaan. De herbestemming van gronden voor het compensatiegebied (permanent bestemd voor weidevogelgebied) zal volgen uit reguliere koopovereenkomsten met particulieren inzake de verwerving van gronden. De provincie Noord-Holland en de gemeente zullen de natuurbestemming van het compensatiegebied planologisch verankeren.

Ten aanzien van schade aan de grondstructuur waardoor de bollengrond zal verslechtering, het volgende. De schade wordt beperkt door maatregelen als isolatie en gronddekking en verder afgewikkeld, hetzij langs privaatrechtelijke weg (in een overeenkomst tot vestiging van een recht van opstal en kwalitatieve verplichting) hetzij via de weg van de Belemmeringenwet Privaatrecht, indien een gedoogplicht moet worden opgelegd. Dat betekent dat vergoeding van schade anderszins is verzekerd, waardoor geen beroep kan worden gedaan op de planschaderegeling in de Wro. Voor verdere informatie wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Plaatselijke Economie’.

Met betrekking tot geluidsoverlast voor het vee, het volgende. Indien het plan een negatieve (planologische) invloed heeft op de bedrijfsvoering van bedrijven kan een verzoek tot planschade worden ingediend. Voor overige schade en negatieve effecten, vanwege enigerlei reden ten gevolge van de uitvoering van het plan, kunnen de indieners zich wenden tot TAQA Energy BV. Als bedrijven aantoonbare schade ondervinden tengevolge van het project zijn er dus verschillende kanalen waarlangs in de belangen tegemoet kan worden gekomen en zij schadeloos kunnen worden gesteld.

In het MER is onderzocht welke stoffen vrijkomen bij de constructiewerkzaamheden en wat de effecten hiervan zijn. Er is geen sprake van schadelijke stoffen die van invloed kunnen zijn op landbouwgewassen en vee. Het convenant bouwschade en overlast regelt ook hoe omgegaan wordt bij het melden van mogelijke landbouwschade.

Van een verminderde bereikbaarheid van bedrijven aan de Bergerweg als gevolg van bouwverkeer zal geen sprake zijn. Zie hiervoor het hoofdstuk ‘Verkeershinder’. Indien onverhoopt sprake mocht zijn van gederfde inkomsten door drukte aan de Bergerweg, dan zal deze worden vergoed, zoals hierboven is toegelicht.

Schadefonds In de Mijnbouwwet is in hoofdstuk 9 een Waarborgfonds voor Mijnbouwschade opgenomen. Het fonds is alleen bedoeld voor particulieren. Dit fonds is bedoeld voor geleden schade die niet door de mijnbouwondernemer wordt vergoed, ingeval van faillissement, overlijden of niet meer bestaan van het bedrijf. Minister van EL&I is belast met het beheer van het waarborgfonds. Bij sprake van een grote calamiteit, kan het waarborgfonds niet garant staan voor de geleden schade, omdat de in dit fonds opgenomen geldende hoogte van een mogelijke schade niet zullen kunnen dekken. Dit betekent rechtsonzekerheid voor de regio. Problematisch blijkt ook het verhaal van kosten bij latent aanwezige schade. Het is de taak van de (rijks)overheid om de wettelijke voorschriften in acht te nemen. Daaronder valt de plicht om schade of rampen te voorkomen; deze plicht kan niet worden afgekocht met het instellen van een schadefonds.

161

De regeling van schade door gasopslag en gaswinning dient op principieel andere wijze te worden opgezet: (1) De bewijslast moet worden omgekeerd. (2) Schade-uitkeringen moeten geschieden vanuit een onafhankelijke rechtspersoon, losstaand van de mijnbouwonderneming. (3 ) Er moet een regeling komen voor de zogenaamde nul-meting. (4) Schade-experts dienen werkzaam te zijn in de praktijk van restauratie en kleine verbouwingen en te worden aangewezen door de rechtspersoon sub 2 genoemd. Het Convenant dat TAQA heeft voorgesteld voldoet op geen enkel punt aan deze voorwaarden.

Reactie De financiële draagkracht van TAQA is voorafgaand aan het verlenen van de opslagvergunning getoetst en is voldoende bevonden. Daarnaast is TAQA verzekerd voor een bedrag van € 250 miljoen. Daarmee is de kans dat schade veroorzaakt door gasopslag in het Bergermeerveld niet vergoed kan worden door of namens de vergunninghouder bijzonder klein. Indien onverhoopt toch een situatie zou ontstaan waarin TAQA en de verzekeraar niet aan de verplichting tot schadevergoeding kan voldoen is er nog het waarborgfonds op grond van hoofdstuk 9 van de Mijnbouwwet. De huidige omvang van het Waarborgfonds mijnbouwschade van € 250.000 is, mede gelet op de praktijk van de periode sinds de totstandkoming in 2003 waarin geen beroep op het fonds is gedaan, voldoende. Mochten nieuwe inzichten ontstaan omtrent de vereiste omvang van het fonds dan bestaat de mogelijkheid de grootte van het fonds bij algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Hoe dan ook zal indien nodig alle schade worden vergoed door middel van het waarborgfonds. De financiële middelen die daarvoor nodig zijn worden via de systematiek van de mijnbouwregelgeving geheven bij houders van mijnbouwvergunningen.

Met het oog op eventuele schade is naar voren gebracht, dat er omkering van de bewijslast zou moeten plaatsvinden. Als er schade optreedt aan onroerend goed, dan zou de onderneming moeten aantonen dat de schade niet door zijn toedoen is ontstaan. In de parlementaire behandeling Mijnbouwwet de bewijslastkwestie aan de orde geweest (Kamerstukken II, 1998/99, 26219, nr. 3, p.102-104, Memorie van Toelichting). De wetgever heeft er voor gekozen om een andere route te bewandelen dan omkering van de bewijslast. Er is een Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) in het leven geroepen. Bij deze commissie kan eenieder die wordt geconfronteerd met zaakschade onder een aantal voorwaarden advies krijgen (zie ook bovenstaande tekst). Daarnaast is de risicoaansprakelijkheid voor mijnbouwondernemingen ingevoerd door middel van een wijziging van het Burgerlijk Wetboek. Ten slotte is voor enkele bijzondere gevallen, zoals hiervoor is aangegeven, een waarborgfonds ingesteld.

In verschillende zienswijzen wordt gesteld dat er een regeling opgezet zou moeten worden voor een nulmeting. Tijdens het Algemeen Overleg Energie met de Tweede Kamer op 30 maart 2011 is toegezegd dat een representatieve dwarsdoorsnede zal worden gemaakt van de bebouwing binnen het relevante gebied in Bergen en Alkmaar. Deze nulmeting is in de voorwaarden in het besluit betreffende instemming met het gewijzigd opslagplan Bergermeer opgenomen. TAQA heeft aangegeven de uitvoering van deze nulmeting van kwetsbare objecten uit te willen werken in het convenant Bodembeweging dat TAQA reeds met drie van de vier betrokken gemeenten (Almaar, Heiloo en Schermer) heeft gesloten. Het streven is om ook met de gemeente Bergen een dergelijk convenant af te sluiten.

162

13. Verkeershinder Indieners van zienswijzen op dit thema:

2, 15, 17, 21-22, 24, 28, 31-32, 54-55, 80-81, 86-87, 90, 124, 128, 154, 167-170, 172- 175, 179-180, 182-183, 192, 208, 214, 231-233.

De enige toegangsweg naar het dorp zal door alle bouwwerkzaamheden verstopt raken door de vrachtauto’s en zware transporten van de gasopslag. Dagelijks zullen er 200 (40 tons) (elke 8 minuten/ 24 uur / 365 dagen / 4 á’5 jaar lang) zware transporten zijn. Verbreding van de weg of het aanleggen van een alternatief tracé zullen het weidegebied nog verder aantasten dus dat is geen optie. Mede door lawaai en overlast en het enorm toegenomen vrachtverkeer zal het met de rust in en rond het dorp gedaan zijn. Winkeliers en horeca zullen hieronder zeer zeker lijden. In de vakantieperiode van 5 maanden betekent dit dat we van druk verkeer terecht komen in daadwerkelijke files. Bouwverkeer zal door de smalle toegangsweg naar de locatie veel achteruit moeten rijden met hinderlijke achteruitrij- piepgeluiden tot gevolg. Op rustige wegen - vaak zijn dit ook zeer smalle wegen - zal het voor weggebruikers betekenen dat ze een goed heenkomen moeten zoeken, en voor aanwonenden dat zij geluids- en andere overlast ervaren. De effecten van de extra verkeersdruk op de bereikbaarheid, doorstroming en leefbaarheid laten zich raden. Wordt er van de inwoners van Bergen en omgeving verwacht dat zij 's morgens ruim extra tijd inplannen om hun werkplek te bereiken en 's avonds later thuiskomen? Openbaar vervoer biedt hier geen uitkomst. Kortom Bergen is niet ingericht voor zware industrie. De extra belasting voor het wegennet door de aan en afvoer van groot materieel wordt ernstig onderschat.

Door het vele vrachtverkeer maakt men zich zorgen om de schoolgaande kinderen die over de Bergerweg fietsen (verkeersveiligheid). Er is in de verkeersveiligheid geen inzicht gegeven: de verkeersplannen ontbreken ten onrechte bij de ter inzage gelegde stukken.

Reactie

Indirecte hinder als gevolg door verkeersaantrekkende werking ten gevolge van het project In de diverse studies wordt gesproken over een maximale situatie (worst case) waar tegelijkertijd diverse activiteiten plaatsvinden met intensiever verkeer. Hierbij wordt gesproken over 200 vrachtwagens per dag voor deze worst case situatie. Het betreft hier 100 vrachtwagens op weg naar de inrichting en 100 vrachtwagens komen vanaf de inrichting, in totaal dus 200 transportbewegingen over de Bergerweg per dag. Voortschrijdend inzicht als gevolg van het verdere engineeringproces heeft ertoe geleid dat er sinds de indiening van het MER en het opstellen van de aanvragen nog specifieker inzicht is gekomen in het aantal verkeersbewegingen tijdens het project. Ten aanzien van de situatie waarbij de meest intensieve verkeersbewegingen zullen plaatsvinden is de keuze van de boorinstallatie essentieel. In deze fase van het project is inmiddels zeker dat het gaat om: . één boorinstallatie in plaats van de oorspronkelijk twee aangehouden installaties om aan- en af te voeren; . De T46 of T45 installatie van de firma KCA Deutag, aan te leveren met 110 vrachtwagens, verdeeld over 4 á 5 dagen.

Worst case boorfase/civiel werk /leidingaanleg: In de boorfase, bij gelijktijdige aanvoer en afvoer van zowel de boorinstallatie, civiel werk en leidingaanleg gaat het in de worst case situatie, gedurende 4 à 5 dagen per jaar, alleen in de dagperiode om:

110 vrachtwagens verdeeld over 4 à 5 dagen = ongeveer 20 à 30 per dag vrachtwagens tbv civiel werk en leidingaanleg = ongeveer 20 per dag totaal maximaal: 40 à 50 per dag gedurende 4 à 5 dagen

163

Dit is gelijk aan 80 -100 bewegingen per dag, gedurende 4 à 5 dagen, en is gemiddeld gelijk aan 10 à 13 bewegingen per uur. De snelheid van de voertuigen ligt tussen 25 en 30 km/uur, en toerental is lager dan 800 per minuut (dit wordt vastgelegd in het verkeersplan).

De voorkeursgrenswaarde (50 dB(A) op de dag) voor indirecte hinder door verkeersaantrekkende werking uit de “Schrikkelcirculaire” wordt op deze extreem drukke dag hiermee niet overschreden.

Normale situatie boorfase gedurende rest van het jaar, gedurende 2 jaar: Per dag 10-15 vrachtwagens naar en vanaf de Bergermeerlocatie in de dagperiode, is totaal 20 à 30 verkeersbewegingen in de dagperiode. In de avond en nacht gaat het in totaal 1-2 vrachtwagens, dus 2-4 vrachtwagenbewegingen. Avond en nachtperiode worden zoveel mogelijk vermeden.

Permanente situatie na afronding van alle werkzaamheden ten behoeve van aanleg en boringen: Tijdens onderhoud: 5 vrachtwagens in de dagperiode (10 transportbewegingen). Zonder onderhoud: 1 vrachtwagen per week (2 transportbewegingen).

In de zienswijzen wordt voorts gewezen op het feit dat het door het project van TAQA veroorzaakte bouwverkeer door de smalle toegangsweg naar de locatie zal leiden tot veel achteruit moeten rijden met hinderlijke achteruitrijpiepgeluiden tot gevolg welke weer zullen leiden tot concentratieproblemen bij omwonenden. In reactie hierop: om een efficiënte en veilige operatie mogelijk te maken is voorzien in een mogelijkheid tot aanrijden en weer verlaten van de locatie waarbij niet achteruit behoeft te worden uitgestoken. Hinderlijke achteruitrijgeluiden worden hiermee voorkomen.

Samenvattend: er zal in geen geval sprake zijn van de in diverse zienswijzen gevreesde continue filevorming in de omgeving van de Bergermeerlocatie en daaruit voortvloeiende onbereikbaarheid van bedrijven aan de Bergerweg. Dat gebeurt noch in de worst case situatie van 4 á 5 dagen per jaar in de boorfase, noch in de rest van de boorfase, noch in de permanente situatie na afronding van alle werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de Bergermeerlocatie. Er is geen feitelijke grondslag voor de vrees voor het verstoken blijven van hulpdiensten voor hele wijken als gevolg van het verkeer door het project. Om een efficiënt, veilig en zo min mogelijk hinder veroorzakende situatie te garanderen wordt gewerkt met verkeersplannen en zullen diverse wegen tijdelijk worden aangepast.

Verkeersplannen en Verkeersveiligheid In diverse zienswijzen wordt erop gewezen dat de verkeersplannen waarover in de toelichting op het inpassingsplan wordt gesproken, nog niet beschikbaar zijn of in ieder geval ten onrechte niet ter inzage zijn gelegd. Ook wordt er gevreesd voor de verkeersveiligheid - hier is nog geen inzicht in gegeven menen de zienswijzen - als gevolg van het vrachtverkeer dat over de Bergerweg komt terwijl deze weg ook intensief wordt gebruikt door de naar school fietsende jeugd.

In reactie op deze zienswijzen: in het MER en de toelichting op het inpassingsplan is ingegaan hoe de logistieke processen rond de werkzaamheden op een zo veilig en efficiënt mogelijke manier zullen worden afgehandeld. Een aspect hiervan is het tijdelijk aanpassen van locale wegen (de Bergerweg (N510) en de Hoeverweg (N512), waarvoor met de aanvragen A26 (Ontheffing wegenverordening voor aanpassingen Bergerweg en Hoeverweg) en A27 Ontheffing wegenverordening voor kruisen Hoeverweg) een vergunning voor is aangevraagd. Deze aanpassingen zijn aangevraagd op basis van verkeerskundig onderzoek uitgevoerd door ingenieursbureau Oranjewoud en in overleg met de verkeerskundigen van zowel de provincie Noord-Holland, als de gemeente Bergen. Dit onderzoek is gevoegd bij de betreffende vergunningaanvraag (A26).

Ook in de aanvragen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordeningen is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het borgen van de verkeersveiligheid bij relevante onderwerpen. In dat verband is gewezen op het tijdelijk omleggen van een fietspad bij het kruisen van de leiding met een weg middels open ontgraving.

164

Voor logistieke operaties alsmede dagelijkse bewegingen worden in overleg met gemeente en wegbeheerder verkeersplannen opgesteld, die pas beschikbaar zijn op het moment dat de volgende informatie beschikbaar is: - Definitieve vergunningvoorschriften; - Afgeronde aanbestedingsprocedures met diverse aannemers; - Uitvoeringsplanning diverse aannemers; - Integrale verkeersplanning diverse aannemers (zogenaamd bridgen van vervoersbewegingen); - Definitieve locaties parkeervoorzieningen; - Resultaten van een te voeren overleg tussen diverse beheerders met als basis de bovenstaande genoemde informatie.

Nu kunnen deze verkeersplannen dus nog niet ter inzage worden gelegd. Onderdeel van de verkeersplannen zal zijn, zoals voor alle logistieke activiteiten van TAQA gebruikelijk, het zoveel mogelijk beperken van het aantal verkeersbewegingen tijdens de uren (’s morgens en halverwege de middag) waarin de schoolgaande jeugd zich over de Bergerweg zal verplaatsen. Bijzondere aandacht hiervoor krijgt de ochtendperiode in de wintermaanden, waarbij verlichting van de weggebruikers een aandachtspunt is.

In diverse zienswijzen wordt gesteld dat er, in tegenstelling tot wat de initiatiefnemer aangeeft, geen overleg heeft plaatsgevonden met de gemeente Bergen over de aanvragen en ontheffingen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Bergen. In reactie hierop: dit is onjuist. Door de initiatiefnemer is aantoonbaar op ambtelijk niveau overleg gevoerd over de totstandkoming van deze aanvragen.

165

166

14. Ontwerpbesluiten Alkmaar In dit hoofdstuk wordt een weergave geven van de beantwoording van de specifieke zienswijzen ten aanzien van de vergunningen waarvan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Alkmaar het bevoegde gezag is.

1. Bouwvergunning installatie, Alkmaar Zienswijze nr. 193 is inhoudelijk gericht op het ontwerp van onderhavig besluit. De zienswijze betreft een opmerking over de voorwaarden 7 tot en met 12 onder het kopje "Bouwbesluit". De indiener van de zienswijze is van mening dat voor zover deze bepalingen dezelfde inhoud hebben als de overeenkomstige bepalingen uit het Bouwbesluit 2003 opname in de vergunning overbodig is. Voor zover bedoelde voorwaarden voor de aanvrager strenger zijn levert dit strijd op met het limitatief-imperatieve stelsel van artikel 44 Woningwet, Voor zover de voorwaarden soepeler zijn dan het Bouwbesluit 2003, zijn ze niet geldig wegens strijd met het Bouwbesluit 2003. Voorts stelt de indiener dat "in het bijzonder bezwaar wordt gemaakt tegen voorwaarde 7, nu de desbetreffende bepaling in het Bouwbesluit 2003 luidt:

Artikel 2.9, lid 4 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, gedurende 90 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand,"

Beantwoording: Voorwaarde 7 onder het kopje "Bouwbesluit" geldt alleen ten aanzien van de "Operator building" waarin verblijfsgebieden voorkomen tot 4.20 meter. Het door indiener geciteerde artikel 2.9, lid 4 van het Bouwbesluit 2003 is hier niet van toepassing. De van toepassing zijnde artikelen uit het Bouwbesluit 2003 luiden als volgt: Artikel 2.9, lid 1: Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand. Artikel 2.9, lid 5: Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.9.2 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

4. Tijdelijke ontheffing voor tijdelijke verhardingen Zienswijze nr. 184 is inhoudelijk gericht tegen het ontwerp van onderhavig besluit. De zienswijze betreft de opmerking: "tijdens de aanleg van de ondergrondse pijpleiding komt er een ontsluiting naar de openbare weg, die grote gevolgen heeft voor de beveiliging van mijn aangrenzende bedrijf caravanstalling Jan Liefting Alkmaar B.V.";

167

Beantwoording: De zienswijze is algemeen gesteld en niet nader gemotiveerd. Niet duidelijk is welke 'ontsluiting' en welke 'grote gevolgen' het betreft.

168

15. Ontwerpbesluiten Provincie Noord Holland In dit hoofdstuk wordt een weergave geven van de beantwoording van de specifieke zienswijzen ten aanzien van de vergunningen waarvan de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland het bevoegde gezag zijn.

22. Vergunning ex artikel 8.4 Wet milieubeheer (‘revisievergunning’) ten behoeve van puttenlocatie Bergermeer voor zover het ondergrondse deel betreft; Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn binnen de wettelijke termijn zienswijzen naar voren gebracht door: 1. Kuiper & Burger, Zoetermeer (nr. 214); 2. Stichting Gasalarm2, Bergen (nr. 192); welke inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit. (Deze zienswijzen zijn deels inhoudelijk gericht tegen andere besluiten en worden voor dat gedeelte aldaar behandeld). De punten uit de zienswijzen [nr’s 192 en 214] die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit zijn hieronder samengevat en onze reactie is hierop weergegeven: a. Zienswijze naar voren gebracht door 1: EZ en de Provincie (bedoeld wordt: bovengronds en ondergronds deel Wm Bergermeer) hebben niet dezelfde stukken ontvangen, zo blijkt uit de beide OB's. Ook BGS/PERM/L002 heeft niet ter inzage gelegen.

Reactie ad a: Dit is niet juist. EZ en de provincie hebben dezelfde stukken ontvangen: te weten een aanvraag in november 2008, aan aanvulling op deze aanvraag (juni 2009), welke is gereviseerd in mei 2010 en tenslotte een brief met kenmerk BGS/PERM/General/L002. De Provincie heeft het gereviseerde addendum ontvangen met een aangehechte brief die het kenmerk 'BGS/PERM/A43/L002' draagt, hetgeen in de ontwerpbeschikking abusievelijk is genoemd met het kenmerk 'BGS/PERM/L002'. Overigens betreft het bewuste aangepaste addendum van mei 2010 informatie over het bovengronds deel van de inrichting. Aangezien de Provincie Noord-Holland uitsluitend bevoegd gezag is voor het ondergrondse deel van de inrichting, heeft de toezending van deze aanvulling aan Noord-Holland zuiver ten doel gehad om het gehele dossier compleet te krijgen, aangezien het hoofdaanvraagdocument ook een samenvoeging is van zowel onder- als bovengrondse informatie, geïntegreerd in één document. Met de genoemde brief met kenmerk BGM/PERM/General/L002 is door TAQA de verschuiving van de voorkeurslocatie van de gasbehandelings- en compressie- installatie op de Boekelermeer Zuid 2 met ongeveer 70 meter naar het oosten vanwege de ruimtelijke inpasbaarheid van het plan aan alle bevoegde gezagen meegedeeld. Deze brief bevindt zich in alle hard-copy documenten voorin de bewuste documenten, en heeft digitaal ter inzage gelegen in alle aanvraag documenten (A01 tot en met A44) alsmede nog separaat als digitale generieke bijlage bij alle aanvragen op de web site van Bureau Energieprojecten. Aangezien het een verschuiving van de gasbehandeling- en compressie-installatie betreft in de Boekelermeer, is deze door EZ niet expliciet benoemd voor de binnengekomen stukken voor de Wm revisieaanvraag Bergermeer.

Ter verduidelijking zetten wij nogmaals uiteen welke documenten in het kader van de aanvraag Wm door ons zijn ontvangen: - ingekomen 18 november 2008, ons kenmerk 2008-68186, revisievergunningaanvraag art 8.4 Wm voor de locatie Bergermeer; DATUM 17-11-2008; - ingekomen 24 juni 2009, ons kenmerk 2009-37346, DATUM 11 mei 2009, ADDENDUM BIJ DE BIJ DE REVISIEVERGUNNINGAANVRAAG ART 8.4 WM VOOR DE GASOPSLAG EN WATERINJECTIE-INSTALLATIE BERGERMEER; - ingekomen 17 mei 2010, ons kenmerk 2010-29588, Addendum revisie 01, DATUM 26 april 2010, ADDENDUM BIJ DE BIJ DE REVISIEVERGUNNINGAANVRAAG ART 8.4 WM VOOR DE GASOPSLAG EN WATERINJECTIE-INSTALLATIE BERGERMEER. b. Zienswijze naar voren gebracht door 2: Het inpompen van vrijkomend productiewater is niet toelaatbaar.

169

Reactie ad b: Waterinjectie in de bodem is een activiteit die zeer gebruikelijk is bij gaswinningsactiviteiten. Op grond van de Wabo en artikel 25 jo. 25a van het Lozingenbesluit bodembescherming kan dienaangaande een vergunning cq. toestemming worden gevraagd. Het bevoegd gezag kan aan de vergunning alle voorschriften verbinden, die het nodig acht om verontreiniging van het milieu te voorkomen althans tot het aanvaardbare te beperken. Het in de bodem (terug) geïnjecteerde water heeft exact dezelfde samenstelling als het had, toen het uit de ondergrond werd opgepompt. Gezien de grote injectiediepte is de kans op vervuiling van oppervlaktewater of ondiep grondwater nihil. Overigens betreft het in dit geval een activiteit die door ons reeds vergund is in 20063.

23. Ontheffing ex artikel 9.4 van de Provinciale Milieuverordening voor het aanleggen van leidingen door het stiltegebied Bergermeer Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn binnen de wettelijke termijn zienswijzen naar voren gebracht door: 1. Gemeente Bergen (nr. 25); 2. Gemeente Alkmaar (nr. 174); 3. Stichting Ondergrondse Opslag Bergermeer, Alkmaar (nr. 170); 4. A. Bolten, Alkmaar (nr. 172); 5. M.S.A. Vegter, Bergen (nr. 63); 6. Stichting Gasalarm2, Bergen (nr. 192); welke inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit. (Deze zienswijzen zijn deels inhoudelijk gericht tegen andere besluiten en worden voor dat gedeelte aldaar behandeld). De punten uit de zienswijzen [nr’s 25, 63, 170, 172, 174 en 192] die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit zijn hieronder samengevat en onze reactie is hierop weergegeven: a. Zienswijze naar voren gebracht door 1 en 2: De verstoring van de recreatieve en ecologische waarden in het gebied waar de leidingaanleg plaatsvindt, is in de besluitvorming onvoldoende afgewogen.

Reactie a: Bij de beoordeling van het al dan niet verlenen van een ontheffing in een stiltegebied, toetsen wij aan het belang van de heersende natuurlijke rust. Gelet op de tijdelijkheid van de verstoring, verzet dit belang zich niet tegen een ontheffing. Daarnaast hebben wij een belangenafweging gedaan van enerzijds het belang van de initiatiefnemer voor het uitvoeren van het project en anderzijds de recreatieve en ecologische waarden in het gebied.

