Geerdink Binnenwerk Handel DEF.Indd
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Over het algemeen wordt aangenomen dat broodschrijverij in Nederland pas in de achttiende eeuw opkwam en in de negen- tiende eeuw een rol van betekenis ging spelen. Voorbeelden Nina Geerdink van financiële vergoeding voor literair werk in de Gouden Eeuw zijn schaars, en dichters beweerden zelf bij hoog en laag dat ze enkel voor de eer dichtten. Nina Geerdink laat in dit ) boek zien dat er wel degelijk voordeel te behalen viel voor zeventiende-eeuwse dichters. Centraal staat het dichterschap van de katholieke Amster- dammer Jan Vos (1610 -1667). Vos was glazenmaker van beroep en als schouw burghoofd betrokken bij het reilen en zeilen van dichters & verdiensten het stedelijke toneel. Zijn gedichten speelden een centrale rol 1610 -1667 in een patronage relatie met de Amsterdamse regentenelite die maakte dat het hem niet alleen als dichter voor de wind ging, maar ook als schouwburg hoofd, glazenmaker en katholiek. Nina Geerdink De sociale verankering van het dichterschap Jan Vos ( 9 789087 042790 Dichters en verdiensten Dichters en verdiensten De sociale verankering van het dichterschap van Jan Vos (1610-1667) Nina Geerdink Hilversum Verloren 2012 Deze publicatie kwam mede tot stand dankzij financiële steun van de J.E. Jurriaanse Stich- ting, de Dr. C. Louise Thijssen-Schoute Stichting, Boekenfonds Elisabeth Grent/F.J.A.M. van der Helm. Afbeelding op het omslag: Jan de Bray, Portrait of the Poet Jan Vos, 1679. William Benton Museum of Art, University of Connecticut. isbn 978-90-8704-279-0 Tevens verschenen als proefschrift aan de Vrije Universiteit Amsterdam. ©2012 Nina Geerdink & Uitgeverij Verloren Torenlaan 25, 1211 ja Hilversum www.verloren.nl Omslagontwerp: Frank Stienen Typografie: Rombus, Hilversum Druk: Wilco, Amersfoort Brochage: Van Strien, Dordrecht No part of this book may be reproduced in any form without written permission from the publisher. Inhoudsopgave Voorwoord 9 Inleiding 11 1 Tussen dichters en regenten 31 1.1 Onder dichters 32 1.1.1 De ongeletterde glazenmaker 32 1.1.2 Onder bescherming van Van Baerle 34 1.1.3 In contact met Van Baerles lettervrienden 37 1.2 Onder regenten 41 1.2.1 In contact met de regerende elite 41 1.2.2 Patronage: wederzijdse belangen 42 1.2.3 Op de schouders van de lettervrienden 45 2 De stadsdichter 47 2.1 Lokaal patriottisme 48 2.1.1 De lofdichter 48 2.1.2 De politiek commentator 54 2.1.3 De vertoningenmaker 65 2.2 Profilering als stadsdichter 68 2.2.1 Dichterschap en stadsbelang 69 2.2.2 Dichterschap en patronage 72 3 De huisdichter 78 3.1 Vos en de familie Huydecoper 79 3.2 De rol van de huisdichter 84 3.2.1 Ondersteuning van Huydecopers ‘gezinspolitiek’ 85 3.2.2 Dichterlijk vermaak 86 3.3 Duale profilering: huisdichterschap en stadsdichterschap 93 6 inhoudsopgave 4 De theaterman 98 4.1 De organisatie van de schouwburg 99 4.1.1 De schouwburghoofden 99 4.1.2 Het burgemeestersbelang 100 4.1.3 Vos als schouwburghoofd 101 4.2 Profilering als ‘theaterman’ 105 4.2.1 De poëtica van het nut 107 4.2.2 Woord en beeld 111 4.2.3 Reclame voor het schouwburgrepertoire 117 4.3 De rol van de godshuisregenten 121 4.3.1 Gedichten voor godshuisregenten 121 4.3.2 De ‘coup’ van Van Fornenbergh 123 4.3.3 De nieuwe schouwburg en de Inwyding (1665) 125 5 De glazenmaker 129 5.1 Vos als glazenmaker 130 5.1.1 Wat deed een glazenmaker? 130 5.1.2 Vos’ positie als glazenmaker 132 5.2 Een profijtelijk imago 135 5.2.1 De dichtende glazenmaker: het verrassingseffect 136 5.2.2 De glazenmakende dichter: eenvoud als waarborg 137 5.3 Dichten tot profijt van de glazenmakerswinkel 143 5.3.1 Nieuwbouw in Amsterdam 143 5.3.2 Patronagethematiek 145 5.3.3 Verzoek in dichtvorm 148 6 De verdraagzame katholiek 150 6.1 Vos als katholiek in Amsterdam: de praktijk van tolerantie 150 6.2 Religieuze thema’s in de poëzie van Vos 153 6.2.1 Goede Vrydagh (1650) 153 6.2.2 Gedichten bij schilderijen 156 6.2.3 Positiebepaling in religieuze debatten 161 6.3 Gedichten voor katholieken 166 6.3.1 Gedichten voor het katholieke gezin 167 6.3.2 Lof voor priesters 167 6.3.3 De katholieke elite 172 7 Vos en Vondel 176 7.1 Vrienden of vijanden? 