Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Vergaderjaar 1995–1996

24 400 V Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1996

Nr. 70 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMEN- WERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 4 juni 1996

Van 7 t/m 9 mei jl. bracht ik een bezoek aan Namibie¨ teneinde kennis te nemen van de stand van zaken met betrekking tot het bilaterale ontwikkelingsprogramma.

Tijdens mijn bezoek was ik in de gelegenheid gesprekken te voeren met President , de Minister van Buitenlandse Zaken, de Vice-Minister van Lager Onderwijs en Cultuur, de Minister van Hoger Onderwijs, Vakscholing, Wetenschap en Technologie, de Vice-Minister van Financie¨ n en de Directeur-Generaal van de National Planning Commission. De Minister van Landbouw, Water en Plattelandsontwikkeling begeleidde mij tijdens een veldbezoek aan de door Nederland gefinan- cierde drinkwatervoorzieningen in het Noorden van het land.

Gesprek met President Sam Nujoma

President Nujoma ontving mij op zijn verblijf in Terrace Bay aan de zogeheten Skeleton Coast Namibie¨ . De President opende het gesprek door zijn dank uit te spreken aan het Nederlandse volk voor de ruimhartige steun aan SWAPO tijdens de onafhankelijkheidsstrijd en de grote en voortdurende steun na de onafhankelijkheid. Hij memoreerde de Nederlandse bilaterale projecten in uitvoering en wees vooral op de enorme behoeften aan scholing en vaardigheidstraining wegens het gebrek aan goed opgeleid kader in vrijwel alle sectoren van de economie. Hij zei voorts te hopen dat ook het Nederlandse bedrijfsleven betrokken zou kunnen worden bij de ontwikkeling van Namibie¨ , in de vorm van directe investeringen of de opzet van joint ventures. De President stond uitvoerig stil bij de droogte die Namibie¨ nu meer dan ooit teisterde en die, tezamen met een teruglopende visstand door klimatologische veranderingen, naar hij vreesde een belemmering vormde voor de economische groei van het land.

6K1745 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996 Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 V, nr. 70 1 President Nujoma besteedde verder veel aandacht aan de Europese eenwording, die een toonbeeld voor Afrika zou moeten zijn. Nadat hij diverse conflicten op het Afrikaanse continent had doorgenomen, merkte de President op dat hij niet begreep dat deze conflicten maar doorduurden. Ik wees erop dat ook in Europa conflicten gaande waren met een politieke, religieuze of etnische achtergrond. De President bracht ook de Nederlandse wapenleveranties aan Botswana op en wees daarbij op het geschil tussen Namibie¨ en Botswana inzake de soevereiniteit over het eiland Kasikili in de Chobe-rivier. Ik heb ingebracht dat Botswana de Nederlandse regering had verzekerd dat het conflict met Namibie¨ over Kasikili via het Internationale Hof van Justitie zou worden opgelost en dat Botswana zich bij de uitspraak van dat Hof zou neerleggen.

Ik heb de President voorts een weergave geboden van de indrukken die ik tijdens mijn gesprekken met diverse kabinetsleden alsook gedurende mijn veldbezoek aan het Noorden had opgedaan. Ik ben ingegaan op de Nederlandse steun aan de drinkwatervoorziening en het volwassenen- onderwijs alsmede op de voorgenomen steun aan de herintegratie van oud-strijders in de maatschappij. De President betoonde zich met dit alles zeer ingenomen.

Gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Theo-Ben Gurirab

Met Minister Gurirab besprak ik de conflicthaarden op het Afrikaanse continent, met name de situatie in Rwanda en Burundi, de Liberia-crisis, de burgeroorlog in Soedan en het vredesproces in Angola. Ook de relaties tussen Zuid-Afrika en Namibie¨ kwamen uitvoerig aan de orde; mijn gesprekspartner beschreef deze als excellent, zeker nu een regeling was getroffen voor de schulden van Namibie¨ aan het buurland daterend van voor de onafhankelijkheid. Ook de regionale samenwerking in SADC-verband kwam aan de orde. Volgens de Minister was nog steeds niet besloten of nu daadwerkelijk het gastheerschap van de tweede EU/SADC Ministerie¨ le conferentie (oktober a.s.) op zich zou nemen; de besluitvorming zou waarschijnlijk e´e´ n dezer dagen worden afgerond. Minister Gurirab bracht vervolgens een verband aan tussen de Nederlandse wapenleveranties aan Botswana en het geschil over het eiland Kasikili. Hij meende dat Botswana met een soort wapenwedloop bezig was, waarbij men slechts kon gissen naar de achterliggende motieven. De militaire opbouw in het buurland baarde de Minister veel zorgen.

