FLNED1951001002001.Pdf

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

FLNED1951001002001.Pdf Gramineae door P. Jansen Een- of meerjarige gewassen, door vezelwortels in de bodem bevestigd. Bij de soorten eenjarige zijn deze wortels vrij kort en ontwikkelen zich uit alle scheuten bloemdragende stengels. De overblijvende ontwikkelen steriele scheuten, die eerst het volgende jaar bloeien. kan Dit op 2 wijzen geschieden. Ten eerste kan de scheut tussen stengel en schede omhoog groeien (intravaginale scheuten). Er ontstaat dan een dichte zode (Nardus, Festuca ovina). Ten tweede kan de scheut de schede door- breken Groeit dan schuin (extravaginale scheuten). ze omhoog, dan ontstaat een losse zode. Maar ze kan ook horizontaal groeien en zich tot een uitloper of stolon ontwikkelen, die vaak wortelt in de knopen en nieuwe stengels omhoog zendt (Phrag- mites). Ook ontwikkelen zich vaak horizontaal groeiende, onderaardse stengels (rhizomen), die kunnen bij sommige soorten een grote lengte bereiken (Agropyron repens). Soms zwellen de onderaardse stengelinternodiën sterk op en vormen een of boven meer, elkaar geplaatste knollen (Alopecurus bulbosus, Arrhenatherum ela- tius var. bulbosum). Bij enkele andere vormen de gezwollen onderste scheden een soort van bol (Poa bulbosa). De stengel is een omhooggroeiend, gewoonlijk cylindervormig orgaan; platte sten- gels zeldzaam zijn (Poa compressa). Meestal is de stengel hol, zelden massief of met merg gevuld (Sorghum, Zea). Ze is gewoonlijk in leden (internodiën) verdeeld door massieve tussenschotten in de die knopen, vrij regelmatig over de stengel verdeeld zijn. Een alle enkele maal bevinden zich knopen vlak boven elkaar aan de voet van de stengel (Molinia). De bladen bestaan ontspringen aan de knopen en uit 3 delen; de schede, de ligula of het Ze ontwikkelen zich tongetje en de bladschijf. afwisselend in 2 rijen langs de stengel. Van deze tweerijigheid is niet altijd veel te bemerken, daar de schede ten opzichte van de stengel een grote bewegingsvrijheid bezit. (vgl. bijv. bij Phrag- mites, waar de wind de bladen naar een zijde waait). De schede omhult de als buis boven de stengel een knoop, waar ze ontspringt; zij is dan ook maar ook meestal cylindervormig, platte, gekielde scheden komen voor De meestal kort (Dactylis). onderste scheden zijn en schuiven over elkander heen, zodat de te zien De bovenste stengelknopen niet zijn. scheden zijn vaak meer of minder sterk opgeblazen (Phalaris canariensis, Alopecurus utriculatus). De aller- bovenste omhult vaak de voet van de bloeiwijze (Phalaris paradoxa). Meestal is de schede gespleten aan de tegenover de bladschijf gelegen zijde; de dikwijls gewim- perde randen elkander heen. andere grijpen dan over Bij grassen is de schede geheel Om zich daarvan te gesloten (Lolium perenne). overtuigen dient men de jongere scheden te onderzoeken, liefst die der steriele scheuten: de oudere scheden scheuren door allerlei oorzaken vaak in. Bij overblijvende soorten verweren de oude scheden. Het der dan vaak is voor de determinatie soorten nodig er op te letten, hoe die de scheden verwering plaats heeft. Zo verweren van enige Koeleria-soorten is de der netvormig, van andere weer in parallelle draden; zo verwering scheden van 7 Gramineae Festuca pratensis een goed middel, om deze soort te onderscheiden van de er veel op gelijkende Festuca arundinacea. Gewoonlijk is het onderste deel der schede, dat de stengelknoop bedekt, meer of minder verdikt of gezwollen (schede- knoop). Deze is vaak behaard (Holcus mollis) of donkerder gekleurd (Roegneria canina). De bladschijf is bij onze inlandse grassen draadvormig, lijnvormig, lintvormig of Ter lijn-lancetvormig. onderscheiding van sommige verwante soorten is het van belang te weten, hoe het jonge blad te voorschijn komt. Dit kan opgerold liggen in de scheut of Lolium jonge