De recreatieve waarde betreft de rustbeleving van de recreant. De ecologische waarde betreft de pleisterende vogels en de broedende weidevogels (zie onder D). Overige ecologische waarden vallen onder de Flora en faunawet. De aanleg van een tracé met leidingen door het stiltegebied geeft een tijdelijk en locaal verstorend effect op de beschermde waarden in het stiltegebied. De aanleg van de leidingen is van nationaal belang, zodat het genoemde tijdelijke effect gerechtvaardigd is, met inachtneming van de voorschriften. b. Zienswijze naar voren gebracht door 1,2, 3 en 4: Er is geen geluidsonderzoek beschreven voor de aanleg van de leidingen.

Reactie b: In de aanvraag voor een ontheffing stiltegebied (Aanvraag 23) is op basis van een akoestische prognose ingegaan op de verwachte geluidssituatie als gevolg van de leidingaanleg. c. Zienswijze naar voren gebracht door 5: Er wordt een stiltegebied vernield.

34 oktober 2006, kenmerk 2006-48181

170

Reactie c: Het stiltegebied 'Bergermeer en omstreken' ondergaat een tijdelijke ingreep die omkleed is met een scala aan maatregelen die er moeten toezien schade, hinder en overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Van een permanente vernieling is geen sprake. d. Zienswijze naar voren gebracht door 6: Op welke wijze de aanduiding Stiltegebied uit Provinciale milieuverordening en het referentieniveau zijn betrokken in de afweging is niet duidelijk.

Reactie d: In de considerans is de status van het Stiltegebied benoemd. Het referentieniveau van het omgevingslawaai vormt een integraal onderdeel van de afwegingen die moeten worden gemaakt bij het stellen van geluidsrichtwaarden, waarbij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening als hulpmiddel dient. Daartoe is onderzoek ter plaatse uitgevoerd om het referentieniveau te bepalen, aangezien de informatie van de Provincie Noord-Holland hierover te gedateerd was. Dit onderzoek is beschreven in de aanvulling op het MER. e. Zienswijze naar voren gebracht door 6: Indiener van de zienswijze stelt dat de aanvrager - wellicht ten onrechte- heeft gemeend dat een ontheffing voor een stiltegebied niet noodzakelijk is omdat het gaat om een Rijksbesluit.

Reactie e: In het MER, de aanvulling op het MER (bijlage 1) en in de ontheffing voor leidingaanleg door het stiltegebied (Aanvraag 23) is ingegaan op de artikelen die toezien om activiteiten in stiltegebieden. Voor de activiteiten op de inrichting Bergermeerlocatie die onder het bevoegd gezag van een overheidsorgaan ligt (namelijk EL&I) is een ontheffingsaanvraag niet nodig, voor de aanleg van de leidingen wel.

24. Besluit ex artikel 19d, lid1 en artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de realisatie van het project Bergermeer Gasopslag Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn binnen de wettelijke termijn zienswijzen naar voren gebracht door: 1. Gemeente Bergen (nr. 32); 2. Gemeente Alkmaar (nr. 174); 3. Gemeente Heiloo (nr. 117); 4. Stichting Ondergrondse Opslag Bergermeer, Alkmaar (nr. 170); 5. A. Bolten, Alkmaar (nr. 172); 6. Stichting Gasalarm2, Bergen (nr. 192); 7. Milieudefensie Amsterdam (nr. 198) welke inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit. (Deze zienswijzen zijn deels inhoudelijk gericht tegen andere besluiten en worden voor dat gedeelte aldaar behandeld). De punten uit de zienswijzen [nr’s 32, 117, 170, 172, 174, 192 en 198] die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit zijn hieronder samengevat en onze reactie is hierop weergegeven: a. Zienswijze naar voren gebracht door 1, 2, 3, 4 en 5: In de ontwerpvergunning (OB24) is de aangevoerde dwingende reden van openbaar belang niet aangetoond, er zijn immers diverse andere alternatieven.

Reactie ad a: Zowel in de aanvraag voor de ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet als de vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is een uitgebreide onderbouwing opgenomen waarom de Gasopslag Bergermeer kwalificeert als een project dat wordt uitgevoerd om dwingende redenen van groot openbaar belang (zie hoofdstuk 2 en i.h.b. par. 2.4 in de bijlage bij de aanvraag vergunning ontheffing Flora en faunawet voor de Gasopslag Bergermeer en bijlage 4 bij de aanvraag Natuurbeschermingswet voor de Gasopslag Bergermeer). Zoals uit de ontwerp- ontheffing Flora- en Faunawet en de ontwerpvergunning Natuurbeschermingswet blijkt, zijn deze onderbouwingen door de betreffende bevoegde gezagen meegewogen en onderschreven bij hun beschikkingen. Daarnaast wordt het openbaar belang van gaswinning en gasopslag in het algemeen en dit project in het bijzonder nog ondersteund door de volgende zaken:

171

1) Op 27 augustus 2008 is aan Hare Majesteit verzocht te bevorderen dat voor de eventuele toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht en/of de Belemmeringenwet Verordeningen het openbaar belang wordt erkend van de werken ten behoeve van de voorgenomen aanleg en instandhouding door TAQA Energy BV van een aantal ondergrondse leidingen voor het transport van aardgas, bijproduct en hulpstoffen als onderdeel van het project. Het Koninklijk Besluit met deze erkenning is 31 oktober 2008 (nr. 08.003144) bekrachtigd en is op 17 november 2008 in de Staatscourant gepubliceerd. 2) In de Nota Ruimte wordt aardgaswinning en -opslag aangemerkt als een activiteit die geschiedt 'om dwingende redenen van groot openbaar belang'. Voor verdere onderbouwing van het nationaal belang wordt verwezen naar de codes onder het thema 'nut en noodzaak' en de teksten in het hoofdstuk Nut & Noodzaak in de Nota van Antwoord. b. Zienswijze naar voren gebracht door 6: De in de Passende beoordeling beschreven mogelijk te verwachten schadelijke gevolgen op N2000 gebieden zijn onduidelijk en er is geen helder en duidelijk gedefinieerd afwegingskader gebruikt om te beoordelen of de wel vastgestelde negatieve effecten al dan niet significant zijn. Voor verschillende habitattypen is bet plafond al bereikt met betrekking tot de stikstofdepositie. Het door de provincie in de ontwerp Natuurbeschermingswet- vergunning afdoen van een extra depositie door dit project, is in strijd met het standstill-beginsel neergelegd in de Natuurbeschermingswet.

Reactie ad b: In hoofdstuk 4 van de passende beoordeling is de bijdrage van het project aan de stikstofdeposities in nabijgelegen Natura 2000 gebieden (in casu het Noordhollands Duinreservaat) nauwkeurig gekwantificeerd met de hiervoor geldende verspreidingsmodellen. Op grond hiervan is berekend dat de stikstofdepositie van het project aan de maximale bijdrage aan een habitat boven de kritische stikstofdepositiewaarde ca. 0,05% bedraagt (H2130 A Grijze duinen (kalkrijk)). Daarnaast is onderzocht in welke van de aanwezige habitattypes in het Noordhollands Duinreservaat de stikstofdepositie nu boven de kritische stikstofdepositiewaarde ligt en wat de instandhoudingsdoelen zijn. De passende beoordeling is opgesteld door ter zake kundige experts waaronder gekwalificeerde ecologen. Zoals aangegeven in het rapport van de Taskforce Trojan moet het gebruik van kritische depositiewaarden bij de vergunningverlening worden genuanceerd en eerder moeten worden beschouwd als hulpmiddel. De toename van stikstofdepositie, bijvoorbeeld door uitbreiding van een bedrijf, moet altijd in de context worden gezien van de te behalen Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen: ‘De te behalen instandhoudingsdoelstellingen moeten centraal staan, niet de kritische depositiewaarde'. Op grond van de uitgevoerde berekeningen en het geldende beleidskader is onderbouwd geconcludeerd in de passende beoordeling dat gezien de zeer geringe bijdrage van de Gasopslag Bergermeer aan de huidige totale stikstofdepositie door het project het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar zal komen. De passende beoordeling biedt dus zowel een kwantificering van gevolgen, als een duidelijk gedefinieerd afwegingskader. De ontwerp Natuurbeschermingswetvergunning is gebaseerd op deze passende beoordeling. Tenslotte is de passende beoordeling eveneens getoetst door de Commissie MER als onderdeel van de m.e.r. procedure en de Commissie heeft hierbij geoordeeld dat de passende beoordeling alle essentiële informatie bevat. c. Zienswijze naar voren gebracht door 6: De Passende beoordeling gaat in het geheel niet in op de mogelijkheid dat de beschreven effecten wellicht wel significant negatief uitpakken als ze worden beoordeeld in samenhang met effecten van alle andere plannen en projecten die het Natura 2000-gebied het Noord-Hollands Duinreservaat mogelijk beïnvloeden. Denk aan activiteiten op zee, als gaswinning en gasopslag, windturbines etc. en om meer locale plannen en activiteiten als de kustversterking. Met deze cumulatie is geen rekening gehouden.

Reactie ad c: In de considerans hebben wij geconcludeerd dat er geen sprake is van cumulatieve effecten op het gebied van stikstofdeposities als gevolg van andere ontwikkelingen die invloed hebben op hetzelfde gebied binnen het Noord-Hollands Duinreservaat. Op grond van de bij provincie Noord-Holland

172 bekende plannen of projecten (aangevraagd of vergund, maar nog niet in operatie) is er geen sprake van cumulatieve effecten op het gebied van stikstofdepositie als gevolg van andere ontwikkelingen die invloed hebben op hetzelfde gebied binnen het Noord-Hollands Duinreservaat. Nu er kennelijk geen behoefte blijkt te zijn aan een nadere uitleg van het begrip “andere plannen of projecten” (parlementaire geschiedenis) en er ook geen verschil van mening lijkt te bestaan over de inhoud van dat begrip (rechtspraak), kan ervan worden uitgegaan, dat het begrip zijn normale taalkundige, redelijke en materiële betekenis heeft. Met andere woorden: A) geen dubbeltelling (reeds in de achtergrondwaarde of anderszins verdisconteerde behoeven (mogen) niet nog eens via de band van de “andere projecten” te worden meegewogen); B) alleen rekening houden met effecten, waarvan redelijkerwijze te verwachten is, dat ze zich in het voor de nieuwe activiteit relevante tijdvak zullen voordoen. d. Zienswijze naar voren gebracht door 7: Aantasting van de prioritaire habitat H2130 (grijze duinen) door stikstofdepositie kan niet worden uitgesloten. De stikstofdepositie zou negatieve effecten kunnen hebben (zie toetsingsadvies Cmer) indien sprake zou zijn van cumulatie. Er is al sprake van een overbelaste situatie. Volgens RvS 1 april 2009 mag dan geen extra depositie plaatsvinden. Daarnaast is de uitstoot van de permanente afvalcentrale niet meegenomen en zijn de berekeningen van de grondwateronttrekking niet bijgevoegd zodat niet zeker is dat ook niet hierdoor een significant effect op het NoordHollands Duinreservaat ontstaat. Ook is m.b.t. het elektriciteitsverbruik van de installaties niet de uitputting van natuurlijke hulpbronnen betrokken. De injectie van verontreinigd productiewater is niet beschouwd. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten mag de Minister slechts na goedkeuring van de EC een vergunning verlenen met het bewijs dat er geen alternatieven zijn. De vergunning kan niet worden verleend. Omdat het gebied nog niet officieel als Natura 2000 is aangewezen zou naast de habitatrichtlijn een aanvullende bescherming ogv art 16 Nbwet gelden: een vergunning mag pas worden verleend als een project niet schadelijk is voor de natuur van het natuurgebied> stikstofdepositie; grondwater onttrekking van productiewater injectie zijn schadelijk voor het NH duinreservaat en dus mag ook om die reden vergunning niet worden verleend.

Reactie ad d: Wij hebben geconcludeerd dat er is geen sprake is van cumulatieve effecten. Op grond van de bij provincie Noord-Holland bekende plannen of projecten (aangevraagd of vergund, maar nog niet in operatie) is er geen sprake van cumulatieve effecten op het gebied van stikstofdepositie als gevolg van andere ontwikkelingen die invloed hebben op hetzelfde gebied binnen het NoordHollands Duinreservaat. De stikstofdepositie van de bestaande activiteiten is al verdisconteerd in de huidige achtergronddepositie op het gebied, waarvan in de passende beoordeling is uitgegaan. Gezien de parlementaire geschiedenis en de rechtspraak (inhoud van het begrip kan ervan worden uitgegaan, dat het begrip 'cumulatie' zijn normale taalkundige, redelijke en materiële betekenis heeft. Met andere woorden: dus A) geen dubbeltelling (reeds in de achtergrondwaarde of anderszins verdisconteerde behoeven (mogen) niet nog eens via de band van de “andere projecten” te worden meegewogen en verrekening voor beëindigde stikstof uitstotende projecten en getroffen (beheers)maatregelen; B) alleen rekening houden met effecten, waarvan redelijkerwijze te verwachten is, dat ze zich gelijktijdig in het voor de nieuwe activiteit relevante tijdvak zullen voordoen. Ten aanzien van de effecten van het project zelf welke volgens de indiener niet zijn beschouwd (in relatie tot cumulatie), het volgende: - de emissies van de HVC zijn meegewogen bij het vaststellen van de huidige achtergrondwaarde en de huidige deposities op het Natura 2000-gebied. Dat betekent dat de uitstoot van de HVC in de achtergrondgegevens is verdisconteerd. De in het MER genoemde optie om afgassen van de gasbehandeling te verstoken in de HVC zal niet tot een verhoging van de depositie leiden omdat, er vanuit gaande dat de HVC nu op haar maximale capaciteit opereert, het verstoken van restbrandstoffen van de gasbehandeling het verstoken van andere brandstoffen zal vervangen en dus niet tot een toename van de emissies zal leiden. Overigens is het verstoken van afgassen in de HVC een onzekere nog te onderzoeken optie; vooralsnog wordt er van uit gegaan dat de afgassen worden verstookt op de Piekgasinstallatie en daar het verstoken aardgas vervangt.

173

- De geohydrologische rapportages ten aanzien van de grondwateronttrekking zijn opgenomen in de diverse vergunningsaanvragen en ontwerpbesluiten voor grondwateronttrekking in het kader van de Gasopslag Bergermeer (nr. 29, 30 en 31) op grond waarvan blijkt dat het project geen effect op het grondwater van het NoordHollands Duinreservaat zal hebben. De onttrekkingscontouren liggen namelijk binnen maximaal enkele honderden meters van de bemalingspunten en de grondwaterstroming is van west naar oost. Daarnaast is de grondwateronttrekking tijdelijk en sterk beperkt door maatregelen (damwanden, retourbemaling, etc.). - De uitputting van natuurlijke hulpbronnen als gevolg van het elektriciteitsverbruik van de installaties is behandeld in het MER en bij de afweging van de verschillende alternatieven beoordeling onder het criterium ‘duurzaamheidsaspecten’. - De injectie van productiewater gebeurt in het aardgasreservoir op een diepte van meer dan 2000 m in een afgesloten reservoir en zal geen effect hebben op ondiepe watervoerende pakketten noch op enige habitat of soort in het NoordHollands Duinreservaat. De indiener stelt dat dit water vervuild zou zijn, hetgeen onjuist is. Het in de bodem (terug) geïnjecteerde water heeft exact dezelfde samenstelling als het had, toen het uit de ondergrond werd opgepompt. - Met betrekking tot cumulatie is het verder van belang dat alleen naar cumulerende projecten hoeft te worden gekeken die in hetzelfde tijdvak plaatsvinden als de aanleg van de Bergermeerinstallaties (ca. 2012-2014). De gerapporteerde 0,05% toename is dus aan de orde uitsluitend gedurende deze periode. Dit is in de stukken wellicht niet nadrukkelijk genoeg belicht. Buiten deze periode draagt de Bergerneer Gasopslag niet bij aan verzuring en vermesting van het NoordHollands Duinreservaat omdat dan de emissies nul zijn. - Met betrekking tot de onduidelijkheid omtrent de afweging aan het artikel 16 gebied, beschermd natuurmonument Duinen bij Bergen, zijn onderstaande zinsneden ter verduidelijking in deze beschikking opgenomen:

Beschermd natuurmonument Duinen bij Bergen Bij besluit van 12 oktober 1995 is het natuurgebied Duinen bij Bergen tevens aangewezen als Beschermd Natuurmonument. Dit Beschermd Natuurmonument valt binnen de begrenzing van het Noordhollands Duinreservaat. Aangezien het Noordhollands Duinreservaat nog niet definitief is aangewezen als Natura 2000- gebieden, is de status als beschermd natuurmonument van het gebied Duinen bij Bergen nog niet komen te vervallen. Voor zover de natuurdoelen voor de Beschermde Natuurmonumenten los staan van de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied geldt daarvoor dat het beoordelingskader voor vergunningverlening wordt gevormd door artikel 16 van de Nbwet.

De oude doelen van het Beschermd Natuurmonument Duinen bij Bergen komen overeen met de instandhoudingsdoelstellingen en worden daardoor niet apart beoordeeld. Uitzondering vormt het weidegebied Vinkenkrocht, noordoostelijk van Bergerbosch en het vochtig grasland met stromende rellen langs de Heerenweg. De berekende maximale bijdrage aan stikstofdepositie voor het gehele Natura 2000 gebied bedraagt ca 0,05% voor H2130 A Grijze duinen (kalkrijk). Deze bijdrage wordt geacht niet significant te zijn. Gezien deze zeer geringe bijdrage aan de huidige depositie kan verondersteld worden dat hierdoor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar zal komen (zie blz 16 tm 19 van de passende beoordeling). e. Zienswijze naar voren gebracht door 7 De indiener stelt dat de “Commissie MER het niet uitgesloten acht dat de aantasting door stikstofdepositie wel significant geacht kan worden”. Daarom kan een Nbw vergunning in principe al niet worden afgegeven.

Reactie ad e: De Commissie MER stelt: "De aanlegactiviteiten voor BGS kunnen volgens het rapport tijdelijk een geringe verhoging van de depositie van stikstofverbindingen veroorzaken. De Commissie onderschrijft de conclusie dat het om een zeer geringe bijdrage gaat. Bij de conclusie dat deze geringe toename als niet significant kan worden beoordeeld, plaatst de Commissie de volgende kanttekening: Om te bepalen of aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied kan worden uitgesloten, moeten niet alleen de gevolgen van de eigen activiteit beoordeeld worden,

174 maar ook de cumulatie met andere activiteiten. Hoewel de toename van de stikstofdepositie zeer klein is, is er in een deel van het gebied sprake van een al overbelaste situatie (achtergrondconcentratie). In cumulatie is aantasting van de natuurlijke kenmerken voor een deel van het gebied dan ook niet uit te sluiten. Alleen als sprake is van cumulatie houdt de Commissie MER rekening met de mogelijkheid van significante effecten. In het hiervoorgaande is reeds onderbouwd dat geen sprake is van cumulatie.

De beschikking is ten opzichte van de ontwerpbeschikking slechts gewijzigd door het uitweiden ten aanzien van het artikel 16 gebied, beschermd natuurmonument “Duinen bij Bergen”.

26. Ontheffing ex artikel 6, lid 3 en 4 Wegenverordening provincie Noord-Holland (‘ontheffing’ voor aanpassingen van Bergerweg en Hoeverweg) Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag is binnen de wettelijke termijn een zienswijze naar voren gebracht door Stichting Gasalarm2, Bergen (nr. 192), welke inhoudelijk (mede) gericht is op het ontwerp van dit besluit. (Deze zienswijze is deels inhoudelijk gericht tegen andere besluiten en worden voor dat gedeelte aldaar behandeld). De punten uit de zienswijze nr. 192 die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit zijn hieronder samengevat en onze reactie is hierop weergegeven: a. In strijd met het vigerend beleid heeft de provincie voor de Hoeverweg het maken van twee nieuwe uitwegen vergund, en voor de Bergerweg het upgraden van de bestaande uitweg vergund. Er is zelfs niet gemotiveerd waarom de provincie denkt dat deze inbreuk op het beleid gerechtvaardigd is.

Reactie ad a: De Wegenverordening Noord-Holland verbiedt het aanleggen van uitwegen op Provinciale wegen. Op grond van art 6 lid 3 en 4 kan van dit verbod ontheffing worden verleend. b. Gezien de aanvangs/beëindigingsdatum in de aanvraag aan de provincie om op grond van de Wegenverordening de Hoeverweg te mogen belasten is er een onrealistische aanvraag ingediend. Dat repareren met een beschikking die de grondslag van de aanvraag verlaat is onrechtmatig: Er wordt een andere termijn gegund dan is aangevraagd.

Reactie ad b: Niet valt in te zien waarom er een onrealistische aanvraag is ingediend. Het staat ons als bevoegd gezag vrij om nadere voorschriften te verbinden aan de aanvraag. In het onderhavige geval heeft de provincie in het kader van de ontheffing het voorschrift verbonden van gebruikmaking van de ontheffing binnen 48 maanden na dagtekening van de ontheffing. Met dien verstande dat dit niet ziet op de tijdsduur van de ontheffing, maar op de aanvangsdatum van de werkzaamheden waar de aanvraag op ziet.

30. Vergunning ex artikel 14 Grondwaterwet jo. Grondwaterverordening Noord- Holland 1999 (‘grondwateronttrekkingsvergunning’) ten behoeve van leidingenaanleg; Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn binnen de wettelijke termijn zienswijzen naar voren gebracht door: 1. A. Timmer, s’Graveland (nr. 240); 2. C.A. van Schagen, Bergen (nr. 10); 3. F.D. Zeiler, Bergen (nr. 89); 4. T. Beishuizen, Haarlem (nr. 5); die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit. (Deze zienswijzen zijn deels inhoudelijk gericht tegen andere besluiten en worden voor dat gedeelte aldaar behandeld). De punten uit de zienswijzen [nr’s 5, 10, 89 en 240] die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit zijn hieronder samengevat en onze reactie is hierop weergegeven: a. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Ten behoeve van de leidingaanleg wordt in het natte seizoen gegraven. De exacte periode is echter nog niet bekend. Verder wordt het aanbevolen om daar waar beïnvloeding van kwetsbare vegetatie kan worden vermoed, voldoende infiltratiemogelijkheden te creëren. Het gaat hierbij om de meest

175 kwetsbare gebieden ten oosten van het tracé. Niet afdammen zodat de watergangen op peil kunnen blijven. Als tijdelijke infiltratie voorziening zou rond de bouwput bij de kruising met de Molensloot een tijdelijke infiltratiesloot gegraven kunnen worden. Zo kan de uitstraling verder worden beperkt.

Reactie ad a: De aanleg door de Loterijlanden is gepland vanaf september 2012 tot uiterlijk eind November 2012. Eind 2011 zal de aanlegplanning definitief worden en vervolgens in detail besproken worden met Natuurmonumenten. Gezien het type werkzaamheden (coaten en isoleren) is het niet mogelijk de leidingen in de winterperiode aan te leggen. De leidingen zullen zo snel als mogelijk geïnstalleerd worden om de grondwateronttrekking te beperken. Infiltratie nabij de Molensloot is niet mogelijk gezien het chloridegehalte en H2S in het grondwater. Met name de natuurlijke infiltratie zou een aanzienlijk stankoverlast ten gevolge van het H2S in het grondwater te weeg brengen. Kijkende naar de uitvoeringsduur van beide kruisingen (Molensloot en Groeneweg) zal deze verder geoptimaliseerd worden om de periode verdroging beperkt worden. Daarnaast vindt de aanleg van dit tracé buiten het groeiseizoen plaats wat de schade aan de ecologie beperkt. b. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Het leggen van de leidingen door de Loterijlanden met de open sleuf methode geeft een grote kans op ernstige blijvende gevolgen voor de bijzonder dotterbloemvegetaties. Bij deze keuze is niet het MMA gevolgd en er is geen zekerheid dat met de beschreven aanpak van werken de schade kan worden hersteld. In de besluiten voor de grondwateronttrekking dient te worden gemotiveerd hoe met de gevolgen van de open sleuf aanleg is omgegaan i.h.b. het advies van de Commissie MER. In de besluiten moet ook de monitoring van de gevolgen van de grondwateronttrekking langs het hele tracé worden geregeld.

Reactie ad b: De aanleg door de loterijlanden zal specifieke aandacht krijgen. In nauw overleg met Natuurmonumenten zullen de mitigerende maatregelingen in de voorbereidingsfase vastgesteld worden. De aanleg van de werkweg zal plaatsvinden na het broedseizoen. De aanleg van de leidingen zal plaats vinden na het groeiseizoen (vanaf 1 september). Deze werkzaamheden zullen goedgekeurd en begeleid worden door een ervaren ecoloog. De leidingen zullen zo snel als mogelijk worden aangelegd waardoor de grondwateronttrekking beperkt zal worden. De grondwateronttrekking zal continue worden gemonitoord. c. Zienswijze naar voren gebracht door 2: Het gebied rondom de Bergermeer is een risicogebied voor de vorming van sulfiet. Dit kan grote gevolgen hebben voor de omgeving.

Reactie ad c: Het grondwater in het plangebied ten westen van het Heilooërbos bevat zwavel. Met deze specifieke situatie is in het ontwerp rekening gehouden met specifieke maatregelen genomen voor het onttrekken van het grondwater voor de aanlegwerkzaamheden en met het vervolgens afvoeren en injecteren van het bronneringswater. In principe zal zo veel als mogelijk gewerkt met een gesloten bemalingssysteem waardoor de stankoverlast beperkt zal worden. In dit kader is het van belang, om ook de arborisico's tijdens aanleg voor de betrokken aannemers acceptabel te houden zo min mogelijk grondwater te onttrekken. d. Zienswijze naar voren gebracht door 3: Er is geen onderzoek gedaan naar grondwatereffecten - er is niet onderzocht wat de effecten van de boringen zullen zijn op de onder Noord-Holland lopende zoutwaterstromen, die naar boven kunnen komen en tot verzilting kunnen leiden.

