<<

Juni 2019 Vastgesteld Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Bestemmingsplan ‘’Scherpenzeel – De Landerij’’

Bestemmingsplan: Scherpenzeel – De Landerij IDN: NL.IMRO.0098.BPDeLanderij-VA01 Status: Vastgesteld Datum: Juni 2019

BJZ.nu 2 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

TOELICHTING

BJZ.nu 3 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1 INLEIDING ...... 6

1.1 AANLEIDING ...... 6 1.2 LIGGING VAN HET PLANGEBIED ...... 6 1.3 DE BIJ HET PLAN BEHORENDE STUKKEN ...... 6 1.4 HUIDIG PLANOLOGISCHE REGIME ...... 7 1.5 LEESWIJZER ...... 8 HOOFDSTUK 2 DE HUIDIGE SITUATIE ...... 9

2.1 HISTORISCHE ONTWIKKELING EN KENMERKEN VAN SCHERPENZEEL ...... 9 2.2 KENMERKEN VAN HET PLANGEBIED ...... 9 HOOFDSTUK 3 PLANBESCHRIJVING ...... 11

3.1 GEWENSTE ONTWIKKELING ...... 11 3.2 VERKEER EN PARKEREN ...... 12 HOOFDSTUK 4 BELEIDSKADER ...... 14

4.1 RIJKSBELEID ...... 14 4.2 PROVINCIAAL BELEID ...... 15 4.3 GEMEENTELIJK BELEID ...... 19 HOOFDSTUK 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN ...... 24

5.1 GELUID ...... 24 5.2 BODEMKWALITEIT ...... 24 5.3 LUCHTKWALITEIT ...... 25 5.4 EXTERNE VEILIGHEID ...... 26 5.5 MILIEUZONERING ...... 28 5.6 ECOLOGIE ...... 30 5.7 ARCHEOLOGIE & CULTUURHISTORIE ...... 32 5.8 BESLUIT MILIEUEFFECTRAPPORTAGE ...... 34 HOOFDSTUK 6 WATERASPECTEN ...... 37

6.1 VIGEREND BELEID ...... 37 6.2 WATERPARAGRAAF ...... 38 HOOFDSTUK 7 JURIDISCHE ASPECTEN EN PLANVERANTWOORDING ...... 40

7.1 INLEIDING ...... 40 7.2 OPZET VAN DE REGELS ...... 40 7.3 VERANTWOORDING VAN DE REGELS ...... 41 HOOFDSTUK 8 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID ...... 43 HOOFDSTUK 9 VOOROVERLEG EN INSPRAAK ...... 44

9.1 VOOROVERLEG ...... 44 9.2 INSPRAAK ...... 44 BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING ...... 45

BIJLAGE 1 VERKENNEND BODEMONDERZOEK ...... 46 BIJLAGE 2 QUICKSCAN NATUURWAARDEN...... 47

BJZ.nu 4 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

BIJLAGE 3 WATERTOETSRESULTAAT ...... 48

BJZ.nu 5 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding Aan de Grindweg 153 te Scherpenzeel is natuurkampeerterrein De Landerij gelegen. Het betreft een kampeerterrein van circa 1,3 hectare. De Landerij bestaat uit een groepsaccommodatie voor circa 22 personen en een natuurkampeerterrein met daarop 2 trekkershutten en 30 standplaatsen en bijbehorende voorzieningen. Ten behoeve van een versterking van de kwaliteit is het recreatiebedrijf voornemens om verscheidene ontwikkelingen door te voeren. Concreet betreft dit de bouw van een beheerderswoning, een receptie met een rustpunt voor passanten, een werkschuur, een aantal verblijfseenheden (trekkershutten/woodlodges) en een groepsruimte ten behoeve van de woodlodges. Voor de realisatie van het plan is een nieuw planologisch kader vereist. Aangezien de beoogde ontwikkelingen niet passend zijn binnen het huidig planologische kader. Voorliggend bestemmingplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting zal worden aangetoond dat het gewenste plan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied Het plangebied is gelegen in de kern van het dorp Scherpenzeel. Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente , sectie K, nummers 140, 142, 143, 525, 558, 559 en 560. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Scherpenzeel weergegeven.

Figuur 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Scherpenzeel en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken Het bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” bestaat uit de volgende stukken:  verbeelding (tek.nr: NL.IMRO.0098.BPDeLanderij-VA01) en een renvooi;  regels (met bijbehorende bijlagen). Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een

BJZ.nu 6 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologische regime

1.4.1 Algemeen Het plangebied bestaat uit de gronden van het bestaande kampeerterrein. Het kampeerterrein is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘’Scherpenzeel’’, vastgesteld door de gemeenteraad van op 29 augustus 2008 en het facetbestemmingsplan ‘’kernen van Weststellingwerf’’, vastgesteld op 17 september 2012. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van deze bestemmingsplannen opgenomen. In de verbeelding is met de rode contour de begrenzing van het plangebied indicatief aangegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan “Scherpenzeel” (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.2 Beschrijving bestemmingen Het plangebied heeft op basis van de geldende bestemmingsplannen de enkelbestemming ‘RECREATIE – VERBLIJFSRECREATIE’. De voor ‘’RECREATIE – VERBLIJFSRECREATIE’’ aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van recreatief verblijf voor personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, bedrijfswoningen, standplaatsen voor kampeermiddelen (stacaravans niet toegestaan), voet- en fietspaden, tuinen, erven en binnenterreinen, op- en inritten, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een gebouw uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd. Het bebouwingspercentage van de gronden buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 5%. In afwijking hiervan mogen buiten het bouwvlak gebouwen (waaronder trekkershutten) worden gebouwd tot

BJZ.nu 7 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld een gezamenlijk oppervlakte van niet meer dan 75m2 en per trekkershut een oppervlakte van niet meer dan respectievelijk 30m2.

1.4.3 Strijdigheid Het gewenste voornemen is strijdig omdat de gewenste beheerderswoning, de receptie, de groepsruimte en de werkschuur buiten het bouwvlak zijn gelegen. De maximale toegestane oppervlakte van 75m2 aan gebouwen buiten het bouwvlak wordt ruimschoots overschreden. Daarnaast wordt met het voornemen de maximaal toegestane oppervlakte aan verblijfseenheden (woodlodges/trekkershutten) overschreden. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader om de ontwikkeling mogelijk te maken. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van huidige situatie in het plangebied en omliggend gebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het gewenste plan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Fryslân en de gemeente Weststellingwerf beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op de vooroverleg en inspraak.

BJZ.nu 8 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 2 DE HUIDIGE SITUATIE

2.1 Historische ontwikkeling en kenmerken van Scherpenzeel Scherpenzeel is gelegen in het zuidwestelijke deel van de gemeente Weststellingwerf. Scherpenzeel is afgeleid van ‘Skerp’ of ‘Skarp’. Dit is de naam van een Sakser die vroeger een zeel (zaalhuis) bewoonde op de plaats waar nu het dorp ligt. In 1840 waren er in Scherpenzeel slechts 29 huizen. De huizen lagen door de omliggende uitgestrekte wei- en hooilanden omringd langs de weg. De meeste inwoners vonden hun bestaan in de landbouw. De oorspronkelijke (woon)bebouwing bestaat vooral uit lintbebouwing langs de Grindweg. Nadien heeft er rondom de kerk een zekere kernvorming plaatsgevonden. In het bebouwingslint zijn nog verscheidene doorkijkjes naar het buitengebied. De bebouwing is niet planmatig ontwikkeld, maar individueel per beschikbare kavel. Er staan dan ook met name vrijstaande woningen. Doordat de woningen in verschillende perioden op verschillende kavelgroottes zijn gebouw is een lintdorp met een geheel eigen uitstraling ontstaan. Het dorp heeft een overwegend waterrijk en groen karakter. Kenmerkend is het aan de oostzijde van het dorp gelegen natuurreservaat ‘De Rottige Meenthe’. Het betreft een natuurreservaat van circa 1.000 hectare. Dit natuurreservaat is struweelrijk, doordat de verlandingsprocessen op een aantal plaatsen vergevorderd zijn. In dit gebied leven beschermde soorten, waaronder de otter.

