<<

Concertprogramma do 22 en vr 23 oktober | 19.00 en 21.15 uur

Koninklijk Concertgebouworkest Cristian Mâcelaru dirigent Elena Stikhina sopraan

George Enescu (1881-1955) Prélude à l’unisson (deel 1) uit ‘Suite nr. 1 voor orkest’, op. 9 (1903) eerste uitvoering door het Concertgebouworkest

Richard Wagner (1813-1883) Wesendonck-Lieder (1857-58) vijf gedichten van Mathilde Wesendonck orkestratie Felix Mottl (1-4) en (5) Der Engel Stehe still Im Treibhaus Schmerzen Träume Vioolsolo: Vesko Eschkenazy

Edward Elgar (1857-1934) Variations on an original theme, op. 36 (1898-99) ‘Enigma-variaties’ Andante Variatie 1: C.A.E. – L’istesso tempo Variatie 2: H.D.S.-P. – Allegro Variatie 3: R.B.T. – Allegretto Variatie 4: W.M.B. – Allegro di molto Variatie 5: R.P.A. – Moderato Variatie 6: Ysobel – Andantino Variatie 7: Troyte – Presto

1 Variatie 8: W.N. – Allegretto Variatie 9: Nimrod – Adagio Variatie 10: Dorabella – Intermezzo: Allegretto Variatie 11: G.R.S. – Allegro di molto Variatie 12: B.G.N. – Andante Variatie 13: *** – Romanza: Moderato Variatie 14: E.D.U. – Finale: Allegro er is geen pauze

Het concert van 23 oktober wordt opgenomen door AVROTROS voor uitzending op zondag 1 november om 14.00 uur via NPO Radio 4. Het concert wordt ook live gestreamd via www.concertgebouworkest.nl en de Facebook-pagina van het orkest.

TOELICHTING

ENESCU: PRÉLUDE À L’UNISSON Toen de jonge Roemeense violist George Enescu werd toegelaten aan het Conservatorium van Wenen was hij de eerste niet-Oostenrijker op deze pres- tigieuze school. Tevens was hij met zeven jaar de jongste student ooit. Enescu’s muzikale interesse werd als eerste aangewakkerd door de rondrei- zende Roma-muzikanten die soms zijn afgelegen dorp bezochten. Nadat zijn vader hem een viool in handen had gegeven, kon de vierjarige al snel alle liedjes feilloos meespelen. Omdat zijn ouders zeven oudere kinderen aan diverse ziektes waren kwijtgeraakt, staken ze al hun aandacht in de jonge George. Hij werd ook aangemoedigd te componeren; zijn eerste werkjes schreef hij op vijfjarige leeftijd.

Na een aantal jaar in Wenen gestudeerd te hebben vertrok hij naar Parijs, waar hij compositie studeerde bij Massenet en Fauré en uitblonk in een klas

2 waar ook Ravel in zat. Naast viool en compositie maakte hij tevens interna- tionaal carrière als dirigent, was hij een gevierd vioolpedagoog en een meer dan verdienstelijk altviolist en pianist. Niemand minder dan noemde hem ‘het grootste muzikale fenomeen sinds Mozart’.

Enescu’s compositiestijl kenmerkt zich door veelvuldig gebruik van klassieke vormen en vaak een soort afgemeten beheersing; hij schrijft precies wat hij wil schrijven, en geen noot meer. Nooit zijn Brahms en Fauré, zijn voorbeel- den, ver weg, hoewel er ook altijd een stukje Balkan door blijft schemeren. Verreweg zijn bekendste composities zijn de twee Roemeense rapsodieën voor orkest, die hij schreef op twintigjarige leeftijd. Later in zijn leven zou Enescu echter betreuren dat juist deze licht verteerbare stukken de rest van zijn werk in bekendheid overschaduwden. De Suite nr. 1 voor orkest waarvan hier het eerste deel klinkt is uit dezelfde vroege periode, maar is een veel abstracter, volwassener én onbekender werk.

