Ex Tempore Ex Tempore - Verleden Tijdschrift, Nijmegen Jaargang 39 (2020), afl.1 Ex Tempore ISSN 1566-1717 Ex Tempore verschijnt driemaal per jaargang. Hoofdredacteur: Ex Tempore wordt uitgegeven door de Vereniging Emiel Geurts Ex Tempore - Verleden Tijdschrift, Nijmegen, be- staande uit studenten en medewerkers verbon- Redactie: den aan de afdeling Geschiedenis van de Kris van der Aar Radboud Universiteit Nijmegen. Alicia Anthonise Doel is, door middel van wetenschappelij- ke essays, vakinhoudelijke rubrieken en recen- Gaby Craninckx sies informatie te verschaffen over het historisch Corine van den Eijnden bedrijf aan de RU, over geschiedbeoefening die Emiel Geurts met Nijmegen verband houdt en over actuele Sam Heijnen historische vraagstukken in het algemeen. Meer in het bijzonder wil het blad daarbij een forum Jehan Hillen zijn voor de Nijmeegse historische gemeen- Emma Hooghwinkel schap. Sophie Jager Sanne de Jong Redactiesecretariaat: Ex Tempore, Postbus 9103, 6500 HD Nijmegen, Koen Linssen tel. 024 3615641. Karlijn Luk [email protected] Afra de Mars http://www.ru.nl/extempore/ Floris Meens Verenigingsbestuur: Fons Meijer dr. F.B.G.B.M. Meens (voorzitter), J.W.I. Thomas Wouter Raaijmakers (secretaris), BA, C.R.C.M. van den Eijnden Tim Riswick (penningmeester), MA. Joost Rosendaal Comité van Aanbeveling: Pieter Sleutels Prof. dr. C. van Baalen, prof. dr. M.L.M. van Joost Snaterse Berkel, prof. dr. M.E.B. Derks, prof. dr. Th.L.M. Jenna The Engelen, prof. dr. W.J.H. Furnée, prof. dr. O.J. Ellen Theuws Hekster, prof. dr. A.A.P.O. Janssens, prof. dr. J. Kok, prof. dr. W.P. van Meurs, prof. dr. M.E. Isaac Thomas Monteiro, prof. dr. L. Spruit, prof. mr. H.L.E. Verhagen, prof. dr. T.H.G. Verhoeven. Eindredactie: Emiel Geurts Auteursaanwijzingen en archief (1999-2015) zijn Sophie Jager te vinden op onze website. Isaac Thomas Prijs van losse nummers: € 7,50. Verkrijgbaar op aanvraag. Druk: Bookbuilders Nijmegen Abonnementsprijs voor de jaargang 2020: € 17,50 voor studenten; € 22,50 voor overigen. Afbeeldingen omslag: Abonnement volgende jaargang opzeggen vóór Boven: Christus draagt Petrus 1 november. Een abonnement kan niet tussen- op: ‘Weid mijn schapen’; Claude tijds worden stopgezet. Vignon, 1624. Abonnementen kunnen worden verkregen door Onder: Portret van Karel II, overmaking van het betreffende bedrag op reke- koning van Engeland; Christiaan ningnummer NL77 INGB 0008 1693 32 t.n.v. Ex Hagen, 1663-1695. Tempore, Nijmegen, onder vermelding van uw adres en studentnummer (indien van toepas- sing).

© Ex Tempore, Nijmegen 2020 Inhoud

Redactioneel 4

Artikelen:

Bert Roest Scydromedia van Anthony Le Grand 6 Een bijzonder utopisch voorstel in zeventiende-eeuws Europa

Frans Willem Lantink Heilige pausen 23 Pontificale canonisaties in de 20e en 21e eeuw als kerkhistorisch probleem

Jan Julia Zurné Magistraten in oorlogstijd 41 De verdedigingsstrategieën van Nederlandse en Belgische procureurs- generaal en secretarissen-generaal na de bevrijding

Jonne Harmsma The seventies 54 Een biografisch perspectief op het tijdperk van crisis en verandering

Vaste rubrieken:

Interview 70 Anne Petterson

Boeken top 5 76 Frederik Van Dam

Alumnus 79 Pepijn Aarnink en Romana Šijaković

Recensies 82 Adriaan Duiveman Sanne de Laat

Auteursinformatie 87 Redactioneel

a een bewogen voorjaar en zomer biedt Ex Tempore vertraagd het eerste Nnummer van 2020 aan. We hopen dat dit nummer u in goede gezondheid treft. De redactie heeft – net als iedereen – moeten schakelen, maar is er onzes inziens in geslaagd om een uiterst lezenswaardig nummer neer te zetten. We hopen hiermee verdieping en afleiding te bieden in deze moeilijke, onzekere tijd. Wij danken ook de auteurs, die ondanks hun verwikkeling in de omscha- keling naar online onderzoek en onderwijs responsief waren en begrip hadden voor de onverwachte vertraging. Het nummer wordt geopend met een artikel van Bert Roest. Hij stelt in zijn artikel de Scydromedia centraal. Dit is een utopische beschrijving van een ideale monarchie, geschreven door de franciscaan Anthony Le Grand in 1669. Roest betoogt hoe Le Grand met dit werk, dat relatief kort na de teloorgang van het bewind van Oliver Cromwell verscheen, katholiek-monarchistische krachten in Engeland wilde ondersteunen, wellicht om een herstel van het huis Stuart te bewerkstelligen. Daarnaast vergelijkt Roest Le Grands ideeën over een katholiek regime met voorstellen aangaande vorstelijk absolutisme van Thomas Hobbes en Jean Bodin. Met het volgende artikel springen we naar de twintigste eeuw, waar we de rest van het nummer zullen verblijven. Frans Willem Lantink gaat in zijn artikel in op de vier meest recente heiligverklaringen van pausen. Hoewel canonisatie van pausen tijdens de eerste eeuwen van de rooms-katholieke geschiedenis een zeldzaamheid was, volgden heiligverklaringen in de twintigste en eenentwin- tigste eeuw elkaar in rap tempo op. Volgens Lantink is dit te verklaren vanuit de toenemende concentratie op de persoon van de paus vanaf Pius XI (1846-1878). Het pausschap werd met het verlies van de Kerkelijke Staat heruitgevonden als een mengeling tussen spiritualiteit en persoonsverheerlijking; een tegenstem in de voortschrijdende moderniteit. Jan Julia Zurné onderzocht magistraten in en kort na de oorlogstijd. Speci- fiek gaat ze na hoe Belgische en Nederlandse ambtenaren en juristen hun samenwerking met de bezettingsmacht verdedigden tijdens de zuiveringspro- cessen na de Tweede Wereldoorlog. In deze transnationale studie beargumen- teert Zurné dat er een hoop overeenkomsten waren tussen de verdedigingsstra- tegieën in België en Nederland, terwijl het (politieke) profiel van de magistraten sterk uiteenliep. Door de argumenten uit het berechtingsproces te extraheren, formuleert Zurné een antwoord op de vraag hoe deze magistraten zich volgens henzelf en hun beoordelaars idealiter hadden moeten gedragen in crisistijd. Voor het laatste artikel bewegen we ons naar het veld van de politieke economie. Door de ogen van ex-bankpresident (1967-1981), duidt Jonne Harmsma de financiële globalisering die zich voltrok na de val van het ordelijke monetaire stelsel van Bretton Woods in 1971 en de Oliecrisis van 1973. Volgens Harmsma leggen politiek historici nog maar in beperkte mate reken- schap af aan deze shock of the global, terwijl het nationale politieke speelveld juist in deze jaren sterker door het internationale krachtenveld werd omlijnd. Vanuit economisch-financieel perspectief, zo betoogt Harmsma, vormen de jaren zeventig hét kantelpunt in de naoorlogse Westerse geschiedenis. Verder zijn de vaste rubrieken ook deze keer niet te missen. De redac- tie interviewde politiek historica Anne Petterson, die sinds kort werkzaam is aan de Radboud Universiteit Nijmegen (RU). Haar proefschrift over popu- lair nationalisme in , de door haar ervaren verschillen tussen de Universiteit Leiden en de RU alsook het belang van history from below komen aan bod. Literatuurwetenschapper Frederik Van Dam raakt met zijn Boeken top-5 aan de spanning tussen literatuur en de historische werkelijk- heid waarin ze ontstond. De alumnusrubriek wordt ditmaal door het koppel Pepijn Aarnink en Romana Šijaković verzorgd. Zij zijn het levende bewijs dat de studie Geschiedenis mensen verbindt, ook op persoonlijk niveau. Promovendus Adriaan Duiveman en Historical Studies Research Masterstu- dent Sanne de Laat sluiten het nummer af met boeiende recensies. Tot slot verwelkomen wij Gaby Craninckx en Jehan Hillen als nieuwe redactieleden en nemen wij afscheid van een groot aantal oudgedienden. We bedanken Karlijn, Koen en Sophie voor hun jarenlange inzet en toewij- ding. Ook nemen we afscheid van onze hoofdredacteurs, Afra en Pieter, die de onvoorziene taak om Ex Tempore heelhuids uit de hectiek te loodsen vol ijver op zich hebben genomen. Bedankt hiervoor! De nieuwe hoofdredactie wensen we succes met het overnemen van deze taak. Isaac zal het secreta- risstokje overnemen van Jenna, voor wiens inspanningen we ook erg dank- baar zijn. Emiel gaat zich wagen aan het hoofdredacteurschap.