gevouwen zijn (bijv. gerold bij multiflorum, gevouwen bij Lolium perenne). De bladranden der lopen gewoonlijk voor een deel bladlengte parallel en zich buigen daarna langzaam naar elkaar toe (spits blad). Soms behoudt het blad dezelfde trekt zich de over zijn gehele lengte breedte, maar aan top plotseling samen, zoals bij Catabrosa aquatica en vormen van Poa kapvormig sommige pra- tensis (stomp blad). Bij de meeste grassen blijven de nerven, in het bijzonder de binnen de steekt de aan bovenzijde, bladoppervlakte en middennerf er alleen de buiten. echter de dat aan onderzijde Zijn nerven zo dik, ze boven de blad- zoals dan oppervlakte uitsteken, bij Deschampsia caespitosa, spreekt men van een blad. enkele soorten draaien zich de bladen meestal zodat geribd Bij om, bijv. bij Bra- sylvaticum de hoofdnerf der direct in het valt. chypodium witachtige onderzijde oog Ook de het blad voet van kan verschillende vormen vertonen. Meestal is de blad- schijf ongeveer even breed als de schede, zodat beide bijna onmerkbaar in elkaar Maar ook kan de bladvoet breder of Of overgaan. zijn en afgerond hartvormig. er ontwikkelen zich oortjes, kleine uitsteeksels, die de stengel gedeeltelijk omvatten (Festuca gigantea). De bladbreedte is de bij meeste grassen nogal veranderlijk en hangt veel van de standplaats af: schaduwminnende soorten hebben over het algemeen brede (tevens dunne en lange) bladen, terwijl grassen, die op schrale, open zandgrond groeien, smalle, opgevouwen of samengerolde bladen vertonen. Zo varieert de bladbreedte Poa van draad tot 1 breed vlak. bij pratensis vormig saamgevouwen cm en de Op scheidingsplaats van schede en bladschijf ontwikkelt zich het tongetje of Meestal het ligula. gelijkt op een vliezige voortzetting van de binnenrand der schede, slap (Lolium perenne) of stijf (Deschampsia caespitosa), kaal of gewim- of of in perd, gaaf gespleten, franjeachtig geheel een rij haren opgelost (Phrag- mites). De lengte en vorm der ligula is vaak een belangrijk soortskenmerk (Poa met korte Poa trivialis pratensis een en met een lange ligula). De bloemen der grassen zijn verenigd in tot allerlei bloeiwijzen gerangschikte Een bevat of door aartjes. aartje een meer bloemen, beschut en omgeven vliezige of kraakbenige, schubachtige blaadjes, de zogenaamde kafjes. De onderste bevatten bloemen en van iets kafjes geen zijn gewoonlijk grover dan de structuur overige; men noemt ze kelkkafjes, daar ze dezelfde dienst doen als de kelk in een normale bloem. Gewoonlijk zijn er twee kelkkafjes, al komen er die uitzonderingen op regel voor. Zo is bij Digitaria het onderste kelkkafje gewoon- lijk gereduceerd tot een zeer klein schubje, terwijl Lolium, behalve aan het topaartje, slechts 1 kelkkafje heeft; bij Leersia zijn beide kelkkafjes tot minimale schubjes gereduceerd, terwijl ze bij Nardus geheel ontbreken. Gewoonlijk zijn ze bladachtig, bootvormig en generfd en het aantal nerven levert bij sommige geslachten een belang- kenmerk voorde rijk op groepsindeling (Bromus). Soms zijn ze priem-of naaldvormig haren of zelfs stekels of in of (Hordeum), dragen (Tragus) eindigen 1 meer naalden (Polypogon, Aegilops). Bij 1-bloemige aartjes omhullen ze de bloem gewoonlijk 8 Gramineae geheel (Agrostis, Phleum); bij meerbloemige aartjes is dit slechts zelden het geval veel korter dan het beschutten alleen (Avena); gewoonlijk zijn ze aartje en de^onder- ste bloemen (Poa, Festuca). De bloemdelen zijn in min of meer goed ontwikkelde kransen geplaatst, (fig. 1 en 2). De buitenste krans bestaat uit 2 kafjes; het kroonkafje (lem- ma) en de palea. Gewoonlijk zijn de kroonkafjes dunner dan de kelkkafjes, maar bij sommige geslachten is juist het omgekeerde het geval (Milium, Panicum) en zijn de kroonkafjes bij rijpheid kraak- benig verhard. Het kroonkafje is bootvormig, afgerond of ge- kield de op rug (de midden- nerf