Plan-MER ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 (--)

Passende beoordeling

definitief

Vlaamse Vervoersmaatschappij “De Lijn” Centrale Diensten Motstraat 20 B-2800 Mechelen

THV Varinia Grontmij nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv

Hasselt, 22 augustus 2014

Verantwoording

Titel : Plan-MER ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 (Hasselt-Neerpelt-Lommel)

Subtitel : Passende beoordeling

Projectnummer : 258853

Referentienummer : 258853

Revisie : 0

Datum : Augustus 2014

Auteur(s) :

E-mail adres : Gecontroleerd : door Paraaf gecontroleerd :

Vrijgegeven : door Paraaf : vrijgegeven Contact : THV Varinia Herckenrodesingel 101 B-3500 Hasselt T +32 11 26 08 70 [email protected]

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 2 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ...... 3

Kaartenlijst ...... 7

STAP 1. Passende beoordeling van de gevolgen van het plan of project op de SBZ ...... 8

1 Beschrijving SBZ en plan/project ...... 8 1.1 Situering SBZ ...... 8 1.2 Criteria van de aanwijzing van de gebieden ...... 11 1.2.1 Vogelrichtlijngebied BE2217310 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer’ 11 1.2.2 Vogelrichtlijngebied BE2218311 ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek’ ...... 11 1.2.3 Vogelrichtlijngebied BE2219312 ‘Vijvercomplex van Midden ’...... 12 1.2.4 Habitatrichtlijngebied BE2200029 ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en met heide en vengebieden’ ...... 13 1.2.5 Habitatrichtlijngebied BE2200030 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’ ...... 14 1.2.6 Habitatrichtlijngebied BE2200031 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ ...... 14 1.3 Strikt te beschermen soorten over hele grondgebied: soorten in bijlage III Decreet Natuurbehoud ...... 15 1.4 Beschrijving SBZ en de integriteit van het gebied ...... 21 1.4.1 Abiotische kenmerken ...... 21 1.4.2 Biotische kenmerken Vogelrichtlijngebied BE2217310 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer‘ ...... 24 1.4.3 Biotische kenmerken Vogelrichtlijngebied BE2218311 ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek‘ en Habitatrichtlijngebied BE2200029 ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’ ...... 28 1.4.4 Biotische kenmerken Vogelrichtlijngebied BE2219312 ‘Vijvercomplex van Midden Limburg‘ en Habitatrichtlijngebied BE2200031 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ ...... 53 1.4.5 Biotische kenmerken Habitatrichtlijngebied BE2200030 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’ ...... 59 1.4.6 Integriteit van de SBZ-gebieden ...... 61 1.5 Andere gebiedsgegevens ...... 83 1.5.1 Andere belangrijke natuurwaarden binnen het gebied waarmee rekening dient gehouden te worden - bv andere strikt te beschermen habitats of soorten volgens Soortenbesluit . 83 1.5.2 Project De Wijers ...... 83 1.5.3 Natuurinrichtingproject Zwarte Beek ...... 83 1.6 Beschrijving plan ...... 84 1.6.1 Samenvatting van het plan dat een effect heeft op het gebied: ...... 84 1.6.1.1 Beknopte beschrijving Spartacusplan lijn 3 ...... 84 1.6.1.2 Algemene kenmerken exploitatievorm sneltramverbinding ...... 84 1.6.1.3 Algemene kenmerken exploitatievorm lighttrainverbinding ...... 87 1.6.1.4 Beknopte beschrijving tracéalternatieven ...... 89 1.6.1.5 Beknopte beschrijving halteligging ...... 97 1.6.1.6 Routes: combinaties van tracéalternatieven in opeenvolgende segmenten...... 102

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 3 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv 1.6.1.7 Studiegebied ...... 103 1.6.1.8 MER-plichtig...... 103 1.6.1.9 Vereiste vergunningen...... 103 1.6.1.10 Andere projecten/plannen met mogelijk cumulatief effect ...... 103 1.6.2 Relatie tussen het plan en de SBZ inzake: ...... 117

2 Beoordeling van de negatieve effecten ...... 118 2.1 Identificatie elementen/fasen van plan/project met mogelijke impact: ...... 118 2.1.1 Ecotoopinname en –creatie ...... 118 2.1.2 Versnippering en barrière-effecten...... 126 2.1.3 Visuele en auditieve verstoring en verstoring door beweging of menselijke aanwezigheid130 2.1.4 Ecotoopwijziging door wijziging van standplaatskenmerken (hydrologie) ...... 141 2.1.5 Vervuiling ...... 143 2.1.6 Besluit ...... 143 2.2 Beoordeling van de significantie van de impact ...... 143 2.2.1 Mitigerende of milderende maatregelen die meegenomen worden in planuitvoering ... 143 2.2.2 Aanbevelingen die aanvullend geformuleerd worden ...... 150 2.2.3 Effectbeoordeling en milderende maatregelen ten aanzien van SBZ-V BE2219312 ‘Vijvercomplex van Midden Limburg‘ en SBZ-H BE2200031 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ ...... 151 2.2.4 Effectbeoordeling en milderende maatregelen ten aanzien van SBZ-V BE2218311 ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek‘ en SBZ-H BE2200029 ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’153 2.2.5 Effectbeoordeling en milderende maatregelen ten aanzien van SBZ-H BE2200030 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’ ...... 162 2.2.6 Effectbeoordeling en milderende maatregelen ten aanzien van SBZ-V BE2217310 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer‘ ...... 169 2.3 Cumulatieve effecten ...... 174 2.3.1 Cumulatieve effecten Spartacus - Noord-Zuid verbinding N74 ...... 174 2.3.2 Cumulatieve effecten Spartacus - Closing the Circle ...... 175 2.3.3 Cumulatieve effecten Spartacus - Ontwikkeling spoorlijnen 15 en 18 (verdubbeling spoor, goederenvervoer) ...... 176 2.3.4 Cumulatieve effecten Spartacus – uitwijksporen – Noord-Zuid verbinding N74 ...... 177 2.3.5 Cumulatieve effecten Spartacus – uitwijksporen - ontwikkeling spoorlijnen 15 en 18 (verdubbeling spoor, goederenvervoer) ...... 178 2.3.6 Cumulatieve effecten Spartacus – uitwijksporen - ontwikkeling spoorlijnen 15 en 18 (verdubbeling spoor, goederenvervoer) en Noord-Zuid verbindingsweg ...... 179 2.4 Conclusie met betrekking tot de significantie van de impact ...... 179

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 4 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Lidstaat: België - Vlaams gewest Datum: Februari 2014

Informatie aan de Europese Commissie inzake plan/project in Natura 2000 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) en habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) in navolging van artikel 6 van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) Naam en code betrokken 9 een SBZ-V aangeduid onder de Vogelrichtlijn Natura 2000-gebieden: 9 een SBZ-H aangemeld onder de Habitatrichtlijn Vogelrichtlijngebieden: - BE2217310 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, 9 een gebied waar een prioritair habitat voorkomt Meeuwen-Gruitrode en Peer’ - BE2218311 ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek’ - BE2219312 ‘Vijvercomplex van Midden Limburg’ Habitatrichtlijngebieden: - BE2200029 ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’ - BE2200030 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’ - BE2200031 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’

Titel en locatie betreffend Plan-MER ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 (Hasselt-Neerpelt- plan 9 / project : Lommel Documentatie overgemaakt: † ter informatie (Habitatrichtlijn, art. 6, lid 4, 1e alinea) Informeren van genomen compenserende maatregelen als waarborg voor samenhang van Natura2000-netwerk in geval van negatieve impact van een project/plan dat om dwingende redenen van groot openbaar belang toch wordt uitgevoerd of: 9 voor advies door de Europese Commissie (Habitatrichtlijn, art. 6, lid 4, 2e alinea) Informeren van genomen compenserende maatregelen als waarborg voor samenhang van Natura2000-netwerk in geval van negatieve impact van een project/plan dat om dwingende redenen van groot openbaar belang toch wordt uitgevoerd

Bevoegde nationale instantie: Agentschap voor Natuur en Bos

Adres: Koning Albert II laan 20, bus 8 1000 - Brussel

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 5 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Contactpersoon - algemeen: Jeroen Nachtergaele Waarnemend Afdelingshoofd Beleid Telefoon: *32 (0)2 553 76 84 Telefax: *32 (0)2 553 76 85 e-mail: [email protected];be Contactperso(o)n(en) betreffend SBZ: Telefoon: Telefax: e-mail: Indien dit document vertrouwelijke informatie bevat, geef dan aan welke en verantwoord.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 6 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Kaartenlijst Kaartenlijst

Kaart 1: Situering SBZ-gebieden Kaart 2: Situering waterlopen Kaart 3: Biologische waarderingskaart, versie 2 (09/2010) Kaart 4: Habitatkaart 2014 Kaart 5: Situering plan met aanduiding van segmenten en tracéalternatieven Kaart 6: Situering halteligging Kaart 7: GRUP Noord Zuidverbinding

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 7 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv

STAP 1. Passende beoordeling van de gevolgen van het plan of project op de SBZ STAP 1. Passende beoordeling van de gevolgen van het plan of project op de SBZ

1 Beschrijving SBZ en plan/project

1.1 Situering SBZ

Het plangebied is gesitueerd nabij en ter hoogte van de Vogelrichtlijngebieden BE2217310 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer’, BE2220313 ‘Houthalen-Helchteren, Meeuwen-Gruitrode en Peer’, BE2218311 ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek’ en BE2219312 ‘Vijvercomplex van Midden Limburg’ en de Habitatrichtlijngebieden BE2200029 ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’, BE2200030 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’, BE2200031 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ (kaart 1).

In Vlaanderen werden in 1988, in uitvoering van de richtlijn 79/409/EEG, 23 Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) aangeduid. Dit gebeurde op basis van een aantal specifieke criteria. Het niet-integrale Vogelrichtlijngebied ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer’ heeft een totale oppervlakte van 9.863 ha en situeert zich in (delen van) de gemeenten Hechtel- Eksel, Peer, Meeuwen-Gruitrode, Neerpelt en Bocholt. Het niet-integrale Vogelrichtlijngebied ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek’ heeft een totale oppervlakte van 8.889 ha en situeert zich in (delen van) de gemeenten Beringen, , Hechtel-Eksel, Peer en Houthalen-Helchteren. Het niet-integrale Vogelrichtlijngebied ‘Vijvercomplex van Midden Limburg’ heeft een totale oppervlakte van 2.563 ha en situeert zich in (delen van) de gemeenten Heusden-Zolder, Hasselt en .

In 1996 werd een eerste reeks van speciale beschermingszones als Habitatrichtlijngebied aangeduid. In 2001 werd een herziening en uitbreiding van de afgebakende Habitatrichtlijngebieden door de Vlaamse regering goedgekeurd en voorgedragen aan de Europese Commissie.

Het Habitatrichtlijngebied ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’ werd aangewezen als Speciale Beschermingszone uit hoofde van de Habitatrichtlijn, omvat delen van de gemeenten Beringen, Hechtel-Eksel, Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, Leopoldsburg, Lommel, en Peer met een totale oppervlakte van 8.306 ha. Het gebied overlapt grotendeels met het Vogelrichtlijngebied ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek’. Het bevat bovendien de bovenloop van de Bollisserbeek en een deel van de loop van de Dommel. Het Habitatrichtlijngebied ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’ werd aangewezen als Speciale Beschermingszone uit hoofde van de Habitatrichtlijn, omvat delen van de gemeenten Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren, , Meeuwen- Gruitrode, Opglabbeek en Peer met een totale oppervlakte van 3.768 ha. Het gebied overlapt grotendeels met het Vogelrichtlijngebied ‘Houthalen-Helchteren, Meeuwen- Gruitrode en Peer’. Eveneens komen er enkele vengebieden voor, zoals de Ruiterskuilen en het Turfven. De Oudsberg en omgeving is een grotendeels gefixeerde landduin. De vallei van de Mangelbeek maakt deel uit van het gebied.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 8 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Het Habitatrichtlijngebied ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ werd aangewezen als Speciale Beschermings- zone uit hoofde van de Habitatrichtlijn, omvat delen van de gemeenten , Hasselt, Heusden-Zolder, Houthalen-Helchteren en Zonhoven met een totale oppervlakte van 3.627 ha. Het complex van Midden-Limburgse vijvergebieden (Terlaemen, Wijvenheide, Platweyers en Bokrijk), beekvalleien van Slangebeek en Roosterbeek en heidegebieden van Teut en Terhaagdoornheide, gedeeltelijk overlappend met Vogelrichtlijngebied ‘Het Vijvercomplex van Midden-Limburg’.

Figuur 1-1a. Situering planalternatieven ten opzichte van SBZ-V

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 9 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Figuur 1-2b. Situering planalternatieven ten opzichte van SBZ-H

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 10 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

1.2 Criteria van de aanwijzing van de gebieden

1.2.1 Vogelrichtlijngebied BE2217310 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer’

Het belangrijkste kenmerk voor dit gebied is het grote aantal broedgevallen van de Ortolaan, nl. 40. Daarnaast ook nog aanwezigheid van 10 koppels Blauwborst. Hierdoor alleen al heeft dit gebied een enorme ornitologische waarde.

Het gebied werd aangemeld met vermelding van volgende gegevens (Van Vessem & Kuijken 19861):

Tabel 1-1. Overzicht van broedende en niet-broedende Annex I-lijst soorten van het SBZ-V ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer’ (Van Vessem & Kuijken, 1986) Soort Aantal broedparen Niet-broedende Annex-I Winter-/trek-vogels (Annex I) soorten

Wespendief (Persis apivorus) 1 Grauwe kiekendief (Circus pygargus) 1 Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) 10 IJsvogel (Alcedo atthis) 5 Blauwborst (Luscinia svecica) 10 Ortolaan (Emberiza hortulana) 40

Beschermde habitats Beschermde habitats in deze SBZ-V zijn houtkanten en houtwallen, lijn- en puntvormige elementen zoals houtkanten, hagen en plassen, beken en hun oevers.

1.2.2 Vogelrichtlijngebied BE2218311 ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek’

De meest kenmerkende broedvogels (koppels) voor dit gebied zijn Korhoen (20-25), Nachtzwaluw (15-20), Boomleeuwerik (> 30), blauwborst (40-50), Grauwe Klauwier (10). Vermeldenswaard zijn tevens de volgende twee niet-broedende Annex I-soorten: Blauwe Kiekendief (15) en Kraanvogel (> 150) als pleisteraar.

Het gebied werd aangemeld met vermelding van volgende gegevens (Van Vessem & Kuijken 1986):

Tabel 1-2. Overzicht van broedende en niet-broedende Annex I-lijst soorten van het SBZ-V ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek’ (Van Vessem & Kuijken, 1986) Soort Aantal broedparen Niet-broedende Annex-I Winter-/trek-vogels (Annex I) soorten

Roerdomp (Botaurus stellaris) 2 Wespendief (Persis apivorus) 1-2 Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) 1 Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) 15 Grauwe kiekendief (Circus pygargus) 1 Smelleken (Palco columbarius) X Korhoen (Tetrao tetrix tetrix) 20-25 Kwartelkoning (Crex crex) 1 Porseleinhoen (Porzana porzana) 5 Visarend (Pandion haliaetus) X Kraanvogel (Grus grus) 150 Goudplevier (Pluvialis apricaria) 1

1 Van Vessem J. & Kuijken E. 1986. Overzicht van de voorgestelde speciale beschermingszones in Vlaanderen voor het behoud van de vogelstand (E.G.-Richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979). Instituut voor Natuurbehoud, Hasselt. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 11 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Soort Aantal broedparen Niet-broedende Annex-I Winter-/trek-vogels (Annex I) soorten

Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus) X Velduil (Asio flammeus) 1-2 Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) 15-20 IJsvogel (Alcedo atthis) 3 Zwarte specht (Dryocopus martius) 2-3 Boomleeuwerik (Lullula arborea) > 30 Duinpieper (Anthus campestris) 3 Blauwborst (Luscinia svecica) 40-50 Grauwe Klauwier (Lanius collurio) 10 Wintertaling (Anas crecca) 75 Wilde eend (Anas platyrhynchos) 160 Pijlstaart (Anas acuta) 30 Slobeend (Anas clypeata) 20 Tafeleend (Aythya ferina) 50

Beschermde habitats Beschermde habitats in deze SBZ-V zijn beken en hun oevervegetatie, heiden en vennen, landduinen en loofbossen.

1.2.3 Vogelrichtlijngebied BE2219312 ‘Vijvercomplex van Midden Limburg’

De meest kenmerkende broedvogels van de Annex I-lijst in dit gebied zijn: Woudaapje (5-10), Roerdomp (15-20), Porseleinhoen (> 5), IJsvogel (> 15), Zwarte Spect (3-4) en Blauwborst (60-75).

Het gebied werd aangemeld met vermelding van volgende gegevens (Van Vessem & Kuijken 1986):

Tabel 1-3. Overzicht van broedende en niet-broedende Annex I-lijst soorten van het SBZ-V ‘Vijvercomplex van Midden-Limburg’ (Van Vessem & Kuijken, 1986) Soort Aantal broedparen Niet-broedende Winter-/trek-vogels (Annex I) Annex-I soorten

Aalscholver (Phalacrocrorax carbo 4 4 sinensis) Woudaapje (Ixobrychus minutus) 5-10 Roerdomp (Botaurus stellaris) 15-20 Purperreiger (Ardea purpurea) 2 Lepelaar (Platalea leucorodia) 2 Wespendief (Persis apivorus) 2 Zwarte wouw (Milvus migrans) 4 Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) 2-3 Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) 5-10 Visarend (Pandion haliaetus) 6 Porseleinhoen (Porzana porzana) >= 5 Kemphaan (Phylomachus pugnax) X Zwarte stern (Chlidonias niger) X Velduil (Asio flammeus) X Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) 1-2 IJsvogel (Alcedo atthis) > 15 Zwarte specht (Dryocopus martius) 3-4 Boomleeuwerik (Lullula arborea) X Blauwborst (Luscinia svecica) 60-75 Dodaars (Tachybaptus ruficollis) 2

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 12 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Soort Aantal broedparen Niet-broedende Winter-/trek-vogels (Annex I) Annex-I soorten Fuut (Podiceps cristatus) 30 Blauwe reiger (Ardea cinerea) 200 Knobbelzwaan (Cygnus olor) 6 Kleine zwaan (Cygnus columbianus 2 bewickii) Bergeend (Tadorna tadorna) 4 Smient (Anas penelope) 60 Krakeend (Anas strepera) 140 Wintertaling (Anas crecca) 1100 Wilde eend (Anas platyrhynchos) 3800 Pijlstaart (Anas acuta) 15 Slobeend (Anas clypeata) 250 Tafeleend (Aythya ferina) 2300 Kuifeend (Aythya fuligula) 90 Meerkoet (Fulica atra) 480 Grutto (Limosa limosa) X

Beschermde habitats Beschermde habitats in deze SBZ-V zijn vijvers en hun oevervegetatie, beken met hun oevervegetatie, broekbossen, heiden en heiderelicten.

1.2.4 Habitatrichtlijngebied BE2200029 ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’

Dit gebied werd aan de Europese Commissie voorgesteld met mededeling van volgende gegevens: “… Het gebied wordt gekenmerkt door oligotrofe biotopen en natuurwaarden, gebonden aan beekvalleien. Grootste inlands stuifduinencomplex van Vlaanderen”.

Dit gebied werd voorgesteld als habitatrichtlijngebied voor volgende habitats en soorten:

Habitats van Bijlage I q 2310 Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten q 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen q 3110 Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie: Lobelia, Littorellia en Isoëtes q 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix q 4030 Droge heide (alle subtypen) q 6230(+) Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems q 6430 Voedselrijke ruigten q 7140 Overgangs- en trilveen q 7150 Slenken in veengronden (Rhynchosporion) q 9190 Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten q 91E0(+) Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

Bijlage II-soorten van de Habitatrichtlijn: Vissen q 1096 Beekprik - Lampetra planeri Amfibieën en reptielen q 1166 Kamsalamander - Triturus cristatus Invertebraten q 1042 Gevlekte witsnuitlibel - Leucorrhinia pectoralis

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 13 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Binnen en nabij het plangebied (binnen een afstand van 1000 m tot de verschillende tracéalternatieven) komen de volgende aangemelde habitattypen voor: 2310, 2330, 3260, 4010, 4030, 6230, 6430, 7150, 9190 en 91E0 (Habitatkaart INBO versie juni 2014). Hoewel het gebied er niet voor aangemeld is, komen ook de habitattypen 3130,3260, 3160, 6510 en 9120 voor volgens de Habitatkaart.

Kamsalamander komt voor in de vallei van de Zwarte Beek en de Bollisserbeek. Hoewel de SBZ-H er niet voor aangemeld is, komt Beekprik er voor, met name in de Zwarte Beek. Gevlekte witsnuitlibel komt voor in het Militair Domein van Leopoldsburg, het militair domein van Meeuwen-Gruitrode en de Mangelbeekvallei (De Knijf 2006 in plan-MER N74).

1.2.5 Habitatrichtlijngebied BE2200030 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’

Dit gebied werd voorgesteld als habitatrichtlijngebied voor volgende habitats en soorten:

Habitats van Bijlage I q 2310 Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten q 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen q 3130 Oligotrofe wateren van het Midden-Europese en peri-alpiene gebied met Littorella- of Isoëtes-vegetatie of met eenjarige vegetatie op drooggevallen oevers (Nanocyperetalia) q 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix q 4030 Droge heide (alle subtypen) q 6430 Voedselrijke ruigten q 7140 Overgangs- en trilveen q 7150 Slenken in veengronden (Rhynchosporion) q 9190 Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten q 91E0(+) Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

Bijlage II-soorten van de Habitatrichtlijn Invertebraten q 1042 Gevlekte witsnuitlibel - Leucorrhinia pectoralis

Binnen een afstand van 1000 m tot de verschillende tracéalternatieven komen binnen dit SBZ-H de volgende habitats voor: 6430, 7140, 9190 en 91E0 Daarnaast komen ook de habitats 3260 en 9120 voor, hoewel dit SBZ-H er niet voor aangemeld is.

Gevlekte witsnuitlibel werd in 2004 aangetroffen in dit SBZ-H in een ven in Opglabbeek (Sterckx 2004). Dit situeert zich echter op ruime afstand van het plan- en studiegebied. Daarnaast wordt de soort gemeld in de Mangelbeekvallei (De Knijf 2006 in plan-MER N74).

1.2.6 Habitatrichtlijngebied BE2200031 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’

Dit gebied werd voorgesteld als habitatrichtlijngebied voor volgende habitats en soorten:

Habitats van bijlage I q 2310 Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten q 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen q 3110 Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie: Lobelia, Littorellia en Isoëtes q 3130 Oligotrofe wateren van het Middeneuropese en peri-alpiene gebied met Littorella- of Isoëtes-vegetatie of met eenjarige vegetatie op drooggevallen oevers (Nanocyperetalia)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 14 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

q 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Characeeënvegetatie q 4010 Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix q 4030 Droge heide (alle subtypen) q 6230 Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems q 6430 Voedselrijke ruigten q 6510 Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) q 7150 Slenken in veengronden (Rhynchosporion) q 9190 Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten q 91E0(+) Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

Bijlage II-soorten van de Habitatrichtlijn Vissen q 1145 Grote Modderkruiper - Misgurnus fossilis q 1096 Beekprik - Lampetra planeri Planten q 1831 Drijvende waterweegbree - Lunorium natans

Binnen en nabij het plangebied (binnen een afstand van 1000 m tot de verschillende tracéalternatieven) komen de volgende aangemelde habitattypen voor: 3130, 4010, 4030, 6430, 6510, 9120, 9190 en 91E0 (Habitatkaart INBO). Drijvende waterweegbree komt niet voor in het studiegebied in deze SBZ-H. Ook Grote Modderkruiper en Beekprik zijn voor dit plan niet relevant.

1.3 Strikt te beschermen soorten over hele grondgebied: soorten in bijlage III Decreet Natuurbehoud

Soorten van Bijlage II van Habitatrichtlijn die in de betreffende SBZ in het studiegebied voorkomen, worden verder beschreven.

Soorten van Bijlage III van Decreet Natuurbehoud (= soorten Bijlage IV van Habitatrichtlijn die voorkomen in Vlaanderen) die in het studiegebied binnen de betreffende SBZ voorkomen op basis van informatie van waarnemingen.be, brochure Vallei van de Zwarte Beek (Natuurpunt 2010), het advies van het Instituut voor Natuurbehoud betreffende de Natura 2000-gebieden langs de N74 (2004) en inventarisatie van vleermuizen langs het tracé van de Noordzuidverbinding (Verkem 2009).

x Baardvleermuis/ Brandt’s vleermuis Myotis mystacinus/ Myotis brandtii Beide soorten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Ze houden van parkachtig landschap, dorpen, tuinen en open weiden, vaak in de nabijheid van water. Ze jagen voornamelijk op vliegende insecten als langpootmuggen, dansmuggen, haften, vliegen, kevers en motten, maar vangt ook spinnen en rupsen op planten. Het jachtgebied ligt één à drie kilometer van het dagverblijf. Ze vliegen laag over de grond (tot zes meter), of volgt heggen. Geregeld houden ze pauzes, hangend aan een tak. Zowel 's zomers als 's winters kunnen ze gebruikmaken van door de mens gemaakte voorzieningen als tussen de muren in oude gebouwen, maar ook leven ze in grotten en bomen, onder de bast. 's Winters geven ze een voorkeur voor ondergrondse, koele plaatsen als grotten, mijnen, bunkers en kelders.

Bedreigingen: q verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen door bvb:  lawaaihinder en renovatie,  sloop en verlichting van gebouwen (of delen ervan),  kappen van bomen met holtes en loshangende schors, q verlies aan kwaliteit van het jachtgebied door:

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 15 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

 verdwijnen van oude en zieke bomen,  intensieve bosbouw,  verdwijnen van open plekken en mantels en zomen in het bos,  schaalvergroting in de landbouw  verdwijnen onverlichte, aaneengesloten, verbindende landschapselementen tussen jachtgebieden en de zomerverblijfplaatsen.

De soorten werden waargenomen bij inventarisatie langs het traject van de Noordzuid Limburg (Verkem 2009). x Boomkikker Hyla arborea Dit is een kleine kikker (tot 3,5-5cm) met gladde, grasgroen gekleurde huid. Kenmerkend zijn de hechtschijfjes aan het uiteinde van vingers en tenen. Als voortplantingsplaatsen komen allerlei ondiepe en stilstaande zoetwaterplassen in aanmerking, zowel kleine poelen als grotere vijvers. Het water is gewoonlijk licht tot matig voedselrijk en heeft een neutrale zuurtegraad. Belangrijk is dat het water en de oeverzone goed en langdurig door de zon beschenen wordt en dat de plas niet droogvalt voor het einde van de zomer. Het voorkomen van vissen of eenden is niet geschikt. De aanwezigheid van een gordel van ondergedoken of drijvende waterplanten en een rijke oevervegetatie is positief. De dieren zijn vooral ’s nachts actief en houden zich overdag op in de opgaande oevervegetatie. De landbiotopen zijn zonbeschenen ruigtevegetaties, braamstruwelen, houtwallen en bosranden in kleinschalige landschappen. Geschikte landbiotopen moeten aanwezig zijn in de directe omgeving van de plas. Vanaf half oktober tot half april overwinteren Boomkikkers op het land in hopen plantaardig afval en in allerlei holtes.

Bedreigingen: q Vernietiging en degradatie van voortplantingsplaatsen en landbiotopen, q Te kleine restpopulaties.

In het studiegebied komt Boomkikker voor in de Wijers.

x Franjestaart Myotis nattereri De soort leeft in vrijwel heel Europa en wordt in België en Nederland voornamelijk in winterverblijven gevonden. De Franjestaart woont vooral in bossen, parken met water en moerassige delen, maar ook in de bebouwing. De zomerverblijven kunnen zowel in boomholtes en vleermuiskasten in bossen als in spleten in gebouwen en spouwmuren. In gebouwen bewonen ze wel zolders, maar je zal ze niet in de nok ervan vinden. In de winter trekken ze zich terug in groeven, grotten, bunkers, forten en (ijs)kelders waar de temperatuur varieert van 2,5 tot 8 °C. Meestal zitten ze in spleten gedrukt, soms liggen ze er ook in op hun rug. Je kan ze ook vinden tussen bodempuin en vrij hangend aan plafonds en muren. Soms vertoeven ze ook in groepjes en dan vaak gemengd met Watervleermuizen. In september/oktober trekken ze massaal naar de winterverblijven en midden november beginnen ze hun winterslaap die duurt tot eind maart/begin april.

Bedreigingen: q verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen, q verlies aan kwaliteit van het leefgebied door:  verdwijnen van oude en zieke, holle bomen,  verdwijnen onverlichte, aaneengesloten, verbindende landschapselementen tussen jachtgebieden en de zomerverblijfplaatsen.

De soort werd waargenomen bij inventarisatie van het tracé van de Noordzuidverbinding (Verkem 2009).

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 16 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus De Gewone dwergvleermuis is de kleinste en de meest algemene vleermuissoort in Vlaanderen. Ze verblijft zomer en winter in gebouwen, maar het bos vormt een belangrijk jachtgebied. Vooral randstructuren zoals lineaire landschapselementen, bosranden, paden, dreven en open plekken in het bos worden door de Gewone dwergvleermuis als jachtgebied gebruikt. Mannetjes bezetten in de nazomer een territorium in een gebouw, boom of vleermuiskast, waar ze ‘luid roepend’ vrouwtjes naartoe proberen te lokken om te paren.

Bedreigingen: verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen door het dichten van vliegopeningen van de verblijfplaatsen.

In het studiegebied komt Gewone dwergvleermuis voor in Kamp Beverlo en Vallei van de Zwarte beek (bron: waarnemingen.be). Ook werd de soort waargenomen bij inventarisatie van het tracé van de Noordzuidverbinding (Verkem 2009).

x Gewone grootoorvleermuis/ Grijze grootoorvleermuis Plecotus auritus/ Plecotus austriacus Beide soorten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Het zijn middelgrote vleermuizen (vleugelspanwijdte 25 tot 30 cm) met opvallende, lange oren die aan de binnenkant een wimperachtige beharing hebben. Deze vleermuizen verkiezen open loof- en naaldhoutbossen in laagland en middelgebergte. Je komt ze ook wel tegen in parken en tuinen, maar ze zijn niet 100 % gebonden aan menselijke nederzettingen. 's Zomers installeren ze zich (kraamkolonies) in boomholten, vogel- en vleermuiskasten en op zolders, en soms ook wel eens in een bunker. De Grijze grootoorvleermuis mijdt grote bosgebieden. 's Winters trekken ze zich terug in kelders, groeven, grotten en bunkers. Je vindt ze dan zelden in dikwandige holle bomen. Hun ideale temperatuur is 2 à 9 °C Celsius, maar voor een tweetal dagen kunnen ze ook temperaturen tot -3,5 °C verdra gen. Soms mengen ze zich met andere soorten. Ze starten hun winterslaap vanaf september/oktober/november en ontwaken maart/mei.

Bedreigingen: q verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen, q verlies aan kwaliteit van het jachtgebied door:  verdwijnen van oude en zieke, holle bomen,  verdwijnen onverlichte, aaneengesloten, verbindende landschapselementen tussen jachtgebieden en de zomerverblijfplaatsen.

De soort werd waargenomen bij inventarisatie van het tracé van de Noordzuidverbinding (Verkem 2009).

x Gladde slang Coronella austriaca De Gladde slang is een vrij kleine (50 tot 70 cm), slanke slangmet een opvallende overgang tussen het lichaam en de smalle kop. de rugzijde is veelal bruingrijs met twee rijen donkerbruine of zwarte vlekken. De Gladde slang heeft in Vlaanderen de voorkeur voor droge, zonbeschenen terreinen, zoals droge heiden, droge graslanden, open plekken in loofbossen, op grazige hellingen en langs bosranden. Ook in vochtigere biotopen (o.a. vennen of beekvalleien) werden ze reeds waargenomen. De kleinschalige afwisseling van zonbeschenen en schaduwrijke plekjes binnen deze biotopen heeft de voorkeur.

Bedreigingen: achteruitgang van de Gladde slang is vermoedelijk te wijten aan het verdwijnen en versnipperen van geschikte leefgebieden (structuurrijke heidegebieden en open bossen).

In het studiegebied komt Gladde Slang voor in het bovenstrooms gedeelte van de Bollisserbeek, in aansluiting met Resterheide. De soort komt voor in het militair domein (Achter de Witte Bergen).

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 17 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

x Heikikker Rana arvalis De Heikikker is een kleine kikker (tot 7 cm) die sterk gelijkt op de bruine kikker. De Heikikker is slanker gebouwd en heft een spitsere snuit. In Vlaanderen is de heikikker strikt gebonden aan voedselarmere milieus, zoals vochtige heidevelden, laagveengebieden en voedselarme moerassen en bossen. Als voortplantingsplaats wordt er algemeen gekozen voor vennen, grachten, kleine vijvers, en depressies die zwak zuur, voedselarm tot matig voedselrijk water bevatten.

Bedreigingen: q sterke afname van oppervlakte van geschikte leefgebieden in de laatste eeuw, q verzuring, verdroging en eutrofiering van de voortplantingsplaatsen vormen op heden de grootste bedreigingen, q de aanwezigheid van vissen, in combinatie met weinig plantengroei (als schuil plaats voor larven) is eveneens ongunstig (predatie).

In het studiegebied komt Heikikker voor in de Vallei van de Zwarte Beek, het bovenstrooms gedeelte van de Bollisserbeek, in aansluiting met Resterheide en in het militair domein, Achter De Witte Bergen (Hyla 2007). In het VNR Laambeekvallei komt Heikikker voor in de directe omgeving van De Joute. Ook in De Wijers komt Heikikker voor. x Knoflookpad Pelobates fuscus De Knoflookpad is een nachtactieve, vrij plomp gebouwde pad, die 5 tot 7 cm lang kan worden. De huid is glad met op de rug een erg variabele tekening van bruingroene, bruine of roodbruine vlekken, strepen of banden. Opvallend zijn de relatief grote ogen met een goudkleurig netvlies en verticale pupil. Een duidelijk herkenningskenmerk is de harde en scherp gerande graafknobbel aan de hiel van deachterpoten. De knoflookpad is een bewoner van (matig) voedselrijke plassen in de onmiddellijke omgeving van terreinen met een mulle, korrelige zandbodem. Weidepoelen, oude meanders, kleine vijvers en vennen met (matig) voedselrijk, niet te zuur (pH > 6) water vormen de ideale paaiplaats.

Bedreigingen: verlies van geschikte biotopen waar zowel water- als landbiotoop gelijktijdig aanwezig zijn.

Knoflookpad komt voor in De Wijers en in het bovenstrooms gedeelte van de Bollisserbeek, in aansluiting met Resterheide. x Laatvlieger Eptesicus serotinus De Laatvlieger is met een vleugelspanwijdte tot 40 cm één van de grootste inheemse vleermuizen. Ze hebben een donkerbruine rugvacht, lichtbruine buik, een donkere snuit en oren en een uitstekende staart. De brede vleugels zorgen ervoor dat de Laatvlieger relatief langzaam vliegt. De Laatvlieger is een cultuurvolger en bewoont het hele jaar door allerlei soorten gebouwen. Als jachtgebied wordt in hoofdzaak een open tot halfopen landschap geprefereerd, soms kilometers verwijderd van het dagverblijf. De laatvlieger komt algemeen verspreid voor in een groot deel van Europa, behalve Scandinavië.

Bedreigingen: het verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen.

In het studiegebied komt Laatvlieger voor in Kamp Beverlo en in de Vallei van de Zwarte Beek (Bron: waarnemingen.be)

x Meervleermuis Myotis dasycneme De Meervleermuis is een middelgrote vleermuis met lange oren zonder insnijding aan de randen. De vacht is bruin aan de bovenzijde en lichtgrijs aan de onderzijde. In vergelijking met de iets kleinere Watervleermuis is de vlucht boven het water snel en rechtlijnig. De Meervleermuis overwintert in forten, grotten en grotere bunkercomplexen met een stabiele temperatuur. Er wordt

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 18 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project vaak van plaats veranderd. Ze foerageren in hoofdzaak boven grote, open waterplassen, rivieren en kanalen waar insecten van het wateroppervlak worden geplukt.

Bedreigingen: q verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen, door:  lawaaihinder en renovatie,  sloop,  verlichting van (delen van) gebouwen, q verlies aan kwaliteit van het jachtgebied door verdwijnen van aaneengesloten, verbindende landschapselementen.

De soorten werden waargenomen bij inventarisatie langs het traject van de Noordzuid Limburg (Verkem 2009). x Poelkikker Rana lessonae De Poelkikker is met een grootte van 4 tot 6 cm de kleinste van de drie soorten van het “groene kikker-synklepton”. Bij de Poelkikker is de rugkleur meestal grasgroen met een helgroene middenstreep. De achterzijde van de dijen heeft een groengele tot oranje grondkleur met zwarte vlekken die vaak versmolten zijn tot een marmerpatroon. De kwaakblazen van de mannetjes zijn wit gekleurd. Het is een zon- en warmteminnende soort die zich tijdens het ganse jaar in of nabij een waterpartij ophoudt. In Vlaanderen is ze vooral gebonden aan voedselarme milieus als vochtige heidevelden, laagveengebieden en voedselarme moerassen. Vennen, grachten, kleine vijvers en mesotrofe depressies vormen de voortplantingsplaatsen. Belangrijk is ook de aanwezigheid van ondergedoken en drijvende waterplanten en van een ondiep overstroomde oever. Buiten de voortplantingsperiode verblijven Poelkikkers veelal in de oeverzone of in de onmiddellijke nabijheid van de waterpartijen. De Poelkikker overwintert voorop op het land op allerlei beschutte plekken zonder winterse overstromingen. Winter- en zomerverblijf kunnen tot 400 m uit elkaar liggen.

Bedreigingen: q habitatverlies (verdwijnen van waterpartijen); q achteruitgang van de habitatkwaliteit door eutrofiëring, verzuring, verdroging, verlanding of introductie van vis q genetische concurrentie door hybride kruising met Meerkikkers.

Poelkikker wordt vastgesteld in het militair domein Kamp Beverlo en in de omgeving Kraanberg (Winterbeekvallei). x Rosse vleermuis Nyctalus noctula De Rosse vleermuis is met een vleugelspanwijdte tot 40 cm één van de grootste inheemse vleermuissooten. De rosse tot roodbruine kleur van de rugvacht is kenmerkend voor de soort. De vrij smalle vleugels van de Rosse Vleermuis zorgen ervoor dat ze een snelle vlucht kennen. De Rosse vleermuis verblijft in hoofdzaak in boomholtes van bomen met een dikke wand en holten met een kleine opening. Het jachtgebied omvat moerassen en andere waterrijke gebieden. De Rosse vleermuis komt algemeen verspreid voor in een groot deel van Europa, behalve Scandinavië en delen van het Middellandse-Zeegebied.

Bedreigingen: q het verdwijnen van oude en zieke bomen met geschikte holtes en spleten, q vermindering aan areaal van waterrijke gebieden.

De soort komt voor langs het tracé van de Noordzuid Limburg (Verkem 2009).

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 19 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

x Rugstreeppad Bufo calamita De Rugstreeppad is een middelgrote pad (4 tot 7cm) met relatief korte, forse poten. De rug is grijsbruin met donkere en lichte vlekken en stippen en in het midden een kenmerkende, smalle geelachtige streep. De vrij grote ogen zijn geelgroen met een horizontale pupil. De Rugstreeppad is een warmteminnende soort met een gravende levenswijze. Ze bewoont duin- en heidegebieden, waar ze zich voornamelijk ophouden op gestabiliseerde, zonbeschenen duinen met een schrale begroeiing van korstmossen, grassen en Struikhei. Ook in oude kleiwinningen, verlaten zandgroeven, bouwterreinen, koolmijnstorten en met zand opgespoten terreinen kunnen ze waargenomen worden. Als voortplantingsplas wordt er algemeen gekozen voor ondiepe, zonbeschenen oeverzones en uitlopers van grotere vennen.

Bedreigingen: q voortplantingswateren zijn gevoelig aan verdroging door drainage of waterwinning in de omgeving, q eutrofiering leidt tot verlies aan waterkwaliteit, q aanwezigheid van vissen en watervogels is ongunstig (predatie).

In het studiegebied komt Rugstreeppad voor in de Vallei van de Zwarte beek (bron: brochure Natuurpunt 2010) en in de vallei van de Dommel (Bron: brochure LIFE Dommeldal, Natuurpunt). In het VNR Laambeekvallei komt Rugstreeppad voor in de directe omgeving van De Joute, en bij Kraanberg. De soort komt ook voor in De Wijers. Tenslotte meldt Hyla voor het inventarisatiejaar 2007 de Rugstreeppad in Achter De Witte Bergen. x Ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii De Ruige dwergvleermuis is een middelgrote vleermuissoort met een vleugelspanwijdte van 23 tot 25 cm. Ze is iets groter dan de Gewone dwergvleermuis. De vacht is donkerbruin en de oren klein, zwart en rond. De soort bewoont water- en bosrijke gebieden. In de winter verblijft ze in hoofdzaak in allerlei holten en spleten van gebouwen, houtstapels en boomholten. In de zomer heeft ze een voorkeur voor boomholten. Het jachtgebied van de Ruige dwergvleermuis betreffen kanalen, rivieren, vijvers en bossen. Het verspreidingsgebied van de Ruige dwergvleermuis is gelegen in Midden- en Noordoost-Europa.

De voornaamste bedreigingen vormen het verdwijnen en verstoren van geschikte winter-, doortrek- en zomerverblijfplaatsen.

De soort komt voor langs het tracé van de Noordzuid Limburg (Verkem 2009).

x Watervleermuis Myotis daubentonii De Watervleermuis is een middelgrote vleermuis (vleugelspanwijdte 24 tot 28 cm). Ze zoekt haar voedsel laag boven het water van beschutte vijvers en andere gladde, onbegroeide wateroppervlakten. In de zomer verblijft de Watervleermuis overdag vooral in holle bomen en soms in zolders, bunkers of forten. Het jachtgebied kan op enkele kilometers afstand liggen. Tussen boom en jachtgebied volgt de vleermuis meestal een vaste route langs houtwallen of bosranden, door dreven of over bospaden. Overwintering vindt plaats in forten, bunkers, kelders en waarschijnlijk voor kortere perioden ook in bomen. Het voorkomen van de Watervleermuis is beperkt tot gebieden waar bos met oude, holle bomen zich op niet te grote afstand van water bevindt.

Bedreigingen: q verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen, q verlies aan kwaliteit van het leefgebied door:  lichtvervuiling op plassen,  verdwijnen van oude en zieke bomen,  verdwijnen onverlichte, aaneengesloten, verbindende landschapselementen tussen jachtgebieden en de zomerverblijfplaatsen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 20 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

In het studiegebied komt Watervleermuis voor in de Vallei van de Zwarte beek (bron: waarnemingen.be).

1.4 Beschrijving SBZ en de integriteit van het gebied

1.4.1 Abiotische kenmerken

Het plangebied is gelegen in de Kempen. Het gebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door zandige bodems, afgewisseld met antropogene bodems. Plaatselijk komen landduinen (duingronden), lemige zandbodems en zandleembodems voor. Het plangebied wordt doorsneden door beekvalleien. In deze beekvalleien komen plaatselijk veenbodems voor. Algemeen neemt de topografie vanaf Hasselt (ca. + 38 mTAW) in noordelijke richting toe om in het gebied tussen Houthalen-Helchteren en Hechtel-Eksel hoogtes tot +75 mTAW te bereiken. Verder in noordelijke richting daalt het gebied topografisch. De oost-west strook tussen Lommel en Overpelt-Neerpelt situeert zich op een hoogte die schommelt tussen +45 en +50 mTAW. Plaatselijk doorsnijden aanwezige beekvalleien het studiegebied waardoor het studiegebied er lokaal lichte glooiingen vertoont. De drainageklassen hangen binnen het studiegebied nauw samen met de hoogteligging. Over het algemeen zijn de lager gelegen percelen vochtiger en kennen zij een slechtere afwatering. Ook ter hoogte van de beekvalleien worden nattere bodems aangetroffen. Ter hoogte van de hoger gelegen gebieden van het Kempisch plateau worden drogere bodems aangetroffen.

Over het algemeen volgt de grondwatertafel de topografie, met een diepere grondwaterstand op de hoger gelegen zones en een ondiepe grondwatertafel ter hoogte van valleigebieden en lager gelegen zones. Het merendeel van de nattere gronden betreft zones waar de grondwaterstand aan seizoenale schommelingen onderhevig is, en dus met een ondiepere grondwaterstand tijdens de winterperiode. Voornamelijk in valleigebieden komen zones voor met een permanent hoge (ondiepe) grondwatertafel (drainageklasse e of f), 80 tot 120 cm-mv en lokaal 40 tot 80 cm-mv. Voor een aantal verdrogingsgevoelige (deel)gebieden t.h.v. of nabij het plangebied wordt er in onderstaande tabel dieper ingegaan op de lokale situatie. Hierbij dient er opgemerkt dat er niet voor alle verdroginggevoelige (deel)gebieden grondwaterstandsgegevens beschikbaar zijn.

Tabel 1-4: Grondwaterstand t.h.v. verdrogingsgevoelige (deel)gebieden (Bron: DOV) Gebieden Drainage Meetpuntnummer(s)2 Grondwaterstand(en) klasse Natuurreservaat Kolveren c tot f - 605/64/1a - 0,06 tot 0,73 m-mv - KOLP001 - 0,91 tot 2,20 m-mv - KOLP002 - 0,34 tot 1,05 m-mv Natuurreservaat Laambroeken (d) e tot f - LAAP001 - 0,53 tot 2,10 m-mv - LAAP002 - 0,20 tot 1,12 m-mv - LAAP003 - 0,20 tot 1,15 m-mv - 7-0556 - 1,26 tot 2,47 m-mv Vallei van de Mangelbeek - Winterbeek (d) e tot g - MANP003 - 0,24 tot 0,53 m-mv - MANP004 - 0,14 tot 0,81 m-mv - MANP007 - 0,14 tot 0,45 m-mv Vallei van de Zwarte Beek d tot f - 662/23/6 - 1,08 tot 2,08 m-mv Vallei van de Hoeverwijerloop c tot f - 935/23/14 - 1,35 tot 2,35 m-mv - 935/23/15a - 0,81 tot 1,65 m-mv Vallei van de Dommel - Bollisserbeek d tot g - ecoinv_domA2 - 0,02 tot 0,32 m-mv - ecoinv_domA5Diep - 0,01 tot 0,08 m-mv - ecoinv_ - 0,01 tot 0,13 m-mv domA5Ondiep - 0,05 tot 0,22 m-mv - ecoinv_domA7 - 0,10 tot 0,23 m-mv

2 Hierbij dient opgemerkt dat deze meetpunten zich niet altijd op de laagste punten van het verdrogingsgevoelig (deel)gebied bevinden. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 21 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Gebieden Drainage Meetpuntnummer(s)2 Grondwaterstand(en) klasse - ecoinv_domB3Diep - 0,05 tot 0,16 m-mv - ecoinv_ - 0,15 tot 0,57 m-mv domB3Ondiep - 0,70 tot 1,22 m-mv - ecoinv_domB5 - 935/23/31 Vallei van de Holvenloop d tot f - 935/23/22 - 0,38 tot 1,40 m-mv - 935/23/22 - 1,01 tot 1,50 m-mv

Het zuidelijk deel van het studiegebied behoort tot het Demerbekken, dat hier wordt begrensd door de top van het Kempisch plateau. Onder meer de Zwarte Beek, de Mangelbeek, de Stiemerbeek, de Slangebeek behoren hiertoe (kaart 2). Het noordelijk deel van het studiegebied (Hechtel tot Noord-Limburg) behoort tot het Maasbekken, meer bepaald het deelbekken Dommel. Daarnaast maakt het Netebekken beperkt deel uit van het studiegebied.

Stroomgebied Slangbeek Relevante waterlopen in deze zone zijn de Slangbeek (3de cat) en de Roosterbeek (2de cat). De Slangbeek en Roosterbeek stromen parallel aan elkaar in zuidwestelijke richting en monden uit in de Demer. De Slangbeek stroomt langsheen de zuidelijke grens van dit stroomgebied. De roosterbeek stroomt ten noorden van Zonhoven. Daarnaast grenzen de planingrepen in het westen aan het vijvercomplex Platweyers, Witven en Ter Donk. De valleien van de Slangbeek en de Roosterbeek zijn aangeduid als NOG-gebied en mogelijk overstromingsgevoelig. In de onmiddellijke omgeving van de voorgestelde tracéalternatieven komt stroomopwaarts de Slangbeek effectief overstromingsgevoelige zones en ROG-gebied.

Stroomgebied Demer van monding Slangbeek tot monding Mangelbeek Ten noorden van Halve weg kruist een niet geklasseerde waterloop het studiegebied. Voor het overige komen geen relevante waterlopen voor in deze hydrografische zone. Er komen geen NOG- gebieden of overstromingsgevoelige gebieden in dit deel van het studiegebied voor.

Stroomgebied Demer van monding Mangelbeek tot Gete De belangrijkste waterloop in deze hydrografiische zone is de Mangelbeek (2de cat), met als zijlopen de Grote winterbeek, Broekbeek en Schansbeek. De Mangelbeek ontspringt aan de rand van het Kempisch Plateau en stroomt in zuidwestelijk richting. Daarnaast kruisen een aantal andere waterlopen de tracéalternatieven, meer bepaald: q De Laambeek (2de cat) loopt parallel aan en ten zuiden van de E314 en kruist het studiegebied van oost naar west. Stroomafwaarts, ter hoogte van , mondt de Laambeek uit in de Mangelbeek. q De Broekbeek (3de cat) stroomt doorheen het studiegebied in zuidwestelijke richting. Ter hoogte van de kruising met de N719 (ten noordoosten van Lillo) mondt deze waterloop uit in de Mangelbeek. q De Echelbeek (3de cat) stroomt deels parallel met de tracéalternatieven van noord naar zuid. Deze waterloop stroomt meer naar het zuidwesten uit in de Laambeek. q De Grote Winterbeek (3de cat) vormt een bovenloop van de Broekbeek. Deze waterloop stroomt ten westen van en parallel aan de Broekbeek om ter hoogte van Hoeve uit te monden in de Broekbeek. q De Groenstraatbeek (3de cat) is een bovenloop van de Laambeek en doorkruist het studiegebied van oost naar west, parallel en ten noorden van de E314. Ter hoogte van de Vossegracht, mondt de Rodebeek uit in de Laambeek. q De Vossegracht (3de cat) is een bovenloop van de Laambeek en stroomt van noord naar zuid doorheen het studiegebied. q Hoevereindebeek (3de cat) is een kleine beek die ten westen van de tracéalternatieven stroomt, ter hoogte van de splitsing van het spoorlijntracé en omleidingstracé, en uitmondt in de Echelbeek.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 22 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Binnen het studiegebied zijn de valleigebieden van de Laambeek, Mangelbeek en Broekbeek aangeduid als van nature overstroombaar gebied. Daarnaast komen volgende overstromingsgevoelige gebieden voor: q Het valleigebied van de Laambeek is aangeduid als mogelijk overstromingsgevoelig gebied. Stroomopwaarts het op- en afrittencomplex van de E314 komt ROG en effectief overstromingsgevoelig gebied voor. Ook het gebied ter hoogte van het natuurreservaat Laambroeken is aangeduid als ROG en effectief overstromingsgevoelig gebied. q Langsheen de bovenloop van de Winterbeek komt effectief overstromingsgevoelig gebied voor, ook aangeduid als ROG-gebied. q Het valleigebied van de Mangelbeek is eveneens aangeduid als mogelijk overstromingsgevoelig gebied. Het valleigebied tussen de N715 (doortocht Houthalen – Helchteren) en de N719 is daarbij aangeduid als ROG en effectief overstromingsgevoelig gebied. q Het valleigebied van de Broekbeek ligt in mogelijk overstromingsgevoelig gebied. OP de Doolbeek (bovenloop Broekbeek) ten noorden van Helchteren, stroomopwaarts het kasteel Den Dool, komt effectief overstromingsgevoelig gebied en ROG-gebied voor. Verder komt langsheen de N715, ten noorden van de kruising met de Broekbeek, een beperkte zone ROG en effectief overstromingsgevoelig gebied voor.

Stroomgebied Zwarte beek tot monding Gele Gracht Deze hydrografische zone wordt bepaald door de Zwarte beek (2de cat) en zijn bovenlopen die ten noorden van Witte Bergen het studiegebied doorkruisen van oost naar west. Binnen het studiegebied komen beperkte overstromingsgevoelige zones voor. Zo komt ter hoogte van Witte Bergen, ten oosten van de N715 een kleine zone Rog en effectief overstromingsgevoelig gebied voor. De vallei van de Zwarte beek is deels aangeduid als mogelijk en van nature overstromingsgevoelig.

Stroomgebied Dommel Dit stroomgebied maakt deel uit van het Maasbekken. De waterlopen zijn er voornamelijk zuid- noord gericht. De belangrijkste waterlopen in deze zone zijn: q De Dommel (1ste cat) die vanaf Eksel in het oostelijk gedeelte van het stroomgebied stroomt om via Overpelt en Neerpelt verder in noordelijke richting af te wateren. q De Bolissenbeek (2de cat) is een bovenloop van de Dommel. Deze waterloop ontspringt ten oosten van Helchteren (ter hoogte van Sonnisheide) en stroomt ter hoogte van Hechtel-eksel centraal door het studiegebied. Ten noorden van Wijchmaal mondt de Bolissenbeek uit in de Dommel. q De Holvenloop (2de cat) en bovenlopen die te noorden van Eksel ontspringen en in het westelijk deel van het studiegebied via Overpelt verder in noordelijke richting stromen. Ter hoogte van Neerpelt mondt de Holvense beek uit in de Dommel. q De Eindergatloop (3de cat) en bovenlopen stroomt in het noordwestelijk gedeelte van dit stroomgebied, ten zuidoosten van Lommel. Ter hoogte van het kanaal van Bocholt naar Herentals buigt de waterloop af naar het oosten om ter hoogte van Neerpelt uit te monden in de Dommel.

De vallei van de Dommel is aangeduid als NOG-gebied en mogelijks overstromingsgevoelig gebied. Stroomopwaarts, maar vooral stroomafwaarts Herent komt een groot ROG-gebied en effectief overstromingsgevoelig gebied voor dat zich uitstrekt tot in Neerpelt.

Het valleigebied van de Bolissenbeek en de bovenlopen is grotendeels aangeduid als NOG-gebied en mogelijks overstromingsgevoelig gebied.

Stroomopwaarts Overpelt is de vallei van de Holvense beek en bovenlopen aangeduid als van nature overstromingsgevoelig vanuit de waterloop (NOG-gebied) en mogelijks overstromingsgevoelig gebied. In het bovenstrooms gedeelte van de Winnerloop en net stroomopwaarts Overpelt komt telkens een beperkt ROG-gebied voor.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 23 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Langsheen de Eindergatloop komen een aantal kleinere ROG-gebieden (ook aangeduid als effectief overstromingsgevoelig gebied) voor en zijn delen van het valleigebied aangeduid als van nature overstromingsgevoelig vanuit de waterloop (NOG-gebied) en mogelijks overstromingsgevoelig gebied.

1.4.2 Biotische kenmerken Vogelrichtlijngebied BE2217310 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer‘

Dit SBZ-V gebied overlapt ter hoogte van de omgeving ‘Neerhoksent-Dommelvallei’ met de vallei van de Bollisserbeek met het SBZ-H ‘Vallei- en brongebieden van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’ (BE2200029). Dit SBZ-H gebied komt echter verder ter sprake. x Referentiesituatie

Toestand bij het van kracht worden van betreffende richtlijn: Vogelrichtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 werd van kracht op 2 april 1982, Habitatrichtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 werd van kracht op 21 mei 1994. Indien geen gegevens van die periode gekend zijn wordt de situatie van de aanwijzing van betreffend gebied als referentiesituatie genomen: • SBZ-V in 1988 - Besluit Vl.Ex. van 17 oktober 1988 (B.S. 29 oktober 1988), aangepast door BVR van 23 juni 1998 (B.S. 25/07/1998) en BVR van 17 juli 2000 (B.S. 31/08/2000), aangevuld met BVR van 22 juli 2005 voor het gebied ‘kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist (B.S. 12/09/2005) • SBZ-H in 1996 (Beslissing Vl.R van 14 februari 1996), vervangen door aangevulde lijst in 2001 (Beslissing Vl.R van 4 mei 2001) die werd vastgesteld door BVR van 24 mei 2002 (B.S. van 17/08/2002), aangevuld door BVR van 15 februari 2008( Schelde-Durme estuarium; Ijzerestuarium (B.S. 31/03/2008)

De gegevens bij aanmelding staan vermeld onder 1.3. x Huidige situatie

Beschrijving biologische waardering, natuurtypes en habitats Binnen het studiegebied omvat dit SBZ-V een belangrijk areaal in landbouwgebruik. Volgens de BWK (kaart 3) betreft het ongeveer de helft biologisch minder waardevolle akkers en weilanden. De waardevolle tot zeerwaardevolle percelen concentreren zich hoofzakelijk in het erkend natuurreservaat Dommelvallei, deelgebied Neerhoksent. Het gaat om belangrijke graslanden (BWK: hp+, hc, hj, hpr, hr, hu), een belangrijk areaal aan bosbestanden, zowel naaldhout (BWK: pa, pmb, pmh, pms, ppa, ppmb, ppmh, ppms), populier (lhb, lhi), loofhout (n, eiken-berkenbos qb, struweel sz) als vochtige loofhoutbossen (mesotroof elzenbos met zeggen vm, nitrofiel alluviaal elzenbos vn, vochtig wilgenstruweel sf). Tenslotte zijn er ook zeer waardevolle moeraszones (mr, mr-, ms-).

Beschrijving soorten.

Volgens de risico-atlas Vogels-Windturbines komt er binnen het SBZ-V een gebied van belang als akkervogelgebied voor, dit echter buiten het studiegebied van dit plan-MER. Wel relevant is het gebied van belang voor weidevogels binnen dit SBZ-V, met name de omgeving Begijnenvijversheide ten oosten van Resterheide.

Door het IBW (nu: INBO) werd in 2004 het visbestand in de Bolisenbeek bemonsterd. Er werden 11 vissoorten gevangen, nl. Paling, Kolblei, Geibel, Blankvoorn, Rietvoorn, Bruine Amerikaanse dwergmeerval, Amerikaanse hondsvis, Beekforel, Tiendoornige stekelbaars, Zonnebaars en Baars. De soortendiversiteit per meetlocatie varieert van 2 tot 7 soorten. De vangstdensiteiten zijn miniem. De visindex scoort op 4 locaties ontoereikend.

In het gebied worden tevens diverse libellen en juffers gemeld op waarnemingen.be. In de vallei van de Bolisenbeek, omgeving Neerhoksent worden onder meer Weidebeekjuffer, Vuurjuffer, Beekoeverlibel, Venwitsnuitlibel, Gewone Bronlibel, Glassnijder, Variabele Waterjuffer, Tengere

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 24 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Pantserjuffer, Tangpantserjuffer, Zwervende Pantserjuffer en Blauwe Breedscheenjuffer waargenomen. Zeldzame planten in de omgeving Neerhoksent zijn Bolderik, Bevertjes, Geelgroene zegge, Bleke zegge, Dwergviltkruid, Draadrus, Ruige leeuwentand, Rode Kamperfoelie, Koningsvaren, Parnassia, Moeraskartelblad, Duizendknoopfonteinkruid, Blauwe Knoop en eekhoorngras (Bron: waarnemingen.be).

In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de waargenomen vogelsoorten in het studiegebied in de Vogelrichtlijngebied. Er wordt hierbij tevens de verstoringgevoeligheid van de soorten weergegeven volgens Van de Genachte et al. 2001.

Tabel 1-5. Recent waargenomen vogelsoorten van de Bijlage I van de Vogelrichtlijn in het studiegebied (www.waarnemingen.be4, gebied Neerhoksent-Dommelvallei) Soorten Rode Lijst Status* Soortenbesluit Verstoringgevoeligheid

Blauwe kiekendief / X 4 Boomleeuwerik K X 3 Grote zilverreiger / X IJsvogel NB X 1 Kraanvogel / X Ortolaan U X 4 Rode Wouw Z X 5 Wespendief NB X 4 Zwartkopmeeuw NB X Zwarte specht NB X 2 Zwarte wouw / X 4 *Rode Lijst Vlaanderen (Devos et al., 2004): A: achteruitgaand, B: bedreigd, K: kwetsbaar, NB: momenteel niet bedreigd, UB: met uitsterven bedreigd, U: uitgestorven in Vlaanderen, Z: zeldzaam, ?: onvoldoende gekend, /: niet opgenomen.

Hieronder worden de aangemelde soorten van de SBZ-V’s kort omschreven en worden de bedreigende elementen opgesomd (Decleer et al, 2007). x Blauwe kiekendief Circus cyaneus De Blauwe kiekendief is een grote roofvogel. In zweefvlucht worden de vleugels in een duidelijk ondiepe V gehouden en valt de lange staart op. De Blauwe kiekendief is een roofvogel van open landschappen: wei- en akkerland, kapvlaktes, aanplantingen, moerasgebieden, heidevelden en venen.

Bedreigingen: q habitatverlies, q verstoring van de nestplaats, q vergiftiging. x Boomleeuwerik Lullula arborea De Boomleeuwerik is een vrij kleine leeuwerik met opvallend korte staart, een mooi afgelijnd borstbandje en een opvallend koppatroon met o.a. een duidelijk, brede wenkbrauwstreep. De Boomleeuwerik is een vogel van zandige gebieden met verspreide bomen of struiken, zoals heiden, kapvlaktes, aanplantingen en open naald- of gemengd parkachtig bos.

Bedreigingen: q verdwijnen van geschikte biotopen door bebossing en spontane bosontwikkeling, het verdwijnen van actieve stuifzandgebieden en door urbanisatie q verstoring en hoge recreatiedruk in haar leefgebied.

3 een initiatief van Natuurpunt Studie vzw en de Stichting Natuurinformatie 4 een initiatief van Natuurpunt Studie vzw en de Stichting Natuurinformatie STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 25 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Grote zilverreiger Egretta alba De Grote zilverreiger is een zeer grote, geheel hagelwitte reiger, bijna even groot als de Blauwe reiger, maar iets sierlijker, met langere poten en zeer lange hals. Zijn vlucht is langzaam en statisch, waarbij de poten ver uitsteken. De Grote zilverreiger heeft voor zijn broed- en foerageerbiotoop de voorkeur voor rietmoerassen, ooibossen en oeverzones van grote meren en plassen met rietvelden en enkele struiken en bomen.

Bedreigingen: q habitatverlies, q verstoring van de nestplaats, q watervervuiling. x IJsvogel Alcedo atthis De IJsvogel is een klein, fluorescerend blauw en oranje gekleurd vogeltje met korte staart en korte, lichtrode pootjes. De onderzijde en de oorstreek zijn warm oranjebruin. De keel en de vlek op de zijhals zijn sneeuwwit. De IJsvogel is strikt gebonden aan zuiver, ijsvrij, visrijk, traag stromend water. Als broedhabitat maken ze gebruik van steile, zandige natuurlijke oeverwanden of wortelgestellen van omgevallen bomen langs beken, rivieren en in mindere mate langs vijvers.

Bedreigingen: q verstoring of vernietiging van de nestplaats door waterrecreatie, oeververstevigingen of inrichtingswerken, q waterverontreiniging. x Kraanvogel Grus grus De Kraanvogel is een zeer grote, slanke, nogal reigerachtige soort met een grote bos sterk verlengde pluimen op het achterlijf, en met lange poten en hals. Het verenkleed is overwegend grijs, maar volwassen vogels hebben een zwart-witte kop en hals. De soort broedt in moerassen in bossen, aan meren met rietvelden of langs rivieren met oeverbossen, meestal in afgelegen gebieden. Buiten het broedseizoen zijn ze te vinden in overstromingsgebieden, ondiepe, beschutte baaien, uitgestrekte heidegebieden of grote, open gebieden met veel akkers en vochtige weilanden.

Bedreigingen: in hoofdzaak habitatverlies (afname aantal vochtige broedgebieden). x Ortolaan Emberiza hortulana De Ortolaan is een forse gors met groengrijze kop en borstband, gele mondstreep en keel, oranjebruine onderdelen en krachtig gestreepte bruine bovendelen. Opvallend zijn de geelachtige oogring en d eroze snavel. Het is een soort van open, kleinschalig, cultuurlandschap met aanwezigheid van heggen, goed ontwikkelde bomenrijen of houtwallen (liefst met Zomereik), bosjes, boomgaarden en bosranden, vaak op zandige bodems. Een belangrijke factor was de toepassing van extensieve landbouw van vooral minder commerciële graangewassen (vnl. Rogge en Haver) of hakvruchten met onbewerkte akkerranden. De soort foerageert immers op de grond langs deze randen of bermen. De Ortolaan maakt een grondnest, veelaal tussen graangewassen.

Bedreigingen: q Vernietiging van de nestplaats; q Habitatverlies door intensivering van landbouw; q Rooien van houtwallen, bomenrijen of bosjes tengevolge van ruilverkaveling; q Verstoring; q Achteruitgang areaal aan minder commerciële graangewassen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 26 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Rode wouw Milvus milvus De Rode wouw is één van de grootste roofvogels, ongeveer even groot als de Buizerd maar zeer verschillend in bouw. Het slanke lichaam, de lange, smalle vleugels en lange, duidelijk gevorkte staart geven de soort een sierlijk uiterlijk. De Rode wouw is een roofvogel van allerlei open tot halfopen, licht golvende cultuurlandschappen met een afwisseling van open bossen, heides, kleinschalige, agrarische gebieden met bomenrijen of -aanplantingen en parklandschappen.

Bedreigingen: q vergiftiging q verstoring van de nestplaats q omzetten van kleinschalige landschappen naar monoculturen x Wespendief Pernis apivorus De Wespendief lijkt sterk op de Buizerd, maar heeft een smallere kop, langere staart en houdt de vleugels plat bij het zweven. Het is een roofvogel van grote, vaak oudere bosgebieden met open stukken, bij voorkeur met veel gevarieerd loofhout.

Bedreigingen: q verstoring of vernietiging van de nestplaats, q een hoge recreatiedruk, q onaangepast bosbeheer. x Zwarte specht Dryocopus martius De Zwarte specht is de grootste Europese spechtensoort. Het is een velledig zwarte vogel met een ivoorkleurige snavel en witte ogen. De kruin van het mannetje is volledig rood, terwijl dat van het vrouwtje beperkt is tot een rode achterkruin. De Zwarte specht leeft in oude, grote, zowel naald-, loof- als gemende bossen met veel beuken, afgewisseld met open ruimten.

Bedreigingen: q verstoring van de nestplaats q hoge recreatiedruk q vernietiging van de nestboom omwille van veiligheid en een louter op houtproductie gericht bosbeheer met weinig staand dood hout x Zwarte wouw Milvus migrans De Zwarte wouw is een middelgrote roofvogel met geheel donker verenkleed en licht gevorkte staart. Ze broedt in bossen nabij meren, rivieren en moerassen.

Bedreigingen: q vergiftiging, q verstoring van de nestplaats. x Zwartkopmeeuw Larus melanocephalus De Zwartkopmeeuw is een kleine, bijna volledig witte meeuw met een grote, zwarte kopkap en witte oogringen. De snavel en de poten zijn bloedrood. Ze komen zowel in het binnenland op vennen, vijvers, opspuitterreinen als aan de kust op eilanden en in havengebieden voor.

Bedreigingen: q verlies aan broedplaatsen door natuurlijke vegetatiesuccessie of door havenuitbreiding, q verstoring of vernietiging van de nestplaats, q verstoring op slaap- of hoogwatervluchtplaatsen, q te hoge waterschommelingen, q predatie.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 27 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

1.4.3 Biotische kenmerken Vogelrichtlijngebied BE2218311 ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek‘ en Habitatrichtlijngebied BE2200029 ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’

Gezien de sterke overlapt van dit SBZ-V en dit SBZ-H worden beide in onderstaande paragrafen samen besproken. Enkel de omgeving Neerhoksent van het SBZ-H is reeds besproken, gezien de overlap ervan met het SBZ-V 3.10. x Referentiesituatie

Onder 1.1.2. worden de gegevens van de referentiesituatie bij aanmelding weergegeven. Onderstaande beschrijving is deels gebaseerd op het document ‘Plan Watersnip – een actieplan voor het beekdallandschap van de Zwarte Beek’ uit 1992 (natuurreservaten v.z.w.) In het MER ‘Aanleg van de Noord-Zuidverbinding N17 Hechtel-Helchteren’ wordt het gebied beschreven. Aangezien dit MER van 1998 dateert, wordt deze beschrijving eveneens beschouwd als beschrijving van de referentiesituatie. De onderstaande paragrafen zijn deels op dit document gebaseerd.

