Excursie Platform Ecologisch Herstel Meren 2012

Peenedal

(Vorpommern, Duitsland)

1

2

Voorwoord Beste platformlid,

Leuk dat je je hebt opgegeven voor al weer de vijfde buitenlandexcursie van het Platform Ecologisch Herstel Meren. Met een vijfde editie kunnen we van een jubileum spreken en daar hebben we het programma ook op afgestemd. De bestemming is het Peenedal in het Vorpommersches Flachland van deelstaat Vorpommern in Noord-Duitsland. De buitenlandexcursie twee jaar geleden had een bestemming er niet ver vandaan, namelijk de Holsteinische Schweiz. Omdat Duitsland meerdere mooie en vanuit Nederland makkelijk bereikbare natuurgebieden herbergt, is het geen groot toeval dat we ook dit jaar in Duitsland terecht gekomen zijn.

In het Peenedal liggen verschillende nationale natte natuurgebieden. Drie daarvan gaan we tijdens deze excursie bezoeken, namelijk de ondiepe Galenbecker See, het petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West en de vernatte polder Menzlin. De Nederlander Kees Vegelin verricht onderzoek in de twee laatst genoemde gebieden. Hij kan ons hier samen met verschillende gastsprekers veel over vertellen. Tijdens de excursie zullen we hem ook helpen bij zijn onderzoek naar het begrijpen van deze watersystemen; we gaan namelijk zelf meten en inventariseren. Naast dit werk is er natuurlijk voldoende tijd om met vakgenoten kennis uit te wisselen.

In samenwerking met Kees hebben we een leuk programma voor je opgesteld. In dit boekje tref je het programma aan, evenals de belangrijkste informatie over het gebied en andere nuttige informatie. Het organiserende team wenst je veel plezier tijdens de excursie.

Bas van der Wal Edwin van der Pouw Kraan Marcel Klinge Tessa van der Wijngaart Winnie Rip

3

4

Inhoudsopgave 1 Overzicht excursieprogramma ...... 7 2 Het Peenedal ...... 9 2.1 Mecklenburg-Vorpommern ...... 9 2.2 Landschap Mecklenburg-Vorpommern ...... 9 2.3 Klimaat ...... 10 2.4 Mecklenburg-Vorpommern in getallen ...... 10 2.5 Het Peenedal ...... 11 2.5.1 Genese ...... 11 2.5.2 Gebruiksgeschiedenis ...... 13 2.5.3 Natuurontwikkelingsproject " Landschap Peenedal " ...... 15 2.5.4 Landgebruik in en om het Peenedal ...... 15 2.5.5 Klimaat ...... 16 2.6 Globale ligging van de excursiegebieden ...... 17 3 Ecosysteemanalyse als rode draad ...... 19 3.1 Inleiding ...... 19 3.2 Materiaal en methode ...... 19 3.2.1 Sieralgen ...... 19 3.2.2 Waterplanten ...... 21 3.2.3 Macrofauna ...... 21 3.2.4 Abiotiek ...... 21 4 Op naar het Peenedal ...... 23 5 Vernatte polder Menzlin ...... 25 5.1 Lezingen ...... 25 5.2 Gebiedsbeschrijving vernatte polder Menzlin ...... 25 5.2.1 Ontstaansgeschiedenis, bodem, hydrologie en landgebruik ...... 25 5.2.2 Onderzoeksgebieden PEHM ...... 27 6 Petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West ...... 29 6.1 Het onderzoek van Dr. Dominik Zak...... 29 6.2 Gebiedsbeschrijving Peenewiesen Gützkow-West ...... 29 6.2.1 Bodem, hydrologie en landgebruik ...... 29 6.2.2 Onderzoeksgebieden PEHM ...... 31 7 Galenbecker See ...... 33 7.1 Discussie “Tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen” ...... 33 7.2 Gebiedsbeschrijving Galenbecker See ...... 33 7.2.1 Ontstaansgeschiedenis, bodem, hydrologie en waterkwaliteit ...... 33 7.2.2 EU-LIFE Project "Naturraumsanierung Galenbecker See" ...... 35 7.2.3 Onderzoeksgebied PEHM ...... 36 8 Terugreis ...... 37 9 Contactgegevens ...... 39

Bijlagen

5

6

1 Overzicht excursieprogramma

Voor deze vijfde editie van de buitenlandexcursie hebben we een goed gevuld programma voor je weten op te stellen. In het onderstaande overzicht tref je de activiteiten die we van dag tot dag hebben gepland. Een toelichting op de dagelijkse activiteiten vind je in de hoofdstukken 2 t/m 8.

Woensdag 20 juni: Heenreis 9.30 Vertrek van het overgrote deel van de deelnemers vanuit Amersfoort naar het Bij de voordeur van de Peenedal STOWA. 11.45 Vertrek van de noorderlingen vanuit Groningen naar het Peenedal NS Station Groningen ±18.30 Aankomst gaststätte ‘Hasenberg’ Gützkow 19.00 Avondeten gaststätte ‘Hasenberg’ Donderdag 21 juni: polder Menzlin 7.30 Ontbijt en klaarmaken lunchpakket gaststätte ‘Hasenberg’ 8.30 Lezing 1: “Inleiding in het Peenedal en in de drie onderzoeksgebieden gaststätte ‘Hasenberg’ Peenewiesen Gützkow-West, polder Menzlin en Galenbecker See” door Kees Vegelin Lezing 2: “Resultaten van het onderzoeksproject ‘Reduktie van de risico’s door de intensieve landbouw voor de natuurwaarden in het Peenedal” door ing.-agr. Matthes Pfeiffenberger van de Hogeschool Neubrandenburg Uitleg over het onderzoek tijdens de studiereis (tevens inschrijven onderzoeksgroepjes) 11.30 Transfer naar polder Menzlin Polder Menzlin 12.00 - Excursie onder begeleiding van Kees Vegelin en Matthes Pfeiffenberger, - Onderzoek in de vernatte polder Menzlin 17.00 -18.00 Terugkoppeling veldonderzoek gaststätte ‘Hasenberg’ 19.00 Avondeten gaststätte ‘Hasenberg’ 20.30 Dia-lezing “Bevers en otters in Vorpommern” door Geranda Olsthoorn van de gaststätte ‘Hasenberg’ vereniging “Naturstation Peenetal” Vrijdag 22 juni: petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West 7.30 Ontbijt, klaarmaken lunchpakket en inschrijven onderzoeksgroepje gaststätte ‘Hasenberg’ 8.30 Lezing 4: “Het IGB-onderzoek in petgaten van de Peenewiesen Gützkow- gaststätte ‘Hasenberg’ West en in de vernatte polder Menzlin” door Dr. Dominik Zak van het Institut für Gewässerökologie und Binnenfisherei (IGB) in Berlijn. 9.30 Transfer naar de petgaten Gützkower Wiesen-West petgaten Gützkower 10.00 - Excursie onder begeleiding van Kees Vegelin en Dominik Zak Wiesen-West - Onderzoek in de petgaten van de Gützkower Wiesen-West 16.30-17.30 Terugkoppeling veldonderzoek gaststätte ‘Hasenberg’ 18.15 Avondeten gaststätte ‘Hasenberg’ 19.30 Boottocht op de van naar Stolpe en terug Peene Zaterdag 23 juni: Galenbecker See 7.30 Ontbijt, klaarmaken lunchpakket en inschrijven onderzoeksgroepje gaststätte ‘Hasenberg’ 8.30 Lezing en discussieronde “tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen” gaststätte ‘Hasenberg’ 10.00 Transfer naar de Galenbecker See Galenbecker See 11.00 - Inleiding en excursie met Dr. Hans-Jürgen Spieβ en/of Dipl. Ing. Horst Wroblewski over het EU-Life Project “ Galenbecker See” - Onderzoek in de vernattingszone om de Galenbecker See namiddag Eventueel aanvullend/afrondend onderzoek in de twee eerder bezochte Polder Menzlin / petgaten gebieden Gützkower Wiesen-West 17.00-18.00 Terugkoppeling veldonderzoek gaststätte ‘Hasenberg’ 19.30 BBQ met kampvuur gaststätte ‘Hasenberg’ Zondag 24 juni: Terugreis 7.30 Ontbijt (en klaarmaken lunchpakket) gaststätte ‘Hasenberg’ 9.00 Terugreis naar Nederland ±18.00 Aankomst noorderlingen in Groningen NS station , Groningen ±19.00 Aankomst in Amersfoort NS station, Amersfoort

7

Met zo’n vol programma beginnen de dagen al vroeg. Het ontbijtbuffet staat elke dag vanaf 7.30 voor je klaar. Het ontbijt is tevens het moment om je lunchpakket klaar te maken, zo ook op de dag van vertrek. Koffie en thee om mee te nemen in het veld, evenals water en fruit, worden dagelijks geregeld.

Spullen om mee te nemen Wees op verschillende weersomstandigheden voorbereid. Een leuk programma en een leuke locatie hebben we voor je kunnen regelen, alleen het weer valt buiten onze macht. Daarom is het aan te raden om goede, en gezien het veldwerk, robuuste regenkleding mee te nemen. Laarzen zijn zeker handig. Waadbroeken zullen we ook gebruiken. Een aantal waadbroeken neemt de organisatie mee. Maar je mocht zelf ook in het bezit van een waadbroek, dan kan die ook mee. Dat geldt eveneens voor determinatieliteratuur (voor water- en oeverplanten, macrofauna en sieralgen). En vergeet een verrekijker niet. De gebieden die we gaan bezoeken, vormen het leefgebied van vele, voor ons niet alledaagse vogelsoorten.

We hopen natuurlijk op goed weer. Niet ver van onze gaststätte is een goede zwemgelegenheid waar we wat verkoeling kunnen zoeken mochten we dat willen. Zorg daarom dat je in je tas nog plek overhoudt voor een zwembroek of badpak.

Nog een huishoudelijke mededeling De informatie in dit programmaboekje is speciaal voor deze excursie en groep samengesteld. Het is af en toe zo dat zo'n document aan vrienden of kennissen verder wordt gegeven, die dan op eigen gelegenheid de regio willen bezoeken.

Voor alle gebieden, die we tijdens de excursies bezoeken en waar we onderzoek gaan doen, zijn speciale vergunningen verleend. Gewoonlijk zijn deze gebieden niet vrij toegankelijk!

Namens Kees Vegelin en Geranda Olsthoorn van Aquilla Natuurreizen, onze organisator in Duitsland, vragen we je de rust in de gebieden te bewaren. Als Nederlander zijn we gewend, dat alles waar je niet in mag, met borden en/of afrastering overduidelijk is afgesloten. Hier doet men dat nog niet. Hooguit staat er een klein geel bordje met een uil.

Dit bordje met de uil betekent: Natuurgebied, niet vrij toegankelijk! Wij zijn er zeker van dat we in Vorpommern veel moois gaan beleven en namens Aquilla reizen vragen we je ook bij gebrek aan bordjes, de gebieden niet te betreden.

8

2 Het Peenedal

2.1 Mecklenburg-Vorpommern Het Peenedal ligt in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern in het noordoosten van Duitsland. In Figuur 1 is de globale ligging van deze deelstaat in Duitsland weergegeven, evenals een detailoverzicht van de deelstaat. De hoofdstad van Mecklenburg-Vorpommern is Schwerin maar de grootste stad is de havenstad Rostock. Greifswald is een bekende universiteitsstad met één van de oudste universiteiten in Europa (Ernst Moritz Arndt Universiteit).

Rügen

Usedom A-20

A-19 Peene

A-241 A-24

Figuur 1 Links: De ligging van deelstaat Mecklenburg-Vorpommern in Duitsland (bron: nl.wikipedia.org); Rechts: Overzicht van de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern.