Deze Prélude is een lange, onafgebroken, onbegeleide melodie voor unisono strijkers, die precies het bereik van een viool omvat. De violen spelen dan ook de volledige melodie, waarbij de altviolen en celli door delen ervan te dubbelen kleur toevoegen. De melodie is geen romantisch cantabile maar eerder hoekig en volks, en geeft ondanks een gedetailleerde en zorgvuldige opbouw de indruk van een improvisatie.

Als onwrikbaar anker keert de melodie telkens terug op zijn laagste noot, de open G-snaar van de violen. Halverwege het deel voegt Enescu één begelei- dingselement toe: een paukenroffel op diezelfde G een octaaf lager, om de muziek nog verder te aarden. Wanneer de melodie langzaam en verstild het einde van de viool bereikt, heeft de pauk het laatste woord.

door Hugo Bouma

3 WAGNER: WESENDONCK-LIEDER Bij de naam Richard Wagner denkt men in de eerste plaats aan zijn opera’s, van Der fliegende Holländer, Tannhäuser, Tristan und Isolde en Der Ring des Nibelungen tot Parsifal. Pas in tweede instantie misschien aan de prachtige Siegfried-Idyll of de Wesendonck-Lieder, om nog maar te zwijgen van een pianosonate,­ een symfonie of een van de andere meer dan honderd werken die Wagner behalve opera’s nog componeerde.

De Wesendonck-Lieder componeerde Wagner in 1857-58 in Zürich, waar hij en zijn eerste vrouw, de actrice Minna Planer, te gast waren bij een van zijn beschermheren, de koopman Otto Wesendonck. Wagner componeerde de liederen onder invloed van een heimelijke affaire die hij had met de vrouw van zijn gastheer, de jonge en wonderschone Mathilde Wesendonck. Zij was behalve dichterlijk begaafd ook een groot Wagner-vereerster en volledig in de ban van het project dat hij destijds onder handen had: Tristan und Isolde. Na het lezen van Wagners meeslepende tekstboek van die opera schreef Ma- thilde haar vijf gedichten die Wagner later zou toonzetten.

Zowel qua inhoud als qua muziek sluiten de liederen nauw aan bij Wagners Tristan. Het derde en vijfde lied hebben zelfs als originele ondertitel: Studie zu Tristan und Isolde. Maar ook in de andere liederen klinken muzikale reminiscenties aan of vooruitwijzingen naar Tristan. Het is duidelijk wie ‘Der Engel’ in het eerste lied is, de engel die gekomen is om de geest te verheffen: Wagner zelf. In het vierde lied, Schmerzen, gebruikt Mathilde Wesendonck dezelfde symboliek van dag en nacht als in Tristan (zalige pijn!), aangevuld met boeddhistische elementen van wedergeboorte. De oorspronkelijke pianobegeleiding van de liederen heeft inmiddels plaats gemaakt voor een begeleiding door orkest, waarschijnlijk ingegeven door Wagners eigen versie voor klein orkest en soloviool van het lied Träume. De meest gebruikte versie voor groot orkest is van de grote Wagner-dirigent Felix Mottl.

door Clemens Romijn

4 ZANGTEKSTEN

WESENDONCK-LIEDER Halte an dich, zeugende Kraft, Der Engel Urgedanke, der ewig schafft! In der Kindheit frühen Tagen Hemmet den Atem, stillet den Drang, Hört’ ich oft von Engeln sagen, Schweiget nur eine Sekunde lang! Die des Himmels hehre Wonne Schwellende Pulse, fesselt den Schlag; Tauschen mit der Erdensonne, Ende, des Wollens ew’ger Tag!