Het gebied wordt gekenmerkt door uitgestrekte bossen, vnl. naaldhout op zandige bodems met heidegebieden en vennen in de ruimere omgeving. Eveneens situeert er zich de vallei van de Bollisserbeek en de vallei van de Zwarte Beek, o.m. brongebied bovenstrooms gedeelte en begin van de middenloop en het heide- en vennengebied “Achter de Witte Bergen”.

Het brongebied van de Zwarte beek situeert zich in een gebied met kleinschalige graslanden en ruigten. Het is vooral van belang als broed- en foerageergebied of pleisterplaats voor talrijke zeldzame vogelsoorten.

De Zwarte Beek is een typische laaglandbeek. De beek zelf heeft zeer waardevolle structuurkenmerken met plaatselijk zeer sterke meandering, vorming van holle oevers en een uitgesproken stroomkuilenpatroon. Langs de oevers bevinden zich kwelzones. De beekvallei zelf wordt gekenmerkt door het voorkomen van natte graslanden (o.m. Echte koekoeksbloem, Knolstenbreek, Adderwortel, enz.) en beekbegeleidende bossen. De afwateringsslootjes in de weilanden bevatten talrijke water- en oeverplanten, o.m. Waternavel en Moerassterrekroos (beide soorten van een relatief voedselarm en kwelmilieu). Ook Slangewortel komt er voor.

Heidevegetaties worden aangetroffen binnen het militair domein. Het betreft zowel heide met vennen als droge heide en stuifduinen. Steile gradiënten van zeer droog naar nat zijn hier uniek. In het gebied ‘Achter de Witte Bergen’ worden o.m. Struikheide, Bochtige smele, Buntgras, Schapegras, Borstelgras, Tandjesgras, Ruig haarmos en talrijke korstmossen aangetroffen. Op de stuifduinen is de successie tot heide duidelijk te volgen. De droge heide wisselt af met sterk vergraste zones gedomineerd door Bochtige smele, Borstelgras en/of Pijpestrootje. Sommige delen van de heide zijn begroeid met een opslag van grove den, Zomereik, Sporkehout en Ruwe berk. Typische soorten in de natte en vochtige heiden zijn Gewone dopheide, Veenbies, Kleine zonnedauw, Ronde zonnedauw, Witte snavelbies, Bruine snavelbies, Blauwe zegge, Moeraswolfsklauw, Liggende vleugeltjesbloem, Kleine veenbes, Beenbreek, Moeraswederik, Gevlekte orchis, Klokjesgentiaan, Heidekartelblad, Tormentil en verschillende veenmossoorten. Dichter naar de vennen en in de vennen groeien Veelstengelige waterbies, Veenpluis, Waternavel, Kruipend struisgras en Klein blaasjeskruid. Het voorkomen van Zwarte els en Wilg aan de randen van de vennen duidt op eutrofiëring.

De mesofiele bossen betreffen zeer arme, zure eikenbossen met wisselende hoeveelheden Ruwe berk. Amerikaanse vogelkers, Lijsterbes, Sporkehout en Amerikaanse eik kunnen er voorkomen. De kruidlaag is slecht ontwikkeld.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 28 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

In de nota van Natuurreservaten worden als belangrijke knelpunten op vlak van milieukwaliteit verdroging, vervuiling van het oppervlaktewater, verstoring door recreanten, verstoring door militaire activiteiten, verstoring door een privé-vliegveld, jacht en versnippering aangehaald. x Huidige situatie

Het SBZ-gebied omvat belangrijke (delen van) natuurcomplexen, waaronder het militair domein omgeving ‘Achter De Witte Bergen’, de vallei van de Zwarte Beek, de vallei van de Bollisserbeek- Dommel, de Winterbeekvallei en maakt deel uit van het Park Lage Kempen. Delen van dit SBZ-gebied en haar omgeving zijn eveneens opgenomen in het VEN ‘De Bollisserbeek-Dommel’,’De Boven- en middenloop Zwarte Beek’, ‘De Helderbeek-Hokselaar’, ‘De Mangel- en Winterbeek’ en ‘De Terril Heusden-Zolder’, en een aantal natuurreservaten, waaronder de erkende natuurreservaten Dommelvallei, Mangelbeekvallei (beperkt) en Vallei van de Zwarte Beek. De valleien van de Mangelbeek en Winterbeek-Mangelbeek zijn belangrijke functionele natte verbindingen tussen de heidekerngebieden van het Schietveld van Houthalen en het Militair domein van Leopoldsburg. Het behoud van de uitwisselingsmogelijkheden tussen de verschillende gebieden is zeer belangrijk (Sterckx 2004).

Beschrijving biologische waardering, natuurtypes en habitats

Ter hoogte van het plangebied omvat de vallei van de Bollisserbeek-Dommel volgens de BWK zones met waardevolle tot zeer waardevolle valleibiotopen. Het betreft rietmoeras (mr), natte ruigte met Moerasspirea (hf), populierbestanden (lhb), mesotroof elzenbos met zeggen (vm), nitrofiel alluviaal elzenbos (vn), vochtig wilgenstruweel (sf), soortenrijke graslanden (hp+, hpr, hpr+), struisgrasland (ha), dotterbloemgrasland (hc), verruigd grasland (hr), eiken-berkenbos (qb). De Begijnenvijver omvat tevens een zeer waardevolle oligotrofe of mesotrofe vijver (ao). Daarnaast omvat omgeving Resterheide waardevol bos, onder meer loofhout(n) en naaldhoutbestanden (ppmh, pms). De Hechtelse Heide, omgeving Spiekelspade-Hoef omvat belangrijke oppervlakten droge heide (cg), afgewisseld met droge bosgemeenschappen (eiken-berkenbos qb, naaldhout pms, ppms, ppmb). Het brongebied van de Mangelbeek wordt gekenmerkt door natte heide en ven. Volgens de BWK omvat de Vallei van de Zwarte Beek een belangrijk areaal zeer waardevolle ecotopen waaronder vochtige bostypes (vn, vm), moeras (mr, ms), moerasspirearuigte (hf), dottergraslanden (hc), Maar ook eiken-berkenbos (qb), vochtige tot natte dopheide (ce). De omgeving ‘Achter de Witte Bergen’ omvat tevens een belangrijk areaal heiden (cg, ce, cm), struisgraslanden (ha), eiken-berkenbosbestanden (qb) en oligo- tot mesotrofe wateren (ao). In dit gebied treden nog actieve zandverstuivingsprocessen op, wat aanleiding geeft tot gevarieerde habitats van stuifzand, buntgrasvegetaties, korstmosvegetaties en heidehabitats. Het gebied kent een grote oppervlakte vochtige tot natte heide en vennen met veel rode-lijstsoorten.

Beschrijving habitattypes SBZ-H

Binnen en nabij het plangebied (binnen een afstand van 1000 m tot de verschillende tracéalternatieven) komen de volgende aangemelde habitattypen voor: 2310, 2330, 4010, 4030, 6230, 6430, 7150, 9190 en 91E0 (Habitatkaart INBO, kaart 4). Hoewel het gebied er niet voor aangemeld is, komen ook de habitattypen 3130, 3160, 3260, 6510 en 9120 voor volgens de Habitatkaart.

Hieronder volgt een korte beschrijving van de in het Habitatrichtlijngebied en nabij het plangebied voorkomende habitats volgens de Habitatrichtlijn5

5 Decleer K. (red.), 2007 STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 29 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

- 2310 Psammofiele heide met Calluna en Genista

Dit heidetype komt voor op landduinen in het binnenland. De term "psammofiel" verwijst naar het griekse woord "psammos", wat zand betekent. In tegenstelling tot droge heide (habitat 4030) komt dit type voor op extreem voedselarme, droge, zure zandbodems zonder profielontwikkeling. Het gebrek aan bodemprofiel is typisch voor geologisch jonge en/of door winddynamiek zeer dynamische zandafzettingen en duinen. Dergelijke landduinen ontstaan als gevolg van zandverstuiving door natuurlijke processen of door allerlei verstoringen (overbegrazing, brand, overbetreding). Vegetaties met Struikhei, Stekelbrem, Kruipbrem en een rijke korstmosbegroeiing zijn het meest kenmerkend voor dit habitattype. Plaatselijk kan opslag voorkomen van struiken en bomen, zoals Ruwe berk, Zomereik, Grove den, Brem of bramen.

Op de duinkoppen met een hogere winddynamiek kunnen open zandplekken met Korstmos- of Buntgrasvegetaties (habitattype 2330) ontstaan, die na verloop van tijd evolueren naar heide en opslag van struiken en bomen.

Milieukarakteristieken: Extreem voedselarme, zure zandbodems op landduinen zonder uitgesproken profielontwikkeling en met slechts een zeer oppervlakkige humuslaag. In principe is het habitattype grondwateronafhankelijk, maar het uitgesproken reliëf geeft aanleiding tot sterke droog-natgradiënten, dikwijls met een sterke temporele variatie. Tijdens de zomer komen extreme temperatuurschommelingen voor. Heidevegetaties komen in Europa alleen voor bij een koel, gematigd klimaat met een hoge luchtvochtigheid gedurende het grootste deel van het jaar.

Verspreiding: het betreft een ‘zeer zeldzaam’ tot ‘uiterst zeldzaam’ habitattype. De best ontwikkelde vormen vinden we terug op landduinen in de waardevolle heidegebieden van de Kempen, bv. de Kalmthoutse heide, De Maten in Genk en de Kempense militaire domeinen. Het habitattype komt verder zeer lokaal voor in de Vlaamse Zandstreek, op rivierduinrelicten en in zandwinninggroeves.

Bedreigingen: x Stikstofdeposities en gebrek aan winddynamiek door omringende bos leiden tot een versnelde vergrassing en verbossing. x De resterende heiderelicten in Vlaanderen zijn vaak te klein om een natuurlijke winddynamiek toe te laten. Een groot deel van de heide is spontaan verbost of bebost door gebrek aan beheer. x Intensieve betreding leidt tot degradatie van oude heide met korstmosvegetaties en verhindert herkolonisatie van open zand. x Lokaal worden landduinrelicten bedreigd door verkaveling of zandwinning.

- 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

Dit habitattype omvat ijle, grazige vegetaties en korstmosbegroeiingen op droge, voedselarme, zure zandbodems. Een oppervlakkige humuslaag is al dan niet aanwezig. De vegetaties worden afgewisseld met plekken open zand en komen typisch voor op landduinen. Dergelijke landduinen ontstaan op arme zandbodems als gevolg van zandverstuiving door spontane processen of door allerlei verstoringen, zoals overbegrazing, brand, overbetreding. Dit habitattype omvat zowel instabiele landduinen met actieve zandverstuivingen als gestabiliseerde duinen, waar door andere factoren (bv. Begrazing, konijnen, recreatie, militaire activiteiten, …) een aadeel open zand behouden blijft.

De begroeiing op stuifzanden ontwikkelt zich langzaam langs diverse successiestadia, die in mozaïek met elkaar kunnen voorkomen: x In dit extreme milieu kunnen slechts een gering aantal hogere plantensoorten zich vestigen. Het betreft veelaal éénjarige planten met een geringe bladoppervlakte die aangepast zijn aan de extreem droge en voedselarme omstandigheden. Typische soorten zijn Buntgras, Dwergviltkruid, Zandzegge, Heidespurrie, Klein tasjeskruid en Vroege haver.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 30 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Alternatief en vaak gelijktijdig vestigen zich korstmossen, met diverse soorten Rendiermos, Heidestaartje en Bekermos. Dit stadium is in goed ontwikkelde vorm zeer zeldzaam en kwetsbaar. Typische kensoorten zijn Gewoon kraakloof, Ezelpootje en Gewoon stapelbekertje. x Vanaf er zich organisch materiaal opstapelt, kan er oppervlakkige bodemvorming optreden, zodat er zich ook andere soorten, zoals Struikhei, kunnen vestigen. De structuur van de kruid- en dwergstruiklaag is aanvankelijk zeer open. Bij het uitblijven van een regelmatige verstoring evolueren deze vegetaties naar droge heide en later naar loofbos. x Op iets drogere en/of iets voedselrijkere of licht leemhoudende zandbodems ontstaan op reeds gestabiliseerde bodems open, grazige vegetaties van het Dwerghaververbond. Het betreft lage vegetaties met een hoog aandeel éénjarigen, met als typische kensoorten Vroege haver, Klein vogelpootje, zilverhaver, Klein tasjeskruid en Dwergviltkruid.

De faunawaarden zijn in hoofdzaak afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende afwisseling in vegetatiestructuur, zoals open zand, schaars en dichter begroeide grazige vegetaties, droge heide, ruigtes, solitaire bomen en struwelen. De soortenrijkdom is groot met opvallend veel warmteminnende soorten. In dit habitattype komen ondermeer Levendbarende hagedis, Gladde sleng (zeer lokaal), Rugstreeppad, Knoflookpad, Bastaard- en Groene zandloopkevers, Mierenleeuwen, diverse typische soorten roofvliegen, … voor.

Milieukarakteristieken: Dit habitattype komt voor op droge, zure, profielloze, humusloze tot humusarme, voedselarme stuifzanden tot gestabiliseerde zandbodems. Kenmerkend zijn de zeer sterke temperatuurwisselingen. Het Buntgrasverbond komt voor in dynamische milieus met stuifzand. Het Dwerghaververbond komt voor op zandgronden die minder stuiven en iets vochtiger en humusrijker zijn. Er is steeds een aandeel open zand aanwezig. Het habitattype is grondwateronafhankelijk.

Verspreiding: Landduinen zijn “zeer zeldzaam” in Vlaanderen. De meest uitgestrekte stuifduinformaties liggen in de grote reservaten en de militaire domeinen in de Antwerpse en Limburgse Kempen. Goed ontwikkelde voorbeelden komen voor in de Kalmthoutse Heide en de Houtsberg. Meer gestabiliseerde landduinen en andere zure, profielloze zandbodems hebben een ruimere verspreiding en komen voor in de Kempen en de Vlaamse Zandstreek. Daarnaast komt het habitattype ook voor op fossiele rivierduinen en in kunstmatige gebieden zoals zandwinninggroeves.

Bedreigingen: x atmosferische stikstofdepositie vormt een bedreiging voor al deze voedselarme vegetaties en draagt bij aan vergrassing en versnelde successie naar bos, x actieve bebossing en spontane verbossing door gebrek aan beheer leiden tot habitatverlies en dragen er toe bij dal veel van de resterende relicten te klein geworden zijn om een natuurlijke winddynamiek toe te laten, x intensieve betreding leidt tot degradatie van pioniersgemeenschappen en kwetsbare korstmosvegetaties en verhindert herkolonisatie van open zand met dit type vegetaties, x soorten van open zandbodems worden vaak weggeconcurreerd door Grijs kronkelsteeltje, een Amerikaanse mossoort die in dit type milieu overal sterk oprukt, x schrale vegetaties langs wegbermen zijn vaak niet beschermd: uitspoeling van voedingsstoffen uit aanpalende, intensief bemeste landbouwpercelen heeft een negatieve invloed op de soortenrijkdom, x inname door verkaveling of zandwinning, x het verdwijnen van konijnenpopulaties (door ziektes) draagt bij aan een verminderde bodemdynamiek, met vergrassing, verruiging en struweelvorming tot gevolg.

- 3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetaties behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea

Dit habitattype is nauw verwant met het habitattype 3110 ‘Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflorae)’, waarmee het enkele plantensoorten gemeenschappelijk heeft en waarmee het geassocieerd kan voorkomen. Het habitattype 3130

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 31 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project heeft echter een iets sterkere basenverzadiging (betere buffering tegen verzuring) en mogelijk ook een permanent iets grotere nutriëntenbeschikbaarheid, waardoor het habitattype zich ook in meer uitgesproken mesotrofe milieus kan ontwikkelen. Bovendien is het water op de standplaats minder diep, waardoor de oeverzone jaarlijks meestal gedurende een langere periode droog valt en afbraak van organisch materiaal mogelijk is. Dit habitattype heeft bijgevolg een meer uitgesproken amfibisch en oevergebonden karakter. Er zijn twee typen te onderscheiden: x het eerste type omvat oligotrofe tot mesotrofe vijvers en vennen met pioniersgemeenschappen op de kale oever of in de ondiepe oeverzone. Kensoorten zijn oa.: Oeverkruid, Ondergedoken moerasscherm, Witte waterranonkel, Pilvaren, Drijvende waterweegbree, Duizendknoopfonteinkruid, Ongelijkbladig fonteinkruid en Moerashertshooi. In de meeste gevallen treedt één van de kensoorten dominant op. x het tweede type omvat de oevers van tijdelijke of permanente plassen of poelen met éénjarige dwergbiezenvegetaties (Isoeto-Nanojuncetea). Deze pioniersgemeenschappen van vochtige, verdichte zandbodems komen voor langs oevers van vijvers en poelen. De meeste soorten hebben een korte levenscyclus van enkele maanden. Deze vegetaties zijn het best ontwikkeld in de late zomer. Het zijn open, laag blijvende gemeenschappen met een hoog aandeel van grasachtige planten, zoals Wijdbloeiende rus, Koprus, Dwergrus, Geel cypergras, en een open, soortenrijke moslaag met vooral Goudkorrelmossen en Peermossen.

Milieukarakteristieken: het habitattype omvat ondiepe, oligotrofe tot mesotrofe, vijvers, vennen en sloten met pioniersgemeenschappen van voedselarme, zandige tot enigszins leemhoudende bodems, met wisselende waterstand. De bodem is al dan niet bedekt met een dun laagje organisch materiaal. Het water heeft een zwak zure tot relatief hoge PH en bevat meer opgeloste basen. Goed ontwikkelde gemeenschappen komen voor op plaatsen waar zuur, voedsel- en basenarm water in contact komt met voedselrijker, neutraal tot basisch grondwater.

Verspreiding: Oeverkruidvegetaties zijn uiterst zeldzaam in heel Vlaanderen. Ze komen hoofdzakelijk voor in de Kempen maar plaatselijk ook in de Vlaamse zandstreek, de Leemstreek en de Zandleemstreek.

Bedreigingen: x Deze vegetaties zijn gevoelig voor eutrofiëring en verzuring. Verzuring door atmosferische deposities leidt tot soortenarme vegetaties met Veenmossen, Knolrus of Veelstengelige waterbies. Bij eutrofiëring worden de voedselarme vegetaties verdrongen door Pitrus- of Rietvegetaties met soorten als Moerasstruisgras, Waternavel of Grote wederik. x Door het kunstmatig op peil houden van vennen en vijvers valt de typische waterdynamiek weg. Drainage en waterwinning kunnen leiden tot verdroging en verzuring. x Ongepast beheer van vijvers in functie van viskweek, hengelsport of recreatie is een veelvoorkomende oorzaak van habitatverlies. x Bosontwikkeling leidt tot eutrofiering (bladval), verdroging en beschaduwing. x Eutrofiering onder de vorm van landbouw, huishoudelijk afvalwater, inwaaien meststoffen, spoelen van citernes, guanotrofiëring, grote grazers en atmosferische stikstofdepositie. x Door overbegrazing en overbetreding van de oeverzones kunnen de vegetaties en relictsoorten vertrapt worden en wordt zaadvorming bemoeilijkt of verhinderd. x Door natuurlijke successie zullen ondiepe vennen verlanden en kale, vochtige zandbodems dichtgroeien. x Kolonisatie door exoten, zoals Zonnebaars en Amerikaanse hondsvis, is vooral nefast voor de aquatische fauna, op de droogvallende oevers kan Waterrassula en Pareelvederkruid de typische vegetatie verdringen.

- 3160 Dystrofe natuurlijke poelen en meren

Dit habitattype omvat permanente tot hooguit kortstondig droogvallende, grotere en kleine, plassen, waarvan het water een karakteristieke bruinverkleuring vertoont door een hoog gehalte aan humusstoffen. Deze worden vrijgesteld uit een veensubstraat en/of aangevoerd uit de omgeving, waarbij een hoge zuurtegraad en/of een zeer geringe beschikbaarheid van

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 32 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project voedingsstoffen verdere mineralisatie beperken. Het voorkomen is grotendeels beperkt tot de grotere infiltratiegebieden met heidevegetatie en veenmoeras op sterk uitgeloogd dekzand. Het betreft doorgaans hydrologisch geïsoleerde, ondiepe, kommen (vennen) en plas-draszones met stilstaand water, die hoofdzakelijk door oppervlakkig afstromend water en neerslag gevoed worden. Het habitattype is in principe beperkt tot depressies met een natuurlijke oorsprong; in Vlaanderen is vrijwel steeds sprake van uitvening. De vegetatie is weinig diagnostisch voor het habitattype, gezien de aanwezige soorten ook in niet-dystrofe (humuszuurarme), min of meer zure plassen worden aangetroffen en geruime tijd kunnen naijlen. De soortenarme randvegetatie bestaat hoofdzakelijk uit veenmossen en eenzaadlobbigen zoals Draadzegge, Slijkzegge, snavelbiezen en Veenpluis. Verlanding geeft aanleiding tot veenmostapijten, tril- en overgangsveen en natte heide met soorten met hoogveenkarakter. Bij lichte basenaanrijking kunnen vennen met Oeverkruidvegetaties ontstaan. Van nature zijn vissen en mollusken afwezig. De aanwezige diersoorten kunnen eveneens in andere zure wateren met veenmossen voorkomen.

Hoogveenglanslibel lijkt een zekere voorkeur voor dit habitat te vertonen. Venglazenmaker en Venwitsnuitlibel zijn andere bijzondere libellensoorten. Ook de kokerjuffer Oligotricha striata en de waterwants Hesperocorixa castanea zijn hier regelmatig aan te treffen. De Heikikker kan zich in dit type water voortplanten. .

Milieukarakteristieken: Karakteristiek is het hoog gehalte aan humusstoffen waardoor het water bruin kleurt. De waterbodem bestaat meestal uit venig materiaal, maar kan soms ook zandig zijn. De plassen zijn doorgans permanent. Het waterpeil is stabiel of kan licht fluctueren. In Vlaanderen is dit habitattype gekenmerkt door uitgesproken ionenarme, zure en voedselarme omstandigheden.

Verspreiding: Dystrofe plassen zijn in Vlaanderen zeer zeldzaam en in meer of mindere mate aangetast. Vroeger was het wellicht algemeen in de grotere heidegebieden. Voorbeelden van dystrofe plassen zijn sommige vennen in de Kalmthoutse Heide, de Mechelse Heide, de Ruiterskuilen en het Turfven te Opglabbeek, Den Damp en Zwartven in Meeuwen-Gruitrode en de Gaarvijver in .

Bedreigingen: x Ontwatering of sterke verdroging zijn nefast; x Bijzonder gevoelig aan verzuring en de hiermee gepaard gaande stikstofaanrijking; x Vermesting leidt tot dominantie van Pitrus en opgaande vegetaties van voedselrijke milieus met eutrofiëringsindicatoren in het water. Door veenafbaak kan dan vertroebeling optreden. x Door natuurlijke verlanding kan het habitattype op termijn verdwijnen; x Aangrenzende bosontwikkeling met veel beschaduwing en bladval zal leiden tot eutrofiëring en eventueel verdroging en uiteindleijk tot het verdwijnen van kenmerkende of bijzondere soorten.

- 3260 Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion

Dit habitat bestaat uit ondiepe, zowel relatief snel als traag stromende, rivieren en beken, respectievelijk submontane en laaglandrivieren en –beken, met helder water en een goed ontwikkelde waterplantenvegetatie. De samenstelling van de vegetatie kan sterk variëren naargelang voedselrijkdom, (variatie in) stroomsnelheid, waterdiepte en bodemsubstraat. Ook de mate van beschaduwing speelt, vooral in smalle waterlopen, een rol. Sommige waterlopen kunnen ‘s zomers gedeeltelijk droogvallen.

Kenmerkend zijn ondergedoken of drijvende waterranonkelvegetaties (vooral Vlottende waterranonkel en Grote waterranonkel), naast andere waterplanten zoals diverse soorten sterrenkrozen en fonteinkruiden. Typische oeverplanten, zoals Pijlkruid, Mattenbies, Kleine egelskop en Zwanenbloem, gedijen langs traag stromende wateren met min of meer goede waterkwaliteit.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 33 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Goed ontwikkelde habitats zijn gekenmerkt door een goede water- en structuurkwaliteit en een soortenrijke water- en oevervegetatie. Een goede structuurkwaliteit bij traag stromende waterlopen heeft betrekking op de aanwezigheid van natuurlijke oevers en vrije meandering waardoor allerlei ‘mesohabitats’ voorkomen in de waterloop. Dit is van belang voor zowel de floristische als faunistische rijkdom van de waterloop.

Bij waterlopen, die als een zwak ontwikkelde vorm (minder goede water- en/of structuurkwaliteit) van dit habitat beschouwd worden, zijn veelal nog wel potenties voor ecologisch herstel aanwezig wanneer gepaste maatregelen genomen worden.

Milieukarakteristieken: Dit habitattype heeft betrekking op matig voedselrijk tot voedselrijk, helder, snel tot traag stromend water op verschillende bodemtypen. In goed ontwikkelde habitats is de beek- en riviermorfologie weinig of niet aangetast, met grote structuurvariatie in dwars- en langsdoorsnede en een natuurlijke waterhuishouding. Sommige waterlopen kunnen droogvallen in de zomer.

Verspreiding: Dit type waterloop is zeer zeldzaam in Vlaanderen. Ondermeer enkele waterlopen in de Voerstreek en de waterlopen die ontspringen aan het Kempens plateau komen in aanmerking. De meeste waterlopen in Vlaanderen zijn als habitat zwak tot zeer zwak ontwikkeld omwille van een minder goede water- en structuurkwaliteit en komen dus niet in aanmerking.

Bedreigingen: x watervervuiling door lozingen (huishoudelijk of industrieel afvalwater) of voedselaanrijking door bemesting in de bron- of aangrenzende gebieden; x wateronttrekking ten behoeve van landbouw en industrie of piekafvoeren door verlies aan komberging; x aanwezigheid van exoten; x watergebonden recreatie; x rechttrekkingen, uitdiepingen, aanbrengen van oeververstevigingen en intensieve ruimingen van waterlopen.

- 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

Vochtige heide bestaat uit dwergstruikvegetaties met Dopheide in gebieden met permanente hoge grondwaterstand, vaak met een goed ontwikkelde moslaag met diverse soorten veenmossen en levermossen.

De soortensamenstelling van natte heide wordt bepaald wordt door het grondwaterregime en het beheer. Het aantal constante soorten is zeer beperkt. Pijpenstrootje, Gewone dophei en Struikhei hebben in alle mogelijke variaties een hoge presentie en combinaties van deze soorten geven de vegetatie haar algemeen aspect. Soms ontbreekt er één of twee van deze soorten. Hun abundanties in de vegetatie zijn zeer gevarieerd. Een kleine daling van de grondwaterstand of fluctuaties kunnen snel een verandering in de (dominante) soorten teweegbrengen. De begroeiingen zijn doorgaans half open tot gesloten, afhankelijk van het successiestadium en in functie van het gevoerde beheer.

De plantengemeenschap van natte heide is doorgaans soortenrijker dan die van droge heide. Kenmerkende vaatplanten zijn Beenbreek, Ronde zonnedauw, Trekrus, Heidekartelblad, Klokjesgentiaan en Veenbies. De moslaag bestaat uit typische soorten zoals Veenknopjesmos, Glanzend maanmos, Kussentjesveenmos, Spaghnum tenellum en Broedkelkje.

Deze vegetaties komen vaak voor in complexe mozaïekpatronen met o.a. snavelbiesvegetaties, borstelgraslandjes, heischrale graslanden, droge heide, kleine zeggevegetaties, veenslenken en veenbulten, oeverkruidgemeenschappen en gagelstruwelen.

Kenmerkende insectensoorten zijn Gentiaanblauwtje, Klokjesgentiaan en bepaalde miersoorten, Groentje en Heideblauwtje en enkele typische libellensoorten, zoals Koraaljuffer,

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 34 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Hoogveenglanslibel en Kempense heidelibel. In de nabijheid van vennen kunnen Rugstreeppad en Heikikker voorkomen. Bij gevarieerde vegetatiestructuren met droge plaatsen en warme plekken komen Levendbarende hagedis, Adder en Gladde slang voor. Kenmerkende broedvogels zijn Wulp, Korhoen, Velduil en Grauwe kiekendief.

Milieukarakteristieken: Het habitat komt voor op natte, voedselarme zand- of zandleembodems, meestal op podzolgronden met een venige bovengrond, een venige ondergrond of met reductieverschijnselen direct onder de B-horizont. Daarnaast zijn ze ook kenmerkend voor gedegenereerd (ontwaterd) hoogveen. De vegetaties zijn grondwaterafhankelijk en de grondwaterstanden mogen niet te sterk wisselen. De laagste grondwaterstand is cruciaal (max. 0,5 m-mv). Soortenrijke natte heidevegetaties zijn beperkt tot oligotrofe, maar zwak gebufferde bodemcondities.

Verspreiding: Natte heidevegetaties zijn uiterst zeldzaam in Vlaanderen. Ze komen in hoofdzaak voor in de Antwerpse en Limburgse Kempen. Daarbuiten is het voorkomen beperkt tot zeldzame en verarmde relicten, meestal overgangen naar of vormen van heischraal grasland.

Bedreigingen: x Veel vochtige heidevegetaties zijn geëvolueerd naar dichte, soortenarme Pijpenstrootjevegetaties. De belangrijkste oorzaken zijn verdroging of sterkschommelende waterstanden, eutrofiëring en verzuring door atmosferische deposities. x Bij achterstallig beheer of verlaging van de grondwatertafel treedt een verbossing op naar Eiken-berkenbos of struweelvorming met Gagel; x Natte heide is zeer kwetsbaar voor betreding.

- 4030 Droge Europese heide

Droge heidevegetaties bestaan uit formaties van altijdgroene dwergstruiken, gedomineerd door Struikhei. De aspectbepalende laag is vaak niet hoger dan 1 m. Plaatselijk kan boom- of struweelopslag van Grove den, Zomereik, Ruwe berk, Sporkehout, Brem, Jeneverbes of bramen aanwezig zijn. Deze halfnatuurlijke vegetaties zijn van nature rijk aan mossen en korstmossen, vooral op oudere leeftijd als de heidestruiken open vallen. De vegetatiestructuur en samenstelling hangt sterk af van het gevoerde beheer en de voorgeschiedenis en van de ouderdom van Struikhei. De gemeenschappen kunnen zowel soortenarm (zandbodems) als soortenrijk (lemige bodem en voormalig beakkerde heidebodems) zijn. Grassen zoals Pijpenstrootje, Bochtige smele en Fijn schapengras hebben steeds een gering aandeel in goed ontwikkelde heiden.

In Vlaanderen onderscheidt men drie verschillende heidetypen: x droge heide met veel mossen en kortsmossen: de structuurrijke heides met een belangrijk aandeel oude struiken die opengevallen of afgestorven zijn waardoor het licht- en competitieregime erg verandert; Dit type komt vooral voor op vlakke, droge podzolgronden met een strooisellaag van wisselende dikte. x gedegradeerde droge heiden met dominantie van Pijpenstrootje of Bochtige smele. x droge heide met Bosbes: de heiden met een verdere ontwikkeling van het humusprofiel, waarbij Blauwe bosbes abundanter wordt. Dit type vormt vaak een overgang naar Eiken-Berkenbos. x droge heide met Rode dophei: de heiden met de zeldzame Rode dophei. Relicten worden onder andere gevonden in bermen, op paadjes en kapvlakten. Floristisch wijken de vegetaties niet af van de droge heide met Struikhei. Het bodemtype is vaak hetzelfde, hoewel de soort vaak lijkt voor te komen op niet puur zand-bodems. x Droge heiden met open Bremstruwelen: waarbij de heidestruiken groter worden dan gewoonlijk onder invloed van de stikstof in de wortelknolletjes van Brem. In andere struwelen zijn ook soorten van heischraal grasland of van graslanden van het Struisgrasverbond aanwezig. Andere begeleidende soorten zijn Gaspeldoorn en bramen en zeldzaamheden als Stekelbrem en Kruipbrem. Een zeldzame parasiet op Brem is de Grote bremraap.

De faunawaarden zijn in hoofdzaak afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende afwisseling in vegetatiestructuur. De soortenrijkdom is groot, met opvallend veel waterminnende soorten:

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 35 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Levendbarende hagedis, Gladde slang en Adder, Bastaard- en Groende zandloopkevers, roofvliegen, wilde bijensoorten, solitaire graafbijen en graafwespen, talrijke sprinkhanen zoals Knopsprietje, Snortikker en Heidesabelsprinkhaan, talrijke nachtvlinders zoals Nachtpauwoog, Bruine heispanner en Granietuil en typische broedvogels zoals Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Roodborsttapuit en Boompieper.

Milieukarakteristieken: Dit habitattype komt veelal voor op droge, zure voedselarme zandgronden, waar door eeuwenlange uitloging een goed ontwikkeld podzolprofiel is ontwikkeld. Dit typische bodemprofiel wordt gekenmerkt door een donkere sterk humeuze A1-horizont, met daaronder een askleurige, uitgeloogde A2-horizont, gevolgd door een donker gekleurde, vaak verkitte inspoelingshorizont waarin ijzer, aluminium en/of organische stof zijn geaccumuleerd. Droge heiden kunnen ook voorkomen op iets voedselrijkere bodems zoals lemig zand. De afbraak van het bodemmateriaal verloopt traag, waardoor een humuslaag gevormd wordt. Heidevegetaties komen alleen voor bij een koel, gematigd klimaat met een hoge luchtvochtigheid gedurende het grootste deel van het jaar. De vegetatie is gevarieerder naarmate de bodem beter gebufferd is tegen verzuring. Droge heiden zijn in principe grondwateronafhankelijk, waarbij het grondwater meer dan een meter onder het maaiveld kan wegzakken.

Verspreiding: Dit in Vlaanderen zeer zeldzame habitat komt voor in de Kempen, met het zwaartepunt in Midden-Limburg en de Hoge Kempen. Grote heidegebieden liggen voornamelijk in de militaire domeinen en enkele Vlaamse natuurreservaten zoals de Kalmthoutse Heide, de Mechelse Heide en de Teut-Tenhaagdoornheide. Kleine heideterreinen en relicten zijn aanwezig op de toppen van de Diestiaanheuvels, op dekzanden en andere geïsoleerde zure bodems in Brabant en Oost- en West-Vlaanderen.

Bedreigingen: x Veel heiden werden in het verleden in landbouwgrond omgezet, bebouwd of actief bebost. Actueel is vooral spontane verbossing door gebrek aan beheer een oorzaak van habitatverlies. x Eutrofiëring en verzuring leiden tot achteruitgang van de structuur en soortenrijkdom. Bij hoge atmosferische stikstofdeposities en accumulatie van stikstof in de bodem treedt, na het openvallen van het vegetatiedek, vergrassing van de heide op. Hierbij ontstaan gedegradeerde droge heidevegetaties met een dominantie van Bochtige smele (BWK: Cd) of Pijpestrootje (BWK: Cm). De oorzaken van vergrassing zijn complex. Droge pijpestroheides ontstaan op plaatsen waar struikheide overstoven wordt met zand. Ook een sterk schommelende grondwaterstand, brand en het optreden van keverplagen van Heidehaantje zijn mogelijke oorzaken van vergrassing. x Vanuit bosbranden kan Adelaarsvaren sommige heiden binnendringen en overwoekeren. De precieze oorzaken zijn onduidelijk. x Oude, structuurrijke, droge heiden met veel mossen en korstmossen zijn zeer gevoelig voor betreding en overwoekering van open zandbodems door het Grijs kronkelsteeltje, een Amerikaanse mossoort die in dit type milieu overal sterk oprukt. x De bestaande heiderelicten zijn vaak klein en daardoor extra kwetsbaar voor diverse vormen van verstoring of aantasting. x Grootschalige heidebranden zijn vooral voor de fauna nadelig en kunnen ook vergrassing in de hand werken. x Faunaverstoring ten gevolge van intensieve recreatie.

- 6230 Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)

Borstelgraslanden of heischrale graslanden zijn vegetaties op voedselarme, meestal (zwak) zure lemige zandbodems waarin grassen zoals Borstelgras, Tandjesgras, Pijpenstrootje en struisgrassoorten domineren, maar kruiden en dwergstruiken eveneens talrijk aanwezig zijn. In vergelijking met soorten van droge heide, prefereren soorten van heischrale graslanden meer gebufferde bodems met een iets hogere pH, met daaraan gekoppeld een lager aluminiumgehalte. Buffering gebeurt door bodemdeeltjes met een bufferende werking zoals leem of door toevoer van calciumionen via kwelwater. Heischrale graslanden ontstaan vaak door het maaien, betreden,

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 36 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project beweiden, plaggen afbranden of verstoren van heidevegetaties. Afhankelijk van de bodemvochtigheid komen zowel droge als natte typen voor.

Binnen deze associatie onderscheidt men in Vlaanderen de volgende typen: x Droge heischrale graslanden, gekenmerkt door de combinatie van Brem, Muizenoor, Hondsviooltje, Bleeksporig bosviooltje en Mannetjesereprijs behoren tot de associatie van Liggend walstro en Fijn schapengras (Galio hercynici-Festucetum ovinae). Er zijn geen strikte kensoorten. Het voorkomen van Fijn schapegras, Gewoon biggekruid, Muizeoor, Zandblauwtje en Schapezuring onderscheiden dit type van vochtige heischrale graslanden. Men kan een variant onderscheiden zonder bosplanten met Rode dophei en een variant met bosplanten zoals Echte guldenroede en Hengel. x Vochtige heischrale graslanden, met als kensoorten Heidekartelblad, Liggende vleugeltjesbloem en Tweenervige zegge horen tot de associatie van Liggende vleugeltjesbloem en Heidekartelblad (Gentiano pneumonanthes-Nardetum). Klokjesgentiaan, Trekrus, Ronde zonnedauw, Stekelbrem en Borstelgras onderscheiden deze associatie van de andere typen heischraal grasland. Pijpenstrootje en Blauwe zegge komen ook frequent voor in dit type. x De heischrale graslanden van de Sint-Pietersberg/Tiendeberg met Borstelgras, Tormentil, Tandjesgras, Hondsviooltje, Stijve ogentroost en Stekelbrem behoren tot de associatie van Betonie en Gevinde Kortsteel (Festico rubrae-Genistelletum of Betonico-Brachypodietum). In deze gemeenschap komen evenwel ook soorten voor van meer kalk- of mineraalrijke bodems zoals Gevinde kortsteel, Kleine pimpernel, Kleine bevernel, Zachte haver, Bevertjes, Ruige leeuwentand en Voorjaarszegge.

Alle soortenrijke, gesloten graslandvegetaties op zure bodems behoren eveneens tot dit habitattype. In Vlaanderen betreft het volgende graslandtypes: x De soortenrijke graslanden van het Struisgrasverbond zijn gekenmerkt door soorten als Gewoon struisgras, Gestreepte witbol, Schapenzuring, Zandblauwtje, Gewone veldbies, Grasklokje en Muizenoor. Deze graslanden zijn doorgaans minder open en arm aan eenjarige soorten. x Soortenrijke, Bochtige smelegraslanden waarin bv. vaak Tandjesgras optreedt. x Meng- en overgangsvormen met hoger vernoemde heischrale graslanden.

Kenmerkende insectensoorten zijn Aardbeivlinder, Gentiaanblauwtje, Klokjesgentiaan, Tweekleurig hooibeestje, Adippevlinder, Grote parelmoervlinder, Zilveren maan en Vijfvlek-sint-jansvlinder en sprinkhanen zoals Snortikker, Schavertje, Knopsprietje en Veldkrekel. Het betreft hier potentiële leefgebieden voor Levendbarende hagedis en Hazelworm.

Milieukarakteristieken: Heischrale graslanden zijn gebonden aan onbemeste, matig zure tot neutrale, droge tot vochtige gronden. Meestal op lemige zandgronden of uitgeloogde zandleemgronden, maar soms ook op zand of veen. De bodems zijn minder zuur in vergelijking met heide. Bij droog heischraal grasland bevindt de grondwatertafel zich buiten het bereik van de vegetatie. Bij vochtig heischraal grasland kan de grondwatertafel tot maximaal 1,5 m-mv wegzakken.

Verspreiding: Heischrale graslanden behoren tot één van de meest bedreigde habitattypes in Vlaanderen en komen in goed ontwikkelde vorm nog slechts marginaal voor. De belangrijkste vindplaatsen liggen in de Kempen, vaak in complex met heidevegetaties. In het Hageland en de Vlaamse zandstreek komen nog verspreide relicten voor. In veel gevallen zijn heischrale graslanden teruggedrongen naar bermen langs wegen of bosdreven en in militaire domeinen.

Bedreigingen: x De iets voedselrijke plekken van het heidelandschap kwamen historisch het eerst in aanmerking voor ontginning tot landbowugrond of voor bosbouw, hetgeen de actuele zeldzaamheid mee verklaart. x Bij te intensieve betreding of begrazing ontstaan soortenarme begroeiingen. x Verdroging en/of eutrofiëring leiden tot vergrassing met Bochtige smele in droge milieus of met Pijpenstrootje en Gestreepte witbol of Pitrus in vochtige omstandigheden.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 37 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Relictvegetaties langs bosdreven en onverharde wegen worden bedreigd door o.a. verharding van wegen, onaangepast bermbeheer en intensieve betreding. x Kritische kensoorten verdwijnen bij verzuring van het grondwater in de wortelzone.

- 6430 Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones

Dit habitattype omvat voedselrijke ruigten langs waterlopen en boszomen. Binnen de Vlaamse natuurtypen zijn er drie relevante plantengemeenschappen: x Het Moerasspireaverbond omvat ruigten die van nature voorkomen, in valleien en langs rivieroevers. Het zijn ruigten en zomen op stikstofrijke en natte standplaatsen die in mindere of meerdere mate onder invloed staan van overstromingen, hetzij door oppervlaktewater, hetzij door opstijgend grondwater. Het habitattype is beperkt tot alluviale moerasvegetaties zonder een duidelijk graslandkarakter (bv. Geen dominantie van grassen of andere typische graslandsoorten). Kensoorten zijn Moerasspirea, Poelruit, Adderwortel, Moesdistel, Harig wilgenroosje, Echte valeriaan en Bosbies. Op voedselarmere bodems zijn deze ruigten vaak minder fors ontwikkeld en speelt Grote wederik vaak een dominante rol. x Het verbond van Harig wilgenroosje omvat natte ruigten langs waterlopen op voedselrijkere standplaatsen dan het Moerasspireaverbond. Deze vegetaties worden in hoofdzaak gekenmerkt door de hoge aanwezigheid en dominantie van Harig wilgenroosje. In goed ontwikkelde gemeenschappen komen daarnaast ook Gewone smeerwortel, Haagwinde, Moerasandoorn, Groot hoefblad en Koninginnenkruid voor. x Nitrofiele boszomen en –ruigten komen voor langs schaduwrijke randen van bossen of dreven, op zones die nooit overstromen. De belangrijkste kensoorten zijn Grote brandnetel, Kleefkruid, Hondsdraf, Look-zonder-look, Zevenblad en Witte dovenetel, naast soorten als Dagkoekoeksbloem, Geel nagelkruid, Bosandoorn, Grote muur en Robertskruid.

Voedselrijke ruigten herbergen doorgaand een grote faunistische diversiteit. Zonnige, kruidenrijke zomen langs bosranden trekken grote aantallen bloembezoekende insecten aan zoals vlinders en zweefvliegen en spinnen. Opvallende soorten hier zijn Spaanse vlag, Bosrandspinner en Teunisbloempijlstaart. Andere vermeldenswaardige soorten zijn Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder en Nachtpauwoog, Bramensprinkhaan, Greppelsprinkhaan, Moerassprinkhaan, Gouden sprinkhaan en Rosse sprinkhaan. Ook tal van broedvogels, zoals Rietzanger, Sprinkhaanzanger, Blauwborst en Paapje komen er voor.

Milieukarakteristieken: Langs waterlopen is het Habitattype gebonden aan vochtige tot natte, zwak zure tot basische, matig tot sterk stikstofrijke standplaatsen die vaak tijdelijk onder water staan. De overstromingen met water van goede kwaliteit zorgen voor een natuurlijke aanvoer van nutriënten en ook de snelle strooiselafbraak draagt bij aan het voedselrijk karakter. Langs bosranden en in open plekken in loofbos of in holle wegen of graften komt het habitattype voor op matig vochtige, humeuze bodems, vaak op (licht) beschaduwde standplaatsen.

Verspreiding: Voedselrijke natte ruigten zijn zeer tot uiterst zeldzaam, maar komen verspreid over heel Vlaanderen voor. De oppervlakte van mantel- en zoomvegetaties is niet bekend maar goed ontwikkelde vormen zijn in Vlaanderen uiterst zeldzaam.

Bedreigingen: x Door eutrofiering (door storten van tuinafval, maaien zonder verwijderen van maaisel, herbiciden, verhoogde stikstofdepositie, …) nemen soorten als Grote brandnetel, Kleefkruid, Akkerdistel en Zevenblad sterk toe, waarbij minder concurrentiekrachtige soorten overwoekerd worden. x Verdroging door het terugdringen van natuurlijke dynamiek van waterlopen door dijkversterkingen en waterbeheersingswerken en drainage van de grondwatertafel.. x Verruiging en verbossing door achterwege blijven van het maai- of graasbeheer; x Zeer scherpe overgangen tussen bos en open gebied, met reductie van beschikbare ruimte tot gevolg.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 38 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Overgang van een hakhoutcultuur naar gesloten hooghoutbestanden zorgde voor een sterke achteruitgang van de soorten van bosranden. x Overwoekering door exoten, zoals Japanse duizendknoop, Reuzenbalsemien en Canadese guldenroede.

- 6510 Laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)

Dit habitatype omvat Glanshavergraslanden van droge tot vochtige bodems en enkele associaties van het Grote vossenstaartverbond van periodiek overstroomde bodems.

Glanshavergraslanden (Arrhenatherion) bestaan uit hooilanden, hooiweiden, graslanden met extensieve seizoensbeweiding of zomen, vaak met een uitbundig bloeiaspect met veel composieten en schermbloemigen. Door het afnemen van het zuivere hooibeheer en de intensivering van de landbouw zijn er buiten natuurreservaten nauwelijks goed ontwikkelde glanshavergraslanden bewaard gebleven. Op bermen en dijken komt dit type nog talrijk voor, zij het in een enigszins gewijzigde vorm. Er is een grote variatie aan verschijningsvormen naargelang de standplaats (bodemtype, drainageklasse, voedselrijkdom en eventueel overstromingsduur). Er zijn verschillende overgangen naar andere graslandtypen mogelijk. Enkele typische kensoorten van het Glanshaververbond zijn Groot streepzaad, Grote bevernel en Glad walstro.

In Vlaanderen komen Glanshavergraslanden voornamelijk in verarmde vorm voor: x Langs wegbermen en dijken komen vrij algemeen vegetaties voor met amper of geen Glanshaververbond-kensoorten, gedifferentieerd door Peen en Gewone bereklauw. x In wegbermen en landbouwhooilanden op zandige bodems vindt men graslanden met Knoopkruid, Duizendblad, Vertakte leeuwentand, ….

Ook enkele zeldzame graslandtypes van het Grote vossenstaartverbond (Alopecurion) behoren tot dit habitattype. Deze graslanden staan tijdens de winter gedurende een belangrijke periode onder water. Grote vossenstaart (Alopecurus pratensis) is vaak dominant aanwezig. Deze soort komt echter ook in andere graslandtypes voor en wordt vaak ingezaaid zodat ze niet als kensoort kan beschouwd worden. Het voorkomen of ontbreken van een aantal differentiërende soorten maakt een onderscheid met andere graslandtypen mogelijk. In Grote vossenstaartgraslanden ontbreken de drogere soorten van Glanshavergraslanden zoals Goudhaver, Margriet en Duizendblad. Het voorkomen van een aantal natte soorten zoals Rietgras, Liesgras, Fioringras, Krulzuring, Tweerijige zegge en Moeraszegge differentieert het Grote vossenstaartverbond van het Glanshaververbond en Kamgrasweiden.

In Vlaanderen onderscheidt men drie associaties van het Grote vossenstaartverbond: x Een associatie met Kievitsbloem (Fritillario-Alopecuretum pratensis) is momenteel uit Vlaanderen verdwenen. De Leievallei vormde het bolwerk voor de verspreiding van Kievitsbloem in Vlaanderen. De soort kwam ook voor op enkele groeiplaatsen in de Kempen. x De associatie van Grote Pimpernel en Weidekervel (Sanguisorbo–Silaetum) komt nog in relictvorm voor in de vloeiweiden van Lommel in de bevloeiingsgreppels. x De associatie met Weidekerveltorkruid omvat graslanden met algemene soorten zoals Grote vossenstaart, Pinksterbloem, Paardenbloem, Scherpe en Kruipende boterbloem, Krulzuring, Ruw beemdgras en Italiaans raaigras. Het voorkomen van Weidekerveltorkruid is hier een indicator voor het habitattype.

Milieukarakteristieken: Dit habitatype is gebonden aan onbemeste, matig vochtige tot droge, neutraal tot kalkhoudende en basische, min of meer voedselrijke gronden, meestal op klei-, lemig zand- en leemgronden. Glanshavergraslanden zijn grondwateronafhankelijk en overstroming komt zelden of niet voor. Zuidgeëxposeerde graslanden zijn vaak beter ontwikkeld. Grote vossenstaartgraslanden zijn wel gebonden aan regelmatige winterse overstromingen en voor een goede ontwikkeling is een goede waterkwaliteit essentieel.

Verspreiding: Glanshavergraslanden zijn ‘zeer tot uiterst zeldzaam’ geworden en grotendeels teruggedrongen tot bermen, dijken en beheerde percelen in natuurreservaten. Goed ontwikkelde hooilanden van het Grote vossenstaartverbond zijn nog slechts ‘marginaal aanwezig’. Hooilanden

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 39 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project met Kievitsbloem zijn verdwenen uit Vlaanderen maar komen nog voor in het Frans gedeelte van de Leievallei. De vindplaatsen van hooilanden met weidekerveltorkruid zijn beperkt tot de IJzervallei en een perceel in de Leievallei.

Bedreigingen: Intensivering van de landbouw is nefast. Het betreft hier ondermeer herbicidengebruik, omvorming van hooi- naar begrazingsbeheer, scheuren en bemesten van grasland, beplanting met populier. Zonder maaibeheer evolueren deze hooilanden naar ruderale gemeenschappen of nitrofiele zomen. Beplanting met Populier. Overstromingen met verontreinigd water leiden tot het verdwijnen van gevoelige soorten. Opspuitingen en dijkwerken in grote riviervalleien

- 7150 Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion

Dit habitat bestaat uit pioniersgemeenschappen met Snavelbies op plaatsen met naakt veen zoals plagplaatsen of periodiek overstroomde zandige oevers van vennen. Vaak komen ze slechts over een geringe oppervlakte voor. Na enkele jaren evolueren deze begroeiingen doorgaans naar natte heidevegetaties of hoogveen. In vennen treden ze in contact met oeverkruidgemeenschappen en kunnen ze langer blijven voortbestaan onder invloed van natuurlijke dynamiek. De kruidlaag is ijl en bestaat uit kleine grasachtige planten zoals Witte snavelbies, Bruine snavelbies, Snavelzegge en Knolrus. Andere kensoorten zijn Kleine zonnedauw, Ronde zonnedauw en Moeraswolfsklauw. Zowel Veenpluis als Witte snavelbies kunnen vegetatievormend optreden. Deze gemeenschappen komen vaak voor in complex met natte heide, overgangsveen en trilveen.

Milieukarakteristieken In vennen en hoogveenslenken, gebonden aan oligotroof tot mesotroof, zuur water. Langdurig hoge waterstanden. Ook in langdurig droge perioden valt de waterstand zelden onder 20 cm. In de wortelzone heersen voortdurend anaërobe omstandigheden. In tegenstelling tot veenbulten kennen veenslenken een relatief hogere trofiegraad, een meer mineraal karakter en een sterker schommelende waterhuishouding.

Verspreiding Dit habitat is uiterst zeldzaam in Vlaanderen en komt uitsluitend in de Kempen voor. De verspreiding valt grotendeels samen met het voorkomen van natte heiden en hoogvenen. Vooral in de Noorderkempen en de centrale Kempen treft men deze gemeenschappen nog aan.

Bedreigingen x Verdroging x Onder invloed van verzuring en eutrofiëring worden de typische soorten verdrongen door Pitrus en Veenmossen. Bij een verdergaande eutrofiëring ontstaan moerasvegetaties met Mannagras.

- 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

Deze beukenbossen komen voor op zure bodems in zowel laagland als montaan gebied, onder een vochtig, Atlantisch klimaat. De variant die in onze streken voorkomt is het ‘sub-Atlantisch, Beuken-Eikenbos van vlaktes en heuvels met Hulst’. De boomlaag van dit bostype kan gedomineerd worden door eik als gevolg van het vroegere middel- en hakhoutbeheer. Bij ontbreken of extensiveren van het beheer kunnen Beuk en vaak ook Hulst spontaan verjongen in deze bestanden.

In onze streken beantwoorden de eikenmengbossen en Eiken-Beukenbossen op voedselrijkere zand- en zandleemgronden, en de zuurminnende beukenbossen op uitgeloogde leempakketten het best aan dit type. Volgende subtypen worden onderscheiden: x Het Wintereiken-Beukenbos op tertiair zand in het Brabants district (Fago-Quercetum petraeae).

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 40 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Het Zomereiken-Beukenbos op de iets rijkere, beperkt doorlaatbare, eerder lemige zandgronden en zandleemgronden van de Vlaamse zandrug worden door sommigen als een apart type beschouwd (Atlantische variant van het voorgaande: Violo-Quercetum roboris). x In het Gierstgras-Beukenbos (Milio-Fagetum) is de kruidlaag soms iets rijker, met ook sporadisch Bosanemoon en Groot heksenkruid. Dit type is echter arm om bij Eiken- Haagbeukenbos (habitattype 9160) te worden gerekend. Het kan evenmin onder het Luzulo- Fagetum (habitattype 9110) worden gecatalogeerd, gezien het ontbreken of zeer zeldzaam voorkomen van de kensoort Witte veldbies en het uitgesproken (sub)Atlantisch karakter van het Brabants district, waarbinnen dit bostype bij ons voorkomt.

In beide eerste types is bij ons vaak eik (zowel Zomer- als Wintereik) dominant aanwezig, maar Beuken verjongen en groeien er vrij goed, naast plaatselijk ook Gewone esdoorn, Gewone es en Zoete kers. In de struiklaag komt vooral veel Hazelaar voor. Gelderse roos en Haagbeuk kunnen ook voorkomen. Typische plantensoorten uit de kruidlaag zijn o.a. Bochtige smele, Adelaarsvaren, Blauwe bosbes, Wilde kamperfoelie, Hengel, Valse salie en Gladde witbol. De rijkere varianten hebben Lelietje-van-dalen en Dalkruid. Bramen overheersen bij recente verstoring.

Milieukarakteristieken: Dit is het natuurlijke bostype van de zwak lemige zandgronden. Het komt voor op voedselarme en zure, droge tot min of meer vochtige minerale bodems.

Verspreiding: Dit bostype, en zeker goed ontwikkelde vormen ervan, is zeldzaam in Vlaanderen. Het type komt voor op de Vlaamse zandrug, in de Lage Kempen en de Tertiaire zandkoppen in het Brabants district.

Bedreigingen: x Dit bostype is extreem gevoelig voor eutrofiëring en verzuring door atmosferische deposities en voor inspoeling van hoger gelegen plateaus en aangrenzende akkers. x Overwoekering van de struiklaag door Amerikaanse vogelkers, Amerikaans krentenboompje, Rododendron. x Bodemerosie en/of bodemcompactie degradatie door intensieve recreatie of exploitatie (vooral Gierst-Beukenbos). x Aanplanten van exoten (naaldhout, Amerikaanse eik, …) of monotone jonge beukenaanplantingen. x Grootschalig en/of intensief kapbeheer met grondbewerking, heraanplant en overexploitatie leiden tot habitatdegradatie met weinig oude bomen, dood hout en een zwakke structuurontwikkeling. x Versnippering. x Verdroging door waterwinning, drainage of ontwatering. x Een te hoge wildstand bemoeilijkt natuurlijke verjonging.

- 9190 Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur

Dit habitatype omvat de zuurminnende, oligotrofe Eiken-Berkenbossen op zeer voedselarme, vaak gepodsoliseerde of slecht doorlaatbare kwartaire dekzandgronden met Zomereik, Ruwe en Zachte berk, vaak gemengd met Lijsterbes en Ratelpopulier. In mindere mate komen ook Wintereik en Beuk voor. Sommige auteurs maken hierbij onderscheid tussen een Zomereiken- en een Wintereiken-berkenbos, waarbij dit laatste type enkel voorkomt in de Hoge Kempen.

Het Zomereikenberkenbos kent een vrij groot potentieel verspreidingsgebied, op de voedselarme zanden in de Kempen en plaatselijk op de armste plaatsen op de Vlaamse zandrug. Bij een strikte interpretatie worden alleen de ‘oude’ bossen tot het habitattype gerekend, met een goed ontwikkelde structuur, inclusief volgroeide bomen van ondermeer Eik en logischerwijze dus reeds minstens 100 jaar bos. De grote meerderheid van de bossen die volgens de Biologische Waarderingskaart tot dit type worden gerekend (qb) zijn echter relatief recente verbossingen met loofhout ofwel oudere, actieve heidebebossingen (meestal met naaldhout, waarbij voldoende natuurlijke loofhoutopslag aanwezig is). Jonge bosbestanden, ontstaan door spontane verbossing of omvorming van naaldhout, worden in principe niet tot het habitattype gerekend. Bovendien

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 41 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project bevinden veel van de jonge bossen zich nog in een pionierstadium, waarbij de ontwikkeling van een bosbodem nog aan de gang is. De huidige vegetatie is daarom niet steeds een afspiegeling van het werkelijke climaxbos: het aanwezige Eiken-Berkentype is vaak een successiestadium naar Eiken-Beukenbos (habitattype 9120).

De struiklaag is zwak ontwikkeld en bevat Sporkehout en berk en verder ook sporadisch Wilde lijsterbes. De kruidlaag is arm en bestaat vooral uit Bochtige smele, Blauwe bosbes, Struikhei en andere grassen en kruiden van zure bodems. Pijpestrootje groeit op vochtige plekken. Verder komt vaak een dichte moslaag voor met vooral Klauwtjesmos.

Milieukarakteristieken: Dit bostype komt voor op zeer voedselarme, vaak gepodsoliseerde of hydromorfe kwartaire dekzandgronden. Het grondwaterpeil kan in de winter vrij hoog staan.

Verspreiding: Goed ontwikkelde oud-bos-sites van dit type zijn uiterst zeldzaam en hebben actueel slechts een oppervlakte van enkele honderden ha: x Zomereiken-berkenbos: armste bodems in de Vlaamse zandstreek (bv. Drongengoed en Houthulst) en de Kempen (bv. armste delen Grotenhout (Lille) en Zoerselbos). x Wintereiken-berkenbos: Lanklaarderbos (Dilsen) en Mechelse bos () herbergen, hoewel historisch enige tijd ontbost, belangrijke restanten (o.a. autochtone Wintereik).

Bedreigingen: x In het verleden zijn deze bossen gedegradeerd tot heide door de overbegrazing waardoor oud en goed ontwikkeld bos zeer zeldzaam is. x Atmosferische depositie en inspoeling van meststoffen van aangrenzend landbouwgebied leiden tot eutrofiering en verzuring. x Drainage of ontwatering leiden tot verdroging (vochtige variant). x Intensieve recreatie brengt verstoring en degradatie met zich mee. x De struiklaag wordt vaak gekoloniseerd en overwoekerd door Amerikaanse vogelkers. Oude bossites zijn vaak ingeplant met Grove den en exoten als Corsicaanse den, Tamme kastanje, Amerikaanse eik, Lork en Douglasspar. In bossen met een voormalige parkinvloed of vertuining kan (veel) Rododendron voorkomen. x Grootschalig en/of intensief kapbeheer met grondbewerking, heraanplant en overexploitatie leiden tot habitatdegradatie met weinig oude bomen, dood hout en een zwakke structuurontwikkeling. x Versnippering. x Een te hoge wildstand (Ree) bemoeilijkt natuurlijke verjonging.

- 91E0 Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (prioritair habitat)

Dit habitattype omvat Elzen-Essenbossen (Alno-Padion), Elzenbroekbossen (Alnion glutinosae) en Wilgenbossen (Salicion albae), die vooral voorkomen op alluviala bodems langs waterlopen en in moerassige depressies. Witte els (Alnus incana) en de bijhorende plantengemeenschap (Alnion ancanae) is evenwel niet autochtoon in Vlaanderen. In Vlaanderen kunnen de volgende subtypes, die elkaar soms overlappen, voorkomen: x Goudveil-Essenbossen van bronnen en bronbeken (Carici remotae-Fraxinetum). x Beekbegeleidende Vogelkers-Essenbossen (Pruno-Fraxinetum) en Essen-Iepenbossen (Fraxino-Ulmetum), die in hoofdzaak voorkomen op bodems die in de winter van uit de waterloop kortstondig kunnen overstromen. x Elzenbroekbossen (Alnion glutinosae), die in hoofdzaak voorkomen op meer venige bodems, met vaak langdurig stagnerend oppervlaktewater of een sterke kweltoevoer. q Ruigte-Elzenbos (Macrophorbio-Alnetum), ook wel eutroof elzenbroek genoemd, is typerend voor voedselrijke standplaatsen met vaak soortenarme ondergroei. q Mesotrofe broekbossen (Carici elongatae–Alnetum) komen voor op minder voedselrijke standplaatsen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 42 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

q Oligotrofe broekbossen (Carici laevigatae-Alnetum) zijn oligotroge types van Elzenbroekbossen, die zich ontwikkelen op voedselarme plaatsen met mineraal grondwater dat gedurende het hele jaar dicht tegen het maaiveld staat. x Zachthout-ooibossen (Salicion albae) zijn typische climaxbossen van hoog uitgroeiende Wilgen in de natuurlijke overstromingszones van grote rivieren.

Milieukarakteristieken: Alle types komen voor op zware bodems, algemeen rijk aan alluviale afzettingen ofwel op venig substraat. Ze worden periodiek overstroomd door de jaarlijkse stijging van het waterniveau in rivier of moeras. In vergelijking met de Veenbossen (habitat 91D0) treedt er bij nagenoeg alle bostypes bij lage grondwaterpeilen een betere drainage en doorluchting van de bodem op.

Verspreiding: De verschillende types komen in Vlaanderen verspreid en zeldzaam tot zeer zeldzaam voor: x Goudveil-Essenbos: in de reliëfrijke gebieden van het Brabants district. x Vogelkers-Essenbos: alluvia langs waterlopen. x Essen-Iepenbos: alluvia van grote rivieren, oud-boskernen zeer zeldzaam. x Ruigte-Elzenbos: verspreid in valleigebieden, vaak jonge verbossingen. x Mesotroof Elzenbroek: zeldzaam. x Oligotroof Elzenbroek:zeldzaam. x Permanente zachthoutooibossen:zeldzaam.

Bedreigingen: x Verruiging treedt op door verdroging (ten gevolge van waterwinning, inpoldering, drainage of ontwatering) en door toevoer of overstromingen van water met slechte kwaliteit. x Beekruimingen zorgen voor ophogingen van oevers en verstoring van de hydrologie en bodem. x Door rechttrekking, verbreding en oeverversteviging wordt de natuurlijke dynamiek van de waterloop gewijzigd, evenals door hydrologische wijzigingen in het bovenstrooms gebied. x Versnippering. x Gevoelig voor intensieve recreatie, maar voor doorsnee recreant weinig toegankelijk. x In het verleden werden veel waardevolle structuur- en soortenrijke alluviale en broekbossen omgevormd naar intensieve, economisch georiënteerde populieraanplanten. Dit ging gepaard met drainage, kaalslagpraktijken en korte omlooptijden met grote exploitatieschade (bv. Bodemverdichting en spoorvorming) en een sterke degradatie door soortenverlies, homogenisering en structuurverlies.

Beschrijving soorten.

Het Vogelrichtlijngebied is zowel voor broedvogels, doortrekkers als dwaalgasten van groot belang. Dit wordt bevestigd binnen de risicioatlas Vogels-Windturbines. Het gebied wordt er nl. aangeduid als het gebied ‘militair domein Leopoldsburg en omgeving’ van belang voor bijzondere broedvogels Zomertaling, Grauwe kiekendief, Grauwe klauwier, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Wespendief. Ook worden grote delen aangeduid als weidevogelgebied. Momenteel is het SBZ-gebied een belangrijk kerngebied voor Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Blauwborst. Voor Zomertaling, Grauwe kiekendief, Grauwe klauwier, Nachtzwaluw, Boomleeuwerik en Wespendief betreft het min. 2% van de Vlaamse populatie. Het gebied Achter De Witte Bergen heeft door zijn hoge habitatkwaliteit en geringe verstoring een grote waarde voor vogels, waaronder de Annex I-soorten Boomleeuwerik, Nachtzwaluw, Blauwborst, Porseleinhoen, Wespendief en Zwartkopmeeuw. Tijdens voor- en najaarstrek is het gebied belangrijk voor Kraanvogel, Bruine en Blauwe Kiekendief. De meest kritische soorten zoals Klapekster, Duinpieper, Korhoen en Grauwe klauwier zijn sinds aanmelding als SBZ-V als broedvogel verdwenen. Nachtzwaluw komt eveneens voor in de Dommelvallei (Brochure LIFE Dommeldal).

Het brongebied van de Zwarte Beek is een zeer belangrijk foerageergebied voor de vogelsoorten die broeden binnen het militair domein. Naast belangrijk broedgebied, zijn de Vallei van de Zwarte Beek en het gebied ‘Achter de Witte Bergen’ ook van belang voor doortrekkers.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 43 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Watersnip, Porseleinhoen en Blauwborst komen voor binnen de Vallei van de Zwarte Beek. In de vallei van de Winterbeek zijn waardevolle broedvogels Fluiter en IJsvogel. De graslanden vormen een doortrekgebied voor Blauwe Kiekendief.

Bij de bemonstering van het visbestand in de Bolisenbeek in 2004 door het IBW (nu: INBO) werd een ontoereikende visindex vastgesteld (zie hoger). Enkel ter hoogte van Resterheide is deze ‘matig’. De Zwarte Beek herbergt de grootste populatie Beekprik van Vlaanderen (bron: De brochure ‘Vallei van de Zwarte Beek’ publicatie Natuurpunt 2010)).

De vallei van de Zwarte Beek aansluitend aan het militair domein Achter de Witte Bergen, zijn zeer waardevolle gebieden voor amfibieën en reptielen. Volgens Sterckx (2004) komen in de vennen de bijlage IV-soorten Rugstreeppad en Heikikker voor. De brochure ‘Vallei van de Zwarte Beek’ (publicatie Natuurpunt 2010) vermeldt Heikikker en Rugstreeppad in de heidelandschappen in de vallei van de Zwarte Beek. Rugstreeppad wordt eveneens vermeld voor het Dommeldal (Brochure LIFE Dommeldal – Natuurpunt). De valleien van Zwarte Beek en Bollisserbeek met natte hooilanden, poelen en een dicht netwerk van kleine landschapselementen vormen een geschikt biotoop voor Kamsalamander. In de poel tussen de Resterheide en de N715 is ook Kamsalamander waargenomen (MER N74 1998). In het militair domein Kamp Beverlo worden volgens waarnemingen.be Levendbarende Hagedis, Hazelworm, Vinpootsalamander en Poelkikker aangetroffen. Ook in het gebied van de Dommelvallei – Bollisserbeek (gebied ‘Kleine Brogel-Dommelvallei noord’ en Peer- Dommelvallei),de vallei van de Zwarte Beek en de omgeving Kraanberg (Winterbeekvallei) wordt Levendbarende hagedis vastgesteld. In dit laatste gebied komt ook Poelkikker voor.