2.2 Kenmerken van het plangebied Het plangebied ligt aan de Grindweg 153, centraal in het lint van Scherpenzeel. De ruimtelijke-functionele structuur van de omgeving bestaat hoofdzakelijk uit voornamelijk woonpercelen en enkele bedrijfspercelen in het bebouwingslint. Het lint is gelegen aan de westzijde van het plangebied. De gronden ten zuiden en noorden van het plangebied zijn in agrarisch gebruik. Ten oosten van het plangebied ligt het natuurreservaat de ‘Rottige Meenthe’. Kenmerkend zijn de sloten die de begrenzing van de percelen aanduiden en het langs de sloten gelegen ‘Voetpad’ (een schelpenpaadje wat gebruikt wordt als fiets- en wandelpad). Het plangebied is ook omringd door sloten. Het plangebied betreft het perceel van het bestaande kampeerterrein. Het gehele perceel is in gebruik ten behoeve van de recreatie. Aan de voorzijde van het perceel is de groepsaccommodatie gelegen. Het kampeerterrein is achter deze groepsaccommodatie gelegen. Groen is met name aanwezig in de vorm van erfbeplanting langs de randen, nabij de sloten. Het plangebied wordt door één in- en uitrit ontsloten op de Grindweg. Het bestaande recreatiebedrijf heeft een oppervlakte van circa 1,3 hectare. Het recreatiebedrijf bestaat uit een groepsaccommodatie voor circa 22 personen en een natuurkampeerterrein met 2 trekkershutten en 30 standplaatsen en bijbehorende voorzieningen. In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven. Het plangebied is rood omlijnd weergegeven. In figuur 2.2 is een fotocollage van het kampeerterrein weergegeven.

BJZ.nu 9 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Figuur 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie (Bron: Provincie Fryslân)

Figuur 2.2: Fotocollage van de huidige situatie (Bron: Natuurkampeerterrein De Landerij)

BJZ.nu 10 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Gewenste ontwikkeling

Natuurkampeerterrein De Landerij staat goed aangeschreven en kent een goede bezetting. Het recreatiebedrijf bestaat momenteel uit een groepsaccommodatie voor 22 personen en een natuurkampeerterrein met 30 standplaatsen. Daarnaast zijn er momenteel reeds een toiletgebouw (60 m2), 2 trekkershutten (36 m2) een tuinhuis (16 m2) en een bakhuis (9m2) aanwezig. Ten behoeve van de instandhouding en vergroting van de huidige kwaliteit en vergroting van het toeristische aanbod is het recreatiebedrijf voornemens verscheidene ontwikkelingen door te voeren. Ten behoeve van een verhoging van de gastvrijheid is het noodzakelijk dat de beheerder van het kampeerterrein permanent op het terrein aanwezig kan zijn. Hiervoor is de bouw van een beheerderswoning noodzakelijk. Daarnaast draagt de bouw van een receptie met een rustpunt voor passanten bij aan een vergroting van de gastvrijheid en een vergroting van het voorzieningenniveau van het recreatiebedrijf. Tevens is het wenselijk een werkschuur te bouwen. Deze werkschuur zal worden gebruikt voor de stalling van materiaal ten behoeve van het onderhoud van de camping. Daarnaast is het ten behoeve van een beter rendement noodzakelijk om het kampeerterrein uit te breiden met een aantal verblijfsrecreatieve eenheden. Gezien de ligging (grenzend aan veel kano-, fiets en wandelroutes) en het huidig toeristische aanbod in de regio, is het voornemen om kleine hoogwaardige accommodaties voor een kort verblijf te realiseren. Het betreffen in dit geval zogenaamde woodlodges (een vorm van trekkershutten). Tenslotte bestaat het voornemen om ten behoeve van deze woodlodges een gezamenlijke groepsruimte te bouwen. De te realiseren vaste standplaatsen zullen komen in plaats van tentplaatsen. Er is op dit punt geen sprake van een uitbreiding, maar van een verandering van standplaatsen. In de nieuwe situatie blijft er sprake van 30 standplaatsen, waarvan er dan 15 plaatsen voor vaste kampeermiddelen (13 woodlodges en 2 (bestaande) trekkershutten) en 15 standplaatsen voor tenten zullen zijn. Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:  de bouw van een beheerderswoning (circa 75 m2);  de bouw van een receptie met een rustpunt voor recreanten (circa 30 m2);  de bouw van een werkschuur (circa 50 m2);  de bouw van een aantal verblijfseenheden (circa 13 trekkershutten/woodlodges) (circa 20 m2 per lodge);  De bouw van een gezamenlijke groepsruimte (circa 150 m2); Het plangebied is gelegen in een waterrijk gebied met verscheidene watergangen, moerassen en meren. Het bestaande kampeerterrein is reeds groen ingericht, aansluitend bij de gebiedskenmerken. De nieuw te bouwen bouwwerken en gebouwen zullen worden gebouwd op plaatsen waar momenteel grasland is gelegen. Het bestaande groen zal worden gehandhaafd en waar nodig worden versterkt. In onderstaande figuren zijn enkele visualisaties van de gewenste ontwikkeling weergegeven. Hierop zijn de concrete ontwikkelingen aangegeven. Belangrijk om te vermelden is dat de te bouwen werkschuur niet op de tekening staat, de overige te bouwen gebouwen zijn en bestaande gebouwen zijn aangegeven.

BJZ.nu 11 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Figuur 3.1: Vogelvlucht van het kampeerterrein in toekomstige situatie (Bron: Natuurkampeerterrein De Landerij)

Figuur 3.2: Plattegrond van het kampeerterrein in de toekomstige situatie (Bron: Natuurkampeerterrein De Landerij)

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Algemeen Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.

BJZ.nu 12 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

3.2.2 Uitgangspunten Qua verstedelijkingsgraad en stedelijke zone worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:  verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (Bron: CBS, gemeente Weststellingwerf);  stedelijke zone: buitengebied;  functies: camping (kampeerterrein, woodlodges en trekkershutten), 1* hotel (groepsaccommodatie) en wonen – koop, vrijstaand (voor de beheerderswoning).