Dass, wo bang ein Herz in Sorgen Dass in selig süssem Vergessen Schmachtet vor der Welt verborgen, Ich mög’ alle Wonnen ermessen! Dass, wo still es will verbluten, Wenn Aug’ in Auge wonnig trinken, Und vergehn in Tränenfluten, Seele ganz in Seele versinken; Wesen in Wesen sich wieder findet, Dass, wo brünstig sein Gebet Und alles Hoffens Ende sich kündet; Einzig um Erlösung fleht, Da der Engel nieder schwebt, Die Lippe verstummt in staunendem Schweigen, Und es sanft gen Himmel hebt. Keinen Wunsch mehr will das Inn’re zeugen: Erkennt der Mensch des Ew’gen Spur, Ja, es stieg auch mir ein Engel nieder, Und löst dein Rätsel, heil’ge Natur! Und auf leuchtendem Gefieder Führt er ferne jedem Schmerz, Im Treibhaus Meinen Geist nun himmelwärts! Hoch gewölbte Blätterkronen, Baldachine von Smaragd, Stehe still Kinder ihr aus fernen Zonen, Saussendes, brausendes Rad der Zeit, Saget mir warum ihr klagt? Messer du der Ewigkeit; Leuchtende Sphären im weiten All, Schweigend neiget ihr die Zweige, Die ihr umringt den Weltenball; Malet Zeichen in die Luft, Urewige Schöpfung, halte doch ein, Und der Leiden stummer Zeuge, Genug des Werdens, lass mich sein! Steiget aufwärts süsser Duft.

5 Weit in sehnendem Verlangen Und gebieret Tod nur Leben, Breitet ihr die Arme aus, Geben Schmerzen Wonne nur: Und umschlinget wahnbefangen O wie dank’ ich, dass gegeben Öde Leere nicht’gen Grauss. Solche Schmerzen mir Natur!

Wohl ich weiss es, arme Pflanze: Träume Ein Geschicke teilen wir, Sag, welch wunderbare Träume Ob umstrahlt von Licht und Glanze, Halten meinen Sinn umfangen, Unsre Heimat is nicht hier! Dass sie nicht wie leere Schäume Sind in ödes Nichts vergangen? Und wie, froh die Sonne scheidet Von des Tages leerem Schein, Träume, die in jeder Stunde, Hüllet der, der wahrhaft leidet, Jedem Tage schöner blüh’n, Sich in Schweigens Dunkel ein. Und mit ihrer Himmelskunde Selig durch’s Gemüte ziehn? Stille wird’s ein säuselnd Weben Füllet bang den dunklen Raum: Träume, die wie hehre Strahlen Schwere Tropfen seh’ ich schweben In die Seele sich versenken, an der Blätter grünem Saum. Dort ein ewig Bild zu malen: Allvergessen, Eingedenken! Schmerzen Sonne, weinest jeden Abend Träume, wie wenn Frühlingssonne Dir die schönen Augen rot, Aus dem Schnee die Blüten küsst, Wenn im Meerresspiegel badend Dass zu nie geahnter Wonne Dich erreicht der frühe Tod; Sie der neue Tag begrüsst,

Doch ersteh’st in alter Pracht, Dass sie wachsen, dass sie blühen, Glorie der düstren Welt, Träumend spenden ihren Duft, Du am Morgen neu erwacht, Sanft an deiner Brust verglühen, Wie ein stolzer Siegesheld! Und dann sinken in die Gruft.