177 7.1.1 Historiografie 177 7.1.2 Dichterlijk contact 178 inhoudsopgave 7 7.2 Het dichterschap van Vos en Vondel: een vergelijking 181 7.2.1 Internationaal versus lokaal 183 7.2.2 Schilders en regenten 186 7.2.3 Visueel spektakel 194 7.2.4 Profilering, provocatie en pacificatie 199 7.3 De strategie van Vos 204 Besluit 210 Literatuur 215 Summary 240 Samenvatting 244 Bijlagen 248 Register 261 Voorwoord In dit boek gaat het vaak over de manier waarop de zeventiende-eeuwse dichter Jan Vos zich- zelf profileerde. De name dropping en de omgang met conventies in zijn gedichten zie ik als strategische uitingen voor het onderhouden van relaties en het creëren van een positief zelf- beeld. Dat maakt het schrijven van dit voorwoord er niet makkelijker op: wie mijn boek leest, zal voelsprieten ontwikkelen voor strategie en zelfrepresentatie. De lezer zal dit voorwoord toetsen aan de ongeschreven regels van het uiterst conventionele genre, en de genoemde na- men zien als personen met wie ik mij publiekelijk wil afficheren. Nu geldt voor alle hier ge- noemde personen dat die publieke connectie mij inderdaad enkel goed kan doen, maar ik noem ze omdat ze me de afgelopen jaren hebben bijgestaan bij het uitvoeren van mijn pro- motieonderzoek, omdat ze met enthousiasme mijn verhalen aangehoord hebben of omdat ze voor de nodige afleiding gezorgd hebben. Aan de conventies heb ik me met uitzondering van deze eerste alinea maar zoveel mogelijk gehouden, wat mijn dank en waardering niet minder oprecht maakt. In de eerste plaats wil ik mijn promotor Johan Koppenol bedanken. Ik krijg regelma- tig te horen dat ik het maar getroffen heb met hem. Ik kan zijn reputatie hier enkel beves- tigen: Johan heeft mij met open armen ontvangen aan de Vrije Universiteit en mij in alle vrijheid onderzoek laten doen, mij met raad en daad terzijde staand als dat nodig was. Alsof dat nog niet genoeg was, kreeg ik er in de loop van de tijd ook nog een geweldige copromo- tor bij, Nelleke Moser. Haar scherpe blik is het eindresultaat zeer ten goede gekomen. Ook de andere VU-collega’s wil ik bedanken voor hun betrokkenheid, enkelen in het bijzonder. De koffiemomenten met Ton van Strien waren altijd leuk en leerzaam, en ik waardeer ook zeer zijn bereidheid om vele hoofdstukken en artikelen in wording kritisch te lezen en van com- mentaar te voorzien. Mijn kamergenoten zorgden voor afwisseling, aanspraak en gezelligheid. Zonder Eric Akkerman was er geen database geweest en had ik veel minder efficiënt kunnen werken. Sander Bax, slechts kort VU-collega, heeft mijn eerste maanden – toen ik verstopt zat op de vijftiende verdieping – zeer veraangenaamd en is altijd betrokken gebleven bij mijn boek. Ook buiten de VU hebben velen zich betrokken getoond. Niet ongenoemd mag blijven Momus, de kritische god die in de personen van Inge Broekman, Judith Brouwer, Feike Dietz, Roeland Harms en Helmer Helmers vele verbeteringen voor zijn rekening mag nemen. Riet Schenkeveld-van der Dussen nam de moeite om af te reizen naar Barchem en voorzag het daar gepresenteerde hoofdstuk over Vos en Vondel van waardevol commentaar. Eric Jan Sluijter be- keek de stukken over Vos en de schilderkunst. Tijdens de laatste grote redactieronde heb ik veel 10 voorwoord gehad aan het commentaar van Gerard Bouwmeester, Erik de Bruin en Ellen Leijten. Uiteraard ben ik alleen zelf verantwoordelijk voor het eindresultaat. Zeer waardevol waren de contacten met de Huizingapromovendi, van wie ik een bijzon- dere afsplitsing graag expliciet noem: de ‘Gentse Vrienden’ Arjen Dijkstra, Ron Gruijters, Tim Nicolaije, Lieke Stelling en Matthijs Wieldraaijer. Mijn Utrechtse collega’s (en voormalige docenten) Els Stronks, Arie Gelderblom en Marijke Meijer Drees hebben mij regelmatig onder- wijsonderdak geboden en meegedacht en meegelezen. De vertraging die mijn promotie door de docentaanstelling aan de Radboud Universiteit opgelopen heeft, is het onder andere dankzij de warme ontvangst van de collega’s daar meer dan waard geweest. Ik stel het zeer op prijs dat Uitgeverij Verloren, waar ik met veel plezier gewerkt heb voor ik aan mijn promotieonderzoek begon, mijn boek heeft willen uitgeven. Lief en leed kon ik de afgelopen jaren delen met vrienden en familieleden, die bovendien voor de nodige afleiding zorgden. Ook hen kan ik niet allemaal noemen, maar zij mogen zich vertegenwoordigd weten door mijn paranimfen Marij Hillen en Sabine van Sleeuwen, vrien- din en zusje, die ik heel dankbaar ben dat ze naast mij willen staan tijdens de verdediging. Opgegroeid in twee huizen vol boeken, met een opa die neerlandicus was en dichter, en een stiefvader die een antiquariaat heeft, hoeft de richting die ik gekozen heb misschien niet te verbazen. De grootste stimulans is mijn moeder geweest: doordat ze mij van jongs af aan mee nam naar musea en mij vermoeide (zo ervoer ik dat toen …) met historische anekdotes, doordat ze mij aanspoorde het onderste uit de kan te halen tijdens mijn studie en daarna tijdens mijn promotietraject, en natuurlijk doordat ze het goede voorbeeld heeft gegeven. Als laatste bedank ik, geheel volgens de conventies, Frank. Een rare conventie in dit geval, want aan het proefschrift heb je, behalve het omslag en de website, niet direct zoveel bijgedra- gen. Dat wil echter niet zeggen dat ik om andere redenen niet heel erg blij met je ben.