3.2.3 Parkeren Uitgaande van de gegevens van het CROW omtrent verstedelijkingsgraad, stedelijke zone en functie geldt een gemiddelde parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per standplaats. Voor de woning geldt een parkeerbehoefte van 2,4 (afgerond 3) parkeerplaatsen. Voor een kampeerterrein gelegen binnen de bebouwde kom heeft de CROW geen parkeerkencijfers opgenomen. In dit geval is de entree van het kampeerterrein gelegen binnen de bebouwde kom, het feitelijk kampeerterrein is echter gelegen tussen agrarische gronden. In dit geval wordt er daarom aangesloten bij de ligging in het buitengebied. Van vorenstaande uitgaande geldt er een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per standplaats. Voor de twee trekkershutten en de (circa) 13 woodlodges (15 verblijfseenheden) wordt van dezelfde parkeerberekening gebruik gemaakt als voor de standplaatsen. Dit maakt 30*1,2 = 36 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen ten behoeve van de vaste kampeermiddelen (trekkershutten en woodlodges, zijn voorzien bij de standplaats (zie ook figuur 3.2). Daarnaast geldt voor de bedrijfswoning een parkeerbehoefte van 2,3 (afgerond 3) parkeerplaatsen. Ook deze parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd op eigen terrein. Resteert een parkeerbehoefte voor 15 standplaatsen, voor de groepsaccommodatie en voor de bedrijfswoning. Voor de standplaatsen geldt een parkeerbehoefte van 15*1,2 = 18 parkeerplaatsen. Daarnaast brengt de bestaande groepsaccommodatie (voor 22 personen) reeds een parkeerbehoefte met zich mee. Ten aanzien van deze functie wordt er op basis van de CROW uitgegaan van de functie ’1* hotel’. Deze functie heeft op basis van de genoemde uitgangspunten een parkeerbehoefte van 4,5 parkeerplaatsen per 10 kamers. Er vanuit gaande dat in deze accommodatie 10 kamers (voor 22 personen) aanwezig zijn, brengt dit een extra parkeerbehoefte van afgerond 5 parkeerplaatsen met zich mee. Dit maakt in zijn totaal dat er een resterende behoefte is van 23 parkeerplaatsen. Op het terrein is reeds een parkeerterrein aanwezig waar circa 20 voertuigen kunnen parkeren. Dit terrein zal worden uitgebreid, anders ingericht en vergroot, zodat aan de parkeerbehoefte zal worden voldaan. Concluderend kan worden gesteld dat er op het terrein voldoende ruimte is om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.

3.2.4 Verkeer Op basis van de CROW publicatie geldt voor kampeerterreinen in het buitengebied een verkeersgeneratie van 0,4 vervoersbewegingen per etmaal per standplaats. In de nieuwe situatie is er sprake van de toevoeging van een aantal verblijfseenheden (circa 13). Deze komen echter in de plaats van tentplaatsen. Dit zorgt naar verwachting dan ook niet voor een extra verkeersgeneratie. De te bouwen woning brengt wel een toename aan verkeersgeneratie van 8,2 vervoersbewegingen per etmaal met zich mee. Het kampeerterrein wordt ontsloten op de Grindweg. Dit betreft een doorgaande ontsluitingsweg die het dorp Scherpenzeel verbindt met omliggende dorpen. De Grindweg is van voldoende capaciteit om de beperkte toename aan vervoersbewegingen op te vangen.

3.2.5 Conclusie Het aspect ‘verkeer en parkeren’ vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

BJZ.nu 13 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 4 BELEIDSKADER Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

4.1.1.1 Algemeen De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):  Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;  Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;  Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederland (de provincies , Groningen en Drenthe) zijn:  Het versterken van Energyport (Noord-) Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en: o het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven; o het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noordwest 380kV-verbinding); o het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag; o het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;  Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;  De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma’s Zoet- watervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);  Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).

BJZ.nu 14 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor: bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´ Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de realisatie van een kampeerterrein van ongeveer 3 hectare, waar ruimte wordt geboden aan uitsluitend tenten, tentwagens, kampeerauto’s, caravans of stacaravans, dan wel andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens (ECLI:NL:RVS:2017:943) niet als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro wordt gezien. In een andere uitspraak heeft de Afdeling uitgemaakt dat de realisatie van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie in ieder geval niet wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Dit blijkt uit de uitspraak ABRvS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3398. Voorliggend plan voorziet in een uitbreiding van een kampeerterrein met 1,3 hectare. Met de uitbreiding wordt voorzien in de realisatie van één beheerderswoning, één receptie, één werkschuur, één groepsruimte en een aantal verblijfseenheden. Gezien vorenstaande uitspraken kan worden gesteld dat voorliggende ontwikkeling niet in strijd is met het rijksbeleid. Een nadere toetsing aan de ladder kan dan ook achterwege blijven.

4.2 Provinciaal beleid Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014.

BJZ.nu 15 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

4.2.1 Streekplan Fryslân 2007

4.2.1.1 Algemeen Op 13 december 2006 is het Streekplan Fryslân 2007 vastgesteld door de Provinciale Staten. In het streekplan staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers ruim de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen, waarbij de kernkwaliteiten van Fryslân voor de toekomst in stand gehouden en versterkt worden. Daarbij stuurt de provincie op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet. De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld. Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

4.2.1.2 Recreatie en toerisme

Algemeen De recreatieve en toeristische sector is een belangrijke economische sector in de provincie Fryslân. Bevorderd wordt dat recreatie en toerisme als (nieuwe) sociaaleconomische drager en als beheerder van landschap, natuur en erfgoed ten volle wordt benut. Grootschalige en intensieve recreatie wordt geconcentreerd in stedelijke en regionale kernen. Daarnaast zijn een aantal recreatiekernen aangewezen. In de (voormalige) gemeente Nijefurd is Workum een stedelijk- en regionaal centrum. Hindeloopen, Koudum en Stavoren zijn aangewezen als recreatiekernen. De provincie streeft daarnaast naar kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen. Het omzetten van kampeermiddelen in recreatiewoningen is daarbij één van de opties. Wel moet er aandacht zijn voor voldoende betaalbare recreatiemogelijkheden in de omgeving. In de regio blijft sprake van een gevarieerd aanbod voor recreëren op campings. Dit geldt voor zowel de toeristische plaatsen, alsook vaste standplaatsen voor stacaravans. Verblijfsrecreatie Bij verblijfsrecreatie legt de provincie accent op verbetering van de kwaliteit van het bestaande aanbod. De provincie ziet daarbij ruimte voor uitbreiding van bestaande recreatieve bedrijven en voor nieuwe initiatieven tot en met het middelgrote segment. Bij kampeerterreinen is ruimte tot in ieder geval 200 standplaatsen, bij recreatiebungalow- en appartementencomplexen tot in ieder geval 50 verblijfseenheden.

Nieuwe initiatieven zijn mogelijk bij de stedelijke en regionale centra en de recreatiekernen; uitbreiding van bestaande voorzieningen is ook daarbuiten mogelijk. In alle gevallen vraagt de provincie om een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Onder de voorwaarde van een grotere provinciale betrokkenheid kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. De provincie zal er in dat geval specifiek op letten of de schaal en omvang van een initiatief passen in de omgeving, ook gelet op de ontsluiting, en of het initiatief recreatieve kwaliteiten toevoegt in de regio.

Gelet op de bezettingsgraden is er nog voldoende ruimte bij de bestaande recreatiebedrijven om een groei van het aantal overnachtingen op te vangen. Er is vooral behoefte aan kwaliteitsverbetering en minder aan kwantitatieve groei. Hieronder valt onder meer de omzetting van bestaande standplaatsen voor kampeermiddelen in recreatiewoningen, waarbij aandacht gewenst is voor behoud van voldoende mogelijkheden voor betaalbare recreatie. Vooral de toegenomen belangstelling voor cultuur en cultuurtoerisme biedt kansen voor het aantrekken van nieuwe doelgroepen verblijfsrecreanten. Initiatieven voor kwaliteitsverbetering komen vanuit de markt. De provincie beschouwt het als haar rol om voor deze

BJZ.nu 16 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld initiatieven samen met gemeenten ruimtelijke mogelijkheden te creëren. Daarnaast zal op een gepaste schaal kwantitatieve groei mogelijk blijven, zeker als dat een impuls oplevert voor kwaliteitsverbetering van het verblijfsrecreatieve aanbod.

Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, met name kamperen bij de boer, vormen een belangrijke basis voor plattelands-, cultuur- en natuurtoerisme. Ook leveren deze voorzieningen een belangrijke bijdrage aan de versterking van de recreatieve netwerken. Kleinschalige verblijfsrecreatie leent zich bij uitstek als nevenfunctie bij agrarische bedrijven of als vorm van hergebruik in voormalige boerderijen, vooral wanneer deze langs recreatieve routes ligt. Om het recreatieve imago van onze provincie te benadrukken, zijn ook op andere plaatsen in Fryslân mogelijkheden voor kleinschalig kamperen aanwezig.

4.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan het Streekplan Fryslân 2007 Voorliggend initiatief voorziet in een vergroting van het recreatieve aanbod (bouw van verblijfseenheden) en de kwaliteitsverbetering van het bestaande aanbod (bouw van een receptie/rustpunt en een beheerderswoning) van een bestaand kampeerterrein. Dit voornemen sluit aan bij de provinciale doelstelling om kwaliteitsverbetering van bestaande recreatieve voorzieningen te stimuleren. Het omzetten van kampeermiddelen in recreatiewoningen is daarbij een optie. Voorliggend plan voorziet hierin, aangezien er kampeerplaatsen worden ‘ingeruild’ voor verblijfseenheden (trekkershutten).

4.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

4.2.2.1 Algemeen Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in de AMvB Ruimte of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is bij de wijze van regeling rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

4.2.2.2 Van belang zijnde artikelen Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn de volgende artikelen van belang. Artikel 2.1 Ruimtelijke kwaliteit 2.1.1 1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze: a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen; b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte. 2. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven. 3. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van: a. een uitbreidingslocatie;

BJZ.nu 17 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur; c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening; d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven; e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies, binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.

Artikel 5.2 Kampeerterreinen

5.2.1 In een ruimtelijk plan kan een uitbreiding van een bestaand kampeerterrein worden toegestaan, waarbij het aantal standplaatsen mag toenemen tot 200, dan wel het bestaande aantal standplaatsen met 100 mag toenemen, mits in de plantoelichting is onderbouwd dat de uitbreiding bijdraagt aan kwaliteitsverbetering van het kampeerterrein.

5.2.2 In een ruimtelijk plan kan een nieuw kampeerterrein uitsluitend worden toegestaan in, aansluitend aan of nabij een recreatiekern, tot een maximum aantal van 200 standplaatsen.

Artikel 5.6 Bijzondere bepalingen recreatieve voorzieningen 5.6.1 1. In een ruimtelijk plan waarin een uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening of de vestiging van een nieuwe recreatieve voorziening is toegestaan, zoals bedoeld in de artikelen in dit hoofdstuk, wordt in de plantoelichting onderbouwd dat de inrichting milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en wat betreft schaal en verschijningsvorm inpasbaar is binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. 2. Voor de landschappelijke inpassing van een recreatieve voorziening zoals bedoeld in de artikelen 5.1 tot en met 5.4 wordt een ruimtelijk inrichtingsplan opgesteld volgens de methodiek ‘Nije Pleats’, waarvan de uitvoering zo nodig als voorwaardelijke bepaling in het ruimtelijk plan is opgenomen.

5.6.2 1. In een ruimtelijk plan waarin een uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening of de vestiging van een nieuwe recreatieve voorziening is toegestaan, zoals bedoeld in de artikelen in dit hoofdstuk, wordt in de plantoelichting onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling: a. bijdraagt aan verbreding of kwaliteitsverbetering van het toeristisch-recreatieve aanbod in de regio, en b. voor zover het betreft de uitbreiding van een bestaande voorziening, deze bijdraagt aan kwaliteitsverbetering van die voorziening.

4.2.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Verordening Romte Fryslân 2014 Hierna wordt puntsgewijs ingegaan op de van belang zijnde artikelen uit de Verordening Romte Fryslân 2014: Artikel 2.1: In voorliggend geval is er sprake van een verbreding van recreatieve mogelijkheden op een bestaand kampeerterrein. Het terrein is reeds landschappelijk ingepast. Bij het realiseren van de nieuwe functies op het terrein zullen de landschappelijke kenmerken worden behouden en waar mogelijk worden versterkt. Artikel 5.2: Het plan voorziet in een vergroting van mogelijkheden op een bestaand kampeerteerrein. Het aantal standplaatsen blijft ruim onder de 200. Overigens draagt de uitbreiding bij aan de kwaliteitsverbetering van het kampeerterrein, aangezien ook het voorzieningenniveau wordt uitgebreid. Artikel 5.6: Dit plan voorziet in de uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening. In de plantoelichting is onderbouwd dat de inrichting milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving. Ook is

BJZ.nu 18 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld aangetoond dat de uitbreiding verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en wat betreft schaal en verschijningsvorm inpasbaar is binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 3 (planbeschrijving en verkeer) en hoofdstuk 5 (milieu- en omgevingsaspecten). Tevens is aangetoond dat het plan bijdraagt aan de verbreding en kwaliteitsverbetering van het toeristisch-recreatieve aanbod in de regio en aan de kwaliteitsverbetering van de voorziening. Wat betreft de landschappelijke inpassing kan worden gesteld dat het kampeerterrein reeds op een adequate wijze landschappelijke wijze is ingepast. De bestaande landschappelijke elementen behouden zullen worden. Daar waar mogelijk zal het landschap worden versterkt door het aanbrengen van streekeigen groen.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte 2014.

4.3 Gemeentelijk beleid Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan zijn de hieronder genoemde beleidsstukken het belangrijkst.

4.3 Structuurplan Weststellingwerf 2000-2015

4.3.1.1 Algemeen Het Structuurplan Weststellingwerf is op 25 februari 2002 vastgesteld door de gemeenteraad van Weststellingwerf. Dit plan is primair bedoeld als ruimtelijk toetsings- en uitwerkingskader voor de (middel)lange termijn, waarin de essentiële keuzen met betrekking tot de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling worden gemaakt. Vanwege de positie van de gemeente in het landschap en de ligging aan belangrijke infrastructuur wordt in het structuurplan op hoofdlijnen gestreefd naar:  behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische ‘bakermat’ van de gemeente; de historisch bepaalde diversiteit van landschappen en nederzettingen blijft ook in de toekomst gehandhaafd;  een evenwichtige en onderlinge samenhangende ontwikkeling van de economisch, recreatief- toeristische en woonpotenties, waarbij kwaliteit vóór kwantiteit gaat;  concentratie van de nieuwe woon- en werkgebieden primair in de oostflank van Wolvega;  een grote diversiteit in woon- en werkmilieus voor de eigen bedrijven en woningzoekenden maar ook voor vestigers van buitenaf met als gemeenschappelijk uitgangspunt: ‘een aantrekkelijke ligging in het landschap’. Een uitsnede van de structuurplankaart is opgenomen in figuur 4.1.

BJZ.nu 19 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Figuur 4.1: Uitsnede structuurplankaart (Bron: Gemeente Weststellingwerf)

4.3.1.2 Scherpenzeel Scherpenzeel ligt op de grens van de Rottige Meenthe en de veenpolders rond de Gracht ingeklemd. Hierdoor is er op het gebied van bouwen enkel ruimte aan de noord- en zuidzijde, ter afronding van het Lint. Verdere uitbreiding en verdichting zal geheel binnen het lint plaats moeten vinden, bijvoorbeeld door herstructurering en verplaatsing van functies. Overige uitbreidingen doen afbreuk aan de gewenste kwaliteit en ruimtelijke karakteristiek van het dorp.

