T Heeft Toch Nog Veel Meer Cachet!’
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
‘Een grachtehuis, ’t heeft toch nog veel meer cachet!’ De residentiële spreiding van de economische elite in Amsterdam, 1813-1910 Bram Schamhart Studentnummer: 0128260 [email protected] Masterscriptie Universiteit van Amsterdam Master Sociale Geschiedenis Begeleider: Clé Lesger Tweede Lezer: Maartje van Gelder 03/04/2018 Woord vooraf De Grachtengordel was van meet af aan bedoeld voor de Amsterdamse bovenlaag. Tot ver in de twintigste eeuw was eenieder die er toe deed in de stad wel gevestigd aan de Heren- of Keizersgracht. Of was dat wel zo? Het leek mij interessant om te analyseren of de gehele elite in de Grachtengordel was neergestreken in de negentiende en begin twintigste eeuw. De geschiedenis van Amsterdam in de negentiende eeuw heeft mij gedurende mijn studie Geschiedenis altijd gefascineerd. In de eerste jaren van mijn studie heb ik mij in verschillende modules beziggehouden met het genootschapsleven van de elite in Amsterdam in de negentiende eeuw. Voorts heb ik in mijn bachelorthese getracht een profiel te schetsen van de eerste bewoners van de Pijp rond 1875. Het onderwerp van de masterscriptie is welhaast een combinatie van deze onderwerpen. Zoals dat wel vaker het geval is bij een afstudeerscriptie, heb ik veel alleen moeten doen. Niettemin had ik dit werk niet succesvol af kunnen ronden zonder de steun van mijn begeleider, vrienden en familie. In de eerste plaats wil ik mijn begeleider Clé Lesger bedanken voor zijn vele adviezen en handreikingen. Ik heb zijn deskundige adviezen en aanmoedigingen als bijzonder prettig ervaren. De bijeenkomsten en correspondentie gaven mij telkens weer de energie en inspiratie om het af te ronden. Ik wil mijn familie bedanken voor hun steun en handreikingen. Ik zal ze soms enorm hebben laten twijfelen aan of ik de studie wel ging afronden. In het bijzonder wil ik mijn vader bedanken voor zijn volhardende geloof in mij. Helaas is mijn moeder niet meer onder ons, maar haar bemoedigende en lieve woorden zijn mij gedurende de studie altijd bijgebleven. Verder ben ik gezegend met een groot aantal goede vrienden. Ze waren enorm belangrijk voor mij om soms de zinnen te kunnen verzetten en juist de scriptie even te laten voor wat het was, waarvoor dank. Boven alles en iedereen wil ik mijn lieve vriendin Selma bedanken voor haar liefde, vertrouwen en morele steun. Ik heb haar geduld wel op de proef gesteld, maar nu hebben we eindelijk de tijd om allemaal leuke dingen samen te gaan doen. Tot slot wil ik u, de lezer, bedanken voor het bestuderen en lezen van mijn scriptie. Hopelijk kan het werk u de gehele leestijd blijven boeien en dat de omvang u niet afschrikt. De grootte van de scriptie representeert in enige mate de tijd en de moeite die het mij heeft gekost om dit werk succesvol af te ronden, maar afijn. Het is af. Laren, 31 maart 2018 Inhoudsopgave Woord vooraf 1 Inleiding 5 1 Het onderzoek naar woonpatronen van de elite in het verleden 13 1.1 Het residentiële segregatiepatroon binnen de stedelijke samenleving: historiografie 13 1.2 De ruimtelijke spreiding van de fiscale elite, 1813-1910: bronnen en methodologie 19 2 Stagnerend Amsterdam: de sociaal-ruimtelijke structuur van een premoderne stad, 1813-1853 27 2.1 Het einde van de Republiek 27 2.2 Een periode van economische heroriëntatie 30 2.3 De ruimtelijke structuur van Amsterdam in de vroegmoderne tijd 34 2.4 De sociale structuur van de fiscale elite en hun ruimtelijke spreidingspatroon 47 2.4.1 De rijkste en deftigste heren in de stadspaleizen? 