Reactie ad d: Voor het gehele tracé, als ook de voorgenomen activiteiten op de Bergermeer locatie en op de beoogde locatie voor de gasbehandelings- en compressie-installatie in de Boekelermeer Zuid-2 is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Deze rapporten vormen bijlagen van de respectievelijke aanvragen voor grondwateronttrekking voor deze drie verschillende deelgebieden.

176

De boringen worden op een dusdanige manier uitgevoerd dat geen vermenging van vloeistoffen en grondwater plaats kan vinden. Stuweffecten als gevolg van de boringen zelf worden niet verwacht. Stuweffecten als gevolg van tijdelijke damwanden zijn onderzocht in het kader van het MER en beoordeeld als nihil en geen effect hebbende op de omgeving buiten de locatie Bergermeer. e. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Graven en bemalen aan het begin ( begin winter) levert minder schadelijke effecten op dan aan het eind omdat je dan onvoldoende aanvulling hebt om tot de oorspronkelijke onverstoorde grondwaterstand terug te keren, en daarmee de zowel de voorjaarsgrondwaterstand als de zomer grondwaterstand negatief beïnvloed. Als tijdelijke compensatie voor de onttrekking zou bijv. tijdelijk de peilverlaging in de winter achterwege kunnen blijven.

Reactie ad e: Gezien de type werkzaamheden en de vereiste materialen (coaten en isoleren) is het niet mogelijk de leidingen in de winterperiode aan te leggen. De leidingen tussen BKM en BGM worden tussen januari en december 2012 aangelegd. Hierbij zal de aanlegrichting zijn van Boekelermeer naar het westen richting Bergermeer. De leidingen door de Loterijlanden worden na het najaar van 2012 aangelegd. f. Zienswijze naar voren gebracht door 4: De aanleg vindt plaats in open ontgraving (paragraaf 6.1.6.1). Dit houdt in dat de open sleuf tijdens aanleg wordt drooggehouden met bronbemaling. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied met als effect verdroging en inklinking van de omringende landbouwpercelen. Dit is onvoldoende uitgewerkt.

Reactie ad f: In de vergunningaanvraag voor de grondwateronttrekking (Aanvraag 30) is aangegeven dat, gezien de beperkte bemalingsduur, de invloed op verdroging beperkt zal zijn. Met name voor graslanden zal de invloed nihil zijn. Ten aanzien van de bollenpercelen zal in nauw overleg met de landeigenaren aanvullende maatregelen genomen worden.

31. Vergunning ex artikel 14 Grondwaterwet jo. Grondwaterverordening Noord- Holland 1999 (‘grondwateronttrekkingsvergunning’) ten behoeve van aanleg gasbehandelings- en compressie-installatie Boekelermeer; Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn binnen de wettelijke termijn zienswijzen naar voren gebracht door: 1. A. Timmer, s’Graveland (nr. 240); 2. F.D. Zeiler, Bergen (nr. 89); welke inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit. (Deze zienswijzen zijn deels inhoudelijk gericht tegen andere besluiten en worden voor dat gedeelte aldaar behandeld). De punten uit de zienswijzen [nr’s 5, 10, 89 en 240] die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit zijn hieronder samengevat en onze reactie is hierop weergegeven: a. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Ten behoeve van de leidingaanleg wordt in het natte seizoen gegraven. De exacte periode is echter nog niet bekend. Verder wordt het aanbevolen om daar waar beïnvloeding van kwetsbare vegetatie kan worden vermoed, voldoende infiltratiemogelijkheden te creëren. Het gaat hierbij om de meest kwetsbare gebieden ten oosten van het tracé. Niet afdammen zodat de watergangen op peil kunnen blijven. Als tijdelijke infiltratie voorziening zou rond de bouwput bij de kruising met de Molensloot een tijdelijke infiltratiesloot gegraven kunnen worden. Zo kan de uitstraling verder worden beperkt.

Reactie ad a: De aanleg door de Loterijlanden is gepland vanaf september 2012 tot uiterlijk eind November 2012. Eind 2011 zal de aanlegplanning definitief worden en vervolgens in detail besproken worden met Natuurmonumenten. Gezien het type werkzaamheden (coaten en isoleren) is het niet mogelijk de leidingen in de winterperiode aan te leggen. De leidingen zullen zo snel als mogelijk geïnstalleerd worden om de grondwateronttrekking te beperken. Infiltratie nabij de Molensloot is

177 niet mogelijk gezien het chloridegehalte en H2S in het grondwater. Met name de natuurlijke infiltratie zou een aanzienlijk stankoverlast ten gevolge van het H2S in het grondwater te weeg brengen. Kijkende naar de uitvoeringsduur van beide kruisingen (Molensloot en Groeneweg) zal deze verder geoptimaliseerd worden om de periode verdroging beperkt worden. Daarnaast vindt de aanleg van dit tracé buiten het groeiseizoen plaats wat de schade aan de ecologie beperkt. b. Zienswijze naar voren gebracht door 2: Er is geen onderzoek gedaan naar grondwatereffecten - er is niet onderzocht wat de effecten van de boringen zullen zijn op de onder Noord-Holland lopende zoutwaterstromen, die naar boven kunnen komen en tot verzilting kunnen leiden.

Reactie ad b: Voor het gehele tracé, als ook de voorgenomen activiteiten op de Bergermeer locatie en op de beoogde locatie voor de gasbehandelings- en compressie-installatie in de Boekelermeer Zuid-2 is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Deze rapporten vormen bijlagen van de respectievelijke aanvragen voor grondwateronttrekking voor deze drie verschillende deelgebieden. De boringen worden op een dusdanige manier uitgevoerd dat geen vermenging van vloeistoffen en grondwater plaats kan vinden. Stuweffecten als gevolg van de boringen zelf worden niet verwacht. Stuweffecten als gevolg van tijdelijke damwanden zijn onderzocht in het kader van het MER en beoordeeld als nihil en geen effect hebbende op de omgeving buiten de locatie Bergermeer. c. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Graven en bemalen aan het begin ( begin winter) levert minder schadelijke effecten op dan aan het eind omdat je dan onvoldoende aanvulling hebt om tot de oorspronkelijke onverstoorde grondwaterstand terug te keren, en daarmee de zowel de voorjaarsgrondwaterstand als de zomer grondwaterstand negatief beïnvloed. Als tijdelijke compensatie voor de onttrekking zou bijv. tijdelijk de peilverlaging in de winter achterwege kunnen blijven.

Reactie ad c: Gezien de type werkzaamheden en de vereiste materialen (coaten en isoleren) is het niet mogelijk de leidingen in de winterperiode aan te leggen. De leidingen tussen BKM en BGM worden tussen januari en december 2012 aangelegd. Hierbij zal de aanlegrichting zijn van Boekelermeer naar het westen richting Bergermeer. De leidingen door de Loterijlanden worden na het najaar van 2012 aangelegd.

32. Ontheffing ex artikel 25 Lozingenbesluit Bodembescherming (‘ontheffing’ voor het injecteren van bemalingswater in een ander dan onttrokken watervoerende laag, ten noorden van Hoeverweg) ten behoeve van leidingenaanleg ten westen van Heilooërbos; Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn binnen de wettelijke termijn zienswijzen naar voren gebracht door: 1. Stichting Gasalarm2, Bergen (nr. 192); welke inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit. (Deze zienswijzen zijn deels inhoudelijk gericht tegen andere besluiten en worden voor dat gedeelte aldaar behandeld). De punten uit de zienswijzen [nr. 192] die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit zijn hieronder samengevat en onze reactie is hierop weergegeven: a. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Voor de MER-toetsing, gebaseerd op de werkwijze 'lozen op nabij oppervlaktewater', maakt het voor de alternatievenweging niet uit wat de impact van deze lozing was: het betreft immers geen ' onderscheidend criterium' voor de afweging in MER-verband. Nu er een andere lozingswijze opdoemt, is er wél een onderscheidende afweging te doen: Is bijvoorbeeld de gekozen locatie voor bet retourveld wel de optimale? Of, is de gekozen injectiediepte de optimale? Verzet de regelgeving (LAP2) zich hier niet tegen? Is per as of schip afvoeren niet beter?

Reactie ad a: Gedurende het detail ontwerp is duidelijk geworden dat het grondwater tussen het Heiloerbos en

Bergermeer-locatie (puttenveld) een hoog chloridegehalte en H2S heeft. Het bemalingwater kan niet op het oppervlaktewater geloosd worden. In nauw overleg met het Hoogheemraadschap en de

178

Provincie zijn er diverse technische alternatieven beschouwd. De gekozen oplossing is technisch de beste met de minste gevolgen voor de omgeving en milieu. De locatie is dusdanig gekozen dat de overlast minimaal is en in het midden van het betreffende tracédeel is gepositioneerd. De gekozen diepte is in overleg met het bevoegd gezag gekozen en inderdaad de optimale diepte voor deze lozing. De regelgeving verzet zich hier niet tegen. Vervoer per as of per schip naar het Hoeverwegveld is hier geen optimale keuze; tenzij bedoeld wordt afvoer naar een andere verwerking: verwerking van zout, zwavelig, water is echter geen optie voor een AVI. b. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Injectie van bronneringswater in de bodem: deze wijze van dumpen wordt binnen de afvalstoffenwet- en regelgeving niet toegestaan

Reactie ad b: Injectie in de bodem is een activiteit die zeer gebruikelijk is bij civiele werkzaamheden, indien de kwaliteit van het grondwater dusdanig is dat er niet kan worden geloosd op het oppervlaktewater. Ingevolge artikel 25 van het Lozingenbesluit bodembescherming kan ontheffing slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat: 1. de afvoer van de vloeistof niet kan plaatsvinden op de riolering of op een andere wijze; 2. in de vloeistof geen stoffen voorkomen als bedoeld in de bij het Lozingenbesluit Wbb behorende bijlage III, of deze stoffen daarin voorkomen met een - wat betreft de stoffen van lijst I van het Lozingenbesluit Wbb -zodanige geringe toxiciteit, persistentie en (bio)accumulatie, of - wat betreft de stoffen van lijst II van het Lozingenbesluit - zodanig geringe schadelijke werking dat ook op de lange termijn geen gevaar voor verontreiniging van de bodem bestaat. Aan deze voorwaarden wordt voldaan zodat de ontheffing kan worden verleend. c. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Voor de pompen, aandrijfsystemen, de frames waarop zij zijn opgesteld en de eventuele verdere installatiecomponenten (en wat te denken van een elektriciteitsinkoopstation, zoals dat nabij de BGM nodig is?) golden ten tijde van het nemen van de beschikkingen vergunningplichten op grond van wetten als Wet op de ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet milieubeheer (sinds 1 oktober jl. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Zonder deze vergunningen kan het retourveld niet opgericht worden.

Reactie ad c: In het kader van het inpassingsplan zijn alle benodigde bouwvergunningen ten behoeve van de installaties aangevraagd. Zie dienaangaande de vergunningsmatrix op de site van Senternovem. http://www.senternovem.nl/Bureau_Energieprojecten/Opslagprojecten/Gasopslag_Bergermeer/ver gunningenmatrix.asp. Bij iedere wijziging van wettelijke regels hoort overgangsrecht, uitdrukkelijk geformuleerd of stilzwijgend (en dan de algemene regels daarover volgend). De inhoud van overgangsrecht kan verschillen, al naar gelang van de gedachte van de wetgever. Het overgangsrecht moet worden toegepast, daarin heeft het bevoegd gezag geen eigen afweging te maken. De zienswijze bevat geen concrete kritiek op het in dit geval toepasselijke overgangsrecht en mist daardoor haar doel. d. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Op het retourveld wordt het water geïnjecteerd in de ondergrond. Daarvoor zullen pompen nodig zijn. Op basis van de veronderstelling dat deze elektrisch worden aangedreven is dan de conclusie dat zij geen emissie naar de lucht zullen uitstoten, behoudens lekverliezen van pompen en leidingen c.a. (aangenomen dat het water vanwege het ijzergehalte niet belucht hoeft te worden om putverstopping te voorkomen). Wat zijn de gevolgen van bijvoorbeeld de zwavelemissie?

Reactie ad d: Er is nog geen beslissing genomen met betrekking tot de aandrijving van de injectiepompen van de grondwaterretourbemaling. Dit hangt af van onder meer de beschikbaarheid van netstroom ter plaatse en de gekozen uitvoeringstechnieken. In principe zal zo veel als mogelijk gewerkt worden met een gesloten bemalingssysteem waardoor de stankoverlast beperkt zal worden. Gezien de lage

H2S concentraties in het bronneringswater zullen de H2S emissies gering zijn en door de opstelling

179 in de open lucht en de goede verdunning zullen eventuele H2S emissies niet tot risico’s voor mens en milieu leiden. Dit is naast een milieuvereiste ook een Arbo-vereiste voor de werknemers die de activiteiten ter plaatse uitvoeren.

33 Ontheffing van het verbod als bedoeld in artikel 25 van het Lozingenbesluit Wet bodembescherming voor het lozen van grondwater in de bodem op de locatie Bergermeer te Bergen (N-H) Binnen de wettelijke termijn zienswijzen naar voren gebracht door: 1. Stichting Gasalarm2, Bergen (nr. 192); welke inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit. (Deze zienswijzen zijn deels inhoudelijk gericht tegen andere besluiten en worden voor dat gedeelte aldaar behandeld). De punten uit de zienswijzen [nr. 192] die inhoudelijk (mede) gericht zijn op het ontwerp van dit besluit zijn hieronder samengevat en onze reactie is hierop weergegeven: a. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Voor de MER-toetsing, gebaseerd op de werkwijze 'lozen op nabij oppervlaktewater', maakt het voor de alternatievenweging niet uit wat de impact van deze lozing was: het betreft immers geen ' onderscheidend criterium' voor de afweging in MER-verband. Nu er een andere lozingswijze opdoemt, is er wél een onderscheidende afweging te doen: Is bijvoorbeeld de gekozen locatie voor bet retourveld wel de optimale? Of, is de gekozen injectiediepte de optimale? Verzet de regelgeving (LAP2) zich hier niet tegen? Is per as of schip afvoeren niet beter?

Reactie ad a: Gedurende het detail ontwerp is duidelijk geworden dat het grondwater tussen het Heiloerbos en

Bergermeer-locatie (puttenveld) een hoog chloridegehalte en H2S heeft. Het bemalingwater kan niet op het oppervlaktewater geloosd worden. In nauw overleg met het Hoogheemraadschap en de Provincie zijn er diverse technische alternatieven beschouwd. De gekozen oplossing is technisch de beste met de minste gevolgen voor de omgeving en milieu. De locatie is dusdanig gekozen dat de overlast minimaal is en in het midden van het betreffende tracédeel is gepositioneerd. De gekozen diepte is in overleg met het bevoegd gezag gekozen en inderdaad de optimale diepte voor deze lozing. De regelgeving verzet zich hier niet tegen. Vervoer per as of per schip naar het Hoeverwegveld is hier geen optimale keuze; tenzij bedoeld wordt afvoer naar een andere verwerking: verwerking van zout, zwavelig, water is echter geen optie voor een AVI. b. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Injectie van bronneringswater in de bodem: deze wijze van dumpen wordt binnen de afvalstoffenwet- en regelgeving niet toegestaan

Reactie ad b: Injectie in de bodem is een activiteit die zeer gebruikelijk is bij civiele werkzaamheden, indien de kwaliteit van het grondwater dusdanig is dat er niet kan worden geloosd op het oppervlaktewater. Ingevolge artikel 25 van het Lozingenbesluit bodembescherming kan ontheffing slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat: 1. de afvoer van de vloeistof niet kan plaatsvinden op de riolering of op een andere wijze; 2. in de vloeistof geen stoffen voorkomen als bedoeld in de bij het Lozingenbesluit Wbb behorende bijlage III, of deze stoffen daarin voorkomen met een - wat betreft de stoffen van lijst I van het Lozingenbesluit Wbb -zodanige geringe toxiciteit, persistentie en (bio)accumulatie, of - wat betreft de stoffen van lijst II van het Lozingenbesluit - zodanig geringe schadelijke werking dat ook op de lange termijn geen gevaar voor verontreiniging van de bodem bestaat. Aan deze voorwaarden wordt voldaan zodat de ontheffing kan worden verleend. c. Zienswijze naar voren gebracht door 1: Voor de pompen, aandrijfsystemen, de frames waarop zij zijn opgesteld en de eventuele verdere installatiecomponenten (en wat te denken van een elektriciteitsinkoopstation, zoals dat nabij de BGM nodig is?) golden ten tijde van het nemen van de beschikkingen vergunningplichten op grond van wetten als Wet op de ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet milieubeheer (sinds 1 oktober jl.

180 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Zonder deze vergunningen kan het retourveld niet opgericht worden.

Reactie ad c: In het kader van het inpassingsplan zijn alle benodigde bouwvergunningen ten behoeve van de installaties aangevraagd. Zie dienaangaande de vergunningsmatrix op de site van Senternovem. http://www.senternovem.nl/Bureau_Energieprojecten/Opslagprojecten/Gasopslag_Bergermeer/ver gunningenmatrix.asp. Bij iedere wijziging van wettelijke regels hoort overgangsrecht, uitdrukkelijk geformuleerd of stilzwijgend (en dan de algemene regels daarover volgend). De inhoud van overgangsrecht kan verschillen, al naar gelang van de gedachte van de wetgever. Het overgangsrecht moet worden toegepast, daarin heeft het bevoegd gezag geen eigen afweging te maken. De zienswijze bevat geen concrete kritiek op het in dit geval toepasselijke overgangsrecht en mist daardoor haar doel.

181

182

Bijlagen

183

184

Bijlage 1:

MONDELINGE, SCHRIFTELIJKE EN DIGITALE ZIENSWIJZEN

NUMERIEK OVERZICHT

185

186

Nr. Naam 1 T.J.E. Dekker en A.P.M. Dekker-Dekker, BERGEN NH 2 A. Krouwels-Wolff, BERGEN NH 3 A.M. Schaacke en K.J. Burgman, BERGEN NH 4 De heer J.W. Jansen, ALKMAAR 5 LTO Noord afd. Kennemerland en KAVB kring Kennemerland, De heer T. Beishuizen, HAARLEM 6 (geanonimiseerd), BERGEN NH 7 J. Pallada, BERGEN NH 8 VVE "Boekel Business Building", de betrokken eigenaren en de ondernemers waaronder Kennemer Projecten B.V., Allshoes Benelux B.V., Handelsonderneming P.A. van der Gun en Morsch Beheer B.V. en de heer H. Bakker, AMSTERDAM, via Juridisch en Bestuurlijk Adviescentrum B.V., AMSTERDAM 9 M. van der Woude, ALKMAAR 4 eensluidende zienswijzen: A. van Bentem, BERGEN AAN ZEE; L. Louwe, CASTRICUM; C.A. van der Schaaf, ALKMAAR; E.A.M. Schleeper, BERGEN AAN ZEE 10 Nic van Schagen & Zn. B.V., C.A. van Schagen, BERGEN NH 11 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Mevrouw Drs. E. Romeijn, AMERSFOORT 12 Lara Glorie, ALKMAAR 13 G.G. van de Ven en C.P. van de Ven-Kьhler, BERGEN NH 14 Jasmijn van Marwijk, BERGEN NH 11 eensluidende zienswijzen: A.T.F. Bakker en M.T. Bakker-Winder, BERGEN NH; L. Bent en B. Bakker, BERGEN NH; D.H. Blaauwboer, BERGEN NH; J. Dijkhof, SCHOORL; J. Duin, BERGEN NH; A. Duin-Beers, BERGEN NH; M.A. in 't Hol en E.V. Hulsmann, SCHOORL; Anne Rasche, BERGEN NH; F.G. Thomas, BERGEN NH; G.C.L.M. Thomas-Conijn, BERGEN NH; R.S. de Vries, BERGEN NH 15 Peter Kuin en Eva Sanders, BERGEN NH 16 Loekie van der Lee, BERGEN NH 1 eensluidende zienswijze:

M.E. Schoenmaker, BILTHOVEN; 17 Maria Milder, BERGEN NH 18 Anneke en Wil de Bie, SCHOORL 1 eensluidende zienswijze:

Familie M.H. Scherphuis, SCHOORL; 19 A.A. Rommens, BERGEN NH C.P.M. Slingerland, BERGEN NH; 20 C.F.A. Frumau en J.M. Frumau-Claasen, GROET 2114 eensluidende zienswijzen: John , BERGEN NH; Schoenmakerij, , BERGEN NH; Aalders, SCHOORL; J.J. Abbo, BERGEN NH; C.S. Abbo-Kok, BERGEN NH; K. Abrahams, BERGEN NH; st. Adelbertus school, BERGEN NH; P. Admiraal, BERGEN NH; J. Admiraal, BERGEN NH; L.G. Adolf-Mobson, BERGEN NH; E. Agne, SCHOORL; P.J. van den Akker, BERGEN NH; M.A.S. van den Akker, BERGEN NH; W.A. Albers- Groot, BERGEN NH; David Allijn, BERGEN NH; H. Amand, BERGEN NH; Mevrouw V.G. van Amerongen, ; C. Ammeraal-de Waard, BERGEN NH; G.M. Ammerlaan,

BERGEN NH; D.J. Anbeek, BERGEN NH; Jan Anderson, BERGEN NH; M. van Anholt, BERGEN NH; L.F. Annequin, BERGEN NH; Eloise Anthony, BERGEN NH; J. van Antwerpen, BERGEN NH; G. Anwar-Ali, ALKMAAR; G.W. Appelman, BERGEN NH; J.G. Appelman, BERGEN NH; Mevrouw J.E. Appelman-Klitsie, BERGEN NH; S. Appelman-Slager, BERGEN NH; Balletschool Arabesque, BERGEN NH; A.A. Arendsen, BERGEN NH; W.A. Arendsen, BERGEN NH; G.P. Arnold, BERGEN NH; A.W. Arnold-Langeveld, BERGEN NH; L. van Arum, BERGEN NH; C. Asjes-van Haagen, BERGEN NH; Marjan van Asperen, BERGEN NH; S.M. Augustin, BERGEN NH; Patrick Aulbers, BERGEN NH; Dr. G.

