Universiteit Gent Academiejaar 2007-2008

FIGHT FOR YOUR RIGHT! Het ontstaan en de ontwikkeling van feminisme in Japan van 1868 tot 1945

Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, groep Oosterse Talen en Culturen, voor het verkrijgen van de graad van licentiaat door Promotor: Prof. dr. Andreas Niehaus Thalia Van der Vorst

Inhoud Inleiding p. 1 I. Meiji (1868-1912) p. 12 1. Algemeen: historische achtergrond p. 12 2. Status van de vrouw p. 12 2.1. Boeddhisme en confucianisme p. 14 2.2. Onna Daigaku p. 15 2.3. Het familieregister en ie -systeem p. 18 3. Vroege bewegingen en hun belangrijkste vrouwelijke deelneemsters p. 19 3.1. De Jiy ū Minken Und ō en Kusunose Kita p. 19 3.2. De Jiy ūtō en Kishida Toshiko p. 20 3.3. De Nihon Kurisutoky ō Fujin Ky ōfūkai en Yajima Kajiko p. 23 3.4. De Aikoku Fujin Kai en Okumura Ioko p. 27 3.5. De Heiminsha en Fukuda Hideko p. 28 3.6. De Young Women’s Christian Association (YWCA) p. 33 4. Onderwijs en Tsuda Umeko p. 34 5. Politieke beslissingen en wetten p. 37 II. Taish ō (1912-1926) p. 41 1. Algemeen: historische achtergrond p. 41 2. Seit ō p. 42 2.1. Bosei Hogo Rons ō p. 45 2.2. De concepten ‘bescherming’ en ‘moederschap’ p. 48 3. Beeld van de vrouw aan de hand van vrouwenmagazines p. 50 3.1. Massavrouwenmagazines p. 51 3.2. Het (ontaarde) schoolmeisje p. 53 3.3. Moga of modan g āru p. 54 3.4. De huisvrouw of shufu p. 56 3.5. De professioneel werkende vrouw of shokugy ō fujin p. 57 4. Vrouwelijke arbeidsters en het probleem van vrouwen op de werkvloer p. 60 4.1. Arbeidsters door de geschiedenis heen p. 60 4.2. Activisme p. 62 4.3. ‘Embodiment’ en genderconstructie p. 64 4.3.1. ‘Embodiment’ p. 65

i 4.3.2. Genderconstructie p. 66 5. Socialistisch feminisme p. 67 5.1. Autonome socialistische vrouwenbewegingen in de jaren ‘20 p. 67 5.1.1. De Sekirankai p. 67 5.1.1.1. Yamakawa Kikue en de ‘speciale eisen voor vrouwen’ p. 68 5.1.2 De Yōkakai p. 69 5.2. Arbeidersbewegingen en vakbonden in de jaren ‘20 p. 70 5.2.1. De Yūaikai : voorloper vakbondsdivisies voor vrouwen p. 70 a. De Hy ōgikai p. 71 b. De Nihon R ōdō Kumiai D ōmei p. 72 5.3. Proletarische partijen en hun vrouwenverbonden p. 73 a. De Kant ō Fujin D ōmei p. 73 b. De Zenkoku Fujin D ōmei p. 74 c. De Shakai Minsh ū Fujin D ōmei p. 74 6. Liberaal feminisme p. 76 6.1. De Shin Fujin Ky ōkai p. 76 6.1.1. Evolutie van de Shin Fujin Ky ōkai p. 76 6.1.2. De petities p. 77 a. Petitie voor de wijziging van Artikel 5 van de Publieke p. 78 Vrede en Orde Wet b. Petitie voor vrouwenstemrecht p. 78 c. Petitie voor de herziening van huwelijkswetten p. 78 6.1.3. Ondergang van de Shin Fujin Ky ōkai p. 79 6.1.4. Na de Shin Fujin Ky ōkai p. 80 6.2. De Fusen Kakutoku D ōmei p. 82 6.2.1. Samenwerking vrouwenrechtenactivistes en p. 83 socialistische vrouwen 6.2.2. Activisme van Ichikawa’s Fusen Kakutoku D ōmei p. 84 III. Sh ōwa (1926-1989) p. 91 1. Algemeen: historische achtergrond p. 91 2. Het vrouwelijk lichaam en de staat p. 92 2.1. Het vrouwelijk lichaam en haar voortplantingsrol p. 92 a. Bescherming voor Moeder en Kind Wet (1938) p. 94

ii b. Nationale Mobilisatie Wet (1938) p. 96 c. Nationale Eugenetische Wet (1941) p. 96 d. Ontwerp voor het stichten van een Beleid voor p. 97 Bevolkingsaangroei 2.2. Kat ō Shizue: geboortebeperking p. 98 2.3. Abortus p. 100 2.4. Prostitutie p. 102 3. De vrouw in oorlogstijden p. 105 3.1. Vrouwenbewegingen en de staat p. 105 3.2. Vrouwen als onderdeel van de werkkracht p. 107 Besluit p. 111 Bibliografie p. 115 Appendices p. 119 Appendix 1 p. 120 Appendix 2 p. 159 Appendix 3 p. 160 Appendix 4 p. 163 Appendix 5 p. 165

iii INLEIDING Methodologische achtergrond

Deze scriptie schetst een historisch overzicht van de Japanse vrouw en haar strijd om rechten, zij het politieke 1, wettelijke 2 of simpelweg mensenrechten als burgers, in de Japanse natie in de periode van 1868 tot 1945 3. Hoewel het onderwerp historisch diachronisch wordt benaderd, kan dit overzicht geen strikt objectief noch volledig neutraal beeld tonen van de gebeurtenissen in de toenmalige Japanse maatschappij. De werken en artikels van de vele auteurs waarop ik mij baseerde, hebben immers allen hun eigen invalshoek. De schrijvers nemen een antropologisch, sociologisch of historisch standpunt in van waaruit zij telkens andere aspecten uit de geschiedenis van de Japanse vrouw benaderen of benadrukken. In dit werk zal ik de verschillende perspectieven en onderwerpen met elkaar proberen te verzoenen om tot een zo totaal mogelijk beeld van de vrouw en haar evolutie in de strijd naar volwaardige burgerrechten in de Japanse geschiedenis te komen. Uiteraard maak ik, net zoals andere auteurs van vroegere werken over het feminisme in Japan, mijn eigen keuzes uit een aantal topics, de mate waarin en het perspectief van waaruit ik deze bediscussieer. Alle onderwerpen zijn gekozen met dat ene bovenvermelde doel voor ogen, namelijk: een overzicht van de Japanse vrouw haar strijd om rechten. Derhalve biedt deze verhandeling de lezer niet alleen een chronologisch overzicht van de belangrijkste (vrouwen-) bewegingen, de meest vooraanstaande feministes of voorstanders van vrouwenrechten, campagnes en spraakmakend feministisch gedachtegoed. Hiernaast krijgt de lezer ook informatie over de historische achtergrond, de traditionele opvattingen over de vrouw, het beeld van de vrouw in de Japanse maatschappij en de verschillende wetten en beleidslijnen van de overheid die de vrouwen succesvol politieke en wettelijke rechten ontzegden. Als ik beweerde dat er geen evolutie plaatsvond in de periode 1868-1945, dan zou dit hoogst incorrect zijn. Vooral op het vlak van bewustwording bij de vrouw zelf over haar eigen positie in de maatschappij, heeft de

1 Met politieke rechten worden bijvoorbeeld het stemrecht of het recht om politieke bijeenkomsten bij te wonen bedoeld. 2 Wettelijke rechten verwijzen naar bijvoorbeeld het recht om te kunnen scheiden. 3 Deze periode is gekozen omdat het het ontstaan en de ontwikkeling van de eerste feministische golf in Japan representeert. In de geraadpleegde bronnen wordt er gesproken over twee feministische golven in Japan. Volgens Fujieda Mioko in “Japan’s First Phase of Feminism”, begint de eerste golf al vroeg in de Meiji-periode en eindigt ze voor Wereldoorlog II. De tweede golf is volgens haar te situeren van begin jaren ’60 tot eind jaren ’80. (uit: Fujieda, Mioko, “Japan’s First Phase of Feminism” in Fujimura-Fanselow, Kumiko en Kameda, Asuko, Japanese Women: New Feminist Perspectives on the Past, Present and Future , New York: The Feminist Press, 1995, pp. 323-341) In meer recentere bronnen wordt er nog een derde golf erkend, die zich begin jaren ’90 wereldwijd ontwikkeld heeft. Meer over de derde golf zie: Gillis, Stacy et al., Third Wave Feminism: A Critical Exploration , Houndmills: Palgrave Macmillan, 2004.

1 eerste feministische golf zeker haar doel niet gemist. In termen van officiële zichtbare veranderingen gebeurde er evenwel weinig, behalve een kleine overwinning met betrekking tot politieke rechten, lijkt verdere vooruitgang onmogelijk wanneer het op zo een moment eerder in een stroomversnelling had moeten komen. Dit wil echter niet zeggen dat het feministisch activisme niet doorgezet werd. Feministisch activisme is te vinden vanaf het prille begin in de Meiji-periode (明治時代) tot het einde van Wereldoorlog II. Aangezien voorliggende thesis de geschiedenis chronologisch volgt, wordt er gebruik gemaakt van tijdlijnen of nenpy ō (年表), aangeboden door sommige auteurs als Tomida Hiroko en Gordon Daniels, om de data en informatie in deze scriptie te controleren. Deze nenpy ō zijn volgens Yamaguchi Tomomi in haar stuk “Feminism, Timelines, and History- Making” meestal opgedeeld in een aantal kolommen, afhankelijk van het onderwerp waarvoor een tijdlijn opgemaakt wordt, en hebben tot doel de stroom of nagare (流 れ) van de geschiedenis te volgen. Een tijdlijn opgesteld in de context van het feminisme 4 zal dan bijvoorbeeld in een kolom de belangrijkste gebeurtenissen in relatie tot de Japanse vrouw weergeven en in een tweede kolom de voornaamste gebeurtenissen in Japan. Zo kan men de geschiedenis vanuit meerdere perspectieven bekijken. Tomomi Yamaguchi plaatst wel een opmerking bij de nenpy ō, waarmee de persoon die de tijdlijn interpreteert rekening moet houden:

Nenpy ō are not simply collections of ‘raw’, or unprocessed, politically neutral facts. They are carefully constructed, juxtaposed, and orchestrated distillations of events, and part of a project of history-making and remembering that is, depending on the editors, either politically charged or politically undercharged. 5

Japans onderzoek

In de eerste plaats wordt in deze verhandeling gebruik gemaakt van een groot aantal Westerse bronnen en artikels 6 en baseert de auteur zich in mindere mate op vertaalde artikels

4 Zie bijvoorbeeld de tijdlijn in Tomida, Hiroko en Daniels, Gordon, Japanese Women: Emerging From Subservience, 1868-1945 , Folkestone, Kent: Global Oriental, 2005, pp. 331-342. 5 Yamaguchi, Tomomi, “Feminism, Timelines, and History-Making” in Jennifer Robertson, A Companion to the Anthropology of Japan , Oxford: Blackwell Publishing Ltd. 2005, p. 56. 6 De basisbronnen waarop de auteur meermaals terugvalt, zijn: Mackie, Vera, Feminism in Modern Japan: Citizenship, Embodiment and Sexuality , Cambridge: Cambridge University Press, 2003.; Mackie, Vera, Creating Socialist : Gender, Labour and Activism (1900-1937) , Cambridge, Cambridge University Press 1997.; Sievers, Sharon L., Flowers in Salt: The Beginnings of Feminist Consciousness in Modern Japan , California: Stanford University Press, [1983] 1990 en Tokuza, Akiko, The Rise of the Feminist Movement in Japan , T ōky ō: Kei ō University Press, 1999.

2 en interviews uit het Japans. De bevindingen en resultaten van bovenvermelde bronnen komen al uitvoerig aan bod in het verdere vertoog. Daarnaast zijn er voor het onderwerp van deze thesis relevante Japanse werken en onderzoeken van Japanse auteurs, waarin het probleem van de vrouw centraal staat. Het overzicht en de indeling die hieronder volgt is gebaseerd op Kurachi Katsunao’s (倉地 克直) Sei to Karada no Kinseishi (性と身体の近世 史)7 uit 1998. De eerste reeks bronnen zijn allen werken die de geschiedenis van de vrouw in de hele geschiedenis poogden de plaatsen. 8 Dit wil zeggen dat “het beeld van de geschiedenis waarin de man benadrukt werd” 9 10 bekritiseerd werd en de vrouw en haar gediscrimineerde geschiedenis een plaats kreeg in de Japanse geschiedenis. Nihon Joseishi (日本女性史)11 wil “de status of rollenverdeling van de vrouw in bijvoorbeeld de natie, de maatschappij, en de familie” 12 duidelijk maken. In Nihon Josei Seikatsushi (日本 女性生活史)13 verdwijnt “het thema dat te maken had met de status van de vrouw in de maatschappij […] en thema’s zoals seksebewustzijn of culturele civilisatie en zwangerschap, kinderzorg of levenscyclus worden nieuw opgenomen”.14 In deze verschuiving van thematiek rond de levensgeschiedenis van de vrouw “wordt duidelijk hoe het werk het beeld van de vrouw probeert te begrijpen”. 15 Hasegawa Hiroko (長谷川博子) benadrukte in haar essay “Onna·Otoko·Kodomo no Kankeishi ni mukete – Joseishi Kenky ū no hattenteki Kaish ō” (女・男・子供の関係史に むけて – 女性史研究の発展的解消)16 dat wanneer “te veel prioriteit gegeven wordt aan het

7 Kurachi, Katsunao 倉地克直, Sei to Karada no Kinseishi 性と身体の近世史 (Gender en Lichaam in Vroeg Modern Japan ), Tōky ō: Tōky ō Daigaku Shuppankai, 1998. Voor de volledige vertaling van het Japanse werk zie appendix 1. 8 Kurachi 倉地, 1998, p. 7. 9 Alle citaten uit niet-Nederlandstalige bronnen zijn door (en op eigen verantwoordelijkheid) van de auteur vertaald. 10 Ibidem, p. 6. 11 Joseishi S ōgō Kenky ūkai (ed.) 女性史総合研究会, Nihon Joseishi 日本女性史 (De Geschiedenis van de Japanse Vrouw ), Tōky ō: T ōky ō Daigaku Shuppankai, 1982 cit. volgens Kurachi 倉地, 1998, p. 21. 12 Kurachi 倉地, 1998, p. 7. 13 Joseishi S ōgō Kenky ūkai (ed.) 女性史総合研究会, Nihon Josei Seikatsushi 日本女性生活史 (De Levensgeschiedenis van de Vrouw ), Tōky ō: T ōky ō Daigaku Shuppankai, 1990 cit. volgens Kurachi 倉地, 1998, p. 21. 14 Kurachi 倉地, 1998, p. 7. 15 Ibidem, p. 8. 16 Hasegawa, Hiroko 長谷川博子, “Onna·Otoko·Kodomo no Kankeishi ni mukete – Joseishi Kenky ū no hattenteki Kaish ō” 女・男・子供の関係史にむけて – 女性史研究の発展的解消 (Rond de Geschiedenis van de Relatie tussen Vrouw, Man en Kind – Groeiende Verdwijning van Onderzoek naar de Geschiedenis van de Vrouw) in Shis ō, No. 719, Iwanami Sh ōten, 1984 cit. volgens Kurachi 倉地, 1998, p. 21.

3 vrouwelijke, de relatie met de hele geschiedenis uit het oog dreigde verloren te worden”. 17 Zij pleitte er voor om de geschiedenis van de vrouw in relatie tot deze van de man te beschrijven om de eenvoudige reden dat de man ook participeert aan het in stand houden van de familie of de sociale structuur. 18 Als er hier inderdaad voor opgelet wordt, kan tot een duidelijker beeld van de vrouw in relatie tot de man gekomen worden. Ogino Miho (荻野美穂) presenteerde in haar artikel “Seisa no Rekishigaku – Joseishi no Saisei no tame ni ” ( 性差の歴史学 – 女性史の再生のために)19 , nieuwe onderwerpen, zoals voortplanting, kindergeboorte, abortus en contraceptie. Zij benaderde deze punten uitsluitend vanuit het standpunt van de vrouw: het waren volgens haar zaken waar enkel de vrouw iets in te zeggen had; een opvatting die zich scherp aftekent tegen het bovenvermelde werk van Hasegawa Hiroko (cf. supra).20 In beide werken ontwikkelde zich wel een trend die zich in latere werken zal verder zetten om het lichaam als focuspunt te nemen. 21 Dit leidde tot twee werken onder de noemer Gend ā no Nihonshi (ジェンダーの日本 史)22 Hierin legt men het verschil tussen sekse en gender als volgt uit: sekse betekent “een biologisch, natuurlijk onderscheid”, terwijl gender “iets is dat sociaal en cultureel gecreëerd wordt”.23 Dit heeft twee gevolgen: 1) in de verschillende culturen is er een verscheidenheid aan gender ; 2) en “het is iets dat historisch gemaakt werd, daardoor is er door de tijd heen een verscheidenheid aan gender en verandert het historisch”. 24 Wanneer in deze verhandeling de term ‘gender’ gebruikt wordt, is het naar analogie met deze definitie. De lezer zal in de volgende hoofdstukken merken dat de constructie en invulling van gender problematisch is voor de vrouw in het keizerlijke Japan. Alle topics uit bovenvermelde werken komen in deze scriptie aan bod. Net zoals er een uitbreiding van onderwerpen merkbaar is in deze werken, is dat in deze thesis ook het geval. In deel I ligt de nadruk vooral op de vrouw en haar lagere positie. Naarmate de

17 Hasegawa 長谷川, 1984, pp. 28-34 cit. volgens Kurachi 倉地, 1998, p. 9. 18 Kurachi 倉地, 1998, p. 9. 19 Ogino, Miho 荻野博子, “Seisa no Rekishigaku – Joseishi no Saisei” 性差の歴史学 – 女性史の再生のため に (De Geschiedenis van het Sekseverschil – Om de Geschiedenis van de Vrouw nieuw Leven in te blazen) in Shis ō, No. 768, Iwanami Sh ōten, 1988 cit. volgens Kurachi 倉地, 1998, p. 21. 20 Kurachi 倉地, 1998, pp. 9-10. 21 Ibidem, p. 10. 22 Wakita, Haruko en Hanley, Susan B. (eds.) 脇田晴子/ S.B. ハンレ一, Gend ā no Nihonshi ジェンダーの 日本史 (De Japanse Geschiedenis van Gender ), Tōky ō: T ōky ō Daigaku Shuppankai, 1994-1995 cit. volgens Kurachi 倉地, 1998, p. 22. 23 Kurachi 倉地, 1998, p. 11. 24 Ibidem, p. 11.

4 chronologische geschiedenis gevolgd wordt, breidt de discussie zich ook uit naar onderwerpen zoals zwangerschap, kinderzorg, abortus, contraceptie enzovoort. In de tweede reeks werken werden vooral volksideologieën en volksgebruiken in relatie tot het lichaam bediscussieerd. In deze context worden Yasumaru Yoshio (安丸良夫), Miyata Noboru (宮田登) en Hirota Masaki (ひろたまさき) aangehaald. Omdat Kurachi Katsunao de inhoud van de werken van deze auteurs heel filosofisch benadert, waardoor de tekst heel gecompliceerd wordt, wordt de inhoud hier zo veel mogelijk geparafraseerd. De drie bovenvermelde auteurs dringen erop aan om eerder te kijken naar de wat de mensen in de praktijk effectief uitvoeren, dan naar wat de intellectuelen, zoals bijvoorbeeld Kaibara Ekken (貝原益軒), van die tijd preken. Uit de rest van de tekst bij Kurachi Katsunao blijkt dat de opvattingen van de intellectuelen over bijvoorbeeld het lichaam, door het volk wel aanvaard worden, maar niet zo letterlijk genomen worden. Er zijn als het ware twee werkelijkheden en beide worden ook geaccepteerd, wat met de volgende voorbeelden kan worden verduidelijkt. Toewijding, loyaliteit en kuisheid werden hoog in het vaandel gedragen in de maatschappij, toch was het een gebruik dat de man zijn seksuele lusten bevredigde in de plezierkwartieren of dat hij een minnares had. Een tweede voorbeeld, waarbij het hanteren van een dubbele werkelijkheid duidelijk is, is het feit dat de overheid de opvatting, dat vrouwen enkel in de private sfeer 25 horen, religieus leek te volgen en alles in het werk stelde om dit ook zo te houden. De vrouw werd geen rechten toegekend en het onderwijs had als doel haar voor te bereiden op het huwelijk. Anderzijds waren er op het platteland wel vrouwen, die probleemloos werkten naast mannen, en dat buiten de private sfeer. Deze ‘dubbele werkelijkheid’26 wordt in het verdere vertoog van deze scriptie aangehaald om aan de tonen dat de Japanse maatschappij vele contradicties accepteert. Verder heeft Yasumaru Yoshio het vooral over een scheiding tussen geest en lichaam. Hij stelt dat de opgelegde morele wetten door intellectuelen geen rekening houden met een scheiding van lichaam en geest, met een eigen bewustzijn over het eigen lichaam. 27 De auteur van voorliggende thesis benadert het bewustzijn van het eigen lichaam en gender niet zo filosofisch, maar roept deze theorie in wanneer de vroege feministes dit bewustzijn als een soort voorwaarde voor activisme beschouwden.

25 Dit in tegenstelling tot de publieke sfeer. 26 Met betrekking tot de theorie van Yasumaru Yoshio over het bestaan van een dubbele werkelijkheid, zie Kurachi 倉地, 1998, pp. 12-14. 27 Met betrekking tot de opvattingen over een scheiding van geest en lichaam, zie Kurachi 倉地, 1998, p. 15.

5 Een laatste reeks werken en onderzoekers gaat nog verder in op het dualisme van materie en hart. Hierin is Yōrō Takeshi (養老孟司) belangrijk. Hij stelt dat de Japanse maatschappij een ‘maatschappij van herinnering’ is, die geconstrueerd is door de reproductie van herinneringen. Als er dan reeds aanvaard wordt dat lichaam en geest gescheiden zijn, wordt deze scheiding volgens hem telkens gereproduceerd doorheen de geschiedenis. 28 In enge zin is het dualisme van lichaam en geest een constructie van de geschiedenis. In deze verhandeling wordt er dan ook op gewezen dat het negatieve beeld van het (vrouwelijke) lichaam geconstrueerd en gereproduceerd wordt doorheen de geschiedenis. Bij de tekst van Kurachi Katsunao dienen echter enkele punten van kritiek geplaatst te worden. Zo is het voor iemand, die geen specialist is op het vlak van Japanse en bij uitbreiding Oosterse filosofie, bijzonder moeilijk om de gedachtegang van deze auteur en zijn verwijzingen naar filosofen en hun opvattingen te begrijpen en te volgen. Door deze gecompliceerde en filosofische aanpak vergt het soms zeer veel om de relatie die de auteur legt tussen theorie en lichaam te begrijpen. Een tweede reden waarom de tekst moeilijk te begrijpen is, is het ontbreken van voorbeelden. De theorie ziet er indrukwekkend uit, maar nergens wordt een voorbeeld aangehaald, wat ongetwijfeld een meer volledig begrip van de tekst ten goede zou komen. Ik benadruk hierbij dat het niet mijn capaciteiten zijn die tekort schieten, maar als japanologe ben ik van mening dat desbetreffende tekst zwaar filosofisch geladen is en dat het niet tot de doelstellingen van deze scriptie behoort om me in te werken in een gedetailleerd filosofisch jargon.

Japans feminisme?

Uit dit thesisonderzoek blijkt uitvoerig dat er kan gesproken worden over een ‘Japans feminisme’. In deze optiek volgt de auteur de opvattingen van Sait ō Chiyo (斉藤千代), stichtster van het feministische magazine Agora , in haar essay “What is Japanese Feminism?”29 Sait ō Chiyo beweert in dit essay dat er een Japans feminisme bestaat, dat niet alleen verschilt van andere feminismes in de wereld, maar ook intern gevarieerd is. Om haar

28 Kurachi 倉地, 1998, pp. 17-18. 29 Sait ō, Chiyo, “What is Japanese Feminism?” in Buckley, Sandra, Broken Silence: Voices of Japanese Feminism , Berkeley: University of California Press, 1997, pp. 257-271. Dit boek heeft een absolute meerwaarde door de vertaalde interviews die de auteur van elf feministes opnam. Tamanoi Mariko Asano merkt hierover op dat “[… ] the informants’ voices emerge more clearly: They are not spoken for, they speak.” (uit: Tamanoi, Mariko Asano, “Women’s Voices: Their Critique of the Anthropology of Japan”, Annual review of Anthropology, Vol. 19, 1990, p. 21.)

6 argument te staven gaat ze op zoek naar de definitie van het woord ‘feminisme’ in woordenboeken en encyclopedieën wereldwijd en komt hierbij tot de conclusie dat de term steeds anders gedefinieerd wordt. Ook merkt ze op dat er verschillende soorten feminismes herkend worden, zoals feminisme beschouwd als de bevrijding van de vrouw of als de verdediging van het moederschap. Bovendien haalt ze ook een speech aan van Ueno Chizuko (上野千鶴子, professor Sociologie aan de Universiteit van T ōky ō, waarin ook zij stelt dat er vandaag de dag verschillende soorten feminisme bestaan. De oorzaak hiervan legt ze vooral in het feit dat “feminisme gegroeid is tot een staat van bewustzijn waarin zulke diversificatie onvermijdelijk is”. 30 Zij zegt dat “totaal tegengestelde groepen verschenen zijn rond de kwestie van gepaste strategieën om de bevrijding van de vrouw te bereiken” 31 en dat deze situatie niet uniek is voor Japan. Volgens Sait ō Chiyo zijn er duidelijk twee golven van feminisme te herkennen:“While the first wave of feminism worked to expand women’s place in the world, the second wave - radical feminism – is attempting to eliminate the logic of male-dominated society.” 32 Ueno Chizuko’s redenen voor een diversificatie in feminisme zal Sait ō Chiyo nog uitbreiden. Ze voegt eraan toe dat: “[feminisme] de sociale omstandigheden van het land, de regio en de historische periode die de achtergrond van de beweging vormt, reflecteert, en dus in een constant proces van verandering is.” 33 Feminisme is dus gegroeid en veranderd in de loop van de geschiedenis. Daarenboven merkt ze op dat vrouwen naar het feminisme geleid worden vanuit verscheidene motieven: discriminatie op het werk, besmetting van voedselvoorraad, gebrek aan rechten en nog zo veel meer. 34 Een gevolg hiervan is dat er verschillende soorten groeperingen ontstaan, van ecologische groeperingen tot organisaties die zich inzetten voor seksuele bevrijding of de afwijzing van het mannelijke principe. Bijgevolg trekt Sait ō Chiyo dan ook volgende conclusie: “The most basic foundation of feminism is each woman’s own emotions and perceptions. Feminism is opposed to standardization and regulation.” 35 De grote verscheidenheid kan ongetwijfeld tot botsingen leiden tussen de verschillende groeperingen, maar hieruit kunnen nieuwe ideeën en acties vloeien. 36 Als diversiteit als een karakteristiek van feminisme aanvaard wordt, is het in deze zin heel

30 Buckley, 1997, p.261. 31 Ibidem, p. 261. 32 Ibidem, p. 261. 33 Ibidem, p. 265. 34 Ibidem, p. 266. 35 Ibidem, p. 266. 36 Ibidem, p. 267.

7 aannemelijk dat er een Japans feminisme is, want “gegeven de verschillen in sociale omstandigheden op elke plaats, zou de toon en kleur van de feminismes ook moeten verschillen.” 37 Omdat de term ‘Japans feminisme’ niet geproblematiseerd zou worden 38 moet men hierbij wel in het achterhoofd houden dat dit Japans feminisme ook variaties kent, gecreëerd door de “sociale contexten en de gevoeligheden van individuen”.39

Ontstaan van de vrouwenrechtenbeweging in Japan: waarom, hoe en onder welke voorwaarden?

Alvorens dieper in te gaan op een meer gedetailleerd overzicht van de vrouwenrechtenstrijd, moet de lezer op de hoogte zijn van hoe en waarom de vrouwenrechtenbeweging in Japan ontstaan is en aan welke voorwaarden er voldaan moet zijn om uiteindelijk ook tot vrouwenrechten te komen. In “The Changing Logic of Political Citizenship: Cross-National Acquisition of Women’s Suffrage Rights, 1890 to 1990” 40 onderzochten Francisco Ramirez, Yasemin Soysal en Suzanne Shanahan wat in een bepaald land aanwezig moet zijn opdat er een succesvolle vrouwenrechtenbeweging zou ontstaan. Volgens hen ontstonden vrouwenrechtenbewegingen uit “de tegenstellingen tussen het abstract individuele en de op gender gebaseerde grenzen die het publieke en familiale domein scheidden”. 41 Deze sociale bewegingen zouden het lidmaatschap van burgers versterken, maar ‘burger-zijn’ werd in de vooroorlogse maatschappij beschouwd als iets mannelijk 42 aangezien zij de dragers waren van burgerlijke, politieke, sociale en wettelijke rechten. 43 Een burgerstatus betekent dan “de basis voor toekomstige eisen van de staat, nieuwe eisen voor meer uitgebreide rechten en nieuwe sociale bewegingen.” 44 Het burgerschap en de daaraan verbonden rechten, waren een belangrijk doel voor de vrouwenbewegingen. Dit doel werd voor Wereldoorlog II jammer genoeg niet bereikt. Hoe komt het dan dat stemrecht voor vrouwen pas na de Tweede Wereldoorlog ingevoerd werd? Dit is mogelijks te verklaren aan

37 Ibidem, p. 267. 38 Er is immers niet een dogmatisch Japans feminisme, er zijn verschillende Japanse feminismes. 39 Ibidem, p. 267. 40 Ramirez, Francisco O. et al., “The Changing Logic of Political Citizenship: Cross-National Acquisition of Women’s Suffrage Rights, 1890 to 1990”, American Sociological Review, Vol. 62, No. 5, Oct. 1997, pp. 735- 745. 41 Ramirez et al., “The Changing Logic of Political Citizenship”, 1997, p. 763. 42 Deze opvatting wordt ook gedeeld door Vera Mackie in haar artikel “Embodiment, Citizenship and Social Policy in Contemporary Japan”, in Goodman, Roger, Family and Social Policy in Japan: Anthropological Approaches , Cambridge: Cambridge University Press, 2002, pp. 200-229. 43 Ramirez et al., “The Changing Logic of Political Citizenship”, 1997, p. 736. 44 Ibidem, p. 736.

8 de hand van de voorwaarden of kenmerken die Japan moet bezitten om tot de invoering van vrouwenstemrecht te leiden:

1. Een ‘Westerse status’ betekent een vroegere politieke modernisatie en toont de neiging om de visie van burgerschap om te vormen tot een minder mannelijk gedomineerde visie. 45 Hoewel Japan vanaf 1868 aan een modernisatie op verscheidene vlakken begon, was deze nog niet vergelijkbaar met de Westerse landen waardoor een verschuiving in de visie op burgerschap nog niet plaats kon vinden. 2. Landen met een toewijding aan welzijn en sociale rechten, zijn vaak even toegewijd aan politieke rechten. 46 Aan deze voorwaarde voldoet Japan nog minder, aangezien de voorzieningen qua welzijn en sociale zekerheid de dag van vandaag nog steeds problematisch zijn. 3. Het aantal nationale politieke organisaties is een indicator voor het instellen van vrouwenstemrecht. Hoe meer zulke organisaties er zijn, “hoe aannemelijker het is dat stemrecht ingevoerd zal worden”.47 In Japan zijn er nationale politieke organisaties aanwezig voor Wereldoorlog II, maar er was maar een politieke partij die de vrouwenbeweging steunde in het licht van verandering brengen in de politieke beperkingen van vrouwen: de Minseit ō (民政党) of democratische partij. 4. Het aantal direct omliggende landen met vrouwenstemrecht kunnen beïnvloedend zijn. 48 Als we echter naar de omliggende landen kijken, zien we dat Japan de eerste in de regio was om het stemrecht in te voeren, nog voor China en Korea dit deden. 5. Ook het aantal landen wereldwijd dat het vrouwenstemrecht invoert, beïnvloedt de keuze van andere landen om dit ook te doen. 49 Japan stelde het vrouwenstemrecht uiteindelijk in1945, maar enkel en alleen onder invloed van de Amerikaanse bezetting na Wereldoorlog II. 50 6. Participatie in internationale vrouwenrechtenallianties zal naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een verandering in de nationale wetgeving. 51 De Japanse vrouwen namen enkele malen deel aan internationale congressen en conferenties waardoor het topic

45 Ibidem, pp. 739-740. 46 Ibidem, p. 740. 47 Ibidem, p. 740. 48 Ibidem, p. 740. 49 Ibidem, p. 740. 50 Voor een volledige lijst van alle landen en het jaar waarin ze vrouwenstemrecht instelden, zie appendix 2. 51 Ibidem, pp. 740-741.

9 van vrouwenstemrecht veelbesproken werd, maar de invloed op staat en wetgeving bleef uit. (cf. infra pp. 84-90) 7. Als laatste is onafhankelijkheid ook een belangrijke factor. “Landen zijn meer geneigd om burgerschap te reconceptualiseren wanneer een regime verandert en/of na dekolonisatie.” 52 In het geval van Japan lijkt hier het omgekeerde te gelden: veranderingen komen pas in een periode van bezetting of afhankelijkheid.

De hierboven opgesomde factoren, zijn belangrijke voorwaarden om tot vrouwenstemrecht te komen, maar de allerbelangrijkste is dat vrouwen in de eerste plaats beschouwd moeten worden als personen en burgers. Een nationale verandering in de visie op de vrouw was dus noodzakelijk. Toch kunnen we hieruit opmerken dat het bereiken van vrouwenstemrecht hiernaast ook “een product is van de transnationale omgeving” 53 al lijkt dit argument niet echt op te gaan voor Japan. Uit het bovenstaande zou geconcludeerd kunnen worden dat - aangezien Japan bijna aan geen enkele van deze voorwaarden voldoet - er ook geen succesvolle vrouwenrechtenbeweging is kunnen ontstaan. Het kan niet ontkend worden dat er initiatieven en organisaties opgezet werden ten voordele van het vrouwenstemrecht, maar deze wierpen helaas geen vruchten af in de periode voor de Tweede Wereldoorlog.

Met een grondig inzicht in de reeds verschenen Japanse bronnen, een begrip van de term ‘Japans feminisme’ en de voorwaarden die vervuld moeten zijn opdat een vrouwenrechtenbeweging succesvol rechten voor de vrouw zou kunnen bereiken, kan het historisch overzicht van de eerste feministische golf in Japan aangevat worden. Het overzicht is onderverdeeld in de drie Japanse tijdsperiodes, Meiji, Taish ō (大正時代) en Sh ōwa (昭和 時 代 ) die de periode 1868 tot 1945 beslaat. Bij elk deel wordt een korte historische achtergrond aangeboden, opdat de feiten die vermeld worden duidelijk zouden zijn in de toenmalige historische context. In deel I wordt de lezer voornamelijk geconfronteerd met de vroegste bewegingen en hun belangrijkste vrouwelijke deelneemsters, de ontwikkelingen in het onderwijssysteem en de politieke beslissingen en wetten die poogden de vrouw rechten te onthouden.

52 Ibidem, p. 741. 53 Ibidem, p. 743.

10 Deel II gaat verder met de voornaamste vrouwenbewegingen die in de Taish ō-periode opgericht worden. Zij startten een interessant debat over de bescherming van het moederschap, dat van dichterbij wordt bekeken. In deze context wordt er verduidelijking gegeven rond de concepten ‘bescherming’ en ‘moederschap’. Een groot deel van het tweede deel zal tevens besteed worden aan het beeld van de vrouw aan de hand van vrouwenmagazines, waarin het veranderende beeld van de vrouw in de maatschappij aan bod zal komen. Een andere kwestie waaraan veel aandacht wordt besteed, is de kwestie van vrouwelijke arbeidsters en het probleem van vrouwen op de werkvloer. Hier wordt er ook nagegaan waarom een vrouw in de werkplaats zo veel problemen met zich meebrengt en wordt er geprobeerd dit te verklaren aan de hand van Vera Mackie’s term ‘embodiment’. De Taish ō-periode kent een felle toename aan socialistische bewegingen met hierin vrouwendivisies. Er zal dan ook een overzicht gegeven worden van de socialistische bewegingen, arbeidersbewegingen, vakbonden en proletarische bewegingen en hun geaffilieerde vrouwendivisies. Hiernaast zijn er ook nog liberale feministische bewegingen, in tegenstelling tot de socialistische, die ook aan bod zullen komen. Deel III en het allerlaatste deel concentreert zich vooral op de periode van oorlogvoering, 1931-1945. Hierin wordt aangetoond dat de staat via allerhande wetten en beleidslijnen meer controle verlangde over de vrouw en haar lichaam. Een gewichtig deel wordt dan ook besteed aan abortus en voortplanting. Als laatste worden ook de vrouwenbewegingen en de staat in deze tumultueuze periode, en de vrouw die dan toch bijna noodzakelijk wordt als een onderdeel van de werkkracht, in het licht van de oorlogseconomie besproken.

11 I. MEIJI ( 明治時代 1868-1912)

1. Algemeen: historische achtergrond

Door de aankomst van Commodore Matthew C. Perry werd de druk op Japan om het land open te stellen alsmaar groter. In 1867 trok de laatste sh ōgun (将軍) zich terug en ging de macht naar keizer Meiji. Met de Meiji-restauratie werd de macht van de keizer bevestigd en schafte men de feodaliteit af. Hiernaast wou men ook leren van het Westen en had de restauratie als ultieme doel: modernisatie en industrialisatie. Het land dat overwegend overleefde op landbouw, schakelde nu over naar zware industrie, zoals staal, elektriciteit, transport…54 Met andere woorden: “in four generations Japan was transformed from a feudal agrarian society into an industrial, militarist, nationalistic state; in Europe, comparable achievements took at least four centuries.”55 Onderwijs was ook een belangrijk punt voor de modernisatie. Voor de Meijiperiode was er enkel een soort basisopvoeding in tempelschooltjes voorzien voor kinderen van de samuraiklasse en rijke handelaars. 56 Vanaf de Meiji-periode werd het schoolsysteem uitgebreid en in 1872 57 werd zelfs de leerplicht ingevoerd. Jongens en meisjes kregen daarnaast de kans om in het Westen te studeren in het kader van de modernisatie om daar de Westerse systemen te bestuderen. 58 Het onderwijs en de wethervormingen met betrekking tot vrouwen zal ik verder in aparte hoofdstukken behandelen.(cf. infra pp. 34-37, 37-40)

2. Status van de vrouw

Als er naar de vroegste geschiedenis gekeken wordt, is het moeilijk te geloven dat de vrouw in de Meijiperiode een onbeduidend persoon was. Dorothy Robins-Mowry wijst er in The Hidden Sun: Women of Modern Japan immers op dat er Amaterasu, de zonnegodin die de keizerlijke familie stichtte, was. Later was er keizerin Suiko ( 推古天皇 592-628), die het boeddhisme tot een belangrijke religie maakte in Japan en nog later waren er de hofdames

54 Voor een meer gedetailleerde historische achtergrond bij de Meiji-periode zie: Tokuza, 1999, pp. 44-56. 55 Tokuza, 1999, p. 39. 56 Sugimoto, Yoshio, An Introduction to Japanese Society , Cambridge: Cambridge University Press, [1997] 2003, p. 128. 57 Tokuza, 1999, p. 53. 58 Robins-Mowry, Dorothy, The Hidden Sun: Women of Modern Japan , Boulder, Colorado: Westview Press, 1983. pp. 43-48.

12 Murasaki Shikibu (紫式部) en Sei Sh ōnagon (清少納言)59 , die vooraanstaande literatuur schreven in de Heian-periode ( 平安時代 784-1185). 60 Als men kijkt naar families die op het platteland leefden, was er volgens Kathleen Uno in haar essay “Women and Changes in the Household Division of Labor”61 gelijkheid tussen man en vrouw. Beiden werkten op het land en ook de man droeg zijn steentje bij in het huishouden. Hij hield zich zelfs bezig met de opvoeding van de kinderen aangezien zij verantwoordelijk waren voor de continuïteit van de familie. 62 Desondanks genoot de vrouw een immens lage positie in vergelijking met deze van de man. Een paar dingen liggen aan de oorsprong van de lage positie van de vrouw: ideeën uit het boeddhisme en confucianisme 63 omtrent de vrouw, Kaibara Ekkens Onna Daigaku (女大 学), waarin onder invloed van het confucianisme de plicht van de vrouw wordt benadrukt, en het ie (家)- of familiesysteem en familieregister. Bij de aanvang van de Meiji-restauratie waren er verwachtingen voor een betere situatie voor de vrouw, maar na 1868 werd de scheiding tussen publieke en familiale sfeer alleen sterker. De vrouw behoorde strikt tot de privé of thuissfeer. Zij nam het huishouden en de opvoeding van de kinderen voor haar rekening, want door de slogan ‘rijk land, sterk leger’ of ‘fukoku ky ōhei ’ (富国強兵)64 gingen de mannen uit werken en bleef de vrouw thuis. Deze situatie was enkel mogelijk in de hogere middenklasse. In de lagere klasse was het salaris van de man alleen niet voldoende om te overleven en werd de vrouw gedwongen om te werken. Het probleem van de vrouw op de werkvloer zal ik later in deel II nog uitvoerig bespreken.(cf. infra pp. 60-67) Eind 19 e eeuw kreeg het concept ‘vrouw-heid’ een nieuwe vorm. Men kwam met de slogan ‘ ry ōsai kenbo ’ (良妻賢母) aanzetten als steunpunt voor het onderwijs. 65 Dit betekende dat meisjes in traditionele zaken als naaien en koken onderwezen werden, zodat vrouwen aan het thuisfront gebonden bleven:

59 Beide dames waren belangrijk op het vlak van de Japanse literatuur. Murasaki Shikibu schreef, wat wordt beschouwd als Japans eerste roman, Genji monogatari (源氏物語). Sei Sh ōnagon schreef het beroemde Makura no s ōshi (枕草子). Dit dagboek waarin ze dagdagelijkse gebeurtenissen en bedenkingen neertekende, representeerde het zuihitsu - genre ( 随筆). Meer informatie over de dames en het genre in: Kat ō, Shuichi, A History of Japanese Literature: From the Man’y ōsh ū to Modern Times , Surrey: Japan Library, 1997, pp. 68-78. 60 Robins-Mowry, 1983, pp. 5-19. 61 Uno, Kathleen S., “Women and Changes in the Household Division of Labor” in Bernstein, Gail Lee, Recreating Japanese Women, 1600-1945 , Berkeley: University of California Press, 1991. 62 Uno, “Women and Changes in the Household Division of Labor” in Bernstein, 1991, pp. 17-41. 63 Het gaat hier over boeddhisme en confucianisme dat Japan binnenstroomt in de 6e eeuw via China. 64 Ibidem, p. 30. 65 Ibidem, pp. 35-39.

13 […] if properly educated, mothers could prepare their children to be good subjects of the emperor by instilling in them diligence, loyalty and patriotism. Mothers thus would render service to the nation from the home. 66

De ontwikkeling en uitbreiding van onderwijs in deze zin wordt in een afzonderlijk hoofdstuk besproken (cf. infra pp. 34-37), net zoals de wetten en politieke beslissingen die de rechten van de vrouw zullen belemmeren. (cf. infra pp. 37-40) De voornaamste oorzaken van de blijvende lage status van de vrouw in de Japanse maatschappij, boeddhisme en confucianisme, het familieregister en ie -systeem, en Kaibara Ekkens Onna Daigaku worden hieronder apart en in meer detail besproken.

2.1. Boeddhisme en confucianisme

De nieuwe filosofieën boeddhisme en confucianisme, en de Chinese ideeën 67 die bijgevolg Japan binnenstroomden in de Asuka-periode ( 飛鳥時代 593-710), waren een van de hoofdoorzaken voor de lage status van de vrouw: “For Japanese women the new philosophies presaged less equality with men, more restrictive family relationships, and the loss of power and political authority.” 68 In het boeddhisme kon een vrouw het nirvana niet bereiken, ze werd gezien als een vervuiling. Door het ontstaan van vele boeddhistische sektes 69 die leiders hadden die de leer elk verschillend interpreteerden, werden vrouwen gelukkig niet altijd zo bekeken. Aan de ene kant was er bijvoorbeeld de Shinran-sekte 70 die de vrouw als een vuil wezen beschouwde, dat zich eerst moet reinigen vooraleer ze ontvangen kan worden in de wereld van Boeddha. Aan de andere kant was er de Nichiren-sekte 71 , die wel waardering voor vrouwen opbracht.72 Er

66 Ibidem, p. 38. 67 De negatieve opvattingen van de filosofieën, die tot een inferieur perspectief op de Japanse vrouw leiden, worden verder in de tekst verduidelijkt. Chinese ideeën verwijst hier bijvoorbeeld naar het confucianistisch principe van yin en yang . Yin stond voor iets donker, negatief en werd geassocieerd met de vrouw. Yang daarentegen stond voor activiteit, iets positief en werd gerelateerd aan de man. Hoewel beide principes elkaar aanvullen, leidde het tot een ondergeschikte positie van de vrouw. (uit: Robins-Mowry, The Hidden Sun, p. 24) 68 Robins-Mowry, 1983, p. 12. 69 Vele boeddhistische sektes ontstaan in de Kamakura-periode ( 鎌倉時代). Meer hierover in: Yusa, Michiko, Japanese Religions , London: Routledge, 2002, pp. 47-59. 70 Gesticht door Shinran in de 13 e eeuw. Meer informatie over deze sekte zie: Yusa, 2002, pp. 51-52. 71 Gesticht door Nichiren wederom in de 13 e eeuw. Meer informatie over deze sekte zie: Yusa, 2002, pp. 57-58. 72 Robins-Mowry, 1989, p. 23.

14 kan geconcludeerd worden dat: “[…] Buddhism either relegated women to a secondary position or excluded them from public rituals due to the pollutions ascribed to their sex.” 73 Het confucianisme bracht een strikte definiëring van menselijke relaties met zich mee: de zoon is loyaal aan de vader, de bediende is gehoorzaam aan zijn meester en de vrouw is onderdanig aan haar man. De aanvaarding van zo een systeem leidde tot een sterke hiërarchie en een strikte morele discipline. 74 Het confucianisme legt daarnaast ook sterk de nadruk op het zorgen voor de volgende generaties, het nageslacht. Daaruit vloeide de opvatting dat de rol van de vrouw het baren van kinderen was.75

2.2. Onna Daigaku

Onder invloed van het boeddhisme en confucianisme werd er een werk geschreven dat tot in detail de regels beschreef voor het gedrag en de houding van de vrouw. Dit was Kaibara Ekkens Onna Daigaku uit de 17 e eeuw. Hierin werd uitgelegd dat de vrouw gehoorzaam moet zijn en dat onderwijs en participatie in het publieke leven niet is toegestaan door hun capaciteit voor het kwade en de irrationaliteit, die hen eigen is. 76 Het onderwijs dat ze wel kon krijgen, was het lezen en memoriseren van confucianistische teksten. Deze literatuur rechtvaardigde de lage status en benadrukte de voornaamste taak van de vrouw: kinderen baren. 77 Deze opvattingen werden jammer genoeg letterlijk genomen door de aristocratie, waardoor de vrouw in deze klasse de strengste beperkingen en regels kreeg opgelegd in tegenstelling tot de vrouwen op het platteland, die naast mannen werkten en meer vrijheid hadden. 78 Met andere woorden: “[…] the periode was very much governed by the principle danson johi 79 , respect the male; despise the female.” 80 In het begin van de Meijiperiode verschenen er groepen van mannelijke intellectuelen, die gingen nadenken over het concept van natuurlijke rechten en de status van de vrouw her- dachten. Een van deze groepen was de Meirokusha (明六社), opgericht in 1873 door Mori

73 Lebra, Takie Sugiyama, Japanese Women: Constraint and Fulfillment , Honolulu: University of Hawaii Press, 1984, p. 18. 74 Robins-Mowry, 1983, p. 12. 75 Tokuza, 1999, p. 41. 76 Sievers, Sharon L., Flowers in Salt: The Beginnings of Feminist Consciousness in Modern Japan , Stanford, California: Stanford University Press, [1983] 1990, p. 5. 77 Sievers, 1990, p. 5. 78 Zie: Uno, “Women and Changes in the Household Division of Labor” in Bernstein, 1991, pp. 17-41 79 男尊女卑 80 Sievers, [1983] 1990, p. 6.

15 Arinori ( 森有礼), Fukuzawa Yukichi ( 福澤 諭吉) en anderen. 81 De debatten die ze voerden over de rol van de vrouw stelden de confucianistische waarden en de dubbele standaard in vraag. Ze steunden goed onderwijs voor vrouwen opdat ze trouw en monogaam zouden zijn. Zij spraken dus enkel over de vrouw met betrekking tot het huwelijk. De discussie werd in geen enkele mate uitgebreid naar gelijke rechten in de gemeenschap en politieke participatie. Sommige intellectuelen stonden hier zelfs vijandig tegenover. 82 Fukuzawa Yukichi was een voorstander van gelijkheid van de vrouw en steunde de onafhankelijkheid van vrouwen, maar realiseerde zich dat de mannen nog niet klaar waren om hun privileges op te geven. Hij was bekend voor zijn kritiek op de traditionele Japanse ideeën en Kaibara Ekkens werk Onna Daigaku :

The traditional ideas on ethics, for example, on politics, on history […] would have to be rethought before Japan could either call herself ‘civilized’ or hope to avoid the fate […] – aggression or exploitation by the West, […] the traditional Confucian moral precepts governing family relationships […] perverted and distorted human nature is such a way as to produce only unhappiness and hypocrisy. 83

Fukuzawa vertrok van de opvatting dat de man niet belangrijker was dan de vrouw. Hij veroordeelde het gebruik van concubines en stelde dat in een huwelijk zowel man als vrouw gelijk zijn. De vrouw werd in haar sociale omgang met mannen in die mate strikte beperkingen opgelegd, dat ze er ongelukkig van werd. Volgens hem was dit “de fout van de leer van de Onna Daigaku , er werd aangenomen dat het enige niveau waarop man en vrouw met elkaar konden associëren het fysieke niveau was.” 84 De vrouw moest ten allen tijde de harmonie in de relatie bewaren en mocht niet ingaan tegen haar man. Als ze dit wel deed, werd ze afgeschilderd als jaloers en ongehoorzaam. Ook bezat ze van nature vijf aangeboren kwaadaardigheden: koppigheid en ongehoorzaamheid; woede en slechte wil; de neiging om kwaad te spreken en anderen te misbruiken; jaloezie en een oppervlakkig begrip van de dingen. 85 Het was volgens Fukuzawa Yukichi absurd om hen deze eigenschappen toe te schrijven omdat ze klaagden over hun behandeling, ze niet blindelings hun man gehoorzaamden en hem ook niet beschouwden als de hemel. 86

81 Tokuza, 1999, p. 45. 82 Mackie, 2003, p. 18. 83 Tomida, Hiroko en Daniels, Gordon, Japanese Women: Emerging From Subservience, 1868-1945 , Folkestone, Kent: Global Oriental, 2005. 84 Tomida en Daniels, 2005, p. 147. 85 Ibidem, p. 148. 86 Ibidem, p. 148.