Ach, wie sollte ich da klagen, tekst: Mathilde Wesendonck Wie, mein Herz, so schwer dich sehn, Muss die Sonne selbst verzagen, Muss die Sonne untergehn? 6 ELGAR: ‘ENIGMA-VARIATIES’­ Vooropgesteld: het is helemaal niet nodig om je in het raadsel achter de ‘Enigma-­variaties’ te verdiepen om te genieten van dit ‘sleutelwerk’ – ook in letterlijke zin hét sleutelwerk in Elgars oeuvre en in de renaissance van de Engelse concertmuziek van rond 1900. Het was zelfs nooit de bedoeling van de componist de oplossing te geven, het raadsel moest een raadsel blijven: ‘The Enigma I will not explain – its ‘dark saying’ must be left unguessed, and I warn you that the connexion between the Variations and the Theme is often of the slightest texture; further, through and over the whole set another larger theme ‘goes’, but is not played (…) So the principal Theme never appears, even as in some late dramas (…) the chief character is never on the stage.’ Maar natuurlijk sloeg de muziekwereld meteen aan het raden. Na meer dan honderd jaar hebben talloze speurders een groot aantal kandidaten voor het fantoomthema aangedragen; of dat nu een melodie is die men als contrapunt met het hoofdthema en dus met het hele werk kan meespelen, een bekend lied dat men uit de hints kan ­afleiden, of misschien een buitenmuzikaal gegeven.

Enkele heel populaire Engelse melodieën die al snel werden genoemd heeft Elgar resoluut van de hand gewezen (Auld Lang Syne en God Save the King/ Queen). Het was slechts het begin. Er zijn twee Nederlanders geweest die met hun antwoord internationaal de aandacht trokken: Theodore van Houten met Rule Brittania – onder meer vanwege de karakteristieke zetting van het driewerf ‘never’ (‘Brittons never, never, never shall be slaves’), zodat letterlijk het ‘thema nooit’ verschijnt – en Hans Westgeest – die met slim rekenwerk het Adagio cantabile uit de Sonate ‘Pathétique’ van Beethoven toepasselijk maakte.

De meest bonte reeks van cryptologische argumenten is bijeengebracht in de theorie van de Amerikaanse verzekeringsagent Bob Padgett, die zich sterk met de componist vereenzelvigt en zijn oplossing – de Lutherse hymne Ein feste Burg – met messianistisch vuur verdedigt. Padgett gebruikt onder andere analysemethodes die ook voor het kraken van de Enigma-machine van de nazi’s werden ingezet (er is beweerd dat de nazi’s hun codeermachine naar

7 Elgars orkestwerk hadden genoemd). Met zo’n kabbala aan gecombineerde redeneermethodes moet het mogelijk zijn om elke melodie uit de westerse muziekgeschiedenis passend te krijgen.

Vóór de toepassing van complexe ­rekenmodellen pleit dat de componist zelf als een bedreven en fanatiek cryptograaf bekend stond. Befaamd werd de ‘Dorabella Cipher’ – een nooit gekraakte code die hij aan Dora Penny op- droeg. Met deze vriendin – in een van de delen geportretteerd – correspon- deerde hij over de ‘Enigma-variaties’, waarbij hij zijn verwondering uitsprak dat juist zij de oplossing niet kon raden. Behalve van raadsels hield Elgar ook van een goede practical joke en met iedere volgende redenatie lijkt het raadsel intussen alleen maar groter te worden.

Elgar noemde zijn werk aanvankelijk Variations on an Original Theme, en droeg het op ‘to my friends pictured within’. Elk der 14 variaties verwijst naar een specifieke karaktertrek of soms naar een voorval dat hij met de betref- fende persoon beleefd had. ‘This work, commenced in a spirit of humour & continued in deep seriousness, contains sketches of the ’s friends. It may be understood that these personages comment or reflect on the origi- nal theme & each one attempts a solution of the Enigma, for so the theme is called. The sketches are not ‘portraits’ but each variation contains a distinct idea founded on some particular personality or perhaps on some incident known only to two people.’ Deze ‘beste vrienden’ heeft Elgar aangeduid met bijnamen die soms alleen hij kende, of met initialen, in één geval slechts met ***. Deze meer voor de hand liggende puzzel werd snel opgelost.

Het thema, dat we vooraf horen, lijkt een variatie op het ritme van de vier lettergrepen in Elgars naam. Het drukt zijn gevoel van eenzaamheid en onze- kerheid uit, als een open vraag die in het muzikale gesprek met zijn vrienden moet worden beantwoord.

door Mark van Dongen

8 I C.A.E.: Caroline Alice Elgar, de componist verwelkomt zijn vrouw met een haar bekend motiefje.

II H.D.S-P.: Hew David Steuart-Powell, amateurpianist. We horen hem een oefening pingelen.

