KLEIO-HISTORIA Tijdschrift voor Geschiedenis

(2017) NUMMER 6

Colofon 3e jaargang 2017, nummer 6 Alle auteursrechten ten aanzien van de inhoud worden uitdrukkelijk voorbehouden

© Kleio-Historia, Kekerdom 2015-2017

Redactie Drs. Mark Beumer

Omslag ontwerp: Mark Beumer Lay-out: Mark Beumer Afbeelding omslag: Kleio, de Griekse godin der Geschiedenis

ISSN: 2452-1507

Inhoudsopgave

Voorwoord 6 Mark Beumer

Over de auteurs 7

Wat moeten historici kunnen? 2 8 Mark Beumer

Reinhart Koselleck, begripshistoricus (1923-2006) 10 Mark Beumer

Recensie Thom Roep & Co Loerakker, Van Nul Tot Nu. De vaderlandse geschiedenis (Big Balloon Publishers 2017). 20

Recensie Yuval Noah Harari, Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst (Thomas Rap 2017). 21

Recensie Adri. P. van Vliet, Bastaard van Oranje. Justinus van Nassau. Admiraal, diplomaat & gouverneur (1559-1631 (WalburgPers 2017). 22

Recensie Jonathan I. Israel, Democratische Verlichting: Filosofie, revolutie en mensenrechten, 1750 – 1790 (Uitgeverij Van Wijnen – Franeker 2015). 23

Recensie Jop Euwijk en Frank Rensen, De identiteitscrisis van Zwarte Piet (Atlas Contact 2017). 25

Recensie Carla du Pree, Johan Huizinga en de bezeten wereld (ISVW Uitgevers 2016). 26

Recensie Frans Verhagen, Geschiedenis van de Verenigde Staten (Boom 2017). 28

Recensie Catherine Nixey, Eeuwen van duisternis. De christelijke vernietiging van de klassieke cultuur (Hollands Diep 2017). 40

Recensie J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Prometheus Amsterdam, 4e druk 2016). 41

Recensie Rolf Falter, De geboorte van Europa. Een geschiedenis zonder einde (Polis 2017). 42

Recensie Youp van ’t Hek, IJdel onkruid (Thomas Rap Amsterdam 2017. 43

Recensie Peter van Trigt, 1000 jaar Sinterklaas …en nu het ware verhaal van St. Nicolaas en zijn knecht (LM PUBLISHERS 2016). 46

Recensie M. Verhoeven, L. Bosman, H. Van Asperen (eds.), Monuments & Memory: Christian Cult Buildings and Constructions of the Past. Essays in honour of Sible de Blaauw (Brepols 2017). 47

Recensie Lewis Spence & Gerard Grasman, Egypte’s mythen en legenden. Op basis van de huidige stand van de egyptologie volledig nieuw vertaald en geactualiseerd (Brave New Books 2017). 49

Recensie Achille Mbembe, Kritiek van de zwarte rede (Uitgeverij Boom 2017). 50

Recensie Ybeltje Berckmoes, ‘Voorlichting loopt met u mee tot het ravijn’. Mijn ontluisterende jaren in de VVD-fractie (Uitgeverij van Praag 2017). 51

Recensie Nils de Heer, Pijnbank. De problemen van de Rabobank (Uitgeverij Q 2016). 54

Recensie Sharon Gesthuizen, Schoonheid, macht, liefde in het leven en de politiek (De Geus 2017). 55

Recensie Peter N. Stearns, The Industrial Turn in World History (Routledge 2017). 57

Recensie P.M. Jones, The French Revolution 1787-1804 (Routledge 2017, 3rd edition). 58

Recensie Henk Schulte Nordholt, Een geschiedenis van Zuidoost-Azië (Amsterdam University Press 2016). 59

Recensie Anne Frank Stichting (Jaap Tanja), Antisemitisme. Geschiedenis en actualiteit (Boom 2016). 60

Recensie Gerben Graddesz Hellinga & Patric Aalders, De Oranjes. De CANON van ons Koninklijk Huis (WalburgPers, 2e herziene druk 2015). 62

Review Alexandra Sofroniew, Household Gods. Private Devotion in Ancient Greece and Rome (Getty Publications 2015). 64

Recensie Nicholas Vincent, Magna Carta. The Foundation of Freedom 1215-2015 (Third Millennium Publishing, London 2015). 66

Recensie Jan. J.B. Kuipers, Karel de Grote. Stamvader van Europa (WalburgPers 2016). 67

Recensie Johannes Fried, Charlemagne (Harvard University Press 2016). 69

Recensie Mies Bouwman, Gewoon Mies (Gottmer , 2e druk 2017). 70

Recensie Peter Seixas and Tom Morton, The Big Six: Historical Thinking Concepts (Nelson Education 2013). 71

Recensie Kadriye Ercikan and Peter Seixas, New Directions in Assessing Historical Thinking (Routledge 2015). 72

Recensie Cátia Antunes and Karwan Fatah-Black (eds.) Explorations in History and Globalization (Routledge 2016). 73

Recensie Megan Cassidy-Welch (eds.) Remembering the Crusades and Crusading (Routledge 2017). 74

Recensie Nikolaus Wachsmann, KL. Een geschiedenis van de concentratiekampen (De Bezige Bij 2016). 75

Recensie Rebecca Futo Kennedy, Immigrant Women in Athens. Gender, Ethnicity, and Citizenship in the Classical City (Routledge 2016). 77

Recensie Arnold—Jan Scheer, Zwarte Sinterklazen. Over Pieten en ander heidens volk (Papieren Tijger 2014). 78

Voorwoord Beste lezer,

Voor u ligt alweer nummer 6 van Kleio-Historia. Het jaar 2017 was een opmerkelijk jaar waarin veel nieuwe boeken het licht zagen, waarover diverse recensies in dit nummer zijn opgenomen. Helaas zijn er dit jaar geen gastauteurs, maar wellicht voelt u zich geroepen een artikel of recensie voor het volgende nummer in te zenden.

In dit nummer twee artikelen. Het eerste gaat over de vaardigheden van de historicus. Deze zijn aan de ene kant zeer algemeen en aan de andere zeer specifiek. Denk bijvoorbeeld aan historisch denken, redeneren en dit toepassen op specifieke vraagstukken. Hieraan gelieerd een artikel over de beroemde begripshistoricus Reinhart Koselleck die met zijn concepten Erfahrungsraum en Erwartungshorizont naadloos aansluit bij nieuwe milieuwetgeving.

Onder de recensies is bewust veel aandacht voor de discussie over Zwarte Piet alsook Sinterklaas. Het is belangrijk gedegen historische kennis te vergaren over oorsprong, ontwikkeling en geschiedenis van deze denkbeeldige figuur. Daarnaast blijkt dat christenen zelf ontzettend gruwelijke misdaden hebben begaan tegen polytheïsten, waardoor ook dit discours genuanceerd wordt. Ook de Nederlandse politiek komt aan bod met allerlei misstanden. Het is duidelijk dat onze parlementsleden misschien wel eens een hernieuwde cursus democratie moeten leren….Ook de Middeleeuwen komen ruim aan bod met recensies over Karel de Grote en de Magna Carta uit 1215.

Ik hoop dat u er weer van kunt genieten. Ik wens u een prettig Sinterklaasfeest toe, een zalig Kerstfeest en een zeer gelukkig 2018!

Vrede en alle goeds!

Met vriendelijke groet,

Mark Beumer, historicus Oprichter en eindredacteur

6

Over de auteurs

Mark Beumer studeerde Docent Geschiedenis en Staatsinrichting 2e graads aan de Hogeschool van en , daarna Geschiedenis aan de Radboud Universiteit en tenslotte Docent Geschiedenis en Staatsinrichting 1e graads aan dezelfde Universiteit. Tussen 2009 en 2013 verrichte hij promotieonderzoek over de Griekse godin Hygieia. In 2015 richtte hij het tijdschrift Kleio-Historia op. Thans is hij werkzaam als extern promovendus aan de Universiteit van Tilburg en onderzoek hij de ritual transfer van tempelslaap in de Late Oudheid (170-610 n. Chr.) in Romeins Egypte, Griekenland en Rome.

7

Wat moeten historici kunnen? 2 Mark Beumer

In nummer 2 van het Tijdschrift voor Geschiedenis werd een discussiedossier gewijd aan de kennis en vaardigheden van toekomstige historici. Hierbij wordt slechts gebruik gemaakt van één boek, namelijk Geschiedenis schrijven! Wegwijzer voor historici.1 Dit boek zou een brug proberen te slaan ‘tussen de wetenschappelijke geijkte historische methoden en technieken’ en het (digitale) tijdperk waarin de aankomende historicus nu leeft.2 Marijke Huisman bepleit in haar bijdrage dat het in geschiedenisopleidingen vooral moet gaan om het historische debat en niet zozeer om overzichtscursussen.3 Ik ben het hiermee oneens. De aankomend historicus moet een zeer brede overzichtskennis hebben van alle tijdvakken en specialisaties zoals Nederlandse geschiedenis, gendergeschiedenis en sinds kort sportgeschiedenis. Het liefst moeten studenten alle inleidende vakken aan alle universiteiten volgen. Zonder kennis kun je namelijk niet discussiëren. Daarnaast zijn de studenten van Huisman niet representatief voor heel Nederland. Ik betwijfel of alle studenten geschiedtheorie en historiografie onzin vinden en het maar ‘moeilijk’ vinden. Ik ben het eens dat de historicus veel weet van cultuur, maar een historicus moet veel meer zijn dan een generalist die goed feiten van meningen kan onderscheiden, kritisch kan denken en multidisciplinair problemen oplost. Een historicus is iemand die midden in de maatschappij staat en dus in alles geïnteresseerd moet zijn, zoals zaken die in eerste instantie ver weg lijken, bijvoorbeeld klimaat, het heelal of games. Echter is alles historisch aangezien alles een begin kent. Een historicus is natuurlijk niet alleen een generalist, maar ook specialist. Alle studenten kiezen voor bepaalde thema’s met methodologieën, waardoor duizenden specialistische stukken geschreven worden. Dit is noodzakelijk, omdat historici vaak als oude mannen gezien worden die veel van het verleden weten, maar niet van de toekomst. De vaardigheden van de historicus hoor je in vergelijking ook veel minder. Aan het einde van haar betoog pleit Huisman voor afschaffing van het handboek en liever een kritische recensie van dat handboek. Hiervoor moet de student dus eerst veel kennis van de geschiedenis hebben alsook van andere handboeken om een goede recensie te kunnen schrijven.4

Karel van Nieuwenhuyse gaat in zijn hoofdstuk over Knowing & Doing history in op de spanning voor historische kennis ‘versus’ kennisconstructie voor historici. Ten eerste valt op dat hij de gelijknamige dissertatie van Harry Havekes niet meeneemt.5 In zijn dissertatie analyseert Havekes de Welk Woord Weg opdracht, waarbij leerlingen uit groepen woorden moeten aangeven welk woord er niet in thuishoort en waarom niet. Ik ben zelf historicus en docent Geschiedenis en heb na het HBO de universiteit in Nijmegen bezocht. Mijn ervaring is dat de introductievakken op dezelfde manier met dezelfde handboeken gegeven werden, maar dat de hogeschool meer specifieke thema’s verzorgde als Cultuur en Samenleving in de Middeleeuwen, terwijl de universiteit meer universele thema’s als Nederlandse geschiedenis gaf. Na mijn Master volgde ik de universitaire lerarenopleiding. Hier ging het vooral om didactiek. Ik bezoek regelmatig promoties, congressen en lezingen om mijn kennis actueel te houden. Deze kennis spiegel ik aan de lesmethoden en bespreek dat weer met leerlingen. De

1 J. Kamp (e.a.), Geschiedenis schrijven! Wegwijzer voor historici (Amsterdam 2016). 2 Tijdschrift voor Geschiedenis, jaargang 130, no. 2. (2017) 258. 3 M. Huisman, ‘Weg met handboek!’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jaargang 130, no. 2. (2017) 261. 4 Huisman, ‘Weg met handboek!’, 264. 5 H. Havekes, Knowing and Doing History. Learning historical thinking in the classroom (Nijmegen 2015, dissertatie). 8 aandacht voor constructies en interpretaties is iets wat in de structuurbegrippen aan de orde komt, maar niet heel diepgaand. Dat is meer iets voor vwo 6 die worden voorbereid op een universitaire studie. Geschiedenis wordt aan universiteiten op tal van verschillende manieren aangeleerd. Dat komt door het personeel, hun visies, de gekozen handboeken en aanvullende literatuur. Een historicus is altijd bezig met knowing and doing history.

Marianne Eekhout betoogt dat de meeste studenten (71%) binnen twee maanden na afstuderen een baan vinden.6 Ik herken mij hier niet in. Ik zoek al acht jaar naar een vaste baan binnen wetenschap of onderwijs.7 De historicus heeft helemaal niet het aanzien om direct te worden aangenomen. Vaak helpen stages om ergens binnen te komen en hopelijk ook te blijven. Het heeft er niet mee te maken of docenten wel of geen hart voor academisch onderwijs hebben, het gaat erom dat een geschiedenisstudent kennis en vaardigheden leert die voor sectoren anders dan historisch bruikbaar zijn. Ik heb Oudheid als Master gekozen, maar heb geen baan, want waar kan een oudhistoricus terecht? Voor betaald promoveren is tegenwoordig een cum laude Research Master nodig en oudheidkundige onderzoeksinstituten kennen wij niet in Nederland. Studenten moeten verplicht stage lopen om zo praktijkvaardigheden eigen te maken.

Naast bovenstaande zaken mis ik echter nog steeds de connectie met het voortgezet onderwijs dat erg veranderd is. Geschiedenis bestaat hier tegenwoordig uit tien tijdvakken met de daarbij behorende kenmerkende aspecten die op examens gevraagd worden. Ik hoor vaak hoogleraren zeggen dat studenten niets meer weten. Dat is natuurlijk onzin. Het gaat er dus niet alleen om wat universiteiten studenten aanleren, maar het gaat om de connectie te zoeken tussen voortgezet en hoger onderwijs. Universiteiten geven nog steeds klassiek onderwijs door middel van hoorcolleges, terwijl in het voortgezet onderwijs hele andere werkvormen beschikbaar zijn die niet door universiteiten omarmd worden. Ook concepten als betekenisgeving vindt veel weerstand bij universitaire docenten, omdat zij van mening zijn dat hun onderwijs betekenisvol is. Academisch onderwijs kan dus verbeterd worden als men bereid is eerst te onderzoeken waarmee leerlingen binnenkomen als student, namelijk drie of vier historische contexten alsook tien tijdvakken. Het examen richt zich voornamelijk op de geschiedenis vanaf de Verlichting (vwo) of Opstand in de Nederlanden. Oudheid en Middeleeuwen komen als het meest nieuw voor. In het nieuwe geschiedenisexamen zijn Oudheid en Middeleeuwen nu verplaatst naar het schoolexamen (SE). Dit is zeer erg, aangezien er veel nieuwe ontwikkelingen binnen de Oudheid en Middeleeuwen waarneembaar zijn. Denk aan het Anchoring Innovation project voor Oudheid of auteurs als Peter Raedts en Patricia Clare Ingham die het belang van de Middeleeuwen onderstrepen. Ik mis in de bijdragen ook literatuur over geschiedenisonderwijs zoals van de Radboud Academie (Actief Historisch Denken). Dit kan ook op een universiteit worden ingezet. Kortom, er is veel meer voor handen dan een nieuw handboek.

6 M. Eekman, ‘Historicus, en dan?’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jaargang 130, no. 2. (2017) 269. 7 M. Beumer ‘Mark Beumer wil zo graag een kans’, in: de Gelderlander (02-09-2010). 9

Reinhart Koselleck, begripshistoricus (1923-2006) Mark Beumer

Prof. dr. dr. h.c. mult. Reinhart Koselleck stierf op 3 februari 2006 als een van de meest gerenommeerde Duitse historici. Hij is zeer bekend geworden met zijn Kritik und Krise (1959) en met begrippen als Erfahrungsraum en Erwartungshorizont. Reinhart Koselleck heeft een grote bijdrage gegeven aan de zogenaamde begripsgeschiedenis. Hoe is de historische ontwikkeling van begrippen geweest, welke dis- en continuïteit is er waar te nemen en hoe kan men met taal uiting geven aan dergelijke begrippen en zo de geschiedenis ‘maakbaar’ maken? Geen eenvoudige vragen met zeker geen eenvoudige antwoorden. In 82 jaar tijd heeft Koselleck talloze werken geschreven, waarin telkens dezelfde onderwerpen terugkwamen zoals de Franse Revolutie, die hij als een absoluut breekpunt zag tussen de theologische oude geschiedenis en de Neuzeit.

In hoorcolleges van Manon de Courten is aangegeven dat zijn werk op drie niveaus gelezen kan worden: historisch, filosofisch en epistemologisch. Bij de historische visie gaat het om het ontstaan van de moderniteit die Koselleck rond 1780 plaatst. De verhouding tussen geschiedenis en tijd speelt bij hem een grote rol. Bij de filosofische visie gaat het om de historiciteit: alle gezamenlijke en persoonlijke geschiedenis samen. Of met andere woorden: wat maakt dat de mens historisch van aard is? Bij het epistemologische debat gaat het om de noodzakelijkheid van de geschiedschrijving. Ik zal mij voornamelijk op de eerste twee aspecten van zijn analyse richten.

Ik zal in de volgende hoofdstukken proberen het een en ander over Koselleck uiteen te zetten. Ten eerste geef ik een biografie, waarin ik aangeef wat hij zoal gedaan heeft en waar hij gestudeerd heeft om duidelijk te maken met wie wij hier eigenlijk te maken hebben. Vervolgens zal ik ingaan op zijn werk, waaronder de maakbaarheid der geschiedenis. Ten derde zal ik naar aanleiding van hoofdstuk 2 een kritische beschouwing over zijn concepten geven, en tenslotte eindig ik met een eindconclusie en betoog.

10

Hoofdstuk 1: Reinhart Koselleck, een biografie

Reinhart Koselleck werd in 1923 in Görlitz geboren en promoveerde na zijn studie Geschiedenis, Filosofie, Staatsrecht en Sociologie in Heidelberg en Bristol met zijn beroemd geworden Kritik und Krise. Eine Studie zur Pathogenese der bürgerlichen Welt. Tot zijn academische docenten behoren onder andere Werner Conze, Hans-Georg Gadamer, Karl Löwitz, Carl Schmitt en Alfred Weber. In 1965 schreef hij Preußen zwischen Reform und Revolution en is nog steeds beschouwd als een standaardwerk. Na een professoraat in Bochum en Heidelberg werd hij in 1974 Professor in de Theorie der Geschiedenis aan de universiteit van Bielefeld, waar hij tot zijn emeritaat in 1988 doceerde. Tussen 1974 en 1979 was Koselleck directeur van het Bielefelder Zentrum für interdisziplinäre Forschung. Daarna was hij van 1987 tot 1989 medelid van het Wetenschapscollege te Berlijn en in 1993 werd hij medelid van het Collegium in Boedapest. In de jaren 1996-97 werkte hij bij het Warburg Haus Hamburg en in 1998 ging hij werken bij het Institute for Advanced Study in the Humanities en Social Siences. Gastprofessoraten leidden hem naar Tokio, Parijs, Chicago en New York. In 1989 kreeg hij de Historischen Kollegs-prijs in ontvangst. In dat zelfde jaar verkreeg hij een eredoctoraat aan de Universiteit van Amsterdam. In 1993 ontving hij de eremedaille van de Ecole des Hautes Etudes en Science Sociales te Parijs, in 1999 de Sigmund Freud-prijs voor wetenschappelijke proza en in 2003 de Historikerpreis in Münster.

Met zijn werk voor de geschiedenis (Theorie der Geschiedenis) kreeg Koselleck wereldwijde erkenning. In Duitsland behoort hij tot de grondlegger van de Sociale Geschiedenis. Grote invloed verkreeg hij met zijn bundel Vergangene Zukunft. Zu Semantik geschichtlicher Zeiten (1979). Een van zijn grotere projecten was het lexicon Geschichtliche Grundbegriffe. Historisches Lexikon der politisch-sozialen Sprache in Deutschland (1972-97). In 2000 verscheen zijn verzamelde werken Zeitgeschichten. Studien zur Historik. Openlijk opmerkzaam was zijn grote expertise op het gebied van politieke iconografie en de dodencultus.

De universiteit van Bielefeld rouwt openlijk om het verlies van deze grootheid die sinds 1989 eresenator was van laatstgenoemde universiteit. Na de dood van Johannes Rau moesten zij na enkele dagen alweer afscheid van nog een zeer gerespecteerd collega. Felix Müller van de krant Die Welt geeft aan dat Koselleck tijdens zijn leven een indrukwekkend levenswerk gecreëerd heeft wat bestaat uit talloze monografieën, essays en voordrachten. Beroemd geworden met zijn Sattelzeit, waarmee hij doelde op de breuk tussen de oude en de moderne tijd, in ongeveer 1780, met de Franse Revolutie als absoluut breekpunt. Hendrik Werner van de Berliner Morgenpost roemt Koselleck als een van de meeste betekenisvolle contemporaine historici van zijn tijd.8

Hoofdstuk 2: Een beschouwing van zijn werk

In het werk van Koselleck zijn er steeds een aantal terugkerende thema’s. De thema’s die ik behandel zijn de maakbaarheid der geschiedenis, de begrippen ‘Erfahrungsraum’ en ‘Erwartungshorizont’. In zijn boek Vergangene Zukunft beschrijft hij het idee van de maakbaarheid van de geschiedenis.9

8 www.idw-online.de/pages/de/news?print=1&id=145815. De universiteit Bielefeld; F. Müller, In den Schichten der Sprache; Das Vermächtnis eines großen Historikers: Reinhart Koselleck untersucht den Wandel von Begriffen, Die Welt, November 11, 2006; H. Werner, Ein denkender Historiker, Berliner Morgenpost, Oktober 5, 2006. 9 R. Koselleck, ‘Ueber die Verfügbarkeit der Geschichte’, uit: R. Koselleck, Vergangene Zukunft: Zur Semantik vergangener Zeiten, Frankfurt/Main 1979, 260-278. Wij hebben de Engelse vertaling gebruikt. 11

Maakbaarheid der Geschiedenis De maakbaarheid der geschiedenis illustreert hij in 2 delen: (1) dit idee wordt gedemonstreerd door wanneer en op welke manier het idee ontstaan is dat men geschiedenis kan construeren. De discussie wordt hier beperkt tot bronnen in de Duitse taal; (2) ten tweede probeert Koselleck de grenzen te identificeren die getrokken zijn rondom de ‘maakbaarheid’ door een nette voorgestelde geschiedenis. Sinds 1780 is het idee ontstaan dat men geschiedenis kan construeren. Deze formulering wijst een moderne ervaring aan, een moderne verwachting: dat men steeds meer in staat is om geschiedenis te plannen en uit te voeren.

Voordat geschiedenis begrepen kan worden als iets dat verworpen kan worden en opbouwend, onderging het blikveld van de geschiedenis zelf een verrijkende semantische verandering. Ons huidig concept van geschiedenis, samen met de ontelbare zones van betekenis, die eigenlijk gelijk exclusief zijn, werd voor het eerst aan de het einde van de 18e eeuw geconstrueerd. Het is een uitkomst van de langdurige theoretische reflecties van de Verlichting. Daarvoor bestond de idee dat God de geschiedenis in gang had gezet. Maar er was geen geschiedenis waarin de mens zelf het object was. Vroeger bestonden er talloze geschiedenissen en die gebruikt werden als voorbeelden in onderwijs over ethiek en religie, over recht en filosofie. Geschiedenis als uitdrukking was meervoudig. In 1748 was vastgesteld dat ‘geschiedenis een spiegel was voor ondeugden en deugden en waarvan men kon leren door ervaring.’ Een van de conceptuele prestaties van de Verlichtingsfilosofie was het vergroten van de geschiedenis in een algemeen concept die de voorwaarde werd voor mogelijke ervaring en verwachting. Alleen van 1780 kon men spreken van ‘geschiedenis in algemeen’, ‘geschiedenis in en voor zichzelf’ en ‘geschiedenis zuiver en simpel’. Als iemand voor 1780 gezegd zou hebben dat hij geschiedenis studeerde, had men gevraagd om welke geschiedenis het ging. De koers van historische gebeurtenissen, de manier waarop zij taalkundig mogelijk worden gemaakt, en de manier waarop zij werken, komen niet makkelijk overeen, zo dat, bijvoorbeeld, een gebeurtenis alleen in haar eigen taalkundige registratie opkomt. Liever, een spanning die tussen deze twee polen bestaat, ondergaat een continu historische verandering. Het is dus zeer belangrijk dat we de eigenaardigheden onderzoeken van hoe het verleden verwoord en beoefend worden. Met andere woorden: ‘Wat staat er op het spel bij een geconstrueerde geschiedenis?’

De eerste historische thesis is dat geschiedenis voor het eerst verscheen als voorbereiding van de mens; dat is, voorgesteld als maakbaar gevolgd door de groei van geschiedenis als een onafhankelijk en enkelvoudig sleutelconcept. De stap van meerdere geschiedenissen naar een algemene en enkelvoudige geschiedenis is een semantische aanwijzing van een nieuwe ervaringsruimte en een nieuwe verwachtingshorizon.

De volgende criteria karakteriseren dit nieuwe concept: 1. “Geschiedenis zuiver en simpel” was een gezamenlijke enkelvoudigheid dat tegelijkertijd de som van alle geschiedenissen verzamelde. “Geschiedenis” won daardoor een vergrote graad van abstractie, en werd het toegestaan een grotere complexiteit aan te wijzen, wiens mogelijkheid het was om de realiteit algemeen op een historische manier uit te wijden. 2. De nu inmiddels bekende Latijnse uitdrukking Historie; dat is, het concept dat kennis aanduidt alsook de wetenschap der dingen en zaken werd op hetzelfde moment geabsorbeerd door het nieuwe concept van geschiedenis (Geschiedenis). Op een andere manier gezegd, geschiedenis als realiteit en als de reflectie op deze geschiedenis werden samengebracht in een samengesteld concept. Volgens voorgaande kan men deze nieuwe uitdrukking karakteriseren als een vorm van een transcendentale categorie: de

12

voorwaarden voor mogelijke historische ervaring en van de mogelijke kennis waren onder een noemer gebracht. 3. Binnen dit zoeken naar één oplossing, die in eerste instantie puur semantisch was, was er een impliciet afstand doen van een extrahistorisch niveau. De ervaring of vrees van geschiedenis in het algemeen hoefde niet meer tot God of de natuur teruggevoerd te worden. In andere woorden, de geschiedenis die ervaren werd als nieuw was, vanaf het begin, synoniem met het concept van wereldgeschiedenis zelf. Het was niet langer een zaak van geschiedenis die vooral plaatsvond door en met de mensen van de Aarde. In Schelling’s woorden uit 1798: de mens heeft geschiedenis. “Niet omdat hij daaraan deelneemt, maar omdat hij het produceert.”