16 Daarnaast mocht een vrouw ook niet genieten van de kleine alledaagse dingen zoals naar het theater gaan of lang uitslapen. Voor Fukuzawa Yukichi was het natuurlijk dat het leven zowel pijn als plezier bracht, maar deze kleine dingen verbieden enkel op grond van het vrouw-zijn, duidde erop dat de schrijver al het plezier voor de mannen wou en alle pijn voor de vrouwen. 87 Anders gezegd: “[…] the Onna Daigaku and the Confucian precepts it enshrined were nothing more than an attempt by licentious men to sanctify the principle of doing exactly what they pleased […].”88 De zeven opgegeven redenen om te scheiden, worden door hem snel naar beneden gehaald. De tweede reden was: het niet kunnen krijgen van kinderen. Dit benadrukte nog eens de hoofdtaak van de vrouw: het voortzetten van de familie door het baren van kinderen. Met andere woorden kwam het erop neer dat de vrouw als een instrument beschouwd werd. Ook de zesde reden: te veel praten, hield geen steek. Het is moeilijk te geloven dat deze dingen ook echt als een criterium gezien werden. Kaibara Ekkens negatieve opvattingen raakten door de verspreiding van de geletterdheid jammer genoeg wijd verspreid.89 Het resultaat van de verkondigde leer en het aanvaarden van de confucianistische principes, was dat vrouwen gefrustreerd, ongelukkig en zelfs depressief werden door de vele beperkingen en hun inferieure plaats in de maatschappij. Bij mannen leidde dit tot net het omgekeerde effect. Zij konden zich bijna alles permitteren en konden de morele regels negeren. 90 Om verandering in deze situatie te brengen, was het volgens Fukuzawa niet alleen voldoende om “maatregelen te treffen voor de opvoeding van meisjes zonder dat hun positie in de maatschappij verbeterde, en de confucianistische ideeën over hun natuurlijke inferioriteit te verdrijven.” 91 Hij was dan ook een voorstander om vrouwen recht te geven op bezit. Zo kregen ze verantwoordelijkheid over iets en werden ze gelukkiger. Bezit kon hen rechten geven, maakte hen minder afhankelijk van hun echtgenoot en gaf hen meer respect. Een wederzijds respect zorgde voor “een meer waardige en intiemere relatie”. 92 Dit, op zijn beurt, zou de Japanse maatschappij dwingen de positie van de vrouw te herzien. De Meirokusha met Fukuzawa Yukichi was de eerste groep die de kwestie van de lage status van de vrouw in de maatschappij bediscussieerde. Met hun opvattingen over gelijkheid zetten ze de juiste toon voor latere bewegingen en groepen.

87 Ibidem, p. 149-150. 88 Ibidem, p. 151. 89 Bernstein, 1991, p. 30. 90 Tomida en Daniels, 2005 , p. 151-152. 91 Ibidem, p. 152. 92 Ibidem, p. 153.

17 2.3. Het familieregister en ie -systeem

Het familieregister of koseki ( 戸 籍 ) ontstond in de 17 e eeuw wanneer sh ōgun Tokugawa Iemitsu (徳川家光) het bevel uitvaardigde dat elke familie zich moest registreren bij een boeddhistische tempel. Dit was een maatregel om het christendom en vreemde invloeden tegen te gaan en uiteindelijk het boeddhisme tot nationale religie te maken. 93 Sugimoto Yoshio definieert volgens mij het beste wat een familie register is in An Introduction to Japanese Society :

The basic unit of koseki is not an individual but a household. The records of each individual’s gender, birthplace, date of birth, parent’s names, […], marriage and divorce are kept in detail in each household koseki […]. The conept family lineage is built into the koseki system. 94

Telkens men trouwde, werd er gewoonlijk een aparte koseki gesticht van de hoofdfamilie, maar in sommige gevallen liet de echtgenoot zijn vrouw pas registreren in de familie bij de geboorte van de eerste zoon of zelfs later. Zolang de vrouw niet geregistreerd was, bestond ze officieel niet en kon ze logischerwijze ook geen aanspraak maken op rechten. De vader of man bepaalde wiens naam er in het register kwam. Daarmee werd ook vastgelegd wie in aanmerking kwam voor de familierechten. 95 Hierboven werd het huishouden of ie reeds aangehaald. Opnieuw geeft Sugimoto Yoshio de beste verklaring: “ Ie represents a quasi-kinship unit with a patriarchal head and members tied to him through real or symbolic blood relationship.” 96 Het hoofd van de familie had letterlijk alle macht in handen. Meestal was dit een man, maar er waren ook uitzonderingen. Wanneer de man bijvoorbeeld stierf en de vrouw weduwe werd, kon zij hoofd van het huishouden worden met alle rechten die daarbij hoorden 97 Ook in dat geval gingen de positie en de rechten meestal naar de zoon. Het hoofd van het huishouden had macht over bezit, het huwelijk van dochters, waar ze zullen wonen en nog een pak andere zaken. Generatie na generatie nam de eerstgeboren zoon deze taak over. Zelfs indien er geen zoon

93 Robins-Mowry,1983, p. 23. 94 Sugimoto, [1997] 2003, p. 146. 95 Robins-Mowry, 1983, p. 23. 96 Sugimoto, [1997] 2003, p. 147. 97 Anne Walthall heeft gedocumenteerde zaken onderzocht waarin de vrouw (weduwe) met succes familiehoofd wass in: Walthall, Anne, “Devoted Wives/Unruly Women: Invisible Presence in the History of Japanese Social Protest”, Signs , Vol. 20, No. 1, Autumn 1994, pp. 106-136.

18 kwam, was het eerder het gebruik een zoon te adopteren dan dat een meisje aan het hoofd van de familie kwam.98 Wat betref het huwelijk was er een andere attitude merkbaar bij de rijke samuraiklasse en boerenklasse. Dochters van de boerenklasse waren vrij om meerdere malen te trouwen en genoten van een relatieve bewegingsvrijheid. Dit in tegenstelling tot dochters van de samuraiklasse, die veilig binnen gehouden werden. Wanneer ze zich toch buitenshuis begaven, gebeurde dit niet zonder begeleider. Voor deze vrouwen was een scheiding een blaam op de familie en hertrouwen bijna onmogelijk. 99 Scheiden was echter voor eender welke vrouw geen optie. Als het toch tot een scheiding kwam, kreeg de man de kinderen toegewezen en bleef de vrouw financieel onbeschermd en zonder enig bezit achter. 100 De redenen voor een scheiding zijn vooral discriminerend ten opzichte van de vrouw. Een man kon scheiden op grond van overspel van de vrouw (dit was strafbaar voor de vrouw!), als ze niet paste in de schoonfamilie of als ze geen kinderen baarde. Omgekeerde geldden deze voorwaarden niet. Dat de man een maîtresse had, was geen reden om hem te verlaten, dit was een traditioneel gebruik. Soms was een maîtresse nodig om nageslacht te baren, maar het was ook “een teken van rijkdom, hoge status en autoriteit”. 101 Dit gebruik werd sociaal geaccepteerd en de Meiji- overheid legaliseerde het concubinesysteem aanvankelijk in 1879. Later verloren concubines hun legale status door de Oude Strafrechtelijke Wet en in het Meiji Burgerlijke Wetboek, waarin monogamie werd voorgeschreven. 102 Dit betekende natuurlijk niet het einde van een gebruik dat al eeuwen toegepast werd.

3. Vroege bewegingen en hun belangrijkste vrouwelijke deelneemsters 3.1. De Jiy ū Minken Und ō (自由民権運動) en Kusunose Kita (楠瀬喜多)

Voor informatie over deze beweging heeft de auteur van voorliggende thesis zich exclusief gebaseerd op Sharon Sievers’ Flowers in Salt . Zij stelt dat de beweging aanvankelijk gesticht werd rond 1873 door samurai, die de regering verlaten hadden met als doel vroegere samurai economisch bij te staan. 103 Ze hadden natuurlijk geen interesse om te

98 Sugimoto, [1997] 2003, pp. 147-148. 99 Walthall, “Devoted Wives/Unruly Women”,1994, p. 130. 100 Robins-Mowry, 1983, p. 58. 101 Fujimura-Fanselow, Kumiko en Kameda, Asuko, Japanese Women: New Feminist Perspectives on the Past, Present and Future , New York: The Feminist Press, 1995, p. 188. 102 Fujimura-Fanselow en Kameda, 1995, p. 189. 103 Sievers, [1983] 1990, p. 27.

19 ijveren voor bijvoorbeeld vrouwenstemrecht. Deze samurai waren best tevreden met de traditionele gebruiken, waarin de vrouw vanzelfsprekend ondergeschikt was. In 1878 werd het samuraileiderschap van de beweging verdrongen door een stijgende participatie van landbouwers en handelaars, die de basis van de beweging uitbreidden. Ook vrouwen werden nu beschouwd als mogelijke deelneemsters doordat ze al interesse getoond hadden voor de beweging en de kwestie van vrouwenstemrecht voor vrouwen met bezit eerder al bediscussieerd werd door de Meirokusha .104 Hierop sloot Kusunose Kita zich aan bij de beweging, nadat ze zich geuit had over het probleem betreffende vrouwenstemrecht voor vrouwen met bezit. Omdat haar echtgenoot overleden was, vroeg ze politieke rechten die overeen stemden met de verantwoordelijkheden die ze nu alleen moest uitvoeren. 105 Eigenlijk is het werkwoord ‘aansluiten’ hier verkeerd. Ze werd eerder ‘opgepikt’ door de beweging als publiekstrekker. Een vrouw in de publieke sfeer, die daarenboven politieke rechten eiste, was toen iets dat niet vaak gezien werd en zorgde met andere woorden voor sensatie. Achter de eis voor stemrecht zat echter meer dan enkel het recht om te ‘mogen’ stemmen. De vrouw had geen wettelijke bescherming in de familie, te veel nadelen in de scheidingswetten en absoluut geen economische bescherming na de scheiding. Bovendien kreeg ze ook te maken met ongelijkheid in het onderwijs. 106 Politieke rechten konden de vrouw dus helpen om ook haar stempel te drukken op de maatschappij en haar lage status op te trekken. Ondanks deze oproep van Kusunose Kita en de steun van de beweging werd de “bijdrage van vrouwelijke deelneemsters tot een moderniserende natie die vooral haar onafhankelijkheid en integriteit wou behouden, niet enkel genegeerd, maar afgewezen door mannen die verlangden dat de vrouw een deel bleef van een nostalgisch verleden.” 107

3.2. De Jiy ūtō (自由党) en Kishida Toshiko ( 岸田俊子)

De Jiy ūtō, of Liberale Partij, vond zijn oorsprong in de Jiy ū Minken Und ō.108 Kishida Toshiko was een groot spreker voor beide bewegingen in het begin van de jaren 1880. Kishida had een goede opvoeding genoten aangezien ze afkomstig was uit een

104 Ibidem, p. 28. 105 Mackie, 2003, p. 19. 106 Sievers, [1983] 1990 p. 31. 107 Ibidem, p. 31. 108 Ibidem, p. 32.

20 handelaarfamilie. Net voor het einde van het feodale tijdperk 109 waren het de handelaars die doorstootten naar de hogere klasse en macht hadden over de economie terwijl de samuraiklasse verder verzwakte. 110 Ze was privé-lerares literatuur voor de Meiji-keizerin aan het hof, maar hield dit niet lang vol omdat in haar opinie “het hof symbool stond voor het concubinesysteem”. 111 Na haar ontslag kwam ze in contact met de Jiy ū Minken Und ō. Ze was “een idealiste met een optimistisch geloof in de mogelijkheid van sociale hervorming.” 112 . Ze was ervan overtuigd dat:

[…] sociale vooruitgang met betrekking tot de kwestie van de vrouw in de 19 e eeuw universeel ongelijk was. Ze benadrukte dat gelijkheid tussen man en vrouw het waarmerk was van beschaving. Japan zou enkel de herkenning krijgen die het zocht, als het de vrouw de rechtmatige positie verleende die ze verdiende. 113 114

Kishida ijverde voor: gelijke kansen in onderwijs, onderwijs dat als doel heeft de vrouw zelfstandig te maken; beschermende wetten inzake bezit en burgerlijk recht. 115 Uit deze zaken beschouwde ze onderwijs als een essentieel middel voor het optrekken van de status van de vrouw. Vanaf de Meiji-periode kregen meisjes wel kansen om naar school te gaan, maar door de attitudes van de mensen ten opzichte van onderwijs voor meisjes, gingen de meeste niet naar school. Onderwijs was volgens de mensen een obstakel voor een goed huwelijk en er was de angst dat door te veel onderwijs de vrouw meer rechten en mogelijkheden zou krijgen in en buiten het thuisfront met alle onrust in de familie vandien. 116 Dit alles was te wijten aan de ongelijkheid tussen man en vrouw. Kishida haalde met dit onderwerp fel uit naar ouders die deze opvattingen aanhingen en het familiesysteem zelf, dat de vrouw zo onwetend mogelijk wou houden. Door haar aanval op de ie werd ze zelfs gearresteerd en verbleef ze acht dagen in de gevangenis. Als laatste, maar zeker niet het minst belangrijke, legde ze de nadruk op het feit dat de mannen hun attitudes over de waarde van de vrouw in de maatschappij moesten aanpassen: “Equality, independence, respect and monogamous relationship are the hallmarks of

109 Het feodale tijdperk verwijst naar de Edoperiode (江戸時代 1600-1868). 110 Fujimura-Fanselow en Kameda, 2002 , p. 325. 111 Sievers , [1983] 1990, p. 34. 112 Ibidem, p. 35. 113 Ibidem, p. 37. 114 Dit argument lijkt sterk op dat dat ook door de Meirokusha aangehaald werd. (cf. supra pp. 15-17) 115 Sievers, [1983] 1990, p. 38. 116 Ibidem, p. 40.

21 relationships between men and women in a civilized society.” 117 Kishida nam het standpunt in dat “omdat Japan een moderniserende maatschappij was, vrouwen voordeel konden halen uit snelle verandering als deze hen includeerde. Ze stelde gelijkheid gelijk aan beschaving en ging ervan uit dat vrouwen, als nieuwlichters, moesten deelnemen aan een nationale inspanning die te groot was om gedragen te worden door slechts de helft van de bevolking.”118 Kishida reisde door het land met de zogehete ‘speech tours’, waarop ze voor een heel publiek sprak over de problemen van de vrouw in de maatschappij. Haar speeches waren een inspiratie voor andere jonge vrouwen (waaronder Fukuda Hideko cf. infra pp. 28-33) om bij te dragen tot het politieke activisme en om voor zichzelf te denken. De vrouwen tot wie ze sprak, werden zich nu zowel van hun potentieel als spreker als van hun overtuiging dat hun bijdrage belangrijk zou kunnen zijn voor een moderniserend Japan bewust.119 In haar publieke optredens sneed ze nog een ander probleem aan: de vrouw in de publieke sfeer. (cf. supra Kusunose Kita pp. 19-20) Haar verschijning in het openbaar werd meer bediscusseerd in de kranten dan de eigenlijke inhoud van de redevoeringen. De overheid stond wel toe dat vrouwen in het openbaar verschenen bij liefdadigheidsevenementen, maar keurden vrouwen die publiekelijk op het politieke platform verschenen ten stelligste af. 120 De Jiy ūtō waar Kishida artikels voor schreef en lezingen voor gaf, kreeg het al snel moeilijk. De overheid erkende de politieke partijen vanaf 1881 en hoopte dat de belofte van een grondwet de publieke kritiek zou doen afnemen, maar de kritiek versterkte en leidde tot anti-overheidsgevoelens. 121 Dit deed de overheid maatregelen treffen om het politieke discours aan banden te leggen. In 1877 werden de perswetten verstrengd en in 1880 werden er regels uitgevaardigd voor publieke vergaderingen. 122 Door de achteruitgang van de economische situatie in de jaren ’80 groeide de ontevredenheid en kwam het tot een aantal gewelddadige incidenten tussen politici en de autoriteiten bij publieke lezingen. Het gevolg was dat de overheid nog strenger ging optreden. Politieke oppositie werd een strafbare misdaad. Sommige politici werden onder toezicht van de politie gehouden, anderen werden gestraft en gevangen gezet voor het minste misdrijf. Partijleiders en leden moesten zich

117 Ibidem, p. 38. 118 Sievers, Sharon L., “Feminist Criticism in Japanese Politics in the 1880s: The Experience of Kishida Toshiko”, Signs , Vol. 6, No. 4, Summer 1981, p. 609. 119 Sievers, “Feminist Criticism in Japanese Politics in the 1880s”, 1981, p. 607. 120 Sievers, [1983] 1990, p. 45. 121 Ibidem, p. 32. 122 Ibidem, p. 32.

22 vermommen, vergaderingen werden in het uiterste geheim georganiseerd enzovoort. Dit leek allerminst een wereld voor vrouwen. De strenge regels, gevangenschap van belangrijke leden, arrestaties, ontslag van leiders en het gebrek aan een nieuw sterk leidersfiguur brachten de Jiy ūtō in 1884 aan haar einde. De politieke wereld richtte haar aandacht op het ontwerpen van een nieuwe grondwet en deed geen moeite om vrouwen in hun voorstellen voor politieke en maatschappelijke verandering te betrekken. Na de ontbinding van de Jiy ūtō, die een spreekbuis was geweest voor verschillende vrouwen, richtten veel vrouwen en ook Kishida zich tot de journalistiek en begonnen ze te schrijven voor vrouwenmagazines. Op deze manier hoopte ze andere vrouwen te bereiken met haar ideeën. Dit medium bereikte echter niet het grote, diverse publiek en miste de impact van de publieke speeches. 123 Het bestaan van de Jiy ūtō was ongetwijfeld te kort om echt een verschil te maken.

3.3. De Nihon Kurisutoky ō Fujin Ky ōfūkai (日本キリスト教婦人強風会)en Yajima Kajiko (矢島楫子)

De informatie die in onderstaand vertoog wordt gepresenteerd, is hoofdzakelijk gebaseerd op Sharon Sievers’ Flowers in Salt , die een goed inzicht biedt in het ontstaan en de ontwikkeling van deze beweging. Zij schrijft dat de Japanse tak van de Amerikaanse Women’s Christian Temperance Union 124 opgericht werd door Yajima Kajiko in Japan in 1886 onder invloed van de Amerikaanse Mary Leavitt, vertegenwoordigster van de Amerikaanse WCTU. De naam, die vertaald de ‘Christelijke Onthoudingsunie voor Vrouwen’ wordt, vraagt om een woordje uitleg. Mary Leavitt stichtte deze unie aanvankelijk door het drankprobleem van haar man. 125 Toen ze door Japan toerde als afgevaardigde van de Amerikaanse WCTU sprak ze publiekelijk over de kwestie van onderdrukking van de vrouw in het huwelijk met een dominante man. Yajima Kajiko, die haar hoorde spreken, kon zich relateren aan zo een situatie en richtte de Nihon Kurisutoky ō Fujin Ky ōfūkai op, of de Japanse WCTU, die ook wel een hervormingsgemeenschap genoemd werd. 126 Yajima had veel woede met betrekking tot het huwelijk als institutie. Haar zus was in haar huwelijk niet meer dan een concubine en werd behandeld als dienstmeid. Yajima zelf trouwde met een dronkelap en kreeg drie kinderen. Zij verliet uiteindelijk haar man, scheidde

123 Ibidem, p. 47. 124 In het verdere verloop van de tekst zal naar de beweging verwezen worden met haar initialen: WCTU. 125 Sievers, [1983] 1990, p. 89. 126 Ibidem, pp. 89-90.

23 en vond een uitlaatklep voor haar woede ten opzichte van mannelijke privileges en patriarchale instituties in de Japanse WCTU. 127 De beweging pakte vooral twee kwesties aan: het concubinesysteem en het prostitutieprobleem. 128 Prostitutie werd door de WCTU beschouwd als een systeem van slavernij en een schending van de mensenrechten. 129 Yajima Kajiko liet zich leiden door christelijke overtuigingen en focuste zich op het hervormen van de mannelijke attitudes. 130 Haar ideeën werden verkondigd in tijdschriften, door lezingen en er werden campagnes en petities georganiseerd om de overheid te confronteren. Achteraf bekeken, maakte dit niet het verschil. Het concubinesysteem werd nog lang niet afgeschaft en de overheid keurde prostitutie in zeker zin goed. Prostitutie werd gerechtvaardigd door middel van volgende twee redenen: het reguleerde de publieke moraal en publieke hygiëne. 131 Andere voorstanders beweerden dat een toename aan verkrachting of andere seksuele misdaden voorkomen werd, doordat de mannen een plaats hadden waar ze hun seksuele lusten kwijt konden. Bovendien opperden ze dat dit systeem en zijn uitvoering van medische controles de verspreiding van geslachtsziektes voorkwam. Tegenstanders van prostitutie beweerden dan weer het omgekeerde: precies het systeem was verantwoordelijk voor het hoge cijfer van personen besmet met een geslachtsziekte in het begin van de 20 e eeuw. 132 De overheid behoorde tot de voorstanders. De modernisatie, industrialisatie en verwestering enerzijds, en het uitgebreide onderwijs, dienstplicht en migratie naar de steden anderzijds, hadden een nieuw type man gecreëerd, dat op alsmaar latere leeftijd huwde. De overheid hechtte belang aan het prostitutiesysteem in de zin dat het de “socio-economische orde en het familiesysteem” in stand hield. De overheid wou de fysische verlangens van de echtgenote beperken ten voordele van de familie en de vrouwen aanmoedigen zich vooral te ontfermen over het huishouden en de kinderen. 133 Een andere kwestie die de Japanse WCTU aanpakte was het hanteren van een dubbele standaard naargelang gender omtrent overspel en scheidingsprocedures. Ze eisten dat vrouwen en mannen in gelijke mate gestraft zouden worden voor overspel, daar waar toen

127 Ibidem, pp. 90-92. 128 Ze vestigde niet alleen de aandacht op prostitutie in eigen land, maar ook op prostitutie overzee. Ibidem, p. 95. 129 Garon, Sheldon, “The World’s Oldest Debate? Prostitution and the State in Imperial Japan, 1900-1945”, The American Historical Review , Vol. 98, No. 3, Jun. 1993, pp. 710-732., p. 719. 130 Sievers, [1983] 1990 , p. 94. 131 Garon, “The World’s Oldest Debate?”, 1993, p. 721. 132 Ibidem, p. 721. 133 Ibidem, p. 722.

24 enkel de vrouw strafbaar was voor overspel. Een man was enkel strafbaar wanneer zijn minnares getrouwd was. 134 De kritiek op de mannelijke aristocratie had politieke implicaties en gaf weerklank aan twee invloeden: 1) christendom en confucianisme: slechte mannen mogen niet regeren; 2) en feministische invloed: “immorele mannen zullen de mars naar civilisatie verhinderen voor vrouwen, aangezien de bron voor civilisatie seksuele trouwheid in de relaties tussen mannen en vrouwen is.” 135 Vanaf 1890 begon de Japanse WCTU te groeien, zodanig dat ze in 1893 een nationale organisatie werd. De beweging ging door met een gigantische anti-prostitutiecampagne, waarmee bewezen werd dat vrouwen de publieke opinie en steun konden mobiliseren. Deze activiteit stimuleerde de ontwikkeling van anti-prostitutiegroeperingen, en dwong de regering het probleem aan te pakken. De Japanse WCTU begon sterk op een ‘vrouwenpartij’ te lijken, die tot en voor een vrouwelijk publiek sprak met een vrouwelijk leiderschap en financiële steun van vrouwen. 136 Na 1890 moest er opgelet worden voor ‘politieke inhoud’ van de bijeenkomsten door een wet met betrekking tot associaties en bijeenkomsten, die vrouwen verbood politieke vergaderingen bij te wonen en toe te treden tot politieke partijen. Dit was de grootste oorzaak van het kortwieken van hun politieke potentieel. De beweging viel daarnaast ook ten prooi aan het anti-feminisme van de conservatieve atmosfeer in deze periode en kreeg ze af te rekenen met een groeiende aanval op het christendom. Tegenstanders beweerden dat de groep de deugeden van de Japanse traditie onvoldoende waardeerde.137 De Nihon Kurisutoky ō Fujin Ky ōfūkai ging echter gewoon door met anti- prostitutiecampagnes en richtte in 1893 de Jiaikan (慈愛館) op, een schuilplaats voor jonge vrouwen. Hiernaast richtte de Japanse WCTU in de Taish ō-periode nog een maatschappelijk huis op, Kōbōkan . Reden hiervoor was de groeiende bezorgdheid om de negatieve gevolgen van industrialisatie en urbanisatie. 138

134 Ibidem, p. 720. 135 Sievers, [1983] 1990, pp. 97-98. 136 Ibidem, p. 99. 137 Ibidem, pp. 99-102. 138 Ogawa, Manako, “ ‘Hull-House’ in Downtown Tokyo: The Transplantation of a Settlement House from the United States into Japan and the North American Missionary Women, 1919-1945”, Journal of World History , Vol. 15, No. 3, 2004, p. 362.

25 In 1894-1895 kwam de beweging onder druk te staan om het land te prijzen in plaats van te bekritiseren, door de eerste Sino-Japanse Oorlog ( 日 清 戦 争 ). 139 Conservatieve tendensen werden versterkt (vooral anti-feminisme), maar de overheid kreeg ook een toenemende appreciatie voor vrouwen als dragers van kinderen. De overheid speelde op dit moederschap in om de steun van moeders voor het nationaal beleid te ronselen. 140 (cf. infra p. 27) Vrouwen hadden de sociale veranderingen in de Meijiperiode verwelkomd en probeerden deze in hun voordeel te laten werken om de lage status op te trekken. De overheid belette dit door vrouwen geen politieke rechten toe te kennen en de invoering van onderwijs voor vrouwen dat steunde op de ry ōsai kenbo -ideologie. 141 De overheid erkende de vrouw dus enkel als een potentieel producent van zonen voor het uitbreiden van het Japanse rijk, “als leraressen van patriottisme en loyaliteit thuis en als stabiele pilaren temidden van sociale druk.” 142 Bijgevolg was de overheid er enkel op uit om dit potentieel te controleren en tegelijkertijd vrouwen verschillende rechten te ontzeggen. Dit potentieel werd onder meer gereguleerd door overheidsgesponsorde vrouwengroepen zoals de Patriottische Vrouwenassociatie of Aikoku Fujin Kai (愛国婦人会) (cf. infra pp. 27-28), die enerzijds de indruk kregen dat ze gewaardeerd en echt erkend werden door de overheid, maar anderzijds gebruikt werden in het belang van de natie. Als laatste voegt Vera Mackie in Feminism in Modern Japan hier nog aan toe dat:

[…] activity in Christian reform movements was an important precursor of feminine activity. At least some women associated with the reform societies in Japan went on to more explicit feminist activity, including the formation of Christian groups for women’s suffrage in the 1920s. 143 144

139 In 1894 vroeg Korea assistentie om een opstand neer te slaan. China en Japan zonden troepen en onderdrukten de opstand met succes. Beide landen weigerden echter hun leger terug te trekken. Dit leidde tot een oorlog tussen China en Japan, waarbij Japan de overwinning behaalde. Meer informatie over deze oorlog zie: Jansen, Marius B. (ed.), The Cambridge History of Japan. 5: The Nineteenth Century , Cambridge: Cambridge University Press, 1989, p. 671, 695, 699, 707-708, 762-765. 140 Sievers, [1983] 1990, p. 103. 141 Ibidem, p. 112. 142 Ibidem, p. 113. 143 Ryan, Barbara, Feminism and the Women’s Movement: Dynamics of Change in Social Movement Ideology and Activism , New York: Routledge, 1992, p. 172 cit. volgens Mackie, 2003, p. 30 144 Bijvoorbeeld de Christelijke Associatie van Stemrecht voor Vrouwen van Japan of Nihon Kurisitoky ō Fujin Sanseiken D ōmei (日本キリスト 教婦人参政権同盟 ) opgericht in 1921 onder bescherming van de Japanse WCTU. Zie: Mackie, 2003, p. 42 (noot 79).

26 3.4. De Aikoku Fujin Kai (愛国婦人会) en Okumura Ioko ( 奥村五百子)

De Aikoku Fujin Kai werd opgericht in 1901 door Okumura Ioko en beschikte over een eigen magazine Aikoku Fujin (愛国婦人) vanaf 1902. Tegen 1912 was het een van de grootste organisaties. 145 De leden van de beweging groeiden sterk in aantal door de Russo- Japanse Oorlog van 1904-1905 ( 日露戦争). 146 Okumura dacht dat met deze organisatie de vrouw in meerdere rollen erkend zou worden, maar de activiteiten van de beweging, zoals het ophalen van fondsen, maken van troostpakketten voor soldaten aan het front, soldaten uitwuiven enzovoort, benadrukten de vrouwelijkheid extra en steunden de oorlog. Het is dan ook geen verrassing dat de groep op grootse financiële steun van de overheid kon rekenen. Tijdens de Russo-Japanse Oorlog riep de staat elk subject – mannen en vrouwen – op om de oorlog te steunen. De activiteiten van de Aikoku Fujin Kai leken het beeld van vrouwen met bepaalde voedende vaardigheden te versterken en hen niet af te schilderen als zwak en in nood van bescherming. 147 De vrouwen van de beweging werden zelfs geprezen door leger en overheid voor wat ze deden. De zogenaamde herkenning was echter schijn. “De staat mobiliseerde niet alleen de krachten van mannen en vrouwen, maar ook emotionele gehechtheid in dienst van staatsdoelen, een proces dat zijn hoogtepunt kende in de jaren van1930 tot 1940.” 148 Er kwam wel kritiek op deze relatie tussen de staat en de vrouw: “socialists and feminists argued that, if women were to support the militarist aims of the state in various ways, they should have the political rights to match such support.” 149 Bovendien bracht de Russo- Japanse Oorlog het probleem van weduwes en hun kinderen naar voor en werd er geargumenteerd dat het de plicht van de staat was om voor haar loyale subjecten te zorgen, die een dienst bewezen hebben aan het land. 150 Deze organisatie was het toonbeeld van de slogan ‘fukoku ky ōhei ’, gesteund door het ‘brave vrouwen, wijze moeders’ of ‘ry ōsai kenbo ’-concept. De groep was belangrijk in de overheidspogingen de vrouwelijke rollen naar haar eigen hand te zetten, en de vrouwen in te

145 Mackie, 2003, p. 30. 146 Dit was een territoriumoorlog. Rusland was sterk geïnteresseerd in Korea, Mantsjoerije en het Liaotung- schiereiland en drong er bij Japan op aan om het schiereiland af te staan. Uiteindelijk leidde dit tot een korte oorlog tussen Japan en Rusland, die beëindigd werd door de ondertekening van het Verdrag van Portsmouth. Meer informatie over deze oorlog zie: Jansen, Marius B. (ed.), The Cambridge History of Japan. 5: The Nineteenth Century , Cambridge: Cambridge University Press, 1989, pp. 776-777. 147 Bernstein, 1991, p. 159. 148 Mackie, 2003, p. 31. 149 Ibidem, p. 31. 150 Ibidem, p. 32.

27 zetten als steun voor de staat. 151 “De associatie was een vrouwenorganisatie geleid door mannen, wiens functies gevormd werden door mannelijke definities van politieke rollen en wiens succes te danken is aan overheidssteun […].” 152 Voor vrouwen waren er echter weinig mogelijkheden tot politieke activiteit. Velen kozen voor de Aikoku Fujin Kai met de hoop op erkenning en een verbetering in status.

3.5. De Heiminsha (平民社) en Fukuda Hideko ( 福田英子)

De Heiminsha werd gevormd in 1903. Het was een socialistische beweging die voortkwam uit de liberale beweging uit de jaren ’80 (cf. supra) en had als opmerkelijkste vrouwelijk lid Fukuda Hideko. 153 Fukuda ondervond uit eerste hand wat het was om weduwe te zijn en economisch op zichzelf aangewezen te zijn. Nadat ze Kishida Toshiko hoorde spreken in 1881 werd er in haar een vuur aangewakkerd en werd ze een echte activiste. Ze zette zelf een groep op voor de afschaffing van de ‘traditional disabilities’ van de vrouw, maar haar activiteiten brachten haar snel in de problemen, zoals verder in deze paragraaf aangetoond zal worden. Fukuda werkte samen met de Jiy ū Minken Und ō en de Jiy ūtō.154 (cf. supra) De samenwerking leidde tot haar arrest en gevangenschap, te wijten aan haar participatie in een plan van de liberale activisten om explosieven naar Korea te brengen in 1885 met als doel een onafhankelijke beweging te promoten. 155 Dit is ook gekend als het Ōsaka-incident. 156 De mannen van de Heiminsha beschouwden de problemen van vrouwen niet als een prioriteit, maar een van de stichtende leiders, Sakai Toshihiko ( 堺利彦), sympathiseerde met hun strijd. 157 Hij schreef artikels in socialistische magazines, zoals Heimin Shinbun (平民新 聞), waarin hij een socialistisch perspectief aanbood voor kwesties gerelateerd aan de vrouw, het huwelijk en de familie. 158 Al gauw creëerden de vrouwen in het begin van de 20 e eeuw

151 Sievers, [1983] 1990, p. 114. 152 Ibidem, p. 115. 153 Mackie, 2003, p. 32. 154 Robins-Mowry, 1983, p. 63. 155 Mackie, 1997, p. 2. 156 Ibidem, p. 49. 157 Sievers, [1983] 1990, p. 119. 158 Mackie, 1997, p. 48.

28 hun socialistische magazines zelf, waaronder bijvoorbeeld Sekai Fujin (世界婦人). Op dit laatste magazine wordt nog teruggekomen. 159 (cf. infra p. 31-32) De beweging richtte een uniek beleid op in 1904: elke man die een vergadering wou bijwonen, moest een vrouw meebrengen. Er moet in het achterhoofd gehouden worden dat door de Publieke Vrede en Orde Wet of Chian Keisatsu H ō (治安警察法) met het beroemde Artikel 5, die officieel in werking trad in 1900, vrouwen verbannen waren van politieke bijeenkomsten en niet mochten toetreden tot politieke bewegingen. De vrouwen splitsten zich echter af als een aparte groep om de vrouwelijke kwesties te bespreken en mogelijke acties te bedenken om de sociale situatie van de vrouw te verbeteren. De socialistische mannen stonden hier sceptisch tegenover. In deze periode waren de mannen nog relatief conservatief en was het moeilijk denkbaar dat een vrouw een potentiële politieke en intellectuele gelijke zou kunnen zijn. 160 De afsplitsing leidde tot het eerste socialistische vrouwenseminarie of Shakai Shugi Fujin K ōen Kai ( 社 会 衆 議 婦 人 講 演 会 ) in januari 1904. Aanvankelijk waren het overwegend mannelijke sprekers, die voor een dominant mannelijk publiek een uiteenzetting gaven over de vrouwenkwestie, het huwelijk of onderwijs. Na een paar maand kwamen er geleidelijk meer vrouwelijke sprekers en groeide ook het vrouwelijke publiek aan. De topics die de vrouwelijke sprekers hoofdzakelijk aanhaalden waren het huwelijk en de familie, maar ook het concept ‘ry ōsai kenbo ’ werd aangepakt en het idee dat de vrouw kon deelnemen aan publieke activiteiten werd opgeworpen. Uiteraard doelden ze op genderspecifieke activiteiten zoals verplegen of vrijwilligerswerk. 161 Daarnaast kwam het begrip ‘vrije liefde’ aan bod en werd het onderwerp van prostitutie aangesneden. 162 De socialistische vrouwen concentreerden zich vooral op de situatie van prostituees en vonden dat “prostitutie gebruikt werd als een symbool voor de exploitatie van vrouwen in een kapitalistische maatschappij”.163 De socialistische vrouwen waren niet mals voor de Aikoku Fujin Kai . (cf. supra) De samenwerking tussen deze beweging en de staat werd door de Heiminsha negatief geïnterpreteerd. Er werd geargumenteerd dat door hun activiteiten voor staatsdoelen “de dominante constructie van vrouwen als ‘vrouwen en moeders’ voor de staat” 164 , extra benadrukt werd en dat het vooral om een “contradictorische relatie ging, van een staat die

159 Ibidem, p. 48. 160 Sievers, [1983] 1990, p. 121. 161 Mackie, 1997, p. 53. 162 Ibidem, p. 53. 163 Ibidem, p. 54. 164 Ibidem, p. 57.

29 verwachtte dat vrouwen hun energie inzetten voor de oorlog, maar die hen de politieke basisrechten ontzegde.” 165 Met het uitbreken van de Russo-Japanse Oorlog in 1904 was de tussenkomst van de overheid in politieke zaken vanzelfsprekend. Toch slaagde de groep er nog in een anti- oorlogscampagne op te zetten vooraleer de overheid zware straffen (boetes, gevangenschap) uitdeelde voor tegenstanders naarmate de oorlog vorderde. 166 Tussen 1904 en 1909 zetten Fukuda Hideko en andere vrouwelijke leden een campagne op voor de herroeping van Artikel 5 van de Chian Keisatsu H ō. Ze stelden petities op die telkens voorgesteld werden aan het parlement, maar nooit goedgekeurd werden. 167 Ze rechtvaardigden hun petities met de vraag om Artikel 5 te wijzigen met allerlei argumenten:

[…] pointing to the illogicality of a system which denied women political rights but required certain obligations of them. […] women, like men, were subject to the obligation to pay taxes, women were liable for punishment by the criminal system, and women were subject to the effects of government legislation. The demand for such rights was described as ‘natural’ and ‘reasonable’, and comparisons were made with other countries. 168

Bovendien stelden ze dat de vrouw twee vijanden had: de mannenklasse en de rijke, aristocratenklasse. Vanuit deze stellingen trekt Vera Mackie in Creating Socialist Women in Japan de conclusie dat:

Women within the socialist movement at this stage tended to see the ‘woman question’ in terms of liberal discourse, in terms of rights which should be extended equally to males and females, […] in campaigning for the repeal of Article Five, socialist women were attempting to reconstruct women as citizens. 169

Het moet opgemerkt worden dat de vrouwen hun bekwaamheid toonden door in chaotische tijden (de Russo-Japanse Oorlog en de nasleep ervan) te ijveren voor vrouwenrechten. In 1905 hield de Heimin Shinbun op te bestaan. Oorzaken hiervan waren de boetes die leiders van de Heiminsha kregen voor het schenden van perswetten en de gevangenname van een van de voornaamste leiders van de beweging. Dit alles leidde tot barsten in het socialistisch oppervlak. Conflict ontstond omtrent de opvolging van het leiderschap en tegen

165 Ibidem, p. 58. 166 Sievers, [1983] 1990, p. 121. 167 Mackie, 1997, p. 62. 168 Ibidem, p. 63. 169 Ibidem, p. 65.

30 1905 was de Heiminsha zo verzwakt dat de beweging niet lang erna werd ontbonden. De socialisten splitsten zich op in twee groepen, waar ik hier niet verder zal op ingaan. 170 Deze problemen en splitsingen, bleken aanvankelijk weinig weerslag te hebben op de socialistische vrouwen, maar uiteindelijk eiste de opsplitsing toch zijn tol: vrouwen zagen elkaar niet meer zo vaak of ze hadden uiteenlopende meningen over allerlei kwesties, maar de campagne voor de wijziging van Artikel 5 was de factor die hen toch nog verenigde. 171 In 1907 richtte Fukuda Hideko het tijdschrift Sekai Fujin op, dat slechts twee jaar bestond. Ze deed dit omdat ze haar ideeën en artikels bij andere magazines niet kwijt kon. Via haar eigen medium gaf ze een socialistische kijk op verschillende kwesties. De titel Sekai Fujin of Vrouwen van de Wereld toonde immers aan dat vrouwen ook interesses buiten de familie konden hebben. Ze bracht in dit magazine verslag uit over een gevarieerd aantal onderwerpen waaronder de situatie van werkende vrouwen, arbeidersbewegingen 172 en nieuws over suffragettes en politieke activiteiten van vrouwen in andere landen. 173 In Sekai Fujin gaf Fukuda daarenboven duidelijk te verstaan dat ze de campagne tegen Artikel 5 volledig steunde De voortgang van de petities werd dan ook regelmatig gepubliceerd. Fukuda Hideko bekritiseerde sterk de rollenverdeling in de Heiminsha . De vrouwen waren niets meer dan helpers van de beweging. Hun toetreden tot de beweging had als redenen dat ze ofwel een echtgenoot hadden die deel uitmaakte van de Heiminsha ofwel dat ze meeleefden met armoedesituaties, die hen naar de socialistische beweging leidde. Het had niks te maken met filosofische of ideologische kennis. Hun taken waren meestal dan ook beperkt tot het prepareren van maaltijden en het steunen van hun echtgenoten. De mannen namen deze rollenverdeling aan als iets natuurlijk.174 Fukuda wou dit echter niet aanvaarden. Ze zette zich dubbel in voor de campagne voor de wijziging van Artikel 5 omdat ze ervan overtuigd was dat een wijziging van dit artikel gelijkheid zou brengen en iets zou doen aan de lage status van de vrouw. Jammer genoeg bereikte de campagne en petities hun doel nog niet, wat grotendeels te wijten was aan klassen-en politieke verdelingen, die een verenigde inspanning in de weg stonden. 175 De politieke verdeling had als gevolg dat de vrouwen ook

170 Sievers, [1983] 1990, p. 122-124. 171 Ibidem, p. 124-125. 172 Mackie, 1997, p. 61. 173 Om interesse in internationaal feminisme aan te wakkeren, presenteerde Fukuda rolmodellen zoals de Franse Madame Roland. Zie: Sievers, [1983] 1990, p. 128. 174 Mackie, 1997, p. 49-50. 175 De Jiy ū Minken Und ō en Aikoku Fujin Kai hadden vooral vrouwen uit de hogere klasse als leden. De Jiy ū Minken Und ō was van een liberale strekking, Heiminsha een socialistische strekking en de Aikoku Fujin Kai vertegenwoordigde de staat. Zie: Sievers, [1983] 1990, p. 130.

31 verdeeld raakten en verschillende wegen uitgingen. Artikel 5 bleef ongewijzigd tot 1922. (cf. infra p. 79) Er waren ook enkele mannelijke auteurs die gebruik maakten van Sekai Fujin . Zij poseerden in dit magazine de stelling dat “parlementaire tactieken om rechten te verwerven zinloos waren. In andere landen hadden vrouwen het stemrecht misschien wel al gekregen, maar veranderde dit helemaal niks aan hun onderdrukking. De bevrijding van de vrouw en hervorming van de maatschappij was enkel mogelijk via het socialisme.” 176 Fukuda reageerde hier op door te stellen dat de prioriteit bevrijding van de vrouw was – waarvan onderwijs de basis was, want onderwijs leidde tot economische kansen en dit leidde vervolgens tot bevrijding – en dat er dan pas veranderingen plaats konden vinden. Ze benadrukte dat de vrouw nog altijd onderdrukt was en dat mannen nog allerlei privileges genoten. 177 In 1908 gebeurde het Rode Vlag-incident of Akahata Jiken (赤旗事件). Er werd een samenkomst georganiseerd om de vrijlating van verschillende socialisten te vieren. Na afloop werden er socialistische liederen gezongen en ging men de straat op met vlaggen waarop ‘anarchisme’ stond geschreven. Het incident leidde tot de arrestatie van een aantal leden, waaronder vier vrouwen. Kanno Suga (管野すが) was een van deze vier vrouwen die gearresteerd werd wanneer ze haar kameraden ging opzoeken op het politiekantoor. Ze werd niet schuldig bevonden. Dit deed haar wel besluiten meer directe en extreme actie te nemen, waardoor ze betrokken raakte bij wat gekend was als het Grote Verraad-incident of Taigyaku Jiken (大逆事件) van 1911. Dit incident hield in dat er plannen gemaakt waren om een aanslag op de keizer te plegen. Wanneer dit ontdekt werd, werden Kanno en nog 26 anderen opgepakt. De helft hiervan, waaronder ook Kanno Suga werden geëxecuteerd. Kanno “oversteeg haar rol van de vrouw als helper in de socialistische beweging” letterlijk. 178 Ze was er rotsvast van overtuigd dat extreme actie de ogen van de maatschappelijke leiders zou openen: “Much as Kanno admired the goals of socialism, she thought that ordinary measures in a society like Japan’s were too slow and ponderous. She could not afford to wait, but neither could Japan, she thought.”179 Kanno Suga zal verder niet besproken worden omwille van haar zeer aparte positie in de eerste feministische golf. Na het Grote Verraad-incident werden de socialisten nog harder geviseerd en werden ze gedwongen om onder te duiken. Rond de jaren ’20 zal de beweging heropleven door

176 Sievers, [1983] 1990, pp. 131-132. 177 Ibidem, p. 132. 178 Mackie, 1997, p. 67. 179 Sievers, [1983] 1990, p. 159.

32 allerlei vakbonden en hun vrouwendivisies, waarover meer in het tweede deel. (cf. infra pp. 70-73)

3.6. De Young Women’s Christian Association (YWCA)180

De informatie over deze associatie zoals terug te vinden in deze verhandeling, is gebaseerd op het essay van Helen S.E. Parker “Women, Christianity and Internationalism in Early Twentieth-Century Japan: Tsuda Ume, Caroline Macdonald and the Founding of the Young Women’s Christian Association in Japan”.181 Deze christelijke organisatie werd ook opgericht door een invloed van buitenaf. (cf. supra WCTU pp. 23-26) De YWCA vond haar oorsprong in Groot-Brittannië in de jaren 1870. De associatie begon als een beweging die jonge vrouwen een kans gaf naar het buitenland te reizen. Reizen moedigde het onafhankelijk leven en de mobiliteit van jonge vrouwen aan. Langzaam groeide de YWCA uit tot een internationaal netwerk met takken in verschillende landen. 182 De activiteiten gingen nu verder dan reizen voor studies, werk of vrije tijd en kwesties als onderwijs voor vrouwen, vooruitgang van financiële en sociale onafhankelijkheid en nog zo veel meer, werden belangrijker. 183 In 1892 werd er een World’s Young Women’s Christian Association gesticht op een internationale conferentie in Londen. De Britse YWCA nodigde bewegingen van over de hele wereld uit en er was heel wat enthousiasme om de YWCA naar andere landen uit te breiden. In 1904 kreeg Caroline Macdonald van de Canadese YWCA de opdracht een YWCA op te starten in Japan. 184 Haar doel was educatieve mogelijkheden te creëren voor vrouwen, iets wat ze ontegensprekelijk gemeen had met Tsuda Umeko (津田梅子), die later voorzitster van de Japanse YWCA werd. Macdonald leerde Japans en zette bijbelklassen op. Ze werd ook uitgenodigd om les te geven op Joshi Eigaku Juku (女子英学塾), waardoor ze de interesse van Tsuda Umeko opwekte. Tsuda stond aanvankelijk pessimistisch tegenover de oprichting van een YWCA in Japan, maar haar mening veranderde toen ze inzag dat zij en Macdonald dezelfde doelen voor ogen hadden in verband met onderwijs voor vrouwen, namelijk:

180 In het verdere vertoog wordt er naar de associatie verwezen met deze initialen. 181 Parker, Helen S.E., “Women, Christianity and Internationalism in Early Twentieth-Century Japan: Tsuda Ume, Caroline Macdonald and the Founding of the Young Women’s Christian Association in Japan” in Tomida en Daniels, 2005, pp. 178-191. 182 Parker, “Women, Christianity and Internationalism in Early Twentieth-Century Japan” in Tomida en Daniels, 2005, p. 178. 183 Ibidem, p. 178. 184 Ibidem, p. 180-187.

33 onderwijs als middel om vrouwen de mogelijkheid te geven om te werken voor een inkomen en op deze manier economisch onafhankelijk te worden van mannen. Uiteindelijk nam Tsuda de positie van voorzitster van de Japanse YWCA aan. De Japanse YWCA zette veilige onderkomens op voor jonge vrouwen, gaven hen een kans om Engels te leren en participeerde in een campagne voor de verbetering van de situatie van werkende vrouwen. 185 Uit alle activiteiten die de YWCA aanbood, was de onderwijskundige methode van Tsuda Umeko opmerkelijk. Ze moedigde de studentes aan om actieve participanten 186 te worden in het leerproces en probeerde hun perspectieven te verbreden aan de hand van het bestuderen van ideeën en kwesties in de Engelse lessen. 187

4. Onderwijs en Tsuda Umeko (津田梅子)

Vanaf de Meiji-restauratie stond modernisatie op de voorgrond, zo ook op educatief vlak. In 1872 werd er een Ministerie van Onderwijs opgericht. Zo vroeg als 1872 werd onderwijs verplicht voor jongens en meisjes gedurende vier jaar. Er werd meteen een eerste meisjesschool geopend in T ōky ō in 1874. 188 Dit klinkt goed in theorie, maar in praktijk gingen er nog maar weinig meisjes naar school. Ouders betaalden niet graag voor het onderwijs van hun dochters, zij hoorden immers thuis om het huishoudwerk te doen. Het leek alsof onderwijs gelijkwaardiger was voor jongens en meisjes, maar de invulling van dit onderwijs was dat niet. In 1879 werden de voorheen gemengde klassen nu gescheiden in de laatste jaren van het basisonderwijs. 189 Jongens kregen de kans hun onderwijs verder te zetten. In 1886 trachtte men dit ook voor meisjes te verwezenlijken met de ‘Essentiële Punten voor Onderwijs in Hogere Scholen voor Meisjes’. 190 Dit beleid zorgde er echter voor dat verder onderwijs verschillend was, afhankelijk van gender:

Girls’ high schools provided inferior academic curricula training in the domestic arts, and intensive indoctrination into ‘national morality’ and the ‘cultivation of womanly virtues’. In effect, post- elementary girls’ schools were instituted as a ‘modern means of perpetuary nationalism and the Confucian ideology of the sexes. Indeed, the true curriculum was ‘respect for men, abasement of

185 Ibidem, p. 187-188. 186 In tegenstelling tot het eerder ‘passieve’ onderwijs in de ‘ ry ōsai kenbo ’-context. Gedetailleerd overzicht van onderwijs met betrekking tot vrouwen zie het volgende hoofdstuk: Onderwijs en Tsuda Umeko (津田梅子). 187 Ibidem, p. 189. 188 Mackie, 2003, pp. 25-26. 189 Ibidem, p. 25. 190 Tokuza, 1999, p. 54.