Wij wensen u veel leesplezier toe! The seventies

Een biografisch perspectief op het tijdperk van crisis en verandering

Jonne Harmsma

Inleiding Na een levendig debat over de jaren zestig, dat ook in Nederland woedde, is de blik van historici sinds het begin van de eenentwintigste eeuw gericht op de jaren zeventig.1 In de historiografie ging daarbij aanvankelijk vooral aandacht uit naar de politieke cultuur van polarisatie en maakbaarheid, waarbij de econo- mische tegenwind in de tweede helft van het decennium een steeds dominan- tere rol ging spelen. Bovendien legden Nederlandse historici het zwaartepunt veelal bij de kabinetsperiode-Den Uyl, die het ‘rode’ klimaat van maatschappij- vernieuwing – voortvloeiend uit de jaren zestig – bij uitstek leek te represente- ren.2 Hierop vormt Duco Hellema een uitzondering. Zijn meest recente werk, The Global 1970s, is een pleidooi om het eenzijdig nationale perspectief dat vaak heerst te overstijgen.3 In de Engelstalige historiografie worden de jaren zeventig daarentegen geportretteerd als een decennium van internationalisering, waarin het nationale en bovenstatelijke speelveld op een fundamenteel nieuwe manier verstrengeld raakten. Een periode van mondiale transformatie, zoals de Amerikaanse historicus Charles S. Maier beschrijft in zijn bijdrage aan de monumentale bundel met de treffende titelThe Shock of the Global.4 De jaren zeventig vormden

1 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict(Amster - dam 1995); James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amster- dam 1995); Sonja Levsen, ‘Einführung: Die 1970er Jahre in Westeuropa – un dialogue manqué’, in: Geschichte und Gesellschaft 42:2 (2016) 213-242; Duco Hellema, ‘De jaren zeventig’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 123:1 (2010) 78-93. 2 Met uitgebreide aandacht voor conservatieve tegenbewegingen lijkt het boek van Duco Hellema over de jaren zeventig hiermee te breken. J.J. Woltjer, Recent verleden. De geschiedenis van Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam, 1992); Peter Bootsma en Willem Breedveld, De verbeelding aan de macht. Het kabinet-Den Uyl 1973-1977 (Den Haag 2000); Ilja van den Broek, Heimwee naar de politiek. De herinnering aan het kabinet-Den Uyl (Amsterdam 2002); Antoine Verbij, Tien rode jaren. Links radicalisme in Nederland 1970-1980 (Amsterdam 2003); Anet Bleich, . 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amster- dam 2008); Friso Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam, 2009); Duco Helle- ma, Nederland en de jaren zeventig (Amsterdam, 2012); Remieg Aerts e.a., Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland, 1780-2012 (Amsterdam 2013). 3 Duco Hellema, The Global 1970s: Radicalism, Reform and Crisis (New York 2019). 4 Charles S. Maier, ‘”Malaise”: The Crisis of Capitalism in the 1970s’ in: Niall Fergu-

5 4 Harmsma Ex Tempore 39 (2020) 1 daarmee het beginpunt van wat historicus Eric Hobsbawm de ‘crisis decades’ heeft genoemd, waarmee hij op de periode doelde waarin de natiestaat haar economische autonomie verloor.5 Daarbij komt een drietal economisch- financiële ontwikkelingen naar voren waarvan de ingrijpende gevolgen elkaar onderling versterkten: de val van het monetaire stelsel van Bretton Woods (1971), de oliecrisis (1973) en een nieuwe fase van globalisering in de jaren zeventig.6 Bij dat laatste moet niet alleen gedacht worden aan de reële economie, waarin wereldhandel en productieprocessen in toenemende mate een globaal karakter kregen, maar ook aan de financiële sector. Juist het bankwezen begon in de jaren zeventig de eerste tekenen te vertonen van de exponentiele groei die het deed uitgroeien tot de ontzagwekkende dimensies van latere decennia.7 De jaren zeventig komen ook in een recente biografie van de Duitse bondskanselier Helmut Schmidt (r. 1974-1982) naar voren als een tijdperk van diepingrijpende transformatie. Steker nog: in The Global Chancellor gebruikt de Duitse historica Kristina Spohr deze mondiale transformaties zelfs als perspec- tief om Schmidts bondskanselierschap te begrijpen. ‘From this perspective he [Schmidt] emerges as a pivotal figure, shaping international affairs in a crisis- ridden decade.’ Volgens de Duitse historica was Schmidt was zijn tijd ver voor- uit, doordat hij de nieuwe dynamiek van globalisering al vroeg wist te door- gronden. Volgens Spohr was Schmidt hiertoe enerzijds in staat door zijn econo- mische expertise en anderzijds doordat hij betrokken was bij zowel nationa- le politiek als internationale diplomatie, gedomineerd door een transnationa- le elite. Teruggrijpend op een concept van de socioloog Robert Putnam schetst Spohr de unieke positie van Schmidt in deze ‘two-level game’.8 Het voorbeeld van Spohr laat zien dat biografisch onderzoek op vrucht- bare wijze inzicht biedt in de financieel-economische dynamiek van de jaren zeventig. Vanuit eenzelfde perspectief zal in dit artikel ingezoomd worden op

son e.a (red.), The Shock of the Global (Cambridge 2010) 25-48. 5 Eric Hobsbawm, The Age of Extremes: A History of the World, 1914-1991 (New York 1997) 408-410. 6 Barry Eichengreen, Globalizing Capital: A History of the International Monetary System (Princeton 1996); Daniel Sargent, ‘The US and Globalisation in the 1970s’ in: Niall Fergu- son (red.), The Shock of the Global (Cambridge 2010) 49-64; Daniel Sargent, ‘Lyndon John- son and the challenges of economic globalization’ in: Francis J. Gavin en Mark Atwood Lawrence (red.), Beyond the Cold War: Lyndon Johnson and the New Global Challenges of the 1960s (Oxford 2014) 17-35; Daniel Sargent, A Superpower Transformed: The Remaking of American Foreign Relations in the 1970s (Oxford 2015). 7 Het mondiale bankwezen groeide tussen 1964 en 1980 van 1,2 naar 16,2 procent in termen van het wereldwijde BBP. Sargent, ‘The US and Globalisation’, 53. 8 Kristina Spohr, The Global Chancellor: Helmut Schmidt and the Reshaping of the Inter- national (Oxford, 2016) 1-3; Robert D. Putnam, ‘Diplomacy and Domestic Politics: The Logic of Two-Level Games’, International Organization 42:3 (1988) 427-460.