Het is het concept van de wederkerigheid die het eerst ruimte geeft voor handeling waarin de mens zich aangetrokken kan voelen om de toekomst te voorspellen. Verder is geschiedenis geen aaneenschakeling van historische gebeurtenissen en het aantal van die gebeurtenissen. De verhalende betekenis werd onmiddellijk verlaten en sinds het einde van de 18e eeuw, staat de uitdrukking open voor sociale en politieke niveaus voor bestemde activiteit die in de richting van de toekomst wijzen. Het is zeker mogelijk de verwijzing naar de reeks van waarzegging, planning en constructie als een basis voor de antropologische beslissende factor te zien. Wat nieuw is in de confrontatie is de referentie van deze beslissende factor van actie van het nieuw omvattende “geschiedenis in het algemeen”. Dit lijkt erop dat op de agenda niet meer of minder de toekomst van de wereldgeschiedenis staat, en zelfs de beschikbaarheid. Om uit te wijden, een uitkomst van de zogenaamde moderniteit (Neuzeit) was dat aan het einde van de 18e eeuw het idee van een ‘nieuwe tijd’ opkwam. Het concept van vooruitgang, die grotendeels gelijkgesteld werd met “geschiedenis”, omvatte een soort historische tijd die onderworpen was aan constante vernieuwing. Grofweg tot halverwege de 17e eeuw was de toekomstverwachting verbonden aan het Laatste Oordeel, waarin de aardse onrechtvaardigheid haar historische plaats zou krijgen. Het lot was hier onrechtvaardig maar ook genadig, en het werd aangenomen dat mensen zelf waarzeggerij moesten bedrijven en zich netjes moesten gedragen. De kunst van de politieke prognose werd vanaf de 16e eeuw ontwikkeld en werd deel van alle mensen die zich met de staat bezighielden. De tussenkomst van de voorgaande ervaring voor de verwachte toekomst maakte gebruik van structuren wiens structuur stabiel was. Tussenkomst van vroegere ervaringen voor de toekomstverwachting zou op zijn minst tot immobiliteit leiden (Kant) en alle impulsen tot actie verkreukelen. Boven alles, hoewel, staat deze conclusie in tegenstelling tot Kants verwachting dat de toekomst beter zou zijn omdat ze dit moet zijn. Kant vraagt hoe kan geschiedenis a-priori kan zijn? Kant geeft zelf antwoord: “Als de waarzegger zelf de gebeurtenissen maakt en organiseert, welke hij van tevoren aankondigt.” De donkere “aankondiging” van een “lot dat misschien boven ons hangt” wordt dus, in Kants woorden, “een chimaera.” Het Lot neemt de autonomie van de heersende praktische rede weg.

Adam Weishaupt was de leider van de illuminati in Bavaria. Hij kruiste het grensgebied op het pad naar de construeerbaarheid van de geschiedenis, want hij was de eerste die poogde de capaciteit van waarzeggerij over te brengen, de mogelijkheid om lange duur-prognoses te maken, in principes voor politieke actie die hun legitimatie beargumenteren aan de hand van algemene geschiedenis. Zijn politieke bedoeling om de staat te ondermijnen en het weelderig terug te geven was aan niets anders toegeschreven aan het werk van een geschiedenis die vroeg of laat haar effect zou uitoefenen. Waar ook de maakbaarheid van geschiedenis mag zijn, het was een nadrukkelijke verdubbelde ontlening zo snel als de acteur de geschiedenis opriep welke, op dezelfde tijd, objectief het te begane pad aanwees. Deel 2 gaat over de vraag waar de grenzen liggen die bij de maakbaarheid horen van een nette samengestelde geschiedenis? De tweede historische these houdt in dat geschiedenis

13 gekarakteriseerd wordt door de manier waarop menselijke waarzeggerij, menselijke plannen en hun uitvoer altijd in de tijd verschillen. Door het bewaren, veranderen wij de structurele verklaring of geformuleerde visie dat ouder is dan de 18e eeuw. Volgens een statement van de Verlichting is “Geschiedenis in en van zichzelf” en gebeurt altijd in de anticipatie van de incompleetheid en daarom een open toekomst inhoudt. Deze thesis wordt bewezen aan de hand van historische voorbeelden die de maakbaarheid van de geschiedenis ondersteunen. Vier personen worden genoemd, waarvan niet ontkend kan worden dat zij een rol hebben gespeeld in het construeren van geschiedenis:

1. Marx. Hij probeerde altijd bepaalde concepten van geschiedenis op te lossen en probeerde om zulke concepten te onthullen als ‘metafysische subjecten.’ Zijn historische analyses worden gevoed door een fundamentele bepaling van het verschil dat menselijke actie onderscheidt van wat eigenlijk gebeurt op de lange duur. Marx benadrukt in een onovertroffen manier de grenzen van het construeren van geschiedenis: “Mensen maken hun eigen geschiedenis, maar zij doen dit niet zo vrij, niet onder de voorwaarden van hun eigen keuzes, maar meer onder de omstandigheden die hen direct confronteren en die historisch gegeven en doorgegeven zijn.” 2. Bismarck protesteerde altijd tegen de maakbaarheid van de geschiedenis. “Een willekeurige interventie in de ontwikkeling van geschiedenis die alleen gemaakt is voor persoonlijke redenen heeft altijd de oogst van het onrijpe fruit beëindigd.” Bismarck schreef in 1869 een decreet tot de Pruisische gezant in München, von Wertheim. “We kunnen de klokken vooruit zetten, maar daardoor gaat de tijd niet sneller.” Hij gebruikte zijn dictaat zeker tegen het idee van de maakbaarheid der geschiedenis zodat hij politiek kon bedrijven; hij wenst de Bavariaanse angst te kalmeren m.b.t. de Pruisische expansiedrift zodat hij zijn eigen eenheidspolitiek kon voortzetten. “Het is in het algemeen niet mogelijk voor iemand om geschiedenis te construeren, maar men leren van de manier waarop het politieke leven van een groot volk, haar ontwikkeling, en haar historische voorwaarden behoorlijk worden uitgevoerd.” 3. Hitler schreef in zijn tweede boek in 1928: “Alleen onder hamer van de wereldgeschiedenis worden de eeuwige waarheden van een volk staal en ijzer wanneer men geschiedenis maakt.” 4. Roosevelt had twijfels over de volgende dag en konden een verbeelding zijn van het feit dat, in de geschiedenis, dingen anders kunnen uitkomen dan dat zij oorspronkelijk gepland zijn.

Tenslotte de conclusie van Koselleck. Wij moeten ons verdedigen tegen de complete afwijzing van de moderne omslag van de uitdrukking met betrekking tot de maakbaarheid van de geschiedenis. Mensen zijn verantwoordelijk voor de geschiedenis waaraan zij deelnemen, of ze nu schuldig zijn aan de gevolgen of niet. Men moet berekend zijn op onverenigbaarheid van bedoeling en uitkomst, en dit leent zich voor een basis van echt betekenis voor het dictaat met betrekking tot de maakbaarheid der geschiedenis. Er gebeurt altijd meer en minder in de geschiedenis dat voorspeld door de gegeven voorwaarden/bepalingen. Achter dit “meer of minder” vindt men mensen, of ze nu willen of niet. Deze voorwaarden zullen voor lange tijd niet veranderen; en wanneer zij dit doen, veranderen zij zo langzaam en over zo’n lange periode dat zij de voorbereiding of maakbaarheid ontsnappen.

14

Ten tweede zijn daar de sleutelbegrippen Erfahrungsraum en Erwartungshorizont.10 Deze nemen een belangrijke plaats in daar waar het gaat om een bepaalde verwachtingspatroon gebaseerd op eerdere ervaringen. Dat ervaringen misleidend kunnen zijn, bespreek ik in het volgende hoofdstuk.

Erfahrungsraum und Erwartungshorizont De historicus reikt in het verleden – verder dan zijn eigen ervaringen en herinneringen, geleid door vragen en verlangens, hoop en problemen – wordt aanvankelijk geconfronteerd met zogenaamde overblijfselen die tot op zekere hoogt bereikbaar blijven. Als de historicus deze overblijfselen transformeert in bronnen die de geschiedenis kunnen bewijzen die hij onderzoekt, dan is hij op twee niveaus bezig:

1. Of hij onderzoekt de omstandigheden die op een gegeven moment door taal verwoord zijn, 2. Of hij reconstrueert de omstandigheden welke voorheen niet verwoord zijn in taal, maar welke, met behulp van hypothesen en methoden, hij kan extraheren aan de hand van de relieken.

In het eerste geval verlenen de concepten de oorspronkelijke taal haar vorm die als doel dient voor een heuristieke ingang tot een begrip van de verleden realiteit. In het tweede geval maakt de historicus gebruik van de concepten die geconstrueerd en ex post gedefinieerd zijn, waarop wetenschappelijke categorieën toepasbaar zijn op bronnen, zonder hierbij aanwezig te zijn. We hebben daarom te maken met aan de ene kant concepten die belichaamd zijn in bronnen, en aan de andere kant met wetenschappelijke cognitieve categorieën. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden, omdat men hetzelfde woord voor verleden historisch concept en historische categorie kan gebruiken. De afmeting en onderzoek van verschillen tussen of de samenkomst van oude concepten en moderne cognitieve categorieën wordt belichaamd door de Begriffsgeschichte. De begrippen “Erfahrungsraum” en “Erwartungshorizont” drukken aanvankelijk geen historische realiteit uit zoals historische namen en benamingen doen. In dit opzicht zijn deze begrippen louter formele categorieën, want wat men ervaren heeft of wat men verwacht kan men niet uit deze categorieën herleiden. These: ervaring en verwachting zijn twee categorieën die geschikt zijn voor de behandeling van de historische tijd vanwege hun manier om verleden en toekomst te belichamen. Zij zijn ook geschikt voor het ontdekken van historische tijd in het domein van empirisch onderzoek, sinds zij voorzien in een leidraad om sociale en politieke bewegingen te concretiseren.

Erfahrungsraum en Erwartungshorizont als Metahistorische Categorieën Erfahrungsraum is een aanwezig verleden, waarin gebeurtenissen zij opgeslagen die herinnerd kunnen worden. Er is ook een element van vreemde ervaring aanwezig, in ervaringen bekend door generaties en instituties. Hetzelfde geldt voor verwachting: onmiddellijk komen persoon specifieke en interpersoonlijke verwachtingen dagelijks voor; het is de toekomst die het heden maakt; zelf verwijst het naar het nog-niet, naar het niet-ervaren, totdat wat wordt onthuld. Verleden en toekomst vallen nooit samen, of dat de verwachting in zijn geheel kan worden afgeleid van ervaring. Ervaring past niet in de geschiedenis, het overlapt de gehele tijd en kan

10 R. Koselleck,’Erfahrungsraum und Erwartungshorizont – zwei historischen Kategorien’, uit: R. Koselleck, Vergangene Zukunft: Zur Semantik vergangener Zeiten, Frankfurt/Main 1979, 349-376. Wij hebben de Engelse vertaling gebruikt. 15 niet gevangen worden. In contrast, is het beter gebruik te maken van een metafoor van een nieuwe ruimte, die niet gezien kan worden. Ervaring wordt gekenmerkt door het feit dat het voorbijgaat aan historische gebeurtenissen, dat het deze aantoonbaar kan maken, dat het doordrenkt is met realiteit en dat vervulde missies en gemiste kansen samenbindt. Verwachting zonder ervaring kan niet volgens Koselleck. Als het verwachte vervuld wordt, is de verrassing eraf. Alleen het onverwachte is verrassend en kan nieuwe ervaringen scheppen. Kortom: het is de spanning tussen ervaring en verwachting die, in altijd veranderende patronen, nieuwe oplossingen kan brengen en waardoor de geschiedenis werkt. Dit kan gezien worden in de term ‘prognose’. De omstandigheden voor het vaststellen van een prognose komen uit het verleden, maar dat wil niet zeggen dat deze ook zo uitkomt. Ervaring en verwachting zijn niet statisch aan elkaar gerelateerd. Zij vormen een temporeel verschil in het heden door verleden en toekomst te verdubbelen op een ongelijke manier.

Historische verandering in de classificatie van ervaring en verwachting

De these hier is dat tijdens de Neuzeit het verschil tussen ervaring en verwachting enorm vergroot is: meer precies, dat Neuzeit eerst begrepen is als een neue Zeit uit de tijd dat verwachtingen zichzelf gedistantieerd hebben van alle voorgaande ervaring. Dit geeft niet aan of men te maken heeft met objectieve geschiedenis of de reflectie ervan. Koselleck geeft een voorbeeld van ‘objectieve’ data in de zin van de sociale geschiedenis. Hij beschrijft de boerenstand die 200 jaar geleden volgens de seizoenen leefden. Zij waren sterk van de natuur afhankelijk, aangaande de oogst. Mettertijd werden technische innovaties aangegrepen om het proces sneller te laten verlopen, waardoor het leefpatroon niet meer sterk, aangepast hoefden te worden aan de weersomstandigheden. Als iets veranderde, dan duurde dit zo lang, dat de scheur tussen de vorige ervaring en een verwachting de traditionele leefwereld niet ondermijnde Verwachtingen die voorbij gingen aan alle voorgaande ervaring, waren niet aan deze wereld gerelateerd. Zij waren gericht op het zogenaamde Hiernamaals, die het Einde van de Wereld aankondigde. Het idee van ‘vooruitgang’ tornde aan het beeld van de Apocalyps. Volgens Rousseau kon de geschiedenis gezien worden als een langdurig proces van groeiende vervolmaking, welke door de mens zelf volbracht wordt. Vooruitgang combineert ervaring en verwachting. Wat interessant is dat vooruitgang zich richt op een actieve verandering van de wereld en niet op het hiernamaals. Wat nieuw was dat verwachting nu verbonden werd aan alle voorgaande ervaringen. Het verleden werd nu anders dan de toekomst. Volgens Kant kwamen verleden en toekomst niet langer overeen, maar waren zij nu opgesplitst. Kant veronderstelt dat geschiedenis uniek is en als het geheel van de geschiedenis uniek is, dan is de toekomst ook uniek en dus anders dan het verleden. ‘Vooruitgang’ is het eerste echte historische concept dat de temporele scheur tussen ervaring en verwachting verkleint tot een enkel concept. In de late 18e eeuw kwam de techno-industriële vooruitgang, die allerlei verwachtingen van vooruitgang mogelijk maakte. Tenslotte is daar het onmiskenbare aanwijspunt waarin verschil continu vernieuwd wordt en dat is de acceleratie. Politiek-sociale en wetenschappelijk-technische vooruitgang verandert door de deugd van de versnelling van temporele ritmes en interventies in het milieu. Het idee dat acceleratie de toekomst niet alleen zou veranderen, maar ook verbeteren is een idee uit de Late Verlichting. De last van de historische these is dat in de Neuzeit het verschil tussen ervaring en verwachting ontzettend gegroeid is. Voorbeelden van dit concepten vindt men in de Duitse taal. Het eerste verwijst naar de federale organisatie, Bund. Deze term werd voor het eerst gebruikt in orale zin om verbonden voor bepaalde tijd te bezegelen. Ten tweede kan het woord gebruikt worden als Bündnisse. Het woord Bund refereert ook aan vaststaande feiten zoals dat “Bond van steden”

16 overging in “steden van de Bond”. Der Bund omvat ervaring die al bestond en onder een concept gebracht was.

Hoofdstuk 3: Reinhart Koselleck, achterhaald of actueel?

In dit laatste hoofdstuk zal ik het werk van Koselleck proberen te analyseren. Hierbij maak ik gebruik van enkele historici zoals Piet Blaas, en Jan van der Dussen.

Ten eerste spreekt Koselleck over de geschiedenis. In zijn ogen is de geschiedenis geen aaneenschakeling van historische gebeurtenissen en het aantal daarvan. Dit is eigenlijk onjuist, want de geschiedenis is een doorlopend proces van gebeurtenissen die allemaal hun eigen invloed op elkaar uitoefenen. Waar men wel aan moet denken is de locatie waar die gebeurtenissen plaatsvinden. Iets wat in Nederland gebeurt, hoeft niet per se invloed te hebben in Amerika, alhoewel dit natuurlijk wel mogelijk is; denk bijvoorbeeld aan een rechtszaak van een Amerikaan in Den Haag.

Ten eerste is daar de Franse Revolutie. Koselleck ziet deze als absoluut breekpunt tussen de oude en de nieuwe geschiedenis, tussen verleden en heden. Maar deze stelling wordt door Jan van der Dussen verworpen. Jan van der Dussen geeft aan dat Koselleck dit standpunt niet kan handhaven omdat men geen toekomstvisie kan hebben zonder een visie op het verleden.11 Een ander punt van kritiek is de ontwikkeling van het begrip ‘revolutie’. Koselleck geeft aan dat de gewelddadige connotatie overging in een visie op de toekomst met goede verwachtingen, maar bestrijdt zijn eigen punt gelijk daarna, door aan te geven dat ondanks deze nieuwe visie men toch bloedige revoluties is blijven voeren. De breuk met het verleden werd op een wel heel drastische wijze gesymboliseerd door het invoeren van een nieuwe kalender op 22 september 1792, de dag nadat door de Nationale Conventie de Franse Republiek was uitgeroepen.12 Ook hier kan men dit verwerpen door aan te geven dat kalenders bedenksels van mensen zijn en dus geen universele waarde kunnen hebben.

Een tweede vorm van kritiek heb ik op de begrippen ‘Erfahrungsraum’ en ‘Erwartungshorizont’. Ervaring zonder verwachting zou niet kunnen bestaan. Echter gaat men hier voorbij aan de idee dat ervaring misleidend kan zijn. Als een persoon een bepaalde geschiedenis met zich meedraagt, waarin bepaalde dingen wel of niet zijn voorgekomen, dan wil dat niet zeggen dat deze in de toekomst niet kunnen plaatsvinden. Hierdoor kan ervaring misleidend zijn en is bovenstaande these doorbroken. Met andere woorden: de geldigheid van het verleden wordt geschaad waardoor het verwachtingspatroon onzeker wordt.13 Echter wil ik hier wel aangeven dat ervaring een soort bron is dat een persoon veel zekerheid geeft, maar geeft nooit een volledige garantie voor de maakbaarheid der geschiedenis. De fout die er bij veel mensen insluipt is de arrogantie dat bepaalde gebeurtenissen altijd op een zelfde manier verlopen, maar dat men er zelden of nooit bij stilstaat dat er ook factoren zijn die het verloop kunnen veranderen.

Een derde punt van kritiek is dat mij opvalt dat in al zijn artikelen dezelfde thema’s aangehaald worden: de Franse Revolutie, Kant, ervaring en verwachting en prognose, etc. zo wordt het wel makkelijk om artikelen te schrijven. Er komen wel nieuwe visies bij, maar deze zijn in mijn

11 J. van der Dussen, Geschiedenis & Beschaving. Kritische opstellen over verleden, heden en toekomst, Hilversum 2005, 246. 12 Van der Dussen, Geschiedenis & Beschaving, 219-220. 13 P. Blaas, Anachronisme en historisch besef. Momenten uit de ontwikkeling van het Europees Historisch Bewustzijn, Rotterdam 1988, 10. 17 ogen erg summier. Taal is ook een belangrijk onderdeel van zijn werk. Hoe uit je ervaringen in taal, hoe veranderen begrippen in vorm en betekenis? Hier slaat hij ook af en toe de plank mis, bijvoorbeeld dat het woord ‘adel’ over is gegaan in ‘elite’. Dit klopt natuurlijk niet; adel is een stand van koninklijke bloede met voorrechten en de daarbij behorende rijkdommen, terwijl elite een bevoorrechte groep is, maar niet van adel.

Een vierde punt is het nut van het werk van Koselleck. Naar mijn idee draagt hij zeer belangrijke overwegingen over geschiedenis aan, maar gaan deze lang niet altijd op. Hij zet je zeker aan het denken, maar men moet zich beseffen dat zijn mening een van de velen is in het historische veld. Men kan zich afvragen welke invloed zijn werk heeft op het historische besef, zowel in tijd als geschiedenis? Voor mij is hij een modernist. Modernisten denken in breuklijnen en grenzen. Bij Koselleck is dat de Franse Revolutie van 1789 die hij als absoluut breekpunt ziet tussen verleden en heden. Wat voor ons historici belangrijk is wat er precies achter de begrippen verleden, heden en toekomst zit en hoe wij dit op een correcte taalkundige en begrijpelijke wijze aan onze medemensen kunnen verklaren?

Eindconclusie

Aan het einde gekomen van mijn beschouwingen en kritiekpunten, kan ik concluderen dat het werk van Koselleck zeker niet achterhaald is, maar ook geen actualiteit is van de zuiverste vorm. Voor mij valt hij er ergens tussenin. Ik heb het idee dat zijn werk alleen van toepassing in bepaalde situaties en dat de historicus niet dagelijks met zijn gedachtegoed bezig is. Ervaring en verwachting zijn inderdaad geen historische bronnen die in de historiografie een belangrijke waarde hebben. ik heb aangetoond dat deze onbetrouwbaar kunnen zijn en hierdoor verliezen zij hun betekenis voor de historicus en de constructie van zijn verhaal. Verder zijn er vele personen aan te wijzen in de geschiedenis die dachten de geschiedenis te kunnen maken, maar gebleken is dat het verloop niet de verwachting was, die zij in eerste instantie hadden aangenomen. Koselleck vindt het belangrijk om door teksten heen te kijken om te zien wat er achter zit. Dit kun je doen aan de hand van begripsanalyse. Hier ben ik het mee eens, maar een probleem is dat dit zeer tijdrovend is. Naar mijn idee zijn er maar weinig historici die daar echt de tijd voor nemen. Verder ben ik het eens met het idee hoe je geschiedenis in taal verwoord, want woorden maken de tekst en in het geval van geschiedenis dus de geschiedenis. Woorden zijn verschillend, maar ook synoniemen kunnen van betekenis verschillen. Echter is het wel zo dat niet alles in taal is uit te drukken en men soms op een intelligibel gevoel moet vertrouwen. Koselleck is in dit opzicht soms tekortgeschoten als men kijkt naar zijn ideeën over de overgang van begrippen zoals adel, dat volgens hem overgaat in elite. Hier zie je een bepaalde oppervlakkigheid, waardoor de context ten nadele verandert, omdat zowel de vorm als de inhoud niet meer kloppen. Naar mijn mening is het doel van Koselleck om vooral de historicus tot kritisch denken aan te zetten over wat hij nu eigenlijk aan het doen is, wanneer hij met geschiedenis bezig is. Hiervoor geeft hij een aantal leidraden en ideeën om te overdenken. Ik denk niet dat het doel is om de werkwijze drastisch om te gooien tot heel iets anders; hij komt op mij namelijk helemaal niet opdringerig over. Zijn modernistische manier van denken wordt verworpen door het postmodernisme, wat zogenaamd niet aan breuklijnen doet, maar het begrip op zichzelf is een ook breekpunt met wat dat ervoor zit. Het werk van Reinhart Koselleck is over het geheel genomen zeker niet verouderd of achterhaald, maar is ook niet iets van het dagelijkse leven. Zijn ideeën zijn echter nog steeds zeer belangrijk voor de (begrips)historicus die zich in zijn onderzoek bezig houdt met bepaalde historische begrippen de historische ontwikkeling daarvan, zover dergelijk onderzoek relevant is voor zijn einddoel.

18

Literatuurlijst en andere bronnen

P. Blaas, Anachronisme en historisch besef. Momenten uit de ontwikkeling van het Europees Historisch Bewustzijn, Rotterdam 1988, 10.

J. van der Dussen, Geschiedenis & Beschaving. Kritische opstellen over verleden, heden en toekomst, Hilversum 2005, 219-220, 246

R. Koselleck, ‘Ueber die Verfügbarkeit der Geschichte’, uit: R. Koselleck, Vergangene Zukunft: Zur Semantik vergangener Zeiten, Frankfurt/Main 1979, 260-278.

R. Koselleck,’Erfahrungsraum und Erwartungshorizont – zwei historischen Kategorien’, uit: R. Koselleck, Vergangene Zukunft: Zur Semantik vergangener Zeiten, Frankfurt/Main 1979, 349- 376

F. Müller, In den Schichten der Sprache; Das Vermächtnis eines großen Historikers: Reinhart Koselleck untersucht den Wandel von Begriffen, Die Welt, November 11, 2006

H. Werner, Ein denkender Historiker, Berliner Morgenpost, Oktober 5, 2006. www.idw-online.de/pages/de/news?print=1&id=145815. De universiteit Bielefeld

-

19

Recensie Thom Roep & Co Loerakker, Van Nul Tot Nu. De vaderlandse geschiedenis (Big Balloon Publishers 2017). ISBN 9789047804598, 247 pp. €19,95. Mark Beumer

Dit schitterende boek brengt mij terug naar mijn jeugd, naar de losse delen Van Nul Tot Nu die allemaal nog bewaard heb. Nu is er een nieuwe synthese verschenen, waarin alle delen in één boek gebundeld zijn.

Dit boek gebruikten wij tijdens onze studie Geschiedenis en wel voor het vak ‘De Republiek’ onder leiding van dr. Meindert Evers. Sommigen haalden een ruime voldoende door alleen dit boek te bestuderen. Het boek brengt op komische wijze de Nederlandse geschiedenis vanaf het eerste begin, verdeeld in vier perioden.

Voordat de diverse boeken ontstonden, kon men deze vaderlandse geschiedenis in de Donald Duck lezen. Elke week gingen we een stapje verder.

Het boek is zo succesvol omdat het op komische en soms spottende wijze onze geschiedenis verbeeldt, die soms zwarte randjes kent zoals slavernij. Kinderen kunnen op deze wijze op een makkelijke manier inhoudelijk goed kennis nemen van de diverse thema’s die ons verleden rijk is.

Daarnaast gebruiken ik en andere collega’s dit boek of delen eruit met liefde in de les, waar talrijke PowerPoints getooid zijn met diverse scenes uit het boek. Zo heb ik bijvoorbeeld voor lessen over Bonifatius en de Tachtigjarige Oorlog dankbaar gebruik gemaakt van dit boek. Leerlingen waarderen dit, waardoor geschiedenis ook echt leuk wordt.

Dit boek is geactualiseerd tot en met 2002, de uitbreiding van de Europese Unie, maar heeft ook aandacht voor emancipatiebewegingen in de twintigste eeuw, waarbij vrouwen steeds meer rechten kregen en jongeren zich gingen afzetten tegen de gevestigde orde. Een thema van alle tijden.

Voor mij is dit boek Nederlands cultureel erfgoed. Zo’n boek zal er namelijk nooit meer komen en dat hoeft ook niet. Ik hoop dan ook van harte dat velen dit mooie leesbare en humoristische boek zullen aanschaffen, alvorens men de zware wetenschappelijke studies erbij pakt.

20

Recensie Yuval Noah Harari, Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst (Thomas Rap 2017). ISBN 9789400407237, 447 pp. €24,99. Mark Beumer

In dit spraakmakende boek poneert Harari dat God niet langer de Aarde beheerst, maar de mensheid. Wat gebeurt er wanneer de mens zichzelf zo kan verbeteren dat zij transformeer van homo sapiens naar homo deus ofwel de goddelijke mens? Welke gevolgen heeft deze transformatie voor de toekomst van de mensheid?

Het boek beschrijft in principe de evolutie van de mensheid, maar neemt ook alle mogelijkheden en gevaren hiervan met zich mee. Zo zijn ziekte en gezondheid in relatie afweer en DNA een van de onderwerpen die aan bod komen, startend vanaf de Prehistorie. De mens heeft door de ontwikkeling van de wetenschap de geneeskunde steeds beter kunnen ontwikkelen tot het stadium waarin het DNA van de mens zo gemanipuleerd kan worden dat zij nooit meer ziek wordt en sterker, nooit meer hoeft te sterven in de toekomst. De mens zou een soort van cyborg kunnen worden, zoals we dat ook in Star Trek zien, waar de Borg alle diverse soorten assimileert en al hun sterke eigenschap opneemt in hun eigen systeem. Daarnaast komen ook de goden aan bod, bovennatuurlijke wezens die nooit sterven en met hun krachten de mens voor- en tegenspoed kunnen brengen. Dit ideaalbeeld past ook in de visie van Harari hoe de mens zich uiteindelijk tot een levende god kan ontwikkelen, al is dit beeld niet nieuw. Farao’s, Griekse heersers en Romeinse keizers werden als levende goden vereerd, maar konden natuurlijk nog wel sterven.