4.3.1.3 Recreatie en toerisme De gemeente Weststellingwerf heeft op het gebied van recreatie en toerisme een aantal doelstellingen opgesteld:  verbeteren van de (groene) uitloopgebieden en de routenetwerken;  Wolvega NO (), Wolvega ZW (Linde), e.o., - en de Meenthe zijn prioritair wandelgebied;  Meer aansluiting zoeken bij de cultuurhistorie;  Versterken van organisatie, informatie en promotie met betrekking tot recreatie en toerisme, hierbij is versterking van de samenwerking van belang;  Beperken van de groei van zogeheten vrijstellingscampings, uitbreiding van het aanbod richten op grotere, goed geoutilleerde campings of op kleine, specifieke kampeermogelijkheden. Het streven is om een grote camping in het westen van de gemeente (omgeving de Linde) te realiseren;

BJZ.nu 20 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

 Voorzichtig zijn met een verdere groei van bungalowparken, tenzij in het kader van een aantrekkelijk thema;  Zoeken naar kansen voor een groot hotel met bijbehorende faciliteiten, maar ook bevorderen van de groei van dorpslogelementen;  Watersport: behouden een versterking van de jachthaven en vaarverbinding Wolvega; zo mogelijk een watersportcamping bij Driewegsluis. Een verdere groei van de Driesprongcamping faciliteren;  Realiseren van een directe schaats/kanoverbinding vanuit Wolvega naar de Linde;

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan het Structuurplan Weststellingwerf 2000-2015 Het plan voorziet in een aantal ontwikkelingen op een bestaand kampeerterrein, waarmee een verbetering van het recreatief product wordt gerealiseerd en de kwaliteit van het voorzieningenaanbod wordt vergroot. Doordat het gaat om ontwikkelingen op een bestaand terrein (binnen het dorpslint) wordt de kwaliteit/het bebouwingsbeeld van het dorpslint niet aangetast. Wat betreft de recreatie is het een doelstelling van de gemeente om de uitbreiding van het aanbod te richten op goed geoutilleerde campings of op kleine specifieke kampeermogelijkheden. Voorliggend plan sluit hier op aan. Tevens wordt door het realiseren van een receptie ook de kwaliteit van de voorzieningen ten behoeve van de bestaande groepsaccommodatie (dorpslogement) vergroot.

4.3.2 Nota recreatie en toerisme

4.3.2.1 Algemeen Weststellingwerf kenmerkt zich door een overwegend agrarisch landschap, met daarin vele landschappelijke en cultuurhistorische elementen. Mede door de ligging op de grens van hoog en laag Nederland, is er een rijke variëteit aan landschapstypen, variërend van weidse veenpolders bij Spanga tot een besloten bosrijk landschap bij Noordwolde. Verbindend van west naar Oost is er het beekdal van rivier de Lende. Deze rivier heeft schitterende oevers, waarop deels al fiets- en wandelpaden aanwezig zijn. De rivier zelf vormt een aantrekkelijk vaarwater voor kleinere boten en kano’s.

Ook kent de gemeente waardevolle natuurgebieden, waarvan de Rottige Meenthe in de westhoek van de gemeente het bekendst is. Een deel van de Koloniën van Weldadigheid ligt binnen de gemeentegrenzen. De koloniën vormen een uniek gebied van cultuurhistorische waarde, dat in het begin van de negentiende eeuw tot stand kwam en waarvan nog vele kenmerken goed bewaard zijn.

Het landschap van Weststellingwerf is van een hoge kwaliteit. Toeristen zien een mooie, groene gemeente met een zeer afwisselend landschap, waar zij speciaal naar toe zijn gekomen voor de rust, ruimte en het nog veelal authentieke agrarische karakter. Sommige toeristen typeren het hier als ‘stilte in overvloed’, anderen komen hier specifiek ‘om wat er níet is’ (waarmee wordt gedoeld op toeristische trekpleisters en attractieparken). De aanwezige kwaliteiten worden op dit moment echter nog niet ten volle benut door de recreatieve sector. Hier liggen kansen die benut kunnen worden.

4.3.2.2 Drie kansrijke sporen De gemeente Weststellingwerf heeft genoeg te bieden om de toerist te kunnen boeien. De ambitie is om meer toeristen hier te laten overnachten, zodat meer mensen kunnen genieten van dit mooie gebied. Dit kan van positieve invloed zijn op werkgelegenheid en de leefbaarheid in met name de kleine kernen. Uiteraard zijn de recreatieondernemers eveneens gebaat bij een groeiende recreatieve sector. In samenwerking met de ondernemers en andere gebiedspartijen zijn drie sporen ontwikkeld die gevolgd kunnen worden om de gezamenlijke ambitie na te streven:  Identiteit en PR (het vermarkten van de regio om meer (verblijfs)toeristen te trekken;  Samenhang en verbinding (meer onderlinge samenwerking tussen ondernemers);  Kwaliteit (o.a. wandelroutenetwerk, herinrichtingsplannen)

BJZ.nu 21 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Nota recreatie en toerisme Met voorliggend initiatief wordt er bijgedragen aan het streven om meer (verblijfs)toeristen naar de gemeente te trekken. Bovendien wordt door uitbreiding en kwaliteitsvergroting van een bestaand kampeerterrein gerealiseerd, dit sluit aan bij de doelstelling om de kwaliteit te vergroten (onder andere door herinrichtingsplannen). Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de Nota recreatie en toerisme.

4.3.3 Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland

4.3.3.1 Algemeen De kwaliteit van het landschap in Zuidoost Friesland gaat achteruit. De kenmerkende landschapstypen zoals bijvoorbeeld de besloten woudontginningen en het landgoederenlandschap maar ook de meer open gebieden als de heideontginningen en de veenpolders verliezen hun identiteit en herkenbaarheid. Landschapstypen gaan meer en meer op elkaar lijken. De landbouw die nieuwe eisen stelt aan haar omgeving om rendabel te kunnen blijven boeren, nieuwe infrastructuur, bedrijventerreinen en woningen zijn hier mede debet aan. Het landschapsbeleidsplan (LBP) speelt op deze ontwikkelingen in en formuleert landschappelijke randvoorwaarden die aan deze ontwikkelingen gesteld dienen te worden. Doel is om de achteruitgang van de herkenbaarheid van het landschap te stoppen en zo mogelijk de herkenbaarheid te versterken. In het LBP wordt de gewenste landschappelijke hoofdstructuur beschreven. De volgende hoofdkoersen zijn hierbij onderscheiden:  Handhaven en versterken van het contrast tussen de besloten dekzandruggen en de meer open lagere gebieden;  het vergroten van de herkenbaarheid van de beeklopen en beekdalen;  landschapsversterking in gebieden waar het landschap sterk onder druk staat. In dit geval is het plangebied gelegen in het gebiedstype aangeduid als hoogveenontginning met wijken.

4.3.3.2 Hoogveenontginning met wijken Algemeen Dit betreffen gebieden die afwisselend grootschalig of kleinschalig van karakter zijn, plaatselijk zijn nog enkele veenrestanten aanwezig. Karakteristieke elementen zijn de veenvaarten met sluizen en lintbebouwing, op de grens naar de hogere gronden (woud- en heideontginningen) zijn restanten van oude leidijken aanwezig.