Volgens waarnemingen.be zijn in het militair domein Kamp Beverlo Laatvlieger en Gewone dwervleermuis waargenomen. In de vallei van de Zwarte Beek worden onder meer Laatvlieger, Watervleermuis en Gewone Dwergvleermuis gemeld.

In het gebied worden tevens diverse libellen en juffers gemeld op waarnemingen.be. In het militair domein Kleine Brogel worden onder meer Zwervende pantserjuffer, Tangpantserjuffer, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Gewone Bronlibel, Venwitsnuitlibel en Beekoeverlibel vermeld. In de vallei van de Bolisenbeek worden onder meer Weidebeekjuffer, Vuurjuffer, Beekoeverlibel, Venwitsnuitlibel, Gewone Bronlibel, Glassnijder, Variabele Waterjuffer, Tengere Pantserjuffer, Tangpantserjuffer, Zwervende Pantserjuffer en Blauwe Breedscheenjuffer waargenomen (gebied ‘Kleine Brogel-Dommelvallei noord’). In de vallei van de Zwarte beek onder meer Koraaljuffer, Variabele waterjuffer, Gewone bronlibel, Venwitsnuitlibel, Zuidelijke oeverlibel en Beekoeverlibel.

Vlindersoorten in de vallei van de Dommel en de Bolisenbeek en in de vallei van de Zwarte Beek zijn onder meer Bont dikkopje, Gele luzernevlinder, Keizersmantel, Kommavlinder, Koninginnenpage, Bruine Eikenpage, Heideblauwtje, Kleine Parelmoervlinder, Grote Vos, Kleine IJsvogelvlinder en Heivlinder (Bron: waarnemingen.be). Een belangrijke populatie Gentiaanblauwtje in het deelgebied Achter de Witte Bergen onderstreept het grote belang van dit gebied voor natte heide.

Op vlak van plantensoorten komen er in de Dommelvallei noord onder meer Dotterbloem, diverse zeggensoorten, Schapengras, Kantig hertshooi, Draadrus, Dalkruid, Mispel, Koningsvaren, Adderwortel voor.

De vallei van de Zwarte Beek is tevens een floristische hotspot. Talrijke zeldzame soorten komen er voor, onder meer Slangenwortel, Akkerklokje, Bevertjes, Geelgroene zegge, Bleke zegge, Waterscheerling, Klein warkruid, Gesteeld glaskroos, Veelstengelige waterbies, Grondster, Draadrus, Jeneverbes, Hartgespan, Moeraswolfsklauw, Muizenstaart, wilde gagel, Teer vederkruid, Beenbreek, Koningsvaren, Heidekartelblad, Pilvaren, diverse fonteinkruiden, Veenbies, Loos blaasjeskruid, Klein blaasjeskruid, Kleine veenbes. Zeer bijzonder is er het voorkomen van Steentijmereprijs en Waterlepeltje.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 44 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

In het militair domein Kamp Beverlo worden onder meer Ruige heemst, Torenkruid, Bevertjes, Slangenwortel, Geelgroene zegge, Draadzegge, Dwergzegge, Borstelkrans, Klein Warkruid, Veelstengelige Waterbies, Geschubde Mannetjesvaren, Rode Dophei, Jeneverbes, Oeverkruid, Moeraswolfsklauw, Koningsvaren, Beenbreek, Wilde Gagel, Heidekartelblad, Liggende Vleugeltjesbloem, Eekhoorngras, Veenbies en andere gemeld.

 Beschrijving soorten van Bijlage I volgens de Vogelrichtlijn

Onderstaande tabellen geven aantallen en trends van Annex I-vogels in de EU, in Vlaanderen en in het SBZ-V 3.11 weer (Bron: Sterckx & De Blust 2008).

Tabel 1.8 en 1.9 geven de situatie voor het betreffende SBZ-V volgens de plan-MER voor de noordzuidverbinding (Mentens et al., 2008) met vermelding van de Rode-lijststatus van deze vogelsoorten. In uitvoering van het Soortenbesluit van 15 mei 2009 (artikel 5) stelt de bevoegde minister, door een ministerieel besluit, rode lijsten vast. De in deze tabel vermeldde soorten zijn opgenomen in Bijlage 1 van dit Soortenbesluit, met name de soorten waarop de beschermingsbepalingen van het besluit van toepassing zijn.

In de tabel 1.10 wordt een overzicht gegeven van waargenomen vogelsoorten van Bijlage I in het studiegebied. Er wordt hierbij tevens de verstoringgevoeligheid van de soorten weergegeven.

Tabel 1-6. Broedvogels van de Bijlage I van de Vogelrichtlijn in het het SBZ-V 3.11. Legende: grijs: uitgestorven; rood: achteruitgaand; geel: geen trend of stabiel; groen: vooruitgaand (Sterckx et al. 2008)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 45 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Tabel 1-7. Trekvogels van de Bijlage I van de Vogelrichtlijn in het het SBZ-V 3.11. Legende: rood: achteruitgaand; geel: geen trend of stabiel; groen: vooruitgaand (Sterckx et al. 2008)

Tabel 1-8. Beeld van de historische en huidige (2008) aantallen van aangemelde vogelrichtlijnsoorten in het SBZ-V ‘Militair domein en vallei van de Zwarte Beek (Bron: Mentens et al. 2008)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 46 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Tabel 1-9. Beeld van de historische en huidige (2008) aantallen van (niet-aangemelde) vogelrichtlijnsoorten in het SBZ-V ‘Militair domein en vallei van de Zwarte Beek (Bron: Mentens et al. 2008)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 47 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Tabel 1-10. Relevante vogelsoorten van de Bijlage I van de Vogelrichtlijn in het studiegebied (Sterckx et al. 2004, www.waarnemingen.be6)

Soorten Voorkomen in studiegebied Verstoringgevoeligheid*

Blauwborst Broedvogel Vallei Zwarte Beek, Achter De Witte 3 Bergen Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek, vallei Winterbeek, 4 Blauwe kiekendief overwinteraar Achter De Witte Bergen Boomleeuwerik Broedvogel Vallei Zwarte Beek, Achter De Witte 3 Bergen Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek, militair domein Bosruiter overwinteraar Bruine kiekendief Onregelmatige broedvogel Vallei Zwarte Beek 5 Pleisteraar, doortrekker, Achter De Witte Bergen overwinteraar Grauwe kiekendief Broedvogel? Vallei Zwarte Beek 5 IJsvogel Broedvogel Vallei Winterbeek, vallei Zwarte Beek 1 Kemphaan Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek, militair domein 5 overwinteraar Kraanvogel Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek, Achter De Witte overwinteraar Bergen Nachtzwaluw Broedvogel Vallei Zwarte Beek, Dommelvallei, 4 Achter De Witte Bergen Porseleinhoen Broedvogel Vallei Zwarte Beek, Achter De Witte 4 Bergen Slechtvalk Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek 2 overwinteraar Smelleken Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek, militair domein overwinteraar Velduil Onregelmatige broedvogel Vallei Zwarte Beek 5 Visarend Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek, militair domein overwinteraar Visdief (zeldzaam) Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek 4 overwinteraar Watersnip Vallei Zwarte Beek 5 Wespendief Achter De Witte Bergen 4 Broedvogel Vallei Zwarte Beek Zwarte specht Broedvogel Vallei Zwarte Beek 3 Zwarte stern Pleisteraar, doortrekker, Vallei Zwarte Beek 5 overwinteraar Zwartkopmeeuw Achter De Witte Bergen

Uit bovenstaande kan het bijzonder grote belang van het gebied voor vogels afgeleid worden. Veel vogelrichtlijnsoorten worden er waargenomen, hetzij als broedvogel, hetzij als doortrekker. Het betreft vrijwel uitsluitend soorten van moerasgebieden, droge en natte heidegebieden en (in mindere mate) bosgebieden. Vaak gaat het over (zeer) verstoringgevoelige soorten. Algemeen kan worden gesteld dat soorten van uitgestrekte, open heidegebieden een neerwaartse trend vertoonden in de afgelopen decennia. Onder meer Korhoen is als broedvogel verdwenen. Soorten van halfopen heidegebieden doen het relatief goed (vb. Nachtzwaluw, Boomleeuwerik). Ook soorten van meer beboste situaties zoals Wespendief en Zwarte specht doen het goed. De soorten van kleinschalige landbouwgebieden zijn achteruitgegaan. Onder meer Ortolaan en Grauwe klauwier zijn uitgestorven. Het intensiever en grootschaliger worden van het landbouwlandschap is hiermee gerelateerd.

6 een initiatief van Natuurpunt Studie vzw en de Stichting Natuurinformatie STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 48 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Hieronder worden de soorten van Bijlage I die voorkomen binnen de SBZ-V kort omschreven en worden de bedreigende elementen opgesomd (Decleer et al, 2007). x Blauwborst Luscinia svecica De Blauwborst is een kleine zangvogel. Kenmerkend zijn de duidelijk witte wenkbrauwstrepen en de roestrode vlek aan de staartzijden. Het mannetje heeft een kenmerkende helderblauwe keel. De Blauwborst heeft de voorkeur voor iets verruigde rietvelden, rietsloten en gevarieerde moerassen. Enkele natte stukjes in een ruige vlakte zijn ook al voldoende.

Bedreigingen: q habitatverlies, q verstoring van de nestplaats, q sterke waterpeilschommelingen bij de nestplaats of verandering in hydrologie, q verbossing van moerassen, q verstoring. x Blauwe kiekendief Circus cyaneus Zie hoger. x Boomleeuwerik Lullula arborea Zie hoger x Bosruiter Tringa glareola De Bosruiter is een elegante, kleinere steltloper met een niet erg lange snavel en poten. De donkere bovendelen en bovenvleugels steken scherp af tegen de witte stuit en grotendeels witte staart. De Bosruiter broedt in zones met verspreide naaldwouden en in taiga op plaatsen met wilgen, kleinere berken en sparren, hoogvenen en moerassen met bedekking van mossen, grassen en zeggen. Op trek is de soort gebonden aan zoetwater langs de kust of in het binnenland aan ondiepe moerassen, poelen, ondergelopen weilanden en slikranden langs meren en rivieren.

Bedreigingen: q habitatverlies (o.a. economische ontwikkeling van opspuitterreinen, draineren van weilanden en moerassen, kanaliseren van rivieren, …), q verstoring x Bruine kiekendief Circus aeruginosus De Bruine kiekendief is één van onze grootste roofvogels, iets groter als de Buizerd maar slanker gebouwd en met langere vleugels en staart. In zweefvlucht worden de vleugels in een duidelijk ondiepe V gehouden en valt de lange staart op. De Bruine kiekendief is een roofvogel van open landschappen met grote moeras- en rietvegetaties. Als nestplaats dienen voornamelijk grote rietvelden langs kreken, meren of plassen, maar jaarlijks wordt tevens gebroed in graanculturen en graslanden.

Bedreigingen: q habitatverlies, q verstoring van de nestplaats, q vergiftiging, q sterke waterpeilschommelingen bij de nestplaats, q verdroging of verruiging van rietmoerassen. x Grauwe kiekendief Circus pygargus De Grauwe Kiekendief is onze slankste kiekendief met zeer lange en smalle vleugels en met opvallend spitse vleugeltoppen. Het is een kiekendief van eerder droge open habitats,

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 49 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project oorspronkelijk steppen, maar sinds jaren ook van akker- en weiland. Er wordt laagvliegend gejaagd boven de vegetatie. Het nest wordt meestal gemaakt in uitgestrekte monotone vegetaties, in Vlaanderen meestal graanakkers.

Bedreigingen: q Habitatverlies q Intensivering van de landbouw q Uitmaaien van nestplaats q Vergiftiging. x IJsvogel Alcedo atthis Zie hoger x Kemphaan Philomachus pugnax De Kemphaan is een middelgrote steltloper met een middellange, licht omlaag gebogen snavel. Kemphanen zijn bruin geschelpt met lichte veren rond de snavelbasis. De soort broedt op hoogvenen, moerassen en poelen op berghellingen en toendra en drassige graslanden met reliëf. In de winter en op doortrek foerageren Kemphanen op allerlei drassige of overstroomde weilanden, slikken, opspuitterreinen en akkerland.

Bedreigingen: q habitatverlies (o.a. door in cultuur brengen van vochtige heidevelden), q verstoring van de nestplaats, q watervervuiling, q verdroging, q vegetatiesuccessie, q sterke waterpeilschommelingen bij de nestplaats of verandering in hydrologie. x Kraanvogel Grus grus Zie hoger x Nachtzwaluw Caprimulgus europaeus De Nachtzwaluw is een bruingrijze vogel met ingewikkelde tekening. het is een nachtactief dier met een kenmerkend groot oog. De Nachtzwaluw is een soort van structuurrijke (oude) heidegebieden met een geleidelijke overgang naar open of halfopen bossen. Het nest bevindt zich steeds op de grond.

Bedreigingen: q verstoring of vernietiging van de nestplaats, q een hoge recreatiedruk, q habitatverlies, q het gebruik van insecticiden. x Porseleinhoen Porzana porzana Het Porseleinhoen is een kleine compacte ral met gele snavel, grijs met wit gevlekte onderdelen en bruin geschubde bovendelen. De onderstaart is volledig crèmekleurig. De poten zijn groen. Porseleinhoenen vliegen niet snel op en sluipen door de vegetatie. De soort leeft in riet- en zeggemoerassen met een gevarieerd reliëf en een vrij stabiele waterstand. Er moet altijd voldoende plaats zijn om tussen de vegetatie op de bodem te kunnen lopen. In Vlaanderen komt de soort vooral voor in moerassen, turfputten, ondergelopen weiden, sterk begroeide vijverranden of verlandende waters.

Bedreigingen: q habitatverlies (vb. door drainage, omzetting van vochtig weiland, beplanten van moerassen);

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 50 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

q verstoring van de nestplaats, q verdroging, q watervervuiling, q intensief agrarisch gebruik, q kwetsbaar voor plotse waterschommelingen. x Slechtvalk Falco peregrinus De Slechtvalk is de grootste valksoort in Vlaanderen. Hij is fors gebouwd met korte, brede vleugels en staart. Zeer opvallend is de zwarte kopkap met brede, zwarte baardstreep. Het is een roofvogel van open agrarisch gebieden, half beboste landschappen tot en met steden waar een groot prooiaanbod aanwezig is en voldoende uitkijkposten aanwezig zijn.

Bedreigingen: q habitatverlies, q verstoring van de nestplaats, q vergiftiging x Smelleken Falco columbarius Dit is de kleinste roofvogels van Europa. De bovenzijde van het volwassen mannetje is blauwgrijs, met donkere handpennen en een zwarte eindband op de staart. De keel is wiet en wordt begrensd door een onduidelijke smalle baardstreep. De borst is oranjeachtig met fijne, donkere streepjes. Het adulte vrouwtje heeft een grijsbruine bovenzijde met duidelijk gebandeerde handpennen en staart, en een beige borst met zware, donkere strepen. Het Smelleken broedt vooral in berken- en wilgenbossen op fjelds, in hoogveengebieden, in open kustgebieden en op de heide. De soort zoekt het liefst voedsel boven open terreinen. In Vlaanderen is deze trekvogel vooral boven open landbouwgebieden, polders, heidegebieden, estuaria en havengebieden te zien.

Bedreigingen: q Habitatverlies; q vergiftiging q verstoring van de slaapplaats q afname van het voedselaanbod. q x Velduil Asio flammeus De Velduil is een middelgrote uil zoals de Ransuil, maar met gele ogen, korte oortjes en een vrij licht gezicht met rond de ogen een kenmerkende zwarte verenkrans. De borst en bovendelen zijn zwartbruin gestreept met een bruingele grondkleur. Er is een opvallend contrast tussen de zwaar gestreepte bovenborst en de licht of ongestreepte benedenborst. De Velduil leeft in grote, open, ruige gebieden met open plekken zoals duinen, heidevelden, kapvlaken, grote moerasgebieden, hoogvenen en opspuitterreinen. De Velduil zit bijna altijd op de grond, in of tegen middelhoge begroeiing, soms op weidepaaltjes. Ook het nest wordt gemaakt op de grond.

Bedreigingen: q habitatverlies, q verstoring of vernietiging van de nest- of slaapplaats, q vergiftiging, q prikkeldraad voor het afrasteren van percelen is vaak nefast voor laag jagende Velduilen. x Visarend Pandion haliaetus De Visarend is een middelgrote, nogal slanke roofvogel met lange vleugels, die er in vooraanzicht vaak geknikt uitzien. De bovendelen en bovenvleugels zijn effen donkerbruin, de onderdelen wit en de ondervleugels zwart-wit getekend. De Visarend broedt in de top van hoge bomen langs heldere, visrijke meren, vijvers of bovenlopen van rivieren, maar ook nabij estuaria, kustwateren op eilanden en zelfs kliffen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 51 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Bedreigingen: q verstoring, q watervervuiling, q habitatverlies (bv. dempen van vijvers), q afname voedselaanbod (bv. overbevissing). x Wespendief Pernis apivorus Zie hoger x Zwartkopmeeuw Larus melanocephalus Zie hoger

 Beschrijving soorten van Bijlage II volgens de Habitatrichtijn

In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de waargenomen soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn.

Tabel 1-11. Recent waargenomen soorten van de Bijlage II van de Habitatrichtlijn in het studiegebied (Natuurpunt 2010, Sterckx et al. 2004, www.waarnemingen.be, Mentens et al. 2008 ) Soorten Voorkomen in studiegebied Rode Lijst Status* Soortenbesluit

Beekprik Zwarte Beek K X Gevlekte witsnuitlibel Militair domein U X Kamsalamander Zwarte Beek en Bollisserbeek K X *Rode Lijst Vlaanderen (vissen: Vandelannoote & Coeckx 1998, amfibieën en reptielen: Bauwens & Claus 1996): A: achteruitgaand, B: bedreigd, K: kwetsbaar, NB: momenteel niet bedreigd, UB: met uitsterven bedreigd, U: uitgestorven in Vlaanderen, Z: zeldzaam, ?: onvoldoende gekend, /: niet opgenomen.

Hieronder volgt een korte beschrijving van deze soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn :

x Beekprik Lampetra planeri Beekprik behoort tot de rondbekken. De huid van het slangachtige lichaam is glad bij gebrek aan schubben. De vinnen zijn niet ondersteund door vinstralen. De rug is grijsbruin; de buik is lichtergekleurd. Beekprikken leven eerst 6,5 jaar als larve en ondergaan dan een metamorfose tot volwassen dier dat na zo’n 6 maanden, na het paaien, afsterft. De larve heeft 7 paar kieuwspleten en een hoefijzervormige mondlip. Deze groeit bij adulten uit tot een zuigmond. Beekprikken bewonen midden- en bovenlopen van beken en rivieren met een goede waterkwaliteit. De larven leven oppervlakkig ingegraven in slibrijke, fijnzandige bodems, waar ze algen, detritus en kleine organismen uit het water filteren. Na de metamorfose tot adulte prik voeden de dieren zich niet meer. Ze trekken in het voorjaar stroomopwaarts op zoek naar ondiepe, zonnige zand- en kiezelbanken, waar het water sneller stroomt en de eieren worden afgezet.

Bedreigingen: q Zuurstofgebrek (zelfs tijdelijk) q Waterverontreiniging (zelfs tijdelijk) q Rechttrekken en ruimen van beken en rivieren q Migratiebarrières q Slechte waterkwaliteit van midden- of benedenlopen

De soort vormt in het gebied van de Zwarte Beek de grootste populatie voor Vlaanderen. x Gevlekte witsnuitlibel Leucorrhinia pectoralis De Gevlekte witsnuitlibel is een fors gebouwde witsnuitlibel met grote, brede rode vlekken op een zwart achterlijf en wit gekleurd voorhoofd. Ze zijn in Vlaanderen te vinden aan mesotrofe tot licht

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 52 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project eutrofe plassen, laagveenmoerassen en voedselrijke heidevennen. Het water is veelal vrij helder en ondiep en wordt omringd door struweel of bos, ter beschutting. De oevervegetatie is goed ontwikkeld en omvat o.a. riet , Grote of Kleine lisdodde en zeggensoorten.

Bedreigingen: De specifieke oorzaken van de achteruitgang van deze soort is niet gekend, maar vermoedelijk speelt een combinatie van vermesting, verzuring en uitzetten van vis een belangrijke rol, hetgeen leidde tot een achteruitgang van de waterkwaliteit en een verhoogde predatie van de dagactieve larven.

De soort komt voor in het Militair domein van Houthalen-Helchteren, Leopoldsburg, Meeuwen- Gruitrode, de Laambeekvallei en de Mangelbeekvallei. x Kamsalamander Triturus cristatus De kamsalamander is de grootste inheemse watersalamander. De vrouwtjes worden tot 18 cm lang, mannetjes tot 16 cm. De buik is opvallend geel tot oranjerood met een ongelregelmatig patroon van grote zwarte vlekken. De kop, rug, flanken, start en bovenzijde van de poten zijn donker- tot roodbruin, vaak met zwarte vlekken. Er zijn ook talrijke witte stippen op de flanken en de zijkanten van de kop. Tijdens de paartijd hebben de mannetjes een hoge rugkam, gescheiden van de staartkam. In die periode vertonen de zijkanten van de staart opvallende (zilver)witte tot blauwachtige streep.

Bedreigingen: q Verdwijnen of tijdelijk droogvallen van voortplantingspoelen, q Verdwijnen van geschikte landbiotopen.

1.4.4 Biotische kenmerken Vogelrichtlijngebied BE2219312 ‘Vijvercomplex van Midden Limburg‘ en Habitatrichtlijngebied BE2200031 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’

Gezien de sterke overlapt van dit SBZ-V en dit SBZ-H worden beide in onderstaande paragrafen samen besproken: x Referentiesituatie

De gegevens bij aanmelding staan vermeld onder 1.1.2. x Huidige situatie

Van dit SBZ-H zijn binnen het studiegebied de gebieden van het Midden-Limburgs Vijvergebied of de Wijers relevant. Het gaat met name om de Laambroeken, omgeving Kolveren, Terdonk, Witven, de Grote Platwijer en Bosvijver. Binnen het studiegebied zijn delen van dit SBZ-gebied en haar omgeving eveneens opgenomen in het VEN ‘Het Vijvergebied Midden-Limburg’, het erkend natuurreservaat Laambeekvallei en het Vlaams natuurreservaat De Platweyers.

In het natuurreservaat Laambeekvallei worden volgende beheerdoelstellingen nagestreefd in de Laambroekvijvers: - Behoud en uitbreiding van open water en moerasvegetaties; - behoud en ontwikkeling van moerasbos; - behoud en ontwikkeling van mesofiel bos. In het deelgebied Laambroeken worden volgende beheerdoelstellingen nagestreefd: - herwaardering van een kleinschalig cultuurlandschap met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling van dottergraslanden; - herstel en ontwikkeling van beekbegeleidende vegetaties langs de Oude Laambeek; - ontwikkeling van structuurrijke moeraszones.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 53 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

In het deelgebied Geelberg worden volgende beheerdoelstellingen nagestreefd: - herstel en verdere ontwikkeling van open water en moerasvegetaties; - herwaardering van een kleinschalig agrarisch landschap; - instelling van een zone met extensieve begrazing met het oog op de ontwikkeling van een gevarieerd landschap.

Beschrijving biologische waardering, natuurtypes en habitats

Het gebied is bij uitstek een waterrijk gebied, gekenmerkt door een belangrijk areaal vijvers, waaronder zeer waardevolle vennen (mesotrofe plas of mesotroof ven (aom)). Ook overige plassen (eutrofe plas (aer, ae) komen er voor. De moerassen worden volgens de BWK gekarteerd als rietmoeras (mr, mrb), zuur laagveen (ms) en grote zeggenvegetaties (mc, mcb), maar er is ook moerasspirearuigte (hf, hfb, hfb-). Verder is ook het areaal vochtige bossen van belang, met oligotroof elzenbos met veenmossen (vo, vo+), nitrofiel alluviaal elzenbos (vn-, vn) en mesotroof elzenbos met zeggen (vm-, vm), alluviaal essen-olmenbos (va, va+, va-) en vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem (sf) of op venige of zure grond (so). Het gebied wordt eveneens gekenmerkt door waardevolle, soortenrijke graslanden: hp+, verruigd grasland (hr, hrb), dotterbloemgrasland (hc, hc-), mesofiel hooiland (hu), vochtig, licht bemest grasland met russen (hj). Daarnaast ook een aantal populierenaanplanten (lhb, lh), bomenrijen en houtkanten, overige struwelen (sz), loofhout (n), naaldhoutbestanden (pa, pmb, pmh, pms, ppmb), net als zuur eikenbos (qs, qs-) en eiken- berkenbos (qb, qb-).

Beschrijving habitattypes SBZ-H

Binnen en nabij het plangebied (binnen een afstand van 1000 m tot de verschillende tracéalternatieven) komen de volgende aangemelde habitattypen voor: 3130, 4010, 4030, 6430, 6510, 9120, 9190 en 91E0 (Habitatkaart INBO). Een korte beschrijving van deze in het Habitatrichtlijngebied en nabij het plangebied voorkomende habitats is hoger opgenomen.

Beschrijving soorten.

Het gebied van De Wijers is een floristisch bijzonder gevarieerd en waardevol gebied. Volgens VLM (2009) kan je maar liefst 50% van de bedreigde Limburgse plantensoorten in Vlaanderen enkel in De Wijers vinden. Waarnemingen.be vermeldt talrijke soorten van heiden en vennen, schrale graslanden, water en moeras, oud-bosindicatoren, en andere. Voorbeelden zijn Pilvaren, Koningsvaren, wilde gagel, Groot bronkruid, Groot nimfkruid, diverse fonteinkruiden, Waterlepeltje, Draadrus, Adderwortel, Kleine ratelaar, Blauwe knoop, Loos blaasjeskruid, Bleeksporig bosviooltje, Krabbenscheer, diverse zeggen, Slangenwortel, Zwanenbloem, Teer guichelheil, en andere.

Ook op het vlak van fauna, en dan vooral fauna van waterrijke gebieden, is het gebied van groot belang. De Wijers is op Vlaams niveau zeer belangrijk als broedgebied voor o.m. Barmsijs, Boomleeuwerik, Boompieper, Rietgors, Sijs, Roerdomp en Woudaap. Volgens VLM (2009) broedde omstreeks 2000-2002 maar liefst 67% van de Vlaamse populatie Roerdomp in het gebied en 71% van Woudaap. In Platwijers worden Roerdomp, Visarend, Wespendief, Zwarte Wouw, Kleine en Grote zilverreiger, Woudaap, Purperreiger, Zwarte Specht, Blauwborst, IJsvogel, Middelste Bonte Specht, Kemphaan, Zwarte Stern, Zwartkopmeeuw Bosruiter, Porseleinhoen, Slechtvalk, Kwak, Zwarte Ooievaar, Nonnetje, Ooievaar, gemeld (waarnemingen.be). Dit wordt bevestigd door aanduiding van het gebied als bijzonder broedvogelgebied ‘Vijvergebied Midden- Limburg’ binnen de risicoatlas vogels-windturbines. Soorten met minimum 2% van de Vlaamse populatie die er relevant zijn, zijn Roerdomp, Woudaap, Zomertaling, Wespendief, Porseleinhoen, Snor, Grote karekiet en Grauwe klauwier.

Verder is het gebied ook zeer belangrijk voor amfibieën en reptielen. Vinpootsalamander wordt vermeld voor het gebied Wijvenheide-Ter Donk-Platwijers. Ook Poelkikker, Boomkikker, Knoflookpad, Rugstreeppad en Heikikker komen voor in De Wijers. De Levendbarende hagedis werd gezien in de Brelaarheide.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 54 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Tabel 1-12. Percentages belangrijke amfibieën in De Wijers (Bron: VLM 2009) Soorten Rode Lijst status Percentage van de Vlaamse populaties binnen De Wijers Boomkikker Met uitsterven bedreigd 25% Knoflookpad Bedreigd 37% Heikikker Zeldzaam 19% Rugstreeppad Zeldzaam 15%

Het gebied is een hotspot voor libellen. In de Laambeekvallei werden onder meer Tangpantserjuffer, Weidebeekjuffer, Bruine winterjuffer, Tengere Pantserjuffer, Smaragdlibel, Gevlekte glanslibel, Metaalglanslibel, Beekoeverlibel, Variabele waterjuffer, Koraaljuffer, Geelvlekheidelibel, Bandheidelibel, Venwitsnuitlibel, Kempense heidelibel en Speerwaterjuffer vastgesteld (Bron: Limburgs Landschap vzw 2006). Volgens VLM (2009) komen 15% van de Vlaamse populatie Hoogveenglanslibel voor in De Wijers, 50% van de populatie Speerwaterjuffer, 17% van de populatie Tangpantserlibel en 15% van de populatie Vroege Glazenmaker.

Zeldzame vlindersoorten zijn er Bont Dikkopje, Gentiaanblauwtje, Groentje, Grote vos, Kleine ijsvogelvlinder en Kommavlinder.

Op vlak van zoogdieren, zijn Laatvlieger en Watervleermuis vermeldenswaard.

Verder is De Wijers ook gekend om zijn grote diversiteit aan paddenstoelen. De talrijke gradiënten betekenen verschillende biotopen en een rijke mycoflora.

 Beschrijving soorten van Bijlage I volgens de Vogelrichtlijn

In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van waargenomen vogelsoorten van Bijlage I in het studiegebied.

Tabel 1-13. Relevante vogelsoorten van de Bijlage I van de Vogelrichtlijn in het studiegebied (Limburgs Landschap vzw website, Limburgs Landschap vzw 2006, www.waarnemingen.be) Soorten Voorkomen in studiegebied Verstoring- gevoeligheid* Blauwborst Broedvogel 3 Bosruiter Pleisteraar, doortrekker, overwinteraar Grote Zilverreiger IJsvogel Broedvogel 1 Kemphaan 5 Kleine Zilverreiger Kwak 4 Middelste Bonte Specht 2 Nonnetje Ooievaar 5 Porseleinhoen 4 Purperreiger Roerdomp Broedvogel 4 Slechtvalk 2 Visarend Wespendief Broedvogel 4 Woudaap 5 Zwarte Ooievaar 2 Zwarte Specht Broedvogel 2 Zwarte Stern 5 Zwarte Wouw 4 Zwartkopmeeuw * 1= niet gevoelig; 5 = uiterst gevoelig

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 55 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Hieronder volgt een korte beschrijving van de in het SBZ-gebied voorkomende soorten van Bijlage I volgens de Vogelrichtlijn, relevant voor het studiegebied: x Blauwborst Luscinia svecica x Bosruiter Tringa glareola x Grote Zilverreiger Egretta alba x IJsvogel Alcedo atthis x Kemphaan Philomachus pugnax Zie hoger x Kleine Zilverreiger Egretta garzetta De Kleine zilverreiger is een middelgrote, volledig witte, slanke reiger met smalle zwartachtige snavel, zwarte poten en kenmerkende heldergele tenen. De Kleine zilverreiger is een soort van zeer open terreinen. De voorkeur gaat voornamelijk naar slikvlaktes, moerassen en lagunes, liefst omgeven door ooibossen bestaande uit wilgen en andere boomsoorten of lage struiken.

Bedreigingen: q habitatverlies q verstoring van de nestplaats q watervervuiling x Kwak Nycticorax nycticorax De kwak is een zeer gedrongen, kleine reigersoort met zwarte kopkap en mantel, grijze vleugels en staart en wite onderdelen. Adulte vogels hebben lange sierveren op de achterkruin. De kwak leeft meestal in kolonies in meer gesloten habitats dan woudaap en roerdomp. Grote vijvers met veel wilgen en broek- en moerasbossen met open water zijn ideale broedbiotopen voor deze soort. Er wordt vooral ’s nachts gefoerageerd op vis, amfibieën en insecten.

Bedreigingen: q Habitatverlies q Verstoring van nestplaatsen q watervervuiling x Middelste Bonte Specht Dendrocopos medius De Middelste bonte specht is een vrij kleine specht die in vlucht en algemeen aspect sterk gelijkt op de wijd verspreide Grote bonte specht. De Middelste bonte specht heeft echter een volledig rode kruin, een korte dunne snavel en een ronde, blekere kop, vermits de brede zwarte ‘snorstreep’ niet doorloopt tot onder de snavel. De Middelste bonte specht is gebonden aan oude, structuurrijke loofbossen met loofhout met een ruwe stam zoals bv. eik, iep en els en met dood hout waarin zich heel wat grote insecten kunnen ophouden.

Bedreigingen: q verstoring van de nestplaats q een hoge recreatiedruk q vernietiging van de nestboom omwille van veiligheid en een louter op houtproductie gericht bosbeheer met weinig staand dood hout x Nonnetje Merbus albellus Het nonnetje is een relatief kleine eendensoort. Het volwassen mannetje is hoofdzakelijk wit met zwarte tekening. Het is een broedvogel van boreale bossen, waar hij oude nesten van zwarte specht of nestkasten op hoge bomen langs stilstaand of traag stromend water bewoont. ’s Winters is de soort voornamelijk te vinden op zoet water, meer bepaald grotere, open maar niet te diepe STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 56 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project waterplassen en kanalen. Er wordt ook gebruik gemaakt van kunstmatige habitats, zoals stuwmeren of spaarbekkens. In de overwinteringsgebieden vliegen vaak paren of kleine groepen rond. Soms worden ook grotere groepen gevormd. Nonnetjes duiken tot 4 à 6 m diep naar vissen.

Bedreigingen: q watervervuiling, q verstoring (o.a. door waterrecreatie). x Ooievaar Ciconia ciconia De Ooievaar is een grote, witte vogel met zwarte slagpennen en lange hals, lange rode poten en lange, dolkvormige, rode snavel. Hij vliegt altijd met uitgestrekte hals. Bij warm weer zweven ze op thermiek. De Ooivaar heeft nood aan uitgestrekte, vochtige, reliëfrijke weilanden met sloten en depressies, hooilanden en moerassen, alle met een hoog voedselaanbod. Er wordt gefoerageerd op amfibieën, kleine zoogdieren en grotere insecten. Het nest van takken wordt gemaakt op boomtoppen, schoorstenen of kunstnesten.

Bedreigingen: q habitatverlies; q verstoring van de nestplaats; q watervervuiling. x Porseleinhoen Porzana porzana Zie hoger x Purperreiger Ardea purpurea In tegenstelling tot de meer algemeen voorkomende Blauwe reiger is de Purperreiger iets kleiner, slanker en vooral te onderscheiden door zijn donker verenkleed, langere, gelijkmatiger dunne snavel en smallere kop. De Purperreiger wordt onderscheiden door zijn donkergrijze mantel en vleugeldekveren met een paarsbruine gloed. De zijden van de kop en hals zijn okerbruin met een dunne, zwarte streep. De Purperreiger is een schuwe vogel die voornamelijk verborgen leeft in uitgestrekte, ondiepe moerassen met rietvelden. Deze koloniebroeder maakt zijn nest in hoofdzaak op overjarig, door struweel omgeven, riet. Bij uitzondering broedt deze reiger in bomen. De Purperreiger foerageert in ondiep water in het riet, langs sloten of natte weilanden.

Bedreigingen: q verdroging, q verbossing, q het verdwijnen van rietzones of voedselgebieden, q vernietiging van geschikt broedhabitat, q verstoring x Roerdomp Botaurus stellaris De Roerdomp is een middelgrote, gedrongen, geelbruine reiger met relatief korte dikke nek, losse keelveren en relatief korte poten. De soort is zelden vliegend te zien. In de broedgebieden produceert de soorte een kenmerkende en ver dragende zand die bestaat uit een diep keelgeluid dat aan een misthoorn doet denken. De Roerdomp broedt bij voorkeur in uitgestrekte, voldoende natte rietmoerassen met zuiver water en stabiele waterstand.

Bedreigingen: q habitatverlies, q versnippering of slecht beheer van rietland, q verstoring van de nestplaats, q sterke waterpeilschommelingen bij de nestplaats, q verdroging,

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 57 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

q waterverontreiniging. x Slechtvalk Falco peregrinus x Visarend Pandion haliaetus x Wespendief Pernis apivorus Zie hoger x Woudaap Ixobrychus minutus De Woudaap is de kleinste reiger van onze streken, nauwelijks zo groot als een Waterhoen. De soort leeft zeer verborgen, is vooral schemeractief en neemt bij benadering ook een paalhouding aan. De Woudaap is een zomergast van zoetwatermeren, rietvelden en met riet, wilgen of lisdodde begroeide oeverzones van vijvers en sloten met proper, stilstaand of traag stromend water, rijk aan allerlei waterleven.

Bedreigingen: q habitatverlies, q versnippering of slecht beheer van rietland, q verstoring van de nestplaats, q sterke waterpeilschommelingen bij de nestplaats, q verdroging, q waterverontreiniging. x Zwarte Ooievaar Ciconia nigra De Zwarte ooievaar is nauwelijks kleiner dan de Ooievaar en heeft dezelfde vorm. De kop, hals, borst en bovenzijde zijn volledig zwart met een groenpaarse metaalglans. De buik en de okselveren zijn wit. De snavel en de poten van de volwassen vogel zijn rood. De Zwarte ooievaar is schuw, leeft teruggetrokken en zal zich buiten de trekperiode maar zelden buiten het bos of het moeras laten zien. De Zwarte ooievaar broedt in de nabijheid van smalle rivieren, moerasachtige vijvers en weiden met een korte vegetatie, bij voorkeur in heuvelachtig gebied.

Bedreigingen: q verlies aan ooibossen, q verstoring, q verdroging, q watervervuiling q bosontginningen nabij het nest houden een hoog risico op nestverlating in. x Zwarte specht Dryocopus martius Zie hoger x Zwarte stern Chlidonias Niger De Zwarte stern is een donkere stern met een grijs, donkergrijs tot grijszwart zomerkleed. In de winter is deze moerasstern egaal grijs met een donkere vlek op de zijborst. De staart is steeds grijs. Deze koloniebroeder broedt in ondiepe zoetwaterplassen met drijvende vegetaties van Krabbescheer, Gele plomp en Waterlelie met drijvende wortelstokken of met drijftillen. Het nest wordt gebouwd op drijvende plantenresten en ook wel oevervegetatie.

Bedreigingen: q verstoring, q eutrofiering, q verzuring, q verdroging van vennen of moerasgebieden.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 58 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Zwarte wouw Milvus migrans x Zwartkopmeeuw Larus melanocephalus Zie hoger

 Beschrijving soorten van Bijlage II volgens de Habitatrichtijn

Op basis van de beschikbare gegevens, zijn in de zones van deze SBZ-H die binnen het plangebied vallen geen soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn relevant.

1.4.5 Biotische kenmerken Habitatrichtlijngebied BE2200030 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’ x Referentiesituatie Onder 1.1.2. worden de gegevens van de referentiesituatie bij aanmelding weergegeven. x Huidige situatie

Binnen het studiegebied is voor deze SBZ-H vooral de vallei van de Mangelbeek-Winterbeek van belang, inclusief de omgeving Berkenbosbeek, De Schansbeemden, de spoorbocht te Zolder, omgeving Lilloschans-Hoeve tot Lakerschans . Delen van dit SBZ-gebied en haar omgeving zijn eveneens opgenomen in het VEN ‘De Mangel- en Winterbeek’, het erkend natuurreservaat De Schansbeemden en het Vlaams natuurreservaat Mangelbeekvallei.

Beschrijving biologische waardering, natuurtypes en habitats Ter hoogte van het plangebied omvat de vallei van de Mangelbeek-Winterbeek volgens de BWK een belangrijk areaal (waardevolle tot) zeer waardevolle valleibossen en -struwelen. Het betreft oligotroof elzenbos met veenmossen (vo, vo+), nitrofiel alluviaal elzenbos (vn-, vn) en mesotroof elzenbos met zeggen (vm-, vm), vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem (sf) of op venige of zure grond (so). Deze worden afgewisseld met zuur laagveen (ms), grote zeggenvegetaties (mc, mcb), overige moerassen (mr, mrb), moerasspirearuigte (hf, hfb, hfb-), soortenrijke graslanden (hp+, verruigd grasland hr, hrb, vochtig pijpenstrootjesgrasland – oligotroof type hmo+, dottergrasland hc-, hc) en een aantal populierenaanplanten (lhi, lhb, lh). Daarnaast komen ook overige struwelen (sz) voor, net als zuur eikenbos (qs, qs-) en eiken-berkenbos (qb, qb-), naaldhoutbestanden (ppms, pms, ppmb, pa). Tenslotte zijn er ook eutrofe plassen (ae, aer) aanwezig, waaronder een belangrijke plas in de spoorbocht.

Binnen een afstand van 1000 m tot de verschillende tracéalternatieven komen binnen dit SBZ-H de volgende habitats voor: 6430, 7140, 9190 en 91E0. Daarnaast komen ook de habitattypes 3260 en 9120 voor, hoewel dit SBZ-H er niet voor aangemeld is.

Een korte beschrijving van de in het Habitatrichtlijngebied en nabij het plangebied voorkomende habitats 3260, 6430, 9120, 9190 en 91E0 volgens de Habitatrichtlijn is hoger opgenomen. Hieronder volgt een korte beschrijving van habitat 7140:

- 7140 Overgangs- en trilveen

Dit habitattype groepeert de actieve verlandingsvegetaties van oligo- en mesotrofe overgangsmilieus. Er is actieve veenvorming en de vegetatie staat steeds onder invloed van enerzijds neerslagwater en anderzijds grond- en/of oppervlaktewater. Ze situeren zich ruimtelijk en temporeel tussen water- en landgemeenschappen of tussen hoog- en laagveen. Afhankelijk van de zuurtegraad, de mineralenrijkdom en de voedselrijkdom van het milieu, worden een aantal subtypes onderscheiden:

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 59 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Subtypes van zure tot zwak zure, mineralenarme, oligotrofe milieus (eerder verwant met hoogveen); x Subtypes van zwak zure tot neutrale, licht mineralenrijke oligo- tot mesotrofe milieus (eerder verwant met zuur tot neutraal laagveen); x Subtypes van neutraal tot basische, mineralenrijke, mesotrofe milieus (eerder verwant met kalkrijk laagveen).

Milieukarakteristieken: Het habitattype komt tot ontwikkeling door verlanding van open water met veenmossen of drijvende vegetatiematten of is gebonden aan natte tot uiterst natte veenbodems die gedurende het ganse jaar met water verzadigd zijn. Het waterpeil ligt jaarrond ter hoogte van het maaiveld ofwel zijn de drijvende vegetaties in staat de (beperkte) schommelingen van het waterpeil te volgen. De waterkwaliteit is goed en varieert van oligotroof tot mesotroof en van zuur tot neutraal. Er is vaak in mindere of meerdere mate een invloed van mineraalrijke kwel. Overstroming met voedselrijk water komt niet voor of is beperkt.

Verspreiding: Het habitat is uiterst zeldzaam in Vlaanderen. Het heeft zijn hoofdverspreiding in de Kempen.

Bedreigingen: x Verstoringen van de complexe waterhuishouding, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een verstoring van één van de componenten volstaat al om heel het habitattype negatief te beïnvloeden. Voor bepaalde subtypen is overstroming met oppervlaktewater nefast. x Bij verdroging of verbossing groeien trilvenen vast aan het moedersubstraat en lopen ze het risico van in de winter langdurig te worden overspoeld met voedselrijk water. x Oppervlakkige verdroging leidt reeds tot toenemende mineralisatie en eutrofiëring. Dit leidt tot toename van de vegetatieproductie en vergrassing en wordt successie naar struweel of bos versneld x Het achterwege blijven van een specifiek beheer x Sterke versnippering van de relicten, waardoor de vereiste milieuomstandigheden niet of onvoldoende gehaald worden voor een optimale ontwikkeling x Betreding

Beschrijving soorten

In de Schansbeemden is een belangrijke populatie Levendbarende Hagedis aanwezig (waarnemingen.be). Kleine parelmoervlinder en Heivlinder zijn bijzondere vlindersoorten in de Schansbeemden. Maar ook Oranje Luzernevlinder, Bruin Blauwtje, Oranje Zandoogje, en andere komen er voor.

In het Vlaams natuurreservaat Mangelbeekvallei werden in 2002 (Beheerplan 2002) 258 soorten vastgesteld, waarvan 12 Rode-lijstsoorten (Akkerandoorn, Gevlekte Orchis, Grote centaurie, Grote Ratelaar, Jeneverbes, Kikkerbeet, Krabbescheer, Moerashertshooi, Slangewortel, Trosdravik, Veelwortelig Kroos, Waterdrieblad)7. Inventarisatie van dagvlinders leverde 21 soorten op, van libellen 8 soorten, van sprinkhanen 14 soorten (waaronder de Rode lijstsoorten Snortikker, Wekkertje, Zompsprinkhaan, Kustsprinkhaan, Gouden sprinkhaan, Veldkrekel). Onderzoek van loopkevers leverde 56 soorten op of 18% van alle in Vlaanderen voorkomende loopkeversoorten. Van de spinnen werden 179 soorten vastgesteld of 30% van de in Vlaanderen voorkomende soorten.

In het reservaat komen Hazelworm en Levendbarende Hagedis voor. Rugstreeppad en Heikikker werden waargenomen in de directe omgeving van De Joute. Rugstreeppad werd ook nog gezien in de omgeving van een vijver bij de landduin van Kraanberg.

7 Krabbescheer en Kikkerbeet zijn vermoedelijk uitgezet, Grote Centauri is waarschijnlijk verwilderd uit siertuin STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 60 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

In de Mangelbeekvallei vermeldt het beheerplan uit 2002 75 vogelsoorten, waaronder 7 soorten van de Rode lijst en 3 Bijlage I-soorten van de Vogelrichtlijn, met name IJsvogel, Blauwborst en Zwarte specht. IJsvogel werd waargenomen op verschillende vijvers en op de bovenloop van de Broekbeek. Blauwborst broedt waarschijnlijk ten westen van de Grote Baan. Zwarte specht werd waargenomen in de naaldbossen tegen de noordelijke valleiflank ter hoogte van de Reitstraat en één maal in de oostelijke uitloper van het reservaat, aansluitend op het Militair Domein.

 Beschrijving soorten van Bijlage II volgens de Habitatrichtijn

Op basis van de beschikbare gegevens, is in de zones van deze SBZ-H die binnen het plangebied vallen enkel Gevlekte witsnuitlibel mogelijks relevant. Deze soort wordt hoger beschreven.

 Beschrijving soorten van Bijlage I volgens de Vogelrichtijn

Hieronder volgt een korte beschrijving van de in het Habitatrichtlijngebied voorkomende soorten van Bijlage I volgens de Vogelrichtlijn, relevant voor het studiegebied: x Blauwborst Luscinia svecica x IJsvogel Alcedo atthis x Zwarte specht Dryocopus martius Zie hoger

1.4.6 Integriteit van de SBZ-gebieden x Structurele en functionele relaties:

De vijvergebieden ten noorden van Hasselt vormen samen met de gebieden van De Teut, Tenhaagdoornheide, Bokrijk en kleinere gebieden een complex van belangrijke natuurwaarden. Er moet voldoende uitwisseling van soorten tussen deze gebieden kunnen plaatsvinden. Dit vereist een groen netwerk van open ruimte- en natuurverbindingen. De gebieden van de Zwarte Beek, militair domein, Bollisserbeek en Dommel vormt een complex met grote oppervlakte en diversiteit. Door de uitgestrekte oppervlakte is het een kerngebied voor bedreigde habitats en soorten van voedselarme biotopen. Het gebied fungeert actueel als overloop, van waaruit de habitattypische soorten en habitatrichtlijnsoorten die er aanwezig zijn, omliggende minder optimale SBZ koloniseren. Het militair domein van Houthalen biedt door zijn grote oppervlakte en relatief geringe verstoring belangrijke habitatkwaliteit. Het natuurbeheer is er geregeld via een protocol voor het natuurbehoud. Het brongebied van de Mangelbeek heeft door de ligging op het militair domein haar natuurlijke kenmerken behouden. Gebieden zoals Resterheide vormen heidestapstenen in het ecologisch netwerk naar andere grote heidekernen. De bovenloop van de Bollisserbeek is, in aansluiting met Resterheide en Zwart water, functionele corridor voor habitatrichtlijnsoorten als Heikikker, Knoflookpad, Gladde slang en habitattypische soorten van het heide-ecosysteem. De Brelaarheide vormt een natuurlijke verbinding tussen de heidegebieden van De Teut-Ten Haagdoornheide en het Vijvercomplex van Midden-Limburg. De beekvalleien spelen een cruciale rol in het functioneren van het natuurlijk systeem. Ze vormen niet enkel waardevolle habitats, echter ook als corridor tussen de (overige) SBZ-gebieden hebben ze een cruciale functie.

In onderstaande figuur worden de SBZ-gebieden en de corridors en stapsteengebieden tussen deze gebieden gesitueerd.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 61 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Figuur 1-3. Situering planalternatieven ten opzichte van SBZ en relevante corridors en natuurverbindingen

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 62 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project x Knelpunten instandhouding:

Voor een aantal Europese habitats en soorten geldt een ongunstige staat van instandhouding. Dit onder meer ten gevolge van een aantal negatieve aspecten die zich voorgedaan hebben sinds de aanwijzing van de SBZ’s. Mentens et al. 2008 benoemt volgende oorzaken: o afname van het heideareaal door onder meer verbossing o Verdroging van natte natuurwaarden o Verstoring binnen de SBZ’s, door onder meer recreatie, gebruik als militair domein en verkeer o Eutrofiëring en verzuring, voornamelijk door atmosferische depositie en inspoeling vanuit landbouwgebieden o Kwaliteitsverlies van omliggende graslanden door landbouwactiviteiten o Verlies van KLE’s

In de omgeving van het plangebied leiden niet enkel de stedelijke gebieden (o.a. bedrijvigheid en bewoning), maar ook de wegenis, overige infrastructuren (spoorlijn) en kanalen tot versnippering van de ecologische infrastructuur in het algemeen en de SBZ-deelgebieden in het bijzonder.

In het gebied van de Zwarte Beek, militair domein, Bollisserbeek en Dommel dient het grootschalig open heidelandschap hersteld te worden door knelpunten als interne bosbarrières, onvoldoende overgangen, snelle verbossing, onvoldoende winddynamiek en hydrologische knelpunten aan te pakken. Functionele heideverbindingen voor minder mobiele habitattypische soorten dienen verder ontwikkeld te worden.

Volgens de Ecosysteemvisie Vallei van de Zwarte Beek (Mertens et al. 2001) worden in deze vallei tal van knelpunten aangetroffen op vlak van verdroging (o.m. door verdiepte ligging, grondige ruimingen, draineringen, mijnverzakkingen), vermesting, verzuring, verstoring, versnippering, recreatie, landgebruik en waterbeheer. Ook in het ontwerp-IHD rapport worden versnippering, soms intensief landgebruik (vnl. bovenloop Bollisserbeek), veel grenzen met intensief landgebruik, weekendhuisjes, aangetaste structuurkwaliteit van de beken, verdroging, aanwezigheid van stuwen in de beken en onvoldoende waterkwaliteit aangehaald. Het leefgebied voor Beekprik is er dan ook ingekrompen. De bossen op de hogere plateaus uit dennenaanplanten hebben een laag aandeel inheems loofhout, een zwak ontwikkelde structuur en te weinig dood hout. Aandachtspunten in het landschap van heide, vennen en bossen op en rond het Kamp van Beverlo zijn migratieknelpunten voor Gladde Slang, zeer plaatselijk te intensieve berijding en verstoring door militaire oefeningen, intensieve recreatie, geluidsimpact van verkeerswegen en de negatieve impact van het landbouwgebruik op grond- en oppervlaktewater.

In het gebied van de Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode vermelden Sterckx en De Blust (2008) hydrologische knelpunten, eutrofiëring en verzuring door te hoge atmosferische stikstofdepositie, de lokaal te hoge dynamiek, verbossing door wijziging van het beheer en gebruik, versnippering, intensivering van landbouw rondom de gebieden, verstoring en beekruimingen.

In het Midden-Limburgs vijvergebied zijn actuele knelpunten voor het vijversysteem de te kleine oppervlakte geschikt water, riet en moerasbiotoop voor kritische moerasvogels, verbossing van de dijken, lokaal inspoelen van de nutriënten en onvoldoende waterkwaliteit van de beken. Op lokaal niveau is er ook onvoldoende habitatkwaliteit voor veeleisende amfibieën als Boomkikker en Knoflookpad. Het leefgebied van de Beekprik is te klein als gevolg van vismigratiebarrières. Belangrijkste knelpunten voor de vennen zijn lokale vedroging en verzuring, voornamelijk door lokale ontwatering of naaldhoutaanplanten op lokale infiltratiegebieden en versnippering door verbossing van de beekvalleien. Goed ontwikkelde eiken-berkenbossen met een rijke structuur en hoog aandeel dood hout komen nauwelijks voor in het bosareaal. Door de relatief jonge leeftijd hebben de valleibossen vaak nog onvoldoende structuur of aandeel dood hout. Belangrijkste knelpunten voor deze valleibossen zijn lokaal verdroging of overstromingen met vervuild beekwater.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 63 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

De heide komt slechts in beperkte oppervlakten voor en het grootste deel hiervan is zwak ontwikkeld door verbossing en bestaat uit kleine, sterk versnipperde heidebiotopen, waardoor typische soorten verdwenen zijn of slechts in lage aantallen voorkomen. x Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-V BE2217310

Voor het plangebied zijn de IHD’s van het leefgebied ‘bocagelandschap van kleinschalige akkers, weilanden en kleine landschapselementen’ relevant. Dit landschap is van belang voor 2 vogelsoorten: Grauwe en Blauwe kiekendief en voor de habitatrichtlijnsoort Knoflookpad. Volgende doelstellingen zijn opgesteld:

Tabel 1-14. Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-V 3.10

Oppervlakte- en populatiedoelstelling kwaliteitseisen aan de leefgebieden

Soort Doel Toelichting Doel Toelichting Grauwe = Doel: Cluster van 3 broedparen voor dit =/Ĺ Doel: Kiekendief SBZ-V, in combinatie met de SBZ-V’s van Goed ontwikkeld leefgebied bestaande uit: de militaire domeinen. Dit betekent dat er Ń open landschap bestaande uit heide (4030, 4010), 1 bp in het zuivere SBZ-V wordt beoogd. heischrale graslanden (6230_hn en 6230_hmo) omgeven door matrix van soortenrijke graslanden Er is minstens 5-10 % voedselrijk (muizen en akkerranden. Opgaande lijnvormige en kleine vogels) foerageergebied nodig, elementen (bomenrijen en houtkanten, moeten bestaande uit voedselrijke randzones, hier vermeden worden); bermen, braakpercelen en/of akkers, in Ń Het bevorderen van het voedselaanbod in het meest kansrijke gebied aansluitend bij agrarische gebieden (bv. onbewerkte randstroken de grote heideterreinen. In een zone van langs akkers, verruigd grasland, duo en trioranden ca 1500 ha is 75ha geschikt leefgebied op de landbouwgronden, geschikte bermen, 8 braakpercelen, …met een geschikte structuur- en het minimum doel . vegetatiekwaliteit) in het kansrijke gebied Daarnaast (dus additioneel) is ook nodig: aansluitend bij de grote heideterreinen. realisatie van 3-4 ha extra leefgebied (naast de reeds geformuleerde doelen voor dit gebied), zowel landbiotoop Ń beperken van verstoring tijdens het broedseizoen, als voortplantingsbiotoop (waarvan 1 actieve nestbescherming ha 2330) voor Knoflookpad (zie bepaling GIHD voor Grauwe kiekendief). Blauwe = Doel: Behoud van de gemiddelde Doel: Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied kiekendief aantallen van overwinteraars De door: aantallen kunnen jaarlijks schommelen. - Het garanderen van de nodige rust op de slaapplaatsen. - Het bevorderen van het voedselaanbod in agrarische gebieden (bv. onbewerkte randstroken langs akkers, braakliggende akkers, verruigd grasland, …) - Het behoud van de openheid van het landschap in belangrijke overwinteringsgebieden. Knoflook- Ĺ Doel: Ĺ Doel: pad Versterking van de populatie, wat Goed ontwikkeld leefgebied bestaande uit: betekent een toename van de actuele x landbiotoop: open terreinen met zandige bodem (landduinen, heiden, zandige akkers) in de directe populatiegrootte tot een bronpopulatie in omgeving van het waterbiotoop. Bomerheide, (Resterheide), van minimaal x waterbiotoop: herstel van de kwaliteit van de 50 roepende mannetjes op telkens huidige voortplantingswateren en aanleg van minimaal 5 voortplantingsplaatsen. poelen met een meso- tot eutrofe waterkwaliteit, visloos en een rijke drijvende en ondergedoken Dit vereist 3-4 ha extra leefgebied (naast waterplantenvegetatie in de directe omgeving (< de reeds geformuleerde doelen voor dit 400 m) van het huidige voorkomen. gebied), zowel landbiotoop als voortplantingsbiotoop (waarvan 1 ha 2330).

8 Het is niet geweten in welke mate dit actueel effectief geschikt foerageergebied is voor grauwe kiekendief. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 64 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Bocagelandschap van Het biotoop van ortolaan in de Kempen bestond uit akkerbouwgebieden op droge zandgronden met kleinschalige akkers een kleinschalige afwisseling van winterrogge, wintergerst, haver, zomergerst, aardappelen en en weilanden en hakvruchten, binnen een rijk gestructureerd landschap met houtkanten, bomenrijen (vooral kleine landschapselementen zomereik) en bosjes (Maes et al, 1985; Gabriëls et al, 1994). In kleinschalige landbouwgebieden verdwenen akkeronkruiden door een toenemend gebruik van herbiciden en de omvorming van graanakkers naar maïsakkers. Extensief beheerde elementen zijn verdwenen waardoor er geen foerageermogelijkheden meer overbleven. Door het verdwijnen van houtkanten en verspreide bosjes verdwijnen vele broedgelegenheden ook voor geelgors en zomertortel (Vermeersch et al, 2004; Stuckens et al, 2004). Binnen de Vlakte van Peer is de concentratie kleine landschapselementen overal betrekkelijk hoog (2-8 km/km²) gebleven in vergelijking met andere landbouwgebieden. De centrale zone tussen Peer, Helchteren en Meeuwen-Gruitrode heeft duidelijk een hogere dichtheid aan kleine landschapselementen en middelgrote percelen (tot 2 ha). Ook het gebied Mollembroekt heeft een hoge dichtheid aan kleine landschapselementen en verspreide bosjes en de landbouw is er nog kleinschaliger.

Oppervlakte- en populatiedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling Soort doel Toelichting doel Toelichting

Ortolaan = Doel: Verbetering van de kwaliteit van Ĺ Doel: Enkel indien de huidige, lokale inspanningen op het leefgebied in de kansrijke gebieden grote schaal in de geschikte Kempense terreinen (delen van dit SBZ-V) voor ortolaan. Dit worden toegepast, is succes op langere termijn betekent het behoud van de actuele mogelijk. oppervlakte en kwaliteitsverbetering van Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied in de de totale lengte en oppervlakte KLE’s. Er kansrijke gebieden door: is geen extra leefgebied noodzakelijk x Terugdringen van gebruik van bestrijdingsmiddelen in perceelsranden voor de ortolaan. x Behoud/herstel van kleinschalig akkerlandschap De kansrijke gebieden zijn het (graangewassen en hakvruchten) op hogere interfluvium van de Bolliserbeek en zandgronden met een hoge dichtheid van Dommel ten noorden van Peer en de houtkanten en bomenrijen (eik) landbouwgebieden met veel KLE’s t.h.v. de bovenloop van de Abeek en de zijbeken: Gielisbeek, Bullebeek, Hommelbeek. Een leefgebied met geschikte biotopen is gewenst. Minimum 120 km KLE’ s onder de vorm van bomenrijen, houtkanten en –wallen is aanwezig. 9 x Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-H BE2200029 en SBZ-V BE2218311 Voor het plangebied relevante doelstellingen in het landschap van het valleicomplex van de Zwarte Beek: - Belangrijkste doelstelling is kwaliteitsverbetering door herstel van een hydrologisch intact beekdalsysteem vanaf de bron tot aan de middenloop in Beringen. Een natuurlijke hydrologisch regime en beekwater van een goede waterkwaliteit is primordiaal. Kwaliteitsverbetering is niet alleen noodzakelijk voor beekprik, habitattype 3260, maar ook voor de aan laagveen gebonden habitats en soorten. Knelpunten van vismigratie, intensieve beekruimingen, verdroging en eutrofiëring worden opgelost. …. De huidige versnippering van het landschap dient aangepakt te worden.

9 Dit is een flinke onderschatting, omdat de lengte KLE in complex met weiden en akkers (op de BWK) niet kan ingeschat worden. Deze kwantificering is onvolledig omdat waardevolle ecologische structuren van het belang voor het leefgebied van de soorten niet steeds gekarteerd zijn.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 65 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

- in functie van buffering wordt 15 ha in de middenloop van de Zwarte Beek en 170 ha in het brongebied uit (gras) akkers genomen. - Er wordt een toename voorzien van 115 ha laagveen habitats, waarvan 10 ha door uitbreiding en de overige door omvorming - voor de heischrale graslanden betreft de toename 15 ha door omvorming. - voor de heidehabitats is een toename van 72 ha door omvorming en 30 ha door effectieve uitbreiding opgenomen. - voor de waterhabitats van beken en rivieren is er een uitbreiding voorzien verspreid over heel het beektraject op de zonbeschenen delen van de Zwarte Beek.

Tabel 1-15. Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 Vallei Zwarte Beek

Oppervlaktedoelsteling Kwaliteitsdoelstelling Habitat Doel Toelichting doel Toelichting 6230 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 25 ha. Goed ontwikkeld vochtig heischraal grasland met: 6230_hmo Behoud actuele Ń Beperkte strooisellaag, vervilting en verruigingsindicatoren Vochtig oppervlakte + 15 Ń Bedekking van sleutelsoorten > 30% heischrale ha Einddoel: 40 Ń Beperkte boomopslag (<10%) graslanden ha Ń Buffering tegen externe invloed Ń Herstel bodems tot gewenst trofieniveau Ń Inbedding in matrix van soortenrijke graslanden en regionale belangrijke biotopen Kwaliteitseis is gekoppeld aan ontwikkeling van leefgebied voor watersnip en grauwe klauwier en als stapsteen voor habitattypische soorten van heide en heischraal grasland. 6230 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 24 ha Goed ontwikkeld droog heischraal grasland met: subtype Behoud actuele Ń Korte vegetatie (< 25 cm) met een bedekking van > 30% van de sleutelsoorten en <5% verruiging 6230_hn oppervlakte met Ń Buffering tegen externe invloeden droge een belangrijke Ń Zonbeschenen en weinig tot geen strooisellaag heischrale kwaliteitsverbete Ń Herstel bodems tot gewenst trofieniveau graslanden ring. Ń Plaatselijk bocage landschap met zoomvegetaties, doornstruwelen i.f.v. leefgebied grauwe klauwier Ń Inbedding in matrix van soortenrijke graslanden en Einddoel: 24 ha regionale belangrijke biotopen 6430- Ĺ Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 15 ha Afwisseling van moerasspirearuigten in complex met kleine 6430_hf Behoud actuele zeggenvegetaties. Deze zijn tijdelijk qua ligging en duur en moerasspireav oppervlakte komen verspreid voor de in de vallei in samenhang met erbond Einddoel: 15 ha 7140_meso. Ze ontstaan hier door achterwege laten van (moerasspirear beheer waardoor kleine zeggenvegetaties verruigen tot uigte) moerasspirearuigten en uiteindelijk evolueren tot wilgenstruweel. 91E0 - = Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 152 ha De ecologische bosfunctie primeert en alle beheeringrepen 91E0_meso (91E0_meso: zijn gericht op de ontwikkeling en substantiële verbetering van mesotroof 124 ha, dit habitattype: elzen-broekbos 91E0_oli: 26 ha, Ń gevarieerde bosstructuur met veel open plekken, voldoende dood hout en sleutelsoorten 91E0_eutr 2 ha) Ń herstel van een voor dit habitattype gunstige subtype Behoud actuele waterhuishouding (kwantitatief en kwalitatief) zodat grote 91E0_oli oppervlakte kernen van het oligotrofe subtype en mesotroof subtype oligotroof Einddoel: 152 ha zich kunnen ontwikkelen Ń ontwikkeling van structuurrijke bosranden elzen-broekbos Ń buffering tegen externe invloeden

subtype 91E0_eutr – ruigt elzenbos

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 66 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Oppervlaktedoelsteling Kwaliteitsdoelstelling Habitat Doel Toelichting doel Toelichting 9120 = Doel: Ĺ Doel: Subtype Actueel: 21 ha De ecologische bosfunctie primeert en alle beheeringrepen beekbegeleiden Behoud actuele zijn gericht op de ontwikkeling en substantiële verbetering van d bos oppervlakte dit habitattype via volgende verbeteropgaven: Einddoel: 21 ha Ń terugdringen van naaldhout en verwijderen van exoten Ń verhogen aandeel dood hout Ń verbeteren van de horizontale en verticale structuur met bijzondere aandacht voor de bosranden aansluitend bij habitattype 7_meso 4010 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 7 ha Goed ontwikkelde vochtige heide vegetaties: Behoud actuele Ń aanwezigheid van lokaal frequente veenmoslaag en meer dan 1 veenmossoort oppervlakte + 33 Ń beperkte boomopslag (< 10%) ha toename. Ń beperkte vergrassing met pijpestrootje (< 30%) Einddoel: 40 ha Ń natuurlijke hydrologie (GHG: 20 cm-mv en 0(5) cm +mv, GLG 60-70 cm –mv, amplitude < 50cm) oligotroof grondwater, met lage conductiviteit en voldoende lage waardes voor NO3-N en Po4-P

4030 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 2 ha Goed ontwikkelde droge heide vegetaties met: Behoud actuele Ń aanwezigheid van alle ouderdomstadia van struikhei Ń beperkte boomopslag (< 20%) oppervlakte + 60 Ń beperkte vergrassing met pijpestrootje, bochtige smele ha toename (< 30%) Einddoel: 62 ha Ń hoge soortenrijkdom 3260 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 0,05 ha (ongeveer Dynamisch meanderend riviersysteem met: 390m) Ń natuurlijke beek- en oeverstructuur Ń natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek Behoud actuele oppervlakte Ń helder water met een hoge stroomdiversiteit, zonder + toename door door invasieve soorten en met voldoende zonbeschenen omvorming, zodat dit delen. habitattype verspreid over de Ń hooguit matig eutroof water met een lage stikstof- en fosforconcentratie ,lage concentratie Zwarte beek voorkomt. bestrijdingsmiddelen en lage sedimentvracht. Natuurlijke Een kwantificatie van de beekstructuur (meandering, afwisseling sedimentfracties, oppervlakte is moeilijk …). Ń voldoende brede bufferzones langsheen de waterloop (ongeveer 1- 8 km). Ń buffering tegen externe invloeden Einddoel: 1-8 km

3160 - = Doel: = Doel: Actueel < 1 ha Goed ontwikkeld dystroof ven met: Behoud actuele Ń geschikte waterhuishouding Ń zuur tot zeer zwak gebufferd, oligotroof water met oppervlakte beperkingen qua totaalfosfor, conductiviteit en van < Einddoel: < 1 ha 0,03 mgP/l en EC < 100 µS/cm, totaal stikstof helder, door humuszuren bruingekleurd water Ń 2-3 sleutelsoorten minstens frequent aanwezig Ń buffering tegen externe invloeden

2310 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 0 ha Goed ontwikkelde landduinen met: 2330 - Einddoel: 10 ha Ń aanwezigheid van de verschillende successiestadia op landduinen, waarbij steeds minimaal 40% van het habitattype 2330 voorkomt Ń beperkte boomopslag (<10%) Ń ingebed in open landschap

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 67 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Populatiedoelstelling kwaliteitseisen aan de leefgebieden

Soort Doel Toelichting doel Toelichting Grauwe Ĺ Doel: Ĺ Doel: klauwier Jaarlijkse broedvogel met 4-6 Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied bestaande uit broedparen. 2-3 bp liften mee landschap met mozaïekachtige opbouw van verschillende via de doelen voor vegetatietypen en grote structuurrijkdom: graslandhabitats (in het Ń afwisseling van heischrale graslanden (6230) met soortenrijke hooilanden en vrij kort begraasde weilanden bijzonder 6230). 2-3 bp met aangrenzend struweel (rbb_sp) vereisen extra leefgebied met Ń voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheden een oppervlakte van 22 ha in Ń leefgebied met ruim en gevarieerd aanbod aan grotere het voormalige broedgebied insecten, voornamelijk mestkevers en loopkevers en een goed ontwikkelde mestbewonende fauna. Motivering: Motivering: De SBZ-V is aangemeld voor Via NIP Zwarte beek wordt leefgebied voor grauwe klauwier 10 broedparen. De soort is hersteld. sterk achteruitgegaan tot nagenoeg verdwenen in de jaren 1990.