vormt dan de kiel), maar ook talloze andere structuren Fig. 1. Links: Schema van een 4-bloemig aartje; a: eerste b: tweede kelkkafje; c: kroon- komen voor. Zeer dikwijls ein- kelkkafje; kafje; d: palea („bovenste kroonkafje”). digt het in 1 of meer naalden. Rechts: Bloem Soms is het kroonkafje in een (zonder katjes); a: schubjes (lodiculae); b: d: meeldraden. naaldversmald (Festuca) of de vruchtbeginsel; c: stempels; (naar Hubbard) top is 2-lobbig, terwijl de naald tussen lobben de ontspringt (Bromus); dan weer ontspringt de naald in het midden zelfs de het en aan voet van kroonkafje (soorten van Agrostis, Calama- grostis etc.) en nog vele andere variaties komen voor. De palea is dunner over het algemeen en vlieziger dan het kroonkafje en gewoonlijk 2-nervig. Deze ner- ven dienen als kielen, waarlangs de randen naar binnen zijn om- Maar ook deze geslagen. op regel zijn uitzonderingen. De randen van het kroonkafje grij- pen om die van de palea heen en tezamen omhullen ze de rest der bloem. In sommige groepen verhardt ook de palea (Pani- cum). Een tweede, vaak gere- duceerde krans wordt Fig. 2. gevormd Bloem van terzijde en in diagram, a: palea; b: door de 2 of zelden 3 schubjes kroonkafje; c: spil van het aartje; d: schubjes; 2d. Ze e: meeldraden; /; vruchtbeginsel. (lodiculae), fig. zijn meestal klein variabel (naar Hubbard) zeer en van vorm. Bij het begin van de bloei zwellen de meel- ze op en drijven kafjes uiteen, zodat de stamper en de draden komen. Heeft de ineen. vrij bestuiving plaats gehad, dan schrompelen ze De volgende krans wordt gevormd door de meeldraden. Deze bestaan uit een 9 Gramineae dunne helmdraad, die zeer variabel van lengte is en de helmknop draagt. Deze helm- bevattende knoppen zijn vaak zeer lang (Agropyron) en bestaan uit 2 het stuifmeel de wind Ge- hokken, die overlangs openspringen en het stuifmeel aan prijs geven. Het aantal meeldraden woonlijk zijn ze in hun midden aan de helmdraad bevestigd. kan van 1 tot 6 bedragen, doch is gewoonlijk 3. In
Recommended publications
  • South Georgia Andrew Clarke, John P
    Important Bird Areas South Georgia Andrew Clarke, John P. Croxall, Sally Poncet, Anthony R. Martin and Robert Burton n o s r a e P e c u r B South Georgia from the sea; a typical first view of the island. Abstract The mountainous island of South Georgia, situated in the cold but productive waters of the Southern Ocean, is a UK Overseas Territory and one of the world’s most important seabird islands. It is estimated that over 100 million seabirds are based there, while there may have been an order of magnitude more before the introduction of rats. South Georgia has 29 species of breeding bird, and is the world’s most important breeding site for six species (Macaroni Penguin Eudyptes chrysolophus , Grey-headed Albatross Thalassarche chrysostoma , Northern Giant Petrel Macronectes halli , Antarctic Prion Pachyptila desolata , White-chinned Petrel Procellaria aequinoctialis and Common Diving Petrel Pelecanoides urinatrix ). Several of the key species are globally threatened or near-threatened, which emphasises the need for action to improve the conservation status of the island’s birds. South Georgia is currently classified by BirdLife International as a single Important Bird Area (IBA) but it may be better considered as comprising several distinct IBAs. Current threats to the South Georgia avifauna include rats (a major campaign to eliminate rats began in 2010/11), regional climate change, and incidental mortality in longline and trawl fisheries. Local fisheries are now well regulated but South Georgia albatrosses and petrels are still killed in large numbers in more distant fisheries. 118 © British Birds 105 • March 2012 • 118 –144 South Georgia This paper is dedicated to the memory of Peter Prince (1948–1998), who worked on South Georgia from 1971.