Langs de vaarten zijn veenkoloniale dorpen ontstaan met veel kleine arbeidershuisjes. Vaak betreffen het dichte linten met twee parallelle wegen langs de vaart en begeleidende beplanting. De oude veenvaarten zijn op enkele plekken verdwenen. De verkaveling is opstrekkend, haaks op de turfvaarten en lintbebouwing. De wijken en sloten hebben een regelmatig patroon. De toenmalige openheid is deels verdwenen. De verkaveling langs de turfvaarten en lintbebouwing is tevens opstrekkend. Er zijn sloten met houtsingels en elzensingels als erfafscheiding aanwezig.

Langs de wijken staan met name elzen, die deels doorlopen tot op het erf. Hierdoor loopt de perceelsrandbeplanting over in de erfgrensbeplanting. Doordat de wijken vaak aan één zijde of aan twee zijden beplant zijn, zijn de wijken vanaf de hoofdvaart slecht herkenbaar. De monumentale bomen (linde, kastanje) die voor op het erf staan steken als plukjes boven de elzen uit.

BJZ.nu 22 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Ontwikkelingsrichting

Het streven is naar het herstel van de herkenbaarheid van de wijken. De eerste 50 meter vanaf weg dient de wijk bij voorkeur onbeplant te zijn, zodat deze goed zichtbaar is. Na 50 meter loopt de transparante erfgrensbeplanting van els, wilg en knotwilg, over in perceelsgrensbeplanting. Daarnaast is het streven om de monumentale bomen op het erf duurzaam in stand te houden.

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland De ontwikkelingen op het kampeerterrein zullen landschappelijk worden ingepast, aansluitend bij de daar aanwezige karakteristieke kenmerken. De bestaande beplanting blijft behouden, tevens wordt de aanwezige wijkenstructuur niet aangetast. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met het Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid zoals genoemd in de hiervoor genoemde beleidsstukken.

BJZ.nu 23 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectenrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Beoordeling Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van kampeerplaatsen, de bouw van een receptie/werkruimte en de bouw van een beheerderswoning. Enkel de beheerderswoning is als geluidsgevoelig object aan te merken. In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen met een geluidszone gelegen, aangezien er op de Grindweg in het dorpslint een 30 km/uur regime geldt. Tevens zijn er in de nabijheid van het plangebied geen spoorwegen en gezoneerde bedrijventerreinen gelegen. In voorliggend geval is dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Voor de beoordeling of de nieuwe functie passend is in de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.3 Conclusie De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is door Sigma Groep uit Emmen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt nader op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het complete rapport is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

BJZ.nu 24 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

5.2.2 Situatie plangebied Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.  In de bovengrond is geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen;  In de ondergrond is geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen;  Het grondwater bevat een verhoogd gehalte aan barium ten opzichte van de streefwaarde. De tussenwaarde en de bodemindexwaarde worden niet overschreden, waardoor er geen aanleiding is tot het instellen van nader onderzoek.

5.2.3 Conclusie Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:  Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);  Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:  woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;  woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;  kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg. Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

BJZ.nu 25 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de luchtverontreiniging. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de mate van luchtverontreiniging door invloed van het wegverkeer ingeschat met behulp van de NIBM-tool. Deze gaat uit van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. In de berekening is uitgegaan van 14 extra verkeersbewegingen. Aangezien het gaat om een camping is het aandeel van vrachtverkeer op 0% gezet.

Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de verkeersgeneratie als gevolg van dit plan in niet betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:  het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);  de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);  het Registratiebesluit externe veiligheid;  het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);  het Vuurwerkbesluit.

BJZ.nu 26 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:  het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);  de Regeling basisnet;  de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied). Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in het plangebied Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (rode cirkel) en omgeving weergegeven.

Figuur 5.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: risicokaart.nl) Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:  zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);  zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;  niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;  niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

BJZ.nu 27 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

5.4.3 Conclusie Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:  het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;  het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend. Het gebied waarin het plangebied ligt is, vanwege de ligging in het dorpslint, aan te merken als een ‘gemengd gebied’. Uitgaande van een ‘worst-case scenario’ zal echter worden getoetst aan het gebiedstype ‘rustige woonwijk’.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige Richtafstanden tot omgevingstype gemengd woonwijk gebied 1 10 m 0 m

BJZ.nu 28 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

2 30 m 10 m 3.1 50 m 30 m 3.2 100 m 50 m 4.1 200 m 100 m 4.2 300 m 200 m 5.1 500 m 300 m 5.2 700 m 500 m 5.3 1.000 m 700 m 6 1.500 m 1.000 m

5.5.3 Situatie plangebied

5.5.3.1 Algemeen Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol: 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking); 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

5.5.3.2 Externe werking Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt het kampeerterrein aangemerkt als 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Dergelijke inrichtingen vallen onder milieucategorie 3.1, waarbij de grootste richtafstand geldt voor geluid (50 meter). Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 30 meter en voor het aspect stof 0 meter. De woningen aan de Grindweg liggen direct aangrenzend aan het kampeerterrein. De ontwikkelingen die er op het kampeerterrein beoogd zijn, zijn echter op een ruimere afstand van deze woningen gelegen, namelijk op het centrale deel van het terrein (op circa 40 meter vanaf de betreffende woningen). Daarnaast gaat het in dit geval om ontwikkelingen op een bestaand kampeerterrein, kampeerplaatsen worden vervangen door verblijfseenheden. Tevens wordt er een bedrijfswoning en een receptie gebouwd, de begrenzing van het terrein veranderd met dit initiatief niet. Daar waar de richtafstanden tussen omliggende woningen en de camping niet worden gehaald, worden deze met de voorgenomen ontwikkeling niet kleiner dan nu al het geval is. Overigens kan worden gesteld dat het in dit geval gaat om een natuurkampeerterrein. De gasten zullen hier voornamelijk komen voor de rust, natuur en ruimte. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze doelgroep geen onevenredige geluidsoverlast zal veroorzaken. Met betrekking tot de omliggende woningen is er dan naar verwachting ook geen sprake van negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling.

5.5.3.3 Interne werking Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande functies (in de omgeving). De recreatieve activiteiten zijn in het kader van milieuzonering niet aan te merken als milieugevoelig, waardoor er met betrekking tot de verblijfseenheden en het receptiegebouw geen hinder wordt ondervonden van bestaande functies in de omgeving. Er wordt echter ook een beheerderswoning gebouwd. Deze beheerderswoning is beschermd tegen eventuele overlast van andere inrichtingen, daarom wordt onderstaand op de in de nabijheid van de beheerderswoning gelegen bedrijfsfuncties ingegaan.

BJZ.nu 29 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Bedrijf (Grindweg 149) Aan de noordzijde van het plangebied is een bedrijf gelegen. Het bedrijfsperceel is direct aangrenzend aan het plangebied gelegen. Het betreft een kleinschalig bouwbedrijf. Op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ kan dit bedrijf het best worden vergeleken met de functie ‘aannemersbedrijven met werkplaats, bedrijfsvloeroppervlakte kleiner dan 1000m2. Op basis van de VNG-uitgave geldt voor dergelijke bedrijven een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Deze richtafstand wordt niet gehaald ten aanzien van de grens van het natuurkampeerterrein. De beoogde bedrijfswoning is echter gelegen centraal op het natuurkampeerterrein, op een afstand van circa 50 meter vanaf het bouwvlak van het bouwbedrijf. Op een kortere afstand van het bedrijf zijn enkel kampeerplaatsen en/of verblijfseenheden gelegen, welke niet als milieugevoelig zijn aan te merken.