Porseleinhoen Ĺ Doel: Ĺ Doel: Jaarlijkse broedvogel met 2-4 Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied bestaande uit: broedparen . Dit vereist een Ń Afwisseling van lage kruidachtige vegetatie en ruigten Ń inbedding van 7140_meso en 6430 in matrix van rbb en oppervlakte leefgebied van 30- soortenrijke graslanden 120 ha. Ń Stabiel grondwaterpeil rond maaiveldniveau met weinig Deze doelstelling spoort samen fluctuaties (op zijn minst in de eerste helft van het met de oppervlaktedoelstelling broedseizoen op of boven maaiveld) Ń Voldoende rust voor 7140_meso, 6430 en behoeft geen extra leefgebied. Motivering: Motivering: Leefgebied dient in samenhang voor te komen met andere G-IHD voorzien sterke leefgebieden (watersnip, blauwborst) die vertegenwoordigd uitbreiding van de populatie. zijn door de habitattypen 7140_meso, 6430, rbb_hc, rbb_hf. De soort is een onregelmatige Een kwalitatief herstel van deze habitattypes en regionaal en zeldzame broedvogel in het belangrijke biotopen is vereist. gebied. Sinds het herstel van kleine zeggenvegetaties in de vallei is de soort toegenomen (2 broedkoppels).

Voor het plangebied relevante doelstellingen in het landschap van heide, vennen en bossen op en rond het Kamp van Beverlo: - In functie van de vorming van een metapopulatie heikikker, rugstreeppad, gladde slang en habitattypische soorten gentiaanblauwtje, heivlinder, kommavlinder… is migratie naar andere heidekernen essentieel; binnen dit ecologisch netwerk is Molenheide een belangrijke heidestapsteen met als doel ontwikkeling van landduinhabitats, heischraal grasland en kwaliteitsverbetering van vochtige heide. Doorheen het heidecomplex worden de belangrijkste verkeersassen (Kamperbaan, Kiefhoekweg, N74, N715) ontsnipperd. In Molenheide wordt een open heidelandschap ontwikkeld bestaande uit landduinen. De lokale vennen met vochtige heidevegetaties worden hersteld. - In het “Landschap van heide, vennen en bossen op en rond Kamp van Beverlo” is de ontwikkeling van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats. Typerend voor dit landschap is, gezien de abiotische omstandigheden, het zuurminnende eikenberkenbos. Slechts enkele goed ontwikkelde voorbeelden (184 ha) zijn terug te vinden op het Kamp van Beverlo, randzone met Brand en Don Bosco in Hechtel onder meer oude eikenhakhoutstoven op stuifduinen. Grote

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 68 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project aaneengesloten kernen (Koersele heide, gemeentebossen, Dumonsheide, Schrikheide) omsluiten het open heidelandschap van het Kamp van Beverlo. Deze bossen zijn niet alleen van belang voor zwarte specht en wespendief, maar in een ijle matrix rond de heide en landduinen ook voor nachtzwaluw. Omvorming van bestaande niet habitatwaardige bossen is voorzien. - In de kleine beekvalleien komen actueel nog belangrijke oppervlakten soortenrijke graslanden en regionale belangrijke biotopen voor. Behoud en kwaliteitsverbetering van de soortenrijke graslanden en regionale belangrijkrijkbiotopen is vereist in functie van leefgebied blauwborst, wespendief, grauwe kiekendief en foerageergebied voor habitatypische soorten van de heide zoals wulp, watersnip, roodborsttapuit, geelgors, veldleeuwerik en als kwaliteitsverbetering van de habitats. … De Helderbeek …. In functie van de habitattypische soorten kleine parelmoervlinder, hooibeestje, heivlinder, veldkrekel en snortikker staat kwaliteitsverbetering van de droge heischrale graslanden voorop. Deze zijn ingebed in een matrix van soortenrijke graslanden. De Broekbeekvallei vormt een belangrijke schakel in het ecologisch netwerk met andere natuurkernen. Kwaliteitsverbetering van het mozaïeklandschap van alluviale bossen, soortenrijke graslanden, en regionale belangrijke biotopen als foerageergebied voor grauwe kiekendief, korhoen, wespendief, blauwe kiekendief en habitattypische soorten van het heidelandschap zoals wulp staat voorop. - voor droge heide is een toename van 217 ha door omvorming voorzien. Hierdoor worden o.m. heidestapstenen zoals Resterheide ontwikkeld in het ecologisch netwerk. - voor vochtige heide wordt gestreefd naar een oppervlakte van 274 ha.

Tabel 1-16. Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 Kamp van Beverlo

Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling Habitat Doel Toelichting Doel Toelichting 2310 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: 2330 - Actueel: 963 ha (2310: 669 ha; Goed ontwikkelde landduincomplexen met: 2330_bu: 295 ha) Ń aanwezigheid van de verschillende successiestadia op landduinen, waarbij steeds subtype Behoud actuele oppervlakte + 252 ha minimaal 40% van het habitattype 2330 buntgras- toename voorkomt verbond Einddoel: 1215 ha Ń beperkte boomopslag (<10%) subtype Ń voorzien van niet verstoorde zones tijdens broedseizoen voor nachtzwaluw en dwerg- boomleeuwerik haververbo Ń ingebed in open of halfopen landschap voor nd een maximale windwerking Ń behoud oude hakhoutstoven van zomer- en wintereik 4030 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: Droge Actueel: 1672 ha Goed ontwikkelde droge heide vegetaties met: Europese Behoud actuele oppervlakte + 202 ha Ń aanwezigheid van alle ouderdomstadia van struikhei heide toename Ń beperkte boomopslag (< 20%) Einddoel: 1880 ha Ń beperkte vergrassing met pijpestrootje, bochtige smele (<30%) Ń hoge soortenrijkdom

4010 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 260 ha Goed ontwikkelde vochtige heide vegetaties: Behoud actuele oppervlakte + 14 ha Ń aanwezigheid van lokaal frequente veenmoslaag en meer dan 1 veenmossoort toename Ń beperkte boomopslag (< 10%) Einddoel: 274 ha Ń beperkte vergrassing met pijpestrootje (< 30%) Ń natuurlijke hydrologie (GHG: 20 cm-mv en 0(5) cm +mv, GLG 60-70 cm –mv, amplitude < 50cm) Ń oligotroof grondwater, met lage conductiviteit en voldoende lage waardes voor NO3-N en Po4-P Ń buffering tegen externe invloeden

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 69 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling Habitat Doel Toelichting Doel Toelichting 6430- Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 5 ha Afwisseling van moerasspirearuigten in complex subtype Behoud actuele oppervlakte met kleine zeggenvegetaties. Deze zijn tijdelijk qua moerasspir Einddoel: 5 ha ligging en duur en komen verspreid voor de in de eaverbond vallei in samenhang met 7140_meso. Ze ontstaan (moerasspir hier door achterwege laten van beheer waardoor earuigten) kleine zeggenvegetaties verruigen tot moerasspirearuigten en uiteindelijk evolueren tot wilgenstruweel.

7150 - = Doel: Ĺ Doel: Actueel: 5 ha Goed ontwikkelde slenken in veengronden met: Behoud actuele oppervlakte in complex Ń verwevenheid binnen het heidelandschap met pionierstadia met habitattype 4010 Ń frequente aanwezigheid van meer dan 3 Einddoel: 5 ha pioniersoorten Ń voldoende open plekken Ń natuurlijke hydrologie (s’ winters boven maaiveld) Ń 6230 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 1 ha Goed ontwikkeld vochtig heischraal grasland met: 6230_hmo Behoud actuele oppervlakte + 5 ha Ń Beperkte strooisellaag, vervilting en verruigingsindicatoren Vochtig toename Ń Bedekking van sleutelsoorten > 30% heischraal Einddoel: 6 ha Ń Beperkte boomopslag (<10%) grasland Ń Buffering tegen externe invloeden Ń Herstel bodems tot gewenst trofieniveau

3160 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 7 ha Goed ontwikkeld dystroof ven in open Behoud actuele oppervlakte + 6 ha heidelandschap met: toename Ń geschikte waterhuishouding Ń zuur tot zeer zwak gebufferd, oligotroof water Einddoel: 13 ha met beperkingen qua totaalfosfor conductiviteit en van totaal stikstof. Ń helder, door humuszuren bruingekleurd water Ń 2-3 sleutelsoorten minstens frequent aanwezig

3130 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 2 ha Goed ontwikkeld oligotroof tot mesotroof ven met: Subtype Behoud actuele oppervlakte + 5 ha Ń grotendeels vrij van slib en sediment Ń Helder, zeer zwak tot matig gebufferd en min 3130_aom toename of meer nutriëntenarm water met een lage oligotrofe Einddoel: 7 ha stikstof- en fosforconcentratie en een matig tot meso- zure tot circumneutrale pH. trofe vijvers Ń natuurlijke hydrologie met aanvoer van lokaal grondwater en vennen Ń voldoende open vijverlandschap, waar met pionier- windwerking mogelijk is gemeensch Ń indien er aanvoer is van oppervlaktewater dient dit te voldoen aan de appen op milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater de kale Ń buffering tegen externe invloeden oever of in Ń Herstel tot gewenst trofieniveau de ondiepe oeverzone (oever- kruidge- meenschap Littorelletea )

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 70 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling Habitat Doel Toelichting Doel Toelichting 6230 Ĺ Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 66 ha Goed ontwikkeld droog heischraal grasland met: 6230_hn Behoud actuele oppervlakte met een Ń Korte vegetatie (< 25 cm) met een bedekking van > 30% van de sleutelsoorten en <5% droge belangrijke kwaliteitsverbetering + 6 ha verruiging heischrale toename Ń Buffering tegen externe invloeden graslanden Ń Herstel bodems tot gewenst trofieniveau Einddoel: 72 ha Ń Zonbeschenen en weinig tot geen strooisellaag 9190 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: 9120 - Actueel: 184 ha (9190) en 25 ha (9120) Goed ontwikkelde zuurminnende eikbossen met: Behoud actuele oppervlakte + 1360 ha Ń behoud oude bij voorkeur inheemse bomen (voor zwarte specht, vleermuizen) dtoename Ń voldoende structuurrijkdom Einddoel: 1569 ha Ń < 10% invasieve exoten Ń streven naar ijle bossen met voldoende open plekken (voor nachtzwaluw, boomleeuwerik, wespendief, etc.) in aansluiting bij en rond de heidecomplexen Ń creëren van mantel-zoomvegetaties met de overgangen naar het open heidelandschap

91E0 - Ĺ Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 7 ha (91E0_meso: 1 ha, Ontwikkeling van complex van alluviaal bos in een mesotrofe 91E0_oli: 1 ha, 91E0_eutr 5 ha) mozaïeklandschap met veel open plekken met: elzenbroek Behoud actuele oppervlakte + 30 ha Ń een gevarieerde bosstructuur met voldoende dood hout en sleutelsoorten van het mesotrofe bossen toename subtype. Einddoel: 37 ha Ń behoud en/of herstel van een voor dit subtype habitattype gunstige waterhuishouding oligotrofe (kwantitatief en kwalitatief) Ń ontwikkeling van structuurrijke bosranden en elzenbroek moerasspirearuigten bossen Ń buffering tegen externe invloeden subtype Ruigt elzenbos

Populatiedoelstelling kwaliteitseisen aan de leefgebieden

Soort Doel Toelichting Doel Toelichting Nachtzwalu = (Ĺ) Doel: Ĺ Doel: w 8 kernpopulaties van > 30 Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied met: broedparen Ń Structuurrijke heidelandschap met een geleidelijke overgang naar open tot halfopen Behoud tot lichte stijging van de bossen, soortenrijke graslanden en rbb. kernpopulaties Ń Zandige ruimten en onbegroeide plekken Deze doelstelling spoort samen met Ń Beperkt aandeel verspreide bomen de oppervlakte doelstelling voor Ń Beperken van recreatieve verstoring tijdens broedseizoen 4030, 2310, 2330 en behoeft géén extra leefgebied. Boomleeuw = (Ĺ) Doel: Ĺ Doel: erik 2-3 kernpopulaties van > 60 Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied met: broedparen Ń open heide- en landduinenlandschap dat schaars begroeid is met bomen, overgangen Behoud tot lichte stijging van de naar soortenrijke graslanden en rbb. kernpopulaties. Ń beperken van recreatieve verstoring tijdens Deze doelstelling spoort samen met broedseizoen de oppervlakte doelstelling voor Ń bosrandenbeheer aan zones met buntgrasvegetaties 4030, 2310, 2330 en behoeft géén extra leefgebied.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 71 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Populatiedoelstelling kwaliteitseisen aan de leefgebieden

Soort Doel Toelichting Doel Toelichting Duinpieper Actueel als broedvogel uitgestorven Ĺ Doel: in Vlaanderen Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied met: 3bp zijn aangemeld. Ń Warme droge zandige open heidegebieden Ń Behoud pioniersstadia van duinen met ijle Sinds 2000 verdwenen als begroeiing broedvogel, maar nog wel Ń Beperken van verstoring tijdens broedseizoen waargenomen tijdens trek. Deze doelstelling spoort samen met herstel van landduinen – habitattypes 2310, 2330 en behoeft geen extra leefgebied. Blauwe = Doel: Ĺ Doel: kiekendief 2-5 als wintergast Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied (als wintergast) met grootschalig open heidelandschap Deze doelstelling vraagt geen extra met heide en vennen en voldoende voedselaanbod. leefgebied maar spoort samen met de doelen voor habitattypes van Open foerageergebied op soortenrijke graslanden heide en laagveen. en rbb.

Gevlekte Ĺ Doel: Ĺ Doel: witsnuitlibel Herstel van leefgebied Complex van geschikt water- en landhabitat in het heidelandschap. Kwaliteitsdoelen nagenoeg volledig gedekt middels doelen voor habitat 3130, 7140 en de heikikker. Nadruk op overgangen tussen verlandingsveen en waterhabitats en dekking met drijvende en ondergedoken waterplanten van 10-70%.

Voor het plangebied relevante doelstellingen in het landschap van Dommel en Bollisserbeek: - Belangrijkste doelstelling is herstel van een hydrologisch intact beekdalsysteem voor zowel de Dommel als de Bolisserbeek. - Zowel voor Bolisserbeek als Dommel wordt de landschappelijke versnippering opgeheven door grote aaneengesloten elzenbroekbossen (91E0) af te wisselen met mozaïeken van laagveen (7140_meso), veldrusgraslanden (6410_ve) en soortenrijke graslanden en regionale biotopen. - In de bovenloop van de Bolisserbeek wordt 160 ha buffering van het vallei-ecosysteem vooropgesteld vanuit landbouw - De bovenloop van de Bolisserbeek is daarnaast het leefgebied van knoflookpad…. De bovenloop van de Bolisserbeek met Resterheide is tevens een heide-stapsteen voor heikikker, knoflookpad, gladde slang en doelsoorten van heide-ecosystemen (zoals gentiaanblauwtje, heivlinder, heideblauwtje, kommavlinder, hooibeestje, groentje) naar andere heidekernen

Tabel 1-17. Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 landschap van Dommel en Bollisserbeek

Habitat- Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling type Doel Toelichting Doel Toelichting

6430 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 20 ha Afwisseling van moerasspirearuigten in complex met subtype Behoud actuele oppervlakte kleine zeggenvegetaties. Deze zijn tijdelijk qua moeras- Einddoel: 20 ha ligging en duur en komen verspreid voor de in de spireaverbo vallei in samenhang met 7140_meso. Ze ontstaan nd hier door achterwege laten van beheer waardoor (moerasspir kleine zeggenvegetaties verruigen tot earuigte) moerasspirearuigten en uiteindelijk evolueren tot wilgenstruweel.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 72 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Habitat- Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling type Doel Toelichting Doel Toelichting 3260 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: < 1 ha (ongeveer 6 km) Dynamisch meanderend riviersysteem met: Behoud actuele oppervlakte + Ń natuurlijke beek- en oeverstructuur Ń natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek omvorming, zodat dit habitattype over Ń helder water met een hoge stroomdiversiteit, de loop van de Dommel en haar zonder invasieve soorten en met voldoende zijarmen voorkomt. Een kwantificatie zonbeschenen delen. van de oppervlakte is moeilijk Ń voldoen aan de richtwaarden voor oppervlaktewaterkwaliteit ‘kleine Kempische Einddoel: 1-8 km beek’ (conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 mei 2010 voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater) Ń voldoende brede bufferzones langsheen de waterloop 91E0 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 73 ha (91E0_meso: 57 ha; Ontwikkeling van complex van beide subtypes in een subtype 91E0_oli: 11 ha; 91E0_eutr: 5 ha) mozaïeklandschap met veel open plekken met: mesotrofe Behoud actuele oppervlakte + 99 ha Ń een gevarieerde bosstructuur met veel open plekken, voldoende dood hout en sleutelsoorten elzenbroek toename van het oligo- of mesotrofe subtype. bossen Einddoel: 172 ha Ń behoud en/of herstel van een voor dit habitattype gunstige waterhuishouding subtype (kwantitatief en kwalitatief) zodat grote kernen van het oligotrofe subtype en mesotroof subtype oligotrofe zich kunnen ontwikkelen elzenbroek Ń ontwikkeling van structuurrijke bosranden bossen Ń buffering tegen externe invloeden subtype ruigt elzenbos

9190 = Doel: Ĺ Doel: 9120 Actueel: 14 ha (9190: 10 ha; 9120: 4 De ecologische bosfunctie primeert en alle Subtype ha) beheeringrepen zijn gericht op de ontwikkeling en beekbegele Behoud actuele oppervlakte + 9 ha substantiële verbetering van dit habitattype via idend bos toename volgende verbeteropgaven: Einddoel: 23 ha Ń terugdringen van naaldhout en verwijderen van exoten Ń verhogen aandeel dood hout Ń verbeteren van de horizontale en verticale structuur met bijzondere aandacht voor de bosranden aansluitend bij habitattype 6410_ve 4030 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 6 ha Goed ontwikkelde droge heidevegetatie met: Behoud actuele oppervlakte + 23 ha Ń hoge structuurrijkdom met aanwezigheid van alle ouderdomsstadia (van pionier- tot toename en 30 ha door uitbreiding voor degeneratiestadium) leefgebied gladde slang Ń beperkt aandeel Pijpenstrootje (<25%) Einddoel: 59 ha Ń zo beperkt mogelijke verbossingsgraad (<10%) Ń buffering tegen externe invloeden Ń inbedding in matrix van soortenrijke graslanden en regionale belangrijke biotopen 6230 Ĺ Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 0 ha Goed ontwikkeld droog heischraal grasland met: droge + 7 ha door uitbreiding in functie van Ń Korte vegetatie (< 25 cm) met een bedekking van > 30% van de sleutelsoorten en <5% heischrale leefgebied gladde slang. verruiging graslanden Einddoel: 7 ha Ń Buffering tegen externe invloeden Ń Inbedding in matrix van soortenrijke graslanden en regionale belangrijke biotopen

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 73 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Habitat- Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling type Doel Toelichting Doel Toelichting Ń Zonbeschenen en weinig tot geen strooisellaag

4010 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 0 ha Goed ontwikkelde vochtige heide vegetaties: + 20 ha door uitbreiding in functie van Ń aanwezigheid van lokaal frequente veenmoslaag en meer dan 1 veenmossoort leefgebied gladde slang Ń beperkte boomopslag (< 10%) Einddoel: 20 ha Ń beperkte vergrassing met pijpestrootje (< 30%) Ń natuurlijke hydrologie (GHG: 20 cm-mv en 0(5) cm +mv, GLG 60-70 cm –mv, amplitude < 50cm) Ń oligotroof grondwater, met lage conductiviteit en voldoende lage waardes voor NO3-N en Po4-P Ń Buffering tegen externe invloeden Ń Inbedding in matrix van soortenrijke graslanden en regionale belangrijke biotopen

Populatiedoelstelling Kwaliteitseisen aan de leefgebieden Soort Doel Toelichting doel Toelichting Roerdomp Ĺ Doel: Ĺ Doel: Satellietpopulatie van minimaal 1 Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied, bestaande broedpaar. uit: Dit vereist een minimale oppervlakte Ń geschikt leefgebied, bestaande uit rietland, moerasvegetaties (>50%) en open water (> leefgebied van 30 ha (Begijnevijver) 30%); Ń helder water met goede waterkwaliteit en een hoog voedselaanbod (jonge vis, ongewervelden, amfibieën); Ń voldoende rust en waar mogelijk het creëren van predatievrije broedgelegenheden tijdens broedperiode; Ń open vijverlandschap; Ń gevarieerde leeftijdsstructuur van de rietvegetaties: per broedkoppel is er nood aan minimaal 0,5 tot 2ha overjarig riet of lisdodde met een voldoende dikke kniklaag (opstapeling van oude stengels); Ń aanwezigheid verlandingsvegetaties (niet enkel riet/lisdodde, maar ook ondergedoken en drijvende watervegetaties); Ń hoog waterpeil in de leefgebieden tijdens het broedseizoen. x Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-H BE2200030

Voor het plangebied relevante doelstellingen in het landschap van het valleicomplex van de Mangelbeek: - Belangrijkste doelstelling is kwaliteitsverbetering door herstel van een hydrologisch intact beekdalsysteem…. Deze SBZ is zeer belangrijk voor valleibossen en bossen op hogere valleigronden. Vanuit de GIHD is een sterke toename van deze habitats voorzien. … Daarom streeft men naar een sterk uitbreiding van deze loofboshabitats, vooral door omvorming van naaldbossen en verdere successie in de beekdalen. - De vallei van de Mangelbeek heeft immers ook een belangrijke verbindingsfunctie ….

Deze SBZ is volgens de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen belangrijk voor heel wat vleermuissoorten. Specifieke maatregelen ter verbetering van het leefgebied zijn dan ook belangrijk.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 74 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Tabel 1-18. Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-H 30

Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling Habitat Doel Toelichting doel Toelichting 7140 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Toename van de actuele Goed ontwikkelde laagveenvegetaties met: oppervlakte van 4.3 ha tot 5.3 ha, Ń natuurlijke hydrologie met grondwaterstanden door omvorming vanuit verruigde, schommelend rond het maaiveld Ń minder dan 10% boom-of struikopslag in het verboste situaties en het habitat herstellen van de hydrologie. Ń 5 sleutelsoorten met een bedekking van minstens 70% Ń buffering tegen externe invloeden Ń inbedding in matrix van regionale belangrijke biotopen rbbhc en rbbhf. 6430 Ĺ Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 20 ha Bloemrijke, jaarlijks gemaaide graslanden in de moerasspir Behoud actuele oppervlakte beekvalleien die overgangen vormen naar eaverbond Einddoel: 20 ha dottergraslanden en/of kleine zeggenvegetaties. (moerasspir earuigten) 91E0 = Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 79 ha De ecologische bosfunctie primeert en alle mesotrofe Toename +15ha, met als beheeringrepen zijn gericht op de ontwikkeling en elzenbroek richtwaarde voor bosuitbreiding 5 substantiële verbetering van dit habitattype: bossen ha Ń gevarieerde bosstructuur met veel open plekken Einddoel: 94 ha bestaande uit dottergraslanden, ruigten, kleine zeggevegetaties subtype Ń voldoende dood hout en sleutelsoorten oligotrofe De uitbreiding vindt plaats in Ń herstel van een voor dit habitattype gunstige elzenbroek deelgebied 1 in de vallei van de waterhuishouding (kwantitatief en kwalitatief) bossen Mangelbeek waar grote zodat grote kernen van het oligotrofe subtype en oppervlakte niet habitatwaardig mesotroof subtype zich kunnen ontwikkelen bos actueel stukken habitat Ń ontwikkeling van structuurrijke bosranden doorbreekt. Ń buffering tegen externe invloeden 9120 = Doel: Ĺ Doel: subtype Actueel: 19 ha De ecologische bosfunctie primeert en alle beekbegele Toename door omvorming van beheeringrepen zijn gericht op de ontwikkeling en idend bos 25 ha substantiële verbetering van dit habitattype via en 9190 Einddoel: 44 ha volgende verbeteropgaven: Ń terugdringen van naaldhout en verwijderen van exoten Ń verhogen aandeel dood hout Ń verbeteren van de horizontale en verticale structuur met bijzondere aandacht voor de bosranden aansluitend bij habitattype 7140_meso 3260 Ĺ Doel: Ĺ Doel: Actueel: 0 ha Dynamisch meanderend riviersysteem met: Einddoel: 3 km Ń natuurlijke beek- en oeverstructuur Ń natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek Ń helder water met een hoge stroomdiversiteit, Uitbreiding door omvorming van zonder invasieve soorten en met voldoende de zonbeschenen delen. actuele oppervlakte, zodat dit Ń voldoen aan de richtwaarden voor habitattype verspreid over de oppervlaktewaterkwaliteit ‘kleine Kempische beek’ Mangelbeek voorkomt. Een (conform Besluit van de Vlaamse regering dd. 21 kwantificatie van de oppervlakte mei 2010 voor wat betreft de is moeilijk (ongeveer 3 km). milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren, waterbodems en grondwater) Ń voldoende brede bufferzones langsheen de waterloop

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 75 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Populatiedoelstelling Kwaliteitseisen aan de leefgebieden Soort Doel Toelichting doel Toelichting Porseleinho Ĺ Doel: Ĺ Doel: en Jaarlijkse broedvogel met 1-2 Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied bestaande uit: broedparen Ń afwisseling van lage kruidachtige vegetatie en ruigten Dit vereist een oppervlakte Ń inbedding van 7140_meso en 6430 in matrix van leefgebied van 15-45 ha. De rbb en soortenrijke graslanden soort lift mee op de doelen van Ń stabiel grondwaterpeil rond maaiveldniveau met de habitats. weinig fluctuaties (op zijn minst in de eerste helft van het broedseizoen op of boven maaiveld) Ń voldoende rust

IJsvogel = Doel: Ĺ Doel: Jaarlijkse broedvogel met 4-6 Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied bestaande uit: broedparen. Ń natuurlijke oevers met plaatselijk steile bij voorkeur zandige wanden Ń voldoende helder water Ń groot aanbod aan kleine vissen Ń geschikte foerageergebieden met visrijke waterhabitats

kwaliteitseisen aan de leefgebieden Beoogde biotopen of Doel Toelichting bij doelstelling soorten Bossen: Gewone Ĺ Gericht beheer van bossen volgens de Criteria voor Duurzaam Bosbeheer voor dwergvleermuis, privé-boseigendommen en via de beheervisie waar ANB het beheer voert. Laatvlieger, Rosse Bijzondere aandacht dient gegeven aan oude bomen (toekomstbomen), open Vleermuis plekken en geleidelijke bosranden, en hun bereikbaarheid onderling in functie van deze soorten. water en moerassen: Ĺ Waterplassen die voor vleermuizen bereikbaar zijn vanuit de bosgebieden. Rosse vleermuis, Bosgebieden met een goede horizontale en verticale structuur. Ruige, Kleine en Bijzondere aandacht dient gegeven aan open plekken en geleidelijke bosranden, vooral gewone nabij deze open waterpartijen en hun bereikbaarheid hiernaartoe. dwergvleermuis x Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-H BE2200031 en SBZ-V BE2219312

Voor het plangebied relevante doelstellingen in het vijver en moeraslandschap: - Er dient 450 ha rietland, moerasvegetaties en helder open water ontwikkeld te worden en er moeten tevens minimaal 75 ha vochtige graslanden (dottergraslanden, kleine en grote zeggevegetaties) en 30 ha voedselrijke ruigten behouden blijven. Deze oppervlakte is intrinsiek beschikbaar binnen het gebied, maar vooral kwaliteitsverbetering is de randvoorwaarde om deze doelstelling in te vullen. - Omvorming van 105 ha intensieve landbouwenclaves binnen deze kerngebieden, die actueel zorgen voor eutrofiëring en verstoring van de hydrologie, naar bloemenrijke droge tot vochtige graslanden en loofbos.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 76 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Tabel 1-19. Instandhoudingsdoelstellingen SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31

Soort Populatiedoelstelling Kwaliteitseisen aan de leefgebieden

Doel Doel Roerdomp Ç Ç Kwaliteitsvereisten gelet op het beoogd aantal populatie van minimaal 15 broedparen broedparen waarvan 12 broedparen x geschikt leefgebied, bestaande uit rietland, in het vijvergebied Midden-Limburg moerasvegetaties (>50%) en open water (> en 3 broedparen Bokrijk- Het Wik. Dit 30%); x helder water met goede waterkwaliteit en een vereist een minimale oppervlakte hoog voedselaanbod (jonge vis, leefgebied van respectievelijk 360 en ongewervelden, amfibieën); 90 ha in het vijvergebied Midden- x voldoende rust en waar mogelijk het creëren Limburg en Bokrijk- Het Wik. Dit van predatievrije broedgelegenheden tijdens broedperiode; houdt in totaal een extra oppervlakte x open vijverlandschap; leefgebied in van 205 ha waarvan x gevarieërde leeftijdsstructuur van de ongeveer 138 ha via uitbreiding en 67 rietvegetaties: per broedkoppel is er nood aan ha via omvorming. minimaal 0,5 tot 2ha overjarig riet of lisdodde met een voldoende dikke kniklaag (opstapeling van oude stengels); x aanwezigheid verlandingsvegetaties (niet enkel riet/lisdodde, maar ook ondergedoken en drijvende watervegetaties); x hoog waterpeil in de leefgebieden tijdens het broedseizoen; Woudaapje Ç Ç Gedekt met de realisatie van de kwaliteitsdoelstellingen broedpopulatie van minimaal 38 voor Roerdomp. Zie dus hoger. broedparen waarvan 30 in het vijvergebied Midden-Limburg en 8 broedparen in Bokrijk- Het Wik. Er is geen extra oppervlakte leefgebied nodig. De kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen inzake het leefgebied worden volledig gedekt door de doelen voor Roerdomp.

Bruine Ç minimaal 5 broedparen waarvan 4 in Ç Kwalitatief goed ontwikkeld leefgebied, zowel wat kiekendief het vijvergebied Midden-Limburg en 1 betreft het vijver- en moerascomplex als wat betreft de broedpaar in Bokrijk- Het Wik. heide- en graslandhabitats. Voor de eerste verwijzen Hiervoor is een minimaal leefgebied we naar de kwaliteitsdoelstellingen voor het leefgebied van 500 ha nodig. Tot het leefgebied van de Roerdomp en woudaap. Daarnaast is de kan worden gerekend: voldoende noodzakelijke belangrijke kwaliteitsverbetering in de grote entiteiten van vijver- en grasland en/of akkercomplexen die aansluitend op de moerascomplexen en open twee vijver- en moerascomplexen van grote betekenis vegetaties (heiden en graslanden), en als foerageergebied (zie andere doelen). In concreto voldoende kwalitatieve open ruimte komt dit neer op een herstel van vochtige weilanden rond de broedgebieden als (rbbhc, rbbhf, rbbmc, rbbms), bloemrijke graslanden en foerageergebied. cultuurlanden (met voorkeur voor korenvelden) met veel De realisatie van deze leefgebieden voedsel. behoeft geen extra leefgebied ten Additioneel dient vanuit deze soort als kwaliteitseis te opzichte van wat reeds nodig is om worden meegegeven: voldoende rust en andere doelen te bereiken. landschappelijke openheid, niet enkel voor het vijver- en moerascomplex maar ook voor wat betreft de foerageergebieden op graslanden en heiden. Blauwborst Ç Broedpopulatie van 80 broedparen Ç Grotendeels gedekt met de realisatie van de broedparen waarvan 60 in het kwaliteitsdoelstellingen voor roerdomp en bruine vijvergebied Midden-Limburg en 20 kiekendief en verbetering van de kwaliteit van het broedparen in Bokrijk- Het Wik. leefgebied. Zie dus hoger. Additioneel dient vanuit deze soort als kwaliteitseis te worden meegegeven dat moerasgebieden in

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 77 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Soort Populatiedoelstelling Kwaliteitseisen aan de leefgebieden

Doel Doel samenhang dienen voor te komen met andere leefgebieden die vertegenwoordigd worden door de habitattypes 4010, 6430, 7140, 7150 en het rbbhc. Een kwalitatief herstel van deze habitattypes en regionaal belangrijk biotoop is vereist. Voor de kwaliteitsdoelstellingen voor dit deel van het leefgebied verwijzen we naar de respectievelijke habitattypes. Grote = = Kwaliteitsdoelen gedekt middels eerder gestelde doelen Behoud van het belang van het zilverreiger voor andere moerasvogels. gebied voor doortrek en als overwinteringsgebied.

Broedgevallen worden niet bij voorbaat uitgesloten maar er wordt hiervoor nu geen specifieke doelstelling vastgelegd. Indien dit zich zou voordoen, bv. in geval dat maatregelen van waterkwaliteitsverbetering en vijverbeheer ingevoerd worden, dient doelstelling voor deze soort herbekeken.

IJsvogel = Behoud populatiegrootte Ç Kwaliteitseis gedekt door hoger genoemde moerasvogels, zie hoger. Krakeend = Behoud aantallen, een lokale afname = Kwaliteitseis gedekt door hoger genoemde ten voordele van de waterrijke moerasvogels, zie hoger. habitats die gebaat zijn met voedselarm water is toegestaan. Slobeend = Behoud aantallen, een lokale afname = Kwaliteitseis gedekt door hoger genoemde ten voordele van de waterrijke moerasvogels, zie hoger. habitats die gebaat zijn met voedselarm water is toegestaan.

Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling Habitat Doel Doel

3130 Ĺ Actuele oppervlakte is 151ha,. Ĺ De vijvers zijn grotendeels vrij van slib en organisch grotendeels in een gedegradeerde sediment; Helder, zeer zwak tot matig gebufferd en min toestand. Er is een toename van 23 of meer nutriëntenarm water met een lage stikstof- en ha voorzien tot een doeloppervlakte fosforconcentratie en een matig zure tot circumneutrale van 174 ha,inclusief herstel van pH. De natuurlijke hydrologie met aanvoer van lokaal verdwenen waterpartijen ter hoogte grondwater dient hersteld te worden en goed van Platwijers en Kolberg.. ontwikkelde vegetaties van het subtype littorellionvegetaties en subtype éénjarig dwergbiezenverbond dienen te ontwikkelen.

Beklemtoond wordt het noodzakelijk toepassen van vijverbeheer met cycli van droogzetten en opnieuw vullen, om de nodige dynamiek in het systeem te brengen, pionierscondities te creëren en de voedselrijke sliblaag te verkleinen.

Tevens wordt de kwaliteitsvereiste van een voldoende open vijverlandschap – waar windwerking mogelijk is - beklemtoond.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 78 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Oppervlaktedoelstelling Kwaliteitsdoelstelling Habitat Doel Doel

Bijkomende kwaliteitsvereiste is het niet, of in lage densiteiten voorkomen van bodemwoelende vissoorten die het water vertroebelen en watervegetaties begrazen.

Verscheidene vijvers zijn van nature uit, of ten gevolge van mijnverzakkingen ongeschikt voor de ontwikkeling van dit habitattype. Dit zijn de zogenoemde ‘moddervijvers’ met een kuilvormig profiel en slibrijke vijverbodem. De oeverbegroeiing bestaat eerder uit lisdodde en biezen, dan uit riet. Voor deze vijvers wordt geen habitatdoelstellingen 3130 voorzien. 3150 – Van = Actueel 24 ha, toename van 6 ha tot Ĺ Bodem van de vijvers mogen een variabel gehalte slib nature een doeloppervlakte 30 ha. en organisch sediment bevatten en dienen tijdens het eutrofe vegetatieseizoen permanent water te bevatten. Helder, meren matig nutriëntenrijk (niet hypertroof) water met een matige stikstof- en fosforconcentratie en een min of meer neutrale tot matig alkalische pH. Er dient minstens één sleutelsoort abundant aanwezig te zijn. 6430 = Behoud van actuele oppervlakte van Ĺ Ruigten waarin typische en begeleidende soorten een 34ha. bedekking >70% kennen, zonder invasieve exoten en met slechts plaatselijk verruiging van o.a. grote brandnetel en akkerdistel. Plaatselijk aanwezigheid van braam kan een meerwaarde zijn voor boomkikker.

Kwaliteitseisen aan de leefgebieden Populatiedoelstelling Soort Doel Doel

Boomkikker Ĺ 7 populaties boomkikker: Ĺ x Versterking van de 4 Kwaliteitsdoelen deels gedekt middels eerder gestelde bestaande populaties tot telkens doelen voor andere habitats en soorten. Specifieke, minimaal 200 roepende additionele kwaliteitsvereisten hebben betrekking op: mannetjes (ter hoogte van Weyerman/Terlaemen, - Qua waterbiotoop: het creëren van visvrije Waterlozen, Zonderik/Rode waterpartijen. Minimum 5 kleine (<100m²) of 2 grote vijvers en Wijvenheide). x Bijkomende ontwikkeling plassen (>100m²) per populatie. van 3 populaties van telkens minimaal 200 roepende - Qua landbiotoop: Behoud en versterken van mannetjes ter hoogte van kleinschalig landschap met ruigtevegetaties (rbbhf, Platwijers, de Westelijke vijvers rbbmc), bloemrijke graslanden (rbbhc),houtwallen, van Bokrijk en op het graslandencomplex ten zuiden bosranden en braamstruwelen met een oppervlakte van van Bokrijk. meer dan 20 ha per populatie. Dit landbiotoop moet zo De realisatie van deze leefgebieden goed mogelijk aansluiten bij de voortplantingsbiotopen. behoeft geen extra leefgebied ten - Qua corridors: functionele corridor tussen opzichte van wat reeds nodig is om wijvenheide/Zonderik en Platwijers om kolonisatie van andere doelen (i.h.b. het habitattype het gebied mogelijk te maken. 3130) te bereiken. Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied is nodig op het graslandencomplex ten zuiden van Bokrijk onder de vorm van zonbeschenen voortplantingsplaatsen en bloemrijke graslanden.

Knoflookpad Ĺ Ĺ Specifieke kwaliteitsvereisten hebben betrekking op: Versterking van de populatie op het Wik tot een bronpopulatie van x Qua landbiotoop: de kwaliteit van de habitattypes 2310 en 4030 verbeteren.(zie verder minimaal 50 roepende mannetjes. onder deze habitats) met nadruk op het verbinden

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 79 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Kwaliteitseisen aan de leefgebieden Populatiedoelstelling Soort Doel Doel

Ontwikkelen van leefgebied voor een van deze heidetypes; Akkerbouw (bij voorkeur aardappel of graanteelt) blijft mogelijk met als duurzame populatie op Wijvenheide. randvoorwaarde een perceelrandenbeheer (trioranden met jaarlijks omgewerkte zandige grond die niet bemest of behandeld wordt). x Qua voortplantingsbiotoop: waterkwaliteit is belangrijk voor deze soort. Dit wordt reeds gedekt middels de kwaliteitsvereisten voor eerder genoemde soorten (moerasvogels) en habitats (o.m. habitattype 3130). Heikikker Ĺ Ĺ Het leefgebied voor deze soort overspant meerdere Versterking 4 actuele populaties tot habitattypes: 4010,4030,6230,7140,91E0). Een telkens minimaal 200 roepende kwalitatieve ontwikkeling van deze habitats en mannetjes of eiklompen ter hoogte voldoende visvrije voedselarme waterpartijen per van Terlaemen en Wijvenheide en 50 populatie zijn vereist. roepende mannetjes of eiklompen ter Een bijkomende kwaliteitseis is het functioneel hoogte van Platwijers/Kolberg en het verbinden van de populaties en, potentiële, Wik. De realisatie van deze leefgebieden gezien het beperkt voorkomen van de leefgebieden behoeft geen extra hierboven opgesomde habitats ter hoogte van leefgebied ten opzichte van wat reeds Platweiers. nodig is om andere doelen te bereiken.

Gevlekte Ĺ > 20 adulte ex per jaar en Ĺ Kwaliteitsdoelen nagenoeg volledig gedekt middels witsnuitlibel voortplantingsbewijs op minimum 3 doelen voor habitat 3130,3150, 7140 en de heikikker. lokaties, Terlaemen, Wijvenheide en Bokrijk. Nadruk op: x Bedekking met drijvende en ondergedoken waterplanten van 10-70% x Lage, natuurlijke visstand voor bepaalde wateren. Watervleerm = Behoud van de soort op de actuele = Geen bijkomende kwaliteitsvereisten dan deze die uis, Rosse locaties eerder reeds werden gesteld. vleermuis, Voor de kwaliteitsvereisten van boshabitats Franjestaart, (9120,9190) die als zomerbiotoop gebruikt worden Ruige, verwijzen we naar de doelstellingen voor deze habitats. Kleine en gewone Dwergvleer muis, Meervleerm uis Platte = Behoud van de soort op de actuele Ĺ Kwaliteitsdoelen volledig gedekt middels doelen voor schijfhoren locaties habitat 3130 en 3150.

Poelkikker = Behoud van de soort op de actuele Ĺ Geen bijkomende kwaliteitsvereisten dan deze die locaties eerder reeds werden gesteld. Bittervoorn = Behoud van de soort op de actuele Ĺ Geen bijkomende kwaliteitsvereisten dan deze die locaties eerder reeds werden gesteld. Kamsalama Ç Creëren duurzame populatie rond = Kwaliteitsdoelen nagenoeg volledig gedekt middels nder Platwijers (>50 adulte ex). doelen voor habitat 3130,3150 en de boomkikker.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 80 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Hierbij dient opgemerkt te worden dat naar aanleiding van de goedkeuring van het BVR tot regeling van het Vlaams Natura 2000-programma, de managementplannen Natura 2000, de zoekzones en de actiegebieden voor de specifieke instandhoudingsdoelstellingen voor Europees te beschermen soorten en habitats’ , de zoekzones (zie art. 9) hun gehele juridische rechtsgrond zullen krijgen. Deze zoekzones zijn zones binnen de speciale beschermingszone waarin instandhoudingsdoelen kunnen worden gerealiseerd, afgebakend binnen het hoogste natuurlijk potentieel, gecorrigeerd volgens sociaal-economische impact. Door de goedkeuring dienen we ook rekening te houden met de lijst ‘vegetaties van regionaal belang’, waarbij o.a. de bosuitbreiding volgend op de IHD-doelstellingen niet mag leiden tot een betekenisvolle verslechtering of betekenisvolle achteruitgang van deze vegetaties van regionaal belang (cfr. artikel 8 van het nieuwe BVR). x Life+project 3watEr

Het Life+ project staat voor: ‘ecologisch herstel van het Vijvergebied Midden-Limburg via een nauwe samenwerking tussen private en publieke partners en een Triple E-aanpak’.

Binnen de Laambeekvallei, deel van SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31, worden maatregelen gerealiseerd voor het Life+project 3watEr. In dit Life+project zijn er verschillende doelstellingen vooropgesteld: o Voor de Roerdomp is het doel van 4 tot 5 extra koppels op publieke eigendom en 5 op private eigendom. Dit zal verwezenlijkt worden door herstel van meer open landschap (verwijderen van bomen en struwelen op dijken), herstel van 12,6 ha mesotrofe vijvers (3130), verbetering van vijvers, reductie van predatie door vos en marterachtigen, herstel van het visbestand en herstel van foerageerbiotoop. o De bestaande populatie Boomkikkers vergroten door herstel van voortplantingsbiotoop en landbiotoop (6430); o Herstel van habitattype 3110 binnen 4,93 ha; o Herstel van habitattype 4010 over 8,42 ha; o Herstel van en verbetering van respectievelijk 8,67 ha en 22,75 ha habitattype 4030. x Remediëring problematiek eutrofiëring vennen thv Militair Domein Zwarte Beek

Het vennengebied Achter de Witte Bergen, met onder meer het Steinsven, ligt in een slenk die gedwarst wordt door de N715. Het Steinsven zelf is een zwak gebufferd ven, behorend tot het habitattype 3110 Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie: Lobelia, Littorellia en Isoëtes. Het is nagenoeg het enige ven dat zwak gebufferd is, naast de overige van nature voorkomende eerder zure vennen.

Aan beide zijden van de N715 ligt een baangracht die oppervlakte- en run-off-water afvoert naar het betreffende vennengebied. In het noorden ontvangt deze gracht via de zijloop van de Zwarte Beek die onder de N715 doorgaat, tevens veel landbouwwater van het intensief grootschalig landbouwgebied aan de oostzijde van de N715. Dit veroorzaakt thans een ernstige verontreiniging en eutrofiëring van de normaal voedselarme vennen. Uit recent onderzoek blijkt dat het sedimentwater reeds aangerijkt is met nutriënten. Bij verdere aanrijking kan een dergelijk ven plots veranderen van oligitroof tot eutroof en verdwijnen de typische plantensoorten.Recent werden de graslanden in het brongebied omgezet naar akkers, waardoor de problematiek van uitspoeling van nutriënten en waterkwantiteit vergroot is.

In het kader van Life werden de oevers van het ven reeds plaatselijk opgeschoond in functie van de instandhouding van Oeverkruid. In principe zou ook de sedimentlaag over een grotere oppervlakte in het ven verwijderd moeten worden, maar zolang te voedselrijk water wordt aangevoerd heeft deze ingreep geen positief effect. De afwatering van het Steinsven gebeurt via een diepe gracht naar de Zwarte beek. Voor de instandhouding van de natte heidevegetaties is het dempen van de gracht noodzakelijk. Echter zolang te voedselrijk water wordt afgevoerd via deze gracht kan deze gracht niet gedempt worden. Maatregelen om de situatie ter plaatse te verbeteren kunnen niet genomen worden zolang aangerijkt water (via baangracht/landbouwactiviteiten) wordt aangevoerd.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 81 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

In het kader van de “tijdelijke maatregelen voor de NZ” wordt voorzien dat dit water niet meer rechtstreeks onder de N715 afgevoerd wordt, maar naar het noorden wordt verpompt, waar het in een bufferbekken bij de rotonde wordt opgevangen en vertraagd afgevoerd. Dit is evenwel slechts een tijdelijke oplossing om verdere achteruitgang van de venecosystemen te garanderen. Bij de aanleg van de N74 bestaat de mogelijkheid om voor deze situatie een structurele en duurzame oplossing te bieden. Deze duurzame structurele oplossing kan uitgewerkt worden op projectniveau, waarbij volgende drie randvoorwaarden in acht worden genomen : xTerugdringen van de verontreiniging (mest, biociden) in het landbouwgebied ten oosten door een aangepast landgebruik. xWaterbeheer van de gecombineerde wegenis N74-N715 via de cascade 1/ ondoorlatende afvoer naar zuiveringsvoorziening (olievang & slibvang), 2/ infiltratie in ondiepe grachten met voldoende buffercapaciteit of in infiltratiebekkens, 3/ afvoer naar oppervlaktewater (enkel indien strikt noodzakelijk) xDemping van de gracht vanaf het oosten naar de venecosytemen op het militair domein.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 82 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

1.5 Andere gebiedsgegevens

1.5.1 Andere belangrijke natuurwaarden binnen het gebied waarmee rekening dient gehouden te worden - bv andere strikt te beschermen habitats of soorten volgens Soortenbesluit

T.h.v. en nabij het voorliggend plangebied komen de volgende gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk voor:

Tabel 1-20. Gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk t.h.v. en nabij het plangebied Nummer Naam Situering binnen studiegebied GEN451 Bolisenbeek-Dommel Gemeenten Peer, Hechtel-Eksel, Houthalen-Helchteren (beperkt), Overpelt. Grotendeels binnen SBZ-H 29 en SBZ-V 3.10. Wordt gedwarst door Spoorlijntracé en raakt aan N74 tracé. GEN439 Boven- en middenloop Zwarte Beek Gemeente Hechtel-Eksel. Grotendeels binnen SBZ-H 29 en SBZ-V 3.11. Wordt gedwarst door N74 tracé en Spoorlijntracé GEN441 Terril Heusden-Zolder Gemeenten Houthalen-Helchteren en Heusden-Zolder. Grotendeels binnen SBZ-H 29 en SBZ-V 3.11. Wordt gedwarst door tracé Omleidingsweg GEN442 Mangel- en Winterbergbeek Gemeenten Houthalen-Helchteren en Heusden-Zolder. Grotendeels binnen SBZ-H 30. Wordt gedwarst door tracé’ doortocht Houthalen-Helchteren, tracé Omleidingsweg en Spoorlijntracé GEN434 De Teut - Tenhaagdoornheide Gemeente Houthalen-Helchteren. Tracé doortocht Houthalen-Helchteren en E314 tracé in de onmiddellijke nabijheid. GEN433 Vijvergebied Midden-Limburg Gemeenten Houthalen-Helchteren, Zonhoven, Hasselt en Heusden-Zolder. Grotendeels binnen SBZ-H 31 en SBZ-V 3.10. Spoorlijntracé, tracé verbinding Zonhoven, tracéalternatieven in de onmiddellijke nabijheid.

Zoals uit bovenstaande tabel duidelijk is, dient opgemerkt dat de VEN-gebieden grotendeels overeenkomen met de afbakening van de SBZ-gebieden.

1.5.2 Project De Wijers

Binnen het project De Wijers wordt gewerkt aan globale gebiedsontwikkelingsvisie. Dit wordt gestroomlijnd in vier ambitieuze uitdagingen, waaronder de focus op het water als essentiële levensbron en voornaam element en het slim omspringen met de resterende schaarse open ruimte.

1.5.3 Natuurinrichtingproject Zwarte Beek

Het natuurinrichtingsproject Zwarte Beek richt zich op het versterken van natuurwaarden en het sturen en zoneren van recreatie binnen de vallei van de Zwarte Beek vanaf het militair domein "Kamp van Beverlo" in het oosten tot aan de Stalse Molen in het westen. De grootste klemtoon van het natuurinrichtingsproject is gelegen in het valleigedeelte. In eerste instantie wordt aandacht besteed aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van elzenbroekbossen, kleine zeggenvegetaties, vochtige heischrale graslanden, open water en verlandingsvegetaties. Het tegengaan van verdroging is één van de aspecten. Op een aantal plaatsen zal de Zwarte Beek terug ruimte krijgen om te kronkelen en te overstromen. Daarnaast worden 'ontsnipperingsmaatregelen' onderzocht om de aanwezige migratiebarrières voor een aantal soorten, zoals de beekprik, op te heffen. De eerste maatregelen worden in 2013 uitgevoerd en omvatten het herstel van waardevolle kleine zeggevegetaties (door de verboste hooilanden te kappen en te ontstronken in de terreinen in eigendom van Natuurpunt vzw). In een volgende fase worden de meer ingrijpende maatregelen, zoals het herstel van de waterhuishouding, uitgewerkt. De uitvoering van deze maatregelen zal over meerdere jaren (en in meerdere fases) lopen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 83 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

1.6 Beschrijving plan

1.6.1 Samenvatting van het plan dat een effect heeft op het gebied:

1.6.1.1 Beknopte beschrijving Spartacusplan lijn 3

Het Spartacusplan bestaat in essentie uit een aantal snelle openbaar vervoerverbindingen waaronder drie sneltrams die, aanvullend op het treinnetwerk in Limburg, de ruggengraat van het plan vormen.

De derde verbinding Spartacus Lijn 3 tussen Hasselt-Neerpelt en Lommel is onderwerp van deze studie. Het basisprincipe vormt een spoorverbinding tussen Hasselt en Neerpelt/Lommel voor personenvervoer. Deze spoorgebonden verbinding zorgt voor een betere verbinding tussen Noord- Limburg en het centrum van de provincie. De reistijden kunnen zo meer dan gehalveerd worden. In Neerpelt ligt een zeer belangrijk knooppunt voor buslijnen voor heel Noord-Limburg. Deze lijn kan op termijn worden doorgetrokken naar .

Het materieel dat gebruikt zal worden is een elektrisch voertuig met bovenleiding. Het kan gaan om een type sneltram of light train.

Deze spoorverbinding kan gerealiseerd worden via twee verschillende exploitatievormen:  enerzijds via een sneltramverbinding (exploitatie De Lijn) op eigen bedding;  en anderzijds via een treinverbinding (exploitatie NMBS) op eigen bedding.

De opzet is om vanuit Hasselt Neerpelt te kunnen bereiken in maximaal 27 minuten. De sneltram rijdt aan maximale snelheid van 70 – 100 km/u. De spoorlijn voor lighttrain wordt aangelegd zodat een maximum toegelaten snelheid van 140 km/u mogelijk is. In de tussenhalten wordt een haltetijd voorgesteld van 30 seconden.

De beoogde frequentie is om het halfuur tijdens de week en op zaterdag, en om het uur op zondag en op feestdagen.

1.6.1.2 Algemene kenmerken exploitatievorm sneltramverbinding

ƒ Spoorinfrastructuur: bedding en spoor De tracés die worden voorzien bestaan uit nieuwe spoorinfrastructuur. Hoewel het overwogen werd, blijkt medegebruik van het bestaande spoorwegennet na bilateraal overleg met Infrabel en NMBS op heden niet tot de mogelijkheden te behoren en dit om volgende redenen:  Er is onvoldoende capaciteit op het bestaande spoorwegennet om ook de sneltramlijn toe te laten  Medegebruik van de bestaande spoorlijn is juridisch nog niet mogelijk  De nodige veiligheidsmaatregelen kunnen nog niet gegarandeerd worden. De toestellen en de nieuwe infrastructuur voor lightrail worden op heden echter reeds uitgerust met een specifiek veiligheidssysteem. Bestaande treinen en treininfrastructuur beschikken momenteel nog niet over dit veiligheidssysteem. In de toekomst wordt wel voorzien dat de bestaande treinen en –infrastructuur voorzien worden van de specifieke veiligheidssystemen. Hierdoor wordt medegebruik op vlak van veiligheid op termijn wel mogelijk.

In sommige gevallen zullen de nieuwe sporen gelegen zijn ter hoogte van een bestaande spoorlijn of een bestaande spoorwegbedding.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 84 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Volgende situaties kunnen dus voorkomen: x Nieuw spoor, nieuwe bedding: Voor de routes langsheen de noord-zuid omleidingsweg t.h.v. Houthalen-Helchteren, N74, N71 en varianten moet een nieuw spoor in een nieuwe bedding voorzien worden. Deze bedding kan in de middenberm of in de zijberm van de weg liggen. x Bestaande bedding, nieuw spoor: het deel van het spoorlijntracé tussen de bestaande spoorlijn richting Beringen en Neerpelt is een voormalige spoorlijn L18 die momenteel als fietspad dienst doet. De sporen dienen opnieuw aangelegd te worden, de bedding is te behouden of aan te passen. Het fietspad is te herleggen. x Bestaande bedding, bestaand spoor: het spoorlijntracé loopt deels langsheen bestaand spoor (spoorlijn Hasselt-Mol en spoorlijn Lommel-Neerpelt). Wegens interferentie met het huidige spoorverkeer moet het bestaande spoor echter ontdubbeld worden en zal een nieuw spoor parallel aan het oude spoor worden voorzien.

ƒ Nieuwe spoorinfrastructuur: enkel spoor versus dubbel spoor De sneltramlijn zal hoofdzakelijk bestaan uit enkel spoor. De frequentie ligt relatief laag (twee trams per uur per richting, dus 4 trams per lijn per uur). Door het knooppuntensysteem staan de reistijden bovendien vast en kan dubbel spoor beperkt worden tot de locaties waar tegenliggende voertuigen elkaar moeten passeren. Dat gebeurt in de meeste gevallen op knooppunten. Indien twee sneltrams op het tracé toch moeten kruisen, kunnen uitwijksporen voorzien worden. De specifieke locatie van deze uitwijksporen is momenteel nog niet gekend en is afhankelijk van het tracé, de locatie van de voorziene haltes langsheen het tracé en de hieraan gekoppelde dienstregeling. Bij rijsnelheid van de sneltram van 100 km/uur dient uitgegaan te worden van een uitwijkspoor van 2 km lengte om ‘vliegend kruisen’ op een veilige manier mogelijk te maken. Ook dwarsen ter hoogte van een halte is in principe mogelijk. In het planMER zal aangegeven worden welke vanuit milieuoogpunt de te vrijwaren zones zijn voor de eventuele inplanting van de uitwijksporen en in welke zones uitwijksporen eventueel mogelijk zijn.

De breedte van het sneltramtracé wordt geraamd op: - 11m voor een enkelspoor en - 21m voor een dubbelspoor. Hierbij is voldoende ruimte voorhanden voor alle noodzakelijke infrastructuur van de sneltram (spoorwegbedding, bovenleidingen, profiel van vrije ruimte, veiligheidsruimte, afwateringsgrachten, …).

In voorliggend MER-onderzoek voor de breedte van de assen rekening gehouden met een overbreedte van 5 m.

In onderstaande figuren wordt een typedwarsprofiel weergegeven van een dubbelspoor en een enkelspoor.

a)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 85 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

b)

Figuur 1-4: Typedwarsprofiel enkelspoor met afwatering (a) en dubbelspoor met afwatering met bovenleiding (b)

ƒ Uitgangspunt profiel van vrije ruimte Rondom het spoortracé dient een vrije ruimte behouden te worden: het profiel van vrije ruimte of PVR. Dit is de gereserveerde ruimte naast en boven het spoor, welke de vrije doorgang van de voertuigen moet garanderen. Het PVR is gebaseerd op het internationaal vastgelegde omgrenzingsprofiel van railvoertuigen, en het laadprofiel en houdt bovendien rekening met: x afwijkingen van de correcte spoorgeometrie; x heen en weer gaande beweging van het voertuig; x afwijkingen ten gevolge van windbelastingen; x overhellende voertuigen ten gevolge van verkanting; x ongelijk beladen voertuigen; x toegestane afwijkingen op de voertuigafmetingen. Het gebied waarbinnen in principe geen voorwerpen mogen geplaatst worden, tenzij het echt onvermijdelijk is (bijvoorbeeld perronranden), bestaat uit het PVR en aan weerszijden 25 centimeter extra. De breedte van de vegetatievrije ruimte bestaat uit de zone waarbinnen geen voorwerpen mogen geplaatst worden, aangevuld met de ruimte waarin signalisatie geplaatst kan worden.

ƒ Uitgangspunt vegetatievrije ruimte Voor treinexploitatie door de NMBS geldt de Wet van 25 juli 1891, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, dewelke een aantal bepalingen oplegt ten aanzien van een doeltreffende veilige exploitatie: “Langs de spoorweg mogen de bomen niet behouden worden op een grotere hoogte dan de afstand tussen de voet van de boom en de vrije rand van de spoorweg. Wanneer de spoorweg op een grondverhoging is aangelegd, wordt die afstand berekend tussen de voet van de boom en de bovenrand van de grondverhoging. Bij een spoor in ingraving wordt de bovenrand van de talud als vrije rand genomen”. Dit houdt in dat wanneer de houtachtige gewassen, die potentieel de bovenleiding kunnen raken of het profiel van vrije ruimte kunnen indringen, dienen te worden verwijderd. Het profiel van de vrije ruimte wordt hierbij bepaald door een afstand van 1,5 meter van de meest nabijliggende spoorstaaf. Deze wetgeving is evenwel niet van toepassing op de (snel)tramexploitaties van De Lijn. Een juridische verankering van de vegetatievrije ruimte voor (snel)tramlijnen is niet beschikbaar. De veiligheidsvoorschriften van De Lijn zijn niet toegespitst op het voorkomen van opgaande houtige vegetatie (i.e. bomen en struiken). In stedelijke omgeving zijn tot dusver geen problemen gerezen met de aanwezigheid van laan- en parkbomen.

Het uitgangspunt bij het bepalen van een toepasselijke vegetatievrije ruimte in het buitengebied is vanzelfsprekend de veiligheid van de exploitatie. Opgaande houtige vegetatie naast de sporen is dus mogelijk voor zover dit de veiligheid niet in het gedrang brengt.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 86 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

ƒ Kruising met (bestaande) weg- en spoorinfrastructuren Voor de uitwerking van de kruising tussen de sneltram en de wegen is het belangrijk een onderscheid te maken tussen de gedeelten waar de sneltram in principe aan lagere snelheid rijdt en gedeelten waar aan een hogere snelheid gereden wordt. Onderstaande tabel geeft conceptueel aan hoe de kruisingen met (bestaande) weginfrastructuur worden uitgewerkt. Infrabel geeft aan dat het gelijkgronds kruisen van hun spoorinfrastructuur niet is toegestaan. Daarom zal gebruik moeten gemaakt worden van ongelijkgrondse kruisingen (brug, tunnel).

Tabel 1-21: Organisatie van kruisingen tussen sneltram en wegverkeer in functie van de wegencategorisering Organisatie van kruisingen tussen sneltram en wegverkeer Tramregime Sneltramregime Lage snelheid Hoge snelheid Primaire weg x Ongelijkgrondse kruising x Ongelijkgrondse kruising q Tunnel q Tunnel q Brug q Brug Secundaire x Gelijkgrondse kruising x Gelijkgrondse kruising weg q VRI q Overweg q Rotonde met VRI Lokale Weg x Gelijkgrondse kruising x Gelijkgrondse kruising q VRI q Overweg q Rotonde met VRI x Afsluiting weg(?) (doorlopende weg of rechts in / q Waarschuwingslichten (op rechte rechts uit op weg parallel aan sneltramspoor) kruising of bajonetkruising) x Afsluiting weg (doorlopende weg of recht in/rechts uit op weg parallel aan sneltramspoor) Voetgangers- x Gelijkgrondse kruising x Ongelijkgrondse kruising (in hoofdroutes functioneel en fietsers- q VRI fietsroutenetwerk) voorzieningen q Waarschuwingslichten (op rechte x Gelijkgrondse kruising (in overige provinciale kruising of bajonetkruising) functionele fietsroutes) q Overweg x Te vermijden (overige) VRI = verkeersregelinstallatie, meestal “verkeerslichten” genoemd

1.6.1.3 Algemene kenmerken exploitatievorm lighttrainverbinding

ƒ Bestaand spoornet en nieuwe spoorinfrastructuur Voor de exploitatievorm treinverbinding worden bij voorkeur bestaande spoorlijnen opgenomen in het tracé. Bij sommige deeltracés wordt gebruikt gemaakt van de bestaande bedding van ontmantelde spoorlijnen. Een enkel tracéalternatief die voorzien wordt bestaat uit nieuwe spoorinfrastructuur op een nieuwe bedding. Volgende situaties kunnen dus voorkomen: x nieuwe bedding, nieuw spoor; x bestaande bedding, nieuw spoor; x bestaande bedding, bestaand spoor.

ƒ Nieuwe spoorinfrastructuur: enkel versus dubbel spoor De bepaling van de beddingbreedte voor de aanleg van de nieuwe enkelsporige en geëlektrificeerde spoorlijn tussen de vertakking te Houthalen en Neerpelt wordt gebaseerd op de reglementaire technische voorschriften die gebruikt worden voor de aanleg van nieuwe spoorlijnen. Er wordt uitgegaan van een bedding die afwatert naar één zijde, een dienstpad van 0,8 m aan beide kanten van het spoor en met toevoeging van één bovenleidingspaal (dus geen portiek). De vereiste breedte is bijgevolg circa 11,2 meter.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 87 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Voor de aanleg van dubbelspoor wordt gerekend op een breedte van circa 20 meter (bedding in dakprofiel, dienstpad van 0,8 m, tussenspoor van 2,25 m en bovenleidingportiek.

ƒ Uitgangspunt vegetatievrije ruimte Voor treinexploitatie door de NMBS geldt de Wet van 25 juli 1891, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1991, dewelke een aantal bepalingen oplegt ten aanzien van een doeltreffende veilige exploitatie: “Langs de spoorweg mogen de bomen niet behouden worden op een grotere hoogte dan de afstand tussen de voet van de boom en de vrije rand van de spoorweg. Wanneer de spoorweg op een grondverhoging is aangelegd, wordt die afstand berekend tussen de voet van de boom en de bovenrand van de grondverhoging. Bij een spoor in ingraving wordt de bovenrand van de talud als vrije rand genomen”.

Dit houdt in dat wanneer de houtachtige gewassen, die potentieel de bovenleiding kunnen raken of het profiel van vrije ruimte kunnen indringen, dienen te worden verwijderd. Het profiel van de vrije ruimte wordt hierbij bepaald door een afstand van 1,5 meter van de meest nabijliggende spoorstaaf.

ƒ Uitgangspunt profiel van vrije ruimte Rondom het spoortracé dient een vrije ruimte behouden te worden: het profiel van vrije ruimte of PVR. Dit is de gereserveerde ruimte naast en boven het spoor, welke de vrije doorgang van de voertuigen moet garanderen. Het PVR is gebaseerd op het internationaal vastgelegde omgrenzingsprofiel van railvoertuigen, en het laadprofiel en houdt bovendien rekening met: x afwijkingen van de correcte spoorgeometrie; x heen en weer gaande beweging van het voertuig; x afwijkingen ten gevolge van windbelastingen; x overhellende voertuigen ten gevolge van verkanting; x ongelijk beladen voertuigen; x toegestane afwijkingen op de voertuigafmetingen.

Op onderstaande figuur is het PVR voor een trein opgenomen. Binnen het PVR mogen geen voorwerpen geplaatst worden.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 88 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Figuur 1-5: Profiel vrije ruimte trein (bron: Infrabel)

ƒ Concept kruisingen (bestaande) weg- en spoorweginfrastructuur Kruisingen van de treinverbinding met weginfrastructuur worden ongelijkgronds (brug of tunnel) of gelijkgronds (overweg) uitgevoerd.

Baanvak Hasselt – Houthalen: Bij het in dienst nemen van de treinverbinding Hasselt – Neerpelt zullen in het baanvak Hasselt – Houthalen, de bestaande ongelijkgrondse kruisingen (onderbruggingen10 en overbruggingen11) en gelijkgrondse kruisingen (overwegen) behouden blijven.

Baanvak Houthalen – Neerpelt: Bij het in dienst nemen van de treinverbinding Hasselt – Neerpelt zullen in het baanvak Houthalen – Neerpelt, de bestaande gelijkgrondse kruisingen (25 overwegen) dienen te verdwijnen door ze allemaal af te schaffen en te vervangen door een aantal ongelijkgrondse kruisingen (minimaal 8 onder- of overbruggingen). Dit is ingegeven door het beleid van Infrabel om geen nieuwe spooroverwegen te creëren en bestaande zo goed mogelijk af te bouwen. De bestaande ongelijkgrondse kruisingen (meestal overbruggingen) blijven behouden.

1.6.1.4 Beknopte beschrijving tracéalternatieven

Het GRUP Spartacus Lijn 3 betreft een plan, waarbij binnen de plan-MER een aantal tracéalternatieven zullen worden afgewogen. De plan-MER en de voorliggende passende beoordeling fungeren als voorbereiding op het GRUP.

Op basis van onderzoek naar de exploitatierandvoorwaarden op vlak van rijtijden en de technische haalbaarheid werden meerdere alternatieven geselecteerd voor het verdere onderzoek in het plan- MER en derhalve ook in deze passende beoordeling.

10 Waar de bestaande wegenis onder het spoor gaat 11 Waar de bestaande wegenis over het spoor gaat STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 89 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Om het aantal tracéalternatieven overzichtelijk te houden, is het traject tussen Hasselt en Noord- Limburg opgedeeld in segmenten (kaart 5), nl.  Hasselt-Albertkanaal  Albertkanaal – Nieuwstraat  Nieuwstraat – Stationsstraat Houthalen  Stationsstraat Houthalen – Peersedijk Helchteren  Zoekzone Peersedijk Helchteren – Bungalowpark  Bungalowpark – station Neerpelt  Station Neerpelt – Astridlaan  Astridlaan – Lommel

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de tracéalternatieven per baanvak. Hierna volgt een beknopte beschrijving van elk tracéalternatief. Voor meer details verwijzen we naar het Plan-MER.