Een andere opmerkelijke stelling is dat God dood is en geloof in de mensheid toeneemt, een soort Verlichting 2.0. Het is natuurlijk maar de vraag in hoeverre God ‘dood’ is, want goden sterven niet, al kun je hen natuurlijk niet meer vereren. Met vijf wereldgodsdiensten lijkt mij deze these eigenlijk onhoudbaar. Maar zoals veel utopische ideeën over het ultieme paradijs, gaat er altijd iets mis. In dit geval houdt de auteur het liberalisme als een van de oorzaken van de mogelijke ondergang der mensheid in een wereld waarin alles mogelijk is. De vraag is natuurlijk wat er na de homo deus komt?

Dit boek is ieder geval zeer inspirerend en geeft veel stof tot nadenken over welke koers de mensheid moet gaan en welke gevolgen dit met zich meebrengt. Anno 2017 lijkt mij dat maar een kleine moeite gezien alle technische ontwikkelingen die op ons afkomen.

21

Recensie Adri. P. van Vliet, Bastaard van Oranje. Justinus van Nassau. Admiraal, diplomaat & gouverneur (1559-1631 (WalburgPers 2017). ISBN 9789462492332, 256 pp. €29,50. Mark Beumer

Dat WalburgPers een van mij favoriete uitgeverijen is, blijkt wederom uit deze fraai uitgegeven studie over de onbekende Justinus van Nassau. In tien hoofstukken maakt de lezer kennis met de enige bastaardzoon van Willem van Oranje, die tot nu maar weinig in de historiografie van de Nederlandse geschiedenis voorkwam.

Nu ligt er een rijk geïllustreerde biografie over Justinus van Nassau die een relatie onderhield met Eva Elinx. Het leven van Justinus loopt vrijwel synchroon met de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) en de Opstand die in 1555 begon met het aantreden van Filips II als landheer. Justinus werd opgevoed aan het hof van Willem van Oranje en bezocht de door zijn vader geschonken universiteit de Leiden.

Justinus was admiraal en werkzaam op zee. Een van zijn eerste wapenfeiten is in 1585 als Antwerpen valt. Hij werd toen luitenant- admiraal van Zeeland. Echter waren de verwachtingen van zijn prestaties niet hoog, zoals in het boek is te lezen: ‘…wij moeten maar afwachten welk succes God aan ‘d’heer Justinus die int werck is’ zal geven.’ De Staten van Holland hadden echter meer vertrouwen in deze Nassau. In relatie tot de Val van Antwerpen moest hij schipbrug van Parma vernielen en daarna Antwerpen bevoorraden met voedsel.

Naast admiraal was hij diplomaat en gouverneur. Justinus werd na het overlijden van Charles de Héraugière benoemd tot gouverneur van Breda en werd adviseur voor zijn halfbroer Maurits van Nassau die later in conflict zou komen met Johan van Oldenbarnevelt die echte Justinus op diverse diplomatieke missies naar Engeland en Frankrijk zou vergezellen. Justinus was sterk afhankelijk van de Staten-Generaal die alle benoemingen van gouverneurs en majoors in handen had. Het ontwikkelde bij Justinus een hoge politieke sensitiviteit. Zijn belangrijkste taak was de bescherming van Breda. Daarnaast was de Raad van State ook een machtig orgaan.

Het is duidelijk dat Justinus in een politiek woelige tijd leefde van centralisatie en particularisme, waarin het niet altijd duidelijk was wie nu de macht had. Was dat de Staten- Generaal of de Raad van State? Ondanks deze onzekere tijd bleef Justinus goed presteren in zijn diverse rollen. Tegenwoordig zou hij een multipotentialite genoemd worden.

Concluderend is Adri. P. van Vliet via WalburgPers erin geslaagd een leemte op schitterende wijze in te vullen. Ook het geschiedenisonderwijs kan hier ontzettend van profiteren door deze ontbrekende schakel nader te bespreken met leerlingen en studenten. Zo wordt de Nederlands historiografie over de Tachtigjarige Oorlog en haar prominenten steeds completer.

22

Recensie Jonathan I. Israel, Democratische Verlichting: Filosofie, revolutie en mensenrechten, 1750 – 1790 (Uitgeverij Van Wijnen – Franeker 2015). ISBN 9789051944358, 1291 pp. €99,50. Mark Beumer

Met dit nieuwste boek over de Verlichting is de trilogie van Jonathan Israel compleet en is de Nederlandse vertaling van Jan Dirk Snel. In zijn eerdere delen heeft Israel betoogd dat de Verlichting in twee stromen onderverdeeld kan worden, namelijk een gematigde en radicale Verlichting. Daarnaast heeft Israel een lans gebroken voor het ontstaan van de diverse Verlichtingen en wel in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden omstreeks 1650, waarin Spinoza een sleutelrol speelde.

In dit laatste deel staat het ontstaan van de Gematigde Verlichting centraal in de periode 1750-1790, waarmee een leemte in de historiografie over de 18e eeuw gevuld wordt. Opmerkelijk is dat diverse gematigde denkers als Voltaire en Locke kritische waren op religie, maar deze niet wilden afschaffen ten gunste van de ratio. Daarnaast was de Verlichting slechts bestemd voor de kleine elite, in plaats van het gewone volk.

In zijn boek analyseert Israel hoe de denkbeelden van de Verlichting geworteld zijn in diverse verschijnselen als adellijke privileges, de boekdrukkunst, religie, slavernij en kolonialisme. Het jaartal 1750 is hierbij bewust als startpunt gekozen omdat er voor die tijd slechts kleine stromingen zichtbaar waren. Pas na 1750 wordt de Verlichting echt een tastbare golf aan nieuw ideeën, met name in de periode 1770-1789 als aanloop naar de Franse Revolutie. Dit is echter een punt dat door vele andere historici en filosofen bekritiseerd is.

Concluderend heeft Israel wederom een enorme hoeveelheid bronnen en literatuur verzameld en is het derde handboek een feit. Kritiek bestaat natuurlijk ook en wel dat diezelfde gedetailleerdheid de lezer niet snel verleiden om het hele boek in een keer uit te lezen. Het moet daarom vooral als handboek gezien worden. Echter biedt het ook veel aanknopingspunten om het onderwerp Verlichting in het geschiedenisonderwijs te nuanceren en biedt het genoeg materiaal om leerlingen kritisch na te laten denken over concept, verspreiding en ontwikkeling van dit interessante thema.

23

Recensie Jop Euwijk en Frank Rensen, De identiteitscrisis van Zwarte Piet (Atlas Contact 2017). ISBN 9789045034973, 171 pp. €21,99. Mark Beumer

In dit zeer helder geschreven boek, nemen twee jonge enthousiaste historici de geschiedenis van Zwarte Piet onder de loep en kijken met name zijn ontwikkeling van voor 2011, toen alles nog rustig was in Nederland maar er al tekenen waren van enige discussie over aard, herkomst en betekenis van Zwarte Piet.

Hierbij speelt standplaatsgebondenheid natuurlijk een grote rol, ook bij mij. Ook ik ben opgegroeid met Sinterklaas en Zwarte Piet die met de roe de basisschool binnenkwam en het de vraag was wie mee naar Spanje werd genomen. Echter, over discriminatie en slavernij als mogelijke verklaring voor zijn uiterlijk ben ik nooit gekomen alsook de andere kinderen met mij.

De discussie is gestart door Quinsy Gario, een kunstenaar die bij Pauw en Witteman Zwarte Piet als racistisch bestempelde en zo een aardverschuiving in Nederland veroorzaakte. Later bekende hij dat het hem alleen om de verkoop van zijn kunst ging en niet per se om Zwarte Piet.

De auteurs geven aan dat zij tijdens hun studie Maatschappijgeschiedenis college over Zwarte Piet hebben gehad van Alex van Stipriaan en Gijsbert Oonk, historici die zich later tégen Zwarte Piet hebben uitgesproken. Dat doet de vraag rijzen wat deze historici hun studenten hebben verteld over de geschiedenis van Zwarte Piet. Zijn alleen argumenten tegen gegeven of zijn ook de argumenten voor geschetst, zoals deze auteurs in hun boek ook doen? Dat betekent dat deze auteurs toch sterk beïnvloed zijn destijds door hoe deze historici hun colleges inhoudelijk hebben vormgegeven. Terecht besteden de auteurs ook aandacht aan de ontstaansgeschiedenis van Sinterklaas, waar gek genoeg helemaal niet moeilijk over wordt gedaan. Een Germaanse god die transformeert in een christelijke heilige? Volledig normaal. De auteurs proberen zoveel mogelijk literatuur te bespreken waarin de herkomst van Zwarte Piet wordt besproken, met zowel voor als tegenstanders van Zwarte Piet. Helaas blijkt er toch bij tegenstanders een sterke cognitieve dissonantie aanwezig te zijn. Wanneer de argumenten van tegenstanders onderuit worden gehaald, blijft men hierin volharden. In andere literatuur van Scheer of Trigt wordt namelijk overduidelijk en overtuigend betoogt dat Zwarte Piet niets met racisme of slavernij te maken. Hij lijkt misschien bepaalde uiterlijke kenmerken te hebben, maar hij is het niet. De auteurs schrijven in hun slotwoord: ‘Uit ons onderzoek blijkt dat de invulling van Zwarte Piet duidelijk is beïnvloed dor de Nederlandse koloniale geschiedenis. Zwarte Piet beeldt misschien niet letterlijk een tot slaaf gemaakte mens uit, maar is zonder twijfel te vergelijken met de

24 karikaturen van zwarte mensen die ten tijde van het kolonialisme en de slavernij opkwamen.’(Euwijk en Rensen 2017:155-156). Karikaturen zijn echter nog geen slaven. Een ander belangrijk aspect dat in het boek aan komt, maar niet sterk duidelijk wordt, is de verandering van het uiterlijk. Al sinds het begin van de 20e eeuw zijn er veranderingen te zien. Hier niet gepubliceerd, maar een Witte Piet is al in 1927 in Tilburg waarneembaar.

Het valt ook in dit boek met name op dat vooral volwassenen er een probleem van maken en problemen zoeken, bijvoorbeeld waarom alleen het gezicht van Piet zwart is als hij door de schoorsteen komt. Je hebt ook nog zoiets als magie of het mysterie van het geloof.

De auteurs hebben naar mijn mening een goed boek geschreven, wat helaas geen voetnoten heeft, zodat de lezer zelf de literatuur moet gaan verkennen. Verder zijn bepaalde onderwerpen niet of nauwelijks aan bod gekomen, bijvoorbeeld het feit dat verandering vanzelf en van binnenuit moet komen, niet met druk van buitenaf. Daarnaast lijkt mij het interessant om te weten of Nederlanders zelf ook culturele tradities van andere landen bekritiseert hebben in de zin van fictieve figuren.

Ik beveel dit boek graag aan bij literair Nederland en hoop op een eigen interpretatie van dit kinderfeest waarbij béíde figuren een opmerkelijke ontstaansgeschiedenis hebben, waar men heden nog steeds erg van geniet. Voor 2017 zijn er dit keer géén protestacties aangekondigd. Terecht, want die horen daar niet thuis. Ik hoop dat de aankomst van de Sint dit keer slechts kenbaar is door het geluid van enthousiaste kinderen die het hele jaar hebben uitgekeken naar dit mooie moment.

25

Recensie Carla du Pree, Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen (ISVW Uitgevers 2016). ISBN 9789491693946, 346 pp. €29,95. Mark Beumer

Dit boek is de handelseditie van het uitmuntende proefschrift van Carla du Pree over Johan Huizinga, waarin zij naar Huizinga als intellectueel kijkt. Een onderzoeksterrein dat nog maar weinig is uitgediept.

Het boek is zeer logisch opgebouwd en daarnaast gewoon zeer goed geschreven in helder Nederlands, dat nergens verveelt. Du Pree heeft de perfecte balans tussen theorie en context, tussen Huizinga en diverse persona’s als historicus, hoogleraar en cultuurcriticus gevonden, waarbij Huizinga op het einde ook wordt vergeleken met eerder genoemde intellectuelen zoals Jan Romein, G.W. Kernkamp en Pieter Geyl.

Boven alles concludeert de auteur dat Huizinga vooral een cultuurhistoricus was die in eerste instantie niet ‘in de storm’ wilde spreken, maar zich vooral met zijn eigen interesses wilde bezighouden, namelijk de Middeleeuwen. Deze storm verwijst naar het Interbellum, de tijd tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. De tijd waarin de wereld in brand stond en Hitler een leidende figuur was die met zijn nazisme, Kulturkammer en andere maatregelen het dagelijkse leven enorm heeft ontwricht. Du Pree schetst ten eerste de context van de openbare ruimte en de ‘geboorte’ van de intellectueel. Haar theoretische inbedding haalt zij van Stefan Collini die het begrip ‘intellectueel’ een culturele betekenis geeft, waarbij de intellectueel wordt gevormd vanuit een ‘structure of relations’. Collini schetst vier aspecten waaraan men een intellectueel kan herkennen, namelijk iemand die zijn sporen heeft verdiend met activiteiten die door de samenleving als zinvol worden gezien en een bijdrage geven aan het publieke debat over waarheid en normen die verder gaan dan het instrumentele. Huizinga verwordt hierbij dan ook tot publiekshistoricus. Ten tweede is de toegang tot beschikbare media en de weg naar het publiek een belangrijk aspect, waarbij ook de invloed van diezelfde media op de samenleving onderzocht moet worden. Ten derde is belangrijk dat een intellectueel het in zich heeft om te kunnen reflecteren op een breed arsenaal van thema’s, perspectieven en standpunten die het publiek bezighoudt en tot slot het hebben of verkrijgen van een goede reputatie. Dit laatste gold zeker voor Huizinga die in zijn tijd in binnen- en buitenland als eminent historicus en cultuurcriticus werd gezien. Dat kwam mede dankzij zijn In de schaduwen van morgen dat in 1935 verscheen en hem in Europa bekend maakte. Huizinga was tevens ook internationaal georiënteerd en geïnteresseerd, wat onder andere tot uiting kwam door de uitnodiging van José Ortega y Gasset.

26

De auteur heeft daarnaast onderzocht in hoeverre de literatuur van Huizinga door andere auteurs en bronnen is gebruikt, zoals diverse kranten, tijdschriften en radio-uitzendingen. Zij toont hiermee direct aan hoe populair Huizinga, al moest hij daar zelf niets van hebben, aldus de auteur. Het succes van Huizinga kan misschien ook verklaard worden doordat hij een van de eerste wetenschappers was die redevoeringen voor een breed algemeen publiek hield, waardoor zijn kennis via een bottom-up benadering meer voet aan de grond kreeg. Hij was daarna niet bang beslissingen te nemen, zoals blijkt uit de kwestie Von Leers.

De auteur is er daarnaast goed in geslaagd de lezer (veelal historici) te laten reflecteren op zichzelf. Wie ben ik als historicus en wat voor invloed heeft mijn onderzoek op de samenleving en wat vind ik eigenlijk van de weg die de mensheid gaat? Ik ben daarnaast erg blij met een Nederlands proefschrift, het vierde over Huizinga. Te vaak wordt in het Engels gepubliceerd. Kortom, wie dit boek leest, moet haast wel bezeten worden van Johan Huizinga.

27

Recensie Frans Verhagen, Geschiedenis van de Verenigde Staten (Boom 2017). ISBN 9789058758149, 512 pp. €39,90. Mark Beumer

Sinds het boek De Verenigde Staten in de twintigste eeuw van Maarten van Rossem, was er geen Nederlands boek meer uitgebracht. Met dit fraai en helder geschreven boek komt daar nu een vervolg op.

Frans Verhagen, die vreemd genoeg als Amerikanist is gepromoveerd op Charles Ruys de Beerenbrouck aan de Radboud Universiteit, schetst in negen hoofdstukken en een epiloog de roerige geschiedenis van de Verenigde Staten. Tijdens het Geschiedenis Festival discussieerde Verhagen samen met Van Rossem over de vraag of Amerika haar tijd heeft gehad of dat het in een tijdelijke crisis zit.

In zijn voorwoord geeft Verhagen een toelichting op zijn boek, waarbij hij opmerkt dat het spreken over één Verenigde Staten alsook in enkelvoud op zich al een wonder is. Ook geeft hij aan zoveel mogelijk valkuilen te willen vermijden, dat het ‘geen lineair verhaal is’, niet altijd mooi en soms ronduit lelijk. Ik ben het oneens met deze terminologie en zie dat ook nergens terug. Verhagen bestudeert de Verenigde Staten ruim veertig jaar en probeert naar eigen zeggen de balans te vinden ‘tussen het vastleggen van wat de feiten waren en hoe ze geïnterpreteerd kunnen worden, althans dat hoop ik’. Verder komt een korte historiografische schets aan de orde waarbij een paar auteurs als Schulte Nordholt en Presser besproken worden. Verhagen vindt dat Europese, Nederlandse ogen iets toevoegen aan de reeds brede Engelse historiografie en verwijst naar zijn essay voor de argumentatie, maar die was hier beter op zijn plaats geweest. Daarnaast geeft Verhagen antwoord op de vraag wat zijn beeld is van de Verenigde Staten. Hij gebruikt terecht de Romeinse god Janus met zijn twee gezichten als metafoor

Het eerste hoofdstuk De exploratie van een continent 1612-1750 start niet in 1612, maar rond 1500 waar toen zo’n vijf miljoen mensen (indianen) op ‘Amerikaans’ grondgebied als jagers of verzamelaars leefden. Deze indianen werd met geweld opzij geschoven of vermoord waarmee slavernij in de kern was geboren. Verhagen ziet de onderlinge sfeer in de kolonies ook niet als harmonieus, maar als wreed en ongenadig. De eerste bewoners kwamen rond 980 uit Scandinavië en Mexico die zonder veel sporen in de geschiedenis verdwenen, gevolgd door de Spanjaarden in de 16e eeuw, zoekend naar goud. Het paard was hun belangrijkste erfgoed en zeker niet onbelangrijk. De Engelsen en Nederlanders begonnen in vergelijking met Portugezen en Spanjaarden pas laat met het verkennen van de Atlantische Oceaan. Heel succesvol schijnt de kolonisering niet altijd geweest te zijn, aangezien de Fransen door de Spanjaarden werden verjaagd. Ook de Engelsen hadden niet veel succes in het begin en veroverden begin 17e eeuw slechts wat ‘semipermanente vissersdorpen’. Vervolgens bespreekt de auteur de drie punten waarop de Europeanen het Amerikaanse continent bereikten, maar focust zich op het

28 onbekendste punt, namelijk het zuidwesten waar rond 1630 franciscaanse missionarissen en Spaanse soldaten in het huidige New Mexico als missieposten vermomde forten bouwden. Aangezien deze westelijke nederzettingen pas in de 18e eeuw belangrijk worden, richt de auteur zich dus primair op deze oostkust, waar een gruwelijk en dictatoriaal Spaans regime werd gevestigd of wel macht en gezag. De Spanjaarden waren voorlopig niet van plan weg te gaan. Opmerkelijk is het recht van zeevaarder Walter Raleigh die in 1584 in opdracht van koningin Elizabeth de ‘heidense en barbaarse landen’ in de Nieuwe Wereld moest koloniseren, maar vertraging opliep door oorlog met de Spanjaarden. In 1590 wordt een nieuwe expeditie gestart, waarbij een verlaten kolonie werd aangetroffen, die later als ‘lost colony’ onderdeel werd van de Amerikaanse ontstaansgeschiedenis. Helaas zouden de Engelsen later nog sterkere pogingen ondernemen, waarbij kolonies als een soort privéondernemingen werden gesticht. Onderbroken door een kader over de Pilgrim Fathers, gaat Verhagen door met zijn verhaal over Engelse kolonisten die na alles fout gedaan te hebben, terugkeerden en het weer opnieuw probeerden. Hier komt 1612 pas aan bod, waarbij John Rolfe zaden plantte (tabak), die aansloegen bij de indianen. Rolfe die goed kon opschieten met de indianen, was inmiddels getrouwd met Pocahontas, nu een succesvolle Disneyfilm, maar volgens Verhagen onderdeel van de Amerikaanse ‘mythologie’. Helaas overleed zijn vrouw al in 1617 door de het Engelse klimaat. Hierna volgde veel onrust door aanvallen van indianen op tabaksplantages. Toch was hij niet teleurgesteld, aangezien er veel geld werd verdiend met de invoerheffingen. Tabaksteelt was populair vanwege de systematiek van landverdeling- en bewerking. Belangrijker dan 1612 is 1619 waarin een ‘scheepslading vrouwen aan in het door mannen gedomineerde gebied’ aankwamen en die maar al te graag grof geld betaalden voor hun nieuwe bruiden en de kosten betaalden. Op organisatorisch vlak werd op 30 juli 1619 in de kerk van Jamestown het House of Burgesses gesticht, een vorm van zelfbestuur naar Engels model dat ook in andere kolonies geïmplementeerd werd, maar voorbehouden bleef aan grondbezitters. Drie weken na de komst van de vrouwen, kwamen schepen met zwarte lieden uit Afrika die eerst als indentured servants werden ingezet die na vier tot zeven jaar zelf grond kregen als ze hun reis hadden afbetaald. Pas later ontwikkelde zich een permanent systeem van zwarte slavernij met aangepaste wetgeving. Naast economie speelde geloof een grote rol, maar doordat dorpen geen vaste centrale plaatsen waren, was er weinig mogelijk voor sociale controle. Het Zuiden zou altijd beter georganiseerd zijn dan het Noorden. Aan geloof in ieder geval geen gebrek. Verhagen vervolgt met de komst van de Puriteinen in december 1620, die met de Mayflower waren meegevaren, een heel andere categorie pioniers dan in Virginia. De twee groepen stelden de Mayflower Compact op om onderlinge onrust be bezweren. Andere groepen zouden dit voorbeeld volgen. De andere beschreven kolonie is Plymouth, waar de kolonisten niet op zoek waren naar goud, maar land wilden bebouwen en hulp kregen van goedgezinde indianen. Op 16 november 1621 werd dan ook de ‘First Thanksgiving’ gevierd. Terecht merkt de auteur dat deze verhalen omgeven zijn van romantiek en dat het maar de vraag is hoe zij werkelijk de eerste stappen op nieuwe bodem hebben gezet. Een andere opmerkelijke kolonie is die van Salem in 1928, net voor de Great Migration. Salem is vooral bekend vanwege haar heksenprocessen, waarbij in 1692 diverse beschuldigingen, rechtszaken en executies plaatsvonden. Opmerkelijk is ook dat deze gebeurtenissen als practical joke zouden zijn begonnen en pas ophielden na deze gruwelijkheden en beschuldigingen aan de elite. Terug naar de Great Migration die tussen 1630 en 1640 plaatsvond en waarin John Winthrop een belangrijke rol speelde als dictatoriale leider. In 1634 werd hij tijdelijk opzij gezet. Geloof was ook hier een belangrijk aspect waarover vrijwel niet of niet gediscussieerd kon worden. in 1637 keerde Winthrop terug waarna hij zijn strenge orthodoxe opvattingen kon voortzetten. Roger Williams was het hier niet mee eens en pleitte voor godsdienstvrijheid, een absolute scheiding van kerk en staat. Williams stichtte in 1637 Providence waar geloofsvrijheid heerste. Volgens Verhagen kwamen de meeste kolonisten vanuit economische overtuigingen en niet zozeer

29 vanuit geloofsmatige kwesties. Deze nuancering is van belang, omdat in geschiedenisboeken voor het onderwijs geloof vaak als primaire reden wordt aangehaald en waar vaak alleen de puriteinen aan bod komen. Hierna worden de Hollanders en Fransen besproken het continent ook verkenden en kolonies wilden stichten. Kolonies als Fort Nassau en Nieuw-Amsterdam zijn voorbeelden, waarbij het bekende Nieuw-Amsterdam later overging in New York. De Engelsen namen de heerschappij over, maar dat maakten de kolonies niet meer meewerkend. De Hollandse afwezigheid zou tot grotere confrontaties tussen Fransen en Engelsen leiden. Carolina is een andere kolonie die aandacht trekt. Carolina werd verdeeld in een noordelijk en zuidelijk deel en kreeg een bijzonder gestratificeerde samenleving met een kleine klasse plantagehouders, handwerkslieden en landarbeiders en een groot aantal rechteloze slaven. Hoewel John Locke er niet in slaagde een bestuurssysteem van erfelijke adel op te zetten, bleef het concept van aristocratisch leiderschap altijd voortbestaan en zou zelfs kunnen verklaren dat South Carolina in het aanjagen van de Burgeroorlog vooropliep. Hoewel Amerika een rijk land bleek, was het steeds minder rijk aan harmonie aangezien steeds meer indianen in verzet kwamen tegen de opdringerige kolonisten door hen te doden en hun nederzettingen te vernietigen. Historicus Alan Taylor omschrijft de jaren tussen 1670 en 1700 dan ook als het meest barbaarse tijdvak in de Amerikaanse geschiedenis. Indianen kozen sluw partij en de kolonisten gebruikten hen maar wat graag als stoottroepen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschouwing over de steeds slechtere relatie tussen de kolonisten en hun moederland. Engeland had namelijk besloten dat alleen Engelse schepen Amerikaanse goederen mochten vervoeren. Daarnaast keurden de puriteinen de Anglicaanse leer af wat ook niet beviel. Ondertussen waren de kolonisten gewend aan een grote mate van zelfbestuur wat ook weer botste met het Engelse gezag overzee. Het feit dat vrijwel alle kolonies in de loop van de 17e eeuw weer koninklijk domein waren geworden, werkte ook niet in het voordeel van vrede. Inmiddels was de macht van de Engelse koning ingeperkt door de Bill of Rights and Toleration Act uit 1689 alsook de publicatie van John Locke uit 1690, waarin hij pleit voor een bestuur gebaseerd op contract in plaats van goddelijk recht. Volgend op deze democratisering maakten de kolonies aanspraak op twee rechten, namelijk het recht om over belastingen en overheidsuitgaven te stemmen en over het recht om op eigen initiatief wetgeving voor te stellen. Als gevolg werd de macht van gouverneurs ingeperkt, maar verbood het Engelse parlement in 1699 de kolonies om hout, wol en geweven stoffen te exporteren, later ook ijzer en papier. Hierdoor groeide de irritatie enorm. Uiteindelijk was Amerika rond 1750 uitgegroeid tot een land van een paar honderd kolonisten, die hoewel zij officieel nog Engelse staatsburgers waren, steeds minder Engels werden. Zij ontwikkelden hun eigen cultuur, religie en praktijken zoals overleven in de natuur. De pioniers gingen tegen de wil in van het Engels parlement en koning verder westwaarts, waar zij werden tegengewerkt door de aanwezige indianen, Engelsen en Fransen. Belangrijk is dat de kolonies allemaal hun signatuur hadden en dat hun zogenaamde gemeenschappelijke relatie met Engeland onderling niet gelijk was.