III R.B.T.: Richard Baxter Townshend, auteur en amateurtoneelspeler, speelt met overslaande stem de rol van een oudere heer.

IV W.M.B.: William Meath Baker, een opgewonden landjonker die we driftig een deur horen dichtslaan.

V R.P.A.: Richard Penrose Arnold, fabrieksinspecteur en amateurpianist, ‘wispelturig en geestig’.

VI Ysobel: Isabel Fitton, op les bij Elgar met haar altviool, afgeleid door een romantische gedachte.

VII Troyte: de architect Arthur Troyte Griffith probeert piano te spelen. Samen met Elgar schuilde hij ooit tijdens een storm in het huis van Winifred en Florence Norbury.

VIII W.N.: Winifred Norbury, oefent met haar zus toonladders tijdens de fluitles. We horen haar karakteristieke lach.

IX Nimrod: August Jaeger (Nimrod is in het Oude Testament een jager), de criticus en muziekuitgever die de wanhopige Elgar aanspoorde door te gaan met componeren en hem een melodie van Beethoven ten voorbeeld gaf. Het zou om het Adagio cantabile uit Beethovens ‘Pathétique’ gaan.* In een interview voegde Elgar toe dat het verborgen thema ‘quite familiar’ was.

Gezien de benaming lijkt het ook relevant te verwijzen naar het thema uit de finale van Tsjaikovski’s Zesde symfonie ‘Pathétique’, dat ontstaat uit de topno- ten van de opeenvolgend inzettende stemmen, maar dat als dusdanig door

9 niemand gespeeld wordt. Het verhaal is overgeleverd door Dora Penny. Elgar zou haar gezegd hebben: ‘Can’t you hear it at the beginning? Only a hint, not a quotation.’

X Dorabella - Intermezzo: de voornoemde Dora Penny, met een verwij- zing naar de Dorabella uit Mozarts Così fan tutte suggestief verwerkt in een ‘intermezzo’! Dora zag het bovengenoemde verband niet. Op een ander mo- ment beet Elgar haar sprekend over het raadsel toe: ‘I thought that you of all people would guess it.’ De houtblazers parodiëren haar stotterende spreken.

XI G.R.S.: George R. Sinclair, organist van Hereford Cathedral, die Elgar vroeg zijn buldog Dan te laten horen als die in de Wye springt en weer aan land klautert. Bovendien een verwijzing naar zowel de zestiende­eeuwse orga- nist John Bull als naar zijn spreekwoordelijke naamgenoot met diens buldog, symbool voor Engeland.

XII B.G.N.: Basil G. Nevinson, een ‘serieus en toegewijd’ cellist met wie Elgar kamermuziek speelde.

XIII *** Romanza: een dame van goede komaf wier naam in dit ‘romanti- sche’ verband beter verborgen kan blijven? Ogenschijnlijk Lady Mary Lygon, op dat moment op zeereis, maar het kan ook duiden op een vroegere ver- loofde van de componist die naar Nieuw-Zeeland vertrok. We horen een met dreunende machines aangedreven stoomschip, terwijl de klarinet Mendels- sohns Meeresstille und glückliche Fahrt citeert.

XIV E.D.U.: Een zelfportret van ‘Edu’ Elgar, zoals Alice hem noemde. Varatie I en IX keren hierin terug.

*De ouderen onder ons kennen wellicht de melodie van de popsong Mid- night Blue, maar al in Beethovens tijd maakte de componist Silcher er een lied op, Das Auge der Geliebten.