34 women’, and ‘a good wife and wise mother’, which stressed the role of women as economic, social and biological instruments of men. 191

De minister van Onderwijs, Mori Arinori ( 森有礼), was een voorstander van dit soort onderwijs. Het doel van onderwijs was ook volgens hem goede vrouwen en brave moeders te bekomen en op te leiden om kinderen op te brengen en huishoudwerk te doen. Nadat hij in 1889 vermoord werd, kwam er een traditionalistische, nationalistische reactie op de liberalisatie en verwestering van het onderwijs.192 In deze periode in de Meiji kwam de aanzet tot een autoritair en imperialistisch regime. In 1890 leidde dit tot het Keizerlijke Edict over Onderwijs of Ky ōiku Chokugo (教育勅語):

Its purpose was to institutionalize reverence for the emperor in schools as a basis for incalculating imperialist nationalism in the next generation. Affirming the principle of universal education as a key to national development, it also reinforced the principle of sexual differentiation in education in accordance with the Confucian norms which it sought to reassert. 193

Door de Sino-Japanse Oorlog van 1894-1895 lijkt enerzijds het onderwijs voor meisjes even in een crisis te komen als er nog minder dan tien hogere scholen zijn en er geopperd werd de fondsen voor meisjesscholen af te schaffen. 194 Anderzijds had de oorlog het effect dat de overheid het nut inzag van onderwijs als middel om nationalisme te verspreiden. In 1899 werd er dan ook bepaald dat elke prefectuur een secundaire school voor meisjes moet bezitten. Er werd een vierjarig secundair programma ingevoerd, waarin de nadruk nog altijd lag op het creëren van brave vrouwen en wijze moeders.195 In 1900 werd de eerste universiteit voor vrouwen opgericht, namelijk het Tsuda College of Tsuda Juku Dagaku (津田塾大 学)door Tsuda Umeko. 196 Japanse vrouwen zullen nog moeten wachten tot de Amerikaanse bezetting (1945-1952) om gelijkwaardig toegang te krijgen tot de prestigieuze Japanse universiteiten. 197 Het doel van onderwijs was daarnaast ook onderworpen aan de slogan ‘fukoku ky ōhei ’. Via het onderwijssysteem wou men militaristische ideeën en gedachten verspreiden. Mannen

191 Ibidem, p. 54. 192 Ibidem, p. 54. 193 Ibidem, p. 54. 194 Sievers, [1983] 1990, p. 104. 195 Tokuza, 1999, p. 55. 196 Mackie, 2003, p. 26. 197 Robins-Mowry, 1983, p. 41.

35 worden harde werkers of soldaten om het rijk te beschermen en op te bouwen; vrouwen dienen de mannen en familie, en zetten het patriarchaal systeem verder. 198 In de evolutie van onderwijs voor vrouwen speelden de scholen opgezet door christelijke missionarissen een grote rol. Rond 1859 focusten zij zich al op onderwijs voor vrouwen. De inhoud van dit onderwijs preekte niet voor de slogan ‘brave vrouwen, wijze moeders’, maar bracht de vrouwen in contact met Westerse ideeën zoals vrije liefde, gelijkheid enzovoort. 199 “Christians and Western-educated intellectuals encouraged the emergence of a new femininity based on dignity, ability, and self-respect, the ‘good wife and wise mother’ of their schools apparently meant ‘strong wife and strong mother’.” In vergelijking met het christelijke onderwijs was de Japanse overheid laat om verder onderwijs voor meisjes te voorzien. Tegen het einde van de Meiji-periode groeide het aantal christelijke scholen voor vrouwen. Dit versterkte waarschijnlijk de invloed van onderwijzers die de vrouwenrechten steunden. Een van deze onderwijzers was Tsuda Umeko. Tsuda was een van de gelukkigen die de kans kreeg om in Amerika te studeren in 1871. Ze kreeg er het beste onderwijs en werd er christelijk opgevoed. Wanneer ze terugkeerde naar Japan, voelde het volgens haar alsof ze een vreemd land binnenkwam. Ze was niet vertrouwd met de gebruiken, de cultuur en nog minder met de taal. Ze merkte al gauw dat ze een hekel had aan het conservatieve Japanse onderwijssysteem en nadat ze nog drie jaar in Amerika studeerde, keerde ze terug naar Japan met het besluit zich ten volle in te zetten voor een adequaat hoger onderwijs voor vrouwen. 200 In 1900 richtte ze het eerste privé-college op voor vrouwen in Japan, zoals hierboven reeds vermeld. Dankzij vrienden in Amerika was er via het college ook een beurs beschikbaar om meisjes de mogelijkheid te geven te studeren in Amerika.

Christians or Christian influence also created the first higher educational institutions for women. Tsuda Umeko was a Christian. Both Japan Women’s University, established in 1901, and T ōky ō Women’s Christian college, founded in a cooperative interdenominational effort in 1918, had Christian origins. All received staunch support from Japanese and US male educators who espoused advancement of women as an integral element of the modernization of Japanese society. 201

In conclusie kan het Japanse onderwijs voor vrouwen beschouwd worden als inferieur, minder gewaardeerd en gescheiden op basis van gender. Onderwijs voor vrouwen was er

198 Fujimura-Fanselow en Kameda, 1995, pp. 96-97. 199 Tokuza, 1999, p. 55. 200 Robins-Mowry, 1983, pp. 44-46. 201 Ibidem, p. 50.

36 enkel met het doel brave vrouwen en wijze moeders voort te brengen. Dit werd echter tegengegaan door de christelijke onderwijsinstellingen, waardoor vele vrouwen kritisch begonnen na te denken over hun discriminerende opvoeding.

5. Politieke beslissingen en wetten.

De invoer van nieuwe wetten werd beschouwd als een deel van de modernisatie. Allereerst bewees dit de opkomst van Japan als moderne natiestaat. Het voorzag een kader voor centraliserende politieke macht en een basis om politieke controle uit te breiden in nog ongereguleerde zones van het leven. Niettemin zorgden ze voor het uitroeien van de samuraiklasse. De vroegste wetten maakten alle mannen gelijk, feodaliteit werd afgeschaft, universele dienstplicht voor mannen ingevoerd en er mocht geen zwaard meer gedragen worden. 202 Zo vroeg als 1868 kwamen er wetten voor abortus. Abortus werd verboden en strafbaar in de Strafrechtelijke Wet van 1882 en dit bleef het ook in de herziene Strafwet van 1907. Sommigen, zoals Masami Ohinata argumenteerden dat dit verbod deel uitmaakte van een overheidsbeleid om voor een ‘rijk land, sterk leger’ te zorgen via de gezonde kinderen van vrouwen 203 , maar Sh ōko Ishizaki, beweerde dat de beperkingen voor abortus helemaal niets met een beleid te maken hadden: “it was an aspect of measures […] taken to re-shape old customs and build a new pattern of life to create a modern self-regulating peasantry”.204 De eigenlijke stijging in geboortes zou volgens hem te maken hebben gehad met een beleid dat toestond kleine, autonome landbouwersfamilies te creëren als belastingbetalers. Deze families bepaalden hun eigen normen, waardoor dorpsnormen vervaagden. Voortplanting was hier een vrije keuze terwijl ze op het land van een heer werkten die voor de rest alles betaalde. Vele landbouwers hadden dus niet de motivatie zich te ontwikkelen tot autonome, zelfregulerende mensen. Ze zagen geen toekomst dus waarom proberen om autonoom te worden? De landbouwers stonden ongedisciplineerd tegenover het leven en deden de moeite niet om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. 205 Dit zou volgens hem de reden zijn voor een stijging van geboortes. Aan abortus en de pogingen van de staat om controle te krijgen

202 Tokuza, 1999, p. 48. 203 Bernstein, 1991, p. 200. 204 Ishizaki, Sh ōkō “Principles of Procreation and the Family in Modern Japan: Factors behind Decisions on Family Size” in Tomida en Daniels, 2005, p. 280. 205 Tomida en Daniels, 2005, pp. 278-297.

37 over het lichaam van de vrouw wordt nog een hoofdstuk gewijd in deel III. (cf. infra pp. 92- 104) Hoewel concubines legaal erkend werden, werd er in 1872 de ‘Bevrijdingswet voor Concubines’ uitgevaardigd. Deze kwam alleen maar tot stand omdat het Westen dit gebruik ten stelligste afkeurde. In de praktijk werd de wet maar toegepast vanaf 1882. 206 Prostitutie werd ook aan een aantal regels onderworpen. Op prostitutie stond er geen straf. Er waren zelfs prostitutiedistricten met officiële vergunningen voorzien voor de mannen. 207 Prostitutie werd gezien als een middel om de publieke moraliteit en de gemeenschap te regelen. 208 Alvorens de kwestie van prostitutie officieel behandeld en gereguleerd werd door de overheid, was ze reeds aangehaald door de Meirokusha 209 en de Japanse WCTU. Onder druk van de bewegingen en uit vrees om internationaal beschaamd te worden, werd de prostitutie aan een aantal regels onderworpen. Als een eerste maatregel werden de prostituees medische controles opgelegd omdat men een verspreiding van geslachtsziektes vreesde. 210 Prostituees waren verder gebonden aan de bordeelhouders – ze mochten niet werken of verblijven buiten het bordeel – en waren verboden zich buiten het plezierdistrict te begeven zonder toestemming van de politie. Naast de opgelegde beperkingen was het leven van de vrouwen heel onzeker door geslachtziekte, gezondheidsproblemen en nog veel meer. 211 Het familieregister en ie -systeem is eerder reeds aangehaald in deze scriptie.(cf. infra pp. 18-19) Hierin bleek dat het niet ongewoon was voor de man om maîtresses te hebben. Het was dus mogelijk dat de maîtresse de eerste zoon baarde in plaats van de echtgenote. Wanneer de echtgenote nog niet geregistreerd 212 was en concubines niet erkend werden, kon hij zijn maîtresse laten registreren en zijn vrouw tot de status van concubine dwingen. 213 Aan dit soort praktijken kwam een einde in 1882. Rond 1880 kwamen er sterke controles op publieke bijeenkomsten. In 1890 werd er een wet op associaties en bijeenkomsten uitgevaardigd, die stipuleerde dat zowel vrouwen als minoriteiten, studenten en leraars geen politieke vergaderingen mochten bijwonen en ze niet mochten toetreden tot politieke partijen. Dit werd opgetekend in het beroemde Artikel 5 van

206 Tokuza, 1999, p. 49. 207 Mackie, 2003, p. 16. 208 Garon, “The World’s Oldest Debate?”,1993, p. 711. 209 Fukuzawa Yukichi bekritiseerde ouders die hun dochters aan bordelen verkochten onder het mom dat ze op deze manier hun filiale loyaliteit bewezen. Zie: Mackie, 2003, p. 16. 210 Mackie, 2003, p. 16. 211 Garon, “The World’s Oldest Debate?”, 1993, pp. 712-719. 212 Zij werd vaak niet geregistreerd tot ze een eerste kind baarde. 213 Tokuza, 1999, p. 49.

38 de Chian Keisatsu H ō van 1900. Er waren verschillende redenen om vrouwen te weren uit de politiek. Ten eerste deden vrouwelijke sprekers van de Jiy ū Minken Und ō, zoals Kishida Toshiko, negatieve uitspraken over het patriarchale familiesysteem en de autoritaire staat. Zoiets werd natuurlijk niet getolereerd, dus verbood men alle vrouwen deel te nemen aan politieke vergaderingen. Ten tweede wou men voorkomen dat vrouwen iets eisten van de staat, wanneer er van hen vereist werd dat ze thuis bleven214 :

The laws forbidding women’s political participation reinforced and legitimized the family duties, social values, and poverty that kept most women out of the political arena […]. Most important, the laws were part of a systematic state interest in how women and the family system could serve the developing nation. 215

Deze wet maakte verschillende visies op de vrouw duidelijk. De vrouw werd gekoppeld aan minoriteiten, wat impliceerde dat ze zwak en kwetsbaar was. Politiek zou trouwens de deugdzaamheid van de vrouw in het gedrang brengen. Een andere visie was dat de vrouw gevaarlijk en rebels zou worden naar analogie met de bewegingen en gewelddadige acties in bijvoorbeeld Groot-Brittannië. Een laatste visie stelde dat vrouwen in dezelfde categorie belandden als studenten, leerkrachten en militairen. Dit plaatste hen in een rol van burgerlijk dienaar, wiens politieke activiteit ongepast was of wiens verantwoordelijkheden gewichtig genoeg was om politieke deelname uit te sluiten. 216 In 1889 werd er een geschreven grondwet overhandigd na een lange periode van inzet namens de politieke partijen voor een grondwettelijk systeem. 217 Het was het begin van parlementaire democratie. Politieke partijen kregen vorm, er was een Hogerhuis bestaande uit nobelen – en dus automatisch meer inspraak – en een Lagerhuis bestaande uit leden die verkozen werden uit mannelijke kandidaten die ouder dan 25 waren en belastingen betaalden. 218 In deze grondwet werden man en vrouw beschouwd als subjecten. Hun plichten en rechten werden bepaald door de keizer. De vrouw was een dubbel subject: een subject voor de keizer en een subject voor het hoofd van de patriarchale familie. 219 De vrouw werd hierin ook geen stemrecht toegekend. Voor volledig stemrecht zal de Japanse vrouw moeten wachten tot na Wereldoorlog II.

214 Bernstein, 1991, pp. 155-156. 215 Ibidem, p. 156. 216 Ibidem, p. 156-157. 217 Voor meer details rond de ontwikkeling van de Japanse grondwet van 1889 zie:Colegrove, Kenneth, “The Japanese Constitution”, The American Political Science Review , Vol. 31, No. 6 (Dec., 1937), pp. 1027, 1049. 218 Robins-Mowry, 1883, p. 62. 219 Mackie, 2003, p. 5.

39 In 1898 kwam er een nieuw Meiji Burgerlijk Wetboek. Dit versterkte het concept van ie en linkte het aan een patriarchaal keizerlijk systeem. De wet stond bijna symbool voor de uitspraak ‘danson johi ’ en het concubinesysteem leek helemaal terug 220 : “The difference was that they were now expected to provide sons, not only for the family, but for the Empire. Women […] were now to be tied to a family system designed to leave them few options other than to do the state’s bidding.” 221 Vrouwen werden in dit Burgerlijk Wetboek gedefinieerd als legaal onbestaand. Zodoende bezaten ze geen rechten als individuen wat dan weer de patriarchale familie beschermde. Aangezien de man alle autoriteit had, werd de vrouw incompetent verklaard om geld te ontvangen en te gebruiken, contracten op te stellen en te onderhandelen over bezittingen. 222 Scheiden was mogelijk op grond van wreedheid, verlating en ernstig wangedrag. Wanneer de man overspel pleegde met een getrouwde vrouw en diens man een proces tegen de man inspande, kon een vrouw scheiden van haar echtgenoot. Indien de vrouw ongetrouwd was, waren er zo goed als geen consequenties voor de man. Als de vrouw echter ontrouw was, kon haar echtgenoot zonder problemen van haar scheiden en kon ze zelfs twee jaar achter de tralies gaan. 223 Modernisatie hield zeker geen politieke modernisatie voor vrouwen in. Tokuza Akiko zegt dan ook het volgende over modernisatie met betrekking tot vrouwen:

[…] true political modernisation was not a goal of the Meiji government. Its authoritarian controls on dissent and political participation showed that Western egalitarianism was selectively interpreted and applied to destroy the old elite, win popular support, and build national identity and loyalty. In the patriarchal Japanese society, women were not to be beneficiaries of modernization or universalism; rather, the new elite implicitly planned to build a modern, universalistic society on the backs of women. 224

220 Sievers, [1983] 1990, p. 111. 221 Ibidem, pp. 111-112. 222 Tokuza, 1999, pp. 49-50. 223 Ibidem, p. 50. 224 Ibidem, pp. 50-51.

40 II. TAISH Ō ( 大正時代 1912-1926)

1. Algemeen: historische achtergrond

De historische achtergrond zoals hier gepresenteerd, is gebaseerd op Akiko Tokuza’s adequate beschrijving van de historische achtergrond in The Rise of the Feminist Movement in Japan . De Taish ō-periode luidde een periode van democratie in. Het einde van een ultraconservatieve en anti-Westerse periode, en overwinningen in oorlogen (Sino-Japanse en Russo-Japanse Oorlog) maakten de imperialistische aspiraties sterker. Er werd geliberaliseerd en op politiek vlak had men als doel een deel van de macht van een kapitalistische regering over te dragen naar het publiek door bijvoorbeeld het Universeel Mannenstemrecht. 225 (cf. infra p. 83) Een paar factoren 226 droegen bij tot deze ommekeer: 1. De industriële ontwikkeling draaide op volle toeren. 2. Inflatie, snelle industrialisering en urbanisatie voedden de ontevredenheid van het volk. In deze periode ontstonden vakbonden met een vrouwendivisie naar aanleiding van de slechte werksituaties in de industrie, waarover later in deze scriptie meer. (cf. infra pp. 70-73) 3. Massacommunicatie. Door het groeiende aantal kranten en magazines werd het publiek sneller geletterd en voorzien van betere kennis. 227 Belangrijke vrouwenmagazines werden opgericht in deze periode. Bijvoorbeeld Shufu no Tomo (主婦の友). 4. Uitbreiding van het hoger onderwijs voor vrouwen. Scholen die hoger onderwijs aanboden, handelden vaak onafhankelijk van de overheid voor de invulling van het curriculum, waardoor meer moderne waarden – democratie in plaats van neo- confucianistische waarden – aangeleerd werden en zich verspreidden. Zelfonderhoud, zelfstudie en zelfvertrouwen stonden centraal. Studenten werden aangemoedigd zelfstandig na te denken en zelf problemen op te lossen. 228

225 Ibidem, pp. 56-57. 226 De factoren zijn meer uitgebreid terug te vinden in Tokuza, 1999, pp. 58-61. 227 Kranten en tijdschriften groeiden in aantal door een grotere welvaart na Wereldoorlog I, verbeterde spoorwegen en de verspreiding van hoger onderwijs. (uit: Tokuza, 1999, p. 60.) 228 Fujimura-Fanselow en Kameda, 1995, pp. 100-102.

41 5. Interesse in democratische ideeën. Dit had een aantal oorzaken: het succes van de Russische Revolutie (1917), de overwinning van de geallieerden tijdens Wereldoorlog I en de opkomst van Amerika als wereldmacht. 6. Het ontstaan van hervormingsgezinde organisaties, die ijverden voor democratie en ook vrouwen wouden representeren. Door middel van de tijdschriften van deze organisaties werden hun ideeën verspreid. Zo wekte men interesse op voor de Taish ō- democratie.

2. Seit ō (青鞜)

Seit ō werd opgericht in 1911 door Hiratsuka Raich ō ( 平塚雷鳥). Er werd voor geopteerd de beweging vooraf te bespreken aangezien het een karakteristiek van de Taish ō- periode is dat de organisaties voor en door vrouwen opgericht waren in tegenstelling tot de Meiji-periode, waarin de vrouwen enkel opmerkelijke leden waren. Evenwel wordt de organisatie apart vermeld van de socialistische en liberale groeperingen in de Taish ō-periode omwille van het feit dat de Seit ō-vrouwen nog pleitten voor de bewustwording van de vrouw over haar ondergeschikte status in de Japanse maatschappij via het Seit ō-magazine, terwijl de socialistische en liberale groeperingen actief voor echte rechten van de vrouw ijverden. Hiratsuka was als vrouw in het toenmalige Japan, zeer hoog opgeleid. Ze studeerde zelfs af aan de Vrouwenuniversiteit van T ōky ō of Tōky ō Joshi Daigakk ō (東京女子大学校), maar ze realiseerde zich al snel dat het onderwijs doelde op het klaarstomen van vrouwen voor het huwelijk. Haar interesse lag elders, namelijk in literatuur, wat de aanzet was om het aanvankelijk literaire Seit ō-magazine op te starten. 229 De eerste publicatie werd geopend met het befaamde gedicht van Hiratsuka Raich ō, waarvan de eerste zin elke Japanse feministe immer bekend is: “In the beginning, woman was the sun.” 230 Ze greep in dit gedicht terug naar legendarische vrouwelijke figuren en prefeodale leidsters om vrouwelijke macht en autonomie als een verloren ideaal te postuleren. Met het tijdschrift wou ze vooral zo veel mogelijk vrouwen aanzetten om hun creatieve talenten te laten zien. Pauline C. Reich en Atsuko Fukuda vatten het literaire opzet van Seit ō samen als een beweging met als doel “de mogelijkheden voor vrouwen om te publiceren te verbeteren en te vechten tegen het

229 Sievers, [1983] 1990, pp. 65-66. 230 Mackie, 2003, p. 46.

42 confucianistisch gebaseerde familiesysteem door middel van een literaire expressie van persoonlijke bevrijding.” 231 De vrouwen die bijdrages aan het magazine leverden, waren allen afkomstig uit gegoede families en hadden meestal een opleiding genoten aan de relatief nieuwe vrouwenuniversiteiten. 232 Een van de vrouwen, die de creatieve ruimte die Seit ō aanbood ten volle gebruikte, was Yosano Akiko ( 与謝野晶子). Ze was een schrijfster, die al een stevige reputatie opgebouwd had door haar spraakmakende gedichten. 233 Zelf was ze ook geïnteresseerd in de politieke beslissingen die vrouwen negatief beïnvloedden, individuele rechten en onderwijs voor vrouwen. Ze was zich uitermate bewust van het verschil tussen de situatie van vrouwen in Japan en vrouwen in Europa, door haar korte verblijf in Parijs. 234 Haar bijdrages leverden het tijdschrift geloofwaardigheid en aandacht op, maar niet voldoende opdat de Seit ō-gemeenschap serieus zou genomen worden door de literaire scène. 235 Yosano Akiko zal hierna nog besproken worden omtrent haar vurige bijdrage in het debat over de bescherming van het moederschap. (cf. infra pp. 45-48) Vanaf 1913 gaat het magazine echter ook de politieke kant op. De aanleiding hiervan was de kritiek, die de leden kregen op hun ‘nieuwe-vrouw-zijn’. Seit ō-leden kregen het label ‘nieuwe vrouw’ of ‘atarashii onna ’ (あたらしい女) omdat ze volgens literairen heel wat gemeen hadden met de vrouwen uit de werken van bijvoorbeeld Ibsen 236 , waarin ze de vrouwelijke figuur beschouwden als een ‘nieuwe vrouw’. Vertoningen van dit stuk werden vaak bediscussieerd in kranten en magazines, waardoor de term al vlug in omloop kwam in 1911-1912. De ‘nieuwe vrouwen’ hadden als karakteristieken: jonge en hogere middenklasse, ongehuwd met literaire interesse en een goede educatieve achtergrond. Sommige Seit ō- vrouwen waren werkende vrouwen die financieel op zichzelf konden staan. Op de term zelf was nu nog niks aan te merken, maar al snel kreeg deze een negatieve invulling door twee schandalen: de publicatie van een artikel van een Seit ō-lid, waarin uitvoerig ingegaan werd op het consumeren van een cocktail en een bezoek van de Seit ō-vrouwen aan het

231 Reich, Pauline C. en Fukuda, Atsuko, “Japan’s Literary Feminists: The ‘Seito’ Group”, Signs , Vol. 2, No. 1, Autumn 1976, p. 281. 232 Reich en Fukuda, “Japan’s Literary Feminists”, 1976, p. 284. 233 Haar collectie van gedichten, getiteld Midaregami (みだれ髪) of Verward Haar , shockeerde de maatschappij door de gedurfde vermelding van haar sensualiteit en ontluikende gevoelens voor een man. (uit: Bernstein, 1991, p. 179.) 234 Bernstein, 1991, pp. 182-183. 235 Sievers, [1983] 1990, p. 169. 236 “Het Poppenhuis” van Henrik Ibsen was een theaterstuk dat het verhaal vertelt van Nora, die leeft als een volgen in een gouden kooi. Op een dag verlaat ze haar man en kinderen om zichzelf te zoeken. (http://www.kunstbus.nl/literair/henrik+ibsen.html 12/07/08)

43 Yoshiwaradistrict ( 吉 原 ). Beide incidenten en het gedrag van de Seit ō-leden (roken, ongeëscorteerd omgaan met mannen) waren zaken die voor de maatschappij niet door de beugel konden aangezien het drinken van alcohol en bezoeken van prostituees mannelijke privileges waren. De Seit ō-vrouwen zetten zich duidelijk af tegen een maatschappij die gedomineerd was door mannen en de moraal die verwacht werd van vrouwen. Ze wouden ongetwijfeld het traditionele beeld van de vrouw doorbreken en pleitten in hun artikels voor een bewustwording van de vrouw over haar maatschappelijke positie. De voorvallen waren onschuldig, maar de mannelijke journalisten verdraaiden het verhaal in de pers. De term ‘nieuwe vrouw’ kreeg een negatieve inhoud, en werd al snel veralgemeend tot alle leden van de Seit ō-gemeenschap. Dit had een weerslag op hun reputatie, het magazine en de harmonie binnen de beweging. 237 Hiratsuka ging meteen over tot actie en schreef een artikel met haar (positieve) invulling van de ‘nieuwe vrouw’ om het vervormde beeld enigszins te herstellen. Lezeressen gaven reactie en kritiek in het magazine. Dit maakte duidelijk dat vrouwen bewust gemaakt waren over hun problemen in de maatschappij en dat het tijdschrift van een literair magazine naar een magazine met een feministische inslag transformeerde. 238 Vanaf 1913 besliste Seit ō een serieus forum te zijn voor vrouwenkwesties en hier ook lezingen aan te koppelen. 239 Dit liep echter niet zo vlot als verwacht. Hun publiek was voornamelijk mannelijk en er werd zelfs een anti-Seit ō-groep 240 gevormd, waarover hier niet verder wordt uitgewijd. Vele vrouwen wouden dat het magazine literair bleef, maar ze realiseerden zich dat zelfs hun gekozen literatuur niet los stond van politiek. In 1913 werd het officieel een magazine dat “zich concentreerde op sociale in politieke kwesties die belangrijk waren voor vrouwen”. 241 Om de slaagkansen van het tijdschrift te verhogen, was de steun van alle leden nodig, maar deze was verdeeld. In 1915 werd It ō Noe ( 伊藤野枝) aangesteld als nieuwe redactrice van Seit ō. Het verschil met Hiratsuka Raich ō was markant. Beide vrouwen hadden tegengestelde ideeën: Hiratsuka was een overtuigd maternalist, terwijl Itō Noe meer de richting van het anarchisme 242 uitging en een sterkere nadruk op sociale problemen legde.243 It ō probeerde het

237 Tomida en Daniels, 2005, pp. 200-205. 238 Ibidem, pp. 206-208. 239 Sievers, [1983] 1990, p. 175. 240 Shin Shin Fujinkai (新新婦人会). Zie: Tomida en Daniels, 2005, pp. 208-209. 241 Sievers, [1983] 1990, p. 181. 242 Maternalisme verheerlijkte het moederschap en pleitte voor staatssteun voor moeders ( http://www.iisg.nl/research/maternal.php 12/07/08) terwijl anarchisme de bevrijding van de vrouw eiste, zonder overheidshulp. (uit: Goldman, Emma, Anarchism: and Other Essays , New York: Dover Pub., 1969, p. 62)

44 magazine toegankelijk te maken voor alle vrouwen en breidde de debatten, die in het tijdschrift gevoerd werden, met topics zoals abortus, prostitutie en bescherming van het moederschap. 244 Dit laatste debat overleefde zelfs de ondergang van het Seit ō-magazine en werd sterk gevoerd in andere tijdschriften in 1918. Op dit debat wordt in het volgende hoofdstuk uitvoerig ingegaan. In 1916 werd Seit ō stopgezet. Het was onmogelijk voor It ō om het magazine alleen in leven te houden zonder hulp en financiële assistentie. Het einde van het magazine had echter diepere oorzaken dan dit. De eerste barsten waren er immers al vlak na de twee schandalen en de transformatie van het magazine had de meningen verdeeld. Hierbij kwam nog dat een paar uitgaven geband werden. Het ging hier om een uitgave met een artikel van de socialistische Fukuda Hideko, die schreef dat de bevrijding van de vrouw enkel te bereiken was door een sociale transformatie. 245 Bevrijding hield in dat “ze bevrijd werd van de tirannie van kunstmatige, irrationeel economische en sociale systemen gecreëerd door elites.” Dit artikel van een socialiste, dat socialisme aanreikte als oplossing voor het vrouwenprobleem viel niet in de smaak bij de overheid. Evenmin het artikel van Hiratsuka Raich ō. Zij schreef over het feit dat seksuele bevrediging enkel mogelijk was in een liefdevol huwelijk, maar de kans dat dit gebeurde was klein aangezien vele huwelijke gearrangeerd waren. De vrouwen werden wel verwacht hun echtgenoot te gehoorzamen op om het even welk vlak. Hier voegde ze nog aan toe dat de Japanse overheid de schuldige was, die natuurlijke gevoelens in een huwelijk ondenkbaar maakte. 246 De overheid was beledigd door beide artikels en bande bijgevolg de uigaven.

2.1. Bosei hogo rons ō (母性保護論争)

Het einde van Seit ō betekende niet het einde van het debat over de bescherming van het moederschap of bosei hogo rons ō, dat gestart was in 1916 en een hoogtepunt bereikte in

243 Reich en Fukuda, “Japan’s Literary Feminists”, 1976, p. 285. 244 Sievers, [1983] 1990, p. 183. 245 Hierin ligt het verschil tussen liberaal feminisme en socialistisch feminisme. De vroegere, liberale bewegingen stelden dat bevrijding van de vrouw enkel te bereiken was door gelijkheid tussen man en vrouw. Socialistisch feminisme daarentegen stelde dat sociale veranderingen (zoals gelijkheid tussen man en vrouw) moesten gebeuren voor er van de bevrijding van de vrouw sprake kon zijn. (uit: Sievers, [1983] 1990, pp. 177- 178.) 246 Sievers, [1983] 1990, pp. 177-180.

45 1918-1919. Dit debat werd vooral gevoerd via artikels van de feministes Hiratsuka Raich ō en Yosano Akiko in andere magazines van die tijd, zoals Fujin K ōron (婦人公論). 247 Het debat was op gang gekomen nadat er artikels verschenen waren over een incident waarbij een weduwe, waarvan de man gesneuveld was in de Russo-Japanse Oorlog, zelfmoord pleegde met haar kinderen omdat ze hen en zichzelf niet kon onderhouden. Dit voorval werd nu aangegrepen als een rechtvaardiging om staatssteun te eisen voor moeders. 248 Yosano Akiko trad in het debat op als een tegenstander van staatssteun. Ze bekritiseerde de maternalistische ideeën van Hiratsuka – voorstaander van staatssteun – en benadrukte de economische onafhankelijkheid van de vrouw. Ze haalde aan dat moederschap zeker niet het enige is in het leven van een vrouw, een vrouw zou meerdere rollen op zich moeten kunnen nemen. Ze zei dan ook dat “making motherhood absolute and giving supremacy to motherhood […] serves to keep women entrapped in the old unrealistic way of thinking […]”. 249 Yosano keurde een ‘glorificatie’ van het moederschap af en stelde dat het doel van een relatie niet het krijgen van kinderen was. Volgens haar mocht een vrouw niet trouwen en geen kinderen krijgen alvorens ze financieel zelfstandig kon zijn. 250 Ze was ervan overtuigd dat het mogelijk was als vrouw onafhankelijk te zijn van echtgenoot of staat. In deze zin propageerde ze ook een soort van individualisme. Hiratsuka Raich ō beweerde dat ze, in tegenstelling tot wat Yosano beweerde, wel individualiteit waardeerde. Toch ging ze akkoord met de maternalistische opvatting dat politieke en educatieve gelijkheid bereikt moesten worden om vrouwen beter voor te bereiden op hun rol als moeder. 251 In de opinie van de auteur van deze scriptie wordt er hier echter nauwelijks aan individualiteit gedacht. Hiratsuka herinnerde Yosano er wel aan, dat het voor vele vrouwen in de toenmalige maatschappij moeilijk was om financieel onafhankelijk te zijn en voor zichzelf in te staan. De mogelijkheden voor vrouwen op de arbeidsmarkt waren beperkt en hun salaris was te laag om zichzelf en kinderen te onderhouden. Daarom heeft de overheid volgens Hiratsuka de plicht steun aan vrouwen te verlenen. 252 Yosano Akiko gaf haar standpunt om te streven naar economische onafhankelijkheid niet op. Mijn persoonlijke mening is, dat Yosano vreesde dat de aanvaarding van overheidssteun als bewijs zou dienen dat vrouwen zwak zijn, en bijgevolg geen gelijkwaardige status of rechten verdienen in de Japanse maatschappij. Ze waarschuwde ook

247 Mackie, 1997, p. 86. 248 Mackie, 2003, p. 55. 249 Bernstein, 1991, p. 190. 250 Mackie, 2003, p. 55. 251 Bernstein, 1991, p. 190. 252 Mackie, 2003, pp. 55-56.

46 voor een ‘glorificatie’ van het moederschap in de context van nationalisme en militarisme 253 , zoals later nog besproken wordt. Ze bleef altijd haar opvatting verdedigen en was er in een zeker zin ook een voorbeeld van: zij bracht het geld binnen door haar schrijverstalent voor haarzelf, haar man en haar kinderen. Hiratsuka’s respons was dat niet elke vrouw over zo een talent beschikt en beschuldigde Yosano er van geen inzicht te hebben in de Japanse maatschappij. 254 Ook Hiratsuka hield voet bij stuk dat vrouwen financiële bescherming van de staat nodig hadden om te overleven. Ze wees dus het individualisme van Yosano af. Yosano kon niet geloven dat Hiratsuka zo veel vertrouwen had in de staat. Nationale veranderingen konden enkel plaatsvinden als er ook op het individuele vlak veranderingen kwamen. 255 Na dit heen en weer getrek tussen beide feministes, deed Yosano Akiko een oproep om andere vrouwen aan te moedigen, deel te nemen aan het debat. Toen verschenen Yamada Waka ( 山田わか) en Yamakawa Kikue ( 山川菊栄) op het toneel. Yamada Waka’s 256 inbreng was conservatief. Ze ging uit van een ideaal familiesysteem dat een familieloon zou ontvangen. Nu kunnen er duidelijk drie verschillende visies geschetst worden op de relatie tussen staat en individu: Yosano ging uit van een individualisme (de situatie van elke vrouw werd bepaald door haar eigen inspanningen); Hiratsuka geloofde in staatsbijstand en Yamada had een idee omtrent een geïdealiseerde vorm van familie die een loon ontvangt, wat volgens haar de oplossing was voor het debat over de bescherming van het moederschap. 257 Als laatste was er nog de socialiste Yamakawa Kikue, die beide tegenovergestelde standpunten van Yosano Akiko en Hiratsuka Raich ō erkende. Toch maakte ze hierbij nog enkele opmerkingen. Ook zij drong aan voorzichtig te zijn bij het verheerlijken van moedershap. Yamakawa argumenteerde verder dat de standpunten van zowel Yosano als Hiratsuka, slechts oplossingen op korte termijn waren en dat enkel socialistische economische hervormingen een voorwaarde waren voor sociale hervorming. 258

253 Ibidem, p. 56. 254 Bernstein, 1991, p. 192. 255 Mackie, 2003, p. 56. 256 Een meer volledige uitleg omtrent Yamada’s bijdrage tot het debat zie: Yamazaki, Tomoko 山崎朋子, Ameyuki-san no Uta: Yamada Waka no S ūki naru Sh ōgai あめゆきさんの歌:山田わかの数奇なる生涯 (Het Lied van Ameyuki: De gevarieerde Carrière van Yamada Waka) , T ōky ō: Bungei Shunj ū, 1981, pp. 213-215. 257 Mackie, 1997, pp. 88-89. 258 Bernstein, 1991, p. 194.

47 In 1919 leek het debat naar haar einde toe te lopen. Alle deelnemers streefden naar hetzelfde doel: de bevrijding van de Japanse vrouw.259 Het debat ging echter nog door in andere vormen. Wie denkt aan moederschap denkt ook aan het lichaam van de vrouw, voortplanting en abortus. Over deze dingen wou de overheid controle krijgen, later zelfs aan de hand van een aantal wetten (cf. infra pp. 94-98), wat uiteraard voor verdere discussies zorgde onder de feministes.

2.2. De concepten ‘bescherming’ en ‘moederschap’

Volgens Vera Mackie waren er drie vormen van bescherming voor vrouwen 260 , die elk op een verschillende manier toegespitst zijn op moeders. 1. Voorzieningen voor het moederschap. Deze waren gericht op de biologische moeder en werden opgenomen in de Fabriekswet van 1916. 2. Beschermende voorzieningen. Deze waren gericht op potentiële moeders. Het waren maatregelen in verband met bijvoorbeeld nachtwerk in gevaarlijke industrieën, om de gezondheid van potentiële moeders veilig te stellen. 3. Financiële bescherming. Dit was bedoeld voor de persoon die effectief belast was met de financiële verantwoordelijkheid van het kind. Het is dus mogelijk dat dit iemand anders is dan de biologische moeder. Deze drie beschermingsmaatregelen impliceerden een aantal dingen, die de positie van de vrouw niet ten goede kwam. Bescherming voor zwangere vrouwen deed het lijken alsof door zwanger te zijn, de vrouwen een buitenbeentje werden eerder dan dat ze als een normaal functionerend mens in de maatschappij werden beschouwd. De beschermende voorzieningen lieten dan weer uitschijnen dat vrouwen fysiek zwak waren en daardoor bescherming nodig hadden. Organisatoren van arbeidsgroepen en vakbonden zagen dit ook zo, wat ongetwijfeld leidde tot de late ontwikkeling van vakbonden of arbeidersbewegingen voor vrouwen.

The use of the language of protection places women in the position of seeking protection from a strong State, rather than as citizens who can demand rights from the State. […] while men are positioned as workers or as citizens with rights, women […] are positioned as weak, and as supplicants, in need of the protection of the State. The implication is that the category of ‘woman’ and the categories of ‘worker’

259 Ibidem, p. 197. 260 De drie vormen van bescherming voor vrouwen zijn terug te vinden in: Mackie, 1997, pp. 91-93.

48 or ‘citizen’ are mutually exclusive. Only men are constructed as citizens, while only women are constructed as supplicants in need of protection. 261

Er kunnen bovendien in de hier behandelde periode (1868-1945) drie periodes 262 geïdentificeerd worden, waarin ‘moederschap’ door de overheid benadrukt werd. 1. 1898-1908: Vrouwen baarden kinderen in het kader van de slogan ‘fukoku ky ōhei ’. De familie was de basis die de overheid moest steunen. In de familie had de man een hoger statuut dan de vrouw. “Motherhood was thus emphasized within the context of a social hierarchy structured to support the state.” 263 2. Begin 1920: Moederlijke liefde werd sterk benadrukt omdat het de sleutel was voor een goede ontwikkeling en opvoeding van de kinderen. De reden waarom dit precies op dit moment benadrukt werd, was het ontstaan van arbeidersfamilies in de steden, waarin de vrouw uit werken ging en minder aandacht besteedde aan de opvoeding van de kinderen. Het werd als vanzelfsprekend genomen dat de vrouw thuis bleef en de kinderen voorzag van een adequate opvoeding. 3. De oorlogsperiode (1937-1945): Er werd een beroep gedaan op de Japanse vrouwen om sterke soldaten te produceren voor de oorlog. “[…] the spirit of motherhood in Japan which led women to sacrifice themselves joyfully for the sake of their children was without parallel. It held the nation together and provided the country with a moral foundation.” 264 Hieruit kan afgeleid worden dat het concept ‘moederschap’ niet constant benadrukt werd, maar er zelfs een patroon in terug te vinden is dat zich al herhaalt sinds de Meijiperiode. Net voor de Taish ō-periode nam de conservatieve attitude van de maatschappij een stapje terug en waren vrouwen vrij om de werkplaats te betreden omdat de groeiende economie dit nodig had na Wereldoorlog I. Vrouwen werden economisch onafhankelijk(er) en uiteindelijk verscheen de werkende vrouw. Deze vooruitgang met betrekking tot de positie en het beeld van de vrouw in de maatschappij werd dan snel een halt toe geroepen met een nieuwe fase waarin moederschap terug beklemtoond werd. 265 Het is interessant om ook even stil te staan bij de Japanse invulling van de term ‘moeder’. Yoshiaki Yamamura maakte een culturele analyse van de betekenissen die Japanners geven aan het idee ‘moeder’:

261 Ibidem, pp. 92-93. 262 De periodes worden in meer detail besproken in: Fujimura-Fanselow en Kameda, 1995, pp. 200-203. 263 Ibidem, p. 200. 264 Ibidem, p. 203. 265 Ibidem, p. 204.

49

She is a symbol imbued with much value.[…]When Japanese hear the word mother they do not call to mind the real flesh-and-blood mother of their personal experiences but, rather, see a personification of ‘devotion to children, parental affection, and self-sacrifice.’ […] this image of mother exceeds money and honor in its ability to control behaviour. People’s devotion to the concept comes close to that of a religious faith. 266

Dit beeld van een moeder zit blijkbaar diep geworteld in de maatschappij. Op deze manier was en is het niet moeilijk voor de overheid om dit als maatstaf uit te roepen en te verwachten van alle vrouwen. Enerzijds bied dit beeld een voordeel: moeders hebben een positie in de maatschappij als de opvoeders van kinderen, maar is dit de enige positie die de vrouw in de maatschappij verdient? Anderzijds is er aan dit beeld een groot nadeel verbonden. Deze positie laat hen niet toe deel te nemen aan de samenleving als volwaardige burgers met volwaardige rechten. Er wordt nog steeds verwacht dat een vrouw de keuze maakt tussen kinderen of werk. Mijn persoonlijke mening is dat het nadeel het voordeel overschaduwt. Indien de vrouw vooruitgang wou maken in de maatschappij, lijkt een herdefiniëring van het begrip ‘moeder’ enigszins noodzakelijk.

3. Beeld van de vrouw aan de hand van vrouwenmagazines

Niet alleen traditionele waarden, overheidsbeperkingen op rechten voor de vrouw kortwiekten de mogelijkheden tot vooruitgang in de maatschappij, ook het beeld dat de maatschappij van vrouwen had, grotendeels bepaald door de media (kranten, magazines), speelde een rol in het toekennen van meer rechten en een hogere status aan vrouwen. De magazines die de vrouwenbewegingen zelf uitgaven, gaven een beeld van de literaire geschoolde vrouwen, maar ook de massavrouwenmagazines stelden bepaalde beelden van de vrouw voorop, meestal gekoppeld aan een consumentencultuur. De representatie van de vrouw werd echter vaak aangedikt of vervormd door de media. In dit hoofdstuk zullen vier beelden van vrouw besproken worden, respectievelijk: het schoolmeisje, de moga (modern girl), de huisvrouw en de werkende vrouw.

266 Ibidem, p. 205.

50 Alvorens de vier categorieën meer in detail te bekijken, worden de nieuwe massavrouwenmagazines en de manier waarop ze een beeld van de vrouw vormen onder de loep genomen.

3.1. Massavrouwenmagazines

Rond 1910 ontstonden er vele commerciële magazines voor de vrouwenmassa. Voorbeelden hiervan zijn: Shufu no Tomo (主婦の友 ), dat zich richtte tot werkende vrouwen of Fujin K ōron (婦人公論)267 , dat gericht was op de ideale huisvrouw uit de lage en lagere middenklasse. 268 Na Wereldoorlog I veranderde het klimaat in Japan. Door het uitbreiden van hoger onderwijs voor vrouwen was hun geletterdheid toegenomen; de economie en industrie bloeide, wat arbeidskansen voor jonge vrouwen creëerde als winkelmeisje, liftmeisje, bediende enzovoort 269 ; en er was een invloed van al wat Amerikaans was, vooral op vlak van kledingstijl, haarstijl, huishoudproducten en nog zo veel meer. Een deel van de vrouwen verdiende haar eigen geld en koos zelf waaraan ze dit spendeerde. Dit is een macht die nieuw was voor de vrouw, ze speelde een actieve rol als consument. De massaproductie, mogelijk gemaakt door de bloeiende industrie, maakte van vrouwen belangrijke consumenten, die de macht hadden te kopen wat ze verlangden. Dit was een bedreiging voor de overheid die ‘soberheid’ predikte. Niettemin speelden de massamagazines handig in op deze nieuwe consumentencultuur 270 :

Media […] was social testimony of women’s cerebral development and material wants […]. The media demonstrated the enormous allure of goods promised through the conduit of newspapers and magazines. The early use of the media as an instrument of consumer capitalism brought changes both in women’s consciousness and in the concept of gender. 271

Ondanks het feit dat de massamagazines de vrouw bewust maakte van haar actieve rol als consument, kregen de magazines veel kritiek te slikken op de taak die ze niet vervulden: de vrouw effectief vooruit brengen in de maatschappij. De kritiek was heel uiteenlopend.

267 Voorbeeld van een cover van Fujin K ōron , zie appendix 3, figuur 1. 268 Wohr, Ulrike et al., Gender and Modernity: Rereading Japanese Women’s Magazines , Kyoto: International Research Center for Japanese Studies, 2000, p. 18. 269 Foto’s van werkende vrouwen in hun nieuwe jobs in de tertiaire sector, zie appendex 3, figuur 2 en 3 270 Sato, Barbara, The New Japanese Woman: Modernity, Media and Women in Interwar Japan , Durham: Duke University Press, 2003, p. 16. 271 Sato, 2003, p. 17.

51 Vooreerst was er commentaar op de covers: vrouwelijkheid leek enkel negatieve kwaliteiten te vertonen. Het werd geassocieerd met passiviteit, emotionaliteit, irrationaliteit, onnozelheid en consumptiedrang. 272 Dit alles stond volgens de critici lijnrecht tegenover ‘oprecht’ burgerschap. 273 De magazines werden gecategoriseerd als lage literatuur 274 en hun artikels, geschreven door zowel lezers als schrijvers, als oppervlakkig. 275 Vooral de artikels over huwelijk en seksualiteit werden bekritiseerd. Sommige artikels gaven het verhaal van vrouwen weer, die zich niet hielden aan de standaard die de overheid oplegde voor huwelijk en het gehuwde leven. Dit kon de fantasie van andere vrouwen prikkelen en hen aanzetten tot immoreel gedrag. 276 Daarnaast lag de nadruk te veel op populaire cultuur (plezier, verzet) in plaats van artikels over echt nieuws en de stand van zaken in de maatschappij. 277 De magazines hadden officieel een nobel doel: ze zouden verbetering en vooruitgang bieden voor de moraal, kennis en praktische vaardigheden of sociale status van vrouwen. Dit trachtten ze te verwezenlijken aan de hand van artikels over: koken, huishoudwerk, seksuele opvoeding, mode, weetjes over politiek en economie en nog zo veel meer. 278 In realiteit hadden de uitgevers slechts een doel voor ogen en dat was winst maken. Als laatste werden de vrouwelijke lezers zelf bekritiseerd omdat ze geen betere literatuur eisten. Er werd dan ook meteen van uitgegaan dat het huisvrouwen waren die niet beter wisten, maar net het feit dat arbeid verdeeld was op basis van gender maakte de magazines populair. Volgens de critici boden de magazines een soort onderricht dat aangepast was aan de vrouwen en waren ze niet meer dan een afleidingsmiddel van het dagelijkse huishoudwerk. 279 De critici stelden echter dat er twee manieren waren om het conventionele beeld van de vrouw naar beneden te halen: 1) de vrouw opvoeden door politieke en sociale artikels, wat hun sociaal bewustzijn zal stimuleren; 2) en de vrouw organiseren in sociale bewegingen. Dit zou, volgens hen, de weg zijn naar gendergelijkheid. 280

272 Voorbeeld van een ‘opzichtige’ cover waarop een moderne vrouw haar Westerse outfit en daarmee haar consumptiedrang toont, zie appendix 3, afbeelding 4 . 273 Wohr, 2000, p. 42. 274 In tegenstelling tot magazines met artikels over kunst, literatuur en cultuur. Zie: Wohr, 2000, pp. 19-20 275 Afbeeldingen van een aantal advertenties uit vrouwenmagazines, waaruit intellectuelen de oppervlakkigheid van de magazines afleidden. De Amerikaanse invloed op vlak van kledij, haarstijl en (schoonheids-) productien is merkbaar. Zie appendix 3, figuur 5, 6, 7. 276 Wohr, 2000, p. 24. 277 Ibidem, p. 42. 278 Ibidem, p. 22. 279 Ibidem, pp. 23-24. 280 Sato, 2003, pp. 19-20.

52 Ondanks deze kritieken steun ik Barbara Sato’s mening dat de magazines toch iets positiefs te bieden hebben. Ze vertellen ons iets over het groeiende bewustzijn dat vrouwen krijgen over zichzelf, hun omgeving, positie en de verandering in levensstijl die dit weerspiegelt. Barbara Sato schrijft dan ook:

[…] although intellectuals continuously attacked the editors of women’s mass magazines for their conservatism […] the role that family articles played in altering conventional ways of thinking attests to women’s ability to make changes. […] articles about the family lives and romantic liaisons of others stirred new awareness in women that often raised their own self-image […] the possibilities of other ways of life. The confessional articles […] revealed now many of these women in their own way were ready to seize the opportunities open to them. 281

3.2. Het (ontaarde) schoolmeisje

Alvorens aan de desbetreffende categorie te beginnen, moet er opgemerkt worden dat een negatieve representatie van de vrouw niet nieuw was. In het scheppingsverhaal van Japan, opgetekend in de Kojiki (古事記) werd de vrouw reeds afgebeeld als oneerbiedig, gevaarlijk en slecht. 282 Er is in deze scriptie reeds vermeld dat vanaf het begin van de 20 e eeuw de onderwijskansen voor meisjes toenamen. Om van dit onderwijs te genieten, moesten de meisjes wel naar de steden. Sommige meisjes verbleven in kosthuizen omdat de afstand met het thuisfront te groot was. Aanvankelijk hadden de schoolmeisjes geen slechte reputatie. Ze werden eerder geromantiseerd en afgebeeld als “deelneemsters in sportactiviteiten, kunstfestivals of dromerig kijkend naar het herfstgebladerte”. 283 Het duurde echter niet lang voor de media dit beeld verstoorde. De meisjes hadden de kans om met jongens om te gaan en er verschenen artikels en romans over relaties tussen jongens en schoolmeisjes. Het beeld dat zij ophingen was dat van een schoolmeisje die het onderwijs niet bevredigend vond, erop gebrand was te werken om economisch onafhankelijk te worden en weigerde een relatie aan te gaan zonder liefde. Ook de kosthuizen waar ze verbleven werden al snel als haarden van het kwade beschouwd, want daar zouden ze met jongens slapen om hun studies te betalen.