2.2 Landschap Mecklenburg-Vorpommern De vorm van het landschap in Mecklenburg-Vorpommern (M-V) is hoofdzakelijk door de ijstijden (glacialen) bepaald. Tijdens deze ijstijden schoven ijspakketten (landijs) van wel 3000 meter dikte over het gebied. Het meest bepalend voor het huidige landschap is de laatste ijstijd (Weichselien) en het daaropvolgende Holoceen geweest. Tijdens het Weichselien was Nederland niet met landijs bedekt, maar het grootste deel van Mecklenburg-Vorpommern wel. Deze ijstijd begon ongeveer 115.000 jaren geleden en duurde meer dan 100.000 jaren.

Tijdens de laatste fase van het Weichselien wisselden zich meerdere fases van sterke groei (vooruit schuiven) en afsmelten (terug trekken) van het landijs af. Dit resulteerde naast de normale afzettingen van grondmorenes onder het landijs ook in het afzetten van eindmorenes (stuwwallen), die in sommige gevallen wel een hoogte van 170 meter kunnen bereiken, van uitgestrekte spoelzandwaaiers ("outwash plain" of "sandr") en van diepe smeltwaterbanen, die het vele smeltwater van het landijs afvoerden. Vooral aan het eind van de ijstijd ongeveer 10.000 jaren geleden moesten enorme watermassa's worden afgevoerd, waardoor zogenaamde oerstroomdalen ontstonden (o.a. het Peenedal).

In de omgeving van het front van het landijs bleven vaak grotere en kleinere ijsklompen liggen. Deze zijn tegenwoordig als zogenaamde doodijsgaten (een soort pingo's) en als meren ("Gletscherzungen- See") in het landschap terug te vinden. Het ijsfront had een ligging van noordwest naar zuidoost en de zuidelijke en oostelijke Oostzee waren bevroren. De smeltwaterbanen (de huidige beekdalen) hebben daarom ook een noordwestlijk-zuidoostelijke ligging (zo ook het Peenedal) of haaks daarop. Na de laatste ijstijd begon de ontwikkeling van de venen en van de afzettingen in de meren. Ook werd de uiteindelijke kustvorm min of meer vastgelegd. De jonge gronden begonnen langzaam met vegetatie "vol te lopen".

9

De huidige landschapszones zijn van noordoost naar zuidwest als volgt te beschrijven. 1. De kust van de Oostzee (Ostseeküstenland). Deze is afwisselend relatief vlak met strand, duinen en/of kwelders en op andere stukken met steile kliffen uit leem (Usedom, Rügen) en/of kalk (Rügen). De totale lengte van de kust is meer dan 2.000 km (hemelsbreed 350 km). 2. Het noordoostelijke vlakke land (Vorpommersches Flachland). Dit bestaat hoofzakelijk uit lemige grond (grondmorene) en ligt overal onder 50 m boven NAP. De waterspiegel van de meeste wateren ligt zelfs bij minder dan 10 m boven NAP. Het Peenedal en ook de Galnebcekr See liggen in deze landschapszone. 3. Het achterland van het mecklenburgse merengebied (Rückland der Seenplatte). Dit is een naar het noorden in hoogte afnemende morenenlandschap dat relatief rijk aan relief is. Er liggen vele meren en beken in dit landschap. 4. De hoge ruggen en het Mecklenburgse merengebied (Höhenrücken und Mecklenburgische Seenplatte). Deze landschapszone is een jong morenenlandschap met uitgestrekte spoelzandwaaiers (sander-gebieden) en grondmorenen (keileem). Grote delen liggen duidelijk hoger dan 50m boven NAP, meerdere heuvelruggen meer dan 100 m boven NAP. De waterstand van de Müritzsee ligt bij 62 m en die van de Carwitzer See bij Feldberg zelfs 83 m boven NAP. 5. Het zuidwestelijke voorland van het merengebied en het Elbedal (Südwestliches Vorland der Seenplatte und Elbetal). Deze landschapszone ontwatert niet op de Oostzee maar via de Elbe op de Noordzee. Deze landschapszone wordt nog door afzettingen van de één na laatste ijstijd (Saalien) en dalzanden gekenmerkt.

De bodems in Mecklenburg Vorpommern zijn hoofdzakelijk van diluviale oorsprong. De kwaliteit van de bodem varieert vooral door verschillen in hun ontstaan tijdens resp. net na de laatste ijstijd en kunnen over een geringe afstand zeer sterke verschillen tonen. Alle bodemsoorten van grind en zand tot klei zijn aanwezig en niet te vergeten 12% van het landoppervlak wordt door organische bodems ingenomen.

Mecklenburg-Vorpommern wordt door rivieren, beken en kanalen met een totale lengte van meer dan 26.000 km gekenmerkt. En met ongeveer 2000 meren met een totale oppervlakte van 738 km² is de deelstaat in dit opzicht uniek in Duitsland. En onder deze meren vinden we alle soorten en maten, oligotrofe, mesotrofe, eutrofe, polytrofe en hypertrofe en kalkrijke, subneuterale en zure. Naast de meren zijn er in de venen ook nog zeer veel petgaten. Deze zijn meer of minder sterk verland en hebben zeer verschillende waterkwaliteiten en vegetaties (o.a. in het Peenedal bij Gützkow).

2.3 Klimaat Het klimaat van Mecklenburg-Vorpommern wordt vooral door de overgang van een relatief sterke maritieme invloed in het westen en noorden naar een meer continentaal beïnvloed klimaat in het oosten en zuidoosten gekenmerkt. De gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid neerslag neemt van meer dan 650 mm in West-Mecklenburg tot ongeveer 500 mm in het zuiden van Vorpommern af. Deze trend wordt echter wel door typische landschapsfaktoren zoals hoogte en plek t.o.v. een meer of de kust doorbroken. Van het maritiem beïnvloede deel in het noordwesten naar het continentaal beïnvloede deel in het zuidoosten neemt de gemiddelde jaartemperatuur af, begint het voorjaar later, treedt er in de herfst eerder vorst op en is het verschil tussen gemiddelde zomer- en wintertemperatuur groter. De kust van de Oostzee (en de eilanden Rügen en Usedom in het bijzonder) heeft het hoogste aantal uren zon per jaar van heel Duitsland (Zinnowitz op het eiland Usedom: 1918 uren per jaar).

2.4 Mecklenburg-Vorpommern in getallen Om een verdere indruk van de deelstaat te krijgen zijn in Tabel 1 enkele getallen opgenomen, waarbij eveneens een vergelijking is gemaakt met de Nederlandse situatie.

10

Tabel 1 Kengetallen over de deelstaat Mecklenburg-Vorpommern in vergelijking met Nederland. Parameter Mecklenburg-Vorpommern Nederland oppervlakte 30.086 km 2 41.528 km 2

- land 23.054 km 2 - kustwateren 7.932 km 2 aantal inwoners 1.636.000 16.737.000 inwoners/km 2 71 403

11,7% (mei 2012) werkloosheidspercentage Landkreis Vorpommern-Greifswald: 13,0% klimaat (Teterow) (De Bilt)

- gemiddelde jaartemperatuur 8,1°C 10,1°C - neerslagsom per jaar 544 mm 832 mm - gemiddeld aantal uren zon per jaar 1607 1524 landgebruik

- infrastructuur/bebouwing 1.854 km 2 (8%)

- oppervlakte landbouw 14.552 km 2 (63% v.h. landoppervlak) - akkerbouw 80,2% - grasland 19,6% - fruitteelt 0,2% - ecologische landbouw 1.202 km 2 (dit is 9% v.d. landbouwgrond)

- bos 5.030 km 2

- water (meren, rivieren) 1.390 km 2

- veengebieden 2.930 km 2 - hoogveen - laagveen nationale natuurbescherming n= 3, 1.139 km 2 - nationaal parken (NLP, IUCN-criteria) n= 3, 936 km 2 - biosferenreservaten (BR, Unesco-criteria) n= 9, 3.769 km 2 - natuurparken (NP) n= 297, 916 km 2 - natuurreservaten (NSG) n= 144, 7.410 km 2 - landschapsreservaten (LSG)

2 internationale natuurbescherming 6.709 km landoppervlak 2 - NATURA 2000 3.965 km kustwateren - 60 Vogelrichtlijngebieden 58 habitattypes, 38 diersoorten, - 235 Habitatrichtlijngebieden 8 plantensooorten

2.5 Het Peenedal

2.5.1 Genese Het Peenedal (ca. 20.000 ha) ligt in de landschapszone "Vorpommersches Flachland". Zijn geschiedenis begint aan het eind van de laatste ijstijd ongeveer 12.000 jaren geleden. Het dikke landijs begon te smelten en trok zich langzaam in noordoostelijke richting terug. Naast het oerstroomdal van de Peene, die als smeltwaterbaan parallel aan het ijsfront door het vele smeltwater uitgesleten werd, bleven in het grondmorenegebied ook basale till ("Geschiebemergel"), keileem en kleinere spoelzandwaaiers achter.

Het eigenaardige aan de Peene is, dat de stroming aan het eind van de ijstijd in het oerstroomdal omgekeerd was; de Peene stroomde naar het westen en ontwaterde via Trebel en Recknitz in de

11 zuidwestelijke Oostzee. Nadat de Oostzee ijsvrij werd en daar dus een ontwateringsmogelijkheid ontstond en bovendien in het Recknitzdal een belemmering ontstond, keerde de stroomrichting om en begon de Peene in richting oost te stromen.

Dit is ook de reden voor het huidige zeer geringe verval van de Peene. Tussen de Kummerower See in het westen en de monding in het Oderhaff in het oosten heeft de Peene over een lengte van meer dan 85 km maar een gemiddeld verval van 20 cm! Als bij sterke noordoostenwind het water van de Oostzee tegen de kust van Vorpommern drukt (eb en vloed bestaan hier niet) kan de Peene zelfs kortstondig tot enkele dagen "stroomopwaarts stromen". De waterstandsdynamiek van de Peene is dan ook erg groot, binnen 24 uur kan de waterstand zo 30 tot 50 cm stijgen of zakken.

In het Holoceen zette in een lang proces verlanding van het ongeveer 8 tot 10 meter onder NAP liggende Peenedal in. Deze begon in het algemeen met de sedimentatie van dikke pakketen gyttja ("Kalkmudde"), die zich in het kalkrijke water van het jonge na-ijstijdse landschap konden ontwikkelen. Zo zijn de pakketen gyttja in de venen ten westen van de Kummerower See wel 4 tot 5 meter dik. De verlanding van de wateren begon in het Boreaal maar vooral vanaf het Atlantikum. De veengroei in de vorm van grootschalige doorstroomvenen zette echter pas in het Subboreaal in. De beekdalen in het noordoosten van M-V, en dus ook het Peenedal, zijn door zogenaamde beekdalvenen (Flußtalmoore) gekenmerkt. Deze hebben in het algemeen een kwelveen aan de dalrand, gevolgd door een uitgebreid doorstroomveen en een meer of minder breed overstromingsveen aan de rivier (zie Figuur 2: dwarsdoorsnede uit Succow en Joosten, 2001).

Figuur 2 Algemene dwarsdoorsnede van de beekdalen in het noordoosten van Mecklenburg- Vorpommern (Succow en Joosten, 2001).

