ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN

UITGEGEVEN DOOR De Setataitóe Entomologisclie Tereeniging.

No. 168. Deel VH. 1 Juli 1929.

Adres der Redactie: Dr. J. Th. OUDEMANS, Schovenhorst, (G).

INHOUD: Dr. A. Reclaire, Aanteekeningen omtrent het voorkomen van Hemiptera-heteroptera in Nederland, vooral in het Gooi (vervolg). — Prof. Dr. J. C. H. DE MEIJERE, Boekbespreking. — Dr. D. MAC GlLLAVRY, Bibliographische Bijdrage. — Dr. J. Th. OUDEMANS, Lepidoptera, waarge¬ nomen te Oisterwijk. — H. COLDEWEY, Eene met sluip¬ wespen bezette rups, die toch een vlinder leverde. — Dr. A. C. OUDEMANS, C. D. Sherborn en de Acarologie. — Dr. A. C. OUDEMANS, Acarologische Aanteekeningen XCVI1I. — De Heer H. J. H. Latiers overleden. — De Heer Dr. J. C. C. Loman overleden.

De Bibliotheek der Nederlandsche Entomologische Vereeniging, Koloniaal Instituut, Mauritskade 62, Amsterdam, is geopend op werkdagen van 972—12 en van 1—4y2 uur, des Zaterdags slechts van 9y2—12 uur.

Inzenders gelieven het door hen gewenschte aantal extra-exemplaren der E. B. tegelijk met de inzending van hun manuscript aan te vragen.

Aanteekeningen omtrent het voorkomen van Hemiptera-heteroptera in Nederland, vooral in het Gooi* (Vervolg van pag. 444). Tingitidae. Campylosterna verna Fall. Door F. uit Utrecht op¬ gegeven. 459 ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN.

Ik bezit een ex. uit het aanspoelsel te Herwen (1.26), van Dr. Everts ontvangen (det. Guide). Acalypta (Orthostira) parvula Fall, vermeldt F. van eenige plaatsen. Vermoedelijk is zij in de heidestreken veelvuldig onder Calluna en dergel. Daar deze kleine dieren zich lang onbeweeglijk houden en een zandkleur bezitten, vallen zij niet gemakkelijk in het oog. Bij Hilversum vrij gemeen, 8 & 9. Ook 8.8.25 en Beetsterzwaag 8.8.26 Alles brach. Dictyonota strichnocera Fieb. citeert F. uit Venlo, Vorden 6 en van Texel (Tijdschr. voor Entomol. XLI1, blz. 8). 1 Ex. Hilversum 3.10.25. Derephysia folSacea Fall, is volgens F. op sommige plaatsen niet zeldzaam. 1 Ex. de Bilt 15.8.25. Serenthia laeïa Fall, vermeldt F. o.a. van Zierikzee in „ontzettende hoeveelheid”, iets, dat trouwens bij Tingi- tiden wel meer voorkomt, immers behooren tot deze familie beruchte vijanden van kultuurplanten. Ik zeefde deze soort 12.3.27 te Hilversum uit Juncus-zoden, met Cymus, sleepte haar verder van lage planten in Mei en Juni, doch nimmer in groot aantal. Alles brach. Reduviidae. Plolarioia (Ploiaria) vagabtmda L. vermeldt F. alleen van Rhoon 10; schijnt meer verbreid. Ik klopte deze te Beetsterzwaag 3.8.26. van dennentakkenbossen. Deze dieren bewegen zich zeer slatig. P. baerensprungi Dhrn. F. vermeldt deze niet. Was sindsdien van Leuvenum bekend, zooals Dr. Mac Gillavry mij mededeelde. Ik klopte haar te Baarn 13.6. & 12.7.25 & 26.6.26 van stapels dennentakkenbossen, die meer zeld¬ zame insekten bevatten, sindsdien echter weggehaald zijn. Deze soort geldt als zeer zeldzaam. Nabidae. Nabis apterus F. (brevipennis Hhn.) Brach, gemeen, de macr. vorm bij F. van Vorden 7 & Texel. Macr. : de Bilt 15.8 25, Laren (N.H.) 16.9.25 & Nunspeet 6.8.25. ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN. 460