281 Wohr, 2000, p. 59. 282 Nadat Izanagi en Izanami de liefde bedreven hadden en rond de hemelse pilaar cirkelden, sprak Izanami eerst tot Izanagi. Later baarde Izanami in de onderwereld de vuurgod en werd ze beschreven als “een site van dood en vervuiling”. (uit: Miller, Laura en Bardsley, Jan (eds.), Bad Girls of Japan , New York: Palgrave Macmillan, 2005, p. 17.) 283 Miller en Bardsley, 2005, p. 53.

53 Alle verhalen die circuleerden over schoolmeisjes waren meer fictie dan realiteit en gecreëerd door kranten en magazines om lezers te lokken. Eens dit beeld echter bij vele lezers verspreid was, werd het jammer genoeg aanvaard als algemene waarheid. Het beeld over het ‘ontaarde’ schoolmeisje moet dus met een korrel zout genomen worden.

3.3. Moga of modan g āru (モガ/ モダンガ一ル)

De opkomst van de moga begon reeds na de eerste Wereldoorlog wanneer de Westerse cultuur een sterke invloed had op Japan, die zich vooral uitte in een bloeiende economie met een massaproductie aan goederen. Bijgevolg ontstond er ook een consumentencultuur, zoals eerder al beschreven, waarin dit nieuwe type vrouw een belangrijke rol speelde als actieve consument en de consument werd bereikt via de magazines. De moga nam alle Westerse invloeden in zich op om zich af te zetten tegen traditionele conventies 284 zoals hier besproken zal worden. Het beeld dat we van de moga hebben is grotendeels bepaald door de media waarin intellectuelen, zoals Nii Itaru ( 新居格)285 , verschillende invullingen van de term opwierpen, meestal gebaseerd op haar uiterlijk en – kennelijk – oppervlakkige kenmerken. De manier waarop de intellectuelen en magazines de moga definieerden en beschreven, bepaalde hoe de samenleving de moga percipieerde. Dit kwam bijna altijd neer op een vrouw die de Westerse modegrillen volgde 286 (waar de magazines uiteraard op inspeelden) en geen interesse had in politiek: “She is a glittering, decadent, middle-class consumer, who, through her clothing, smoking and drinking, flaunts tradition in the urban playgrounds of the late 1920s.” 287 Naast haar uiterlijk werd er in artikels extra nadruk gelegd op haar seksualiteit. Dit was waarschijnlijk te wijten aan het feit dat een vrouw zich nu ook in de publieke sfeer begaf om als consument te gaan shoppen of als zelfstandige werkende vrouw te gaan werken en dit alles in Westerse outfit. Dit was totaal nieuw en werd onrechtstreeks bekritiseerd door het accentueren van haar ‘slechte’ of ‘verdorven’ seksualiteit waarmee ze volgens sommige intellectuelen op zoek was naar seksueel plezier. 288 Ze was een bedreiging voor het patriarchale systeem door zich in de publieke sfeer te begeven, door Westerse invloeden

284 Sato, 2003, p. 36-37. 285 Bernstein, 1991, pp. 241-242. 286 Foto’s van moga in Westerse outfit, zie appendix 3, figuur 8 en 9 287 Bernstein, 1991, p. 239. 288 Ibidem, p. 246.

54 boven Japanse traditie te verkiezen en het ‘brave vrouw, wijze moeder’-ideaal omver te gooien.289 De moga was in zekere zin een ‘nieuwe vrouw’, maar wat is het verschil dan met de ‘nieuwe vrouwen’ van de Seit ō-gemeenschap? 290 In mijn opinie zijn beide type vrouwen de naam ‘nieuwe vrouw’ waard. De Seit ō-vrouwen pleitten zichtbaar voor verandering in hun magazine en hun gedragingen, de moga daarentegen leek een passieve, oppervlakkige consument, maar als er verder wordt gekeken dan dit beeld klopt deze visie niet. Ze verdiende geld, maakte eigen keuzes en via haar constante verschijnen in de media kon ze andere vrouwen inspireren zich ook los te maken uit eeuwenoude conventies. Via de media werd haar boodschap over de hele natie verspreid. Dit was bijna een sterkere invloed dan dat een van de vroegere, prominente vrouwenbewegingen ooit uitoefende. Het moet wel opgemerkt worden dat niet alle moga zich bewust waren van hun afzetting tegen de tradities en een sociaal bewustzijn bezaten, sommigen hadden gewoon tijd en geld om zich te gedragen als een moga .291 Er was alvast een magazine dat de moga portretteerde als vrouwen met een sociaal bewustzijn, namelijk: Nyonin Geijutsu (女人芸術), opgericht in 1928. De vrouwen die het magazine uitgaven, waren zelf moga en weigerden beschouwd te worden als de apolitieke vrouwen in de winkelstraten. Feministische intellectuelen, zoals Yamakawa Kikue, gebruikten dit medium om de massa te bereiken als strategie om de bevrijding van de vrouw te propageren. Sociaal bewustzijn was aanwezig in artikels over binnenlandse politiek en het verdedigen van theorieën over vrije liefde. 292 Er was dus een opmerkelijk verschil met de massavrouwenmagazines die enkel aan winst en sensationele verhalen dachten. Heeft de moga nu ook een invloed op de weg naar de bevrijding van de vrouw en bijgevolg rechten voor de vrouw? Het antwoord is ‘ja’. De overheid besefte dat de moga niet meer paste in het familiesysteem waarin ze afhankelijk was van het hoofd van de familie. Er werd overwogen het Meiji Burgerlijk Wetboek van 1898 aan te passen en in 1922 kwam er de overwinning van de Shin Fujin Ky ōkai , die erin geslaagd waren het Artikel van de Publieke Vrede en Orde Wet te doen wijzigen zodat vrouwen het recht kregen politieke bijeenkomsten bij te wonen en toe te treden tot politieke partijen. De competentie van

289 Ibidem, p.263. 290 Tegengestelde meningen over of de Seit ō-vrouwen of de moga nu wel of niet invloed had op het bewustzijn van de vrouw zijn de te vinden in: Wohr, 2000, p. 27 en Bernstein, 1991, p. 248. 291 Er werden verschillende soorten moga onderscheiden, zie: Bernstein, 1991, p. 249. 292 Bernstein, 1991, pp. 250-252.

55 vrouwen, die met de sociaal bewuste moga hadden aangetoond bekwaam te zijn om meer verantwoordelijkheden op te nemen in de maatschappij, werd ten dele erkend. Het beeld van de moga had dus twee kanten. Enerzijds werd ze beschouwd als de ondergang voor alles wat Japans was, anderzijds werd ze ook als de voorhoede van vrouwen die alleen maar sterker zouden staan, gezien. 293 In conclusie kan het volgende over de moga gezegd worden:

[…] this cultural heroïne was defining her own options and her own sexuality […] This modern young women transgressed by crossing boundaries erected by class, gender and culture. Her resistance was usually not organized, but nevertheless it was political […]. She had neither a leader nor an organisation, but hers was the first nationally based movement of women. 294

3.4. De huisvrouw of shufu (主婦)

De moga kon door haar doorbreken van klassengrenzen eender wie zijn: een dame uit de bourgeoisie, een werkende vrouw of zelfs een huisvrouw. De massavrouwenmagazines hadden dan ook een zeer verscheiden publiek en tijdschriften als Shufu no Tomo , opgericht in 1917, richtten hun aandacht volledig op huisvrouwen. De massacultuur die de magazines aanboden was een cultuur van alledag en kreeg het label een vrouwencultuur te zijn. 295 Een cultuur, die zoals hierboven reeds vermeld, vaste waarden zoals het familiesysteem deed wankelen en de status van de vrouw veranderde. Ze werd ‘zichtbaar’ in de maatschappij. Op het eerste zicht leken de artikels over de opvoeding van kinderen of regels voor een huisvrouw, de huidige situatie niet aan te klagen. Het grote publiek bleef immers conservatieve opvattingen aanhangen, maar de magazines pasten de inhoud zo goed mogelijk aan aan dat van het publiek, de vrouwen, dat onderhevig was aan allerhande Westerse en economische invloeden. Bijgevolg verschenen er artikels die hen lieten kennis maken met moderne leefstijlen, Westerse schoonheidsproducten en Westerse waarden, zoals zelfcultivering en vrije keuze in de liefde: “In the pages of these magazines, efforts were being made to transcend the barriers of status and give young unmarried women, housewives and professional working women a shared consciousness, a public forum and an identity that was not limited by class.” 296

293 Ibidem, p. 266. 294 Ibidem, p. 254. 295 Sato, 2003, p. 79. Anders bekeken, kan de massacultuur als vrouwelijk bestempeld worden omdat de massacultuur nu eenmaal het meest gepropageerd werd door de vrouwenmagazines. (Sato, 2003, p. 82.) 296 Ibidem, p. 82.

56 Enkel lezen over de moderne gebruiken en moderne jonge vrouwen zette er niet toe aan haar ook te imiteren. Het waren de lezersbrieven en artikels ingestuurd en geschreven door vrouwen zelf die het meeste invloed uitoefenden. Vele (huis-) vrouwen konden zich met de artikels identificeren en spoorden hen aan om hun alledaagse praktijken te evalueren. Sato argumenteert dat de magazines de aanzet gaven tot een herdefiniëring van het vrouw-zijn. De positie van de vrouw werd onderhandeld in de magazines door de vrouwen zelf. 297 Bovendien zorgden de magazines voor een hervorming van de huiselijke ruimte en sociale relaties door tips voor het huishouden en ideeën als vrije partnerkeuze te verschaffen: “By providing a forum for women to confront their anxieties and to learn about other women’s problems, mass women’s magazines registered a different set of attitudes toward love, marriage, divorce and work that give women the courage to contemplate change.” 298

3.5. De professioneel werkende vrouw 299 of shokugy ō fujin (職業婦人)

De professioneel werkende vrouw kwam grotendeels uit de middenklasse. Dit betekende dat ze door haar educatieve achtergrond en het inkomen dat ze verdiende, zich boven de arbeidersklasse plaatste. Ze was vooral werkzaam in de tertiaire sector als winkelbediende, kantoorbediende, telefoonoperator, busmeisje, liftmeisje enzovoort. 300 Het geld dat ze verdiende ging haar niet in een oogwenk economisch onafhankelijke maken, maar het bracht wel verwachtingen met zich mee. 301 Ook deze vrouw speelde een economische rol als actieve consument. De artikels in de magazines, vooral in de vorm van lezersbrieven, reflecteerden dat deze vrouwen die een grotere autonomie bekwamen zich vragen begonnen stellen over liefde, huwelijk of jobopties. Het werd duidelijk dat ze gebruik wouden maken van nieuwe mogelijkheden zowel in het sociale leven als in de cultuur. Bovendien bleek er uit de artikels een toenemend geloof in zelfcultivering bij vrouwen - iets wat vele vrouwen aanzette de werkvloer te betreden. Sato zegt over de professioneel werkende vrouw het volgende:

297 Ibidem, p. 89. 298 Ibidem, p. 108. 299 Er wordt in deze scriptie een verschil gemaakt tussen de professioneel werkende vrouw, die hoofdzakelijk werkzaam was in de tertiaire sector, de vrouwelijke arbeidster, die eerder terug te vinden was in de industrie tot de late jaren ’20 en de werkende vrouw tijdens de oorlogsjaren. 300 Bernstein, 1991, pp. 201-204. 301 Sato, 2003, p. 116.

57 Impelled by changing social and economic conditions and the more personal desire for self-cultivation, the professional working woman had emerged as a new social figure, and she was prepared to make her way into previously male-dominated areas. The cultural power she achieved through the medium of mass women’s magazines made her a symbol of modern life and a role model for autonomy. The changes fashioned by professional working women resonated through the media. 302

Hoewel het hebben van een baan het denken en gedrag van de vrouwen beïnvloedde, zorgde het niet voor respect en een waardig loon. Een vrouw op de werkvloer in de tertiaire sector werd eerder beschouwd als een mooi accessoire dan een persoon met enige nuttige waarde. Het is niet moeilijk te begrijpen dat de vrouw af te rekenen kreeg met haar eigen seksualiteit. Ze betrad immers een domein dat voorheen exclusief door mannen bevolkt werd. Ze werkte nu zij aan zij met mannen en “zulke interacties vormden een uitdaging voor de aanvaarde standaard van vrouwelijkheid en mannelijkheid.” 303 Het gemengd samenwerken zou een aanzet kunnen geweest zijn tot verandering: gelijke lonen, gelijke voordelen op het werk, gelijkwaardige politieke rechten als werkende burger voor het land, maar de algemene overtuiging dat vrouwen in de thuissfeer behoorden, bleef domineren. 304 Het was ondenkbaar als vrouw een job te zoeken om de positie van de man uit te dagen en onafhankelijk te worden. 305 Wat waren dan de motieven voor een vrouw om een job te zoeken? 306 Naast economisch onafhankelijker worden en de beschikbaarheid van jobs 307 voor vrouwen waren de voornaamste redenen zelfbewustzijn en zelfcultivering. Sommige vrouwen werden zich bewust van de mogelijkheden die een job bood. Ze hoopten op economische onafhankelijkheid en zelfvertrouwen. Anderen zagen een job als de ideale voorbereiding op het huwelijk en nog anderen als een ideaal excuus om ongetrouwd te blijven of om aan een beklemmende familiesituatie te ontkomen. 308 De nadruk op zelfcultivering gebeurde niet toevallig in de Taish ō-periode, waarin er aandacht was voor individuele vrijheid en intellectuele cultivering door de intellectuelen. Voor de ene vrouw was het lezen van magazines of leren naaien, koken en bloemen schikken

302 Ibidem, p. 118. 303 Ibidem, pp. 120-125. 304 Dit wil niet zeggen dat er geen bewegingen waren die zich voor deze zaken inzetten. Zo waren er bijvoorbeeld de vrouwendivisies van arbeidersbewegingen en vakbonden die ijverden voor de rechten van de werkende vrouw. (cf. infra pp. 70-73) 305 Ibidem, p. 126. 306 Tabel met een overzicht van de motieven, waarin aangeduid wordt hoeveel percent van de vrouwen welk motief verkiest om een baan te nemen, zie appendix 3, figuur 10 307 Meer informatie over de economische onafhankelijkheid en jobbeschikbaarheid in: Bernstein, 1991, pp. 204- 206. 308 Ibidem, pp. 206-207.

58 de sleutel tot zelfcultivering en dit op zijn beurt de sleutel tot de voorbereiding op het huwelijk, voor een andere vrouw was een job een sociale ervaring die haar voorbereidde op het gehuwde leven. De zelfcultivering van de vrouw leidde volgens sommigen tot een gelijkwaardige status met haar echtgenoot, wat natuurlijk niet waar is. Het maakte haar tot een meester in het huishouden, maar bracht geen verandering in haar positie in de maatschappij. De zelfcultivering als gevolg van een job had een aantal positieve resultaten. Door de ervaring die werkende vrouwen opdeden in de samenleving kregen ze het vertrouwen om tegen hun ouders in te gaan, vooral wat betreft het huwelijk. De vrouwen dachten na over een huwelijk gebaseerd op liefde dat hen zelfvervulling zou geven. Beetje bij beetje ontstond het idee van een ‘gelijk huwelijk’ en bijgevolg ook nieuwe verwachtingen van de huwelijkspartner, zoals trouw en gelijke autoriteit in het huis. 309 “Young women’s determination not to compromise their feelings and willingness to oppose their parents’ will owed something to the self-cultivation boom and the value it placed on individual thinking.” 310 De realiteit was echter minder rooskleurig dan de succesverhalen over werkende vrouwen in de artikels van de magazines. Een gelijke behandeling met mannen was nog veraf en ze werden nog steeds beschouwd als een seksuele curiositeit:

Attitudinal changes experienced on the job should have been welcomed as positive proof that women were anxious to perform challenging tasks. But even bosses measured women’s capabilities by their subordination, and used it as a ploy for maintaining unequal wages. Reality indicated that women’s future was still linked to marriage. […] the professional working woman’s struggle within the masculine space of the workplace continued. 311

Waarom verenigden de werkende vrouwen zich niet om verandering te brengen in de maatschappij? Barbara Sato geeft hiervoor een aantal redenen. Ten eerste beschikten de vrouwen niet over stemrecht en bijgevolg ook over geen stem in de maatschappij. Ten tweede hadden ze een illusie van stabiliteit: de economie bloeide, onderwijs werd uitgebreid en ze konden de werkvloer betreden. Ten derde werden conservatieve waarden als onderdanigheid, geduld, zelfverloochening en de heiligheid van het huis nog steeds belangrijk geacht. Als laatste oppert Barbara Sato dat het niet het verlangen was van de vrouwen om vooruitstrevende veranderingen teweeg te brengen. Ze waren vooral bezig met veranderingen

309 Een meer gedetailleerde uitleg omtrent zelfcultivering en de gevolgen ervan zie: Sato, 2003, pp. 134-148. 310 Sato, 2003, pp. 141-146. 311 Ibidem, p. 151.

59 op individueel en emotioneel vlak, zoals zelfontplooiing door middel van een job om sociale ervaring op te doen, en het ideaal van vrije partnerkeuze. Dit alles deed echter geen afbreuk aan de ondernomen stappen om nieuwe mogelijkheden uit te zetten voor zelfvervulling, of de rol die consumptiegerichtheid speelde. 312

4. Vrouwelijke arbeidsters en het probleem van vrouwen op de werkvloer 4.1. Arbeidsters door de geschiedenis heen

Het gros van de vrouwen was tot in 1936 te vinden in de landbouwsector, al was het wel in afnemende mate. Een ander groot deel werkte als huismeid. Vanaf 1916 werd het aantal vrouwen aan het werk als huismeid naar het hoofd gestoten door vrouwelijke fabriekswerksters, voornamelijk in de textielindustrie. Nog een ander, groot deel van de vrouwen werkte in restaurants of de entertainmentindustrie en een kleine een procent werkte zelfs in de mijnindustrie. Tussen 1920 en 1930 was er een stijging in de zogenaamde witte- boordenberoepen 313 door een toename aan verpleegsters en leraressen. 314 In dit deel wordt er hoofdzakelijk aandacht besteed aan de arbeidsters. Wanneer de modernisatie van het land aanvatte met de Meiji-restauratie veranderde het industriële landschap. Zware industrie, zoals industrie in staal, elektriciteit en transport werden ontwikkeld 315 , maar ook lichte industrie, zoals textiel, was niet onbelangrijk. Goederen uit deze industrie konden geëxporteerd worden en op die manier voor benodigdheden zorgen voor een land dat een tekort had aan financiële middelen om een drastische industrialisatie waar te maken. Het was de textielindustrie (zijde, katoen) die voor deze financiële middelen zorgde 316 en deze bloeide door de vele vrouwen die er tewerkgesteld waren in erbarmelijke omstandigheden en zonder vakbondsbescherming. Waarom stapten zovele vrouwen in de textielindustrie? De hoofdoorzaak wordt gelegd in een belastinghervorming uit 1873, waardoor belastingen nu betaald werden in baar geld in plaats van natura. Er was geld nodig voor de industrialisatie van het land, maar de landbouwersfamilies konden de belasting niet betalen. Bijgevolg zonden zij hun dochters naar

312 Ibidem, pp. 154-155. 313 Deze soort beroepen houden meestal bediendenwerk in. Voor een uitgebreidere definitie zie: Sugimoto, [1997] 2003, pp. 40-41. 314 Mackie, 1997, pp. 100-102. 315 Robins-Mowry, 1983, p. 36. 316 Sievers, [1983] 1990, p. 56.

60 de textielfabrieken in de steden om het loon dat ze vervolgens verdienden, af te staan aan hun familie. 317 Er was een belangrijk onderscheid tussen overheidsgesponsorde fabrieken en fabrieken opgezet door particulieren. In de eerste soort fabrieken waren de omstandigheden aanvankelijk gunstig en was er geen sprake van exploitatie. In de particuliere fabrieken daarentegen, waren de werkomstandigheden minder gunstig: lange werkuren, fysiek uitputtend werk en opzichters die de vrouwen vernederden en lastig vielen. Het verschil tussen de twee soorten fabrieken kan toegeschreven worden aan het verschil in klasse tussen de vrouwen in de overheidsgesponsorde fabrieken en de particuliere fabrieken. De eerste fabrieken opgericht door de overheid buitten de patriottische geest van het volk – vooral de samuraiklasse – uit door de stellen dat hun dochters vaardigheden leerden, die ze dan weer konden toepassen in andere fabrieken. De samuraiklasse gaf het voorbeeld en de dochters van het gewone volk volgden het, maar zij konden niet op een gunstige behandeling rekenen in de particuliere fabrieken. Deze fabrieken dachten alleen aan winst en dat kon alleen op de rug van de hardwerkende vrouwen. Voor hen was er geen kans op flexibele werkuren en een goed uitbetaald loon. 318 Het feit dat de vrouwen werkten in de publieke sfeer bracht een kleine breuk in het familiesysteem, maar het soort werk dat ze deden bood hen geen kans om hogerop te komen in de maatschappij. Ze werden nog steeds beschouwd als diensters, die het werk deden om het voortbestaan van hun familie te verzekeren 319 : “[…] the fact that work for women was defined by the family and justified by the importance of its continued existence reinforced the notion that economic independence was irrelevant, particularly of women. Women would always be protected by the families into which they were born or were married.” 320 Bij de rekrutering van fabrieksmeisjes werden er allerhande zaken beloofd door de fabriekseigenaar. Vooreerst kregen de families wiens dochter kwam werken een lening of vooruitbetaling. Dit was eigenlijk hetzelfde als hun dochters verkopen. Daarna werd hen voorgehouden dat het slaapzaalsysteem de toekomst van de ongehuwde vrouwen niet zou compromitteren, dat de ervaring die ze buitenshuis opdeden hen aan een huwelijkskandidaat zou helpen en dat er zelfs onderwijs voorzien was voor de meisjes in de fabrieken. 321

317 Fujimura-Fanselow en Kameda, 1995, p. 272. 318 Sievers, [1983] 1990, pp. 59-60. 319 Ibidem, p. 57. 320 Ibidem, p. 58. 321 Het slaapzaalsysteem was niet meer dan de meisjes opsluiten in een kooi. Sommige fabrieken gaven cursussen in bloemschikken of theeceremonie, maar weinigen maakten ze af na een werkdag van 12 uur.

61 De werkomgeving en leefomstandigheden in de fabrieken waren allesbehalve bevorderend voor de werklust of mentale gezondheid: de werkplaats verlaten was niet toegestaan; maaltijden waren ongevarieerd, wat zijn weerslag had op de fysieke gezondheid; lage lonen dreven sommige arbeidsters tot uitputting om een bonus te verdienen en nachtwerk leidde tot een extra fysieke last op de schouders van vrouwelijke arbeidsters. Bijgevolg was de nachtshift niet populair. Dit werd opgelost door middel van het slaapzaalsysteem. Opzichters konden ‘vrijwilligsters’ aanduiden in de slaapzaal waar ze allen opgesloten zaten. Naarmate de industrialisatie verder ging, werden de lonen, die reeds laag waren, verder gereduceerd. Kost en inwoon werden afgetrokken, er werd interest aangerekend op de lening en er kon zomaar beslag gelegd worden op het weinige spaargeld dat sommige vrouwen met veel moeite opzij gezet hadden. 322 Vele vrouwen waren na slechts enkele maanden uitgeput. Sommigen werden ziek (longziekte, tbc) als gevolg van de lange uren, ondervoeding en hoge vochtigheidsgraad 323 in de fabrieken. De longziekte verspreidde zich daarenboven razendsnel via de slaapzalen, waar de vrouwen opeengepakt sliepen. Andere vrouwen namen meer drastische maatregelen om het fabrieksleven te ontlopen, namelijk weglopen of zelfmoord plegen. Beide zijn passieve manieren om protest uit te drukken. Duidelijk is dat ze niet de manier waren om gehoor te laten geven aan hun ongenoegen over de leefomstandigheden in de fabrieken. Actieve en collectieve actie was de enige weg naar mogelijke verbetering. 324

4.2. Activisme

De arbeidsters pikten de leefomstandigheden snel niet meer en ondernamen actie tegen de fabriekseigenaars. Ze organiseerden boycots en stakingen zo vroeg als 1886. 325 De vrouwen begrepen dat ze zich moesten verenigen, allen achter hetzelfde doel staan en bereid zijn om risico’s te nemen om hun eisen af te dwingen. Een echte staking 326 op touw zetten, vroeg heel wat organisatie, iets waar de arbeidsters goed in waren met de vele succesvolle stakingen tot in de jaren 1930 als bewijs. Het argument dat de vakbonden hanteerden om vrouwen te negeren, namelijk ‘zij zijn niet organiseerbaar’, bleek niet te kloppen. Vanaf 1916

322 Ibidem, pp. 66-76. 323 Vochtigheid was van belang voor het product (textiel) en werd verkregen door stoom. Zie: Sievers, [1983] 1990, p. 77. 324 Sievers, [1983] 1990, pp. 77-78. 325 De eerste staking vond plaats op 12 juni 1886 in de Amamiya zijdefabriek in K ōfu. Zie: Sievers, [1983] 1990, p. 81. 326 Het proces van een staking wordt beschreven in: Sievers, [1983] 1990, p. 80.

62 zetten de vakbonden en arbeidersbewegingen dan ook vrouwendivisies op. (cf. infra pp. 70- 73) De eisen, die de arbeidsters stelden, hadden meestal betrekking tot lonen, werkuren en werkomstandigheden. Nooit werden alle eisen ingewilligd, maar zelfs de kleinste toegeving van de fabriekseigenaars gaf de vrouwen hoop op verbetering en het besef dat het mogelijk was iets te bereiken zolang ze zich organiseerden als een eenheid. Jammer genoeg bleven stakingen een lokaal fenomeen, mede door het slaapzaalsysteem, dat arbeidsters onder strenge controle plaatste. De fabriek verlaten was verboden, bijgevolg was communicatie met arbeidsters uit andere fabrieken onmogelijk. 327 Omdat ze andere fabrieksarbeidsters niet konden betrekken in een geplande staking was er nooit een staking die vrouwen uit de hele industrie achter zich kon scharen. In deze optiek hadden vrouwen dringend nood aan een echte arbeidersbeweging:

The creation of a genuine labor movement would have meant overcoming barriers of illiteracy, strong regional and local loyalties that often interfered with organizing (even on the local level), and widespread skepticism among women workers that factory work, even with substantial improvement, could be made tolerable. 328

De grote groep vrouwen, die tussen 1870 en 1930 in de industrie werkten, werden tot in de jaren ’20 grotendeels over het hoofd gezien door de meeste vrouwenbewegingen. De oorzaak hiervan was het klassenverschil tussen de arbeidsters en de opgeleide vrouwen in de voorvermelde bewegingen. Het sterke onderscheid tussen sociale klassen ondermijnde de potentiële kracht die de klassen konden bezitten indien ze zouden samenwerken. 329 Het activisme van de arbeidsters leidde niet tot veranderingen, maar het zette vooraanstaande, mannelijke politici aan om interesse te nemen in de verbetering van werkcondities voor vrouwen. Vanaf 1880 weerklonken er stemmen voor de nood aan een beschermende wetgeving voor vrouwen in fabrieken. Verschillende wetsontwerpen werden ingediend en ook weer afgekeurd. Er was immers hevige oppositie van de fabriekseigenaars, die hun winst in het gedrang zagen komen. Op het einde van de 19 e eeuw brachten een aantal magazines de werkomstandigheden van arbeidsters aan het licht. Het resultaat was een toename in arbeidsdisputen, wat op zijn beurt de nood aan een adequate fabriekswet aanscherpte. Tussen 1902 en 1909 werden wetsvoorstellen telkens teruggetrokken en konden

327 Sievers, [1983] 1990, pp. 81-84. 328 Sievers, [1983] 1990, p. 84. 329 Ibidem, pp. 85-86.

63 deze rekenen op tegenkanting van de fabriekseigenaars. 330 Ze waren vooral gekant tegen de afschaffing van nachtwerk, waardoor ze winsten vreesden te verliezen. Nachtwerk werd als volgt gerechtvaardigd: “[…] the national interest would be served by postponing the introduction of restrictions on working hours in the interest of the profitability of export industries.” 331 De werkgevers paaiden met andere woorden het nationalistisch sentiment van de overheid. Voorstanders voor een aangepaste fabriekswet wendden zich opnieuw tot de taal van ‘bescherming’: vrouwen waren fragiel en zwak, ze waren potentiële moeders met nood aan bescherming. Uiteindelijk werd een Fabriekswet of Kōjō H ō (工場法) uitgevaardigd in 1911, die van kracht ging in 1916. 332 Hierin werden volgende beschermingsmaatregelingen opgenomen: vrouwen en kinderen onder 15 jaar waren niet toegelaten meer dan 12 uur per dag te werken en dit enkel tussen 10 en 16 uur; recht op twee vrije dagen per maand en de minimumleeftijd werd vastgelegd op 12 jaar. Zwangere vrouwen waren tot vijf weken na de bevalling verboden te werken en konden aanspraak maken op zwangerschapsverlof. 333 Bij deze maatregel had de staat niet het verbeteren van de rechten van arbeidsters in gedachten, wel het beschermen van staatssubjecten. Ondanks deze Fabriekswet vonden werkgevers achterpoortjes en werd de ingang van sommige maatregelen uitgesteld, zoals bijvoorbeeld het afschaffen van nachtwerk, dat pas officieel verboden werd in 1929. 334 “The duty of the State to protect women workers was, however, counterbalanced by the desire to protect the profitability of industries employing women workers, as evidenced by the delay in enacting many provision of the Factory Law.” 335 Echte vakbonden voor arbeidsters of werkende vrouwen zagen het daglicht pas in de jaren ’20, met uitzondering van een, namelijk de Yūaikai (友愛会) met zijn vrouwendivisie opgericht in 1916. De reden waarom deze relatief laat ontstonden, is hierboven reeds aangehaald: vrouwen werden niet als unionistisch of militant beschouwd, maar wel als passieve wezens met nood aan bescherming.

4.3. ‘Embodiment’ en genderconstructie

330 Mackie, 1997, pp.74-75. 331 Ibidem, p. 76. 332 Kojima, Tsunehisa 小島恒久, Hataraku Josei Hyakunen no Ayumi: Dokyumento 働く女性百年のあゆみ: ドキュメント(De Honderdjarige Weg van de Werkende Vrouw: Documenten ), T ōky ō: Kawade Shob ō Shinsho, 1983, pp. 52-53. 333 Mackie, 1997, p. 76. 334 Sakurai, Kinue 桜井絹江, Bosei Hogo Und ōshi 母性保護運動史 (De Geschiedenis van de Beweging voor de Bescherming van het Moederschap ), T ōky ō: Domesu Shuppan, 1987, pp. 41-42 335 Mackie, 1997, p. 77.

64

Het is duidelijk dat de werkplaats, net zoals de publieke sfeer, onderhevig is aan genderverschillen. Verschillen die tot stand komen doordat het vrouwelijke of mannelijke lichaam bepaalde dingen belichaamt of bepaalde zaken symboliseert. Tot de dag van vandaag wordt de verdeling van arbeid gebaseerd op gender nog steeds aangeduid met de Japanse uitdrukking: ‘otoko wa shigoto, onna wa katei’ (男は仕事、女は家庭). Dit betekent zoveel als ‘mannen hebben een job, vrouwen hebben het huishouden’. 336 In dit deel wordt de term ‘embodiment’ of ‘belichaming’ en wat dit betekent voor het vrouwelijke lichaam in Japan, belicht aan de hand van Vera Mackie’s theorie over ‘embodiment’. Daarnaast werd er in de inleiding bovendien al op gewezen dat gender een constructie is. Dit zal ook van dichterbij bekeken worden met behulp van Judith Butler’s opvattingen omtrent dit onderwerp.

4.3.1. ‘Embodiment’

In haar boek Feminism in Modern Japan: Citizenship, Embodiment and Sexuality zegt Vera Mackie het volgende in de introductie: “I argue that feminist politics highlight the fact that we are all ‘embodied citizens’.” 337 Dit betekent dat niemand neutraal is, iedereen bezit bepaalde karakteristieken of eigenschappen op basis van het lichaam, mannelijk of vrouwelijk. We zijn burgers die bepaalde eigenschappen belichamen. Als de betekenis van ‘burgerschap’ wordt bekeken, dit is volgens Mackie een persoon die kan participeren in het politieke systeem en daarbij rechten heeft, dan is dit niet toepasbaar op de Japanse vrouwen tot 1922 338 , wanneer Artikel 5 hervormd werd en vrouwen de mogelijkheid kregen politieke bijeenkomsten bij te wonen en tot politieke organisaties toe te treden. 339 (cf. infra p. 79) De reden waarom ze geen burgers met volwaardige rechten waren, was net te wijten aan die eigenschappen die de vrouwen bezaten. Een meer accurate term voor de Japanse vrouwen zou zijn: ‘embodied subjects’ in plaats van ‘embodied citizens’.

336 Broadbent, Kaye, “Women Only Unions in Japan”, Electronic Journal of Contemporary Japanese Studies, Oct. 2005, p. 4. 337 Mackie, 2003, p. 11. 338 Vandaag is dit nog steeds niet van toepassing op vrouwen uit Oman, Qatar, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabishe Emiraten. Zie tabel in appendix 2. 339 Pas in 1945 zullen de vrouwen de kans krijgen om allen actief deel te nemen in de politiek door toedoen van de Amerikaanse bezetting, die vrouwen het stemrecht gaf.

65 Het feit dat de Japanse vrouwen bepaalde zaken belichaamden, is onbetwistbaar. Een vrouw belichaamde traditie. Ze stond voor weinig onderwijs, voor trouwen met een man naar keuze van de ouders, voor het runnen van het huishouden en het opvoeden van de kinderen voor de voortzetting van het familiesysteem, met andere woorden voor de thuissfeer in het algemeen. Op basis van haar lichaam werd de vrouw zwak gevonden, een idee dat in de geschiedenis steeds weer werd overgedragen. De man belichaamde exact het tegenovergestelde: de publieke sfeer, toegang tot politiek en stemrecht, burger met volwaardige rechten enzovoort. Fabrieksarbeidsters en werkende vrouwen leken een uitzondering hierop. Vrouwen gingen werken net zoals mannen en toch konden ze geen aanspraak maken op burgerschap omdat ze in de ogen van de samenleving en staat zwak waren, en dus bescherming nodig hadden. Het lichaam van de vrouw en waar het voor stond, hoorden niet thuis in de publieke sfeer en bijgevolg ook niet op de werkvloer. Dit ging in tegen de ideologie van gewenst vrouwelijk gedrag. Aangezien vrouwen en mannen verschillende zaken en sferen belichaamden, paste de staat een verschillend sociaal beleid of dubbele standaard toe. Feminisme probeerde deze dubbele standaard en de daarbij horende sociale praktijken, die verborgen zaten in bepaalde sociale beleidslijnen, bloot te leggen en te hervormen. 340 Hiermee wordt er teruggekomen op de stelling van Mackie, die stelt dat feministische politiek het feit benadrukt dat we allen ‘belichaamde’ burgers zijn, wat dus aangetoond wordt in dit hoofdstuk.

4.3.2. Genderconstructie

Judith Butler valt in haar boek Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Idintity 341 de veronderstelling aan dat gender en sekse verschillend zijn. Algemeen werd er aangenomen dat gender een culturele constructie was, en sekse biologisch bepaald is. Butler stelt dat dit fout is. Seksuele lichamen betekenen niks zonder gender. De opvatting dat sekse voorafgaand aan een culturele belasting bestaat, is slechts een effect van de werking van gender. Judith Butler concludeert dat sekse en gender beide geconstrueerd zijn. 342 Vervolgens argumenteert ze dat gender ‘performatief’ is. Het is het resultaat van herhaalde acties. Dit geeft het effect van een statisch en normaal gender, hoewel het de

340 Mackie, 2003, p. 11. 341 Butler, Judith, Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Identity, New York: Routledge, [1990] 1999 342 Butler, [1990] 1999, pp. 10-11.

66 tegenstelling en instabiliteit van de individuele gender-activiteit verbergt. Er bestaat geen identiteit achter de acties die zogezegd gender uitdrukken. De acties geven de illusie dat er een ‘ware gender’ of ‘stabiele gender-identiteit’ bestaat, gesteund door “the tacit collective agreement to perform, produce, and sustain discrete and polar genders as cultural fictions is obscured by the credibility of those productions – and the punishments that attend not agreeing to believe in them.”343 Dus indien een persoon een gender lijkt, is dit eigenlijk een effect van de cultureel beïnvloedde acties. Bijgevolg bestaat er geen universele gender. Omwille van de constructie door performativiteit blijft het gender ‘vrouw’ bepaald door omstandigheden, maar ook open voor interpretatie en een her-invulling. 344 Aan de hand van performatieve acties kan de negatieve genderconstructie voor de vrouw gewijzigd worden.

5. Socialistisch feminisme 5.1 Autonome socialistische vrouwenbewegingen in de jaren ‘20

Deze bewegingen werden gesticht door vrouwen die zich het lot van vrouwelijke arbeidsters aantrokken en een poging deden om de kloof tussen intellectuele en werkende vrouwen te dichten.

5.1.1 De Sekirankai (赤瀾会)

De Sekirankai werd gesticht in 1921 door Sakai Magara (堺真柄), dochter van Sakai Toshihiko. (cf. supra p. 28), en hield slechts negen maand stand. 345 Een belangrijk vrouwelijk lid van deze beweging was Yamakawa Kikue, die reeds vermeld werd in de het debat over de bescherming van het moederschap. Ze was een vrouw, die zich bewust was van de kloof tussen haarzelf, als intellectuele opgeleide vrouw, en de arbeidsters of werkende vrouwen. Ze was vastbesloten hier iets aan te veranderen, waarover later in de hoofdstuk meer. (cf. infra pp. 68-69) Een van de eerste activiteiten van de Sekirankai was een voorbereiding op de mars aan de zijde van arbeiders op de tweede Meiviering 346 . De voorbereiding omvatte het schrijven van een manifest voor de beweging, dat verspreid werd tijdens de mars en Sekirankai vlaggen maken. Op 1 mei zelf werd de boodschap actief verspreid en werden er naarstig leden

343 Ibidem, p. 178. 344 Ibidem, pp. 171-190. 345 Tokuza, 1999, pp. 65-67. 346 1 mei is de Dag van de Arbeid, ingevoerd sinds 1920. Mackie, 1997, p. 102 en p. 205.

67 geronseld. Velen van de Sekirainkai -leden werden gearresteerd wegens de strikte overheidscontrole op het socialisme. 347 De grootste vijand van de beweging was de kapitalistische maatschappij: “Exploitation under capitalist society is seen in gendered terms. Women are not only ‘wage slaves’, but are also exploited as ‘slaves at home’. In addition, exploitation takes on a corporal dimension, as women are forced into prostitution, while men are forced into military service.” 348 De Sekirankai genoot veel persaandacht. Niet alleen hun activiteiten haalden de kranten en magazines, ook de artikels en kritische commentaren van Yamakawa Kikue werden gepubliceerd. Haar kritiek richtte zich vooral op de liberale Shin Fujin Ky ōkai (cf. infra pp. 76-82) en de inspanningen om de Publieke Vrede en Orde Wet te wijzigen, opdat vrouwen stemrecht zouden verkrijgen. Yamakawa Kikue beweerde dat deze vrouwen “een gelijkwaardige kans wouden om zich te vermaken” en dat het vechten voor vrouwenrechten “een sentimentalisme van de bourgeoisie” 349 was. Ze voegde hier nog volgende vlijmscherpe commentaar aan toe:

[…] granting a legal right to women that would not change the structural cause of their exploitation, i.e. capitalism, was a form of maintaining the status quo. She implied that although the NWA’s [350 ] goal of freedom for women was sincere, it lacked a correct analysis to guide its efforts; […] women would be freed only after a mass-based socialist revolution.351

Deze kritieken droegen uiteindelijk bij tot de ondergang van de Shin Fujin Ky ōkai . Ondanks het feit dat Yamakawa Kikue ervan overtuigd was dat enkel zij het bij het rechte eind had, bood ze geen socialistisch alternatief en bevatten ook haar theoriën en standpunten fouten.

5.1.1.1. Yamakawa Kikue en de “speciale eisen voor vrouwen”

In 1923 werd de Seiji Kenkyūkai (政治研究会) opgericht en in 1926 weer ontbonden. Dit was een onderzoeksassociatie, die voorbereidingen trof voor de vorming van een proletarische politieke partij. Het initiële doel was het representeren van arbeiders en

347 Mackie, 1997, pp. 102-103. 348 Ibidem, p. 103. 349 Yamakawa, Kikue 山川菊栄, Yamakawa Kikue Sh ū 山川菊栄集 (De Yamakawa Kikue Collectie ), T ōky ō: Iwanami Sh ōten, 1982, vol. 2, pp. 255-256, 258-260; vol. 3, pp. 11-28, 112-121, 130, 132 cit. Volgens Tokuza, 1999, p.66. [350] Dit is de Engelse afkorting voor de Shin Fujin Ky ōkai . Deze staat voor New Women’s Association. 351 Tokuza, 1999, p. 170.

68 landbouwers, maar ook aan vrouwen werd aandacht besteed door de opgerichte vrouwendivisie. Yamakawa Kikue en anderen zagen erop toe dat de eisen en verlangens van vrouwen en arbeidsters niet vergeten werden. De eisen omvatten onder meer: de afschaffing van het familiesysteem; de afschaffing van alle wetten die vrouwen als incompetent behandelden; het toekennen van dezelfde rechten in onderwijs en tewerkstelling; een standaard leefloon ongeacht welk gender; een babyverzorgkamer op het werk voor werkende vrouwen enzovoort. 352 Hoewel Yamakawa Kikue haar uiterste best deed om werkende vrouwen te betrekken in het programma, werden haar eisen evenwel als petit-bourgeois bestempeld 353 net zoals ze zelf de eisen van de Shin Fujin Ky ōkai dit label had gegeven. Ze was nog steeds een intellectuele vrouw, afkomstig uit een hogere sociale klasse dan de werkende vrouwen. Yamakawa verdedigde de eisen door te stellen dat deze zowel vrouwen als mannen ten goede zouden komen. Afschaffing van discriminerende wetten en de feodale ideologie zou bijdragen tot de bewustmaking van de hele proletarische klasse. 354 Verder ontving ze kritiek op het feit dat er ‘ongeacht welk gender’ in de eisen vermeld werd. Andere bewegingen vonden dat deze toevoeging overbodig was. Yamakawa ging hier niet mee akkoord en wel om volgende reden: “[…] although this may go without saying in a society run on ‘proletarian principles’, the present society is run on ‘bourgeois principles’ which take discrimination against women for granted.”355 Dit argument sneed de kritiek op universalistische taal reeds aan in het begin van de jaren ’20. De eisen mochten dan wel bourgeois zijn, Yamakawa maakte een bewust onderscheid tussen de eisen die de proletarische klasse voordeel zouden brengen door een effectieve samenwerking met deze klasse, en de eisen van bourgeois feministes, die zich, volgens haar, als oppervlakkige maternalisten en sentimentele humanisten gedroegen. 356

5.1.2. De Yōkakai (八日会)

352 Mackie, 1997, p. 106. 353 Mackie, 2003, p. 82. 354 Mackie, p. 106. 355 Mackie, 1997, p. 107. 356 Mackie, 1997, p. 108.

69 Deze gemeenschap werk opgericht in 1922 ter voorbereiding van Internationale Vrouwendag op acht maart 1923. 357 Yamakawa Kikue was opnieuw van de partij in deze beweging. Helaas besteedde deze beweging meer aandacht aan studie dan aan actie. 358

Geen van beide associaties, Sekiranka i of Yōkakai , kon de kloof tussen werkende en intellectuele vrouwen dichten. Alle hoop was nog niet verloren. Vrouwen uit vakbondendivisies, arbeidersbewegingen en proletarische verbonden waren succesvoller in het benaderen van vrouwen uit de werkende klasse.

5.2. Arbeidersbewegingen en vakbonden in de jaren ‘20

Deze linkse bewegingen konden onderverdeeld worden in drie groepen: 1) een sociaal-democratische groep ( Shaminkei 社民系); 2) een gematigde groep ( Nichir ō 日労) en een linkse arbeiders-landbouwers groep ( Rōnō 労 農 ). 359 Voor een overzichtelijk en schematisch overzicht van de hieronder vermelde bewegingen, vakbonden, arbeidersbewegingen en hun vele afscheuringen en hervormingen, zie appendix 4.

5.2.1. De Yūaikai (友愛会): voorloper vakbondsdivisies voor vrouwen 360

De Yūaikai werd gesticht door Suzuki Bunji ( 鈴 木 文 治 ) in 1912 en bevatte aanvankelijk enkel mannelijke leden. De beweging had interesse in socialisme, mensenrechten en de problemen van vrouwen. De attitude waarmee de leden van de Yūaikai vrouwen benaderden, was nog steeds beïnvloed door de ‘brave vrouwen, wijze moeders’- ideologie. Er kwam een keerpunt wanneer de mannen beseften dat vrouwen aan de zijde werkten van mannen in de fabrieken, maar de vrouwen werd nog steeds behandeld als potentiële moeders met nood aan bescherming. 361 In 1916 werd er een vrouwendivisie of Fujin-bu ( 婦人部) opgezet. Initieel hield deze vrouwendivisie zich bezig met het organiseren van bijeenkomsten, lezingen en het opbouwen

357 Mackie, 2003, p. 79. 358 Tokuza, 1999, p. 67. 359 Mackie, 2003, p. 78. 360 Shaminkei -strekking 361 Mackie, 1997, pp. 78-80.

70 van contacten met werkende vrouwen. Later ontpopte de divisie zich tot de eerste groep, die “vrouwen organiseerde met het doel hun sociale- en arbeidspositie te verbeteren en om hen vakbonden helpen te creëren.” 362 De divisie ging de kant van het activisme uit naar aanleiding van het oprukkende kapitalisme, rijstopstanden 363 en stakingen in de textielindustrie. De divisie hielp bij het organiseren van succesvolle arbeidersactiviteiten. Ze verloor echter veel van haar kracht wanneer de Yūaikai gereorganiseerd werd in 1919. Samen met een reorganisatie kreeg de beweging een nieuwe naam, namelijk Dai Nihon R ōdō S ōdōmei Yūaikai (大日本労働総同盟友愛会)of kortweg Sōdōmei Y ūaikai (総同盟友愛会). De hervormde beweging kreeg bijna de vorm van een echte vakbondsfederatie en betrok nog steeds problemen van werkende vrouwen in het programma. In 1920 mislukte een belangrijke staking, die ze mee organiseerden, en bracht de vrouwendivisie op de rand van de afgrond. In 1925 werd de divisie opnieuw leven in geblazen maar niet lang erna leidden twee afsplitsingen tot verdere opschudding. Uit de eerste afsplitsing in 1925 ontstond het communistisch beïnvloedde Nihon R ōdō Kumiai Hy ōgikai ( 日 本 労 働 組 合 評 議 会 ) of Hy ōgikai (評議会). Vele vrouwelijke leiders volgden deze groep. De tweede afscheuring vond plaats in 1926 en resulteerde in de gematigde – dus Nichir ō-strekking - Nihon R ōdō Kumiai D ōmei ( 日 本 労 働 組 合 同 盟 ). Door de opsplitsing bleven enkel de conservatievelingen achter in Sōdōmei Y ūaikai . De vrouwendivisie werd aanvankelijk verder gezet door mannen, maar ook zij verlieten de Sōdōmei Y ūaikai voor de meer gematigde beweging in 1926. Op hetzelfde moment onstonden er in de Hy ōgikai -groep discussies rond het oprichten van een eigen vrouwendivisie. 364 a. De Hy ōgikai

In 1925 brachten vrouwelijke leden voorstellen naar voor om werkende vrouwen te organiseren. Hun inspiratie hadden ze gehaald bij Yamakawa Kikue en haar speciale eisen, en de voorgestelde activiteiten waren gelijkaardig aan deze van de Sōdōmei Y ūaikai , zoals het organiseren van lezingen, de publicatie van pamfletten en het oprichten van een vrouwendivisie. Dit laatste voorstel kwam onmiddellijk onder vuur te liggen van mannelijke socialistische activisten in de groep. Ondanks de tegenkantingen gingen er ook stemmen op ten gunste van een vrouwendivisie, die argumenteerden dat “een speciale vrouwendivisie

362 Tokuza, 1999, p. 114. 363 Bijvoorbeeld de rijstopstand in de prefectuur Toyama in 1918. Zie: Tokuza, 1999, p. 114. 364 Mackie, 1997, pp. 109-110.

