Enkele Bibliotheek De Belangrijkste Gedrukte Bronnenpublikaties En
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
RECENSIES enkele bibliotheek de belangrijkste gedrukte bronnenpublikaties en monografieën over de ze periode van de Schotse geschiedenis kan aantreffen, niet gemakkelijk een oordeel uit te spreken over Rileys goed onderbouwde stelling. Men kan er hoogstens tegenover stellen dat het er, op grond van wat wel beschikbaar is, alle schijn van heeft dat de Schotse poli tiek juist toen de kerkelijke aspecten minder belangrijk werden, in de late jaren negentig en de eerste jaren van de achttiende eeuw, in toenemende mate door factieus gekonkel werd geteisterd. Ik zou bereid zijn te geloven dat dat echt maar schijn is als Riley duidelijker had aangetoond dat de kerkelijken, die zich wel in principes hebben vastgebeten, voor 1695 op de politici slechts een te verwaarlozen invloed hebben gehad. Natuurlijk worden er in het boek hier en daar wel feiten en argumenten aangedragen die hiervoor pleiten. Maar de au teur laat het krachtenveld van zijn kerkelijk erf onderbelicht. De vraag of er van daaruit wellicht invloeden zijn geoefend op het politieke erf, die wordt eigenlijk niet met zo veel woorden aan de orde gesteld, Iaat staan beantwoord. Dat de auteur zich strikt tot 'Scottish politicians' heeft beperkt, ja zelfs eigenlijk tot 'poli- ticians in Scotland', dat zien wij als wij er even op letten of hij zich echt wel beziggehouden heeft met de 'hoogste niveau's' waarover hij in zijn inleiding spreekt. Laat het nog begrij pelijk zijn dat de verre koning eigenlijk zozeer de gevangene was van het Schotse factiewe zen dat hij er, vanwege de prioriteiten die hij in het geheel van zijn beslommeringen had gesteld, niet dan met de grootste tegenzin en daardoor met soms desastreuze traagheid in heeft ingegrepen. Laat het waar zijn dat het Schotse koninkrijk daardoor, in het gunstigste geval, voor Willem III niet veel meer is geweest dan een gebied waar hij soldaten kon recru- teren. Die begrijpelijkheid en die waarheid maken dan juist de adviseurs, een Bentinck en een Carstares, de twee belangrijkste leden van wat men wel eens de 'Scoto-Dutch junto' naast Willem III heeft genoemd, tot sleutelfiguren van elke studie over dit onderwerp. En dat ze dat zijn wordt in Riley's boek onvoldoende duidelijk. We kunnen het lot van diverse Schotse magnaten en van enkele handenvol politici van bescheidener komaf in het werk volgen en wij leren hun zetten in het spel begrijpen. Maar 's konings Schotse hofprediker en de Nederlandse favoriet die na 1688 Schotse - en trouwens ook Ierse - problemen voor Willem III voorsorteerde en behandelde alsof hij nooit iets anders had gedaan, die blijven tamelijk schimmige figuren. Het zou echter onjuist zijn de bespreking van dit boek in mineur te beëindigen. De auteur heeft het voorbereidende werk degelijk en grondig uitgevoerd. Wanneer op grond van zulk werk een boek verschijnt dat oude antwoorden terzijde schuift en nieuwe stellingen po neert, dan is altijd het onvermijdelijk gevolg dat nieuwe vragen en problemen rijzen waarop de schrijver in zijn boek nog niet voldoende is ingegaan. En dat is precies wat hier gebeurd is. D. J. Roorda W. A. van Rappard, ed., Briefwisseling tussen Simon van Slingelandt en Sicco van Goslin- ga 1697-1731 (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, kleine serie XLVI; 's-Gravenhage: M. Nijhoff, 1978, xii en 358 blz., ISBN 90 247 2167 9). De verschijning van de in de periode van 1697 tot 1731 tussen Simon van Slingelandt en Sicco van Goslinga gewisselde brieven betekent een waardevolle aanvulling voor onze ken nis der politieke geschiedenis van het begin der achttiende eeuw. Na de publikatie van on- 556 RECENSIES der meer de correspondentie van Marlborough en Heinsius1, van Horatio Walpole2, van Marlborough en Godolphin3 en de tot dusver in het licht gegeven delen van het Heinsiusar- chief over de jaren 1702 en 17034 worden hierin opnieuw bouwstenen verstrekt, met name voor de studie der buitenlandse politiek in dat tijdperk. Het belang van een briefwisseling wordt bepaald door het gewicht der corresponderende personen, de inhoud der brieven en het terrein dat in temporeel opzicht bestreken wordt. Wat het eerste betreft: reeds het enkele feit van een geregelde gedachtenwisseling tussen twee hoge regenten in de staat, de eigenzinnige Van Slingelandt, secretaris van de Raad van State, vanaf 1725 thesaurier-generaal en van 1727 tot zijn dood in 1736 raadpensionaris, en de markante Fries Van Goslinga, tijdens de Spaanse Successieoorlog gedeputeerde te velde en later afgevaardigde naar de vredescongressen van Utrecht en Soissons, wekt hoge ver wachtingen. Helaas bevat deze bronnenuitgave echter niet een aaneengesloten reeks brie ven: van verscheidene jaren werd zeer weinig of niets bewaard. Met grote spijt constateer de Van Slingelandt later dat hij de van Van Goslinga tijdens diens gedeputeerdeschap te velde ontvangen brieven vrijwel alle had vernietigd. Tijdens beider lidmaatschap van de Raad van State in de jaren negentig was.een vriend schappelijke verhouding gegroeid. Meer dan eens wordt de lezer daardoor in de gelegen heid gesteld door de kieren van het formele