187

Nr. Naam Avelli, BERGEN NH; A. Avitsjan, BERGEN NH; C.M. Baaij, BERGEN NH; J.G. van Baal, EGMOND AAN ZEE; I.A. Baard-Wijker, EGMOND AAN ZEE; Pieternel de Baar-Montijn, BERGEN NH; Ruud Baarslag, BERGEN NH; C. Baart, EGMOND-BINNEN; J. Baas, BERGEN NH; A.R. Baas, BERGEN NH; A. Baas, BERGEN NH; dr. J.L. Baas, BERGEN NH; D. Babic, BERGEN NH; W. Babijn, BERGEN NH; Geert jan Bak, BERGEN NH; A.V. Bakker, BERGEN NH; R.J. Bakker, BERGEN NH; N.P.M. Bakker, SCHOORL; J. Bakker, Niet gevonden; P.H.J. Bakker, BERGEN NH; Dieuwke Bakker, BERGEN NH; R.D. Bakker, BERGEN NH; J.W. Bakker, BERGEN NH; A. Bakker-Boerrigter, BERGEN NH; M.E.E.M. Bakker-Buers, BERGEN NH; E. Bakker-Giskes, BERGEN NH; W.A. van Balen, BERGEN NH; Alana Balk, BERGEN NH; O.S.J. Baltus, BERGEN NH; P.A.D. Baltus, BERGEN NH; P.C. Baltus, BERGEN NH; Mevrouw P Bankersen, BERGEN NH; M. Barendrecht en M. de Wolff, BERGEN NH; A. Barendregt, BERGEN NH; De heer P.D. Barneveld, BERGEN NH; H.J. Bart, EGMOND AAN DEN HOEF; C.C. Bartels, BERGEN NH; Mike Bartels, BERGEN NH; Mevrouw M.M. Bartels-van de Graaf, BERGEN NH; Familie Bast- Nees, BERGEN NH; A. Bauer, BERGEN NH; M. Bauer-Smits, BERGEN NH; M.C. Bax, BERGEN NH; A.M. Beek, BERGEN NH; H.J.A. van Beek, BERGEN NH; E.J. Beemsterboer, BERGEN NH; Koos Beemsterboer, HOOGWOUD; G.A. Beemsterboer, BERGEN NH; S. Beemsterboer, BERGEN NH; A.E. Beemsterboer, BERGEN NH; J. Beens, BERGEN NH; P. Beens-Boomsma, BERGEN NH; Sabina Beentjes, BERGEN NH; John Beer, BERGEN AAN ZEE; Pieter Beermann, ALKMAAR; Irene G.C. Beers, BERGEN NH; D.J. Beijen, BERGEN NH; Theo Belleman, BERGEN NH; A.H.W. Belmer, BERGEN NH; D.R. Bennen, BERGEN NH; M. Bennis, ALKMAAR; Reineke van Bentem, BERGEN NH; Erwin van Bentem, BERGEN NH; Monique ter Berg, SCHOORL; P.R. van den Berg, BERGEN NH; J. ter Berg, BERGEN NH; Antoon Berg, BERGEN NH; De heer A.P. van den Berg, BERGEN NH; C.D. van den Berg, BERGEN NH; L.G. ter Berg, BERGEN NH; C.M. v.d. Berg, BERGEN NH; Bert Berg, BERGEN NH; Mevrouw A. van den Berg, BERGEN NH; Tanja van den Berge, BERGEN NH; E.G.H.A. van den Bergh, BERGEN NH; Bergh-Witte, BERGEN NH; R.A.F. Bergsma, BERGEN NH; K.J. Bergsma, BERGEN NH; Gerda Berkhout, BERGEN NH; Drs. P.J. Berkhout, BERGEN NH; C. Berkhout, BERGEN NH; J.M. Berkhout, BERGEN NH; N. Berkhout-Leeuwenkamp, BERGEN NH; K.N. Bernatek, BERGEN NH; R.M. Berns, BERGEN NH; S. Berns-Kolenaar, BERGEN NH; H.G. Bertoen, BERGEN NH; M.J. Bervoets, BERGEN NH; A.G.M. Besseling, BERGEN NH; Es de Best, BERGEN NH; De heer en mevrouw Beuker, BERGEN NH; R. Beukers, BERGEN NH; B. Beukers, BERGEN NH; J.C. Beukers- Guldemond, BERGEN NH; A. Beurman, BERGEN NH; M. Beurs, BERGEN NH; Ingrid Bйvort, BERGEN NH; Mevrouw M.H. Beyer, BERGEN NH; Familie Bezembinder, ALKMAAR; G. Bielfeldt, EGMOND AAN ZEE; M. Bielfeldt, EGMOND AAN ZEE; C. van Biene, BERGEN NH; P. Biesboer, BERGEN NH; Mevrouw T.H. Biesheuvel, BERGEN NH; Drs. H.A. Bijkerk, BERGEN NH; G.H. Bijkerk, BERGEN NH; Familie Bijl, BERGEN NH; H. Bijl, BERGEN NH; M.A.C. Bijl, BERGEN NH; N. Bijl, BERGEN NH; E.L.L.M.M. Bijnen, BERGEN NH; A.B. Bijnen, BERGEN NH; J.A. Bijvoet, BERGEN NH; Familie Bijwaard, EGMOND AAN DEN HOEF; De heer P. Bijwaard, BERGEN NH; P. Bil, BERGEN NH; De heer H.A. Bilars, BERGEN NH; N.M. Bilars, BERGEN NH; Mevrouw M.M.T. Bilars-Keuss, BERGEN NH; M. Bilars-Wever, BERGEN NH; Lindsey Billar, BERGEN NH; Charles Billar, BERGEN NH; Pleuntje Billar, BERGEN NH; A.M. Blanken-Beussen, BERGEN NH; Mevrouw P.M. Blankendaal, BERGEN NH; P.W.J. Blankendaal en A.M.T. Timmerman, BERGEN NH; Bart le Blansch, BERGEN NH; Mevrouw M. Blekenmolen, BERGEN NH; J. Bliekendaal, BERGEN NH; Emma Blinker, BERGEN NH; R.R. Blinker, BERGEN NH; Sophie Blinker, BERGEN NH; Joske Blinker-Scholten, BERGEN NH; E.S. Bloem, BERGEN NH; G. Bloetjes, BERGEN NH; F. Blog, BERGEN NH; Cees Blok, BERGEN NH; Eva Blok, ALKMAAR; Tosca Bockhop, BERGEN NH; W.L. Bockhop, BERGEN NH; Marjan de Bock-Smit, BERGEN NH; C.P.H. Boddeart, BERGEN NH; Fraja Boekel-Eriks, BERGEN NH; A.J.Th. te Boekhorst, BERGEN NH; W.L. Boelen, BERGEN NH; P.B. Boelens, SCHOORL; G. Boelhouwer, BERGEN NH; J.T.M. Boelhouwer, BERGEN NH; Remmert Boender, BERGEN NH; A. Boender-Kruydenberg, BERGEN NH; K.J. de Boer, BERGEN NH; J. de Boer, BERGEN NH; Erik Boer, BERGEN NH; Erik Boer, SCHOORL; E.M. de Boer, BERGEN NH; W.F. de Boer, BERGEN NH; J.E. de Boer, BERGEN NH; H. de Boer, BERGEN NH; D. de Boer, BERGEN NH; P. Boer, BERGEN NH; P. de Boer, BERGEN NH; J. de Boer- Bos, BERGEN NH; M. Boeren, BERGEN NH; M.C. Boeren Brieffies, BERGEN NH; W.G. de Boer- Goedhart, BERGEN NH; Lisbet de Boer-Heier, BERGEN NH; A.K. Boerlage, BERGEN NH; M. Boerlijst, BERGEN NH; Monique en Fabian Boerlijst, BERGEN NH; A. Boerlijst-Brussel, BERGEN NH; E. de Boers, BERGEN NH; H. de Boers, BERGEN NH; Sjoerd en Herma Boersma, BERGEN NH; B. Boersma, BERGEN NH; J.W. Boersma, BERGEN NH; M. Boersma-Versluijs, BERGEN NH; P. de Boers-Niesink, BERGEN NH; C. de Boer-van der Wissel, BERGEN NH; Anneke Boerwinkel, GROET; Anneke Boer-Zuurbier, BERGEN NH; H.C. Bogaard, BERGEN NH; A. v.d. Bogaard,

188

Nr. Naam HEERHUGOWAARD; Bogers & H. Croes, BERGEN NH; E. Bogers-Bos, BERGEN NH; H.J. van Boheemen, BERGEN NH; M.H. Bцhne, BERGEN NH; Toos Bokker, BERGEN NH; T. Bolten-de Lange, BERGEN NH; Joyce Boltjes, BERGEN NH; Rob Boltjes, BERGEN NH; L. Boltjes, BERGEN NH; M.E.S.D. Bongaarts-de Wijn, BERGEN NH; R.H.B.M. Bongenaar, BERGEN NH; L. Bonsen, BERGEN NH; J. Bontekoe, BERGEN NH; N.M. Boogaart, BERGEN AAN ZEE; C. Booij-Zwanenburg, BERGEN NH; A.F. Boom, BERGEN NH; W.H.C. de Boom, BERGEN NH; Mevrouw B. Boomsma, BERGEN NH; H. Boon, BERGEN NH; C.M. Boon, BERGEN NH; Aad Boon, BERGEN NH; M. Boon, BERGEN NH; P.C. de Boorder, PURMEREND; M. Boorsma, BERGEN NH; Ceciel Boorsma, BERGEN NH; Mevrouw E.C.E. Boosman, BERGEN NH; M.C. Boot, BERGEN NH; L. Boots, BERGEN NH; Brendan Boots, BERGEN NH; J. Boots, BERGEN NH; M. Bordo, BERGEN NH; B. van Borkulo, BERGEN NH; Mevrouw D.V.F van Borkulo-Lofers Adema, BERGEN NH; Suzanne Borst, BERGEN NH; T.C. Borst, BERGEN NH; Reina Borst-Smidts, BERGEN NH; J. Bos, BERGEN NH; R. Bos, BERGEN NH; Familie C.P.M. Bos, BERGEN NH; F.W. Bos, BERGEN NH; C. Bos en J.L. Bos-van der Weide, BERGEN NH; N.A. Bos Eyssen-van Amersfoort, BERGEN NH; J.B.M. van den Bosch, BERGEN NH; W.A.B. v.d. Bosch, BERGEN NH; Hans en v.d. Bosch, BERGEN NH; A.C.A.M. van den Bosch, BERGEN NH; G.M. van den Bosch, BERGEN NH; M.G.M. van den Bosch, BERGEN NH; Y. Bos-Eyssen, BERGEN NH; C.A. Bosma, BERGEN NH; Esther Bosma-Kos, BERGEN NH; Martijn en Lot Bosman, BERGEN NH; Carine en Henk Bosman, BERGEN NH; V.W. Bosman-Jansen, BERGEN NH; J.A.K. Bossen, BERGEN NH; Dr. A.P.C. Bot, BERGEN NH; A.W. de Both-Overbeek, EGMOND AAN ZEE; N.W. Bouman, BERGEN NH; A. Bouman, BERGEN NH; Drs. H.W.D. Bouwer, BERGEN NH; A.J. Bouwman-Weemering, BERGEN NH; J. Boxmeer, BERGEN NH; E. Braak, BERGEN NH; D.J. Braak, BERGEN NH; S. Braaksma, BERGEN NH; Bert en Tine Braam, BERGEN NH; A.C.A. Brakenhoff-Legdeur, BERGEN NH; S.M. Brand, EGMOND AAN ZEE; M. Brand, BERGEN NH; W. Brandsma, BERGEN NH; R. Brandsma, BERGEN NH; R.J. Brandsma, BERGEN NH; J. Brandts-Buys, BERGEN NH; C.A. Brandwijk, BERGEN NH; Familie Brandwijk, BERGEN NH; W.C.F. Brandwijk-Witteveen, BERGEN NH; H. van Brederode, BERGEN NH; R.M.M. Bredewout-Bowra, BERGEN NH; R.L. Breek, BERGEN NH; S.M. Breeuwer, BERGEN NH; Michael Brehmer, BERGEN NH; Birgit Brehmer, BERGEN NH; J. van Brengel, BERGEN NH; L. van Brengel-van de Leeuw, BERGEN NH; De heer en mevrouw Brenkman, BERGEN NH; J. Bressers, BERGEN NH; D.E. Briefjes, BERGEN NH; Brigitte ten Brink, BERGEN NH; Meino Brinkmann, WARMENHUIZEN; Stijn Brinkmann, BERGEN NH; Ineke Brinkmann-Guitjens, BERGEN NH; E.I. van den Brink-Spits, BERGEN NH; J. den Broeder, BERGEN NH; C.E.M. van den Broek, BERGEN NH; Peter Broers, BERGEN NH; C. Bronkhorst-van Dijk, BERGEN NH; B. Broresen, KOEDIJK; B. Brouwer, BERGEN NH; A. Brouwer, BERGEN NH; G.T. Brouwer, BERGEN NH; T.G. Brouwer, BERGEN NH; A. Brouwer-de Jonse, BERGEN NH; M.M. Brouwer-de Pagter, BERGEN NH; E.A. Brouwer-Goosens, BERGEN NH; M. Brouwers-Visser, BERGEN NH; H. Bruel, BERGEN NH; A.E. Brьggemann, ALKMAAR; J.N. Bruijn, BERGEN NH; Familie de Bruin, BERGEN NH; Jantina Bruin, BERGEN NH; A.J. van de Bruinhorst, BERGEN NH; G. van de Bruinhorst, BERGEN NH; M. Bruns- Grashuis, BERGEN NH; Y.G. Brunt, BERGEN NH; J.P. Bruynzeel, BERGEN NH; H.I.C. Bruynzeel- Maas, BERGEN NH; J.C. Buijs, EGMOND AAN DEN HOEF; Drs. J.M. van Buijtenen-Jetten, BERGEN NH; B. Buissing, BERGEN NH; Steven Buizer, BERGEN NH; M.A.M. Buizer-Louwe, BERGEN NH; A. van de Bunt, EGMOND AAN DEN HOEF; J.H. t. Burg, SCHOORL; J.W. van Burgel, BERGEN NH; M.J.M. Burger, BERGEN NH; M. Burgering, BERGEN NH; J. Burgers, BERGEN NH; E.C. Buser, EGMOND-BINNEN; M. Bus-Glazener, BERGEN NH; F.P.J. Buter, EGMOND AAN DEN HOEF; V. den Butter-Wijnbeek, BERGEN NH; Familie V. Buys, BERGEN NH; Familie J.C. Buys, BERGEN NH; M. van Calcar, BERGEN NH; A.G. van Calcar-Lolkema, BERGEN NH; S.F. Canetoci, BERGEN NH; M.J.P.N. Capendale-van Gerwen, BERGEN NH; M.E. Caris, BERGEN NH; Inge Castellini, BERGEN NH; Graba Castellini, BERGEN NH; Alice Catsburg, BERGEN NH; Dennis Claessens, BERGEN NH; C. le clercq, BERGEN NH; Familie Clijnk, BERGEN NH; B.R. Cockx, BERGEN NH; J.L. Cockx, BERGEN NH; M.H.A. Cockx-Seilberger, BERGEN NH; Familie Commandeur, BERGEN NH; R. Commandeur, BERGEN NH; M. Conjong, BERGEN NH; C. Coppens, BERGEN NH; De heer en mevrouw Couyu, BERGEN NH; C. Cramer, BERGEN NH; Th.S. Cramer, BERGEN NH; M.M.J. Creis, EGMOND AAN ZEE; Eva Cremers, BERGEN NH; M. Cremers, BERGEN NH; Ir. J.D.M. Crйton, BERGEN NH; F. Crйton- Touw, BERGEN NH; Lous Croon, BERGEN NH; M. Crum, SCHOORL; Ir. R.F. Daalder, BERGEN NH; E. Dakman, BERGEN NH; Mevrouw H. van Dalen, BERGEN NH; H.J.M. van Dam, BERGEN NH; M.J. Danenberg, BERGEN NH; Dannijs, ALKMAAR; A.M.C. de Jong, BERGEN NH; A.C. Deen, BERGEN NH; Volkert Deen, BERGEN NH; Dekker, BERGEN NH; Kees en Marjon Dekker, BERGEN NH; Mevrouw M. Dekker, BERGEN NH; E.M. Dekker, BERGEN NH; M.T. Dekker, BERGEN NH; Dekker, BERGEN NH;

189

Nr. Naam Marianne den Dekker, SCHOORL; J. Dekker, BERGEN NH; Hannie Dekker, BERGEN NH; Familie C. Dekker, BERGEN NH; V. Dekker, BERGEN NH; Hettie Dekker, BERGEN NH; F. Dekker, BERGEN NH; J.B. Dekker, BERGEN NH; Mevrouw A. Dekker, BERGEN NH; P.J. Dekker, BERGEN NH; M.C.L. Dekker, BERGEN NH; J. Th. Dekker, BERGEN NH; Ir. F. Dekker, BERGEN NH; Th. Dekker, BERGEN NH; E. Dekker-Delsman, BERGEN NH; D. Dekker-Groen, BERGEN NH; J.S. Dekker-Kwant, BERGEN NH; C.A.F. Dekker-Sombeek, BERGEN NH; M. Dekker-van Haarlem, BERGEN NH; C.H.A.T. van Delft, BERGEN NH; J.A. Delis, BERGEN NH; W.N.M. Delis, BERGEN NH; D. Delis, BERGEN NH; C.J. Delis-v.d. Berg, BERGEN NH; M. Delver-Renders, BERGEN NH; G. Demmendal, EGMOND-BINNEN; A. Dennekamp, BERGEN NH; L.J. Derksen-van Heugten, BERGEN NH; Familie d'Heane, BERGEN NH; R.V. Diepen, BERGEN NH; M. Diesfeldt-Scholten, BERGEN NH; M.E.V. Dieters, BERGEN NH; S.H. Diggelen, BERGEN NH; E. van Dijk, BERGEN NH; T.A.M. Dijk, BERGEN NH; K. van Dijk, BERGEN NH; Th.J.M. van Dijk, BERGEN NH; J.J.G. Dijkhuis, BERGEN NH; K. Dijkhuizen, BERGEN NH; K. Dijkhuizen, BERGEN NH; M.C. van Dijk-Kьrten, BERGEN NH; E.J. Dijkstra, BERGEN NH; J.A. Dijkstra, BERGEN NH; R. Dijkstra, BERGEN NH; M. Dijst, BERGEN NH; A.F.W. Dissen, BERGEN NH; E. Dob, BERGEN NH; C.A. Doets, BERGEN NH; R. Dongelmans, SCHOORL; Familie Dooper, BERGEN NH; C.G. van Doorn, BERGEN NH; H. van Dort, BERGEN NH; Mevrouw A.A. Dragt, BERGEN NH; A.W. Drektraan, BERGEN NH; L. van Dreumel-van Galen, BERGEN NH; G.A. Drieenhuizen, BERGEN NH; T.H. van Driest, BERGEN NH; N.H.M.M. van Driest, BERGEN NH; J.A. van Drongelen, BERGEN NH; A. Dronken-Kroon, BERGEN NH; C. Dronkers, BERGEN NH; M.D. Druiven-Heddes, EGMOND AAN DEN HOEF; D.S. van Drunen, BERGEN NH; B. van Drunen, BERGEN NH; C. van Drunen, BERGEN NH; John en Els du Pont-Wieck, BERGEN NH; K.J. Duijn, BERGEN NH; Mevrouw S. Duijn, BERGEN NH; J.J. Duijves, BERGEN NH; M.E. van Duin, BERGEN NH; F. Duin, BERGEN NH; Hans Duin, BERGEN NH; C.J.M. van Duin, BERGEN NH; Michiel en Olaf Duinmaijer, BERGEN NH; J. Duinmeijer, GROET; C. en G. Duinmeijer, SCHOORL; Ineke Duinmeyer-Schouten, BERGEN NH; G. Duivenkate, BERGEN NH; Astrid Duivenvoorden, BERGEN NH; De heer Drs. P.Th.G. Duivenvoorden, BERGEN NH; M.S. Dunker, BERGEN NH; C.R. Dunselman, BERGEN NH; A. Dьster, BERGEN NH; De heer en mevrouw R.N. Dutton, BERGEN NH; R.G.Th. Duzijn, BERGEN NH; L. Eekhout, BERGEN NH; J.C. Eeltink, EGMOND AAN ZEE; M.C. Effing, BERGEN NH; J.S. van Egmond, BERGEN NH; H.F.M. van Eijk, BERGEN NH; A.C. van Eijk, BERGEN NH; B.B. van Eijk, BERGEN NH; P. Eijlander, BERGEN NH; E.J. van Eikeren, BERGEN NH; T.J. van Eikeren, BERGEN NH; T.J. Eisma, BERGEN NH; Evelien Ekelschot, BERGEN NH; Th.M.M. Elis, BERGEN NH; A. Elzinga, BERGEN NH; J. Emmaneel, BERGEN NH; P. en E. Diepering-Bijlsma, BERGEN NH; Harm & Frederiek Engelbrecht, BERGEN NH; J. Engelen, BERGEN NH; Philip Engelen, BERGEN NH; H. Engelen-Broemel, BERGEN NH; G.M.C. Eriks- Busman, BERGEN NH; R.E. Eriks-Schuil, BERGEN NH; Mevrouw W.P. van Erp, BERGEN NH; W.V. van den Eshof, BERGEN NH; L.C. van den Eshof, BERGEN NH; G. Etker, BERGEN NH; T.F.H. Ettema en J.A. Ettema-Beukers, BERGEN NH; T.M. van Etten, BERGEN NH; Jan Etting, BERGEN NH; J.H. Everwijn, BERGEN NH; M.D. Everwijn, BERGEN NH; H.A. den Exter, EGMOND AAN DEN HOEF; H.A. van Exter-Nederlof, BERGEN NH; A.M. Eydenberg, BERGEN NH; T.H. Faas-van der Laan, BERGEN NH; C.N. Feld, BERGEN NH; H.H.C. Feld, BERGEN NH; J.M. Feld-van Buuren, BERGEN NH; N. Fernee, BERGEN NH; M. Fernhout, BERGEN NH; N. Fernhout, BERGEN NH; N. Fernhout- Salomonson, BERGEN NH; W. Filarski, BERGEN NH; J.P. Flapper, BERGEN NH; M.W.T. Flapper-v.d. Meer, BERGEN NH; E. Flipse, BERGEN NH; J.G. Foppen, BERGEN NH; D.S.M Forceville, BERGEN NH; Bibi Fortuin, BERGEN NH; R.J.H. Fortuin, BERGEN NH; A.P. Fournier, BERGEN NH; F.J Franck, BERGEN NH; K. Franenbroek, BERGEN NH; M.H. Franken, BERGEN NH; J. Franken-Jager, BERGEN NH; Frankenmolen, BERGEN NH; N.P. Frans, BERGEN NH; Albertien Frans, BERGEN NH; P. Frans- de Feyter, BERGEN NH; L. Frasdonk-Kuit, BERGEN NH; G.M. Frid-de Mol, BERGEN NH; E. Frikkee, BERGEN NH; Froperik-Wesselink, BERGEN NH; K.T.A. Frumau, BERGEN NH; D. Fygi-Engel, BERGEN NH; Dilys van der Gaast, BERGEN NH; Maud Gaastra, BERGEN NH; Albert en Ada Gallis, ALKMAAR; De heer en mevrouw Geel, BERGEN NH; W. van Geelen-Paalman, BERGEN NH; I.M. Geels, BERGEN NH; G.M. Geels, BERGEN NH; F.E. van Geenhuizen, BERGEN NH; J.H. Geerling, BERGEN NH; D.J. Geertsma, BERGEN NH; S. Geiss, BERGEN NH; J.M. van Gelder, ; Familie van Geldeven, BERGEN NH; T. Gerner, BERGEN NH; J.W.A.M. Gerritsen, BERGEN NH; Els en Hans Geugies, EGMOND- BINNEN; J.G. Geurts, BERGEN NH; L. Geurts-Ceelen, BERGEN NH; P.J. de Geus, BERGEN NH; K. de Geus, SCHOORL; Geut-Olsthoorn, BERGEN NH; J.A. Gieling, BERGEN NH; N.J. Gieling, BERGEN NH; V. Giling, BERGEN NH; L. de Glas, BERGEN NH; P.G.J.M. Glaude, BERGEN NH; C.M. Glorie, BERGEN NH; L.Z.W. de Gooijer, AMSTERDAM; F.R. de Gooijer, BERGEN NH; F. de Gooijer, BERGEN NH; Romeo Goosens, SCHOORL; R. Gouderet, BERGEN NH; Eric Govers, BERGEN NH; K. Govers,

190

Nr. Naam BERGEN NH; Thijs de Graaf, BERGEN NH; M. van der Graaf, BERGEN NH; J. de Graaf, BERGEN NH; M. de Graaf, ALKMAAR; Jip de Graaf, BERGEN NH; Anita de Graaf, BERGEN NH; Niko de Graaf, BERGEN NH; T. de Graaf, BERGEN NH; A. de Graaf, BERGEN NH; J. de Graaf, BERGEN NH; Wim van der Graaff, BERGEN NH; A. de Graaff, BERGEN NH; A.E.M. de Graaf-Zentveldt, BERGEN NH; B.T.H. de Grauw, BERGEN NH; K.A. Gravenmaker, BERGEN NH; Jonattan Greenwood, BERGEN NH; Drs. H. Greeven, BERGEN NH; A.M. Greeven-Thomas, BERGEN NH; A.W. van Grijspade, BERGEN NH; Joost Groen, BERGEN NH; R.G.P. Groen, BERGEN NH; P.J. Groen, BERGEN NH; P.G. Groenhart, BERGEN NH; C.N.J. Groenland, BERGEN NH; R.M. Groenland-Schuursma, BERGEN NH; Dieuwke Groet, BERGEN NH; Grommers-Donker, BERGEN NH; J.E. Grondhout, BERGEN NH; A.M. Groot, BERGEN NH; Wilma Groot, BERGEN NH; K. de Groot, BERGEN NH; C. de Groot, BERGEN NH; J.B. de Groot, Egmond a/d Hoef; N.A. Groot, Opmeer; A.J. Groot, BERGEN NH; A.P. de Groot, BERGEN NH; De heer A.G.G. de Groot, BERGEN NH; N.J.E. de Groot, BERGEN NH; B.L.W. Grooteman, BERGEN NH; J.M.L. Grootendorst, BERGEN NH; W.J.G. Grootmeijer, BERGEN NH; H.J. de Groot- Talens, BERGEN NH; R.H. de Groot-van Mourik, BERGEN NH; Martijn Grosmann, BERGEN NH; A. Grosmann, BERGEN NH; Lotte de Gruijter, BERGEN NH; J. Guillaud-Struijcken, BERGEN NH; M. van Gunst, BERGEN NH; F.A.J.M. de Haad en A.A. Vroege, BERGEN NH; F.J. de Haan, BERGEN NH; H. Haan, BERGEN NH; Th.J.M. den Haan, BERGEN NH; I.V. de Haan, BERGEN NH; S. Haanstra, BERGEN NH; W. Haarman, BERGEN NH; Jan van Haasteren, BERGEN NH; G.J. Haga, BERGEN NH; Nienke Hagens, BERGEN NH; Y. Haitsma, PURMEREND; L. Hammega, EGMOND AAN ZEE; D. Hammett-Bosman, BERGEN NH; P. Hampe-van Driel, BERGEN AAN ZEE; Paul van den Handel, BERGEN NH; R.L. Handgraaf, BERGEN NH; Reinilde Haneknot, BERGEN NH; John Hangridge, BERGEN NH; Else Hanraads, BERGEN NH; B.E. Harder, BERGEN NH; A.E. Harder, BERGEN NH; J.M. Harder-van Altena, BERGEN NH; C.L.M. Hardewijn-Slagter, BERGEN NH; Merel Haring, BERGEN NH; Hans A.M. Haring, BERGEN NH; Cobie Haring, BERGEN NH; M. en J. Harjas, BERGEN NH; S. v.d. Hark, BERGEN NH; Marcel Harms, BERGEN NH; C.P. Harmsen, BERGEN NH; C.M. ten Harmsen-v.d. Boek, BERGEN NH; Mevrouw M.G.E. Harms-van 't Hag, BERGEN NH; Familie E. Harrys, BERGEN NH; F.J. 't Hart, BERGEN NH; J.C. den Hartog, BERGEN NH; A. Hartzuiker, BERGEN NH; C.J. Harvey, BERGEN NH; Mieke Has, BERGEN NH; C.R. van Hattum, BERGEN NH; E. Hauwert, BERGEN NH; M. Haverkort, BERGEN NH; H. Hazelhoff, BERGEN NH; R. Hazelhoff Roelfzema-Kromhout, BERGEN NH; Mevrouw J.W. Heelemitz, BERGEN NH; M.M. Heemskerk, HEERHUGOWAARD; Mevrouw G. Heemskerk, BERGEN NH; R.N.S. Heere, BERGEN NH; J.W.M. Heeremans, BERGEN NH; A.M.M. Heeremans-Captein, BERGEN NH; T.E. van hees, BERGEN NH; Nadja Hei, BERGEN NH; R. Heiblom-Kuiper, BERGEN NH; T. van der Heijden, BERGEN NH; E.C. Heijn en F. Niesen, BERGEN NH; Mevrouw I.M.J. Heijnis, SCHOORL; W. Heiloo, ALKMAAR; J. Heiman, BERGEN NH; R. van Heiningen, BERGEN NH; Toetske Hellinga, BERGEN AAN ZEE; Ir. A.A. van der Helm, BERGEN NH; Mevrouw E.A. Helsdingen-Richardson, BERGEN NH; A.F. Helsloot, BERGEN NH; De heer Hendriks, BERGEN NH; G.L. Hendrikse en M.B Hendrikse-van Horen, BERGEN NH; K. Henneman, BERGEN NH; H.P.T. Hennevelt, BERGEN NH; Gina Hensen, BERGEN NH; D.C. Henstra, BERGEN NH; Marie de Herder, ALKMAAR; A. Hermans, SCHOORL; Mieke Hermkens, BERGEN NH; F.S. v. Herwerden, BERGEN NH; E. van Herwijnen, BERGEN NH; A.C. van Hespen- Corts, BERGEN NH; C.H. Hetem-de Graaf, BERGEN NH; Liliane van Heteren, BERGEN NH; M. van Heusden-Rijneker, BERGEN NH; R. van den Heuvel, BERGEN NH; C. Heyen & G. Heyen-Pel, BERGEN NH; J. Hienkens, BERGEN NH; J.C.D. Hienkens, BERGEN NH; Sander Hijbrink, BERGEN NH; Karien Hilbers, BERGEN NH; J.J. Hille, BERGEN NH; Jan Hink, BERGEN NH; J. Hink, BERGEN NH; E.C.M. Hoebe, BERGEN NH; Leonie Hoebe en M.A.C. Metzger, BERGEN NH; D. Hoedjes, BERGEN NH; J. Hoedjes, BERGEN NH; M. Hoek, BERGEN NH; K. van der Hoek, BERGEN NH; H. van der Hoek-Blokker, BERGEN NH; Els Hoek-Hillebrand, BERGEN NH; Dr. H.L. Hoekstra, BERGEN NH; Tom Hoekstra, BERGEN NH; Eva Hoekstra, ALKMAAR; W.C. Hoekstra-Koopmans, BERGEN NH; H.A. Hoesbergen, BERGEN NH; D. van Hoeve, BERGEN NH; P.S.J. van der Hoeven, BERGEN NH; N. van der Hoeven-Mouw, BERGEN NH; J. van 't Hof, BERGEN NH; J. van 't Hof, BERGEN NH; Ir. M.H.H. Hцfelt, BERGEN NH; Hцfelt-Postma, BERGEN NH; G. Hofhuis, BERGEN NH; M. Hofman, BERGEN NH; J.C. van 't Hof-Schriek, BERGEN NH; M.E. van 't Hof-Snooy, BERGEN NH; R.J.W. Hofstede, BERGEN NH; M. Hogendijk, BERGEN NH; Caroline Hцhner, BERGEN NH; Werner en Holdorf, BERGEN NH; K.A. den Hollander, ALKMAAR; N. den Hollander-de Jeu, BERGEN NH; M.E. van der Holst, BERGEN NH; R. Holstvoogd, BERGEN NH; R.J. Holswilder, BERGEN NH; Simeon ten Holt, BERGEN NH; A. Holthaus, BERGEN NH; C. Homburg, BERGEN NH; J.H. Homburg-Smakman, BERGEN NH; M. Homeijer, BERGEN NH; H.J. Homma, BERGEN NH; Cecile Homs-Raateland,