Het tweede hoofdstuk Onafhankelijkheid 1751-1786 vervolgt met de oorlogen die Fransen en Engelsen met elkaar hadden uitgevochten, namelijk de French-Indian Wars in Noord-Amerika, die allemaal over de afbakening van hun domeinen gingen. Begonnen in Europa met gevolgen voor Amerika, merkten de kolonies pas iets van deze oorlogen wanneer zij hun grondgebied bereikten. Zoals de auteur eerder opmerkte, kwamen de kolonisten in conflict met Engeland doordat zij steeds verder naar het westen oprukten. Een conflict met de Fransen was niet te voorkomen, omdat zij zelf hun eigen belangen wilden uitbreiden. De 21-jarige George Washington werd er op af gestuurd. Dit gevecht staat nu bekend als enerzijds de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) en anderzijds de French and Indian Wars enigszins, dat misleidend voor de leek kan zijn. Voorts sloot Engeland met Frankrijk in 1763 vrede, waarbij Frankrijk het

30 gehele gebied ten oosten van de Mississippi moest afstaan. Deze rivier werd nu de grens tussen het Engelse en Spaanse wereldrijk. De Engelsen kwamen er echter al snel achter dat ze nog niet klaar waren in Noord-Amerika, doordat de indianen nu zelf op oorlogspad gingen. De kolonisten wilden steeds meer land en negeerden de afspraken die zij met indianen gemaakt hadden. De mogelijkheid to go West bracht een sociale revolutie teweeg, waarbij diverse soorten mensen elders een nieuw leven begonnen. Mobiliteit werd een kenmerkend aspect van de Amerikanen. Naast de bestaande irritaties werd de Sugar Act van 1764 een nieuw voorbeeld, omdat deze wet weliswaar de heffing op melasse verlaagde, maar de controle op inning verscherpte in de hoop op meer winst. Dit verergerde de opstandigheid van de kolonies omdat vanwege de ondermijning van hun smokkelhandel en dat de driehoekshandel ondermijnd zou worden. naast religieuze aspecten over wel of geen Anglicaanse bisschop in Amerika, stoorde het alles-moet- via-Londen-beleid steeds meer. Daarboven op kwam de Stamp Act uit 1765 die een belasting hief op alle wettelijke documenten met allerlei praktische ongemakken. Verhagen ziet deze Act als een mogelijk begin van de Amerikaanse Revolutie. Uiteindelijk werd de Stamp Act als ongrondwettig beschouwd door een rebelse groep die zich later Sons of Liberty ging noemen en daarna veel navolging kreeg, zoals de steeds sterke bewustwording van de kolonisten die wisten wat zij wel en niet wilden. Hieruit ontstond de bekende quote ‘No taxation without representation’. Hoewel de Stamp Act in 1766 werd ingetrokken werd een andere wet aangenomen die het Engelse parlement nog steeds het recht gaf geldende wetgeving voor Amerika op te stellen. Daarbij werden invoerheffingen gehandhaafd op allerlei goederen, omdat de kolonisten per se moesten betalen, maar inning was gezien de afstand nog steeds een probleem alsook dat vertegenwoordigers inzake de smokkel soms een oogje dichtknepen. De discussie was inmiddels getransformeerd naar een discussie over Amerikaanse vrijheden en rechten. Ook hier blijven de reacties van Engeland onhandig, bijvoorbeeld inzake de resolutie over vertegenwoordiging in Amerika en niet Londen. Hierdoor zochten de radicalen steun bij de handelslieden. Het eerste gevolg was een boycot van Engelse producten die tegelijk werd geschonden. De boycot zou uiteindelijk aan kracht inboeten. Verhagen merkt op dat de leiders niet allen overtuigd anti-Brits waren, maar dat verzet specifiek gericht was aan de uitingen van het Britse gezag. De Engelse reactie hierop was wederom onverstandig en agressief. Hierop volgend beschrijft Verhagen de Boston Tea Party uit 1773 dat tot een van de krachtigste symbolen van het koloniaal verzet tegen Engeland zou worden. talloze radicalen hadden hun gezicht zwart of bruin gemaakt en gooiden de aangevoerde thee in zee. Het idee om thee rechtsreeks naar Amerika te sturen om zo de Amerikaanse smokkel te ondermijnen, liep wederom verkeerd af waarop Engeland op wraak zinde, wat weer tot gevolg had dat de kolonisten hun trouw aan de koning steeds meer ter discussie stelden. Een van de gevolgen was dat de kolonies besloten samen op te trekken, maar regelrecht verzet ging de meesten te ver. De conservatieve factie stuurde liever aan op samenwerking met de Engelsen en stelde een Colonial Council in met vertegenwoordigers van elke kolonie. Een laatste poging aan de koning werd gedaan met het dringende verzoek zijn wetgeving in te trekken. Verhagen vervolgt met zijn betoog waarin de Amerikanen nu gedwongen werden opnieuw na te denken over hun afhankelijkheid. Vooral John Adam vond dit een mooie kans de samenleving opnieuw in te richten. Zijn ideale oplossing was een ‘gemengd bestuur’, waarin verschillende elementen elkaar in evenwicht hielden: monarchie, aristocratie en democratie. Helaas kwam het Engels opnieuw met een opruiende actie, namelijk de aanname van het Plan of Reconciliation uit 1775 om een einde te maken aan de belastingheffing in kolonies, met uitzondering van die nodig waren voor regulering. Helaas werd Massachusetts in ‘staat van rebellie’ verklaard waarmee militair ingrijpen werd toegestaan. Helaas lekte dit voornemen uit. Daarnaast deed niet iedereen mee aan het verzet. In 1775 vond er een confrontatie plaats tussen Engelse soldaten en Minutemen. Uiteindelijk werden acht Amerikanen gedood en raakte een Engelse soldaat

31 gewond. Helaas nam deze agressie een toevlucht in de agressie tussen de kolonies en de Engelsen. In 1763 was er dan een ‘volwaardige oorlog, voortgejaagd door een echte revolutionaire beweging’ ontstaan die op 6 juli 1775 zou uitmonden in de acceptatie van de Declaration of the Causes and Necessity for Taking Up Arms, een officiële verklaring waarom de dertien kolonies de wapens hadden opgenomen. In januari 1776 kwam de Engelse reactie, namelijk dat alle kolonies nu in ‘staat van rebellie’ waren. In het kader van het streven naar onafhankelijkheid werd op 11 juni 1776 een commissie (Franklin, Adams, Jefferson, Roger Sherman en Robert Livingstone) opgericht om een onafhankelijkheidsverklaring op te stellen. Jefferson kreeg de eer een eerste versie op te stellen dat gebaseerd was op het klassieke Whig- denken. Het recht van burgers om bestuur aan te passen was een kernaspect. Na de vaststelling van volkssoevereiniteit volgen twee beroemde paragrafen die beginnen met: ‘Wij achten deze waarheden vanzelfsprekend…’ Na wat redactionele aanpassingen ging de hele groep uiteindelijk akkoord met het concept, maar het Congres was niet zo tevreden en schrapte meer dan een kwart van de tekst. Volgens Verhagen was de Amerikaanse Revolutie het product van een radicaal veranderende samenleving, die de veranderingen bevestigde en consolideerde. Helaas stond niet iedereen achter de inhoud, zoals blijkt uit het slavernijverleden. Hoewel hier kritiek op kwam, bleef het wel bestaan en alhoewel slavernij vooral al typisch zuidelijk werd beschouwd, speelde het ook in het Noorden. In het Noorden was slavernij echter niet zo sterk ingebed in de samenleving in tegenstelling tot het Zuiden. Op 2 juli 1776 werd anoniem en unaniem voor onafhankelijkheid voor gestemd en twee dagen later werd de onafhankelijkheidsverklaring geratificeerd. Vervolgens moesten de dertien kolonies zichzelf tot soevereine staten uitroepen. Nu waren de Verenigde Staten van Amerika officieel een feit, maar daarmee was de kous niet af. Er moest nog een oorlog gevoerd worden. De insluiting van New England moest nog voorkomen worden. dit lukte. Op 3 september 1783 werd de Vrede van Parijs gesloten die goed uitpakte voor de Amerikanen. Ze kregen meer grondgebied. De noordgrens met Engeland bleef onzeker alsook de zuidgrens met Spanje. In het westen on het alle richtingen opgaan. Na het vertrek van de Engelsen, beëindigde George Washington op 23 december 1783 officieel de oorlog. Vervolgens werd op 13 juli 1787 de Northwest Ordinance door het Confederaal Congres aangenomen, dat toekomstige staten op gelijke voet werden gesteld met de oorspronkelijke. James Madison had echter veel kritiek op het concept confederatie en vergeleek de Amerikaanse met de Nederlandse confederatie, maar was niet onder de indruk (p.94-95). Ter voorbereiding op een conventie schreef in mei 1787 The Vices of the Political System of the United States waarin hij de talloze tekortkomingen van de Confederatie omschreef met een opmerkelijke conclusie dat democratie het probleem was en niet de oplossing. Hierna bespreekt de auteur de vernieuwde staatsinrichting waarin de bestuursstructuur werd besproken. Kleine staten waren bang het steeds te moeten afleggen tegen grote staten, waarbij ook het aantal slaven per staat werd meegerekend. Elke slaaf zou als 3/5 persoon meetellen, waardoor deze ‘slavenstaten’ niet alleen in het Congres, maar ook in het kiescollege oververtegenwoordigd waren. Voorts werd de Trias Politica van Montesquieu geïmplementeerd, met als grootste vraagstuk de inrichting van de uitvoerende macht, waarbij uiteindelijk werd gekozen voor een president met eigen gezag die niet gecontroleerd werd door een uitvoerende raad. De president was opperbevelhebber, diplomaat en kon benoemingen doen in de uitvoerende en rechtsprekende macht en zijn vierjarige termijn kon eindeloos verlengd worden. De president zou na discussie door het kiescollege worden gekozen. Het Supreme Court werd het hoogste rechtsorgaan. Vervolgens ontstond er een discussie wat lijkt op de botsing tussen supranationaal versus intergouvernementeel gezag. De zuidelijke staten vonden namelijk dat zij het recht hadden om federale wetgeving te negeren, iets wat nullification genoemd werd, maar waar het Supreme Court niks van wilde weten. Een van de meest prangende vragen uit de conventie was de

32 acceptatie van de grondwet zoals hij er lag: take it or leave it. De grondwet werd vervolgens naar de dertien staten gestuurd, waarvan negen moesten instemmen.

Het derde hoofdstuk Een nieuwe republiek 1788-1828 gaat hierop verder, waarbij Delaware als eerste akkoord ging op 7 december 1787, waarna de andere staten volgden. Hierop volgde in 1789 de Bill of Rights en De Judiciary Act waarvan de structuur heden nog hoofdzakelijk in tact is. George Washington werd tot eerste president gekozen en John Adams tot vicepresident. Alexander Hamilton werd de minister van Financiën en werd het centrale punt van Washington’s regering. Thomas Jefferson, Secretary of State had echter grote moeite met de vrijheid van Hamilton. Zij botsten op hun verschil in visie op hoe de staat moest functioneren. Hamilton vond dat een regeringselite de dienst moest uitmaken terwijl Jefferson het zelfdenkend vermogen van de burger centraal zette. Hamilton hield zich bezig met de talloze schulden, maar zijn maatregelen zette kwaad bloed. Uiteindelijk kreeg hij zijn zin. Door federale schulden te garanderen was het belang van de overheid nu het belang van de crediteuren. Het volgende thema was het opzetten van een nationale bank met drie functies, namelijk als bank voor overheidsfondsen zodat die in verschillende delen geïnd en uitgegeven konden, de bank moest kunnen lenen aan de federale overheid en aan andere banken en ten slotte zou hij de geldvoorraad moeten reguleren door lokale en staatsbanken te disciplineren. Ook hier botste het tussen de twee. Jefferson begreep niet veel van de financiële wereld. Verhagen gaat hierna terug naar de staatsinrichting, in het bijzonder de persona van de president dat een nationaal ambt werd door Washington. Na allerlei onrust nam Washington na acht jaar afstand van het ambt, iets wat nu nog steeds geldt. Belangrijk was zijn afscheidsrede waarin hij aangeeft dat Amerika andere belangen heeft dan Europa. Ook dat geldt vandaag, misschien met Trump nog meer. Vervolgens bespreekt de auteur het morele probleem van slavernij in relatie tot de katoeneconomie. Het is wrang te lezen dat een technische uitvinding als de cotton gin de katoenteelt ineens winstgevend heeft gemaakt en zo heeft bijgedragen aan de onmenselijke slavernij. Slavernij was weer actueel en zinnig, waardoor er veel geld in werd gestopt. Helaas was katoen voor de gehele Amerikaanse economie belangrijk en dus ook de herintroductie van slavernij. Het leven van de slaven werd slechter, hoewel de Founding Fathers zich bewust waren van slavernij als moreel probleem. Ze vonden slaven ook niet erg winstgevend, maar helaas had dit geen sterke invloed. De zuidelijke staten eisten in hun onderhandeling over de grondwet dat bescherming van slavernij werd gewaarborgd, als zij moesten instemmen. Hoewel slavernij als zodanig niet in de grondwet voorkwam, was het wel ingedekt als eigendomsrecht. Het feit dat slaven als 3/5 persoon werden meegeteld, kwam tot uiting in de verkiezingen van 1800, een zogenaamde derde revolutie. De Republicans legden namelijk deze drievijfde-regel op. Deze ‘derde revolutie’ zou eindigen met de moord op Hamilton door Burr in 1804 met de verkiezingen als context. Jefferson werd de nieuwe president en benadrukte de vrijheid van meningsuiting als basis van de Amerikaanse samenleving. Hij hekelde alle vormen van federalisme en was een groot voorstander van persoonlijke vrijheid. De Federalisten zagen dat duidelijk anders en vonden dat Amerika zich door eigenbelang moest laten leiden. De Hamilton-school beperkte echter militair ingrijpen, iets wat genuanceerd moest worden toen piraten Amerikaanse schepen aanvielen. Ook moest Amerika optreden in de Tweede Barbarijse Oorlog van 1815. Ook van federale rechters moest hij niets hebben, die hij zag als motor achter de centralisering en consolidering van de federale overheid. Jefferson werd herkozen, maar daarnaast waren de problemen niet weg, zoals de hernieuwde oorlog in Europa. In 1808 werd James Madison de nieuwe president en raakte verstrikt in een oorlog tegen Engeland (18120 dat een soort tweede Onafhankelijkheidsoorlog moest worden. Deze oorlog duurde tweeënhalf jaar, waarbij de nationalisten het onderspit moesten delven. Na enkele Engelse overwinningen liepen de Engelsen vast, waarna het Amerikaanse volkslied werd geboren. In 1814 werd er

33 vrede getekend. Amerika onderging vervolgens een religieuze transformatie, namelijk een democratisering van geloof. Er werd over een ‘awakening’ gesproken. In 1816 liep de tweede termijn van Madison en werd opgevolgd door Monroe, bekend van de Monroe-doctrine uit 1823. In 1819 ontstond echter een enorme economische crisis waarbij veel pioniers hun boerderijen kwijtraakten, het geldsysteem ineenstortte en veel ondernemingen in de kinderschoenen al vroeg werden gesloten. Slavernij bleef bestaan en want de plantage- economie maakte een enorme ontwikkeling door. Helaas begon het Zuiden slavernij als sociaal instituut te zien naast een economisch fenomeen en duldde geen tegengas van het Noorden. President Monroe werd herkozen als president en vaardigde in 1823 zijn doctrine uit dat Amerika door geen enkel Europees land gekoloniseerd kon worden. Het was protectionisme te top. De toenemende en ontwikkelende infrastructuur brak het land echter open en leidde tot meer contacten. Andrew Jackson werd de nieuwe president.

Hoofdstuk 4 Revolutionaire veranderingen 1829-1860 vervolgt waar het derde hoofdstuk is geëindigd. Onder zijn presidentschap zette de migratie door en verschillende staten voegden zich bij de Unie. De aanhangers van Jackson noemden zich Democraten. Jackson raakte verstrikt in een discussie over de verhouding tussen staten en de federale staat. Waar hield het gezag van de staat op en begon die van de federale overheid? Het antwoord was nullificatie zoals eerder genoemd, namelijk het idee om staten onaanvaardbare wetten konden annuleren. Jackson bleek niet bang van een flinke confrontatie, bijvoorbeeld in zijn strijd tegen de banken. In 1836 trok hij de touwtjes aan toen hij eiste dat de aankoop van federaal land betaald moest worden met goud of zilver. Dit werd de aanleiding tot een economische crisis. Verder leidden al deze irritaties tot spanningen over slavernij. Het Zuiden bleef profiteren van een bloeiende economie, tot grote ergernis van het Noorden dat veel kritiek had. Nieuwe staten werden met argusogen bekeken vanuit de vraag of het slavenstaten of vrije staten zouden worden. De slavernijkwestie kwam in 1836 op scherp te staan met de onafhankelijkheid van Texas. Veel Amerikanen trokken naar Texas, maar het waren deze pioniers die in 1836 in opstand kwamen tegen Mexico. Texas werd onafhankelijk met Houston als zelfverklaard president. Jackson confisqueerde vervolgens het land van de indianen dat direct door pioniers en grondspeculanten werd ingenomen dat de economische crisis voedde. De immigratie naar Amerika nam een toevlucht vanaf 1830 met het einde van de Napoleontische Oorlogen alsook het zicht op een beter leven. Amerika had land, banen en men werd beter betaald dan in Europa. Dat wil niet zeggen dat iedereen zich even welkom maakte zoals de Ieren en de Duitsers. Een groter probleem was het katholicisme, aangezien Amerika protestants was. Rond 1850 ontstonden zelfs anti-immigratieorganisaties. Na de oorlog met Mexico in 1850 claimden de zuidelijke staten het recht op slavernij in tegenstelling tot het Noorden dat geen uitbreiding wilde. In het Congres werd een pittige discussie gevoerd, dat uitmondde in het ‘Compromis van 1850’ dat uit een aantal onsamenhangende wetten bestond, waarbij Californië als slavenvrije staat werd toegevoegd en Utah en New Mexico zelf mochten kiezen. In Washington DC zou slavenhandel worden afgeschaft maar slavernij niet. Deze fragiele vrede werd later door Stephen Douglas onderuit gehaald. Hij presenteerde economische plannen maar gaf toe dat hierin geen bezwaar voor slavernij bestond. Aangezien zijn plan voor een spoorlijn in het Zuiden op kritiek kwam te staan, liet hij de zuiderlingen zelf beslissen. Inmiddels was Franklin Pierce president die in 1854 de Kansas-Nebraska Act tekende, waarop veel kritiek vanuit het Noorden kwam. Het Zuiden zou de regering domineren, slavernij uitbreiden en nog meer macht voor hen. In 1856 werd de Democraat James Buchanan tot president gekozen. Met betrekking tot slavernij zouden alleen de staten hierover nog iets te zeggen hebben en niet het Congres. Buchanan deed alles fout en gebruikte zijn vetorecht regelmatig tegen wetten die slavernij tegen moesten gaan. In de aanloop van de verkiezingen van 1860 werd Abraham Lincoln als favoriet bij de Republikeinen naar

34 voren geschoven. Hij verafschuwde slavernij op persoonlijk vlak, maar zag geen grondwettelijke mogelijkheid haar te verbieden, hopende dat zij zelf zou uitsterven. Op 6 november 1860 brak de Burgeroorlog uit, dezelfde dag als de uitslag van de verkiezingen. Direct werd door het Zuiden met afsplitsing gedreigd. Uiteindelijk zonderden diverse staten zich af en vormden samen de Confederate States of America (CSA) met Jefferson Davis als president. Buchanan deed niets om de staten bij zich te houden. Op 4 maart 1861 werd Lincoln ingezworen.

Het vijfde hoofdstuk Burgeroorlog, Reconstructie en Populisme 1861-1900 gaat verder in op het presidentschap van Lincoln die een uitbreiding van slavernij niet zou accepteren. Ook het verlaten van de Unie was geen optie. Een van de kwesties van zijn presidentschap was het wel of niet bevoorraden van Fort Sumter en stuurde uiteindelijk alleen voedsel naar de soldaten. Op 12 april 1861 gaf de commandant van Fort Sumter zich over na een bombardement van 34 uur. Nu wilde het hij de Unie herstellen en gaf hiertoe opdracht op 15 april 1861. De oorlog zat Lincoln niet in de koude kleren. Hij werd herkozen en hield op 4 maart 1865 zijn tweede inaugurele rede waarin hij pleitte voor ‘praktische oplossingen’ na de oorlog. Slaven werden vrijgelaten maar dat was het ook voorlopig. Het was een eerste stap naar volwaardig burgerschap. Helaas namen de zuidelijke staten na de afschaffing van slavernij zogenaamde Black Codes aan, waarmee ex-slaven het land niet mochten verlaten. Het doet denken aan middeleeuwse horigheid, waarbij horigen ook hun land niet mogen verlaten. De Burgeroorlog zorgde voor een nieuwe economische orde in het Noorden, omdat de industrialisering erdoor versnelde. Het Zuiden lag er slecht bij, omdat daar de oorlog zich voornamelijk had afgespeeld. Vervolgens komt de zich ontwikkelde infrastructuur in relatie tot industrialisering aan bod. De indianen kwamen ondertussen terecht in ‘reservaten’, waarbij president Grant het idee had om christelijke missionarissen deze te laten controleren. Dit werkte natuurlijk niet. Er kwam veel kritiek op beschavingsdrang voor indianen en veel mensen zagen dan ook geen heil in deze ‘wilden’. De positie van zwarten werd er ook niet beter op met racistische organisaties als de Klu Klux Klan. Aan het einde van de 19e eeuw hadden zij niets meer te zeggen. Dit werd bevestigd door de Jim Crow-wetten die rassenscheiding propageerden. Met deze segregatie nam ook het geweld angstaanjagend toe zoals lynchen en verkrachtingen. Aan het einde van de 19e eeuw (1890) nam ook de immigratie weer toe tot grote woede van de Amerikanen. Ook antisemitisme stak de op, dat aanvankelijk werd gevoed door een eerste golf Duitse Joden die al in de jaren 1840-1850 naar Amerika waren gekomen. Zij waren succesvol zoals de Lehmann Brothers en Marcus Goldman. De industriële groei en massale immigratiestroom zorgde voor nieuwe sociale problemen, zoals rondom de Grote Spoorwegstaking uit 1877 en daarnaast het jaar 1893 toen de Philadelphia and Reading Railroad failliet ging en zo een kredietcrisis veroorzaakte die de hele economie onderuit haalde. Veel banken bleven met oninbare leningen zitten nu zeventig spoorwegondernemingen bankroet waren geworden. Ook spaarders haalden hun geld weg, waardoor faillissementen veroorzaakt werden. Vanaf 1890 ontstond ook een vergaande urbanisering, waarbij grote steden snel stegen, maar waarin de armste bewoners achterbleven. Deze verpaupering was mensonwaardig. Tussen 1870 en 1910 verdubbelde de bevolking en de rijkdom verviervoudigde, terwijl consumentenprijzen met 40% daalden. Sociale kwesties beheersten het debat en pas in mei 1897 was deze depressie eindelijk voorbij, onder andere door nieuwe goudvondsten in Zuid-Afrika en Alaska.

Het zesde hoofdstuk Entree op het wereldtoneel 1901-1932 ziet de opkomst van Amerika op het wereldtoneel tot aan de economische crisis van 1929 met daarbij de enorme vrees voor communisten en overmatig alcoholgebruik. Theodore Roosevelt was inmiddels de nieuwe president. Hij wilde zichzelf tot machtigste man van het land maken, maar kreeg verzet van de oppositie. Hij bleek echter succesvol en de juiste man op de juiste plaats. Het was niet iemand

35 met veel geduld. Zo vond hij dat ondernemingsvrijheid gecombineerd moest worden toezicht en controle door een sterke federale overheid. Ook wilde hij de Republikeinse partij verlossen uit de greep van big business en een redelijk progressieve partij van maken. Anderzijds vond dat hij mensen recht hadden op voedsel en medicijnen. Ook had Roosevelt oog voor de burgerrechten van zwarten. In 1910 ontstond zelfs de NAACP waarin blanken en zwarten samen in actie kwamen. Roosevelt ontving zelfs de Nobelprijs voor de Vrede door zijn vredesonderhandelingen. In 1905 gaf Roosevelt niet meer verkiesbaar te zijn en werd opgevolgd door Taft. Ondertussen ging de immigratie gestaag door. Tussen 1901 en 1910 kwamen 8.8 miljoen mensen aan. Dat betekende maatregelen zoals een eis om geletterdheid. In 1924 kwam er een anti-immigratiewet die het aantal Europese immigranten tot 20.000 beperkte. Hierna gaat Verhagen over tot Woodrow Wilson die op aandringen de Revenu Act van 1913 bewerkstelligde en te maken had met inkomstenbelasting. De belangrijkste structurele vernieuwing was de instelling van een centrale bank. Met grote schrik vernam Amerika de Eerste Wereldoorlog waarbij Wilson als onderhandelaar wilde optreden. Tevens rees de vraag of Amerika neutraal moest blijven maar met de ondergang van de Lusitania in 1915 was die vraag ook beantwoord. Met de Duikbotenoorlog van 1917 en de Russische Revolutie moest Amerika zich snel gaan voorbereiden op eventuele deelname. Op 11 november 1918 werd de wapenstilstand getekend, waarvan Wilson de personificatie was met zijn Veertien Punten-plan. Helaas was ook deze euforie van korte duur door zijn arrogantie en betrokkenheid. Hierna gaat de auteur in op de Roaring Twenties die een enorme cultuuromslag teweeg bracht, waarna hij overgaat op de economische crisis van 1929. Toen daalden de koersen op Wall Street plotseling, waarbij banken wederom te maken hadden met het probleem van kredietverstrekking en de inning van terugbetaling. Bedrijven gingen failliet, mensen raakten hun huizen en werk kwijt en aandelen werden noodgedwongen verkocht. Hierna ontstond een domino-effect waarbij banken failliet gingen of problemen kregen. Schuldeisers gaven geen uitstel. Ook de grote Data- bank ging in 1931 tenonder. President Hoover wist niet wat te doen wat hem op veel kritiek kwam te staan. Uiteindelijk werd Franklin Delano Roosevelt de nieuwe president.