harnas heen een blik te slaan op hun ge moedsleven. Zo uitte Van Slingelandt zijn.bezorgdheid toen hij van Van Goslinga vernam dat de tragische dood van Johan Willem Friso aan de Moerdijk hem gedurende drie nach ten de slaap benomen had. Toen hij in 1726 zijn vriend omstandig de motieven uitgelegd had die hem brachten tot een tweede huwelijk met zijn huishoudster, berispte Van Goslin ga hem heftig over deze 'mesalliance' in een overigens door Van Slingelandt vernietigde brief. Diens antwoord en de toon der daarop volgende brieven geven aan dat de vriend schap de botsing overleefde. Na de paar brieven uit 1697/1698 die aansporingen aan Van Goslinga behelzen om zorg te dragen dat Friesland zijn financiële Unieverplichtingen nakomt, stelt de omvang van het materiaal uit het eerste decennium van de eeuw teleur: de oorzaak daarvan gaven wij reeds aan. Naast legerkwesties, de strijd over benoemingen en bevoegdheden, komen ook poli tieke problemen aan de orde. Van Slingelandt klaagde er in 1702 over hoe er tegen hem en de oude, voornamelijk orangistische groep, in de Raad van State front gevormd werd door een groepering onder leiding van Van Reede van Renswoude en Van Heeck, die zoals wij weten verbonden waren met een wijdvertakte, maar vooral in Utrecht machtige oppositie beweging die een geringere oorlogsbereidheid paarde aan een radicale anti-orangistische koers5. Inzake Oranje waren beide correspondenten het in hoge mate eens: in 1702 achtte Van Slingelandt.een nieuw 'eminent hoofd' de beste oplossing voor de Republiek, in 1718 sprak ook Van Goslinga, hoewel hij zich een goed republikein noemde, zich uit voor het 1. B. van 't Hoff, ed., The Correspondence 1701-1711 of John Churchill, First Duke of Marlbo rough and Anthonie Heinsius, Grand Pensionary of Holland (Werken Hist. Gen., 4e serie, no. 1, Utrecht, 1951). 2. J. J. Murray, An Honest Diplomat at the Hague. The Private Letters of Horatio Walpole 1715- 1716 (Indiana Univ. Publ., Soc. science series 13; Bloomington-The Hague, 1955). 3. H. L. Snyder, ed., The Marlborough-Godolphin Correspondence (Londen, 1975). 4. A. J. Veenendaal Jr., De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720,1 (RGP, Gr. Ser. 158, 's-Gravenhage, 1976: over 1702) en II (over 1703). 5. M. van der Bijl, 'Utrechts weerstand tegen de oorlogspolitiek tijdens de Spaanse Successieoorlog. De rol van de heer van Welland van 1672 tot 1708', Van Standen tot Staten (Stichtse Historische Reeks 1; Utrecht, 1975). 557 RECENSIES stadhouderschap. De Hollandse regent trachtte via zijn vriend de soms onstuimige Johan Willem Friso in diens eigen belang tot meer gematigdheid te brengen. Afgezien van de soms interessante mededelingen van Van Goslinga over de interne situatie in Friesland en Groningen biedt deze correspondentie weinig voor de binnenlandse politieke omstandighe den. Vruchteloos speuren we bijvoorbeeld naar commentaar op de staatkundige hervor mingsvoorstellen die in 1716 op de tweede Grote Vergadering in behandeling kwamen. Van essentieel belang daarentegen zijn de in de brieven en in de, als bijlagen toegevoegde, exposés vervatte gegevens over de buitenlandse politiek. Zwaar van inhoud worden de brieven als het einde van de Spaanse Successieoorlog in zicht komt. De bange vermoedens, gewekt door de Engelse regeringswisseling van 1710 en de Frans-Engelse vredespreliminai- ren van 1711 worden slag op slag bevestigd. Deze gang van zaken komt aan de orde in een dertigtal brieven over 1711 en in de 81 brieven over 1712 - Van Goslinga is dan afgevaar digde op het Utrechtse vredescongres - die bijna een derde van de totale brievenvoorraad uitmaken. Alle voor het belang van de Republiek fundamentele kwesties als de Barrière, het 'asiento de negros', het bezit van Spanje komen hierin uitvoerig ter sprake. De funeste consequenties der feitelijke ontwikkeling besefte Van Goslinga ten volle: 'video fatum Cartaginis. Chacun répondra un jour devant Dieu et les hommes, de ses actions'. Terwijl Van Slingelandt als exponent van de groep rondom Heinsius nog poogde het getij te keren en de kansen overwoog om de oorlog eventueel zonder Engeland voort te zetten, had de Friese regent volledig oog voor de realiteit en bezwoer hij zijn correspondent, die met het oog op de Barrière de keizer niet in de steek wilde laten, een spoedige vrede te bewerkstelli gen daar voortzetting van de oorlog reeds financieel onmogelijk was. Een soortgelijke con troverse trad aan het licht in de jaren 1716/1718 over de wenselijkheid van allianties. Slin gelandt was in 1716 voorstander van een defensief verbond tussen de Republiek, Engeland en de Keizer, waar Van Goslinga huiverachtig tegenover stond omdat hij vreesde dat de Staat zo agressieve Oostenrijkse ondernemingen in Zuid-Europa in de hand zou werken. De eerste beklemtoonde de noodzaak met andere mogendheden de resultaten van de Utrechtse vrede en het Europese machtsevenwicht te handhaven terwijl zijn Friese vriend in feite op neutralistisch standpunt stond: 'peu de traites défensifs, aucun offensif, se me ler par conséquent peu des affaires des têtes couronnées, ne prendre jamais les armes que pour la défense nécessaire et indispensable de notre commerce, et de nos propres frontiè- res'.