191

Nr. Naam BERGEN NH; T. Hoogeboom, BERGEN NH; Alma van den Hoogen, BERGEN NH; Mevrouw L.M. Hoogendonk, BERGEN NH; Tine Hoogkamer, BERGEN NH; M.E. Hoogkamer, BERGEN NH; Marijke Hoogland, BERGEN NH; Vincent Hoogland, BERGEN NH; Bary Hoogland, BERGEN NH; N. Hoogland- Beets, BERGEN NH; I. Hoogland-Knitwaard, BERGEN NH; Hooglang, BERGEN NH; C. Hoogmoed, BERGEN NH; E.E. Hoogstins, BERGEN NH; Familie Hoogveld, BERGEN NH; Zeb Hoogvliet, BERGEN NH; Nick Hoogvliet, BERGEN NH; A. Hoogvliet, BERGEN NH; L.O.A. Hoomans, BERGEN NH; J.C. van Hoorn, BERGEN NH; E.C. Hoorn, BERGEN NH; L.C. Hoppe, EGMOND AAN ZEE; Mevrouw P. Horio-de Boer, EGMOND-BINNEN; M. de Horn-Groeneveld, BERGEN NH; R.C. Horninge-v.d. Wilk, BERGEN NH; Hans en van der Horst, BERGEN NH; J.C. Horst en G.C.M. Doodeman, BERGEN NH; P.H. Horsten, BERGEN NH; T. H. J. Horsten-van der Steen, BERGEN NH; C.E. v.d. Horst-Vrieling, BERGEN NH; Ali Hos, BERGEN NH; H.P. Hottentot, EGMOND AAN ZEE; A.P.J. Houdijk, BERGEN NH; A.J. Houdijk, BERGEN NH; J. Houdijk-van Doorn, BERGEN NH; R. ten Houten, BERGEN NH; S.M. Houtenbos, BERGEN NH; Mirjam Houtenbos, BERGEN NH; Hetty Houtenbos, BERGEN NH; P.J. Houtenbos, BERGEN NH; H.J.F. Houtenbos, BERGEN NH; C.J. Houtenbos, BERGEN NH; C.C. Houtenbos, BERGEN NH; C.A. Houtenbos-Pronk, BERGEN NH; Familie G.J.M. Houtenbos-Radsma, BERGEN NH; A. ten Houten-Memelink, BERGEN NH; D. Houter, BERGEN NH; Familie A. Houtkoop, BERGEN NH; D. Houtkooper-Tijssen, BERGEN NH; Peter Houtzagers, BERGEN NH; P. Houtzagers, BERGEN NH; M. Houweling, BERGEN NH; Mevrouw Houwing, BERGEN NH; J.H. Hovingh, BERGEN NH; A.M. Hozevoet, SCHOORL; B. Huf, BERGEN NH; Drs. N.L.T.J. Hufner, BERGEN NH; R. Huiberts, ALKMAAR; Yfke Huisinga, BERGEN NH; R.L. Huisinga, BERGEN NH; Sjoerd Huisman, SCHOORL; M.M.G.C. Huisman, BERGEN NH; Maarten van Huissteden, BERGEN NH; Thomas van Huissteden, BERGEN NH; A.P. van Huissteden, BERGEN NH; Jasper van Huissteden, BERGEN NH; Fennie Huitinga, BERGEN NH; J. Huizing, BERGEN NH; Henna van Hulst, BERGEN NH; M. Hulzebosch, BERGEN NH; A. Hupkes, BERGEN NH; T. Hwan, BERGEN NH; Drs. A.H. Idema, BERGEN NH; Mona en Jens Ihwe, BERGEN NH; F. Ijff, BERGEN NH; van Ingen-Schenau, BERGEN NH; D. van Iperen- Schouten, BERGEN NH; J. Ivangh, BERGEN NH; Josй J.M. Bastiaans, BERGEN NH; L. Jacobse-Kalis, BERGEN NH; M. de Jager, BERGEN NH; A.M. Jakobs, BERGEN NH; R. Janneman, BERGEN NH; Martijn Jansen, BERGEN NH; Mevrouw J.W.J. Jansen, BERGEN NH; Wilbert Jansen, SCHOORL; Anneke Jansen, BERGEN NH; Michiel Jansen, BERGEN NH; De heer Niels Jansen, BERGEN NH; Mevrouw A.A.M. Jansen, BERGEN NH; Mevrouw J.M.G.J. Jansen, BERGEN NH; Jonathan Jansen, WARMENHUIZEN; A. Jansen-op de Haar, BERGEN NH; J.F. Janssen, BERGEN NH; E.L. Janssen, BERGEN NH; G. Janssen, ALKMAAR; Mevrouw S.L. Janssen, BERGEN NH; E. Jehenson, BERGEN NH; F. Jimmink, BERGEN NH; J.M.A. Jimmink-Morel, BERGEN NH; A.M. Joemrati-Bakker, BERGEN NH; Meike de Jong, SCHOORL; R.J. de Jong, EGMOND-BINNEN; Anne de Jong, SCHOORL; E.M. de Jong, BERGEN NH; V. de Jong, BERGEN NH; J. de Jong, BERGEN NH; M. de Jong, BERGEN NH; R.C. de Jong, BERGEN NH; W.R.F. de Jong, BERGEN NH; Kees Jong, BERGEN NH; F. de Jong, BERGEN NH; Sandra Jongenelen, BERGEN NH; A.C. Jongenelen, BERGEN NH; Lia Jong-Groot, BERGEN NH; M. de Jongh, BERGEN NH; J.W. de Jongh, BERGEN NH; G.C. Jong-Kabel, BERGEN NH; E.J. Jongkind- Helsdingen, BERGEN NH; W. de Jong-Welman, BERGEN NH; Ciska Jonk, BERGEN NH; A.J.N.M. Jonk, BERGEN NH; Mark Jonk, BERGEN NH; J. Jonker, BERGEN NH; T. Jonker, BERGEN NH; C. Jonker, BERGEN NH; M.J.A. Jonker-Krom, BERGEN NH; Ina Jonkers, BERGEN NH; Marie Josй de Waard, BERGEN NH; F.E. Jostmeijer, BERGEN NH; Rina Kaandorp, EGMOND AAN ZEE; J.F. Kaandorp, SCHOORL; A.M. Kaandorp, BERGEN NH; C.M. Kaandorp-Bijl, SCHOORL; E. Kaars- Sijpesteijn, BERGEN NH; A. Kaasschieter, BERGEN NH; Familie Van der Kaa-Willig, BERGEN NH; H. Kaay, BERGEN NH; C.M. Kager-Bleeker, BERGEN NH; P. Kailola, BERGEN NH; E.N. Kallansee, EGMOND AAN ZEE; A. van de Kamer, BERGEN NH; M.J.M. van de Kamer, BERGEN NH; L.P.C. van de Kamer, BERGEN NH; J.J. van de Kamer, BERGEN NH; E. Kamminga (Rector BSG), BERGEN NH; B.G. van Kampen, BERGEN NH; M.H. Kamp-Gerlach, BERGEN NH; P.M. Kamp-Schurer, BERGEN NH; J. Kant, BERGEN NH; Bas Kaper, BERGEN NH; W.J. Kappen, BERGEN NH; J.M.R. Karel, BERGEN NH; N. Kars, BERGEN NH; Z. Kars, BERGEN NH; Chandana Kars, BERGEN NH; R. Karsten, ALKMAAR; J.C. Karsten-Gildemeijer, ALKMAAR; M.J. van Kasteel, BERGEN NH; R. Kee, BERGEN NH; B. Kee-Rijneker, BERGEN NH; M.E. Keijser-Berkhout, BERGEN NH; Gemma Keijzer, BERGEN NH; Tinka Keja, BERGEN NH; A.M.A. van Kempen, BERGEN NH; E.W. van Kerkwijk en L.M. van Kerkwijk, BERGEN NH; C.M. Kerssens, BERGEN NH; Joost Kersten, SCHOORL; Alma Kersten, SCHOORL; B.L. Kersting, BERGEN NH; R. Kerver, SCHOORL; H. Kesnich, BERGEN NH; M.A.E. Kesnich-Jansen, BERGEN NH; P.W. van Kesteren, EGMOND AAN DEN HOEF; Rob Kettenes, BERGEN NH; Mevrouw D.F. van Keulen, BERGEN NH; M. van Keulen, BERGEN NH; A. Kieft, EGMOND-

192

Nr. Naam BINNEN; Mevrouw E.C. Kikkert, BERGEN NH; D.A. Kiljan, BERGEN NH; Daphne Klap, BERGEN NH; M.P. Klap, BERGEN NH; M. Klaver, BERGEN NH; A.A.J. Klaver, BERGEN NH; Mevrouw M.L. van der Klei, BERGEN NH; L. Kleijssen, BERGEN NH; A.M.H. Klein, BERGEN NH; Henk Klein-Holte, BERGEN NH; C. Kleisterlee, BERGEN NH; B. Klepper, BERGEN NH; C. Klepper, BERGEN NH; Ellen de Kler, SCHOORL; Mevrouw T. de Klerck-Veer, BERGEN NH; L. Klevenlaan, BERGEN NH; Familie R. Kleverlaan, BERGEN NH; N.J. Kleverlaan, BERGEN NH; M.J. Kleverlaan-Stam, BERGEN NH; A.C. Kliffen, BERGEN NH; J.P.W. Klinkenberg, BERGEN NH; C.A. Kliphuis, ALKMAAR; Mevrouw H. Kliphuis-Dibbets, ALKMAAR; J.A. Klomp, BERGEN NH; E.G.M. Kloosterman, BERGEN NH; L. Kloosterman, BERGEN NH; M. Kluft-Tesselaar, BERGEN NH; J.G. Kluiters, SCHOORL; J.M.T. v.d. Klundert, BERGEN NH; N. v.d. Klundert, BERGEN NH; J.A.M van de Klundert, BERGEN NH; Roeland Kneppers, BERGEN NH; Hans Knipscheer, BERGEN NH; M.E. Knook, BERGEN NH; E.M. Koelemeij, SCHOORL; M. Koeleveld, BERGEN NH; E.J. Koetsier, BERGEN NH; Ella Koet-ten Brock, BERGEN NH; T. van Koeveringe, BERGEN NH; Sophie de Kogel, BERGEN NH; Gijs de Kogel, BERGEN NH; Marion B. Kцhler, BERGEN NH; H.W. Kohnen, BERGEN NH; A.A.M. Kok, EGMOND AAN ZEE; A. Kok, BERGEN NH; C.J. Kokkes, BERGEN NH; A. Koks, SCHOORL; F.P. Kolber, BERGEN NH; E. Kolset, BERGEN NH; N. Komen, BERGEN NH; P. Komen, BERGEN NH; Josien Komen, BERGEN NH; R. Komen-Pesie, BERGEN NH; Marie-Josй van den Kommer, BERGEN NH; P.J. van den Kommer, BERGEN NH; Frank Koning, BERGEN NH; P. de Koning, BERGEN NH; H. de Koning-Besseling, BERGEN NH; Gerben en van der Kooi, BERGEN NH; G.J. Kooij, BERGEN NH; Elize Kooijman, BERGEN NH; G.E. Kooistra-Rietvink, BERGEN NH; G. Kool, BERGEN NH; F. Koopman, BERGEN NH; A.M.E. Koopman, BERGEN NH; C.G. Koopman, BERGEN NH; Ir. M. Koopman-Krijt, BERGEN NH; Esther Koorn, BERGEN NH; Inge Koorn, BERGEN NH; M, Korff, BERGEN NH; Korneel-Min, BERGEN NH; H. Korodi, BERGEN NH; H. Korsman, BERGEN NH; E.J.M. Korstman, BERGEN NH; H.J. de Kort, BERGEN NH; Korver, BERGEN NH; W. Kos, BERGEN NH; M.C. Kos-Kossen, BERGEN NH; M. Kossen, SCHOORL; P.A.M. Koster, EGMOND AAN DEN HOEF; Gerrit en Linda Koster, BERGEN NH; H.B. Kцster, BERGEN NH; Paul en Brigitta Kцster, BERGEN NH; A.M. Kцster-van Kesteren, BERGEN NH; C.J.H. Koster-Wiedenhoff, BERGEN NH; M. Kout, BERGEN NH; R.G.P. Kouwenhoven, EGMOND- BINNEN; A. Kouwenhoven-Eijnikel, EGMOND-BINNEN; R. Kraaier, BERGEN NH; J.H. Kraakman, SCHOORL; A. Kraakman, BERGEN NH; Sandy Kraakman, BERGEN NH; N. Kraakman-Schroor, BERGEN NH; S. Kramer, ALKMAAR; K. Kramer, BERGEN NH; Robert Kramers, BERGEN NH; C. van der Kreke, BERGEN NH; Krijff, BERGEN NH; M. Krijgsman, BERGEN NH; F. Krijtenburg, BERGEN NH; H. Krikke, BERGEN NH; Mevrouw L.M.C. Krimp, SCHOORL; G. Kroeke, ALKMAAR; C. v.d. Kroft- Roozendaal, BERGEN NH; I.W.N. Krom, BERGEN NH; T.M.J. Krom, BERGEN NH; A.M. Kroon, BERGEN NH; J.H.C. Kroon, BERGEN NH; Familie Kroonenberg-Hussmann, BERGEN NH; A. Krop- Schennink, EGMOND AAN DEN HOEF; K. Kruisinga, BERGEN NH; W.F.J. Kruisinga, BERGEN NH; A.J. Kruisinga-Harkema, BERGEN NH; R.R. Kruize, BERGEN NH; J. Kuhry, BERGEN NH; J. Kuijper, BERGEN NH; J.H. Kuilman, BERGEN NH; L. Kuindersma, BERGEN NH; A. Kuiper, SCHOORL; Marianne Kuiper, BERGEN NH; H.W. Kuiper-Welmens, EGMOND-BINNEN; Marcel van Kuitenburg, BERGEN NH; F. Kuiter, ALKMAAR; S. Kuitwaard, BERGEN NH; C.P. Kыller, BERGEN NH; Illja Kunst, BERGEN NH; A.M. Kunst, EGMOND AAN ZEE; P.J. Kunst, BERGEN NH; Bart Kuper, BERGEN NH; Y.A.H Kuylenburg-van Kollenburg, BERGEN NH; Sjoerd Kuyper, BERGEN NH; G.T.M. de Kuyper, BERGEN NH; M.J. de Kuyper-van Kranenburg, BERGEN NH; H.P.A. Kwaad, BERGEN NH; C. Kwikkers, BERGEN NH; C.A.A. Laan, BERGEN NH; Ronald Laan, BERGEN NH; J.S.A. Laan, BERGEN NH; M.A. van der Laan, SCHOORL; C.G.A. Laan-Kos, BERGEN NH; T.J. Laarhoeven en J.A. Laarhoven-Manuhuwa, BERGEN NH; J. van Laarhoven, BERGEN NH; H.C. Labij van der Pol, BERGEN NH; J.M. Labij van der Pol-Schmidt, BERGEN NH; K.A. Lakeman, BERGEN NH; S. Lakeman, BERGEN NH; Annelies Lakeman, BERGEN NH; Mevrouw M. Lalleman, BERGEN NH; W.C.B. Lam, BERGEN NH; F.R. van Lang, BERGEN NH; Familie G.P.C. de Lange, BERGEN NH; N.W. Lange, BERGEN NH; M.H.J. de Lange, BERGEN NH; M.H.J. de Lange, BERGEN NH; B.J.M. de Lange, BERGEN NH; Jetta de Lange, BERGEN NH; H.J. Lange-de Ligt, BERGEN NH; Familie Langedijk- Korver, BERGEN NH; S.J.M. van Langen, SCHOORL; A. van Langen, BERGEN NH; D. Langenberg, BERGEN NH; L. Langenberg, BERGEN NH; Familie v.d. Lans/Beentjes, BERGEN NH; Sonja Lanting, BERGEN NH; De heer P.F.A.J. Lases, BERGEN AAN ZEE; F. Laseur, BERGEN NH; J.J. van Lee, BERGEN NH; Mevrouw Leemans, BERGEN NH; H. Leenaars, BERGEN NH; Drs. John van Leer, BERGEN NH; J.W. van der Leeuw, BERGEN NH; J.L. van Leeuwen, BERGEN NH; J.G.H. van Leeuwen, BERGEN NH; A.R. van Leeuwen, BERGEN NH; D. van Leeuwen, OUDKARSPEL; M. van Leeuwen, BERGEN NH; Jan en van Leeuwen, BERGEN NH; Familie E.A.M. van Leeuwen-Ames,

193

Nr. Naam KOEDIJK; Drs. E.K. van Leeuwen-ten Havema, BERGEN NH; Mevrouw G.K.A Leeuwestein, BERGEN NH; M. Leeuwrik, BERGEN NH; D. Leijen, BERGEN NH; P.G.M. Leijen, BERGEN NH; L.A.M. Leijen, BERGEN NH; J.J.G. Leijen en E.A. Leijen-Kuijs, BERGEN NH; George Leijen en M.A.T. van Dam, BERGEN NH; Mevrouw Leijen-Blauw, BERGEN NH; M. Leijen-Mereboer, BERGEN NH; S.E. Leijen- Wiersma, BERGEN NH; Maaike van der Lende, BERGEN NH; Familie P. Lensvelt, BERGEN NH; E.A.Th. Lensvelt-Kraft van Ermel, BERGEN NH; J.M.M. van Lent, BERGEN NH; G.J.P. Levering, EGMOND-BINNEN; Mevrouw L.M. Liefbroer, BERGEN NH; F. Liefhebber, BERGEN NH; G. Liefting, EGMOND AAN DEN HOEF; B.M.G.G. Liefting, BERGEN NH; J. van Lienen, BERGEN NH; B. van Lieshout, EGMOND-BINNEN; S. de Lijster, BERGEN NH; Familie G. van der Linden, BERGEN NH; Hans van der Linden, BERGEN NH; S. van Lingen, BERGEN NH; J. van Linsen, BERGEN NH; N. van Loenen, BERGEN NH; H. Lont-Westerlaken, EGMOND-BINNEN; Anneke van der Loos, BERGEN NH; A.M.Th Louter, BERGEN NH; M. Louter-Dapper, SCHOORL; B.G. Louwe, BERGEN NH; S. Louwrink, BERGEN NH; Joh. Lowijs, BERGEN NH; Joeri Lugthart, BERGEN NH; Lex Lugthart, BERGEN NH; Mirjam Lugthart, BERGEN NH; A.J.F. Luiting-Pastoor, BERGEN NH; M.M. Lukman, BERGEN NH; P. Lusink, BERGEN NH; Lucienne Lusink-Droop, BERGEN NH; Lut-Untermann, BERGEN NH; Barbara M.P. Peterson, BERGEN NH; Jan Maasdam, BERGEN NH; P. Maasdam-Bonselaar, SCHOORL; Familie Maas-Roosendaal, BERGEN NH; M.J.M. Maat, BERGEN NH; Nell Maessen, BERGEN NH; Joop Maessen, BERGEN NH; Roeland Maier, BERGEN NH; M.J.P. Maier-Raven, BERGEN NH; J. Mallant- Nijhoff, BERGEN NH; Bregje Mandigers, BERGEN NH; L.H. van Manen, BERGEN NH; J. Mantel, BERGEN NH; A.B. Mantel, SCHOORL; Frank R. van der Mark, BERGEN NH; M. van der Mark, BERGEN NH; Familie van der Mark-Vreeter, BERGEN NH; L.A. Mars, BERGEN NH; Ruud Mars, BERGEN NH; N. van Marwijk, BERGEN NH; H. van Marwijk, BERGEN NH; J.J. van Marwijk, BERGEN NH; W.L. Marx, BERGEN NH; J. Marx-de Veer, BERGEN NH; M.E. Massar, SCHOORL; A. Mastenbroek, BERGEN NH; A.E.M. Mathlener, BERGEN NH; Matselyukh, BERGEN NH; L.J.G. Maubach, BERGEN NH; C.M. vd Meer, BERGEN NH; S.G.C. Meereboer, BERGEN NH; S.G.C. Meereboer, BERGEN NH; E.C. & J.L.J. v.d. Meij, BERGEN NH; Mevrouw Meijer, BERGEN NH; T.H. Meijer, BERGEN NH; Jo-Anna Meijer, BERGEN NH; E. Meijer, BERGEN NH; Meijer, BERGEN NH; H. Meijer, BERGEN NH; P. Meijerhof, BERGEN NH; M. Tromp en R. Meijering, BERGEN NH; O. Meijerink, BERGEN NH; H. Meijerink-Veeger, BERGEN NH; E.B. Meijer-Nijhuis, BERGEN NH; M. Meijers, BERGEN NH; Mevrouw G.A. Meijroos-van d. Horst, BERGEN NH; J.L. Melchior, EGMOND- BINNEN; Maria Melker, EGMOND-BINNEN; C.P. van Meningen, BERGEN NH; M.J. Menting-Ruys, ALKMAAR; Andreas Menzel, BERGEN NH; H. Mergen-Wolter, BERGEN NH; M.J.A.G. Merkelbach, BERGEN NH; M.J. Mers, BERGEN NH; H.A.A.M. Mertens-van Deun, BERGEN NH; H. Mes, BERGEN NH; Marian Met, SCHOORL; Toja ter Meulen, BERGEN NH; J. van der Meulen, BERGEN NH; De heer en mevrouw B.J.B. Michot, BERGEN NH; van Middelkoop en De Troye, BERGEN NH; A.J. van der Miesen, BERGEN NH; Renй Mijlhoff, BERGEN NH; J.J. Mijnheer, BERGEN NH; J.M. Miltenburg-van Zwieten, BERGEN NH; J.M. Miltenburg-van Zwieten, BERGEN NH; J.J. Min, BERGEN NH; Naomi Min, BERGEN NH; N.J. Min, BERGEN NH; Johanna Min, BERGEN NH; A.C. Min, BERGEN NH; J.L. Min, BERGEN NH; Ir. M.J.M. Min, BERGEN AAN ZEE; L.Y. Min-Buyn, BERGEN NH; H.C. Min-de Jager, BERGEN NH; Wil Min-de Jong, BERGEN NH; W.A. Min-Driebergen, BERGEN NH; Mink, BERGEN NH; A.M. de Moel, BERGEN NH; M. Moers, BERGEN NH; A.C. Mol, BERGEN NH; Mevrouw J. Mol-de Vos, BERGEN NH; E.J. van der Molen, BERGEN NH; A.S.M. Molenaar, BERGEN NH; I.M.M. Molenaar-de Wit, BERGEN NH; Saskia Mцller, BERGEN NH; A. Monincx-Kuipers, BERGEN NH; G.R. Monsees, BERGEN NH; G.R. Monsees, BERGEN NH; G. Monsees-Zwaan, BERGEN NH; H.J. Montanus, ALKMAAR; A. Mooij, BERGEN NH; Mevrouw M.A. Mooij, BERGEN NH; M.A. Mooij, BERGEN NH; P. Mooij, BERGEN NH; Mevrouw M. Mooij-Scheltus, BERGEN NH; P. Moort-v.d. Kolk, BERGEN NH; M.S. Mooy, BERGEN NH; F. Mooy, BERGEN NH; Wouter Mooy, BERGEN NH; Rogier Mooy, BERGEN NH; J.E. Moren, BERGEN NH; A.C.M. Mors, BERGEN NH; M. en G. Morselt, BERGEN AAN ZEE; A. Mouilleron, SCHOORL; Hester Mouilleron-Schiphorst, SCHOORL; J.J. Mul, BERGEN NH; M. Mulder, BERGEN NH; Marja Mulder, BERGEN NH; J. Mulder, SCHOORL; R.J. Mulder, BERGEN NH; M.P. Mulder, EGMOND AAN DEN HOEF; M.J. Mulder-de Vos, BERGEN NH; M.J. Muller, BERGEN NH; A. Muller, BERGEN NH; E.R.M. Muller, BERGEN NH; Nora Mьller, BERGEN NH; E.S. Mьller, BERGEN NH; Julia Mьller, BERGEN NH; Willemijntje van Mulliger, BERGEN NH; M.H.F. de Munck, BERGEN NH; E.T.H. Munk, BERGEN NH; Mevrouw Y. Munnink, EGMOND AAN DEN HOEF; Alifa Murati, BERGEN NH; K. Nauta, BERGEN NH; J.M. Navarro, BERGEN NH; J.M. Neefjes, BERGEN NH; W.C.M. de Neeve-Stulemeijer, ALKMAAR; Maaike Neuteboom, BERGEN NH; M.S. Neuteboom, BERGEN NH; Olga Nicolaпdis, BERGEN NH; J.W. de Nie, BERGEN NH; E.C. Niehaus-van de Laar, BERGEN NH;