Tabel 1-22. Overzicht van de tracéalternatieven

Baanvak Segment Kansrijk Tracéalternatief

Sneltram Hasselt - Albertkanaal 1. Hasselt-Albertkanaal Spoorlijntracé Hasselt 1 Spoorlijntracé Hasselt 2 (met 2 varianten) Spoorlijntracé Hasselt 3 Spoorlijntracé Hasselt 4 Albertkanaal - Helchteren 2. Albertkanaal-Nieuwstraat Spoorlijntracé (westelijke ligging) 3. Nieuwstraat – Stationsstraat Houthalen Spoorlijntracé (westelijke ligging) (met 3 varianten) 4. Stationsstraat – Peersedijk Helchteren Spoorlijntracé (westelijke ligging) (met 2 varianten) Omleidingstracé oost (bundeling in planzicht) Omleidingstracé west (bundeling in planzicht) Helchteren - Neerpelt 5. Peersedijk Helchteren – Bungalowpark Spoorlijntracé (met 2 varianten) Zoekzone 6. Bungalowpark – station Neerpelt (excl. Spoorlijntracé (met 2 varianten) zone station Neerpelt-Nolimpark) N74-tracé west N74-tracé oost Neerpelt - Lommel 7. station Neerpelt - Astridlaan Spoorlijntracé (met 3 varianten) 8. Astridlaan – Lommel Spoorlijntracé (met 3 varianten) N71-tracé noord N71-tracé zuid

Light train Hasselt - Albertkanaal 1. Hasselt-Albertkanaal Spoorlijntracé Hasselt Albertkanaal - Helchteren 2. Albertkanaal-Nieuwstraat Spoorlijntracé (westelijke ligging) 3. Nieuwstraat – Stationsstraat Houthalen Spoorlijntracé (westelijke ligging) 4. Stationsstraat – Peersedijk Helchteren Spoorlijntracé (westelijke ligging) Omleidingstracé oost (bundeling in planzicht) Omleidingstracé west (bundeling in planzicht) Helchteren - Neerpelt 5. Peersedijk Helchteren – Bungalowpark Spoorlijntracé (met 2 varianten) Zoekzone 6. Bungalowpark – station Neerpelt (excl. Spoorlijntracé (met 2 varianten) zone station Neerpelt-Nolimpark) N74-tracé west N74-tracé oost

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 90 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Figuur 1-6 Overzichtskaart tracéalternatieven

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 91 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Voor deze passende beoordeling zijn enkel de tracéalternatieven in segment 3 tot en met 6 relevant. Deze worden hieronder beknopt samengevat.

I. Segment 3 Nieuwstraat – Stationsstraat Houthalen

A. Spoorlijntracé (sneltram of light train)

Ter hoogte van de Nieuwstraat (Hasselt) komt het sneltramspoor op de bestaande bedding van de spoorlijn 15 te liggen. Bij light train wordt spoorlijn 15 tussen de Nieuwstraat (Hasselt) en de splitsing van spoorlijn 18 uitgebreid met een tweede treinspoor. De bedding van spoorlijn 15 is voldoende breed voor de aanleg van dubbel treinspoor (volgens de richtlijnen voor bestaande lijnen).

Hierbij worden twee varianten onderzocht: x variant 1: het spoor wordt ingepast aan de westzijde van het bestaande treinspoor. De bestaande bedding is voldoende breed voor dubbel spoor (oude spoorafstanden). Het nieuwe spoor wordt ten westen van het bestaande spoor (dat blijft liggen) aangelegd. Hiertoe moet de bestaande bedding aan de westzijde verbreed worden. x variant 2: het bestaande treinspoor, dat voornamelijk centraal op de bedding gelegen is, wordt naar de oostzijde van de bedding verplaatst, het nieuwe spoor wordt ingepast op de bestaande bedding aan de westzijde van de bedding.

De wegen die binnen dit segment gekruist worden, worden gelijkgronds gekruist met uitzondering van de E314. Daar gebeurt het door overbrugging (de wegenis gaat over het spoor).

II. Segment 4 Stationsstraat Houthalen – Peersedijk Helchteren

A. Sneltram: Spoorlijntracé (sneltram of light train)

Door een nieuw op- en afrittencomplex is een ongelijkvloerse uitwisseling met ontsluiting van het bedrijventerrein Centrum Zuid mogelijk, waarbij de N74 ongelijkvloers aangelegd wordt. Ter hoogte van de splitsing van spoorlijn 15 en de oude spoorlijn 18 wordt de bundeling met spoorlijn 15 verlaten. De spoorlijn 15, die in westelijke richting afbuigt, wordt ongelijkgronds gekruist (onderbrugging) en het spoor voor sneltram of light train sluit aan op de bedding van de oude spoorlijn 18. De bestaande bedding van spoorlijn 18, waarop een fietspad is aangelegd, gaat verder in noordelijke richting. Het spoor voor de sneltram of light train wordt zo op de bedding aangelegd dat er langs het spoor eveneens een fietspad kan worden aangelegd.

Binnen het segment kruist het tracé volgende wegen ongelijkgronds:

Weg Gemeente Type weg Type kruising Limburgse Noord Zuid verbinding N74 Heusden-Zolder Bovenlokale weg Onderbrugging M. Scheperslaan - Stationsstraat Heusden-Zolder / Houthalen-Helchteren Lokale weg Onderbrugging Helzoldstraat N719 Houthalen-Helchteren Bovenlokale weg Overbrugging De Ramp Houthalen-Helchteren Lokale weg Overbrugging

B. Omleidingtracé (west): sneltram of light train

Ter hoogte van de splitsing van spoorlijn 15 en de oude spoorlijn 18 wordt de bundeling met spoorlijn 15 verlaten om te bundelen met het tracé van de toekomstige omleidingsweg van de Limburgse Noord-Zuid verbinding. Door een nieuw op- en afrittencomplex is een ongelijkvloerse uitwisseling met ontsluiting van het bedrijventerrein Centrum Zuid mogelijk, waarbij de N74 ongelijkvloers aangelegd wordt. De spoorlijn 15, die in westelijke richting afbuigt, wordt door de sneltram of light train ongelijkgronds gekruist (via onderbrugging of overbrugging) en het tracé voor de sneltramlijn of light train wordt, langs de westzijde, gebundeld in planzicht met de hoofdassen van de Limburgse Noord-Zuid verbinding.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 92 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Binnen het baanvak kruist het tracé volgende wegen ongelijkgronds:

Weg Gemeente Type weg Type kruising Mispad Houthalen-Helchteren Lokale weg Onderbrugging Rotonde N719 / Guldensporenlaan Houthalen-Helchteren Bovenlokale en Onderbrugging lokale weg Vijfeindestraat Houthalen-Helchteren Lokale weg Overbrugging Wolfsdal Houthalen-Helchteren Lokale weg Overbrugging Koerselsedijk Houthalen-Helchteren Lokale weg Overbrugging

C. Omleidingtracé (oost): sneltram of light train

Ter hoogte van de splitsing van spoorlijn 15 en de oude spoorlijn 18 wordt de bundeling met spoorlijn 15 verlaten om te bundelen met het tracé van de toekomstige omleidingsweg van de Limburgse Noord-Zuid verbinding. Door een nieuw op- en afrittencomplex is een ongelijkvloerse uitwisseling met ontsluiting van het bedrijventerrein Centrum Zuid mogelijk, waarbij de N74 ongelijkvloers aangelegd wordt. De spoorlijn 15 die in westelijke richting afbuigt en de hoofdassen van Limburgse Noord-Zuid verbinding worden door de sneltram ongelijkgronds gekruist (overbrugging) en het tracé voor de sneltramlijn wordt, langs de oostzijde, gebundeld in planzicht met de hoofdassen van de Limburgse Noord-Zuidverbinding rekening houdend met de inpassingsmaatregelen voor de Noord-Zuid. Het MER van de Noord-Zuid verbinding voorziet dat nieuwe of te vernieuwen kruisingen met waterlopen gerealiseerd moeten worden volgens de principes van natuurtechnische milieubouw. De kruising met de Broekbeek, de Mangelbeek, de Lillosteenweg en de Guldensporenlaan wordt op viaduct gerealiseerd. Ten noorden van de Mangelbeekvallei maakt het tracé een overgang naar een gesegmenteerde tunnel. Deze tunnel strekt zich uit vanaf de zuidrand van het beboste duinengebied tot aan de huidige Koerselsedijk. De gesegmenteerde tunnel bestaat uit twee tunnelsegmenten (tunnelsegment Kraanberg en tunnelsegment Hoeverheide) waartussen een zone in open sleuf. De tunnelsegmenten worden gedeeltelijk ingegraven.

Binnen het baanvak kruist het tracé volgende wegen ongelijkgronds:

Weg Gemeente Type weg Type kruising Limburgse Noord Zuid verbinding N74 Heusden-Zolder Bovenlokale weg Onderbrugging M. Scheperslaan - Stationsstraat Heusden-Zolder / Houthalen-Helchteren Lokale weg Onderbrugging Mispad Houthalen-Helchteren Lokale weg Onderbrugging Rotonde N719 / Guldensporenlaan Houthalen-Helchteren Bovenlokale en Onderbrugging lokale weg Vijfeindestraat Houthalen-Helchteren Lokale weg Overbrugging Wolfsdal Houthalen-Helchteren Lokale weg Overbrugging Heerkensweg Houthalen-Helchteren Lokale weg Overbrugging Koerselsedijk Houthalen-Helchteren Lokale weg Overbrugging

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 93 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

III. Segment 5 Peersedijk Helchteren - Bungalowpark

A. Spoorlijntracé: sneltram of light train

Het tracé van de sneltramlijn volgt de bestaande bedding van spoorlijn 18, waarop een fietspad is aangelegd. Het spoor voor de sneltram wordt zo op de bedding aangelegd dat er langs het spoor eveneens een fietspad kan worden aangelegd. Binnen het bestek van onderhavig onderzoek is niet nagegaan waar beide infrastructuren ten opzichte van elkaar worden voorzien.

B. Zoekzone Peersedijk Helchteren

De aansluiting van de tracés van het segment 4 naar het N74-tracé (oost of west) in segment 6 gebeurt in segment 5 via de zoekzone ‘Peersedijk Helchteren’. Binnen deze zoekzone kan overgegaan worden van een westelijke bundeling met de Omleidingsweg naar een westelijke of een oostelijke bundeling met de N74, van een oostelijke bundeling met het omleidingstracé naar een oostelijke of westelijke bundeling met de N74 of van het spoorlijntracé naar een westelijke of oostelijke bundeling met de N74,

Binnen het MER worden binnen deze zoekzone volgende varianten onderzocht, evenwel met de kanttekening dat de exacte ligging van de assen van deze varianten tengevolge technische optimalisatie, aanbevelingen uit het MER en afstemming met de Noord Zuid verbinding aangepast kunnen en zullen worden. In kader van het GRUP voor de Noord-Zuid verbinding N74 omvat het gebied van de KMO-zone ten oosten van de N715 het uitwisselingscomplex N74-N715 Noord. Hierbij wordt de huidige KMO-zone bestemd als werfzone met herbestemming naar natuurgebied). Daar zal bij realisatie van de Noord-Zuid verbinding N74 een ecoduct gerealiseerd worden.

x Variant 1: Omleidingstracé west – N74-tracé (west): Het tracé vertrekt vanuit een westelijke bundeling met het Omleidingtracé. Het tracé maakt een geleidelijke bocht doorheen de KMO-zone en aanpalende gronden om vervolgens ter hoogte van de bestaande verkeerswisselaar N715-N74 aan te sluiten op de N74 aan westzijde. Deze variant is enkel mogelijk indien de Omleidingsweg Houthalen-Helchteren gerealiseerd wordt.

x Variant 2: Omleidingstracé oost – N74-tracé (west) OF Spoorlijntracé – N74-tracé (west): Het tracé vertrekt vanuit een oostelijke bundeling met de Omleidingweg. De strakke bundeling wordt ongeveer ter hoogte van de Koerselsedijk verlaten en het tracé sluit aan op spoorlijn 18. Het tracé kruist de Grote Baan N715 en de bundeling met spoorlijn 18 wordt nog even aangehouden om daarna via een wijde boog in westelijke richting af te buigen. Hierdoor wordt ruimte gecreëerd voor een kruising met de Omleidingweg. Vervolgens gaat het tracé via een flauwe bocht ter hoogte van het afrittencomplex van de Limburgse Noord Zuid verbinding en een kruising met de N715 naar een bundeling met de hoofdassen van de N74. Deze variant is enkel mogelijk indien de Omleidingsweg Houthalen-Helchteren gerealiseerd wordt.

Deze variant 2 kan ook toegepast worden om van het Spoorlijntracé (spoorlijn 18) te bundelen met N74-tracé (west).

x Variant 3: Spoorlijntracé - N74-tracé (west): Het tracé vertrekt vanuit het Spoorlijntracé. Vlak voor de kruising van de bedding van spoorlijn 18 met de Grote Baan N715 gaat het tracé over van een bundeling met de bedding van spoorlijn 18 naar een bundeling met de Grote Baan N715 (westzijde). Ter hoogte van de verkeerswisselaar N74-N715 Grote Baan kruist de sneltramlijn de N715 en bundelt met de hoofdassen van de N74. Deze variant is enkel mogelijk indien de Omleidingsweg Houthalen-Helchteren niet gerealiseerd wordt.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 94 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

x Variant 4: Omleidingstracé oost – N74-tracé (oost): Het tracé vertrekt vanuit een oostelijke bundeling met het Omleidingtracé. De strakke bundeling wordt ongeveer ter hoogte van de Koerselsedijk verlaten en het tracé kruist de Grote Baan N715 en sluit aan op de bestaande kruising van spoorlijn 18 met de Grote Baan N74. De bundeling met spoorlijn 18 wordt nog even aangehouden zodat de nieuwe verkeerswisselaar voldoende ruimte krijgt. Met een flauwe bocht in westelijke richting doorheen de KMO-zone en aanpalende gronden wordt ter hoogte van de verkeerswisselaar N74-N715 oostelijk gebundeld met de N74. Deze variant is enkel mogelijk indien de Omleidingsweg Houthalen-Helchteren gerealiseerd wordt.

x Variant 5: Spoorlijntracé – N74 tracé (west): Vlak voor de kruising van de bedding van spoorlijn 18 met de Grote Baan N715 verlaat het tracé van de sneltramlijn de bedding van spoorlijn 18 om de Omleidingsweg te dwarsen. Na de kruising wordt door middel van een ruime bocht aansluitng gezocht met de hoofdassen van de Omleidingweg waarbij ruimte wordt gelaten voor de op- en afritten, de nieuw ontworpen N715 wordt gekruist. Het tracé maakt een geleidelijke bocht doorheen de KMO-zone en aanpalende gronden om vervolgens ter hoogte van de bestaande verkeerswisselaar N715-N74 aan te sluiten op de N74 aan westzijde. Deze variant is enkel mogelijk indien de Omleidingsweg Houthalen-Helchteren gerealiseerd wordt.

x Variant 6: Omleidingstracé west – N74 tracé (oost): Het tracé vertrekt vanuit een westelijke bundeling met het Omleidingstracé. Het tracé kruist de Grote Baan N74 ter hoogte van Koerselse Dijk. Vervolgens maakt het tracé een geleidelijke bocht doorheen de KMO-zone en aanpalende gronden om vervolgens ter hoogte van de verkeerswisselaar N715-N74 aan te sluiten op de N74 aan oostzijde. Deze variant is enkel mogelijk indien de Omleidingsweg Houthalen-Helchteren gerealiseerd wordt.

I. Segment 6 Bungalowpark – station Neerpelt/Nolimpark (Overpelt)

A. Spoorlijntracé: sneltram of light train

Het tracé volgt de bestaande bedding van spoorlijn 18, waarop een fietspad is aangelegd. Het spoor voor de sneltram of light train wordt zo op de bedding aangelegd dat er langs het spoor eveneens een fietspad kan worden aangelegd. Vlak voor het station van Neerpelt sluit spoorlijn 19 aan op bij de bedding van spoorlijn 18.

Binnen het segment kruist het tracé enkel de N73-Stationstraat ongelijkgronds (over- of onderbrugging).

B. N74-tracé (west): sneltram of light train

De N74 is over belangrijke delen van het tracé in ophoging/uitgraving gelegen. Langsheen de N74 zijn op een aantal specifieke plaatsen verhoogde bermen langsheen de weg aangebracht die fungeren als geluidswallen die landschappelijk vorm zijn gegeven.

Het tracé van de sneltramlijn wordt aan de westzijde van de weg gebundeld met de hoofdassen van de N74. Waar de weg op een brug of viaduct is gelegen, wordt het sneltramspoor eveneens op een brug of viaduct aangelegd, waar de weg in een uitgraving of onder een brug gelegen is, ligt het sneltramspoor eveneens in een uitgraving of onder een brug. Ter hoogte van de afrittencomplexen op de N74 wordt de strakke bundeling met de hoofdassen verlaten om de nodige ruimte te creëren voor het inpassen van de verschillende infrastructuren met hun bijhorende technische uitrustingen. Hier worden zoekzones voorgesteld waarbinnen een aantal mogelijke configuraties van weg- en sneltraminfrastructuur kunnen worden ingepast.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 95 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Binnen het segment kruist het tracé volgende wegen ongelijkgronds:

Weg Gemeente Type weg Type kruising Diestersedijk Hechtel-Eksel Lokale weg Overbrugging Resterheidestraat / Kneuterstraat Hechtel-Eksel Lokale weg Overbrugging Spechtenstraat Hechtel-Eksel Lokale weg Onderbrugging Peerderbaan N73 Hechtel-Eksel Bovenlokale weg Onderbrugging Wijchmaalsebaan Hechtel-Eksel Lokale weg Onderbrugging Kapelstraat Hechtel-Eksel Lokale weg Overbrugging Stationsstraat N747 Hechtel-Eksel Lokale weg Overbrugging Lindelsebaan Overpelt Bovenlokale weg Overbrugging Groenstraat Overpelt Lokale weg Overbrugging Gortenstraat Overpelt Lokale weg Overbrugging Schansstraat Overpelt Lokale weg Overbrugging Loksvaartdijk Overpelt Lokale weg Onderbrugging (2.40 m) Astridlaan N712 Overpelt Bovenlokale weg Onderbrugging

C. N74-tracé (oost): sneltram of light train

De N74 is over belangrijke delen van het tracé in ophoging/uitgraving gelegen. Langsheen de N74 zijn op een aantal specifieke plaatsen verhoogde bermen langsheen de weg aangebracht die fungeren als geluidswallen die landschappelijk vorm zijn gegeven.

Het tracé van de sneltramlijn wordt aan de oostzijde van de weg gebundeld met de hoofdassen van de N74. Waar de weg op een brug of viaduct is gelegen, wordt het sneltramspoor eveneens op een brug of viaduct aangelegd, waar de weg in een uitgraving of onder een brug gelegen is, ligt het sneltramspoor eveneens in een uitgraving of onder een brug.

Ter hoogte van de afrittencomplexen op de N74 wordt de strakke bundeling met de hoofdassen verlaten om de nodige ruimte te creëren voor het inpassen van de verschillende infrastructuren met hun bijhorende technische uitrustingen. Hier worden zoekzones voorgesteld waarbinnen een aantal mogelijke configuraties van weg- en sneltraminfrastructuur kunnen worden ingepast.

Binnen het segment kruist het tracé volgende wegen ongelijkgronds:

Weg Gemeente Type weg Type kruising Diestersedijk Hechtel-Eksel Lokale weg Overbrugging Resterheidestraat / Kneuterstraat Hechtel-Eksel Lokale weg Overbrugging Spechtenstraat Hechtel-Eksel Lokale weg Onderbrugging Peerderbaan N73 Hechtel-Eksel Bovenlokale weg Onderbrugging Wijchmaalsebaan Hechtel-Eksel Lokale weg Onderbrugging Kapelstraat Hechtel-Eksel Lokale weg Overbrugging Stationsstraat N747 Hechtel-Eksel Lokale weg Overbrugging Lindelsebaan Overpelt Bovenlokale weg Overbrugging Groenstraat Overpelt Lokale weg Overbrugging Gortenstraat Overpelt Lokale weg Overbrugging Schansstraat Overpelt Lokale weg Overbrugging Loksvaartdijk Overpelt Lokale weg Onderbrugging (2.40 m) Astridlaan N712 Overpelt Bovenlokale weg Onderbrugging

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 96 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

1.6.1.5 Beknopte beschrijving halteligging

Bij het bepalen van de verschillende tracés en routes is er onderzocht waar de halte op de tracéalternatieven kunnen worden voorzien. Voor de sneltram blijkt uit het rijtijdenonderzoek dat niet meer dan 4 haltes mogelijk zijn. Uiteraard moet de locatie van deze haltes afgestemd zijn op de situering van de betreffende tracéalternatieven (kaart 6).

Dit leidt voor de verbinding Hasselt – Neerpelt met de sneltram tot twee haltes aan beide uiteinden van de gewenste verbinding, namelijk Hasselt station en Neerpelt station (indien gekozen wordt voor het Spoorlijntracé) of Overpelt/Nolimpark (indien gekozen wordt N74 tracé). Deze haltes zijn in de categorisering volgens het Spartacusplan respectievelijk een Hoofdknooppunt en een Knooppunt.

Naast deze haltes is er op basis van het rijtijdenonderzoek mogelijkheid voor twee bijkomende haltes op deze verbinding. De keuze van deze locaties is onder meer bepaald door een ligging nabij woonkernen en hun bereikbaarheid (openbaar vervoersaanbod en toegankelijkheid van het onderliggend wegennet), maar ook door een voldoende afstand tot Hasselt zodat deze halte attractief zijn voor de reiziger. Zo komen we tot twee bijkomende haltes, één in de omgeving van de kernen Houthalen-Helchteren (ligging afhankelijk van de keuze voor het spoorlijntracé of het omleidingstracé) en één in de omgeving van de kernen Wijchmaal of Hechtel-Eksel (laatste afhankelijk van de keuze voor respectievelijk het spoorlijntracé of het N74-tracé). Voor deze bijkomende haltes worden diverse mogelijkheden beschreven en verder getoetst in het milieuonderzoek.

Daarnaast wordt in functie van de verbinding Neerpelt – Lommel ook een halte voorzien te Lommel, maar deze valt buiten het knooppuntenmodel. Mogelijkheden hiervoor zijn: x Lommel station (indien Spoorlijntracé) of Lommel N71 (indien N71 tracé).

Hierbij wordt opgemerkt dat de verbinding naar Lommel voorwaardelijk is, en dus ook de halte. Indien immers geopteerd wordt voor het N74 tracéalternatief, en bijgevolg gehalteerd wordt op een knooppunthalte te Overpelt/Nolimpark, is het nog onduidelijk of de sneltram vervolgens Neerpelt en Lommel zal aandoen. Desgevallend zullen mogelijks ook de haltes Neerpelt station en Lommel station (indien spoorlijntracéalternatief) of Lommel N71 (indien N71-tracéalternatief) niet langer voorzien worden. Wanneer Neerpelt als halte wordt gekozen (Hoofd)Knooppunt bij het spoorlijntracé en ook een verbinding naar Lommel wordt uitgevoerd dan behoort een zogenaamde ‘landelijke halte’ ter hoogte van het Nolimpark ook tot de mogelijkheden.

Volgende minimum eisen voor een sneltramhalte werden samengesteld op basis van de “ontwerprichtlijnen voor regionet Limburg” 12 enerzijds en de ”Busstationgids – standaardisatie van autobusstations” 13 anderzijds. o de haltes worden gedimensioneerd op een lengte van 80 m (recht spoor) zodat samengestelde voertuigen halt kunnen houden; o de haltebreedte is minimum 2,5 m voor een perron in zijligging en 4,5 m voor een middenperron.

Het aantal fietsstallingen en parkeerplaatsen dat aan de verschillende haltes moet worden voorzien kan nog niet bepaald worden en zal voorwerp zijn van verdere studies die in een latere fase worden uitgevoerd.

12 VVM De Lijn, Regionet Limburg – Ontwerprichtlijnen, d.d. november 2005 13 VVM De Lijn, Busstationgids – standaardisatie van autobusstations, d.d. mei 2008 STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 97 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Voor wat betreft de lighttrain, wordt rekening gehouden met de haltes: x Hasselt station; x Zonhoven (bestaande NMBS-halte); x Wijchmaal (indien spoorlijntracé) of Hechtel-Eksel (indien N74 tracé); x Neerpelt station. Een bijkomende halte ter hoogte van Houthalen-Helchteren is voor de lighttrain een optie. Deze halte kan gesitueerd worden ter hoogte van Houthalen Stationsstraat, Helchteren of Helchteren kruispunt Grote Baan.

Deze lighttrainhaltes impliceren zonodig: o Aan het station Hasselt zijn geen aanpassingswerken vereist; o In het station Zonhoven wordt een tweede perrron van 180 m lang gerealiseerd; o In Peer worden twee hoge perrons van 180 meter lang, en een onderdoorgang voorzien ter hoogte van het vroegere station Wijchmaal of ter hoogte van de kruising met de N73 x N74 te Hechtel-Eksel (afhankelijk van het gekozen tracéalternatief); o In Neerpelt wordt een nieuw hoog perron van 180 meter lang voorzien dit in functie van de nodige bijkomende perroncapaciteit omwille van lange herbenuttingstijd van het rollend materieel; o In Houthalen worden twee hoge perrons van 180 meter lang voorzien ter hoogte van het voormalig station; o In Helchteren wordt één hoog perron van 180 m meter lang voorzien ter hoogte van de ongelijkgrondse kruising met de weg N715.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de mogelijke haltes en hun respectievelijke categorie/type waartoe ze behoren.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 98 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Tabel 1-23: Overzicht van de haltes voor de kansrijke alternatieven

Naam halte Categorie/type Vervoersinfrastructuur Beschrijving Situering ten opzichte van SBZ, voorkomen van habitats, regionaal belangrijke biotopen (RBB) en soorten 1. Hasselt station Hoofdknooppunt Sneltram of light train Station op de bestaande sporen of nieuw te bouwen Geen SBZ-gebied, habitat, RBB of relevante soorten tramterminus van toepassing.

2. Houthalen Landelijke halte Sneltram of lighttrain Zoekzone omgeving Stationsstraat. Aangezien de Ten noorden in de spoorbocht ligt een deelgebied van Stationsstraat sneltramlijn ter hoogte van de locatie Houthalen het SBZ-H 30. Rondom de zoekzone liggen Stationsstraat niet op maaiveldniveau gelegen is om bosfragmenten, aangeduid als habitattype 9120. Er zijn de kruising met spoorlijn 15 mogelijk te maken, zal er geen relevante doelsoorten. bij de ontwikkeling van deze halte extra aandacht moeten worden gegeven aan inpassing en toegankelijkheid.

3A. Helchteren Knooppunt Sneltram of lighttrain Zoekzone aansluitend op Helchteren centrum aan de Halte situeert zich ten oosten van de spoorbedding en Steenbergwijk; langs het Spoorlijntracé grenst onmiddellijk aan SBZ-H 29 en ligt nabij op +-300 m van SBZ-V 3.11. In het SBZ-gebied is 91E0 aanwezig, net als 6430. Het is een gebied van groot belang voor fauna. De grote Winterbeek ligt nabij de halte. Dit is een gebied van groot belang als corridor tussen SBZ- gebieden.

3.B Helchteren- Landelijke Halte Sneltram of lighttrain Zoekzone voor zowel spoorlijntracé als Halte situeert zich in SBZ-H 30 indien spoorlijntracé en Houthalen Lillo steenweg omleidingswegtracé ter hoogte van de N719 mogelijks in dit SBZ indien omleidingstracé. Binnen dit (Lillosteenweg/Helzoldstraat) en Herebaan-west. SBZ is er het habitattype 91E0. Indien de halte ten noorden van de N719 komt, situeert deze zich buiten SBZ, maar er wel aangrenzend aan. Daar situeert zich echter ook 91E0. Indien de halte zich ten zuiden van de N719 situeert, langs het omleidingstracé kan dit habitattype vermeden worden. Ook is er nabij deze zoekzone habitattype 6430, RBB vochtig wilgenstruweel. Het is een gebied van groot belang voor fauna en van belang als corridor tussen overige SBZ-gebieden.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 99 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Naam halte Categorie/type Vervoersinfrastructuur Beschrijving Situering ten opzichte van SBZ, voorkomen van habitats, regionaal belangrijke biotopen (RBB) en soorten 4. Helchteren kruispunt Knooppunt Sneltram of lighttrain Ten zuiden van KMO-zone Molenheide. Langs Halte grenst aan en ligt eventueel in SBZ-V3.11 en Grote Baan N74/Grote Baan en bedding spoorlijn. Voor SBZ-H 29 thv gebied ‘Achter de Witte Bergen’ en Spoorlijntracé of omleidingstracé ‘Molenheide’. ‘Achter de Witte Bergen’ omvat habitattypes 2330, 2310, 4010. Door het GRUP Noord Zuid verbinding wordt de KMO-zone een belangrijke natuurverbindende functie tussen de SBZ-gebieden toegekend. Gebied van belang voor fauna.

5A Wijchmaal Landelijke halte Sneltram of lighttrain Ter hoogte van kruising N73 Stationsstraat. Ter De halte ligt ten westen van de spoorlijn aangrenzend hoogte van het voormalige station is aan beide zijden aan SBZ-V3.10 indien de halte ten zuiden van de N73 van de N73 een zoekzone aangeduid voor het ligt en binne dit SBZ-gebied indien de halte ten noorden inplanten van de halte. van de N73 ligt. Onmiddellijk nabij ligt SBZ-H 29. Ter Langs het Spoorlijntracé hoogte van de zoekzone liggen er geen habitats, RBB of leefgebied van relevante soorten. De Bolissenbeek is van groot belang als corridor tussen SBZ-gebieden.

5B Hechtel-Eksel Landelijke halte Sneltram of lighttrain Zoekzone omgeving knooppunt N74- N73 Het knooppunt N74-N73 ligt op ongeveer 400 m van Peerderbaan. De N74 ligt hier verhoogd ten opzichte SBZ-H 29. van de N73. Bij het inplanten van de halte kan ervoor Ter hoogte van de zoekzone liggen er geen habitats, gekozen worden om de bundeling met de as van de RBB of leefgebied van relevante soorten. N74 naar hoogteligging tijdelijk te verlaten zodat de halte op maaiveldniveau kan worden ingericht. Het tracé zal de N73 dan gelijkgronds kruisen. Langs het N74 tracé

6A Neerpelt station (Hoofd)Knooppunt Sneltram of lighttrain Station Geen SBZ-gebied, habitat, RBB of relevante soorten van toepassing.

6B Overpelt / Nolimpark Landelijke halte of Sneltram Zoekzone voor de halte Geen SBZ-gebied, habitat, RBB of relevante soorten (Hoofd)knooppunt van toepassing.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 100 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Naam halte Categorie/type Vervoersinfrastructuur Beschrijving Situering ten opzichte van SBZ, voorkomen van habitats, regionaal belangrijke biotopen (RBB) en soorten 7A Lommel station Knooppunt Sneltram Station. Langs het Spoorlijntracé. Geen SBZ-gebied, RBB of relevante soorten van spoorlijntracé toepassing. Het gebied rondom de sportterreinen omvat habitat 2330

7B Lommel N71 Knooppunt Sneltram Langs het N71 tracé Geen SBZ-gebied, habitat, RBB of relevante soorten van toepassing.

8 Zonhoven Landelijke halte Lighttrain Halveweg N72 Ligt aangrenzend aan SBZ-V3.12 en SBZH 31. Er zijn geen aangemelde habitats. Nabij ligt het regionaal belangrijk biotoop rietmoeras. Door het huidige verstoringsklimaat is het voorkomen van verstoringgevoelige doelsoorten weinig relevant.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 101 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

1.6.1.6 Routes: combinaties van tracéalternatieven in opeenvolgende segmenten.

In bovenstaand hoofdstuk worden de tracéalternatieven en varianten beschreven per segment en per baanvak. Door het combineren van tracéalternatieven in opeenvolgende segmenten worden routes samengesteld. In onderstaande paragrafen worden de mogelijke routes voor sneltram en voor light train beschreven. In kader van de passende beoordeling worden de routes alleen beschouwd voor de relevante segmenten 3 tot en met 6.

II. Spoorlijnroute

De spoorlijnroute wordt voor de verschillende baanvakken samengesteld uit volgende tracédelen:

Baanvak Segment Kansrijk Tracéalternatief Albertkanaal – Helchteren 3. Nieuwstraat – Stationsstraat Houthalen Spoorlijntracé 4. Stationsstraat – Peersedijk Helchteren Spoorlijntracé Helchteren - Neerpelt 5. Peersedijk Helchteren – Bungalowpark Spoorlijntracé 6. Bungalowpark – station Neerpelt (excl. zone Spoorlijntracé station Neerpelt-Nolimpark)

III. Combi spoorlijn - N74

De route “combi spoorlijn-N74” wordt voor de verschillende baanvakken samengesteld uit volgende tracédelen:

Baanvak Segment Kansrijk Tracéalternatief Albertkanaal - Helchteren 3. Nieuwstraat – Stationsstraat Houthalen Spoorlijntracé 4. Stationsstraat – Peersedijk Helchteren Spoorlijntracé Helchteren - Neerpelt 5. Peersedijk Helchteren – Bungalowpark Zoekzone 6. Bungalowpark – station Neerpelt (excl. zone N74-tracé west station Neerpelt-Nolimpark) N74-tracé oost

IV. Combi omleiding - N74

De route “combi omleiding - N74” wordt voor de verschillende baanvakken samengesteld uit volgende tracédelen:

Baanvak Segment Kansrijk Tracéalternatief

Albertkanaal - Helchteren 3. Nieuwstraat – Stationsstraat Houthalen Spoorlijntracé 4. Stationsstraat – Peersedijk Helchteren Omleidingstracé oost Omleidingstracé west Helchteren - Neerpelt 5. Peersedijk Helchteren – Bungalowpark Zoekzone 6. Bungalowpark – station Neerpelt (excl. zone N74-tracé oost station Neerpelt-Nolimpark) N74-tracé west

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 102 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

1.6.1.7 Studiegebied

Om de ruimere context van de natuurlijke structuur te beschrijven, omvat het studiegebied op macroniveau de grotere ruimtelijk-ecologische structuren, nl. het Park Midden-Limburg, incl. De Wijers, en Park der Lage Kempen. Het studiegebied op mesoniveau wordt afgebakend als het volledige gebied waarbinnen zich mogelijke effecten kunnen voordoen ten gevolge van de werkzaamheden en/of de aanwezigheid van de infrastructuren op de SBZ-gebieden. Het omvat bijgevolg, naast het plangebied, ook de gehele zone die onderhevig is aan een gewijzigd geluidsklimaat (verstoring), de zone tot waar zich mogelijks verdrogingseffecten voordoen, de zone tot waar zich mogelijks verontreinigingseffecten voordoen, de zone waar ecotoopverlies optreedt en de zone die eventueel beïnvloed wordt door barrière-effecten. Dit niveau wordt omgrensd door een buffer van 1000 m rond de tracéalternatieven af te bakenen. Deze afstand wordt als ruim voldoende ingeschat, om relevante milieu-effecten op fauna en flora te omvatten. Op dit niveau wordt er dieper ingegaan op de verschillende natuurwaarden van de verschillende deelgebieden waarbinnen zich mogelijke effecten voordoen ten gevolge van de werkzaamheden en/of de aanwezigheid van de nieuwe infrastructuur. Daarnaast wordt gekeken naar de ecologische verbindingen, relaties en corridors tussen deze gebieden. Ook wordt het statuut van de betrokken deelgebieden benoemd. Het microniveau betreft het eigenlijke plangebied.

1.6.1.8 MER-plichtig

Een plan dat wordt opgesteld om middels een wetgevingsprocedure (in dit geval een Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan – GRUP) door de Vlaamse Regering te worden vastgesteld en dat het kader vormt voor de toekenning van een vergunning voor een project valt binnen het toepassingsgebied van het plan-m.e.r.-decreet. Doordat het voorgenomen plan eveneens een invloed kan hebben op vogel- en/of habitatrichtlijngebieden dient daarenboven een passende beoordeling te worden uitgewerkt waardoor het te beoordelen plan sowieso van rechtswege plan- m.e.r.-plichtig is. Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het zogenaamde mer/vr-decreet, hierna “het decreet” genoemd) beschrijft de m.e.r.-procedure (B.S. 13 februari 2003). Dit decreet is op het vlak van milieueffectrapportage voor plannen en programma’s gewijzigd (B.S. 20/06/2007) en aangevuld met een uitvoeringsbesluit betreffende milieueffectrapportage over plannen en programma’s (B.S. 07/11/2007). Deze wijziging trad in voege vanaf 1 december 2007.

1.6.1.9 Vereiste vergunningen

Naast het doorlopen van het volledige plannings- en beoordelingsproces en de keuze van het tracéalternatief, volgt de fase van de stedenbouwkundige vergunning.

1.6.1.10 Andere projecten/plannen met mogelijk cumulatief effect

Interferentie Noord Zuid verbinding Houthalen-Helchteren14 De Noord Zuid verbinding Houthalen-Helchteren kadert in het streven om de N74 om te vormen tot een primaire weg type I (dus met minimaal aantal gelijkgrondse kruisingen). Daarnaast heeft dit weginfrastructuurproject ook de doelstelling om de leefbaarheid van de doortocht door Houthalen en Helchteren te verbeteren. Met betrekking tot de Noord Zuid verbinding werd een planMER opgemaakt waarin niet alleen een doorgedreven aanpassing van de doortocht op zijn milieueffecten – het zogenaamde doortochttracé onderzocht werd, maar waarin ook een omleidingweg rond de kernen van Houthalen en Helchteren voorwerp van het planMER uitmaakte.

14 Bron: Nysten K. 2014. Studie ten behoefte van de realisatie van de Noord Zuid verbinding te Houthalen-Helchteren. Plan- MER. TV ASTA i.o.v. Agentschap Wegen en Verkeer Limburg. PlanMER. Studie ten behoeve van de realisatie van de Noord Zuid verbinding te Houthalen-Helchteren. 2014 STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 103 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Bij het omleidingstracé wordt het doorgaande verkeer uit de doortocht gehaald en afgeleid via de omleidingsweg. Bij het doortochttracé blijft het doorgaand verkeer door de doortocht rijden, maar dit gebeurt gescheiden van het lokale verkeer zodat een vlottere doorstroming bekomen wordt.

Voor zowel het doortochttracé als het omleidingstracé zijn in een studie voorafgaand aan de opmaak van het planMER diverse mogelijke tracés onderzocht. Deze studie had als doel om de scoping van het onderzoek te verfijnen aan de hand van een aantal criteria. Voor wat betreft het doortochttracé kwam hieruit een combinatie van twee tunnels voor doorgaand verkeer ter hoogte van de doortocht door de kernen van respectievelijk Houthalen en Helchteren naar boven. Tussen deze twee woonkernen in doorkruist de weg het kwetsbare valleigebied van de Mangelbeek en is de aanleg van een tunnel omwille van fysieke/technische redenen niet aangewezen. Hier komt het doorgaand verkeer dan ook naast het lokale verkeer op maaiveldniveau. Voor het omleidingstracé kwam uit de trechteringsstudie voor de Noord Zuid verbinding Houthalen-Helchteren een tracé naar voren dat ten westen van de oude spoorwegbedding komt te liggen. Dit tracé komt deels op maaiveldniveau te liggen en deels in tunnel.

Onderstaande figuur geeft de beide tracés weer. De intekening ervan is – samen met de locatie en inrichting van aansluitingspunten - verder onderzocht en geconcretiseerd in het kader van het planMER.

Het vorige planMER voor de Noord Zuid verbinding werd goedgekeurd op 22 september 2008. Op 3 oktober heeft de Vlaamse Regering gekozen voor het omleidingstracé. Op 5 februari 2010 keurde de Vlaamse overheid het GRUP voorlopig goed. De kennisgeving van de projectMER werd afgerond op 24 oktober 2010. De goedkeuringsbeslissing van de dienst Mer en het GRUP (besluit Vlaamse Regering van 4 maart 2011) dat aansluitend op het plan-MER werd opgemaakt, werden evenwel in een arrest van de Raad van State van 29 maart 2013 vernietigd. Gezien de Raad van State enkel de goedkeuringsbeslissing van de dienst Mer heeft vernietigd, kan de dienst Mer een nieuwe eindbeoordeling doen van een opnieuw ingediend en aangepast plan-MER. In 2013 werd daarom aangevangen met de opmaak van een nieuw plan-MER, rekening houdend met de opmerkingen uit het arrest van de Raad van State. Het nieuwe plan-MER voor het GRUP Noord- Zuid Verbinding Limburg te Houthalen-Helchteren (PL-0055) werd goedgekeurd op 25 februari 2014. Dit plan-MER bestudeerde en optimaliseerde beide tracés. Om het omleidingstracé rond de dorpskernen van Houthalen en Helchteren te kunnen realiseren zijn bestemmingswijzigingen noodzakelijk. Een gewestelijk RUP (GRUP) wordt opgesteld met als doel deze wijzigingen door te voeren. Tevens wordt met dit RUP gegarandeerd of gefaciliteerd dat de vereiste milderende maatregelen, voor zover ruimtelijk van aard en op planniveau, worden gerealiseerd. Vermits er geen bestemmingswijzigingen nodig zijn om de huidige doortocht N715 door de kernen van Houthalen en Helchteren om te vormen naar een lokale weg, wordt deze niet opgenomen in het GRUP. De plenaire vergadering ging door op 27 februari 2014. Het GRUP Noordzuidverbinding Limburg werd voorlopig vastgesteld op 4 april 2014.

De algemene visie en uitgangspunten van dit GRUP, zoals beschreven in de toelichtingsnota, zijn als volgt:

“Zoals hoger reeds aangegeven is de N74 tussen de E314 en Nederland in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen bindend geselecteerd als een primaire weg type I, nodig om het net van hoofdwegen te complementeren. De N74 vormt als primaire weg I een tussenschakel in de maas van het hoofdwegennet tussen de E313, E314, E25 en E34. De N74 vormt hierbij een verbinding tussen de E314 (te Houthalen) en de E34 (te Eindhoven). Het RSV stelt dat gezien het primeren van de gewestelijke verbindingsfunctie op de primaire wegen I alle mogelijke maatregelen en ingrepen moeten worden doorgevoerd die deze functie kunnen optimaliseren, waaronder ook de mogelijkheid voor nieuwe tracés en omleidingen om doorstroming te optimaliseren wordt genoemd. De huidige Noord-Zuid verbinding verloopt momenteel via de doortocht doorheen de kernen van Houthalen en Helchteren. Dit doorgaand verkeer heeft een zware impact op de leefbaarheid van beide kernen. De barrièrewerking van deze doortocht belemmert een kwaliteitsvolle inrichting van het centrumweefsel. De hoge verkeersintensiteit legt bovendien een zware hypotheek op de verkeersveiligheid en –leefbaarheid, onder meer omdat er geen scheiding is tussen doorgaand en lokaal verkeer. Er dienen derhalve ingrepen te gebeuren teneinde de verbinding effectief als een

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 104 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project primaire weg type I te laten functioneren zonder een hypotheek te leggen op de verkeersveiligheid- en leefbaarheid van Houthalen en Helchteren. Zoals aangegeven en onderzocht in het kader van het Plan-MER en andere studies, zijn er daartoe twee mogelijkheden: een doortochttracé (met tunnels ter hoogte van Houthalen en Helchteren) of een omleidingstracé. Het herwerkte Plan-MER concludeert over deze twee mogelijkheden als volgt : “Op basis van de milieubeoordeling kan geen eenduidige keuze gemaakt worden voor één van beide tracés. Beide tracés zijn haalbaar, op voorwaarde dat de milderende maatregelen die in dit plan-MER zijn opgenomen, gerealiseerd worden”. Deze conclusie is niet van aard om de Vlaamse Regering ertoe te brengen haar eerder uitgesproken voorkeur voor het omleidingsscenario te herzien. Die voorkeur vindt – zoals in de inleiding van deze nota is aangegeven- haar basis in socio-economische motieven, zoals het belang van de kernen van Houthalen en Helchteren, waarin de ‘downgrade‘ van de huidige N74 tal van kansen biedt. De ruimte die vrij komt in de huidige doortocht kan aangewend worden voor het realiseren van volgende ruimtelijke doelstellingen:  de herinrichting naar een lokale weg met potenties voor andere vervoerswijzen;  de herinrichting van openbare ruimten als drager voor de verbinding van de oostelijke en westelijke dorpskernen;  de mogelijkheden naar inbreiding en het herstellen van het centrumweefsel ter versterking van de kernen van Houthalen en Helchteren.

De keuze voor een omleidingstracé impliceert anderzijds een doorsnijding van open ruimte en natuur; uit het plan-MER is evenwel gebleken dat de effecten van het omleidingstracé op natuur gemilderd kunnen (en zullen) worden.”

 N74 als primaire weg type I Dit deel van het GRUP heeft als doel de realisatie van een primaire weg type I mogelijk te maken tussen het op- en afrittencomplex 29 op de hoofdweg E313/A2 en het reeds als primaire weg I ingerichte deel van de N74 ten noorden van Helchteren. De Noord-Zuid verbinding dient haar functie als primaire weg type I te vervullen. Het gaat dan in eerste instantie om een verbindingsfunctie op Vlaams niveau, in dit geval tussen Eindhoven en de hoofdweg E314/A2 ter hoogte van Houthalen-Helchteren. Vermits de ‘maas’ gevormd door de hoofdwegen E313, E314, E25 en E34 te groot is (te grote omrijdafstanden), dient de N74 in feite een ‘maasverkleining’ te realiseren, die functioneert op gewestelijk niveau. In tweede instantie moeten primaire wegen I een verzamelfunctie vervullen op Vlaams niveau.

 Limburgse Noord-Zuid verbinding De weg functioneert als drager van de relatie tussen de stedelijke gebieden en de economische knooppunten in het noorden van de provincie Limburg met deze in het centrum van de provincie. Zo verloopt de historische relatie tussen de kleinstedelijke gebieden Lommel en Overpelt-Neerpelt en het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk hoofdzakelijk via de N74 (zowel het primaire I- als het primaire II-deel).

 Bovenlokale, doorgaande bewegingen primeren Een strikte scheiding tussen lokale verkeersstromen en bovenlokale, doorgaande bewegingen wordt nagestreefd. Regionaal doorgaand verkeer op het lokale wegennet wordt vermeden door onder meer een voldoende vlotte aansluiting op de primaire weg ter hoogte van strategisch gelegen knooppunten. Doorstroming is geen prioriteit op het lokale systeem, wel op de primaire weg I. Aangezien de gewestelijke verbindingsfunctie primeert, wordt het aantal aansluitingen met het onderliggende wegennet beperkt gehouden. Hierdoor zal een opsplitsing gebeuren tussen het lokale verkeer dat het doortochttracé, N715, zal volgen en het doorgaand verkeer dat de Noord Zuid verbinding zal volgen. Uit het plan-MER blijkt dat 3/4de van het huidige verkeer op de Noord- Zuid ter hoogte van Houthalen-Helchteren als doorgaand aanzien kan worden. Dit houdt in dat 1/4e van het huidige verkeer door de doortocht zou kiezen, terwijl de rest de omleiding neemt. Overeenkomstig de visie geformuleerd in het provinciaal ruimtelijk structuurplan verloopt de ontsluiting van het regionaal bedrijventerrein De Schacht (Heusden-Zolder) naar het bovenlokale wegennet via de secundaire weg N719. In overeenstemming met de wegenhiërarchie sluit deze secundaire weg aan op de primaire weg N74, die op zijn beurt aansluiting geeft op de hoofdweg E314.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 105 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Het zuidelijke deel van de N74 binnen het plangebied, het gedeelte ten zuiden van de E34, is geselecteerd als een primaire wegverbinding, type II. Hier heeft de N74 dus een andere functie dan ten noorden van de E34. Primaire wegen II zijn wegen die een verzamelfunctie hebben voor gebieden en/of concentraties van activiteiten van gewestelijk belang. Dit wegsegment heeft dus geen verbindende of doorgaande functie.

 Bewaken leefbaarheid Door het scheiden van de verschillende verkeersstromen, waarbij enkel het lokale verkeer door de kernen van Houthalen en Helchteren behouden blijft, zal de leefbaarheid in beide kernen sterk verbeteren. De nodige verkeer remmende maatregelen op de N715 enerzijds en het bewaken van de doorstroming op de N74 moeten deze verkeersscheiding bewerkstelligen. Anderzijds is de leefbaarheid in de wijken langsheen het nieuwe tracé een belangrijk aandachtspunt. Vol- doende ruimte dient voorzien voor het realiseren van de nodige milderende maatregelen als landschappelijk ingeklede geluidsbuffering. Het zuidelijke gedeelte van de N74 (ten zuiden van de E34) dient ook anders ingericht te worden, gezien de N74 hier een andere functie vervult. Deze alternatieve weginrichting moet ervoor zorgen dat dit gedeelte van de N74 niet gebruikt wordt voor doorgaande bewegingen over langere afstanden. Hiervoor moeten de hoofd- en primaire wegen gebruikt worden.

 Barrières door de aanleg van nieuwe weginfrastructuur vermijden of milderen Langzaam verkeersrelaties De aanwezige langzaam verkeersrelaties worden maximaal behouden om een maximale oversteekbaarheid van de primaire weg te bereiken. De N74 mag in geen geval de onderlinge bereikbaarheid en de ruimtelijke binding tussen de verschillende kernen onderling in het gedrang brengen. Minimaal dienen de volgende functionele voetgangers- en fietsrelaties gegarandeerd worden: • fietsverbinding tussen Hechtel en Helchteren, • mispad: fiets- en voetgangersverbinding tussen Lillo en Motmansstraat (De Standaard), • fietsverbinding tussen de De Standaard en Voort langsheen de bestaande spoorlijn. • fietspad Tramroute • Loerstraat Waar ongelijkvloerse kruisingen met bestaande wegen noodzakelijk zijn, moet getracht worden om het lengteprofiel van deze bestaande wegen te behouden.

Landschappelijke en ecologische relaties Houthalen-Helchteren en de omliggende gemeenten bezitten een aantal gebieden met uitzonderlijke natuurwaarden en zijn dooraderd door natuurverbindingen tussen deze gebieden. De landschappelijke en ecologische kwaliteiten van de omgeving worden maximaal behouden en verbeterd. Daartoe wordt de weg niet alleen zo goed mogelijk ingepast maar worden ook het tracé en de uitvoering van de weg voor zover mogelijk aangepast om een zo klein mogelijke directe impact te hebben op waardevolle landschappen en natuurwaarden. Op vlak van landschappelijke en ecologische inpassing dient specifieke aandacht te worden besteed aan: • de realisatie van een ecoduct over de N74 ter hoogte van de huidige KMO-zone om de realisatie van een ecologische verbinding tussen het militair domein Meeuwen en het militair domein Leopoldsburg niet te hypothekeren (cf. s-IHD rapporten 24 en 25) • de realisatie van een tunnel ter hoogte van het Kraanbergbos, • de realisatie van een viaduct ter hoogte van Lillo, zowel in functie van het vrijwaren van de Mangelbeekvallei als het vrijwaren van de lokale wegverbindingen Lillosteenweg en Guldensporenlaan.”

De cumulatieve effecten van beide plannen zullen – op basis van het voorontwerp GRUP en de planMER voor de Noord Zuid verbinding – besproken worden in het planMER voor de sneltramlijn 3.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 106 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Figuur 1-7: Globale situering van de tracés voor de Noord Zuid verbinding15

15 Bron: planMER. Studie ten behoeve van de realisatie van de Noord Zuid verbinding te Houthalen- Helchteren. 2014. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 107 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Figuur 1-8: Grafisch plan voorontwerp GRUP Noord Zuid verbinding N74 (vrsie april 2014)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 108 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Spoorontwikkeling - Ontwikkelingen van goederenvervoer – Ijzeren Rijn

De IJzeren Rijn is een spoorlijn die de haven van Antwerpen verbindt met Duisburg (Duitsland). Sinds 1991 is dit spoor niet meer in gebruik voor doorgaand, internationaal spoorvervoer. Door het toenemende goederenvervoer vanuit de Antwerpse haven naar het Duitse achterland heeft België opnieuw de intentie om de IJzeren Rijn operationeel te maken. De onderhandelingen met Nederland hieromtrent zijn lopende. Het upgraden van de IJzeren Rijn met in eerste fase een verbetering van het personenvervoer vanuit Noord-Limburg maakt deel uit van de prioritaire projecten met betrekking tot capaciteitsuitbreiding binnen de Vlaamse spoorstrategie. Hierbij wordt het op dubbel spoor brengen van het baanvak Mol-Hamont-Nederlandse grens opgenomen. Het opnieuw operationeel maken van spoorlijn 18 Hasselt-Neerpelt wordt beschreven als prioritaire missing links personenvervoer.

Op het ogenblik dat de IJzeren Rijn opnieuw actief wordt, dient bij het gebruik van spoorlijn 15 en 18 combinatie met goederenvervoer in overweging genomen te worden voor het vervoer van goederen tussen de stations Genk-Goederen en Neerpelt. Binnen dit plan gaat het om het Spoorlijntracé van segment 3 (ex vertakking Houthalen) tot en met segment 6 (Neerpelt).

Om de combinatie van goederen- en reizigersverkeer mogelijk te maken indien spoorlijn 18 in gebruik is voor light train, is volledige dubbelsporigheid van het baanvak ex vertakking Houthalen – Neerpelt vereist.

Indien spoorlijn 15 en 18 in gebruik zijn voor sneltram, wordt één spoor door uitsluitend sneltramvoertuigen (spoor uit te rusten voor sneltram, betreft exploitatievorm ‘sneltram in eigen bedding’) bereden terwijl een tweede spoor aangelegd wordt voor uitsluitend goederentreinen (spoor uit te rusten als klassiek spoor, betreft exploitatievorm ‘klassiek treinmaterieel’).

Een andere mogelijkheid bestaat erin dat er een nieuwe spoorinfrastructuur wordt aangelegd die zowel gebruikt kan worden door een sneltram (personenvervoer) als een trein (goederenvervoer).

Concreet betekent dit dat in segment 3 het bestaande treinspoor, dat voornamelijk centraal op de bedding gelegen is, naar de oostzijde van de bedding verplaatst wordt, een goederenspoor wordt ingepast op de bestaande bedding aan de westzijde en het sneltramspoor wordt ingepast aan de westzijde. In segment 4 tot en met 6 worden op de bedding twee sporen aangelegd, met name het spoor voor de sneltram en wordt eveneens een fietspad aangelegd.

Ontwikkeling REMO-stort ‘Achter de Kraanberg’ - LET-Noord

In het kader van de milieuvergunning voor verderzetting van de afvalstortactiviteit door Remo Milieubeheer NV werden bij Besluit van de Vlaamse Minister van Leefmilieu en Landbouw van 16.01.2002 (AMV/00070576/1007) aan Remo ecologisch milderende maatregelen opgelegd die zich uitstrekken tot in het landgoed Hoeverheide. Hierbij werd door ANB en INBO een ruimtelijk voorstel tot inrichting voor het gebied “Achter de Kraanberg en omgeving”, opgemaakt. Voor de percelen ten zuiden van REMO wordt een heidevegetatie beoogd. Inmiddels werden de werkzaamheden voor het realiseren van deze natuurcompensaties reeds uitgevoerd. De heidevegetatie is momenteel nog in ontwikkeling.

Binnen de gemeente Houthalen-Helchteren bestaat het idee voor de oprichting van een milieutechnologiepark. De gemeente kiest voor de uitbouw van LET-parken waar milieubedrijven van een innovatieve industrietak (Cleantech) gebundeld worden. Het gaat om twee sites: LET- Noord op de REMO-site en LET-Zuid op de terreinen van het industrieterrein Centrum-Zuid. LET- Noord betreft een valorisatie van de afvalopslagplaats na het stopzetten van de stortactiviteiten van REMO (huidige vergunning loopt tot 15 februari 2016). Hiertoe wordt een tijdelijke afvalverwerkingsinstallatie gebouwd voor een periode van 20 jaar. Deze installatie omvat zowel materiaalrecyclage als energetische valorisatie. Nadien wordt de ingenomen oppervlakte omgezet naar duurzaam natuurgebied.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 109 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Figuur 1-9: Visie of voorstel van inrichting van het gebied ‘Achter de Kraanberg’

Figuur 1-10: Situering van het plangebied voor het ‘LET’park noord ‘Closing the Circle’ (Bron: Omtrek 2011, planMER Closing the Circle’

Voor het LETpark-Noord ‘Closing the Circle’ werd in mei 2011 een planMER goedgekeurd. De plenaire vergadering over het voorontwerp GRUP vond plaats op 4 februari 2014.

In het plan-MER ‘CtC’ werd getoetst of de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied “Achter de Kraanberg en omgeving” duurzaam kunnen gerealiseerd worden op basis van de abiotische potenties van de uitgegraven opslagplaatsen en de zone met tijdelijke installaties. Daarnaast werd onderzocht welke effecten tijdens de exploitatiefase een impact kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. In het MER werd voor de discipline Fauna en Flora het volgende gesteld:

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 110 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

“ Door de uitvoering van het plan CtC treden tijdelijke effecten op voor Fauna en Flora. Het tijdelijk verlies aan Natura2000-habitat en biotoopverlies voor heidevogels wordt niet significant geacht (< 1% van habitat binnen SBZ-H of biotoop binnen SBZ-V). De verliezen zijn klein ten opzichte van de aanwezige oppervlakten van de verschillende habitats binnen het SBZ-H. De prioritaire habitats worden niet ingenomen. Ook het tijdelijke verlies van habitat (biotoop) voor de levensgemeenschap voor heidevogels is verwaarloosbaar. … De natuurfunctie van deze niet-habitatrichtlijn-waardige maar waardevolle ecotopen kunnen na de afronding van het project hersteld worden en tot habitatrichtlijnwaardige ecotopen ontwikkeld (Droge heide (4030), Psammofiele heide (2310) en (op termijn) tot eikenberkenbos(9190)). Via de herinrichting van de uitgegraven afvalopslagplaatsen wordt de ontwikkeling van de nieuwe, duurzame natuurwaarden conform de S-IHD reeds na 2 jaar aangevat. Hierdoor blijft het tijdelijk verlies aan habitat beperkt aangezien de overige habitats beheerd worden zoals in het protocol met ANB en de OVAM is opgenomen. De zones waarin de WTM/WTE en ETC worden opgesteld blijven na exploitatie en ontmanteling van de installaties hun abiotische geschiktheid behouden om voedselarme habitats zoals droge heide vegetaties of autochtoon eikenberkenbos tot ontwikkeling te laten komen. Ondanks het nog ontbreken van S-IHD50 voor het specifieke SBZ-H/V is er een tijdelijke negatieve impact op de natuurdoelen. De uiteindelijke ruimtewinst voor inrichting van duurzame natuurdoelen is echter zeer significant voor het SBZ-H/V.”

In het kader van de milieuvergunning voor verderzetting van de afvalstortactiviteit door Remo Milieubeheer NV werden aan Remo wel ecologisch milderende maatregelen opgelegd die zich uitstrekken tot in het landgoed Hoeverheide. De aan Remo opgelegde milderende maatregelen beoogden het behoud van de natuurwaarden ten opzichte van een gedefinieerd referentiekader met oog op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen.

Hiermee werd een natuurbeeld beoogd om: xhet leefgebied voor de Boomleeuwerik en de Nachtzwaluw te behouden en xhet realiseren van een stapsteen tussen de beide militaire domeinen via de Mangelbeekvallei.

Voor het nastreven van dit natuurbeeld dienden tegen 2007 de oppervlakte open stuifduin, heide, verboste heide en eikenberkenbos substantieel uitgebreid te worden.Voor de percelen ten zuiden van REMO wordt een heidevegetatie beoogd. Inmiddels werden de werkzaamheden voor het realiseren van deze natuurcompensaties reeds uitgevoerd. De boscompensatie werd intussen ook uitgevoerd.

In de passende beoordeling voor CtC werd de N74 meegenomen in de beoordeling. Uit de beoordeling van CtC blijkt dat ook in cumulatie met de realisatie van de N74 geen significant negatieve effecten te verwachten zijn.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 111 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos. Gewenste ruimtelijke structuur

De gewenste ruimtelijke structuur voor de Regio Neteland (juni 2006), deelruimte Brongebied Grote : - Samenhangende boscomplexen behouden en versterken als structuurbepalende natuur- en/of landschapselementen: Kattenbos (1.3), boscomplex Pijnven (1.4), Hoenrik (1.6); - Behoud en versterking van zeer waardevolle natuurcomplexen: Boscomplex Winner-Grote Hof (2.5); - Behoud en herstel van uitgesproken natuurwaarden in bovenlopen van waardevolle beekvalleien: Vallei Winnerloop rond Hoboshoeve (3.1); - Landbouwgebied met behoud van kleine bos-, natuur- en/of landschapselementen: landbouwgebied Holven (4.4), ten noorden van Eksel (4.7), Locht-Verloren Eind (4.8); - Behoud en versterking van gevarieerde valleilandschappen: Vallei van de Grote Nete ten noorden van de N175 (5.5); - Ontwikkeling van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen: Holvenloop (7.6), droge verbinding Grote Nete en Vallei van de Bollisserbeek (7.8);

Het operationeel uitvoeringsprogramma (december 2007) beschrijft als - uitvoeringsactie op korte termijn op te starten: 64. Omgeving bos- en landduinencomplexen Paardshaagdorenberg – Pijnvennerheide en Winner - Grote Hof: … de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor: het versterken van de natuurwaarden voor de Vallei Winnerloop rond Hoboshoeve en Boscomplex Winner – Grote Hof en rond het Plat (2.4, 2.5, 3.1), - Op te starten specifiek onderzoek voorafgaand aan uitvoeringsactie: 65. Grote Nete stroomopwaarts kanaal van Beverlo en omgeving Bevestigen van de agrarische bestemming voor Landbouwgebied Strooiendorp: … de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor: verweving van landbouw en natuur in de vallei van de Grote Nete ten noorden van Hechtel en het valleigebied Brisdilloop/Visbeddenbeek (5.4, 5.5) Vanuit het landinrichtingsproject is er vraag om snel tot actie over te gaan in de bovenloop. Er zal afgestemd worden met het landinrichtingsproject Grote Nete gebied. - Gebieden waarvoor geen acties op korte termijn opgestart worden: 66. Omgeving Gelderhorsten, Kattenbos, Pijnven: Opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan na onderzoek over de haalbaarheid van het voorstel in relatie tot de Cadmiumvervuiling voor:… het versterken van de bosstructuur en het differentiëren van bos- en natuurgebieden als natuurverwevingsgebied in Kattenbos en Pijnven (1.3, 1.4) (richtcijfer 50 ha),

De gewenste ruimtelijke structuur voor de Regio Limburgse Kempen en Maasland (maart 2008): - behoud en versterking van uitgesproken natuurwaarden in valleien met ruimte voor natuurlijke waterberging: vallei van de Dommel vanaf Bergske tot Neerpelt (inclusief benedenloop Peerderloop) (34.3), vallei van de Bollisserbeek (34.4), brongebied van de Zwarte Beek (34.5), vallei van de Sonnisbeek ter hoogte van kasteel Dool (34.10); - behoud en versterking van gevarieerde valleilandschappen met ruimte voor natuurlijke waterberging: vallei van de Molenloop vanaf de bron tot de monding in de Dommel (35.9); - ontwikkeling van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen: Dommel doorheen Neerpelt (36.4), kleine landschapselementen en bosjes in landbouwgebied als verbinding tussen Bollisserbeek en brongebied Grote Nete (36.5), bovenloop van de Bollisserbeek (36.13), Holvenloop (36.14); - samenhangende boscomplexen en patronen van verspreide bosfragmenten behouden en versterken als structuurbepalende natuur- en/of landschapselementen: Bosfragmenten in de omgeving van Lindel – Hoeven (37.14), Resterheide (37.15), Bossen rondom Molenheide (37.16), Bos- en parkstructuur rondom kasteel Dool (37.17); - behoud en versterking van complexen van ecologische en landschappelijke waarden verweven met landbouw: Interfluvia tussen Bollisserbeek, Dommel en Peerderloop te Peer (39.1); - Behoud en versterking van ecologisch waardevolle vijver- en boscomplexen: Complex Roosterbeek / Platweyers 46.3); - Behoud en versterking van ecologisch waardevolle complexen van heiden, landduinen, vennen en bossen: Hechtelse heide (47.1), Achter de Witte bergen – Helchterenbos (47.2);

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 112 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

- Behoud en versterking van uitgesproken natuurwaarden in valleien met ruimte voor natuurlijke Waterberging: Zwarte Beek (vanaf bron tot Beringen) (51.1), Mangelbeek: (vanaf bron tot kasteel van Mayland) (51.3), Mangelbeek: (ter hoogte van Albertkanaal) (51.4), Laambeek: (vanaf de bron tot N74) (51.5), Laambeek: (vanaf Laambroeken tot Terlaemen) (51.6), Slangenbeek (vanaf Platweyers tot Albertkanaal) (51.8), Demervallei (51.9); - Behoud en versterking van gevarieerde valleilandschappen met ruimte voor natuurlijke waterberging: Laambeek (ter hoogte van Kolveren en Vogelzangkasteel) (52.3) - Ontwikkeling van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen: Roosterbeek: tussen de Teut en Vijvercomplex Midden Limburg (53.2), Slangenbeek (tussen het Welleken en de Platwijers (53.3), Echelbeek tussen Laambroeken en Laambeekvallei (53.6), Tussen Bokrijk/ Welleke en Platweyers via open ruimte verbinding Kiewit (53.9 = ORV 54.1). - Open ruimte verbindingen: Kiewit (Zonhoven) (54.1=53.9)

Het operationeel uitvoeringsprogramma (december 2008) beschrijft als

- Op te starten specifiek onderzoek voorafgaand aan uitvoeringsactie: 52. Valleien van Dommel en Molenloop met aansluitende bosfragmenten in de omgeving van Lindel en Hoeven: Opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het behouden en versterken van de uitgesproken natuurwaarden in de vallei van de Dommel met ruimte voor de natuurlijke waterberging (34.3) en in hun landschappelijke en historische context (44.5), het behouden en versterken van patronen van verspreide bosfragmenten en streven naar ecologisch samenhangende eenheden door te streven naar bosuitbreiding en –inbreiding (37.14). In de bosfragmenten in de omgeving van Lindel-Hoeven wordt in de mogelijkheid voorzien voor bosuitbreiding (richtcijfer 10 ha), het vrijwaren van de gebieden voor de land- en tuinbouw van Lindel en Hoeven (33.8) in afwisseling van bos- en valleigebieden, het behoud en de versterking van het gevarieerd valleilandschap van de Molenloop (35.9) in relatie met het omliggende landbouwgebied. Het gebied wordt gedifferentieerd als natuurverwevingsgebied. …

53. Samenvloeiing Dommel, Bollisserbeek en Peerderloop met omliggende landbouwgebieden: Opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het behouden en versterken van de uitgesproken natuurwaarden in de valleien van de Dommel (34.3) en Bollisserbeek (34.4) met ruimte voor natuurlijke waterberging, in hun landschappelijke en cultuurhistorische context (44.5) en in samenhang met de ecologische en landschappelijke waarden verweven met landbouw (39.1), …, het hernemen van de agrarische bestemming voor de gebieden in SBZ-V ter hoogte van Kleine Brogel (33.11). Delen van dit agrarisch gebied kunnen op basis van de conclusies van de passende beoordeling gedifferentieerd worden als natuurverwevingsgebied.