Hoofdstuk 7 Van depressie naar American Century 1933-1960 vervolgt met Roosevelt die op 4 maart 1933 werd geïnaugureerd. Na de nipte ontsnapping aan een moordaanslag, kwam er alweer een nieuwe crisis, wederom een economische. In februari brak een bankcrisis uit toen de staat Michigan al zijn banken sloot. Op 2 maart 1933 volgden 33 andere staten dat voorbeeld, waardoor het economische leven stil lag. Deze crisis is behoorlijk onbekend. De nadruk ligt altijd op die van 1929. Als reactie op de bankencrisis vaardigde Roosevelt de Glass-Steagall Banking Act uit die het systeem dusdanig aanpaste dat men verder kon werken. Sommige banken bleven open, andere bleken gesloten. Banktegoeden werden door de overheid gegarandeerd; daarnaast moesten banken aangeven of ze wilden bankieren voor consumenten of voor eigen kosten wilden presenteren. Om het begrotingstekort terug te dringen werd een verlaging van overheidssalarissen en de uitkeringen aan veteranen aangekondigd. Om deze crisis en een nieuwe te bezweren kondigde Roosevelt de New Deal af, een reeks sociaal- economische maatregelen om de economie weer op gang te brengen en de nationale eenheid te stimuleren. Herstel van het vertrouw in banken, steun aan de boeren, afspraken maken en nakomen in het bedrijfsleven en werklozen aan een baan helpen door projecten waren sleutelelementen in zijn programma. Het hart van de New Deal waren de vele bureaus die werden ingezet om mensen aan het werk te krijgen. Harold Ickes, Minister van Binnenlandse Zaken runde de Public Works Administration waarin 6 miljard dollar beschikbaar was voor verbeteringen aan de infrastructuur om zo banen te scheppen. Daarnaast werden talloze andere projecten gestart, maar door de vele afkortingen laat ik die hier achterwege. Een andere effectieve minister was Frances Perkings, de eerste vrouw op de post van Arbeid. Zij zorgde ervoor dat haar ministerie bij alle ministeries betrokken was. Ze ontsloeg corrupte lieden, vocht

36 voor vakbondsorganisatie en eiste een veertigurige werkweek voor bedrijven die met de overheid samenwerkten. Verder bestreed zij kinderarbeid, vocht voor een minimumloon en hielp oudedagvoorzieningen op te zetten. Eind mei 1933 nam het Congres een wet aan die de aandelenbeurs moest reguleren, waardoor financiële instellingen meer openheid moesten verschaffen, anders konden zij voor valsheid in geschrifte vervolgd worden. Een jaar later werd de Securities and Exchange Commission opgericht die toezicht ging houden op de aandelenmarkt. Een ander project was de Tennessee Valley Authority waarbij de overheid de leiding kreeg over het project om grootschalig dammen en elektriciteitscentrales te bouwen in de Tennessee River, waardoor veel mensen aan het werk konden. Helaas werd een deel van de maatregelen teruggedraaid, maar het viel mee. Hierna zou tweede een New Deal na 1934 volgen met een vervanging van het harmoniemodel door een conflictmodel, de geboorte van de verzorgingsstaat, de versterking van de positie van vakbonden en tenslotte kwamen de Big Government onder leiding van Roosevelt. Een van de belangrijkste acties gelieerd aan de verzorgingsstaat was de Social Security Act waarbij elke Amerikaan nu recht op een pensioen had. Voortaan kreeg elke Amerikaan vanaf zijn 65e een maandelijkse uitkering volgens ‘pay as you go’ systeem. De wet zorgde er ook voor dat mensen die zonder schuld werkloos waren geworden, ook een uitkering ontvingen. Burgers werden nu beschermd tegen de lasten van het ouderdom en armoede. De kritiek uit 1936 van bedrijven op de New Deal liet de president koud. Helaas konden zwarte Amerikanen niet erg genieten van alle maatregelen, omdat Roosevelt zijn Democratische coalitie van noordelijke progressieven en zuidelijke racisten overeind wilde houden. Met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog had Roosevelt geleerd op afstand en zoveel mogelijk neutraal te blijven. Hij was daarnaast wel gefascineerd door Hitler. Volgens Verhagen zag Roosevelt de Tweede Wereldoorlog aankomen, maar werden zijn waarschuwingen genegeerd door isolationistische medeburgers. Hoewel hij bij het uitbreken van WOII aangaf neutraal te zijn, bereidde hij zich intern wel voor op een mogelijk deelname door bijvoorbeeld de wapenembargo’s in de neutraliteitswetten in te trekken. Amerika moest toch noodgedwongen deelnemen aan de oorlog vanwege Pearl Harbor, waarbij op 7 december 1941 een Amerikaanse basis op Hawaii werd gebombardeerd door Japanse vliegtuigen. In 1942 vond de Slag bij Midway plaats, waarbij het grootste deel van de Japanse vloot werd vernietigd. De nederlaag was al bijna een feit. Inmiddels ontstond langzaam de Koude Oorlog in 1945 waarbij Amerika en Rusland ruim veertig jaar tegenover elkaar kwamen te staan. Roosevelt had als taak hoe met Stalin om te gaan. Volgens Verhagen zijn historici er het over eens dat Roosevelt een goed politicus was, maar geen idee had om te gaan met economie als geheel. Truman zou Roosevelt opvolgen en zou vooral bekend worden door zijn Truman-doctrine. In relatie tot de Koude Oorlog was Truman voornemens de opmars van Stalin in het Oosten te stuiten. De strijd om invloedssferen was begonnen. In 1946 kwam de Koude Oorlog in een stroomversnelling, onder andere door het IJzeren Gordijn en de containmentpolitiek van Kennan om de macht van de Sovjetunie zoveel mogelijk in te perken. De Truman-doctrine was erop gericht de macht van communisten in te dammen. Hierna wordt het welbekende Marshallplan alsook de verdeling van Duitsland in de BRD en DDR, Berlijn in vier zones en de blokkade van Berlijn besproken. Ondertussen nam de heksenjacht op communisten een enorme toevlucht onder het McCarthyisme (zie ook p.330 voor de specifieke kadertekst). Hierna wordt de Koreaoorlog van 1950 besproken die officieel is geëindigd in een wapenstilstand. Volgens Verhagen zijn angst, ideologie en geloofwaardigheid drie pijlers in hoe Amerika met de Koude Oorlog omging. Geloofwaardigheid is hier een nieuw aspect, aangezien vaak angst en afschrikking worden genoemd. Na een blik op de jaren 50-60 komt segregatie weer aan bod, met Rosa Parks als eerste voorbeeld die niet voor een blanke man wilde opstaan in de bus. Martin Luther King zou later zijn beroemde speech ‘I have a dream’ houden, waarna hij van het leven werd beroofd.

37

Segregatie ondermijnde terechte de Amerikaanse aanspraak op moreel leiderschap. Het hoofdstuk eindigt met de verkiezingen van 1960 waarin Kennedy Nixon verslaat.

In het achtste hoofdstuk De Sixties en hun naweeën 1961-1980 staan de jaren zestig centraal met de moord op Kennedy, waarvan nu door Trump zo’n 500 geheime documenten zijn vrijgegeven. Het is afwachten of dit nieuwe informatie met zich meebrengt. Kennedy blijft in ieder geval een van de meest iconische presidenten die Amerika gekend heeft. JFK stond aan de rand van een heftige periode waarin het rassenconflict zou exploderen en Amerika terecht kwam in de Cubacrisis van 1962 (p. 358). Daarnaast speelden er tal van andere problemen zoals opstanden, moorden en reactionaire bewegingen. Kennedy mengde zich ook in de strijd wie de beste was, de VS of de SU. In 1961 werd de Russische Spoetnik gelanceerd en in 1969 zette Amerika de eerste mens op de maan. In 1963 werd Kennedy vermoord, waarna Harvey Lee Oswald als verdacht werd gearresteerd en daarna ook werd vermoord. Lyndon Johnson werd de nieuwe president die met zijn Great Society nieuwe plannen presenteerde, zoals de bestrijding van armoede en racisme alsook de instelling van een zorgverzekering, waarvan Medicare en Medicaid de belangrijkste resultaten zijn. Het is vreemd dat heden daar nog steeds zo sterk over gediscussieerd wordt na Obama dat Trump maar niet kan afschaffen. Amerika was toch het land waar alles mogelijk was en iedereen gelijk? Daarnaast zette Johnson zich in voor zwarte burgerrechten. De Civil Rights Act uit 1964 zorgde voor een verbod op segregatie, maar niet voor iedereen en elke organisatie. Deze wet was echter niet voldoende omdat er werd teruggegrepen op wetten uit 1900 die arme blanken en zwarten uitsloot. Op 15 maart 1965 werd de Voting Rights Act in gebruik genomen dat alle maatregelen om zwarten dwars te zitten verbood. Ook deze wet zou het probleem niet in een keer oplossen. Nog lang zou het probleem zichtbaar zijn. Hierna springt Verhagen naar de Vietnamoorlog die net als de Koreaoorlog is beslist met een demarcatielijn waar beide delen niet overheen mochten. Ondertussen namen ook de spanningen in het Midden-Oosten toe met een conflict tussen Israel, Jordanië en Egypte. Hierna wordt Nixon besproken die door het Watergate-schandaal gedwongen moest aftreden op 9 augustus 1974. Ondertussen ontstond er een nieuwe economische crisis waarbij de industriële groei stagneerde en de olieprijzen explosief gestegen waren. Ford was de nieuwe president wiens beleid reactief en klassiek Republikeins was: bezuinigen en belastingen verlagen. Nixon werd gratie geschonken voor al zijn misdaden. Jimmy Carter zou Ford als president opvolgen en was persoonlijk betrokken bij drie grote successen, namelijk het Panamakanaalverdrag, de diplomatieke erkenning van China en het verdrag van Camp David dat permanente vrede tussen Israel en Egypte opleverde. Er kwam ook kritiek door de sjah van Iran toe te laten voor medische behandelingen en ook zijn reactie op de inval van de Sovjetunie in Afghanistan in 1978.

In het negende en laatste hoofdstuk Polarisatie en stagnatie 1981-2017 gaat Verhagen verder met president Carter in relatie tot nieuwe verkiezingen, waarin Ronald Reagan als Republikeinse favoriet werd aangewezen en ook zou winnen. Hij was een enorme optimist en geloofde heilig in zijn land. Zijn belangrijkste doelstellingen waren de overheid terugdringen, defensie versterken en het begrotingstekort verkleinen. Hij faalde in zijn laatste doelstelling. Hij was optimistisch over het verloop van de Koude Oorlog en voorspelde dat communisme en leninisme tenonder zouden gaan. Een van de meeste zwarte momenten was het Iran-Contra- schandaal waarbij Amerikanen via stromannen wapens leverden aan het officieel geboycotte Iran. Reagan ontkende dat hij er iets van wist. Naderend aan het einde van de Koude Oorlog zou in 1990 onder leiding van president George H.W. Bush de Golfoorlog in Irak ontketend worden. Irak bezette de oliestaat Koeweit en Amerika reageerde. Bush werd door Bill Clinton opgevolgd die lange tijd achtervolgd zou worden door de Lewinsky-affaire. Clinton ontwikkelde een goede relatie met de Russische president Boris Jeltsin. Hij werd opgevolgd

38 door zoon van Bush senior, iemand die door Maarten van Rossem als slechtste president ooit werd aangemerkt. Na 9/11 ontwikkelde hij zich naar eigen zeggen als ‘war president’ en hield Saddam Hoessein ten onrechte verantwoordelijk voor deze aanslag. Er zouden massavernietigingswapens zijn, maar die werden nooit gevonden. Bush werd opgevolgd door magistrale eerste zwarte president, Barack Obama die gelijk te maken met de kredietcrisis van 2008. Hij kreeg veel verzet van de birthers, die claimden dat hij geen president kon zijn, omdat hij niet in Amerika was geboren. Toch was hij ondanks tegenslagen succesvol, bijvoorbeeld met Obamacare waardoor men verzekerd was tegen ziekten en andere ongemakken. Op 21 maart 2010 werd de Affordable Care Act aangenomen, zodat elke Amerikaan zich gezondheidszorg kon veroorloven (zie ook het kader over ziektekosten op p.465). Verder moest Obama dealen met IS, waarbij Obama geen directe aanval wilde uitvoeren maar koos voor andere hulpvarianten. Hij zorgde daarnaast voor hernieuwd contact tussen Iran en Cuba, wat door Trump nu weer wordt tegengewerkt. Verder werd het homohuwelijk gelegaliseerd en plaatste hij vrouwen in de top. Hij won de Nobelprijs voor de Vrede en blijft voor vele Amerikanen ook nu nog de échte president van Amerika. Hij is opgevolgd door zakenman Donald Trump die als onbehouwen hork verrassend de verkiezingen won, maar zeer waarschijnlijk wild verliezen. Ondanks zijn lastercampagne tegen Hillary Clinton en andere groeperingen zit hij nu in het Witte Huis en heeft niets bereikt.

Verhagen sluit af met een epiloog waarin hij verder ingaat op Trump en dit relateert aan het protectionisme dat al eeuwen een pijler is van de politiek. Daarnaast noemt hij isolationisme als een oude Amerikaanse gewoonte. De actie van Trump zich te willen terugtrekken uit het Klimaatakkoord van Parijs, past hier perfect in. Hoewel Trump spreekt over ‘Make America great again’, bestuurt hij het land op een manier toen het nog niet zo ‘great’ was. Ook maatregelen tegen immigranten zijn geworteld en zien we terug bij Trump die steeds probeert om mensen uit islamitische landen te weren, wat steeds wordt afgewezen. Ook Obama moest het ontgelden, omdat Trump hem geen echte Amerikaan vond. Na een tocht door het wel en wee van de ontwikkeling van de Amerikaanse politieke infrastructuur en de sociale gevolgen ervan in de maatschappij, stelt hij de vraag stelt of Amerika de verdeeldheid overwint, waarvan Trump een symptoom is en geen oorzaak. Dat is maar de vraag. Waarschijnlijk is het beiden. Trump heeft van wereldpolitiek en diplomatie geen kaas gegeten was waarschijnlijk liever geen president geweest. Het boek eindigt met een presidentenlijst waarbij foto’s, regeringsjaren en namen zijn aangegeven, wat zeer handig is voor de lezer. Hij vervolgt met een boekenessay over de door hem gebruikte literatuur. Het is opvallend dat Nederlandse literatuur van Maarten van Rossem of Jan van Oudheusden ontbreekt, wat niet wegneemt dat deze literatuur wel gelezen kan zijn, maar niet voor Verhagen van nut is geweest. Tenslotte is er een namenregister opgenomen en geen algemeen register, wat het zoeken zou hebben verbeterd. Daarnaast is er geen notenapparaat aanwezig.

Concluderend heeft Verhagen een mooie vormgegeven nieuw Nederlands boek geschreven over de geschiedenis van de Verenigde Staten in duidelijk Nederlands, geflankeerd door diverse kaderteksten die bepaalde onderwerpen nader toelichten. Niet alleen is de historiografie verrijkt, ook het geschiedenisonderwijs kan hiervan profiteren, door de inhoud van dit boek te verwerken in lesmateriaal of lesmethodes zodat de focus op tot nu toe onbekende aspecten kan worden gelegd. Het boek biedt uitstekende handvaten de geschiedenis van Amerika of bepaalde aspecten daarvan te bestuderen voor breder onderzoek.

Ik raad dan ook elke historicus, docent of geïnteresseerde in Amerika aan dit boek aan te schaffen, dat nog lang als standaardwerk zal gelden.

39

Recensie Catherine Nixey, Eeuwen van duisternis. De christelijke vernietiging van de klassieke cultuur (Hollands Diep 2017). ISBN 9789048831333, 398 pp. €29,99. Mark Beumer

Dit boek kan gelezen als een scherp pamflet tegen de christenen en hun agressie tegen andersdenkenden. Hoewel het traditionele beeld er een is waarin Romeinen hoogst agressieve woestelingen zijn die de christenen maar wat graag kruisigen, voor de leeuwen gooien of in brand steken, omdat zij niet willen deelnemen aan de keizercultus of de Romeinse religie, biedt Nixey een genuanceerder beeld.

Nixey houdt de vroege christenen en de huidige christelijke gemeenschap een flinke spiegel voor en vertelt hoe het christendom nu eigen te werk ging en waarom de Romeinen uiteindelijk overgingen tot de vervolging van honderden – niet duizenden – christenen.

Nixey geeft aan dat er pas vanaf 250 n. Chr. gestart werd met ‘christenvervolgingen’, die helemaal niet expliciet tegen hen gericht waren. Keizer Decius bepaalde in dat jaar dat iedereen moest offeren aan de staat, dus ook Joden bijvoorbeeld. Het was een effectief middel om te kijken wie christen was. Natuurlijk hebben de christenen geweigerd, maar ook hier mogen de Romeinen niet zomaar als woeste agressors afgeschilderd worden. Het blijkt namelijk dat de Romeinen deze christenen totaal niet begrepen en vroegen ze af waarom zij niet een beetje wierook konden branden bij het standbeeld van de keizer of de Romeinse goden. Sterker nog, veel Romeinen handelden uit sociaaleconomisch belang en waren bezorgd om de christenen. Uit de bronnen komen argumenten naar voren als zorgen over hun leven, hun huwelijk, hun naderende dood, allemaal vanuit de vraag waarom de christenen zo koppig waren.

Nixey toont daarnaast de onbetrouwbaarheid van vita over martelaren en heiligen aan, maar benoemt ook niet-christelijke teksten als die van Celsus die de christenen maar hypocriet vond en arrogant. Ook het gebruik van spolia van christenen is een opvallend punt, omdat je zou verwachten dat zij met geen vinger het voorchristelijke verleden wensten aan te raken.

De christelijke koppigheid zou er uiteindelijk voor zorgen dat het polytheïsme grotendeels werd weggevaagd door de vernietiging van tempels, standbeelden en theaters. Echter leeft dit polytheïsme door in het christendom in de vorm van heiligen die de functies van goden hebben overgenomen en de Heilige Drie-eenheid. Dit boek is daarom een mooi voorbeeld van het wakker schudden van allen die tot nu toe de Romeinen als aanbidders van Satan zag. De werkelijkheid ligt echt heel anders.

Ik raad dan ook iedereen aan dit goed vertaalde boek te kopen én te lezen, zodat achterhaalde kennis genuanceerd kan worden.

40

Recensie J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Prometheus Amsterdam, 4e druk 2016). ISBN 9789035141193, 512 pp. €49,95. Mark Beumer

Dit door mijzelf en anderen veel gebruikte handboek voor de Nederlandse geschiedenis is een grondig herziene editie waarin de periode tussen Prehistorie en heden gedetailleerd aan bod komt, met uitzondering van de vroegste geschiedenis.

In acht delen en 32 hoofdstukken maakt de lezer kennis van ons verleden. In deel I wordt over een lange aanvangsperiode geschreven waarbij gesproken wordt vanaf 57 v. Chr. maar er ook aandacht is voor landschapsgeschiedenis. De Romeinse bezetting is echter meer evident, waarna snel wordt overgegaan naar de Middeleeuwen tot aan de 10e eeuw ofwel de Hoge Middeleeuwen. Deze IJzeren eeuw staat bekend als een eeuw van verval waarna er een grote bloei plaatsvindt door een enorme groei aan steden en bevolking. Deel II kijkt naar de periode tussen de 11e en 13 eeuw waarbij vooral het politieke aspect voorop staat inzake Vlaanderen en Lotharingen. Een klein deel is gereserveerd voor kerk, religie en cultuur. Deel III gaat verder met de vorming van een politieke unie tussen 14e en de 16e eeuw, een periode die vaak wordt vergeten wanneer men ons land bestudeert alsook de Europese geschiedenis. Het Bourgondische en Habsburgse Huis wordt terecht gedetailleerd beschreven, wat ook terugkomt in het geschiedenisexamen. Het waren tenslotte Maximiliaan I van Oostenrijk en Maria van Bourgondië die door hun huwelijk hun grondgebied aan elkaar verbonden.

Deel IV handelt over de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, maar neemt een bredere historische scope tussen 1579 en 1780 waarin traditionele thema’s als het Twaalfjarig Bestand en Willem III aan bod komen, waarmee onze geschiedenis in internationaal perspectief wordt geplaatst. Hierop volgend wordt in deel V de Spaanse en Oostenrijke Nederlanden beschreven tussen 1579 en 1780 waarin de Franse dreiging langzaam naar boven drijft. In deel VI kijken wij naar onze eigen revolutie tussen 1780 en 1830, de tijd van patriotten en prinsgezinden en de uiteindelijke afscheiding van België. België is dan ook het hoofdthema van deel VII de Eerste Wereldoorlog gepaard gaat met kolonisatie en dekolonisering tot aan 2013. In deel VIII wordt de Nederlandse geschiedenis vanaf 1830 onder de loep genomen, met de 21e eeuw als einde. De uitgebreide bibliografie en woordenlijst complementeren het geheel.

De sterkte van dit boek is niet alleen de grote rijkdom aan details, maar ook de bereidheid van de auteurs om dit boek om de zoveel jaar inhoudelijk te vernieuwen aan de nieuwste stand van wetenschappelijk onderzoek. Veel auteurs kunnen hier een voorbeeld aan nemen. Ik raad dan ook iedereen aan dit boek aan te schaffen.

41

Recensie Rolf Falter, De geboorte van Europa. Een geschiedenis zonder einde (Polis 2017). ISBN 9789463102704, 595 pp. €24,99. Mark Beumer

In dit boek van 21 hoofdstukken tracht de auteur antwoord te geven op de vraag wat er op het spel staat als de Europese Unie uit elkaar zou vallen. Hiervoor grijpt hij terug naar het begin, namelijk de periode vlak voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, waar voor hem de geschiedenis van Europa begint. De gebeurtenissen tussen 1944 en 1957 komen aan bod, waarin de auteur de details niet schuwt.

Helaas is dit boek alles behalve logisch opgebouwd, wat de leesbaarheid ontzettend bemoeilijkt. Zo lopende periodiseringen niet synchroon, waardoor het tweede hoofdstuk bijvoorbeeld bij 1945 begint en het derde bij 1943. Chronologie is ontzettend belangrijk voor een begrip van de tekst. Daarnaast biedt de auteur een historiografisch overzicht dat nu achteraan staat, maar aan het begin behandeld moest worden. Daarna wordt meestal aangegeven wat de auteur toevoegt aan het bestaande debat. Ook de foto’s achterin hadden beter door het boek verdeeld kunnen worden. De tijdlijn is wel handig.

Opvallend is de conclusie dat de fouding fathers van Europa niet vanuit democratische overtuiging hebben gehandeld, maar meer vanuit intergouvernementeel belang. De natiestaat bleek veruit het belangrijkste. Volgens Falter hebben we hier nog steeds last van. Ik mis daarnaast de bespreking van het concept Europa. Het belang van aparte natiestaten sluit in ieder geval aan bij de gedachte dat Europa als uniform concept onhoudbaar is geworden. Elk land binnen de E.U. heeft haar eigen geschiedenis. Nu Brexit zich heeft voorgedaan is de angst groot dat andere landen volgen. Kijk naar Catalonië bijvoorbeeld, die het liefst de onafhankelijkheid wil uitroepen, maar nu toch weer afwacht. De E.U. heeft gekozen om Spanje te steunen.

De titel verwijst bovendien naar de ontvoering van Europa door de Griekse god Zeus, die op gegeven moment met beide voeten op de grond werd gezet. Daarnaast kent Europa een veel langere geschiedenis dan de 20e eeuw. Falter had de geschiedenis van de E.U. bijvoorbeeld kunnen vergelijken met middeleeuws Europa. Ook toen werd men omgeven door machtige staten. Nu geldt dat voor Duitsland en Frankrijk, waarbij Duitsland een machtspositie heeft ingenomen die onwenselijk is. In een unie moet elk land gelijke rechten hebben, maar zolang wij vanuit een economisch perspectief naar de E.U. kijken zal er nooit echte gelijkheid zijn in de Europese Unie.

42

Recensie Youp van ’t Hek, IJdel onkruid (Thomas Rap Amsterdam 2017). ISBN 9789400407541, 199 pp. €9,99. Mark Beumer

Deze recensent heeft alle boeken van Youp van ’t Hek. Youp laat altijd weer opnieuw op magistrale wijze zien hoe de Nederlandse maatschappij wérkelijk in elkaar zit en dat wij ons vooral niks wijs moeten maken. Ook deze editie mag er wezen. Enkele signaalwoorden: geitenbeffers, treiterturken, aambeienijs en stakkertelevisie.

Youp weet altijd de kern van de zaak te raken, doorziet alle acties en koppelt schijnbaar niet gerelateerde zaken aan elkaar.

De column die echter het meeste raakt is die natuurlijk over Tijn die op 6-jarige leeftijd deze wereld veel te vroeg moest verlaten. Terecht vraagt Youp zich altijd af wie dat bedenkt. Welke god doet en waarom? Tijn wilde graag honderd euro verdienen met het lakken van nagels bij Serious Request. Hij leed aan hersenstamkanker. Youp hoorde hierover in de auto. De arts van Tijn besprak deze slopende en oneerlijke ziekte.

Youp bedacht zich geen moment en belde al zijn rijke vrienden om te vragen of zij flink wat geld wilde storten voor een speciale robot. Eén miljoen euro moest opgehaald worden. Samen met Wendy van Dijk gaf Youp hieraan gestalte. Op het moment dat het beoogde bedrag binnengehaald was, kregen wij het bericht dat Tijn was overleden. Heel Nederland huilde. Helaas kregen wij een nieuwe schok doordat Ajaxheld Nouri een hartstilstand kreeg tijdens een wedstrijd en sindsdien in coma ligt. De nagellakactie van Tijn is in ieder geval een mooie herinnering. Ook ik heb nagellak gekocht ter ere van Tijn. Ik wil daarom de betreffende column hier nogmaals vermelden die op 7 juli 2017 is verschenen in NRC.

Lieve Tijn Hier een brief van je vriend Youp. Een moeizaam epistel, want het huilen staat me nader dan het schrijven. Maar ik wil deze brief aan je kwijt. Sterker nog: ik moet hem schrijven. Omdat ik je wil bedanken voor alles wat jij als zesjarig mannetje deze oude cabaretier hebt geleerd.

Het begon in december toen je samen met je vader aan de brievenbus van Het Glazen Huis klepperde. Je bood aan om nagels te gaan lakken. In ruil voor geld. Geld voor het Rode Kruis. Voor kinderen met longontsteking. Terwijl je zelf ziek was. Doodziek. Geen longontsteking. Sinds mei wist je dat je kansloos was. Maar daar had je letterlijk lak aan.

43

Een paar dagen later hoorde ik jouw dokter op de radio en hij legde kalm uit wat hersenstamkanker precies inhoudt. Ik huiverde en een paar weken later zat ik bij hem in de VU. Omdat ik iets wilde doen. Iets moest doen. Kwam door jou kleine held. Ik wilde ook nagels lakken. Maar dan op mijn manier. Dankbaar dat je me iets heel belangrijks geleerd hebt, namelijk dat je stinkend rijk wordt als je iets voor niets doet.

Al gauw had ik een groep vrienden en kennissen bij elkaar voor een actie. Nog nooit heb ik een club aardige mensen zo idioot hard zien werken. Aan filmpjes, muziekjes, radiospotjes, televisiecommercials, nagellakpotjes en alles wat bij zo’n actie komt kijken. We wilden een miljoen voor een speciale robot die als enige de ingewikkelde medicijnen aan dit soort patiëntjes veilig kan toedienen. Het eerste geld voor het financieren van de potjes hadden we snel bij elkaar. Gewoon al mijn radeloos rijke vrienden benaderd. En dat zijn er best veel. Niemand weigerde. Oké eentje. Die schreef een chagrijnige brief. Maar verder geen wanklank. Kwam door het toverwoord Tijn. Je was de held van iedereen. Zonder dat je het zelf wist heb je zoveel mensen geïnspireerd. Zelfs keiharde zakenmensen werden als was bij het horen van je naam en verdubbelden de toegezegde donatie.

Toen kon de echte actie beginnen. De titel was lakdoortijn.nl! Tientje voor Tijn. In ruil kreeg iedereen een potje nagellak in een van jouw vier lievelingskleuren. Ik twitterde mij een tennisarm, vertoonde me net als ambassadrice Wendy van Dijk een paar keer op de televisie en we zagen met zijn allen hoe het miljoen gestaag dichterbij kwam. Allemaal door jou lieve Tijn. Door jou en niemand anders. Jouw instelling. Jouw les aan ons hoe we in het leven horen te staan.

Ook Radio 3FM deed nog een keer fanatiek mee en donderdagmiddag rond twaalven haalden we het beoogde streefbedrag. Een miljoen dus.

Champagne? Nee. Ik zat op een Frans strandje en zag in de branding van de oceaan allemaal kinderen spelen. Kinderen van zes, zeven jaar oud. Allemaal Tijntjes. Likkend aan een waterijsje, druk met een schep in de weer, fanatiek achter een bal aan. Zo speelde jij een jaar geleden ook nog lieve Tijn.

Ik dacht aan een paar weken eerder. De laatste keer dat we elkaar zagen en jij mij alle roofvogels leerde. En dat ik prikloze Fanta voor je mocht halen. En dat alle mensen bij alle speeches moesten janken. Om jou lieve Tijn. En om je ouders en je broertje. Om alles.

Toen ik vrijdagochtend vroeg hoorde dat je was overleden dacht ik maar één ding: de schat heeft het zelf geregisseerd. Zijn miljoen voor zijn vriendjes en vriendinnetjes is binnen. Dus vond je dat je wel kon gaan.

44

Ik vroeg me even later af of de hemelpoort een brievenbus heeft en of jij, mijn kleine held, daar hebt staan klepperen en hebt aangeboden om alle nagels te lakken. Ook die van god zelf.

En misschien heb je de klauwtjes van god al gekleurd. Wat waren zijn of haar voorkeuren? Rood? Blauw? Of kon het God gewoon niks schelen?

Heb je terwijl je god lakte nog kunnen vragen waarom jij hier zo vroeg weg moest van de aarde? Je hebt toch niks misdaan? Integendeel zou ik willen zeggen. En heb je aan god kunnen vragen hoe hij of zij eigenlijk heet? Jaweh? God? Allah? Of gewoon Kees?