194

Nr. Naam Maryla Nienhuis, BERGEN NH; E.C. Niesen-Heijn, BERGEN NH; Merel Nieuwenburg, BERGEN NH; Familie Nieuwenhuizen, BERGEN NH; J. Nijhuis-van Beek, BERGEN NH; S. Nijland, BERGEN NH; J.C. de Nijs-Prins, BERGEN AAN ZEE; Mevrouw A.G. Nijssen, BERGEN NH; M.M.R. van Nimwegen, BERGEN NH; Colette Noлl-ten Holt, BERGEN NH; Dirk Nolson en Johanna Martens, BERGEN NH; E.F. de Nooijer, BERGEN NH; A.J. Noom, BERGEN NH; A.M.E Noord-Schoo, ALKMAAR; C. van Noot, BERGEN NH; Familie J. Nootebos, BERGEN NH; J.B.M.A. Nuijens, BERGEN NH; M. Nuijens-Bos, BERGEN NH; R. Obbes, BERGEN NH; F.S.M. Ober, BERGEN NH; R. Okkes, BERGEN NH; M. Okkinga, BERGEN NH; Mevrouw I.J.C. Okkinga-Beucker Andreae, BERGEN NH; A. Olie, BERGEN NH; Loes en Herman Olij, BERGEN NH; Willem G.B. Olsthoorn, BERGEN NH; Olsthoorn, BERGEN NH; M. Olsthoorn-Roosen, BERGEN NH; T.H. Olthuis, BERGEN NH; L.A. Onkenhout, BERGEN NH; J.H. Onkenhout-Boerrigter, BERGEN NH; H. van Onna, BERGEN NH; A.M. van Onna, BERGEN NH; R. Ooijevaar, BERGEN NH; Familie Ooijevaar, BERGEN NH; P.C. Ooijevaar-Brand, BERGEN NH; Dorothea Ooijevaar-Riehm, BERGEN NH; Evelien Oont, BERGEN NH; Wim van Oort, BERGEN NH; M. van Oort, BERGEN NH; C.M. Oort, BERGEN NH; Mevrouw Z.R. Oosten, BERGEN NH; R. Oosterhof, BERGEN NH; J.M. van Oostrom, BERGEN NH; J. Oostveen, BERGEN NH; Oostveen- Faber, BERGEN NH; J.W.J. Ooteman, BERGEN NH; I.S. Ooteman, BERGEN NH; Ing. J. Opdam, BERGEN NH; J. Opdam, BERGEN NH; J.J.L. Oppeneer, BERGEN NH; J.E. Ordelman, BERGEN NH; C.H. Orij, BERGEN NH; Familie P. Orij, BERGEN NH; M.J.C. Orij-Smiers, BERGEN NH; R. van Os, BERGEN NH; Silvia van Os-de Groot, BERGEN NH; Daniлlle Otte, BERGEN NH; R. Otten, SCHOORL; J. Otten, SCHOORL; A. Ottens-Rozeboom, BERGEN NH; Familie R.J. Oudeboon, BERGEN NH; G.J. Oudeboon, BERGEN NH; C.B.J. Oudeboon-Hoogendorp, BERGEN NH; B. Paardekooper, BERGEN NH; A.L. Pagnier, BERGEN NH; M.A. Pak, BERGEN NH; H.M. Paleari, BERGEN NH; D. Pane, BERGEN NH; C.D. Pane, BERGEN NH; C.A. Pane-de Boer, BERGEN NH; J.P. Pasma, BERGEN NH; Nienke Pasteuning, BERGEN NH; Frans en Irene Pasteuning, BERGEN NH; Merel en Kitty Pastoor, BERGEN NH; E.M. Pedroli, BERGEN NH; A.D. Peelen, BERGEN NH; T. Pekker, BERGEN NH; H. Pelikaan en M.E. Pelikaan-Engel, BERGEN NH; S.C. Pelser-Smeulers, BERGEN NH; Mevrouw H. Pennings, BERGEN NH; Peperhuis-Egmond, EGMOND-BINNEN; C.J.M. Peperkoorn, BERGEN NH; Mevrouw J.M. Pepping, EGMOND AAN DEN HOEF; Pepping-Peeperkorn, BERGEN NH; D. Pereboom, 1723 MARLY, Zwitserland; Joris Perer, BERGEN NH; Vincent Perk, BERGEN NH; Jolanda Pesie, BERGEN NH; F. Pesie, BERGEN NH; J. Peters, BERGEN NH; Gerda Peuk, BERGEN NH; M. Philippo, BERGEN NH; Salomй Pico, BERGEN NH; A.G. Pielaet-de Cock, BERGEN NH; Familie J. en T. Pieneman-Witmer, BERGEN NH; M. Pieters, BERGEN NH; Anna J. Pijlman, BERGEN NH; G. Plijter, BERGEN NH; S.P.A. Ploeger, BERGEN NH; Mevrouw J.T. Ploeger-Bosman, BERGEN NH; J. Plooijer, BERGEN NH; M.F. de Plot, BERGEN NH; J. de Plot-Blok, BERGEN NH; P.A. van der Pluijm, BERGEN NH; K. van de Pol, BERGEN NH; Michиle en Peter Polak Coumans, BERGEN NH; Robert Ponsen, BERGEN NH; J.G.A. Portieltje, BERGEN NH; N. de Porto, BERGEN NH; Sandra Postma, BERGEN NH; Ellen Postma, BERGEN NH; F. Postma, BERGEN NH; Mr. G.J.S. Postma, BERGEN NH; L.J. Postma-Verhoeff, BERGEN NH; L. Postmus-Abbestee, BERGEN NH; A.M. Pouwels-Mulder, BERGEN NH; M. Prent, BERGEN NH; S.M. Prins, BERGEN NH; H. Prins-Booij, BERGEN NH; L. Prins-Kramer, BERGEN NH; M. van Proosdij, BERGEN NH; A. Pruimboom, ALKMAAR; J. Pull, BERGEN NH; Thijs Punt, BERGEN NH; Max Pusch, BERGEN NH; Noor Pusch, BERGEN NH; Paul Pusch, BERGEN NH; Peter Puschek, BERGEN NH; Marleen Pusch-van Beumel, BERGEN NH; G.V. Putten, BERGEN NH; S.A.H. Quartel, BERGEN NH; C.J.A. Quartel, BERGEN NH; A.H. Quartel-Wiechers, BERGEN NH; S.A.A. Quiring, BERGEN NH; J.J. Quist, BERGEN NH; G.G.H. Raadsheer, BERGEN NH; B. van Raalte, BERGEN NH; J.A. Raat, BERGEN NH; J. Raber, BERGEN NH; J.J.M.G. Ramakers, BERGEN NH; Joke Rasch, BERGEN NH; P.H. Rechsteiner, BERGEN NH; Noeke Reemer, SCHOORL; Mieke Reinders, BERGEN NH; Q.I.M. Relouw, BERGEN NH; H.G.T. Relouw, BERGEN NH; Helga Relouw, BERGEN NH; Bart Res, BERGEN NH; H. Resoort-Veenstra, BERGEN NH; E.A.P.D. de Reus, BERGEN NH; G.M. Revers, BERGEN NH; F.J.G. Rietveld, SCHOORL; Floor Rietveld, SCHOORL; Lex Rietveld, BERGEN NH; Gaby Rietveld, SCHOORL; Jan Rietveld, BERGEN NH; J. Rietveld-Kaandorp, SCHOORL; A. van Rijkevorsel, BERGEN NH; H. Rijnaard, BERGEN NH; J.M. Rijnaarts, BERGEN NH; R. Rijnders, BERGEN NH; I.M. Rijs, BERGEN NH; J. Rikkevink, BERGEN NH; L. Robertson-Proot, BERGEN AAN ZEE; G.A. Rock en E.J.C. Komkommer, BERGEN NH; A.G.M. Rodenburg, BERGEN NH; J.T. Rodenburg, BERGEN NH; A.L. Roebeling, SCHOORL; M.A. Roebeling-Schoor, SCHOORL; J. Roets, BERGEN NH; Familie W.L. Rolador, BERGEN NH; E.M. Rombout, BERGEN NH; Jan Pieter Rompa, BERGEN NH; C.J.E. de Ronde, BERGEN NH; D. Rood, BERGEN NH; J. Rood, BERGEN NH; M. Rood, BERGEN NH; Monique de Rooij-Morsch, BERGEN NH; C. Roorda-Baan, BERGEN NH; Familie Roos,

195

Nr. Naam BERGEN NH; Sanne Roos, BERGEN NH; Hanneke Roos, BERGEN NH; A. Roos, BERGEN NH; Coen Roos, BERGEN NH; Drs. I.P. Roos, BERGEN NH; G. Roosenboom, BERGEN NH; K. Roosendaal, BERGEN NH; W. Roosloot, BERGEN NH; H.J. Roos-Vos, BERGEN NH; Familie Rootlieb, BERGEN NH; J.A. Rootring, BERGEN NH; A.W. Roozemaal, SCHOORL; F.S.J. Roozendaal, BERGEN NH; S. Roozendaal, BERGEN NH; M.A. Roozendaal-Meyer, BERGEN NH; Tiny Ros, BERGEN NH; M. Ros- Bucker, BERGEN NH; W.J. van Rosmalen, BERGEN NH; N.B.H.M. van Rossum, EGMOND AAN DEN HOEF; H.A. van Rossum-de Gunst, BERGEN NH; A. Rotthier, BERGEN NH; M.J. de Rover, BERGEN NH; F. de Rover, BERGEN NH; M.M. de Rovermeijer, BERGEN NH; A.C. de Rover-Min, BERGEN NH; Mevrouw G. Rozendaal, BERGEN NH; J.V. Rufo-Arriero, BERGEN NH; Ineke Ruiter, BERGEN NH; J.P.C. de Ruiter, BERGEN NH; Annebeth Ruiter, BERGEN NH; M.O. de Ruiter, BERGEN AAN ZEE; Michel Ruiter, BERGEN NH; Sebastiaan Ruiter, BERGEN NH; Alexandra Ruiter-Lensen, BERGEN NH; P.B. de Ruiter-Smoes, BERGEN NH; W. Ruitinga, BERGEN NH; R.P.A. Rummens, BERGEN NH; K. Runneboom, BERGEN NH; T. Runneboom-van Edelen, BERGEN NH; J. Rus, BERGEN NH; J.M. Rustenburg, BERGEN NH; A. Ruyter, BERGEN NH; M. de Ruyter-van Stevennick, BERGEN NH; R.L. van de Sande, BERGEN NH; D.M. Sanders-Prins, BERGEN NH; G.K. Sap-Fokkema, BERGEN NH; M. Schaafsma, BERGEN NH; Jenet Schaap, BERGEN NH; M. Schaap, BERGEN NH; J. Schagen, BERGEN NH; Loes van Schaik, BERGEN NH; J.G.M. van Schaik, BERGEN NH; J. Schaper, BERGEN NH; B.J. Scharp, BERGEN NH; H. Scheffer, BERGEN NH; G.F. Scheffer, BERGEN NH; E.V. Scheibner, BERGEN NH; Olga Schellekens, BERGEN NH; K.P.A. Schelvis, BERGEN NH; J.K.L. Schendelaar, BERGEN NH; J. Schenk, BERGEN NH; J.W.A. Schenk, BERGEN NH; W.R. Scherpenzeel, SCHOORL; H. van Schie, BERGEN NH; Anna Schiering, BERGEN NH; Siene Schiffelers, BERGEN NH; Schilder, BERGEN NH; Miranda Schilder, BERGEN NH; A. Schipper, BERGEN NH; J.J. Schipper, BERGEN NH; J.W.M. Schipper-van d. Bosch, BERGEN NH; M.J. Schlepus, BERGEN NH; E. Schlikker-Carstens, BERGEN NH; Ulrike Schmid, BERGEN NH; A.L. Schmid, BERGEN NH; M.C. Schmid-Krul, BERGEN NH; J.N. Schmidt, BERGEN NH; H.A.F. Schmidt, BERGEN NH; E. Schmit-Boots, BERGEN NH; Isabel Schnabel, BERGEN NH; E.M.R. Schneider, BERGEN NH; Ab Schoen, BERGEN NH; T. Schoenmaker, BERGEN NH; J.H.G. Scholten, BERGEN NH; Horecagroothandel B.V., Scholten, BERGEN NH; B. Scholtens, BERGEN NH; M Schцlvinck, BERGEN NH; Jyoti Schonfelder-Fehres, BERGEN NH; M. Schoo, BERGEN NH; P.M. Schoonderwoerd-Savenije, BERGEN NH; J.H.G.M. van Schoonhoven, BERGEN NH; H. Schoonhoven-Kramer, BERGEN NH; T. Schoorl, BERGEN NH; J. van Schooten-v.d. Kamp, GROET; P.P. Schot, BERGEN NH; J. Schotborgh, BERGEN NH; A.M.B. Schot-Stam, BERGEN NH; N.C.M. Schotten, BERGEN NH; Mevrouw J. Schotten, BERGEN NH; Gerard Schotten, BERGEN NH; Elisabeth Schotten-Ooijevaar, BERGEN NH; Marlou Schouten, BERGEN NH; J.C. Schouten, BERGEN NH; J.H. Schouten, BERGEN NH; A.M. Schouten, ALKMAAR; W.J. Schouten-Beuke, BERGEN NH; M.C.M. Schouten-Dapper, BERGEN NH; Mevrouw M. Schouten-Sterk, BERGEN NH; Mevrouw A.A. Schram, BERGEN NH; A.R. Schram, BERGEN NH; M. Schrama, BERGEN NH; Pauline Schreuder, BERGEN NH; W.H. Schreurs, BERGEN NH; F.C. Schrover, BERGEN NH; Prof. F.C. Schьller, BERGEN NH; R. Schьller-Sijsma, BERGEN NH; M.M.C. Schьmacher, BERGEN NH; Karis Schumm, BERGEN NH; Steven Schuren, BERGEN NH; A. Schuyt, BERGEN NH; G. Schuyt, BERGEN NH; G. Schuyt, BERGEN NH; E. Schwaizer, OPMEER; Sarah Schwartz, BERGEN NH; B. Sebrechts, HEERHUGOWAARD; Familie Seemann, EGMOND AAN DEN HOEF; R.B. Seewald, BERGEN NH; M.A. Seewald-Spaans, BERGEN NH; M.P. Segaar, BERGEN NH; A.R. Selbach, BERGEN NH; Sellmeijer, ALKMAAR; Drs. C. Sellmeijer, BERGEN NH; G. Sevenhuysen, BERGEN NH; M. Shafeeq-Shaker, BERGEN NH; Jo Shooker, BERGEN NH; Yvonne Siegel, BERGEN NH; R.N. Siekerman, BERGEN NH; De heer en mevrouw Siemens-Zoethout, BERGEN NH; A. Siemer, BERGEN NH; J.A. Sijpheer en I.M. Sijpheer-Lambers, BERGEN NH; H.M.S. Slager-Tholen, BERGEN NH; A.C. Slaman-Koestering, BERGEN NH; Carry Slee, BERGEN NH; T. Slikker, BERGEN NH; M.M. Slikker-Kijzers, BERGEN NH; H. Sloff en J. Sloff- van Klaveren, BERGEN NH; Willem Slootmaker, BERGEN NH; R. Slot, BERGEN NH; C.F. Slot, BERGEN NH; M. vd Sluijs-Dekker, BERGEN NH; D. Sluis, BERGEN NH; Anneke Smak, BERGEN NH; T.J. Smid, BERGEN NH; Willem Smit, BERGEN NH; L.M.T. Smit, BERGEN NH; R.A. Smit, BERGEN NH; De heer C.M. Smit, BERGEN NH; Mevrouw T. Smit, BERGEN NH; Gerrit Jan Smit, BERGEN NH; J.C. Smit-de Jong, BERGEN NH; E. Smit-Leep, BERGEN NH; Peter Smulders, BERGEN NH; Tineke Smulders, BERGEN NH; H. Snel, BERGEN NH; C.J. Snijder, BERGEN NH; J. Snijder-Castelein, BERGEN NH; P. en A. Snoey, BERGEN NH; Edith van Soest-Arp, BERGEN NH; J.W.A. Sombroek, EGMOND AAN DEN HOEF; H. Souwer-Kappen, BERGEN NH; K. Spaanstra, BERGEN NH; B. Spaanstra, BERGEN NH; D.A. Spies, BERGEN NH; Leonore Spitz, BERGEN AAN ZEE; F. van Splunder, BERGEN NH; R.A. van Splunder, BERGEN NH; Steph van Splunder, BERGEN

196

Nr. Naam NH; Tijn van Splunder, BERGEN NH; M. Sprenger, BERGEN NH; C.T. Spruit, BERGEN NH; P.G.A. Staadegaard, BERGEN NH; Thea Staadegaard, BERGEN NH; H. Staarink, BERGEN NH; J.D.F. Stadegaard, BERGEN NH; J.M. Stadegaard, BERGEN NH; J.H.G.M en Stallmann, BERGEN NH; Cees Stam, ALKMAAR; A.R. Stam, EGMOND AAN DEN HOEF; Mevrouw I.A. Stam, BERGEN NH; Dineke Stam, BERGEN NH; Robert Stambolien, BERGEN NH; J.G. Stammes, BERGEN NH; Familie P. Stamps, BERGEN NH; J.W. Stam-Tesselaar, SCHOORL; Paul Stapel, BERGEN NH; J. Stapel, BERGEN NH; A. Stapel-van Egerschot, BERGEN NH; Van der Stappen, BERGEN NH; van der Star, BERGEN NH; J. Steel, SCHOORL; Yvonne Steeman-Van der Steen, BERGEN NH; Theo Steemetz, BERGEN NH; J.H. van der Steen, BERGEN NH; Wim van der Steen, BERGEN NH; Wim van der Steen, BERGEN NH; C. van der Steen, BERGEN NH; M. van der Steen, BERGEN NH; Electro, W. van der Steen, Elektro, BERGEN NH; T. Steenman-Ruiter, BERGEN NH; Siebe de Steenwinkel, BERGEN NH; Storm de Steenwinkel, BERGEN NH; Maan de Steenwinkel, BERGEN NH; Rosalie van der Stelt, BERGEN NH; P. van der Stelt, BERGEN NH; M.J. v.d. Stelt-Steenhuis, BERGEN NH; Jaap Sterk, BERGEN NH; E.M. Sterk, BERGEN NH; Marjoleine Sterk-Hallema, BERGEN NH; Noor Sternheim, BERGEN NH; L. Stet, BERGEN NH; A. Stet, BERGEN NH; Mevrouw A. Stet, BERGEN NH; L.W. Stevenhaagen-Hoeksma, BERGEN NH; Ruby van Stipriaan, BERGEN NH; J.C.A. Stobbelaar, BERGEN NH; M.C. Stocking Korzen, BERGEN NH; Marit Stofberg, BERGEN NH; A.M. Stokhof, BERGEN NH; Orsan Stokvis, BERGEN NH; Annemiek van d. Stolpe, BERGEN NH; A. Stombelaar-de Vries, BERGEN NH; A. Stomph, BERGEN NH; Familie van der Stoop, BERGEN NH; A.M.M. Stoop-Jedema, BERGEN NH; L. Stoute, BERGEN NH; C.J. van Straaten, BERGEN NH; A. Strijbis, BERGEN NH; Judith Strijbis, BERGEN NH; M.G.E. Strooker, BERGEN NH; B.G. Strooker, BERGEN NH; B. Strooker, BERGEN NH; J. Strooker, BERGEN NH; T.J. Strooker-Bruin, BERGEN NH; C.P. Stroomer, BERGEN NH; Familie Stroomer, BERGEN NH; J.C.M. Stroomer-Jansen, BERGEN NH; Struijs, BERGEN NH; J.H. Stukje, BERGEN NH; Eva Stuurman, BERGEN NH; S.J.E. Stuurman-Voogd, BERGEN NH; P.L.H. Stuvel, EGMOND-BINNEN; A.J. Stuvel-Scholten, EGMOND-BINNEN; Patricia M. Surendonk, BERGEN NH; Sjaak Swart, EGMOND-BINNEN; Familie Swart, EGMOND-BINNEN; Vereniging Dorpsbelangen Egmond-Binnen, Sjaak Swart, EGMOND-BINNEN; Mevrouw C. Swart, EGMOND-BINNEN; Thomas Swinkels, BERGEN NH; Erzei Szikoxa, BERGEN NH; T.H. Schotten & E.M. Schotten-van Wonderen, BERGEN NH; C.H. Tadema-van Rosmalen, BERGEN NH; A.J.W. Tamir, BERGEN NH; Familie W.B. Tamis, BERGEN NH; H.S. Tan, BERGEN NH; J.M. Taverne, EGMOND AAN DEN HOEF; C. Teders, BERGEN NH; E. den Tee, BERGEN NH; Henriлtte en Cees Teeling, BERGEN NH; J.H. van Teeseling, SCHOORL; H.C.U. van Teeseling-Hagelaar, SCHOORL; G. Tepas, BERGEN NH; M. Terhorst, BERGEN NH; Anneke Tettero en Terpstra, BERGEN NH; C. Terweij, BERGEN NH; N. Tesselaar, BERGEN NH; Jos Tesselaar, BERGEN NH; J.W.A. Tesselaar, BERGEN NH; Familie Tesselaar, BERGEN NH; T.J.W. Teule, BERGEN NH; S.M. Teule, BERGEN NH; J.C. Teule, BERGEN NH; Jip Teule, BERGEN NH; J.W. Teule-Dooyeweerd, BERGEN NH; M.M. Teule-Monsees, BERGEN NH; C.T. Teunissen, BERGEN NH; F.H. Thie, BERGEN NH; H.P.M. Thiellier, BERGEN NH; M. Thieme, BERGEN NH; Ingrid van Thienen- van Ertbruggen, EGMOND AAN ZEE; Mevrouw Q. Thierbach, BERGEN NH; Mr. A.J.M. Thissen, BERGEN NH; Anette en van d. Tholen, EGMOND AAN DEN HOEF; M. Thoolen, BERGEN NH; J.C.M. Tiebie, BERGEN NH; F.M. Tijssens, EGMOND AAN ZEE; I.M. Tijssens, SCHOORL; C. Timmer, BERGEN NH; G. Timmerman, BERGEN NH; Dennis Timmerman, BERGEN NH; Nelie Tjallengie, BERGEN NH; M.A. Toepoel, EGMOND-BINNEN; A. van Toledo, BERGEN NH; J. Ton Hari de Meur, BERGEN NH; Drs. F. Touber, BERGEN NH; R.P. Touber, EGMOND AAN DEN HOEF; H.S. Traast, BERGEN NH; R. Trap, BERGEN NH; Harold Treur, BERGEN NH; Helen Treur-Kleverlaan, BERGEN NH; N. Tromp, BERGEN NH; H. Tromp, BERGEN NH; N.P. Tromp, BERGEN NH; Marijke Trop, BERGEN NH; A.M.C. Tьrkmen-Blok, BERGEN NH; P.A. Twisk, BERGEN NH; M.F. van Twuijver, BERGEN NH; S.F. van Twuijver, BERGEN NH; Clare Tye, BERGEN NH; Udinga, SCHOORL; C. Ulrich, EGMOND-BINNEN; H. van Urk, BERGEN NH; N.J. Ursem, BERGEN NH; Isabel Usselman, BERGEN NH; J. v.d. Sluis, BERGEN NH; E.C.J. v.d. Zee, BERGEN NH; F. van der Vaart, EGMOND AAN DEN HOEF; A. van der Vaart-Molenaar, EGMOND AAN DEN HOEF; K. Vader, BERGEN NH; E.U. Valeton- Kickens, BERGEN NH; J. Valkering, EGMOND-BINNEN; A.M. Valkering, EGMOND-BINNEN; F.A.N. Valkering, EGMOND-BINNEN; A.C. v.d. Veen, BERGEN NH; T.P.W. van der Veen, EGMOND-BINNEN; Marije van Veen, BERGEN NH; Max van Veen, BERGEN NH; J.M. van Veen, BERGEN NH; A.O.G.M. v.d. Veen-Damhuis, BERGEN NH; Magda Veenhof, BERGEN NH; H. Veenstra, BERGEN NH; B. Veenstra, BERGEN NH; Annemieke Veer, BERGEN NH; J. van 't Veer, BERGEN NH; Familie Veer, BERGEN NH; C. Veer, BERGEN NH; H. Veer, BERGEN NH; A. Veer-Breeuwsma, BERGEN NH; O. Veer-Delis, BERGEN NH; Marcel Vega, BERGEN NH; A. Veger-Kliffen, BERGEN NH; A. Vel, BERGEN

