Download Kamerstuk
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 33 625 Hulp, handel en investeringen Nr. 322 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 16 september 2020 De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssa- menwerking, de vaste commissie voor Defensie, de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben op 3 september 2020 overleg gevoerd met mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over: – de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwik- kelingssamenwerking d.d. 10 juli 2020 inzake kabinetsreactie op briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» van de AIV (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 320); – de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwik- kelingssamenwerking d.d. 10 juli 2020 inzake toezegging notaoverleg Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19 (Kamerstukken 33 625 en 25 295, nr. 321); – de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwik- kelingssamenwerking d.d. 20 juli 2020 inzake reactie op verzoek commissie inzake uitkomst Global Vaccin Summit, 4 juni 2020 (Kamerstukken 34 952 en 32 793, nr. 115); – de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwik- kelingssamenwerking d.d. 24 juli 2020 inzake reactie op de gewijzigde motie van het lid Ploumen over de Kamer informe- ren over de inbreng op de TRIPS-vergadering (Kamerstuk 35 493, nr. 16). kst-33625-322 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 33 625, nr. 322 1 Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit. De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Aukje de Vries De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Pia Dijkstra De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, A.A. Van Toor Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 33 625, nr. 322 2 Voorzitter: De Roon Griffier: Meijers Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Alkaya, Bouali, Van den Hul, Kuik, Van den Nieuwenhuijzen, De Roon, Stoffer, Voordewind en Weverling, en mevrouw Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelings- samenwerking. Aanvang 15.26 uur. De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over het onderwerp «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19». Ik heet de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en haar staf van harte welkom. Ik stel een spreektijd van vijf minuten voor en ik zal twee interrupties toestaan in deze eerste ronde. Verder is er het verzoek van mevrouw Van den Hul en de heer Bouali om rekening te houden met het feit dat zij gelijktijdig een andere verplichting hebben. Mevrouw Kirsten van den Hul zou graag als eerste spreken. Ik neem aan dat daar geen bezwaar tegen bestaat, dus dan geef ik u, mevrouw Van den Hul, het woord. Mevrouw Van den Hul (PvdA): Dank, voorzitter. Mijn excuses, ik moet helaas ook nog tegelijkertijd naar een onderwijsdebat. «Met deze inzet van het kabinet neemt Nederland een passende rol op zich om op verschillende terreinen tot een substantiële gezamenlijke inspanning te komen binnen de EU en met internationale partners», zo staat te lezen in de kabinetsbrief die we na lang, heel lang wachten eindelijk ontvingen naar aanleiding van het AIV-advies. Ik zeg het nog maar een keer, ten overvloede: dit advies werd met spoed aangevraagd door CDA en D66. «Een passende rol». Ik kan veel woorden bedenken voor de rol van Nederland bij de aanpak van de wereldwijde covidcrisis, maar «passend» staat toch niet op dat lijstje. Eerder beschamend, buitengewoon teleur- stellend en bijzonder triest. Het AIV-advies was duidelijk: een miljard extra investeren en de OS-begroting op peil houden. Terwijl landen als Frankrijk met 1,2 miljard, Spanje met 1,7 miljard en Duitsland met ruim 3 miljard laten zien wat internationale solidariteit betekent, komt de Nederlandse nettobijdrage neer op maar 150 miljoen, plus een kasschuif, waarmee de Minister feitelijk een hypotheek legt op een al onzekere toekomst. De laatste keer dat we hierover spraken, stelde ik dat die toekomst vooral voor de meest gemarginaliseerde mensen er met de dag somberder uit gaat zien. Zo sprak ik met de Keniaanse hiv/aids-activiste Jacqueline, die aangaf dat de toch al kwetsbare positie van mensen met hiv nog verder verslechterd is door de coronacrisis en dat ngo’s zoals de hare nauwelijks op kunnen tegen de groeiende vraag om hulp. Het zijn de mensen die het toch al zwaar hebben wier banen in de informele economie het eerst sneuvelen en die nu dus het hardst geraakt worden. Hetzelfde beeld wordt geschetst door vrouwenorganisaties, die niet alleen worstelen om het hoofd boven water te houden, maar die ook nog eens te maken krijgen met soms wel twee keer zoveel hulpverzoeken van slachtoffers van partnergeweld. Des te schrijnender is het dat de financiering van de bestrijding van gender based violence enorm onder druk staat. Deze zomer waarschuwde de VN dat slechts 7% van de financiering