71 nodig was om de bijzondere noden van vrouwelijke werkers te beantwoorden, en om propaganda en onderwijs uit te dragen onder vrouwen.” 365 Alweer hetzelfde argument, dat eerder als ‘bourgeois’ bestempeld werd. Zulke argumenten alludeerden enkel dat de werkende vrouw zwak was en nood had aan bescherming. 366 In 1927 werd er dan toch een vrouwendivisie opgericht. Deze was verantwoordelijk voor: het uitdenken van strategieën om vrouwen te organiseren; begeleiding en coördinatie van regionale vrouwendivisies en het vergelijken van informatie. Later ijverden ze bijvoorbeeld ook nog voor: een Werkloosheidsuitkeringswet, een Minimumloonwet en een Beschermingswet voor Werkende Vrouwen. De instelling van een vrouwendivisie ging niet zoals verwacht. Er werd samen met de vrouwendivisie een nieuw, apart vrouwenverbond of Fujin D ōmei (婦人同盟) opgericht. De intentie was dat beide groepen zouden samenwerken om vrouwen te organiseren. Op deze manier moest de Hy ōgikai zich niks aantrekken van het beleid voor vrouwen en werd er tegemoet gekomen aan de stemmen, die rezen tegen de vrouwendivisie met de eis dat vrouwenkwesties niet behandeld moesten worden in de vakbond zelf. 367 Yamakawa Kikue was tegen de creatie van een apart vrouwenverbond los van de vakbond. De vakbonden moesten zorgen voor een toename in vrouwelijke leden, zodat de organisatie de vrouwen effectiever kon organiseren. Ze was dan ook gekant tegen autonome socialistische bewegingen, zoals de Sekirankai of Yōkakai , die hierboven reeds vermeld werden. 368 Er was wel een probleem met dit standpunt: het was vrouwen niet toegestaan tot politieke bewegingen toe te treden. Ze kon ijveren voor de integratie van vrouwen in arbeidersbewegingen, maar een herziening van Artikel 5 van de Publieke Vrede en Orde Wet was noodzakelijk. 369 In 1928 ging de vakbond ten onder aan overheidsdruk. Hoewel de Hy ōgikai zich inzette voor de bescherming van werkende vrouwen, werkten zij ook aan het zichtbaar maken en een stem geven aan vrouwen op de werkvloer. b. De Nihon R ōdō Kumiai D ōmei

365 Ibidem, pp. 112-113. 366 Ibidem, pp. 111-113 367 Ibidem, p. 113 368 Ibidem, pp. 113-114. 369 Ibidem, pp. 114-115.

72 Deze beweging had als hoofddoelen volgende zaken: het helpen organiseren van arbeidsters en de afschaffing van nachtwerk voor vrouwen en kinderen. Daarnaast werd er ook een nachtschool voor arbeidsters opgericht. Op het eerste zicht werden er typisch vrouwelijke cursussen, zoals theeceremonie, koken en naaien aangeboden, maar deze werden aangevuld met cursussen over de beginselen van unionistische bewegingen. De school droeg uiteindelijk bij tot het wekken van het bewustzijn van vrouwen over hun positie als arbeidsters. 370

Bovenvermelde organisaties slaagden er alweer niet in om vrouwen als potentiële leden van een vakbond te beschouwen. 371 In plaats daarvan richtten ze aparte divisies en verbonden op, die nadruk legden op de ‘bijzondere eisen’ van werkende vrouwen. De vrouwendivisies hadden duidelijk nog een lange weg af te leggen om van de socialistische beweging de erkenning te krijgen die ze verdienden. Anderzijds slaagden ze er sporadisch wel in om werkende vrouwen te mobiliseren voor succesvolle stakingen en hen aan assertiviteit te laten winnen. Langzaamaan werden de werkende vrouwen zich bewust van hun “identiteit als arbeidsters, als leden van de werkende klasse en als potentiële leden van een vakbond.” 372

5.3. Proletarische Partijen en hun Vrouwenverbonden

Naar analogie met de vakbondsbewegingen richtten de proletarische partijen vrouwenverbonden op. Deze keer niet in de beweging zelf, maar erbuiten. Een schematisch overzicht van de vrouwenverbonden is terug te vinden in appendix 4. a. De Kant ō Fujin D ōmei (関東婦人同盟)373

Een Arbeiders-Landbouwers Partij of Rōdō N ōmin T ō (労働農民党), gesteund door het communistisch beïnvloedde Hy ōgikai , richtte de Kant ō Fujin D ōmei op in 1927. Dit vrouwenverbond streefde onder andere “volledige politieke rechten voor vrouwen, en de

370 Ibidem, pp. 115-116. 371 Ze werden gezien als potentiële moeders, die werkten om hun tijd te vullen tot aan hun huwelijk. Bijgevolg werden ze als een zwakke groep beschouwd bij het creëren van een sterke vakbondsbasis. Zie: Mackie, 1997, p.117. 372 Mackie, 1997, p. 122. 373 Rōnō-strekking

73 vrijheid om zich aan te sluiten bij politieke partijen” na. Na een kort bestaan, werd het verbond ontbonden in 1928 te wijten aan factionalisme binnen extreem links in de proletarische beweging. 374 Na de ondergang van de Kant ō Fujin D ōmei , splitsten de vrouwen uit dit verbond zich op in twee groepen. Een groep sloot zich aan bij de ondergrondse communistische partij, de andere groep prefereerde in het legale linkse deel van de communistische beweging te blijven. Deze laatste groep zette een studiegroep op in 1928, genaamd Musan Fujin Renmei (無産婦 人連盟), die daarenboven samensmolt met een Nationaal Vrouwenverbond of Zenkoku Fujin Dōmei (全国婦人同盟). Dit alles resulteerde in het Proletarische Vrouwenverbond of Musan Fujin Dōmei (無産婦人同盟). Ook deze beweging werkte, net als het vroegere Kant ō Fujin Dōmei , samen met de sociaal-democratische vleugel van de socialistische beweging en de liberale vrouwen in campagnes om vrouwenstemrecht te verkrijgen. 375 b. De Zenkoku Fujin D ōmei 376

Het Nationaal Vrouwenverbond, gesteund door de gematigde Arbeiders-Landbouwers Partij van Japan of Nihon R ōnō T ō (日本労農党) en de Arbeidersvakbond van Japan of Nihon Rōdō Kumiai D ōmei (日本労働組合同盟), werd gesticht in 1927. In 1929 fuseerde dit verbond met de Musan Fujin Renmei tot de Musan Fujin Dōmei , zoals hierboven reeds aangegeven werd. Dit verbond zette zich in voor het bereiken van vrouwenstemrecht en verleende daarnaast steun aan stakingsactiviteiten georganiseerd door de vakbondsbewegingen waar ze connecties mee had. 377 c. De Shakai Minsh ū Fujin D ōmei (社会民衆婦人同盟)378

Het Sociaal Vrouwenverbond of Shakai Fujin D ōmei (社会婦人同盟) was verbonden met de gematigde Sociaal-Democratische Partij of Shakai Minsh ū T ō (社会民衆党), en

374 Mackie, 1997, pp. 136-137. 375 Ibidem, p. 138. 376 Nichir ō-strekking 377 Ibidem, pp. 138-139. 378 Shaminkei-strekking

74 veranderde haar naam in het Sociaal-Democratische Vrouwenverbond of Shakai Minsh ū Fujin D ōmei ( 社 会 民 衆 婦 人 同 盟 ) in 1928. Het verbond met haar slogan ‘realisme’ distantieerde zich duidelijk van de meer radicale bewegingen in de linkse beweging. Dit verbond ijverde aanvankelijk voor onder meer volgende zaken: vrouwenstemrecht; het recht van vrouwen op politieke deelname; een vakbondswet, een wet voor de bescherming van het moederschap; het verbod op prostitutie met een vergunning en de hervorming van onderwijs voor vrouwen. De beweging legde opnieuw extra nadruk op de bescherming van moeders door de staat. Zij legden de schuld voor werkloosheid en armoede van de vrouwen bij de staat. Bijgevolg achtten ze het vanzelfsprekend dat de staat dit zou aanpakken, wat aanvankelijk niet gebeurde. Daarom stelden ze een wet voor om moeders en hun kinderen te beschermen. Zo een wet kwam er uiteindelijk ook in 1938. (cf. infra pp. 94-96) Door het intreden van een economische depressie begin jaren ’30 vestigde het verbond ook haar aandacht op de afname van de levensstandaard, riepen ze op tot een reductie van elektriciteits-, water- en gasprijzen en verleenden ze steun aan stakingen, georganiseerd door de vakbonden waar ze banden mee hadden. In 1931 vormde de Shakai Minsh ū Fujin D ōmei een coalitie met de Arbeidersalliantie voor Vrouwen of Rōdō Fujin Renmei (労働婦人連盟), die in 1927 opgericht was door de Sōdōmei Y ūaikai , nadat hun vrouwendivisie uit elkaar gevallen was. Daarnaast werkte het ook samen met de Musan Fujin Dōmei voor vrouwenstemrecht, waarmee het samensmolt in 1932. Samen vormden ze het Vrouwenverbond van de Sociale Massa of Shakai Taish ū Fujin Dōmei (社会大衆婦人同盟), gesteund door de Partij voor de Sociale Massa of Shakai Taish ū T ō (社 会大衆党). Tot aan de samensmelting bestond de Shakai Minsh ū Fujin D ōmei uit 22 takken verspreid over Japan en een ledenaantal van 2225. De Shakai Taish ū Fujin D ōmei was een kort leven beschoren en hield het vol tot 1936. Dit verbond bekommerde zich om volgende punten: het toekennen van politieke rechten aan vrouwen; gelijke kansen in onderwijs; betaald zwangerschapsverlof; een wet voor de financiële steun voor moeder en kind enzovoort. Ondertussen rommelde het ook in de rechtse strekkingen van de proletarische beweging. Een breuk was onvermijdelijk en de Nationale Socialistische Partij of Nihon Kokka Shakai T ō (日本国家社会党) kwam tot stand in 1932. De echtgenote van de leider van de

75 partij richtte in 1932 het Vrouwenverbond van Japan of de Nihon Fujin D ōmei (日本婦人同 盟) op, waarop verder niet word ingegaan in deze verhandeling. 379

6. Liberaal feminisme 6.1. De Shin Fujin Ky ōkai (新婦人協会)

Deze, letterlijk vertaald, Nieuwe Vrouwen Associatie werd gevormd door Hiratsuka Raich ō in 1919 en hield stand tot 1922. Bij Hiratsuka daagde nu ook het besef dat een geschreve debat, zoals in de Seit ō-gemeenschap, niets veranderde aan de situatie waar vrouwen zich in bevonden en ging over tot actie. 380 Ze richtte de associatie op omdat ze Artikel 5 van de Publieke Vrede en Orde Wet wou wijzigen. Het doel van de beweging was vrouwen toegang te laten krijgen tot de politiek zodat er iets kon veranderen, wat op zijn beurt kon leiden tot vrouwenstemrecht. Hiratsuka werd nu vooral beïnvloed door: 1) nieuwe ideeën over arbeid en arbeidsrelaties uit het Westen; 2) stemrecht voor vrouwen werd al in verschillende landen ingesteld; 3) kapitalisme deed de levensstandaard stijgen. Prijzen stegen ook, dus vrouwen moesten aan het werk. Hun inferieure sociale en politieke status werd daardoor duidelijk. 381 Daarnaast werkte de beweging ook voor een wet met maatregelen voor mannen met een geslachtziekte. Deze doelen en de petities om ze te bereiken, worden hieronder nog in meer detail besproken. Andere belangrijke leden in deze beweging waren Ichikawa Fusae ( 市川房枝) en Oku Mumeo ( 奥むめお). Deze laatste stond na het vertrek van de hoofdrolspeelsters Hiratsuka Raich ō en Ichikawa Fusae alleen in voor het voortbestaan van de associatie en de publicatie van hun magazine Josei D ōmei (女性同盟).

6.1.1. Evolutie van de Shin Fujin Ky ōkai

De voorbereiding voor de oprichting van de associatie bestond erin om de doelen duidelijk op te tekenen. Deze bevatten onder meer: de eis voor vrouwenstemrecht; herziening of afschaffing van feodale regels schadelijk voor vrouwen; een systeem ter bescherming van

379 Ibidem, pp. 139-141. 380 Bernstein, 1991, p. 198. 381 Tokuza, 1999, p. 109.

76 het moederschap; contact zoeken met andere vrouwenorganisaties; lezingen sponsoren om de vrouwenproblematiek te bespreken; een publicatie opstarten en een vergaderhuis oprichten. 382 Voorts moest er steun gezocht worden. Deze vond men vooral bij leraressen, maar ook bij mannen, die gekant waren tegen de politieke beperkingen voor vrouwen. 383 Hiratsuka nam het voornemen om zich toe te spitsen op een breder publiek. Ten tijde van Seit ō mikte men vooral op geletterde vrouwen uit de hogere klasse 384 , waaruit dan ook de kritiek vloeide dat de Seit ō- gemeenschap te ‘bourgeois’ was. Nu werden “mannen en vrouwen van allerlei leeftijden, klassen, politieke, educatieve en religieuze achtergrond benaderd. ” 385 Onder de vrouwelijke leden waren veel ex-Seit ō-leden, vrouwen uit andere organisaties en nu ook werkende vrouwen. De associatie verkreeg al gauw landelijke steun en kreeg bijgevolg de kans om 30 filialen verspreid over het land in te richten. 386 Op de vroegste samenkomsten werden vier principes vastgelegd: 1) gelijke kansen voor man en vrouw; 2) samenwerking van mannen en vrouwen met erkenning van hun verschillen; 3) erkenning voor de beduidende waarde van het huis- en familieleven; 4) bescherming van de rechten van de vrouwen, de moeder en het kind. 387 Vanaf oktober 1920 werd het magazine Josei D ōmei uitgegeven door de Shin Fujin Ky ōkai . Dit magazine hield leden op de hoogte over de activiteiten, de voortgang van de petities in het parlement, gaf de mogelijkheid om verscheidene kwesties te bediscussiëren, een beschrijving van de activiteiten van andere vrouwenbewegingen in het binnenland, zoals bijvoorbeeld de Japanse WCTU of Sekirankai , maar ook uit het buitenland enzovoort. De inhoud was dus overwegend politiek. 388

6.1.2. De petities

In totaal stelde de associatie drie belangrijke petities op, die hieronder apart besproken worden.

382 Hiratsuka, Raich ō 平塚雷鳥, Genshi, Josei wa Taiy ō de Atta: Hiratsuka Raich ō Jiden – Kanketsuhen 元始、 女性は太陽であった: 平塚雷鳥自伝― 完結編 (In het begin, was de Vrouw de Zon: De Autobiografie van Hiratsuka Raich ō – Eindvolume ), T ōky ō: Ōtsuki Shoten, 1973, p. 40. 383 Tomida en Daniels, 2005, p. 121. 384 Tokuza, 1999, p. 130. 385 Tomida en Daniels, 2005, p. 242. 386 Oku, Mumeo 奥むめお, Nobi akaakato: Oku Mumeo Jiden 野火あかあかと: 奥むめお自伝 (Helder brandend Penseelvuur: De Autobiografie van Oku Mumeo ), T ōky ō: Domesu Shuppan, 1988, p. 55. 387 Hiratsuka 平塚, 1973, p. 94. 388 Tokuza, 1999, p. 146.

77 a. Petitie voor de wijziging van Artikel 5 van de Publieke Vrede en Orde Wet

De reden voor deze petitie was overduidelijk. De vrouwen wouden het recht om politieke bijeenkomsten bij te wonen en te organiseren, en de mogelijkheid om toe te treden tot een politieke partij. 389 Protesten voor de wijziging van Artikel 5 waren er al zo vroeg als 1905 met Fukuda Hideko als grootste voorstander. 390 b. Petitie voor vrouwenstemrecht

Er werd een uitbreiding van het stemrecht gevraagd uit respect voor vrouwen. 391 Het probleem was echter dat vrouwen geen politieke rechten hadden en als onbeduidend werden beschouwd. De wijziging van Artikel 5 was dus een voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van politieke macht en een stem te hebben in de maatschappij. c. Petitie voor de herziening van huwelijkswetten

De associatie wou beperkingen opleggen aan mannen met een geslachtsziekte. Een man die wou huwen moest zich laten testen bij een dokter. Deze verstrekte hem dan een huwelijksvergunning. Testte de man echter positief, dan kreeg hij geen huwelijksvergunning en was hij niet toegelaten om te trouwen. Bij deze petitie konden een aantal vragen gesteld worden. Het beweerde dat meer mannen dan vrouwen een geslachtsziekte hadden, maar uit overheidsstatistieken bleek dat vrouwen de grootste geïnfecteerde groep waren. 392 Waarom dan alleen mannen beperkingen opleggen? De petitie zocht mannen te straffen voor hun immorele daden, zoals bezoekjes aan prostituees, en vrouwen te beschermen. Op grond van een geslachtziekte kon een man scheiden van zijn vrouw, maar waar was de rechtvaardigheid als de man dit overdroeg aan zijn vrouw door regelmatig het plezierkwartier te bezoeken? Deze petitie zette kwaad bloed in het mannelijk gedomineerde parlement en mannelijke politici voelden zich eerder aangevallen. Het grotere doel dat men met deze petitie wou bereiken was “the improvement of our race, which is the basis of national power. We act in the service of our race, which is the duty

389 Ibidem, p. 156-157. 390 Nolte, Sharon H., “Women’s Rights and Society’s Needs: Japan’s 1931 Suffrage Bill”, Comparative Studies in Society and History , Vol. 28, No. 4, Oct. 1986, p. 696. 391 Tokuza, 1999, pp. 154-155. 392 Ibidem, p. 163.

78 and mission of both men and women.” 393 Zo een opvatting leunde echter dicht aan bij imperialistische ambities en ideeën van raciale superioriteit bij de Japanse overheid, ongetwijfeld om deze te proberen paaien.

De petities werden lang niet allemaal met open armen ontvangen en kregen voorts te maken met vertragingen, ontbindingen van het parlement waardoor een petitie voor een nieuw samengesteld parlement gebracht moest worden en afkeuring van de petities door het Hogerhuis nadat de petities door het Lagerhuis wel goedgekeurd waren. Ongetwijfeld was dit te wijten aan mannen van de hoogste en meest conservatieve klasse die in het Hogerhuis zetelden. Toch werd de petitie voor de wijziging van Artikel 5 goedgekeurd door het Hogerhuis in maart 1922, nadat het goedgekeurd werd door het Lagerhuis en na een stevige periode van parlementsleden lobbyen door Oku Mumeo. De strategie die ze gebruikte om de leden te bewerken was briljant. Ze buitte het beeld van een goede moeder uit met een baby op haar rug, die simpelweg politieke bijeenkomsten wou bijwonen. Dat ze zich niet profileerde als een ontevreden vrouw of als een lid van een educatieve elite, stelde de politici enigszins gerust dat de ‘brave vrouw, wijze moeder’ niet plots zou veranderen in een veeleisende feeks en dat de familie of mannelijke autoriteit nog niet onmiddellijk in gevaar was. 394 Een goede moeder en gehoorzame vrouw werd niet beschouwd als een bedreiging en verandering werd toegestaan.

6.1.3. Ondergang van de Shin Fujin Ky ōkai

Hiratsuka Raich ō en Ichikawa Fusae verlieten beiden de organisatie, waardoor alles op de schouders van Oku Mumeo terecht kwam. Ook voor hun vertrek waren er al spanningen tussen Hiratsuka en Ichikawa wegens verschillende opvattingen. Discussies ontstonden rond het feit dat de beweging nog te veel bourgeois gericht was (cf. supra: de kritiek van Yamakawa Kikue p. 68) en er ook aandacht besteed moest worden aan het gewone volk en de werkende vrouw. Er was nog steeds bitter weinig contact en samenwerking met andere organisaties. 395

393 Tokuza, 1999, p. 165. 394 Ibidem, p. 174. 395 Ibidem, pp. 168-170.

79 De vele afkeuringen van de petities leidden verder tot veel twijfel en onzekerheid bij nieuw leidersfiguur Oku Mumeo, terwijl de bekrachtiging van de petitie voor de wijziging van Artikel 5 leidde tot de realisatie dat vrouwen nog te onwetend waren op het vlak van politiek en daardoor andere punten, zoals vrouwenstemrecht, nog niet bereikt konden worden in de nabije toekomst. In december 1922 werd de associatie ontbonden door Hiratsuka Raich ō.396

6.1.4. Na de Shin Fujin Ky ōkai

Hiratsuka Raich ō’s visie op de maatschappij was speciaal en veranderde doorheen de tijd. Tijdens haar Seit ō-dagen zag ze het als volgt: De nieuwe vrouw “tries to destroy old morals and laws which were built out of male selfishness, […] she attempts to create a new kingdom where a new religion, new morals and new laws, based on the spiritual virtues of the sun, will be enforced.” 397 Na haar Seit ō-dagen raakte ze betrokken in het debat voor de bescherming van het moederschap. Uit haar deelname aan het debat bleek dat haar situatie veranderd was. Ooit was ze vastberaden in te gaan tegen de overheid, het huwelijk en het familiesysteem en zeker geen kinderen te baren. Ze werd toch zwanger en ging het moederschap verheerlijken. 398 De petities van de Shin Fujin Ky ōkai beschouwde ze als noodzakelijk om een gemeenschap op te bouwen, waarin de moeder absolute zekerheid zou hebben. Haar idee voor het bouwen van een vergaderhuis, zou een mooi begin geweest zijn van zo een gemeenschap. Al gauw werd echter duidelijk dat Hiratsuka’s ideeën niet begrepen werden, daaruitvolgend werden de petities afgewezen door het parlement. 399 Na de ontbinding van de associatie in 1922 trok Hiratsuka zich terug op het platteland en ontwikkelde een visie waarin de verheerlijking van het moederschap in een coöperatieve zelfonderhoudende gemeenschap hand in hand ging met wederzijdse steun. 400 Met dit ideaal in het achterhoofd stichtte ze Ons Huis of Warera no Ie 401 (我らの家) in 1930. Dit was een

396 Ibidem, p. 176. 397 Hiratsuka, Raich ō 平塚雷鳥, “Dokuritsusuru ni Tsuite Ry ōshin ni” (Voor de Bewustwording over Onafhankelijkheid), Seit ō, 4:2, 1914, herdrukt in Hiratsuka Raich ō Chosakush ū Hensh ū Iinkai (ed.) 平塚雷鳥著 作集編集委員会, Hiratsuka Raich ō Chosakush ū 平塚雷鳥著作集 (De Hiratsuka Raich ō Collectie ), T ōky ō: Ōtsuki Shoten, 1983-1984, Vol. 1, p. 293 cit. volgens Tomida en Daniels, 2005, p. 26. 398 Tomida en Daniels, 2005, p. 27. 399 Ibidem, p. 29. 400 Ibidem, p. 31. 401 Volgens Ichikawa Fusae was het geïnspireerd op Hull House in Chicago, dat oorspronkelijk een maatschappelijk huis was voor arme mensen. Zie: Ichikawa, Fusae 市川房枝, Ichikawa Fusae Jiden 市川房枝 自伝 (De Autobiografie van Ichikawa Fusae ), T ōky ō: Shinjuku Shob ō, 1974, p. 107.

80 consumentenvakbond met daaraan gekoppeld een winkel, waarin vrouwen producten verkochten en op deze manier een zelfonderhoudende coöperatieve gemeenschap construeerden. De vrouw was een volwaardige consument en moeders waren volgens Hiratsuka de perfecte leiders van de onderneming. 402 “She tried hard to construct a society with no control, no authority and mutual support […], from the viewpoint of a woman as a mother.”403 In 1938, wanneer Japan in volle oorlog met China lag, kon Warera no Ie niet meer stand houden. Ondanks de oorlog bleef ze dromen van de ideale gemeenschap, maar haar ideeën, zoals het beamen van de keizer als ultieme leider en nationaal shintoïsme, leken de invasie van Japan in andere landen eerder te steunen dan af te keuren. Voorts schreef ze tijdens de oorlogsperiode artikels over het creëren van een vredevolle wereld, een gelukkige familie waarin alle Aziatische mensen naast elkaar konden bestaan. Dit artikel bewees twee dingen: Hiratsuka was onwetend over de oorlogssituatie; en het bewustzijn over de maatschappij en de vrouw hierin was echt wel noodzakelijk. 404 Oku Mumeo bleef na de ondergang van de Shin Fujin Ky ōkai uiterst actief. Ze richtte de Fujin Und ō (婦人運動) op, voorheen Shokugy ō Fujin (職業婦人) genaamd, in 1923. Dit was een publicatiehuis met een gelijknamig blad, waarin een forum geboden werd om allerlei problemen met betrekking tot de status van de vrouw te bespreken. In de publicatie stonden vijf principes centraal, waaruit bleek dat er meer aandacht besteed werd aan werkende vrouwen, een klasse die door de Shin Fujin Ky ōkai nog te veel genegeerd werd. De principes luidden: 1) gelijkheid in rechten voor man en vrouw; 2) bescherming van het moederschap. Als een moeder werkte, waren er maatregelen nodig om haar welzijn te beschermen; 3) steun voor geboortebeperking; 4) steun voor arbeidsvakbonden voor vrouwen; en 5) steun voor een socialistische politiek. Het tijdschrift hield stand tot 1941 en was een belangrijk medium in het optrekken van het bewustzijn van de vrouw en een begrip in het verbeteren van status en leefomstandigheden van de vrouw. 405 Oku Mumeo was vastberaden elke vrouw bewust te maken van de problemen aangaande vrouwen. Met dit doel voor ogen richtte ze een coöperatieve consumentengemeenschap of de Fujin Sh ōhi Kumiai Ky ōkai (婦人消費組合協会) op in 1928, de Fujin Setsurumento (婦人セツレメント) in 1930, en een associatie voor huisvrouwen of

402 Tomida en Daniels, 2005, p. 33. 403 Ibidem, p. 36. 404 Ibidem, pp. 33-35. 405 Tokuza, 1999, pp. 199-202.

81 de Shufu Rengōkai (主婦連合会) in 1948. Via de consumentengemeenschap probeerde Oku verder om de veranderde rol van werkende vrouwen duidelijk te maken. Ze stelde dat consumentencoöperatieven een middel konden zijn voor de sociale en politieke ontwikkeling van vrouwen. De coöperatieven kunnen laten zien dat de solidariteit van vrouwen als een economische klasse in staat is haar eigen problemen aan te pakken, maar enkel op het vlak van goederenconsumptie. 406 Fujin Setsurumento was bedoeld voor arme, werkende moeders met kinderen 407 en de Shufu Reng ōkai had als doel het sociale bewustzijn op te krikken en de politieke mobilisatie van vrouwen te bevorderen. 408 De alledaagse vrouw bewust maken van haar status, had voor Oku een reden, namelijk gelijkheid voor de vrouw op de werkvloer. Deze gelijkheid kan volgens Oku slechts bereikt worden als er vier dingen gerealiseerd werden: 1) zelfverwezenlijking en religie: de vrouw moest zich volledig bewust zijn van wie ze was en dat de bestaande religies de vrouw in een ondergeschikte positie plaatsten; 2) samenwerking met andere vrouwen; 3) wethervormingen, die beperkingen omtrent de vrouw opheffen; en 4) vrouwenstemrecht. 409 Ook Ichikawa Fusae bleef zich na de associatie inzetten voor het vrouwenstemrecht en richtte in 1924 een verbond voor vrouwenstemrecht of de Fusen Kakutoku D ōmei (婦選獲得 同盟) op. Een organisatie die hieronder in meer detail wordt besproken.

6.2. De Fusen Kakutoku D ōmei (婦選獲得同盟)

Dit Verbond voor Vrouwenstemrecht werd opgericht door Ichikawa Fusae in 1924 en ging ten onder in 1941. 410 Het moet vooreerst benadrukt worden dat de tijden niet makkelijker werden voor feministisch activisme wegens de instelling van een Wet voor het Behoud van de Orde of Chian Iji H ō (治安維持法) in 1925, die politie toeliet om controle te nemen over “gevaarlijke gedachten en acties” 411 . De zwaarste straffen omvatten de doodstraf en levenslange opsluiting. Bovenop deze wet werd de geheime politie of Tokk ō (特高) in het leven geroepen. 412 Beiden werkten als een tegengewicht om activisme voor vrouwenstemrecht

406 Ibidem, pp. 208-210. 407 Ibidem, p. 205-208. 408 Ibidem, pp. 212-219. 409 Ibidem, pp. 220-225. 410 Robins-Mowry, 1983, p. 78. 411 Mackie, 2003, p. 89. 412 Ibidem, p. 90

82 tegen te gaan, dat welig tierde geïnspireerd en hoopvol door de instelling van het Universele Mannenstemrecht eerder in 1925. Na de ondergang van de Shin Fujin Ky ōkai verbleef Ichikawa een paar jaar in Amerika, waar ze connecties legde met de Amerikaanse vrouwenrechtenbewegingen en activistes. Wanneer Ichikawa in 1924 terugkeerde naar Japan was de invloed van haar Amerikaanse relaties zichtbaar in het oprichten van een eigen beweging ten gunste van vrouwenstemrecht. 413 De Shin Fujin Ky ōkai had met de hervorming van Artikel 5 de weg geplaveid naar het bereiken van vrouwenstemrecht: vrouwen waren nu toegestaan politieke bijeenkomsten bij te wonen, te organiseren en toe te treden tot een politieke partij. Behalve de Shin Fujin Ky ōkai waren er ook leden van de overheid die reeds begin jaren ’20 achter de hervorming van het artikel stonden. Weliswaar met andere bedoelingen dan de activistes. Het was een zaak om de vrouwen toe te staan politieke kennis op te doen, maar hen politieke rechten verlenen was iets helemaal anders. De overheid vond het te vroeg om vrouwen tot de politiek toe te laten. Sommige leden opperden het argument en onrechtstreeks de angst dat “politieke participatie de vrouwen zou afleiden van hun voornaamste verantwoordelijkheden aan het thuisfront”. 414 De kleine overwinning smaakte naar meer. De Fusen Kakutoku D ōmei en andere vrouwenorganisaties gaven de hoop op vrouwenstemrecht niet op. Het ingaan van het Universeel Mannenstemrecht in 1925 415 maakte de samenwerking ten voordele van het vrouwenstemrecht nog groter. Al snel werd de beweging van Ichikawa gesteund door de Japanse WCTU, de T ōky ō Federatie van Vrouwenorganisaties of Tōky ō Reng ō Fujinkai (東 京連合婦人会)416 en de Hele Kansai Federatie van Vrouwenorganisaties of Zen Kansai Fujin Reng ōkai ( 全 関 西 婦 人 連 合 会 ). Samen verzamelden ze handtekeningen voor vrouwenstemrechtpetities, die ze voorlegden aan het parlement tussen 1927 en 1931. 417

6.2.1. Samenwerking vrouwenrechtenactivistes en socialistische vrouwen

413 Robins-Mowry, 1983, p. 78. 414 Garon, Sheldon, “Women’s Groups and the Japanese State: Contending Approaches to Political Integration, 1890-1945”, Journal of Japanese Studies , Vol. 19, No. 1, Winter 1993, p. 19. 415 Alle volwassen mannen boven 25 jaar kregen stemrecht. Zie: Mackie, 2003, p. 60. 416 De Tōky ō Reng ō Fujinkai werd in het leven geroepen na de grote Kant ō-aardbeving van 1923. De vrouwen vormden initieel wat een hulporganisatie kan genoemd worden. De organisatie werd gauw een federatie waaronder 42 groepen opereerden. Na het uidijen van de crisis richtte de federatie zich op andere kwesties, zoals het vrouwenstemrecht, maar ook het afschaffen van het prostitutiesysteem, economische onafhankelijkheid voor de vrouw en de verbetering van werkomstandigheden voor de werkende vrouw. Zie: Robins-Mowry, 1983, p. 70-72. 417 Mackie, 2003, p. 61-63.

83 De stemrechtkwestie bracht liberale activistes, die vrouwenrechten probeerden te bereiken in het bestaande politieke systeem, en socialistische vrouwen, die zowel klassen- en genderkwesties wouden aanpakken door dat bestaande systeem omver te gooien, zelfs samen. 418 Dit uitte zich in het organiseren van een aantal comités, zoals bijvoorbeeld een Gezamenlijk Stemrechtcomité of Fusen Kakutoku Ky ōdō Iinkai (婦選獲得共同委員会). Daarnaast werden er ook nationale conventies op touw gezet, waarvan de conventie in 1930 het startschot was. 419 De conventies werden verder gezet tot in 1937. Vrouwenstemrecht was niet het enige waar stemrechtactivistes en socialistische vrouwengroepen samen voor streden. Ze sloegen ook de handen in elkaar voor “een betere arbeidslegislatie voor werkende vrouwen, en financiële staatsvoordelen voor moeders”. 420 Toch waren de zaken waarvoor geijverd werd nog vaak zaken die de moederfunctie van de vrouw benadrukte en versterkte. 421 De interesse van de socialistische vrouwenbewegingen in vrouwenstemrecht was tegenstrijdig. Enerzijds beschouwden ze de liberale vrouwenrechtenorganisaties en hun doelen als “bourgeois en een afleiding voor socialistische vrouwen van het hoofddoel om de maatschappij te transformeren volgens socialistische principes.” 422 Anderzijds beseften de socialistische vrouwen ook dat de deelname van vrouwen aan de socialistische beweging veel vlotter zou gaan als hun politieke rechten uitgebreider waren. 423

6.2.2. Activisme van Ichikawa’s Fusen Kakutoku D ōmei

Het loont de moeite om de activiteiten van de Fusen Kakutoku D ōmei , Ichikawa’s aanpak en maatschappelijke attitudes in de aanloop naar gedeeltelijk stemrecht voor vrouwen te bekijken. In het kader van algemene verkiezingen in 1928 besloot Ichikawa met haar verbond de mannelijke kandidaten te steunen – ongeacht de partij die ze vertegenwoordigden – die achter vrouwenrechten stonden. Dat ze om het even welke kandidaat steunden, lokte kritiek uit: “ze

418 Ibidem, p. 71. Sharon Nolte voegt aan dit onderscheid nog toe dat de Fusen Kakutoku D ōmei een stemrechtorganisatie was, die voor een zaak – stemrecht voor vrouwen – streed. De socialistische vrouwenbewegingen ziet ze als een aparte groep, los hiervan, door hun connecties met mannelijke partijen en vakbonden. Zie: Nolte, “Women’s Rights and Society’s Needs”, 1986, p. 698. 419 Mackie, 1997, p. 142. 420 Ibidem, p. 143. 421 Ibidem, p. 143. 422 Ibidem, p. 132. 423 Ibidem, p. 132.

84 gedroegen zich als prostituees, naar de mannen van de Seiy ūkai [424] gaan in de ochtend en naar mannen van de Sociaal Democratische Partij in de avond.” 425 De overwinnaar in de verkiezingen van 1928 was het conservatieve Seiy ūkai , maar de twee grootste partijen Seiy ūkai en Minseit ō ( 民 政 党 ) 426 waren er zich van bewust dat de kwestie van het vrouwenstemrecht nu ook op politiek vlak aandacht vroeg. 427 Ze namen de kwestie met alle ernst op en begonnen wetsvoorstellen te ontwerpen. Niet lang na de verkiezingen zette de Fusen Kakutoku D ōmei het Gezamenlijk Stemrechtcomité op, dat op de steun en samenwerking van andere stemrechtorganisaties en socialistische vrouwenbewegingen kon rekenen. Alles leek het comité voor de wind te gaan, maar al gauw verschenen er scheuren in het droomscenario. Een aantal steunende verbonden en groepen werden ofwel ontbonden of trokken zich terug. Dit bleek de doodsteek voor het comité, dat ontbonden werd in 1929. 428 In de zomer van 1928 ging de stemrechtbeweging, met Ichikawa, internationaal. Ze vertegenwoordigde Japan op de Pan-Pacifische Vrouwenconferentie in Hawaii. Samen met elf andere landen werden de problemen van vrouwen over de heel wereld bediscussieerd, vooral op het vlak van gezondheid, politiek, arbeid en onderwijs. Hoewel deze vrouwen er alle belang bij hadden om eensgezind te zijn, rapporteerde Ichikawa Fusae onenigheid en verdeeldheid in de eigen Japanse delegatie. Dit euvel kon echter haar positieve ingesteldheid niet drukken. De actieve deelname van vrouwen in de Amerikaanse verkiezingen had haar hoop op vrouwenstemrecht aangewakkerd. Groot was de teleurstelling dat bij haar terugkomst de politieke partijen er nog niet in geslaagd waren adequate wetsvoorstellen in te dienen bij het parlement. 429 Toch bleef er nog hoop: de partijen werkten verder aan wetsontwerpen met betrekking tot wijzigingen in de Stads-, Dorp- en Gemeentewet. 60% van de parlementsleden beweerde tenminste achter een van de wetsontwerpen te staan en petities ten voordele van burgerrechten voor vrouwen waren succesvol. Het was nu enkel nog een kwestie de voorstellen door het Parlement te laten goedkeuren, wat bemoeilijkt werd door spanningen tussen de Seiy ūkai en Minseit ō.430

[424]政友会 Liberaal, conservatieve partij, opgericht in 1900. (http://www.britannica.com/EBchecked/topic/503728/Rikken-Seiyukai , http://www.shikokuhenrotrail.com/japanhistory/meijihistory.html , 17/07/08) 425 Oku Mumeo wordt geciteerd in: Ichikawa, Fusae 市川 房枝, Watakushi no Fujin Und ō 私の婦人運動 (Mijn Vrouwenbeweging ), T ōky ō: Akimoto Shob ō, 1972, p. 104. 426 Democratische partij, opgericht in 1927. ( http://www.shikokuhenrotrail.com/japanhistory/showahistory.html , 17/07/08) 427 Vavich, Dee Ann, “The Japanese Women’s Movement: Ichikawa Fusae, A Pioneer in Woman’s Suffrage”, Monumenta Nipponica XXII, 3-4, 1967, p. 418. 428 Tomida en Hiroko, 2005, p. 75. 429 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 418 en Tomida en Daniels, 2005, p. 76. 430 Tomida en Daniels, 2005, p. 77.

85 Vooraanstaande vrouwenactivistes bleken akkoord te gaan met Ichikawa Fusae over het feit dat er een periode van hoop aangebroken was, maar tevens waarschuwden ze voor de beperkingen en problemen – vooral omtrent politieke participatie – die in de maatschappij leefden en de beweging belemmerde haar ultieme doel te bereiken. Zo benadrukte Ide Kikue (出菊江), een van de leidsters uit de vrouwenstemrechtbeweging, in 1928 het volgende:

It is only when woman is fully recognized before law as a human being, women, wife, and mother as well as citizen that she is able to start on the true development and emancipation of womanhood in education, industry and other professions, health, social welfare, and in government of still a higher and nobler level. Women in government can be of real value when the significance of this is virtually realized. It is indispensable indeed, therefore, to have a sound knowledge of law and government and politics. The true value of women’s suffrage lies not in the system itself, but in how women make use of it. […] The future destiny of the movement, and that of the working of the system in securing the right, rests with women themselves. 431

In 1929 kwam de democratische Minseit ō aan de macht. Ichikawa verwachtte hier veel van. Daarenboven zocht Eerste Minister Hamaguchi Osachi ( 浜口雄幸) toenadering tot de vrouwenbewegingen. De samenwerking zou er wel een worden van geven en nemen: de minister wou hulp van de vrouwen bij het onder controle houden van consumptie, de vrouwen eisten in ruil hiervoor rechten. In 1930 kwamen er opnieuw algemene verkiezingen, die de macht van de Minseit ō nog even verlengde. Kort daarna riep de Fusen Kakutoku D ōmei de eerste Nationale Conventie voor Vrouwenstemrecht bij elkaar, die op het gebied van deelname door andere vrouwenbewegingen een immens succes was. 432 Later in 1930 werd er door het Lagerhuis een wet goedgekeurd om de Stads-, Dorps- en Gemeente-wet aan te passen met als doel vrouwen rechten toe te kennen op het lokale niveau. Specifiek omvatte de wet het volgende: burgerrechten werden toegekend aan vrouwen in steden, dorpen en gemeenten; de Wet voor het Behoud van de Orde werd verder gecorrigeerd en vrouwen werden toegestaan om zich bij politieke partijen aan te sluiten. 433 Het oorspronkelijke wetsontwerp was zelfs nog liberaler dan dit: het omvatte het recht om te stemmen en verkozen te worden in district- en prefectuurverkiezingen, dit gold ook in steden, dorpen en gemeenten; de leeftijdskwalificatie voor beide sekses werd op 25 jaar gebracht en

431 Ide, Kikue, “Japan’s New Woman: Legal and Political Relationships of Women of Japan Today. An Interpretation”, Pacific Affairs , Vol. 1, No. 4, Aug.-Sep. 1928, p. 11. 432 Tomida en Daniels, 2005, p. 77. 433 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 419.

86 een vrouw had de toestemming van haar man niet nodig om zich kandidaat te stellen. 434 Het was geen verrassing dat het Hogerhuis het wetsvoorstel afkeurde. Hierop pastte het Hamaguchi-kabinet het voorstel aan, maar zodoende kortwiekten ze de potentiële en langverwachte vrijheden en rechten van de vrouw. De compromis-wet trok de leeftijd voor vrouwen, die in aanspraak kwamen om een stem uit te brengen, op naar 30 jaar. Hoewel de vrouw dan wel stemrecht kreeg, mocht ze zich niet kandidaat stellen voor stads-, dorps- en gemeenteverkiezingen zonder de toestemming van haar echtgenoot. Daarenboven was er geen sprake meer van “het recht om te stemmen of zich kandidaat te stellen als lid voor prefectuurraden”. 435 De herziene wet met zijn beperkingen werd door de overheid gerechtvaardigd met het argument dat “aangezien het gezin het fundament was voor de Japanse maatschappij, de herziening noodzakelijk was om een instorting van het familiesysteem en de verstoring van relaties tussen mannen en vrouwen te voorkomen”. 436 In 1931 werd het gewijzigde voorstel, tot grote teleurstelling van de vrouwenrechtenactivistes, goedgekeurd door het Lagerhuis, maar opnieuw afgewezen door het Hogerhuis ondanks de ernstig afgezwakte eisen. De afwijzing van de wet was in de ogen van Ichikawa niet zo erg. Ze vond beperkte rechten erger dan helemaal geen rechten. In de periode tussen de goedkeuring van het Lagerhuis en de afkeuring van het Hogerhuis, werd de tweede Nationale Conventie voor Vrouwenstemrecht bij elkaar geroepen. Op deze conventie was het bereiken van volledige vrouwenrechten het topic. De Conventie werd echter gekenmerkt door verstoring en geweld van anti-stemrechtactivisten. 437 In september 1931 werd het politieke klimaat er niet beter op met het Mantsjoerije- incident of Mansh ū Jiken (満州事件). De spanningen, die het opkomende militarisme en totalitarisme met zich meebrachten, deden de Minseit ō weigeren nog steun te geven aan de vrouwenbeweging. 438 De derde Nationale Conventie voor Vrouwenstemrecht stond dan ook helemaal in het teken van dit incident. Het incident werd openlijk veroordeeld, waardoor de feministische beweging extra in het oog gehouden werd door de overheid. Net wanneer de verkiezingen van 1932 en de nieuwe Eerste Minister Inukai Tsuyoshi ( 犬養毅), die opnieuw zijn steun aan de vrouwenbeweging wou geven, een lichtpuntje leek, werd de Eerste Minister na drie maand vermoord en opgevolgd door een kabinet dat helemaal geen sympathie had

434 Nolte, “Women’s Rights and Society’s Needs”, 1986, p. 710. 435 Tomida en Daniels, 2005, p. 78. 436 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 419. 437 Tomida en Daniels, 2005, pp. 78-80. 438 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 420.

87 voor vrouwenkwesties. 439 De vierde Nationale Conventie voor Vrouwenstemrecht in 1933 focuste zich door de verhoogde staat van militarisme op het beperken van militaire budgetten, maar daar had de overheid geen oren naar. Vanaf 1932 kreeg Ichikawa Fusae te maken met steeds intenser wordende kritiek. De doelen die ze wou bereiken (burgerrechten en stemrecht), leken de vrouwen te onrealistisch in de tijden van dreigende oorlog, waarin de huiselijke problemen voor vrouwen zwaarder wogen. Er kwam dan ook geen vooruitgang met betrekking tot deze kwesties in het parlement. 440 De vijfde Nationale Conventie voor Vrouwenstemrecht in 1934 liet het vrouwenstemrecht dan ook voor wat het was en vestigde de aandacht op pragmatische beleidslijnen voor een natie in oorlog. 441 Het onderwerp ‘bescherming voor moeder en kind’ kwam wel opnieuw naar boven na het hevige debat dat hier in 1918 reeds rond gevoerd was. Het hoge aantal vrouwen die moord-zelfmoord 442 pleegden, deed de beweging het topic opnieuw oppikken. Het debat werd nu bijna 20 jaar later vanuit een andere ooghoek bekeken. In het 1918-debat werd de bescherming van moeder en kind beschouwd als de weg naar verbetering, wat dus een absoluut foute redenering was aangezien het hele debat dan draaide rond de zwakheid van de vrouw en dit ook nog eens extra benadrukte. Nu, in 1934, werd het stemrecht, dat leidde tot een versterking van de positie van de vrouw in de maatschappij, gezien als het middel om vrouwen en kinderen te beschermen. Ichikawa en co besloten de Alliantie ter Promotie van een Bescherming voor Moeder en Kind Wet of Bosei Hogo Hō Seitei Sokushin Fujin Renmei (母性保護法制定促進婦人連盟) te vervoegen. Zo een wet kwam er uiteindelijk in 1937 en werd effectief in 1938. 443 Deze Bescherming voor Moeder en Kind Wet wordt in deel III uitgebreider besproken. (cf. infra pp. 94-96) Op de twee daaropvolgende conventies (zesde conventie in 1935, zevende conventie in 1937) werd stemrecht ter sprake gebracht in die zin dat “vrouwen konden helpen in tijden van nood”. Ichikawa wees erop dat dit alweer een dubbelzinnige situatie was. Ze merkte op dat vele activistes de attitude deelden dat als ze het stemrecht verkregen ze daarmee ook verantwoordelijkheden en plichten ten opzichte van de staat hadden. Ze schreef in Fusen Kakutoku D ōmei ’s magazine Fusen (婦選) een artikel met haar perspectief op deze attitude,

439 Ibidem, p. 420; Tomida en Daniels, 2005, p. 80. 440 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 421. 441 Tomida en Daniels, 2005, p. 80. 442 Moeders redden het financieel niet omdat hun echtgenoot in het legen diende of gesneuveld was. Daarop vermoorden ze hun kinderen en daarna zichzelf. Zie: Mackie, 2003, p. 105. 443 Ibidem, p. 80.

88 waarin het weerklonk dat “lidmaatschap in de natie geen onvoorwaardelijke instemming met het staatsbeleid vereiste. Het hield eerder wederkerig respect in tussen staat en burger.” 444 In 1937 brak de oorlog echt los. Het politieke klimaat werd steeds strenger, waardoor de activiteiten van de vrouwenbeweging beperkter werden uit angst voor strenger overheidstoezicht of beperkingen. In 1938 werd er in de plaats van een conventie voor vrouwenstemrecht een Nationaal Noodcongres voor Vrouwen georganiseerd. De totale mobilisatie van de natie 445 was voelbaar op dit congres in de oproep van het congres tot medewerking met de staat. 446 Dit congres werd bijgewoond door de eerder gecreëerde Grotere Federatie van Japanse Vrouwenorganisaties of Dai Nihon Fujin Dantai Renmei (大日本婦人 団体連盟) door de overheid, die een fusie was van alle belangrijke stemrechtbewegingen. Ondanks het feit dat de federatie samenwerkte met de overheid was deze “bezorgd om de problemen van werkende moeders, de zorg voor hun kinderen en het instellen van beschermende maatregelen tegen geslachtsziektes”. 447 De samenwerking stond hen toe te overleven en nog een aantal kwesties te benadrukken. Weliswaar minder gewichtige kwesties dan burger- of politieke rechten. Al gauw konden enkel overheidsgesponsorde vrouwenbewegingen nog overleven terwijl de autonome vrouwengroepen een voor een ten onder gingen. Zo werd ook de Fusen Kakutoku D ōmei in 1940 ontbonden. In 1942 werden alle bewegingen verzameld in de Grote Vrouwenassociatie van Japan of Dai Nihon Fujinkai (大日本婦人会) door de overheid. 448 Ichikawa Fusae zelf werd in datzelfde jaar lid van de Patriottische Pers Associatie of Genron Hōkokukai (言論報国会) omdat de overheid haar geselecteerd had als enige vrouw voor deze associatie. Voor haar deelname in deze associatie werd ze gepurgeerd in 1947. 449

De periode van de Fusen Kakutoku D ōmei kan in twee verdeeld worden. Tot begin jaren ’30 ijverde Ichikawa met het verbond voor het vrouwenstemrecht en burgerrechten. Het toekennen van deze rechten zou leiden tot gelijkheid in de maatschappij en volwaardige burgerrechten in de staat. Toen bleek dat het bijna onmogelijk was deze te verkrijgen en de spanningen in de politieke atmosfeer alsmaar hoger opliepen, vestigden Ichikawa en het

444 Ibidem, pp. 80-81. 445 Over de nationale mobilisatie, de samenwerking van staat en vrouwenbewegingen meer in deel III. (cf. infra pp. 96, 105-106) 446 Ibidem, p. 82-83. 447 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 422. 448 Tomida en Daniels, 2005, p. 83. 449 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 426-427.

89 verbond hun aandacht op de bevrijding van vrouwen, bevrijding van verscheidene vormen van onderdrukking. Dat er zich een verschuiving voordeed in na te streven idealen, was een gevolg van de veranderende tijden. 450 De enige echte en officieel wettelijke verandering die de vrouwenstemrechtbeweging gebracht had, was de wijziging van Artikel 5 uit de Publieke Vrede en Orde Wet. Stemrecht voor vrouwen leek binnen handbereik, maar elke ondernomen poging om dit te bereiken faalde. Ondanks dit kan er gezegd worden dat:

Every new women’s organization which had been formed, every new project in local government that was carried out by women, and every effort made in the campaign for women’s rights had brought Japanese women closer to assuming a more responsible position in society and, most importantly, had given them added confidence. […] it was not what had been accomplished in these twenty years that was important but, rather, it was the groundwork that had been laid to set the foundation for the day when the voting rights of women would be guaranteed by law. 451

450 Tomida en Daniels, 2005, p. 82. 451 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 423.

90 III. SH ŌWA ( 昭和時代 1926-1989) 452

1. Algemeen: historische achtergrond

De bloeiende economie van de Taish ō-democratie kreeg het na enkele jaren in het Sh ōwa tijdperk zwaar te verduren. De economische crisis in de VS breidde zich uit over de wereld en trof ook de Japanse economie. De regering dacht echter dat dit op te lossen was met gebiedsuitbreiding en zo kwam het dat Japan in 1931 Mantsjoerije binnenviel, waar ze de vazalstaat Mansh ūkoku ( 満州国) oprichtten. De internationale gemeenschap keurde deze zet ten stelligste af en weigerde de vazalstaat te erkennen. 453 In 1937 werd de reeds vijandige situatie nog somberder. Er deed zich een incident voor tussen Chinese en Japanse militairen in de buurt van Beijing. Het incident betekende het begin van de Pacifische Oorlog, of de tweede Wereldoorlog in Japan, die beëindigd werd op 15 augustus 1945. Hierna werd Japan bezet door Amerika tot 1952. 454 In zulke bewogen tijden was de kwestie van de vrouw niet het primaire punt op de regeringsagenda. Dit wil niet zeggen dat de feministische beweging het opgaf. Vooral de Fusen Kakutoku D ōmei , die net voor de Sh ōwa-periode in 1924 gesticht werd, bleef zeer actief tot 1940. Vanaf 1937 was het immers voor vele bewegingen quasi onmogelijk geworden om onafhankelijk te blijven bestaan en was er een toename van het aantal overheidsgesponsorde patriottische organisaties. In 1942 kwam er een einde aan de verschillende bewegingen wanneer deze allen verplicht waren, samen te smelten in de Dai Nihon Fujinkai .455 In de oorlogsperiode probeerde de overheid niet alleen de vrouwenorganisaties te manipuleren om de oorlog te steunen, maar vaardigde ze ook een aantal wetten en een beleidslijn uit, zoals de Nationale Mobilisatie Wet of de Nationale Eugenetische Wet, om controle over het lichaam van de vrouw te proberen nemen nemen. (cf. infra pp. 94-98)

452 De behandelde periode in deze scriptie gaat slechts tot 1945. Er wordt bijgevolg enkel een historische achtergrond aangeboden van de relevante jaren in de Sh ōwa-periode in deze verhandeling. 453 Meer informatie over het Mantsjoerije-incident zie: Duus, Peter (ed.), The Cambridge History of Japan. 6: The Twentieth Century , Cambridge: Cambridge University Press, 1988, p. 282, 295, 465. 454 Meer informatie over de Pacifische Oorlog (1937-1945) zie: Duus, Peter (ed.), The Cambridge History of Japan. 6: The Twentieth Century , Cambridge: Cambridge University Press, 1988, pp. 315-382. 455 Tomida en Daniels, 2005, p. 83.