197

Nr. Naam NH; Ingrid Vel, BERGEN NH; Mevrouw J.Y. van de Velde, BERGEN NH; J.C.G. Veldt, BERGEN NH; L.A. Veldt, BERGEN NH; Veldt, BERGEN NH; A.V.M. van der Veldt, BERGEN NH; Gerda Veldt, BERGEN NH; M.J.R. Veldt-Denneman, BERGEN NH; H. Venema, BERGEN NH; J.A. Veraart, BERGEN NH; R.R.F. Verbeek, BERGEN NH; A.H. Verbeek, BERGEN NH; Augusta Verburg, BERGEN NH; B.J.M. Verdonk, BERGEN NH; Jan en Marga Verduin, BERGEN NH; Ing. A.P.M. Verduin, EGMOND AAN ZEE; D.W. Verhaar, BERGEN NH; Mevrouw T.M. Verheijen-Van der Linden, BERGEN NH; G.H.M. Verheul, BERGEN NH; J. Verhoeff, BERGEN NH; H.W. Verhoeff, SCHOORL; Leela Verhoeff, BERGEN NH; P. Verhoeff, BERGEN NH; C.J.M. Verhoogt, BERGEN NH; M. Verink, BERGEN NH; Anneke Verink, BERGEN NH; J.B. Verink, BERGEN NH; mede namens bestuur en bewoners Wijkvereniging "Van Reenen, BERGEN NH, via , BERGEN NH; Mevrouw E.S. Vermeijden, BERGEN NH; D.J. Vermolen, BERGEN NH; Rita Verschuur, BERGEN NH; M. Verver, EGMOND AAN DEN HOEF; W. Verver-Maassen, EGMOND AAN DEN HOEF; Mevrouw M.C. Verweij-Grдber, BERGEN NH; Mevrouw W. de Vet, BERGEN NH; Mevrouw G.G. de Vet, BERGEN NH; G.H. Vink-Borst, BERGEN NH; Liesbeth Vis, BERGEN NH; H. Vis, BERGEN NH; A. Visje, EGMOND-BINNEN; Visman Schonfelder-Fehres, BERGEN NH; G.M.G. Visschens, BERGEN NH; J.M. Visser, SCHOORL; Familie Visser, BERGEN NH; J.J.M. Visser, BERGEN NH; B.C.M. Visser, BERGEN NH; Familie Visser, BERGEN NH; S.W.A. Visser-Koopman, BERGEN NH; J. Visser-Terpstra, BERGEN NH; A.A. van Vlaanderen-de Koning, BERGEN NH; Mevrouw A.M.A. Vlaar, BERGEN NH; C.W. Vlaar-de Waard, BERGEN NH; H. Vleems, BERGEN NH; Y. Vlessing-Nierop, BERGEN NH; R. van Vleuten, BERGEN NH; F.J.L. Vliegenthart, BERGEN NH; M. Vliegenthart, BERGEN NH; T.N.J. Vlugt, BERGEN NH; T.G.C. van der Vlugt, BERGEN NH; G.H. Vlugt-Brakenhoff, BERGEN NH; A. Vogel, BERGEN NH; Mevrouw E. Vogels, BERGEN NH; A.C. Vogelvanger, BERGEN NH; M. Volkers, BERGEN NH; Dirk Vollenga, BERGEN NH; R. Vonder, BERGEN NH; W. Vonder, BERGEN NH; T.E. Vorenkamp-Jonker, BERGEN NH; Jochem, Maria en Fiebie de Vos, BERGEN NH; O. Voskuil, BERGEN NH; T.J. Vos-Wiegman, BERGEN NH; J.N.F. Vrasdonk, BERGEN NH; Ernst Vrasdonk, BERGEN NH; N. Vrasdonk, BERGEN NH; Nicolette Vrasdonk, BERGEN NH; M. Vree, BERGEN NH; Martijn Vree, BERGEN NH; De heer C. Vree, BERGEN NH; F. Vreeburg, BERGEN NH; Mevrouw C. Vree-Kokken, BERGEN NH; C. de Vrees, BERGEN NH; Marja en Ruud Vrees, BERGEN NH; A.J. de Vries, BERGEN NH; S.K. de Vries, BERGEN NH; H.P. de Vries, SCHOORL; C.M. de Vries, BERGEN NH; Rianne de Vries, BERGEN NH; Jelmar de Vries, BERGEN NH; H. de Vries, BERGEN NH; J.F. de Vries, BERGEN NH; Sieto & Josй de Vries, BERGEN NH; Eva de Vries, BERGEN NH; R. de Vries, BERGEN NH; S.A. Vriesema, BERGEN NH; W.F. de Vries-Vorenkamp, BERGEN NH; H. Vroegop, BERGEN NH; R.A. de Waal, BERGEN NH; A.W.G. van der Waal, BERGEN NH; Familie M.C. de Waard, BERGEN NH; C.J. de Waard, BERGEN NH; N. de Waard, BERGEN NH; A.E. de Waard, BERGEN NH; M. de Waard-Meijer, BERGEN NH; K. Wagenaar, BERGEN NH; Cordula Wagner, BERGEN NH; K.W.M. van Wagtendonk, BERGEN NH; J. Wais, BERGEN NH; Annelies van der Wal, BERGEN NH; Liesbeth van der Wal, BERGEN NH; I.G. van der Wall Repelaer-Feenstra, BERGEN NH; Familie A.S. Wallast, BERGEN NH; P. Walraven, BERGEN NH; J. Walters-Mulder, BERGEN NH; E.J. Wanders, BERGEN NH; P. Wanders-Molenaar, BERGEN NH; Restaurant de Ware Jakob, BERGEN NH; J.B. Waterman, BERGEN NH; Peter Watkins, BERGEN NH; J. Weber-Hendrikse, ALKMAAR; R.J. van Weerden, BERGEN NH; J.K. Weerman, BERGEN NH; Y. van Wees, BERGEN NH; B. van Wees, BERGEN NH; H.W. Weggelaar, BERGEN NH; M.A. Wegkamp, BERGEN NH; M.H.E. Wegkamp-Donselaar, BERGEN NH; L.W.J. de Weijer, BERGEN NH; J.N. de Weijer, BERGEN NH; P. Weil, BERGEN NH; W.H. Weil, SCHOORL; J.H. Weil, BERGEN NH; H. Weil- Bijlstra, BERGEN NH; Mevrouw R.M.A. Welage, BERGEN NH; C.M. Wellerdiech-Worm, BERGEN NH; J.H. Weltevreede, BERGEN NH; Renske Wempe, BERGEN NH; J.B.J. Wendelgelst, SCHOORL; Ingmar Wentel, BERGEN NH; P.H.M. van der Werf, BERGEN NH; G.M. van der Werf-van Duin, BERGEN NH; H.J. Wervers, BERGEN NH; Taco en Marijke Wesselius, BERGEN NH; R. Wessels, BERGEN NH; G.J. van Westen, BERGEN NH; A. Westerbeek-Bakker, BERGEN NH; F. Wester- Briefies, BERGEN NH; Jan Westerbrink, BERGEN NH; J. Westerink, SCHOORL; M.T. Weverlaan, BERGEN NH; K. Wezelenburg, BERGEN NH; M.W. van der Wiel, BERGEN NH; A. Wielenga, BERGEN NH; J.L. Wielinga, SCHOORL; De heer E.J.C. Wielinga, SCHOORL; M.G.D.J. Wielinga-Bom, SCHOORL; N.A. Wiering en C. Wiering-Houtenbos, BERGEN NH; J.E. Wiering-Schreuder, BERGEN NH; W.K. Wiersema, BERGEN NH; M.J.A. Wiggers, BERGEN NH; Mevrouw Wijdemes, BERGEN NH; B.C. van Wijk, BERGEN NH; T.A. van Wijk, BERGEN NH; F. van Wijk, BERGEN NH; Mevrouw G.M.J.A. van Wijk, BERGEN NH; Agnes Wijker, EGMOND AAN ZEE; M. Wijker, EGMOND AAN ZEE; W. Wijker, EGMOND AAN ZEE; K.H. Wijker, EGMOND-BINNEN; T. Wijminga, BERGEN NH; O. Wijminga, BERGEN NH; E.A. Wijminga, BERGEN NH; P.G. Wijnen, BERGEN NH; S.E. van

198

Nr. Naam Wijngaarden, BERGEN NH; J. v. Wijngaarden, BERGEN NH; M. Wijninga, BERGEN NH; D.H. Wijninga-Pel, SCHOORL; B.D. Wijsma, BERGEN NH; H. Wijsma-Elzenga, BERGEN NH; Mevrouw M.L. Wildschut-Muller, EGMOND AAN DEN HOEF; H. van Wilgenburg, BERGEN NH; A. van Wilgenburg-de Veer, BERGEN NH; P.J. v.d. Wilk, BERGEN NH; G. v.d. Wilk-Kestelon, BERGEN NH; Willebrands Wijwaard, BERGEN NH; M.C.S. Willemie Westra-Korten, BERGEN NH; Stephen Williamson, BERGEN NH; T.A. Willig-Bakker, BERGEN NH; H.J. Wilmink, BERGEN NH; P. Wilmink, BERGEN NH; P.J. Winder, BERGEN NH; R. Winder, BERGEN NH; Lise Winder, BERGEN NH; Patty Winder, BERGEN NH; Astrid Winder, BERGEN NH; E. Winder-Doornbos, BERGEN NH; M.M.A. Winder-Ooijevaar en J. Winder, BERGEN NH; L.A. Windig, BERGEN NH; C.J.N. Winter, BERGEN NH; de Winter, BERGEN NH; J.L. Wisse, BERGEN NH; D. de Wit, BERGEN NH; G. Witte, BERGEN NH; T.C. Witte, BERGEN NH; H.C. Witte, BERGEN NH; Louis Witte, BERGEN NH; L.D. Witte, BERGEN NH; J.M. Wittebrood, BERGEN NH; J.A.M. Wittebrood, BERGEN NH; B.N. Wittebrood, BERGEN NH; R.J. Wittebrood, BERGEN NH; Anna Maria Wittebrood, BERGEN NH; A. Wittebrood-den Hollander, BERGEN NH; M.M. Wittebrood-Slinkert, BERGEN NH; C. Wittebrood-van Gijn, BERGEN NH; C.M. Witte-Wokke, BERGEN NH; F. Wokke, BERGEN NH; Familie H.J. Wokke, BERGEN NH; M.H. Wokke, BERGEN NH; Jan de Wolff, BERGEN NH; R.A. Wolschrijn, BERGEN NH; Mevrouw J. Wolschrijn Hazenwinkel, BERGEN NH; J.C. Woltering-Kroon, BERGEN NH; F. van Wolveren, BERGEN NH; M. van Wolveren, BERGEN NH; Isabela van Wonderen, BERGEN NH; Familie van Wonderen, BERGEN NH; Peter van Wonderen, BERGEN NH; Netty van Wonderen, BERGEN NH; G.J. van Wonderen, BERGEN NH; H.G. Worp, SCHOORL; G. Wцrtmann-de Goede, BERGEN NH; P.S. Wouda, BERGEN NH; A. Wouda, BERGEN NH; Bastiaan Woudt, BERGEN NH; C.P.J. Wullems, EGMOND AAN DEN HOEF; A.F.T. Wullems, EGMOND AAN DEN HOEF; J.P. Ybema, BERGEN NH; A. Yeung, BERGEN NH; Mevrouw S. Yeung, BERGEN NH; C.A. Yff, BERGEN NH; A. Yfs, BERGEN NH; Y. Yong, BERGEN NH; Goutam Yudhi-shthira, BERGEN NH; D. de Zaaijer, BERGEN NH; M.E.M. van Zalinge, BERGEN NH; Ben van der Zanden, SCHOORL; Jeanet v.d. Zandschulp, BERGEN NH; Lieske van der Zee, BERGEN NH; Tonny v.d. Zee, BERGEN NH; D. van der Zee, BERGEN NH; P. Zee, BERGEN NH; C.L.F. van der Zee, BERGEN NH; W.W.F. Zeegers, BERGEN NH; N.J. de Zeeuw, BERGEN NH; Mevrouw C.A.Ph. Zeewoesten, BERGEN NH; JP Zehenpfenning, BERGEN NH; T. Zeilstra, BERGEN NH; Marco van Zelst, BERGEN NH; Sebastiaan van Zelst, BERGEN NH; W.J.M. Zentveldt, BERGEN NH; N.F. Zielinski, BERGEN NH; C.M. van Zijl, BERGEN NH; E. v.d. Zijl, BERGEN NH; L.J. van Zijl-Berkhout, BERGEN NH; J.T.F. Zimmerman, BERGEN NH; S.D. Zimmerman-Escher, BERGEN NH; J.K. Zinkhaan, BERGEN NH; M. Zoet-Mulder, BERGEN NH; M. Zoll, BERGEN NH; M.C. Zomerdijk, BERGEN NH; H.M.E. Zon, BERGEN NH; N.J. Zonjee, BERGEN NH; Britt, Bas, Sophie Zonjee, BERGEN NH; R. Zonneveld, EGMOND AAN DEN HOEF; F.J. Zonneveld, BERGEN NH; N.M. Zonneveld, BERGEN NH; C.E.A. Zonneveld, BERGEN NH; L.M. van Zoomen, BERGEN NH; Mevrouw K. Zuidema, EGMOND-BINNEN; S.E. Zumpolle, BERGEN NH; J. Zuurbier, BERGEN NH; E. Zuurbier- Huisman, BERGEN NH; F.E. Zuurveld, EGMOND-BINNEN; E.G. Zwaan, ALKMAAR; Thijs Zwakman, BERGEN NH; Jan Zwart, BERGEN NH; Jannie en Gerard Zwart, EGMOND-BINNEN; R.G.M. de Zwart, BERGEN NH; B. Zwart, EGMOND-BINNEN; Tiny Zwart-Tervoort, EGMOND-BINNEN; J. Zweerman, BERGEN NH; L.J.F. Zweers, BERGEN NH; G. van Zwieten, BERGEN NH; E.J. van Zwieten, BERGEN NH; Ymke van Zwoll, BERGEN NH 21 Drs. Th.j. Verhaaren en Jeannette J.P.C. van Nieuwstadt, BERGEN AAN ZEE 267 eensluidende zienswijzen: Tallyko B.V., HOORN NH; P.J. van den Kommer B.V., STOMPETOREN; Charlotte vd Aat, HEILOO; Admiraal, BERGEN NH; O. Albers, BERGEN NH; J.P.H.G. van Baars, SCHOORL; Bo Baden, SCHOORL; E. Barten, ALKMAAR; J.F. Bech, BERGEN NH; M. Bech-Stoorvogel, SCHOORL; N. Beentjes, SCHOORL; Blanda J.M. de Beer, SCHOORL; A.B. Beete, BERGEN NH; J. Beetz, BERGEN NH; E. Belonje, BERGEN NH; T. Belonje, BERGEN NH; N. van den Berg, SCHOORL; Sandra van den Berg, EGMOND AAN DEN HOEF; H. v.d. Berg, ALKMAAR; De heer van den Bergh, BERGEN NH; J.

Berghuijs, ALKMAAR; R. Berghuis, ALKMAAR; M.J. Beumers, SCHOORL; Fabian Bijl, SCHOORL; Charlotte van Binsbergen, ALKMAAR; B. le Blansch, BERGEN NH; B. Bliekendaal, BERGEN NH; Lieke van de Blom, BERGEN NH; J.P. Boekel, BERGEN NH; R. Boender en A. Boender-Kruydenberg, BERGEN NH; J.W. Boersema, ALKMAAR; Jelger Boogaard, UITGEEST; Mevrouw R. Boon, BERGEN NH; Mirjam Boon, BERGEN NH; Karin Boots, BERGEN NH; C.J.M. Bos, BERGEN NH; Roland van den Bosch, ALKMAAR; B. v.d. Bosch, BERGEN NH; H.J.M. Bos-de Vries, BERGEN NH; M. Bosselaar, BERGEN NH; Drs. H.W.D. Bouwer, BERGEN NH; Bouwhuis, SCHOORL; J. Brandts-Buys, BERGEN

199

Nr. Naam NH; Frank Brandwijk, BERGEN NH; J. Bregman, BERGEN NH; I.W. Brethouwer, BERGEN NH; Ciska Brouwer, BERGEN NH; Willem Brouwer, HEERHUGOWAARD; S.A. de Bruin, KOEDIJK; J. van Burgsteden, HEILOO; Ton Commandeur, ALKMAAR; Lisanne Delis, BERGEN NH; M. Dik, BERGEN NH; Ellen Dokter, BERGEN NH; F. Dollekamp, BERGEN NH; M.L. Doornink, BERGEN NH; Lieke Dudink, HEERHUGOWAARD; F. Eeltink, EGMOND AAN ZEE; R.A. van Ekelenburg, STOMPETOREN; Mevrouw C.E.M. Folge, BERGEN NH; A.J. Fygi, BERGEN NH; W.M.A. van Galen, BERGEN NH; A. van der Galiлn, BERGEN NH; Janinka Gischler, BERGEN NH; Sarah Gischler, BERGEN NH; M.Z.N. Gischler, BERGEN NH; L. de Glas, BERGEN NH; P. Glashouwer, BERGEN NH; Isabelle Gordeau, GROET; M. van der Graaf, BERGEN NH; L.H.M. Grimmelt, BERGEN NH; G. Groot, BERGEN NH; G.J.M. Grotworst, BERGEN NH; A. Grotworst, BERGEN NH; I. Grotworst, BERGEN NH; Haeger-De Hoek, CASTRICUM; J. Haitsma, SCHOORL; C.L.M. Hardewijn-Slagter, BERGEN NH; Floris Hegeman, BERGEN NH; I. Hemels-Botman, BERGEN AAN ZEE; S. Hemmer, HEILOO; K. Hendriks, BERGEN NH; J.F.M. Hendriks, BERGEN NH; J.E. Hendriks-Klijnsma, BERGEN NH; J.C. Henkes, BERGEN NH; M.J. Henneke, BERGEN NH; Dr. L.H. van Heukelom, BERGEN NH; Hintze, begeleiding bij communicatievraagstukken, Margot Hintze, BERGEN AAN ZEE; Tally Ho, EGMOND AAN ZEE; Jan Hoekstra, BERGEN NH; Loes Hoffer-Bakker, URSEM; S.V. Hoften, Egmond aan den Hoef; Mevrouw Holsthoorn, BERGEN NH; Sylvia Homs, BERGEN NH; Rien Homs, BERGEN NH; L.E. Hoogcarspel-De Blйcourt, BERGEN NH; K. Hoogeboom, BROEK OP LANGEDIJK; A. van der Horst, EGMOND AAN DEN HOEF; E. Hufner, BERGEN NH; C.S. Hulscher, BERGEN NH; E.M. Hulshof, BERGEN NH; T. Hwan, BERGEN NH; Ralph Ibink, ALKMAAR; R.C. Iny, BERGEN NH; Marita Janssen, BERGEN NH; R. Jonker, CASTRICUM; Marie Josй van den Kommer, BERGEN NH; M.R. Kanis, BERGEN NH; S. Kavazovic, SCHOORL; J. Keesen, BERGEN NH; Frank Kesselaar, ALKMAAR; D.F.C. Kicken, ALKMAAR; Yvonne Klaver, ALKMAAR; Dennis Knevelman, BERGEN NH; Hans Knipscheer, BERGEN NH; De Kock, CASTRICUM; Christian Kolset, BERGEN NH; Caroline Kolset, BERGEN NH; Alexander Kolset, BERGEN NH; Willy van den Kommer, BERGEN AAN ZEE; Piet-Jan van den Kommer, BERGEN NH; S.A.G.M. Koning, BERGEN NH; Rita Koolen, BERGEN NH; G.M. Kools, BERGEN NH; Peter Koopmans, GROET; Wim Koorn, SCHOORL; M. Kuilboer, HAARLEM; Peter Kuindersma, BERGEN NH; Tanja Kuindersma, BERGEN NH; Nynke Kuypers, BERGEN NH; K.C. Lagerwaard, BERGEN NH; A.E. Lakeman-Blom, BERGEN NH; Hugo Langeveld, BERGEN NH; Q. Langeveld, BERGEN NH; P.J. Lansdorp, BERGEN AAN ZEE; J. van Latum, ALKMAAR; E. van Leeuwen, SCHOORL; Bensimуn van leijen, BERGEN NH; Jan van Leijen, BERGEN NH; M. van Leijen, BERGEN NH; Sandwich v.o.f., B.C. van Leijen-Bontje, ALKMAAR; J. Ligthart, GROET; Marja Ligthart, GROET; Rick van der Linde, SINT PANCRAS; R.J. Lindhout, SCHOORL; Herman Link, BERGEN NH; Maya Link, BERGEN NH; P.W.M. Lodder, BERGEN NH; Nathalie Louwe, SCHOORL; E.F.G.W. Luijckx en P.C.M. Pannekeet, BERGEN NH; Guido Luijf, SCHOORL; Esther v/d Meer, BERGEN NH; J.G. vd Meer, BERGEN NH; E. Meijer, BERGEN NH; L. Meijer, BERGEN NH; Han Mes, BERGEN NH; E. Mes, Bergen; D. Mesman, BERGEN NH; J.S. Mesman-Korver, BERGEN NH; Tim Metselaar, HEERHUGOWAARD; Architectenbureau Min2 bouw-Kunst, De heer en mevrouw Min, BERGEN NH; M.J. Min, BERGEN NH; Rob Mirek, BERGEN NH; H. Mirek-Slabbers, BERGEN NH; Ruud Mors, BERGEN NH; Anna Mul, ALKMAAR; Ronald Mul en Margot Arends, ALKMAAR; E.S. Mьller, BERGEN NH; J.H. Nawijn, BERGEN NH; Leida Nellie van Santen, BERGEN NH; Nicolaij, ALKMAAR; Pim van Nieuwmegen, ALKMAAR; M. Nijdam, BERGEN NH; A. Nijdam-Schuttenbelt, BERGEN NH; F. Nijhuis, BERGEN NH; Njoh, SCHOORL; A.M. Noordhoff-Loos, BERGEN NH; Linda Nouta, ALKMAAR; F. van Nuffelen, SCHOORL; F. Nuyens, BERGEN NH; Monique van Orden, BERGEN AAN ZEE; Brigitta Oudega, BERGEN NH; I. Out, BERGEN NH; C.E. Pastoor en L. Pastoor de Bonte, BERGEN NH; Loпs Paul, ALKMAAR; Cora Paul, BERGEN NH; R.B. Paul, BERGEN NH; Rowan Paul, ALKMAAR; Line Pelt, BERGEN NH; Helena Pйrez, BERGEN NH; M.H. de Reede, BERGEN NH; H.M. de Reede-de Kwaasteniet, BERGEN NH; H.J. van Riel, SCHOORL; Ellis te Riele, HEERHUGOWAARD; R.C.J. Rietveld, EGMOND AAN ZEE; T. Rietveld-Schuit, EGMOND AAN ZEE; A.A. Rommens, BERGEN NH; Karin Rondelaan, BERGEN NH; De heer en mevrouw Schenk-Koetsier, BERGEN NH; Schilvinck, BERGEN NH; C.J. Schmeits, BERGEN NH; J. Schoen, BERGEN NH; Ellen Scholten, SCHOORL; C.G. Schoonman, BERGEN NH; M. Schriever, BERGEN NH; Peter Schuit, ALKMAAR; Ettie Schuiteboer, BERGEN NH; P. Schuitema, UTRECHT; J.M. Severijn, BERGEN NH; I.Th.M. Siegenbeek van Heukelom-Hoefsmit, BERGEN NH; P.J. Siers, BERGEN NH; Desmond Simon, SINT PANCRAS; W. Sint Jago, BERGEN NH; Randy Skidmore, BERGEN NH; C.P.M. Slingerland, BERGEN NH; W. Slootmaker & Marga Pieters, BERGEN NH; S.J.A. Sluijs-van der Veer, EGMOND-BINNEN; C.C.M. Sluijter, BERGEN NH; N. Smit, OUDORP NH; Tanja Smit, BERGEN NH; H.S.T. Smit, BERGEN NH; E.J.J.M. Smit, BERGEN NH; Michael Smit, BERGEN