Ex Tempore 39 (2020) 1 The seventies 55 de Nederlandse oud-premier Jelle Zijlstra. Aan de hand van biografisch bron- materiaal zullen drie momenten uit zijn loopbaan als president van de Neder- landsche (DNB) worden onderzocht om de mondiale transitie die begin jaren zeventig plaatsvond historisch in te bedden. Als bankpresident was Zijl- stra tussen 1967 en 1981 namelijk net als Schmidt nauw betrokken bij zowel het binnenlandse als het bovenstatelijke speelveld. Evenals Schmidt was Zijl- stra econoom en geschoold in het monetaire denken. Doordat Zijlstra geduren- de deze periode eveneens president van de Bank for International Settlements (BIS) was en in die hoedanigheid het maandelijkse overleg tussen de centra- le banken van de G10 in Bazel voorzat, behoorde hij tot het keurkorps van de monetaire diplomatie. Zijlstra had op het allerhoogste niveau toegang tot infor- matiestromen en vormde in veel gevallen het knooppunt in het contact tussen centrale banken van de meest invloedrijke landen.9 Op welke manier kwam de liberalisering van het kapitaalverkeer tot stand en hoe reageerden internationale beleidsmakers hierop? Hoe verhielden de val van Bretton Woods en de oliecrisis zich tot deze ontwikkeling? En welke koers koos Zijlstra in zijn zoektocht naar hernieuwde monetaire en financiële stabiliteit? Een historische duiding van deze transities is vooral van belang om de wisselwerking met de binnenlandse beleidsbepaling te kunnen gaan begrijpen. Dit artikel bouwt daarmee voort op de conclusie van Daniel Sargent, die vaststelt dat politiek historici slechts in beperkte mate rekenschap afleggen van dezeshock of the global, terwijl het nationale speelveld juist in deze jaren steeds strenger door het internationale krachtenspel werd omlijnd.10 In toenemende mate ging een disciplinerende werking uit van economische en financiële globalisering, waarbij (kleine) landen een steeds groter risico liepen om speelbal te worden van de ongrijpbare, mondiale krachten. De jaren zeventig worden vanuit dit perspectief bij uitstek een kantelpunt in de naoorlogse Westerse geschiedenis. Het ordelijke tijdvak van Bretton Woods, waarin nationale soevereiniteit voorop stond, kwam ten einde, waarna het tijdperk van economische en financiële globalisering aanbrak.

9 Gianni Toniolo en Piet Clement, Central Bank Cooperation at the Bank for International Settlements, 1930-1973 (Cambridge 2005) 200-259; Gianni Toniolo en Claudio Borio, ‘One Hundred and Thirty Years of Central Bank Cooperation: A BIS Perspective’ (BIS working paper 197, 2006) online geraadpleegd op: https://www.bis.org/publ/work197.htm; John Singleton, Central banking in the Twentieth Century (Cambridge 2011) 147-153. 10 Sargent, ‘The US and Globalisation in the 1970s’, 53.

5 6 Harmsma Ex Tempore 39 (2020) 1 De Euromarkt: oorsprong van de financiële globalisering Begin 1971 vonden op aandringen van Zijlstra twee speciale BIS-vergaderingen plaats, gewijd aan de problemen rond de zogenoemde Euromarkt.11 Deze term had betrekking op de financiële markt waar internationaal gehandeld werd in andere valuta dan de munt van het land waarin de desbetreffende banken gevestigd waren. Hoewel deze offshore markt rond 1955 in de marge van het geldstelsel ontstond en aanvankelijk kleinschalig was, zorgde een overschot aan dollars in de loop van de jaren zestig voor een explosieve groei van het aantal transacties op de Euromarkt. Cruciaal was het feit dat ieder toezicht op deze financiële markt ontbrak. Daarmee stond het bestaan van de Euromarkt in feite haaks op het ordelijke bestel van Bretton Woods, dat juist uitging van natio- naal toezicht op het kapitaalverkeer. Er ontstond met andere woorden een loop- hole in het raamwerk van Bretton Woods, dat in 1944 al het kapitaalverkeer aan banden had gelegd. In dat verband kwalificeert historica Catherine Schenk de Euromarkt als ‘the most dramatic financial innovation in the post-war period’.12 Het centrum van deze nieuwe financiële activiteiten was Londen, waar de ongereguleerde markt kansen bood voor nieuwe spelers en de vraag naar financiële dienstverlening explosief groeide vanuit met name multinationals.13 Toezichthoudende organen als de Nederlandsche Bank kwamen in deze jaren niet tot een eenduidig standpunt ten opzichte van deze ontwikkeling. De Euro- markt bood kansen maar zorgde eveneens voor problemen. Zo concludeer- de Zijlstra tijdens een directievergadering van DNB dat liberalisatie van het kapitaalverkeer principieel juist was. Tegelijkertijd waren er echter ‘heel wat donkere plekken’; niemand wist precies hoe deze nieuwe markt functioneer- de, hoeveel geld erin omging en wat de gevolgen op lange termijn zouden kunnen zijn. Vooral directeur Dolph Kessler van DNB wees op de fundamente- le gevaren van de Euromarkt. Op deze wereldwijde geldmarkt konden banken namelijk ‘ammunitie’ vinden voor ‘reeksen’ van leningen. Grotere geldschep- ping was het gevolg. Het ‘monetaire effect’ van deze markt moest dan ook niet onderschat worden. Deze conclusies werden door Zijlstra overgenomen in het jaarverslag van DNB. De geldhoeveelheid werd door de Euromarkt wereldwijd ‘opgeblazen’, schreef de bankpresident. Dit alles onttrok zich bovendien ‘geheel of grotendeels’ aan overheidscontrole. ‘Gelet op het voorgaande,’ luidde zijn

11 Zie voor documenten over de bijeenkomsten van Amsterdam (18-2-1971) en Basel (17-4-1971): Archief De Nederlandsche Bank (ADNB), inv.nrs. 50565 en 50569. 12 Sargent, A Superpower Transformed, 111; G.P.L. van Roij, Banken, euromarkten en financiële innovaties (Amsterdam, 1995); Cathrine Schenk, ‘The Origins of the Eurodollar Market in : 1955–1963’, Explorations in Economic History 35:2 (1998) 221-238. 13 Cathrine Schenk, ‘Summer in the City: Banking Failures of 1974 and the Develop- ment of International Banking Supervision’, English Historical Review 129:540 (2014) 1129- 1156.