91 De afbakening van topics voor deze periode was niet zo vanzelfsprekend, aangezien vele onderwerpen belangrijk zijn in zowel de Taish ō- als de Sh ōwa periode, zoals bijvoorbeeld het veranderende beeld van de vrouw in de maatschappij, het probleem van de vrouw op de werkvloer, de activiteiten van de Fusen Kakutoku D ōmei enzovoort. Maar doordat de oorlog in deze periode centraal staat, werd er voor gekozen om in dit deel hoofdzakelijk te focussen op de oorlog en de gevolgen ervan voor het feminisme.

2. Het vrouwelijk lichaam en de staat

De controle over het vrouwelijke lichaam had, zoals hieronder besproken zal worden, verschillende motieven, die helaas meestal ideologisch en nationalistisch van aard waren. Wat volgt is een historisch overzicht van beleidslijnen, wetten en pogingen van de staat om het lichaam en de seksualiteit van de vrouw te controleren.

2.1. Het vrouwelijk lichaam en haar voortplantingsrol

Door de tijd heen heeft de Japanse staat getracht om het vermogen van de vrouw om kinderen te baren, naar haar eigen hand te zetten. Ten tijde van de Russo-Japanse Oorlog (1904-1905) lanceerde men de slogan ‘fukoku ky ōhei ’ (rijk land, sterk leger), waarmee men de vrouwen wou aanzetten veel gezonde jongetjes te baren en abortus achterwege te laten. Abortus werd bijgevolg strafbaar. Het onderwijs promootte een andere slagzin ‘ry ōsai kenbo ’ (brave vrouw, wijze moeder). Dit benadrukte dat de vrouw binnenshuis bij de kinderen hoorde en haar voortplantingve rol met betrekking tot het in stand houden van het familiesysteem. 456 In 1918-1919 was er het debat over de bescherming van het moederschap, waarin het moederschap en dus de voortplantingsrol van de vrouw werd bediscussieerd. In het debat werd er hevig gediscussieerd over de mate waarin de Japanse overheid zich kon of moest bemoeien met dit moederschap. Het debat viel uiteen in twee kampen. Enerzijds het Yosano Akiko-kamp, dat ervan overtuigd was dat een moeder economisch onafhankelijk moest worden van zowel echtgenoot als staat. Deze kant was met andere woorden individualistisch ingesteld. Anderzijds was er het Hiratsuka Raich ō-kamp, dat pleitte voor overheidssteun en dus tussenkomst van de staat voor moeders. Als deze overheidssteun er ook effectief zou

456 Bernstein, 1991, p. 269.

92 gekomen zijn, bestond er in alle waarschijnlijkheid het gevaar dat vrouwen geen poging zouden ondernemen om onafhankelijk te worden en dat ze uit een soort verplichtingsgevoel de overheidsbesluiten niet in vraag zouden stellen.(cf. supra pp. 45-48) Vanaf de jaren ’20 onderging het beeld van de vrouw een ware metamorfose. Ze was niet langer de brave huismoeder, maar een deel van het werkvolk te wijten aan de industrialisatie en de positieve economische groei. Ze werd een actieve consument die haar eigen geld verdiende. Deze vooruitgang werd tegengehouden door een golf van moederschapsglorificatie. Deze keer vreesde de overheid dat de werkende moeders te weinig tijd spendeerden aan de opvoeding van de kinderen, die de toekomst van het land waren. Eerder had de overheid haar bezorgdheid over het moederschap al geuit door de instelling van een Fabriekswet in 1916, die vele beschermende maatregelen voor potentiële moeders bevatte. De voortplantingsrol werd opnieuw in de schijnwerpers gezet. De overheid concludeerde dat het familiesysteem in gevaar verkeerde:

[…] capitalistic economic development after the mid-Meiji period had undermined the ie as a kinship organization […]. The development of individualism and the notion of the family as part of the private sphere, and not as a public institution dedicated to state ends, further eroded the family-state concept of the nation. 457

In 1931 vond het Mantsjoerije-incident plaats, dat het begin van een lange periode vol militaire spanningen en oorlog betekende. Mannen werden ingelijfd om te dienen in het leger, waardoor de vrouwen achterbleven. Dit had als gevolg dat vrouwen de broodwinners werden en dat het familiesysteem in snelle pas afbrokkelde. Verscheidene strategieën werden toegepast om het familiesysteem te versterken met de hulp van vrouwen. 458 Een groot aantal documenten, boeken, essays en poëzie werd in de jaren ’30 en ’40 gepubliceerd. In allen stond het thema ‘moeders van de natie’ centraal 459 en lag de nadruk op de rol van de vrouw in het beschermen van het familiesysteem. “The state’s pronatalist policy thus acknowledged the instrumentality of motherhood as a means to preserve and revitalize a family system on the wane.” 460 Propaganda moedigde de vrouwen aan om de staat te dienen door grote families te

457 Ibidem, p. 270. 458 Ibidem, p. 270. 459 Mackie, 2003, p. 109. 460 Bernstein, 1991, p. 271.

93 stichten en te belonen hiervoor. 461 Vruchtbaarheid werd bijvoorbeeld gepropageerd met de slogan ‘umeyo fuyaseyo ’462 (wees vruchtbaar en vermenigvuldig). Daarnaast werden de vrouwen in overheidsgesponsorde organisaties georganiseerd 463 , zoals bijvoorbeeld de Nationale Defensie Associatie voor Vrouwen van Japan of Nihon Kokub ō Fujinkai ( 日 本 国 防 婦 人 会 , opgericht in 1932) 464 . Deze organisaties en hun activiteiten, zoals het inzamelen van geld voor de oorlog, het maken van zorgpakketten voor soldaten enzovoort, maakten duidelijk dat het land geleidelijk aan overging tot een staat van nationale mobilisatie. Het voortbestaan van onafhankelijke, niet-overheidsgesponsorde vrouwenbewegingen werd bedreigd aangezien zij zelf in hun financieel onderhoud moesten voorzien. Op de vrouwenbewegingen, overheidsgesponsord of niet, wordt verder ingegaan in het allerlaatste hoofdstuk. (cf. infra pp. 105-106) Sinds 1937 probeerde de overheid echt overduidelijk aanspraak te maken op het lichaam van de vrouw met een aantal wetten en een beleidsontwerp: de Bescherming voor Moeder en Kind Wet of Boshi Hogo H ō (母子保護法); de Nationale Mobilisatie Wet of Kokka S ōdōin H ō (国家総動員法); de Nationale Eugenetische Wet of Kokumin Y ūsei H ō (国 民優生法); en het Ontwerp voor het stichten van een Beleid voor Bevolkingsaangroei. Hieronder worden voorgenoemde wetten en het ontwerp een voor een besproken. a. Bescherming voor Moeder en Kind Wet (1938)

Het onderwerp van staatsbijstand voor moeders was na het debat in 1918 nog steeds veelbesproken. Vooral in magazines doorheen de jaren ‘20 verschenen er geregeld artikels, die er verschillende standpunten op nahielden. Eind jaren ’20, begin jaren ’30 kreeg Japan te maken met een economische depressie. Als gevolg hiervan kwamen vrouwen, wiens echtgenoot of zonen afwezig waren wegens legerdienst, financieel in de problemen en steeg het aantal moorden-zelfmoorden van moeders en kinderen. Bijgevolg laaide de discussie omtrent overheidssteun voor moeders opnieuw hoog op. 465

461 Ibidem, p. 271. 462 Mackie, 2003, p. 112. 463 Bernstein, 1991, p. 272. 464 Mackie, 2003, p. 103. 465 Ibidem, pp. 104-105.

94 Het Vrouwenverbond van de Sociale Massa of Shakai Taish ū Fujin D ōmei was de eerste, socialistische organisatie 466 , die de eis voor een Bescherming voor Moeder en Kind Wet opnam in haar programma in 1932. In 1934 riep de vijfde Nationale Conventie voor Vrouwenstemrecht ook op tot het instellen van een Bescherming voor Moeder en Kind Wet. Later in 1934 sloegen de liberale en socialistische feministes de handen in elkaar en de Alliantie ter Promotie van een Bescherming voor Moeder en Kind Wet of Bosei Hogo H ō Seitei Sokushin Fujin Renmei werd gevormd. 467 De argumenten om zo een wet te rechtvaardigen waren uiteenlopend. Yamada Waka, die de alliantie aanvoerde, zag de wet als een middel om abortus en contraceptie de wereld uit te helpen. Ze redeneerde dat als moeders overheidssteun zouden krijgen, er geen behoefte zou zijn aan abortus en contraceptie. Met genoeg financiële steun van de overheid konden vrouwen kinderen baren die initieel niet gepland waren en beschikten ze over voldoende middelen om de kinderen te baren die ze gekozen hadden te baren. 468 De socialiste Sakai Magara uitte, in tegenstelling tot anderen, haar bezorgdheid over de instelling van de wet. Overheidssteun zou volgens haar alleen verleend worden omdat het tijden van dreigende oorlog waren en het familiesysteem in gevaar was. Bovendien merkte ze in de bescherming van moeders en kinderen een contradictie op: de overheid was bereid beiden in te zetten als oorlogssteun, maar wou hen tegelijk beschermen. Sakai stelde dat als de staat hen gebruikte, de staat automatisch haar verantwoordelijkheden moest opnemen voor moeders en kinderen. Deze ‘verantwoordelijkheid’ sloeg op financiële bescherming of steun van de Japanse staat. Later veranderde Sakai Magara haar opinie hierover en werd ze een fervent voorstander van de wet, die in haar mening “de moeite waard was omdat ze barsten zou veroorzaken in het systeem en de nederlaag van het kapitalisme zou bespoedigen”. 469 In 1937 werd er een officiële Bescherming voor Moeder en Kind Wet uitgevaardigd, die effectief inging in 1938. De wet omvatte het volgende:

[…] the bill, […] provided protection for a mother and her children when there was no husband or if he was ill or had deserted her. […] This meant that when a mother was unable to support and bring up a

466 Lang niet alle socialistische groeperingen zagen overheidssteun voor moeders als een goede zaak. In mijn opinie zagen sommige socialisten het aanvaarden van overheidssteun waarschijnlijk als een samenwerking met het kapitalistisch systeem, waartegen ze zich zo hard verzetten. 467 Mackie, 1997, pp. 145-146. 468 Ibidem, p. 146. 469 Ibidem, p. 147.

95 child under the age of 13, she was entitled to receive living expenses for herself and the child including expenses for the child’s educational and medical needs. 470

Wie recht door de Bescherming voor Moeder en Kind Wet kan zien, merkt op dat de wet een ongelijke relatie impliceerde tussen vrouwen en de staat, waarin vrouwen gepositioneerd werden als zwakke, nederige personen met behoefte aan bescherming verstrekt door een sterke en ondersteunende staat. 471 Vrouwen waren nu het doel van een staatsbeleid dat het ontaarde familiesysteem terug naar zijn traditionele, niet in vraag gestelde Meiji-versie wou transformeren. b. Nationale Mobilisatie Wet (1938)

‘Nationale mobilisatie’ werd opgevat als “een beleid om middelen, zowel menselijk als materieel, te controleren om effectief gebruik van deze te maken”. 472 Deze wet was de basis voor twee latere pronatalistische beleidslijnen: de Nationale Eugenetische Wet en het Ontwerp voor het stichten van een Beleid voor Bevolkingsaangroei. De nadruk lag, in het licht van de definitie van de wet, op de ‘menselijke middelen’ en hun ‘effectief gebruik’. Om effectief gebruik te kunnen maken van menselijke middelen in tijden van oorlog had men gezonde en goed opgeleide mannelijke subjecten nodig, die alleen de vrouwen van de natie konden baren. c. Nationale Eugenetische Wet (1941)

Deze wet was er om de staat te verzekeren van een gezonde bevolking en dit op twee manieren: 1) sterilisatie van personen met een erfelijke ziekte; en 2) het verbod op geboortebeperking bij gezonde personen. Met het uitvaardigen van deze wet komt er een paradox aan de oppervlakte. Abortus was verboden sinds 1882, maar de Nationale Eugenetische Wet, en de latere Eugenetische Beschermingswet in 1948 473 , liet abortus nu toe

470 Vavich, “The Japanese Women’s Movement”, 1967, p. 422. 471 Mackie, 1997, p. 106. 472 Bernstein, 1991, p. 278. 473 Deze wet werd uitgevaardigd in een tijd dat de overheid bezorgd was om de bevolkingsaangroei in combinatie met een ongunstige economie naar Wereldoorlog II. De Eugenetische Beschermingswet was een uitbreiding van de Nationale Eugenetische Wet. Abortus was naast de eugenetische redenen nu ook op economische gronden mogelijk. Zie: Gelb, Joyce, Gender Politics in Japan and the United States: Comparing Women’s Movements, Rights and Politics , New York: Palgrave Macmillan, [2003] 2004, p. 94.

96 op grond van een eugenetische ideologie. De kern van beide wetten kwam neer op hetzelfde: “to prevent the birth of ‘inferior descendants’”. 474 d. Ontwerp voor het stichten van een Beleid voor Bevolkingsaangroei

Het ontwerp werd uitgevaardigd in 1942 en bracht de voortplantingsrol van de vrouw onder controle van de staat. 475 Het doel was de kwaliteit van de bevolking en het geboortecijfer op te trekken en op deze manier het sterftecijfer te doen dalen. Specifieke maatregelen om dit te bereiken waren: de gemiddelde huwbare leeftijd met drie jaar naar beneden trekken, tot 25 jaar voor mannen en 21 jaar voor vrouwen; een gemiddelde van vijf kinderen per koppel werd vastgelegd als het doel voor de volgende tien jaar. 476 Dit ontwerp kon samengevat worden in drie punten: 1. Het was een pronatalistisch beleid met als doel het familiesysteem nieuwe kracht te geven. 2. De staat beperkte de rol van de vrouw tot een voortplantingsrol, waardoor men hen de mogelijkheid ontnam om zelf keuzes omtrent hun lichaam te maken. 3. Het ontwerp liet de staat toe om zich te mengen in privé-kwesties, zoals huwelijk en geboorte. 477 Terwijl de staat een beroep deed op mankracht voor de oorlog, deed ze ook een beroep op de vruchtbaarheid van de vrouw. Er werd een dubbele standaard gehanteerd om loyaliteit uit te lokken: vrouwen werden beloond om kinderen te baren, mannen konden hun trouw bewijzen door te dienen in het leger.

De uitgevaardigde wetten en maatregelen bevatten tegenstrijdigheden. Enerzijds waren er de verplichte dienstplicht, de Publieke Vrede en Orde Wet en de Nationale Eugenetische wet, die voor geweld en onderdrukking stonden; anderzijds was er de Bescherming voor Moeder en Kind Wet, die bescherming uitdrukte. 478 Er kan geconcludeerd worden dat: “The state’s intervention into women’s reproductive roles by pronatalist policies

474 Ogino, Miho, “ and Women’s ” in Gelb, Joyce en Palley, Marian (eds.), Women of Japan and Korea: Continuity and Change , Philadelphia: Temple University Press, 1994 cit. volgens Gelb, [2003] 2004, p. 94. 475 Bernstein, 1991, p. 277. 476 Ibidem, p. 278. 477 Ibidem, p. 279. 478 Ibidem, p. 280.

97 in conjunction with other repressive state policies, restructured the family system so that it could function as an arm of the state”. 479

2.2. Kat ō Shizue (加藤 シヅエ): geboortebeperking

Hoewel de staat doorheen de geschiedenis meer dan een keer en met verscheidene strategieën en motieven controle probeerde te krijgen over de voortplantingsrol van de vrouw, of de vrouw als moeder, waren er verschillende feministes, die zich hier bewust vragen rond stelden. Het debat over de bescherming van het moederschap had de vrije keuze om kinderen op de wereld te zetten reeds aangehaald, maar op dat moment werd er enkel over gedebatteerd. Er was niemand die actief en concreet iets ondernam om vrouwen het recht te geven zelfstandig te beslissen over hun eigen lichaam. Gelukkig verscheen eind jaren ’20 Kat ō Shizue ten tonele, die de hoofdfiguur werd in de geboortebeperkingsbeweging. Kat ō had het geluk gehad een jaar in Amerika te studeren, waar ze Margaret Sanger 480 , een verdedigster van geboortebeperking, ontmoette. Vanaf dat moment was ze een overtuigd voorstander van geboortebeperkingonderricht, dat volgens haar zou leiden tot de emancipatie van de vrouw. Wanneer ze naar Japan terugkeerde, sloot ze zich aan bij bewegingen die geloofden in ‘familiebeperking’ of vrijwillig moederschap. 481 Kat ō was ervan overtuigd dat: “[…] can protect motherhood and serve as an ‘agency for women’s emancipation’. […] birth control, along with improved living conditions, would ultimately achieve ‘true progress and harmony for mankind’, thus serving the cause of world peace.” 482 In 1922 stichtte ze met de hulp van anderen het Instituut voor Geboortebeperking van Japan.483 Tegen 1929 won de geboortebeperkingsbeweging alsmaar aan kracht. Even leek het er zelfs op dat de beweging ook steun van de overheid zou krijgen. De overheid wou armoede bestrijden aan de hand van het opzetten van geboortebeperkingsklinieken omdat deze het geboortecijfer zouden doen dalen. 484 In 1931 veranderde de overheid van attitude en stelde dat “intra-uteriene voorbehoedsmiddelen niet tentoon gesteld of verkocht mochten worden omdat

479 Ibidem, p. 281. 480 Margaret Sanger was een verpleegster, die in 1916 de eerste Amerikaanse geboortebeperkingskliniek opende, waar ze vrouwen informatie over contraceptie gaf. Ze was tevens de eerste die de term ‘geboortebeperking’ gebruikte. Ze beïnvloedde Kat ō Shizue met haar theorie dat “geen enkele vrouw zichzelf vrij kan noemen als ze haar eigen lichaam niet bezit en controleert”. Uit: Freedman, Estelle B., No Turning Back: The History of Feminism and the Future of Women , New York: Balantine Books, 2002, p. 234. 481 Tomida en Daniels, 2005, p. 42. 482 Robins-Mowry, 1983, p. 73. 483 Ibidem, p. 75. 484 In totaal werden er acht klinieken opgezet. Zie: Tomida en Daniels, 2005, p. 42.

98 ze onveilig geacht werden”. 485 Hoewel de overheid de geboortebeperkingsbeweging nu tegenwerkte, riep de beweging toch nog de hulp van de overheid in om de vele kwakzalverij omtrent remedies en middeltjes te verbieden. Om de geboortebeperkingsbeweging te versterken, werd er in 1932 het Vrouwengeboorteperkingsverbond van Japan of Nihon Sanji Ch ōsetsu Fujin D ōmei (日本産 児調節婦人同盟). De leden waren uitsluitend vrouwen, maar financiële steun van iedereen was welkom. Voorts werd het verbond bijgestaan door mannelijke dokters. De vier doelen van het verbond luidden: “1) sexual emancipation of women; 2) scientific practice of birth control to promote social and economic welfare of the Proletariat; 3) the diffusion and application of eugenic knowledge in childbearing; 4) a more enlightened rational sexual life.” 486 Door het Mantsjoerije-incident in 1931 en de daaropvolgende beleidslijnen voor moederschapsglorificatie in het kader van dreigende oorlog, werd het klimaat ongunstig voor de geboortebeperkingsbeweging. Kat ō liet zich echter niet afschrikken en vertrok op een lezingtournee door Amerika eind 1932. Bij sommige lezingen kreeg ze af te rekenen met kritiek op de militaire acties van Japan in Mantsjoerije, bij andere lezingen kon ze vrijuit vertellen over de nare sociale positie van vrouwen, die zij wijtte aan “de overheid, die meer bezorgd was om een snelle industrialisatie dan om het welzijn van vrouwen”. 487 Ze benadrukte verder de benarde legale status van de vrouw. Toen Kat ō na haar tournee terugkeerde naar Japan waren de overheidsbeleidslijnen en propaganda ten voordele van bevolkingsaangroei versterkt. De geboortebeperkingsbeweging riep nu nog harder om steun voor geboortebeperking en abortus. 488 In 1937 richtte Kat ō een geboortebeperkingskliniek op onder het toezicht van een dokter. Uit beschrijvingen van praktijkgevallen bleek dat vrouwen echt kleinere families wouden zodat ze het zich konden veroorloven om de kinderen beter onderwijs te geven. 489 Niet veel later reageerde de overheid door aan te kondigen dat “dokters niet langer geboortebeperking als deel van hun praktijk mochten aangeven”. 490 1937 was een bewogen jaar voor Kat ō Shizue. Ze vertrok op een tweede lezingtournee door Amerika, werd gearresteerd na haar terugkomst omdat ze enthousiast over haar

485 Ibidem, p. 42. 486 Ibidem, p. 43. 487 Ibidem, p. 46. 488 Kat ō was echter een fervent tegenstander van abortus. 489 Robins-Mowry, 1983, p. 75. 490 Tomida en Daniels, 2005, p. 47.

99 ervaringen en ideeën praatte, wat door de politie als verdacht beschouwd werd, en een paar maanden later opende ze nog een geboortebeperkingskliniek. Opnieuw werd deze stap vooruit beantwoord door de overheid, die beperkingen plaatste op het invoeren van contraceptiemiddelen. Kat ō vond echter telkens een manier om deze te omzeilen. Eind 1937 werd ze opnieuw gearresteerd voor haar tegenwerking tegen het overheidsbeleid voor bevolkingsaangroei. Onmiddellijk werd de Japanse overheid overrompeld door betogen voor haar vrijlating van Kat ō’s Japanse en Amerikaanse connecties uit aristocratische kringen, waardoor ze slechts twee weken in de gevangenis doorbracht. 491 Na de gevangenschap bleef ze voorstander van geboortebeperking en bleef ze voorbehoedsmiddelen smokkelen. Wanneer ze haar kliniek in 1938 moest sluiten op eis van de overheid, runde ze haar werk van thuis uit tot in 1941. Ze beantwoordde brieven van vrouwen voor geboortebeperkingsadvies en ze produceerde zelf voorbehoedsmiddelen in haar keuken. 492 Kat ō Shizue daagde ontegensprekelijk de militaristische autoriteiten uit. Uit de vooroorlogse activiteiten van Kat ō Shizue blijkt duidelijk dat ze pragmatisch ingesteld was en weinig interesse had in theorie. Ze was volledig toegewijd aan haar doel : “het beschermen van het recht van elke vrouw om zelf te beslissen kinderen te baren of niet”. 493 Haar gepassioneerd activisme eindigde niet daar. Na Wereldoorlog II werkte ze nog altijd onvermoeid naar de realisatie van haar visie toe, eerst als vertegenwoordigster en later als senator in het parlement, en gelijkertijd als stichtster van de Federatie voor Familieplanning van Japan. 494

2.3. Abortus

De dag van vandaag is Japan een van de landen waar abortus relatief makkelijk te verkrijgen is, hoewel er officieel een paar beperkingen aan vasthangen: abortus is enkel toegelaten om eugenetische en economische redenen. 495 Abortus lijkt nu algemeen aanvaard te zijn, maar als dieper gekeken wordt en de religies confucianisme, boeddhisme en shintoïsme onder de loep genomen worden, blijkt dat de consensus over abortus niet is wat ze lijkt.

491 Ibidem, pp. 48-50. 492 Ibidem, p. 50. 493 Ibidem, p. 52. 494 Ibidem, p. 51. 495 “[…] 99 percent of Japanese women have cited ‘economic reasons’ when choosing to have .” Uit: Norgren, Tiana, Abortion before Birth Control: The Politics of Reproduction in Postwar Japan , Princeton, NJ: Princeton University Press, 2001 cit. volgens Gelb, [2003] 2004, p. 94.

100 Vertrekkende van deze religies heeft William Lafleur in zijn artikel “Contestation and Consensus: The Morality of Abortion in Japan” 496 aangetoond hoe deze algemene consensus tot stand gekomen is. Vooreerst merkt hij op dat de religies een verschillend standpunt aanhingen met betrekking tot abortus. Het boeddhisme beschouwde het als een “noodzakelijk kwaad”, terwijl het confucianisme en shintoïsme het als “een bedreiging voor het nationaal welzijn” zagen. 497 Deze oppositie was aanwezig in het begin van de Meiji-periode wanneer voortplanting in het kader van het in stand houden van het familiesysteem aangemoedigd werd. Bovendien was er voldoende mankracht nodig om een leger op te bouwen en de snel groeiende economie draaiende te houden. Beleidslijnen van de overheid omtrent voortplanting, gingen hand in hand met de ideeën van het confucianisme en shintoïsme. 498 Vanaf 1945 werd Japan bezorgd om een bevolkingsexplosie in een geruïneerde economie. Bijgevolg ging de overheid de boeddhistische visie aanhangen waarin abortus een pijnlijke sociale noodzaak is, en vervolgens beschikbaar en legaal moet blijven. 499 Deze visie heeft nog steeds de bovenhand. Algemeen geldt volgens William Lafleur volgende perceptie op abortus:

[…] abortion, however much regretted as a source of suffering, is not only demographically necessary but even a means for protecting what are felt to be ‘family’ values. In most basic terms it is necessary to prevent the haemorrhaging of population in a land where the density is already high. […] abortion is perceived as a mechanism whereby families can maximize the opportunities for their children by a ‘rational’ investment of resources in the education and the upbringing of a limited number of children […]. […] in Japan the high emphasis placed upon family life is itself a factor in the current consensus in favour of keeping abortion legal and available. 500

Hoewel deze meer flexibele opinie over abortus toegeschreven wordt aan het boeddhisme, komt deze in een bepaalde zin wel overeen met de conservatievere standpunten, zodat er tot een consensus gekomen kan worden. Abortus beschermt familiewaarden in die mate dat de geboorte van ongewenste kinderen onnodig is. Ongewenste kinderen zijn immers meelijwekkend en problematisch voor de maatschappij. Bovendien wordt de sterkte en het welzijn van de familie gemaximaliseerd als alle personen in de familie gewenst en gewaardeerd worden. Abortus is met andere woorden nodig als een veiligheid om familiale,

496 Lafleur, William R., “Contestation and Consensus: The Morality of Abortion in Japan”, Philosophy East and West , Vol. 40, No. 4, Understanding Japanese Values, Oct. 1990, pp. 529-542. 497 Lafleur, “Contestation and Consensus”, 1990, p. 532. 498 Ibidem, p. 533. 499 Ibidem, p. 534. 500 Ibidem, p. 536.

101 sociale en nationale kracht te verzekeren, en het bestraffen ervan zou dus irrationeel en sociaal roekeloos zijn. 501 Uit dit artikel kan afgeleid worden dat de boeddhistische visie op abortus voor de vrouwen in de geboortebeperkingsbeweging voor Wereldoorlog II een bondgenoot geweest had kunnen zijn, maar er was een oorlog en een bezetting voor nodig om dit te beseffen en los te komen van het conservatisme en traditionalisme van het confucianisme en shintoïsme. Ook blijkt dat abortus nog steeds niet gezien wordt als een keuze die een vrouw zelfstandig maakt over haar eigen lichaam, maar als een soort ‘bescherming’ van de familie, en in het verlengde daarvan, de natie.

2.4. Prostitutie

Vanaf de jaren ’20 waren er veranderingen merkbaar in de standpunten van zowel voor- als tegenstanders van prostitutie. In 1926 werd er aan gedacht het prostitutiesysteem af te schaffen of te hervormen onder druk van niet alleen nationale, maar ook internationale tegenkanting. De Japanse WCTU ijverde voor het vrouwenstemrecht als middel voor de afschaffing van het prostitutiesysteem, de traditionele opvattingen rond seksualiteit werden in vraag gesteld nu vrouwen een betere opvoeding hadden, en er zich bewust van waren dat ze moesten opkomen voor een betere sociale status, en er was de petitie van de Shin Fujin Ky ōkai om mannen met een geslachtziekte, ongetwijfeld verkregen van een prostituee, beperkingen op te leggen. Dit laatste was een onrechtstreekse aanval op het gebruik van mannen om prostituees te bezoeken. Uiteindelijk werd er beslist om hervormingen door te voeren: respect voor de vrijheden van prostituees; verwijdering van de beperking op bewegingsvrijheid voor de prostituee en de politie mocht geen prostituees meer verhinderen om uit de handel te stappen. 502 “For the first time, elite bureaucrats focused on the treatment of the women themselves from the standpoint of social policy.” 503 In de late jaren ’20 en vroege jaren ’30 werd de druk op de overheid om het prostitutiesysteem af te schaffen aan de hand van grootschalige anti-prostitutiecampagnes zo groot, dat de overheid in 1934 aankondigde dat ze dit ook zou doen, hoewel ze niet helemaal achter deze beslissing stond. De prostitutie-industrie sloeg echter terug: bordeelhouders deden grote donaties aan politieke partijen en gaven een voorkeursbehandeling aan politici. Deze

501 Ibidem, p. 538. 502 Garon, “The World’s Oldest Debate?”, 1993, p. 724-725. 503 Ibidem, p. 724.

102 manipulatie bleek effectief te zijn. Parlementsleden verdedigden prostitutie als “een van Japans mooie gebruiken”. 504 Merkwaardig en het vermelden waard was de onverwachte samenwerking tussen anti- prostitutie voorstanders, zoals de Japanse WCTU, en de bordeelhouders om cafés, danshallen en prostitutie zonder staatsvergunning uit te roeien. De cafés en danshallen stonden voor modernisme, individualisme en Westers geïnspireerde relaties tussen mannen en vrouwen. Bovendien was de seksualiteit van de serveersters moeilijk te controleren. Dit stond lijnrecht tegenover de seksualiteit in de plezierkwartieren die als traditioneel Japans beschouwd werd en enkel bestemd was voor mannen. 505 Beide partijen 506 waren bezorgd om de moderne cafécultuur met haar erotische sfeer. Bijgevolg zette de overheid twee campagnes op tegen cafés en danshallen in 1929 en 1934. De anti-prostitutie voorstanders riepen de overheid zelfs op tot meer onderdrukking van het fenomeen. 507 Wanneer de oorlog tegen China ten volle uitbrak, zagen zij dit evenwel als een kans voor de overheid om de immoraliteit weg te vegen. 508 Midden in de jaren ’30 trad er dus een consensus op tussen beide kampen: “The abolitionists privately recognized that, although licensed prostitution would continue, they would realize several of their objectives if they cooperated with the state in campaigns to stamp out cafés and educate youth in the virtues of chastity.” 509 Met het begin van de oorlogsjaren werd de – zogenaamde – intentie om prostitutie af te schaffen, weggeveegd. Het moment waarop men niet langer aandacht gaf aan de prostitutiekwestie kwam er in 1935, wanneer het Verbond voor de Afschaffing van Prostitutie haar naam veranderde in de Nationale Purificatie Federatie of Kokumin Junketsu Dōmei (国民純潔同盟).510 Uit de nationalistische en eugenetische ondertoon van de federatie, bleek de nood van de staat aan gezonde moeders en zonen. Velen waren er zich echter niet van bewust dat de staat nog steeds de seksualiteit en het lichaam van de vrouw, en ook dat van de man, probeerde te controleren en dit met het opzetten van militaire bordelen. De overheid had de vrouwen niet alleen nodig om gezonde nakomelingen te produceren, maar ook om in de seksuele behoeften van soldaten te voorzien:

504 Ibidem, p. 726. 505 Ibidem, p. 727. 506 In mijn mening waren de bordeelhouders eerder bezorgd om de concurrentie. 507 Meer onderdrukking zijnde: studenten verbieden een bar of café te betreden, beperken van openingsuren van bars of cafés enzovoort. Zie: Ibidem, p. 728. 508 Ibidem, p. 728. 509 Ibidem, p. 729. 510 Ibidem, p. 729.

103 There was a continuum of military involvement: from brothels directly managed by the military, to private brothels which soldiers attended when garrisoned in a particular area. Military doctors conducted medical inspections, distributed condoms to soldiers, and issued regulations on the soldiers’ use of the brothels. 511

Er werd alles aan gedaan om erop toe te zien dat de kans op het overdragen van een geslachtsziekte zo minimaal mogelijk bleef en dat de prostituees niet bevrucht werden. 512 De militaire bordelen verdwenen niet na de oorlog. Nog geen week na het einde van de oorlog besliste de Japanse overheid om de prostituees te organiseren in de Recreatie en Amusement Associatie of Tokushu Ian Shisetsu Ky ōkai (特殊慰安施設協会). Deze vrouwen werden ingezet om het land te ‘beschermen’ van de bezetters. De overheid geloofde immers dat de bezetters, aangezien ze niet vergezeld waren van hun ‘troostmeisjes’, zich zouden vergrijpen aan de Japanse vrouwen en derhalve wanorde zouden creëren. 513 Vera Mackie concludeerde het volgende over de militaire bordelen: “[…] a clear distinction was being made between those women who were seen to be suitable to provide sexual services, and those whose chastity was to be protected.”514 In 1946 werd de activiteit van de Recreatie en Amusement Associatie stopgezet. De afschaffing van prostitutie liet op zich wachten tot 1956, wanneer de Wet ter Preventie van Prostitutie of Baishun B ōshi H ō (売春防止法) ingesteld werd.515 In realiteit betekende dit niet het einde van de prostitutie. Mannen konden en kunnen nog altijd terecht in de amusementszones van steden voor een uitgebreid aanbod aan seksuele diensten. Het onderscheid dat Vera Mackie eerder opmerkte in de oorlogsperiode geldt dus nog steeds: “While the workers of the entertainment sector have provided sexualized services, it is the women within the family who have provided domestic labour, childcare and care for the elderly and invalids.”516

511 Mackie, 1997, p. 110. 512 Meestal door middel van condooms. Occasioneel dienden dokters de prostituees gevaarlijke contraceptieve middelen toe. Zie: Ibidem, p. 111. 513 Garon, “The World’s Oldest Debate?”, 1993, p. 730. 514 Mackie, 1997, p. 136. 515 Ibidem, p. 137. 516 Ibidem, p. 138.

104 3. De vrouw in oorlogstijden 3.1. Vrouwenbewegingen en de staat

Bewegingen die gesponsord werden door de staat en in ruil daarvoor zich genoodzaakt voelden om te handelen overeenkomstig met de wil van de staat, waren niet zonder precedent. Zo was er ten tijde van de Russo-Japanse Oorlog de Aikoku Fujin Kai 517 (cf. surpa 27-28), die met haar activiteiten de oorlog en de staat steunde. In 1932 werd de Nationale Defensie Associatie voor de Vrouwen van Japan of Nihon Kokub ō Fujinkai gevormd door leden uit de bourgeoisie en de handelaarklasse. Deze organisatie was het eerste antwoord op het Mantsjoerije-incident. De vrouwen verbonden aan de associatie maakten zorgpakketten voor de soldaten en organiseerden geldinzamelingen om de oorlog te steunen. Het is duidelijk dat vanaf dit moment “zulke activiteiten een bewijs leveren van de manier waarop een bewustzijn van nationale mobilisatie geleidelijk het leven van Japanse vrouwen en mannen penetreerde op een alledaags niveau”. 518 De vrouwen opereerden onder de slogan ‘kokub ō wa daidokoro kara ’ (国防は台所か ら) of ‘nationale defensie begint in de keuken’. Ondanks het feit dat de slogan de traditionele rollenverdeling in stand hield, gingen de vrouwen er de straat mee op om geld en materiaal in te zamelen. De kledij die de vrouwen hierbij droegen was belangrijk. Hun uniform van witte keukenschorten verborg de klassenverschillen en zorgde ervoor dat de verschijning van de vrouwen in de publieke sfeer geaccepteerd werd, aangezien de schorten aantoonden dat de vrouwen hun plaats kenden in de maatschappij. 519 In 1937 smolten acht vrouwenorganisaties, waaronder de Fusen Kakutoku D ōmei en de Japanse WCTU, samen tot de Dai Nihon Fujin Dantai Renmei . Deze alliantie organiseerde een Nationaal Noodcongres voor Vrouwen, waarop het vrouwen opriep om de overheid te steunen in tegenstelling tot eerdere conventies. Ichikawa Fusae, een van de meest vooraanstaande feministes in toenmalig Japan, nam nu zelfs een patriottisch standpunt in. Ze dacht dat het steunen van de overheid in tijden van oorlog zou leiden tot “de legitimering van haar campagne voor politieke rechten voor vrouwen”.520 Een – naïeve – redenering, die niet alleen Ichikawa Fusae, maar ook andere organisaties maakten.

517 De Aikoku Fujin Kai bleef bestaat tot 1942, tot ze als zovele bewegingen opgeslokt werd in de Grotere Vrouwenassociatie van Japan of Dai Nihon Fujin Kai (大日本婦人会). 518 Mackie, 2003, p. 103. 519 Ibidem, p. 104. 520 Ibidem, p. 107.

105 Vanaf 1938 sponsorde de overheid verscheidene patriottische organisaties. Op deze manier werden de vrouwen georganiseerd ten dienste van de staat en de oorlog als een direct gevolg van de Nationale Mobilisatie Wet uit 1938. In 1940 hield de Fusen Kakutoku D ōmei op met bestaan, wat het begin van het einde inluidde voor veel onafhankelijke, niet-overheidsgesponsorde organisaties, die zogoed als geen kans meer hadden om te overleven. 1942 betekende dan het definitieve einde voor autonome vrouwenbewegingen. Alle organisaties fuseerden in de Dai Nihon Fujinkai , dat haar ledenaantal van meer dan 19 miljoen bereikte via het magazine Japanse Vrouw of Nihon Fujin (日本婦人). De overheid poogde aan de hand van dit magazine vrouwen aan te zetten tot het nastreven van de verbetering van het dagelijks leven, wat eerder gelezen moet worden als een oproep tot bezuiniging. 521 De Dai Nihon Fujinkai was een poging tot ultieme mobilisatie van vrouwen aan het thuisfront:

The proponents of improvement attempted to intervene in matters of dress, the furnishing of homes, and the practices of eating and of leisure, thus fostering an intimate link between daily life and state policies. This link fed into the total management of daily life for militarist ends under the national mobilisation policies of the 1940s. Total mobilisation gradually extinguished the fragile spaces of public discussion which had been fostered in the 1920s and 1930s. 522

Waarom werkten de organisaties samen met een overheid die hen politieke rechten weigerde? De Nationale Mobilisatie Wet moedigde de vrouwen aan om zich te organiseren in overheidsgesponsorde bewegingen, waardoor ze zich wel genoodzaakt voelden om overheidsdoelen na te streven. De vrouwen waren er bovendien van overtuigd dat de samenwerking tot wederzijdse steun voor elkaars doelen zou leiden. Het feit dat de overheid de hulp van vrouwen vroeg door toe te treden tot zulke organisaties was in de ogen van sommige vrouwen een teken dat de vrouwen voor het eerst een officieel erkende rol buiten het huis kreeg. 523 Andere vrouwen waren gewoonweg gecharmeerd door de aandacht van de staat, die ze zonder kritiek aanvaardden. Ze hielpen bij het organiseren en rekruteren van vrouwen in bewegingen. Zodoende dachten ze dat ze de bekwaamheid van vrouwen konden demonstreren. 524 De gepercipieerde erkenning van de vrouw als een potentieel actieve participant in de maatschappij was echter niet het startschot voor verbetering, het was slechts een illusie gecreëerd door een overheid in nood aan oorlogssteun.

521 Ibidem, p. 109. 522 Ibidem, p. 109. 523 Bernstein, 1991, p. 273. 524 Ibidem, p. 275.

106

3.2. Vrouwen als onderdeel van de werkkracht

Met vele mannen aan het oorlogsfront, zag de overheid zich vanaf het begin van de jaren ’40 genoodzaakt om meer vrouwen aan het werk te zetten. Vele vrouwen hadden het werk en het inkomen nu ook broodnodig met de kostwinner weg van huis of gesneuveld in de oorlog, en de economische inflatie. Voor de jaren ’40 waren vrouwen voornamelijk tewerkgesteld in de landbouw, de lichte industrie of als bediende. Tot 1940 werden mannelijke arbeiders in de zware industrie 525 geprefereerd. Toen de oorlog met China in 1937 ten volle uitbrak, vulden vrouwen ook posities in deze, voorheen door mannen gedomineerde jobs. 526 Als gevolg van de Nationale Mobilisatie Wet van 1938, werd de mobilisatie van man- en vrouwkracht georganiseerd onder het wakende oog van de Associatie ter Assistentie van de Keizerlijke Regering of Taisei Yokusankai (大政翼賛会)527 , opgericht in 1940. Een van de redenen waarom het zo lang duurde eer de overheid de vrouwen aanmaande om werk te zoeken in de zware industrie, was de traditionele opvatting dat “women could best serve the country, the government thought, by staying home, keeping their families happy, and producing more future citizens”. 528 Toch wou de overheid tegelijkertijd ook dat de vrouwen hard werkten in de fabrieken, maar dit had in de ogen van de staat alleen betrekking op ongehuwde vrouwen, waarvan de staat verwachtte dat ze werkten tot aan het huwelijk en daarna thuis bleven om voor het huishouden en de kinderen te zorgen. Tot 1943 werkten vrouwen nog steeds hoofdzakelijk als bediende of in de textielindustrie, maar vanaf eind 1943 mobiliseerde de overheid actief vrouwen om te werken in de zware industrie via de Taisei Yokusankai wegens een groeiend tekort aan werkkracht. 529 De werkomstandigheden van arbeidsters, die voorheen al grimmig waren, werden zo mogelijk nog slechter. De vrouwen waren niet opgeleid voor het werk dat ze moesten uitvoeren. Ze deden gevaarlijk werk voor een laag loon en werkten lange dagen. Bovendien elimineerde de overheid enkele belangrijke clausules uit de Fabriekswet, waaronder het verbod op nachtwerk voor vrouwen. 530

525 Zware industrie: zware machinerie, vliegtuigproductie, chemische industrie, munitie-industrie enzovoort. 526 Bernstein, 1991, p. 281-282. 527 Mackie, 2003, p. 107. 528 Havens, Thomas R.H., “Woman and War in Japan, 1937-1945”, The American Historical Review , Vol. 80, No. 4, Oct. 1975, p. 920. 529 Havens, “Woman and War in Japan”, 1975, p. 921. 530 Bernstein, 1991, p. 285-286.

107 Vanaf 1942 gold er ook een dienstplicht voor vrouwen.531 Deze omvatte het volgende: “[…] women were urged only to organize themselves into patriotic labor corps (aikoku hōkokutai ) to assist with war work at school, in the workplace, and in the neighbourhood. Women were also obliged to do thirty days’ factory work a year […].” 532 Dit was nog niks in vergelijking met wat komen zou. In 1944 werden vrouwen georganiseerd in vrijwilligerskorpsen, die in de vliegtuig- of munitie-industrie ingezet werden. Er werd een registratiesysteem opgezet en ongehuwde vrouwen van 12 tot 39 jaar moesten zich aanmelden. De dienstperiode werd opgetrokken tot een volledig jaar en later zelfs verlengd tot twee jaar. 533 Uiteindelijk werden werkende vrouwen en mannen eind 1944 bevroren in hun job. 534 Ondanks het registratiesysteem en de boetes of arrestatie voor de ontduiking van deze dienstplicht, maakten vrouwen slechts een klein deel van de oorlogswerkkracht uit. 535 Vrouwen waren niet gewenst in de zware industrie, bijgevolg bleven de meeste vrouwen tewerkgesteld in de jobs die ze voorheen reeds uitoefenden. 536 Ze bekleedden net zoals voor de oorlog geen belangrijke of hoge posities. Na de oorlog werden ongeveer drie miljoen vrouwen prompt ontslagen om plaats te maken voor terugkerende soldaten. 537 Ondanks het feit dat de toename van vrouwen op de werkvloer niet spectaculair was en er bijna geen verandering kwam in het soort werk dat ze deden, verdient hun ervaring als een deel van de werkkracht in de oorlogsperiode toch aandacht om een aantal redenen. Vrouwen kwamen in uiteenlopende soorten jobs terecht, die voorheen hoofdzakelijk door mannen uitgevoerd werden. Dit ondermijnde de genderdiscriminerende praktijken in bijvoorbeeld loonverschillen. De loonkloof tussen mannen en vrouwen werd kleiner en daarmee ook het genderverschil. Voor vele na-oorlogse vrouwenbewegingen was dit de aanzet om zich verder in te zetten voor gelijke werkkansen. 538 Relaties in de familie veranderden. De oorlog had het voor sommige vrouwen noodzakelijk gemaakt een baan te nemen om financieel te overleven. Het ie -systeem werd vervangen door de kernfamilie, waarin de vrouw als een gelijke van de man beschouwd werd. Thomas Havens schreef hierover het volgende:

531 Meestal voor ongehuwde vrouwen tussen 14 en 25 jaar. Zie: Ibidem, p. 288. 532 Ibidem, p. 288. 533 Havens, “Woman and War in Japan”, 1975, p. 922. 534 Ibidem, p. 923. 535 Ibidem, p. 922, 925. 536 Ibidem, p. 926. 537 Bernstein, 1991, p. 292. 538 Ibidem, pp. 292-293.

108 […] in the absence of so many men, economic necessity forced more women to work than ever before, mocking the government’s policy of keeping them at home. Despite the state’s unwillingness to meddle too extensively with existing male-female economic relationships, the war made wage earners of many women for the first time and as a result caused changes in their roles within the family that would have been difficult to imagine a decade earlier. 539

Deze kleine veranderingen konden het begin zijn van verstrekkende verbeteringen op het vlak van werkomstandigheden voor vrouwen, maar niets was minder waar. Vandaag de dag verdienen vrouwen slechts de helft van hun mannelijke collega’s, getrouwde vrouwen worden ontmoedigd om voltijds te werken en promoties naar hogere posities zijn zeldzaam. Veranderingen werden vooreerst tegengehouden door het gedeelde geloof van de staat en vakbonden dat de identiteit van de vrouw in de familie gelegen is. Door deze familie- ideologie slaagde de staat erin vrouwen voltijds werk te ontzeggen ten voordele van het behoud van de kernfamilie. De overheid benadrukte de verantwoordelijkheid van de vrouw om kinderen op te voeden en te zorgen voor de ouderen en zwakken, en adviseerde hen derhalve om halftijds te werken. 540 De vrouw blijkt dus onmisbaar te zijn voor het voortbestaan van de kernfamilie, het leveren van toekomstige werkkrachten en blijkt tevens een zegen te zijn voor de staat die zich een hoop geld voor sociale zekerheid aan ouderen en zieken bespaart. Vera Mackie’s theorie over ‘gendered citizens’ en ‘embodiment’ (cf. supra pp. 65-66) kan opnieuw aangehaald worden en ze merkt het volgende in het kader van dit onderwerp op: “Assumpties over de plaats van de vrouw in de private sfeer en de plaats van de man in de publieke sfeer worden versterkt door overheidsinstituties, -beleidslijnen en - praktijken, die betrokken zijn bij het vormen van gender- en klassenrelaties.” 541 Voorbeelden hiervan zijn het belastingssysteem en de sociale zekerheid 542 , die er nog steeds van uitgaan dat men in een heteroseksuele familie leeft met een mannelijke broodwinner en een vrouwelijke verzorgster voor de kinderen, ouderen en zieken. 543 Mackie formuleerde het als volgt: “Women’s ability to participate in the spheres of waged work, political discussion, and

539 Havens, “Woman and War in Japan”, 1975, p. 927. 540 Bernstein, 1991, p. 294. 541 Goodman, 2002, p. 205. 542 Een belastingstoegift is voorzien als het inkomen van de vrouw onder het leefloon blijft. Bovendien kan ze dan gedekt worden door de gezonheidsverzekering van haar man. Dit moedigt vrouwen niet aan voltijds te werken. Bijgevolg opteren vrouwen, en zeker vrouwen met kinderen, voor halftijds werk. Hiernaast draagt de vrouw de last van het zorgen voor ouderen, zieken en invaliden door de ontoereikende sociale zekerheidsprogramma’s. Aangezien de vrouw degene is met het lagere loon, zal zij ofwel onbetaald verlof nemen ofwel haar job opgeven om de verzorging op zich te nemen. Zie: Ibidem, p. 206. 543 Ibidem, p. 206.

109 political activism is thus affected by their being delegated the responsibility of caring for the bodily needs of others.” 544 In conclusie kan er gezegd worden dat de staat vreesde dat gelijke verantwoordelijkheden voor man en vrouw problemen met zich zou meebrengen. De befaamde toewijding van de man aan zijn werk en de stabiliteit van de kernfamilie zouden hierdoor in het gedrang komen.