N. lativentris Boh. Macr. volgens F. bij . Macr. : Hilversum 8.24 & 22.9.25; Nunspeet ó & 7.8.25, Deze beide Nabiden leven op allerlei struiken, daarentegen N. major Costa veelal op lage planten, als brem, hei etc. op droge plaatsen. Ik vond slechts macr. stukken, tenzij ex. met iets verkorte membraan als brach, zijn te beschouwen. Volgens Guide (loc. cit) komt deze soort ook op vochtige plaatsen, b.v. op wilg voor, wat ik voor hier nog niet kon bevestigen. N. limbatus Dahlb. Zeer terecht wijst F. erop, dat deze wel meer in ons land zal worden gevonden, daar zij meest voor larven wordt gehouden. Bij Hilversum is zij in geen geval gemeen. Baarn 25 7.25; de Bilt 15.8.25; Beetsterzwaag 31.7.26, van vochtige wegranden gesleept. N. ericetorum Schîtz. F. vermeldt den macr. vorm niet; ik vond dezen bij Baarn 7.9.25 & Hilversum 12.9.25. Brach, zeer gemeen, vooral op en onder Cailuna. Het brachypterisme is bij deze soort weinig duidelijk! Of zij een spec. prop. is, is wel twijfelachtig. N. brevis Schoîtz. Bij F. Loosduinen en Renesse 8. Deze blijkt ook bij Hilversum zeldzaam te zijn (21.9.28), ook Soest 1.9.28. De onderscheiding is moeilijk. Een door Dr. Mac Gillavry met ? gedetermineerd ex. uit Nunspeet beschouwt Guide als ferus. Anthocoriden. Anthoeoris confusus Reut. is bij F. alleen van Noordwijk 7, Leiden 10 en Amsterdam genoemd. Schijnt ook bij Hilversum niet gemeen: 14.8.26; 19.9.25; 3.10.28; Baarn 19.5.21. A. sarothamni Dgl. Sc. wordt door Mac Gillavry (Verslag Winterverg. 1912, biz. XXVI) van Hilversum vermeld, alwaar het mij nog niet gelukte deze soort terug te vinden. Acompons pygmaeus Fall. Bij F. Haarlem 8 & Assen 7. Soest (30.7.21 ; det A4ac Gillavry). Guide (loc. cit) vond onder 200 ex. niet één d* en steit de vraag, of A. alpinus Reut. (door F van Driebergen en Vorden 7 opgegeven) soms het d* van pygmaeus is. Het zeldzaam optreden 461 ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN. van d'd1 der Anthocoriden schijnt wel meer voor te komen. A. leeft op Pinus. Triphlebs nlgra Wlff., door F. van Haarlem 8, Vorden 9 & 10 en Giessendam vermeld, is bij Hilversum, door afsleepen van Calluna en Erica, op vochtige heideplekken te vinden. 9 & 10. ; Nunspeet 6.8.25. T. majuscula Reut. vermeldt F. als gemeen uit Zeeland, verder van Arnhem 7 & Utrecht. Ook bij Hilversum, Baarn en Loosdrecht komt deze veelvuldig voor. Ik vond te H. 30 8.28. een aantal op een bloeiende gekweekte Reseda-spec. en wel op 30$ ld*! Piezostethus formicetorum Boh. vermeldt F. niet. Is door Wasmann in mierennesten gevonden. Mac Gillavry (Verslag Zomerverg. 1921, blz. XLVII) vond deze te Otterloo bij Formica rufa. Behalve van Baarn, vanwaar ook door Mac Gillavry vermeld, bezit ik een ex. van Hilversum 26.9.25 bij Formica exsecta Nyl. door den heer van der Wiel gevonden. P. cursitans Fall. Bij F. 7, onder iepen¬ schors. Onder dennenschors, Baarn 3.7. & 19.9.20 & 26.8.22. & Maartensdijk 19.9.20. Brachysteles parvicornîs Costa komt niet in F.’s Catalogus voor, Blote vermeldt deze in zijn Meyendel- onderzoek. Hilversum 20.9.25 & 15.10.27, Soest 8.10.27. Guide (loc. cit) vermeldt moerassige weiden en dergel. als vindplaatsen, mijne ex. zijn van grassen gesleept. Capsidae. Phytocoris longïpennis Fl., bij F. Rolde 7, Leiden en Vorden 7 & 9. Bij Hilversum vond ik deze nog niet, wel bij Beetster- zwaag 31.7. & 2.8.26. Mac Gillavry noemt ook Terschelling als vindplaats (Tijdschr v. Entom. LVI1, blz. 93). Guide noemt deze soort als bij Frankfort de gemeenste. P. populi L. Bij F.: Holland en Rotterdam 9. Hilversum 9.8.26. P. dimidiatus Kbm. F. citeert Aerdenhout 7. Baarn 7.9. & Hilversum 15.9.25. ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN. 462

