Preadvies Beekdalen Heuvellandschap
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Preadvies Beekdalen Heuvellandschap Joop Schaminée, Camiel Aggenbach, Ben Crombaghs, Martin de Haan, Patrick Hommel, Fons Smolders, Wilco Verberk, Rein de Waal, Michiel Wallis de Vries, Eddy Weeda Directie Kennis, februari 2009 © 2009 Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Rapport DK nr. 2009/dk108-O Ede, 2009 Teksten mogen alleen worden overgenomen met bronvermelding. Deze uitgave kan schriftelijk of per e-mail worden besteld bij de directie Kennis onder vermelding van code 2009/dk108-O en het aantal exemplaren. Oplage 150 exemplaren Samenstelling Joop Schaminée, Camiel Aggenbach, Ben Crombaghs, Martin de Haan, Patrick Hommel, Fons Smolders, Wilco Verberk, Rein de Waal, Michiel Wallis de Vries, Eddy Weeda Druk Ministerie van LNV, directie IFZ/Bedrijfsuitgeverij Productie Directie Kennis Bedrijfsvoering/Publicatiezaken Bezoekadres : Horapark, Bennekomseweg 41 Postadres : Postbus 482, 6710 BL Ede Telefoon : 0318 822500 Fax : 0318 822550 E-mail : [email protected] Voorwoord Voeg hier het voorwoord in. DE DIRECTEUR DIRECTIE KENNIS Dr. J.A. Hoekstra Inhoudsopgave 1 Inleiding 7 1.1 Achtergronden van het preadvies 7 1.2 Focus en afbakening 8 1.3 Leeswijzer 10 2 De Zuid-Limburgse beekdalen in historisch perspectief 11 2.1 Cultuurhistorische ontwikkeling van het heuvelland 11 2.2 De ontwikkeling van de diepe dalen 12 2.3 De ontwikkeling van de hoge beekdalen 16 3 Sleutelfactoren en sleutelprocessen in de beekdalen van het Heuvelland 17 3.1 Geologie op hoofdlijnen 17 3.2 Geohydrologie en geohydrochemie 19 3.2.1 Indeling en verspreiding van geohydrologische gebieden in het Heuvelland 19 3.2.2 Beschrijving van de geohydrologische deelgebieden in het Heuvelland 26 3.3 Hydrochemische patronen en processen 31 3.4 Fysiotopen 38 3.5 Landgebruik en beheer 45 3.6 Connectiviteit en dispersie 45 4 Natuurwaarden in de beekdalen in het Heuvelland 47 4.1 Flora en vegetatie 47 4.1.1 Bronbossen 49 4.1.2 Beekbegeleidende bossen 51 4.1.3 Brongemeenschappen (buiten het bos) 52 4.1.4 Open hellingmoerassen 53 4.1.5 Natte en vochtige graslanden 63 4.2 Gewervelde dieren: vissen en amfibieën 64 4.2.1 Zoetwatervissen 64 4.2.2 Amfibieën 68 4.3 Vlinders en libellen 74 4.3.1 Dagvlinders 75 4.3.2 Libellen 76 4.4 Overige evertebraten 78 4.4.1 Betekenis voor hogere trofische niveaus in het voedselweb 79 4.4.2 Sleutelfactoren en het voorkomen van karakteristieke soorten 79 4.4.3 Korfslakken 82 5 Aantastingen en bedreigingen 85 5.1 Verdroging 85 5.1.1 Bedreigingen als gevolg van verdroging 87 5.2 Eutrofiëring en toxische stoffen 88 5.2.1 Bedreigingen als gevolg van eutrofiëring en toxische stoffen 88 5.3 Veranderingen in de hydrodynamiek en in stromingspatronen van het oppervlaktewater 90 5.3.1 Bedreigingen als gevolg van veranderingen in de hydrodynamiek en in stromingspatronen van het oppervlaktewater 90 5.4 Veranderend landgebruik, herinrichting en versnippering 91 6 Synthese met aanbevelingen voor beheer en onderzoek 95 6.1 Beheer en natuurontwikkeling 96 6.2 Kennisvragen 97 6.3 Naar een synthese van gewenst onderzoek 99 Literatuur 105 1 Inleiding 1.1 Achtergronden van het preadvies Het Heuvelland neemt door zijn afwijkende geologie en bodemgesteldheid in ons land een bijzondere positie in, vooral door het optreden van het uitgesproken reliëf en de aanwezigheid van kalkgesteente, glauconiethoudende zanden, terrasafzettingen en lösspakketten dichtbij of aan de oppervlakte. Hierdoor heeft het gebied meer gemeen met het aansluitende Midden-Europese colliene landschap dan met de rest van ons land. Dit is een logisch gevolg van de geografische ligging: het vormt als het ware een voorpost van Midden-Europa in Nederland. Deze bijzondere positie vormde in september 2006 de aanleiding om in het vernieuwde kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) aan het Zuid-Limburgse Heuvelland een ‘status aparte’ te verlenen. Omdat voor het oplossen van veel problemen een aanpak op landschapsschaal is gewenst, werd het vernieuwde netwerk ingedeeld naar een zevental hoofdlandschappen in Nederland, waarvan het Heuvelland (Zuid-Limburg) er één is. Daarenboven is er voor de fauna binnen OBN aanvullend één landelijke expertisegroep geformeerd. Net als de overige hoofdlandschappen wordt het benodigde onderzoek aangestuurd en begeleid door een team van deskundigen, het DT Heuvellandschap. Het OBN is een kleine twintig jaar geleden voortgekomen uit de wens van de overheid om verzuring, vermesting en verdroging aan te pakken, zoals vastgelegd in het Nationaal Milieubeleidsplan (1990). Dit leidde tot de regeling Effect Gerichte Maatregelen (EGM) en enkele jaren later tot het Overlevingsplan Bos en Natuur. Het ontwikkelen en in praktijk brengen van herstelmaatregelen in door verzuring, vermesting en