De kwelvenen aan de rand zijn door de wisselende waterstanden meestal eutroof en worden door grote zeggeveen ("Grobseggentorf") en elzenbroekveen ("Erlenbruchtorf") in het profiel gekenmerkt, soms ook door rietveen ("Schilftorf"). De doorstroomvenen laten in het profiel bladmosveen ("Braunmoostorf") en kleine zeggeveen ("Feinseggentorf") zien en kunnen ook meer of minder sterke kalksedimenten laten zien (o.a. Wiesenkalk) en soms ook ijzeroer. Het doorstroomveen is in het algemeen basenrijk en kalkhoudend tot kalkrijk en mesotroof. De overstromingsvenen zijn wederom eutroof (wisselende waterstanden, toevoer van voedselrijker water uit de rivier) en worden in het

12 profiel door rietveen en grote zeggeveen gekenmerkt. Ze hebben nagenoeg geen silicaten, doordat de rivier door het veenprofiel in het dal stroomt en dus geen contact met de minerale ondergrond heeft.

In sommige gevallen kon zich in het midden van het doorstroomveen ondanks het neerslagtekort een hoogveen ("Regenmoor") ontwikkelen. Dit lag aan de verarming van het grondwater op zijn tocht door het veen (doorstromen), de stabiele hydrologische basis en de hoge waterverzadiging van de lucht in het veen, waardoor de verdamping duidelijk gereduceerd w as.

De eigenlijke Peene begint aan de noordkant van de Kummerower See. De Kummerower See, een zogenaamde "gletsjertong-meer", wordt gevoed door de Ostpeene en de Westpeene. Na ca. 85 km mondt de Peene in de Peenestrom, (een deel van het Oderhaff) en uiteindelijk in de Greifswalder Bodden (een deel van de Oostzee). Bij monden in de Peene de Tollense uit het zuidoosten en de Trebel uit het noordwesten. In zijn verdere verloop monden dan nog meerdere beken in de Peene, o.a. Schwinge, Kuckucksgraben, Swinow (loopt langs de Hasenberg Gützkow), Quilower Bach en Libnower Mühlbach. De grootte van het totale intrekgebied van de Peene is 5.520 km 2 (552.000 ha). Figuur 3 is een overzichtskaart van het Peenedal.

Figuur 3 Overzichtskaart van het Peenedal.

2.5.2 Gebruiksgeschiedenis Hoewel op de minerale gronden al langer mensen de bodem bewerkten, bomen kapten en dieren lieten grazen begon het eerste landgebruik in de veengebieden pas in de late Middeleeuwen. In de 13 e en 14 e eeuw begonnen zich hier steeds meer mensen te vestigen. Daarvoor werd veel bos gekapt en er werden akkers aangelegd. Daardoor nam de toestroom van grondwater in richting beekdalen toe en het doorstroomveen beleefde daardoor nog een fase van snellere groei. In de 16 e en 17 e eeuw werd eerst rond de steden en daarna ook in andere delen het veen al als weidegrond gebruikt. Tijdens de zogenaamde "zweedse landopname" in de periode 1692 tot 1709 werden kaarten van het

13 toenmalig zweedse grondgebied gemaakt (Schwedische Matrikelkarten, vandaag in het Landesarchiv in Greifswald). Deze laten zien dat in het Peenedal eerste slootjes aanwezig waren. Ongeveer 25% van het Peenedal waren toen natte veenweide en 25% hooiland.

De eerste petgaten ontstonden aan het begin van de 19 e eeuw. Tot aan het eind ven deze eeuw werden veelal kleine oppervlakkig turfafgravingen gestoken, die in sommige gebieden nog steeds te herkennen zijn (Peenewiesen Gützkow-Ost). Aan het eind van de 19 e eeuw werd de in Nederland ontwikkelde turfsteekmachine geintroduceerd. Er onstonden nu - vooral rond de steden - grote en tot 2,5 m diepe petgatkomplexen, zoals rond Demmin, , Jarmen en Gützkow. Het transport ging veelal per schip, zodat vele van deze petgaten aan de Peene aangesloten werden. Dit had grote gevolgen voor de hydrologie van het betreffende stukken beekdal. De grote waterstandsdynamiek van de Peene kon zich nu tot ver in het gebied voortplanten en de ontwaterende werking bij lage waterstanden was hoog. Dit luidde in grote delen van het Peenedal het begin van het eind van de veengroei in.

Vandaag de dag zijn in deze petgaten alle stadia van verlanding te zien. Deze verlanding is - afhankelijk van de plaats in de abiotische gradiënt van het dal, de oorsprong en kwalitieit van het grondwater, de grootte en het al of niet aangesloten zijn aan de Peene verschillend en verloopt ook verschillend snel. In de jaren dertig van de 20 e eeuw werden tijdens de werkverschaffing eerste polders met dijken en gemalen in het Peenedal aangelegd. Deze bleven echter tijdens en na de 2 e wereldoorlog vaak weer ongebruikt bleven liggen.

In de DDR werd in de jaren 60 van de vorige eeuw begonnen met de zogenaamde "Komplex- Meliorationen". Deze in het kader van de complete zelfverzorging grootschalige ontwateringsprojecten waren de doodsteek voor vele tot dan toe nog relatief natuurlijke veensystemen. De hydrologie van de gebieden werd door deze kunstmatige waterhuishouding totaal ontregeld (we kennen dat in Nederland ook maar al te goed). In het Peenedal viel de schade echter relatief nog mee, maar ongeveer 50% van de totale oppervlakte werd ingepolderd (Trebel, Tollense, ca. 95%, Recknitz ca. 80%). De rest lag hoog genoeg voor een vrije ontwatering of kwam braak te liggen. Figuur 4 maakt de verschillen tussen het extensieve landgebruik in de jaren 30 en het intensieve gebruik vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw duidelijk.

Figuur 4 Landgebruik in het gebied van het voormalige DDR in 1932 en 1994. Feuchtwiesen = dotterbloemhooilanden en blauwgraslanden; Gehölze = (broek)bos en struweel; Riede = zeggevegetaties en rietland; Saatgrasländer = diep ontwaterde, geploegde en ingezaaide veengraslanden)

14

2.5.3 Natuurontwikkelingsproject " Landschap Peenedal " Kort na de "Wende" werd besloten in het Peenedal een groot natuurontwikkelingsproject te doen. Dit project "Peenetal-Landschaft" begon in 1993 en is inmiddels afgesloten (2010). Het projectgebied had een grootte van 40.000 ha met een kernzone van 20.000 ha (het beekdal zelf). Het projectgebied is inmiddels als landschapsreservaat (LSG) aangewezen (een ietwat holle status) en de kernzone bijna helemaal als natuurreservaat (strenge bescherming). De eigenlijke maatregelen mochten (en zijn) eigenlijk alleen maar in de kernzone uitgevoerd. De belangrijkste doelen van het project waren: 1. Bescherming en regeneratie van het beekdalveen. 2. Het ontwikkelen en waarborgen van de door de verschillende gebruiksvormen ontstane unieke soorten- en biotooprijkdom. 3. Bescherming van het beekdal als belangrijk trek- rust en broedgebied voor vogels. 4. Regeneratie van beschadigde veensystemen door vernatting en vrije successie. 5. Bescherming van de Peene als een in grote delen door mensen onaangetaste rivier. 6. Minimaliseren van de belasting van wateren en de atmosfeer met schadelijke stoffen en nutriënten, die door de oxidatie van ontwaterde venen en de intensive landbouw wordt veroorzaakt (dit betekent; complete vernatting van alle laagveenpolders)

In het kader van het project zijn onder andere de volgende maatregelen genomen: 1. Aankopen van grond ca. 5500 ha 2. Aflossen van pachtcontracten ca 1100 ha. 3. Afsluiten van extensiveringscontracten ca. 2100 ha 4. Complete poldervernatting (ontpoldering) ca. 5500 ha 5. Aanstuwen vrij ontwaterende sloten ca. 1000 ha 6. Extensivierung Grabenverschlüsse ca. 2100+ successie 7. Sonstige biotoplenkende Maβnahmen ca. 1000 ha

2.5.4 Landgebruik in en om het Peenedal In het Peenedal wordt van de 20.000 ha nog ongeveer 4.000 ha min of meer regelmatig landbouwkundig gebruikt (weide en hooiland, geen akkerbouw), meestal in de vorm van beheerscontracten (2.800 ha), maar er zijn ook nog enkele niet vernatte landbouwpolders over, die nog steeds intensief ontwaterd en gemaaid/beweid worden. In de gebieden met beheerscontracten is naast maaien of beweiden een verdere bewerking van het land verboden, dus geen (kunst)mest, kalk etc.., geen graslandvernieuwing en niet walsen of slepen. Ook bosbouw is verboden.

Het Peenedal wordt door vissers intensief gebruikt. In het kader van de aanwijzing als natuurreservaat is sinds een paar jaren geregeld waar gevist mag worden en waar niet en welke wegen openbaar zijn en welke niet. Het toerisme in het Peenedal neemt sterk toe en dit gaat in sommige gevallen zeker ten koste van de aanwezige en zich ontwikkelende natuurwaarden.

In het intrekgebied van het Peenedal van de Kummerower See tot en met de monding overweegt intensieve akkerbouw die in het algemeen tot direkt aan de bovenste dalrand gaat. De grondsoort is vooral leem met een meer of minder hoog aandeel zand en vrij rijk aan stenen (onze boeren zijn "steenrijk"). De zandgebieden (spoelzandwaaiers) worden in het algemeen door (naald)bossen en droog grasland gekenmerkt. Deze zijn vooral tussen de Kummerower See en Demmin ten zuiden van de Peene en ten oosten van ten noorden van de mondingstrechter te vinden. Bij Polder Menzlin is een kleine oostelijke uitloper van deze spoelzandwaaier te vinden en staat dan ook een dennenbos op zand.

Tussen Demmin en Anklam is hoofdzakelijk intensieve akkerbouw te vinden. Een groot deel van deze zeer grootschalige akkers (soms is één perceel wel 150 ha) is gedraineerd (of wordt nu - na twee natte zomers - gedraineerd). Deze drainages ontwateren hoofdzakelijk op zijbeken van de Peene. Biologisch-dynamische akkerbouwers bestaan in het intrekgebied van de Peene niet, wel zijn er enkele "ecologische" veeboeren. In het algemeen zijn er bijna geen bufferzones tussen de akkerbouwgebieden en het Peenedal, het intensieve landgebruik en de bemesting gaan tot aan de dalrand. Inspoeling is dan ook in sommige stukken Peenedal een toenemend probleem (o.a. Gützkow-West). Over deze problematiek vertelt de heer Pfeiffenberger op de donderdag meer.

15

2.5.5 Klimaat Het Peenedal ligt in het duidelijk continentaal beïnvloede deel van Mecklenburg-Vorpommern. Dit betekent koudere winters en warmere zomers dan in Nederland en bovendien duidelijk minder neerslag. De volgende tabel,Tabel 2, geeft een overzicht van enkele klimaatparameters in de omgeving van Gützkow en de Galenbecker See.

Tabel 2 Overzicht van enkele klimaatparameters in de omgeving van Gützkow en de Galenbecker See. afstand in km tot neerslag Parameter gemiddelde jaar- uren zon per jaar per jaar temperatuur Gützkow Galenbecker (°C) (h) Station See (mm)

Greifswald 18 54 8,1 565 1739

Neubrandenburg 42 31 7,9 536 1648

Ueckermünde 47 25 8,2 505 1705

Anklam 21 24 - 578 -

Altentreptow 29 32 - 560 -

Demmin 25 54 - 555 -

Friedland 32 13 - 545 -

Gützkow 0 39 - 574 -

Voor een project in het Trebeldal is er eens een berekening van de "atmosferische waterbalans" gedaan (VEGELIN 2009), die ongeveer ook voor het Peenedal als voorbeeld kan dienen (in de regio Galenbecker See is het nog iets droger). Tabel 3 laat de atmosferische klimaatbalans (in mm) per kwartaal en in de vegetatieperiode voor de middenloop van het Trebeldal (in het westen van Vorpommern) zien voor de periode zomer 1996 t/m november 2008 ( bron data : Deutscher Wetterdienst, omrekening : VEGELIN ).