P. reuteri Saund. F. noemt deze zeer zeldzaam : Zierikzee 8. Sinds 29.8.20 vond ik deze niet meer bij Hilversum. Met? det. Mac. Gillavry; door Guide rev. en als juist be¬ schouwd. P. pini Kbm. F. vermeldt deze van Driebergen en Rolde 7. Soest 30.7.21 & Nunspeet 6.8.25 op Pinus, waarop zij volgens Guide bladluizen uitzuigt en daardoor zeer nuttig wordt. P. varipes Boh. Bij F.: Holland, Limburg en . Bij Hilversum gemeen op en onder Calluna, 8 & 9; Nunspeet 6.8.25. Âdeîphocoris (Calocoris) ticinensis Mey D. noemt F. van Paterswolde 8. Schijnt zeldzaam te zijn. Ankeveen 22.8.25. Â. quadripunctatus F. vermeldt F. merkwaardigerwijze alleen van Arnhem 9. Deze is gemeen bij Hilversum ge¬ durende den zomer op lage planten, zooals brandnetel, met de var. innotatus Reut., die F. niet noemt. Ook Korten- hoef 28.6.24 en Beetsterzwaag 30.7.26. Calocoris fulvomacuiatus de G. volgens F. bij Vorden 7, Arnhem 6 en Assen 7. De Bilt 14.6.25; Beetsterzwaag 30.7.26. Zal wel verbreid zijn. C, roseomaculatus de G. is volgens F. verbreid. Ik vind deze geregeld in een enkel ex. op een gekweekte Achillea- spec. Bij nadering verbergt deze zich snel onder de in- florescentie. C. norvegicus Gmel. Bij Hilversum gemeen, soms fraai geteekende ex., zoodat zij op C. roseomaculatus gaan gelijken. De var. atavus Reut. Hilversum 7.20 (det. Guide). Lygus contaminatus Fall. Bij F. slechts Utrecht ge¬ noemd, talrijk te Hilversum en Baarn, 6.7 & 9. Soms op goudsbloemen. L. lucorum Mey. wordt door F. van Rotterdam genoemd. Baarn 26.6.20 & Hilversum 14.6. & 1.7.22. Stenodema (Miris) holsatum F. noemt F. bij ons 463 ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN.