Overige milieugevoelige functies liggen allen op een ruimere afstand van het plangebied. Gezien vorenstaande kan worden aangenomen dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens kan worden gesteld dat het bedrijf aan Grindweg 149 door de ontwikkelingen op de camping niet wordt gehinderd in haar bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden.

5.5.4 Conclusie Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.6.1 Gebiedsbescherming

5.6.1.1 Natura 2000-gebieden Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermd. In de Wet natuurbescherming heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ. Het plangebied ligt op korte afstand (circa 10 meter) van het Natura 2000-gebied ‘Rottige Meenthe en Brandemeer’. In figuur 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied weergegeven. Gelet op vorenstaande en vanwege de lokale invloedsfeer wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatief effect heeft op gronden die behoren tot Natura-2000 gebied.

5.6.1.2 Natuur Netwerk Nederland Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

BJZ.nu 30 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. De dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van het NNN bevindt zich direct aangrenzend aan het plangebied. Met dit plan worden er echter geen landschapselementen aangetast. Van vermindering van uitwisselingsmogelijkheden, kwaliteit, areaal van natuurlijke eenheden en verloop van natuurlijke processen is geen sprake. Gelet op vorenstaande en vanwege de lokale invloedsfeer wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatief effect heeft op gronden die behoren tot het NNN. In figuur 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN weergegeven.

Figuur 5.2: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden en de NNN (Bron: Provincie Fryslân)

5.6.2 Soortenbescherming

5.6.2.1 Algemeen Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.2.2 Situatie plangebied Door natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd. Onderstaand wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke beschermde faunasoorten geldt in de provincie Friesland een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige beschermde grondgebonden zoogdier-, amfibieën- vleermuis- en vogelsoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels in de beplanting en bezetten sommige amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten er een (winter)rust- en/of voortplantingslocaties.

BJZ.nu 31 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied. Het plangebied wordt niet als functioneel leefgebied van de ringslang (of andere reptielensoorten) beschouwd. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels is niet beschermd. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. De functie van het plangebied als foerageergebied, is voor deze soorten niet beschermd. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied en het plangebied vormt geen onderdeel van een vliegroute, maar vleermuizen benutten de randen en kronen van de opgaande beplanting vermoedelijk wel als foerageergebied. Deze functie wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soort- of gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden in het kader van soort- of gebiedsbescherming.

5.6.3 Conclusie De Wet natuurbescherming vormt naar verwachting geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit, nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Vaststelling van dit bestemmingsplan heeft tevens geen negatieve effecten op Natura-2000 gebieden of het NNN.

5.7 Archeologie & Cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie

5.7.1.1 Algemeen Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied De gemeente Weststellingwerf heeft in het kader van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ een eigen archeologisch beleid met bijbehorende beleids- en advieskaarten opgesteld. Er zijn verschillende archeologische verwachtings- en advieskaarten opgesteld. Deze advieskaarten zijn overeenkomstig de provinciale FAMKE-systematiek, die bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). Beide kaarten worden in chronologische volgorde behandeld. Vermeld dient te worden dat enkel de locatie van de te bouwen woning wordt meegenomen aangezien enkel op deze locatie bodemingrepen zullen plaatsvinden.

BJZ.nu 32 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Figuur 5.3 Archeologische verwachtings- en advieskaart voor de periode Steentijd-Bronstijd (Bron: Gemeente Weststellingwerf)

Figuur 5.4 Archeologische verwachtings- en advies voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen (Bron: Gemeente Weststellingwerf) Op basis van de advieskaart voor de ‘steentijd-bronstijd’ ligt het plangebied in een gebied aangeduid met ‘karterend onderzoek 2’, waar bij ingrepen groter dan 2.500m2 archeologisch onderzoek nodig is. Op basis van de uitsnede van de advieskaart ‘ijzertijd-middeleeuwen’ ligt het plangebied in gebieden met de aanduidingen ‘karterend onderzoek 2’, waar bij ingrepen groter dan 2.500m2 archeologisch onderzoek nodig is. De camping is aan het begin van de eeuw opgehoogd met zo'n 50 centimeter zwarte grond. Dit heeft gevolgen voor de bodemingrepen, dit is positief is voor eventuele archeologische waarden, aangezien deze dan nog dieper zullen liggen dan eerst werd aangenomen. De ingrepen zullen namelijk vooral in deze eerste 50 centimeter plaatsvinden. De accommodaties zullen worden gebouwd op een onderstel met circa 8 palen. Het voornemen is om hiervoor schroeffunderingen te gebruiken. Het gaat dus enkel om palen, niet om complete funderingen, de oppervlakte verstoring is dan ook beperkt.

Gezien vorenstaande kan worden verwacht dat de bodemverstoring als gevolg van de werkzaamheden binnen het plangebied ruimschoots minder is dan 2.500 m2, er is dan ook geen archeologisch onderzoek vereist. Er geldt te allen tijde een algemene meldingsplicht wanneer er zaken van belang gevonden worden.

5.7.2 Cultuurhistorie

5.7.2.1 Algemeen Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De

BJZ.nu 33 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

5.7.2.2 Situatie plangebied Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Fryslân, in of nabij het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich wel een aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het betreffen een oud voetpad (oranje lijn) een puinreed (paarse lijn) en een kerk. In figuur 5.5 is een uitsnede van de provinciale cultuurhistorische kaart weergegeven waarop het één en ander zichtbaar is.

Figuur 5.5 Uitsnede van de provinciale Cultuurhistorische atlas (Bron: Provincie Fryslân) Met het initiatief vindt er geen aantasting van de in de nabijheid van het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden plaats. De ontwikkelingen op het kampeerterrein zullen op een adequate manier worden ontworpen en ingepast, aansluitend op de karakteristieken van de omgeving.

5.7.3 Conclusie Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Kader De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:  Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

BJZ.nu 34 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.  Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).  Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten). In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit. Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Situatie plangebied

5.8.2.1 Art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 10 meter afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

5.8.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld. Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de aard en kleinschaligheid van het voornemen en grote afstand tot Natura 2000- gebieden, kan worden geconcludeerd dat in het kader van de PAS sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd.

5.8.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r. In voorliggend geval is er geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De ontwikkeling in een bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden: 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

BJZ.nu 35 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat in geval van voorliggend bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.- procedure noodzakelijk maken.

5.8.3 Conclusie Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

BJZ.nu 36 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 6 WATERASPECTEN

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid In het Streekplan Fryslân 2007 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten. De provincie heeft de volgende ambitie geformuleerd: Wij streven naar goede ruimtelijke condities voor een veilige en bewoonbare provincie en voor gezonde en veerkrachtige duurzame watersystemen waarin sociaal-economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht zijn. Water is een belangrijk mede ordenend principe in de ruimtelijke inrichting van Fryslân. Voor een goede waterbeheersing worden de nodige ruimtelijke maatregelen getroffen. Door klimaatverandering, bodemdaling en de toename van verhard oppervlak kan in veel gevallen voor een goede waterbeheersing niet meer worden volstaan met technische maatregelen. Voor een robuust en veerkrachtig watersysteem, dat zowel wateroverschotten als watertekorten goed kan opvangen, zullen de (on)mogelijkheden van het watersysteem medebepalend zijn voor de functionele bestemming en inrichting van de ruimte. Een goed functionerende Friese boezem is cruciaal voor de waterhuishouding van heel Fryslân.

6.1.4 Wetterskip Fryslân In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren, de strategische keuzes die we maken en de financiële consequenties daarvan. Het bestuur wil in de planperiode richting geven aan goed, efficiënt en betaalbaar waterbeheer, nu en in de toekomst. Speerpunten uit het bestuursprogramma worden uitgewerkt in het Waterbeheerplan (WBP).