Tabel 3 Atmosferische klimaatbalans (in mm) per kwartaal en in de vegetatieperiode voor de middenloop van Trebeldal in periode zomer 1996 t/m november 2008 (bron data: Deutscher Wetterdienst, omrekening: VEGELIN ). Toelichting: grijze achtergrond = negative klimaatbalans, dit betekent neerslagtekort / verdampingsoverschot meerjarig gemiddelde* = geldig voor het klimaatstation Tribsees (47 km wnw van Gützkow) voor de periode 1961 – 1995. jaar langjarig 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 maand gemiddelde* winter - 52 141 123 198 96 179 43 125 92 91 133 103 105 (01.12 – 28.02) voorjaar - -2 50 1 -59 24 16 -38 -35 -8 18 -67 -31 -7 01.03 – 31.05) zomer -100 -225 117 -27 15 -47 -56 -136 94 -100 -121 91 -201 -106 (01.06 – 31.08) herfst 59 42 173 -18 64 139 78 85 102 10 31 63 41 51 (01.09 – 30.11) vegetatieperiode - -218 124 -114 -52 11 -57 -157 63 -120 -131 26 -266 -123 (15.03 – 15.09)

16

2.6 Globale ligging van de excursiegebieden Tijdens deze excursie gaan we in het Peenedal drie locaties bezoeken, en wel: 1. Peenewiesen Gützkow-West 2. Polder Menzlin 3. Galenbecker See

De ligging van deze drie gebieden zijn in Figuur 5, Figuur 6, Figuur 7 en Figuur 8 weergegeven.

Figuur 5 Ligging van de drie onderzoeksgebieden: 1) Peenewiesen Gützkow-West, 2) Polder Menzlin, 3) Galenbecker See, evenals als het verblijf gaststätte ‘Hasenberg’

Figuur 6 Ligging van de drie onderzoeksgebieden in meer detail: 1) Peenewiesen Gützkow-West, 2) Polder Menzlin, 3) Galenbecker See,

17

Figuur 7 Ligging Peenewiesen Gützkow-West en Polder Menzlin.

Figuur 8 Ligging Galenbecker See.

18

3 Ecosysteemanalyse als rode draad

3.1 Inleiding Tijdens deze excursie gaan we niet alleen de locaties bezoeken maar we gaan ze ook onderzoeken, om zo beter te begrijpen wat we eigenlijk zien. Met de gekozen locaties zijn we ervan overtuigd dat we tot nieuwe inzichten komen, die we ook in Nederland goed kunnen toepassen.

Ons onderzoek vormt een aanvulling op het onderzoek van Kees Vegelin. Kees is zijn onderzoek in 2005 gestart in het kader van een natuurontwikkelingsproject in het Peenedal. Dit natuurontwikke- lingsproject is erop gericht dat de waterhuishouding van het gebied gestabiliseerd wordt om de invloed van het nog steeds rijkelijk toestromende kalkrijke grondwater te vergroten. Als compensatiemaatregel voor wegenbouw is de realisering van het project mogelijk geworden. Naast de financiering van vernattingsmaatregelen in de vorm van het dichtzetten van alle ontwateringssloten naar de Peene wordt ook 5 jaar lang het beheer van 25 hectare soortenrijke blauwgraslanden betaald. De vernattingsmaatregelen werden in de herfst van 2006 uitgevoerd met enkele verbeteringen in de herfst van 2008.

In een op kleine schaal opgezet monitoringsproject wordt bekeken in hoeverre de maatregelen daadwerkelijk tot een grotere grondwaterinvloed (en dus een reductie van de overstromingsinvloed) leidt. In 2005/2006 is daartoe de t 0-situatie opgenomen door waterstanden te meten en vegetatieopnames te maken in enkele hooilandpercelen en petgaten en bovendien waterchemie te analyseren. Dit is 2008 herhaald en wordt 2012/2013 nogmaals herhaald.

Vanuit onze achtergrond kijken wij in het algemeen met een systeemanalytische blik naar watersystemen, dus welke processen zijn sturend voor het ecologisch functioneren van het watersysteem. Kees bestudeert in zijn onderzoek voornamelijk het effect van grondwaterstroming maar heeft aangegeven dat een integralere blik op zijn onderzoekswateren hem ook meer inzicht kan opleveren. Met meer dan dertig mensen kunnen we zeker ons steentje bijdragen. En het onderzoek geeft ons de gelegenheid om de gebieden goed te bekijken.

Het doel is dat we per locatie de processen in beeld brengen die sturend zijn voor het ecologisch functioneren van het betreffende watersysteem. We doen dat door in verschillende groepjes veldonderzoek te doen naar: 1. Sieralgen 2. Waterplanten 3. Macrofauna 4. Abiotiek

De volgende paragrafen gaan in op de wijze waarop dit gebeurt. Bij terugkomst in de gaststätte geeft elk groepje een korte toelichting op hun bevindingen en proberen we tot een algemene conclusie te komen over de sturende processen in het betreffende watersysteem. De tijd is te beperkt om de onderzoeksresultaten goed uit te werken. Het idee is om de gegevens bij terugkomst in Nederland verder uit te werken en de resultaten tijdens een reünie aan Kees te presenteren.

3.2 Materiaal en methode

3.2.1 Sieralgen

Achtergrond Wat de microalgen betreft zijn sieralgen, naast kiezelwieren, uitstekend geschikt voor een typering van de ecologische toestand van stilstaande wateren. Doorgaans zijn vrijwel alle soorten in een monster tot op soort te determineren en van alle soorten kennen we hun milieuvoorkeur in termen van alkaliniteit, zuurgraad, trofiegraad en levenswijze (planktisch of benthisch). Op grond van de soortenrijkdom en de aanwezigheid van als kieskeurig bekend staande soorten, kunnen we bovendien een uitspraak doen over de natuurwaarde van een water, of met andere woorden, de ecologische kwaliteit vanuit het oogpunt van de sieralgen. Ook in stilstaande wateren die rijk begroeid zijn met waterplanten kunnen sieralgen zich prima handhaven, terwijl de rol van het echte fytoplankton hier

19 van geringe betekenis wordt. Daarom gaan we tijdens het veldwerk in het Peenedal ook sieralgen inventariseren. En wat bijkomend leuk is, de resultaten kunnen we vergelijken met gegevens uit Nederlandse laagveengebieden, zoals de Wieden en de Weerribben, waarvan we de soortensamenstelling ook goed kennen.

Bemonstering Voor de bemonstering van de sieralgen volgen we natuurlijk het voorschrift in het Handboek Hydrobiologie. Afhankelijk van de verscheidenheid aan watertypen kiezen we in polder Menzlin en het petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West een aantal meetpunten. Voor de bemonstering van de Galenbecker See zoeken we een makkelijk bereikbare plek langs de oever. Het streven is om zoveel mogelijk van de sieralgsoorten die in het water leven in ons monster te vangen. Hiertoe voeren we een gerichte bemonstering uit van het open water, van het water tussen water- en oevervegetaties en van eventuele veenmosrandjes in de oeverzone. Als er geen watervegetatie is bemonsteren we het aangroeisel op het sediment. Om het open water te bemonsteren gebruiken we een fytoplanktonnet met een maaswijdte van 30 µm. Dit net kunnen we ook door de watervegetatie trekken, maar we kunnen ook waterplanten met fijn verdeelde bladeren, zoals blaasjeskruid en hoornblad uitknijpen. Ook veenmos knijpen we uit. Om het aangroeisel van het sediment te bemonsteren kunnen we een pipetje gebruiken, of het planktonnet, dat we dan voorzichtig over te bodem naar ons toe trekken. Tussen de bemonsteringen door moet het planktonnet goed schoongemaakt worden, om contaminatie van monsters te voorkomen. De monsters conserveren we met Lugol.

Analyse In de Hasenberg gaan we de monsters analyseren met behulp van een omkeermicroscoop. Van elk monster stellen we een lijst op van de soorten die we aantreffen. Op basis van deze soortenlijst maken we een ecologische typering van de monsterlocatie en berekenen we een natuurwaarde. Ook in Duitsland is nog veel aan sieralgen te ontdekken, zodat onze gegevens interessant genoeg zijn voor een publicatie.

Volgens de Duitse expert Monika Engels komt de sieralg Micrasterias crux-melitensis (het Maltezerkruis) in Nederland tegenwoordig meer voor dan in Duitsland. Bij ons is hij vrij algemeen in laagveenmoerassen in het Vechtplassengebied, de Wieden en de Weerribben. Het zou mij verbazen als we deze soort in het Peenedal niet aantreffen.

Figuur 9 Micrasterias crux-melitensis (foto Monika Engels).

Van Micrasterias pinnatifida dachten we dat hij uitgestorven was in ons land, maar sinds 2003 is hij op enkele plekken in de Wieden gevonden, zowel in trilvenen als in pas gegraven petgaten. Wanneer we deze soort in het Peenedal vinden geef ik een rondje).

Figuur 10 Micrasterias pinnatifida (foto Wim van Egmond).

20

3.2.2 Waterplanten We gaan de vegetatie beschrijven met behulp van opnamen en (zo mogelijk) een globale kartering. De vegetatieopnamen worden in één of meer raaien (transecten) gelegd dwars op de oever. Het aantal opnamen per raai zal 2 tot 4 zijn, afhankelijk van structurele veranderingen die we aantreffen. Het aantal raaien dat we maken is in principe ook afhankelijk van de variatie die we aantreffen, maar dan in de richting langs de oever. In de praktijk maken we zoveel raaien als waar we tijd voor hebben, hopelijk minimaal 3.

Het maken van een vegetatieopname in de oeverzone is op laarzen goed te doen. In ondiep water hebben we lieslaarzen of een waadbroek nodig (er zijn minstens twee waadbroeken mee) en eventueel een onderwaterkijker (nemen we mee). Een hark gebruiken we om de planten die onder water groeien te verzamelen en te determineren. In dieper water (>1 m) hebben we een boot nodig (nemen we mee). We gebruiken een onderwaterkijker om de bedekking te schatten en een hark met een lang steel en een werphark met aan lang touw om de planten te verzamelen.

Alle planten die niet eenvoudig op naam kunnen worden gebracht of waar twijfel mogelijk is, worden verzameld en later gedetermineerd. Er zijn diverse boeken, waaronder een splinternieuwe duitse waterplantenflora en een binoculair beschikbaar voor het (goed) determineren van kranswieren. De kartering zal waarschijnlijk niet veel meer zijn dan een globale schets van de grenzen van de aangetroffen begroeiing. Met behulp van een GPS worden ijklocaties vastgelegd waardoor de schets later op schaal kan worden uitgewerkt.

Op basis van ecologische betekenis van de aangetroffen soorten en vegetatie wordt een globale conclusie getrokken van de situatie. Toetsing met analysesoftware wordt nadien uitgevoerd.

3.2.3 Macrofauna Bij het bemonsteren van de macrofauna gaan we uit van de multihabitatmethode en volgen we de richtlijnen uit het Handboek Hydrobiologie van de STOWA. Bij de multihabitatmethode maakt men een mengmonster van alle habitats in het betreffende watersysteem die voor de macrofauna van belang zijn. Bij deze techniek is vooral het meenemen van de verschillende aanwezige habitats belangrijk, meer dan de proportionaliteit van de monstername. Dit betekent bijvoorbeeld dat een klein veldje drijvende waterplanten niet moet worden overgeslagen bij een bemonstering, ook al maakt dat veld slechts een zeer klein deel van het water uit. Omdat we niet overal mogen bemonsteren, maken we alleen een mengmonster van de habitats die binnen het onderzoeksareaal aanwezig zijn.