Ex Tempore 39 (2020) 1 The seventies 57 vooralsnog voorzichtige conclusie, ‘dient enigerlei vorm van beïnvloeding, om niet te spreken van regulering [...] [te] worden overwogen.’14 Op 17 februari en 18 april kwamen vertegenwoordigers van de centrale banken van de G10 op twee speciale BIS-vergaderingen bijeen om over deze materie te discussiëren. Aangezien Zijlstra als BIS-president de drijvende kracht achter de organisatie van deze Euromarkttop was geweest, vond de eerste vergadering in Amsterdam plaats. Iedere centrale bank had een eigen working paper geschreven, waarin het desbetreffende land een visie op de problematiek formuleerde. Het Nederlandse paper droeg de handtekening van Kessler. Er sprak een grote mate van urgentie uit:

The sheer momentum of the market’s growth and the size it has reached, the implications of this growth for monetary inflation, the potential of the market’s large pool of resources for speculative pressures, the influence of the market on interest rates, the complications that arise for domestic monetary policy, the easy financing of balance-of-payments deficits and the possibility that the market’s resources would add to monetary disturbances in the event of severe weakness of the dollar.

Dit waren volgens het Nederlandse paper stuk voor stuk argumenten om tot regulering van de nieuwe financiële markt over te gaan.15 Ook bij de jaarver- gadering van de BIS herhaalde Zijlstra zijn oproep: de Euromarkt behoefde zo gauw mogelijk ‘guidance and supervision’.16 De betekenis van de Euromarkt werd op een later tijdstip door Zijlstra beeldend uiteengezet door te verwijzen naar een beroemd Brits debat over geldschepping uit de negentiende-eeuw. Toen hadden pleitbezorgers van de zogenaamde banking school het onderspit gedolven ten faveure van de curren- cy school, wiens aanhangers voorstander waren van een bewuste beperking van kredietverlening door de overheid. Met de Euromarkt begon het tij echter te keren, aldus de schets van Zijlstra: ‘In the absence of international controls, the Euro-dollar would seem to resemble a currency working under […] criteria set by the commercial themselves.’ Dit impliceerde een triomf van ‘the bank- ing school’, aldus de BIS-president. Vrije geldschepping, los van toezicht en controle door de overheid of een waardevast anker, was de visie die de Britse

14 Directienotulen 25-6-1970, ADNB, inv.nr. 2103; Directienotulen, 18-2-1971, ADNB, inv.nr. 2104; ‘Algemeen overzicht 1970’ in: Jelle Zijlstra, Gematigd monetarisme: 14 jaarver- slagen van de Nederlandsche Bank NV, 1967-1980 (Leiden 1985) 136-138. 15 Jonne Harmsma, Jelle zal wel zien. Jelle Zijlstra: een eigenzinnig leven tussen politiek en economie (Amsterdam, 2018) 322-323. 16 ‘Speech J. Zijlstra, BIS Annual Meeting, 14-6-1971’, ADNB, inv.nr. 52231.

5 8 Harmsma Ex Tempore 39 (2020) 1 banking school had voorgestaan.17 Via de ‘achterdeur’ was deze vrijheid plots realiteit geworden.18 Tegenwoordig wordt deze verschuiving in de literatuur geschetst als de transitie van een ‘state-based international monetary system to a market-based one’.19 De working papers van met name het Verenigd Koninkrijk en de VS ademden ondertussen een geheel andere sfeer dan het Nederlandse betoog. Terwijl Kessler waarschuwde voor de geldscheppende werking van de Euro- markt, zagen de Britten en Amerikanen de markt uitsluitend als een bruikbaar middel voor een efficiënte allocatie van kapitaalstromen. De inflatoire werking van de Euromarkt werd door deze landen bovendien in twijfel getrokken. Het zorgde ervoor dat diplomatieke vooruitgang uitbleef, wat zich in 1972 herhaal- de tijdens overleg binnen de G20 over regulering van de Euromarkt. Terwijl consensus uitbleef begon de steun voor nieuwe denkbeelden over het libera- liseren van kapitaalverkeer bovendien te groeien. Regulering raakte langzaam uit de mode.20 Na de tweede top in Basel was ondertussen wel een nieuwe stan- ding committee opgericht, waarin experts van de centrale banken de werking en impact van de Euromarkt verder zouden bestuderen. Regulering werd daarbij als mogelijkheid meegenomen. Als Committee on the Global Financial System bestaat deze commissie nu nog steeds.21

Een mislukte missie: het einde van een tijdperk Enkele maanden later, eind september 1971, bezocht Zijlstra de jaarvergade- ring van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de VN-organisatie die in 1944 tezamen met de Wereldbank was opgericht als institutionele hoeksteen van het geldstelsel van Bretton Woods. In de tussentijd had zich een monetai- re aardverschuiving voorgedaan. Na maanden van onrust op de valutamarkt,

17 Over de wijze waarop geld wordt gecreëerd en de vraag of dit ‘out of thin air’ gebeurt, bestaat een levendig debat waarbij de ‘financial intermediation theory of bank- ing’, de ‘fractional reserve theory of banking’ en de ‘credit creation theory of banking’ tegenover elkaar staan. Zie bijvoorbeeld: Richard A. Werner, ‘Can Banks Individually Create Money out of Nothing? – The Theories and the Empirical Evidence’, International Review of Financial Analysis 36:3 (2014) 1-19. 18 Harmsma, Jelle zal wel zien, 369-370; ‘Unredacted minutes Federal Open Market Committee, 15-5-1973’, Records of the FRS, 82. 19 Edwin Dickens, ‘The Eurodollar Market and the New Era of Global Financializati- on’ in: Gerald A. Epstein (red.) Financialization and the World Economy (Cheltenham 2005) 210-219. 20 Jeffrey M. Chwieroth, Capital Ideas: The IMF and the Rise of Financial Liberalization (Princeton 2010) 139-143. 21 Charles Goodhart, The Basel Committee on Banking Supervision: A History of the Early Years, 1974-1997 (Cambridge 2011) 56-57.

Ex Tempore 39 (2020) 1 The seventies 59 waarin de gulden tezamen met de D-mark en de Zwitserse frank ging ‘zweven’ ten opzichte van de dollar, werd de Nederlandse bankpresident in de nacht 15 op 16 augustus wakker gebeld door J. Dewey Daane, gouverneur van de Fede- ral Reserve Board, het hoogste bestuursorgaan van de Amerikaanse centrale bank. Daane vertelde een slaperige Zijlstra dat president Richard Nixon op dat moment live op televisie aankondigde dat Amerika de band tussen de dollar en het goud verbrak. Bovendien stelde Nixon een fikse invoerheffing in. Voor deze stap was iedereen in de monetaire wereld al langer bevreesd geweest, aange- zien opeenvolgende Amerikaanse presidenten hadden geweigerd het uitgaven- patroon in overeenstemming te brengen met het groeiende balanstekort van de VS. Doordat de Amerikaanse dollar aan het goud gekoppeld was en als reser- vemunt fungeerde, duurde deze onbalans ongestraft voort. De Franse presi- dent Charles de Gaulle sprak in dit verband over het ‘exorbitante privilege’ van Amerika.22 Toch was de ‘dollar overhang’ steeds nadrukkelijker het geldstel- sel zelf gaan bedreigen, omdat het overschot aan dollars de koppeling tussen de Amerikaanse munt en het goud aantastte. Waren dollars nog wel as good as gold? Het fundament onder het geldstelsel van Bretton Woods was daarmee gaan wankelen.23 De Nixon shock had daarmee een lange voorgeschiedenis. Nadat de goud- koppeling in augustus was verbroken, volgde in het najaar koortsachtig over- leg tussen financiële beleidsbepalers en centraal bankiers om het geldstelsel alsnog te redden. Welke stappen waren nodig om Bretton Woods 2.0 tot stand te brengen? Om de parameters van een nieuw monetair akkoord in kaart te brengen waren diplomatieke verkenningen nodig.24 De jaarvergadering van het IMF bood hiervoor bij uitstek gelegenheid. In de marge van de top werd Zijlstra door Arthur Burns, voorzitter van de Federal Reserve Board, gevraagd om op strikt informele en vertrouwelijke wijze in kaart te brengen welke posi- tie de verschillende landen innamen ten aanzien van de toekomst van het geld- stelsel en de wisselkoersverhoudingen.25 Zonder al teveel omhaal ging Zijlstra akkoord: ‘The problems are very serious indeed; if you feel that I could be of

22 Barry Eichengreen, Exorbitant Privilege: The Rise and Fall of the Dollar (New York 2011) 58. 23 Luke A. Nichter, Richard Nixon and Europe: The Reshaping of the Postwar Atlantic World (New York 2015). 24 ‘Memorandum of London Conversation, 16-8-1971’, ‘Memorandum of Paris Conversation, 17-8-1971’ in: Foreign Relations of the United States 1969–1976. Volume III: Foreign Economic Policy. International Monetary Policy, 1969–1972, inv.nr. 170. Onli- ne: https://history.state.gov/historicaldocuments/frus1969-76v03/d170 (geraadpleegd 13 januari 2020). 25 Robert Solomon, The International Monetary System, 1945-1976: An Insider’s View (New York 1977) 197.