Enkele speerpunten zijn:  Zeedijken, boezemkaden, duinen en andere waterkeringen onderhouden en ervoor zorgen dat ze aan  de veiligheidsnormen voldoen.  Grond- en oppervlaktewaterpeilen regelen en het watersysteem onderhouden.  De inrichting van het watersysteem afstemmen op de functies en wensen van gebruikers.  Initiëren van het project Wateractieve Stad. Hiermee onderzoeken we de effecten van  klimaatverandering in het stedelijk gebied.

BJZ.nu 37 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

 De waterkwaliteit monitoren en indien nodig verbeteren.  Lozingen en emissies van bedrijven en onze eigen zuiveringsinstallaties reguleren en hierop toezien.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Watertoets Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde ‘normale procedure’ van de watertoets van toepassing is. Het resultaat is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting. Het Wetterskip heeft op d.d. 16 juli 2018 een reactie gegeven. Hieruit blijkt dat een aantal wateraspecten van belang zijn om rekening mee te houden. Onderstaand wordt op deze punten ingegaan: Toename verharding Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. De totale toename aan verhard oppervlakte bedraagt 800m2. De ondergrens voor compensatie bedraagt in het landelijk gebied 1.500 m2. Hierdoor bestaat er geen wettelijke verplichting tot compensatie. Het is echter wel goed als er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer te voorkomen of op te vangen. Op het perceel ligt reeds een vijver, waar het hemelwater in kan worden opgevangen. Het grootste gedeelte van het hemelwater wordt echter in de bodem geïnfiltreerd. Eventueel kan deze vijver worden uitgebreid, teneinde te voorzien in een adequate afvoer van hemelwater. Het maatgevend boezempeil in het plangebied bedraagt -0,18 m NAP. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -0,95 m NAP en + 0.05 m NAP. Het grootste gedeelte van het plangebied ligt onder het maatgevend boezempeil. Dit betekend dat het plangebied bij een kadedoorbraak onder water kan lopen. Om schade en overlast bij een eventuele doorbraak van de waterkering te voorkomen wordt een aanleghoogte boven het maatgevend boezempeil van -0,18 m NAP geadviseerd. Met deze uitgangspunten zal bij het ontwerp rekening worden gehouden. Voor het overige zijn op basis van de reactie van het Wetterskip geen specifieke punten die de aandacht verdienen. Het plangebied is immers niet gelegen in de nabijheid van een waterkering. Het gaat tevens niet om agrarische activiteiten, waardoor het convenant Erfafspoeling niet van toepassing is. In de besluitvormingsfase, ten tijde van het toesturen van het ontwerpbestemmingsplan zal het Wetterskip Fryslân controleren of de waterbelangen voldoende zijn meegenomen en geborgd in het ruimtelijke plan.

BJZ.nu 38 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

6.2.3 Conclusie Vanuit waterhuishoudkundig opzicht zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

BJZ.nu 39 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 7 JURIDISCHE ASPECTEN EN PLANVERANTWOORDING

7.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken: 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten); 2. Bestemmingsregels; 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels); 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.2 Inleidende regels Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten: • Begrippen (Artikel 1) In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

• Wijze van meten (Artikel 2) Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, een antenne en dergelijke).

7.2.3 Bestemmingsregels Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

BJZ.nu 40 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

• Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan; • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.); • Specifieke gebruiksregels: omschrijving van gebruiksactiviteiten die niet zijn toegestaan. • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: deze regels geven burgemeester en wethouders de mogelijkheid om onder voorwaarden middels een omgevingsvergunning af te wijken van de bouw- en gebruiksregels.

7.2.4 Algemene regels Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:  Anti-dubbeltelregel (Artikel 4) Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

 Algemene gebruiksregels (Artikel 5) In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedacht dat het gebruik uitluidend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiding bestemming helden en duidelijk moet zijn

 Algemene afwijkingsregels (Artikel 6) In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

7.2.5 Overgangs- en slotregels In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld. Recreatie – Verblijfsrecreatie (Artikel 3) De gehele camping heeft conform de huidige situatie de bestemming ‘’Recreatie – Verblijfsrecreatie’’. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van de bedrijfsmatige exploitatie van recreatief verblijf voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben, één bedrijfswoning, standplaatsen voor kampeermiddelen (geen stacaravans), voet- en fietspaden, tuinen, erven, binnenterreinen, op- en

BJZ.nu 41 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld inritten, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, trekkershutten, waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen, openbare nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. De bouwregels maken onderscheid in de volgende bouwwerken:  Bedrijfsgebouwen;  Aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen;  Kampeer middelen, trekkershutten en tenthuisjes;  Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor elk van deze gebouwen zijn specifieke bouwregels opgesteld. Voor bedrijfsgebouwen (de bestaande groepsaccommodatie), bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen is bepaald dat deze binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Hiervoor zijn op de verbeelding twee bouwvlakken opgenomen. De overige gebouwen mogen buiten het bouwvlak worden opgebouwd, tot een totale oppervlakte van 1.500 m2. Dit betreft de totale oppervlakte, de oppervlakte per gebouw betreft het volgende:  Vaste kampeermiddelen: 60 m2;  Tenthuisjes: 40 m2;  Trekkershutten: 30 m2; Naast voorgenoemde bouwwerken zijn er nog maatvoeringen opgenomen voor overige gebouwen ten behoeve van de recreatieve functie en voor gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen. Het betreffen de volgende gebouwen:  Gezamenlijke groepsruimte: 150 m2;  Receptie: 30 m2;  Werkschuur: 50 m2;  Openbare nutsvoorziening: 75 m3 en maximaal 3 meter hoog. Voor alle gebouwen zijn goot- en of bouwhoogtes opgenomen. Tot slot zijn voor bouwhoogtes opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Van deze bouwregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen waardoor er met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de opgenomen maatvoeringen en aantallen. Daarnaast zijn er specifieke gebruiksregels opgenomen welke aangeven wat in ieder geval tot strijdig gebruik wordt gerekend.

BJZ.nu 42 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 8 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Weststellingwerf. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

BJZ.nu 43 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

HOOFDSTUK 9 VOOROVERLEG, INSPRAAK EN ZIENSWIJZEN

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Fryslân Het plan wordt in het kader van vooroverleg naar de provincie toegezonden.

9.1.3 Wetterskip Fryslân Het waterschap is geïnformeerd door gebruik te maken van de ‘digitale watertoets’. Hieruit bleek dat de zogenaamde ‘normale procedure’ van toepassing is. Het Wetterskip heeft op d.d. 16 juli 2018 gereageerd. Het advies is overgenomen in de waterparagraaf. Het waterschap adviseert hiermee positief, waarmee het wettelijke vooroverleg is afgerond.

9.2 Inspraak Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

9.3 Zienswijzen Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er 3 zienswijzen ingediend. De zienswijzen geven geen aanleiding om het bestemmingsplan te wijzigen. De behandeling van de zienswijzen is uitgewerkt in de in bijlage 3 opgenomen zienswijzennota.

BJZ.nu 44 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING

BJZ.nu 45 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

BJZ.nu 46 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Bijlage 2 Quickscan natuurwaarden

BJZ.nu 47 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Bijlage 3 Watertoetsresultaat

BJZ.nu 48 Ruimtelijke plannen en advies

Bestemmingsplan “Scherpenzeel – De Landerij” Vastgesteld

Bijlage 4 Zienswijzennota

BJZ.nu 49 Ruimtelijke plannen en advies