    [Show full text]
  • Phylogeny and Reticulation in Poa Based on Plastid Trntlf and Nrits Sequences with Attention to Diploids
    d i v e r s i t y , p h y l o g e n y , a n d e v o l u t i o n i n t h e monocotyledons e d i t e d b y s e b e r g , p e t e r s e n , b a r f o d & d a v i s a a r h u s u n i v e r s i t y p r e s s , d e n m a r k , 2 0 1 0 Phylogeny and Reticulation in Poa Based on Plastid trnTLF and nrITS Sequences with Attention to Diploids Robert J. Soreng,1 Roger D. Bull,2 and Lynn J. Gillespie2 1Smithsonian Institution, Department of Botany MRC-166, National Museum of Natural History, P.O. Box 37012, Washington, District of Columbia 20013-7012 U.S.A. 2Canadian Museum of Nature, Research Division, P.O. Box 3443, Station D. Ottawa, ON, K1P 6P4, Canada Author for correspondence ([email protected]) Abstract—Poa is the largest grass genus, with over 500 species, most of which are polyploid. Only 13 to 15% of species with chromosome counts have diploid populations. We conducted two phylogenetic analyses of combined chloroplast trnT-trnL-trnF (TLF) and nuclear ribosomal ITS sequence data for 42 outgroups and 47 samples of 30 species of Poa. One analysis focused on Poa taxa with diploid populations, and a second analysis included six more polyploid, and three possible hybrid taxa for which the data were not combined.
    [Show full text]
  • Open Mao Thesis V10 5.Pdf
    The Pennsylvania State University The Graduate School Intercollege Graduate Program of Plant Biology THE ALLOTETRAPLOID EVOLUTIONARY ORIGIN OF ANNUAL BLUEGRASS A Dissertation in Plant Biology by Qing Mao © 2014 Qing Mao Submitted in Partial Fulfillment of the Requirements for the Degree of Doctor of Philosophy August 2014 The dissertation of Qing Mao was reviewed and approved* by the following: David R.Huff Professor of Turfgrass Breeding & Genetics Dissertation Advisor Chair of Committee Majid Foolad Professor of Plant Genetics John Kaminski Associate Professor of Turfgrass Management Dawn Luthe Professor of Plant Stress Biology Gabriele Monshausen Assistant Professor of Biology Teh-hui Kao Distinguished Professor of Biochemistry and Molecular Biology Chair of Intercollege Graduate Degree Program in Plant Biology *Signatures are on file in the Graduate School iii ABSTRACT Poa annua L., or annual bluegrass, is an agronomically and ecologically important grass species. It is morphologically highly variable, representing a continuum from annual to perennial types. In order to explain the wide distribution and variability in Poa annua, efforts have been made to discover its evolutionary origin ever since the 1930s; however, no definitive conclusions have been made. Our phylogenetic analysis using nuclear and chloroplast gene sequences is the first to confirm that Poa annua (2n=4x=28) is an allotetraploid between an annual grass species Poa infirma Kunth. (2n=2x=14) and a perennial grass species Poa supina Schrad. (2n=2x=14), with the former serving as the maternal parent. Our data also suggest a recent origin of Poa annua, and possibly multiple crosses between the parental species led to the present day Poa annua.