6 0 Harmsma Ex Tempore 39 (2020) 1 any help, I will not disappoint you.’26 Zo begon Zijlstra’s geheime missie, vastgelegd in ‘dossier X’; nu te vinden in zijn persoonlijk archief.27 In het grootste geheim reisde Zijlstra in de weken na de IMF-top over de wereld. Met uitzondering van van Financiën en premier waren de Nederlandse minis- ters niet op de hoogte van zijn missie. Zijlstra omschreef zichzelf als een ‘mone- taire biechtvader’, die na afzonderlijke gesprekken met de ministers van Finan- ciën en bankpresidenten van de G10 de contouren van een monetair akkoord zou proberen te schetsen.28 In elk gesprek stelde Zijlstra zeven hoofdvragen, op basis waarvan hij vervolgens een aantal conclusies trok. Samengevat in een rapport zouden die conclusies het fundament van een nieuw akkoord moeten vormen. De kwestie van nieuwe wisselkoersen stond daarbij centraal. Hoeveel moest de dollar devalueren om de handelsachterstand ten opzichte van Euro- pa en Japan in te lopen? En moesten de koersen van de andere valuta ook naar boven of beneden worden aangepast?29 Na deze vragen kwamen de aanvullende kwesties aan bod, waarbij het vooral ging om wrevel van Amerikaanse zijde over zaken als (Japans) protectio- nisme, het Europese landbouwbeleid en de navo-defensiekosten. In de wandel- gang noemden de Europeanen deze wensen het ‘boodschappenlijstje’. Toen Zijlstra hierover tot in detail geïnformeerd werd door Nathaniel Samuels van het Amerikaanse State Departement, kon hij vaststellen dat het om ‘een ware waslijst van allerlei grieven en griefjes’ ging, ‘van computers en steenkolen tot suikerbieten’.30 Naast deze grieven en nieuwe spilkoersen sprak Zijlstra ook over de grondslagen van het mondiale geldstelsel. Welke rol zouden dollar, SDR en goud moeten krijgen in Bretton Woods 2.0? Dit was het meest funda- mentele deel van zijn biechtgesprekken, waarbij de controversiële thema’s van goudconvertibiliteit van de dollar en beleidsdiscipline centraal stonden. Als laatste bracht Zijlstra de overbruggingsfase ter sprake. Op het moment dat nieuwe wisselkoersen werden vastgesteld moesten deze op de financiële markt verdedigd worden. Zijlstra informeerde naar de mate van koersflexibiliteit die de afzonderlijke landen in deze fase nodig achtten, hoe speculatie volgens hen bestreden moest worden en of maatregelen met betrekking tot de Euromarkt

26 ‘Jaarvergadering Fonds en Bank sept./okt. 1971’, Historisch Documentatie Centrum voor het Nederlands Protestantisme (HDC), archief J. Zijlstra 590, inv.nr. 23. 27 ‘Dossier X’, HDC, archief J. Zijlstra 590, inv.nr. 23. 28 ‘Gesprek met Valery Giscard d’Estaing, 15-10-1971’, HDC, archief J. Zijlstra 590, inv. nr. 23. 29 ‘Gesprekken oktober/november 1971’, HDC, archief J. Zijlstra 590, inv.nr. 23. Zie ook: Harmsma, Jelle zal wel zien, 297-323. 30 ‘Gesprek met N. Samuels te Den Haag, 20-10-1971’, HDC, archief J. Zijlstra 590, inv. nr. 23.

Ex Tempore 39 (2020) 1 The seventies 61 genomen moesten worden.31 Begin november was het rapport klaar en kregen Zijlstra’s gesprekspart- ners van de G10 het toegestuurd. Het rapport behelsde een voorstel voor wissel- koersaanpassing en nieuwe pariteiten. Na een eerste vergadering in Rome en drie topontmoetingen van president Nixon met respectievelijk de Britse, Duit- se en Franse president, kwam eind 1971 een akkoord tot stand. Deze Smithso- nian Agreement, genoemd naar het Smithsonian Institute in Washington waar de laatste onderhandelingsronde plaatsvond, werd door Nixon begroet als ‘the most significant monetary agreement in the history of the world’.32 Over het aandeel van Zijlstra’s rol als honest broker bij de totstandkoming van het akkoord werd zowel door tijdgenoten als door historici tegenwoordig verschillend gedacht. Enerzijds leek men nader tot elkaar te komen en bepaal- de Zijlstra’s rapport het kader voor de verdere onderhandelingen: ‘Without the crystallizing of positions that you helped to bring about,’ schreef Burns aan Zijl- stra, ‘it is difficult to imagine that the progress at Rome and Washington would have occurred.’33 Anderzijds waren het uiteindelijk de bilaterale onderhande- lingen onder leiding van president Nixon die beslissend waren. Volgens Paul Volcker, tweede man op de Amerikaanse Treasury, had het rapport van Zijlstra dan ook geen enkele rol van betekenis gespeeld. ‘It took less than five minutes to deep six it.’34 Bij deze uitspraken moet de machtsstrijd tussen de Treasury en de Federal Reserve overigens in acht worden genomen. Monetaire diplomatie was een twistappel tussen beide instanties, waarbij de Treasury weinig moest hebben van de bemoeienissen van de Federal – laat staan van Europese centraal bankiers.35 De rol van Zijlstra moet uiteindelijk zeker niet worden overschat. Zoals onderzoek laat zien had vooral de bilaterale top tussen Nixon en de Fran- se president Georges Pompidou beslissende betekenis.36 Toch droeg Zijlstra’s missie wel degelijk bij tot het ontstaan van een constructief klimaat van vertrou- wen in deze crisisperiode en was zijn rapport een eerste poging om consensus te bereiken tussen Amerika en de Europese landen. Voor wat betreft Zijlstra zelf gaf de missie blijk van de vooraanstaande positie die hij innam binnen de mone- taire diplomatie als Nederlands bankpresident en voorzitter van de BIS.37

31 ‘Gesprekken oktober/november 1971’, HDC, archief J. Zijlstra 590, inv.nr. 23. 32 Sargent, A Superpower Transformed, 117-118. 33 ‘A. Burns aan J. Zijlstra, 26-1-1972’, HDC, archief J. Zijlstra 590, inv.nr. 23; Solo- mon, The International Monetary System, 201-202; Catherine Schenk, The Decline of Sterling: Managing the Retreat of an International Currency 1945-1992 (Cambridge 2010) 323-327. 34 Telefoongesprek auteur met Paul Volcker, 13-7-2016; Schenk, The Decline of Sterling, 324. 35 Nichter, Richard Nixon and Europe, 81-99. 36 Eichengreen, Exorbitant Privilege, 76-77; Sargent, A superpower transformed, 117-118; Schenk, The Decline of Sterling, 323-327; Nichter, Richard Nixon and Europe, 91-99. 37 Telefoongesprek auteur met Paul Volcker, 13-7-2016; Schenk, The Decline of Sterling,