Bij het bemonsteren van de macrofauna in de ondiepe delen maken we gebruik van een standaard macrofaunanet. Afhankelijk van de variatie in habitats bemonsteren we met dit net vijf of tien meter substraat. De kunst daarbij is om deze bemonsteringslengte zo goed mogelijk verhoudingsgewijs over de verschillende aanwezige habitats te verdelen. Indien het water te diep is om met een net te bemonsteren, dan nemen we vanuit een boot drie tot vijf bodemhappen met een bodemhapper (Birge- Ekman of Van Veen). In wateren waar grof materiaal aanwezig is, dat niet met een net of bodemhapper kan worden bemonsterd, kunnen substraten (zoals planten of stenen) worden uitgeschud, afgespoeld of afgeborsteld. De stenen of planten worden hierbij in het standaard macrofaunanet afgespoeld of afgeborsteld; ook kan men ze eerst in een aparte emmer schoonmaken.

De genomen monsters zullen we in het veld op uitzoekbakken bekijken en voor zover mogelijk uitzoeken. Het uitzoeken zal ook deels na terugkomst in de gaststätte of bij terugkomst in Nederland gebeuren. Er gaan potten en emmers mee om de beestjes en monsters in de ethanol of, in het geval van mijten, in de Koenicke te kunnen bewaren.

3.2.4 Abiotiek De groep 'abiotiek' gaat proberen de dominante water- en stofstromen in de drie watersystemen in beeld te krijgen en dit te vergelijken met schattingen van de kritische belastingniveaus van de wateren. Dat betekent de volgende activiteiten:

- proberen de hoofdstromen in de waterbalans van de wateren te identificeren. Dus grof inschatten van de hoeveelheden regenwater, grondwater en/of oppervlaktewater waarmee de wateren gevoed worden

21

- proberen de belangrijkste stofstromen te identificeren. Het bemonsteren van grondwater, het oppervlaktewater, de waterbodem en het poriewater daarin is hier onderdeel van.

- berekenen van kritische belastingniveaus met het metamodel van PCLake, aan de hand van parameters als diepte, strijklengte, bodemtype, verblijftijd e.a. Vergelijken met grove schattingen van de externe en interne belasting van de wateren, zoals afgeleid van de dominante water- en stofstromen.

22

4 Op naar het Peenedal

Woensdag 20 juni: Heenreis 9.30 Vertrek van het overgrote deel van de deelnemers vanuit Amersfoort naar het Bij de voordeur van de Peenedal STOWA. 11.45 Vertrek van de noorderlingen vanuit Groningen naar het Peenedal NS Station Groningen ±18.30 Aankomst gaststätte ‘Hasenberg’ Gützkow 19.00 Avondeten gaststätte ‘Hasenberg’

Met een afstand van circa zevenhonderd kilometer staat de woensdag vrijwel geheel in het teken van de heenreis. De vier personenbusjes vertrekken om 9.30 uur vanaf de STOWA bij NS Station Amersfoort naar Duitsland. Eén van deze busjes zal eerst naar het NS Station Groningen om mensen op te halen die in de noordelijke regionen des lands wonen. Vervolgens zal ook van daar de reis richting Gützkow ingezet worden. Om onduidelijkheden te voorkomen zijn in Figuur 11 en Figuur 12 de exacte vertrekpunten met een gele stip op een kaart weergegeven. Let op: bij de twee trefpunten zijn de mogelijkheden om de eigen auto te parkeren zeer beperkt. Daarom raden we je aan de reis naar de trefpunten met het openbaar vervoer te doen.

Tijdens de reis zullen we op z’n tijd stoppen voor een versnapering of iets dergelijks. Een lunchpakket is voor de heenweg niet geregeld. Omdat het ongeveer zeven uur rijden is, zal er op die momenten, als het even kan ook gewisseld worden van chauffeur. Via de mail is reeds gevraagd wie bereid is om ook een stukje achter het stuur te zitten. Mocht je daar niet op gereageerd hebben, maar daar wel toe bereid zijn, neem dan ook je rijbewijs mee. Bij aankomst in Gützkow is er nog een maaltijd.

••• Voordeur van de STOWA aan de zijkant van hoofdingang NS-station Amersfoort: 9.30 uur

STOWA NS Station Amersfoort

Figuur 11 Trefpunt voordeur STOWA in geel gemarkeerd.

23

••• Opstapplaats touringcars bij NS Station Groningen: 11.45 uur

Opstapplaats touringcars

NS Station Groningen

Figuur 12 Trefpunt opstapplaats touringcars NS Station Groningen in geel gemarkeerd.

In Figuur 13 zijn de routes vanuit Amersfoort en Groningen naar Gützkow weergegeven om je een indruk te geven van de te rijden route. Mocht je opgegeven hebben om chauffeur zijn, dan hoef je geen zorgen te maken over de route; we rijden namelijk met de TomTom.

Figuur 13 Route vanuit Amersfoort (links) en vanuit Groningen (rechts) naar Gützkow.

24

5 Vernatte polder Menzlin

Donderdag 21 juni: polder Menzlin 7.30 Ontbijt en klaarmaken lunchpakket gaststätte ‘Hasenberg’ 8.30 Lezing 1: “Inleiding in het Peenedal en in de drie onderzoeksgebieden gaststätte ‘Hasenberg’ Peenewiesen Gützkow-West, polder Menzlin en Galenbecker See” door Kees Vegelin Lezing 2: “Resultaten van het onderzoeksproject ‘Reduktie van de risico’s door de intensieve landbouw voor de natuurwaarden in het Peenedal” door ing.-agr. Matthes Pfeiffenberger van de Hogeschool Neubrandenburg Uitleg over het onderzoek tijdens de studiereis , tevens inschrijven onderzoeksgroepje voor deze dag 11.30 Transfer naar polder Menzlin Polder Menzlin 12.00 - Excursie onder begeleiding van Kees Vegelin en Matthes Pfeiffenberger, - Onderzoek in de vernatte polder Menzlin 17.00-18.00 Terugkoppeling veldonderzoek gaststätte ‘Hasenberg’ 19.00 Avondeten gaststätte ‘Hasenberg’ 20.30 Dia-lezing “Bevers en otters in Vorpommern” door Geranda Olsthoorn van de gaststätte ‘Hasenberg’ vereniging “Naturstation Peenetal”

5.1 Lezingen Deze eerste dag begint met een tweetal lezingen. Allereerst zal Kees Vegelin ons introduceren in de drie gebieden die we de komende dagen gaan bezoeken. Kees verricht voornamelijk onderzoek in het petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West maar kent ook het gebied rondom polder Menzlin en de Galenbecker See goed.

Na de introductie door Kees zal Matthes Pfeiffenberger ingaan op de natuurwaarden in het Peenedal in relatie tot het landgebruik. Matthes Pfeiffenberger is sinds 2009 als wetenschappelijk onderzoeker werkzaam aan de vakgroep Landbouweconomie van de Hogeschool Neubrandenburg. Hier doet hij onderzoek naar de effecten van de landbouw op de natuurwaarden in het Peenedal en de manieren om deze effecten te verminderen. Hij is de coördinator van dit project en is daarom de aangewezen persoon om ons meer te vertellen over de onderzoeksresultaten. Hij zal er ook bij zijn tijdens de excursie, zodat je hem nog allerlei vragen kunt stellen.

Na deze twee lezingen is het bijna tijd om naar buiten te gaan, en wel naar polder Menzlin. In dit gebied en in de twee andere gebieden gaan we zoals gezegd ook zelf onderzoek verrichten. Om een goed beeld te geven van wat nu precies de bedoeling is volgt na de twee lezingen een uitleg. Daarna kan men zich ook inschrijven voor de verschillende onderzoeksgroepjes.

Deze eerste dag sluiten we af met een dia-lezing van Geranda Olsthoorn over de bevers en otters in Vorpommern. Geranda is de partner van Kees en is afgestudeerd in mariene biologie en dierecologie aan de universiteit in Groningen. Zij is sinds 1995 als free-lance dierecoloog werkzaam, voornamelijk op het vlak van visotters en bevers maar ook vogels en amfibieën. Sinds 2011 coördineert zij eveneens een grootschalig compensatieproject ten behoeve van weidevogels.

5.2 Gebiedsbeschrijving vernatte polder Menzlin

5.2.1 Ontstaansgeschiedenis, bodem, hydrologie en landgebruik De polder Menzlin is in de winter van 1999/2000 vernat. Figuur 14 geeft een beeld van polder Menzlin. De methode was eenvoudig: de dijk is blijven staan en men heeft op de plek van het afgebroken gemaal een buis door de dijk heen gelegd. Deze ligt met de onderkant op +20 cm HN en dient als overloop als de toevoer van regen- en/of grondwater in de polder te groot is. De buis heeft een terugslagklep, zodat geen Peenewater in de polder kan stromen. Dit betekent dat in de polder een mengsel van regen- en grondwater aanwezig is. Tabel 4 geeft een schematisch overzicht van onder andere de hydrologie, bodemopbouw en landgebruik van het gebied rondom polder Menzlin.

25

Polder Menzlin heeft zich ontwikkeld tot een belangrijk voedsel-, rust- en broedplaats voor vogels. Tijdens onze eerdere bezoek hebben we onder andere visarenden gezien. Het loont dus zeker om af en toe ook omhoog te kijken. In de nabije omgeving is een uitkijkplatform aanwezig van waar af je de vogels eveneens goed kunt spotten. Daarnaast leven in en rondom polder Menzlin ook bevers en otters, waar Geranda Olsthoorn ons ’s avonds meer kan vertellen.

Figuur 14 Luchtfoto van de vernatte polder Menzlin (foto: Benjamin Herold, 2009). De met de x aangeven locatie is de plek waar we ons onderzoek gaan verrichten.

Tabel 4 Bodem, hydrologie en landgebruik in en rondom polder Menzlin. Parameter Polder Menzlin

Veentype1 Zwak doorstroomveen, mesotroof subneutral (basenrijk), met overstromingsveen langs de Peene Dikte veenpakket 5 – 6 m, vooral grote zeggeveen en riet-zeggeveen. Grootte onderzoeksgebied 64 ha (veen) lengte: 1600 m, breedte 400 m Landgebruik veen Vroeger: - hooilandjes en weidegebied, geen turfafgravingen. - aanleg van een zomer polder met dijk, sloten en een gemaal in 1925-1927 en vernieuwing van de dijken en oppeppen gemaal in 1986-1987. - door de meerjarige diepe ontwatering en het intensieve gebruik is de polder zeer sterk ingeklonken en ligt ten dele meer dan een halve meter onder de gemiddelde Peenewaterstand. Huidig: - volledige vernatting in het kader van het natuurontwikkelingsproject in het Peenedal in de winter 1999/2000 en opgaaf van het landbouwkundig gebruik.

