Authentieke Versie (PDF)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995–1996 24 072 Enqueˆ te Opsporingsmethoden Nr. 17 DEELONDERZOEK I GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN NEDERLAND: DE ROL VAN AUTOCHTONE CRIMINELE GROEPEN GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN NEDERLAND: OVER ALLOCHTONE EN BUITENLANDSE CRIMINELE GROEPEN 51U2607 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 072, nr. 17 1 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 072, nr. 17 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995–1996 GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT IN NEDERLAND: DE ROL VAN AUTOCHTONE CRIMINELE GROEPEN Cyrille Fijnaut Voorwoord Dit rapport voor de Parlementaire Enqueˆ tecommissie Opsporings- methoden vormt het eerste deel in de reeks van rapporten die voor deze Enqueˆ tecommissie zijn vervaardigd over de aard, ernst en omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het heeft betrekking op de rol die autochtone groepen spelen in dit soort van criminaliteit. Het rapport dat door Frank Bovenkerk en ondergetekende werd geschreven over de rol van buitenlandse en allochtone groepen vormt als het ware het complement van dit rapport. De lezer van het onderhavige rapport doet er dus goed aan dat andere rapport – en natuurlijk ook het eindrapport – te betrekken in zijn beschouwingen over het onderzoek dat aan al deze rapporten ten grondslag ligt. Ook voor de vervaardiging van dit rapport werd niet tevergeefs een beroep gedaan op een heel aantal mensen. Bij de Divisie Centrale Recherche Informatie (CRI): B. Barendregt, H. Theeuwes, M. van der Plas, P. Groenhout, L. Weeda, N. Nierop, N. van de Ven, M. Ribberink en H. Hagen. Verder bedank ik ook A. Middendorp en H. Brombeeck (regio- politie Brabant-Zuid-Oost), C. van Doorn, J. van de Wetering en J. van den Biggelaar (regiopolitie Brabant-Noord), en R. van Vught (regiopolitie Rotterdam-Rijnmond). Yvonne de Adelhart Toorop en Marjolein Ribberink, CRI, leverden ook deze keer de onontbeerlijke administratieve onder- steuning. Den Haag, december 1995 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 072, nr. 17 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 072, nr. 17 4 Inhoudsopgave 1. Algemene inleiding 7 1.1. Het onderzoek dat werd verricht 7 1.2. De verdere opbouw van deze studie 10 2. Over de geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit in Nederland 10 2.1. Het bendewezen in de achttiende eeuw 11 2.2. De «schone schijn» van de negentiende eeuw 13 2.3. De vroegere onderwerelden in Holland 13 2.4. De vroegere bendes in Brabant 15 2.5. De tegenwoordige rol van ambulante groepen 17 2.6. Tot besluit 18 3. De top van de autochtone georganiseerde criminaliteit 19 3.1. Het verhaal achter de feiten 19 3.2. De Bruinsma-clan: een voorlopig hoogtepunt 22 3.3. Een beeld van zeven belangrijke groepen 26 3.3.1. Octopus: tussen feit en fictie 26 3.3.2. De enkelvoudig samengestelde drugsgroothandelsgroepen 27 3.3.3. De meervoudig samengestelde drugsgroothandelsgroepen 28 3.3.4. Tussen de enkelvoudig samengestelde en de meervoudig samengestelde drugsgroothandelsgroepen in: drie voorbeel- den 32 3.4. Tot besluit 37 4. Tussen top en basis: bovenlokale netwerken 37 4.1. Diagonaal door Nederland: van Maastricht tot Amsterdam 38 4.2. De productie en distributie van synthetische drugs 41 4.3. De Hells Angels: een netwerk apart 45 4.3.1. Organisatie en criminele activiteiten in Noord-Amerika 45 4.3.2. De ontwikkelingen in Nederland 46 4.4. Tot besluit 47 5. De basis van de autochtone georganiseerde criminaliteit 47 5.1. De situatie in Midden- en West-Brabant 48 5.2. De situatie in Rotterdam 50 5.3. De situatie in Groningen 51 5.4. Tot besluit 52 6. Algemeen besluit 53 Bibliografie 55 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 072, nr. 17 5 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 072, nr. 17 6 1. ALGEMENE INLEIDING De Parlementaire Enqueˆ tecommissie Opsporingsmethoden moet onder meer antwoord geven op de vraag: wat is de aard en omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland? Het zal duidelijk zijn dat deze eenvoudige vraag – wil men recht doen aan de werkelijkheid die erin besloten ligt – slechts op een complexe manier kan worden beantwoord. Een van de manieren waarop in dit onderzoeksproject naar een antwoord is gezocht, is door na te gaan welke groepen zich op welke manieren met welke vormen van georganiseerde criminaliteit bezighouden. Een deel van de resulaten van dit onderzoek is neergelegd in het rapport over de rol van buitenlandse en allochtone groepen in de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het andere deel is vervat in dit rapport over de rol van autochtone groepen. In het eerstgenoemde rapport wordt reeds in de inleiding geschetst hoe in het algemeen wordt gedacht over de rol van buitenlandse en allochtone groepen in de georganiseerde criminaliteit in Nederland, en wordt vervolgens per hoofdstuk (per groep) dit beeld verfijnd. Het ligt voor de hand om in dit rapport een wat andere werkwijze te volgen. Eerst wordt, in hoofdstuk 2, het bestaande beeld van de geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit in Nederland behandeld. In de daaropvolgende hoofdstukken worden dan de resultaten van het eigen onderzoek naar de tegenwoordige toestand van de georganiseerde criminaliteit weergegeven. 