6 2 Harmsma Ex Tempore 39 (2020) 1 Het meest fundamentele deel van Zijlstra’s rapport, dat voorbijging aan het concrete punt van de wisselkoersaanpassing, bleef echter onbesproken in zowel Rome als Washington. Het vaststellen van nieuwe koersen kreeg voor- rang maar was tegelijkertijd slechts stap één. Daarna brak een ‘overgangspe- riode’ aan waarin het monetaire stelsel als nieuw bouwwerk duurzaam en bestendig vorm moest krijgen. Voor die stappen had Zijlstra met zijn rapport een aanzet gegeven. Zowel in het rapport als in besprekingen en toespraken schetste Zijlstra in 1971 en 1972 steeds de parallellen met 1944, toen het geld- stelsel van Bretton Woods tot stand was gekomen. ‘Today, the hour is again crucial,’ verkondigde Zijlstra keer op keer, ‘I hope the men will again rise to the occasion.’38 Het gebeurde niet, waarmee de wereld na de Smithsonian Agreement slechts een korte periode van betrekkelijke rust beleefde. De fundamentele vraagstukken van het geldstelsel bleven echter onbeantwoord. Het akkoord van 1971 was geen wereldhistorisch verdrag geweest, maar een monetair ‘München’, zoals prins Claus verontrust aan Zijlstra schreef.39 Het overleg over nieuwe vormen van convertibiliteit en ‘symmetrische’ discipline voor zowel tekort- als overschotlanden verzandde.40 Bovendien hield Amerika haar hoge uitgavenpatroon in stand en verruimde de Federal zelfs het monetaire beleid, zij het onder druk van Nixon in een verkiezingsjaar.41 Daarmee was het stel- sel in feite ten dode opgeschreven. Het was de volatiliteit van kapitaalstromen op de Euromarkt die het ‘nieuwe-oude stelsel’ uiteindelijk de das omdeed. Het eerste land dat onder invloed van speculatie werd gedwongen om de nieuwe koers op te geven was Engeland. Daarna richtte de speculatie zich op Ameri- ka. Hoewel men hoop had gekoesterd dat het raamwerk van Bretton Woods gered kon worden met de Smithsonian Agreement, brak begin 1973 definitief een nieuw tijdperk aan.

Zwevende wisselkoersen en de petrodollar Het definitieve einde van Bretton Woods kwam in maart 1973 toen Duitsland, overspoeld door dollars, besloot haar vaste koers op te geven en tot zweven over te gaan. Nederland en de andere Europese landen volgden. Ondertussen duur-

323. 38 ‘Verslag G10-ministersconferentie te Londen, 15 en 16-9-1971’, ADNB, inv.nr. 53311; ‘Redevoering te Den Haag, 31-5-1972’; ‘Redevoering te Wenen, 14-11-1972’, ADNB, inv. nr. 52231. 39 ‘Prins Claus aan J. Zijlstra, 8-1-1972’, ADNB, inv.nr. 48581. 40 Eichengreen, Exorbitant Privilege, 61-62. 41 Burton A. Abrams, ‘How Richard Nixon pressured Arthur Burns: Evidence from the Nixon Tapes’, Journal of Economic Perspectives 20:4, 177-188; Sargent, A Superpower Transformed, 118-121; Harmsma, Jelle zal wel zien, 317-318.

Ex Tempore 39 (2020) 1 The seventies 63 de de vrije val van de dollarkoers voort, waarmee de ondergang van deze munt als dominante eenheid in het internationale geldstelsel slechts een kwestie van tijd leek te zijn.42 Op termijn zou men terug kunnen keren naar een stelsel van vaste wisselkoersen, veronderstelden monetaire beleidsbepalers in Europa.43 Zijlstra sprak over het ‘opgaan, blinken en verzinken’ van sleutelvaluta’s: ‘Van een dominerende positie van de dollar in het internationale monetaire stelsel kan geen sprake meer zijn. De rol van de dollar als zon in het (monetaire) plane- tenstelsel dient dan ook te verdwijnen, waarbij de dollar ook planeet zal moeten worden.’44 Net zoals eerder het Britse pond was de dollar een ‘ongewenste reserve’ geworden, wat onvermijdelijk ‘het begin van het einde’ van haar rol als wereldreservemunt aankondigde. In de toekomst zou deze taak opnieuw voor het goud zijn weggelegd, zij het in combinatie met de special drawing rights (SDR), de reserve-eenheid van het IMF.45 De val van Bretton Woods zorgde er tussen 1971 en 1973 ook voor dat landen als Nederland en Duitsland voorstander werden van initiatieven tot Europese monetaire integratie. De centrale banken, die het overleg over mone- taire integratie in de jaren zestig naar zichzelf toe hadden getrokken, waren daarover steeds sceptisch geweest. Dat gold vooral voor DNB en de Duitse Bundesbank.46 In reactie op het definitieve einde van Bretton Woods kwam in 1972 echter het Slangarrangement tot stand, waarbij elf Europese landen de koers van hun munten aan elkaar koppelden. De Slang moet gezien worden als poging om op regionale schaal het stelsel van vaste wisselkoersen te bestendi- gen.47 Al gauw werd duidelijk dat de Duitse munt daarbij ging fungeren als de spil van het systeem. De Nederlandse centrale bank zag Europa als een eiland van wisselkoersstabiliteit in een zee van chaotische fluctuatie. Het continent vervulde daarmee zelfs een voorbeeldfunctie volgens Zijlstra en DNB. De Slang moest een blijvende uitnodiging zijn voor andere landen om op wereldwijde schaal terug te keren naar een bestel van vaste pariteiten, ordentelijke spelregels en een waardevast anker.48

42 Eichengreen, Exorbitant Privilege, 62-63. 43 Sargent, A Superpower Transformed, 130. 44 Harmsma, Jelle zal wel zien, 297. 45 ‘Redevoering te Den Haag, 31-5-1972’; ‘Redevoering te Wenen, 14-11-1972’, ADNB, inv.nr. 52231. 46 De Nederlandse historicus Mathieu Segers noemt het geheime overleg tussen de centrale bankpresidenten in Basel ‘de machinekamer’ van het huidige Europa. Mathieu Segers, Reis naar het continent: Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden (Amsterdam 2019) 171-186, aldaar 173; Mathieu Segers, Waagstuk Europa: Nederland en de grote Europese vraagstukken van vandaag (Amsterdam 2014) 52-57. 47 Aerdt Houben, The Evolution of Monetary Policy Strategies in Europe (Groningen 1999) 125-129. 48 Eichengreen, Exorbitant Privilege, 77-78; André Szász, Monetaire diplomatie: Neder-