544 Ibidem, p. 206.

110 BESLUIT

In de drie opeenvolgende delen zijn vele en verscheidene onderwerpen aan bod gekomen. Laat ik nu een samenvattend vertoog geven van het geheel. In deel I kan er allereerst opgemerkt worden, dat de besproken bewegingen geen vrouwen- maar mannengroepen waren, met uitzondering van de Japanse WCTU en YWCA opgericht onder Westerse invloed, waarin telkens een vrouwelijk lid ten gunste van de kwestie van de vrouw sprak. In het prille begin van deze eerste feministische golf, riepen zij om aandacht voor de lage en ondergeschikte sociale positie van de Japanse vrouw in de maatschappij. In mindere mate werd er opgekomen voor stemrecht (cf. Fukuda Hideko). De liberale en socialistische bewegingen namen bovendien een ander standpunt aan over hoe de bevrijding van de vrouw het best bereikt zou worden. Liberale bewegingen stelden dat de lage sociale status van de vrouw opgekrikt kon worden door sociaal bewustzijn van de vrouw; socialistische bewegingen beweerden dat dat niks zou uitmaken en pleitten voor verregaande sociale verandering in de maatschappij als een voorwaarde voor de bevrijding van de vrouw. In mijn opinie had een weloverwogen combinatie van beiden de status van de vrouw kunnen beïnvloeden. De algemeen maatschappelijk aanvaardde attitudes, religies en een conservatief denkende overheid, hielden de vrouw echter tegen om sociale vooruitgang te maken. Religies zoals het boeddhisme erkenden de vrouw als een bezoedeld wezen, het confucianisme plaatste de vrouw als ondergeschikte onder de man. Het verheerlijkte familiesysteem plaatste de vrouw in de thuissfeer met als hoofdtaken het huishouden verzorgen en de kinderen opvoeden. Het beeld van de vrouw werd overigens een negatief beeld doordat de ideeën van Kaibara Ekkens Onna Daigaku over de natie verspreid werden. Voorts speelden propaganda, hervormingen in het onderwijs en politieke beslissingen en wetten in op de rol van de vrouw als moeder in de thuissfeer. Slogans als ‘ fukoku ky ōhei ’ moesten de vrouw ertoe aanzetten jongetjes te baren voor de natie. De hervormingen in het onderwijs leken een stap vooruit, maar stonden in het teken van de slogan ‘ ry ōsai kenbo ’, opnieuw een benadrukking van de voortplantingsrol van de vrouw. Het onderwijs was geen middel om de vrouw vooruit te helpen in de maatschappij, noch waren de nieuwe grondwet, het Meiji Burgerlijk Wetboek en de Publieke Vrede en Orde Wet dat. De ondergeschikte positie van de vrouw werd als het ware vastgelegd bij wet en de hoop op politieke inspraak werd weggenomen. Nergens werden er maatregelen getroffen om de status van de vrouw te verbeteren of om haar gelijkwaardig te

111 betrekken in de maatschappij. Er werd eerder voor gezorgd dat haar ‘vrijheden’ nog beperkter werden. De atmosfeer in de Meiji-periode ademde ‘ danson johi ’ uit. In deze periode was het stemrecht duidelijk nog niet zo belangrijk als het veranderen van attitudes jegens vrouwen en gelijke kansen in het onderwijs. In deel II worden hoofdzakelijk vrouwenbewegingen voor en door vrouwen besproken, die via acties, campagnes, lobbyen van parlementsleden, indienen van petities aan het parlement enzovoort, vrouwenrechten wouden bekomen. Uitzondering op de regel was de Seit ō-groep, die wel opgericht was voor en door vrouwen, maar nog steeds de vrouw bewust wou maken over haar sociale positie via hun magazine. Wel komt er uit de Seit ō- gemeenschap het belangrijk debat over de bescherming van het moederschap voort. De Shin Fujin Ky ōkai daarentegen, ijverde voor de hervorming van de Publieke Vrede en Orde Wet en slaagde hier in 1922 in. Nu stemrecht binnen handbereik leek, sloegen de liberale Fusen Kakutoku D ōmei en andere (ook socialistische) bewegingen de handen in elkaar, maar het doel werd niet bereikt. In de Taish ō-periode was de vrouw vooral beïnvloed door de modernisatie, industrialisatie en bloeiende economie. De vrouw kreeg de kans een job uit te oefenen, wat haar toeliet een eigen inkomen te verdienen en dit als een actieve consument te spenderen. Op het eerst gezicht was het beeld dat de magazines van deze moga portretteerden een oppervlakkig beeld van Japanse vrouwen dol op Westerse outfits en gadgets, maar wanneer er dieper gekeken wordt, presenteerden de magazines ook een beeld van de sociaal bewuste moga , die openlijk de algemeen aanvaarde opvattingen over de vrouw uitdaagden en nieuwe Westerse ideeën als vrije partnerkeuze had opgenomen en verkondigde. In deze optiek waren de magazines instrumentaal in de sociale bewustmaking van verschillende klassen vrouwen. Het feit dat de vrouw uit werken ging, daagde het onderscheid publieke - private sfeer uit. Dit probleem werd belicht aan de hand van Vera Mackie’s theorie over ‘embodiment’. De vrouw belichaamde immers traditie en hoorde in de thuissfeer om de kinderen op te voeden. Deze ‘belichaming’ had zijn weerslag op overheidsbeslissingen omtrent werkende vrouwen. De beslissingen omvatten telkens beschermende maatregelen, aangezien de vrouw beschouwd werd als een potentiële moeder met nood aan bescherming. De werkvloer was onderhevig aan het concept ‘gender’. Een concept dat volgens de theorie van Judith Butler geconstrueerd en overgedragen wordt door de geschiedenis heen, en waarvan het best mogelijk is de invulling te transformeren.

112 De weg van vrouwen naar een status als volwaardig lid in vakbonden en arbeidersbewegingen was lang. Vakbonden waren van mening dat vrouwen onverenigbaar en geen positieve aanwinst waren omdat de meeste vrouwen snel hun job opgaven zodra ze gehuwd waren. De Yūaikai en Hy ōgikai richtten om deze redenen enkel een vrouwendivisie op binnen de vakbond, zodat de beweging zich niet hoefde te buigen over vrouwenzaken. Later richtten proletarische partijen wel vrouwenverbonden op, geaffilieerd met deze partijen. De verbonden hadden een zeer verscheiden repertoire aan eisen: van stemrecht en bescherming voor moeders tot het verbeteren van de werkomstandigheden van werkende vrouwen. In deze periode en de daaropvolgende Sh ōwa-periode was het feministisch activisme hoofdzakelijk gericht op het verkrijgen van stemrecht, dat als een voorwaarde voor de bevrijding van de vrouw vooropgesteld werd. In deel III werd er gefocust op de oorlogsjaren en hun invloed op de vrouw. In het kader van de oorlog heeft de overheid op verschillende manieren het lichaam van de vrouw trachten te reguleren. Enerzijds met wetten ter bescherming van het moederschap (Bescherming voor Moeder en Kind Wet), anderzijds met wetten die onderdrukking en geweld representeerden, zoals bijvoorbeeld de Nationale Eugenetische Wet – abortus was nog steeds strafbaar. Daarenboven wou de overheid ook de seksualiteit van de vrouwen controleren via militaire bordelen. De motieven van de staat om het voorvermelde te verwezenlijken, waren nationalistisch en ideologisch van aard. Het ultieme doel was het lichaam van de vrouw en haar seksualiteit te controleren om het familiesysteem, en bijgevolg de natie, te versterken. De overheid wou in deze periode vooral een beroep doen op moeders, maar erkende hen niet als burgers met het recht op een gelijkwaardig statuut. Geboortebeperking was dus uit den boze, maar Kat ō Shizue richtte toch klinieken op en verspreidde informatie over contraceptiemiddelen. Zij beweerde immers dat de vrije beslissing over het lichaam van de vrouw zou leiden tot emancipatie van de vrouw. Wanneer de oorlog met China ten volle uitbrak in 1937 werd het voor autonome, niet- overheidsgesponsorde vrouwenorganisaties onmogelijk om te overleven. In plaats daarvan werden de overgebleven bewegingen georganiseerd in overheidsgesponsorde organisaties, zoals de Dai Nihon Fujinkai . Zulke bewegingen steunden de overheidsbeslissingen in de oorlog met activiteiten als het maken van zorgpakketten voor soldaten aan het front, omdat ze geloofden dat de overheid in ruil voor oorlogssteun vrouwen rechten zou toekennen. De vrouwen dachten dat ze erkend werden in hun rol als participant in een overheidsgesponsorde organisatie in de publieke sfeer, maar werden misleid. De erkenning was noodzakelijk voor de

113 overheid in deze periode van oorlog om steun te ontvangen, en dus slechts tijdelijk. Het was niet het begin van politieke en wettelijke rechten voor vrouwen, maar wel een strategie om vrouwen ten dienste van de oorlog te ‘gebruiken’. Tenslotte schakelde de overheid ook werkende vrouwen in om bij te dragen tot de oorlog. Vrouwen vingen het tekort aan werkkracht op en kregen nu ook posities in de zware industrie, waar ze allerminst gewenst waren. Opnieuw werd het onderscheid publieke - private sfeer uitgedaagd, maar in deze tijden van oorlog kregen de vrouwen geen kans om het beeld en de positie van de vrouw te herdefiniëren.

Dit thesisonderzoek toont ongetwijfeld aan dat de weg naar vrouwenrechten in de vooroorlogse periode bezaaid was met obstakels. Als er teruggegrepen wordt naar de voorwaarden die aanwezig moeten zijn opdat een succesvolle vrouwenrechtenbewegingen zou ontstaan, is het duidelijk dat Japan niet aan deze voorwaarden voldeed. Heeft de eerste feministische golf dan helemaal niks bereikt? Integendeel, op het vlak van sociaal bewustzijn van de vrouw over haar sociale status in de maatschappij, had de eerste golf een baanbrekende invloed en bereidde ze de aanzet naar verder activisme na Wereldoorlog II voor. Tenslotte bevestigt deze thesis de opvatting dat er over een Japans feminisme gesproken kan worden. De bewegingen waren aanvankelijk geïnspireerd door bijvoorbeeld Amerikaanse bewegingen of feministes. 545 In een Japanse context zal de invulling van het – bijvoorbeeld Amerikaanse – feminisme zich aanpassen aan de bijhorende maatschappij en de noden van de vrouwen hierin. De lezer zal ook merken dat deze noden, afhankelijk van beweging tot beweging, ook verschillend zijn. Sommige organisaties maakten een prioritair punt van stemrecht, terwijl anderen het sociaal bewustzijn of gelijke rechten in onderwijs op de eerste plaats zetten. Op deze manier bestaat er ook binnen het Japans feminisme een grote verscheidenheid aan feminismes.

545 Zie bijvoorbeeld de Japanse Women’s Christian Temperance Union die geïnspireerd was naar het voorbeeld van de Amerikaanse Women’s Christian Temperance Union van de feministe Mary Leavitt. (cf. supra pp. 23-26)

114 Bibliografie 1. Boeken: 1.1 Japanse bronnen:

Hiratsuka, Raich ō 平塚雷鳥, Genshi Josei wa Taiy ō de Atta: Hiratsuka Raich ō Jiden – Kanketsuhen 元始、女性は太陽であった: 平塚雷鳥自伝― 完結編 (In het begin, was de Vrouw de Zon: De Autobiografie van Hiratsuka Raich ō – Eindvolume ), T ōky ō: Ōtsuki Shoten, 1973.

Ichikawa, Fusae 市 川 房 枝 , Ichikawa Fusae Jiden 市 川 房 枝 自 伝 (Ichikawa Fusae’s autobiografie ), T ōky ō: Shinjuku Shob ō, 1974.

Ichikawa, Fusae 市川 房枝, Watakushi no Fujin Und ō 私の婦人運動 (Mijn Vrouwenbeweging ), T ōky ō: Akimoto Shob ō, 1972.

Kojima, Tsunehisa 小島恒久, Hataraku Josei Hyakunen no Ayumi: Dokyumento 働く女性 百年のあゆみ :ドキュメント(De Honderdjarige Weg van de Werkende Vrouw: Documenten ), T ōky ō: Kawade Shob ō Shinsho, 1983.

Kurachi, Katsunao 倉地克直, Sei to Karada no Kinseishi 性と身体の近世史 (Gender en Lichaam in Vroeg Modern Japan ), T ōky ō: T ōky ō Daigaku Shuppankai, 1998.

Oku, Mumeo 奥むめお, Nobi akaakato: Oku Mumeo Jiden 野火あかあかと: 奥むめお自伝 (Helder brandend Penseelvuur: De Autobiografie van Oku Mumeo ), T ōky ō: Domesu Shuppan, 1988.

Sakurai, Kinue 桜井絹江, Bosei Hogo Und ōshi 母性保護運動史 (De Geschiedenis van de Beweging voor de Bescherming van het Moederschap ), T ōky ō: Domesu Shuppan, 1987.

Yamazaki, Tomoko 山崎朋子, Ameyuki-san no Uta: Yamada Waka no S ūki naru Sh ōgai あ めゆきさんの歌:山田わかの数奇なる生涯 (Het Lied van Ameyuki: De gevarieerde Carrière van Yamada Waka ), T ōky ō: Bungei Shunj ū, 1981.

1.2 Westerse bronnen:

Bernstein, Gail Lee (ed.), Recreating Japanese Women, 1600-1945 , Berkeley: University of California Press, 1991.

Buckley, Sandra, Broken Silence: Voices of Japanese Feminism , Berkeley: University of California Press, 1997.

Duus, Peter (ed.), The Cambridge History of Japan. 6: The Twentieth Century , Cambridge: Cambridge University Press, 1988.

Freedman, Estelle B., No Turning Back: The History of Feminism and the Future of Women , New York: Balantine Books, 2002.

115 Fujimura-Fanselow, Kumiko en Kameda, Asuko (eds.), Japanese Women: New Feminist Perspectives on the Past, Present and Future , New York: The Feminist Press, 1995.

Gelb, Joyce, Gender Politics in Japan and the United States: Comparing Women’s Movements, Rights and Politics , New York: Palgrave Macmillan, [2003] 2004.

Gillis, Stacy et al., Third Wave Feminism: A Critical Exploration , Houndmills: Palgrave Macmillan, 2004.

Goldman, Emma, Anarchism: and Other Essays , New York: Dover Pub., 1969.

Goodman, Roger (ed.), Family and Social Policy in Japan: Anthropological Approaches , Cambridge: Cambridge University Press, 2002.

Jansen, Marius B. (ed.), The Cambridge History of Japan. 5: The Nineteenth Century, Cambridge: Cambridge University Press, 1989.

Kat ō, Shuichi, Japanese Literature: From the Man’y ōsh ū to Modern Times , Surrey: Japan Library, 1997.

Lebra, Takie Sugiyama, Japanese Women: Constraint and Fulfillment , Honolulu: University of Hawaii Press, 1984.

Mackie, Vera, Creating Socialist Women in Japan: Gender, Labour and Activism, 1900-1937 , Cambridge: Cambridge University Press, 1997.

Mackie, Vera, Feminism in Modern Japan: Citizenship, Embodiment and Sexuality , Cambridge: Cambridge University Press, 2003.

Miller, Laura en Bardsley, Jan (eds.), Bad Girls of Japan , New York: Palgrave Macmillan, 2005.

Robertson, Jennifer, A Companion to the Anthropology of Japan , Oxford: Blackwell Publishing Ltd., 2005.

Robins-Mowry, Dorothy, The Hidden Sun: Women of Modern Japan , Boulder, Colorado: Westview Press, 1983.

Sato, Barbara, The New Japanese Woman: Modernity, Media and Women in Interwar Japan , Durham: Duke University Press, 2003.

Sievers, Sharon L., Flowers in Salt: The Beginnings of Feminist Consciousness in Modern Japan , Stanford, California: Stanford University Press, [1983] 1990.

Sugimoto, Yoshio, An Introduction to Japanese Society , Cambridge: Cambridge University Press, [1997] 2003.

Tokuza, Akiko, The Rise of the Feminist Movement in Japan , T ōky ō: Kei ō University Press, 1999.

116 Tomida, Hiroko en Daniels (eds.), Gordon, Japanese Women: Emerging From Subservience, 1868-1945 , Folkestone, Kent: Global Oriental, 2005.

Wohr, Ulrike et al., Gender and Modernity: Rereading Japanese Women’s Magazines, Kyoto: International Research Center for Japanese Studies, 2000.

Yusa, Michiko, Japanese Religions , London: Routledge, 2002.

2. Artikels:

Broadbent, Kaye, “Women Only Unions in Japan”, Electronic Journal of Contemporary Japanese Studies , Oct. 2005, pp. 1-30.

Garon, Sheldon, “The World’s Oldest Debate? Prostitution and the State in Imperial Japan, 1900-1945”, The American Historical Review , Vol. 98, No. 3, Jun. 1993, pp. 710-732.

Garon, Sheldon, “Women’s Groups and the Japanese State: Contending Approaches to Political Integration, 1890-1945”, Journal of Japanese Studies , Vol. 19, No. 1, Winter 1993, pp. 5-41.

Havens, Thomas R.H., “Woman and War in Japan, 1937-1945”, The American Historical Review , Vol. 80, No. 4, Oct. 1975, pp. 913-934.

Ide, Kikue, “Japan’s New Woman: Legal and Political Relationships of Women of Japan Today. An Interpretation”, Pacific Affairs , Vol. 1, No. 4, Aug.-Sep. 1928, pp. 1-11.

Lafleur, William R., “Contestation and Consensus: The Morality of Abortion in Japan”, Philosophy East and West , Vol. 40, No. 4, Understanding Japanese Values, Oct. 1990, pp. 529-542.

Nolte, Sharon H., “Women’s Rights and Society’s Needs: Japan’s 1931 Suffrage Bill”, Comparative Studies in Society and History , Vol. 28, No. 4, Oct. 1986, pp. 690-714.

Ogawa, Manako, “ ‘Hull-House’ in Downtown Tokyo: The Transplantation of a Settlement House from the United States into Japan and the North American Missionary Women, 1919- 1945”, Journal of World History , Vol. 15, No. 3, 2004, pp. 359-387.

Ramirez, Francisco O. et al., “The Changing Logic of Political Citizenship: Cross-National Acquisition of Women’s Suffrage Rights, 1890-1990, American Sociological Review , Vol. 62, No. 5, Oct. 1997, pp. 735-745.

Reich, Pauline C. en Fukuda, Atsuko, “Japan’s Literary Feminists: The ‘Seito’ Group”, Signs , Vol. 2, No. 1, Autumn 1976, pp. 280-291.

Saito, Yuriko, “Scenic National Landscapes: Common Themes in Japan and the United States”, Essays in Philosophy: A Biannual Journal , Vol. 3, No. 1, 2002, p. 1-24.

Sievers, Sharon L., “Feminist Criticism in Japanese Politics in the 1880s: The Experience of Kishida Toshiko”, Signs , Vol. 6, No. 4, Summer 1981, pp.602-616.

117 Tamanoi, Mariko Asano, “Women’s Voices: Their Critique of the Anthropology of Japan”, Annual Review of Anthropology , Vol. 19, 1990, pp. 17-37.

Vavich, Dee Ann, “The Japanese Women’s Movement: Ichikawa Fusae, A Pioneer in Woman’s Suffrage”, Monumenta Nipponica XXII, 3-4, 1967, pp. 402-436.

Walthall, Anne, “Devoted Wives/Unruly Women: Invisible Presence in the History of Japanese Social Protest”, Signs , Vol. 20, No. 1, Autumn 1994, pp. 106-136.

3. Internetbronnen: http://www.britannica.com/EBchecked/topic/503728/Rikken-Seiyukai http://www.humboldt.edu/~essays/saito.html http://www.iisg.nl/research/maternal.php http://www.japanesestudies.org.uk/articles/2005/Broadbent.html http://www.kunstbus.nl/literairs/henrik+ibsen.html http://www.shikokuhenrotrail.com/japanhistory/meijihistory.html http://www.shikokuhenratrail.com/japanhistory/showahistory.html

118

APPENDICES

119 Appendix 1

120

121

122

123

124

125

126

127

128

129

130

131

Voorwoord: Het in vraag stellen van sekse en lichaam. p.1 1. Voor de 21 E eeuw.

Vele mensen konden zich identificeren met een boek ‘Wat is rijkdom?’ (1) dat gepubliceerd werd in 1989. Het naoorlogse Japan ging sinds de nederlaag in 1945 naar een economische heropleving en economische groei. Door de petroleumcrisis van 1973 ging het grote veranderingen tegemoet, en later door de “omvorming van de industriële structuur” (2) werd in het land meer en meer een tegenstrijdigheid versterkt. Ongeveer rond 1985 kwamen de sterke yen, handelsconcurrentie, en de ‘bubble-economy’ op, die plotse prijsstijgingen representeerde in landwaarde, en aandeelprijzen groeiden. In deze ontwikkeling werd aangewezen dat “Japan naar verluid een grote macht is. Maar het is geen rijk land.” (3) Dat was ook het gevoel van vele Japanners. Waarschijnlijk door de omstandigheden van de speciale naoorlogse situatie van Japan, is samen met “armoede” in cultuur, in het leven, en in materiële “rijkdom”, onevenwichtigheid opvallend aanwezig. De mensen hadden ook eerder een gevoel dat iets ontbrak of van een grote onzekerheid dan een gevoel van vrijheid zonder grenzen. Toen de ‘bubble-economy’ instortte werd dit gevoel sterker en sterker. Deze tijd werden niet enkel in Japan maar ook overal in de wereld verschillende vormen van een “stilstand” van de huidige maatschappij gevoeld. Ongeveer 200 jaar geleden,

132 door twee evoluties die zich in de bevolking en de productie in Europa voordeden, verscheen de zogezegde “moderne maatschappij”. (4) p. 2

In de “huidige” maatschappij, ontwikkelde deze “moderne” maatschappij zich snel. Economisch had men de industrialisatie en politiek had men de natiestaat als opmerkelijke punten. De “stilstand” van beide dingen is voor iedereen duidelijk. Het hoeft niet gezegd te worden dat door de vooruitgang van de industrialisatie, waarvan winst maken het eerste [doel] is, het milieu op een radicale manier werd aangetast. Door ongelimiteerde bewapening liet men de toename in nucleaire wapens het bestaan van de aarde in gevaar brengen. Daarenboven gebeurde er in 1985 het ongeluk van de nucleaire centrale van Tsjernobyl dat bij mensen onrust zaaide over nucleaire energie. Wanneer men spreekt uit het standpunt van de natiestaat, door volkerendisputen die aan de gang waren in verschillende plaatsen van de wereld zoals: Palestina, Bosnië en Tsjetsjenië, werden de mensen sterk onder de indruk gebracht van het gevaar en de inefficiëntie van nationalisme in de natiestaat. De natiestaat werd opgericht met als kern soevereiniteit van het volk en democratie. Als de basis van het principe democratie verstond men “gelijkheid” van de mensen. Maar dit principe, “gelijkheid”, werd ondermijnd door discriminatie van minderheden in de maatschappij en door economische ongelijkheid die de basis van het kapitalisme is. Daarom, samen met de voortgang van een chaotische industrialisatie werd de situatie waarin men afstevende op onderdrukking en ongelijkheid onder de naam van democratie ernstiger. Internationaal verscheen deze situatie als een bepaald probleem van noord en zuid. Daarenboven, omdat dit noord - zuid probleem iets is dat vergezeld is van een situatie waarin vooral in de regio van het zuiden de vernietiging van de natuur gebeurt, zal deze intensifiëring een probleem worden dat mensheid en aarde zal beïnvloeden in de toekomst. Daarenboven is de “moderne” maatschappij een maatschappij die gebaseerd is op het principe van individualisme maar tegelijkertijd is het ook een maatschappij waarin men onder het economisch systeem dat men kapitalisme noemt, efficiëntie waardig acht. Wanneer men efficiëntie en individualisme aan elkaar koppelt, krijgt men een hevig contesterende maatschappij. Daarenboven, maakt de industrialisatie komaf met het coöperatief systeem en de ‘familie’ valt in elkaar. Het gevolg was dat het individu, dat de steun verloor waarop het moest rekenen, in een hevig contesterende maatschappij gegooid

133 werd als een “eenzame groep”. Als resultaat volgde dat personaliteitsvervreemding en allerlei psychopathologische fenomenen zich verspreidden. Te beginnen bij de val van de Berlijnse muur in 1989, wat ook nieuw is in het geheugen daarna, is het socialistische systeem van Oost-Europa en de Sovjet-Unie dat neerkwam als een lawine. p. 3

Volgens mij, wat de theorie van het “socialisme” betreft denk ik dat het [het socialistisch systeem] de mogelijkheid heeft om de “hedendaagse” maatschappij aan te passen. Maar in realiteit zijn het kader van industrialisatie en natiestaat in het socialistisch systeem dat bestond op hun einde en werden ze overgenomen. In die betekenis, symboliseerde deze ineenstorting ook de “stilstand” van de “huidige” maatschappij. In 1985 en de jaren 90, was men zich ervan bewust dat men tot een keerpunt gekomen was. Men bekeek [iets als] een deel van de “moderne” maatschappij dat men industrialisatie en soevereiniteit van het volk noemt met argwanende ogen en men komt er toe dat het de “moderne” maatschappij ondersteunt, waarin productiviteitscapaciteit, individualisme, democratie en nationalisme waren, in vraag te stelt. In de eerste helft van de jaren ‘90 werd er elk jaar een belangrijk internationaal congres gehouden. In ’92 was er in Rio de Janeiro een internationaal milieucongres, in ’93 in Wenen een internationaal mensenrechtencongres, in ’94 in Cairo het wereldcongres over bevolking en ontwikkeling, en in ’95 in Beijing werd er een wereld vrouwen congres gehouden. De thema’s van deze serie internationale vergaderingen waren dingen zoals milieu, mensenrechten, familie en de vrouw [als onderwerp]. Dus eigenlijk, het moment waarop men de theorieën in vraag stelt, die men productiviteitscapaciteit, individualisme en democratie noemt die tot dan de “moderne” maatschappij ondersteunden, de sleutel wordt en als men hierin ook voor de harmonie een vreedzaam samenleven-thema aan toevoegt, kan men waarschijnlijk zeggen dat deze thema’s door mij in vraag worden gesteld. Ook hierin wordt aandacht besteed aan de kwestie van de familie en de vrouw als punten die naar voor gebracht werden. Om na te denken over wat dit betekent, wil ik de blik richten op een “actieplan” dat geselecteerd werd door het Wereld Vrouwen Congres, dat geopend was in Beijing in 1995. (5) De punten van dat actieplan worden vernoemd in “Document 1”. Vanaf armoede in document A tot de vrouw in document L, worden het eerste en tweede hoofditem vernoemd,

134 en de grootste problemen worden aangepakt. Dit toont aan dat het probleem van de vrouw divers is en gespreid is over allerlei velden van de maatschappij, maar aan de andere kant drukt het waarschijnlijk de omstandigheden uit waarin men de vele problemen van de maatschappij volledig in vraag stelt vanuit het standpunt van de vrouw. De hoofditems zoals bijvoorbeeld: armoede in document A, opleiding in document B en economie in document F hebben te maken met een probleem dat “ontwikkeling” heet, in milieu in document K stelt men als eerste de relatie tussen milieu en “ontwikkeling” in vraag. p. 4

Document 1:W ereld Vrouwen Congres: fundamentele punten van het actieplan. A. Armoede. De absolute arme klasse bedraagt meer dan 1 biljoen [mensen] in de wereld. De meerderheid zijn vrouwen van ontwikkelingslanden. Door economische reorganisatie die op onstabiele manier beweegt of internationale schuldproblemen viel men de structurele veranderingsmaatregelen aan. De economische ongelijkheid van macht door sekse (maatschappelijke en culturele onderscheiding), doet er toe komen dat het de grootste oorzaak is van verarming van vrouwen. B. Opleiding. De overheid of overheidsinstellingen en Non Governmental Organizations willen: 1) ongeletterdheid bij vrouwen uitroeien; 2) tegen 2000 genderongelijkheid in basis- en secundair onderwijs afschaffen; 3) het legale en regulationele obstakel van reproductieve gezondheidsonderwijs dat bestaat in de overheidsscholen wegnemen. C. Gezondheid. Gezond zijn, is niet alleen geen ziekte hebben maar ook fysiek, mentaal en sociaal in een goede situatie zijn. Discriminatie met betrekking tot voedings- en hygiënische service door prioriteit voor mannen, bedreigt de gezondheid van jonge vrouwen. Schadelijke praktijken zoals een vroeg huwelijk of vroege zwangerschap, verplichting van kinderen te baren en het verwijderen van voortplantingsorganen zijn een belangrijk gevaar voor de gezondheid. D. Geweld tegen vrouwen. Door geweld tegen vrouwen, wordt het een obstakel een doel te bereiken van gelijkheid, ontwikkeling en harmonie. Het tekort aan documenten en onderzoek van geweld

135 of seksuele onderdrukking van vrouwen op het werk of thuis, verhinderen het optekenen van duidelijke preventiemaatregelen. E. Vrouwen ter discussie. 8% van de vluchtelingen zijn vrouwen en kinderen. Een militair dispuut creëert serieuze schendingen van de mensenrechten tegen vrouwen zoals moord, marteling of systematische verkrachting als genocidetactieken. F. Economie. Het gebeurt zelden dat vrouwen deelnemen in beleidsbeslissingen of management omdat er discriminerende tewerkstelling, promotie of economische praktijken zijn in privé- ondernemingen die de multinationalondernemingen bevatten. G. Toebedeling van autoriteit en verantwoordelijkheid. Het doel van de VN Veiligheidsraad om het percentage van vrouwen op het niveau van beleidsbeslissingen tegen 1995 30% te maken, werd bijna niet bereikt. Ongelijkheid in officiële benoemingen, begint vaak vanuit discriminerend gedrag of gewoontes van de familie. H. Mechanisme voor statusverbetering. Voor een intern mechanisme dat is gericht op statusverbetering van vrouwen, zijn er veel actieve obstakels door bijvoorbeeld het tekort aan politieke steun, fondsen en personeel. De overheid laat gevolgen geven aan een beleid en legislatie voor een intern mechanisme. I. Ras. Vele vrouwen worden geconfronteerd met schending van mensenrechten die voortkomt uit ras, religie, volk en socio-economische klasse. De overheid: 1) doelt op de bekrachtiging van een pact voor de afschaffing van discriminatie tegen vrouwen door alle landen tegen 2000; 2) gaat over tot internationale samenwerking en versterking van maatregelen voor de bescherming van mensenrechten om de slavenhandel uit van vrouwen of kinderen uit te roeien die doelt op seksuele uitbuiting. J. Media. Het beeld of stereotype van de vrouw in de media moet hervormd worden. De overheid stimuleert het op die manier dat de vrouw niet als object van seksuele uitbuiting en goed wordt gepresenteerd. K. Milieu. De milieuachteruitgang, veroorzaakt een slechte invloed op de gezondheid of welvarendheid, levensduur en kwaliteit van het leven van vrouwen of meisjes. Zolang de bijdrage van vrouwen in milieucontrole niet gesteund wordt is een houdbare ontwikkeling onmogelijk.

136 L. Meisjes. Meisjes worden vaak behandeld als inferieur en worden ook later als volwassene zonder zelfrespect verwijderd uit de stroom van de maatschappij. Het gebeurt ook vaak dat ze niet naar school kunnen gaan omwille van gewichtige huishoudelijke taken. p. 5

De dingen die men in A, B, F of K opmerkt, herzien de dingen voor de “ontwikkeling” en het is een reden om tot een structuur te komen die verbonden is aan dingen die dit kunnen herstructureren. Dat betekent dat de vrouw het focuspunt wordt. Hetzelfde gebeurt met betrekking tot thema’s van “mensenrechten” en “vrede”. Uit het “actieplan” kan men de standpunten van verandering lezen. De twaalf hoofditems verbinden twee grote thema’s. Het eerste is een kwestie die te maken heeft met de sociale positie van de vrouw. Er is een onmiddellijke verbinding tussen deze thema’s: het onderwerp van autoriteit en toebedeling van verantwoordelijkheid in G, mechanisme voor statusverbetering in H en mensenrechten in I. Ook is er een sterke connectie tussen opleiding in B en economie in F. Er was een indicatie sinds het Internationale Vrouwenjaar door de Verenigde Naties van 1975, dat sprak over de afschaffing van alle vrouwendiscriminatie, naar een thema over de sociale statusverbetering van de vrouw. Maar in het actieplan van toen wou men erop letten dat er een focus geplaatst werd op de maatschappelijke deelname van vrouwen zoals men kan zien in toebedeling van macht en verantwoordelijkheid in G. (6) Het tweede thema is een kwestie van de sekse van de vrouw. Dit wordt in de eerste plaats uitgedrukt door: gezondheid in C, geweld tegen vrouwen in B, vrouwen ter discussie in E en meisjes in L. Ook is de relatie sterk met bijvoorbeeld opleiding in B, mensenrechten in I en media in J. Op het Beijingcongres van toen was de kwestie van de sekse van de vrouw een punt dat vooral benadrukt werd, maar toen was het concept van “seksuele rechten” dat men in vraag stelde belangrijk. p. 6

Het concept dat men “seksuele rechten” noemt, schetst dat “het rechten zijn van vrouwen die vrije controle hebben met betrekking tot hun sekse, zonder dwang of discriminatie te ondergaan”. Uit de manier waarop men denkt over “seksuele rechten” ontwikkelde zich een

137 manier waarop men denkt over reproductieve gezondheid, die in vraag gesteld wordt op de Wereldconferentie over Bevolking en Ontwikkeling in ’94. Reproductieve gezondheid is gezondheid die te maken heeft met sekse en voortplanting. In het “actieplan” van toen werd het onmiddellijk geplaatst onder gezondheid van C, maar samen met de mensenrechten die deze reproductieve gezondheid behelst, komt ook de kwestie van seksuele macht in D naar boven, en de seksuele rechten roepen vragen op. De dingen die men hierin behandelt zijn de sekse van de vrouw en het lichaam van de vrouw. Men baseert zich bij het in vraag stellen van sekse en lichaam op het individuele lichaam van elke vrouw en men heeft iets dat verschillende problemen rond de hedendaagse vrouw zal oplossen. In deze extreme betekenis is het een actueel iets maar op het zelfde moment wil men opletten dat het in vraag stellen van het lichaam ook de moderne maatschappij in vraag stelt. Wat ik later ook zal schrijven: in de “moderne” maatschappij zoals men dat zegt, kan men denken dat het punt waarin de meeste mensen mens lijken zich bevindt in acties van de geest. In vergelijking met dit wordt gedacht dat dingen zoals sekse of lichaam verbonden zijn met de dierlijke kant van de mens. In andere woorden, geest en lichaam zijn gescheiden. Men stelt lichaam en sekse in vraag omdat er een reden is te denken dat ze nederig zijn op een waardevolle manier, maar het is omdat er wordt gedacht dat de geest en het onschendbare lichaam verbonden is met het “moderne” menselijke beeld van de mens.

2. Hervorming van de geschiedenis van de vrouw.

In de geschiedenis werd het onderzoek dat zich hoofdzakelijk bezighoudt met de kwestie van de vrouw “geschiedenis van de vrouw” genoemd. Oorspronkelijk, in de studie die “geschiedenis van de vrouw” heette, bekritiseerde men het beeld van de geschiedenis waarin de man benadrukt werd, en men nam een positie aan om vrouwendiscriminatie van nu en vroeger sterk te vervolgen. Daarom, staat het in de geschiedkunde lichtjes “geïsoleerd” maar… p. 7

…vanaf de laatste helft van de jaren ‘70 tot de eerste helft van de jaren ‘80, ging men verder in de experimentele studie en de pogingen die de geschiedenis van de vrouw in de hele geschiedenis plaatsten, groeiden. De in totaal vijf volumes van de ‘Geschiedenis van de

138 Japanse Vrouw’ (7) die gepubliceerd werden in 1982, bevatten resultaten die dat representeren. Het doel van die “publicatie”, is volgens de inleiding “het willen in acht nemen van de status van de vrouw in de Meiji-periode en de toebedeling van rollen op basis van sekse- onderscheid in relatie tot die maatschappijstructuur”. In andere woorden, de status of rollenverdeling van de vrouw in bijvoorbeeld de natie, de maatschappij, het coöperatieve systeem en de familie wordt duidelijk. Met betrekking tot dit wil men een geschiedenis van de vrouw construeren in de volledige geschiedenis. Dit wil men proberen te bevestigen door de recente tijden als voorbeeld te nemen. In de eerste kolom van rechts van “Document 2” is het derde volume van het recente werk ‘Geschiedenis van de Japanse Vrouw’ vermeld. (8) Als men dit bekijkt is het doel van deze serie, zoals eerder vermeld, goed te begrijpen. De eerste drie essays willen proberen de status van de vrouw in de maatschappij duidelijk te maken. De volgende drie essays, hebben een landbouwersdorp en daarna een stad als onderwerp, en let men op de rollenverdeling van alle vrouwen of vrouwenhandenarbeid. Wanneer men terugkijkt naar de punten van die tijd, eerder dan dat men een inhoudelijke nieuwe ontwikkeling uitmeet, is de impressie sterk dat verschillende bestaande onderzoeken samengevoegd werden. Maar met betrekking tot deze serie, kreeg de geschiedenis van de vrouw die tot dan lichtjes “geïsoleerd” was , een positie in de volledige geschiedenis, en de betekenis om “onafhankelijk te zijn” was belangrijk. (9) Wanneer men komt tot de laatste helft van de jaren ‘80, kwam het punt levensgeschiedenis naar voor. Dit was iets dat toen onder invloed was van onderzoek naar de sociale geschiedenis die men wijds lijkt te kennen, maar wanneer men uit het standpunt van het leven spreekt is het belangrijk dat men door deze sociale geschiedenis komt tot het meer en meer verbinden van de hele geschiedenis en de geschiedenis van de vrouw. Deze ontwikkeling werd gerealiseerd in de vijf volumes van ‘De Levensgeschiedenis van de Vrouw’. (10) De middelste kolom van “Document 2” bevat de essaynamen waarin drie volumes recent verzameld werden. Met een directe indicatie duidt men een interactieve relatie aan met ‘De Geschiedenis van de Japanse Vrouw’, maar deze ontwikkeling is duidelijk op het eerste gezicht. Het thema dat te maken had met de status van de vrouw in de maatschappij, zoals hierboven vermeld ,verdwijnt, en thema’s als seksebewustzijn of culturele civilisatie en zwangerschap, kinderzorg of levenscyclus worden nieuw opgenomen. Wat betreft de prostitutie, het werd opgenomen in beide werken maar de manier waarop het opgenomen werd is heel verschillend. p. 8

139

Document 2 LINKS 1982 ‘De Geschiedenis van de Japanse Vrouw’

Het feudale systeem en de vrouw Bakuhan-wet en de vrouw De vrouw van Kusam ō Familie en huwelijk in een landbouwersdorp Handenarbeid van boerenvrouwen en het leven De vorm van een boerenfamilie in de laatste periode van de recente tijden De bestaande vorm van een vrouw van een handelaarfamilie Het ontstaan en de ontwikkeling van het gelicencieerde prostitutiesysteem De vrouw en volksgeloof

MIDDEN 1990 ‘De Levensgeschiedenis van de Japanse Vrouw’ Familie en het leven van de vrouw in de eerste periode van de recente tijden Verscheidene aspecten en rollenverdeling van vrouwen in het landbouwersdorp Gewone vrouwen van recent Ky ōto Het beeld van een “prostituee” Seksebewustzijn in levensgedachten Recente tijden in kindergeboorte en kinderzorg Recente tijden in culturele cultivatie en de vrouw Levenscyclus van de vrouw van de recente tijd

RECHTS 1994 ‘Japanse Geschiedenis van Sekse’ Reconsideratie over een “vrouwenuniversiteit” ― vrouwenhandenarbeid in Japanse recente tijden Het beeld van een “geisha” De vrouwelijke stichtster van een nieuwe religie en sekse Het doden van ongewenste kinderen en kindergeboorte in het einde van de recente tijd Met betrekking tot relaties tussen vreemde rassen in Japan van 1543 tot 1868

140 Levenscyclus van de Japanse vrouw: 1777-1993

In “het ontstaan en de ontwikkeling van het gelicencieerd prostitutiesysteem”, had men het eerder over gelicencieerde prostituees uit de vooral geïnstitutionaliseerde zijde, prostituees van het rodelichtdistrict en diensters in herbergen. Met de term “prostituee” nam men ook ongelicencieerde prostituees van de laagste klasse op die men Nabari-prostituees noemde. Dus, de prostitutie drukte uit hoeveel het lichaam en de geest van die vrouwen bedorven was. Desondanks vindt men dat die vrouwen respectabele wensen behouden. Er is een essay waarin men het in dezelfde manier heeft over vrouwen van de steden, maar het stuk uit ‘De Geschiedenis van de Vrouw’ waaronder men de titel gaf ‘De bestaansvorm’, in een stuk van de “levensgeschiedenis”, met betrekking tot het speciaal opnemen van klassen met betrekking tot nakomelingen, huwelijk of handenarbeid, leest men tussen de lijnen de aandacht voor make-up, kleren en vrouwelijke zelfstandigheid. Door het verschuiven van de thematiek naar de vragen omtrent de levensgeschiedenis [van de Japanse vrouw] wordt duidelijk hoe men probeert het beeld van de vrouw te begrijpen. Bij aandacht voor het leven, naast “de plotse transfiguratie van het sociale leven” zoals uitgedrukt in het “nawoord” van het derde volume van ‘Levensgeschiedenis van de Japanse Vrouw’, krijgt men ook iets dat gebaseerd is op kennis dat zegt dat (11) “de kwestie van de vrouw niet enkel een probleem is van de vrouw, het is een probleem verbonden met vrouwen en mannen, en men komt tot het sterke verzoek de kwestie van mannen- en vrouwencoöperatie in leven en geboorte te vatten”. (12) Dus dit standpunt heeft zeker te maken met een discussie rond de geschiedenis van de vrouw zoals volgt. In 1984 schreef Hasegawa Hiroko een werk dat ‘Rond de Geschiedenis van de Relatie tussen Vrouw, Man en Kind ― Groeiende Verdwijning van Onderzoek naar de Geschiedenis van de Vrouw’ noemde. (13) p. 9

Hierin, wijst Hasegawa aan dat als men in de geschiedenis van de vrouw tot nu “te veel prioriteit geeft aan het vrouwelijke, men het gevaar heeft de relatie met de hele geschiedenis uit het oog te verliezen”. Om te komen tot “een heilzame visie die het hele beeld van de maatschappij waarneemt” van de geschiedenis van de vrouw “zal men de geschiedenis waarnemen in een relatie van beide sekses”. Als men dit zegt in andere woorden: wanneer het noodzakelijk is “man en vrouw als een categorie waar te nemen en de structuur van de

141 verandering van relatie te zoeken”, bracht het vragen naar boven. (14) Ze legt de betekenis van iets dat de relatie van man en vrouw waarneemt als volgt uit: door voortplanting en geboorte als voorbeeld te geven. De kwestie die te maken heeft met voortplanting en geboorte is natuurlijk een karakteristiek probleem van de vrouw als zijnde “een sekse die [kinderen] baart”. Maar hoewel, wanneer men dit behandelt als enkel een probleem van [de zijde van] de vrouw, is de betekenis die dit inhoudt waarschijnlijk te eng. De reden hiervoor is dat het iets is “dat ook betekenis heeft bij het in stand houden van een maatschappij of coöperatief systeem”. In andere woorden, “is er voor de eerste keer een analyse mogelijk door de sociale structuur, en terwijl men centrale nadruk plaatst op de vrouw ziet men dit ook in de relatie met de man”. (15) De indicatie van Hasegawa, is iets dat een instemming verdient, en in de vraag over “de relatie tussen vrouw en man en de relatienatuur”, brengt ze de geschiedenis van de vrouw een stap voorwaarts. Ogino Miho schreef in 1988 een essay dat ‘De Geschiedenis van het Sekseverschil ― Om de Geschiedenis van de Vrouw nieuw Leven in te blazen’ heette.(16) Volgens Ogino, presenteerde “de relatiegeschiedenis van man en vrouw”, die verscheen bij Hasegawa, de kwestie dat het misschien eigenlijk een “rijpheid” van de geschiedenis was, en in deze situatie drukt ze uit: “het is waarschijnlijk nooit te laat een hand te hebben in de constructie van een beeld van een samengestelde geschiedenis die de geschiedenis van beide sekses opneemt, opdat het beeld van de geschiedenis uit het standpunt van de vrouw waar het [hier] enkel om gaat een beetje duidelijker zou worden”. Dus, ze vermeldde “het lichaamsgevoel van de vrouw”, “abortus en contraceptie” als grootste thema’s waarover toen niet gepraat werd, desondanks moet gezegd worden dat het over het eigen lichaam van de vrouw ging. Deze thema’s “maakten de wil of interesses van de vrouw die opgeslorpt werden door eenheden als ‘familie’ of ‘koppel’ (man en vrouw) duidelijk”. (= de ontdekking van de vrouw als zijnde centrale acteur in de geschiedenis) Juist hierin legt men de nadruk op het hebben van bestaanswaarde van een geschiedenis van de vrouw. (17) Wanneer Hasegawa, die “de groeiende verdwijning van de relatiegeschiedenis van de man en vrouw” uitlegt, en Ogino, die “een regeneratie van de geschiedenis van de vrouw” wil uitmeten door bijzondere thema’s van de geschiedenis van de vrouw te radicaliseren… p.10

142 ...zijn ze [beiden] aangevoeld als totale tegengestelden. Het doel, zoals Ogino ook uitlegt, van “het introduceren van een geschiedenis van de vrouw, is niet de relatie van maatschappij en de man te abstraheren, maar het zal enkel de vacuümsituatie van de vrouw alleen behandelen”. Men vond het niet zo vreemd dat ze “eerder een vorm van bewuste inzet voor een betere en klare visie wou uitdrukken dan een relatiestructuur als doel te hebben”. (18) Ook is er [het feit dat] Hasegawa serieus nadenkt over de man of deelname van het coöperatieve systeem in kindergeboorte, en Ogino, die de nadruk legt op “weigering van kinderen te baren of poging van autonome controle van het lichaam” door de vrouw zelf in abortus en contraceptie. Ook deze punten vond men tegengesteld. Maar, het is moeilijk voor te stellen dat de man en het coöperatieve systeem enkel te maken hebben met kindergeboorte en dat deze helemaal niet betrokken zijn bij abortus en contraceptie. Ook in het denken van Ogino, is er de natuurlijke veronderstelling dat de machtsrelatie tussen de man, de natie, de maatschappij, het coöperatieve systeem of de familie bij abortus en contraceptie er invloed op heeft.(19) En als ze dit doet is er concrete duidelijkheid noodzakelijk omtrent de manier waarop de tussenkomst zou moeten zijn op het punt van kindergeboorte, abortus en contraceptie, en hoe ze verschilt of op welke manier deze verandert. Hierin wordt de geschiedenis van man en vrouw waarschijnlijk niet als gemeenschappelijk punt genomen. Het onderzoek van de laatste helft van de jaren ‘80 en de jaren ‘90, liet men in meer of mindere vorm verbinden met de discussie van beide personen en denkt men een status te kunnen opzetten. Maar in dit punt, in de discussie van beide personen, wil men erop letten dat thema’s zoals: voortplanting, kindergeboorte of abortus en contraceptie aan de oppervlakte komen. (20) Met andere woorden, de nieuwe ontwikkeling van een geschiedenis van de vrouw lijkt de kwestie van het lichaam als focuspunt te nemen. In 1994 kwamen er twee boeken die ‘De Japanse Geschiedenis van Gender’ heetten, uit. (21) In de eerste kolom van rechts in “Document 2” vermeldt men de essaynaam die gerelateerd is aan de recente tijden uit “De Japanse Geschiedenis van Gender”, maar volgens dit [= document 2] neemt het thema van ‘De Levensgeschiedenis van de Japanse Vrouw’ het over. Met andere woorden, dingen zoals: handenarbeid, seksuele liefde, kindergeboorte, kinderverzorging en levenscyclus, bevestigen dat ze vastgelegd waren als centrale thema’s van de geschiedenis van de vrouw. Deze dingen staan in verbinding met elkaar omdat de omstandigheden waarin lichaam en sekse van de vrouw door de huidige maatschappij, zoals men dat vroeger uitdrukte, tot een kwestie komen. p. 11

143 In plaats van sekse dat een biologisch, natuurlijk onderscheid betekent, betekent het woord “gender” een onderscheid dat sociaal geclassificeerd wordt of cultureel gemaakt wordt. Ofwel worden sekse en gender door elkaar gehaald, ofwel ontmoeten hun grenzen zich bewust, of men legt nogmaals gender uit op basis van sekse. Dit is de reden waarin de ideologie van verschillende seksediscriminatie ontstond. Maar dit alles opzij gezet, omdat gender iets is dat sociaal en cultureel gecreëerd wordt, is bij verschillende volkeren of culturen de verscheidenheid van gender vanzelfsprekend. Deze dingen in de culturele antropologie, zijn dingen die men snel zal onderwijzen. (22) En terzelfdertijd, omdat gender gemaakt werd, is het iets dat historisch gemaakt werd en is de manier hoe gender natuurlijk zou moeten zijn door de tijd verschillend, en wordt er gedacht dat het historisch verandert. Hier ontstond “een gender-geschiedenis”. Met het “voorwoord” van ‘De Japanse Geschiedenis van Gender’ legt men de betekenis van het woord gender dat de titel draagt uit als zijnde dat “men de beweging van de maatschappij wil vastleggen vanuit de relatie tussen beide sekses”. (23) Ook Ueno Chizuko legt de betekenis van “gender-geschiedenis” uit: “‘de geschiedenis van gender’ is verschillend van een geschiedenis van de vrouw, in de eerste plaats omdat het dingen van beide sekses kan bevatten, in de tweede plaats omdat de historische organisatie van ‘sekseonderscheid’ een kwestie wordt, en men het kan herplaatsen in een groter domein dan de geschiedenis van de vrouw”. (24) In andere woorden kan men waarschijnlijk zeggen dat de kwestie over “de relatiegeschiedenis van man en vrouw” op een onvermijdelijke manier het punt gender introduceert. Na de jaren ‘80 en ‘90 probeerde men een serieus overzicht te geven van de stroom van onderzoek van de geschiedenis van de vrouw. De lezer heeft zeker een deel van de omstandigheden waarin de hervorming van een geschiedenis van de vrouw vooruit gaat kunnen verstaan. Ik zal hierbinnen ten eerste de beweging uitdiepen die men lijkt vast te stellen uit het standpunt van de “relatiegeschiedenis van man en vrouw” waarin de kwestie van de vrouw niet enkel een probleem is van de vrouw; en ten tweede het sekse- en lichaamsthema van naderbij bekijken. Ik denk dat men beide dingen wil onderdrukken. p. 12 3. Contactpunten in de geschiedenis van de volksfilosofieën.

Het geschiedenisonderzoek dat contradicties of problemen behandelt die de “moderne” maatschappij heeft, wordt in verscheidene vormen verder gezet, maar het zogezegde onderzoek naar de geschiedenis van volksfilofofieën ondersteunt iets belangrijk.