    [Show full text]
  • Falkland Islands Species List
    Falkland Islands Species List Day Common Name Scientific Name x 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 1 BIRDS* 2 DUCKS, GEESE, & WATERFOWL Anseriformes - Anatidae 3 Black-necked Swan Cygnus melancoryphus 4 Coscoroba Swan Coscoroba coscoroba 5 Upland Goose Chloephaga picta 6 Kelp Goose Chloephaga hybrida 7 Ruddy-headed Goose Chloephaga rubidiceps 8 Flying Steamer-Duck Tachyeres patachonicus 9 Falkland Steamer-Duck Tachyeres brachypterus 10 Crested Duck Lophonetta specularioides 11 Chiloe Wigeon Anas sibilatrix 12 Mallard Anas platyrhynchos 13 Cinnamon Teal Anas cyanoptera 14 Yellow-billed Pintail Anas georgica 15 Silver Teal Anas versicolor 16 Yellow-billed Teal Anas flavirostris 17 GREBES Podicipediformes - Podicipedidae 18 White-tufted Grebe Rollandia rolland 19 Silvery Grebe Podiceps occipitalis 20 PENGUINS Sphenisciformes - Spheniscidae 21 King Penguin Aptenodytes patagonicus 22 Gentoo Penguin Pygoscelis papua Cheesemans' Ecology Safaris Species List Updated: April 2017 Page 1 of 11 Day Common Name Scientific Name x 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 23 Magellanic Penguin Spheniscus magellanicus 24 Macaroni Penguin Eudyptes chrysolophus 25 Southern Rockhopper Penguin Eudyptes chrysocome chrysocome 26 ALBATROSSES Procellariiformes - Diomedeidae 27 Gray-headed Albatross Thalassarche chrysostoma 28 Black-browed Albatross Thalassarche melanophris 29 Royal Albatross (Southern) Diomedea epomophora epomophora 30 Royal Albatross (Northern) Diomedea epomophora sanfordi 31 Wandering Albatross (Snowy) Diomedea exulans exulans 32 Wandering
    [Show full text]
  • Tropicos Name Search Results Poa.Csv
    Family ! Scientific Name Author Reference Date Poaceae * Poaceae Rchb. Consp. Regn. Veg. 54 1828 Poaceae !! Poaceae Barnhart Bull. Torrey Bot. Club 22: 7 1895 Poaceae * Poaceae Caruel Atti Reale Accad. Lincei Poaceae ** Poaeae Poales Small Fl. S.E. U.S. 48 1903 ! Poanae Takht. ex Reveal & Doweld Novon 9(4): 550 1999 Poaceae ** Poanae T.D. Macfarl. & L. Watson Taxon 31(2): 193–194 1982 Poaceae Poatae Hitchc. U.S.D.A. Bull. (1915‐23) 772: 6 1920 Poaceae Poa L. Sp. Pl. 1: 67 1753 Poaceae Poa sect. Abbreviatae Nannf. ex Tzvelev Novosti Sist. Vyssh. Rast. 11: 30 1974 Poaceae ** Poa sect. Abbreviatae Nannf. Symb. Bot. Upsal. 5: 25 Poaceae Poa sect. Acroleucae Prob. & Tzvelev Bot. Zhurn. [Moscow & Leningrad] 95(6): 864 2010 Poaceae ** Poa ser. Acroleucae Keng Claves Gen. Sp. Gram. Prim. Sinic. 169 1957 Poaceae Poa sect. Acutifoliae Pilg. ex Potztal Willdenowia 5(3): 473 1969 Poaceae Poa subg. Aeluropus (Trin.) Rchb. Deut. Bot. Herb.‐Buch 2: 39 1841 Poaceae ! Poa [ unranked ] Alpinae Hegetschw. ex Nyman Consp. Fl. Eur. 835 1882 Poaceae ** Poa sect. Alpinae (Hegetschw. ex Nyman) Soreng Novon 8(2): 193 1998 Poaceae ! Poa sect. Alpinae (Hegetschw. ex Nyman) Stapf Fl. Brit. India 7(22): 338 1897 [1896 Poaceae ! Poa ser. Alpinae Roshev. Fl. URSS 2: 411 1934 Poaceae Poa subg. Andinae Nicora Hickenia 1(18): 99 1977 Poaceae * Poa [ unranked ] Annuae Döll Fl. Baden 1: 172 1855 Poaceae ! Poa [ unranked ] Annuae Fr. ex Andersson Pl. Scand. Gram. 47 1852 Poaceae ** Poa sect. Annuae (Fr. ex Andersson) Lindm. Skand. Fl. 213 1926 Poaceae Poa ser.