54. Vallei van de Bollisserbeek met omliggende natuurcomplexen Resterheide, Brongebied Zwarte Beek en Molenheide en de bosfragmenten van Linde-Peer: Opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor: het behouden en versterken van de uitgesproken natuurwaarden in de valleien van de Bollisserbeek (34.4), Zwarte Beek (34.5) en de Sonnisbeek (34.10) met ruimte voor waterberging en voor het brongebied van de Zwarte Beek in haar landschappelijke en cultuurhistorische context (44.8), het behouden en versterken van het samenhangend boscomplex van Resterheide (37.15) … in relatie met de vallei van de Bollisserbeek (34.4) en in relatie met de omliggende landbouwgebieden van Linde-Peer en rondom Bollissen (32.1 en 33.9), het behouden en versterken van de bos- en parkstructuur in haar cultuurhistorische context (44.8) rondom kasteel Dool (37.17) in samenhang met de vallei van de Sonnisbeek (34.10) en in relatie met het aangrenzende landbouwgebied van Linde-Peer (32.1),

65. Vallei van de Zwarte Beek tussen Beringen en Hechtel + natuurcomplex Hechtelse Heide en Achter de witte bergen – Helchterenbos + Fonteintje en open ruimte Steenhoven: opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het nader uitwerken van de verweving van landbouw, natuur, bos en waterberging in de vallei van de Zwarte Beek (51.1) voor het deel ter hoogte van de Molendijk en de omgevende kleine open ruimte kamer Steenhoven (50.7), rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor het SBZ-H en SBZ-V gebied, socio-economische betekenis van het gebied voor de landbouw en de potenties voor Natuurontwikkeling, versterken van de natuurwaarden in de vallei van de Zwarte Beek (51.1) met aandacht voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarde (57.5), duurzame instandhouding en herstel van de soorten en habitats in de ecologisch waardevolle heidecomplexen van Hechtelse Heide (47.1) en Achter de witte bergen-Helchterenbos (47.2) met

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 113 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project aandacht voor het herstel van de natuurlijke hydrologie en ruimtelijke buffering en de landschappelijke en cultuurhistorische waarde (57.5). Deze heidecomplexen zijn gelegen in speciale beschermingszone vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebied, …

67. Vallei van de Mangelbeek ter hoogte van Heusden, Zolder en Boekt, ten zuiden van Lindeman, ten oosten van het Albertkanaal tot de N715: opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor … het versterken van de natuurwaarden in de vallei van de Mangelbeek (51.3, 51.4) en met de mogelijkheid tot bosuitbreiding voor het gedeelte in concept 51.4 (richtcijfer 70 ha voor 52.2 en 51.4)….

68. Vallei van de Laambeek van het Albertkanaal tot aan de Koolmijnlaan + Complex Bolderberg- Terlaemen- Vogelzang en de vallei van de Bolderbergbeek oostelijk van de E313: opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het nader uitwerken van de verweving van landbouw, natuur, bos en waterberging in het gebied …vallei van de Laambeek (52.3; 52.4) en Bolderbergbeek (52.6), rekening houdend met de instandhoudingdoelstellingen voor het SBZ-H en SBZ-V gebied, socio-economische betekenis van het gebied voor de landbouw en de potenties voor natuurontwikkeling, het versterken van de natuurwaarden in de vallei van de Laambeek (51.5; 51.6) … met aandacht voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gebieden (57.4).

69. Vallei van de Roosterbeek van De Teut tot het Albertkanaal met het Complex Platwijers en de vallei van de Slangenbeek westelijk van de N74: opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor … het versterken van de natuurwaarden in de vallei van de Slangenbeek (51.8) en het complex Platweyers/Roosterbeek (46.3) met aandacht voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gebieden (57.3)… - Gebieden waarvoor geen acties op korte termijn opgestart worden: 70. Vallei van de Demer: Opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het nader uitwerken van de verweving van landbouw, natuur, bos en waterberging in de Demervallei (52.9), met mogelijkheid tot bosuitbreiding aan de Demerbroeken (richtcijfer 70 ha), het behoud en versterken van de natuur- en waterbergingsfunctie in de Demervallei (51.9) met aandacht voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de gebieden (57.6) en het bouwvrij houden van de gave open ruimte van Stokrooie-Kuringen (50.5) met behoud van houtkanten,bomenrijen als stapstenen tussen de natuurcomplexen en als habitat voor soorten van kleinschalige agrarische cultuurlandschappen.

Beheerdoelstellingen voor de natuurreservaten

x Vlaams natuurreservaat Mangelbeekvallei: Algemene doelstellingen voor het Vlaams natuurreservaat Mangelbeekvallei zijn: - Verhoging of tenminste behoud van de momenteel aanwezige biodiversiteit - Instandhouding, bescherming en versterking van de aanwezige natuurlijke gradiënten en ecologische infrastructuur; - bestrijding ongewenste exoten; - behoud of verbetering van de hydrologische processen.

Deze doelstellingen worden vertaald in landschapsstreefbeelden: - kleinschalig beekdallandschap in de Mangelbeekvallei en de Broekbeekvallei; - gesloten moerasbos: ter hoogte van de elzenbroekbossen, een deel van de Mangelbeekvallei, de bovenloop van de Echelbeek en een zone langs de Echelbeek ten zuiden van de Guldensporenlaan; - halfopen boslandschap op arme zandgronden: op de drogere valleiflanken en in het ‘Bergbos’; - extensieve, kleinschalige landbouw: in de zones ten zuidoosten van Lillo, t.h.v. de Reitstraat en in de vallei van de Schansbeek; - bufferzones: als buffer tussen het natuurgebied en drukke wegen de europarklaan, de Grote baan Hasselt-Eindhoven, de Guldensporenlaan. Verder wordt gewezen op de noodzaak tot vrijwaren van de kwaliteit van het water en de structuur van de bovenloop van de Schansbeek.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 114 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

x Erkend natuurreservaat Dommelvallei: De hoofddoelstellingen voor het hele visiegebied zijn: - behoud en herstel van het vallei-ecosysteem met maximale ontwikkeling van verschillende vegetatietypes, met speciale aandacht zowel voor de SBZ en de habitats en soorten die hierin worden beschermd, als voor het herstel van types die historisch de landschaps- en natuurwaarde uitmaakten (hooilanden, heide en aanverwante biotopen, broekbos); - herstel van natte natuur met verbonden herstel van het waterbergend vermogen in de vallei door waar mogelijk ontwatering teniet te doen en door spontane hermeandering van de Dommel en Bollisserbeek; - natuurvriendelijk beheer van de grachten; - oplossen van vismigratieknelpunten.

Doelstellingen voor de relevante deelgebieden, worden hieronder samengevat:  Deelgebied 1: tussen Kleine molen (Eikelbosstraat) en Wedelse molen (Breugelweg, Dommellaan). Streven naar een open karakter langs de Dommel, langs de valleiranden versterkt met bosranden en structureel verrijkt door de aanwezigheid van kleine landschapselementen.  Deelgebied 2: Peerderbaan, samenvloeiing met de Bollisserbeek tot aan de Kleine molen (Eikelbosstraat) Hier is de functionele samenhang tussen de moerasdommel en de drogere hogere gronden en de heiderelicten van belang. In dit gedeelte van de vallei kunnen ruime gradiënten tot ontwikkeling komen. Er is vooral aandacht voor de vele relicten van schrale vegetaties.  Deelgebied 4: Bollisserbeek tussen Wijchmaalsebaan-Overweglaan en samenvloeiing met Dommel Voor de steilere valleiranden op rechteroever wordt gestreefd naar behoud van het open karakter. Voor linkeroever wordt het bebost karkater behouden, met streven naar natuurlijke vegetatie in de boomlaag. De omgeving van de vijvers wordt echter vrijgemaakt indien dit geen hypotheek legt op de waarde van het omgevende bos. In dat geval wordt gestreefd naar open zones met een minimale oppervlakte van 2 ha.  Deelgebied 5: Bollisserbeek tussen Peerderbaan en Wijchmaalsebaan-Overweglaan  Behoud gesloten karakter, zeker op de rechtervalleiflank (enkele waardevolle boszones, bovendien buffering t.a.v. Acaciastraat). De linkervalleiflank is meer open en bevat plaatselijk zijn waardevolle laagveenrelicten. Deze zijn wenselijk te behouden en te verbeteren.  Deelgebied 6: Bollisserbeek tussen Diestersedijk en Peerderbaan  De belangrijkste functie van dit gebied is zijn verbindingsfunctie. Er wordt gekozen voor een relatief open landschap met enkele ruigten en kleine boskernen.  Deelgebied 7: Bollisserbeek ten zuiden van de Diestersedijk (Begijnenvijvers). Dit gebied maakt deel uit van het brongebied. Verspreid liggen nog een aantal waardevolle relicten van droge en natte heide. De venhabitats zijn goed behouden. Het behoud van deze heide en vennen is essentieel i.f.v. een ecologische verbinding tussen de Militaire domeinen en de heiden in het brongebied van de Vallei van de Zwarte Beek. Waar mogelijk zal deze verbinding ook hersteld worden. Herstel en vergroten van de heidehabitats in de bovenloop van de Dommel is van groot biogeografisch belang, gezien hun functie als stapsteen. Afwisselend gedeelte met open landschap waarbij open waterpartijen aspectbepalend zijn. Ter hoogte van de Bomerhei kunnen voormalige vennen hersteld worden. Extensief begraasde graslanden behoren ook tot de mogelijkheden. Anderzijds zijn er moerassige delen ter hoogte van de Begijnenvijvers. Beboste delen aansluitend bij de Bollisserbeek betreffen zowel droge (arme) eikenbossen als venige berkenbroekbossen.

x Erkend natuurreservaat Vallei van de Zwarte Beek: Algemene doelstellingen bestaan in het behoud en herstel van een natuurlijk beekdallandschap waarbij de beek met zijn omliggende venige en alluviale gronden de centrale ader vormt. De valleiflanken met in het bijzonder de heide- en stuifzandcomplexen vooral op het militair domein en de getuigenheuvels vormen daarmee een onlosmakelijk geheel.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 115 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Er wordt vanuit gegaan dat patroonbeheer belangrijk zal zijn om de doelstellingen te . Daarnaast kan indien wenselijk gewerkt worden met grotere gehelen waarin procesbeheer gevoerd wordt. De natuurdoeltypen zijn Kleine zeggenvegetaties, grote zeggenvegetaties, dottergrasland, glanshavergrasland, vochtige en droge heischrale graslanden, (natte heide) en droge heide. Aandachtssoorten voor de avifauna zijn: Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Duinpieper, Grauwe kiekendief, Grauwe klauwier, Boompieper, Velduil, Watersnip, Porseleinhoen, Tapuit, Kwartelkoning. Volgende habitats werden daarbij aangegeven als te beschermen: droge heide, duinen, natte en venige heide, extensief grasland, rietmoeras en nat struweel, overgang heide-bos, basenarme extensieve akkers, valleibos. Vogels van heide, open water, beken, riet- en verlandingsvegetaties, natte en vochtige graslanden, struiken, struwelen en heggen in open landschap, boomgroepen, open bos, bosranden en opgaande lijnvormige begroeiing en van bossen zijn daarnaast ook doelsoorten. Voor reptielen en amfibieën zijn de rode lijst- en habitatrichtllijnsoorten doelsoorten. Doelsoorten vlinders zijn soorten van droge graslanden, droge heide, natte heide, vochtige tot natte graslanden, bossen, bosranden en houtkanten. Van de libellen worden merendeel van de rode lijstsoorten als doelsoort beschouwd, met Gevlekte Witsnuitlibel als soort van Bijlage I van de Habitatrichtlijn.

x erkend natuurreservaat Laambeekvallei, deelgebied Kolveren: In Kolveren worden de volgende beheerdoelstellingen nagestreefd: - Behoud en ontwikkeling van een centrale bosrijke zone met integratie van vijvers en open plekken; - behoud en ontwikkeling van permanente, soortenrijke graslanden ten oosten en westen van voorgaande zone; - behoud, herstel en ontwikkeling van een kleinschalig cultuurlandschap met bijzondere aandacht voor het houtwallenlandschap in de randzone.

x erkend natuurreservaat ‘t Plat, oostelijk deelgebied: In ‘t Plat worden de volgende beheerdoelstellingen nagestreefd: - Behoud en ontwikkeling van de grote diversiteit aan biotopen op een relatief kleine oppervlakte: een open landschap met natte en droge heide, gagel- en wilgenstruwelen, elzenbroek, rietvegetatie, gemengd schermbos, poelen, sloten, dennenbos. Er dient speciale aandacht te gaan naar de instandhouding van de gagelstruwelen, de Kruipwilg, de Geoorde wilg, de Gaspeldoorn, de Klokjesgentiaan, het Veenmos, de Moeraswolfsklauw en het amfibieënbestand; - de Beheersing van de waterhuishouding is van cruciaal belang. De kwaliteit van de Holvense beek dient verbeterd te worden. Door middel van een stuw aan de Napoleonweg zal de hoeveelheid water dat door ’t Plat loopt, gecontroleerd worden. - In oostelijke richting, naar de “Kievitsdriesen” en “het Hobos” is nog uitbreiding mogelijk.

Specifiek voor de deelzone binnen het studiegebied, stelt het natuurstreefbeeld de omvorming tot valleibos voor de noordelijke gronden, en behoud van/ontwikkeling tot eikenbos voor de zuidelijke bosbestanden. x erkend natuurreservaat Brelaarheide: In de Brelaarheide worden binnen het beheerplan volgende doelstellingen geformuleerd (Stichting Limburgs Landschap vzw): - Behoud, herstel en ontwikkeling van natte heide en hoogveen; - ontwikkeling van een mozaïeklandschap; - ondersteuning van maatregelen voor een ecologisch verantwoord en integraal beekbeheer; - realisatie van een verbinding met Ten Haagdoornheide; - ontmoedigen en eventueel afschaffen van doorgaand verkeer.

Project De Wijers Binnen het project De Wijers wordt gewerkt aan globale gebiedsontwikkelingsvisie. Dit wordt gestroomlijnd in vier ambitieuze uitdagingen, waaronder de focus op het water als essentiële levensbron en voornaam element en het slim omspringen met de resterende schaarse open ruimte.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 116 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beschrijving SBZ en plan/project

Natuurinrichtingsproject Zwarte Beek

Het natuurinrichtingsproject Zwarte Beek richt zich op het versterken van natuurwaarden en het sturen en zoneren van recreatie binnen de vallei van de Zwarte Beek vanaf het militair domein "Kamp van Beverlo" in het oosten tot aan de Stalse Molen in het westen.

De grootste klemtoon van het natuurinrichtingproject is gelegen in het valleigedeelte. In eerste instantie wordt aandacht besteed aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van elzenbroekbossen, kleine zeggenvegetaties, vochtige heischrale graslanden, open water en verlandingsvegetaties. Het tegengaan van verdroging is één van de aspecten. Op een aantal plaatsen zal de Zwarte Beek terug ruimte krijgen om te kronkelen en te overstromen. Daarnaast worden 'ontsnipperingsmaatregelen' onderzocht om de aanwezige migratiebarrières voor een aantal soorten, zoals de beekprik, op te heffen. De eerste maatregelen werden in 2013 uitgevoerd en omvatten het herstel van waardevolle kleine zeggevegetaties (door de verboste hooilanden te kappen en te ontstronken in de terreinen in eigendom van Natuurpunt vzw). In een volgende fase worden de meer ingrijpende maatregelen, zoals het herstel van de waterhuishouding, uitgewerkt. De uitvoering van deze maatregelen zal over meerdere jaren (en in meerdere fases) lopen.

1.6.2 Relatie tussen het plan en de SBZ inzake: x Locatie, afstand: De tracéalternatieven doorsnijden de SBZ-V gebieden 3.11 ‘Militair domein en vallei van de Zwarte Beek’ en 3.10 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode, Neerpelt en Peer’ en de SBZ-H gebieden 31 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’, 30 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’, en 29 ‘Vallei- en brongebieden van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’. Daarnaast situeren ze zich in de directe omgeving van (aanliggend aan) de SBZ-V 3.12 ‘Vijvercomplex van Midden-Limburg’, x Projectuitvoering: Op basis van de voorliggende plannen blijkt permanente inname van terrein dat onder de bescherming als SBZ-gebied valt. Ook kunnen er, gezien de nabijheid van deze gebieden, mogelijks effecten ontstaan zoals toename barrièrewerking, verstoring, en wijziging van de hydrologie die de natuurwaarden van deze gebieden kunnen beïnvloeden. Daarom worden deze effecten in onderhavig document onderzocht. Op basis van de disciplines bodem en water uit het plan-MER wordt de impact van vervuiling op planMER-niveau weinig relevant beoordeeld. Voor alle routes en segmenten dient geduid te worden op een positief effect ten aanzien van de algemene milieukwaliteit gezien ze een gunstige impact hebben op atmosferische emissies en bijgevolg deposities.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 117 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten 2 Beoordeling van de negatieve effecten

2.1 Identificatie elementen/fasen van plan/project met mogelijke impact:

2.1.1 Ecotoopinname en –creatie

In de segmenten 3 tot en met 6 situeren zich tracéalternatieven binnen SBZ. Er moet rekening gehouden worden met totale inname van de SBZ-gebieden, het verlies van Europese habitats (zowel aangemelde als niet-aangemelde) binnen en buiten de SBZ-H gebieden, het verlies van habitat voor de Habitatrichtlijnsoorten, het verlies van beschermde habitats in de SBZ-V gebieden en het verlies van habitat voor Annex I soorten van de betreffende SBZ-V gebieden. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met inname van vegetaties van regionaal belang.

Inname van SBZ-gebied wordt op basis van GIS-overlay berekend. Hiertoe worden de contouren van de tracéalternatieven na uitsluiten van de oppervlakte bestaande verhardingen (bestaande spoorweg of weg) in GIS geconfronteerd met de afbakeningen van SBZ-gebieden.

Inname van beschermde leefgebieden in de niet-integrale vogelrichtlijngebieden wordt berekend op basis van de recentste BWK (versie 20100916).

De relevante Annex I soorten, kunnen op hoofdlijnen ingedeeld worden in enerzijds heidesoorten en anderzijds moerassoorten, en in beperktere mate zijn ook bossoorten relevant (Wespendief, Zwarte specht) (zie ook Mentens et al. 2008, Van Nysten et al. 2014). De leefgebieden voor deze soortengroepen omvatten dan ook: - heide, schrale graslanden, stuifduin, vennen op basis van de recentste BWK (versie 20100916); - valleien op basis van de NOG-kaart; - moerassen op basis van de BWK; - bossen en struwelen op basis van de BWK.

Inname van habitattypes binnen en buiten SBZ-H gebeurt door een confrontatie met de habitatkaart van Paelinckx et al. en de kaart ‘indicatieve situering van het Natura2000 habitattype 3260 versie juni 2014’ (INBO). Ook wordt de inname van vegetaties van regionaal belang op deze manier bepaald.

De relevante (aangemelde en niet-aangemelde) Habitatrichtlijnsoorten omvatten op hoofdlijnen soorten van heidehabitats, soorten van waterlopen en valleien, en soorten van bossen. Inname van hun habitats wordt reeds via bovenstaande berekeningen begroot.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 118 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Tabel 2-1. Inname SBZ-V per tracéalternatief

Segment Tracéalternati Inname SBZ-V Inname beschermd habitat binnen SBZ ef SBZ- Inname Totale Habitat* Innam Totale gebied (ha) inname e (ha) innam SBZ-V e (ha) (ha) 3. Nieuwstraat- Spoorlijntracé SBZ-V 3.12 0,64 0,64 Vijvers en oevervegetatie 0,15 Stationsstraat variant 1 (ae, aom, hf, mrb) 0,23 Houthalen Broekbos (sf, vn) 0,08 Spoorlijntracé SBZ-V 3.12 0,15 0,15 Vijvers en oevervegetatie 0,04 variant 2 (ae, kd, mrb) 0,07 Broekbos (sf, vn) 0,03 Spoorlijntracé SBZ-V 3.12 0,41 0,41 Vijvers en oevervegetatie 0,09 variant 3 (ae, aom, hf, kd, mrb) 0,15 Broekbos (sf, vn) 0,06

4. Stationsstraat Spoorlijntracé SBZ-V 3.11 3,27 3,2716 Beken en oevervegetatie, Houthalen – variant 1 loofbossen (hf, n, qb, sz, vn, 1,27 1,27 Peersedijk vo) Helchteren Spoorlijntracé SBZ-V 3.11 5,09 5,09 Beken en oevervegetatie, variant 2 loofbossen (hf, n, qb, sz, vn, 1,69 1,69 vo) Omleidingstra SBZ-V 3.11 3,14 3,14 Beken en oevervegetatie cé west Heiden en vennen en 0,01 landduinen (ha, cg) 0,85 Loofbossen (qb, sz) 0,84

Omleidingstra SBZ-V 3.11 3,10 3,10 Loofbossen (qb, sz) 0,45 0,45 cé oost 5. Zoekzone Spoorlijntracé SBZ-V 3.11 4,64 4,64 Heiden en vennen en 0,13 Peersedijk variant 1 landduinen (cpb) 0,56 Helchteren – Loofbossen (n, qb-) 0,43 Bungalowpark Spoorlijntracé SBZ-V 3.11 7,18 7,18 Heiden en vennen en 0,17 variant 2 landduinen (cpb) 0,93 Loofbossen (n, qb-) 0,76 1. Omleidings- SBZ-V 3.11 3,42 3,42 Loofbossen ( lhi, n, qb ) 0,53 tracé west 0,53 N74 west 2. Omleidings- SBZ-V 3.11 4,19 4,19 Heiden en vennen en 0,14 tracé oost landduinen (cgb, cpb) 1,21 /spoorlijntracé Loofbossen ( lhi, qb, se, sz) 1,07 N74 west 3. SBZ-V 3.11 3,93 3,93 Heiden en vennen en 0,04 Spoorlijntracé landduinen (cgb) 3,40 N74 west Loofbossen (qb, sz ) 3,36 4. Omleidings- SBZ-V 3.11 3,48 3,48 Heiden en vennen en 0,02 0,27 tracé oost N74 landduinen (cpb) oost Loofbossen (lhi 0,25

5. SBZ-V 3.11 3,96 3,96 Heiden en vennen en 0,05 Spoorlijntracé landduinen (ha) 0,43 N74 west

16 De inname door de Spoorlijntracés is beperkter groter dan door de Omleidingstracés, gezien het bredere dwarsprofiel dat voor de Spoorlijntracés vooropgesteld werd. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 119 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Segment Tracéalternati Inname SBZ-V Inname beschermd habitat binnen SBZ ef SBZ- Inname Totale Habitat* Innam Totale gebied (ha) inname e (ha) innam SBZ-V e (ha) (ha) Loofbossen (lhi, n) 0,38

6. Bungalowpark Spoorlijntracé SBZ-V 3.11 2,80 11,87 Loofbossen (qb, sf) 0,03 – station variant 1 SBZ-V 3.10 9,07 spoorlijnberm (ks/sz, ks/kt-, 5,94 5,97 Neerpelt ks/kh) Spoorlijntracé SBZ-V 3.11 4,34 18,59 Loofbossen (qb, sf, vn) 0,28 variant 2 SBZ-V 3.10 14,25 spoorlijnberm (ks/sz, ks/kt-, 7,10 7,38 ks/kh) N74 tracé SBZ-V 3.11 1,05 5,80 Loofbossen (lhi) 0,02 west 0,02 SBZ-V 3.10 4,75 / / N74 tracé oost SBZ-V 3.11 1,02 5,76 / / 0,00 SBZ-V 3.10 4,74 / / * Beken worden op de BWK niet afzonderlijk gekarteerd. De oppervlakte van het beschermde habitat ‘beken en oevervegetatie’ zit dan ook vervat in de karteringseenheden van de oevers, onder meer hf, sf, mr. De oppervlakte ‘beken en oevervegetatie’ wordt daarom niet afzonderlijk vermeld.

Tabel 2-2. Inname SBZ-H per tracéalternatief

Segment Tracéalternatief Inname binnen SBZ-H Inname buiten SBZ-H SBZ-gebied Inname Inname habitattype en Inname habitattype en (ha) vegetatie van regionaal vegetatie van regionaal belang binnen SBZ-H belang buiten SBZ-H Habitattype Inname (ha) Habitattype Inname (ha) /RBB /RBB 1. Hasselt- Spoorlijntracé / / / / rbbmr 0,15 Albertkanaal Hasselt Tracé Hasselt / / / / 6430,rbbhf 0,13 variant 1 rbbmr 0,10 Tracé Hasselt / / / / rbbmr 0,15 variant 2a Tracé Hasselt / / / / rbbmr 0,15 ariant 2b Tracé Hasselt / / / / rbbmr 0,15 variant 3 3. Spoorlijntracé SBZ-H 31 0,49 6430, rbbhf 0,00 3130 0,11 Nieuwstraat- variant 1 Rbbmr 0,02 6430, rbbhf 0,01 Stationsstraat Rbbsf 0,01 9190 0,11 Houthalen 91E0, vn 0,17 Rbbmr 0,11 rbbsf 0,07 Spoorlijntracé SBZ-H 31 0,37 / / 3130 0,02 variant 2 9190 0,05 91E0 0,15 Rbbmr 0,08 Rbbsf 0,03 Spoorlijntracé SBZ-H 31 0,62 / / 3130 0,07 variant 3 6430, rbbhf 0,00 9190 0,09

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 120 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Segment Tracéalternatief Inname binnen SBZ-H Inname buiten SBZ-H SBZ-gebied Inname Inname habitattype en Inname habitattype en (ha) vegetatie van regionaal vegetatie van regionaal belang binnen SBZ-H belang buiten SBZ-H Habitattype Inname (ha) Habitattype Inname (ha) /RBB /RBB 91E0 0,24 rbbmr 0,14 rbbsf 0,06 4. Spoorlijntracé SBZ-H 30 2,08 6430, rbbhf 0,03 6430, rbbhf 0,00 Stationsstraat variant 1 9190 0,00 9120 0,13 Houthalen – 91E0 0,81 9190 0,28 Peersedijk Rbbhf 0,03 91E0 0,30 Helchteren SBZ-H 29 2,46 Rbbsf 0,01 Rbbso 0,13 Spoorlijntracé SBZ-H 30 3,23 6430, rbbhf 0,11 6430, rbbhf 0,05 variant 2 9190 0,01 9120 0,22 91E0 1,36 9190 0,54 Rbbhf 0,08 91E0 0,57 Rbbsf 0,03 Rbbhf 0,00 rbbso 0,33 rbbmr 0,00 SBZ-H 29 4,07 Omleidingstracé SBZ-H 30 0,00 6430, rbbhf 0,15 6430, rbbhf 0,31 west 9190 0,04 9120 0,00 91E0 0,01 9190 0,57

Rbbso 0,08 91E0 0,27 Rbbhf 0,12 rbbso 0,11

Omleidingstracé SBZ-H 30 0,64 2330 0,00 6430, rbbhf 0,58 oost 4030 0,01 9190 0,11

9190 0,42 91E0 0,10 SBZ-H 30 0,64 6430 0,15 Rbbhf 0,00 91E0 0,01 Rbbso 0,05 SBZ-H 29 2,87 / / 5. Zoekzone Spoorlijntracé SBZ-H 29 2,39 / / / / Peersedijk variant 1 Helchteren – Spoorlijntracé SBZ-H 29 3,70 / / / / Bungalowpark variant 2 Omleidingstracé SBZ-H 29 0,89 / / 9190 0,00 west N74 west Omleidingstracé SBZ-H 29 0,95 / / 2310 0,04 oost/spoorlijntra 9190 0,02 cé N74 west Spoorlijntracé SBZ-H 29 2,33 / / 2310 0,04 N74 west 9190 0,09 Omleidingstracé SBZ-H 29 1,01 / / / / oost N74 oost Spoorlijntracé SBZ-H 29 1,43 2330 0,05 ha 9190 0,01 N74 west 6. Spoorlijntracé SBZ-H 29 3,58 91E0_vo 0,02 91E0 0,01 Bungalowpark variant 1 rbbsf 0,00 rbbmr 0,08 – station Spoorlijntracé SBZ-H 29 5,66 91E0 0,22 ha 91E0 0,05

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 121 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Segment Tracéalternatief Inname binnen SBZ-H Inname buiten SBZ-H SBZ-gebied Inname Inname habitattype en Inname habitattype en (ha) vegetatie van regionaal vegetatie van regionaal belang binnen SBZ-H belang buiten SBZ-H Habitattype Inname (ha) Habitattype Inname (ha) /RBB /RBB Neerpelt variant 2 Rbbmr 0,15 rbbsf 0,06 N74 tracé west SBZ-H 29 0,21 / / 4030 0,50 N74 tracé oost / / / / 4030 0,18 7. station Spoorlijntracé / / / / 4030 0,13 Neerpelt - variant 1 Astridlaan Spoorlijntracé / / / / 4030 0,05 variant 2 91E0 0,02 8.Astridlaan - Spoorlijntracé / / / / / / Lommel variant 1 Spoorlijntracé / / / / 4030 0,04 variant 2 Spoorlijntracé / / / / 4030 0,11 variant 3 N71 tracé noord / / / / 4030 0,25 N71 tracé zuid / / / / 4030 0,07

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 122 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Figuur 2-1 Situering inname habitattypes binnen SBZ-H in segment 4

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 123 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Tabel 2-3. Inname leefgebied Annex I vogelsoorten binnen SBZ-gebied per tracéalternatief

Segment Tracéalternatief Inname ecotoop binnen SBZ-gebied (ha) Heide, schraal Moeras Bos en Vallei* grasland, Hf, hfb, ae, aer, struweel stuifduin, ven mr, mrb, hj Aom, cg, cgb, cpb, ha 3. Nieuwstraat- Spoorlijntracé 0,04 ha 0,11 ha 0,56 ha 0,73 ha Stationsstraat variant 1 Houthalen Spoorlijntracé / 0,03 ha 0,22 ha 0,43 ha variant 2 Spoorlijntracé 0,01 ha 0,08 ha 0,43 ha 0,77 ha variant 3 4. Stationsstraat Spoorlijntracé / 0,13 ha 3,00 ha 4,04 ha Houthalen – variant 1 Peersedijk Spoorlijntracé / 0,29 ha 4,12 ha 5,77 ha Helchteren variant 2

Omleidingstracé 0,01 ha / 2,50 ha 0,00 ha west / Omleidingstracé 0,07 ha 2,32 ha 0,64 ha oost 5. Zoekzone Spoorlijntracé 0,13 ha / 4,61 ha / Peersedijk variant 1 Helchteren – Spoorlijntracé 0,17 ha / 6,11 ha / Bungalowpark variant 2 Omleidingstracé / / 1,36 ha / west N74 west Omleidingstracé 0,14 ha / 2,26 ha / oost/spoorlijntra cé N74 west Spoorlijntracé 0,04 ha / 3,47 ha / N74 west Omleidingstracé 0,02 ha / 1,01 ha / oost N74 oost Spoorlijntracé 0,05 ha / 1,82 ha / N74 west 6. Bungalowpark Spoorlijntracé / / 0,27 ha 1,37 ha – station variant 1 Neerpelt Spoorlijntracé / 0,05 ha 0,85 ha 1,89 ha variant 2 N74 tracé west / 0,05 ha 0,10 ha 0,32 ha N74 tracé oost / / 0,09 ha 0,32 ha * Inname van vallei overlapt deels met inname overige habitats van Annex I-soorten zoals moeras, bos en struweel

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 124 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Tabel 2-4. Synthese inname SBZ-gebied per tracéalternatief

Segment Tracéalternatief Inname SBZ-H Inname SBZ-V Totale inname (ha) 3. Nieuwstraat- Stationsstraat Spoorlijntracé variant 1 0,49 ha 0,64 ha 1,08 ha Houthalen Spoorlijntracé variant 2 0,37 ha 0,15 ha 0,52 ha Spoorlijntracé variant 3 0,62 ha 0,41 ha 1,03 ha 4. Stationsstraat Houthalen – Spoorlijntracé variant 1 4,54 ha 3,27 ha 5,36 ha Peersedijk Helchteren Spoorlijntracé variant 2 7,30 ha 5,09 ha 8,44 ha

Omleidingstracé west 2,89 ha 3,14 ha 3,14 ha Omleidingstracé oost 3,51 ha 3,10 ha 3,73 ha

5. Zoekzone Peersedijk Spoorlijntracé variant 1 2,39 ha 4,64 ha 4,64 ha Helchteren – Bungalowpark Spoorlijntracé variant 2 3,70 ha 7,18 ha 7,18 ha Omleidingstracé west N74 0,89 ha 3,42 ha 3,42 ha west Omleidingstracé 0,95 ha 4,19 ha 4,20 ha oost/spoorlijntracé N74 west Spoorlijntracé N74 west 2,33 ha 3,93 ha 3,93 ha Omleidingstracé oost N74 1,01 ha 3,48 ha 3,48 ha oost Spoorlijntracé N74 west 1,43 ha 3,96 ha 3,96 ha 6. Bungalowpark – station Spoorlijntracé variant 1 3,58 ha 11,87 ha 11,87 ha Neerpelt Spoorlijntracé variant 2 5,66 ha 18,59 ha 18,59 ha

N74 tracé west 0,21 ha 5,80 ha 5,80 ha N74 tracé oost / 5,76 ha 5,76 ha

Ook voor de haltes wordt nagegaan in hoeverre deze in SBZ gelegen zijn, en in hoeverre dat een inname van een relevant habitattype of leefgebied van een relevante soort betreft: o Halte 1 Hasselt station: er is geen ecotoopinname ter hoogte van SBZ relevant, noch inname van habitattype of regionaal belangrijk biotoop (RBB) of inname van leefgebied van een beschermde soort. o Halte 1 Houthalen Stationsstraat: er is geen ecotoopinname ter hoogte van SBZ relevant, noch inname van habitattype of regionaal belangrijk biotoop (RBB) of inname van leefgebied van een beschermde soort. o Halte 3A Steenbergwijk: er is geen ecotoopinname ter hoogte van SBZ relevant, noch inname van habitattype of regionaal belangrijk biotoop (RBB) of inname van leefgebied van een beschermde soort. o De zoeklocatie Halte 3B Helchteren – Houthalen Lillo steenweg: ecotoopinname is relevant gezien deze zich situeert ter hoogte van SBZ-H 30 ‘Mangelbeek en heide- en vengebied tussen Houthalen en Gruitrode’ en ter hoogte van het habitattype 91E0 (aangemeld, prioritair habitat). Voor deze halte zijn geen aangemelde soorten relevant. Evenwel is het habitatgebruik van Annex I-vogelsoorten (potentieel) relevant gezien situering in en nabij een beekvallei. Indien de halte ten noorden van de N719 komt bij omleidingstracé, is er geen inname van SBZ, echter is daar ook 91E0. Indien de halte zich ten zuiden van de N719 situeert, langs het omleidingstracé kan dit habitattype vermeden worden.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 125 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten o De zoeklocatie voor halte 4 Helchteren: gezien situering in de rand van of net buiten SBZ-H 29 en SBZ-V 3.11 is ecotoopinname relevant. Binnen het SBZ-H 29 situeert zich ten westen van de tracéalternatieven het habitattype 2330, 2310 en 4010. Afhankelijk van de exacte positionering van de halte, kan deze binnen het SBZ-V ter hoogte van loofbos, heide of landduin komen. Deze zijn beschermd binnen het SBZ-V. Ook ten aanzien van het voorkomen van Annex I (broed)vogelsoorten is de mogelijke ligging in deze habitats relevant. Indien de halte gesitueerd zou worden in akker (ten oosten van de tracéalternatieven) of ter hoogte van de KMO-zone (bij spoorlijntracé), is geen habitatinname of inname van leefgebied van Annex I soorten van toepassing. o De zoeklocatie halte 5A Wijchmaal: is potentieel gelegen binnen SBZ-V 3.10 indien de halte ten noorden van de N73 ligt. Deze ligt niet binnen leefgebied voor de relevante soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn. Indien de halte ten zuiden van de N73 ligt, is er geen inname van SBZ-V. Er is geeninname van habitattypen of RBB. o De halte 5B Hechtel-Eksel: er is geen ecotoopinname ter hoogte van SBZ relevant, noch inname van habitattype of regionaal belangrijk biotoop (RBB) of inname van leefgebied van een beschermde soort. o De halte 6A Neerpelt station: er is geen ecotoopinname ter hoogte van SBZ relevant, noch inname van habitattype of regionaal belangrijk biotoop (RBB) of inname van leefgebied van een beschermde soort. o De halte 6 B Overpelt/Nolimpark: er is geen ecotoopinname ter hoogte van SBZ relevant, noch inname van habitattype of regionaal belangrijk biotoop (RBB) of inname van leefgebied van een beschermde soort. o De halte 7A Lommel N71: er is geen ecotoopinname ter hoogte van SBZ relevant, noch inname van habitattype of regionaal belangrijk biotoop (RBB) of inname van leefgebied van een beschermde soort. o De halte 7B Lommel N71: er is geen ecotoopinname ter hoogte van SBZ relevant, noch inname van habitattype of regionaal belangrijk biotoop (RBB) of inname van leefgebied van een beschermde soort. o De halte 8 Zonhoven situeert zich ter hoogte van de Halveweg N72 nabij het SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31. De halte zal ten noorden van de halveweg gerealiseerd worden, waardoor geen ecotoopinname relevant is.

Gezien de grote waarde, kwetsbaarheid en onvervangbaarheid van de betrokken SBZ-gebieden in het plangebied, wordt vanuit de passende beoordeling de bezorgdheid geuit dat, indien een halte in of nabij een SBZ-gebied gerealiseerd wordt, de initiële ecotoopinname door deze halte wel beperkt beschouwd kan worden, maar bijkomende toekomstige ontwikkelingen nabij deze halte vanuit natuurwaarden niet verdedigbaar is.

Ook uitwijksporen kunnen leiden tot bijkomende ecotoopinname. Een “vliegende kruising” betekent een bijkomend spoor over een afstand van 2 km. Kruising ter hoogte van een halte betekent dat ten opzichte van de ecotoopinname door deze halte, geen bijkomende ecotoopinname relevant is. Uiteraard verdient dit laatste sterk de voorkeur.

2.1.2 Versnippering en barrière-effecten

De negatieve impact van versnippering op de duurzame instandhouding van gebieden en populaties ontstaat door enerzijds het verlies aan leefgebied en anderzijds het effect van isolatie. Verlies van leefgebied leidt ertoe dat de habitatdiversiteit en –kwaliteit afneemt, de overgebleven habitats blootstaan aan verhoogde randeffecten en deze kleinere populaties herbergen. Toegenomen isolatie impliceert dat de uitwisseling tussen populaties bemoeilijkt tot volledig verhinderd wordt. Waar migratieroutes doorsneden worden, worden deze door organismen

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 126 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten verlaten of, indien ze toch gevolgd worden, leidt dit tot een grotere inspanning en groter risico en uiteindelijk een grotere mortaliteit. De resultante van deze processen is een verminderde kans op duurzame instandhouding van de betrokken populaties.

Ten aanzien van de versnipperende werking van lijninfrastructuur dient men rekening te houden met type verharding en frequentie van het gebruik van de infrastructuur. Omdat de verkeersintensiteit op spoorlijnen laag is, blijven spoorwegen normaalgezien redelijk oversteekbaar voor fauna. En de kans dat een dier veilig over de spoorlijn geraakt is relatief hoog. Zo komt men tot onderstaande tabel (Defloor et al. 2001).

Tabel 2-5. Verschillende impactklassen met betrekking tot het barrière-effect voor fauna; voor lineaire transportinfrastructuur i.e. wegen, kanalen en spoorlijnen. (Bron : Defloor et al. 2001)

Bij een evaluatie van de versnipperende impact van spoorwegen tav amfibieën door Econnection (m.n. lijn 139 - Oud-Heverlee ter hoogte Bogaardenstraat) werd desondanks een negatieve invloed vastgesteld. Amfibieën kunnen gevangen geraken in de goten langszij de spoorweg of de spoorrails kunnen een barrière opwerpen voor bepaalde soorten - vooral salamanders - of leeftijdsgroepen - vooral juvenielen. Kleine salamandersoorten en jonge kikkers en padden kunnen eventueel nog langs de ruimten tussen de ballast kruipen en volwassen kikkers kunnen over de spoorstangen kruipen of springen. Padden daarentegen kunnen de spoorrails niet overklimmen wanneer ze te hoog liggen en/of onvoldoende steun hebben om eroverheen te kruipen (Müller & Berthoud, 1996). Vooral salamanders neigen ertoe de gladde, blootliggende onderzijde van de rails te volgen tot een punt waar ze die kunnen oversteken. Ook al zijn kikkers en padden best in staat de rails te overklimmen, toch worden ze hierdoor een tijdlang opgehouden, waardoor de kans groot is dat ze alsnog verongelukken. Dieren die bovenop de rails lopen worden door de trein overreden, maar nog meer dieren worden het slachtoffer van het aanzuigeffect van een voorbijrazende trein (Bolz, 1995; mond. med. Frank Vandersteen). Het effect op populaties kan lokaal erg groot zijn.

Daarentegen kunnen bermen en grachten eventueel dienst doen als corridor voor fauna. Het belang van spoorbermen als leefgebied en corridor voor o.m. flora, ongewervelden en herpetofauna wordt onderkend (zie o.m. Lenders 2001).

Indien versnippering relevant is, hangt de impact ervan in sterke mate af van de eventuele bundeling met andere infrastructuren, in bijzonder bestaande spoorlijnen, de N74 en de toekomstige noordzuid-Limburg. In de segmenten 3 tot en met 6 worden de tracéalternatieven voorzien in en/of nabij de SBZ- gebieden en/of ter hoogte van corridors tussen deze gebieden. x In segment 3 gaan de tracés over ongeveer 700 m door het SBZ-H 31 “Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden”. Hierdoor wordt de isolatie van een kleine zone van de Laambroekvijvers ten noorden van de snelweg en tussen de bestaande spoorlijn aan oostzijde en het bedrijventerrein aan westzijde bestendigd. Aangezien de tracéalternatieven aansluiten op de bestaande spoorweg gaat het eerder om een bestendiging van de bestaande versnippering en barrièrewerking, en niet om een nieuwe bron van versnippering. x Het SBZ-H 30 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’ wordt in segment 4 gedwarst door het Omleidingstracé oost en door de Spoorlijntracés. Bij het Omleidingstracé oost wordt dit SBZ over een lengte van ongeveer 400 m gedwarst aan de

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 127 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

grens van het betreffende deelgebied van het SBZ-H; bij de Spoorlijntracés over ongeveer 1000 m, vrij aan de rand van het SBZ-H . Daarnaast worden de voor dit SBZ-gebied belangrijke natuurverbindingen de Mangelbeek en de Echelbeek door de tracéalternatieven gedwarst. Bij het Spoorwegtracé gaat het om een nieuwe bron van versnippering. De oude spoorbedding, waarmee het Spoorwegtracé gebundeld is, wordt niet als belangrijke huidige bron van versnippering beschouwd. x Aangezien aangenomen wordt dat het Omleidingstracé enkel mogelijk is indien de Noord Zuid verbinding gerealiseerd is, dan verlopen de Omleidingstracés gebundeld in planzicht. Omdat de bundeling in planzicht, waarbij Spartacus op maaiveld gerealiseerd wordt en de Noord Zuid verbinding thv de Mangelbeek op viaduct en thv Kraanberg in gesegmenteerde sleuf, kan niet uitgegaan worden van een beperking van barrièrewerking door bundeling van infrastructuren. Bijgevolg worden deze tracés ook gezien als bijkomende bron van versnippering. x Het SBZ-V 3.11 “Militair domein en vallei van de Zwarte Beek” en SBZ-H 29 “Vallei- en brongebieden van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden” wordt in segment 4 gedwarst door de Omleidingstracés over ongeveer 2100 m en door de Spoorlijntracés over respectievelijk 1000 en 1600 m voor variant 1 en 2. Ook hier gaat het in geval van de omleidingstracés om bundeling in planzicht met de Noord Zuid verbinding. Bijgevolg worden de drie tracés gezien als bijkomende bron van versnippering. In segment 5 worden deze SBZ-gebieden doorsneden door de Omleidingstracés over 2200 tot 2400 m, afhankelijk van het tracéalternatief en over 2400 m door de Spoorlijntracés. Ter hoogte van het recreatiedomein Molenheide, de KMO-zone en (in beperktere mate en lokaal) woonwijken is er reeds sprake van een bestaande barrière. Het Spoorlijntracé sluit aan op deze barrière waardoor de versnipperende impact gerelativeerd wordt. De diverse varianten binnen de zoekzone omleidingstracés worden er gerealiseerd in de zone bestemd voor natuurgebied en ecoduct, zoals bepaald door het GRUP Noord Zuid verbinding. Dit betekent dat ze de realisatie van de natuurverbindingsfunctie ervan uitdagen. Ook in segment 6 worden deze SBZ-gebieden doorsneden. Dit over 700 m voor de N74 tracés en over 1400 m voor de Spoorlijntracés. In segment 6 zijn de N74 tracés gebundeld met bestaande wegenis (N74) en (in beperktere mate en lokaal) woonwijken. In deze segmenten is het Spoorlijntracé gebundeld met de oude spoorbedding, die – zoals reeds beschreven - niet als belangrijke huidige bron van versnippering beschouwd. x Het SBZ-V 3.10 “Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode, Neerpelt en Peer” wordt in segment 6 gedwarst door de N74tracés over ongeveer 3200 m. Gezien de bundeling met de bestaande N74 betekent dit een bestendiging van de bestaande versnippering en barrièrewerking, en niet om een nieuwe bron van versnippering. In segment 6 dwarsen de Spoorlijntracés het SBZ-V 3.10 en de Bollisserbeekvallei (deel van SBZ-H 29 “Vallei- en brongebieden van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden”) over een lengte van 4500 m. De Spoorlijntracés lopen er gebundeld met de oude spoorwegbedding. Deze bedding wordt niet beschouwd als een belangrijke versnipperende structuur. Daarom vormen de Spoorlijntracés er een nieuwe bron van versnippering. x Ten aanzien van de SBZ gebieden is verder ook impact op de natuurverbindingen tussen deze SBZ-gebieden en omliggende SBZ-gebieden relevant. In segment 3 worden namelijk volgende natuurverbindingen tussen SBZ-gebieden gedwarst: de open ruimteverbinding Kiewit (verbindt Platweyers met Bokrijk), de Roosterbeek (verbindt Platweyers met De Teut), de Slangbeek (verbindt Platweyers met De Teut) en de Laambeek (verbindt Laambeekvallei met De Teut – Tenhaagdoornheide). Aangezien de Spoorlijntracéalternatieven in dit segment aansluiten op de bestaande actieve spoorweg gaat het eerder om een bestendiging en versterking van de bestaande versnippering en barrièrewerking, en niet om een nieuwe bron van versnippering. In segment 4 worden de natuurverbindingen Sonnisbeek – Grote Winterbeek en Kraanberg Doolhof gedwarst. Het gaat dan om nieuwe infrastructuren doorheen deze gebieden, ofwel gebundeld met een verlaten spoorbedding ofwel in planzicht gebundeld met de Noord Zuid verbinding. Telkens vormen het nieuwe vormen van versnippering. In segment 5 situeren de

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 128 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

tracéalternatieven zich door de natuurverbinding Sonnisheide. Bij de tracés gaat het om versterking van de bestaande impact door wegenis en KMO-zone. Echter bij de zoekzone voor de Omleidingstracés moet rekening gehouden worden met de inrichting van deze zone als robuuste natuurverbindingszone met ecoduct. Zoals hoger beschreven, resulteert dit in een uitdagen van deze natuurverbindingfunctie. In segment 6 worden de natuurverbindingen van Resterheide-Abeek, Bollisserbeek, Tichelhovensheide, Hoevensheide, Zwarte Beek doorsneden. Bij de N74 tracéalternatieven gaat het om versterking en bestendiging van de bestaande versnippering door de N74 en de woonkernen van Hoef en Eksel. Bij de Spoorlijntracés gaat het om een nieuwe bron van versnippering. Enkel ter hoogte van de woonkern Wijchmaal is er reeds sprake van een bestaande barrière.

Tabel 2-6. Doorsnijding van SBZ-gebied per tracéalternatief

Segment Tracéalternatief Lengte Relevante Doorsnijding Relevante infrastructuren doorsnij SBZ relevante ding natuurverbindingen SBZ 3. Nieuwstraat- Spoorlijntracé 700 m SBZ-H 31 - de open Bundeling bestaande spoorlijn Stationsstraat variant 1, 2 en 3 ruimteverbinding Houthalen Kiewit - de Roosterbeek - De Slangbeek - De Laambeek 4. Stationsstraat Spoorlijntracé 1000 m SBZ-H 30 - Mangelbeek - Bundeling oude Houthalen – variant 1 en 2 - Echelbeek spoorwegbedding. Deze wordt Peersedijk 1600 m SBZ-H 29, - Sonnisbeek – Grote echter niet als belangrijke Helchteren SBZ-V 3.11 Winterbeek versnipperende structuur - Kraanberg Doolhof beschouwd Omleidingstracé 2200 m SBZ-H 29, - Mangelbeek - Op heden geen aansluiting op west SBZ-V 3.11 - Echelbeek infrastructuren Omleidingstracé 400 m SBZ-H 30 - Sonnisbeek – Grote - Bundeling in planzicht met Noord oost Winterbeek Zuid verbinding 2200 m SBZ-H 29, - Kraanberg Doolhof SBZ-V 3.11 5. Zoekzone Spoorlijntracé 2400 m SBZ-H 29, - Sonnisheide - Bundeling oude Peersedijk variant 1 en 2 SBZ-V 3.11 spoorwegbedding. Deze wordt niet Helchteren – als belangrijke versnipperende Bungalowpark structuur beschouwd - aansluiting op recreatiedomein Molenheide en KMO-zone - Zone van natuurgebied en ecoduct, volgens GRUP Noord Zuid verbinding Zoekzone 2200 tot SBZ-H 29, - Sonnisheide - bundelling met bestaande omleidings- 2500 m SBZ-V 3.11 wegenis tracés - aansluiting op KMO-zone - Zone van natuurgebied en ecoduct, volgengs GRUP Noord Zuid verbinding 6. Bungalowpark Spoorlijntracé 1400 m SBZ-H 29, - open ruimte - Bundeling oude – station variant 1 en 2 SBZ-V 3.11 Resterheide Abeek spoorwegbedding. Deze wordt Neerpelt - Bollisserbeek echter niet als belangrijke 4500 m SBZ-V 3.10, - Tichelhovensheike versnipperende structuur SBZ-H 29 - Bollisserbeek beschouwd - Hoevensheide - deels bundeling met woonkern Wijchmaal

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 129 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Segment Tracéalternatief Lengte Relevante Doorsnijding Relevante infrastructuren doorsnij SBZ relevante ding natuurverbindingen SBZ N74 tracé west 700 m SBZ-H 29, - Zwarte Beek - Bundeling met N74 SBZ-V 3.11 - open ruimte - deels bundeling met woonkern Resterheide Abeek- Hoef en Eksel Bollisserbeek 3200 m SBZ-V 3.10 - Tichelhovensheike - Hoevensheide N74 tracé oost 700 m SBZ-H 29, - Zwarte Beek - Bundeling met N74 SBZ-V 3.11 - open ruimte - deels bundeling met woonkern Resterheide Abeek Hoef en Eksel - Bollisserbeek 3200 m SBZ-V 3.10 - Tichelhovensheike - Hoevensheide Gezien de haltes steeds gebundeld liggen met de tracéalternatieven, is de bijkomende versnippering door de haltes beperkt tav de versnippering door de tracéalternatieven. De beschrijving van deze effectengroep wordt dan ook integraal opgenomen bij de beschrijving van de tracéalternatieven en niet voor de afzonderlijke haltes.

De haltes 3A Steenbergwijk, 3B zoekzone Lillo steenweg, 4 Helchteren kruispunt Grote Baan en 5A Wijchmaal vormen hierop een uitzondering. Dit voor de haltes 3A en 3B gezien situering nabij de vallei Grote Winterbeek en Mangelbeekvallei en bijgevolg het potentiële risico dat de natuurverbinding van de Mangelbeek verder onder druk komt te staan. Voor halte 4 gaat het om de corridor bossen Molenheide en natuurverbindingszone (incl. ecoduct), met name wanneer het GRUP van de Noord Zuid verbinding van toepassing wordt. Voor halte 5A om de nabijheid van de vallei van de Bolisserbeek. Echter, door een doordachte inplanting van deze haltes, en aandacht voor buffering en inrichting (projectniveau) kan dat effect ondervangen worden.

2.1.3 Visuele en auditieve verstoring en verstoring door beweging of menselijke aanwezigheid

Onder de effectengroep verstoring worden zowel visuele en auditieve verstoring alsook verstoring door beweging of menselijke aanwezigheid beschreven.

Door verstoring neemt de habitatkwaliteit van een gebied af. Verstoring leidt tot gedrags- en fysiologische reacties van gevoelige receptorsoorten. Bij een aantal soorten leidt verstoring tot ontwijkgedrag. Hierdoor kunnen foerageergebieden of migratieroutes verloren gaan. Hierdoor kan verstoring de barrièrewerking van de lijninfrastructuur versterken.

Het effect van de verstoring is afhankelijk van de aard, het tijdstip en de duur van de verstoring, van de afstand tot de verstoringbron en de gevoeligheid van de receptoren.

De betreffende SBZ-gebieden zijn van groot faunistisch belang met het voorkomen van (zeer) verstoringgevoelige soorten.

Binnen een studie17 naar de effecten van geluidverstoring t.g.v. treinverkeer op avifauna werden drempelwaardes vastgelegd voor de meest gevoelige vogelsoorten in weide/heide- respectievelijk bos- milieus. Bij deze drempelwaarde werd een vermindering van de broeddichtheid met circa 35% vastgesteld. Bij de meest gevoelige weide/heidevogels en bosvogels wordt dit reductiepercentage bereikt bij een geluidsbelasting van respectievelijk 45 dB(A) en 36 dB(A). Uit de discipline geluid blijkt dat in het voorliggend studiegebied het geluidklimaat dermate bepaald wordt door weg- en overig spoorgeluid dat de toetsing meest opportuun is aan de contour van 45

17 referenties 4.8.68 en 4.8.70 uit de MER voor de IJzeren Rijn tussen Antwerpen en het Duitse Ruhrgebied (www.projectijzerenrijn.nl) STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 130 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten dB(A). De impact van geluidverstoring tijdens de exploitatiefase wordt daarom ingeschat op basis van de gemodelleerde geluidscontouren van 45 dB(A) (zie ook Aeolus & Lisec 2001, Tamis & Runhaar 1994). Deze contour komt overeen met drempelwaarden: - gebied met geluidklimaat lager dan 45 dB(A) wordt beschouwd als niet tot matig verstoord en is zeer gevoelig voor akoestische verstoring voor avifauna; - gebied met geluidsklimaat tussen 45 en 55 dB(A) wordt beschouwd als beperkt verstoord en is gevoelig voor akoestische verstoring voor avifauna; - gebied met geluidklimaat hoger dan 55 dB(A) wordt beschouwd als sterk verstoord en is niet gevoelig voor akoestische verstoring.

In onderstaande figuren wordt de geluidimpact gevisualiseerd. Voor de huidige situatie is het geluidklimaat voor wegverkeer weergegeven volgens de Vlaamse geluidscontourkaarten. Van deze kaarten zijn enkel contouren hoger dan 55 dB(A) beschikbaar. Voor de spoorwegen worden de in het kader van dit plan-MER gemodelleerde geluidcontouren weergegeven. Voor de Noord Zuid verbinding omleidingsweg worden de geluidcontouren die in het betreffende plan-MER berekend werden, weergegeven.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 131 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Tabel 2-7. Visualisatie geluidklimaat huidige situatie, situatie met omleidingsweg en scenario met sneltram of lighttrain per SBZ-gebied SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31 a) Ten opzichte van huidige situatie

Huidige situatie Huidige situatie + sneltram Huidige situatie + lighttrain

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 132 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

SBZ-V 3.10 a) Ten opzichte van huidige situatie

Huidige situatie Huidige situatie + sneltram volgens Huidige situatie + lighttrain volgens Huidige situatie + lighttrain op spoorlijntracé spoorlijntracé spoorlijntracé inclusief goederenvervoer

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 133 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

SBZ-V 3.10

Huidige situatie + sneltram volgens N74 Huidige situatie + sneltram volgens N74 Huidige situatie + lighttrain volgens Huidige situatie + lighttrain volgens tracé (west) tracé (oost) N74 tracé (west) N74 tracé (oost)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 134 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 a) Ten opzichte van huidige situatie

Huidige situatie Huidige situatie + sneltram volgens Huidige situatie + lighttrain volgens Huidige situatie + lighttrain op spoorlijntracé spoorlijntracé spoorlijntracé inclusief goederenvervoer

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 135 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29

Huidige situatie + sneltram volgens Huidige situatie + lighttrain volgens Huidige situatie + lighttrain volgens spoorlijntracé in segment 4, en spoorlijntracé in segment 4, en spoorlijntracé in segment 4, en vervolgens volgens N74 tracé vervolgens volgens N74 tracé (oost) vervolgens volgens N74 tracé (west)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 136 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 b) ten opzichte van scenario Noord Zuid verbinding omleidingsweg

Berekende referentiesituatie Referentiesituatie omleidingsweg + Referentiesituatie omleidingsweg + Referentiesituatie omleidingsweg + omleidingsweg sneltram volgens spoorlijntracé en lighttrain volgens spoorlijntracé en lighttrain op spoorlijntracé inclusief volgens N74 tracé (oost en west) volgens N74 tracé (oost en west) goederenvervoer

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 137 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

SBZ-H 30 a) Ten opzichte van huidige situatie

Huidige situatie Huidige situatie + sneltram volgens Huidige situatie + lighttrain volgens Huidige situatie + lighttrain op spoorlijntracé spoorlijntracé spoorlijntracé inclusief goederenvervoer

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 138 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

SBZ-H 30 b) ten opzichte van scenario Noord Zuid verbinding omleidingsweg

Berekende referentiesituatie Referentiesituatie omleidingsweg + Referentiesituatie omleidingsweg + Referentiesituatie omleidingsweg + omleidingsweg sneltram volgens spoorlijntracé lighttrain volgens spoorlijntracé lighttrain op spoorlijntracé inclusief goederenvervoer

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 139 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

SBZ-H 30

Referentiesituatie omleidingsweg + Referentiesituatie omleidingsweg + Referentiesituatie omleidingsweg + Referentiesituatie omleidingsweg + sneltram volgens omleidingstracé sneltram volgens omleidingstracé met lighttrain volgens omleidingstracé oost lighttrain volgens omleidingstracé west bundeling ook in lengteprofiel

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 140 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Bovenstaande figuren geven de wijziging van het geluidsklimaat door de sneltram of lighttrain weer, rekening houdend met de referentiesituatie (huidig verstoringsklimaat of omleidingsweg). Zoals hoger vermeld zijn de geluidscontouren van wegverkeer voor de huidige situatie enkel beschikbaar voor geluid hoger dan 55 dB(A), met uitzondering van de wegenis waarvoor in kader van het plan-MER Noord Zuid verbinding of in voorliggend plan-MER bijkomende modelberekeningen gebeurd zijn.

Omdat de beïnvloeding van het geluidsklimaat door wegverkeer van een totaal ander karakter is dat beïnvloeding van het geluidsklimaat door spoorverkeer, is er in het onderzoek naar impact op geluidsklimaat geopteerd om geen geluidsinvloeden te sommeren. Dit zou geen betekenisvolle bewerking zijn, gezien het gaat om enerzijds continu geluid (wegverkeer) en anderzijds disconinu geluid (spoorverkeer).

Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de interpretatie van bovenstaande figuren. Waar geluidscontouren van verschillende geluidsbronnen overlappen, is het niet per definitie zo dat de zichtbare geluidscontour de “concluderende” geluidscontour is. Bijvoorbeeld waar de sneltram of lighttrain nabij een verkeerssweg ligt met huidig geluidklimaat groter dan 55dB(A), kan het lijken alsof de figuren een verbetering van geluidsklimaat suggereren. Dit is een artefact op basis van bovenstaande. De verschillende overlappende contouren blijven van tel. In dit geval blijft het met andere woorden zo dat er een continu geluid van meer dan 55 dB(A) bestaat, waar periodiek (discontinu) een geluidsinput van de sneltram of lighttrain bij komt, die echter lager is dan het continue geluid.

Pas als de contour van de sneltram of lighttrain op een hogere geluidsbelasting duidt dan geldend in het referentiescenario, ontstaat er geluidsverstoring door deze vervoersinfrastructuur.

Uit de discipline geluid blijkt dat waar de nieuwe spoorverbinding bundelt met bestaande actieve spoor- en weginfrastructuren, er geen bijkomende geluidverstoring ontstaat in geval van sneltram, en slechts een zeer beperkte bijkomende verstoring in geval van light train. Wel is het zo dat de aard van de verstoringsbron kan verschillen (zie hoger: continu versus discontinu). Echter, waar deze bundeling niet van toepassing is, treedt wel degelijk een wijziging in geluidsklimaat op.

De beoordeling van de effecten betreft een integrale afweging waarbij het huidig verstoringsklimaat, de bijdrage van de verschillende vervoersmodi (sneltram of light train) en het voorkomen van kwetsbare soorten en gebieden (gebaseerd op risicoatlas Vogels-Windturbines, aanduiding als faunistisch belangrijk gebied op de BWK en op beschikbare waarnemingen) in beschouwing genomen worden.

Voor wat betreft de haltes, ontstaat geluidverstoring door het stoppen en terug vertrekken van de lighttrain of sneltram en het verkeer dat zich naar deze halte begeeft. Net zoals bij de effectbespreking van de tracéalternatieven, wordt steeds rekening gehouden met het huidige verstoringklimaat en het voorkomen van (zeer) verstoringgevoelige soorten en gebieden.

Verstoring door lichthinder ontstaat waar verlichting voorzien wordt. Langsheen de spoorinfrastructuur wordt geen verlichting voorzien. Evenwel zullen de haltes verlicht zijn. De impact van lichthinder wordt besproken op basis van literatuuronderzoek. Er wordt hierbij rekening gehouden met eventueel op heden aanwezige verlichting.

Visuele verstoring door de aanwezigheid en het gebruik van de infrastructuren en haltes gebeurt op basis van literatuuronderzoek. Er wordt rekening gehouden met huidige verstoring (vb. door recreatie).

2.1.4 Ecotoopwijziging door wijziging van standplaatskenmerken (hydrologie)

In de discipline grondwater wordt geduid dat sleufbemaling mogelijks toegepast kan worden, maar dit beperkt zal zijn. Dit onder meer aangezien dat bij bundeling van de tracéalternatieven met bestaande infrastructuren, de taluds van die structuren gevolgd wordt. Ook in functie van de

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 141 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten stabiliteit van de infrastructuren, moeten taluds gerealiseerd worden (zie disciplines bodem en grondwater). Toch wordt in discipline grondwater een invloedsfeer van sleufbemaling berekend als een ‘worst-case’ scenario. Uit deze discipline blijkt dat indien sleufbemaling toegepast dient te worden de invloedsfeer maximaal 30 m bedraagt18.

De voor dit plan relevante SBZ-gebieden worden gekenmerkt door uitgesproken waardevolle en kwalitatieve ecohydrogische kenmerken, waarbij het voorkomen van habitattypes, habitatsoorten, soorten van Annex I (vogelrichtlijn) en hun leefgebieden sterk afhankelijk is van deze standplaatskenmerken. Verdroging door sleufbemaling nabij de verdroginggevoelige gebieden in deze SBZ-gebieden is dan ook niet verdedigbaar in kader van het streven naar een goede staat van instandhouding. Echter, door in te zetten op adequate uitvoeringstechnieken, is het mogelijk om verdrogende impact bij bemaling te reduceren tot max. 0,05 m (zie ook MER Noord-Zuid verbinding, Nysten et al. 2014).

Aandachtspunt vormen de ongelijkgrondse kruisingen waarbij bemaling eventueel toegepast dient te worden. Daarbij blijkt de invloedssfeer maximaal 300 m (worst-case-scenario19). Kruisingen waarbij SBZ-gebied in deze invloedssfeer gelegen is, betreffen:  kruising Stationstraat (segment 4, alle tracéalternatieven);  kruising Spoorlijn 15 (segment 4, Omleidingstracé west);  kruising N74/Grote Baan (segment 5, tracéalternatieven ‘Omleidingstracé west Æ N74 west’, ‘Spoorlijntracé Æ N74 west’ en Spoorlijntracés);  kruising N73/Stationstraat (segment 6; Spoorlijntracés).

Daarnaast is de tunnel ter hoogte van Kraanberg die als milderende maatregel geformuleerd wordt voor de sneltram in segment 4 voor de Omleidingstracés relevant. Indien de Noord Zuidverbinding gerealiseerd wordt, ligt deze deels in viaduct, deels in gesegmenteerde tunnel. Binnen het plan- MER Noord-Zuid verbinding (Nysten et al. 2014) blijkt dat verlagingen van de grondwaterstanden beperkt worden tot 0,05 m verlaging door in te zetten op uitvoeringstechnieken. Analoog valt er dan ook te verwachten dat de invloedssfeer van de spoortunnel ook beperkt kan worden om tot niet- betekenisvolle effecten te komen.

Anderzijds kan verdroging ontstaan indien de langsgrachten gerealiseerd worden tot onder de grondwatertafel, waardoor er lokaal drainage kan ontstaan. Deze effecten zijn afhankelijk van de dimensionering van de langsgrachten. Op planniveau zijn deze dimensies echter nog niet gekend. De discipline fauna en flora sluit zich aan bij de discipline grondwater die stelt dat de grachten zodanig aangelegd dienen te worden dat ze enerzijds voldoende infiltratie in de bodem toelaten en anderzijds geen bijkomende drainering van het grondwater veroorzaken (zie disciplines grond- en oppervlaktewater). Dit vormt een aandachtspunt op projectniveau en komt hier verder niet aan bod. Op het spoorwegtracé zijn dit bestaande grachten

Indien door de toekomstige werken de infiltratiecapaciteit van de bodem aangetast wordt, kan verdroging of vernatting mogelijk zijn. Uit de discipline grondwater blijkt dat de effectieve omvang van de verharde oppervlakte beperkt is door de beperkte verharde oppervlakte per lopende meter, het gebruiken van een deels doorlatende bedding en het realiseren van doorlatende bermen en open langsgrachten. Deze discipline besluit dan ook dat dit verwaarloosbaar is. In de discipline fauna en flora wordt dit dan ook niet verder onderzocht.

Indien grondverplaatsingen noodzakelijk zijn kunnen potentiële effecten verwacht worden a.g.v. wijzigingen in de waterhuishouding en afstroomregimes van grachtensystemen , uitloging, erosie e.d. Het is van belang om op projectniveau “best practices” toe te passen bij het grondverzet. Hierbij gaat het over principes zoals het maximaal vrijwaren van lokale specifieke hydrologische omstandigheden (vb. maximaal vrijwaren van droogdalen van winterbeken) en zoeken naar een maximale koppeling met ecologisch positieve maatregelen (vb. koppelen van drainagebuizen onder spoorbedding aan faunapasages).

18 Worst-case-scenario: grondwaterstand aan het maaiveld, diepteligging fundering op 1 m-mv en drooglegging noodzakelijk tot 0,5 m onder de fundering. 19 Worst-case-scenario: grondwaterstand aan het maaiveld en drooglegging noodzakelijk tot 2 m onder de vloerplaat van de tunnel. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 142 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Zoals beschreven in de disciplines grond- en oppervlaktewater wordt wijziging van de hydrologie door realisatie van de haltes op planMER-niveau weinig relevant geacht. Bijgevolg wordt ook voor de discipline fauna en flora deze effectengroep niet behandeld.

2.1.5 Vervuiling

Verontreinigingen van de bodem, het grond- en/of oppervlaktewater kunnen gevolgen hebben voor de kwaliteit van het ontvangende ecosysteem. Grondverzet, calamiteiten en verspreiding van verontreinigingen agv bemaling en inklinking van venig materiaal kunnen de huidige grondwaterkwaliteit beïnvloeden. Daar de resulterende effecten enerzijds afhankelijk zijn van het type verontreiniging en anderzijds van de uitvoeringstechnische aspecten, vormt het voorkomen van gekende verontreinigingen binnen de invloedssfeer van de potentiële bronbemaling een aandachtspunt op projectniveau. Tevens dient gewezen te worden naar de vigerende wetgeving. Informatie m.b.t. verontreinigingen wordt aangeleverd door de disciplines lucht, bodem, grondwater en oppervlaktewater. Op basis van deze disciplines blijkt deze effectengroep weinig relevant. Deze wordt hier dan ook niet verder behandeld.

Aangezien voorliggend plan bijdraagt tot een meer duurzame mobiliteit en bijgevolg een positief effect heeft op de globale luchtkwaliteit (bron: VMM.be), kan aangenomen worden dat dit vertaald wordt naar een globale reductie van de atmosferische verzurende en vermestende deposities. Er moet evenwel vermeld worden dat impact door NOx en zwavelverbindingen gezien moeten worden op een bovenlokale schaal. Het globale positieve effect op verzurende en vermestende deposities door het voorliggend plan is dan ook zeer significant positief (+++).

2.1.6 Besluit

Voor de nabije SBZ-gebieden zijn vooral ecotoopinname, versnippering, verstoring en ook impact op de waterkwantiteit (verdroging door bemaling) relevant. Verontreiniging wordt niet verder in beschouwing genomen op planniveau. Er wordt wel geduid op het positieve effect dat ontstaat door reductie van atmosferische depositie van verzurende en vermestende componenten.