Gesprek met de Vice-Minister van Lager Onderwijs en Cultuur, mevrouw Clara Bohitile

De Vice-Minister dankte mij uitvoerig voor de Nederlandse onder- steuning van het National Literacy Programme in (NPLN). Dit programma is gericht op alfabetisering van volwassenen. Zij memoreerde de Nederlandse bijdragen aan de ontwikkeling en productie van geschikt lesmateriaal, aan het opzetten en uitvoeren van trainingsprogramma’s voor de zogeheten «districty literacy officers» en aan de bouw van een nieuw trainingscentrum in Khomasdal (zie onder). De Vice-Minister wees op het gebrek aan transportmiddelen als knelpunt in de uitvoering van het alfabetiseringsprogramma vanwege de geringe bevolkingsdichtheid van Namibie¨ . Op mijn vraag naar de noodzaak van alfabetisering op langere termijn antwoordde de Vice-Minister dat ook onder de hedendaagse jongeren op grote schaal sprake was van voortijdige schoolverlating. Als extra kwetsbare groepen noemde zij de kinderen van landarbeiders op

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 V, nr. 70 2 commercie¨ le boerderijen; de kinderen in de krottenwijken rond de hoofdstad; en de kinderen van nomadenstammen zoals de Himba en de San. Ook op langere termijn moest derhalve rekening worden gehouden met de noodzaak van alfabetiseringsprogramma’s.

De Vice-Minister beschouwde het NLPN als een zaak van lange adem en voorzag reeds nu dat Nederlandse ondersteuning ook na afloop van de huidige projectperiode (1994–1999) meer dan welkom zou blijven. Het feit dat Nederland bereid bleek ondersteuning te bieden in de vorm van sectorale begrotingssteun werd als innovatief gezien en zonder meer gewaardeerd. Ik heb geantwoord dat voortgezette steun in principe mogelijk is, mits daartoe te zijner tijd een formeel verzoek wordt ingediend.

Rondleiding door het Adult Education Center van de Ro¨ ssing Foundation in Khomasdal

Tijdens een bezoek aan de Ro¨ ssing Foundation gaf adjunct-directeur Duncan Paton een korte uiteenzetting over opzet en activiteiten van de organisatie. Sinds de oprichting in 1979 ontvangt de Foundation jaarlijks 3 % van de bruto-winst van Ro¨ ssing Uranium Limited. Hiermee worden tal van voornamelijk educatieve activiteiten gefinancierd. De Namibische regering is met de Ro¨ ssing Foundation overeengekomen dat laatstge- noemde een nieuw trainingscentrum zal bouwen met Nederlandse hulpgelden. De regering zal op contractbasis gebruik kunnen maken van het centrum ten behoeve van de trainingen van de «district literacy officers». Het centrum, dat bestaat uit klaslokalen, studiefaciliteiten, gemeenschapsvoorzieningen en accommodatie voor 30 cursisten, zal binnen enkele maanden gereed zijn.

Veldbezoek onder begeleiding van de Minister van Landbouw, Water en Plattelandsontwikkeling, de heer Nangolo Mbumba

Onder begeleiding van Minister Mbumba werd een veldbezoek gebracht aan de door Nederland gefinancierde waterprojecten in het noorden van het land, het zogeheten Cuvelai-gebied. De Nederlandse steun wordt voornamelijk aangewend voor uitbreiding van het drinkwaterleiding- netwerk ten behoeve van de achtergestelde bevolkingsgroepen in het dichtbevolkte noorden. Naast de aanleg van infrastructurele voorzie- ningen wordt daarbij ook aandacht besteed aan de sociale aspecten van drinkwatervoorziening.

De rehabilitatiewerkzaamheden aan de waterinname bij Calueque (Angola) en Olushandja werden per helikopter geı¨nspecteerd. Voorts werd een bezoek gebracht aan de waterzuiveringsinstallatie te Ogongo en aan de in aanbouw zijnde installatie in Oshakati. Een ontmoeting met leden van de lokale watercomite´ s langs het door Nederland gefinancierde Ogongo-Okalongo traject maakte eveneens deel uit van het programma. De lokale watercomite´ s zijn verantwoordelijk voor beheer en onderhoud van de gemeenschappelijke waterconsumptiepunten die deel uitmaken van het drinkwaternetwerk. Tijdens deze bijeenkomst brachten de leden van de watercomite´ s naar voren dat sommige leden van hun gemeen- schappen nog immer grote afstanden moesten afleggen om bij een waterput te komen, dat scheiding van drinkwatervoorzieningen voor mens en vee nog niet overal een feit was en dat hun toekomstdroom was dat ieder erf een zelfstandige aansluiting op het waterleidingnet zou hebben. Ik heb aangegeven dat de Nederlandse steun aan het noordelijke drinkwaternetwerk zal worden voortgezet, waarbij – uiteraard afhankelijk van de technische haalbaarheid van de voorstellen en de prioriteitsstelling

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 V, nr. 70 3 van de Namibische overheid – ook enige uitbreiding van de steun in overweging genomen kan worden.