    [Show full text]
  • PLANT MATERIAL INTRODUCED 67088. POA FLABELLATA (Lam
    20 PLANT MATERIAL INTRODUCED 67088. POA FLABELLATA (Lam.) Hook, 67090 to 67131—Continued. f. Poaceae. Tussock grass. 67115 to 67120. From Orissa. From the Falkland Islands. Seeds presented by 67115. Champanidhipal. Dr. A. W. Hill, Director, Koyal Botanic Gardens, Kew, England. Keceived May 1, 1926. 67116. • Dalua. According to Hogg (Vegetable Kingdom, p. 67117. Poagi. 823), this is a coarse grass which grows on peaty soil near the sea in the Falkland Islands. It forms 67118. Rakta Chandan. dense masses of stems which frequently rise to a 87119. Manga Kanfhi. height of from 4 to 6 feet, and the long tapering leaves hang gracefully over in curves, from 5 to 8 67120. Saragada Bangi. feet long and an inch wide at the base. The plant is much relished by cattle, being nutritious and 67121 to 67125. Selected varieties from Chota, containing saccharin. The inner portion of the Nagpur. stem, a little way above the root, is soft and crisp 67121. Doranda. and flavored like a hazelnut; the inhabitants of the Falkland Islands are very fond of it. They also 67122. Tilasar. Early. boil the young shoots and eat them like asparagus. 67123. Katka. For previous introduction see No. 64210. 67124. Mais. 67089. SOLANUM TUBEROSUM L. 67125. Ramgarli. Solanaceae. Potato. 67126 to 67131. Selected varieties from Orissa. From Honolulu, Hawaii. Tuber presented by J. M. Westgate, Director, Hawaii Agricultural 67126. Dahia. Early Aman. Experiment Station, through C. F. Clarke, • 67127. Cuttack No. 1. Early Aman. Bureau of Plant Industry. Received May 12, 1926. 67128. Cuttack No. 2. Medium-late Aman. A strain of the Hamakua variety of potato which 67129.
    [Show full text]
  • Falkland Islands
    Falkland Islands Robin Woods, Rebecca Ingham and Ann Brown Michael Gore (rspb-images.com) Michael Black-browed Albatrosses General introduction The Falkland Islands are situated in the South Atlantic precipitation is 635 mm at Stanley, which has the longest between latitudes 51°S and 53°S and longitudes 57°30'W series of reliable climatic records. Average monthly and 61°30'W. They cover an area of 4,700 square miles temperatures range from 9°C in January to 2°C in July. 2 (12,173 km ), with two main islands, East and West Biodiversity Falkland, and about 750 smaller offshore islands and islets Birds (Woods 2001). The Falkland Islands are especially important in an Physiography international context for their seabird and marine mammal The Falkland Islands are composed of sedimentary rocks: populations. The rich coastal waters are very productive, the landscape is generally rugged and hilly, with the with the northerly Falklands Current to the east of the highest peaks being Mount Adam (700 m) on West islands bringing cold, deep nutrient-rich water from the Falkland and Mount Usborne (705 m) on East Falkland. Antarctic and providing the basis for the marine food web. East Falkland is divided into two large land blocks, Abundant productivity leads to a wealth of marine life, connected by a narrow isthmus. The southern block is supporting vast colonies of top predators such as dominated by the plain of Lafonia, an area of gentle relief albatrosses, penguins and seals. Colonies of nocturnal and open grasslands, while the area to the north is more burrowing petrels are known from a few islands; probably rugged and rocky, with large upland areas of peat bog and others are still to be discovered and all need to be permanent pools.
    [Show full text]
  • Trophic Interactions in South West Atlantic Seabird Colonies Amy Noel
    Trophic Interactions in South West Atlantic Seabird Colonies Amy Noel Van Buren A dissertation submitted in partial fulfillment of the requirements for the degree of Doctor of Philosophy University of Washington 2012 Reading Committee: P. Dee Boersma, Chair Martha Groom Raymond B. Huey Program Authorized to Offer Degree: Biology University of Washington Abstract Trophic Interactions in South West Atlantic Seabird Colonies Amy Noel Van Buren Chair of the Supervisory Committee: Professor P. Dee Boersma Wadsworth Endowed Chair of Conservation Science Department of Biology Seabirds act as both predators and as prey. In the marine environment, seabird foraging patterns can reflect ocean conditions. On land, their breeding success reflects constraints placed on seabirds by central-place foraging, as well as aspects of the evolution of coloniality. In Chapter 1, I investigate whether differences in marine productivity influence foraging and reproductive success at two Magellanic Penguin (Spheniscus magellanicus) colonies—New Island (Falkland Islands / Islas Malvinas) and Punta Tombo (Argentina). Magellanic Penguins reflected ocean productivity in both their foraging and breeding patterns. During the late chick stage, ocean productivity was higher at New Island, and foraging areas were smaller. Accordingly, New Island penguins had shorter foraging trips and higher reproductive output. Plasticity in their natural history allows seabirds to balance self-maintenance, foraging and reproductive success under variable ocean conditions. In Chapter 2, I explore the causes and consequences of albatross chicks off their nests at Steeple Jason Island, Falkland Islands. In Black-browed Albatross (Thalassarche melanophrys), chicks that prematurely end up outside their nests typically die. The number of chicks off their nests increased with time, and correlated negatively with adult nest attendance.