zeer zeldzaam: Assen 7. Ook bij Hilversum niet gemeen: 14.8.20; Baarn 22.4.22; 28.5.21; Beetsterzwaag31.7. & 3.8.26. Bryocoris pteridis Fall, vermeldt F. alleen van Velsen. Ik vond deze te Hilversum nog niet, wel te Beetsterzwaag 2.28.25. De verwante Monalocoris filicis is in bet Gooi gemeen op Pteris, Aspidium en dergei. Dicyphus pallidus H S. Bij F. worden Utrecht 6 en Voorts 7 genoemd. Ankeveen 20.8.25 van vochtig gras, met D. errans Wlff. (Wassenaar 10 en Vogelenzang? bij F.). D. pallidicornis Fieb. vermeldt F. niet. Mac Gillavry (Verslag Zomervergad. 1921, bldz. XLVIII) ontdekte deze 6.9.1911 op vingerhoedskruid bij Epen (L.). Zijn vermoeden, dat het dier wel overal te vinden zal zijn, is ongetwijfeld juist, althans vond ik deze op vingerhoedskruid bij Hilversum in Juli en Augustus, onder de bladeren. Beetsterzwaag 1.8.26 en Vaals 29.5.27 (v. d. Wiel. leg). Pilophoros Westw. De 4 inlandsche soorten vond ik hier alle behalve confusus Kbin. Niet zeldzaam. Globiceps erisciatus Reut. Bij F.: Wassenaar 8, Zierikzee 8 & 7. de Bilt 18.7.25; Beetsterzwaag 30.7 & 5.8.26. Orthotylus flavlnervis Kbm. wordt niet door F. genoemd. Leeft volgens Guide op vochtige plaatsen o.a. op els. Op dergelijke localiteiten vond ik dezen bij de Bilt 20.6.25, Kortenhoef 28.6.24 & Beetsterzwaag 31.7. & 3.8.26. O. marglualis Reut. Bij F. : Driebergen, 7 & Zierikzee 7. Op wilg: de Bilt 20.6.25; Hilversum 3.7.21 ; Loosdrecht 2.7.21; Beetsterzwaag 31.7 & 3.8.26. O. flavösparsus S&hfb. Bij F. Bussum & Zierikzee 8. Volgens Guide op Atriplex en Chenopodium. Hilversum 13.8.21 & 9.8.26. Door Mac. Gillavry (Tijdschr. v. Entorn. LVil, 93) van Terschelling vermeld. O. concolor Kbm. bij F. o.a. van Amersfoort. Hilversum, 7.7.28. O, ericetorum Fall. Bij F.: Driebergen, Ruurlo 7 & Rolde 7. ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN. 464

Op heide: Baarn 16.7.21; 30.8.25; Hilversum 12.9.25; 17 8c 27.9.28. Heterocordylus tibialis Sihn. vermeldt F. slechts van Mook 6, Ulvenhout 6 & Wageningen 7. Vermoedelijk algemeen op Sarothamnus. Gemeen bij Hilversum 6 & 7; Houthem 9.6.24; Meerssen 21.5.26 (v.d. Wiel leg.). Orthocephalus (Orthosoma) saltator Hhn. Bij F. de Bilt 7, Renesse 8, Ruurlo 7 8c Vorden 6. Mac Gillavry vermeldt Oldenzaal 8c De nek am p (Entom. Ber. 2 (1907), 156). Schijnt dus verbreid te zijn. Hilversum, 16.7.27; Beetsterzwaag 11.6.22. Onychumenus decolor Fall. Bij Hilversum gemeen op grazige plekken, 7 & 8; Beetsterzwaag 3.8.26; Nunspeet 6.8.25. Megalocoleus moUiculus Fall. Bij F. alleen Haarlem 8. Volgens Guide op Tanacetum en Artemisia campestris. Hilversum 5.7.25; 5.8.27. Ambiytulus affinis Fieb. Bij F. alleen Wageningen 7. Hilversum 24.6.22 (det. Mac. Gillavry). Â. nasutus Kbm. Bij F. alleen Amersfoort 7. Hilversum 4.7.25. Psallus betuleti Fall, wordt door F. niet genoemd. Bij Hilversum en Baarn op berk niet zeldzaam, 6 & 7. P, obscurellus Fall. F. vermeldt alleen Baarn 7. Baarn 25.7.25; de Bilt 20.6.25. P. lepidus Fieb. Bij F.: Haarlem 6 en Holland. Baarn 13.6 25; de Bilt 14.6.25; Hilversum 16.6 & 4.7.25. P. alnicola Dgl. Sc. Niet bij F. vermeld. Hilversum 14.8.26; Beetsterzwaag 3.8.26. P. fallen! Reut. Bij F. slechts Arnhem 7 8c Holland. Baarn 25.7.25; Maartensdijk 18.7.25. P. roseus F. Bij F.: Haamstede 8, Rolde 7 8c Vorden 7. Baarn 7.9.25. Plagiognathus arbustorum F. var. hortensis Mey D. Deze bij F. niet genoemde var. is met het type bij Hilversum veelvuldig. Ook de Bilt 15.8.25; Beetsterzwaag 31.7. 8c 1.8.26. 465 ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN.