6 4 Harmsma Ex Tempore 39 (2020) 1 In tal van toespraken en vergaderingen bleef Zijlstra hameren op de grondslagen van dit toekomstige geldstelsel, waarvan hij de contouren al had geschetst in het rapport naar aanleiding van zijn geheime missie. De oliecrisis van oktober 1973 zette alle verwachtingen echter op zijn kop. Door de plotse- linge financieel-economische onrust en de fors toegenomen (dollar)prijs van olievaten explodeerde de vraag naar Amerikaanse dollars. De koersval kwam abrupt ten einde. Terwijl de dollar hard op weg was geweest een gewone planeet te worden, werd de munt nu plotsklaps de spil van een nieuw petrodollarstel- sel.49 De oliecrisis leidde wereldwijd tot koortsachtig overleg over de gevolgen van de plotselinge prijsverhoging en de mogelijke energieschaarste. Dit gold ook voor Nederlandse beleidsmakers. Enerzijds ging veel aandacht uit naar de olieboycot die Nederland ten deel was gevallen, maar waarvan de gevolgen al gauw bleken mee te vallen.50 Anderzijds werd er gediscussieerd over de impli- caties van de oliecrisis voor het macro-economische beleid. In de ministerraad werd in december 1973 op ‘versobering’ van de overheidsbegroting aangedron- gen, terwijl de KVP in de Kamer opriep tot een volwaardige bestedingsbeper- king.51 In het internationale topoverleg tussen centraal bankiers en financieel specialisten, dat veelal plaatsvond op informele basis, kwam echter een geheel andere gevolgtrekking naar voren. Na het analyseren van gegevens, het afwe- gen van verschillende scenario’s en indringende discussies trokken deze speci- alisten de conclusie dat het gevaar van een wereldwijde neerwaartse spiraal levensgroot aanwezig was.52 Immers, als elk land en ieder bedrijf onder invloed van de gestegen energiekosten plotseling de broekriem zou aanhalen, en zoals ook Nederlandse politici eisten tot deflatoire maatregelen overgingen, werd de wereld geconfronteerd met een gigantische vraaguitval. Dit effect zou worden uitvergroot omdat de Arabische oliestaten hun nieuw verdiende rijkdommen onmogelijk meteen en volledig konden terugsluizen in de wereldeconomie. Het was deze conclusie die vanuit internationale topoverleggen langzaam doordrong tot de nationale discussie. Hoewel de broekriem aanhalen op het eerste gezicht een volstrekt logische reactie leek, zou dit cumulatief een destruc- tieve uitwerking hebben. Naast de BIS-president speelden ook managing direc- tor Johan Witteveen van het IMF en directeur-generaal Emile van Lennep van

lands internationale monetaire politiek 1958-1987 (Leiden 1988) 140-143. 49 Sargent, A Superpower Transformed, 130; Margaret G. de Vries, The International Monetary Fund 1972-1978: Cooperation on Trial. Vol. I: Narrative and analysis (Washington 1985) 115-117. 50 Hellema e.a., Doelwit . 51 Notulen ministerraad, 10, 11 en 17 december 1973; Handelingen Tweede Kamer (HTK), 18 december 1973, 1675. 52 Harmsma, Jelle zal wel zien, 332-334; ‘Dagboek H.J. Witteveen, 2-1-1974’, Nationaal Archief, archief H.J. Witteveen 2.21.370, inv.nr. 141.

Ex Tempore 39 (2020) 1 The seventies 65 de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) een belangrijke rol in de vertaalslag van deze two-level game. ‘Wij waren een sjeik- dom,’ herinnerde topambtenaar Dik Wolfson van Financiën zich. ‘Het IMF en de OESO riepen Nederland en Duitsland op om te expanderen. Zij vertelden ons dat een bestedingsimpuls heel goed was. Zij smeekten ons om onze begro- ting te verhogen. Anders ligt de wereld op zijn gat, zeiden zij.’53 Dat de rijksbegroting van september 1974 een sterk expansief karakter vertoonde, kan dan ook direct op deze discussie worden teruggevoerd.54 Naast deze keynesiaanse beleidsreactie en de plotselinge herwaardering van de dollar was ook de explosieve groeispurt van de Euromarkt een belangrijk gevolg van de oliecrisis.55 De hogere olieprijzen leidden tot een accumulatie van ‘oliedol- lars’ in het Midden-Oosten. De ‘recycling’ van deze middelen werd de inzet van een felle discussie, waarbij Witteveen en het IMF met zogenaamde oliefa- ciliteiten een officieel kanaal wilden scheppen om de kapitaalstroom van over- schot- naar tekortlanden in goede banen te leiden. Aangezien het diplomatieke overleg hierover moeizaam en traag verliep, vond de ‘recycling’ al gauw infor- meel plaats, via het bankwezen. Oliedollars werden door de OPEC-landen via westerse banken in de Euromarkt belegd. Hier ging geen moeizaam diploma- tiek overleg aan vooraf en het was bovendien lucratief, aangezien deze beleg- gingen relatief veel rente opleverden. Tekortlanden konden vervolgens ook terecht bij het bankwezen voor kredieten om hun (sterk gestegen) energiereke- ning te financieren. De schuldenberg van ontwikkelingslanden nam sterk toe, wat begin jaren tachtig uitmondde in een mondiale schuldencrisis.56 Hoewel Zijlstra op hoog niveau gesprekken bleef voeren met het IMF en zijn buitenland- se collega’s over officiële vormen van kredietstrekking, waren de oliefaciliteiten die uiteindelijk met veel pijn en moeite tot stand kwamen slechts een druppel op een gloeiende plaat. Het overgrote deel van de oliedollarrecycling werd een lucratieve voor de sterk expanderende Euromarkt.57 Daarmee liet de inflatoire werking van de oliecrisis zich niet alleen direct

53 Bruno de Haas en Cees Lotringen, . Van Friese volksjongen tot Mr. Euro (Amsterdam 2003) 84-85. 54 F.W. Rutten, Zeven kabinetten wijzer: De nieuwe zakelijkheid bij het economische beleid (Groningen 1993) 11, 25; Jan Luiten van Zanden, The Economic History of the 1914-1995: A Small Open Economy in the ‘Long’ Twentieth Century (Londen 1998) 166. In dit Engelstalige boek geeft Van Zanden goed weer dat het kabinet-Den Uyl pas in 1974-1975 overging tot een Keynesiaanse stimuleringspolitiek. 55 Schenk, ‘Summer in the City’, 2. 56 Hellema, The Global 1970s, 117-118. 57 ‘The efforts of Witteveen as head of the IMF to set up a special Oil Facility from opec loans, […] barely scratched the surface of the problem.’ Susan Strange, Casino Capitalism (New York 1986), 45; Margaret G. de Vries, The International Monetary Fund 1972-1978: Cooperation on trial. Vol. II: Narrative and analysis (Washington 1985) 636-637, 642-643.

6 6 Harmsma Ex Tempore 39 (2020) 1 merken, via de hogere energieprijzen, maar ook indirect, via de groei van de geldhoeveelheid op de financiële markt. Dat alles hield bovendien direct verband met loon- en prijsstijgingen, waarin vakbonden en bedrijfsleven naar compensatie zochten voor hogere kosten.58 Er was wereldwijd al met al spra- ke van een complex samenspel tussen inflatoire en deflatoire krachten, zoals ook Witteveen in zijn dagboek concludeerde, waarbij het volgens de managing director van het IMF de vraag was of de oliecrisis uiteindelijk ‘enorm inflatoir of deflatoir’ zou uitpakken.59 Ondertussen bleef er ook onder financiële experts en direct betrokkenen onduidelijkheid bestaan over de precieze omvang en werking van deze Euromarkt. Feit is wel dat toezicht en regelgeving uitble- ven. Mondiaal kwamen liquiditeit en geldhoeveelheid in handen van priva- te banken.60 Dit thema bleef zowel Witteveen als Zijlstra bezighouden. Onge- controleerde kredietverstrekking kon volgens beide topeconomen namelijk een ‘afzonderlijke motor’ van inflatie vormen.61 Dat de jaren zeventig het tijdperk van de stagflatie was, is alom bekend. Maar de internationale component hier- van, in de vorm van oliecrisis én financialisering van de wereldeconomie, is een component die historici onvoldoende op waarde schatten.62 Dit komt overeen met het perspectief dat Hellema in zijn meest recente werk kiest, en eveneens met het pleidooi van de Amerikaanse historicus William H. Sewell die historici in History and Theory opriep de werking en de historische wortels van ‘modern capitalism’s dynamism and perversity’ aan diepgaand onderzoek te onderwer- pen.63