26

Reliëf veen Hoofdzakelijk tussen ca. –0,30 en –0,50 cm HN (NAP), direkt aan de dalrand en in het oosten toenemend tot ongeveer 0 cm HN. Ter info: gemiddelde waterstand Peene = -3 cm HN gemiddelde amplitude Peene: 55 cm Huidige vegetatie Open water met Fonteinkruid, Hoornblad en ook Kranswieren. Langzaam verlandend vanaf de dalrand (Riet), vooral in het oosten (Riet, Zegges, Lisdodde). Habitattypes In het gebied zijn geen habitattypes aanwezig (wel direkt ernaast op de arme zandgronden, 6230 *: heischrale graslanden). Grootte intrekgebied Waterscheiding op 9,5 km afstand, hoogte waterscheiding: ca. 40m HN Toevoer grondwater via Vooral regionaal uit het 3 e grondwatervoerend pakket dat echter onderbroken in het intrekgebied aanwezig is met een dikte van 10 tot 20 m. De lokale oppervlakkige toestroom is vrij gering, maar er zijn duidelijke kwelplekken aan de dalrand in het oostelijk deel. Grondsoort intrekgebied Vooral zandige leem en (minder) lemig zand. Direkt aangrenzend aan de dalrand in het westelijk deel bevindt zich een uitloper van een spoelzandwaaier met zeer arme zandgrond. Op deze "zandlens" staat een dennebos. Landgebruik intrekgebied Intensieve akkerbouw (veel kunstmest) en een beetje veehouderij, vrij veel bos in de buurt van de waterscheiding.

5.2.2 Onderzoeksgebieden PEHM In polder Menzlin onderzoeken we één areaal (zie Figuur 15) en kijken daar naar het jonge verlandingsproces. Dr. Dominik Zak, die de volgende dag aanwezig is, kijkt binnen zijn onderzoek ook naar de ontwikkelingen in de Polder Menzlin en zal ons daarover tijdens zijn lezing meer vertellen.

Figuur 15 Waterstromen en ligging van het onderzoeksareaal in polder Menzlin. Donkerblauwe pijlen: toe- /afvoer kalkrijk grondwater.

27

28

6 Petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West

Vrijdag 22 juni: petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West 7.30 - Ontbijt gaststätte ‘Hasenberg’ - Klaarmaken lunchpakket - Inschrijven onderzoeksgroepje 8.30 Lezing 4: “Het IGB-onderzoek in petgaten van de Peenewiesen Gützkow- gaststätte ‘Hasenberg’ West en in de vernatte polder Menzlin” door Dr. Dominik Zak van het Institut für Gewässerökologie und Binnenfisherei (IGB) in Berlijn. 9.30 Transfer naar de petgaten Gützkower Wiesen-West petgaten Gützkower 10.00 - Excursie onder begeleiding van Kees Vegelin en Dominik Zak Wiesen-West - Onderzoek in de petgaten van de Gützkower Wiesen-West 16.30-17.30 Terugkoppeling veldonderzoek gaststätte ‘Hasenberg’ 18.15 Avondeten gaststätte ‘Hasenberg’ 19.30 Boottocht op de Peene van Jarmen naar Stolpe en terug Peene

6.1 Het onderzoek van Dr. Dominik Zak Op deze dag zal Dr. Dominik Zak aanwezig zijn. Dominik Zak is in 2007 aan de Humboldt-Universiteit in Berlin gepromoveerd op het onderwerp fosformobilisatie in minerotrophische veengebieden. Momenteel is hij werkzaam als wetland wetenschapper in de biogeochemische onderzoeksgroep van het Leibniz-Instituut voor Zoetwaterecologie en Binnenvisserij (IGB). Zijn onderzoek richt zich op de nutriënten- en koolstofdynamiek in gedraineerde en bevochtigde veengebieden. Zijn bevindingen vormen een belangrijke basis voor het begrijpen van de implicaties van maatregelen en het optimaliseren van herstelmaatregelen. Dit is essentieel om waterschappen en landschap managers te ondersteunen bij de besluitvorming.

Dominik heeft als onderzoeker bij het IGB onderzoek verricht in het petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West en polder Menzlin naar de effecten van het verwijderen van de bodem op de fosfaatmobilisatie. Hij zal de dag beginnen met een lezing over de resultaten van dit onderzoek (zie ook bijlage 1). Dominik zal ons eveneens vergezellen tijdens ons bezoek aan het petgatengebied, zodat we alle ins en outs van dit gebied te weten kunnen komen. Aangezien hij niet op donderdag aanwezig kan zijn, is dit ook het moment om de vragen die je naar aanleiding van het bezoek aan polder Menzlin had, aan hem te stellen.

6.2 Gebiedsbeschrijving Peenewiesen Gützkow-West

6.2.1 Bodem, hydrologie en landgebruik Het natuurgebied Peenewiese Gützkow-West omvat meerdere petgaten van verschillende omvang. Figuur 16 is een luchtfoto van het natuurgebied en laat deze petgaten goed zien. In vier petgaten zullen we onderzoek gaan verrichten. Tabel 5 geeft een beschrijving van de bodem, hydrologie en landgebruik in en rondom petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West.

29

Figuur 16 Luchtfoto van het petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West met daarin drie van de vier te onderzoeken petgaten (foto: Benjamin Herold, 2009).

Tabel 5 Bodem, hydrologie en landgebruik in en rondom petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West. Parameter Peenewiesen Gützkow-West

Veentype Mesotroph subneutraal tot alkalisch doorstroomveen met overstromingsveen langs de Peene Dikte veenpakket 5 – 8 m, vooral kleine zeggeveen en bladmosveen. Grootte onderzoeksgebied 310 ha (veen) lengte: 3200 m, breedte 950 m Landgebruik veen Vroeger: - turfwinningsgebied voor de stad Gützkow en na de 2 e wereldoorlog ook nog kortstondig voor de export (Stettin). Oppervlakkige petgaten dateren uit de 19 e eeuw de grote diepe uit de 1 e helft van de 20 e eeuw. - voor de turfwinning, tijdens en erna: hooiland. - vanaf ca. 1975 werden de hooilandjes vanuit de richting Peene toenemend verlaten en dus vrije successie met struweelvorming en verbossing Huidig - 25 ha doelgericht natuurbeheer (kalkrijk veen) op percelen langs de dalrand met een zeer hoge natuurwaarde. Reliëf veen Hoofdzakelijk tussen ca. +10 en +30 cm HN (NAP), direkt aan de dalrand toenemend tot maximaal +90 cm HN. Ter info: Overstromingen vanuit de Peene kunnen tot (bijna) aan de dalrand Gemiddelde waterstand Peene komen. = +3cm HN Gemiddelde amplitude Peene: Vele kleine ondiepe petgaten liggen als kleine schotels in het veen. 45 cm De grote petgaten hebben steile oevers en kunnen 4 meter diep zijn

30

Huidige vegetatie Blauwgraslanden, Dotterbloemhooilanden, Kleine- en Grote zeggevegaties, Wilgenstruweel, Elzenbroekbos Oppervlakkige petgaten met vegetaties gedomineerd door Padderus en vele bladmossen, soms ook veel Kranswieren en Ruwe bies. Diepe petgaten met Kranswieren, Krabbescheer of Waterlelie, soms ook Lisdodde en Riet. Habitattypes In het gebied zijn o.a. volgende habitattypes te vinden: 3140 Kranswierwateren 3150 Meren met krabbenscheer 6410 Blauwgraslanden 7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen) 7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) 7210 * Galigaanmoerassen 7230 Kalkmoerassen 91E0 * Vochtige alluviale bossen Grootte intrekgebied Waterscheiding op 10,5 km afstand, hoogte waterscheiding: ca. 45m HN Toevoer grondwater via Vooral regionaal uit het 2 e grondwatervoerend pakket, dat ononder- broken in het intrekgebied aanwezig is met een dikte van 5 tot 10 m. De lokale oppervlakkige toestroom is vrij gering: Grondsoort intrekgebied Vooral zandige leem en (minder) lemig zand Landgebruik intrekgebied Intensieve akkerbouw (veel kunstmest, gebruik van drijfmest alleen vanaf ca. 3,5 tot 5 km afstand) en een beetje veehouderij, weinig bos.

6.2.2 Onderzoeksgebieden PEHM In het petgatengebied gaan we vier petgaten onderzoeken, die allemaal verschillend zijn qua vegetatie, waterhuishouding en chemie. De ligging van deze petgaten zijn in Figuur 16 en Figuur 17 weergegeven.

Petgat 1 Vroeger (tot ca. 1998) had dit petgat (diepte ca. 2m) een verbinding met de Peene, totdat een bever een dam bouwde en het petgat hydrologisch min of meer afgekoppeld werd. Allen bij echt hoge waterstanden op de Peene wordt het petgat nog overstroomd. Het petgat laat nu een relatief snelle verlanding zien via Krabbescheer, Lisdodde en Riet.

Petgat 2 Sinds de uitvoering van de vernattingsmaatregelen eind 2006 ligt dit petgat geïsoleerd van de andere petgaten. Voor die tijd was dit petgat via een kleine slenk (waarin beverdam lag) verbonden met het grotere petgatencomplex dat in verbinding staat met de Peene. De waterstand is nu extreem stabiel en verschilt tussen zomer en winter maar ca. 5 cm. De onderwatervegetatie bestaat voornamelijk uit Kranswieren, bovendien Gewoon blaasjeskruid en de verlanding vanaf de rand gaat maar zeer langzaam (te steil?).

Petgat 3 Deze ligt maar 20 meter ten westen van petgat 2 en heeft een soortgelijke stabiele waterstand, maar dan op een 20 cm lager niveau, waardoor iets meer invloed van overstroming door de Peene. De onderwatervegetatie bestaat voornamelijk uit Kranswieren, bovendien Gewoon blaasjeskruid. Af en toe behoorlijke ontwikkeling van algen en/of flab.

Petgat 4 Ook dit petgat ligt tegenwoordig geisoleerd van de Peene, maar had vroeger via een klein greppeltje een verbinding met het grote, aan de Peene aangesloten petgatenkomplex. De waterstanden schommelen, waarschijnlijk door een geringere grondwatervoeding iets meer dan 2 en 3m maar

31 minder dan 1. De vegetatieontwikkeling van dit petgat is zeer traag, ook Kranswieren breiden zich maar heel langzaam uit.

Figuur 17 laat zien dat de vier petgaten in meer of mindere mate kalkrijk grondwater ontvangen vanaf de hoger gelegen akkerbouwgronden. In bijlage 2 zijn een grafiek opgenomen met het verloop van de waterstand in de vier petgaten en de Peene en gegevens over de waterchemie.

Figuur 17 Waterstromen en ligging van de vier onderzoekspetgaten in het petgatengebied Peenewiesen Gützkow-West.

32

7 Galenbecker See

Zaterdag 23 juni: Galenbecker See 7.30 - Ontbijt gaststätte ‘Hasenberg’ - Klaarmaken lunchpakket - Inschrijven onderzoeksgroepje 8.30 Lezing en discussieronde “tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen” gaststätte ‘Hasenberg’ 10.00 Transfer naar de Galenbecker See Galenbecker See 11.00 - Inleiding en excursie met Dr. Hans-Jürgen Spieβ en/of Dipl. Ing. Horst Wroblewski over het EU-Life Project “ Galenbecker See” - Onderzoek in de vernattingszone om de Galenbecker See namiddag Eventueel aanvullend/afrondend onderzoek in de twee eerder bezochte Polder Menzlin / petgaten gebieden Gützkower Wiesen-West 17.00-18.00 Terugkoppeling veldonderzoek gaststätte ‘Hasenberg’ 19.30 BBQ met kampvuur gaststätte ‘Hasenberg’

7.1 Discussie “Tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen” De excursie staat in het teken van de watersysteemanalyse. Er bestaat een groot aanknopingspunt met de opgave van de waterbeheerders en het Rijk om voor 2015 een nieuwe set stroomgebiedbe- heerplannen (SGBP’s) beschikbaar te stellen aan de Europese Commissie. Het opstellen van de eerste serie SGBP’s volgde op een tamelijk hectische periode van introductie en implementatie van de KRW in het Nederlandse waterbeheer. Dat heeft gevolgen gehad voor de kwaliteit van de (regionale) doelen en voor de daaraan gekoppelde maatregelen voor de verbetering van de waterkwaliteit. Zowel op de ecologische doelen, als op de maatregelen, is wel het een en ander af te dingen. In een aantal gevallen is onvoldoende gevolg gegeven aan de wijze waarop watersystemen (peilgebieden, beektrajecten, waterlichamen, etc.) functioneren of kunnen functioneren. Een optie is om de nu bestuurlijk vastgestelde doelen en maatregelprogramma’s vast te houden en pas na 2015 aandacht te besteden aan de, dan ongetwijfeld geconstateerde, verschillen tussen doelen en waargenomen toestand. In het excursieprogramma is een moment opgenomen waarop we kunnen discussiëren over de wijze waarop de systeemanalyse en de daaruit volgende kennis over het systeemfunctioneren al vóór 2015 benut kan worden voor het bijsturen van maatregelprogramma’s.