Lieve Tijn, ik ga je missen en ik ben je dankbaar. Dankbaar dat je me iets heel belangrijks geleerd hebt, namelijk dat je stinkend rijk wordt als je iets voor niets doet.

Lieve wonderheld van ons allemaal, we gaan je nooit, maar dan ook nooit vergeten.

Youp geeft op deze wijze een nieuwe vorm aan geschiedschrijving. Ik ben als historicus dan ook erg benieuwd hoe een boek over Nederlandse geschiedenis in Youp-taal eruit zou zien. Ik weet zeker dat ook dat een bestseller wordt. En inderdaad zullen veel mensen erg blij dat Youp er nog is en dat zijn hartproblemen zijn verholpen.

Youp is een magistrale auteur die met kritische humor Nederland telkens wakker schudt en ons bewust maakt van talloze kwesties die in onze samenleving spelen, zoals corruptie, aanstellerij, fraude, traumatische gebeurtenissen en soms ook mooie dingen.

45

Recensie Peter van Trigt, 1000 jaar Sinterklaas …en nu het ware verhaal van St. Nicolaas en zijn knecht (LM PUBLISHERS 2016). ISBN 9789460224324, 224 pp. €24,50. Mark Beumer

1000 jaar Sinterklaas is een boek waar je ontzettend blij van wordt. Dat komt enerzijds door de schitterende centsprenten, reliëfkaarten, ansichtkaarten en gravures die de lezer meenemen naar een nostalgisch verleden waarin de gemoedelijkheid van Sinterklaas en zijn helper overheerst.

In twaalf hoofdstukken wordt de gehele geschiedenis, ontwikkeling en evolutie van St. Nicolaas tot Sinterklaas en van duivel tot Zwarte Piet duidelijk verklaard aan de hand van diverse bronnen als gedichten, antropologische teksten en literatuur.

Dit boek is dan ook een welkome aanvulling naar aanleiding van de terecht ontspoorde discussie of Zwarte Piet nu wel of niet racistisch is. De auteur gaat hier gelukkig dan ook diep op in en toont aan dat er van slavernij en racisme nooit sprake is geweest. De auteur hanteert hierbij een vergelijkend perspectief waarin hij naar de Zwarte Piet-figuur in omringende landen kijkt met oog voor afgeleide en oorspronkelijke figuren als Ruprecht en Krampus. Ook Arnold-Jan Scheer heeft hier onlangs twee zeer duidelijke boeken over geschreven die hier helaas niet zijn gebruikt, maar slechts vermeld op de laatste pagina.14 Daarnaast heeft de auteur in tegenstelling tot de discussies in de maatschappij, ook veel aandacht voor de ontwikkeling en evolutie van St. Nicolaas en Sinterklaas die veel overeenkomsten heeft met goden als Wodan, Hermes en Poseidon. Daarnaast wordt goed duidelijk dat ondanks de Opstand en de Reformatie het Sinterklaasfeest gewoon behouden bleef, ondanks verzet van de protestanten. Schilderijen van Jan Steen tonen dit feest in al haar luister.

Onlangs was er zelfs nog bericht dat de echte tombe van Sint Nicolaas gevonden was in Demre, hoewel andere wetenschappers het op Bari houden.15 Hoe het ook zij, het feest van Sinterklaas mét Zwarte Piet kan nog steeds op een overweldigende meerderheid steunen die hier niets aan wil veranderen. Ik hoop dat dit boek samen met de andere genoemde literatuur voor een duidelijker inzicht zorgt omtrent dit schitterende feest dat door velen gevierd wordt. Het gaat immers in de kern om een kinderfeest waarin de Sinterklaas en Zwarte Piet naast het geven van cadeaus en plezier ook een duidelijke didactische functie hebben om zich goed te gedragen. De auteur heeft een schitterend vormgegeven boek geschreven dat men het beste kan lezen met een dampende hete mok koffie met daarbij een goed gevuld stuk speculaas bij de open haard vlak voor de komst van Sinterklaas.

14 Arnold-Jan Scheer, Zwarte Sinterklazen. Over Pieten en ander heidens volk (Papieren Tijger 2014); Arnold-Jan Scheer, Wild geraas. mijn wonderlijke reizen met Sinterklaas en kerstman (Uitgeverij Aspekt B.V. 2009). 15 Robin de Wever, ‘Onderzoekers stuiten op 'het mogelijke graf van Sint Nicolaas', in: Trouw (5 oktober 2017). 46

Recensie M. Verhoeven, L. Bosman, H. Van Asperen (eds.), Monuments & Memory: Christian Cult Buildings and Constructions of the Past. Essays in honour of Sible de Blaauw (Brepols 2017). ISBN: 978-2-503-56973-4, 405 pp. €100,00. Mark Beumer

Dit liber amicorum is gewijd aan prof. dr. Sible de Blaauw, die vele jaren als hoogleraar Kunstgeschiedenis aan de Radboud Universiteit was verbonden. In 2016 ging hij met emeritaat. Dit boek bestaat uit drie delen (Monuments, Places, Decoration and Liturgical Furnishing) en 31 artikelen die allemaal door verschillende auteurs geschreven zijn en in relatie staan met het christendom en de christelijke kunst. Nathalie de Haan en Olivier Hekster bespreken in hun bijdrage de Slag bij de Milvische Brug van keizer Constantijn, maar betogen dat deze slag niet bij de brug heeft plaatsgevonden, maar 20 km daar vandaag te Malborghetto. Hierbij rijst gelijk de vraag waarom dit niet eerder bekend is gemaakt, aangezien de geschiedenisboeken herschreven moeten worden. Hierna gaan Raphael Hunsucker en Evelien Roels in op de herkomst en datering van een Latijnse inscriptie en dateren deze op tussen 619 en 620 n. Chr. Lex Bosman gaat in op de architectonische taal van S. Giovanni in Laterano, gevolgd door Peter Cornelius Claussen die over paus Nikolaus IV spreekt in relatie tot de voorgenoemde kathedraal. Nine Miedema en Daniëlle Slootjes bespreken S. Prassede in Rome dat als ‘Huis van de Heiligen’ gefunctioneerd zou hebben en bespreken hierin ook de structuur van de heiligencultus. Hanneke van Asperen gaat verder in op de heiligencultus aan de hand van pelgrimages in de S. Maria Rontonda. Bianca Kühnel bespreekt de anchoring van Jeruzalem in het Aken van Karel de Grote en zoekt naar overeenkomsten en receptie, gevolgd door Mariëtte Verhoeven die ingaat op Maria als heilige in Vézelay. Isabel Kimmelfield kijkt naar het Grote Paleis van keizer Constantijn en Dafne Oosten bespreekt het mausoleum van de Heilige Helena.

Deel 2 wordt gestart door Jan Willem Drijvers die Helena Augusta in Rome onderzoekt, gevolgd door Roald Dijkstra die over de Romeinse dichtkunst van Juvencus en Proba spreekt. Ralph Behrwald kijkt naar senatoren als stichters van kerken en Beat Brenk kijkt naar de graven van martelaren wiens relieken dan wel binnen of buiten de stad begraven zijn en waarom. Paolo Liverani kijkt naar de persona van de bisschop en beschrijft waarom deze steeds interessanter is voor historici. Daniela Mondini kijkt naar christelijke gebouwen in middeleeuws Rome, waarna Peter Rietbergen ingaat op de sacralisering van het koningschap en gebouwen in middeleeuws Europa. Ingo Herklotz gaat hierna verder met Beierse Jezuieten in 1575.

Deel 3 wordt geopend door een verhandeling van Herbert L. Kessler over 12e eeuwse fresco’s, gevolgd door Bram Kempers die naar geschilderde altaarstukken in Rome, Siena, San Sepolcro en Perugia kijkt. Bram de Klerck bespreekt de Heilige Hiëronymus van Stridon, waarna Jos

47

Koldeweij de verbeelding van Jeruzalem bij Jeroen Bosch analyseert. Willy Piron bespreekt het koorgestoelte in Emmerich, waarop Christel Theunissen verder ingaat op het koorgestoelte en Karel de Grote. Justin E. A. Kroesen kijkt naar de continuïteit van kerkinterieurs tijdens de Reformatie en betoogt dat dit is vergeten in de historiografie. Nicola M. Camerlenghi bespreekt een liturgische revolutie van de S. Paolo Fuori le Mura (1560–1610), gevolgd door Dale Kinney die naar de wisselwerking en monument en herinnering kijkt in relatie tot de S. Maria in Trastevere. Arnold Witte onderzoekt een vergeten heilige en diens fresco’s, waarna Jean-Pierre van Rijen de Servatiuskelk onderzoekt. Lieske Tibbe onderzoekt een glasmozaïek uit 1933, waarna dit deel wordt afgesloten met Wouter Weijers die Gerhard Richter’s ‘Cologne Cathedral Window’ onderzoekt.

Concluderend is dit een zeer schitterend en inhoudelijk boek dat rijkt van de Romeinse tijd tot aan de 20e eeuw, met een accent over de christelijke kunstgeschiedenis en architectuur. Het is echter wel een gemiste kans om dit boek niet in het Nederlands te schrijven, zodat het publiek ook kennis kan nemen van dit rijke onderzoek.

48

Recensie Lewis Spence & Gerard Grasman, Egypte’s mythen en legenden. Op basis van de huidige stand van de egyptologie volledig nieuw vertaald en geactualiseerd (Brave New Books 2017). ISBN 9789402158977, 269 pp. €22,99. Mark Beumer

Ten eerste wil ik de auteur, de heer Grasman, heel hartelijk danken dat hij mij dit boek persoonlijk is komen brengen, waarna wij een goed gesprek hadden. Dat neemt niet weg dat ook dit boek aan een nadere inspectie onderworpen zal worden. Grasman heeft meer dan 500 boeken uit het Engels en Duits vertaald over diverse thema’s binnen geschiedenis, religie en geneeskunde. Deze vertaling is echter geen gewone vertaling. Zo staan de reeds overleden Lewis Spence en Gerard Grasman beiden als auteur vermeld. Normaal gesproken staan de vertaler alleen in de binnenkant vermeld, zoals bij Jonathan Israel. Daarnaast heeft de auteur een hoofdstuk toegevoegd over Atlantis, waardoor er geen sprake meer is van een unieke vertaling. In totaal zijn er nu negen hoofstukken te lezen inclusief een nawoord, voetnoten en een literatuurlijst, maar zonder de nieuwste literatuur. Hiernaar wordt wel af en toe in de tekst verwezen. In het voorwoord gaat de auteur in op het religieuze systeem van Egypte en bespreekt daarbij goden, animisme, begrafenisrituelen en piramides in relatie tot mummificatie. Het eerste hoofdstuk over Atlantis wijkt dus af omdat Plato hier eenmalig over spreekt. In het tweede hoofdstuk komt de sociale structuur aan de orde zoals steden, paleizen en villa’s. In hoofdstuk 3 komen naast de priesters de Egyptische en Griekse Mysteriën aan bod, waarbij Spence de vraagt welke nu eerder waren. Dit probleem speelt nog steeds met bijvoorbeeld tempelslaap. Het vierde hoofdstuk bespreekt de Osiriscultus met aandacht voor zijn moord door Seth en de wraak van Horus. Hierna komen de Grote Goden aan bod en is eigenlijk een religieuze uiteenzetting van de belangrijkste goden. Hoofdstuk besteedt aandacht aan literatuur, gevolgd door hoofdstuk 7 dat over magie handelt zoals de bezwering van goden, amuletten en helende magie. In het achtste hoofdstuk worden vreemde goden besproken en wordt de acculturatie tussen de Griekse en Egyptische wereld behandeld. Serapis of Sarapis was een belangrijke genezende god die zijn weg ook in het Romeinse Rijk heeft gevonden naast Isis Medica. Het boek wordt afgesloten met een kunstbeschouwing. Tenslotte zijn er een paar spellingsfouten te lezen. Op pagina 12 lezen wij “onder anderen” wat andere moet zijn. Daarnaast is hier te lezen “verbreiden” in plaats van verspreiden. Op pagina 17, regel 7 lezen wij aan het einde van de zin “we eld” in plaats van wereld. Dat is erg jammer voor iemand die zoveel werkt heeft verricht. Afsluitend heeft Grasman wederom een grote klus geklaard. Mijn advies zou wel zijn om zichzelf niet meer als auteur te vermelden. Hij kan namelijk geen toestemming meer vragen aan de auteur. Daarnaast zou ik het hoofdstuk over Atlantis eruit halen zodat de vertaling weer een echte vertaling is en zou ik dit thema als apart boek uitgeven. Dat lijkt mij veel beter. Tenslotte is het raadzaam het notenapparaat en de literatuurlijst door een historicus te laten controleren alvorens het te publiceren.

49

Recensie Achille Mbembe, Kritiek van de zwarte rede (Uitgeverij Boom 2017). ISBN 9789089536068, 287 pp. €24,90. Mark Beumer

In dit interessant maar zeer moeilijk leesbare boek gaat Achille Mbembe in op ‘Neger’-discourse binnen de Europese historiografie vanuit de sociologie. Volgens Mbembe speelt het idee van de ‘Neger’ in de 21e eeuw weer op, zonder dat je hiervoor zwart hoeft te zijn.

Mbembe gebruikt heel veel definities in relatie tot de fenomenologie van het ‘Neger’ zijn, zoals het verlies van identiteit, onteigening van het Zelf, been breuk met verleden, familie en vrienden, kapitalisme alsook het hebben van geen waarde, het zijn van bezit. Daarnaast wordt het concept ‘Neger’ verbonden aan racisme, kolonialisme en apartheid.

De auteur geeft door het hele boek een zeer kritische beschouwing van de Eurocentrische historiografie. Ras en racisme zijn volgens hem achterhaalde termen en verbindt dit met psychische stoornissen. Mbembe ziet dit alles als sociale constructies in relatie tot in- en uitsluiting van de zwarte mens die door de gehele geschiedenis als slaaf is ingezet. Hoewel de auteur pas vanaf de Nieuwe Tijd redeneert, kwamen slavernij en racisme als sinds de Oudheid voor. Het Romeinse Rijk zou zonder slaven nooit kunnen bestaan.

De auteur bespreekt de historische en etymologische context van ‘Neger’ en is bang dat dit in de 21e eeuw weer opkomt. Terecht geeft de auteur aan dat wij allen op dezelfde planeet leven en wij het met elkaar moeten doen. Het mondiale kapitalisme is inderdaad een grote kracht geweest achter het immense slavernijverleden en ook vandaag is dat mondiale kapitalisme nog lang niet aan kracht ingeboet. Ook kindslavernij, racisme en apartheid komen nog steeds voor, al strijden de diverse democratieën om verbetering.

Toch zou het beter geweest zijn duidelijkere taal te hanteren zodat ook de niet-academicus dit belangrijke boek goed kan begrijpen. Voor het onderwijs kan de kritiek uit dit boek worden toegepast bij Geschiedenis, Maatschappijleer en Filosofie waarbij de leerlingen kunnen discussiëren over concepten als ‘Neger’ en dit koppelen aan slavernij, racisme en apartheid. De laatste jaren komt er gelukkig steeds meer aandacht voor slavernij en racisme zoals de diverse studies aantonen alsook het grootschalige onderzoek naar Nederlands geweld in Indonesië.

Voor nu is het belangrijk dat er een meer vriendelijke versie komt van dit zeer belangrijke boek.

50

Recensie Ybeltje Berckmoes, ‘Voorlichting loopt met u mee tot het ravijn’. Mijn ontluisterende jaren in de VVD-fractie (Uitgeverij van Praag 2017). ISBN 9789049026158, 211 pp. €19,95, Mark Beumer

Amper na het verschijnen van het boek van Sharon Gesthuizen over haar turbulente tijd bij de SP, verschijnt nu het boek van Ybeltje Berckmoes over haar ontluisterende tijd bij de VVD.16 Berckmoes wordt aangeduid als het meest onzichtbare lid van Tweede Kamer en inderdaad heb ik haar nog nooit gezien. Dat verandert wanneer zij tijdens een gesprek met Sigrid Kaag van D66 vraagt naar de angst van veel Nederlanders voor een nieuw Eurabia in relatie tot illegale vluchtelingen. Dan staat haar telefoon roodgloeiend en komen er van alle kanten verwensingen. Het uitdragen van haar eigen standpunt en het houden van interviews is binnen de VVD not done. Alles moet in overleg met de partijtop. Men krijgt vaker ‘doe maar niet’ te horen, dan een aanmoedigend bericht. Het tekent blijkbaar de cultuur binnen politieke partijen. Als dit bij de VVD en SP speelt, dan ook bij andere partijen. Zo zijn er bij de PvdA en PVV ook de nodige mensen opgestapt omdat ze het niet eens waren met de heersende structuur. Ybeltje blijft ook onzichtbaar door de portefeuilles die ze krijgt toegewezen.

In haar boek maakt ze korte metten met de uiterlijke schijn die er heerst binnen de partij, zoals tijdens het gedoogakkoord met de PVV. Binnenskamers werd er met afwijzing gereageerd toen Wilders de stekker eruit trok, terwijl er naar buiten niets gezegd werd. Bovendien kunnen Rutte en Wilders blijkbaar prima door een deur. Het is natuurlijk een vreemd gezicht wanneer Wilders en Rutte voor een debat elkaar hartelijk de hand schudden en elkaar daarna flink aanvallen. Daarnaast krijgt ze steevast te horen dat het partijbelang boven alles gaat. Belangrijke vergaderingen moeten maar worden afgebroken. Ook is niet iemand die een goed woord voor Berckmoes overheeft. ‘Hoe ben jij in godsnaam Kamerlid geworden?’ is een van de gevleugelde uitspraken van Zijlstra. Uiteindelijk breekt Berckmoes en spuwt ze haar gal over Zijlstra tijdens een fractievergadering. Dat zouden meer Kamerleden moeten doen. Intussen heeft Berckmoes haar lidmaatschap van de VVD opgezegd. Het Huis der Democratie blijkt zo democratisch nog niet. Het gaat veel meer over macht en het vasthouden daarvan. Dit is zorgelijk, omdat deze Kamerleden wel andere bewindspersonen en Kamerleden hierop aanvallen. Het zou daarom goed zijn dat Voorzitter der Tweede Kamer een onderzoek instelt naar de interne partijculturen, omdat de Tweede Kamer een voorbeeld moet

16 M. Beumer (Recensie) Sharon Gesthuizen, Schoonheid, macht, liefde in het leven en de politiek (De Geus 2017) in: Kleio-Historia, nr. 6. (2017).

51 zijn van hoe het hoort, namelijk hoor en wederhoor. Het heeft anders geen zin zonder portefeuille in de Tweede Kamer te eindigen omdat je kritiek hebt op de standpunten van je eigen partij. Vervolgens wordt je volgens het partijkartelmodel beloond met een post als burgemeester of commissaris der Koning om zo je mond te snoeren.

Aan leerlingen in het voortgezet onderwijs kun je dit helemaal niet uitleggen. Zij leren bij Maatschappijleer en Geschiedenis waar politiek over gaat en hoe een land goed bestuurd moet worden. Als Docent Geschiedenis vind ik het boek van Berckmoes en Gesthuizen goede voorbeelden om in de klas te bespreken met leerlingen en uiteraard met studenten politicologie en geschiedenis.

Concluderend heeft Berckmoes een zeer goed boek geschreven dat je in een keer uitleest. Ik hoop dat deze fractie zich wel iets van de kritiek aantrekt en dat er een parlementair onderzoek komt naar de machtscultuur binnen de diverse partijen.

52

Recensie Nils de Heer, Pijnbank. De problemen van de Rabobank (Uitgeverij Q 2016). ISBN 9789021401928, 238 pp. €18,50. Mark Beumer

Vooraf wil ik aangeven waarom ik dit boek wilde recenseren. Ik ben namelijk vanaf maart 2017 lid van de Ledenraad Rabobank Rijk van Nijmegen. Een van mijn taken is Rabobank informeren. Ik vind echter dat dit ook voor mij zelf geldt en als historicus acht ik het belangrijk om diverse theorieën tegenover elkaar te zetten.

Helaas blijkt na het lezen van dit boek dat dit alles behalve een ‘waarheidsgetrouw reconstructie’ van Rabobank is, zoals de auteur ons in zijn voorwoord wil doen geloven. 17 Dit heeft een aantal oorzaken. Ten eerste de vermelding die zojuist is beschreven. Dit moet altijd gelijk de alarmbellen doen afgaan zodra een auteur aangeeft dat zijn analyse betrouwbaar is. Ten tweede het inleidende woord door Pieter Lakeman, de man die ervoor zorgde dat de DSB Bank tenonder ging. Ten derde het compleet ontbreken van voetnoten, waardoor de lezer de beweringen niet kan controleren zoals de kaderteksten, op de gerechtelijke vonnissen na. Bovendien maakt de auteur gebruik van ‘anonieme en interne bronnen’. Het is de echter de vraag wie deze mensen zijn en waarom zij hebben meegewerkt aan dit boek. Ten vierde het taalgebruik. De auteur doet nergens zijn best een objectieve beschrijving te geven, maar stuurt aan op wantrouwen wat in feite neerkomt op smaad en laster.

Na het lezen van het boek lijkt het er sterk op dat vooral de auteur zich stoort aan de handelswijzen van Rabobank die in zijn ogen onrechtmatig en onethisch zijn, maar niet illegaal of strafwaardig, op de Libor-affaire en de diverse gerechtelijke uitspraken na. Rabobank heeft hiervoor ook zijn excuses aangeboden, zoals in bijlage D te lezen is. Als lid van de Ledenraad kan ik dit bevestigen. Verder bestaat sterk de indruk dat de auteur Rabobank wil beschadigen door een verkeerd beeld te schetsen van bijvoorbeeld een angstcultuur. Medewerkers zouden geïntimideerd worden en klanten zouden sterk beïnvloed worden om bijvoorbeeld ledencertificaten te verkopen, wat ook niet blijkt uit bijlage C. De auteur corrigeert zichzelf dan ook regelmatig. Zelfs ten aanzien van de Libor-affaire bleek dat niet het gehele bestuur hiervan op de hoogte was en zelfs de Minister van Financiën oordeelde dat zij geen criminelen waren, maar dat er wel onvoldoende toezicht was.

Dit boek bestaat uit negen hoofdstukken met een inleiding en nawoord. In het eerste hoofdstuk beschrijft de auteur de geschiedenis van Rabobank. In het tweede hoofdstuk Aandeelhoudersdenken bespreekt zijn probleem met de enorme groei van Rabobank aan de

17 Nils de Heer, Pijnbank. De problemen van de Rabobank (Uitgeverij Q 2016) 11. 53 hand van diverse financiële concepten zoals disintermediatie, securitisatie, fractional reserve banking, investment banking en ratings. Hierna wordt op de kredietcrisis ingegaan die zich vanaf 2008 over Europa heeft verspreid en als grootste economische crisis sinds 1929 wordt gezien. In hoofdstuk 3 staat verkoop van Robeco centraal, waarbij de auteur moeite heeft met Project Magnolia, waarbij 53 topmanagers van Robeco een aanblijfpremie van in totaal 33 miljoen zouden ontvangen. Volgens de auteur is dit niet kies, maar de waarheid is dat het Ministerie van Financiën dit heeft goedgekeurd.18 Morele afwijzingen doen er niet toe, het gaat er uiteindelijk om of het juridisch juist is. In een paar gevallen is Rabobank hier terecht op gewezen.

In hoofdstuk 4 Beursavonturen wordt vooral het handelen van Bruggink onder de loep genomen. Het vijfde hoofdstuk handelt over renteswaps, waarbij een persoon of juridische entiteit via zijn bank een losstaande contractuele verplichting aangaat jegens een financiële tegenpartij. Diens verplichting bestaat uit het gedurende de overeengekomen periode betalen van een vast rentepercentage over één of meerdere hoofdsommen.19 Hierbij is van belang dat de geldmarktrente stabiel blijft, omdat anders dit anders negatieve gevolgen voor de contractant kan hebben. De bank heeft dan geen enkel motief van dit winstgevende contract af te willen. Hoewel hier de bank in een negatief daglicht wordt gezet, kan de contractant zichzelf ook voorlichten. Hoofdstuk 6 gaat over bijzonder beheer waar gedwongen faillissementen besproken worden. In hoofdstuk7 komt de Libor-fraude aan bod, wat door Rabobank is erkend, voor zover diverse personeelsleden aangaat. Rabobank is dan ook hard bezig hun imago te herstellen. Terecht is Rabobank hiervoor gestraft. Hoewel de auteur op pagina 144 spreekt over Piet Moerland als zondebok, lijkt de auteur Rabobank zelf als zondebok te gebruiken voor de negatieve beeldvorming die over banken bestaat.

Hoofdstuk 8 kent Donkere wolken als titel waarbij zogenaamd ‘de eigen bestuurders’ de bank in 2002 ten dode opschreven. Daarnaast noemt de auteur 2013 een Rampjaar voor de bank, wat niet alleen historisch incorrect en van slechte smaak getuigt. 1672 wordt namelijk als Rampjaar gezien waarin de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden door Frankrijk en haar partners wordt belaagd, wat tot een groot aantal doden en grootschalige vernietiging leidt. Hoofdstuk 9 is een soort van conclusie op de vraag waar het nu allemaal misging. De auteur komt tot drie kernbegrippen, namelijk hebzucht, hoogmoed en gebrek op controle op naleving van wet- en regelgeving. De auteur vindt bepaalde beslissingen maar vreemd en raar, wat totaal niet relevant is. Verder ziet hij verschillende bedreigingen, zoals een verplicht hoge buffer, verstoppen kan niet meer, renteswaps, leegloop en een grote druk op medewerkers. Nu weet ik inderdaad dat medewerkers grote druk ervaren maar ook veel plezier en trots. In het nawoord stelt de auteur dat hij in gesprek zou gaan met Rabobank, maar dat dit verzoek is afgewezen.

Concluderend kan dit boek niet als betrouwbaar worden aangemerkt, maar een voorbedachte rade de bank schade te berokkenen door het achterwege laten van een gedegen onderzoek mét notenapparaat, betrouwbare getuigen en voldoende kenbare literatuur in plaats van ‘diverse artikelen’ of ‘enkele citaten’. Ik zou Rabobank willen adviseren dit boek te lezen om te kijken of er sprake is van smaad dan wel laster.

18 De Heer, Pijnbank, 72-75. 19 Ibidem, 98-99. 54

Recensie Sharon Gesthuizen, Schoonheid, macht, liefde in het leven en de politiek (De Geus 2017). ISBN 9789044538311, 255 pp. €19,99. Mark Beumer

Millingen aan de Rijn is de plaats waar deze recensie wordt geschreven en is tevens de plaats waar Sharon Gesthuizen is opgegroeid. Daarnaast bezocht ze vaak haar oma in Leuth en studeerde zij aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit. Hierna sloot zij zich aan bij de Socialistische Partij (SP) en kwam zij in de Tweede Kamer terecht.

Nu liggen haar memoires voor u, een ontluisterend verhaal. Direct doemt de film The Devil Wears Prada op, waar Meryl Streep de rol vertolkt van Miranda Priestly die als keiharde zakenvrouw het blad Runway verdedigt tegen slechte reportages en foto’s. Anne Hathaway speelt Andrea Sachs, die na haar journalistieke opleiding graag als haar assistent wil werken. Dat betekent niet dat ze ook maar iets voorstelt. Zij wordt second assistant naast Emily die first assistant is. In het begin moet de modeloze Andy hard werken om erkend te worden, wat niet gemakkelijk gaat in een lumpy blue sweather gecombineerd met ‘her granny’s skirt’. Pas wanneer zij Nigel overhaalt haar te hullen in disigner clothes wordt zij serieus genomen. Haar relatie loopt in eerste instantie op de klippen, maar herstelt zich aan het einde van de film, wanneer zij besluit dat het te gek is voor woorden wat zij zichzelf allemaal heeft aangedaan. Dit dictatoriaal Noord- Koreaans regime vindt men ook terug in de SP, waar zich met name manifesteert als een Miranda Priestly die geen blad voor de mond neemt en zijn leden genadeloos terecht wijst als iets hem niet zint. Gesthuizen, die net als Sachs zwaar geïntimideerd is in het begin, weet zich geen raad en zoekt enige verlichting bij haar vriend. Daarnaast fungeer zij lange tijd als persoonlijk assistent van die ook niet erg vriendelijk is.