beschikbaar was; een gat van ruim 450 miljoen dollar. Veel budget voor dienstverlening aan slachtoffers van geweld wordt inmiddels overgeheveld naar «reguliere» gezondheidszorg, omdat deze diensten Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 33 625, nr. 322 3 niet essentieel zouden zijn. Wat gaat de Minister doen om te zorgen dat we de miljoenen vrouwen die hierdoor extra risico lopen, niet in de kou laten staan? Is zij het met mij eens dat de bestrijding van gender based violence juist een speerpunt zou moeten zijn in onze internationale covidhulp? Ik overweeg op dit punt een motie. In het verlengde hiervan. Al eerder stelde ik vragen over de toepassing van onder andere de gender-age marker en de gender policy marker. Dat zijn hulpmiddelen om gendersensitief beleid te maken. Er blijken grote verschillen in de toepassing van gender markers door multilaterale organisaties, zoals de VN, en ngo’s. Wat gaat de Minister doen om te zorgen dat organisaties die vanuit de Nederlandse inzet steun ontvangen bij hun programma’s, echt daadwerkelijk gebruikmaken van die gender markers? Is de Minister bereid dit tot een scherpere financieringsvoor- waarde te maken? Voorzitter. Juist omdat de meest gemarginaliseerde mensen het hardst geraakt worden door de crisis is het zo belangrijk om te zorgen dat hun stem gehoord wordt. Daarbij zijn lokale organisaties van cruciaal belang. Daarom deden collega Van den Nieuwenhuijzen en ik de vorige keer het voorstel om minimaal 25% van de coronanoodhulp te bestemmen voor lokale organisaties. De Minister voelde daar toen niets voor en ontraadde deze motie. We zijn inmiddels weer een paar maanden verder en mijn zorg is niet minder geworden. Hoe gaat de Minister er zorg voor dragen dat juist lokale ngo’s, die in deze tijden zo mogelijk nog belangrijker zijn geworden, hun broodnodige werk kunnen blijven doen? We zien dat de shrinking space, die krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, alleen maar verder krimpt door corona en dat verschillende regimes hun kans schoon zien om nog strengere maatregelen te nemen tegen hen onwelgevallige geluiden. Wat gaat de Minister doen om juist die geluiden te versterken? Welke inzet wordt er vanuit de EU gepleegd om die shrinking space juist nu tegen te gaan? Voorzitter. Een andere vraag die zich opdringt, is wat de Minister gaat doen om te zorgen dat bedrijven zich eindelijk echt aan de afspraken houden over mensenrechten, milieu en eerlijke belasting. Als er namelijk één ding is dat deze crisis ook pijnlijk duidelijk maakt, dan is het dat ook hier weer de meest gemarginaliseerden weer aan het kortste eind trekken. Merken, onder andere ook Nederlandse, cancelen hun orders en laten zo duizenden arbeiders stikken. Mijn vraag is: hoe gaat de Minister bedrijven nou echt op hun verantwoordelijkheid wijzen en, vooral, hen daaraan houden? Is naleving van de OESO-richtlijnen inmiddels al een harde voorwaarde voor overheidssteun? Voorzitter. We spreken vandaag over de gevolgen van de covidcrisis wereldwijd en de humanitaire ramp die vele miljoenen mensen in Azië, Zuid-Amerika en Afrika boven het hoofd hangt of al keihard raakt. Maar ook hier in Europa is sprake van een ongekend humanitair drama. De berichten die ons bereiken uit de kampen in Griekenland zijn ronduit hartverscheurend. En nu is daar ook covid geconstateerd. De hardvoch- tigheid van dit kabinet als het erom gaat 500 weeskinderen op te vangen, is inmiddels pijnlijk bekend. Kan deze Minister desondanks aangeven wat het kabinet gaat doen om ook de gevolgen in de Griekse kampen aan te pakken? Dank u wel, voorzitter. De voorzitter: Dank, mevrouw Van den Hul. Er is een vraag voor u van de heer Voordewind. De heer Voordewind (ChristenUnie): Een groot deel van de zorgen van mevrouw Van den Hul heb ik ook, bijvoorbeeld als het gaat om civil space en het vergroten van lokale betrokkenheid et cetera, maar er moet mij wel iets van het hart over de Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 33 625, nr. 322 4 eerste kreten die mevrouw Van den Hul liet horen over wat een schande het is dat er zo weinig geld bij komt. Dat moeten we namelijk misschien toch in een bredere context plaatsen van de eigen geschiedenis van de Partij van de Arbeid. We weten dat er in de kabinetsperiode van de Partij van de Arbeid 1 miljard is bezuinigd op ontwikkelingssamenwerking en dat mevrouw Ploumen, de vorige Minister voor Ontwikkelingssamen- werking, 900 miljoen aan kasschuif naar voren heeft gehaald, wat dit kabinet moest repareren voordat wij überhaupt één euro bij konden plussen. Mijn vraag aan mevrouw Van den Hul is: wat gaat de Partij van de Arbeid in de mogelijke tegenbegroting straks doen om misschien creatief en actief mee te denken met deze coalitie om te kijken wat we kunnen doen om tot alternatieven voor die kasschuif te komen? Mevrouw Van den Hul (PvdA): Laat ik vooropstellen dat elke vergelijking met de vorige periode toch echt mank gaat.