7.2 Gebiedsbeschrijving Galenbecker See

7.2.1 Ontstaansgeschiedenis, bodem, hydrologie en waterkwaliteit Net als het Peenedal begint ook de geschiedenis van de Galenbecker See aan het eind van de laatste ijstijd (Weichselien). Aan de zuidwestkant van de Galenbecker See was tijdens de 'Rosenthaler Fase' een stuwwal ("Stauchendmorene") afgezet, de 'Brohmer Berge' met een maximale hoogte van 150 m boven HN (NAP). Tijdens het afsmelten van het landijs bleven er in de wijde omgeving van de Galenbecker See in richting oost gigantische ijsschollen liggen, terwijl daaromheen dikke pakketten met voornamelijk zand werden afgezet.Deze "doodijsplekken" bleven na het ontdooien als grote, diepe bekkens in het landschap achter en vormden zo grote meren. Deze meren begonnen langzaam te verlanden.

Het grote bekken om de Galenbecker See verlandde bijna volledig op een klein restmeer na, de huidige Galenbecker See. De reden dat een klein restmeer achterbleef is, dat het bekken hier zeer diep is en bovendien een enorme hoeveelheid water uit de richting van de hoge stuwwallen ten zuidwesten van het bekken werd aangevoerd. Deze sterke toestroom van water heeft er ook voor gezorgd, dat er op de verlande stukken van het bekken een groot kalkrijk doorstroomveen kon ontwikkelen. Dit doorstroomveen werd vanuit het meer met water gevoed.

Door de vanaf de 18 e eeuw beginnende ontwatering in het kader van de ontginning voor de landbouw, maar vooral sinds de jaren 30 van de vorige eeuw heeft het restmeer sterk aan grootte ingeboet. Dit verduidelijkt ook Figuur 18 , dat een boorprofiel van Succow uit 1978 (in SUCCOW & JOOSTEN 2001) laat zien. Bovendien begon het grote doorstroomveen zeer sterk in te klinken, waardoor het tegenwoordig

33 grootschalig duidelijk onder het waterpeil van de Galenbecker See ligt. Tabel 6 geeft meer informatie over de Galenbecker See.

Figuur 18 Bodemprofiel Galenbecker See en omgeving (uit Succow en Joosten, 2001).

Tabel 6 Bodem, hydrologie en landgebruik in en rondom de Galenbecker See Parameter (Vernattingszone) Galenbecker See

Veentype Mesotroph subneutraal tot alkalisch doorstroomveen aan de rand van een meer. Dikte veenpakket 5 – 8 (10) m, naar het no afnemend tot 0,5 – 2 m, vooral kalkmudde, kleine zeggeveen en galigaanveen ("Schneidentorf"). Grootte onderzoeksgebied 1.885 ha (natuurreservaat en LIFE-Project) (veen + meer) vernattingszone rond het meer: 569 ha overstoomd, daarvan 238 ha minder dan 50 cm en 332 ha meer dan 50cm waterdiepte. Landgebruik veen Vroeger: - intensieve landbouw in de diep ontwaterde venen rond het meer Huidig - 25 ha doelgericht natuurbeheer op de "Teufelsbrücke" (kalkrijk veen) - ca. 150 ha extensieve landbouw (grasland) ten nw en ten zo van het meer - op een beetje bos na (geen beheer) staat de onder water.

34

Reliëf veen Er zijn sterke hoogteverschillen in het gebied. Het noordliljk deel van de vernattingszone ligt boven de 7,50 m HN Ter info: De randzone van het meer zelf heeft een hoogte van ongeveer Gemiddelde waterstand 9,50 m HN. Galenbecker See: 9,54 m HN Kleinschalig en vooral in het deel van de Teufelsbrücke liggen de hoogtes tussen 9,50 en 10,0 m HN. In het Eschholz (voormalig bosgebied ten noorden van het meer, nu grotendeels afgestorven) zijn hoogtes rond de 9,0 m HN te vinden. De hoogteverschillen binnen de vernattingszone bedragen ongeveer 1,5 m. Huidige vegetatie Meer: Kranswieren, Hoornblad, etc... Randzone: Rietland, Wilgenstruweel, Elzenbroekbos, Ruigtes en zomen "Teufelsbrücke": Blauwgraslanden, Dotterbloemhooilanden, Grote zeggevegaties, Rietland Vernattingszone: (overstromings)grasland, afgestorven bos, Elzenbroekbos, Rietland, Liesgras, Lisdodde, Grote zegges, Fonteinkruid, Hoornblad, Waterpest. Habitattypes In het gebied zijn o.a. volgende habitattypes te vinden: (3140 Kranswierwateren – in ontwikkeling?) 3150 Meren met krabbenscheer 6410 Blauwgraslanden 6430 Ruigten en zomen 7230 Kalkmoerassen Grootte intrekgebied Ca. 140 km 2, vooral bestaand uit de Brohmer Berge, een stuwwal die een maximale hoogte van bijna 150 m HN bereikt. Grondsoort intrekgebied Vooral zand en lemig zand, soms met "leemkoppen". Landgebruik intrekgebied Hoofdzakelijk bosbouw, naald- en loofbos, gemengd bos., relatief weinig akkerbouw en wenig grasland (te droog).

7.2.2 EU-LIFE Project "Naturraumsanierung Galenbecker See" De problemen m.b.t. het snelle verlanden van het meer, de slechte waterkwaliteit van het meer (teveel toevoer van nutriënten) en de inklinking van de venen rond het meer werden zo groot (het gebied is natuurreservaat), dat besloten werd, de situatie door het realiseren van een groot natuurontwikkelingsproject te verbeteren. Dit werd het LIFE project "Naturraumsanierung Galenbecker See", dat van 2001 tot 2007 is uitgevoerd. In totaal is er voor 7,7 miljoen EUR uitgegeven: 1. planning € 880.000 2. aankoop grond en schadeloosstellingen € 1.890.000 3. bouwkosten € 4.404.000 4. monitoring € 78.000 5. pr € 22.000 6. organisatiekosten (perdoneel, projectburo) € 496.000

Het hoofddoel van het project was de inmiddels precaire omstandigheden voor vele beschermde soorten en habitats in het gebied duidelijk te verbeteren. Dit zou moeten worden bereikt door: 1. een verhoging van het waterpeil van het meer 2. een duidelijke reductie van de input van nutriënten 3. het vernatten van een zone om het meer om zo de oevers van het meer (veensubstraat ) tegen verdere inklinking te beschermen.

De bouwuitvoering van het project gebeurde in de periode september 2005 t/m zomer 2007. Het gemiddelde waterpeil van het meer is inmiddels ongeveer 10 cm verhoogd en vooral het wegzakken van het peil in de zomer is door het doelgericht inleiden van water uit een beek (Golmer Mühlbach) duidelijk beperkt. Dit water uit de beek is echter zeer voedselrijk en wordt daarom door een groot helofytenfilter (4,9 ha afzetbekkens en 9,5 ha rietveld) geleid, wat in het kader van het project aangelegd is. De vernattingszone wordt vooral met water uit het meer gevoed en heeft een overloop op 30 cm onder het peil van het meer. Van de vernattingszone (voor het grootste deel intensief gebruikt grasland, maar ook bos) staan ongeveer 570 ha onder water (zomer: 420 ha).

35

Door de maatregelen zijn grote veranderingen in het gebied opgetreden. 1. Het opzetten van het waterpeil in het meer en de verbeterde waterkwaliteit heeft tot een grotere helderheid van het water geleid en Kranswieren breiden zich daar massaal uit. 2. In de vernattingszone zijn de bossen voor een groot deel afgestorven en de voormalig intensief gebruikte veengraslanden staan onder water.

De vernatting van de vernattingszone zou eigenlijk in meerdere kleine stappen over een periode van meerdere jaren gebeuren om de terrestrische vegetatie de kans te geven zich ietwat aan te passen en tenminste gedeeltelijk meegenomen te worden. Helaas hebben de natte zomer en herfst van 2007 daar behoorlijk roet in het eten gegooid. De vernatting begon nu in het voorjaar van 2008 direkt op het maximale niveau en daardoor is eigenlijk alle terrestrische vegetatie compleet afgestorven. Alleen op de plekken waar de overstroming relatief oppervlakkig is, zijn inmiddels weer planten als lisdodde, liesgras en grote zegges te zien. In het diepere water breiden zich Fonteinkruid en Hoornblad uit. De algengroei is echter periodisch ook zeer sterk. In de zomer van 2011, die zeer nat was (juni – augustus: meer dan 400 mm regen), is het in delen van de vernattingszone tot een massale algenbloei van o.a. blauwalgen gekomen en er was een groot zuurstoftekort in het water. Dit heeft ervoor gezorgd dat veel van de tot op dat momnent ontwikkelde vegetatie en waterfauna weer is afgestorven.

7.2.3 Onderzoeksgebied PEHM We onderzoeken 1 areaal binnen de vernattingszone (zie Figuur 19) op een plek waar vorig jaar massaal blauwalgen opgetreden zijn. Tijdens het onderzoek zal ook Dr. Spieß aanwezig zijn. Hij is visdeskundige en aquatisch ecoloog en doet veel onderzoek aan beken en meren in Mecklenburg- Vorpommern. Hij vertelt ons van de resultaten van zijn onderzoek met betrekking tot de waterkwaliteit van de Galenbecker See zelf. Analysegegevens van de Galenbecker See en de omliggende vernattingszone vind je in bijlage 3.

Figuur 19 Waterstromen en ligging van het onderzoeksareaal in de Galenbecker See. Donkerblauwe pijlen: toe-/afvoer kalkrijk grondwater, lichtblauwe pijlen: invloed oppervlaktewater.

36

8 Terugreis

Zondag 24 juni: Terugreis 7.30 Ontbijt (en klaarmaken lunchpakket) gaststätte ‘Hasenberg’ 9.00 Terugreis naar Nederland ±18.00 Aankomst noorderlingen in Groningen NS station , Groningen ±19.00 Aankomst in Amersfoort NS station, Amersfoort

Op deze dag staat eigenlijk niks meer op het programma, behalve dan de terugreis naar Nederland. Onderweg zullen we nog een paar keer stoppen, zo mogelijk voor het avondeten indien men dit wil. De verwachting is dat het busje met de noorderlingen omstreeks 18.00 uur in Groningen is. De andere busjes zijn ongeveer om 19.00 uur weer bij STOWA in Amersfoort.