    [Show full text]
  • UK Overseas Territories and Crown Dependencies: 2011 Biodiversity Snapshot
    UK Overseas Territories and Crown Dependencies: 2011 Biodiversity snapshot. South Georgia and South Sandwich Islands Appendices. Author: Darren Christie, Environ ment Officer, Go vernment of South Georgia a nd South Sandwich Islands. For more information please visit our websites: www.sgisland.gs; www.sggis.gov.gs; www.sgpublications.gs. This section includes a series of appendices th at provide additional information relating to that provided in the South Georgia and South S andwich Islands chapter of the pu blication: UK Overseas Territories and Crown Dependencies: 2011 Biodiversity snapshot. All information relating to South Georgia and South Sandwich Islands is available at http://jncc.defra.gov.uk/page-5754 The entire publication is available for download at http://jncc.defra.gov.uk/page-5821 1 Table of Contents Appendix 1: Multilateral Environmental agreements and implementation .............................. 3 Appendix 2: National Legislation and Strategies .................................................................... 4 Appendix 3: Specially Protected Areas ................................................................................... 5 Appendix 4: Ecosystem/habitats ............................................................................................. 7 Plant communities ............................................................................................................... 7 Grassland communities ................................................................................................... 7 Bog
    [Show full text]
  • Molecular Phylogeny of Dissanthelium (Poaceae: Pooideae) and Its Taxonomic Implications
    Systematic Botany (2012), 37(1): pp. 122–133 © Copyright 2012 by the American Society of Plant Taxonomists DOI 10.1600/036364412X616701 Molecular Phylogeny of Dissanthelium (Poaceae: Pooideae) and its Taxonomic Implications Nancy F. Refulio-Rodriguez,1,4 J. Travis Columbus,1 Lynn J. Gillespie,2 Paul M. Peterson,3 and Robert J. Soreng3 1Rancho Santa Ana Botanic Garden and Claremont Graduate University, 1500 North College Avenue, Claremont, California 91711-3157, U. S. A. 2Research Division, Canadian Museum of Nature, P.O. Box 3443, Station D, Ottawa, Ontario K1P 6P4, Canada. 3Smithsonian Institution, Department of Botany MRC-166, National Museum of Natural History, P.O. Box 37012, Washington, District of Columbia 20013-7012, U. S. A. 4Author for correspondence ([email protected]) Communicating Editor: Marty Wojciechowski Abstract—We investigated the phylogeny of the New World grass Dissanthelium to explore its monophyly, to examine relationships within the genus, and to investigate its relationship with Poa. Molecular phylogenetic analyses including a thorough sampling of Dissanthelium (seventeen of the 20 species) and DNA sequences from the nuclear ribosomal ITS and plastid trnT-trnL-trnF regions suggest that Dissanthelium is not monophyletic and is nested within Poa. However, ten species form a strongly supported clade (the Dissanthelium clade) in the ITS tree. We propose treating Dissanthelium and Tovarochloa as taxonomic synonyms of Poa. We erect two new sections in Poa: sect. Dissanthelium, comprising the Dissanthelium clade and D. peruvianum, and the monotypic sect. Tovarochloa. The necessary new combinations (Poa aequalis, P. amplivaginata, P. calycina var. mathewsii, P. gigantea, P. macusaniensis, P. rahuii, and P. trollii) and new names (Poa sections Dissanthelium and Tovarochloa, P.