Gesprek met de Directeur-Generaal van de National Planning Commission, mevrouw Saara Kuugongelwa, over het Nederlandse ontwikkelingsprogramma in Namibie¨

Mevrouw Kuugongelwa gaf een overzicht van de Nederlandse hulp aan Namibie¨ tot dusverre. Zij uitte haar dank voor de Nederlandse bereidheid om de aangeboden hulp in de vorm van begrotingssteun te verschaffen, zodat de beschikbare middelen integraal onderdeel van het State Revenue Fund uitmaakten. Als gevolg van de Ronde Tafel Conferentie (Gene` ve, november 1995) vond momenteel een serie sectorale consultaties plaats, die de Namibische behoefte aan hulp alsmede de donorinspanningen per sector in kaart moesten brengen. Mevrouw Kuugongelwa vroeg verder aandacht voor de planningscapaciteit van de National Planning Commission; Nederlandse assistentie bij de invoering van een op maat gesneden econometrisch model zou welkom zijn. Ook Nederlandse hulp bij de monitoring van de tenuitvoerlegging van het National Development Plan I zou welkom zijn. Daarnaast wees zij op de wenselijkheid van ondersteuning van de particuliere sector in Namibie¨ ; de activiteiten van het CBI in dezen werden gewaardeerd. Voorts ging mevrouw Kuugongelwa uitvoerig in op de aanhoudende droogte; gevreesd werd dat een aanzienlijk deel van de oogst zou mislukken, waardoor een groot tekort zou ontstaan aan voedsel voor de bevolking en aan veevoeder. Vermoedelijk zou voor meer dan 100 000 ton tarwe en graan moeten worden geı¨mporteerd. Om de droogtehulp te financieren overwoog de regering momenteel een bezuiniging van 10% over de gehele linie van de staatsbegroting voor 1996/1997. Daarmee dreigden de economische groei c.q. allerlei ontwikkelingsinitiatieven wegens gebrek aan fondsen in gevaar te komen. Tot slot wees mevrouw Kuugongelwa op de Namibische wens om een pijplijn aan te leggen tussen de Kavango-rivier in het noorden van het land en de immer uitdijende hoofdstad Windhoek. De kosten van dit project werden geraamd op meer dan N$ 1 miljard. Met een dergelijke pijplijn zou een stabiele wateraanvoer ten behoeve van de hoofdstad verzekerd zijn. Nu de watervoorraden in de reservoirs rond Windhoek tot een bedroevend laag niveau waren gezakt deed zich de noodzaak daarvan nog eens extra gevoelen.

In mijn reactie lichtte ik toe dat Namibie¨ in het Nederlandse beleid de status van transitieland genoot. Dit impliceerde dat de activiteiten zich concentreerden in een beperkt aantal sectoren. Inderdaad was het beleid gericht op een ombuiging van projecthulp naar begrotingssteun. Ik feliciteerde mevrouw Kuugongelwa met de follow-up van de Ronde Tafel Conferentie, die inmiddels ter hand was genomen. Voorts zette ik het delegatiemodel uiteen, en de daaruit voortvloeiende toegenomen bevoegdheden van de ambassades vanaf 1 januari 1997. Ik heb mevrouw Kuugongelwa meegedeeld onder de indruk te zijn van het waterprobleem in Namibie¨ . Hoewel Nederlandse hulp bij het zoeken naar oplossingen niet de vorm van mega-projecten kan aannemen, kan ons land wel behulpzaam zijn bij (mede)-financiering van bepaalde programma’s. In die zin zou ook nog wel enige uitbreiding van de huidige assistentie in de watersector kunnen worden overwogen. Datzelfde gold voor de onderwijssector. Tot dusverre was Nederland actief geweest in het volwassenenonderwijs. Indien Namibie¨ dit echter wenste, dan zou ook ondersteuning kunnen worden geboden ten behoeve van de versterking van het basisonderwijs voor kinderen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 V, nr. 70 4 Wat betreft droogtehulp, zo stelde ik tenslotte, zou de Namibische regering kunnen overwegen om wederom een beroep te doen op de EU, zoals dat ook in 1995 het geval was geweest. Mocht in aanvulling op eventuele EU-hulp nog additionele hulp nodig zijn, dan zou alsnog een verzoek om bilaterale bijstand kunnen worden ingediend.

Discussie met de Minister van Hoger Onderwijs, Vakscholing, Wetenschap en Technologie, de heer Nahas Angula, en de Directeur-Generaal van de National Planning Commission, mevrouw Saara Kuugongelwa over de vorderingen in de projectvoorbereidingen ten behoeve van de reı¨ntegratie van oud-strijders

Met de Minister van Hoger Onderwijs, Vakscholing, Wetenschap en Technologie, de heer Nahas Angula, en de Directeur-Generaal van de National Planning Commission, mevrouw Saara Kuugongelwa, had ik een uitvoerige discussie over de vorderingen in de projectvoorbereidingen ten behoeve van de reı¨ntegratie van oud-strijders. Met betrekking tot de werkgelegenheidsmogelijkheden voor deze doelgroep zijn onvoldoende gegevens voorhanden om tot formulering van een reı¨ntegratieprogramma over te gaan. Met Nederlandse ondersteuning is daartoe inmiddels lokaal het nodige onderzoek verricht. De voorlopige onderzoeksresultaten werden aan mij gepresenteerd. Op basis van deze resultaten is nu besloten dat op korte termijn een formuleringsmissie met internationale expertise zal worden uitgezonden, die concrete suggesties zal doen voor de opzet van een programma voor de oud-strijders.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, J. P. Pronk

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, 24 400 V, nr. 70 5