47 2.4.2 Nieuwkomers en dissidenten in mindere woningen? 61 2.4.2.1 Joodse elite in de Jodenbuurt? 64 2.4.3 IJzeren band tussen wonen en werken? 68 2.5 De ruimtelijke spreiding van de elite in het vroegmoderne Amsterdam 77 3 Ontwakend Amsterdam: de wording van een wervelende metropool, 1860-1910 79 3.1 De modernisering van het politieke bestel 79 3.2 De structurele transformatie van de Nederlandse economie 81 3.3 De sprong over de Singelgracht: stadsuitbreidingen vanaf ca. 1860 83 3.3.1 Een exclusieve elitewijk? 93 3.4 Het veranderende woonpatroon van de elite 98 3.4.1 De grootverdieners in de dubbele koopmanshuizen en stadsvilla’s 100 3.4.2 Residentiële spreiding naar etniciteit en geloofsovertuiging 106 3.4.2.1 De ruimtelijke emancipatie van de joodse elite 108 3.4.3 IJzeren band doorbroken? 112 3.5 De ruimtelijke spreiding van de elite aan het begin van de twintigste eeuw 132 Conclusie 137 Bijlagen 145 Literatuur en gedrukte bronnen 150 Archivalia 158 Afbeelding voorblad: Een prent van de Herengracht 462-476, Bron: Stadsarchief, Beeldbank, Kruijff, 1825. Inleiding ‘Vrouw, we hebben bijna tienduizend gulden verdiend vandaag!....In ééne gooi! (...) Als ’t zoo doorgaat kunnen we met één November of tenminste den volgenden éérsten Mei verhuizen, hoor!....gaan we in een groot huis, op de Heerengracht of zoo, wonen. (...) In een groot mooi huis te gaan wonen....op een van de mooie stukken gracht... of hier, in déze buurt, als je ’t liever doet, mij ook wel!...Ik vind alleen, een grachtehuis, ’t heeft toch nog veel meer cachet!’1 De bovenstaande passage is afkomstig uit de roman, De roman van een gezin geschreven door Herman Robbers en gaat over het wel en wee van een jonge effectenhandelaar en zijn huisgezin rond 1900. Op een gegeven moment verkreeg de hoofdpersoon een aanzienlijk bedrag en lonkte een verhuizing naar een grotere woning. Reeds woonachtig in de Vondelstraat was zijn voorkeur een statig grachtenpand aan de Herengracht boven een mooie woning in het Vondelparkkwartier. De karakterisering van het grachtenpand als het ultieme einddoel als woonplek in de stad is toch verwonderlijk gezien de toenemende klachten over de vuile, ongezonde en stinkende grachten gedurende tweede helft van de negentiende eeuw.2 Deze verzuchtingen waren onder andere het resultaat van de toegenomen aandacht voor de hygiënische toestand in een groeiende stad en de afgenomen tolerantie ten aanzien van viezigheid. Verder kwam het Amsterdamse woonmilieu in de grachtengordel onder druk te staan door frequenter voorkomende periodes van sociale onrust. ‘Vooral in de “hongerwinter” van 1884-85 en ook in latere jaren toen duizenden schreeuwend en tierend over de grachten trokken en grote beroering verwekten (...)’3, begonnen steeds meer deftige families zich af te vragen of zij zich niet definitief zouden vestigen in hun buitens. Juist in deze periode kwamen er steeds meer serieuze alternatieven voor welgestelde en deftige families om op ‘stand’ te kunnen wonen in schone, groene en rustige woonomgevingen zowel binnen als buiten de stad. De toegenomen bereikbaarheid van villadorpen in het Gooi en Kennemerland en de aanleg van het Vondelparkkwartier zijn hier duidelijke voorbeelden van.4 In het vroegmoderne Amsterdam woonden de vooraanstaande families welhaast automatisch aan de Heren- of Keizersgracht, hetgeen doet vermoeden dat de Grachtengordel 1 H. Robbers, De roman van een gezin. Deel I. De gelukkige familie (Amsterdam 1916) 253-254. 