De effectbespreking in het onderhavig document spitst zich toe op de tracéalternatieven, uitwijksporen en halteligging waar mogelijks effecten ontstaan ten aanzien van de SBZ’s, de relevante soorten en habitats. Voor de overige elementen wordt er verwezen naar de effectbespreking binnen de plan-MER en verscherpte natuurtoets.

2.2 Beoordeling van de significantie van de impact

Om de impact van het plan te minimaliseren zullen een aantal milderende maatregelen worden genomen en randvoorwaarden worden opgelegd. Hierbij wordt rekening gehouden bij het beoordelen van de effecten op het Vogel- en Habitatrichtlijngebied, VEN-gebied, natuurreservaat en beschermde soorten en habitats.

Gezien de interferentie met voorliggend plan met het plan Noord Zuid verbinding Houthalen- Helchteren, is er geopteerd om de methodologie van effectbespreking en –beoordeling af te stemmen op de methodologie gebruikt binnen het plan-MER Noord Zuid verbinding (Arcadis, Technum, 2014).

2.2.1 Mitigerende of milderende maatregelen die meegenomen worden in planuitvoering

Deze worden vanuit de passende beoordeling noodzakelijk geacht en worden bijgevolg in de beoordeling van de significantie mee beschouwd.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 143 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Indien bemaling toegepast zou worden ter hoogte van beekvalleien (Slangebeek, Laambeek, Roosterbeek, Mangelbeek, Sonnisbeek, Grote Winterbeek, Zwarte Beek, Bollisserbeek), het complex Platweyers, het gebied Witte Bergen en Resterheide, zijn milderende maatregelen om de invloedssfeer te beperken of om bemaling te vermijden, nodig (zie discipline grondwater, zie plan- MER Noord Zuid verbinding N74, Nysten et al. 2014). Dit kan echter voldoende op projectniveau ondervangen worden door gebruik van geschikte technieken.

Segment 3 Vertaling Tracévariant Milderende maatregel RUP Ontwerp Vergun Andere ning Algemeen Voorkomen en beperken inname en compensatie. In het licht van de zorgplicht en het stand-still-principe is het maximaal vermijden van inname van waardevolle vegetaties noodzakelijk en is een compensatie van X het verlies aan waardevolle vegetaties aangewezen. Belangrijk hierbij is dat dit geen compensatiemaatregel betreft in het kader van Artikel 36ter, §5 van het Natuurdecreet. natuurverbinding en ontsnippering Laambeekvallei rekening houdend met bestaande (doortocht Houthalen-Helchteren) en toekomstige (Spartacus, X X Noord Zuidverbinding, spoorontwikkeling) infrastructuren (. Natuurtechnische dwarsing van de waterloop. Om elektrocutie van vogels die tegen de bovenleidingen vliegen of op de leidingen of masten gaan zitten, te vermijden dienen maatregelen genomen te worden. Technische oplossingen zijn X X X beschikbaar (zie o.m. Haas et al. 2005). Dit principe dient opgenomen te worden in de stedenbouwkundige voorschriften en uitgewerkt op projectniveau Geluidsbeperking tav Platweyers, Laambeekvallei, natuurverbinding Kiewit en Slangebeek. De geluidstoename mag maximaal 3 dB(A) bedragen (zie ook plan-MER Noord Zuid verbinding 2014). Mitigerende maatregelen tav de Wijers, zoals X X geluidsschermen/bermen dienen op projectniveau te worden uitgewerkt, rekening houdende met de landschapsecologische doelstellingen (lage schermen die rolgeluiden tegen gaan kunnen overwogen worden

Segment 4 Milderende maatregel Vertaling Tracévariant RUP Ontwerp Vergunn Ander ing e Algemeen Voorkomen en beperken inname en compensatie. In het licht van de zorgplicht en het stand-still-principe is het maximaal vermijden van inname van waardevolle vegetaties noodzakelijk en is een compensatie van X het verlies aan waardevolle vegetaties aangewezen. Belangrijk hierbij is dat dit geen compensatiemaatregel betreft in het kader van Artikel 36ter, §5 van het Natuurdecreet.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 144 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Segment 4 Milderende maatregel Vertaling Tracévariant RUP Ontwerp Vergunn Ander ing e Geluidsbeperkende maatregelen zoals lage geluidschermen tav Mangelbeekvallei, vallei Grote Winterbeek, boscomplex Kraanberg-Kraanbergbos. X X De geluidstoename mag maximaal 3 dB(A) bedragen (zie ook plan-MER Noord Zuid verbinding 2014). Geluidsbeperkende maatregelen tav corridor van de bossen Molenheide X X

Oversteekplaatsen voor fauna om barrièrewerking door eventuele afsluitinge te vermijden (uit te werken X X op projectniveau) robuuste ontsnippering Mangelbeekvallei, Echelbeekvallei en vallei Grote Winterbeek rekening houdend met bestaande (doortocht Houthalen- Helchteren) en toekomstige (Spartacus, Noord Zuidverbinding, spoorontwikkeling) infrastructuren. Voor de vallei Mangelbeek-Grote Winterbeek- Broekbeek dient de spoorbedding vervangen te worden door een structuur op pijlers ter hoogte van de X Mangelbeekvallei, zodat deze beek onder de structuur verder kan ontwikkelen. Op die manier wordt de ecologische verbindingsfunctie in belangrijke mate behouden en versterkt. Zie ook de studie Aubroeck et al. 2009 die voor een weginfrastructuur de mogelijkheden tot ontsnippering op deze locatie onderzocht en randvoorwaarden formuleerde. natuurtechnische dwarsing waterlopen. Hierbij dient meteen ook de bestaande overbrugging aangepast te X X worden. Om elektrocutie van vogels die tegen de bovenleidingen vliegen of op de leidingen of masten gaan zitten, te vermijden dienen maatregelen genomen te worden. Technische oplossingen zijn X X X beschikbaar (zie o.m. Haas et al. 2005). Dit principe dient opgenomen te worden in de stedenbouwkundige voorschriften en uitgewerkt op projectniveau ecotunnel Mispad X Natuurtechnische dwarsing waterlopen X X Bij bemaling ifv de dwarsing met de Stationstraat zijn maatregelen nodig om de invloedssfeer van bemaling te beperken: aanlegwijze waarbij verlaging van grondwaterstanden van meer dan 0,05 m niet mogen X X X optreden in de omgeving van grondwaterafhankelijke vegetaties. Ook waar tunneltracé gerealiseerd wordt, is dit van toepassing Spoorlijntracé natuurverbindingen en ontsnipperingmaatregelen Mangelbeekvallei, Echelbeekvallei en vallei Grote X X Winterbeek Geluidsbeperkende maatregelen tav Mangelbeekvallei, vallei Grote Winterbeek en X X Kraanberg-Kraanbergbos. Geluidschermen van 1,5 à 2 m zijn mogelijk, maar dienen gepaard te gaan met

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 145 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Segment 4 Milderende maatregel Vertaling Tracévariant RUP Ontwerp Vergunn Ander ing e ontsnipperende maatregelen en faunageleiding en kunnen enkel mits ecoduct in segment 5. behoud bomenrij langs Echelbeek X inrichting restzone tussen Noord Zuid verbinding en Spoorlijntracé als stapsteengebied met maximale X X natuurverweving Aangepaste uitvoeringstechnieken bemaling X (projectniveau) Omleidingstracé robuuste natuurverbindingen en west ontsnipperingmaatregelen Mangelbeekvallei, X X Echelbeekvallei en vallei Grote Winterbeek faunapassages en technieken tot ecologisch verbinden van de zone van het Kraanbergbos dat X X door het omleidingstracé afgesneden wordt van de rest van het Kraanbergbos-Helchterenbos Tunneltracé Kraanberg (bij sneltram) X X Geluidsbeperkende maatregelen ten aanzien van Mangelbeekvallei, vallei Grote Winterbeek, en X X boscomplexen Kraanberg - Kraanbergbos maatregelen tav bemaling dwarsing stationstraat en X tunneltracé Omleidingstracé robuuste natuurverbindingen en oost ontsnipperingmaatregelen Mangelbeekvallei, X X Echelbeekvallei en vallei Grote Winterbeek faunapassages en technieken tot ecologisch verbinden van de zone van het Kraanbergbos dat X X door het omleidingstracé afgesneden wordt van de rest van het Kraanbergbos-Helchterenbos Tunneltracé Kraanberg (bij sneltram) X X Geluidsbeperkende maatregelen ten aanzien van Mangelbeekvallei, vallei Grote Winterbeek, en X X boscomplexen Kraanberg - Kraanbergbos

Segment 5 Milderende maatregel Vertaling Tracévariant RUP Ontwerp Vergunn Ander ing e Algemeen Voorkomen en beperken inname en compensatie. In het licht van de zorgplicht en het stand-still-principe is het maximaal vermijden van inname van waardevolle vegetaties noodzakelijk en is een compensatie van X het verlies aan waardevolle vegetaties aangewezen. Belangrijk hierbij is dat dit geen compensatiemaatregel betreft in het kader van Artikel 36ter, §5 van het Natuurdecreet. Faunapassage Molenheide X X Oversteekplaatsen voor fauna om barrièrewerking door eventuele afsluitinge te vermijden (uit te werken X X op projectniveau) Inrichting zone ten noorden van deze bossen X X Molenheide om natuurverbinding te ondersteunen geluidsbeperkende maatregelen tav corridorzone X X Moleinheide en natuurkern Achter de Witte Bergen

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 146 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Segment 5 Milderende maatregel Vertaling Tracévariant RUP Ontwerp Vergunn Ander ing e In ontwikkelingsscenario: aanpassen ecoduct X X Natuurtechnische dwarsing waterlopen. Hierbij dient meteen ook de bestaande overbrugging aangepast te X X worden. Om elektrocutie van vogels die tegen de bovenleidingen vliegen of op de leidingen of masten gaan zitten, te vermijden dienen maatregelen genomen te worden. Technische oplossingen zijn X X X beschikbaar (zie o.m. Haas et al. 2005). Dit principe dient opgenomen te worden in de stedenbouwkundige voorschriften en uitgewerkt op projectniveau Spoorlijntracé Verwerven en inrichten zone aan weerszijden. van variant 1 het tracé waar dit door open gebied gaat. De inrichting moet afgestemd zijn op de natuurverbindingsfunctie van deze structuren en op het habitatgebruik van relevante soorten. De breedte zal plaatselijk moeten bepaald worden bij de verdere X X projectuitwerking en project-MER maar zal toch een voldoende robuuste invulling moeten mogelijk maken en daarom minstens 5 m breed zijn en zelfs op bepaalde plaatsen (afhankelijk van de context) tot waarschijnlijk 10m breed zijn. Geluidsbeperking tav corridorzone bossen X X Molenheide Maximaal bundelen van infrastructuren X Voldoende buffering tussen fietspad en tracé X X 1. Omleidingstracé geluidsbeperkende maatregelen tav natuurkern west Æ N74 west Achter de Witte Bergen De geluidstoename mag X X 2. Omleidingstracé maximaal 3 dB(A) bedragen (zie ook plan-MER Noord oost/spoorlijntracé Zuid verbinding 2014) Æ N74 west Inrichten restgronden ifv natuurverbinding corridor 4. Omleidingstracé Molenheide oost Æ N74 oost 5. Spoorlijntracé Æ X X N74 west 6. Omleidingstracé west Æ N74 oost 3. Spoorlijntracé Æ geluidsbeperkende maatregelen tav natuurkern X X N74 west Achter de Witte Bergen en corridor Molenheide. Inrichten restgronden ifv natuurverbinding corridor X X Molenheide

Segment 6 Milderende maatregel Vertaling Relevant tracé RUP Ontwerp Vergunn Ander ing e Algemeen Voorkomen en beperken inname en compensatie. In het licht van de zorgplicht en het stand-still-principe is het maximaal vermijden van inname van waardevolle X vegetaties noodzakelijk en is een compensatie van het verlies aan waardevolle vegetaties aangewezen. Belangrijk hierbij is dat dit geen compensatiemaatregel

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 147 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Segment 6 Milderende maatregel Vertaling Relevant tracé RUP Ontwerp Vergunn Ander ing e betreft in het kader van Artikel 36ter, §5 van het Natuurdecreet. Oversteekplaatsen voor fauna om barrièrewerking door eventuele afsluitinge te vermijden (uit te werken op X X projectniveau) natuurverbinding en ontsnippering voldoende robuust X X natuurverbinding Resterheide X X beplanting en geluidsbuffering X X Om elektrocutie van vogels die tegen de bovenleidingen vliegen of op de leidingen of masten gaan zitten, te vermijden dienen maatregelen genomen te worden. Technische oplossingen zijn beschikbaar (zie o.m. Haas X X X et al. 2005). Dit principe dient opgenomen te worden in de stedenbouwkundige voorschriften en uitgewerkt op projectniveau Natuurtechnische dwarsing waterlopen. Hierbij dient meteen ook de bestaande overbrugging aangepast te X X worden. Spoorlijntracé Verwerven en inrichten zone aan weerszijden. van het tracé waar dit door open gebied gaat. De inrichting moet afgestemd zijn op de natuurverbindingsfunctie van deze structuren en op het habitatgebruik van relevante soorten. De breedte zal plaatselijk moeten bepaald X X worden bij de verdere projectuitwerking en project-MER maar zal toch een voldoende robuuste invulling moeten mogelijk maken en daarom minstens 5 m breed zijn en zelfs op bepaalde plaatsen (afhankelijk van de context) tot waarschijnlijk 10m breed zijn. Natuurverbinding vallei Bollisserbeek, thv Resterheide en vallei Zwarte Beek. De realisatie van natuurverbindingen en ontsnipperingmaatregelen ter X X hoogte van het Spoorlijntracé in segment 6 dient gekoppeld te zijn aan voldoende robuuste ontsnipperingmaatregelen voor de bestaande N74. bufferende beplanting en geluidbuffering waar tracéalternatief in nabijheid Bollisserbeek, Resterheide X X en Zwarte Beek Geluidbeperkende maatregelen. Discipline geluid stelt geluidscherm 1,5 à 2 m. Dit dient geoptimaliseerd te X X worden met fauna-passages. N74 tracé west geluidsbeperkende maatregelen en bufferende beplanting tav Bollisserbeekvallei, Lange Heuveleinde, X X Resterheide, Hechtelse Heide, Achter De Witte Bergen

natuurverbinding vallei Zwarte Beek X X N74 tracé oost geluidsbeperkende maatregelen en bufferende beplanting tav Bollisserbeekvallei, Lange Heuveleinde, X X Resterheide, Hechtelse Heide, Achter De Witte Bergen. natuurverbinding vallei Zwarte Beek X X

Opmerking bij bovenstaande tabel: Telkens moeten de milderende maatregelen echter wel opgevat worden als voldoende robuust om de effecten van het tracéalternatief en de er eventueel mee gebundelde of er nabij lopende wegenis te ondervangen. Enkel ontsnipperen van het

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 148 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten tracéalternatief zelf is, zodra er een andere infrastructuur onmiddellijk nabij ligt (i.c. de bestaande actieve spoorlijnen, de N74, de Noord Zuid verbinding) weinig zinvol.

Op projectniveau dient de aard van de afschermingsmaatregelen (draad of andere afsluitingen voor wild, gebruik van geluidswanden) uitgewerkt te worden.

Milderende maatregelen ten aanzien van de haltes

Gezien de grote waarde, kwetsbaarheid en onvervangbaarheid van de betrokken natuurkernen in het plangebied, wordt vanuit fauna en flora de bezorgdheid geuit dat, indien een halte in of nabij een natuurkern gerealiseerd wordt, de initiële ecotoopinname door deze halte wel beperkt beschouwd kan worden, maar bijkomende toekomstige ontwikkelingen nabij deze halte vanuit natuurwaarden niet verdedigbaar is.

Milderende maatregelen om de verstoring door haltes te beperken, zijn:  Inplanting van haltes zoveel mogelijk aansluitend op bestaande bebouwing en zoveel mogelijk afgeschermd van kritische gebieden;  Bufferzones tussen de haltes en kritische gebieden;  Gebruik van aangepaste verlichting thv de haltes en hun parkings. De lichtverstrooiing moet door aangepaste armaturen en doordachte inplanting van de armaturen beperkt worden. Ook de golflengte van het licht moet weinig verstorend zijn voor nachtactieve en lichtmijdende fauna. Dit dient op projectniveau verder benoemd te worden.  ondergrondse constructies waterondoorlatend uitvoeren zodat geen permanente bemaling nodig is.

Haltes Milderende maatregel Vertaling Halteligging RUP Ontwerp Vergunn Ander ing e 3A. Helchteren situeren ontwikkeling buiten de vallei Grote X Winterbeek groene geluids- en visuele buffer (20 m breed) aan X X zijde van de valle geen verlichting aan zijde van de vallei X X X 3.B Helchteren- situeren ontwikkeling buiten SBZ en habitattype (i.c. Houthalen Lillo halte ten zuiden van N719 bij omleidingstracé X steenweg situeren) groene geluids- en visuele buffer (20 m breed) aan X X zijde van de valle geen verlichting aan zijde van de vallei X X X 4. Helchteren situeren ontwikkeling buiten SBZ en buiten de KMO- X kruispunt Grote zone Baan groene geluids- en visuele buffer (20 m breed) X X geen verlichting aan zijde van deze gebieden X X X aanpassen van zone voor natuurverbinding X opbreken tracé N715 dat niet langer zijn functie heeft X X X indien noordzuidverbinding gerealiseerd wor 5A Wijchmaal situeren ontwikkeling buiten de vallei Bolisserbeek X groene geluids- en visuele buffer (20 m breed) aan X X zijde van deze vallei geen verlichting aan zijde van deze vallei X X X 5B Hechtel-Eksel / 8 Zonhoven Groene geluids en visuele buffer X X Geen verlichting richten naar SBZ-gebied. X X X

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 149 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

2.2.2 Aanbevelingen die aanvullend geformuleerd worden

Aanvullend op de milderende maatregelen, worden in deze passende beoordeling ook aanbevelingen geformuleerd. Deze zijn – in tegenstelling tot de milderende maatregelen – eerder vrijblijvend van karakter, en zijn er vooral op gericht meerwaarden te realiseren.

Algemene aanbevelingen om de ruimte-inname en ecotoopverlies te beperken: Algemeen geldt vanuit natuur dat zo weinig mogelijk natuurwaarden en locaties met potentiële natuurwaarden verloren dienen te gaan. Aanbevelingen worden geformuleerd om op projectniveau het direct verlies zo beperkt mogelijk te houden. Dit door:  Zuinig ruimtegebruik, goed overwogen breedte van de werfzone, zo smal mogelijk;  werfzones plannen in gebieden die sowieso in ontwikkeling genomen worden;  tijdelijke stockage van gronden en materiaal tijdens de aanlegfase dienen zoveel mogelijk te gebeuren binnen de werkzone. Dit houdt dan slechts een inname in van ecotopen/ habitats die in een latere fase permanent ingenomen worden. In het projectMER zullen mogelijk te gebruiken alsook te vermijden zones voor opslag van grond worden aangeduid.  gebruik van vaste rijroutes tijdens de aanlegfase die door weinig kwetsbare/waardevolle ecotopen lopen.  maximaal behoud van bestaande beplantingen.  bij grondverzet het maximaal afgraven en bewaren van voedselarme toplaag, om deze nadien als afwerkingslaag van dijken, bermen, taluds e.d. te gebruiken  bij grondverzet maximaal inzetten op het vrijwaren van het lokale microreliëf  vermijden van inname van de verboden te wijzigen vegetaties volgens het Vegetatiebesluit en het Bosdecreet, overige waardevolle en beschermde ecotopen en habitats. Voor een visualisatie wordt verwezen naar de Biologische waarderingskaart. Speciale aandacht dient hierbij ook uit te gaan naar hetzij het maximale behoud van bomenrijen en houtkanten of de aanleg ervan i.f.v. de landschappelijke inpassing. Deze zijn namelijk belangrijke habitats voor vleermuizen (Bron: MER Noord Zuid verbinding, Arcadis & Technum 2014)  natuurtechnische aanleg van nieuwe bermen, overhoeken en restzones;  inzake beheer van de rails en aanhorigheden is het aangewezen geen herbiciden te gebruiken. Onderzoek in Vlaanderen heeft immers uitgewezen dat spoorwegbermen belangrijke toevluchtsoorden zijn voor bedreigde planten en dieren. Deze bermen vormen immers een aaneengesloten netwerk dat natuur- en bosgebieden verbindt. Planten en dieren gebruiken deze verbindingen om zich van het ene gebied naar het andere te verplaatsen. Een aangepast beheer met minimaal gebruik van onkruidverdelgers is dan ook noodzakelijk.

Algemene aanbevelingen om de versnippering en barrière-effecten te beperken, situeren zich op projectniveau:  maximaal behoud van bestaande bomenrijen, houtkanten, rietgrachten en waterlopen  uitwerking van de natuurtechnische dwarsing van de waterlopen. Hierbij dient meteen ook de bestaande overbrugging aangepast te worden. Aandachtspunten zijn o.m.: vermijden inbuizen van waterlopen en langsgrachten; behoud oeverzone en voldoende hoge overbrugging (in functie van vleermuizen) bij kruising van waterlopen. Voor Watervleermuis is een overbrugging hoger dan 50 cm boven waterniveau nodig.  maatregelen om aanrijdingen van fauna te beperken hangen samen met het opheffen van versnipperende werking. Dit dient op projectniveau verder gedetailleerd uitgewerkt te worden, rekening houdend met de relevante diergroepen.  Inrichting en beheer van de spoorbermen als nieuwe ecologische corridors.  Om de mortaliteit van amfibieën en reptielen te beperken, zijn amfibieëntunnels noodzakelijk in de nabijheid van gevoelige gebieden (trekroutes, vochtige ecotopen). Ook dit dient op projectniveau verder gedetailleerd uitgewerkt te worden.  Ontsnipperingsstudie/strategie op landschapsniveau.

Algemene aanbevelingen om de verstoring te beperken, situeren zich vnl. op projectniveau:  Timing van de werken afstemmen op broedseizoen van vogels. Het starten van de werken tijdens de broedperiode is nefast voor het broedsucces van vele legsels.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 150 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

 beperken werken bij kunstlicht, in het bijzonder in de kritische periode tussen half april en eind juli wanneer de kraamkamers van vleermuizen opgebouwd en de jongen gezoogd worden.  Geluidsarme technieken.  Om verstoring verder te vermijden kan op projectniveau onderzocht worden in hoeverre realisatie op maaiveld mogelijk en wenselijk is in segment 6.  In segment 3 kan verstoring beperkt worden door het vervangen van de huidige trein door een nieuwer, minder geluidsintensief type.

Algemene aanbevelingen om impact op de hydrologie te beperken, situeren zich vnl. op projectniveau:  beperken van de duur en de invloedssfeer van bemaling. Dit bijvoorbeeld door het kiezen van een aangepaste uitvoeringstechniek.  maximaliseren van de infiltratiemogelijkheden en minimaliseren van het drainerend effect van langsgrachten.

2.2.3 Effectbeoordeling en milderende maatregelen ten aanzien van SBZ-V BE2219312 ‘Vijvercomplex van Midden Limburg‘ en SBZ-H BE2200031 ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ ƒ Spoorlijntracé

Ecotoop- en habitatinname In segment 3 is de inname van SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31 beperkt voor de 3 varianten van de Spoorlijntracés. Er worden geen habitattypes ingenomen, wel habitats die beschermd zijn binnen het niet-integrale SBZ-V 3.12 en leefgebied van Annex I vogelsoorten. Ook in beperkte mate regionaal belangrijke biotopen (RBB). Het gaat echter over beperkte oppervlakten aan de rand van de SBZ-gebieden langs de bestaande (actieve) spoorlijn. Daarom staan deze zones bloot aan randeffecten vanuit de spoorlijn (o.m. verstoring) en is het bijgevolg aannemelijk dat de habitatkwaliteit voor de relevante Annex I vogelsoorten, die algemeen vrij verstoringgevoelig zijn, suboptimaal is. Buiten het SBZ worden ook habitattypen ingenomen. Ook hier gaat het om beperkte oppervlakten en zijn deze reeds suboptimaal van habitatkwaliteit. Bijgevolg wordt besloten dat de ecotoop- en habitatinname niet betekenisvol is in het licht van de instandhoudingdoelstellingen.

In dit segment kan bijkomende ecotoopinname door een uitwijkspoor vermeden worden indien dit spoor aan oostzijde van de spoorbedding ingepast zou kunnen worden. De cumulatieve ecotoopinname indien een bijkomend spoor gerealiseerd dient te worden aan westzijde van de spoorbedding in segment 3 zal relatief beperkt zijn. Dit gezien er – hoewel er een grotere oppervlakte-inname van SBZ-V3.12 en SBZ-H 31 zal zijn – er de inname van habitattypes en regionaal belangrijke biotopen in dezelfde grootteorde zal zijn dan indien enkel Spartacus gerealiseerd wordt. Bovendien gaat het over ecotopen aan de rand van het SBZ-gebied, onder invloed van randeffecten van de reeds aanwezige spoorlijn. Ecotoopinname door een uitwijkspoor is bijgevolg niet betekenisvol.

Versnippering Er gebeurt geen versnippering van het SBZ-gebied op zich, met uitzondering van de bestendiging van isolatie van het westelijke deelgebied van de Laambroekvijvers. Gezien de aansluiting op bestaande versnipperingsbronnen en gezien de vooropgestelde milderende maatregelen is dit effect matig negatief. Het plan vormt een opportuniteit om deze versnippering te milderen (zie milderende maatregelen). De impact is dan ook niet betekenisvol.

Ook voor de natuurverbindingen die dit SBZ-gebied verbinden met overige SBZ-gebieden geldt dat er geen sprake is van nieuwe versnippering van deze structuren. Door een gepaste uitvoering van het tracé en het inbouwen van voldoende ontsnipperende maatregelen op project-niveau (zie milderende maatregelen) kan net een verbetering van de huidige situatie gerealiseerd worden. Dit is verwaarloosbaar tot matig positief en niet betekenisvol.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 151 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Verstoring Het geluidsklimaat wordt binnen het plangebied bepaald door de bestaande spoorlijn. Op deze spoorlijn is een trein in gebruik die als lawaaierig omschreven kan worden. De geluidsimpact van een sneltram is rekening houdend met het huidige geluidsklimaat verwaarloosbaar (zie discipline geluid). De geluidsimpact van de light train is eveneens relatief beperkt rekening houdend met het huidige geluidsklimaat. Echter, aangezien deze spoorinfrastructuren een gebied doorsnijdt gekenmerkt door het voorkomen van zeer belangrijke populaties verstoringgevoelige soorten, is er desondanks toch nood aan de hoger vooropgestelde milderende maatregelen. Mitigerende maatregelen tav de Wijers, zoals geluidsschermen/bermen dienen op projectniveau te worden uitgewerkt, rekening houdende met de landschapsecologische doelstellingen (lage schermen die rolgeluiden tegen gaan kunnen overwogen worden). Er rekening mee houdend dat het hier vooral gaat om toename van verstoring aan de rand van het gebied, de impact van lighttrain en vooral sneltram beperkt is (zie discipline geluid) en deze geluidsbeperkende milderende maatregel, wordt hier dan ook besloten met een matig negatief (-) effect dat niet betekenisvol is.

Gezien de grote verstoringgevoeligheid van de populaties binnen het SBZ-gebied, en gezien een uitwijkspoor aan westzijde van de bestaande spoorlijn zou betekenen dat de verstoringbron nog dieper in het SBZ-gebied komt te liggen, leidt een uitwijkspoor aan westzijde tot betekenisvolle effecten. Indien het uitwijkspoor aan oostzijde komt te liggen, en rekening houdend met de milderende maatregelen, is dit een matig negatief effect dat niet betekenisvol is.

Verdroging Geen betekenisvolle impact.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van het spoorlijntracé binnen het segment 3 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de spoorlijntracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 3 indien dit aan oostzijde van de spoorbedding ingepast wordt. Een uitwijkspoor aan westzijde leidt tot betekenisvolle effecten.

ƒ Halteligging

De zoeklocatie voor halte 8 Zonhoven is gesitueerd aangrenzend aan SBZ-H 31 en SBZ-V 3.12. Er zijn geen aangemelde habitats ter hoogte van deze zoeklocatie. In de nabijheid zijn echter wel regionaal belangrijke biotopen (m.n. rietmoeras). Door het huidige verstoringklimaat, is het voorkomen van verstoringgevoelige doelsoorten onwaarschijnlijk. Gezien de situering, is geen habitatinname of inname van leefgebied van Annex I soorten van toepassing in de huidige situatie. Dan is dit verwaarloosbaar tot matig negatief en niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen. Met betrekking tot de effectengroep versnippering, is het van belang dat deze zoeklocatie halte niet ter hoogte van een belangrijke corridor of migratieroute ligt. Daarom wordt besloten tot verwaarloosbaar en niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen. Omdat het geluidsklimaat reeds in sterke mate bepaald is door bestaande spoorlijn, en rekening houdend met milderende maatregelen, is de bijdrage van de halte verwaarloosbaar en niet betekenisvol. De milderende maatregelen betreffen: groene geluids- en visuele buffer (20 m breed), geen verlichting gericht naar de SBZ-gebieden.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 8 Zonhoven rekening houdend met de milderende maatregelen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 152 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

2.2.4 Effectbeoordeling en milderende maatregelen ten aanzien van SBZ-V BE2218311 ‘Militair domein en de vallei van de Zwarte Beek‘ en SBZ-H BE2200029 ‘Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’

De Spoorlijntracés (segment 4, segment 5 en segment 6), de Omleidingstracés (segment 4 en 5) en de N74 tracés (segment 6) leiden tot inname van ecotopen binnen deze SBZ-gebieden. Ook versnippering en verstoring zijn bij deze tracés relevant.

ƒ Spoorlijnroute

Ecotoop- en habitatinname In segment 4 en 5 worden geen habitattypes binnen deze SBZ-gebieden ingenomen. Er is echter een zeer beperkte inname van regionaal belangrijk biotoop.

In segment 6 worden ecotopen ingenomen centraal in de vallei van de Bollisserbeek. Er wordt een beperkte oppervlakte 91E0 en regionaal belangrijk biotoop ingenomen. Voor dit gebied omschrijft het IHD-rapport de doelstelling van het herstel van een hydrologisch intact beekdalsysteem en het opheffen van de landschappelijke versnippering door grote aaneengesloten elzenbroekbossen af te wisselen met mozaïeken van laagveen, veldrusgraslanden en soortenrijke graslanden en regionaal belangrijke biotopen. Gezien echter de situering van de ecotoopinname in segment 6 bij de spoorlijntracés, is dit een knelpunt. Voldoende milderende maatregelen zijn dan ook urgent. Dit wordt ondervangen door het verwerven en ecologisch inrichten van een voldoende brede bijkomende strook aan weerszijden van het tracé waar dit door open gebied gaat. De breedte zal plaatselijk moeten bepaald worden bij de verdere projectuitwerking en project-MER maar zal toch een voldoende robuuste invulling moeten mogelijk maken. Er wordt besloten dat de inname niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Behalve de inname van habitattypen in het SBZ-H, is ook de inname van habitats van belang. Ter hoogte van de boszone Molenheide, ten noorden van de KMO-zone, zijn de bossen potentieel belangrijk als habitat voor bosvogels van Annex I. Gezien echter de huidige verstoring is de habitatkwaliteit suboptimaal. Daarom wordt bij variant 1 besloten tot een matige impact en bij variant 2 tot een matig tot significant negatieve impact. De impact is echter niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstelligen.

Er worden beschermde habitats binnen het SBZ-V ingenomen, met name beken en oevervegetatie en loofbossen. Ook dit gaat over relatief beperkte oppervlakten. Gezien de beperkte oppervlakten, is de ecotoop- en habitatinname in segment 4 matig tot significant negatief, maar niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

De cumulatieve ecotoopinname indien een bijkomend uitwijkspoor gerealiseerd dient te worden in segment 4 en 5 zal relatief beperkt zijn. Dit gezien er – hoewel er een grotere oppervlakte-inname van SBZ-V3.11 en SBZ-H 29 zal zijn – er de inname van habitattypen en regionaal belangrijke biotopen in dezelfde grootteorde zal zijn dan indien enkel Spartacus gerealiseerd wordt. Ecotoopinname door een uitwijkspoor is niet betekenisvol. Ook in segment 6 is de ecotoopinname door een uitwijkspoor in dezelfde grootteorde als indien enkel Spartacus gerealiseerd zou worden. Enkel indien dit buiten de vallei van de Bolisserbeek gesitueerd wordt ontstaat geen betekenisvolle impact door het uitwijkspoor.

Versnippering In het S-IHD rapport 25 (Agentschap voor Natuur en Bos, 2012) voor SBZ-H Zwarte Beek en SBZ- V Zwarte Beek wordt in de SWOT analyse de “genetische isolatie van bepaalde soorten” als zwakte aangehaald. Daarnaast wordt “een beperkte connectiviteit voor habitattypes en soorten zowel binnen als buiten de Speciale Beschermingszone” als bedreiging aangehaald. De realisatie van “een robuust ecologisch netwerk doorheen de SBZ voor amfibieën- en reptielenpopulaties en

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 153 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten soorten van het heidecomplex” wordt als één van de inspanningen voor het realiseren van de doelen aangehaald. In het betreffende rapport 25 (Agentschap voor Natuur en Bos, 2012) worden ook reeds een aantal oplossingen aangereikt, waarbij voornamelijk het ontsnipperen relevant is in het kader van voorliggend plan. Het ontsnipperen van de belangrijkste verkeersassen wordt expliciet benoemd.

Het IHD-rapport beschrijft het belang van migratie naar andere heidekernen in functie van metapopulatievorming voor het landschap van heide, vennen en bossen op en rond het Kamp van Beverlo. De Broekbeekvallei wordt benoemd als belangrijke schakel in het ecologisch netwerk. Ook voor de Bolisserbeek en Dommel wordt verwezen naar het opheffen van landschappelijke versnippering. De bovenloop van de Bolisserbeek met Resterheide is een stapsteengebied naar andere heidekernen.

In het kader van voorliggend project is het bijgevolg van belang dat de realisatie van de voor de SBZ -gebieden relevante natuurverbindingen niet gehypothekeerd wordt. Het gaat over volgende natuurverbindingen: - natuurverbinding Broekbeek Sonnisbeek – Grote Winterbeek - Kraanberg – Doolhof; - Sonnisheide; - Bollisserbeek; - open ruimte Resterheide – Abeek; - Tichelhovensheike.

In de huidige situatie vormen de N715, de N74, alsook de KMO-zone reeds harde barrières. De bestaande (actieve) spoorlijn vormt eveens een barrière, hoewel de barrièrewerking van spoorwegen relatief beperkt is (zie hoger). Waar de spoorlijnroute aansluit op deze bestaande barrières overweegt haar versnipperende impact niet. Echter in de segmenten 4 tot 6 sluit ze aan op een niet-actieve spoorbedding. In segment 4 gaat het om een beperkte impact gezien ze daar tot een beperkte versnipperingsindex leidt en rekening houdend met de relatief beperkte versnippering die bij spoorinfrastructuur ontstaat (Defloor et al.) en met de ontsnipperingsmaatregelen. Echter in segment 5 is dit niet het geval: door het spoortracé ontstaat een tweede versnipperende infrastructuur min of meer parallel met de N74 en N715 zodat de volledige zone tussen Molenheide en Witte Bergen versneden wordt. Echter, de ecologische relaties zijn er reeds verstoord door deze wegenis en door de KMO-zone. In segment 6 is de versnippering belangrijker, gezien tot 2 keer de vallei van de Bollisserbeek gedwarst wordt. Het gaat evenwel over gebruik van een bestaand baanlichaam (en uitbreiding van dit baanlichaam). Verder rekening houdend met de relatief beperkte versnippering die bij spoorinfrastructuur ontstaat (Defloor et al.) en met de ontsnipperingsmaatregelen, is de versnipperende impact van het Spoorlijntracé niet betekenisvol.

Echter, indien de Noord Zuid verbinding gerealiseerd wordt, wordt via het betreffende GRUP een pakket bindende milderende en ontsnipperende maatregelen van kracht, ondermeer de realisatie van een robuuste natuurverbinding door het opheffen van het bedrijventerrein. Het spoorlijntracé komt echter in deze door het GRUP beoogd zone te liggen. Door milderende maatregelen moet de natuurverbindende functie van deze zone gegarandeerd worden. Het ecoduct dient zodanig ontworpen, gelocaliseerd en gedimensioneerd te worden dat deze de cumulatieve versnipperende effecten van zowel Noord Zuid verbinding, Spartacuslijn alsook de eventuele toekomstige goederenspoorlijn (zie ontwikkelingsscenario) kan ondervangen. Om de corridorfunctie van de gehele zone te ondersteunen, dient ook de zone ten noorden van de huidge KMO-zone mee bestemd te worden in functie van een corridor. Dit bij voorkeur door deze zone als natuurgebied te bestemmen en een inrichting ervan met ecologische infrastructuur (stapsteenbossen, KLE’s) te voorzien. Hierdoor wordt geen afbreuk wordt gedaan aan de uitgangspunten en doelstellingen. Daarom wordt besloten tot een niet betekenisvol effect in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 154 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Verstoring In de omgeving van de Spoorlijnroute is het geluidklimaat in de SBZ-gebieden zeer gunstig. Specifiek ter hoogte van de vallei van de Zwarte Beek, Resterheide en de vallei van de Bollisserbeek is het geluidklimaat op heden grotendeels lager dan 45 dB(A). Er zijn weinig relevante verstoringbronnen in dit gebied aanwezig. Enkel lokaal waar wegenis gedwarst wordt, is verstoring door deze verkeersassen van tel. Het gaat met name over de Noord Zuid verbinding N74, de N73 en in mindere mate de N719.

De realisatie van een sneltram of lighttrain leidt dan ook tot een beïnvloeding van het omgevingsgeluid (zie discipline geluid). Dwars op deze verkeersinfrastructuur wordt een zone van ongeveer 140 m breed blootgesteld aan een geluidsniveau hoger dan 50 dB(A) in geval van sneltram en van ongeveer 240 m breed in geval van lighttrain.

Binnen de SBZ-gebieden (SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 samen) komt dit ten opzichte van de huidige situatie en zonder rekening te houden met de hogervermeldde milderende maatregelen neer op bijkomend 5 ha waarvan het geluidklimaat hoger dan 55 dB(A) wordt ten gevolge van de sneltram. Dit betekent bijkomend 5 ha die sterk verstoord wordt. In geval van de lighttrain neemt dit toe tot bijkomend 36 ha die sterk verstoord wordt hoger dan 55 dB(A). Uiteraard neemt daarnaast ook de oppervlakte toe die blootgesteld wordt aan matige verstoring (tussen 55 en 45 dB(A)). Specifiek voor de vallei van de Bollisserbeek stellen de IHD’s voor de doelsoort Roerdomp als kwaliteitseis “voldoende rust” voorop. Ook in de vallei van de Zwarte beek wordt dit voorop gesteld, in functie van Porseleinhoen.

Daarom wordt besloten dat voldoende milderende maatregelen zeer urgent zijn. Op projectniveau moeten de nodige milderende maatregelen genomen worden zodat het geluidklimaat met niet meer dan 3dB(A) toeneemt in de leefgebieden van gevoelige aangemelde fauna in de SBZ-gebieden. Een voldoende gedetailleerde leefgebiedenkartering van de relevante SBZ-soorten is hierbij noodzakelijk. Daarnaast moet een bijkomende strook aan weerszijden van het tracé, verworven en ecologisch heringericht te worden. De inrichting moet afgestemd zijn op een afschermende/bufferende impact ten aanzien van verstoring, maar dient ook de natuurverbindingfunctie van deze structuren te ondersteunen net als het habitatgebruik van relevante soorten. De breedte zal plaatselijk moeten bepaald worden bij de verdere projectuitwerking en project-MER maar zal toch een voldoende robuuste invulling moeten mogelijk maken. Dan wordt besloten tot een verwaarloosbaar en niet betekenisvol effect.

Door het recreatieve gebruik van de huidige fietsroute kan in principe verstoring door beweging optreden. Echter, door de visueel bufferende impact van de beplantingen langs deze fietsroute, wordt dit sterk beperkt tot quasi nihil. Bij inname van deze beplantingen voor realisatie van de spoorinfrastructuren en inplanting van een nieuwe verstoringbron (bewegende sneltram of lighttrain) zou visuele verstoring belangrijker kunnen worden. Evenwel door de bufferende impact van de aan beide zijden bijkomend te verwerven en in te richten (beplanten) zone (niet waar tracé aansluit op bebouwde zones), wordt dit ondervangen en wordt besloten tot een verwaarloosbaar en niet betekenisvol effect.

Verdroging Voor de aanlegfase kunnen als gevolg van bemaling wel significant negatieve effecten optreden ter hoogte van grondwaterafhankelijke vegetaties. De ecotopen van de vallei van de Zwarte Beek komen mogelijks binnen de invloedssfeer van 300 m (maximale invloedssfeer, worst-case- scenario20) van de bemaling bij aanleg van de ongelijkgrondse kruising N74/Grote Baan. Analoog als in het plan-MER Noord Zuid verbinding (Nysten et al. 2014) wordt er vanuit gegaan dat op projectniveau onderzocht moeten worden welke milderende maatregelen moeten worden toegepast om tot niet-significantie te leiden. Zoals in dat MER beschreven, gaan we er bijgevolg van uit dat het vaststaat dat er voldoende technische maatregelen voorhanden zijn om deze significante effecten teniet te doen. Dan wordt besloten dat er geen betekenisvolle effecten ontstaan.

20 Worst-case-scenario: grondwaterstand aan het maaiveld en drooglegging noodzakelijk tot 2 m onder de vloerplaat van de tunnel. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 155 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijnroute binnen het segment 4, 5 en 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de spoorlijntracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen de segmenten 4 en 5. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 6 indien deze buiten de vallei van de Bollisserbeek gesitueerd wordt. Een uitwijkspoor leidt tot betekenisvolle effecten indien dit gesitueerd is in de vallei van de Bollisserbeek. Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

ƒ Spoorlijnroute - N71

Zoals spoorlijnroute.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijn-N71 route binnen het segment 4, 5 en 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen de segmenten 4 en 5. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 6 indine deze buiten de vallei van de Bollisserbeek gesitueerd wordt. Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen. Een uitwijkspoor leidt tot betekenisvolle effecten indien dit gesitueerd is in de vallei van de Bollisserbeek.

ƒ Route combi spoorlijn – N74

Ecotoop- en habitatinname De ecotoopinname is in segment 4 en 5 dezelfde als bij de spoorlijnroute (zie hoger). Echter – in tegenstelling tot de spoorlijnroute – is er geen sprake van inname van relevante ecotopen in de vallei van de Bollisserbeek in segment 6. Bij deze route is er dan ook geen conflict met de aangehaalde IHD-doelstellingen. In segment 6 is er sprake van een zeer beperkte inname van habitattype 4030 buiten SBZ-gebied. Het gaat om ecotopen waarvan door randeffecten de habitatkwaliteit suboptimaal is. Ook wat betreft inname van leefgebied van relevante soorten kan gesteld worden dat de ecotoopinname er beperkt is, gezien het gaat om ecotopen waarvan de habitatkwaliteit suboptimaal is door de invloed van de N74. Bijgevolg wordt besloten dat ecotoop- en habitatinname niet betekenisvol is in het kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

De cumulatieve ecotoopinname indien een bijkomend uitwijkspoor gerealiseerd dient te worden zal relatief beperkt zijn. Dit gezien er – hoewel er een grotere oppervlakte-inname van SBZ-V3.11 en SBZ-H 29 zal zijn – er de inname van habitattypen en regionaal belangrijke biotopen in dezelfde grootteorde zal zijn dan indien enkel Spartacus gerealiseerd wordt. Ecotoopinname door een uitwijkspoor is bijgevolg niet betekenisvol.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 156 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Versnippering Net zoals bij de spoorlijnroute is het van belang dat de realisatie van de voor de SBZ-gebieden relevante natuurverbindingen niet gehypothekeerd wordt. Het gaat over dezelfde natuurverbindingen.

Wat versnippering betreft, gaat het hier om een bundeling met een bestaande bron van versnippering. Het tracé vormt een opportuniteit om deze versnippering te milderen (zie milderende maatregelen). Daarom wordt besloten tot een matig negatief effect, niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

Verstoring Zoals hoger vermeld, ontstaat geen (sneltram) of zeer beperkte (light train) bijkomende geluidverstoring waar de nieuwe spoorverbinding bundelt met bestaande actieve spoor- en weginfrastructuren. Ook verstoring door beweging is bij bundeling beperkt, gezien de frequentie van voorliggend plan relatief beperkt is t.o.v. deze bestaande infrastructuren. Door de sterke bundeling van deze route met bestaande infrastructuren, is globaal de verstorende impact beperkt. Indien het tracé op maaiveld aan oostzijde van de N74 gebundeld wordt, is de berm van de N74 een buffer ten aanzien van het SBZ-gebied en is de impact nog beperkter. Er wordt besloten tot een niet betekenisvol effect.

Verdroging Binnen de invloedssfeer van een potentiële bemaling ligt het brongebied van de Zwarte Beek. Impact op dit brongebied zou mogelijks zeer belangrijk kunnen zijn voor het gehele systeem van deze waterloop en moet daarom absoluut vermeden worden. Net zoals bij de spoorroute wordt er vanuit gegaan dat op projectniveau onderzocht moet worden welke milderende maatregelen moeten worden toegepast bij aanleg van de ongelijkgrondse kruising om tot niet-significantie te leiden. Zoals beschreven, gaan we er bijgevolg van uit dat het vaststaat dat er voldoende technische maatregelen voorhanden zijn om deze significante effecten teniet te doen. Dan wordt besloten dat er geen betekenisvolle effecten ontstaan.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de route combi spoorlijn- N74 binnen het segment 4, 5 en 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 4, 5 en 6 Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen. en

ƒ Route combi omleiding – N74

Bij deze route is het zeer belangrijk er rekening mee te houden dat deze enkel gerealiseerd kan worden bij realisatie van de Noord Zuid verbinding. Onderstaande effectbeoordeling gaat dan ook uit van een bundeling ter hoogte van de Noord Zuid verbinding. Op basis van bovenstaande milderende maatregelen, wordt uitgegaan van realisatie in tunnel (evt. gesegmenteerde tunnel) in omgeving Kraanberg, en van een robuuste natuurverbinding/realisatie op pijlers thv valleien Mangelbeek, Grote Winterbeek en Broekbeek (bij Noord Zuid verbinding betreft dit een viaduct).

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 157 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Ecotoop- en habitatinname De ecotoopinname situeert zich in het boscomplex aansluitend op Kamp van Beverlo - in hoofdzaak naaldhoutbossen – en langs, nabij of in de KMO-zone – die door het GRUP Noord Zuid verbinding een natuurfunctie krijgt - of langs de N74, maar ook op de rand van het Militaire Domein. Er worden geen habitattypes in het SBZ 29 ingenomen. Er wordt besloten dat de inname van habitattypen niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Ook hier is er sprake van inname van potentieel habitat van Annex I-vogels, met name soorten van bos en struweel. De voor deze soorten potentiële habitats situeren zich binnen de bos- en natuurcomplexen van Kamp Beverlo en omgeving “Achter de Witte Bergen”. De inname van deze potentiële ecotopen gebeurt aansluitend op het tracé van de Noord Zuid verbinding. De betreffende ecotoopinname gaat vnl. om naaldhout. In principe betreft naaldhout potentieel leefgebied voor Zwarte specht. In de richtinggevende doelstellingen die door het INBO opgesteld werden (Sterckx & De Blust, 2008) staat vermeld dat voor een goede instandhouding van de Zwarte specht een oppervlakte bos nodig is van 950 à 1900 ha. De voor dit plan relevante inname van naaldbos brengt deze vereiste oppervlakte niet in het gedrang. Er kan dan ook aangenomen worden dat het verlies geen significant negatieve invloed zal hebben op de soort (zie ook passende beoordeling Noord Zuid verbinding 2014). Wespendief is een vogelsoort die meer gebonden is aan de combinatie van loofbos en open terreinen (zoals heiden). Deze soort is niet gekend als broedvogel uit de omgeving van deze naaldbossen, waardoor er geconcludeerd kan worden dat voor deze soort er geen significant effect zal optreden ((zie ook passende beoordeling Noord Zuid verbinding 2014). Bovendien dient gesteld dat voor het deelgebied van het SBZ-V waar de route doorgaat in de instandhoudingsdoelstellingen voor beide soorten (Zwarte specht en Wespendief) geen doelstellingen zijn opgenomen.

Aangezien in de milderende maatregelen vooropgesteld wordt dat het tracé ter hoogte van bundeling met de Noord Zuid verbinding in tunneltraject voorzien wordt, is er evenwel mogelijkheid tot natuurvriendelijke inrichting van het tunneldak waarbij rekening gehouden wordt met de habitatvereisten voor relevante soorten. Hiervoor verwijzen we naar de passende beoordeling van de Noord Zuid verbinding (2014) waarbij omzetten van naaldbos naar heidevegetaties op de tunneldaken vooropgesteld wordt. Impact op soorten is dan ook niet betekenisvol.

Belangrijk is dan evenwel dat voldoende aanleg van de bosjes, houtkanten en bosranden mogelijk blijft langsheen de volledige route (zie milderende maatregelen). In dit geval wordt tot een matig negatieve impact besloten die niet betekenisvol is in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Bij realisatie van een uitwijkspoor neemt de ecotoopinname binnen de SBZ-gebieden toe. Echter, gezien de inname van habitattypen en regionaal belangrijke biotopen in dezelfde grootte-orde is als wanneer enkel Spartacus gerealiseerd wordt, en rekening houdend met de milderende maatregelen (milderende maatregelen gelden dan zowel voor Spartacus als voor uitwijkspoor: tracé in tunnel thv Kraanberg), is de inname van habitattypen niet betekenisvol.

Versnippering In het S-IHD rapport 25 (Agentschap voor Natuur en Bos, 2012) voor SBZ-H Zwarte Beek en SBZ- V Zwarte Beek wordt in de SWOT analyse de “genetische isolatie van bepaalde soorten” als zwakte aangehaald. Daarnaast wordt “een beperkte connectiviteit voor habitattypes en soorten zowel binnen als buiten de Speciale Beschermingszone” als bedreiging aangehaald. De realisatie van “een robuust ecologisch netwerk doorheen de SBZ voor amfibieën- en reptielenpopulaties en soorten van het heidecomplex” wordt als één van de inspanningen voor het realiseren van de doelen aangehaald. In het betreffende rapport 25 (Agentschap voor Natuur en Bos, 2012) worden ook reeds een aantal oplossingen aangereikt, waarbij voornamelijk het ontsnipperen relevant zijn in het kader van voorliggend plan. Het ontsnipperen van de belangrijkste verkeersassen wordt expliciet benoemd.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 158 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Het IHD-rapport beschrijft het belang van migratie naar andere heidekernen in functie van metapopulatievorming voor het landschap van heide, vennen en bossen op en rond het Kamp van Beverlo. De Broekbeekvallei wordt benoemd als belangrijke schakel in het ecologisch netwerk. Ook voor de Bolisserbeek en Dommel wordt verwezen naar het opheffen van landschappelijke versnippering. De bovenloop van de Bolisserbeek met Resterheide is een stapsteengebied naar andere heidekernen.

Net zoals bij de spoorlijnroute is het van belang dat de realisatie van de voor de SBZ -gebieden relevante natuurverbindingen niet gehypothekeerd wordt. Het gaat over volgende natuurverbindingen: - Broekbeek - Kraanberg Doolhof - Sonnisheide - Zwarte Beek - ecoduct en natuurgebied thv KMO-zone (zie GRUP Noord Zuid verbinding)

In de referentiesituatie vormen de N715 en de N74 harde barrières. De bestaande (actieve) spoorlijn vormt eveens een barrière, hoewel de barrièrewerking van spoorwegen relatief beperkt is (zie hoger). Waar de route aansluit op deze bestaande barrières overweegt haar versnipperende impact niet. Het tracé vormt een opportuniteit om deze versnippering te milderen (zie milderende maatregelen).

De Noord Zuid verbinding kan niet beschouwd worden als een belangrijke barrière gezien de uitvoering ervan gericht is op het vermijden van vernipperende impact en barrièreeffecten. Dit is van belang ten aanzien van het gebied Kraanberg – Kraanbergbos. Door de bundeling met de Noord Zuid verbinding en het vooropgestelde lengteprofiel conform milderende maatregelen (sneltram in tunnel) worden voor voorliggende route ook versnipperende impact en barrière- effecten vermeden. Voor lighttrain is geen tunneltracé mogelijk.

Ook de KMO-zone kan niet beschouwd worden als een barrière in dit scenario, gezien het GRUP Noord Zuid verbinding voorziet in het opheffen van deze KMO-zone en herinrichten als robuust natuurgebied met inpassen van een ecoduct over de toekomstige Noord Zuid verbinding. Echter, in de zoekzone in segment 5 dwarsen alle tracéalternatieven het natuurgebied waardoor versnippering ontstaat. De verbindende impact van het ecoduct over de Noord Zuid verbinding wordt hierbij grotendeels teniet gedaan. Gezien de beste bundeling met de Noord Zuidverbinding, zijn de varianten Spoorlijntracé N74 west (3), Omleidingstracé west N74 west (1), en het Omleidingstracé N74 west (5) het meest aangewezen. Niettemin moet voor deze varianten de natuurverbinding en het ecoduct aangepast worden zodat cumulatieve effecten van de tracéalternatieven en de Noord Zuidverbinding ondervangen kunnen worden, net als een eventuele uitwijkspoor en de toekomstige spoorlijnontwikkelingen (zie milderende maatregelen). Ook voor de overige varianten moeten de natuurverbinding en het ecoduct in die betekenis aangepast worden, maar gezien de minder optimale bundeling zal dit complexer zijn. Dan wordt besloten dat de impact voor de sneltram niet betekenisvol is. Voor lighttrain blijft thv Kraanberg versnippering relevant wat een betekenisvolle impact betreft.

Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

Verstoring Waar het tracé van de sneltram in tunnel bundelt met de omleidingsweg is er geen impact op het omgevingsgeluid. Zodra de sneltram terug bovengronds komt, is de geluidsproductie ervan relevant. Uit het geluidsmodel blijkt echter dat het geluid van de sneltram binnen het geluid dat door de Omleidingsweg en door de N74 geproduceerd wordt valt. Dit wordt in onderstaande figuur gevisualiseerd. Bijgevolg wordt besloten dat de impact niet betekenisvol is

Zoals gevisualiseerd in onderstaande figuur betekent de lighttrain een verhoging van het geluidsklimaat, ter hoogte van de omleidingsweg. Daar komt de light train in een gebied dat bijzonder gevoelig is voor geluidsverstoring. Deze impact is moeilijk te milderen. Dit gezien vb.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 159 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten geluidsschermen wel het geluid zouden milderen, maar tot een sterke versnippering zouden leiden. Waar de light-train bundelt met de N74 is de geluidsimpact in vergelijking met het wegverkeergeluid verwaarloosbaar. Bijgevolg wordt besloten tot een betekenisvolle impact voor lighttrain.

Sneltram Light train

Figuur 2-2. Detail wijziging geluidsklimaat ten opzichte van referentiesituatie omleidingsweg bij bundeling met Noord Zuid verbinding omleidingsweg en N74 ter hoogte van SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29. De zwarte contouren zijn de contouren van deze SBZ-gebieden. De blauwe contouren zijn de assen van bundeling met de Noord Zuid verbinding en de N74 (west).

Verdroging

De ecotopen van de vallei van de Zwarte Beek komen mogelijks binnen de invloedssfeer van 300 m (maximale invloedssfeer, worst-case-scenario21) van de ongelijkgrondse kruising N74/Grote Baan en kruising Stationsstraat. Ook is de aanleg van de sneltram een tunneltracé relevant, zoals volgt uit de vooropgestelde milderende maatregelen. Net zoals bij het plan-MER N74 (Nysten et al; 2014) wordt er vanuit gegaan dat op projectniveau onderzocht moet worden welke milderende maatregelen moeten worden toegepast bij aanleg van de ongelijkgrondse infrastructuren om tot niet-significantie te leiden. Zoals beschreven, gaan we er bijgevolg van uit dat het vaststaat dat er voldoende technische maatregelen voorhanden zijn om deze significante effecten teniet te doen. Dan wordt besloten dat er geen betekenisvolle effecten ontstaan.

21 Worst-case-scenario: grondwaterstand aan het maaiveld en drooglegging noodzakelijk tot 2 m onder de vloerplaat van de tunnel. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 160 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de route combi omleiding- N74 binnen het segment 4, 5 en 6 in geval van sneltram rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten.

Er wordt een betekenisvolle negatieve impact vastgesteld door geluidverstoring en versnippering op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de route combi omleiding- N74 binnen het segment 4, 5 en 6 in geval van lighttrain. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten. Het gaat om geluidverstoring en versnippering ter hoogte van segment 4.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 4, 5 en 6 rekening houdend met de milderende maatregelen (milderende maatregelen gelden dan zowel voor Spartacus als voor uitwijkspoor: tracé in tunnel thv Kraanberg). Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

ƒ Haltes

De halte 3 A langs de Spoorlijntracés impliceert geen ecotoopinname, gezien ligging ten oosten van het SBZ-gebied en van prioritair habitat (91E0). De halte grenst aan SBZ-H en ligt op +- 300 m van SBZ-V. Het is een gebied van groot belang als corridor en van groot belang voor (verstoringgevoelige) fauna. Enkel mits milderende maatregelen t.a.v. Grote Winterbeek is effect niet betekenisvol. De milderende maatregelen zijn hoger weergegeven en betreffen: situeren ontwikkeling buiten de vallei en maximaal aansluitend op de wijk, groene geluids- en visuele buffer (20 m breed) aan zijde van de vallei, geen verlichting gericht naar de zijde van de vallei. Dan is de impact niet betekenisvol.

De zoeklocatie voor halte 4 Helchteren kruispunt Grote Baan is gesitueerd in de rand van of net buiten SBZ-H 29 en SBZ-V 3.11. Indien de halte buiten SBZ-gebied in akker gesitueerd wordt of ter hoogte van de KMO-zone, is geen habitatinname of inname van leefgebied van Annex I soorten van toepassing in de huidige situatie. Dan is dit verwaarloosbaar tot matig negatief en niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het GRUP Noord Zuid verbinding van toepassing wordt, wordt de KMO-zone een verbindende functie toegewezen t.a.v. de omliggende SBZ-gebieden. Dan is het van belang om de halte ook buiten deze zone te situeren. Pas dan is de ecotoopinname verwaarloosbaar tot matig negatief en niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Met betrekking tot de effectengroep versnippering, is het van belang dat deze zoeklocatie halte in de nabijheid van corridor bossen Molenheide ligt. Indien Noord-Zuid omleidingsweg gerealiseerd wordt, ligt de halte de zone die door het GRUP Noord Zuid verbinding een belangrijke natuurverbindende functie tussen de SBZ-gebieden toegekend. Enkel mits milderende maatregelen is effect niet betekenis. Deze milderende maatregelen betreffen: situeren ontwikkeling buiten de SBZ-gebieden en KMO-zone, groene geluids- en visuele buffer (20 m breed) aan zijde van deze gebieden, geen verlichting aan zijde van deze gebieden, aanpassen van zone voor natuurverbinding, opbreken tracé N715 dat niet langer zijn functie heeft indien noordzuidverbinding gerealiseerd wordt. Dan wordt besloten tot verwaarloosbaar tot matig negatief en niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen. Omdat het geluidsklimaat reeds in sterke mate bepaald is door bestaande wegenis, en rekening houdend met milderende maatregelen, is de bijdrage van de halte verwaarloosbaar en niet betekenisvol. De milderende maatregelen betreffen: situeren ontwikkeling buiten de SBZ-gebieden en KMO-zone, groene geluids- en visuele buffer (20 m breed) aan zijde van deze gebieden, geen verlichting aan zijde van deze gebieden, opbreken tracé N715 dat niet langer zijn functie heeft indien noordzuidverbinding gerealiseerd wordt.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 161 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

De halteligging 5A Wijchmaal impliceert geen ecotoopinname in het betreffende SBZ. De halte ligt in de onmiddellijke nabijheid van SBZ-H29. De Bolisserbeekvallei is een gebied van groot belang als corridor. Enkel mits milderende maatregelen t.a.v. Bolisserbeekvallei is effect niet betekenisvol. De milderende maatregelen zijn hoger weergegeven. Dan is de impact niet betekenisvol.

De halteligging 5 B Hechtel-Eksel impliceert geen ecotoopinname, gezien ligging buiten SBZ- gebied, habitattype en gezien er geen leefgebied van soorten relevant is. De halte ligt op +- 300 m van SBZ-H. De halte heeft geen impact op corridorfuncties. Enkel verstorende impact t.o.v. het SBZ-H is potentieel relevant, maar dit wordt ondervangen door de hoger weergegeven milderende maatregelen. Dan is de impact niet betekenisvol.

Conclusie effectbeoordeling haltes t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de haltes 3A Helchteren, 4 Helchteren kruispunt Grote Baan, 5A Wijchmaal en 5B Hechtel-Eksel rekening houdend met de milderende maatregelen.

2.2.5 Effectbeoordeling en milderende maatregelen ten aanzien van SBZ-H BE2200030 ‘Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode’

Het SBZ-H 30 wordt aangesneden door de tracéalternatieven Spoorlijntracé variant 1 en 2 en Omleidingstracé oost in segment 4.

ƒ Spoorlijnroute

Ecotoop- en habitatinname De Spoorlijntracés nemen habitats in ter hoogte van de spoorbedding van lijn 18 in de vallei van de Mangelbeek. Deze SBZ-H is volgens het IHD rapport zeer belangrijk voor broekbossen en kleine zeggenvegetaties en essentieel voor eiken-berkenbos. In segment 4 gaat het om inname van de habitattypes 6430, 9190 en 91E0. Bij variant 1 is de oppervlakte beperkter dan bij variant 2.  Voor het habitattype 6430 betreft de oppervlaktedoelstelling behoud van de actuele oppervlakte. Het verlies van 0,11 ha (in geval van Spoorlijnroute, met variant 2) zal geen significant negatieve invloed hebben op de instandhouding van dit habitat enerzijds en op de natuurlijke kenmerken van dit SBZ anderzijds.  Voor het habitattype 9190 is er geen doelstelling geformuleerd. Het verlies van maximaal 0,01 ha zal geen significant negatieve invloed hebben op de instandhouding van dit habitat enerzijds en op de natuurlijke kenmerken van dit SBZ anderzijds.  Voor het habitattype 91E0 betreft de oppervlaktedoelstelling behoud van de actuele oppervlakte en 15 ha toename. Het verlies van 0,81 ha (in geval van Spoorlijnroute, met variant 1) of 1,36 ha (in geval van variant 2) is relevant, rekening houdend met de situering van deze ecotoopinname en het grote belang van deze SBZ-H voor het betreffende habitattype, dat bovendien een prioritair habitattype betreft. Ten aanzien van deze habitatinname dringen milderende maatregelen zich op. Hoger wordt de milderende maatregel “robuuste ontsnippering vallei Mangelbeek-Grote Winterbeek-Broekbeek in segment 4” aangehaald. Hierbij wordt geduid dat er onderzocht dient te worden of de spoorbedding vervangen kan worden door een structuur op pijlers ter hoogte van de Mangelbeekvallei, zodat deze beek onder de structuur verder kan ontwikkelen. Eveneens laat dit toe de ecotoopinname te beperken, en faciliteert dit ecotoopcreatie. Dan is de impact van habitattypen niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Gezien de milderende maatregel van realisatie op pijlers thv de Mangelbeekvallei, is het inpassen van uitwijksporen niet mogelijk zonder betekenisvolle effecten.

Versnippering In het S-IHD rapport 24 (Agentschap voor Natuur en Bos, 2012) voor SBZ-H BE2200030 Mangelbeek en heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode en SBZ-V BE2220313

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 162 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Houthalen-Helchteren, Meeuwen-Gruitrode en Peer wordt de “genetische isolatie” van bepaalde soorten als zwakte aangehaald. Daarnaast wordt een “beperkte connectiviteit voor habitattypes en soorten zowel binnen als buiten de Speciale Beschermingszone” als bedreiging aangehaald. De realisatie van “een robuust ecologisch netwerk doorheen de SBZ voor amfibieën- en reptielenpopulaties en soorten van het heidecomplex” wordt als één van de inspanningen voor het realiseren van de doelen aangehaald.

Het IHD-rapport wijst uitdrukkelijk op de belangrijke verbindingsfunctie van de vallei van de Mangelbeek.

Het is dan ook van belang dat de realisatie van de voor de SBZ-gebieden relevante natuurverbindingen niet gehypothekeerd wordt. Het gaat over volgende natuurverbindingen: - Echelbeek - Mangelbeek – Grote Winterbeek - Broekbeek - tussen de deelgebieden ‘spoorwegbocht’ en Mangelbeekvallei. Hier vormt echter de bestaande spoorlijn 15 reeds een belangrijkere barrière.

De oude spoorlijnbedding (lijn 18) is in gebruik als fietsroute en vormt, op de aanwezigheid van het baanlichaam na, geen belangrijke bron van versnippering. In het ontwikkelingsscenario zal de Noord Zuid verbinding deze corridors eveneens dwarsen. Echter, deze wordt aangelegd op viaduct ter hoogte van de beekvalleien teneinde versnippering te vermijden.

De dwarsing van de spoorlijnroute met het SBZ-H en met de beekvalleien (corridors binnen deze SBZ-H) gebeurt vrij centraal waardoor de versnipperingsindex hoog is. Echter, rekening houdend met de relatief beperkte versnippering die bij spoorinfrastructuur ontstaat (Defloor et al.) en rekening houdend met de ontsnipperingsmaatregelen die hoger opgenomen zijn (natuurtechnische dwarsing van waterlopen, robuuste ontsnippering/realisatie op pijlers ter hoogte van Mangelbeekvallei en faunapassages) is de versnipperende impact niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Gezien de milderende maatregel van realisatie op pijlers thv de Mangelbeekvallei, is het inpassen van uitwijksporen niet mogelijk zonder betekenisvolle effecten.

Verstoring Waar het spoorlijntracé bundelt met spoorlijn 18 is een duidelijke verhoging van het geluidsklimaat zichtbaar. Dwars op deze verkeersinfrastructuur wordt een zone van ongeveer 140 m breed blootgesteld aan een geluidsniveau hoger dan 50 dB(A) in geval van sneltram en van ongeveer 240 m breed in geval van lighttrain. Dit wordt voor de sneltram en voor de light-train gevisualiseerd in onderstaande figuur.

In het SBZ-deelgebied Laambeekvallei komt dit ten opzichte van de huidige situatie en zonder rekening te houden met de hogervermeldde milderende maatregelen neer op bijkomend 1 ha waarvan het geluidklimaat hoger dan 55 dB(A) wordt ten gevolge van de sneltram. In geval van de lighttrain neemt dit toe tot bijkomend 6 ha die sterk verstoord wordt hoger dan 55 dB(A). Uiteraard neemt daarnaast ook de oppervlakte toe die blootgesteld wordt aan matige verstoring (tussen 55 en 45 dB(A)). Specifiek voor de doelsoort Porseleinhoen stellen de IHD’s als kwaliteitsdoelstelling “voldoende rust” voorop.