37

38

9 Contactgegevens

Deelnemers

Achternaam Voornaam Mobiel Email Werkend bij Berg Marcel van den 06 10908104 [email protected] RWS Waterdienst Bijkerk Ronald 06 2957 3388 [email protected] Koeman en Bijkerk bv Bokx Ernst de 06 18825910 [email protected] Brachion-Idee Boogaard Bas van den 06 15091435 [email protected] Bureau Waardenburg Dam Herman van 06 15150902 [email protected] Adviseur Water en Natuur Diek Renske 06 52534603 [email protected] Waternet

Dijk Gijs van 024 3652812 [email protected] B-Ware Greijdanus Marianne 06 22392733 [email protected] RWS Waterdienst Heerdt Gerard ter 06 51690697 [email protected] Waternet Heuts Peter 06 27090538 [email protected] Hhrs De Stichtse Rijnlanden Hezel Roy van 06 10492353 [email protected] Waterschap Noorderzijlvest Klinge* Marcel 06 22569021 [email protected] Witteveen+Bos Leerdam Allard van 06 53583241 [email protected] Staatsbosbeheer Meier Marit 06 11149067 [email protected] HHSK Michielsen Bruce 06 15179710 [email protected] Hhrs Rijnland Moria Laura 06 53793031 [email protected] Waternet Ouboter Maarten 06 52480077 [email protected] Waternet Pelsma Tim 06 20522018 [email protected] Waternet Pot Roelf 06 27593059 [email protected] Roelf Pot onderzoek- en adviesbureau Pouw Annet 06 30968085 [email protected] CAH Almere Pouw Kraan* Edwin van der 06 51894952 [email protected] Grontmij Raadschelders Ellen 06 15043703 [email protected] RWS Waterdienst Rip* Winnie 06 51147736 [email protected] Waternet Schep Sebastiaan 06 27169771 [email protected] Witteveen+Bos Senerpont Domis Lisette de 06 42015100 [email protected] NIOO-KNAW Soes Menno 06 12609955 [email protected] Bureau Waardenburg Sollie Susan 06 29514512 [email protected] Tauw Verbeek Steven 06 10524764 [email protected] Waterschap Noorderzijlvest

Vlugt Kees van der 06 48544067 [email protected] Ambient Waajen Guido 06 52398153 [email protected] Waterschap Brabantse Delta Wal* Bas van der 06 54964454 [email protected] STOWA Wijngaart* Tessa van der 06 13781447 [email protected] Witteveen+Bos

Organisatoren in Nederland De organisatie van deze buitenlandexcursie is in handen van Marcel Klinge, Edwin van der Pouw Kraan, Winnie Rip, Bas van der Wal en Tessa van der Wijngaart. De contactgegevens van deze personen vind je in de bovenstaande tabel (*).

Organisator in Duitsland Aquilla Natuurreizen Drs. Ing. Kees Vegelin & Drs. Geranda Olsthoorn Stolpmühl 1, D-17390 Quilow, Duitsland Tel.: 0049 39724 26431 e-mail: [email protected] internet : www.aquilla-naturreisen.de

Overnachting Schullandheim/Pension/Gaststätte “Hasenberg” Am Hasenberg, D-17506, Gützkow Tel.: 0049 38353 291

39

40

Bijlage 1

Abstract Onderzoek Dr. Dominik Zak

41

How top soil removal may influence the mobilisation of phosphorus and greenhouse gases in rewetted fens

Dominik Zak, Zentrales Chemielabor, Leibniz-Institut für Gewässerökologie und Binnenfischerei Berlin, Müggelseedamm 301, 12587 Berlin, [email protected]

One important strategy to mitigate the eutrophication of freshwater systems due to diffuse phosphorus pollution is to restore minerotrophic riparian peatlands. However, long-term drainage and intensive agricultural use of such peatlands has made it unlikely that the original P sink function and low nutrient conditions can be re-established within a human time perspective. In the past, restoring degraded fens by rewetting measures has often led to the formation of new, highly productive shallow lakes. In contrast to the original percolating mire systems that were once covered by a highly-diverse peat- forming community of brown mosses and sedges, these shallow lakes are dominated by a small number of helophyte species. The removal of the highly degraded peat layer might be a suitable method to minimize the high nutrient mobilisation as well as high methane emissions in the first years to decades of rewetting. To evaluate the effect of top soil removal we performed a number of lab and field investigations in three inundated areas without and with topsoil removal (Tab. 1 summarizes selected results). We have chosen polder Menzlin and polder Zarnekow as two representative sites without top soil removal for about 20,000 ha of rewetted fens in the River Peene Valley. As a reference site for top soil removal we selected a natural fen (site Guetzkow) which was used for peat harvesting in some subareas until the 1960’s. The Phosphorus (P) concentrations in surface water layer were about 100-fold higher in the Menzlin and Zarnekow sites compared to Gützkow site (Tab. 1). Altogether the results emphasized that apart from the highly decomposed peat layer also the newly formed detritus mud is important to be considered for the P and carbon (C) cycle in rewetted fens. It turns out that this new substrate is sequestering more P, C and nitrogen than peat growth can achieve at the same time. However, the mud layers in particular of sites without top soil removal were characterised by an elevated P mobilisation potential (detected by the amount of “redox-sensitive P”) and high methane emission rates (Tab. 1). Although the removal of the degraded peat layer will produce tremendous costs it is a suitable method to avoid the unpleasant high releases of nutrients and green house gases after rewetting.

42

Tab. 1. Selected chemical characteristics of surface water, soil water, peat and newly formed detritus mud and mobilisation rates for phosphorus (P) and methane for two rewetted degraded fens without top soil removal (site “Menzlin” and “Zarnekow”) and for a natural fen where subareas were used for peat harvesting (= reference site “Guetzkow” for top soil removal). Soil water samples were obtained by dialyses samplers in a depth of ca. 0-60 cm. Peat was sampled at the surface between 5 to 15 cm soil depth. Data represent mean values (number of samples is given in brackets). For details on the dialysis sampler technique, the determination of “redox-sensitive P” and the calculation of net P mobilisation and net methane release see Zak et al. 2010. (C = carbon, SRP = soluble reactive phosphorus, DOC = dissolved organic carbon).

Parameters “Menzlin” “Zarnekow” “Guetzkow” Surface pH 7.7 ± 0.5 (6) 7.7 ± 0.6 (32) 8.0 ± 0.3 (6) water el. Conductivity (µs/cm) 1080 ± 266 (6) 804 ± 135 (32) 640 ± 91 (6) SRP (mg/L) 0.69 ± 0.39 (6) 0.51 ± 0.63 (32) 0.005 ± 0.001 (6) Total P (mg/L) 1.20 ± 0.67 (6) 0.73 ± 0.69 (32) 0.03 ± 0.01 (6) DOC (mg/L) 60 ± 45 (4) 34 ± 13 (32) 13 ± 2 (6) Soil pore pH 6.7 ± 0.1 (33) 6.9 ± 0.2 6.8 ± 0.2 (27) water el. Conductivity (µs/cm) 1051 ± 198 2635 ± 1058 911 ± 135 (27) (120) SRP (mg/L) 10.11 ± 4.74 2.07 ± 1.03 (120) 0.07 ± 0.05 (33) (27) DOC (mg/L) 87 ± 24 184 ± 60 (120) 14 ± 9 (27) mud Total P (mg/g dry mass) 4.0 ± 2.4 (19) 1.6 ± 0.1 (3) 1.4 ± 0.2 (18) “Redox-sensitive P” (µg/g dry No data 426 ± 28 (3) 84 ± 3 (3) mass) TC (mg/g dry mass) 385 ± 25 (19) 306 ± 1 (3) 256 ± 36 (18) Molar C/N ratio 13 ± 1 (19) 12 ± 0 (3) 14 ± 1 (18) peat Total P (mg/g dry mass) 2.0 ± 0.1 (3) 1.3 ± 0.1 (3) 0.9 ± 0.0 (3) “Redox-sensitive P” (µg/g dry 409 ± 30 (3) 219 ± 29 (3) 13 ± 1 (3) mass) Total C (mg/g dry mass) 381 ± 1 (3) 398 ± 2 (3) 400 ± 10 (3) Molar C/N ratio 14 ± 0 14 ± 0 20 ± 0 Net P Incubated newly formed mud (mg No data 51.3 ± 6.2 (3) 0.3 ± 0.4 (3) mobi- P/m² d) lisation Incubated surface peat (sampling 32.9 ± 9.5 (9) 8.2 ± 3.9 (6) 0.1 ± 0.3 (3) depth 0-10 cm) (mg P/m² d) Net Cumulative gas emission over 10 No data 40.5 ± 4.2 (3) 0.58 ± 0.29 (3) methane days determined in mesocosms release with mud (µg C/g total C) Cumulative gas emission over 10 No data 0.02 ± 0.0 (3) 0.04 ± 0.02 (3) days determined in mesocosm experiment with peat(µg C/g total C)

References Zak, D., Gelbrecht, J., Wagner, C., Payer, B., and Augustin, J. (2010) Phosphorus mobilization in rewetted fens: the effect of altered peat properties and implications for their restoration. Ecological Applications 20, 1336-1349.

43

44

Bijlage 2

Waterstand en chemie onderzoekspetgaten Peenewiesen Gützkow-West

45

60

50

40

) N30 H cm ( d20 n ta rs te10 a W 0

-10 Datum -20 01/05/2005 01/05/2006 01/05/2007 30/04/2008 30/04/2009 3 0/04/2010 30/04/2011

petgat 1 petgat 2 petgat 3 petgat 4 Peene

Waterstand in de vier onderzoekspetgaten in de Peenewiesen Gützkow-West gedurende de periode mei 2005 – april 2011.

Waterchemie in de onderzoekspetgaten 1,2 en 4 en in de Peene in september 2005 en in de meimaand van 2006, 2011 en 2012. petgat 1 petgat 2 petgat 4 Peene pH sep 2005 7,6 7,3 7,5 7,6 mei 2006 7,8 7,2 7,7 7,8 mei 2011 9,1 8,6 7,9 8,2 mei 2012 7,9 8,1 8,1 8,7 EGV sep 2005 774 878 808 765 mei 2006 842 810 882 741 mei 2011 534 791 827 754 mei 2012 770 842 896 728 Kalium sep 2005 0,4 1,9 1,0 5,9 mei 2006 3,0 2,7 3,3 6,2 mei 2011 0,3 1,3 2,5 7,8 mei 2012 - - - - Natrium sep 2005 13,6 9,7 13,3 30,8 mei 2006 22,8 13,1 16,6 30,2 mei 2011 18,8 16,3 16,3 32,3 mei 2012 Calcium sep 2005 81,6 73,7 58,1 58,1 mei 2006 114,2 74,1 78,0 66,1 mei 2011 - - - - mei 2012 - - - - Ammonium sep 2005 0,063 0,123 0,022 0,045 mei 2006 0,033 0,033 0,101 0,132

46

mei 2011 0,330 0,250 0,190 0,200 mei 2012 0,199 0,042 0,055 0,008 Chloride sep 2005 52 59 65 58 mei 2006 65 52 65 44 mei 2011 - - - - mei 2012 - - - - Sulfaat sep 2005 13 138 176 90 mei 2006 - - - - mei 2011 - - - - mei 2012 - - - - Bicarbonaat sep 2005 381 282 188 239 mei 2006 439 226 248 249 mei 2011 - - - - mei 2012 397 220 281 293 Nitraat sep 2005 2,48 <1,0 <1,0 1,65 mei 2006 <1,0 <1,0 <1,0 5,2 mei 2011 1,81 3,7 0,23 5,54 mei 2012 0,5 0,7 0,58 1,44 Ortho-Phosphaat sep 2005 <0,2 <0,2 <0,2 <0,2 mei 2006 5,57 <0,05 <0,05 <0,05 mei 2011 4,51 0,04 0,09 0,25 mei 2012 7,87 <0,01 0,02 <0,01 IJzer sep 2005 - - - - mei 2006 0,76 0,05 0,04 0,26 mei 2011 0,20 n.n. n.n. 0,16 mei 2012 - - - -

47

48

Bijlage 3

Resultaten wateranalyses vernattingszone Galenbecker See

49

50

51

52