2 Zie onder andere: Amsterdam en de Amsterdammers door een Amsterdammer (Amsterdam, heruitgave 1974) 105; Physiologie van Amsterdam door een Amsterdammer (Zandvoort aan Zee, heruitgave 1966) 9; G.A. Hoekveld, Baarn. Schets van de ontwikkeling van een villadorp (Baarn 1964) 85. 3 Hoekveld, Baarn, 132. 4 E.S. Houwaart, De hygiënisten. Artsen, staat & volksgezondheid in Nederland 1840-1890 (Groningen 1991) 297-299; K. Bruin en H. Schijf, ‘De eerste bewoners in een deftige straat’ in: M. Jonker, L. Noordegraaf en M. Wagenaar e.a. eds., Van stadskern tot stadsgewest. Stedebouwkundige geschiedenis van Amsterdam (Amsterdam 1984) 133-156, aldaar 134-135; H. Buiter, Riool, rails en asfalt. 80 jaar straatrumoer in vier Nederlandse steden (Zutphen 2005) 153-154. 5 overwegend bedoeld was voor de welgestelde inwoners van de stad. Al bij de gefaseerde aanleg van de gordel vanaf 1613 werd dit elitaire karakter enigszins gewaarborgd door de grootte van de percelen, de strikte regelgeving omtrent het bouwvolume en het verbod op de aanleg van stegen. Uiteindelijk konden alleen de bemiddelde inwoners de percelen en bebouwing aan de hoofdgrachten bekostigen.5 De Grachtengordel ontwikkelde zich daarentegen niet als een woondomein exclusief voor de Amsterdamse beau monde. In de premoderne stedelijke samenleving ontwikkelde er zich een residentieel segregatiepatroon niet zo zeer op het niveau van de wijk of buurt, maar op het niveau van de gevelwand. Doorgaans woonden de deftige families aan de hoofdstraten, -grachten en pleinen. Aan de dwarsstraten en -grachten waren de middenstanders en ambachtslieden neergestreken en in de steegjes troffen we allerlei minvermogenden aan. De voornaamste reden voor deze hoge mate van welstandsmenging was dat er op het niveau van de wijk nauwelijks sprake was van functionele geleding, dat wil zeggen: wijken huisvestten zowel mensen als bedrijven, ondernemingen en winkels.6 Door het ontbreken van snelwerkend personenvervoer was vrijwel iedereen gebonden aan een woning in nabijheid van het werk. Het dienstpersoneel en de winkeliers woonden in veelal in dezelfde wijken als de welgestelde heren die van hun diensten gebruik maakten. ‘De wijk was zo gezien een microkosmos, een compleet deelsysteem waarbinnen het dagelijks leven zich voornamelijk afspeelde.’7 In de tweede helft van de negentiende eeuw vonden er beduidende economische, demografische en stedenbouwkundige ontwikkelingen plaats, die resulteerden in wijzigingen binnen het residentiële segregatiepatroon van de stad. Vanaf 1860 begon de Amsterdamse economie te groeien na meer dan een halve eeuw stagnatie. In vrijwel alle sectoren was er sprake van snelle groei op verschillende tijdstippen tussen 1860 en 1914. De mondiale handel vermeerderde sprongsgewijs in deze periode, mede door innovaties in de transportsector, in het bijzonder de introductie van de stoomvaart. Bovendien gingen in deze periode steeds meer landen over tot de liberalisering van de internationale handel. In navolging daarvan werd het mercantilistische cultuurstelsel vanaf 1870 in een hoog tempo afgebouwd, waardoor particulier initiatief mogelijk werd in Nederlands-Indië, hetgeen leidde tot een enorme toename in de handel in koloniale grondstoffen en waren.