P. albipennis Fall. Niet bij F. vermeld. Dr. Mac Gillavry wees mij er op, dat deze soort in ons land op Artemisia voorkomt. Ik vond haar dan ook geregeld op gekweekte Artemisia absynthium L. Zijn veel dezer wantsen aanwezig, dan krullen de bladeren om en zien er verwelkt uit. Chlamydatus (Agalliastes) pullus Reut. vermeldt F. niet. Hilversum 27.8.21; 31.5. & 4.6.26. Hydrometridae. Hydrometra gracilersta Horv., waarover Mac Gillavry uitvoerig heeft bericht, o a. Entom. Ber. 6 (1922), 65, is vermoedeiijk zeer verbreid. Baarn 3.5.24. (brach, tf). Gerridae. Gerris rufoscutellatus Latr. schijnt, op te maken uit F.’s inededeelingen, verbreid te zijn. 1 Ex. bij Laren (N -H.), 26.5.28. G. gibbifer Schum. Bij F.: Amersfoort 7 & Winterswijk 7. In het Gooi is deze niet zeldzaam. Acanthiidae. Acanthia (Salda) orthochila Fieb. F. vermeldt deze alleen uit België. Hilversum 8.8. & 9.9.20 (det. Mac Gillavry); 21.3.27. Chartoscirta (Salda) cincta H.S. vermeldt F. van Rotterdam 4 & den Haag 1. is gebleken verbreid te zijn. In het Gooi niet zelden. Hetzelfde geldt wel voor C. cocksi Curt. C. geminata Costa (niet door F. genoemd) vond ik bij Hilversum 12.6.21 (det Mac Gillavry). Nepidae, Notonecta halophila Edw, Over dezen hoogst interessanten vorm heeft Mac Gillavry uitvoerig gesproken (Verslag Winterverg. 1926, blz. XLV). Ik behoef er alleen nog aan toe te voegen, dat ik sinds den herfst 1925 de plek, waar ik toen deze soort in aantal vond, herhaaldelijk heb bezocht, haar echter nog niet heb teruggevonden. Ik bezit deze ook van Nunspeet (Wasch- kolk 2.10.25). Delcourt vermeldt haar als viridis Dele. van Zaandam ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN. 466