Conclusie Vanuit een biografisch perspectief is in dit artikel gepoogd om zicht te bieden op de beginjaren van de ‘crisis decades’. Een theoretische duiding van deze verschuiving komt naar voren in het trilemma van de internationale economie. Deze theorie schetst met vaste wisselkoersen, nationale beleidsautonomie en

58 Hellema, The Global 1970s, 118-120. 59 ‘Dagboek H.J. Witteveen, 2-1-1974’, Nationaal Archief, archief H.J. Witteveen 2.21.370, inv.nr. 141. 60 Jeremy Adelman, ‘International and Political Legitimacy’ in: Ferguson e.a. (red.), The Shock of the Global, 113-127. 61 Harmsma, Jelle zal wel zien, 369-370; Margaret G. de Vries, The International Mone- tary Fund 1972-1978: Cooperation on trial. Vol. II: Narrative and analysis (Washington 1985) 636-639. 62 Gerald A. Epstein, ‘Introduction: Financialization and the World Economy’ in: Epstein (red.), Financialization and the World Economy (Amherst 2005) 3-16; Dickens, ‘The Eurodollar Market and the New Era of Global Financialization’, 210-211. 63 William H. Sewell jr., ‘A Strange Career: The Historical Study of Economic life’, History and Theory 49:4 (2010) 146-166.

Ex Tempore 39 (2020) 1 The seventies 67 vrij kapitaalverkeer drie mogelijkheden, waarvan op ieder moment maar twee te realiseren zijn. Terwijl in het geldstelsel van Bretton Woods bewust was geko- zen om het kapitaalverkeer aan banden te leggen, om natiestaten op die manier de speelruimte te verschaffen om de wederopbouw vorm te geven, kwam dit model met de (onvoorziene) komst van de Euromarkt op de helling te staan.64 Na de val van Bretton Woods koos Amerika voor zwevende koersen en daar- mee voor een ruime mate van beleidsautonomie, terwijl Europese landen op regionale schaal de voorkeur gaven aan vaste wisselkoersen, wat een beperking van speelruimte impliceerde voor nationale beleidsbepalers. In dit artikel zijn de hoofdlijnen geschetst van de ontwikkelingen die van deze transitie de grondslag vormen. Het tijdvak van de financiële globalisering brak aan, de geldhoeveelheid nam hand over hand toe, speculatieve kapitaal- stromen groeiden explosief en valutacrises domineerden het monetaire over- leg. In het Zwitserse Basel ontwikkelde de BIS zich in de jaren zeventig tot het zenuwcentrum van internationaal crisismanagement.65 Terwijl de liberalise- ring van het kapitaalverkeer toenam en het toezicht op bank- en kredietwezen verloren ging, begon op nationale en regionale schaal de zoektocht naar nieu- we vormen van stabiliteit. Enerzijds monetair, in de vorm van de Slang, de EMS en de koppeling van de Nederlandse gulden aan de D-mark, anderzijds econo- misch, in de vorm van nieuwe beleidsrecepten die aan de eisen van het nieuwe financiële tijdperk tegemoetkwamen.66 Globalisering is dan ook een cruciaal perspectief wanneer onderzoek naar de jaren zeventig wordt gedaan. ‘With the passage of time [...] the seventies begin to appear less like a side show and more like the main event’, concludeerde de Amerikaanse schrijver Christian Caryl in Strange Rebels.67 Daarbij wijst de econoom Alan M. Taylor in The Shock of the Global vooral naar economisch- financiële ontwikkelingen. Juist op dat terrein moeten de jaren zeventig volgens hem worden gezien ‘as one of the most important turning points of the modern era’.68 Dit verdient dan ook de aandacht van Nederlandse historici.

64 Dit trilemma of de ‘impossibility triangle’ is als model begin jaren zestig ontwik- keld door de econoom Robert A. Mundell. Sargent, A Superpower Transformed, 111. 65 Harold James, International Monetary Cooperation since Bretton Woods (New York 1996) 263-267; Ethan B. Kapstein, Architects of Stability? International Cooperation among Financial Supervisors (Basel 2006) 5-7; Singleton, Central Banking in the Twentieth Century, 195. 66 Sargent, ‘The US and Globalization in the 1970s’; Eichengreen, Globalizing Capital; Joseph Vogl, Het financiële regime (Amsterdam 2016); Aaron Major, Architects of Austerity: International Finance and the Politics of Growth (Stanford 2014). 67 Christian Caryl, Strange Rebels: 1979 and the Birth of the 21st Century (New York 2013) 1. 68 Alan M. Taylor, ‘The Global 1970s and the Echo of the Great Depression’ in: Fergu- son e.a. (red.), The Shock of the Global, 97-112, aldaar 97.

6 8 Harmsma Ex Tempore 39 (2020) 1 Zoals ook Hellema concludeerde, is ‘een louter nationaal perspectief’ niet langer toereikend.69 Het spanningsveld van de twee niveaus, met enerzijds de nieuwe dynamiek van globalisering en anderzijds het binnenlandse speelveld, is daarbij cruciaal. Van banken en financiële instellingen ging een steeds grotere invloed uit, schrijft Hellema, ‘while at the same time national governments were losing their control over monetary and financial relations’.70 Daardoor gingen in de jaren zeventig ‘vertrouwde patronen’ in rook op, aldus de historicus Herman de Liagre Böhl. ‘De zoektocht naar nieuwe vormen van het oplossen van conflicten kon aanvangen.’71 Het perspectief van bankpresident Zijlstra en zijn beleidsanalyses bieden in dat opzicht een vruchtbaar aanknopingspunt. Hij had bij uitstek zicht op beide ‘niveaus’, kreeg al vroeg vat op de nieuwe dynamiek van de jaren zeventig en formuleerde bovendien sinds jaar en dag een beleidsrecept dat in de jaren zeventig – vanwege de monetaire en marktgerichte oriëntatie van zijn denkbeelden – uitermate geschikt bleek als alternatief voor het overheid gecentreerde, keynesiaanse denken.72 Historisch onderzoek naar het ontstaan van financiële globalisering en de beleidsrecepten die daarmee samenhangen is bovendien van grote actuele waarde. Enerzijds om de hedendaagse problematiek rond kredietverlening en financiële instabiliteit te kunnen begrijpen en anderzijds als achtergrond bij de crisis van de westerse democratie. Zonder meer is de populistische strijdkreet ‘take back control’ verbonden met de beleidsmatige speelruimte die in de vroege jaren zeventig verloren ging.

69 Hellema, ‘De jaren zeventig’, 92. 70 Hellema, The Global 1970s, 120. 71 Herman de Liagre Böhl, ‘Consensus en polarisatie: De kwaliteit van de democratie, 1945-2000’ in: Remieg Aerts e.a. (red.), Land van kleine gebaren, 283- 349, aldaar 289. 72 Zie voor een verdere uitwerking daarvan: Harmsma, Jelle zal wel zien, hfst. 12, 13 en 14; Harmsma, ‘Voorbij de oude ballast: Neoliberalisme en het nieuwe marktdenken van Nederlandse economen (1945-1952)’, Tijdschrift Sociologie 15:3 (2019) 253-270.

Ex Tempore 39 (2020) 1 The seventies 69