Wanneer Gesthuizen op gegeven moment het niet langer aankan en een time-out nodig heeft, adviseert haar psycholoog dat Kant haar voorlopig met rust moet laten. Dit gaat niet lang goed en al snel rinkelt de telefoon weer, wat haar herstel niet bespoedigt. Gesthuizen hoefde zich niets in te beelden, zo zei Kant toen Gesthuizen te laat was. Je hoort haar bijna zeggen: ‘Is there some reason my coffee isn’t here? Has she died or something?’ Het is duidelijk dat binnen de partij geen enkele tegenspraak wordt geduld. Alleen die het met Marijnissen eens zijn, mogen iets zeggen. Een ziekelijk voorbeeld van tunnelvisie. Uiteindelijk durft Gesthuizen weerstand te bieden en geeft meerdere malen aan te willen stoppen, net zoals Andrea. Met het plotselinge vertrek van Marijnissen ziet zij licht aan de tunnel, maar het blijft moeilijk. Haar relatie gaat stuk en richt zich volledig op haar werk, ook als zij ziek is, zoekt ze op zondag een eenzame zolderkamer op. Uiteindelijk is zij zeer succesvol in haar lange loopbaan. stoorde zich aan het feit dat de genoemde personen in het boek niet geïnterviewd zijn, maar wanneer je zo geïntimideerd bent, snap ik goed dat zij dat niet heeft gedaan. Het is háár herinnering. Overigens is het zorgwekkend dat alles ontkend wordt, temeer omdat deze Kamerleden zelf dag in dag uit andere Kamerleden en ministers moreel en politiek ter verantwoording roepen. Dat

55 kan niet wanneer je zelf zo’n schrikbewind voert binnen de partij. Marijnissen reageerde niet op biografieën en Gesthuizen zou alleen maar schade willen aanrichten. De grootste schade wordt door de partij zelf aangericht. Dit boek is een duidelijke waarschuwing aan partijpolitiek: respecteer je leden en medewerkers, geef ze een stem en behandel hen niet als vuil.

Concluderend heb ik dit boek in een ruk uitgelezen. Je wilt weten wat er op de volgende bladzijde staat, waarna je aan het einde verbijsterd het boek sluit. Ondanks dat de betrokken personen niet geïnterviewd zijn, kan men de inhoud toch spiegelen aan de politieke geschiedenis. In debatten in de Tweede Kamer kan men Marijnissen goed in actie zien die inderdaad geen blad voor de mond neemt. Van Agnes Kant horen we niets meer. Misschien dat de uitspraak van Marijnissen destijds “ff dimmen” beter voor zichzelf kan opgaan.

56

Recensie Peter N. Stearns, The Industrial Turn in World History (Routledge 2017). ISBN 9781138672864, 178 pp. €30,89. Mark Beumer

De Industriële Revolutie is naast de Franse Revolutie een van de vaste onderdelen van het geschiedenisonderwijs. Eerder is in deze serie de Franse Revolutie besproken. Dit boek wijkt echter af van zijn collega, doordat er maar sprake is van zeven hoofdstukken zonder extra primaire bronnen. Daarnaast voegt de auteur zich naar het debat over de diverse turns in de wereldgeschiedenis, zoals de cultural turn, de linguistic turn en de ritual turn. Hier spreekt men over de industrial turn.

Het boek begint verrassend genoeg met de beschrijving van de agricultural turn vanaf de Prehistorie en kijkt naar wat er sinds de Landbouwrevolutie is gebeurd door het oog van Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Zonder de Landbouwrevolutie zou er nooit een Industriële Revolutie geweest zijn. De centrale vraag in dit boek is dan ook wat de gevolgen zijn wanneer een maatschappij gaan industrialiseren. Het tweede hoofdstuk gaat over de daadwerkelijke industriële revolutie, waarbij de wisselwerking tussen Engeland en de rest van de wereld centraal staat alsook het ontstaan van klassen. Het derde hoofdstuk onderzoekt de nieuwe maatschappelijke structuren die zijn ontstaan, gevolgd door de gevolgen van de industrialisering op persoonlijk vlak. Wat heeft het voor gevolgen voor de mensen zelf? Het vijfde hoofdstuk onderzoekt regeringen en culturen, een opvallende combinatie. Daarna worden oorlog en vrede vanuit mondiaal perspectief onderzocht, gevolgd door de negatieve kanten van industrialisering zoals een hoge werkloosheid. In de conclusie wordt nog eens benadrukt dat de auteur zich vooral op de veranderingen gericht heeft, dus causaliteit.

Het boek is goed leesbaar en toegankelijk en is vergezeld van tabellen en een aanbevolen bibliografie na elk hoofdstuk. Met betrekking tot het onderwijs zou gediscussieerd kunnen worden waarom er gesproken wordt over een industrial turn in plaats van industriële revolutie, aangezien de inhoud niet erg verandert. Historiografische discussies kunnen het onderwijs verlevendigen.

57

Recensie P.M. Jones, The French Revolution 1787-1804 (Routledge 2017, 3rd edition). ISBN 9781138848511, 187 pp. €28,99. Mark Beumer

De Franse Revolutie wordt normaliter gedateerd in 1789 met als leuzen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Nu zijn laatstgenoemde leuzen eigenlijk afkomstig van de Amerikaanse Revolutie uit 1776. Dit boek kijkt naar de periode 1787 tot 1804 en wijkt daarmee af van de reguliere tijdslijn. De auteur begint twee jaar voor het daadwerkelijk uitbreken van de revolutie en eindigt zijn scope et 1804, het jaar waarin Napoleon tot keizer wordt gekroond.

Het boek kent acht hoofdstukken gevolgd door een reeks primaire bronnen, verdeeld in drie sectie. Het eerste deel en eerste hoofdstuk bespreekt de algemene historische context. In Deel II staat het wakker worden van de natie centraal die langzaam maar zeker in opstand komt tegen het keizerlijk gezag. In hoofdstuk 2 wordt dit trage ontwakeningsproces beschreven, gevolgd door het derde hoofdstuk dat handelt over vernieuwing tijdens de periode 1789-1791, waarin het ancient regime is beëindigd en waarin een nieuwe natie ontstaat met een nieuw concept van de burger. In het vierde hoofdstuk dat kijkt naar de periode 1791-1792, komt de falende consensus aan bod alsook de val van de monarchie. Na de volksopstand wordt een democratisering afgedwongen. Helaas komt daar maar weinig van terecht, zoals het vijfde hoofdstuk laat zien de Jakobijnse Terreur wordt besproken (1792-1794). Het vijfde hoofdstuk bespreekt de zoektocht naar stabiliteit waarbij de mogelijkheid tot een staatsgreep aan bod komt. Het zevende hoofdstuk eindigt met consolidatie waarin het aanstaande dictatorschap van Napoleon wordt besproken. Hoofdstuk 8 is een assessment, gevolgd door 26 primaire bronnen.

Het boek kent een tijdslijn en een begrippenlijst met index. Door middel van de primaire bronnen kan het geschiedonderwijs verbeterd worden, aangezien de Franse Revolutie vaak op dezelfde manier aan bod komt met weinig bronnen. In het geschiedenisexamen worden vaak drie revoluties besproken, de Amerikaanse, Franse en Bataafse. Wanneer ook hier meer primaire bronnen wordt gebruikt in een Mysterie, wordt het kritisch denken van de leerling bevorderd, doordat er veel wordt geleerd van een comparitie. Voor de geschiedenisdocenten is dit met name een handig boek.

58

Recensie Henk Schulte Nordholt, Een geschiedenis van Zuidoost-Azië (Amsterdam University Press 2016). ISBN 9789462982536, 377 pp. €29,95. Mark Beumer

Tijdens de Historicidagen van 2017 woonde ik een debatpanel bij met als titel ‘Dekolonisatie van het verleden’. Hierbij werd de vraag gesteld waarom er in Nederlandse handboeken over geschiedenis zo weinig aandacht aan kolonialisme, slavernij en racisme werd besteed. Dit fraai en helder geschreven nieuwe boek over de geschiedenis van Zuidoost-Azië vervult deels deze leemte met een studie over periode vanaf de Prehistorie tot en met het heden, waarin kolonialisme een ruime plaats inneemt.

In vier delen en tien hoofdstukken maakt de lezer kennis met deze boeiende geschiedenis. Het is de auteur gelukt om een zeer leesbare geschiedenis te schrijven van de talloze landen die in dit deel van de wereld liggen. De auteur is er verder in geslaagd om deze Zuidoosterse geschiedenis naadloos te verbinden aan de Westerse geschiedenis, waaruit blijkt dat ‘Westerse’ concepten als keizercultus, feodalisme, industrialisering en absolutisme ook hier ruim voorkwamen.

In Deel I wordt de vroegste geschiedenis vanaf de Prehistorie tot aan 1400 beschreven met daarin aandacht voor migraties, klimaat en de eerste vormen, economie, zeevaart en politiek, gevolgd door een hoofdstuk, waarin de opkomst van het koningschap tussen 200 en 1400 wordt beschreven aan de hand religie, zoals dat ook in de Romeinse keizercultus zichtbaar was, waarin goden als Jupiter garant stonden voor koninklijk model. In Deel II wordt de vroegmoderne geschiedenis (1400-1800) beschreven aan de hand van handel en oorlog (1400-1630) waarbij de handel met China centraal staat alsook de opkomst van de islam en christendom. Dit hoofdstuk wordt gevolgd door een sectie over crises en consolidatie (1630-1800) waarin de Europese hegemonie in Azië ruim aan bod en waar ook de VOC niet wordt gespaard. Inmiddels wordt ook steeds meer bekend dat ook de VOC een sterke koloniale signatuur had. Deel III (De koloniale periode 1800-1942) en Deel IV (Dekolonisatie en natiestaten, autoritaire regimes en democratisering 1940-2015) beslaan de helft van het boek en gaan diep in op de opkomst van kolonialisme in Zuidoost-Azië en de rol van Europa, maar kijkt ook naar de rol van landen onderling zoals in Indonesië. Vervolgens wordt de dekolonisatie per land bekeken vanuit de Koude Oorlog, waarbij dit deel eindigt met een hoofdstuk over globalisering en democratisering tussen 1980-2015. De auteur merkt in zijn slotwoord terecht op dat deze geschiedenis altijd deel heeft uitgemaakt van de wereldgeschiedenis (vanuit Westers perspectief). Gelukkig ligt er nu een fantastisch Nederlands handboek over de geschiedenis van Zuidoost-Azië.

59

Recensie Anne Frank Stichting (Jaap Tanja), Antisemitisme. Geschiedenis en actualiteit (Boom 2016). ISBN 9789089538871, 147 pp. €14,95. Mark Beumer

In dit zeer helder geschreven en rijk geïllustreerde boek wordt de geschiedenis en actualiteit met betrekking tot antisemitisme beschreven. Het is een boek dat vooral vooroordelen wegneemt die al eeuwenlang heersen. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op Joden en het Jodendom. Deze recensent kiest ervoor om een hoofdletter te gebruiken. Niet alleen vanwege traditie maar vooral uit respect voor wat deze mensen allemaal is overkomen. Het Jodendom is een van de drie grootse monotheïstische godsdiensten, van waaruit het christendom is voortgekomen. Later is uit het Jodendom en christendom de islam ontstaan, waardoor deze drie godsdienst veel gemeenschappelijke kenmerken vertonen. Natuurlijk kent het Jodendom ook diverse stromingen, van streng orthodox tot meer passief. Antisemitisme wordt hier vertaald als ‘haat tegen Joden’ dat zich in de geschiedenis op diverse manieren heeft geuit. Een van de vooroordelen is dat Joden Semieten zouden zijn. Dit onjuist. Terecht stelt Tanja dat de gelijkstelling van volken en talen eeuwenlang een grote fout is geweest. Een volk is natuurlijk meer dan alleen taal. Er wordt ingegaan op de Diaspora, waarna het aantal Joden in Nederland wordt geanalyseerd. Hiervoor gaat Tanja terug naar de Republiek van de 16e eeuw, toen er in dit gebied een relatieve godsdienstvrijheid heerste ofwel vrijheid van geweten, waarvoor Willem van Oranje zo hard heeft gevochten. Tanja richt vooral op Amsterdam, waar Sefardische Joden uit Spanje en Portugal woonden. Vanaf 1630 kwamen er ook Joden uit Midden- Oost-Europa naar Amsterdam. Vanaf de 18e eeuw begonnen Joden zich rondom Amsterdam te vestigen. In het tweede hoofdstuk wordt de geschiedenis van het antisemitisme besproken. Eerst wordt over de definiëring gesproken, waarbij er geen sprake is van een algemeen geaccepteerde definitie. Het is dan eerder een containerbegrip waar haat tegen Joden de rode draad vormt. Naast de geschiedenis en definitie worden ook economische vooroordelen over Joden besproken, bijvoorbeeld dat zij alleen maar als geldhandelaar werkten. De meeste Joden waren echter arme boeren. Ook samenzweringstheorieën zoals in The Da Vinci Code aan bod komt alsook het idee dat Joden de wereld willen overnemen, worden ontkracht. In het derde hoofdstuk wordt ingegaan op Joden, christenen en moslims, waarbij onder andere de Kruistochten en Maarten Luther aan bod komen. Vervolgens wordt in hoofdstuk gekeken naar Joden in de Marokkaanse geschiedenis. Nu wonen er nog circa 2500 mensen. Deze geschiedenis wordt vaak vergeten, ook al is zij 2000 jaar oud. Veel Berberstammen hadden zich tot het Jodendom bekeerd. Daarnaast wordt gekeken naar Joden in Suriname en de Antillen. In Suriname woont nog de meest bekende oudste gemeenschap, daterend vanuit de Republiek. Ook op de Antillen wordt een vergelijkbaar aantal Joden die zich hebben gespecialiseerd in producten als koffie, indigo

60 en citrusvruchten. In hoofdstuk vijf worden vragen over de Holocaust beantwoord. Zo wordt er ingegaan op de begrippen Shoah en Holocaust. Het woord Holocaust stamt van het Griekse holokauston, dat ‘offer voor een heidense god’ betekent. Dit sluit aan bij de leefwereld van Hitler, die zeer geïnteresseerd was in de Germaanse godenwereld en zich bezighield met diens bloedcultus. Ook wordt gesproken over de relatie tussen antisemitisme en de Holocaust. Als Hitler niet geleerd had, was er geen Jodenhaat op zo’n grote schaal geweest. Dat is maar de vraag. Misschien was er dan een andere psychopaat opgestaan. Een ander opmerkelijk element is dat Hitler Joodse voorouders zou hebben. Hier is echter geen bewijs voor geleverd. Ook de kwestie rondom ontkenning van de Holocaust en de situatie na 1945 worden beschreven. Gelukkig is Holocaustontkenning in veel Europese landen strafbaar. Hierna wordt in het zesde hoofdstuk naar zionisme gekeken. Zionisme is het streven naar een zelfstandige staat. Deze kwestie speelt al sinds 1947 en is nog steeds niet opgelost. Het is een van meest complexe situaties om te begrijpen. Dit Palestina-conflict wordt later uitgediept met religie als vast element van het conflict. In hoofdstuk wordt de relatie tussen voetbal en antisemitisme uitgelegd. Veel Europese clubs zouden Joods zijn, zoals Ajax uit Amsterdam, maar niets is minder waar. Het feit dat de club naar een Griekse held is vernoemd, wordt steevast genegeerd. Deze clubs hebben vaak te maken anti-Joodse leuzen die worden geroepen vanaf de tribune. Tenslotte wordt in hoofdstuk acht besproken hoe je antisemitisme tegen kunt gaan. Hiervoor is goed educatie zeer belangrijk, dat begint bij geschiedenisonderwijs en maatschappijleer. Ook het melden van discriminatie, belediging of anderzijds is belangrijk voor het tegengaan. Als docent pleit ik voor goed onderwijs, regelmatige bezoeken naar musea als het Anne Frank Huis om onze toekomstige en nieuwe burgers zo goed mogelijk in te lichten.

Concluderend is dit een boek dat zeer belangrijk is voor burgers, docenten, leerlingen en iedereen die iets wil weten over de geschiedenis van antisemitisme, de Tweede Wereldoorlog of aangrenzende thema’s. In de les zou het met name zijn aan te raden om de inhoud van dit boek te verwerken in onderwijsopdrachten. Het is helemaal niet duur en er staan veel goede informatie in met schitterende illustraties. Al met al een aanrader.

61

Recensie Gerben Graddesz Hellinga & Patric Aalders, De Oranjes. De CANON van ons Koninklijk Huis (WalburgPers, 2e herziene druk 2015). ISBN 9789057306358, 208 pp. €29,95. Mark Beumer

Het Nederlandse Koningshuis is razend populair. Dat komt niet alleen door de eloquente Beatrix, opgevolgd door Willem- Alexander die in de traditie van zijn grootmoeder regeert, maar ook door glamour van Maxima die met haar trendsetting fashion overal de harten doet lachen. Daarnaast geeft het programma Blauw Bloed wekelijks inzicht in het doen en laten van de Royals in binnen- en buitenland. Ook conservator Paul Rem geeft inzicht in hoe de leden van de Koninklijke Familie woonden, leefden en aten. Daartoe is dit boek een schitterende aanvulling op de leemte in deze kennis. In drie delen en 50 hoofdstukken presenteren de auteurs u hun canon van de Oranjes. In Deel 1 staat de Nederlandse tak van het geslacht Nassau en het prinsdom Orange centraal met bekende namen als Willem van Oranje, Maurits en stadhouder Willem III, maar ook minder bekende personen zoals Hendrik III, Claudia van Châlon en René van Châlon. Door het huwelijk van Hendrik III met Claudia werden traditiegetrouw beider bezittingen aan elkaar verbonden. De kinderloze René erfde alles en liet zelf weer alles na aan zijn neef Willem van Oranje. Willem van Oranje staat de laatste tijd ook onder druk door zijn natuur. De meest belangrijke vraag is of hij nu katholiek of protestants was. In ieder geval leidde hij de Nederlandse Opstand tegen Filips II, maar werd uiteindelijk in 1584 door Balthasar Gerards vermoord te Delft. Prins Maurits is bekend vanwege zijn religieuze conflict met Van Oldenbarnevelt. Preciezen versus rekkelijken, Arminianen versus Gomaristen of remonstranten versus contraremonstranten. Stadhouder Willem III kennen wij natuurlijk van zijn strijd met Lodewijk XIV om de macht in Europa. In Deel II staan de Duitse en Friese tak van het geslacht Nassau centraal, die van belang waren tijdens de stadhouderloze tijdperken. Stadhouder Willem V zal waarschijnlijk de bekendste zijn vanuit het geschiedenisonderwijs bezien. Het hoofdstuk opent met de ouders van Willem van Oranje, Willem de Rijke en Juliana van Stolberg. Willem was gematigd religieus, maar Juliana zeer religieus. Met deze wisselwerking kreeg de jonge Willem te maken voordat hij op elfjarige leeftijd naar het hof van Karel V werd gehaald. Verder wordt Jan den Oude besproken die streng calvinistisch was en geen geliefde stadhouder van Gelderland was. Het is goed dat er meer aandacht aan personen uit andere delen van de Republiek besproken worden. Ook de waarschijnlijk onbekende broers van Willem van Oranje: Adolf, Lodewijk en Hendrik komen aan bod. Helaas zijn zij gesneuveld tijdens veldtochten van hun broer. In Deel 3 staat de meeste bekende Oranjemonarchie centraal die sinds 1815 bestaat met Willem I in ere hersteld als vorst. Koningin Juliana staat sinds kort in de belangstelling door de biografie van Jolande Withuis. Over Koningin Beatrix lezen we niet veel. Na haar abdicatie in 2013 zien

62 we haar steeds minder in het openbaar. Koning Willem-Alexander is nu 50 en regeert zonder al te veel opzien met Maxima als Koningin aan zijn zijde.

Wederom is WalburgPers erin geslaagd een schitterend leesbaar boek met fraaie illustraties en foto’s te vervaardigen voor een groot publiek. Niet alleen voor de leek, maar ook voor geschiedenisdocenten biedt dit boek veel nieuwe informatie die de literatuur over de Oranjes nuttig aanvult. Nu kunnen er nieuwe opdrachten worden bedacht om het historisch redeneren van leerlingen te vervolmaken. Dit boek is een aanrader voor elke (nieuwe) Nederlander en wellicht ook Duitser, aangezien ons Koningshuis daar enorm populair is.

63

Review Alexandra Sofroniew, Household Gods. Private Devotion in Ancient Greece and Rome (Getty Publications 2015). ISBN 9781606064566, 142 pp. €23,99. Mark Beumer

In Household Gods, Alexandra Sofroniew examines art objects of reverence, belonging to the Getty Museum. Starting in the fourth century BCE, an increasing emphasis on personal religion emerged in daily life of antiquity. Multiple gods became very popular like Asklepios en Hygieia and were venerated as household gods next to Lares and Penates. By using archaeological evidence, ancient authors describe domestic rituals in ancient Greece and Rome. A personal pantheon became more wishful (henotheism). This book contains nine chapters. Chapter 1 ‘Communicating with the divine’ examines the antique world which was full of gods, demigods, heroes and other mythological creatures. Unfortunately, Sofroniew speaks about ‘Both the Greeks and Romans personified as goddesses abstract concepts like Eris (strife), Virtus (virtue), and Tyche/Fortuna (good luck).20 In my article about the identity of Hygieia, I argued that ancient gods cannot be personifications, because personification is a modern concept and second because the ancient concept of prosōpopoiia cannot be applied to gods. Gods are supernatural being with powers to achieve acts by offering the deity. Personifications are anthropomorph images of lifeless things.21 Sofroniew states that ancient homes were filled with images of gods and heroes, that carry a strong religious energy. Divine images can be identified as figurines, paintings, murals or agalmata.22 Agalmata are acts that please the gods. There were three ways of divine communication: prayer, votive offering and sacrifice. This ritual trinity was imperative to convince the gods to help the supplicant. Prayer had to be done correct by mentioning the correct name of the god. Second there were sacrifices to offer, mostly blood offerings and votive offerings were given as gratitude. Other forms of offerings are dora, dekate and aparche. The final part considers public and private devotion, but recently Jörg Rüpke had developed the Lived Ancient Religion concept, where he investigates the personal experiences with the divine.23 Most scholars accept that personal and public are permeable membranes and that there are no strict separations between these fields. Chapter 2 examines early household worship in Greece, where the goddess Hestia is the main focus. She is relate to the rise of the polis, where the oikos is the main family structure, from the basic family to extended family

20 Sofroniew 2015:2. 21 Mark Beumer, 'Hygieia. Identity, Cult and Reception - peer reviewed', in: Kleio-Historia, nr. 3. (2016) 5-24. 22 Joannis Mylonopoulos, Divine Images and Human Imaginations in Ancient Greece and Rome (Brill 2009). 23 Rubina Raja, Jörg Rüpke (eds.) Companion to the Archaeology of Religion in the Ancient World. (Wiley Malden, Mass 2015) 3-4. 64 structures. In houses the prytaneion functioned like a city hall, housing a continuing burning, that was used as the source for fire. This continues in the third chapter where the Roman Lares, Genii and Penates are researched next to Vesta. Roman domestic worship was centered around three main types: Penates (larder), the Genius (the spirit of the master of the household and later the Roman emperor and the Lares (spirits of the familiar ancestors and their territory). The fourth chapter investigates miniature masterpieces, like statuettes. The Roman control of Greece and Egypt is mentioned in relation to obtaining Greek forms of art. Figures of Artemis of Ephesos are mentioned, because certain deities are bound to cities. In Chapter 5 ‘Love and Fertility’ the goddess Aphrodite has a major role because she has to power to create or destroy love between the pater familias and his wife. Further there is a relation with fertility, because life in antiquity was short. The Roman counterpart of Aphrodite, Venus has a function as mother of the state and as goddess of Victory. The sixth chapter examines luck and money with special attention to Tyche and Fortuna as goddess of Luck. There cults are in relation with amulets and superstition to protect or recover their luck. The seventh chapter looks at healing and health. Strangely, the author states that Fortuna was the most important goddess, whereas Asklepios, Hygieia, Salus and Minerva Medica were the most important and popular healing deities. They were summoned by incubation rituals to heal people. There were worshiped in homes next to other gods. Anatomical votives were offered to thank the gods. Incubation played also an important role in the Isis and Serapis cult (chapter 8) which were transferred into the Roman empire. The is called invocatio. To Roman soldiers, Juno Regina was very important. She owned a temple on the Aventine Hill in Rome. Another popular cult in Rome was that of Mithras, the Persian god of light and soldiers. His mystery cult was very popular. In the final chapter the conversion to Christianity and Neopaganism is described. Sofroniew speaks about healing saints that copied and altered the incubation ritual, but kept votive offerings. Other religions in China and Japan also kept household altars.

In conclusion this is a well written book with beautiful pictures about household gods in Greco- Roman antiquity. The author only has to adjust her paragraph about personifications and gods, so that she is fully aware of present scholarly debates.

65

Recensie Nicholas Vincent, Magna Carta. The Foundation of Freedom 1215-2015 (Third Millennium Publishing, London 2015). ISBN 9781908990280, 193 pp. €28,00. Mark Beumer

Nadat Jan zonder Land (r. 1199-1216) het merendeel van zijn Franse bezittingen had verloren, kwamen de Engelse edelen in 1215 in opstand en bezetten Londen. Aangemoedigd door Stephen Langton, aartsbisschop van Canterbury, stelden zij een hervorming van het rijksbestuur voor die door de koning werd aanvaard. Het betreffende document staat bekend als de Magna Carta. Jan erkende ondermeer dat hij geen nieuwe belastingen kon invoeren zonder instemming van de hoge adel en dat hij zijn vrije onderdanen niet kon bestraffen zonder wettelijke grondslag. De Magna Carta is daarom wel gezien als een soort geschreven garantie tegen koninklijke willekeur of zelfs als een soort liberale grondwet. Maar het is vooral de neerslag van een conservatieve adelsrevolte. Geen enkele middeleeuwse koning regeerde naar willekeur – het vorstelijk absolutisme dateert van veel later. In elf hoofstukken wordt de geschiedenis van de Magna Carta beschreven aan de hand van schitterende prenten en foto’s. Het gaat hier om de meest geciteerde tekst uit de Middeleeuwen dat een plaats heeft binnen de parlementaire geschiedenis van Engeland. Het document bestaat uit 3.500 woorden en is meerdere malen verplaatst zoals naar Wales en Schotland. Na de introductie wordt de voorgeschiedenis van de Magna Carta besproken vanuit een Anglo-Saksische context voor 1215. Hierna komt de tirannie van de Plantagenets aan bod waarbij het proces van wetsontwerpen wordt besproken. Dit wordt gevolgd door de tirannie van koning John, waarna de voor- en nadelen van de Magna Carta tot in de Late Middeleeuwen besproken wordt. In het zevende hoofdstuk wordt onderzocht hoe deze grondwet een sluitstuk werd voor de vrije mens in de periode na 1215, te weten 1508-1760 en hoe de Magna Carta daarna werd ingebed in Amerika. Tenslotte wordt de receptie van de Magna Carta in de 19e en 20e eeuw besproken vanuit het concept van werelderfgoed, eindigend in de 21e eeuw. Het boek bevat een begrippenlijst, bilbiografie en index.