144 In het begin was het doel van de geschiedenis van volksfilosofieën het herdenken van de ware betekenis van “modernisatie” vanuit [het perspectief] van de ontelbare, naamloze volkeren en het duidelijk maken van het subjectieve leven van het volk voor de achtergrond van modernisatie. Sinds 1960 was het onderzoek van de geschiedenis van volksfilosofieën consistent, en het werd het domein van Yasumaru Yoshio. Yasumaru’s essay over volksfilosofieën heeft voldoende details, maar het startpunt dat het heeft is weer coherent. Het is een zogezegd “volkse moraal” essay. (25) Ik begrijp de inhoud op deze manier: (26) 1) De geestelijk autoriteit van het volk die de motiverende kracht van de ontwikkeling van productiviteit die de modernisatie voortdrijft is, heeft de praktijk van volkse moraal als filiale piëteit, toewijding, integriteit en soberheid, en heeft daarenboven iets dat de zelfdiscipline van het volk steunt. De overtuiging van het eigen “hart” was een filosofie van “het hart”. 2) Maar, door de veralgemening van volkse morale zelfdiscipline, functioneren de mensen op de manier waarin dat het organisatiesysteem intern geaccepteerd is. Uiteindelijk wordt de keizerlijke systeemideologie gevat en vanuit dit wordt een fundament van nationale ideologieën ondersteund. 3) Op het moment dat de sociale contradictie naar buiten vloeide, werd de intentie van een traditionele reformatie gesteund door een volkse morale zelf. Zelfdiscipline en een veranderende filosofie-vorm drongen zich op. Op dit moment was de interventie van de religieuze autoriteit die ver boven de aardse macht ging, onmisbaar. Met behulp van dit soort essay van volkse moraal, moest Yasumaru samen met het feit dat dit “een historische verwezenlijking door de mensen is”, opletten dat met betrekking tot het “dubbele betekenis hebbende mechanisme”, “men ook eigenlijk door zo’n verwezenlijking zichzelf onderdrukt en er een zelfonderdrukkende norm is”. (27) p. 13

Beetje bij beetje werd het een indrukwekkende kritiek. Bij Yasumaru voelde het aan alsof gradueel de “onderdrukte” zijde in de twee sekses benadrukt werd. Daardoor wordt er een punt van attentie geplaatst bij de kloof tussen de volksfilosofen die de volkse moraal preken en het algemene volk. Samen met dit versterkt de belangstelling in de karakteristieken van de mensenwereld. De interesse in de wereld van het volk, kan men vervangen door interesse in volksgebruiken. Volgens Yasumaru zelf, om belangstelling te hebben voor “het onderdrukte van de zichtbare wereld en een proces waarin de dorpsleiderklasse de organisatie van het dorp

145 overneemt van het volk”, is “de werkelijke situatie van de wijdverspreide bevolking het belangrijkste”. Men heeft dan “de fout” dat men “hoofdzakelijk de ontwikkeling van de zichtbare zijde neemt, daardoor neemt men weer de bewuste situatie van het volk als een oppositioneel iets tegen de bijna hoofdzakelijke volkse moraal”. Ook Miyata Noboru heeft dit punt bekritiseerd: “als volksfilofieën oneindelijke mogelijkheden voor de mensen opwekken, is het onvermijdelijk dat alleen de negatieve facetten van de gewone volkse manier worden gezien”. Bij Yasumaru die dit model aanvaardt, wordt aangenomen dat een typische versterking van interesse voor volksgebruiken het resultaat zal zijn. (28) Yasumaru scheef in 1983 een essay over “Natuur” en “Vrijheid” in ‘de Levensfilosofie’. (29) In zijn openingsstatement, geeft Yasumaru het woord “boon” i als oude Japanse morele term van Yanagita Kunio. Hij stelt de polysemiteit ter discussie en plaatst de nadruk op [het feit dat] “in zulk woordgebruik, de individuele normen van lichaam en geest vaak worden uitgedrukt. Ook zijn er situaties waarin duidelijk geen onderscheid wordt gemaakt. Met deze “boon” drukt hij de manier van het volksleven in de onderliggende wereld door volksgebruiken uit, maar wanneer je het vergelijkt met dit: “alle deugden zoals: toewijding, soberheid, integriteit en filiale piëteit”, in andere woorden met dingen die volkse moraal worden genoemd, “worden de normen gescheiden van de eigen conclusies van lichaam en geest en wordt er een fase uitgedrukt die op een ingewikkelde manier vastgesteld werd”. (30) Bij de verbinding van deze twee personen [Yasumaru Yoshio en Yanagita Kunio], duid ik samen met het aanwijzen van de graad van chronologische volgorde van eerstgenoemde tot laatstgenoemde, ook de hiërarchische relatie aan tussen volksfilosofen en het algemene volk. Yasumaru legt uit dat terwijl de gepreekte volkse moraal van de volksfilosofen “haar oorsprong heeft in het levensbewustzijn van de mensen van toen aan de ene kant, zal het de rol van een ideologische geschiedenis zijn een verschuiving te willen zoeken, eerder dan in te gaan tegen de algemene ideeën van de mensen”. p. 14

i Yanagita Kunio was een vermaard etnoloog die van de metafoor ‘boon’ gebruik maakte om ons begrip van de geschiedenis te verklaren. Hij stelt dat voedsel naast een kleur en een vorm ook een smaak en geur bezit. Deze opvatting relateert hij aan ons begrip van de geschiedenis. “In tegenstelling tot de tendens om de geschiedenis als een reeks gebeurtenissen en personen te beschouwen, zegt hij dat het belangrijker is op te merken dat deze samengesteld worden door het gewone volk in hun dagelijkse activiteiten.” (uit: Saito, Yuriko, “Scenic National Landscapes: Common Themes in Japan and the United States”, Essays in Philosophy: A Biannual Journal , Vol. 3, No. 1, 2002, p. 10.)

146 Met andere woorden, terwijl de levensideologieën van de volksfilosofen hun basis hebben in het levensbewustzijn van het algemene volk, oordeelt men eigenlijk dat “het ingewikkelde karakteristieken zijn die blijvend geaccepteerd worden in het leven van de mensen”. (31) Op deze manier verschuift door het onderscheid tussen de volksfilosofen en het algemene volk het zwaartepunt [naar de volkse moraal]. Bovendien, in “Volksgebruiken en filosofieën van de ‘modernisatie’” (32) dat geschreven werd in 1986, werd de volkse wereld zelf opgenomen. Volgens Yasumaru is er voor de volkse dingen “volgens de volledigheid van het sociale systeem van de recente tijden een tweedelige werkelijkheid”. Hierin, in de hedendaagse systeemprincipes van de maatschappij, controleert men heterogene principes [= twee systemen om moraal uit te drukken en te interpreteren] en is er [aan de ene kant] “een vitaal gevulde dimensie waarin rechtuit verlangen, wens en onzekerheid worden uitgedrukt”. In het dagelijks leven, “is er aan de andere kant een onderdrukte dimensie waarin men de hiërarchische structuur van de maatschappij controleert”. (33) Dus in het modernisatieproces bedwingt men volkse dingen en is er een proces waarin men de tweedelige wereld standaardiseert [de twee zijdes worden geaccepteerd]. Dit laat de volksgebruiken de systeemnormen internaliseren en dringt aan op interne controle van het zelfbewustzijn. In zo een model was er oorspronkelijk geen variatie in de volksideologieën-essays, maar door de verandering van hoofdzaak en bijzaak heeft men hier een positie van vijandigheid ten opzichte van volkse moraal in een kenmerkende volkse wereld. Zo een verschuiving wordt gesteund vanuit de versterking van de herkenning van de belangstelling van de huidige situatie door Yasumaru die de volkse moraal-essays wil herstellen als iets dat verbonden is met de huidige “overwerkende” maatschappij. (34) Voor het meer bewust onderzoeken van de gespannen relatie tussen volkse moraal en volksbewustzijn, is er Hirota Masaki. Hirota, stelde ook drie lagen van de bevolking in vraag: het laagste volk of volk van afgelegen regio’s, het basisvolk en rijke boerenklasse” (35) , en hij had een sterke interesse voor de volkswereld die niet aangetast wordt door volkse moraal. In “Het Wereldbeeld van het Volk gezien door ‘Wereldreformatie’” (36) dat aangekondigd werd in 1987, waren de volkse wereld die niet aangetast wordt door volkse moraal en de “onderliggende wereld” opmerkelijke dingen. De volkse moraal veralgemeent en de “onderliggende wereld” werd geprikkeld aangezien ze dominant was. Als men kijkt vanuit de volkse moraal, is deze “onderliggende wereld” onlogisch, en zijn er dingen als anti-moraliteit en anti-klasse. Dit zijn duivelse dingen die vervuld zijn van energie. In dit model neemt civilisatie het in het modernisatieproces over in plaats van onbeschaafdheid.

147 p. 15

Op deze manier, terwijl men aandacht besteedt aan de volkse wereld ontwikkelt zich in het onderzoek naar de geschiedenis van volksfilosofieën van de laatste helft van de jaren ’80 een richting waarin men tot het modernisatieproces vanuit de diepe niveaus van de Japanse maatschappij wil terugkeren. Maar het punt, waarin volkse gebruiken gevolgd worden door een volks subjectief bewustzijn werd nog maar vaag aangevoeld. Als de recente en huidige Japanse maatschappij gerelativeerd worden, zou er ergens een contact zijn om “geschiedenis en heden te verbinden om er een pluralistische kijk op de krijgen?” (37) Ik denk eraan om aan volgende twee punten aandacht te besteden. Yasumaru en Hirota, vinden dat naast de volks wordende gebruiken die men tegenover de volkse moraal zet, er ook gebruiken zijn die volgens de dichotomie van het leven door de folklore ergens in de zichtbare wereld behoren. Van de onderliggende wereld, denkt men dat men de zijde waarin men de volkse moraal aanvaardt, begrijpt. (38) Maar de morele wet van de onderliggende wereld zoals ze gepresenteerd wordt door de “boon”, maakt dingen als volkse moraal en “gradaties” gevarieerd, en heeft dingen die al vernoemd waren door Yasumaru. Met andere woorden, in tegenstelling tot “de volkse morele wetten waarin normen niet gescheiden zijn van de eigen eenheid van lichaam en geest”, worden ze in de praktijk wel gescheiden. ii Er wordt gedacht dat de scheiding van “geest” en “lichaam” hierin gebeurt. Wanneer dit zo is, zou het in vraag stellen van de manier waarop geest en lichaam zouden moeten zijn in het volksbewustzijn in de eerste plaats geen oplossing zijn. Ten tweede benadrukt Yasumaru ook: “de kosmologie die logisch en objectief wordt door de levensfilosofen”, bevindt zich in “een volkse wereld en in een naburige en ingewikkelde fase.” (39) In zo een kosmologie zijn er veel dingen die uitgelegd worden als een relatie die tussen natuur en de mens een analogie van voortplanting is, maar door dit zijn de volkse dingen gerelateerd aan hedendaagse productie en voortplanting van de mensen, talrijk. Met andere woorden, naast de volkse zaken vastleggen denk [ik] dat het duidelijk worden van het bewustzijn rond sekse en voortplanting door de levensfilosofieën niet opgehelderd wordt. Het sekse- en lichaamsthema kan waarschijnlijk bevestigen dat er een contactpunt is met het onderzoek van de geschiedenis van de recente volksfilosofieën.

ii De letterlijke vertaling luidde:Met andere woorden, in tegenstelling tot “de normen niet scheiden van de eigen eenheid van lichaam en geest” in de volkse morele wetten, wordt de praktijk van volkse moraal gesteund door de positieve statement naar het “hart” van het individu toe.

148 p. 16

4. Leren over de culturele geschiedenis van het lichaam.

Door de interesse rond het lichaam, lagen de onderzoekers van de Europese geschiedenis ver voorop. Bijvoorbeeld: Kabayama Koichi schreef in 1987 een boek dat ‘Het Lichaam in de Geschiedenis’ getiteld was. (40) Kabayama creëerde drie elementen: presentatie, symbool en instrument als domeinen waarin het lichaam een kwestie wordt. In deze [domeinen] wou hij het lichaamsbeeld duidelijk maken. Natuurlijk is er naargelang de geschiedenis van de mens en de cultuur diversiteit in zo een lichaamsbeeld. Doordat Kabayama in de dingen die hij onderzoekt, ongeacht deze variëteit westen of oosten, tijd en ruimte overschrijdt, wou hij onze kijk op het lichaam in twijfel brengen. Echter, algemeen was er de neiging dat de verschuivende interesse uit de Middeleeuwen van Europa naar de moderne tijden en de recente eeuwen versterkt werd. Men scheidde gedachten van menselijke mechanismen in de 17 e eeuw, of geest en lichaam, en men legt de verschijning van gedachten over een dualisme van materie en hart waarin de geest het hoofdzakelijke is en het lichaam tweede is, vast. In tegenstelling tot Kabayama waarbij het lichaam als probleem een kwestie was, breidde Ikegami Shun’ichi het [de kwestie van het lichaam] in ‘Het Lichaam als Geschiedenis’ (41) uit tot het niveau van lichaamscommunicatie, gebaren of passies en gevoelens, en bediscussieerde hij het Middeleeuwse Europese lichaam. Om zoiets als ‘lichaam’ te begrijpen zal Ikegami aandacht besteden aan de metafoor van het lichaam dat zicht toont in de kennis (wetenschap) en het bijgeloof. Door verandering, samen met de ontwikkeling van de tijden en de omvorming vanuit ideologieën van natie en kerk tot de etnische wereld, zijn er gevarieerde aspecten in de manier om het lichaam te begrijpen, maar deze doen min of meer beide sekses waarnemen als een lichaam dat ingaat tegen de goden en een lichaam dat de ziel weerspiegelt. . Daarenboven is het lichaam van de Middeleeuwen iets dat een actieve functie heeft dat natuurlijkheid en bovennatuurlijkheid overbrugt. En hier stopt het niet bij, ook de ledematen die een deel van het lichaam zijn of de ingewanden zijn persoonlijk, en waar we van moeten opletten is het maken van een brug tussen zelfzuchtige natuur en bovennatuurlijkheid. Op deze manier tekende Ikegami een vruchtbaar beeld van de kijk op het lichaam van de Middeleeuwse Europese mens maar…

149 p. 17

…ook doet Ikegami zelf een poging het [het lichaam] te plaatsen en ons te laten voelen dat het een mythe van “ego (het innerlijke)”, “rationaliteit (ratio)” en “natuur” is die de menselijke natuur onderdrukt. (42) Kabayama Koichi heeft ook met betrekking tot de Japanse geschiedenis een positieve stap gezet. Al in 1976 publiceerde hij een pionierswerk ‘De Cultuur van het Gezondheidsdebat’. (43) Dit werk becommentarieerde volkse medische boeken van de recente tijden die verwijderd werden door het introduceren van moderne geneeskunde in Japan. Volgens Kabayama leggen de boeken van recente tijden de relatie van geest en lichaam vast als een kwestie van ethiek en verlangen, en het verbieden van verlangens door ethiek is een overtuigend opvallend kenmerk. Daarnaast startten zulke boeken in de laatste helft van de 18 e eeuw verandering, en terwijl de verlangens erkend werden en de verlangens actief waren, verschoof de nadruk en werd er al gauw op gewezen dat er dingen [contradicties] aan de oppervlakte kwamen. Dit gebeurde door de uitdieping van het stadsleven. Wanneer Kabayama spreekt over wat modernisatie is, is het alsof hij het begrijpt als een vorm die nauwer naar het epicurisme toetrekt dan een onthoudingstheorie (44) , maar in elk geval, het veronderstelde object hierin is gelimiteerd tot boeken die geschreven zijn door professionele geneeskundige geleerden. Daarom vermeldt Kabayama ook in zijn “aantekeningen” dat zo een verandering beperkt is tot een discussie van een deel [van de boeken] en dat de boeken over gezondheid voor het grootste deel “zoals gewoonlijk een discussie over traditionele onthoudingstheorie zijn”. Ook wijst hij op “de kwestie die hieruit kwam: ofwel is de traditionele onthoudingslogica geen effectieve controle in werkelijkheid voor het volk en is het niet meer dan een constructie, ofwel is de norm om zich niet te onthouden vast en niet iets voor het volk”. (45) Als [hij] het zo doet, ook om de echte betekenis van recente discussies over gezondheid en hygiëne duidelijk te maken moet men eerst de feiten van de volkse “non- onthoudings-norm” die juist of fout van karakter is, eerst in vraag stellen. Daarna moet men waarschijnlijk de relatie tussen de volkse “norm” en het lichaam in vraag stellen. Er is ook Y ōrō Takeshi die zich baseert op de medische wetenschap (anatomie) en de krachtige rede met betrekking tot de cultuurgeschiedenis van het lichaam. Volgens ‘De Geschiedenis van de Kijk op het Lichaam van Japanners’ (46) dat het recente werk is van Y ōrō, is het huidige Japan “een maatschappij van herinnering” die machtig opkomt.

150 Deze “maatschappij van herinnering”, is een maatschappij die “vooral geconstrueerd is door productie van herinneringen”, hierin wordt de natuur gescheiden door herinneringen en het lichaam wordt gecontroleerd. (47) p. 18

Volgens Y ōrō begon de Japanse “maatschappij van herinnering” in de Edo-periode. Door “de maatschappij van herinnering”, wordt “de institutionele stand van zaken van het lichaam” ontwikkeld, maar dit wordt ondersteund door de Edo-periode. Aan de ene kant, is er een “filosofie van het hart” als zijnde een “systeemfilosofie waarin er geen systeemideologie is” die “het lichaam in lagere rang plaatst dan het hart”; aan de andere kant is er de “filosofie” van “de vorm” dat een filosofie is van “de vorming van het lichaam”. (48) Door dit “hart” en deze “vorming” is het de reden dat het lichaam helemaal veralgemeend wordt, maar volgens Yōrō is er door deze achtergrond een bewustzijn waarin een onderscheid en afscheiding is waarin de natuur en het menselijke vermeld zijn. Dit bewustzijn kan men begrijpen als een sterk bestaansbewustzijn met betrekking tot de natuur en de mens. (49) Als men het zo doet, bekomen we waarschijnlijk de relatie tussen “lichaam en hart” en “natuur en het menselijke” in de recente tijden in vraag te stellen.

5. De recente geschiedenis van sekse en lichaam.

Het thema van sekse en lichaam verschijnt als een domein dat samengesmolten is in het zogezegde onderzoek naar de geschiedenis van de vrouw en de geschiedenis van volksfilosofieën. Daarenboven is het in vraag stellen van sekse en lichaam een poging, waarin men de manier vat van hoe het leven van de meer rijkere mens zou moeten zijn terwijl het ingaat tegen alle contradicties van de hedendaagse maatschappij en dit is wat ik hier wou bevestigen. Dus, ik baseer me op zulke omstandigheden, en wil proberen het volksbewustzijn te volgen [dat draait] rond sekse en lichaam in de recente tijden van Japan, maar er is een intentie van dit boek. Rond de punten sekse en lichaam is het beeld dat we hebben gekleurd door divergentie. Als men het hiermee vergelijkt, zijn de dingen die aangehaald worden in dit boek beperkt en het ‘lichaam’ is iets dat bij het begin van de kwestie nog niet begrepen was. Algemeen gesproken, terwijl ik oplet van de oppositionele relatie tussen het gecontroleerde bewustzijn en het volkse bewustzijn, ben ik ook gefascineerd door de ontwikkeling naar een

151 moderne maatschappij. Waarschijnlijk kan ik het karakteriseren als het willen beschrijven als een ruwe schets. Ik wil het simpel verklaren met onderstaande vermelde hoofdstukken. In het eerste deel gaat het over gevarieerde aspecten rond seksuele liefde van de recente tijden. In hoofdstuk een tot zes gaat het over historische optekeningen van het einde van de 16 e eeuw tot de eerste helft van de 17 e eeuw. Het patroon van seksuele liefde van vrouw en man werd van daaruit zorgvuldig ontrafeld.iii p. 19

In “De Cultuur van de Sekse” van hoofdstuk zeven doe ik een poging om de wereldse positie van seksuele liefde van het recente volk te plaatsen terwijl ik me baseer van daaruit. Hoofdstuk acht van deel twee bediscussieert de ontwikkeling van het bewustzijn over sekse in de levensfilosofieën. In het concept levensfilosofie worden de uniforme regelingen op een rij gezet, maar ook de oorsprong nam ik op en wil ik een beetje verklaren. De term ‘levensfilosoof’ is iets dat men voor het eerst leert in het werk van Yasumaru Yoshio (50) , het heeft dezelfde betekenis als de volksfilosofen van het model van volkse moraal. Waarom Yasumaru dit in het bijzonder levensfilosofieën noemt is dat hij ze bevrijdt vanuit de “ideologietheorie” dat de ideologiegeschiedenis onomstootbaar is. Hij baseert zich op een “methodieke realisatie” die hij doet om het niveau van het “sociale bewustzijn” in vraag te stellen, dat echt kan gerealiseerd worden bij het individu. (51) “Wanneer men een actief bestaande en directe relatie heeft van individuen die leven in de mazen van het net van de economische relaties, en omdat dit sociaal bewustzijn niets anders is dan een gewone bewustheidssituatie (52) ” wordt er uiteindelijk aan gedacht de term “levensbewustzijn (filosofie)” te gebruiken wanneer hij de volksfilosofieën als sociaal bewustzijn in vraag stelt. (53) Daarenboven, neemt Yasumaru een manier van leven op in het patroon van het leven van het volk in deze term en wil aandacht schenken aan het begrijpen [van lichaam en sekse]. Echter, ik hecht belang aan het feit dat de waarde van het leven in de levensfilosofieën vooruit gaat. Dit heeft zijn origine in het feit dat het gebaseerd is op de karakteristiek van geschiedenis waarin men de werking van een feodale kleine landbouwersfamilie weergeeft, en gebruikt men de term levensfilosofie.

iii De letterlijke vertaling luidde: Het patroon van seksuele liefde van vrouw en man werd van daaruit naar beneden gehaald zoals alle zijdes van een caleidoscoop.

152 Nog onder de levensfilosofen is er de intellectueel en religieuze meester Arimura die op het vlak van mensen als object actief is. Die filosofie, terwijl het ook een gemeenschappelijke basis heeft in het volksbewustzijn, wordt gebaseerd op de mentale elementaire verworvenheden van elk individu en overschrijdt het persoonlijke denken. Dus samen met het feit dat die levensfilosofie langs de ene kant het levensbewustzijn van het volk reflecteert, is er langs de andere kant het feit dat het een dubbele betekenis van sekse heeft waarin het volksbewustzijn gereguleerd wordt. Recent, plaatst Yasumaru de nadruk op dat laatste zoals het ook vroeger al vermeld werd. Hier, hecht ik belangrijke aandacht aan het eerste en let ik op voor de oppositionele relaties tussen het gecontroleerde bewustzijn en het volkse bewustzijn die hierin [in de volksfilosofie] verschijnen. Hoofdstuk negen en tien handelen over het beeld over de natuur en over het lichaam van het volk. In deze punten is het vruchtbaarheidsbeeld van de recente cultuurgeschiedenis object van de moderne cultuurgeschiedenis en staan ze vol interessante bronnen. p. 20

Ik probeer de intentie van de nieuw geworden verkenning naar zo een wereld al te doen. In het bijzonder in hoofdstuk negen let ik op voor de wederkerige relatie tussen het beeld van de natuur en het beeld van het lichaam. Weer gaat het over het beeld van de natuur en het lichaam, en voelde ik de noodzaak het perspectief op leven en dood van het volk in vraag te stellen, maar als volgend subject wil ik dit samen met een probleem van “veroudering” [bediscussiëren]. In het laatste hoofdstuk tien, uit ik mijn visie op de kwestie van de moderne tijden onder het volk, en laat ik ook betekenis geven aan het eindhoofdstuk van het boek waarop hoofdstuk acht en negen gebaseerd waren. Komende bij de conclusie is bijna elk hoofdstuk van dit boek onafhankelijk van elkaar gepubliceerd. Daardoor is er overlapping en zijn er ook een disharmonieuze punten. Het is in deze omstandigheden dat ik om de vergeving van de lezer vraag.

AANTEKENINGEN (1) Teruoka Itsuko, ‘Wat is Rijkdom?’, Iwanami Uitgeverij (paperback), 1989. (2) Kano Masao, ‘Japan van 1970 tot de jaren 90 ― Een Economische Macht’, “Iwanami-reeks: Japanse Geschiedenis No. 21, Vol. 2”, Iwanami Uitgeverij, 1995. (3) Zie aantekening 1, het werk van Teruoka, p. 228.

153 (4) Recent komt men tot de herziening van het algemene concept van “moderne tijden” of de tijdsverdeling, waarschijnlijk is er de gedachte dat iets zoals een universele “moderne tijd” voor de mensheid niet inhoudt dat men de Europese maatschappij implementeert. In deze 200 jaar zijn alle plaatsen en regio’s van de wereld door het leiderschap van de Europese “moderne tijd” na de “modernisatie” verward, en het is een realiteit dat het niet fout is te streven naar een “modernisatie” waarin de latere regionen de Europese “moderne tijden” als model hebben. In deze betekenis is er ook een betekenis waarin de “moderne tijd” die op de “moderne” maatschappij van Europa gebaseerd is, een probleem is. (5) Het Beijing Vrouwencongres wilde men benaderen in Matsui Yayori’s ‘Vrouwen die ‘branden’ in Peking’, Iwanami Uitgeverij (booklet), 1996. Volgens de appendix van de ‘Asahi Shinbun’ van 16-9-1995 , verscheen een identiek iets als “het actieplan” ook in hetzelfde boek. (6) Volgens een internationale vergelijking van de status van de vrouw, is ondanks dat Japan in de bevolkingsgroei-index (het bereikte niveau van de fundamentele levensstandaard die gezien wordt vanuit levensverwachting, opvoeding en inkomen) de derde is in de wereld, [Japan] in de sociale vooruitgangsindex van de vrouw de 27 ste . Deze onevenwichtigheid is opvallend (‘Asahi Shinbun’, 21-8-1995). De sociale participatie van de vrouw moet men vooral benadrukken. (7) Het hele vijf volumige ‘De Geschiedenis van de Japanse Vrouw’, is een compilatie van de onderzoeksassociatie naar de integratie van de geschiedenis van de vrouw, T ōky ō Universiteit Uitgeverij, 1982. “In de tijd van de publicatie” schatte men de bloei van de geschiedenis van de vrouw van toen in een tijd van levendige activiteit op de “derde plaats”. (8) De volgorde van het essay dat gepubliceerd was in ‘Document 2’ verschilt van de inhoudstafel. Omdat het herschikt is zodat het gemakkelijk te vergelijken is, zijn de onderstaande rijen ook identiek. (9) De “onafhankelijkheid” van de geschiedenis van de vrouw bevindt zich in een wederkerige relatie tussen de deelname van mannelijke onderzoekers in dit veld. In ‘De Geschiedenis van de Japanse Vrouw’, zijn 35 auteurs van vier volumes van de oude tijden tot de moderne tijd mannen, en vertegenwoordigen ze 40%. Wanneer men in het bijzonder de mannelijke auteurs bekijkt, zijn ze geboren voor de oorlog en wordt er gedacht dat het mensen zijn die een hogere basisschool opleiding van het nieuwe systeem van na de oorlog kregen. (10) Het vijf volumige ‘De Levensgeschiedenis van de Japanse Vrouw’, is een compilatie van de onderzoeksassociatie naar de integratie van de geschiedenis van de vrouw, T ōky ō Universiteit Uitgeverij, 1990.

154 (11) ‘De Levensgeschiedenis van de Japanse Vrouw’, Vol. 3, p. 283. (12) In ‘De Levensgeschiedenis van de Japanse Vrouw’, is de participatie van mannelijke onderzoekers stichtend, en uit 31 auteurs van de oude tijden tot de moderne tijd, zijn er 14 mannen. Het percentage mannen is 45%, een beetje meer dan bij ‘De Geschiedenis van de Japanse Vrouw’. Leeftijdsgewijs kan men waarschijnlijk zeggen dat de onderzoekers die geboren werden na de oorlog deelnemen als een klasse. (13) ‘Filosofie’ No. 719, Iwanami Uitgeverij, 1984. (14) Idem, pp. 28-34. (15) Idem, p. 34. (16) ‘Filosofie’ No. 768, Iwanami Uitgeverij, 1988. (17) Idem, pp. 73-74 en p. 89. (18) Idem, p. 89. (19) Ogino Miho, ‘De Politieke Scène van Voortplanting ― Feminisme en Geboortebeperking’, Yamakawa Uitgeverij, 1994. Hierin wordt de machtspolitiek rond voortplanting geïllustreerd. (p. 7) (20) De resultaten van zulke punten zijn er in ‘De als Institutie ― Sociale Geschiedenis van Vergelijking van Sekse, Voortplanting en Familie’, waar ook Okino Hasegawa aan meedeed, Heibonsha, 1990. Recent, werd er ook een serie opgemerkt met betrekking tot kindergeboorte en abortus van Sawayama Mikako. (Bijvoorbeeld: ‘Landschap van Productie van Moderne Landbouwersfamilies’, “Onderzoeksbulletin van Junsei Junior College” No. 19, 1990; ‘Het Lichaam dat “Kinderen produceert” en “Leven baart” in de Recente Landbouwersfamilie’, “Onderzoek van de Japanse Geschiedenis” No. 383, 1994; ‘Het Beeld van Abortus, Uitdunning en Embryo en het Beeld van het Lichaam dat Kinderen baart’, “Onderzoeksbulletin van het Junsei Junior College” No. 25, 1997. ) (21) Het begin en einde van ‘De Japanse Geschiedenis van Gender’ is gecompileerd door Wakita Haruko en Susan B. Hanley, T ōky ō Universiteit Uitgeverij, 1994-1995. In dit boek worden in totaal 14 essays opgedragen. Dit boek is heel verschillend van ‘De Geschiedenis van de Japanse Vrouw’ en het is een feit dat er verschillende overlappingen gebeuren. Eerst en vooral wordt het tijdsframe overschreden. In andere woorden, in plaats van speciaal elk volume te compileren volgens de tijd als: oude tijden, Middeleeuwen, moderne eeuwen, moderne tijden en huidige tijden in de vorige 2 boeken, worden in ‘De Japanse Geschiedenis van Gender’ vier thema’s zijnde: religie en volksgebruiken, lichaam en seksuele liefde, subject en representatie, werk en leven speciaal samengesteld. Ook als men naar de auteurs kijkt, in plaats van dat de vorige twee boeken een bijna historisch hoofdsubject hebben; in ‘De

155 Japanse Geschiedenis van Gender’ groeien de onderzoekers van literatuur, folkloristiek, antropologie en sociologie in grote getale. Ook de nationaliteit van de auteurs is niet enkel Japans, ook onderzoekers uit het westen nemen deel. Zulke grensoverschrijding zou erg welkom mogen zijn en door dit is de vooruitgang van de herschikking van de geschiedenis van de vrouw waarschijnlijk niet fout. (22) Bijvoorbeeld: Hara Hiroko, ‘Vrouw en Maatschappij’, Japanse Nationale Uitzendmaatschappij (NHK Universiteit), 1988. (23) Proloog van ‘Japanse Geschiedenis van Gender’, p. i. (24) Ueno Chizuko, “Historische Studie en Feminisme”, ‘Iwanami-reeks: Japanse Geschiedenis, apart Vol. 1: Huidige Tijd van Historisch Bewustzijn’, Iwanami Uitgeverij, 1995, pp. 175-176. (25) Yasumaru Yoshio, ‘Modernisatie en Volksfilosofie van Japan’, Aoki Uitgeverij, 1974. Hoofdzakelijk wordt er gewezen op het eerste hoofdstuk “De Ontwikkeling van Volksfilosofieën”. (26) Onderstaande regeling is volgens Kurachi’s ‘Controle-ideologie en het Volk van de Recente Tijd’, Kashiwa Uitgeverij, 1996. Ook mijn gedachten over de volkse moraal van Yasumaru schreef ik neer in mijn vorige productie. (27) Yasumaru Yoshio, ‘De Filosofie-geschiedenis als ’, Azekura Uitgeverij, 1996, pp. 138-139. (28) Idem aan het bovenvermelde, pp. 90-91. (29) Yasumaru Yoshio, “ ‘Vrijheid’ en ‘Natuur’ in de Levensfilosofie”, ‘Japanse Filosofiereeks 1: Natuur’, T ōky ō Universiteit Uitgeverij, 1983. (30) Idem, p. 269. (31) Idem, pp. 271-272. (32) Yasumaru Yoshio, “Etnie en Filosofie van de ‘Modernisatie’”, ‘Collectie van de Cultuur van Japanse Volkse Gebruiken, Vol. 1: Natuurlijke Eigenschappen en Cultuur = Verschillende Aspecten van de Japanse Eilanden’, Shogaku Uitgeverij, 1986. (33) Idem, p. 461. (34) Yasumaru Yoshio, “Interactie tussen Historisch Onderzoek en het Huidige Japan ― Vooral rond de ‘overwerkende’ Maatschappij”, ‘Wereld’ No. 591, Iwanami Uitgeverij, 1994. In de aantekeningen vindt men een werk van Yasumaru. (35) Hirota Masaki, “De Filosofie van de Europese Verlichting en Verwestering”, ‘Iwanami- reeks: Japanse Geschiedenis No. 14, Vol. 1’, Iwanami Uitgeverij, 1975. Na dit was er ‘Verwestering en Volksbewustzijn’, Aoki Uitgeverij, 1980, in opgenomen.

156 (36) Hirota Masaki, “Het Wereldbeeld van het Volk Gezien in ‘Wereldreformatie’”, ‘Geschiedenis van de Japanse Maatschappij-reeks No. 7: Beeld van de maatschappij en Wereldbeeld’, Iwanami Uitgeverij, 1987. (37) Zie noot (27), het werk van Yasumaru, p. 207. (38) Volgens Yasumaru wordt de zichtbare dimensie onderdrukt door de volkse moraal en hij denkt dat de onderliggende dimensie zelf geregeld wordt. (Zie ook noot (32) en (34) over het werk van Yasumaru.) Ook de “onderliggende wereld” van Hirota is een “wereld van verwarring, chaos en slechtheid”. Omdat het iets is dat verbonden is met amusement dat afgedaan wordt als “extravagantie, ijdelheid en slechte gewoontes vanuit het standpunt van de volkse moraal”, kon gedacht worden dat het iets is dat bij de zichtbare wereld hoorde. (zie noot (36) , het werk van Hirota, pp. 268-270) dacht hij dat de zichtbare dimensie hier bij hoorde. (39) Yasumaru Yoshio, ‘Het Beeld van de Moderne Keizer van Japan’, Iwanami Uitgeverij, 1992, p. 88. (40) Kabayama K ōichi, ‘Het Lichaam in de Geschiedenis’, Chikuma Uitgeverij (Chikuma Bibliotheek), 1987. (41) Ikegami Shun’ichi, ‘Het lichaam in de Geschiedenis― Gelezen op het Niveau van de Middeleeuwen van Europa’, Kashiwa Uitgeverij, 1992. (42) Idem, p. 260. (43) Kabayama K ōichi, ‘De Cultuur van het Gezondheidsdebat’, in de compilatie van Hayashiya Tatsusabur ō, ‘Onderzoek van de Kaseibunka iv ’, Iwanami Uitgeverij, 1976. Later verzameld in Kabayama K ōichi, ‘Rond de Renaissance’, Aoni Uitgeverij, 1979. (Een paperback uit de Futukaka-collectie die men publiceerde in 1978.) (44) Wat betreft de onthoudingstheorie en het hedonisme in het modernisatieproces , zie noot 27, het werk van Yasumaru, pp. 80-93. (45) Zie noot (43) , het werk van Kabayama, p. 448. (46) Yōrō Takeshi, ‘De Geschiedenis van het Lichaamsbeeld van de Japanners’, H ōzō Uitgeverij, 1996. (47) Idem, p. 121. (48) Idem, pp. 146-147. Deze discussie, alsof Y ōrō het zelf verwierp, is iets dat van begin tot einde beperkt was tot de filosofie van het systeem. “Dit land doet afstand van het lichaam sinds de Edo-periode. Maar omdat dit een filosofie van het systeem is, is er geen begrip [voor], als men afdaalt tot de gewone mensen. Er is een reden om opmerkingen te maken bij

iv Kaseibunka is een periode in de Japanse geschiedenis, 1804-1829.

157 bijvoorbeeld elke filosofie van de Japanners. Het systeem is een vast kader. Tegenover deze reden is het makkelijk te begrijpen.” (Idem, p. 65) (49) Idem, p. 176. (50) Zie noot (29) , het werk van Yasumaru. (51) Zie noot (27) , het werk van Yasumaru, p. 95. (52) Idem, de bepalingen van Yamanouchi Yasushi worden geciteerd op dezelfde pagina. (53) Idem, p. 96. Zie noot (29) . In het werk van Yasumaru wordt er gepast gebruik gemaakt van het “levensbewustzijn” van het volk en de “levensfilosofieën” van de levensfilosofen, daarom wil ik dat ook verder volgen.

Vertaald uit : Kurachi, Katsunao 倉地克直, Sei to Karada no Kinseishi 性と身体の近世史 (Gender en Lichaam in Vroeg Modern Japan ), T ōky ō: T ōky ō Daigaku Shuppankai, 1998, pp. 1-24.

158 Appendix 2

Vervolg tabel:

Bron : Ramirez, Francisco O. et al., “The Changing Logic of Political Citizenship: Cross-National Acquisition of Women’s Suffrage Rights, 1890 to 1990”, American Sociological Review, Vol. 62, No. 5, Oct. 1997, pp. 743-744.

159 Appendix 3

Figuur 1: Cover van Fujin K ōron , oktober Figuur 2: Busmeisje dat haar neus poedert 1933 (Bron : Sato, 2003, p. 83.) (Bron : Sato, 2003, p. 125.)

Figuur 4: Liftmeisje in een Figuur 3: Een ‘opzichtige cover, kantoorgebouw (Bron : Sato, 2003, p. waarop een vrouw haar Westerse outfit 122.) en consumptiedrang toont ( Bron , Sato, 2003, p. 83.)

160 .

Figuur 5: Advertentie voor oogdruppels, Figuur 6: Advertentie voor gezichtscrème, vrouwenmagazine, late vrouwenmagazine late jaren 1920 ( Bron: jaren 1920 (Bron: Sato, Sato, 2003, p. 85.) 2003, p. 84.)

Figuur 8: Moderne vrouwen in Westerse outfit ( Bron: Sato, 2003, p. 47.)

Figuur 7: Advertentie voor een Westerse haarstijl voor de moderne vrouw (1926) (Bron: Sato, 2003, p. 98.)

161

Figuur 9: Moderne vrouwen in Westerse outfit (Bron : Sato, 2003, p. 47.)

Figuur 10 (Bron: Sato, 2003, p. 132)

162 Appendix 4

Schema 1 : Arbeidersbewegingen en vakbonden Aangepast van Large, Stephen S., Organized Workers and Socialist Politics in Postwar Japan, Cambridge: Cambridge University Press, 1982 cit. volgens Macie, 1997, p. 98.

163

Schema 2 : Vrouwenverbonden Aangepast van Ishizuki, Shizue 石月静恵, “1930nendai no Musan Fujin Und ō” 1930 年代の 無産婦人運動 (“De Proletarische Vrouwenbewegingen van de jaren 1930”) in Joseishi S ōgō Kenky ūkai (eds.) 女性史総合研究会編, Nihon Joseishi 5: Gendai 日本女性史五: 現代 (De Geschiedenis van de Japanse Vrouw 5: De Moderne Tijden ), T ōky ō: T ōky ō Daigaku Shuppankai, 1990, p. 195 cit. volgens Mackie, 1997, p. 135.

164 Appendix 5 : Kanjilijst

A Aikoku Fujin 愛国婦人 Patriottische Vrouw Aikoku Fujin Kai 愛国婦人会 Patriottische Vrouwenassociatie Akahata Jiken 赤旗事件 Rode Vlag-incident Asuka Jidai 飛鳥時代 Asuka-periode( 593-710) atarashii onna あたらしい女 nieuwe vrouw

B Baishun B ōshi H ō 売春防止法 Wet ter Preventie van Prostitutie bosei hogo rons ō 母性保護論争 debat over de bescherming van het moederschap Bosei Hogo H ō Seitei Sokushin 母性保護法制定促進 Alliantie ter Promotie van een Fujin Renmei 婦人連盟 Bescherming voor Moeder en Kind Wet Boshi Hogo H ō 母子保護法 Bescherming voor Moeder en Kind Wet C Chian Iji H ō 治安維持法 Wet voor het Behoud van de Orde Chian Keisatsu H ō 治安警察法 Publieke Vrede en Orde Wet

D Dai Nihon Fujin Dantai Renmei 大日本婦人団体連盟 Grotere Federatie van Japanse Vrouwenorganisaties Dai Nihon Fujinkai 大日本婦人会 Grote Vrouwenassociatie van Japan Dai Nihon R ōdō S ōdōmei 大日本労働総同盟友愛 Grotere Algemene Federatie van Yūaikai (=S ōdōmei Y ūaikai ) 会(= 総同盟友愛会) de Vriendschappelijke Gemeen- schap van Japan danson johi 男尊女卑 eer het mannelijke, veracht het vrouwelijke E Edo Jidai 江戸時代 Edo-periode (1600-1868)

F Fujin-bu 婦人部 vrouwendivisie Fujin D ōmei 婦人同盟 Vrouwenverbond van de Hy ōgikai

Fujin K ōron 婦人公論 Tijdschrift van de Vrouw (magazine) Fujin Setsurumento 婦人セツレメント Centrum voor Vrouwen

165 Fujin Sh ōhi Kumiai Ky ōkai 婦人消費組合協会 Consumentengemeenschap voor Vrouwen Fujin Und ō 婦人運動 De Vrouwenbeweging fukoku ky ōhei 富国強兵 rijk land, sterk leger Fukuda Hideko 福田英子 Fukuzawa Yukichi 福澤 諭吉 Fusen 婦選 Vrouwenstemrecht (magazine) Fusen Kakutoku D ōmei 婦選獲得同盟 Verbond voor Vrouwenstemrecht Fusen Kakutoku Ky ōdō Iinkai 婦選獲得共同委員会 Gezamenlijk Stemrechtcomité

G Gend ā no Nihonshi ジェンダーの日本史 De Japanse Geschiedenis van Gender Genji Monogatari 源氏物語 Genron H ōkokukai 言論報国会 Patriottische Pers Associatie

H Hamaguchi Osachi 浜口雄幸 Hasegawa Hiroko 長谷川博子 Heian Jidai 平安時代 Heian-periode( 784-1185) Heiminsha 平民社 Burgerlijke Gemeenschap Heimin Shinbun 平民新聞 Burgerlijk Nieuws (tijdschrift) Hiratsuka Raich ō 平塚雷鳥 Hirota Masaki ひろたまさき

I Ichikawa Fusae 市川房枝 Ide Kikue 出菊江 ie 家 familiesysteem

J Jiaikan 慈愛館 Jiaikan-centrum Jiy ū Minken Und ō 自由民権運動 Beweging voor de Rechten van het Volk Jiy ūtō 自由党 Liberale Partij Josei D ōmei 女性同盟 Vrouwenverbond (magazine) Joshi Eigaku Juku 女子英学塾 Vrouweninstituut voor Engelse Studies (later: Tsuda Universiteit) K Kaibara Ekken 貝原益軒 Kamakura-periode 鎌倉時代 Kamakura-periode 1185-1333 Kanno Suga 管野すが Kant ō Fujin D ōmei 関東婦人同盟 Kant ō Vrouwenverbond

166 Kat ō Shizue 加藤 シヅエ Kishida Toshiko 岸田俊子 Kojiki 古事記 Kōjō H ō 工場法 Fabriekswet 1916 Kokka S ōdōin H ō 国家総動員法 Nationale Mobilisatie Wet kokub ō wa daidokoro kara 国防は台所から nationale defensie begint in de keuken Kokumin Junketsu D ōmei 国民純潔同盟 Nationale Purificatie Federatie Kokumin Y ūsei H ō 国民優生法 Nationale Eugenetische Wet koseki 戸籍 familieregister Kurachi Katsunao 倉地 克直 Kusunose Kita 楠瀬喜多 Ky ōiku Chokugo 楠瀬喜多 Keizerlijke Edict over Onderwijs

M Makura no s ōshi 枕草子 Mansh ū Jiken 満州事件 Mantsjoerije-incident Mansh ūkoku 満州国 Mantsjoerije Meiji Jidai 明治時代 Meiji-periode 1868-1912 Meirokusha 明六社 Meiji Zes Gemeenschap Midaregami みだれ髪 Verward Haar Minseit ō 民政党 Miyata Noboru 宮田登 modan g āru モダンガ一ル modern meisje moga モガ modern meisje Mori Arinori 森有礼 Murasaki Shikibu 紫式部 Musan Fujin Renmei 無産婦人連盟 Proletarische Vrouwenalliantie Musan Fujin Dōmei 無産婦人同盟 Proletarische Vrouwenverbond

N nagare 流れ stroom (van de geschiedenis) nenpy ō 年表 tijdlijn Nichir ō 日労 gematigde strekking Russo-Japanse Oorlog (1904- Nicihoro Sens ō 日露戦争 1905) Nihon Fujin 日本婦人 De Japanse Vrouw (magazine) Nihon Fujin D ōmei 日本婦人同盟 Vrouwenverbond van Japan Nihon Joseishi 日本女性史 De Geschiedenis van de Japanse Vrouw Nihon Josei Seikatsushi 日本女性史 De Levensgeschiedenis van de Vrouw Nihon Kokka Shakai T ō 日本国家社会党 Nationale Socialistische Partij Nihon Kokub ō Fujinkai 日本国国防婦人会 Nationale Defensie Associatie

167 van de Vrouwen van Japan Nihon Kurisutoky ō Fujin 日本キリスト教婦人 Christelijke Onthoudingsunie Ky ōfūkai 強風会 voor Vrouwen Nihon Kurisitoky ō Fujin 日本キリスト 教婦人 Christelijke Associatie voor Sanseiken Dōmei 参政権同盟 Stemrecht van Vrouwen Nihon R ōdō Kumiai D ōmei 日本労働組合同盟 Arbeidsvakbondsverbond Nihon R ōdō Kumiai Hy ōgikai 日本労働組合評議会 Raad van Arbeidsvakbonden (=Hy ōgikai ) (= 評議会) van Japan Nihon R ōnō T ō 日本労農党 Arbeiders-Landbouwers Partij van Japan Nihon Sanji Ch ōsetsu Fujin 日本産児調節婦人同盟 Vrouwengeboorteperkings- Dōmei verbond van Japan Nii Itaru 新居格 Sino-Japanse Oorlog (1894- Nisshin Sens ō 日清戦争 1895) Nyonin Geijutsu 女人芸術 Kunst van Vrouwen (magazine)

O Ogino Miho 荻野美穂 Oku Mumeo 奥むめお Okumura Ioko 奥村五百子 Onna Daigaku 女大学 Onna·Otoko·Kodomo no 女・男・子供の関係史 Rond de Geschiedenis van de Kankeishi ni mukete – にむけて – 女性史研究 Relatie tussen Vrouw, Man en Joseishi Kenky ū no hattenteki の発展的解消 Kind -Groeiende Verdwijning Kaish ō van Onderzoek naar de Geschiedenis van de Vrouw Ōsaka Jiken 大阪事件 Ōsaka-incident otoko wa shigoto, onna wa katei 男は仕事、女は家庭 mannen hebben werk, vrouwen het huishouden

R Rōdō Fujin Renmei 労働婦人連盟 Arbeidersalliantie voor Vrouwen Rōdō N ōmin T ō 労働農民党 Arbeiders-Landbouwers Partij Rōnō 労農 arbeiders-landbouwers groep ry ōsai kenbo 良妻賢母 brave vrouwen, wijze moeders

S Sait ō Chiyo 斉藤千代 Sakai Toshihiko 堺利彦 Seiji Kenky ūkai 政治研究会 Onderzoeksassociatie voor Politieke kwesties Seisa no Rekishigaku – Joseishi 性差の歴史学 – 女性史 De Geschiedenis van het Sekse- no Saisei no tame ni の再生のために vershil - Om de Geschiedenis van de Vrouw nieuw Leven

168 in te blazen Sei to Karada no Kinseishi 性と身体の近世史 Gender en Lichaam in Vroeg Modern Japan Seit ō 青鞜 Blauwe Sokken Gemeenschap Seiy ūkai 政友会 Liberaal,conservatieve partij Sekai Fujin 世界婦人 Vrouwen van de Wereld Sekirankai 赤瀾会 Rode Golf Gemeenschap Shakai Fujin D ōmei 社会婦人同盟 Sociaal Vrouwenverbond Shakai Minsh ū Fujin D ōmei 社会民衆婦人同盟 Sociaal-Democratische Vrouwenverbond Shakai Minsh ū T ō 社会民衆党 Sociaal-Democratische Partij Shakai Shugi Fujin K ōen Kai 社会衆議婦人講演 Socialistisch Vrouwenseminarie Shakai Taish ū Fujin D ōmei 社会大衆婦人同盟 Vrouwenverbond van de Sociale Massa Shakai Taish ū T ō 社会大衆党 Partij voor de Sociale Massa Shaminkei 社民系 sociaal-democratische strekking Shin Fujin Ky ōkai 新婦人協会 Nieuwe Vrouwen Associatie Shin Shin Fujinkai 新新婦人会 Echte Nieuwe Vrouwen Associatie sh ōgun 将軍 shokugy ō fujin 職業婦人 professioneel, werkende vrouw Shokugy ō Fujin 職業婦人 Werkende Vrouw (magazine) Sh ōwa-Jidai 昭和時代 Sh ōwa-periode (1926-1989) Shufu 主婦 huisvrouw Shufu no Tomo 主婦の友 Vriend van de Vrouw (magazine) Shufu Reng ōkai 主婦連合会 Huisvrouwenassociatie van Japan Suiko Tenn ō 推古天皇 Keizerin Suiko Suzuki Bunji 鈴木文治

T Taigyaku Jiken 大逆事件 Grote Verraad-incident Taisei Yokusankai 大政翼賛会 Associatie ter Assistentie van de Keizerlijke Regering Taish ō Jidai 大正時代 Taish ō-periode (1912-1926) Tokk ō 特高 geheime politie Tokugawa Iemitsu 徳川家光 Tokushu Ian Shisetsu Ky ōkai 特殊慰安施設協会 Recreatie en Amusement Associatie Tōky ō Joshi Daigakk ō 東京女子大学校 Vrouwenuniversiteit van T ōky ō Tōky ō Reng ō Fujinkai 東京連合婦人会 Tōky ō Federatie van Vrouwenorganisaties Tsuda Juku Dagaku 津田塾大学 Tsuda College Tsuda Umeko 津田梅子

169 U Ueno Chizuko 上野千鶴子 umeyo fuyaseyo 産めよ殖やせよ Wees vruchtbaar en vermenigvuldig

W Warera no Ie 我らの家 Ons Huis

Y Yajima Kajiko 矢島楫子 Yamada Waka 山田わか Yamakawa Kikue 山川菊栄 Yasumaru Yoshio 安丸良夫 Yōkakai 八日会 Gemeenschap van de Achtste Dag Yōrō Takeshi 養老孟司 Yosano Akiko 与謝野晶子 Yoshiwara 吉原 Yūaikai 友愛会 Vriendschappelijke Gemeenschap

Z Zen Kansai Fujin Reng ōkai 全関西婦人連合会 Hele Kansai Federatie van Vrouwenorganisaties Zenkoku Fujin D ōmei 全国婦人同盟 Nationaal Vrouwenverbond zuihitsu 随筆 essays, losse aantekeningen van alledag

170