8.07, Arnhem 9.07 en Texel 18.8.07. Hij (Bull, scient, de la France, 7e Série, Tome XL1I1, Fase. 3, blz. 373-461) zegt op blz. 446: „Ne faut-il pas plutôt penser que viridis apparaît un peu partout, par mutation brusque de glauca?” D. geeft geen eigenlijke beschrijving, wel afbeeldingen van de vleugels. Den heer Edwards zond ik materiaal, dat hij als halophila herkende; of halophila — viridis Dele. was, kon hij niet uitmaken, daar hij de publicatie van D. niet kende. De heer Stichel, aan wien ik eveneens materiaal van deze soort zond, heeft zich hieromtrent niet geuit. Dr. Guide stond aanvankelijk de kwestie skeptisch tegenover, doch was later wel van meening, dat de soort kenbaar was (mondelinge mededeeling). Edwards heeft halophila uitstekend beschreven; het komt mij daarom praktisch voor, haar ook halophila te blijven noemen, al schijnt zij wel met viridis identiek te zijn, die dan echter min of meer een spec, in lit. is. Halophiel zal zij wel niet zijn! Het blijft zeer de moeite waard, de verbreiding na te gaan. Wie halophila éénmaal heeft gezien, herkent haar buiten onmiddellijk aan den habitus. Ik maak nog op een kenmerk opmerkzaam : een doffen glans van de achterhelft van het pronotum, die, vooral bij het bekijken van serieën goed opvalt, terwijl bij glauca dit gedeelte veel glanziger is. Arctocorisa (Corixa) selecta Fieb. F. noemt als vindplaatsen alleen Zierikzee. Ik vond deze bij Halsteren (6.21; det. Mac Gillavry). Â. hîerogîyphîca Duf. kent F. van Wassenaar en Zierikzee (4 & 8). Schijnt in het Gooi niet gemeen. Hilversum 6.3.20; Baarn 1.5.20; Laren 14.5.22. (det. Mac Gillavry). A. hellensi C. Shlb. vermeldt F. van Breda. Ik vond deze bij Leuvenum 30.5.25, nog niet in het Gooi. A. Simitata Fieb. wordt door F. niet genoemd. Mac Gillavry bericht omtrent het voorkomen bij Arnhem 9. (Verslag Winterverg. 1919, blz. XII). Laren (N-H) 20.6.28 in eenige ex. A. distincta Fieb. Bij F. van Oirschof 8 & Noord- holland. 467 ENTOMOLOGISCHE BERICHTEN.

Laren (N-H) 26.5.28; Leuvenum 30.5.25; Breda 21.8.19 (v. d. Wiel leg.). A. fossarutn Leach. Bij F.: Vorden 7 & Amby. Schijnt zeer verbreid te zijn in liet Gooi en niet zeld¬ zaam. Ik vond deze verder bij Bergen op Zoom 8.6.21, Wouw 7.6.21 & 18.5.21 & Nunspeet 3.8.22. Â. fabricii Fieb. F. noemt slechts Wassenaar 10 & Vorden 9. Schijnt in het Gooi niet gemeen. Bussum 15.5.20; Hilversum 6.3.20; Mac Gillavry vond deze op Texel (Tijd- schr. LVI1, biz. 93). De var. nigrclineata Fieb., door F. niet vermeid, vond ik bij Laren (N.H.) 8.5.21 (det. Mac Gillavry). Hilversum, Maart 1929. A. RecLAIRE.

Boekbespreking*

Abderhalden’s Handbuch der biologischen Arbeits¬ methoden. Abt. IX. Teil 3, Heft 3: E WlTSCHl, Methoden der Vererbungsforschung bei Tieren ; R. WOLTERECK, Technik der Variations- und Erblichkeitsanalyse bei Crus- taceen; H. Federley, Methoden zur Erforschung der Vererbung bei den Lepidopteren.

Evenals in andere deelen van Abdenhalden’s hand¬ boek, valt het op, dat feitelijk meer gegeven wordt, dan de titel doet vermoeden, terwijl anderzijds zaken ontbreken, die men erin verwacht. Vooral is dit het geval bij het eerste stuk. Men zou verwachten hier althans en in hoofd¬ zaak de techniek te vinden, die bij het uitvoeren van erfe- lijkheidsproeven met dieren te pas komt en dan natuurlijk vooral eene bespreking der technische moeilijkheden. Feitelijk is dit niet het geval. Hoofdzakelijk worden de methoden der erfelijkheidsleer zelf gegeven, zoodat het tevens een introductie is in de problemen van dit studievak. Men vindt erin een overzicht over het mendelisme, over de namen en symbolen der genen, koppeling, overkruising, met geslacht verbonden verervingsverschijnselen, grootte der genen, en plasmatische vererving. De mathematische be- oordeeling der empirisch verkregen resultaten is een meer