10 BIOGRAFIE

CRISTIAN MĂCELARU, DIRIGENT De Roemeense dirigent Cristian Măcelaru is chef-dirigent van het WDR Sinfonieorchester sinds het seizoen 2019/2020. Daarnaast is hij conductor in residence van het en music director van het Cabrillo Festival, het langstlopende Amerikaanse festival voor hedendaagse muziek. Cristian Măcelaru begon als violist; hij was de jongste concertmeester ooit van het Miami Symphony Orchestra. Bij Larry Rachleff aan de Rice Univer- sity in Houston behaalde hij zijn directiediploma. Ook volgde hij lessen bij onder anderen David Zinman, Rafael Frühbeck de Burgos, Oliver Knussen and Stefan Asbury in Tanglewood en Aspen.

In 2012 viel Cristian Măcelaru met veel succes in voor Pierre Boulez bij het Chicago Symphony Orchestra. Inmiddels stond hij voor onder meer het Los Angeles Philharmonic Orchestra, het hr-Sinfonieorchester Frankfurt, het City of Birmingham Symphony Orchestra, het Royal Scottish National Orchestra, het Tokyo Metropolitan Symphony Orchestra en de symfonieor- kesten van Toronto, Baltimore, Seattle, Detroit en Indianapolis. In 2014 won hij de prestigieuze Sir Georg Solti Award.

In 2017 debuteerde Cristian Măcelaru bij het Concertgebouworkest met wer- ken van Mozart, Strauss en Wagner. In 2018 leidde hij Kurt Weills Die sieben Todsünden voorafgegaan door werken van Al-Zand en Sjostakovitsj.

ELENA STIKHINA, SOPRAAN De Russische sopraan Elena Stikhina voltooide haar studie bij Larisa Ru- dakova aan het Moskous Conservatorium in 2012 en volgde daarna opera- masterclasses onder leiding van Vasily Barkhatov en Peter Konwitschny. In 2014 won zij de Competizione dell’Opera in Linz en in 2016 sleepte zij de publieksprijs en de CulturArte Prijs in de wacht tijdens Plácido Domingo’s Operalia-concours.

11 Sinds 2014 is Elena Stikhina een van de vaste solisten aan het Primorski Po- dium van het Mariinski Theater in Wladiwostok, waar ze rollen vertolkte als Tosca in Puccini’s gelijknamige opera, Micaela in Carmen van Bizet en Vio- letta Valeri in Verdi’s La traviata. De rijzende ster maakte daarnaast deel uit van diverse Europese operaproducties, zoals haar succesvolle eerste optreden bij de Opéra National de als Tatjana in Tsjaikovski’s Jevgeni Onjegin.

KONINKLIJK CONCERTGEBOUWORKEST Het Koninklijk Concertgebouworkest wordt door de internationale kritiek tot ­‘s werelds beste orkesten gerekend. Het staat bekend om zijn unieke klank en stilistische flexibiliteit en werkt met de meest vooraanstaande componis- ten en dirigenten.

Sinds de oprichting in 1888 zijn er zeven chef-dirigenten geweest: Willem Kes, Willem Mengelberg, Eduard van Beinum, Bernard Haitink, Riccardo Chailly, Mariss Jansons en Daniele Gatti. Het orkest leidt jong talent op in zijn eigen orkestacademie en het internationale Europese jeugdorkest Young.

Het Concertgebouworkest wordt mede gefinancierd door het Ministerie van OCW, de Gemeente Amsterdam, sponsoren, fondsen en vele donateurs wereldwijd. Het grootste deel van de inkomsten wordt gegenereerd door concertopbrengsten in binnen- en buitenland.

PRELUDIUM

Dit programmaboekje is een uitgave van Preludium, het maandblad voor lief­ ebbers van klassieke muziek. Rode draad is de programmering van Het Concertgebouw en het Koninklijk Concert­gebouworkest.

Geïnteresseerd? Ontvang nu een jaar lang ­Preludium (10 nummers) voor maar € 49,95 (normaal € 69,-. Ga naar www.preludium.nl/abo

12