verdroging aangetaste ecosystemen was en is het uiteindelijke doel. Recente zijn de doelstellingen verbreed, en in dit nieuwe OBN netwerk staat naast natuurherstel ook natuurinrichting op het programma, terwijl expliciet aandacht moet worden gegeven aan Natura 2000 en aan het soortenbeleid in ons land. De ligging en gesteldheid van het Zuid-Limburgse heuvellandschap wordt zowel in botanisch als in faunistisch opzicht weerspiegeld door het voorkomen van tal van bijzonderheden voor ons land. In het vervolg van dit preadvies zal dit aspect nog geregeld aan de orde komen. De min of meer exclusieve levensgemeenschappen betreffen niet alleen de bekende kalkgraslanden en hellingbossen, maar ook soortenrijke en sterk bedreigde gemeenschappen van beekdalhooilanden, kalkmoerassen, bronnen en beekbegeleidende bossen. De fauna van het Heuvelland wordt gekenmerkt door diverse gebiedseigen soorten, zoals Waterspreeuw en Vuursalamander. De grote betekenis van de Zuid-Limburgse beekdalen komt ook tot uitdrukking in de aanmelding van een respectabel aantal (deels grote) gebieden voor Natura-2000: Bunder- en Elsloërbos, Geleenbeekdal, Brunssummerheide, Geuldal, Sint Pietersberg & Jekerdal en Noorbeemden & Hoogbos. In het (nog niet zo verre) verleden richtte de aandacht van de natuurbescherming zich vooral op het behoud van individuele planten en dieren, veel minder op die van de leefgebieden van de desbetreffende soorten. De bescherming van het leefmilieu van soorten komt eigenlijk pas in beeld als met de opkomst van de ecologie de notie ontstaat dat het duurzaam behouden van soorten alleen mogelijk is als hun omgeving beschermd wordt. De gebiedsgerichte benadering krijgt een sterke impuls na de publicatie van het Natuurbeleidsplan in 1990, waarin de vorming van een Ecologische Directie Kennis 7 Hoofdstructuur (EHS) beleid wordt, en krijgt verdere invulling met de aanvaarding en daaropvolgende implementatie van Natura 2000. De bescherming van soorten en habitats zal vooral plaatsvinden door het opzetten van een netwerk van natuurgebieden, de zogenaamde Speciale Beschermingszones (o.a. Coesèl et al. 2007). Deze veranderde visie geldt ook de beekdalen, zoals eveneens wordt verwoord in het ‘flankerende’ preadvies voor de laaglandbeken in ons land (Aggenbach et al. 2008). Beekherstelprojecten blijven vaak beperkt tot puntlocaties of kleine trajecten en worden doorgaans uitgevoerd binnen het bestek van één of enkele jaren. Het stroomgebied van de desbetreffende beek komt gewoonlijk niet aan bod en van een uitgewerkte visie voor de lange termijn is vaak geen sprake. Ecologische processen strekken zich echter uit over het gehele stroomgebied en spelen meestal over lange tijd. Met andere woorden: het gehele stroomgebied werkt conditionerend op de levensgemeenschappen in het beekdal en de ontwikkeling van een stabiel beeksysteem kost veel tijd. Het preadvies hanteert deze gedachten als uitgangspunt en wil er met klem op wijzen dat voor een structureel herstel van beekdalen met de bijbehorende levensgemeenschappen voldoende tijd en een benadering op landschapsschaal vereist worden. Bij de planvorming en evaluatie moet hiermee rekening worden gehouden. Geleenbeek Ur Worm Hemelbeek Oude Broekgraaf Geul Jeker Voer Afbeelding 1.1. De ligging van de zes stroomgebieden in het Heuvelland, waarop het preadvies betrekking heeft. Van noord naar zuid betreft dit de stroomgebieden van de Geleenbeek, een aantal Maasbeken, de Worm, de Jeker, de Geul en de Noor. 1.2 Focus en afbakening Omdat de Zuid-Limburgse beekdalen tot de hotspots van biodiversiteit in ons land behoren en na de verbreding van het OBN een benadering vanuit het hoofdlandschap Heuvelland voor de hand lag, is door de directie Kennis van LNV (DK-LNV) in oktober 2007 opdracht gegeven tot het opstellen van een ‘Preadvies Beekdalen Heuvelland” 8 Directie Kennis onder begeleiding van het nieuw ingestelde DT Heuvellandschap. Tegelijkertijd is opdracht versterkt voor de uitvoering van een overeenkomstig preadvies voor de beekdalen in Laag-Nederland, dit onder begeleiding van DT Beekdallandschap. Het moge duidelijk zijn dat tussen beide projecten zoveel mogelijk afstemming heeft plaatsgevonden. Zo is de landelijke typologie van de beekdalen in de lage delen van ons land als een kapstok gebruikt, waaraan de meer lokale typologie van Zuid-Limburg is aangehaakt. Het Preadvies Beekdalen Heuvelland richt zich op kennisontwikkeling met betrekking tot het integraal herstellen van het Zuid-Limburgse beekdallandschap. Hiertoe zijn zowel de natuurwaarden als de voor dit gebied karakteristieke (en binnen ons land unieke) ecohydrologische en geomorfologische processen en structuren in kaart gebracht. Voor het goed begrijpen van de actuele waarden en mogelijkheden voor herstel is ruim aandacht besteed aan de historische context, die ook in