    [Show full text]
  • The Current Status of and Threats To, the Vascular Flora of the Falkland Islands, South Atlantic
    Anales Instituto Patagonia (Chile), 2011. 39(1):103-108 103 THE CURRENT STATUS OF AND THREATS TO, THE VASCULAR FLORA OF THE FALKLAND ISLANDS, SOUTH ATLANTIC ESTADO ACTUAL Y AMENAZAS PARA LA FLORA VASCULAR DE LAS ISLAS FALKLAND, ATLÁNTICO SUR Jim McAdam1 & David Broughton1,2 The Falkland Islands are an archipelago of 782 SOILS AND VEGETATION islands (Woods 2001) situated in the South Atlantic between latitudes 51°S and 53°S and longitudes The topography of the Islands is not extreme 57°W and 62°W. They cover an area of c. 12,200 with the landscape being generally hilly and the km2 and are approximately 500 kilometres from tallest mountain, Mt. Usborne on East Falkland, is the nearest point on mainland South America. The only 705 m high. A typical Falkland soil comprises climate is cool temperate oceanic and is characterised a shallow (usually no deeper than 38 cm) peaty by its lack of extremes. Temperatures are never high horizon overlying a compact, poorly drained, silty- but are maintained at a moderate level with a mean clay subsoil. Mineral soils occur in areas wherever for January of 9.4°C and a mean for July of 2.2°C, the underlying geology is exposed, particularly on and ground frosts can occur throughout the year. mountain tops and in coastal areas. Falkland soils Rainfall is low with a mean annual precipitation, generally have a pH in the range 4.1 to 5.0 and are during the period 1944-1978, at Stanley of 640 deficient in calcium and phosphate (Cruickshank mm, though the rainfall received tends to decline 2001).
    [Show full text]
  • MARIVE Orvitηologu
    MARINE ORNITHOLOGY Journal of Seabird Science and Conservation Volume 40(2) October 2012 MARINE ORNITHOLOGY An International Journal of Seabird Science and Conservation Published by the Pacific Seabird Group On behalf of the African, Australasian, Dutch, Japanese, Pacific and UK Seabird Groups ISSN 1018-3337 EDITOR-IN-CHIEF Tony Gaston, Environment Canada EDITORS Rob Barrett, University of Tromsø, Norway Alan Burger, University of Victoria, Canada Peter Dann, Phillip Island Nature Park, Australia Sebastien Descamps, Norwegian Polar Institute, Norway Tony Diamond, University of New Brunswick, Canada Peter G.H. Evans, University of Bangor, UK Nina Karnovsky, Pomona College, California, USA Kathy Kuletz, US Fish and Wildlife Service, Anchorage, Alaska, USA Yan Ropert-Coudert, CNRS-Strasburg, France BOOK REVIEW EDITOR Patricia Baird, Simon Fraser University, Canada FOUNDING EDITOR John Cooper, South Africa TECHNICAL EDITOR Carolyn Brown, carolynjbrown.wordpress.com DTP Reber Creative reberco.com Marine Ornithology is abstracted/indexed in the Antarctic Bibliography, Aquatic Sciences and Fisheries Abstracts, Biological Abstracts, BIOSIS Previews, Current Advances in Ecological and Environmental Sciences, Current Antarctic Literature, Ecological Abstracts, Ecology Abstracts, Geo Abstracts, Geobase, Oceanographic Literature Review, Ornithological Abstracts, Polar and Glacialogical Abstracts, Recent Ornithological Literature, Wildlife Review and Zoological Record – Aves. Front cover picture: An albino Guanay Cormorant Phalacrocorax bougainvillii stands out among its normal conspecifics at Isla Pescadores, Peru (see Delord et al., p. 123). Photo courtesy Karine Delord. Dutch Seabird Group MARINE ORNITHOLOGY VOL. 40 NO. 2 ISSN 1018-3337 2012 CONTENTS CONTRIBUTED PAPERS FIJN, R.C., VAN FRANEKER, J.A. & TRATHAN, P.N. Dietary variation in chick-feeding and self-provisioning Cape Petrel Daption capense and Snow Petrel Pagodroma nivea at Signy Island, South Orkney Islands, Antarctica .
    [Show full text]