In geval van de sneltram is de beïnvloeding beperkt. Echter, wanneer deze tram ongelijkgronds komt te liggen, zoals volgt uit de milderende maatregel ten aanzien van ecotoopinname en versnippering zal de beïnvloeding toenemen. Op projectniveau dienen de nodige milderende maatregelen genomen te worden zodat het geluidklimaat met niet meer dan 3dB(A) toeneemt in de leefgebieden van gevoelige aangemelde fauna in de SBZ-gebieden. Het kan gaan om lage geluidschermen om rolgeluiden tegen te houden. Een voldoende gedetailleerde leefgebiedenkartering van de relevante SBZ-soorten is hierbij noodzakelijk. In dat geval wordt besloten dat de impact niet betekenisvol is in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 163 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

In geval van de light-train is de beïnvloeding duidelijk meer uitgesproken. Voldoende milderende maatregelen zijn voor light-train dan ook nog meer urgent. Analoog als bij de sneltram, dienen ook voor light-train op projectniveau de nodige milderende maatregelen genomen te worden zodat het geluidklimaat met niet meer dan 3dB(A) toeneemt in de leefgebieden van gevoelige aangemelde fauna in de SBZ-gebieden. Een voldoende gedetailleerde leefgebiedenkartering van de relevante SBZ-soorten is hierbij noodzakelijk. In dat geval wordt besloten dat de impact niet betekenisvol is in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Sneltram Light-train

K K

E K E K E E E E B B E E L L B B E E L L G G E E N N H H A A C C M M E E

H H

O O

E E

V V

E E

R R

E E

I I N N

D D

E E

B B

E E

E E

K K

Figuur 2-3. Detail wijziging geluidsklimaat ten opzichte van de huidige situatie door het spoorlijntracé ter hoogte van SBZ-H 30. De zwarte contouren zijn de contouren van dit SBZ-gebied.

Verdroging Aandachtspunt vormen de ongelijkgrondse kruisingen waarbij bemaling eventueel toegepast dient te worden. Daarbij blijkt de invloedssfeer maximaal 300 m (worst-case-scenario22). Kruisingen waarbij SBZ-gebied in deze invloedssfeer gelegen is, betreft de kruising Stationstraat (segment 4, alle tracéalternatieven). Bij de Spoorlijnroute liggen verdroginggevoelige ecotopen binnen de invloedssfeer van de tunnel van kruising Stationsstraat. Het gaat met name om 0,58 ha ecotopen (hc-, vn, vn) in de spoorbocht en het ‘Kanaalke’. Gezien de zeer beperkte beïnvloede oppervlakte en er vanuit gaand dat op projectniveau onderzocht moet worden welke milderende maatregelen moeten worden toegepast bij aanleg van de ongelijkgrondse infrastructuren om tot niet-significantie te leiden (conform het plan-MER N74 (Nysten et al; 2014)) is dit een matig negatief effect en niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstelligen. Er wordt vanuit gegaan dat er voldoende technische maatregelen voorhanden zijn om deze significante effecten teniet te doen.

22 Worst-case-scenario: grondwaterstand aan het maaiveld en drooglegging noodzakelijk tot 2 m onder de vloerplaat van de tunnel. STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 164 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijnroute binnen het segment 4 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de spoorlijntracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 4.

ƒ Spoorlijnroute - N71

Zoals spoorlijnroute.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijn-N71 route binnen het segment 4 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 4.

ƒ Route combi spoorlijn – N74

Zoals spoorlijnroute.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de route combi spoorlijn N74 binnen het segment 4 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 4.

ƒ Route combi omleiding – N74

Ecotoop- en habitatinname De route leidt tot inname in de vallei van de Mangelbeek. Deze SBZ-H is volgens het IHD rapport zeer belangrijk voor broekbossen en kleine zeggenvegetaties en essentieel voor eiken-berkenbos. In segment 4 gaat het om zeer beperkte inname van de habitattypes 2330, 4030, 6430, 9190 en 91E0.  Voor het habitattype 2330 is er geen doelstelling geformuleerd. Het verlies van maximaal 0,00 ha zal geen significant negatieve invloed hebben op de instandhouding van dit habitat enerzijds en op de natuurlijke kenmerken van dit SBZ anderzijds.  Voor het habitattype 4030 is er geen doelstelling geformuleerd. Het verlies van maximaal 0,01 ha zal geen significant negatieve invloed hebben op de instandhouding van dit habitat enerzijds en op de natuurlijke kenmerken van dit SBZ anderzijds.  Voor het habitattype 6430 betreft de oppervlaktedoelstelling behoud van de actuele oppervlakte. Het verlies van maximaal 0,15 ha (in geval van westelijke bundeling) zal geen significant negatieve invloed hebben op de instandhouding van dit habitat enerzijds en op de natuurlijke kenmerken van dit SBZ anderzijds.  Voor het habitattype 91E0 betreft de oppervlaktedoelstelling behoud van de actuele oppervlakte en 15 ha toename. Het verlies van 0,01 ha (in geval van westelijke bundeling)

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 165 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

zal geen significant negatieve invloed hebben op de instandhouding van dit habitat enerzijds en op de natuurlijke kenmerken van dit SBZ anderzijds. Er wordt besloten dat de inname van habitattypen niet betekenisvol is in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Gezien de milderende maatregel van realisatie op pijlers thv de Mangelbeekvallei, is het inpassen van uitwijksporen niet mogelijk zonder betekenisvolle effecten.

Versnippering In het S-IHD rapport 24 (Agentschap voor Natuur en Bos, 2012) voor SBZ-H 30 Mangelbeek en SBZ-V 3.13 de “genetische isolatie” van bepaalde soorten als zwakte aangehaald. Daarnaast wordt een “beperkte connectiviteit voor habitattypes en soorten zowel binnen als buiten de Speciale Beschermingszone” als bedreiging aangehaald. De realisatie van “een robuust ecologisch netwerk doorheen de SBZ voor amfibieën- en reptielenpopulaties en soorten van het heidecomplex” wordt als één van de inspanningen voor het realiseren van de doelen aangehaald. Het is dan ook van belang dat de realisatie van de voor de SBZ -gebieden relevante natuurverbindingen niet gehypothekeerd wordt. Het gaat over volgende natuurverbindingen:  Echelbeek  Mangelbeek – Grote Winterbeek - Broekbeek  tussen de deelgebieden ‘spoorwegbocht’ en Mangelbeekvallei. Hier vormt echter de bestaande spoorlijn 15 reeds een belangrijkere barrière.

Door de milderende maatregelen die voorop gesteld zijn, kan er vanuit gegaan worden dat de spoorinfrastructuur niet resulteert in belangrijke versnippering van de SBZ of de relevante natuurverbindingen. Rekening houdend met de milderende maatregelen, is het effect niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstelligen.

Verstoring Waar het omleidingstracé nabij of in het SBZ-H 30 komt, loopt dit gebundeld met de Noord Zuid verbinding omleidingsweg. Uit het geluidsmodel blijkt dat het geluid van zowel de sneltram als de light-train het geluid dat door de Omleidingsweg geproduceerd wordt, niet overstemt. Dit wordt in onderstaande figuur gevisualiseerd. Verder worden milderende maatregelen vooropgesteld om de impact op dit verstoringgevoelige gebied verder te beperkten. Bijgevolg wordt besloten dat de impact niet betekenisvol is

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 166 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Sneltram omleidingstracé Sneltram omleidingstracé Light-train Light-train oost west omleidingstracé oost omleidingstracé west

Figuur 2-4. Detail wijziging geluidsklimaat ten opzichte van referentiesituatie omleidingsweg bij omleidingstracé. De zwarte contouren zijn de contouren van dit SBZ-gebied. De blauwe contouren zijn de assen het sneltram of light-train tracé.

Verdroging Bij het Omleidingstracé oost liggen verdroginggevoelige ecotopen binnen de invloedssfeer van de tunnel van kruising Stationsstraat. Het gaat met name om 0,58 ha ecotopen (hc-, vn, vn) in de spoorbocht en het ‘Kanaalke’. Gezien de zeer beperkte beïnvloede oppervlakte en er vanuit gaand dat op projectniveau onderzocht moet worden welke milderende maatregelen moeten worden toegepast bij aanleg van de ongelijkgrondse infrastructuren om tot niet-significantie te leiden (conform het plan-MER N74 (Nysten et al; 2014)) is dit een matig negatief effect en niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstelligen. Er wordt er vanuit gegaan dat er voldoende technische maatregelen voorhanden zijn om deze significante effecten teniet te doen.

Bij het Omleidingstracé west is, naast de invloedssfeer van de tunnel kruising Stationsstraat, ook de tunnel thv Spoorlijn 15 mogelijk van toepassing. Daarbij liggen 4,45 ha ecotopen (vm, vn, vo, hc-, ae) in de spoorbocht binnen de invloedssfeer. Gezien de oppervlakten is dit een belangrijk effect. Echter, er vanuit gaand dat op projectniveau onderzocht moet worden welke milderende maatregelen moeten worden toegepast bij aanleg van de ongelijkgrondse infrastructuren om tot niet-significantie te leiden (conform het plan-MER N74 (Nysten et al; 2014)) is dit een matig negatief effect en niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen. Er wordt er vanuit gegaan dat er voldoende technische maatregelen voorhanden zijn om deze significante effecten teniet te doen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 167 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de route combi omleiding N74 binnen het segment 4 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 4.

ƒ Haltes

De halteligging 2 Houthalen Stationsstraat situeert buiten SBZ-H 30. Er is geen inname van habitattype. Voor deze halte zijn geen aangemelde soorten relevant. Ecotoopinname en versnippering zijn er niet relevant. Er zijn geen verstoringgevoelige receptoren (SBZ, habitat of soorten) in de omgeving met uitzondering van SBZ-H 30 in spoorbocht. De geluidsimpact van de halteontwikkeling is echter zeer beperkt in vgl. met huidige verstoringklimaat. Verstoringgevoelige soorten worden er niet verwacht. Dan wordt besloten dat de impact niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen is.

De zoeklocatie Halte 3B Helchteren – Houthalen Lillo steenweg situeert zich ter hoogte van SBZ-H 30. Afhankelijk van de exacte positionering van deze halte, kan deze gesitueerd zijn binnen het SBZ-gebied ter hoogte van het habitattype 91E0 (aangemeld, prioritair habitat) of buiten een habitattype. Voor deze halte zijn geen aangemelde soorten relevant. Evenwel is het habitatgebruik van Annex I-vogelsoorten (potentieel) relevant gezien situering in en nabij een beekvallei. Enkel indien deze halte gesitueerd wordt buiten de Mangelbeekvallei, is er geen ecotoop- of habitatinname relevant en is ook versnippering en verstoring niet relevant. Bij het spoorlijntracé ligt de halte binnen SBZ, ter hoogte van prioritair habitat 91E0. Deze ecotoopinname komt in conflict met de relevante IHD’s. Er zijn hierbij geen effectieve milderende maatregelen te formuleren. Bovendien is er versnippering, gezien ligging in de vallei, en verstoring gezien ligging in gebied met sterk verstoringgevoelige receptoren. Daarom leidt deze halte bij de spoorlijntracés tot een impact die betekenisvol is. Bij de Omleidingstracés indien de halte ten noorden van de N719 gesitueerd is, is er inname van prioritair habitat 91E0 binnen SBZ. Deze halte is enkel mogelijk indien deze ten zuiden van de N719 gesitueerd is. Dan is geen ecotopinname relevant. Enkel dan kan besloten worden tot niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen. Voor wat betreft verstoring, zijn milderende maatregelen: relevant. Dan wordt besloten dat ook verstoring niet betekenisvol in kader van de instandhoudingsdoelstellingen is.

Conclusie effectbeoordeling haltes t.a.v. SBZ-H 30 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 2 Houthalen Stationsstraat rekening houdend met de milderende maatregelen. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 3B Helchteren-Houthalen Lillo steenweg in geval van Omleidingstracé en in geval van situering ten zuiden van de N719, rekening houdend met de milderende maatregelen. Er worden betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 3B Helchteren-Houthalen Lillo steenweg in geval van Spoorlijntracé en in geval van situering ten noorden van de N719 bij Omleidingstracé door ecotoopinname en verstoring.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 168 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

2.2.6 Effectbeoordeling en milderende maatregelen ten aanzien van SBZ-V BE2217310 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer‘ ƒ Spoorlijnroute Ecotoop- en habitatinname De Spoorlijnroute wordt gerealiseerd op de bestaande spoorbermen, waar onder meer houtkanten en struweel voorkomen. Binnen het SBZ-V zijn lijnvormige elementen beschermd. De inname van deze bermvegetaties loopt op tot 6 ha voor variant 1 en 7 ha voor variant 2. Echter, gezien de habitatkwaliteit van deze bermen (verstoring door recreanten, verstoring door aangrenzend grondgebruik, sluikslort en toepassing van herbiciden) is de habitatkwaliteit ervan suboptimaal. Deze bermen zijn daarom niet als habitat voor de aangemelde vogelsoorten of andere soorten van Bijlage I te beschouwen. Wel zijn deze structurerende elementen in het landschap. Door de voorziene milderende maatregelen (verwerving en inrichting van een zone aanliggend aan de route) wordt ervoor gezorgd dat deze structurende functie behouden/versterkt wordt, en kan de habitatkwaliteit versterkt worden, wat een positief effect is. Daarom wordt besloten tot geen betekenisvolle impact in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Uitwijksporen leiden tot een grotere ecotoopinname van bermen en aanliggende percelen. Gezien de zwakke habitatkwaliteit ervan, kan aangenomen worden dat de betrokken ecotopen een relatief beperkte betekenis hebben voor de relevante soorten van het SBZ-V. Daarom is de ecotoopinname door uitwijksporen niet betekenisvol.

Versnippering Voor dit SBZ relevante natuurverbindingen die gedwarst worden door de route, zijn: - Bollisserbeek; - Tichelhovensheike; - open ruimte Resterheide Abeek; - open ruimte Hoeven. Het is van belang dat de realisatie van de voor de SBZ-gebieden relevante natuurverbindingen niet gehypothekeerd worden.

In segment 6 wordt de Spoorlijnroute gerealiseerd op de oude spoorbedding van lijn 18. Deze is momenteel in gebruik als recreatieve fietsroute. De versnipperende impact op heden is dan ook zeer beperkt. Door herinrichting als actieve spoorbedding wordt de aard van het gebruik duidelijk anders. Spoorinfrastructuren worden gekenmerkt door een relatief lage versnipperingsgraad (zie hoger). Tevens worden milderende maatregelen voorzien worden in de vorm van de aanleg van nieuwe opgaande beplantingen. Toch zal door de omvang en de intensiteit van de infrastructuur een versnipperende impact blijven bestaan en versterkt worden. De situering ervan, met name in het SBZ-V gebied en niet gebundeld met de bestaande wegeninfrastructuur (N74) maar er min of meer parallel mee lopend, resulteert in een toename van de versnipperingsindex die mits het nemen van de milderende maatregelen niet betekenisvol is. Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

Verstoring De route loopt ter hoogte van het SBZ-V doorheen een gebied met een zeer gunstig geluidklimaat. Er zijn weinig verstoringbronnen in dit gebied aanwezig, met uitzondering van de N74 en de N73 en in mindere mate de N747. Waar het spoorlijntracé bundelt met spoorlijn 18 is een duidelijke verhoging van het geluidsklimaat zichtbaar. Dwars op deze verkeersinfrastructuur wordt een zone van ongeveer 140 m breed blootgesteld aan een geluidsniveau hoger dan 50 dB(A) in geval van sneltram en van ongeveer 240 m breed in geval van lighttrain. Dit wordt voor de sneltram en voor de light-train gevisualiseerd in onderstaande figuur. In het SBZ komt dit ten opzichte van de huidige situatie en zonder rekening te houden met de hogervermeldde milderende maatregelen neer op bijkomend 5 ha waarvan het geluidklimaat hoger dan 55 dB(A) wordt ten gevolge van de sneltram. In geval van de lighttrain neemt dit toe tot bijkomend 29 ha die sterk verstoord wordt hoger dan 55 dB(A). Uiteraard neemt daarnaast ook de oppervlakte toe die blootgesteld wordt aan matige verstoring (tussen 55 en 45 dB(A)).

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 169 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Daarom wordt besloten dat voldoende milderende maatregelen zeer urgent zijn. Op projectniveau moeten de nodige milderende maatregelen genomen worden ten aanzien van de leefgebieden van gevoelige aangemelde fauna in de SBZ-gebieden. Een voldoende gedetailleerde leefgebiedenkartering van de relevante SBZ-soorten is hierbij noodzakelijk. Daarnaast moet een bijkomende strook aan weerszijden van het tracé, verworven en ecologisch heringericht worden. De inrichting moet afgestemd zijn op een afschermende/bufferende impact ten aanzien van verstoring, maar dient ook de natuurverbindingfunctie van deze structuren te ondersteunen net als het habitatgebruik van relevante soorten. De breedte zal plaatselijk moeten bepaald worden bij de verdere projectuitwerking en project-MER maar zal toch een voldoende robuuste invulling moeten mogelijk maken. In dat geval wordt besloten dat de impact niet betekenisvol is in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

In geval van de light-train is de beïnvloeding duidelijk meer uitgesproken. Voldoende milderende maatregelen zijn voor light-train dan ook nog meer urgent. Analoog als bij de sneltram, dienen ook voor light-train op projectniveau de nodige milderende maatregelen genomen te worden ten aanzien van de leefgebieden van gevoelige aangemelde fauna in de SBZ-gebieden. Een voldoende gedetailleerde leefgebiedenkartering van de relevante SBZ-soorten is hierbij noodzakelijk. In dat geval wordt besloten dat de impact niet betekenisvol is in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Sneltram Light-train

Figuur 2-5. Detail wijziging geluidsklimaat ten opzichte van de huidige situatie door het spoorlijntracé ter hoogte van SBZ-V 3.10. De zwarte contouren zijn de contouren van dit SBZ-gebied.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 170 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Door het recreatieve gebruik van de huidige fietsroute kan in principe verstoring door beweging optreden. Echter, door de visueel bufferende impact van de beplantingen langs deze fietsroute, wordt dit sterk beperkt tot quasi nihil. Bij inname van deze beplantingen voor realisatie van de spoorinfrastructuren en inplanting van een nieuwe verstoringbron (bewegende sneltram of lighttrain) zou visuele verstoring belangrijker kunnen worden. Evenwel door de bufferende impact van de bijkomend te verwerven en in te richten zone die aan beide zijden (niet waar tracé aansluit op bebouwde zones), wordt dit ondervangen en wordt besloten tot een verwaarloosbaar en niet betekenisvol effect.

Verdroging Er is geen impact op vlak van bemaling relevant ten aanzien van het SBZ-V. Er is dan ook geen betekenisvolle impact.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.10 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijnroute binnen het segment 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 6. Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

ƒ Spoorlijnroute - N71

Zoals spoorlijnroute.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.10 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijn-N71 route binnen het segment 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 6. Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

ƒ Route combi spoorlijn – N74

Zoals spoorlijnroute.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.10 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de route combi spoorlijn-N74 binnen het segment 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 6. Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 171 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

ƒ Route combi omleiding – N74

Ecotoop- en habitatinname Door de route worden geen beschermde habitats binnen SBZ-V 3.10 ingenomen. Daarom wordt besloten tot geen betekenisvolle impact in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Uitwijksporen leiden tot een grotere ecotoopinname langsheen de N74. Gezien de zwakke habitatkwaliteit ervan, kan aangenomen worden dat de betrokken ecotopen een relatief beperkte betekenis hebben voor de relevante soroten van het SBZ-V. Daarom is de ecotoopinname door uitwijksporen niet betekenisvol.

Versnippering Voor dit SBZ relevante natuurverbindingen die gedwarst worden door de route, zijn Tichelhovensheike en open ruimte Hoeven. Het is van belang dat de realisatie van de voor de SBZ-gebieden relevante natuurverbindingen niet gehypothekeerd worden.

In segment 6 wordt de route gerealiseerd in bundeling met de N74. Door deze bundeling is er geen sprake van nieuwe versnippering van de relevante structuren en natuurverbindingen. Door een gepaste uitvoering van het tracé en het inbouwen van voldoende ontsnipperende maatregelen op project-niveau kan net een verbetering van de huidige situatie gerealiseerd worden (zie milderende maatregelen). Dit is verwaarloosbaar tot matig positief en niet betekenisvol.

Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

Verstoring

Waar de route nabij of in het SBZ-V 3.10 komt, loopt deze doorheen een gebied waarvan het geluidsklimaat bepaald is door de N74, en in beperkter mate de N715. Uit het geluidsmodel blijkt dat de geluidsimpact van een sneltram of light train rekening houdend met het huidige geluidsklimaat zeer beperkt is. Dit wordt in onderstaande figuur gevisualiseerd. Verder worden milderende maatregelen vooropgesteld om de impact op dit verstoringgevoelige gebied verder te beperkten. Op vlak van visuele verstoring geldt analoog dat de impact beperkt wordt door bundeling met de N74. Indien realisatie op maaiveld mogelijk is, zou deze impact verder beperkt worden. Daarom betreft dit een verwaarloosbaar effect dat niet betekenisvol is.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 172 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

K K EK EK E E E E E BE B B NB N EN EN E E IS IS IS IS L L LL LL L L O O BO BO B B

Sneltram N74 tracé oost Sneltram N74 tracé west Light-train N74 tracé oost Light-train N74 tracé west

Figuur 2-6. Detail wijziging geluidsklimaat ten opzichte van referentiesituatie huidige situatie bij N74 tracé. De zwarte contouren zijn de contouren van dit SBZ-gebied. De blauwe lijnen zijn de assen van het sneltram of light-train tracé.

Verdroging Er is geen impact op vlak van bemaling relevant ten aanzien van het SBZ-V. Er is dan ook geen betekenisvolle impact in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.10 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de route combi omleiding-N74 binnen het segment 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 6. Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

ƒ Haltes

De zoeklocatie halte 5A Wijchmaal is gelegen op de rand van SBZ-V 3.10 ‘Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode en Peer’ en nabij SBZ-H 29 ‘Vallei- en brongebieden van de Zwarte Beek, Bollisserbeek en Dommel met heide en vengebieden’. Deze wordt voorzien ter hoogte van een bestaand gebouw. Er is geen leefgebied voor soorten van Annex I van de Vogelrichtlijn relevant. Versnippering en verstoring worden vermeden door ontwikkelingen buiten de vallei Bolisserbeek te situeren, groene geluids- en visuele buffer (20 m breed) aan zijde van deze vallei, geen verlichting die gericht is naar deze vallei. Verstoring wordt er niet verwacht gezien het huidige verstoringklimaat bepaald door de N73 en gezien deze milderende maatregelen. Als de site, bij

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 173 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten inrichting als halte, niet uitbreidt binnen het SBZ-H, is de impact verwaarloosbaar en geen betekenisvolle impact in kader van de instandhoudingsdoelstellingen.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. haltes Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 5 A Wijchmaal rekening houdend met de milderende maatregelen.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 6.

2.3 Cumulatieve effecten

In het kader van de passende beoordeling worden de cumulatieve effecten besproken met het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Noord-zuidverbinding N74, het voorlopig vastgesteld gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ‘Closing the Circle’' en de ontwikkelingen met betrekking tot de spoorlijnen 15 en 18 (goederenvervoer). In onderstaande wordt vooreerst uitgegaan van de realisatie van Spartacus zonder uitwijksporen. Verder wordt stilgestaan bij de cumulatieve effecten indien Spartacus gerealiseerd wordt met uitwijksporen.

2.3.1 Cumulatieve effecten Spartacus - Noord-Zuid verbinding N74

Voor de routes waar in segment 4 gebundeld wordt met de omleidingsweg Noord Zuid verbinding, is de effectbespreking en –beoordeling reeds hoger opgenomen. De cumulatieve impact van het GRUP Noord-Zuid verbinding N74 wordt daarom onderzocht voor de SBZ-gebieden in volgende segmenten:

 SBZ- H 31 ter hoogte van segment 3;  SBZ- H 30 ter hoogte van segment 4;  SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 ter hoogte van segment 4 en 5

Zoals beschreven in het plan-MER voor de N74, kan een cumulatie van effecten optreden ten gevolge van geluidshinder en van “netwerkeffecten fauna” (versnippering). Voor de overige effectgroepen worden in dat MER geen cumulatieve relevante effecten verwacht. Niettemin wordt in deze passende beoordeling toch rekening gehouden met de mogelijks cumulatieve effecten op vlak van ecotoopinname.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 31

Er ontstaat cumulatieve ecotoopinname door Spartacus en Noord-Zuid verbinding N74 ter hoogte van de Laambeekvallei – natuurreservaat Kolveren. Deze cumulatieve ecotoopinname is echter verwaarloosbaar gezien het gaat om ecotopen aan de rand van het SBZ-gebied, onder invloed van randeffecten van de reeds aanwezige spoorlijn, de snelweg en het bedrijventerrein. De beoordeling zoals in 2.2 beschreven, blijft van toepassing. Op vlak van versnippering is relevant dat de natuurverbindingen Laambeekvallei en verbinding Teut en Vogelzang door beide plannen onder druk gezet worden. Echter, in de huidige situatie is deze verbinding reeds beïnvloed door allerlei infrastructuren. De impact wordt ondervangen door de milderende maatregel die voorziet dat ontsnipperende maatregelen voldoende robuust moeten zijn om deze ontwikkelingen te ondervangen. De beoordeling zoals in 2.2 beschreven, blijft van toepassing. Uit de discipline geluid blijkt dat er geen cumulatieve effecten met betrekking tot geluidverstoring relevant zijn. De geluidverstoring door Spartacus betekent periodiek (discontinu) een geluidsinput van de sneltram of lighttrain die echter lager is dan het continue geluid. De beoordeling zoals in 2.2 beschreven, blijft van toepassing.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 174 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30

Doordat de Noord Zuid verbinding N74 omleidingsweg ter hoogte van de Mangelbeekvallei op viaduct gerealiseerd wordt, is de ecotoopinname en versnippering ervan verwaarloosbaar. Bijgevolg is er geen sprake van cumulatieve effecten op vlak van ecotoopinname in deze vallei. De beoordeling zoals in 2.2 beschreven, blijft van toepassing. Ter hoogte van de Mangelbeekvallei zullen de N74 omleidingsweg en Spartacus parallel met elkaar gebundeld liggen. Gezien de milderende maatregelen die voor Spartacus omschreven zijn, zal dit niet bijdragen tot geluidverstoring t.o.v. de Noord Zuid verbinding. Bijgevolg blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29

De Noord-Zuid verbinding zal leiden tot inname van SBZ en van habitattypen, maar zal ook leiden tot creatie van habitattypen. De cumulatieve effecten met Spartacus zijn dan ook zeer beperkt en niet relevant. Bijgevolg blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing. Binnen het SBZ-Zwarte Beek zullen de N74 en de sneltram ter hoogte van het Kraanbergbos ca. 750-500m van elkaar verwijderd zijn. Ter hoogte van de bestaande N715 komen beide tracé’s dichter bij elkaar te liggen. Ter hoogte van het Kraanbergbos wordt de N74 in twee tunnels met tussenin een open sleuf aangelegd. Door de realisatie van deze tunnels die een ecologische inrichting en tunneldaken krijgen, blijft een vrije migratie van organismen mogelijk. Het is hierbij echter belangrijk dat er geen bijkomende barrières worden gevormd ter hoogte van het Spartacus- tracé. Hierbij is het belangrijk dat binnen het Spartacus plan voldoende oversteekplaatsen worden voorzien, zodat een vrije migratie in de zone ten westen van de huidige N715 gegarandeerd blijft. Dit is opgenomen in de milderende maatregelen zoals hoger beschreven. Bijgevolg blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing. Ter hoogte van segment 5, dient er zowel op gewaakt dat een vrije migratie niet gehypothekeerd worden door de realisatie van de Noord Zuid verbinding en Spartacustracé. Door de realisatie van de N74 wordt hier een ecoduct voorzien om een ecologische verbinding te realiseren tussen enerzijds het militair domein Hoeverheide en de toekomstige heidestapsteen van Molenheide. Door de realisatie van deze ecoduct over de N74, wordt een vrije migratie mogelijk gemaakt. Gezien de milderende maatregel waarbij gesteld wordt dat het ecoduct gedimensioneerd moet worden zodanig dat deez ook over het Spartacustracé ontsnipperend werkt, worden geen cumulatieve effecten verwacht. Verder is het van belang dat er voldoende oversteekplaatsen worden voorzien. Bijgevolg blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing Geluidverstoring door de Noord Zuid verbinding wordt vermeden gezien de milderende maatregelen die voor dit plan genomen zijn (deel in tunneltracé, geluidswanden). De realisatie van Spartacus draagt dan ook niet bij tot cumulatieve effecten. Bijgevolg blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing

2.3.2 Cumulatieve effecten Spartacus - Closing the Circle

Door het plan ‘Closing the Circle’ ontstaat ecotoopinname ter hoogte van het gebied van de REMO-site. De ecotoopinname die ontstaat door het Omleidingstracé in segment 4 is zeer beperkt t.o.v. de ecotoopinname binnen Closing the Circle (i.c. in totaal wordt ca 61,65 ha biologisch waardevol tot zeer waardevol ecotoop ingenomen voor een periode van 20 jaar). Het gebied is belangrijk voor o.m. Rugstreeppad, Zwarte specht, Wespendief, Nachtzwaluw en Boomleeuwerik. Dit verlies is echter tijdelijk om redenen van herstelbaarheid (zie plan-MER Closing the Circle). Via de herinrichting van de uitgegraven afvalopslagplaatsen wordt de ontwikkeling van de nieuwe natuurwaarden aangevat. De natuurontwikkeling maakt integraal onderdeel uit van het plan Closing the Circle. Het gaat om ontwikkeling van droge heide (4030), psammofiele heide (2310) en (op termijn) eikenberkenbos (9190). In het plan wordt het gebied hersteld met lokale, nutriëntarme bodem waardoor habitatherstel van droge heide haalbaar wordt. De verstorende kunstmatige afdeklagen van de afvalopslagplaatsen worden verwijderd en het natuurlijke infiltratiesysteem in het gebied wordt in zijn natuurlijke staat hersteld. Het Spartacusproject komt nabij deze ontwikkeling, maar heeft geen impact op de ecotoopcreatie die gepland is.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 175 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Na de natuurontwikkeling neemt de waarde van de – voormalige - REMO-site toe, en meteen ook de kwetsbaarheid en gevoeligheid van het gebied voor verstoring. Echter, gezien de milderende maatregelen die hoger voor Spartacus opgenomen zijn, zal Spartacus niet leiden tot een belangrijke impact op vlak van verstoring voor dit gebied en de voorziene ecotopen en soorten.

Er kan dan ook besloten worden dat geen cumulatieve effecten relevant zijn en dat in dit ontwikkelingsscenario de effectbeoordeling gelijk is aan deze hoger beschreven (zie 2.2.).

2.3.3 Cumulatieve effecten Spartacus - Ontwikkeling spoorlijnen 15 en 18 (verdubbeling spoor, goederenvervoer)

De ontwikkelingen van spoorlijn 15 en 18 impliceren bijkomende ruimte-inname en impact op vlak van verstoring. Dit ter hoogte van de SBZ-gebieden:  SBZ-V3.12 en SBZ-H 31 ter hoogte van segment 3;  SBZ- H 30 ter hoogte van segment 4;  SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 ter hoogte van segment 4 en 5 en 6;  SBZ-V 3.10 ter hoogte van segment 6.

In principe ontstaat ook een sterkere versnippering (meer spoorcapaciteit betekent meer voertuigen en dus een grotere potentiële mortaliteit door aanrijdingen). Echter rekening houdend met de relatieve oversteekbaarheid van spoorwegen, is dit laatste minder relevant. Op vlak van ecotoopwijziging door wijziging van de hydrologie is er geen cumulatieve impact.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31

De cumulatieve ecotoopinname indien een bijkomend spoor gerealiseerd dient te worden in segment 3 zal relatief beperkt zijn. Dit gezien er – hoewel er een grotere oppervlakte-inname van SBZ-V3.12 en SBZ-H 31 zal zijn – er de inname van habitattypes en regionaal belangrijke biotopen in dezelfde grootteorde zal zijn dan indien enkel Spartacus gerealiseerd wordt. Bovendien gaat het ook in dit ontwikkelingsscenario over ecotopen aan de rand van het SBZ-gebied, onder invloed van randeffecten van de reeds aanwezige spoorlijn. De beoordeling zoals in 2.2 beschreven, blijft van toepassing. De stijging van het omgevingsgeluid door de sneltram/lighttrain t.o.v. de aanwezigheid met goederenspoor zal afhankelijk zijn van het aantal goederentreinen. Voor één goederentrein per uur zal de Lden maximaal 3 dB(A) zal stijgen. Het gaat echter om een bijzonder verstoringgevoelig gebied. Een ontwikkeling van een bijkomend goederenspoor kan enkel resulteren in een niet- betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen. Dit laatste impliceert meteen het vervangen van de lawaaiierige huidige trein.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29

De realisatie van een bijkomend spoor in segment 4, 5 en 6 leidt tot een grotere ecotoopinname binnen SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29. Echter, gezien de situering van habitattypes en regionaal belangrijke biotopen, zal de inname van deze in dezelfde grootteorde dan indien enkel Spartacus gerealiseerd wordt. De beoordeling zoals in 2.2 beschreven, blijft van toepassing. De stijging van het omgevingsgeluid door de sneltram/lighttrain t.o.v. de aanwezigheid met goederenspoor zal afhankelijk zijn van het aantal goederentreinen. Voor één goederentrein per uur zal de Lden maximaal 3 dB(A) zal stijgen. Het gaat echter om een bijzonder verstoringgevoelig gebied (waarvan de gevoeligheid nog zal toenemen na natuurontwikkeling op de REMO-site en na verdwijnen van de KMO-zone zoals bepaald in GRUP Noord-zuid verbinding; zie hoger). Een ontwikkeling van een bijkomend goederenspoor kan enkel resulteren in een niet-betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen, teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 176 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30

De cumulatieve ecotoopinname indien een bijkomend spoor gerealiseerd dient te worden in segment 4 zal relatief beperkt zijn. Dit gezien er – hoewel er een grotere oppervlakte-inname van SBZ-H30 zal zijn – er de inname van habitattypes en regionaal belangrijke biotopen in dezelfde grootteorde zal zijn dan indien enkel Spartacus gerealiseerd wordt. De beoordeling zoals in 2.2 beschreven, blijft van toepassing. De stijging van het omgevingsgeluid door de sneltram/lighttrain t.o.v. de aanwezigheid met goederenspoor zal afhankelijk zijn van het aantal goederentreinen. Voor één goederentrein per uur zal de Lden maximaal 3 dB(A) zal stijgen. Het gaat echter om een bijzonder verstoringgevoelig gebied. Een ontwikkeling van een bijkomend goederenspoor kan enkel resulteren in een niet- betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen, teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.10

Indien een goederenspoor aanvullend op het Spartacus tracé gecombineerd zou worden, ontstaat een grotere inname van het SBZ-V3.10. Maar de inname van relevante ecotopen of habitats blijft in dezeflde grootte-orde. Bijgevolg is de cumulatieve ecotoopinname beperkt en blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing. De stijging van het omgevingsgeluid door de sneltram/lighttrain t.o.v. de aanwezigheid met goederenspoor zal afhankelijk zijn van het aantal goederentreinen. Voor één goederentrein per uur zal de Lden maximaal 3 dB(A) zal stijgen. Het gaat echter om een bijzonder verstoringgevoelig gebied. Een ontwikkeling van een bijkomend goederenspoor kan enkel resulteren in een niet- betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen, teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie.

2.3.4 Cumulatieve effecten Spartacus – uitwijksporen – Noord-Zuid verbinding N74

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 31

Er ontstaat cumulatieve ecotoopinname ter hoogte van de Laambeekvallei – natuurreservaat Kolveren. Ook met uitwijksporen blijft dit verwaarloosbaar gezien het gaat om ecotopen aan de rand van het SBZ-gebied, onder invloed van randeffecten van de reeds aanwezige spoorlijn, de snelweg en het bedrijventerrein. De beoordeling zoals in 2.2 beschreven, blijft van toepassing. Ook op vlak van versnippering blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30

Ter hoogte van de Mangelbeekvallei zijn zowel de N74 omleidingsweg als Spartacus ongelijkgronds (viaduct; op pijlers). Gezien de milderende maatregel van realisatie op pijlers thv de Mangelbeekvallei, is het inpassen van uitwijksporen op maaiveld niet mogelijk zonder betekenisvolle effecten.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29

De Noord-Zuid verbinding zal leiden tot inname van SBZ en van habitattypen, maar zal ook leiden tot creatie van habitattypen. De cumulatieve effecten met Spartacus zijn dan ook zeer beperkt en niet relevant. Bijgevolg blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing. Het voorzien van uitwijksporen maakt het nog belangrijker dat er geen bijkomende barrières worden gevormd ter hoogte van het Spartacus-tracé. Hierbij dienen de milderende maatregelen zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen. Bijgevolg blijft de beoordeling zoals in 2.2 beschreven, van toepassing.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 177 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

2.3.5 Cumulatieve effecten Spartacus – uitwijksporen - ontwikkeling spoorlijnen 15 en 18 (verdubbeling spoor, goederenvervoer)

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31

Cumulatieve ecotoopinname ontstaat door Spartacus, het uitwijkspoor en de verdubbeling van de bestaande spoorlijn. Dit impliceert een grotere oppervlakte-inname van SBZ-V3.12 en SBZ-H 31. Het gaat om ecotopen aan de rand van het SBZ-gebied, onder invloed van randeffecten van de reeds aanwezige spoorlijn. Echter, gezien dit cumulatief over een belangrijke oppervlakte gaat, waarbij habitattypen ingenomen worden, is deze ecotoopinname betekenisvol. Op vlak van versnippering maken deze ontwikkelingen de doorwerking van milderende maatregelen (robuust ecoduct, natuurverbindingzone) moeilijker. Daarom wordt ook op vlak van versnippering besloten tot betekenisvolle impact. Ook de stijging van het omgevingsgeluid door de sneltram/lighttrain met uitwijkspoor en met goederenspoor kan enkel resulteren in een niet-betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie ter hoogte van het leefgebied van verstoringgevoelige soorten: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen. Dit laatste impliceert meteen het vervangen van de lawaaiierige huidige trein.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29

Cumulatieve ecotoopinname ontstaat door Spartacus, het uitwijkspoor en de verdubbeling van de bestaande spoorlijn. Dit impliceert een grotere oppervlakte-inname van SBZ-V3.12 en SBZ-H 31. Gezien dit cumulatief over een belangrijke oppervlakte gaat, waarbij habitattypen ingenomen worden, is deze ecotoopinname betekenisvol. Ook de stijging van het omgevingsgeluid door de sneltram/lighttrain met uitwijkspoor en met goederenspoor kan enkel resulteren in een niet-betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen, teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie ter hoogte van het leefgebied van verstoringgevoelige soorten.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30

Ter hoogte van de Mangelbeekvallei zijn zowel de N74 omleidingsweg als Spartacus ongelijkgronds (viaduct; op pijlers). Gezien de milderende maatregel van realisatie op pijlers thv de Mangelbeekvallei, is het inpassen van uitwijksporen op maaiveld niet mogelijk zonder betekenisvolle effecten.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.10

Indien een goederenspoor aanvullend op het Spartacus tracé met uitwijksporen gecombineerd zou worden, ontstaat een grotere inname van het SBZ-V3.10. Bovendien bemoeilijkt dit de doorwerking van de mitigerende maatregelen die voor Spartacus voorzien zijn (vrijwaren zone van min 5 m aan beide zijden van tracé). Gezien het cumulatief over een belangrijke oppervlakte gaat, waarbij habitattypen ingenomen worden, is deze ecotoopinname betekenisvol. De stijging van het omgevingsgeluid door de sneltram/lighttrain met uitwijkspoor en met de aanwezigheid met goederenspoor kan enkel resulteren in een niet-betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen, teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie ter hoogte van het leefgebied van verstoringgevoelige soorten.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 178 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

2.3.6 Cumulatieve effecten Spartacus – uitwijksporen - ontwikkeling spoorlijnen 15 en 18 (verdubbeling spoor, goederenvervoer) en Noord-Zuid verbindingsweg

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31

Zoals 2.3.5.: de cumulatieve ecotoopinname is betekenisvol. Ook verstoring is precair en kan enkel enkel resulteren in een niet-betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen, teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie ter hoogte van het leefgebied van verstoringgevoelige soorten. Op vlak van versnippering maken deze ontwikkelingen de doorwerking van milderende maatregelen (robuust ecoduct, natuurverbindingzone) moeilijker. Daarom wordt ook op vlak van versnippering besloten tot betekenisvolle impact.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29

Cumulatieve ecotoopinname ontstaat door Spartacus, het uitwijkspoor en de verdubbeling van de bestaande spoorlijn. De cumulatieve effecten door de spoorontwikkelingen zijn relevant (zie ook 2.3.5) en betekenisvol. Op vlak van verstoring zijn vnl. cumulatieve effecten door de spoorontwikkelingen relevant (zie ook 2.3.5). Dit kan enkel resulteren in een niet-betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen, teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie ter hoogte van het leefgebied van verstoringgevoelige soorten.

Op vlak van versnippering maken de cumulatieve effecten het nog belangrijker dat er geen bijkomende barrières worden gevormd. Hierbij dienen de milderende maatregelen zoals hoger beschreven ook de cumulatieve impact te ondervangen.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30

Ter hoogte van de Mangelbeekvallei zijn zowel de N74 omleidingsweg als Spartacus ongelijkgronds (viaduct; op pijlers). Gezien de milderende maatregel van realisatie op pijlers thv de Mangelbeekvallei, is het inpassen van uitwijksporen op maaiveld en van het bijkomende spoor van spoorlijn 18 niet mogelijk zonder betekenisvolle effecten.

Effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.10

Zoals 2.3.5. de cumulatieve ecotoopinname is betekenisvol. Bovendien heeft dit impact op de doorwerking van de milderende maatregelen die voor Spartacus geformuleerd zijn. Ook verstoring is precair en kan enkel enkel resulteren in een niet-betekenisvolle impact indien er voldoende milderende maatregelen genomen worden.

2.4 Conclusie met betrekking tot de significantie van de impact

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.12 en SBZ-H 31 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van het spoorlijntracé binnen het segment 3 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de spoorlijntracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 8 Zonhoven rekening houdend met de milderende maatregelen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 179 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door een uitwijkspoor indien dit spoor aan oostzijde van de spoorbedding ingepast wordt. Een uitwijkspoor aan westzijde van de bedding leidt tot betekenisvolle effecten.

In het ontwikkelingsscenario bij Spartacus zonder uitwijksporen worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats indien – naast de hoger vermeldde milderende maatregelen - voldoende milderende maatregelen t.a.v. geluidsverstoring door goederenvervoer genomen worden: teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen (incl. huidige trein). Indien echter de cumulatieve effecten van Spartacus met uitwijksporen en verdubbeling spoor en goederenvervoer spoorlijn 15 beschouwd worden, ontstaat er cumulatief een belangrijke en betekenisvolle ecotoopinname. Op vlak van geluidverstoring zijn de hogervermelde milderende maatregelen relevant. Op vlak van versnippering maken deze ontwikkelingen de doorwerking van milderende maatregelen (robuust ecoduct, natuurverbindingzone) moeilijker. Daarom wordt ook op vlak van versnippering besloten tot betekenisvolle impact.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.11 en SBZ-H 29 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijnroute, de spoorlijn-N71 route en de route combi spoorlijn- N74 binnen het segment 4, 5 en 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de spoorlijntracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de route combi omleiding- N74 binnen het segment 4, 5 en 6 in geval van sneltram rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten. Echter bij lighttrain worden betekenisvolle negatieve impact vastgesteld door versnippering en geluidverstoring. Het gaat om versnippering en geluidverstoring ter hoogte van segment 4. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de haltes 3A Helchteren, 4 Helchteren kruispunt Grote Baan, 5A Wijchmaal en 5B Hechtel-Eksel rekening houdend met de milderende maatregelen.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen de segmenten 4 en 5. In geval van de omleidingswegtracés geldt dit mits milderende maatregel van Kraanbergtunnel eveneens voor uitwijkspoor geldt. Hierbij dienen de milderende maatregelen mbt versnippering zoals hoger beschreven ook de impact van de uitwijksporen te ondervangen.

Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door een uitwijkspoor in segment 6 langs het spoorlijntracé indien dit buiten de vallei van de Bolisserbeek gesitueerd wordt. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door een uitwijkspoor in segment 6 langs het N74 tracé.

In het ontwikkelingsscenario worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door Spartacus zonder uitwijksporen indien – naast de hoger vermeldde milderende maatregelen - voldoende milderende maatregelen t.a.v. geluidsverstoring door goederenvervoer genomen worden: teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen. In het ontwikkelingsscenario worden betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ- gebieden, soorten en habitats door Spartacus met uitwijksporen op vlak van ecotoopinname. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op vlak van verstoring indien – naast de hoger vermeldde milderende maatregelen - voldoende milderende maatregelen t.a.v. geluidsverstoring door goederenvervoer genomen worden: teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen. Op vlak van versnippering maken de cumulatieve effecten het

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 180 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten nog belangrijker dat er geen bijkomende barrières worden gevormd. Hierbij dienen de milderende maatregelen zoals hoger beschreven ook de cumulatieve impact te ondervangen.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-H 30 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijnroute, spoorlijn-N71 route, route combi omleiding N74 en route combi spoorlijn N74 binnen het segment 4 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de spoorlijntracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 2 Houthalen Stationsstraat en de halte 3B Helchteren- Houthalen Lillo steenweg in geval van Omleidingstracé en in geval van situering ten zuiden van de N719, rekening houdend met de milderende maatregelen. Er worden betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 3B Helchteren-Houthalen Lillo steenweg in geval van Spoorlijntracé en in geval van situering ten noorden van de N719 bij Omleidingstracé door ecotoopinname en verstoring. Er worden betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door een uitwijkspoor in segment 4. In het ontwikkelingsscenario worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door Spartacus zonder uitwijksporen indien – naast de hoger vermeldde milderende maatregelen - voldoende milderende maatregelen t.a.v. geluidsverstoring door goederenvervoer genomen worden: teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen. Echter zijn wel cumulatieve effecten relevant door Spartacus met uitwijksporen en de ontwikkelingsscenario’s Noord-Zuid verbinding N74 en/of de ontwikkeling van spoorlijnen 15 en 18 die leiden tot betekenisvolle effecten.

Conclusie effectbeoordeling t.a.v. SBZ-V 3.10 Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de spoorlijnroute, spoorlijn-N71 route, route combi spoorlijn –N74 en route combi omleiding-N74 binnen het segment 6 rekening houdend met de milderende maatregelen. Dit geldt voor alle varianten van de tracés binnen deze segmenten en zowel voor lighttrain als sneltram. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van de halte 5 A Wijchmaal rekening houdend met de milderende maatregelen. Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door de ontwikkeling van uitwijksporen binnen het segment 6. In het ontwikkelingsscenario worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op de betreffende SBZ-gebieden, soorten en habitats door Spartacus zonder uitwijksporen indien – naast de hoger vermeldde milderende maatregelen - voldoende milderende maatregelen t.a.v. geluidsverstoring door goederenvervoer genomen worden: teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen. Echter zijn wel cumulatieve effecten relevant door Spartacus met uitwijksporen en de ontwikkelingsscenario’s Noord-Zuid verbinding N74 en/of de ontwikkeling van spoorlijnen 15 en 18 die leiden tot betekenisvolle effecten op vlak van ecotoopinname. Bovendien bemoeilijkt dit de doorwerking van de mitigerende maatregelen die voor Spartacus voorzien zijn (vrijwaren zone van min 5 m aan beide zijden van tracé). Er worden geen betekenisvolle effecten vastgesteld op vlak van verstoring indien – naast de hoger vermeldde milderende maatregelen - voldoende milderende maatregelen t.a.v. geluidsverstoring door goederenvervoer genomen worden: teneinde de geluidstoename niet meer dan 3dB(A) te laten toenemen t.o.v. huidige situatie: lage geluidschermen in functie van milderen van rolgeluiden en inzet van geluidsarme toestellen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 181 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Enkel bij aanwezigheid van betekenisvolle aantasting van de natuurwaarden van de SBZ en toch verder zetten van de procedure voor mogelijke afwijking op de beschermingsbepaling van art. 36ter, § 4 Natuurdecreet

STAP 2. Onderzoek naar alternatieve oplossingen

1. Samenvatting van de onderzochte alternatieve oplossingen:

Overzicht van onderzochte alternatieven - andere locatie, schaal, methode, uitvoering,… , inbegrepen 'nul-optie', - en de mogelijke effecten ervan op habitats en soorten van de SBZ en bijlage III soorten uit het Natuurdecreet voorkomend in de SBZ: vermeld de wijze van identificatie, procedure en methoden. Referenties van de onderbouwende rapporten.

2. Beoordeling alternatieven

3. Redenen waarom de vergunningverlenende overheid beoordeeld heeft dat de alternatieve mogelijkheden geen oplossing bieden Aangeven waarom andere alternatieven met minder of geen significante negatieve impact op habitats en soorten van het SBZ en bijlage III soorten uit het Natuurdecreet voorkomend in de SBZ, niet in aanmerking komen.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 182 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv STAP 3. Dwingende redenen van groot openbaar belang: Redenen om ondanks de negatieve effecten het plan of project toch uit te voeren:

1. Overzicht van deze redenen:

dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard (indien in het gebied geen prioritaire habitats of soorten voorkomen):

Bij aanwezigheid van een prioritaire habitat en/of soort: menselijke gezondheid: openbare veiligheid: voor het milieu wezenlijke gunstige effecten: andere dwingende redenen van groot openbaar belang: in dit geval dient eerst een advies aan EC gevraagd te worden. Hiervoor wordt dit formulier als leidraad en samenvatting van het dossier gebruikt.

2. Korte beschrijving van deze redenen:

Beschrijving en motivering van de redenen.

3. Beoordeling dwingende redenen openbaar belang

Verklaring waarom deze redenen van groot openbaar belang zijn. Referentie van Nota Beslissing Vlaamse regering - kopie toevoegen in bijlage

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 183 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv STAP 4. Compenserende maatregelen

1. Voorgestelde compenserende maatregelen en plan van uitvoering:

- Identificatie van de compensatiedoelstellingen, en van de beoogde elementen (habitats en soorten) en de ecologische processen/functies die gecompenseerd moeten worden (motivering waarom deze maatregelen geschikt zijn om de negatieve effecten te compenseren)

- Beschrijving van de reikwijdte van de mogelijke compenserende maatregelen: - Oppervlakte, locatie (situering op kaart) - Populatie-omvang/aantallen - Identificatie en locatie van de compensatiegebieden (met kaart) - Beschrijving van de toestand in de compensatiegebieden: status, eventuele voorkomende habitats en soorten en het landgebruik in de zone die in aanmerking komt voor compensatie - Relatie met instandhoudingsdoelstellingen van SBZ: in welke mate draagt compensatie bij tot de beoogde instandhouding van de habitats en soorten en van de ecologische processen - Verwachte resultaten van de compensatie: verhouding van compensaties t.o.v.: - negatieve impact op habitats/soorten die door plan/project worden veroorzaakt - coherentie van Natura 2000 netwerk

- Uitvoeringsplan van de compenserende maatregelen - Tijdsplan, inclusief lange termijn implementatieplan en aanduiding van het tijdstip wanneer de verwachte resultaten zullen worden bereikt - methoden en technieken - verantwoordelijkheden bij de uitvoering van de compenserende maatregelen - vereiste vergunningen voor de uitvoering ervan - beoordeling van de haalbaarheid en doeltreffendheid/effectiviteit van de maatregelen - kosten en financieringsmechanisme van de maatregelen - …

- Monitoringsplan van genomen maatregelen: - onzekerheden inzake effectiviteit van de maatregelen - beoordeling van de maatregelen - vervolgbeheer

- Indien compensatie buiten betreffend SBZ: - aanwijzing van nieuw SBZ: - aankoop van gebied? - wijziging gewestplanbestemming van dit gebied? - Uitvoering van deze maatregelen: tijdsplan, verantwoordelijke, procedure - …

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 184 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv 2. Beoordeling van de compenserende maatregelen

Overzicht overleg inzake bespreking compenserende maatregelen:

- dienst(en)/personen die geconsulteerd werden: data overleg + samenvatting standpunt:

- referentie advies van Agentschap voor Natuur en Bos:

- waar kunnen volledige rapporten opgevraagd/geraadpleegd worden:

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 185 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

Literatuur

q Defloor, W., Van Gulck, T., Peymen, J., Van Straaten, D., Kuijken E, Prioriteitenatlas ontsnippering, Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2001.03 q Cardoen F. (1996). Advies aangaande de mogelijke aanleg van de Noord-Zuidverbinding N74, vak Hechtel-Helchteren. q Demeulenaere E. 2003. Plat. Overpelt. Eerste monitoringrapport. Natuurpunt vzw. q Dictus C., Paesen B. & Demeulenaere E. (2009). Aanvraag tot erkenning van het natuurreservaat met wijziging van het visiegebied. Vallei van de Zwarte Beek E-019. Hechtel-Eksel, Houthalen-Helchteren, Beringen, Lummen, Halen en Diest. Elfde uitbreiding. Natuurpunt. q Everaert J., Devos, K. & Kuijken, E. (2003). Vogelconcentraties en vliegbewegingen in Vlaanderen: beleidsondersteunende vogelatlas - achtergrondinformatie voor de interpretatie. Rapporten van het Instituut voor Natuurbehoud, 2003 (2). Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. q Haas D. et al. 2005. Vorsicht: Stromschlag! Empfehlungen zum Vogelschutz an energiefreileitungen. NABU q Hendrickx P. & Struyve T. (2009). Aanvraag tot erkenning van het natuurreservaat met wijziging van het visiegebied. Dommelvallei. E-198 (Overpelt, Peer, Hechtel-Eksel, Houthalen-Helchteren). Eerste uitbreiding december 2009. Natuurpunt. q Hyla. (2009). Atlasproject: rapport inventarisatiejaar 2009 q Hyla. (2007). Atlasproject: rapport inventarisatiejaar 2007 q Indeherberg M., Gabriëls J. & Van De Genachte G. (2002). Onderzoek naar de opbouw van een duurzame populatie Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) in de provincie Limburg. Aeolus in opdracht van AMINAL-afdeling Natuur. q Lambrechts J., Van Brussel S., Indeherberg M. & Verheyen W. (2007). Het opstellen van actieplannen voor het GALS-project. Wekkertje – Houthalen-Helchteren. Aeolus bvba in opdracht van het Projectbureau Limburgse Soorten. q Lenders A.J.W. (2001). Het belang van spoorwegen voor de herpetofauna. De IJzeren Rijn als habitat voor reptielen en amfibieën. Natuurhistorisch maandblad. Mei 2001. q Reekmans S., Plessers I. & Janssens F. (2002). Beheersplan voor het Vlaams natuurreservaat De Mangelbeekvallei Limburgse Intercommunale voor Natuurbeheer. In opdracht van Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Natuur. q Limburgs Landschap vzw. (2012). Laambeekvallei. Life+ 3watEr. Aanvraag éénmalig inrichtingsproject natuurreservaat E-043. q Mentens J. (2008). PlanMER N74: projectstudies (incl. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren. TV ASTA i.o.v. Agentschap Wegen en Verkeer Limburg q Milieu en veiligheid vzw. (1998.) Aanleg van de Noord-Zuid-verbinding N74 Hechtel- Helchteren. Milieueffectrapport. In opdracht van Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling wegen. q Reijnen M.J.S.M. & Foppen R.P.B. (1991): Effecten van wegen met autoverkeer op de dichtheid van broedvogels. IBN-Rapport 91/1en 91/2. q Sterckx G. (2004). Ecologisch belang van de Natura 2000-gebieden langs de N74 tussen Houthalen-Helchteren en de E314 in Limburg. Advies van het Instituut voor Natuurbehoud. A.2004.163 q Sterckx G. & De Blust G. (2008). Heide in de vuurlinie – ecologische gebiedsvisie voor de Natura 2000-gebieden van Kamp Beverlo, het Schietterrein van Helchteren en hun omgeving. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. INBO.R.2008.25 q Stichting Limburgs Landschap vzw. (2000) Laambeekvallei. Deelgebied Brelaarheide. Houthalen-Helchteren. Aanvraag uitbreiding natuurreservaat. Mei 2000.

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 186 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv Beoordeling van de negatieve effecten

q Van de Genachte G., Gorissen J., De Coster, K. & Lambrechts, J. (2001). Opstellen van kwetsbaarheidskaarten voor de effectengroepen auditieve rustverstoring, verdroging en eutrofiëring met betrekking tot de discipline fauna en flora ten behoeve van de ondersteuning van de milieueffectrapportage. eindrapport en kaarten. Tijdelijke vereniging Aeolus en Lisec, Brussel. q Van Vessem J. & Kuijken E. (1986): Overzicht van de voorgestelde speciale beschermingszones in Vlaanderen voor het behoud van de vogelstand. Instituut voor Natuurbehoud, Hasselt. q Verkem S. 2009. Vleermuisonderzoek in het kader van het project-MER voor de N74 (Noordzuidverbinding) te Houthalen-Helchteren. In opdracht van TV ASTA i.o.v. Afdeling Wegen en Verkeer q Vermeersch, G. et al. (2004). Atlas van de Vlaamse broedvogels: 2000-2002. Mededeling van het Instituut voor Natuurbehoud, 23. Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. q Van Thuyne, G. en Breine, J. (2004). Visbestandopnames op de Dommel en Warmbeek en hun zijbeken. Rapport Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer q Van Thuyne, G., Breine, J. & Belpaire B. (2008). Visbestanden op de Dommel in het kader van de sanering van de bodem. INBO.R.2008.57 q Van Thuyne & Galle L. (2012). Visbestandopnames in het Maasbekken 2011 – Bemonsteringsverslag. INBO.IR.2012.23 q Vlaamse Landmaatschappij. (2002). Natuurinrichtingsproject Zwarte Beek. Projectrapport. q Vlaamse Landmaatschappij. (2009). Ontwerp-Startnota De Wijers. q Vlaamse Landmaatschappij. Uitdagingen voor De Wijers. q Vlaamse Landmaatschappij. Natuurinrichtingsproject Zwarte Beek. www.vlm.be q www.limburgs-landschap.be

STL3_258853_planMER_OR_passende beoordeling_def_v2.doc Pagina 187 van 187 Grontmij Belgium nv I Grontmij Nederland bv I DB International GmbH I Witteveen+Bos bv 00,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen Plan-MER mogelijke tracés ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 mogelijke tracés in zoekzone (Hasselt-Neerpelt-Lommel) bestaand spoor kaart 1: Situering tov SBZ Habitatrichtlijngebieden Vogelrichtlijngebieden Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ Witteveen+Bos bv

Opdrachtgever: De Lijn

Datum : augustus 2014

NGI, Topografische kaart, 200x; AGIV, Vogelrichtlijngebieden 2006, Habitatrichtlijngebied 2008 P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_01_NATURA2000.mxd 00,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen Plan-MER mogelijke tracés ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 mogelijke tracés in zoekzone (Hasselt-Neerpelt-Lommel) bestaand spoor kaart 2: Situering tov waterlopen VHA-waterlopen Bevaarbaar Geklasseerd, eerste categorie Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ Geklasseerd, tweede categorie Witteveen+Bos bv Geklasseerd, derde categorie Opdrachtgever: De Lijn

Niet geklasseerd Datum : augustus 2014

NGI, Topografische kaart, 200x; AGIV, VHA-waterlopen, 2013 P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_02_HYDRO.mxd 00,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen BWK 2 - BWK-zone - officiële legende Plan-MER mogelijke tracés biologisch waardevol ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 mogelijke tracés in zoekzone complex van biologisch waarde- volle en zeer waardevolle elementen (Hasselt-Neerpelt-Lommel) bestaand spoor BWK 2 - Faunistisch belangrijk gebied - officiële legende biologisch zeer waardevol kaart 3: Biologische waarderingskaart belangrijke faunistische waarde

Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ Witteveen+Bos bv

Opdrachtgever: De Lijn

Datum : augustus 2014

NGI, Topografische kaart, 200x; INBO, BWK versie 2 september 2010 P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_03_BWK.mxd 0 0,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen 3130 5130u 7140,rbbms 91E0_vm mogelijke tracés 3130f_aom 6230 7140_meso 91E0_vmva Plan-MER mogelijke tracés in zoekzone 3130u 6230_ha 7140_oli 91E0_vmvn ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 bestaand spoor 3150 6230_hmo 7150 91E0_vmvo (Hasselt-Neerpelt-Lommel) Habitatkaart 2014 3150,gh 6230_hn 9120 91E0_vnva HAB1 3160 6230u,bos 9120,gh 91E0_vnvm kaart 4 : Habitatkaart 2310 3160u 6230u_hn 9120_qb 91E0_vnvo 001_002_003 2310,4030 4010 6430,rbbhf 9120_qb,gh 91E0_vo 2310u 4010,rbbsm 6430,rbbhf,bos 9120u 91E0_vovm 2310u,bos 4010u 6430_hf 9160 91E0_vovn Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ 2330 4010u,4030u 6430u,rbbhf 9160u 91E0_vt Witteveen+Bos bv 2330,gh 4010u,bos 6430u,rbbhf,bos 9190_doel 91E0u_va De Lijn 2330_bu 4030 6510 9190u_doel 91E0u_vm Opdrachtgever: 2330_dw 4030u 6510u,gh 91E0 91E0u_vn Datum : augustus 2014 2330u_bu 4030u,bos 7140 91E0_va 91E0u_vnvm NGI, Topografische kaart, 200x; INBO, BWK versie 2 september 2010 91E0u_vo P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_04_HABITAT.mxd 0 0,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen 3130 5130u 7140,rbbms 91E0_vm mogelijke tracés 3130f_aom 6230 7140_meso 91E0_vmva Plan-MER mogelijke tracés in zoekzone 3130u 6230_ha 7140_oli 91E0_vmvn ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 bestaand spoor 3150 6230_hmo 7150 91E0_vmvo (Hasselt-Neerpelt-Lommel) Habitatkaart 2014 3150,gh 6230_hn 9120 91E0_vnva HAB1 3160 6230u,bos 9120,gh 91E0_vnvm kaart 4 : Habitatkaart 2310 3160u 6230u_hn 9120_qb 91E0_vnvo 004_005 2310,4030 4010 6430,rbbhf 9120_qb,gh 91E0_vo 2310u 4010,rbbsm 6430,rbbhf,bos 9120u 91E0_vovm 2310u,bos 4010u 6430_hf 9160 91E0_vovn Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ 2330 4010u,4030u 6430u,rbbhf 9160u 91E0_vt Witteveen+Bos bv 2330,gh 4010u,bos 6430u,rbbhf,bos 9190_doel 91E0u_va De Lijn 2330_bu 4030 6510 9190u_doel 91E0u_vm Opdrachtgever: 2330_dw 4030u 6510u,gh 91E0 91E0u_vn Datum : augustus 2014 2330u_bu 4030u,bos 7140 91E0_va 91E0u_vnvm NGI, Topografische kaart, 200x; INBO, BWK versie 2 september 2010 91E0u_vo P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_04_HABITAT.mxd 0 0,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen 3130 5130u 7140,rbbms 91E0_vm mogelijke tracés 3130f_aom 6230 7140_meso 91E0_vmva Plan-MER mogelijke tracés in zoekzone 3130u 6230_ha 7140_oli 91E0_vmvn ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 bestaand spoor 3150 6230_hmo 7150 91E0_vmvo (Hasselt-Neerpelt-Lommel) Habitatkaart 2014 3150,gh 6230_hn 9120 91E0_vnva HAB1 3160 6230u,bos 9120,gh 91E0_vnvm kaart 4 : Habitatkaart 2310 3160u 6230u_hn 9120_qb 91E0_vnvo 006 2310,4030 4010 6430,rbbhf 9120_qb,gh 91E0_vo 2310u 4010,rbbsm 6430,rbbhf,bos 9120u 91E0_vovm 2310u,bos 4010u 6430_hf 9160 91E0_vovn Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ 2330 4010u,4030u 6430u,rbbhf 9160u 91E0_vt Witteveen+Bos bv 2330,gh 4010u,bos 6430u,rbbhf,bos 9190_doel 91E0u_va De Lijn 2330_bu 4030 6510 9190u_doel 91E0u_vm Opdrachtgever: 2330_dw 4030u 6510u,gh 91E0 91E0u_vn Datum : augustus 2014 2330u_bu 4030u,bos 7140 91E0_va 91E0u_vnvm NGI, Topografische kaart, 200x; INBO, BWK versie 2 september 2010 91E0u_vo P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_04_HABITAT.mxd 0 0,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen 3130 5130u 7140,rbbms 91E0_vm mogelijke tracés 3130f_aom 6230 7140_meso 91E0_vmva Plan-MER mogelijke tracés in zoekzone 3130u 6230_ha 7140_oli 91E0_vmvn ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 bestaand spoor 3150 6230_hmo 7150 91E0_vmvo (Hasselt-Neerpelt-Lommel) Habitatkaart 2014 3150,gh 6230_hn 9120 91E0_vnva HAB1 3160 6230u,bos 9120,gh 91E0_vnvm kaart 4 : Habitatkaart 2310 3160u 6230u_hn 9120_qb 91E0_vnvo 006_007_008 2310,4030 4010 6430,rbbhf 9120_qb,gh 91E0_vo 2310u 4010,rbbsm 6430,rbbhf,bos 9120u 91E0_vovm 2310u,bos 4010u 6430_hf 9160 91E0_vovn Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ 2330 4010u,4030u 6430u,rbbhf 9160u 91E0_vt Witteveen+Bos bv 2330,gh 4010u,bos 6430u,rbbhf,bos 9190_doel 91E0u_va De Lijn 2330_bu 4030 6510 9190u_doel 91E0u_vm Opdrachtgever: 2330_dw 4030u 6510u,gh 91E0 91E0u_vn Datum : augustus 2014 2330u_bu 4030u,bos 7140 91E0_va 91E0u_vnvm NGI, Topografische kaart, 200x; INBO, BWK versie 2 september 2010 91E0u_vo P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_04_HABITAT.mxd 008_b_Lommel N71

008_zoekzone

007_Astridlaan 007_Overpelt 006_Neerpelt

008_b_Lommel station

005_Bungalowpark

004_Peersedijk 004_Peersedijk

003_Stationsstraat

002_Blookstraat 001_Albertkanaal

000_Hasselt 00,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen Plan-MER mogelijke tracés ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 mogelijke tracés in zoekzone (Hasselt-Neerpelt-Lommel) bestaand spoor kaart 5: Situering plan met aanduiding van segmenten en tracéalternatieven segmentindeling

Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ Witteveen+Bos bv

Opdrachtgever: De Lijn

Datum : augustus 2014

NGI, Topografische kaart, 2001 P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_05_SEGEMENTEN.mxd 7B 6A 7A 6B

5A 5B

4

3A

3B

2

8

1 00,5 1 2 3 4 km

Legende: PASSENDE BEOORDELING Gemeentegrenzen 1_halte Plan-MER mogelijke tracés 2_halte (of Helchteren of Steenbergwijk) ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 mogelijke tracés in zoekzone 3A_halte (of Helchteren of Houthalen) (Hasselt-Neerpelt-Lommel) bestaand spoor 3B_halte kaart 6: Situering halteligging 4_halte (of Houthalen of Steenbergwijk) 5A_zoekzone halte 5B_zoekzone halte Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ 6A_halte Witteveen+Bos bv 6B_zoekzone halte Opdrachtgever: De Lijn

7A_halte (of Lommel N71) Datum : augustus 2014

7B_halte (of Lommel station) NGI, Topografische kaart, 2001 8_halte (lighttrain) P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_06_HALTELIGGING.mxd Art. 3 Art. 5

Art. 5.1

Art. 6 Art. 6

Art. 1 Art. 4

Art. 3

Art. 3

Art. 2 Art. 1

Art. 4

Art. 2

Art. 1

Art. 7

Art. 4

Art. 7 Art. 4 Art. 3

Art. 2

Art. 1 Art. 3

Art. 1

Legende: PASSENDE BEOORDELING Artikel 1. gebied voor wegeninfrastructuur Plan-MER Artikel 2. Gebied voor ongelijkvloerse wegeninfrastructuur ifv RUP(s) Spartacusplan Sneltramlijn 3 Artikel 3. Overdruk voor landschappelijke en functionele inpassing van (Hasselt-Neerpelt-Lommel) wegeninfrastructuur kaart 7: GRUP Noordzuidverbinding Artikel 4. Verbinding voor langzaam verkeer Artikel 5. Natuurgebied

Artikel 5.1 Ecoduct Grontmij Vlaanderen nv _ Libost Groep nv _ Grontmij Nederland bv _ DB International GmbH _ Artikel 6. Werfzone Witteveen+Bos bv Artikel 7. Hoogspanningsleiding Opdrachtgever: De Lijn

Datum : augustus 2014

GRUP Noordzuidverbinding P:\258853\2012-2013\G\80_GIS\802_Ontwerprapport\DATA\BME\Kaarten PassendeBeoordeling\258853_PB_07_NOORD-ZUID.mxd