200

Nr. Naam NH; A.J. de Snoot, SCHOORL; Jan G.M. Stet, SCHOORL; Tessely Stouten, OBDAM; E.F. van Straaten, BERGEN NH; M. Stuifbergen, ALKMAAR; Sara Sundsten-Kolset, BERGEN NH; Tally-Ho, BERGEN NH; Tally-Ho, HEILOO; Tallyko, ALKMAAR; Edith Tanis, GROET; Tara Thelen & Paul Jaspers, BERGEN NH; Sanne Top, HEILOO; Gaby Valherius, BERGEN NH; Pascal Valherius, BERGEN NH; Michelle Valherius, BERGEN NH; Robert Valherius, BERGEN NH; Siska Valter, SCHOORL; Robert Valter, SCHOORL; N.J. van Veen, 'S-GRAVENDEEL; Sander van der Veen, BERGEN NH; P.J. Veldman, BERGEN NH; Vermeulen, BERGEN NH; R.C. Viлtor, BERGEN AAN ZEE; Melchert Visser, BERGEN AAN ZEE; Amber Visser, BERGEN AAN ZEE; M.J.D. Vlaanderen, BERGEN NH; N.A. Volkers, BERGEN NH; Vollenbrock, BERGEN AAN ZEE; C. de Vrй, EGMOND-BINNEN; W. Webster, BERGEN NH; E. Webster-Bezaan, BERGEN NH; E. Wegman en BLM Wegman-Homan en Q. Wegman, SCHOORL; Mirjam van Welsem, SCHOORL; L.G. van Wieringen, BERGEN NH; M.C.N. Wiersma, BERGEN NH; M.F. Wiersma-van den Bogaart, BERGEN NH; B.C. van Wijk, BERGEN NH; K. Wijte, HOORN NH; Linda en Wim Smit, BERGEN NH; Paul Woudstra, GROET; Talja Zeegers, BERGEN NH; Van Zelst, BERGEN AAN ZEE; M. Zoll, BERGEN NH 22 J. van der Heijden, BERGEN NH 52 eensluidende zienswijzen: C. Bamberg, HEERHUGOWAARD; Anouk Bergen, ALKMAAR; Toos Beuker, BERGEN NH; E. Bijlsma, BERGEN NH; Bea Bode, BERGEN NH; Diny Boekhop, BERGEN NH; J.P. de Boer, BERGEN NH; Esther v/d Boogaard, BERGEN NH; B. Braam, BERGEN NH; Braam, BERGEN NH; P.A. Bracke, BERGEN NH; A. Brouwer, BERGEN NH; Mevrouw Dekker, BERGEN NH; Paul Diepering, BERGEN NH; R. van Dongen, BERGEN NH; M. Duinmaijer, BERGEN NH; Th. van Eikers, BERGEN NH; L. de Glas, BERGEN NH; N.F.A. de Graan, BERGEN NH; A.V. Graan-Krijt, BERGEN NH; Carla Groen, BERGEN NH; B. de Groot-Blom, HEERHUGOWAARD; H. van Hiele, BERGEN NH; T. Kleijwegt, ALKMAAR;

Mieke Koster, BERGEN NH; A.M. Kothe-de Boer, SCHOORL; Krouwels, BERGEN NH; Bethy Landeweerd, BERGEN NH; Gerda Ligtenberg, BERGEN NH; Rensje Min, BERGEN NH; L.M. Noort, BERGEN NH; Marieke Noort, BERGEN NH; Z.R. Oosten, BERGEN NH; Loes Postmus, BERGEN NH; Proost, BERGEN NH; C. Ramaker, BERGEN NH; M. Schagen, BERGEN NH; A. Selen, ALKMAAR; R.N. Siekerman, BERGEN NH; D. Stadegaard, BERGEN NH; Tol, VOLENDAM; J. Tromp, WARMENHUIZEN; Loes Vader, BERGEN NH; Familie P.C. Vijn, BERGEN NH; E.N. Vlaar, BERGEN NH; Familie Voorberg-Govers, BERGEN NH; K.P. de Vries-Case, BERGEN NH; Cora Wals, BERGEN NH; Wim Wijnands, HEILOO; J. Winder, BERGEN NH; M. Zaal, BERGEN NH; Lieke Zwijsen, BERGEN NH 23 S.J.E. Buts, HEILOO 24 Parkhotel Bergen B.V., P. Glashouwer, BERGEN NH 25 Ir. R.J. Wildschut, EGMOND AAN DEN HOEF 26 Frank Lek, BERGEN NH 27 Mevrouw A.M.H. Min, BERGEN NH 28 W.C. Beemsterboer, BERGEN NH 29 Marieke Noort en John Grooteman, BERGEN NH 30 Drs. L. van Hall, BERGEN NH 31 Giselle van der Vorst-Ecury, SCHOORL 4 eensluidende zienswijzen: J.M. Bonebakker, BUSSUM; Peter Geurts, BERGEN NH; Nini Viлtor, BERGEN NH; Han van der Vorst, SCHOORL 32 Gemeente Bergen, B&W, t.a.v. M. Klaver-Blankendaal, BERGEN NH 33 Mr. drs. J. Blok, BERGEN NH 34 M.H.F.C. Konijn-de Veer, BERGEN NH 35 E. Landewaard, BERGEN NH 36 P. de Vries, BERGEN NH 37 J. Kaper, BERGEN NH 13 eensluidende zienswijzen: H.N.M. van den Berg, BERGEN NH; A.M. Groot, BERGEN NH; R.S. Hoekenga, BERGEN NH; J.S.

Hoorn en G.T. Hoorn-Stuurop, BERGEN NH; Mieke Karsten-Snijder, EGMOND AAN DEN HOEF; Erik Leneman, SCHOORL; Ria Louter, SCHOORL; C.M. Meijer-Strooper, BERGEN NH; H. Mulder-

201

Nr. Naam Brouwer, SCHOORL; P.H. Pouwels, BERGEN NH; V. de Waard, BERGEN NH; De heer en mevrouw T.P.J. de Wit-Kok, BERGEN NH; A. van Wonderen-Kuin, BERGEN NH 38 J.V.C. Bloothoofd-Schouten, BERGEN NH 1 eensluidende zienswijze:

W. Bloothoofd, BERGEN NH 39 A. Boots-Mooij, BERGEN NH 12 eensluidende zienswijzen: B. Boots, BERGEN NH; M. Borst, BERGEN NH; K. Borst, BERGEN NH; M. van Eikeren, BERGEN NH; R. Fauth, BERGEN NH; Mevrouw M.C. de Moel, BERGEN NH; Annemarie Musch, BERGEN NH; H.L.A. Pastoor, BERGEN NH; Familie Poot, BERGEN NH; L. Risselada, SCHOORL; Sytske Schreuder, BERGEN AAN ZEE; C.M. Wouda, BERGEN NH; 40 B.J. Dekker-Blankstein, BERGEN NH 41 Nico van Stralen, BERGEN NH 42 Drs. G. Boswinkel-Budding, BERGEN NH 43 M.J.H. Fels, BERGEN NH 6 eensluidende zienswijzen: Familie M. Blok, ALKMAAR; Saskia De Brat, BERGEN NH; Saskia Hopman, BERGEN NH; Louk Meurs- Mauser, EGMOND AAN ZEE; Nel den Ouden, BERGEN NH; P.W. Visser, ALKMAAR 44 Anja Dekker, BERGEN NH 45 A.E. Dekker, BERGEN NH 46 R.J.K. Klaver en R. Klaver de Krijger, BERGEN NH 47 Mevrouw A. Zeiler, BERGEN NH 48 Immy Oly, BERGEN NH 49 W. Bak-Boezelijn, EGMOND AAN DEN HOEF 50 J.M. Leenaars-Kamsteeg, BERGEN NH 51 A. Koning, BERGEN NH 52 H. Groeneveld, BERGEN NH 53 Sophie Abeln, BERGEN NH 54 F. Meijssen en F. Heringa, BERGEN NH 55 Familie J.A. Volkers, BERGEN NH 56 C.I. Teunissen, BERGEN NH 8 eensluidende zienswijzen: Drs. I. ten Holt, BERGEN NH; T.J.J. Jansen-op de Haar, BERGEN NH; Mevrouw J.E.M. Kappelhof,

EGMOND AAN ZEE; E.M. de Lange, SCHOORL; Albert Luijten, EGMOND AAN ZEE; J.C.A. Lute, BERGEN NH; Shigeo Miyahira, BERGEN NH; Drs. I. Schnabel, BERGEN NH 57 R. Teeuwen, BERGEN NH 58 Piet en Annemarie Mulder, BERGEN NH 59 Mevrouw M.N. Wuis, ALKMAAR 60 P.J.S. Botman en G.E. Botman-Sluiman, BERGEN NH 61 Anneke Spanjaard, SCHOORL 62 A.N.J. Schreurs, BERGEN NH 1 eensluidende zienswijze:

Agnes Schreurs-Buurs, BERGEN NH 63 M.S.A. Vegter, BERGEN NH 64 G.W. van der Wal en M.G.J. van der Wal-Nas, BERGEN NH 65 L.M. Noort, BERGEN NH 1 eensluidende zienswijze:

C.G.M. Noort, BERGEN NH 66 Dr. S.C. Schaafsma-Pereboom, BERGEN NH

202

Nr. Naam 67 De heer J.M. Groen, BERGEN NH 68 Nico van Stralen, BERGEN NH 69 L. Verdegaal, BERGEN NH 70 G. van de Bruinhorst, ALKMAAR 1 eensluidende zienswijze:

A. Vastenhouw, ALKMAAR 71 De heer W.E. Forster, BERGEN NH 72 F.J Ouwens, BERGEN NH 73 Gerrit en Tonny van den Berg, BERGEN NH 74 M. Boer, SCHOORL 75 A.E. Tiemersma, BERGEN NH 2 eensluidende zienswijzen:

J.N.M. Binnewijzend, BERGEN NH; M. Lafeber van Groen, BERGEN NH 76 Reiner Lцlgen, BERGEN NH 2 eensluidende zienswijzen:

Thomas Lцlgen, BERGEN NH; Wim Zweekhorst, BERGEN NH 77 J. Vollenbrock, BERGEN NH 78 G. Duijnmayer, SCHOORL 79 A. Hoetjes, SCHOORL 1 eensluidende zienswijze:

H.E. Peeck, SCHOORL 80 F.R. van Wilgen, WASSENAAR 81 Jard Neuteboom, BERGEN NH 6 eensluidende zienswijzen: Bijl Advies, R.M. Bijl, SCHOORL; Balance for Lie, Sara Sundsten Kolset, BERGEN NH; Starshine & Moonshadow, Tara Thelen, BERGEN NH; Indruk VOF, De heer C. Vree, BERGEN NH; Therapeuticum Egelantier, De heer C. Vree, BERGEN NH; Fysiotherapiepraktijk Vree, Mevrouw E.C.M. Vree- Kokken, BERGEN NH 82 M. Abdulkadir-Broekman, BERGEN NH 83 A.A. Veer en M. Veer-Prins, BERGEN NH 84 Familie J.J.M. Berentzen-Persoon, BERGEN NH 85 J. Hamstra, BERGEN NH 86 Bewonersvereniging Bergen Centrum, Y. Bos-Eijssen (secr.), BERGEN NH 87 Wijkvereniging Kruidenbuurt Bergen, S. Niks (secretaris), BERGEN NH 88 J.M. van der Leeuw, BERGEN NH 89 Frits David Zeiler, BERGEN NH 90 Vincent Giling, BERGEN NH 91 L. Bloemendaal-Dekker, BERGEN NH 92 Akke Botzen-Gramsma, BERGEN NH 93 Erna v.d Meij-Mus, BERGEN NH 94 Christiane Martin, BERGEN NH 95 Vogelwerkgroep Alkmaar en Omstreken, Drs. H. Smit (secr.), BROEK OP LANGEDIJK 96 S. Rose, BERGEN NH 97 G.M. van Weele, BERGEN NH 98 Gemeente Heiloo, Burgemeester en Wethouders, t.a.v. de heer L. Bas, HEILOO 99 Energie Projects, Drs. F. Touber, BERGEN NH 100 H.H. Rumpenhorst, BERGEN NH 101 Mevrouw Rademaker, 'S-HEERENBERG

203

Nr. Naam 102 Dr. P.N.M. Boon, BERGEN NH 103 A. de Waard en C. de Heer, BERGEN NH 104 W. Bloksma, SCHOORL 105 F.J. Heusden, BERGEN NH 106 A.A.A. Pannekoek, BERGEN NH 107 R.F. de Ruiter, BERGEN NH 108 G.E. Ubels, BERGEN NH 109 Vera Houwert, BERGEN NH 110 J.D.R.A. Doucet, BERGEN NH 111 A.A. de Zwart, BERGEN NH 112 Julia L. Beem-Munk, BERGEN NH 113 Annelies de Glopper en Rudolf Dirk de Ruiter, BERGEN NH 114 Willem van den Berg, BERGEN NH 115 A. de Lignie, BERGEN NH 116 Bouke Bliekendaal, BERGEN NH 117 F.W.W. Lelieveld, BERGEN NH 118 I.A.A. Boel, BERGEN NH 119 M. Heijligenberg, BERGEN NH 120 O. Kovtun, BERGEN NH 121 A.A.M. de Nijs, BERGEN NH 122 M.G. van Overloop, BERGEN NH 123 E.A.T.M. Put, BERGEN NH 124 Villa Galleria Lifestyle, Woon- en Kunstgalerie, Ahmed A. Kadir, BERGEN NH 125 W.H. Neidig en M.A. Neidig-Kamperman, BERGEN NH 126 W. Hornstra-Holleman, SCHOORL 127 Karel Frederik Arnoud Frumau, BERGEN NH 128 Mr. C.J.W. Veraart, BERGEN NH 129 Sander Nijman, BERGEN NH 130 W.J. Alkema en M.R. Honig, BERGEN NH 131 N. van Rhijn-van Roosendael, BERGEN NH 132 F.H. de Jong, BERGEN NH 133 M. Keijsper-Roobeek, BERGEN NH 134 C.M. Hendrikse, BERGEN NH 135 J. de Kruijf, BERGEN NH 136 A.A. Croesen-van der Helm, BERGEN NH 137 L.J.C. Vorenkamp, BERGEN NH 138 Loes Vader en Nico v/d Park, BERGEN NH 139 A.J.M. Schaefers, EGMOND AAN DEN HOEF 140 N.S. Ruiter, BERGEN NH 141 Mevrouw B.M. Arki, BERGEN NH 142 Mevrouw M.C. Lammeren, BERGEN NH 143 A.C.H. Kleverlaan-van Hassel, BERGEN NH 144 Jorden, Jeanette en Bente Kruyswijk-Schouwenaar, BERGEN NH 145 B. en G. van Birgelen, ALKMAAR 146 D.M. van der Meij-Wolters, SCHOORL

204

Nr. Naam 147 P. Wijdenes en M.A. Wijdenes-van den Berg, BERGEN NH 3 eensluidende zienswijzen: Mevrouw J.M.A. Groot en de heer J.W. van de Reep, EGMOND AAN DEN HOEF; C.O.M. de Vré- Riemslag, EGMOND-BINNEN; J. Weemering, BERGEN NH 148 A. van Langen-Breen, SCHOORL 149 Bibi Guds, ALKMAAR 150 J. de Haas, ZUIDOOSTBEEMSTER 151 A. de Jong, BERGEN NH 152 Drs. J.F. Westerling, BERGEN NH 153 Karin Bakkum, BERGEN NH 154 W. Ottevangen en J.C.M. v.d. Linden, BERGEN NH 155 C. v.d. Esch, BERGEN NH 156 J.J. Eckhardt, BERGEN NH 157 I.Y.B. Inia, BERGEN NH 158 W. Pot en B.Pot-Alberts, BERGEN NH 159 Ir. drs. W.A. Windrich, BERGEN NH 160 A.C. Seewald, BERGEN NH 161 Stephan Hensen, BERGEN NH 162 W.C.M. de Neeve-Stulemeijer, ALKMAAR 163 I.M. Koopmanschap-de Rijk, ALKMAAR 164 Mevrouw L.M. Blanken, SCHOORL 165 J.A. Prins, BERGEN NH 166 G. van der Veen, BERGEN NH 167 H.E. van der Putten-van der Wiel, BERGEN NH 168 Ir. A.P.W.M. van der Putten, BERGEN NH 169 J.R. Pruntel, BERGEN NH 170 Stichting Ondergronse Opslag Bergermeer, A. Bolten, secretaris, ALKMAAR 171 Wijkvereniging Westvleugel, Secretariaat, t.a.v het Secretariaat, ALKMAAR 172 Annalies Bolten, ALKMAAR 173 Wijkvereniging Aagtdorp, Buck Konijnendijk, secretaris, SCHOORL 174 Gemeente Alkmaar, B&W, C. Dijkstra, ALKMAAR 175 Communicatie & Presentatie, Judith Flapper-Houterman, ALKMAAR 1 eensluidende zienswijze:

Arjen Houterman, ALKMAAR 176 Agrifirm B.V., SCHOONHOVEN, via Schep Makelaardij, SCHOONHOVEN 177 J.T. Zeiler, HAREN GN 178 W.A. Monincx, BERGEN NH 179 Hein Hampe en Lize Hampe-van Driel, BERGEN AAN ZEE 180 Carine Lingier, BERGEN NH 181 Christina de Ronde, BERGEN NH 182 A.J. Molenaar, BERGEN NH 2 eensluidende zienswijzen:

M. Jager, BERGEN NH; L. Molenaar, BERGEN NH 183 Mevrouw B.L. Jensen, BERGEN NH 184 J. Liefting, ALKMAAR 185 F.F. Labij- v.d. Pol, BERGEN NH 186 Mevrouw J.J.M. Bos-Eijssen, BERGEN NH

205

Nr. Naam 187 A.C.M. Huikeshoven en Ruurd Mazure, BERGEN NH 188 De heer H.C. de Leek, AMSTERDAM ZUIDOOST, via DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. , AMSTERDAM ZUIDOOST 189 K. de Kort, BERGEN NH 190 Suzanne van Dam en Robert Geurts, HEILOO 191 C.G. Donia, BERGEN NH 192 Stichting Gasalarm2, Rick Lindhout, BERGEN NH 193 TAQA Energy B.V., J.W. van Hoogstraten, 'S-GRAVENHAGE 194 Sipke Gonggrijp, BERGEN NH 195 M.S.K. Simonse, BERGEN NH 196 M.E. Doornbos, BERGEN NH 197 Gemeente Schermer, B&W, Drs. E.T.A.M. Willebrands, STOMPETOREN 198 Milieudefensie - Friends of the Earth Netherlands, Mr. J. Mineur, AMSTERDAM 199 J.M. Pennings B.V., TILBURG, via Achmea Rechtsbijstand , TILBURG 200 V.A.W.M. Umans, AMSTERDAM ZUIDOOST, via DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. , AMSTERDAM ZUIDOOST 201 A.M.M. Bolten, AMSTERDAM ZUIDOOST, via DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. , AMSTERDAM ZUIDOOST 202 De heer Dr.Ph. D. Pereboom, Marly, Zwitsersland 203 T.W. van Velzen Holding B.V., LEIDEN, via Teekens Karstens Advocaten Notarissen , LEIDEN 204 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, DB, R. Beentjes, EDAM 205 P.W. Blomaard, BERGEN NH 206 Aan de bewoners van, SCHOORL 207 M. Reggers, WARMENHUIZEN 2 eensluidende zienswijzen:

G. Oppedijk, WARMENHUIZEN; Arij van der Vliet, WARMENHUIZEN 208 Familie Van Dijk/Van Lingen, BERGEN NH 209 Stichting Behoud Historisch landschap Bergen- Egmond-Schoorl, C.L. Barten, EGMOND AAN ZEE 210 Ir. P.A.H. Hoogcarspel, BERGEN NH 211 Stichting Mr. Frits Zeiler, Mr. G.D. Smith, BERGEN NH 212 G. van der Velden en L. Slebos, BERGEN NH 213 L. van Twisk, BERGEN NH 214 Stichting Beheerschap Boekelermeer, ZOETERMEER, via Kuiper & Burger Advies- en Ingenieursbureau, ZOETERMEER 215 Mevrouw ZR. B.M. Kunst, BERGEN NH 216 Drs. J.L. Moerbeek, BERGEN NH 217 Kathy Kramer, ZUID-SCHARWOUDE 218 René Snoek-Vlek, ALKMAAR 219 M. Themmen, BERGEN NH 220 Martine Nijenhuis, BERGEN NH 221 Liesbeth Besamusca, BERGEN NH 4 eensluidende zienswijzen:

N. Snoek, ALKMAAR; Bente Snoek, ALKMAAR; Robin Snoek, ALKMAAR; Lars Snoek, ALKMAAR 222 H.B.I. v.d. Grijspaarde, BERGEN NH 223 R.J. Kutterink, BERGEN NH 1 eensluidende zienswijze:

Janny de Groote, KOEDIJK 224 M.J. Bijl, BERGEN NH

206

Nr. Naam 225 G.A. Smit, BERGEN NH 226 C.J. Keijzer, BERGEN NH 1 eensluidende zienswijze:

Mevrouw M.J. Dieben, BERGEN NH 227 R. Waalewijn, BERGEN NH 228 Mevrouw Kater-Alderlieste, BERGEN NH 229 Boukje Detmar, ALKMAAR 230 C.M. Louwe-Blankendaal en H.G. Louwe, BERGEN NH 231 Camping Alkmaar v.o.f., dhr. S. Teeling en mevrouw M.H. Teeling-Reijnen, ALKMAAR; Wijkvereniging Westvleugel, ALKMAAR, Dhr. P.J. de Knegt, ALKMAAR; Dhr. S.J. Groothuizen, ALKMAAR, via Habitat Advocatenkantoor Omgevingsrecht, AMSTERDAM 232 G.A. Benninga, SCHOORL 1 eensluidende zienswijze:

T. Benninga-ten Broek, SCHOORL 233 Ingrid Fontijn, EGMOND-BINNEN 234 Hanne Kooter, BERGEN NH 235 B. Kauber en F. Knetemann, BERGEN NH 236 L.M. van Hoëvell-van Dapperen, BERGEN NH 237 R.A. Sander, BERGEN NH 238 L. Verhage, ALKMAAR 239 Marc Bot, BERGEN NH 1 eensluidende zienswijze:

Merijn Bot, BERGEN NH 240 Natuurmonumenten, A. Timmer, ’S-GRAVELAND 241 N. Wittebrood, BERGEN NH 242 B. Waal, BERGEN NH

207

208

Bijlage 2:

Overzicht te laat ingekomen zienswijzen

Naam Plaats Opmerkingen E.M. de Jong BERGEN NH Geen poststempel binnen 26-11-2010 Jacintha Bakkers 'S-GRAVENHAGE Poststempel 25/11, binnen 26/11 Onno Bakkers 'S-GRAVENHAGE poststempel 25/11, binnen 26/11 Roemer Bakkers 'S-GRAVENHAGE Poststempel 25/11, binnen 26/11 Marcus Bakkers 'S-GRAVENHAGE Poststempel 25/11, binnen 26/11 Bruno Bakkers 'S-GRAVENHAGE Poststempel 25/11, binnen 26/11 E.A.S. Ariëns BERGEN NH Poststempel 26/11, binnen 27/11 De heer C.E.E. Kuntze BERGEN NH poststempel 25/11, binnen 30/11 Mevrouw Drs. M.H. Kuntze-Gersie BERGEN NH Te laat Familie van der Werf BERGEN NH binnen 30/11, poststempel 28/11 te laat M.J.M. Bolten-Dorresteijn ALKMAAR binnen 30/11 poststempel niet leesbaar N.A. Meijering BERGEN NH Te laat Familie F. Tesselaar BERGEN NH Te laat G.J.M. Salman BERGEN NH Te laat S. Hopman BERGEN NH Te laat L. Lentz EGMOND-BINNEN Te laat J.J. Lentz EGMOND-BINNEN Te laat Mevrouw Th.A.A. Schermer BERGEN NH Te laat Marijtje Roos BERGEN NH Te laat W. van Tongeren BERGEN NH Datering zienswijze 28/11 G. Jongejans BERGEN NH Datering zienswijze op 26/11 Co.H. Manooij GROET Te laat J.D.E.M. Rupert BERGEN NH Te laat Familie Meijer BERGEN NH Te laat R.C. ten Hoope BERGEN NH Te laat L. Helfrich BERGEN NH Te laat Drs. H.P. Stuive BERGEN NH Te laat Mr. G. Wieringa BERGEN NH Te laat R. van Doorn BERGEN NH Te laat D.S. Kamp BERGEN NH Te laat Marcus van Hoorn BERGEN NH Te laat J.L.F. van Hoorn-Vrasdonk BERGEN NH Te laat J.C.M. van den Bosch BERGEN NH Te laat Freek de Ruiter BERGEN NH Te laat Drs. J.T.M. van der Hulst BERGEN NH poststempel 27/11 binnen 2/12 C.A.H. Camp BERGEN NH Te laat binnen 2/12 geen poststempel Nellie Bijl BERGEN NH binnen 2/12 geen poststempel L. de Groot ALKMAAR binnen 2/12 geen poststempel Hanneke Butter-de Jong GROET binnen 2/12 geen poststempel

209

Naam Plaats Opmerkingen Jeroen Jonk BERGEN NH binnen 2/12 geen poststempel Kathy Boomstra BERGEN NH geen poststempel, binnen 2/12 Sipke Deipbrink HOORN NH Te laat E.A.M. van Leeuwen BERGEN NH binnen 2/12 geen poststempel Rona Bruins-Smith BERGEN NH Poststempel 2/12 Familie Eckhardt BERGEN NH poststempel 29/11 Patricia Beukers BERGEN NH Poststempel 2/12 T. Nawijn BERGEN NH Poststempel 2/12 H. Bart en I. Kloet BERGEN NH poststempel 5/12, binnen 7/12 Van der Kind-Verhulst BERGEN NH binnen 8/12 C.M.T. Mors BERGEN NH Te laat J. Duyn BERGEN NH Te laat Lisenka Varekamp BERGEN NH Te laat De heer F.H. van der Linde BERGEN NH Te laat L.E. van der Linde BERGEN NH Te laat C. Bootsma SCHOORL Te laat Mevrouw F.T.G. van Rees-Vellinga BERGEN NH te laat 28/12/2010 binnen Brief ontvangen 19/01/11 geen datum poststempel enveloppe was niet Van Galen BERGEN NH gefrankeerd.

210

Gasopslag Bergermeer Nota van antwoord Zienswijzen op de ontwerpbesluiten

Colofon Dit is een publicatie van de Ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Ministerie van Infrastructuur en Milieu

‘s-Gravenhage, april 2011

Extra exemplaren kunt u bestellen via www.ez.nl of door te bellen naar 0800-8051

Informatie Directoraat-Generaal voor Energie en Telecom Bezuidenhoutseweg 30 Postbus 20101 2500 ec ‘s-Gravenhage Internet: www.rijksoverheid.nl/ministeries/eleni www.rijksoverheid.nl/ministeries/ienm