1.1. Het onderzoek dat werd verricht Welk onderzoek werd verricht? Evenals de andere deelonderzoeken is ook dit onderzoek in hoge mate gestuurd door de definitie van georgani- seerde criminaliteit die voor heel het onderzoeksproject tot uitgangspunt is gekozen. Er is sprake van georganiseerde criminaliteit wanneer groepen van personen uit winstbejag op een systematische manier misdaden plegen die ernstige gevolgen voor de samenleving hebben en zij hun illegale optreden op allerhande manieren, maar in het bijzonder door (dreiging met) geweld of corruptie trachten af te schermen tegen gericht optreden van de overheid hiertegen. Gewoonlijk wordt deze criminaliteit overwegend geassocieerd met de levering van illegale goederen en diensten op bijbehorende «zwarte» markten (prostitutie, gokken, drugs). Zeker zo belangrijk zijn echter de vormen van georganiseerde criminaliteit waarbij illegale activiteiten worden ontplooid om geld te verdienen in legale bedrijfstakken en nijverheden. En tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat groepen van personen die zich schuldig maken aan bovengenoemde vormen van georganiseerde criminaliteit, ook betrokken kunnen zijn bij het plegen van heel andere delicten, zoals Europese-Unie- fraude en kidnapping. Om een beeld te kunnen geven van de autochtone groepen die zich aan deze criminaliteit schuldig maken, zijn – afgezien van de literatuurstudie – de volgende onderzoeksactiviteiten ontplooid. Ten eerste is aan de hand van gegevensbestanden die behoren bij de vier inventarisaties die de Afdeling Wetenschappelijke Recherche Advisering van de divisie Centrale Recherche Informatie (CRI) sedert 1988 (1988, 1991, 1993 en 1995) heeft gemaakt van criminele groepen – actief in de sfeer van de georganiseerde criminaliteit -, nagegaan welke kernleden van groepen in drie of vier van deze inventarisaties voorkomen. De gedachte was dat op deze manier een lijst zou worden verkregen van de personen die moeten worden gerekend tot de «harde kern» van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Vervolgens zou(den) dan bij elk van deze personen de groep(en) worden geı¨dentificeerd waartoe zij volgens de gemaakte inventarisaties moeten worden gerekend. Er werd niet andersom gewerkt – eerst groepen selecteren en daarbinnen vervolgens vaste kernleden -, omdat personen in meerdere groepen Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 072, nr. 17 7 voorkomen, groepen als zodanig van het tableau verdwijnen, groepen van samenstelling wisselen, enzovoort. Natuurlijk zitten aan een procedure als deze problemen – problemen van heel verschillende aard overigens. Ee´n van de (technische) problemen is dat wanneer er in een bepaald inventarisatiejaar tegen een bepaalde groep een zogenoemd embargo- onderzoek loopt, er veelal geen namen van de desbetreffende groep- sleden worden opgegeven. Een andere, meer theoretische, kwestie betreft de betekenis van het feit dat iemand in meer dan drie inventarisaties wordt genoemd. Dit zegt zeker iets over de betrokkene, namelijk dat hij over een reeks van jaren wordt verdacht van betrokkenheid bij bepaalde criminele praktijken. Maar tot op zekere hoogte zegt het ook iets over het optreden van de overheid tegen hem: dat is uitgebleven of kennelijk niet effectief (genoeg) geweest. En met enig gevoel voor zwarte humor kan ook worden gesteld dat iemands voortdurende aanwezigheid in de inventarisaties een gevolg is van het feit dat hij tussentijds niet werd geliquideerd door voormalige medestanders danwel tegenstanders. Ondanks deze bezwaren is de betrokken lijst vervaardigd. Hierop prijkten de namen van 120 kernleden, allemaal mannen. Van 93 kernleden is Nederland het land van geboorte; de anderen zijn van heel verschillende origine: Turkse, Marokkaanse en andere achtergrond. Vervolgens zijn voor deze 93 personen de groepen gereconstrueerd waartoe zij volgens opgave van de politie behoren. Per persoon zijn de namen van andere groep- sleden verzameld. Maar namen van mensen en namen van groepen zeggen nog niet zoveel. Om zicht te krijgen op hun criminele activiteiten is er veel informatie nodig. Zeker wanneer dit «uitzicht» moet worden gecon- strueerd aan de hand van het analyseschema dat in dit onderzoeksproject wordt gehanteerd. Dan moet er namelijk informatie worden verzameld over onder andere de samenstelling en organisatie van de groepen in kwestie, de criminaliteit waaraan