Concluderend is dit een uniek boek waarin dit zeer voor Europa belangrijke wetdocument nog steeds op veel belangstelling kan rekenen.

66

Recensie Jan. J.B. Kuipers, Karel de Grote. Stamvader van Europa (WalburgPers 2016). ISBN 9789462491427, 176 pp. €29,95. Mark Beumer

In dit schitterend vormgegeven boek bespreekt Jan Kuipers de belangrijkste vorst van de Vroege Middeleeuwen, namelijk Karel de Grote (742-814). In de traditie van Imperator Augustus richtte Karel de Grote als keizer een nieuw wereldrijk op dat sinds de val van het Romeinse Rijk niet meer aanschouwd was. Het christendom fungeerde hierbij als centraal verbindingselement. Naast zijn magistrale hof, onderhield Karel paltsen in Nijmegen en Aken waar de restanten nog steeds te bezoeken zijn. Karel de Grote wordt daarnaast steevast ‘vader van Europa’ genoemd of hier stamvader. Het is maar de vraag of dat ook zo is. Zeker wanneer wij in ogenschouw nemen dat hij geweld en bloedvergieten niet schuwde. Dit wordt door zijn biograaf Einhard bevestigd die spreekt over de langdurigste, wreedste en inspannendste oorlog die Karel ooit voerde met de Saksen. Zijn zoons werden als onderkoning aangesteld, vergezeld van zend- en markgraven om zijn gebieden in de gaten te houden. Het feodalisme speelde hier een factor van belang, aangezien er veel macht uitging van de verbond tussen leenheer en leenman. Ook speelde er zich een Renaissance af tijdens zijn bewind, een van de voorlopers van de 12e-eeuwse en 14e-eeuwse Renaissance waarin de Oudheid werd herontdekt en verankerd. In het tweede hoofdstuk wordt het Merovingische Rijk beschreven dat zich in de 3e eeuw ontwikkelde en zich uitbreidde vanaf de 4e eeuw. De Salische wetten namen de Romeinse wetten over, die nagenoeg allemaal verdwenen waren met de val van het West-Romeinse Rijk. Individuen bestonden niet bij de Franken, alleen families. Een andere belangrijke koning was Clovis die zich in 496 uiteindelijk tot het christendom liet bekeren voor zijn vrouw. Hierna volgt de kerstening van de Nederlanden, dat maar moeizaam verliep met de dood van Bonifatius en Willibrord. Het zou eeuwen duren voordat de kerstening voltooid was. Hierna worden diverse hofmeiers als Pepijn of Pippijn besproken. Na Karel als koning wordt zijn persoonlijke familie beschreven, met zijn familie en hof als voornaamste elementen. In het zevende hoofdstuk komen maatschappij, bestuur en cultuur aan de orde. Zoals gezegd speelde het feodalisme een enorme factor van belang binnen de heersende machtsstructuren. Karel kon als leenheer een stuk grond uitlenen aan een leenman, die hij op zijn beurt zou beschermen tegen criminelen. Het idee van horigen, vazallen en lijfeigenen vormde een stevige structuur. Een probleem was echter dat leenmannen zelf ook als leenheer konden fungeren, waarbij het grondgebied versnipperd raakte en er maar weinig toezicht nog mogelijk was. Daarnaast zorgde de ontwikkeling van het drieslagstelsel een enorme ommezwaai in de landbouwproductie. Het stelsel van zomergraan, wintergraan en

67 braak was revolutionair en zou nog worden opgevolgd door het vierslagstelsel. De handel rondom de Noordzee legde de basis voor de Hanze, waarbij graan in het Oostzeegebied werd aangekocht. Hierna vecht Karel als keizer diverse oorlogen met verschillende stammen zoals de Noormannen die in de geest van de Volksverhuizingen Europa teisterden met gewelddadige plundertochten. Na de dood van Karel de Grote wordt het rijk onderverdeeld onder zijn zoons. Lodewijk de Vrome volgde hem op als rechtmatig vorst. In 843 werd het Verdrag Van Verdun gesloten waarbij er een einde aan kwam aan het Karolingische Rijk. Hier kan men twijfelen aan het idee van Karel als stamvader van Europa, aangezien pas met dit verdrag de eigenlijke grondslag voor Europa werd gelegd. Het twaalfde hoofdstuk eindigt met de receptie van Karel, bijvoorbeeld in pleinen zoals in Nijmegen of sportverenigingen. Het is duidelijk dat Karel nog steeds sterk in de belangstelling staat bij veel historici. Dit boek is dan ook een welkome esthetische aanvulling op het Karel de Grote-genre.

68

Recensie Johannes Fried, Charlemagne (Harvard University Press 2016). ISBN 9780674737396, 673 pp. €32,20. Mark Beumer

Toen Karel de Grote in 814 stierf, liet hij een enorme erfenis en een groot rijk achter dat sinds de val van het Romeinse Rijk niet meer gezien was. Johannes Fried presenteert hier een nieuwe magistrale biografie van deze legendarische Frankische koning en keizer, waarbij hij zijn leven duidelijk verheldert over hoe deze heerser het lot van Europa drastisch veranderde. Karel de Grote was boven alles een christelijk vorst die zijn hof in Aix-la-Chapelle het centrum van een religieuze en intellectuele Renaissance maakte en Alcuinus van York als zijn persoonlijke mentor aanstelde, waarbij hij eiste dat monniken geletterd waren om logica en retoriek te begrijpen. Hij richtte een enorme kathedraal op in zijn hoofdstad, die schitterend gedecoreerd werd. Daarnaast vergrootte hij de invloed van de paus, die hij tevens vrijstelde van het recht op legale wijze, een beslissing die invloed had op de eeuwen die gingen komen. Hoewel toegewijd was hij geen heilige. Het was een strijdkoning die niet onbekend was met geweld en bloedvergieten. Ook hij genoot van aardse plezieren zoals lichamelijke liefde.

In acht hoofdstukken en een epiloog wordt deze keizer uitvoerig besproken in de Engelse vertaling van Peter Lewis. De auteurs geeft in het voorwoord direct toe dat niet alle aspecten van zijn persoonlijkheid onderzocht kunnen worden en dat er natuurlijk kritiek zal komen op diverse omissies. Karel de Grote werd geboren in 748 en stierf in 814 toen Constantinopel nog geen Istanbul heette. Er werden toen ook nog geen kathedralen gebouwd. In Parijs bestond nog geen Louvre, terwijl de Notre Dame al veel ontzag wekte. Het Vaticaan was niet meer dan een heuvel buiten het centrum van Rome en ook het Heilige Roomsche Rijk bestond nog niet. Er was nog maar een kleine bevolking die zich langzaam over Europa verspreidde in de in naam overgebleven antieke steden. Het was ook de tijd van het feodalisme, waarbij Karel de Grote als leenheer fungeerde. Einhard schreef de Vita Karoli Magni, de biografie van Karel de Grote waarin hij de lezers een spiegel voorhield over wie Karel eigenlijk was.

In het eerste hoofdstuk wordt de jeugd van Karel de Grote besproken. Hierna komt het Frankische Rijk en haar plaats in de wereld aan bod, gevolgd door Karel de Grote als strijdkoning. Het vierde hoofdstuk kijkt vervolgens naar machtsstructuren, waarna Karel apart als heerser beschreven wordt. Hierna komt zijn hof naar voren, waarna de receptie van de titel keizer geanalyseerd wordt. Het boek wordt afgesloten met een verwijzing naar de Oudheid met een hoofdstuk ‘Imperator Augustus’. In de epiloog stelt Fried nog steeds veel vragen over het leven van Karel de Grote. Zeker is dat er niets met zekerheid gesteld kan worden. deze biografie vult echter een deel van nog steeds aanwezige interesse in Karel de Grote.

69

Recensie Mies Bouwman, Gewoon Mies (Gottmer Haarlem, 2e druk 2017). ISBN 9789025767280, 184 pp. €15,99. Mark Beumer

Mies Bouwman (87) is de onbetwiste Koningin van de Nederlandse Televisie. Jarenlang heeft zij ons verblijd met diverse programma’s zoals In de hoofdrol en Open het dorp. Hoewel Marc-Marie Huijbregts haar als een gewone vrouw beschrijft, is zij dat natuurlijk niet. Mies is een zeer bijzondere vrouw, nuchter en niet voor de poes. Dat blijkt uit de bundeling van haar columns die zij ooit voor Margriet schreef. In totaal heeft Mies 50 columns gebundeld. In haar boek rekent Mies af met een aantal vooroordelen of gedragingen van mensen die in haar buurt komen. Zo denken sommige mensen dat zij de hele dag doorbrengt met bekende mensen, waarbij zij dan toast met kaviaar nuttigt. Niets is waar. Gewoon een gehaktbal met jus heeft zij waarschijnlijk het vaakst klaargemaakt. Ook van opsmuk moet ze niks hebben. Bij de opening van een zaak werd aan haar gevraagd of ze iets eerder wilde komen. ‘En daar staat dan bij aankomst het ontvangstcomité. De directeur in stemmig grijs met een lintje of Rotary-speldje, de onderdirecteur in het blauw met fantasiehemd en das van de hockeyclub, de secretaris van de directie in blazer en met lichtblauwe sokken en de directiesecretaresse op nieuwe laarzen en met blush op de wangen’. Hilarisch en zeer herkenbaar. Daarnaast hebben de columns van Mies een hoge actualiteitswaarde. Zo drijft Mies de spot met het geloof. Na drie uitzendingen brak de hel los, omdat zij een persiflage op het ‘Onze Vader’ had gedaan, waarna er serieuze bedreigingen volgden. Ook haar column over Vietnamese vluchtelingen doet zeer eigentijds aan. De vraag wanneer zij woorden als roomboter kunnen zeggen of om André van Duin kunnen lachen, sluit nauw aan bij onze tijd waar diverse vluchtelingen uit Syrië hun heil in een ander land zoeken.

Mies is vlijmscherm, bijvoorbeeld over Moederdag, wat ze een verschrikkelijke feestdag vindt die per direct afgeschaft moet worden. zij herkent haar kinderen alleen nog aan hun pyjama en de vader wordt compleet genegeerd. Ook geschiedenis was aan Mies besteed. Ze vroeg aan haar docente waarom zij de Oudheid moest bestuderen. Volgens haar lerares herhaalde de geschiedenis zich, waardoor wij de toekomst konden herkennen. Als oudhistoricus word ik hier gelukkig van.

Concluderend heeft Mies haar zeer leesbare en lachopwekkende columns gebundeld die naast scherp ook zeer actueel zijn. Overal blijft ze nuchter. Ze mag met recht dan ook de Koningin van de Nederlandse Televisie genoemd worden.

70

Recensie Peter Seixas and Tom Morton, The Big Six: Historical Thinking Concepts (Nelson Education 2013). ISBN 9780176541545, 218 pp. $191,81. Mark Beumer

In The Big Six: Historical Thinking Concepts, Peter Seixas en Tom Morton verhelderen het historisch denken door zes sleutelconcepten: historisch belang, bewijs, continuïteit en verandering, causaliteit, historische perspectieven, en de ethische dimensie. De auteurs zijn erin geslaagd om het historisch denken uit te kristalliseren in voor iedereen begrijpelijke en toepasbare concepten. Zijn hebben een duidelijke handleiding voor docenten geschreven, waarin theorie en praktijk elkaar afwisselen. De auteurs leggen in hun introductie uit wat zij onder historisch denken en de zes concepten verstaan, maar gaan ervanuit dat iedereen deze concepten kent of kan snappen. Hiervoor is meer moeite nodig, wat hem vooral in de theorie zit. De zes concepten omvatten elk een hoofdstuk, ondersteund door een dvd met opdrachten. Dit boek sluit aan bij het Actief Historisch Denken dat door onderzoekers van de Radboud Academici is ontwikkeld en sluit aan bij de boeken over Historisch Denken en Denken over Geschiedenis. Het geschiedenisonderwijs staat nu in de belangstelling vanwege Onderwijs2032, waarin een advies is gegeven om het onderwijs te hervormen. Dit heeft tot grote woede geleid bij docenten. Het boek van Seixas en Morton is een goede handleiding om studenten en leerlingen een beter begrip van geschiedtheorie bij te brengen, maar blijft op veel vlakken oppervlakkig. Wat wordt bijvoorbeeld bedoeld met ‘goede vragen’ stellen? Met name de ethische dimensie is nu van belang, aangezien er veel discussies spelen rondom de herdenking van slachtoffers die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn gevallen, Zwarte Piet of geschiedenis van de dood.

Een nadeel is dat dit boek niet is vertaald in het Nederlands en dat de prijs veel te duur is. Het is nu niet eens meer verkrijgbaar. Wat zegt dat over het boek? Het boek wordt ondersteund door foto’s, schema’s en begrippenkaders. Misschien kan dit boek vertaald worden in een kleiner en goedkoper formaat.

71

Recensie Kadriye Ercikan and Peter Seixas, New Directions in Assessing Historical Thinking (Routledge 2015). ISBN 9781138018266, 262 pp. €135,84. Mark Beumer

Historisch denken en historisch redeneren, staat de laatste tijd sterk in de actualiteit, mede door de Onderwijs2032 alsook door global history, waardoor docenten zich afvragen hoe geschiedenis gedoceerd moet worden. In dit boek worden in vier delen vijftien hoofdstukken gepresenteerd. Vragen die gesteld worden zijn wat kennis en leren is, welke modellen daarbij horen, het ontwerpen van opdrachten om historisch denken te stimuleren en hoe scores betekenisvol geëvalueerd kunnen worden. Veel begrippen als historisch denken, historisch redeneren en historisch bewustzijn komen aan bod en lopen door elkaar. De hoofdstukken in dit boek afwisselend praktische en theoretische mogelijkheden met elk hun sterktes en zwaktes. De inhoud omvat zaken als chronologie, volken, gebeurtenissen, concepten, thema’s, bewegingen, contexten en historische bronnen. Daarnaast zijn er vaardigheden te leren zoals historische analyse en interpretatie, identificatie van historische patronen en causaliteit. Er zijn verschillende zaken die spelen binnen het ontwerpen van opdrachten voor historisch denken, iets wat wij in Nederland Actief Historisch Denken noemen. Drie elementen spelen hier een rol. Ten eerste de relatie tussen opdrachten en het construct binnen historische opdrachten, ten tweede de relatie tussen feitelijke inhoud en historisch denken en tenslotte de problemen van lezen en schrijven met betrekking tot historische bronnen. Voor het eerste probleem is Seixas van mening dat de inhoud vertaald moet worden naar voor studenten begrijpelijke taal, waarna het cognitieve proces geobserveerd moet worden. daarnaast wordt gekeken naar multiple choice opdrachten. Met betrekking tot het construeren van kennis worden drie benaderingen gepresenteerd. Ten eerste worden er opdrachten ontworpen, waarbij de studenten eerder opgedane kennis niet nodig heeft. Ten tweede worden er opdrachten ontworpen om kennis en denken samen te voegen en tenslotte wordt Advanced Placement onderzocht. In het derde probleem staat het correct lezen van bronnen centraal, waarbij de student vooreerst goed moet kunnen lezen, interpreteren en schrijven. Ook hiervoor zijn diverse methoden beschikbaar.

Al deze bijdragen geven op hun eigen vakgebied mogelijkheden en oplossingen, die het waard zijn om uit te proberen. In het geval van Nederland wordt bijvoorbeeld erfgoededucatie onder de aandacht gebracht met de daarbij horende theoretische kaders en concepten.

Concluderend is dit boek een aanrader voor geschiedenisdocenten die innovatief onderwijs willen verzorgen en daarbij gebruik willen maken van de nieuwste wetenschappelijke inzichten.

72

Recensie Cátia Antunes and Karwan Fatah-Black (eds.) Explorations in History and Globalization (Routledge 2016). ISBN 9780415736183, 258 pp. €139,00. Mark Beumer

Globalisering is op dit moment een zeer actueel thema binnen de geschiedwetenschappen. De wereld is sinds de 16e eeuw aanzienlijk kleiner geworden door de ontdekkingsreizen en daarna door de industriële revoluties, waarvan de technologische revolutie nog steeds voortduurt. Het internet zorgde ervoor dat de wereld steeds kleiner werd. Met een druk op de knop hebben we contact met iemand aan de andere kant van de wereld. Globalisering komt terug in de studie naar Romanisering maar ook in het geschiedenisonderwijs, waar global history nu langzaam wordt ingevoerd. Deze global turn is betrekkelijk laat ingevoerd, maar historici hebben dit enthousiast omarmd. In dit boek worden dertien hoofdstukken gepresenteerd in twee delen: I Exchanges and Movements en II Continuities and processes. De hoofdstukken stellen de vraag hoe de historiografie van rijken, werk en sociale bewegingen van de staat is veranderd door de studie naar globalisering. Er worden diachrone en synchrone perspectieven gepresenteerd, beschrijvend naar analytisch. De studie naar globalisering zorgt voor een nieuwe theorie en methodologie die nog ontwikkeld moet worden. Het is hierbij te onthouden dat niet elke gebeurtenis een global meaning heeft. Alle auteurs zijn historici die in hun eigen hoofdstukken een bepaald thema analyseren. Aan het einde van elk hoofdstuk wordt een lijst van voorgestelde bronnen en literatuur gepresenteerd an de lezer. Het eerste deel staat in teken van uitwisselingen en bewegingen. Thema’s als migratie, ecologie, handel, religie en sociale bewegingen komen aan bod. Matthias van Rossum laat bijvoorbeeld zien hoe het eurocentrische concept van globalisering een transitie heeft doorgemaakt via Brazilië en India. Lucassen kijkt naar migratie vanuit globalisering en inclusie. Anne McGinnes vergelijkt en verbindt de tochten van missionarissen en de verspreiding van wereldreligies alsook hoe deze onderdeel werden van globalisering. Claude Markovitz kijkt naar handel, waarbinnen hij zich richt kolonialisme en wereldrijken en welke obstakels zij tegenkomen in de 19e eeuw. Carolien Stolte kijkt naar South-South coöperatie en onderzoekt typisch ‘Westerse’ internationale sociale bewegingen. Het tweede deel van het boek richt zich op continuïteit en processen. Fynn-Paul verbindt politieke culturen met urbane ervaring en globaal economisch succes. Peer Vries onderzoekt chronologie en Pedro Lains en Ester Silva onderzoeken de ongelijkheid, veroorzaakt door globalisering. Carla Rahn Philips heeft het Spaanse Rijk als onderwerp. Miguel Bandeira Jéronimo onderzoekt ‘imperial globalization’. Zo ontstaat een levendig beeld van globalisering dat een steeds grotere rol speelt in historisch onderzoek. Dit boek is daarom een must have voor elke onderzoeker die zich met dit thema bezig houdt.

73

Recensie Megan Cassidy-Welch (eds.) Remembering the Crusades and Crusading (Routledge 2017). ISBN 9781138811157, 251 pp. €36,99. Mark Beumer

De Kruistochten zijn een veel geliefd en besproken onderwerp, vooral in het geschiedenisonderwijs. Tegelijkertijd leren de Kruistochten ons hoe gewelddadig religie kan en hoe indoctrinerend dit kan werken. Dit boek bouwt voort op cultural memory studies, door de herinnering aan de Kruistochten te reconstrueren. In vijftien hoofdstukken en vier delen wordt de lezer meegenomen door concepten en praktijken, bronnen van het geheugen, gemeenschappen van geheugen en cultureel geheugen. Volgens de auteur waren de kruisvaarders zich ervan bewust deel te nemen aan een spirituele tocht, waarbij Christus hen aanvoerde. Pas onlangs zijn historici er zich van bewust geworden dat wij hier over een herinneringscultuur moeten spreken. Door middel van relieken, rituelen en teksten bereidde de kruisvaarders zich voor maar lieten zich ook inspireren om zo tot het uiterste te gaan. De laatste jaren is er een groter begrip van de Kruistochten ontstaan, doordat zij nu meer als onderdeel van een cultuurlandschap bestudeerd worden dat onderdeel is van de middeleeuwse leefwereld alsook als een religieuze beweging dat door iedereen anders werd beleefd. We spreken hier over lived medieval religion. Door de inbreng van cultuurgeschiedenis verandert de methodiek en heuristiek, doordat met andere concepten naar het subject wordt gekeken. Daarnaast worden diverse groepen onderzocht als christenen, moslims, Joden, vrouwen en soldaten, om een zo compleet mogelijk beeld te scheppen van deze activiteiten. Sinds 2012 is het debat vernieuwd met twee monografieën, waarin de Kruistochten als centraal element worden bestudeerd binnen het discourse van identiteit, instituties en gemeenschappen tijdens de Middeleeuwen. Daarnaast is er aandacht voor de dynastieke en voorouderlijke aspecten binnen de herdenking van de Kruistochten in de 12e-13e eeuw. Vanaf dit moment wordt het verband tussen de Kruistochten en geheugen steeds vaker onderzocht. Een concept dat hierin een belangrijke speelt, is ‘communicative memory’, uitgevonden door Jan Assman. Daarnaast ontstaat er een discussie over wat ‘communicative memory’ en cultural memory. Het eerste gedeelte van dit boek handelt over de bronnen die het geheugen en de herinnering aan de Kruistochten kritisch onderzoeken. Het doel is om de methodiek te verduidelijken over hoe de herinnering via transfer is overgebracht op latere generaties. Het tweede deel richt zich op monastieke herinnering, de Joodse herinnering aan de Kruistochten alsook het familiegeheugen. Tenslotte staat het culturele geheugen centraal waarin het Byzantijnse gedachtegoed, de Reconquista en het islamitisch geheugen centraal staat. Afsluitend blijkt dit boek zeer lezenswaardig en interessant voor de historicus, maar ook voor de geschiedenisdocent die leerlingen wil laten oefenen met historiografie. Een aanrader.

74

Recensie Nikolaus Wachsmann, KL. Een geschiedenis van de concentratiekampen (De Bezige Bij 2016). ISBN 9789023493556, 1163 pp. €39,99 (paperback), €98,00 (hardcover). Mark Beumer

Heden is de discussie rondom Dodenherdenking weer opgelaaid met de vraag wie wij nu precies moeten herdenken op 4 mei. De omgekomen Joden in de concentratiekampen hebben natuurlijk een vaste plaats verworven. Daarnaast maakte het programma Brandpunt pijnlijk duidelijk dat bezoekers van concentratiekampen als Auschwitz en Birkenau geen enkel historisch besef hebben, wanneer zij deze lieux de horror betreden. Lachend en met duimen omhoog worden selfies genomen met gaskamers op de achtergrond. Een kunstenaar heeft nu de originele achtergrond erin gemonteerd. Hierdoor is de studie van Wachsmann naar concentratiekampen extra belangrijk. Natuurlijk waren er meerdere kampen zoals doorvoer, werk- en strafkampen, maar het concentratiekamp heeft de meeste bekendheid. Ook in het geschiedenisonderwijs heeft de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust een grote plaats verworven in het curriculum alsook als Historische Context. Wachsmann brengt in dit erudiete boek het systeem van concentratiekampen in de periode 1933-1945 onder de aandacht van de lezer. In elf hoofdstukken neemt de auteur de lezer mee in de aanloop, uitvoering en afsluiting van de concentratiekampen. Zes miljoen Joden zijn vermoord naast Sinti en Roma, homoseksuelen, politieke tegenstanders en gedeserteerde Duitse soldaten alsook mensen in koloniën. De auteur begint met een uiteenzetting van Dachau als exemplum voor het concentratiekamp, maar eerst een rustige oase leek, voordat het plotseling transformeerde in een plaats van horror en gruwelen. De vraag hoe deze omslag heeft kunnen plaatsvinden houdt nog veel historici en andere mensen bezig. Duidelijk is dat het kamp in de Eerste Wereldoorlog en koloniën al is ingezet, voordat Hitler het integreerde in zijn Endlösung die vanaf 1942 werd uitgevoerd. De auteur geeft daarnaast terecht aan dat het beeld van de Tweede Wereldoorlog bestaat uit Hitler, concentratiekampen, Joden en Auschwitz, maar dat er veel meer elementen zijn die belangrijk zijn te bespreken en te gedenken. In de historiografie is de laatste jaren een cultural turn waar te nemen, waarbij de Tweede Wereldoorlog niet langer als algemeen verschijnsel of gebeurtenis wordt bestudeerd, maar waar het dagelijkse leven van mensen in dorpen en steden centraal staan. Egodocumenten als brieven, dagboeken en tekeningen dienen hierbij als bronmateriaal, waarbij ook filosofie een steeds grotere rol gaat spelen. Dit boek volgt deze lijn en beschrijft het leven van bijvoorbeeld Moritz Choinowski die het concentratiekamp fysiek overleefde, maar die geestelijk altijd zou blijven lijden. Hij transformeerde van een succesvol kleermaker naar een zieke man met een SS-tatoeage, die aandrong op een financiële tegemoetkoming. Ook de psychologische impact mag niet onderschat worden op al die mensen die na de bevrijding levenloos verder moesten, terwijl ondertussen oorlogsmisdadigers werden veroordeeld of stierven voordat zij voor het gerecht moesten verschijnen. Kinderen zijn de meest kwetsbare

75 groep die nu ouderloos op zoek moesten naar pleeghuizen, pleegouders en een nieuw leven. Andere mensen moesten op zoek naar een huis en een baan en hopelijk geestelijke en rechtsbijstand. Een ander element dat wordt aangestipt is wraak op hen die werkzaam waren in concentratiekampen. Hoewel er vanzelfsprekend en geheel begrijpelijk een enorme haat was tegen deze mensen, zijn er verrassend genoeg maar weinig wraakacties ondernomen. Men wilde boven hun onderdrukkers staan. Dit zal vooral aan bod gekomen zijn tijdens de Neurenberg- processen. Het is dan moeilijk te zien hoe mensen als Adolf Eichmann geen schuld wil bekennen, omdat hij enkel zijn plicht zou uitvoeren.

Concluderend mag gezegd worden dat Wachsmann een nieuw erudiet standaardwerk heeft geschreven, waarbij veel lof moet gaan naar de vertalers Paul Heijman, Nannie Plasman, Jan Willem Reitsma, Pon Ruiter en Frits van der Waa. Zij hebben ervoor gezorgd dat dit boek zeer goed leesbaar is verschenen, waardoor elke Nederlandssprekende persoon dit boek tot zich kan nemen. Ik wil iedereen dan ook dringend adviseren dit boek aan te schaffen en alvast te gaan lezen voordat 4 en 5 mei zich aandienen.

76

Recensie Rebecca Futo Kennedy, Immigrant Women in Athens. Gender, Ethnicity, and Citizenship in the Classical City (Routledge 2016). ISBN 9781138201033, 177 pp. €39,00. Mark Beumer

Immigratie is op dit moment helaas zeer actueel. Veel vluchtelingen proberen naar Europa te emigreren voor een beter leven en hopen als immigrant zich opnieuw te kunnen settelen. Hier spelen zaken als man/vrouw, leeftijd, opleiding en afkomst een grote rol. Dat immigratie zich niet beperkt tot het heden of locatie, toont het boek van Kennedy aan, waarin zij vrouwen in Athene onderzoekt die geen Atheners zijn. Het gaat om zogenaamde ‘metic’ vrouwen die in Attika leefden. Zij speelden een rol in de samenleving vanuit een sociaaleconomische context die gerelateerd was aan de polis. Deze vrouwen werden als xenikos gezien, waardoor zij vaak slachtoffer waren van rechtszaken en andere pesterijen, veel meer dan mannen. Hoewel zij vaak worden geassocieerd met sekswerk, leefden zij buiten het discourse van prostitutie. De vraag is waarom zij het slachtoffer waren? Zij werden uitgesloten van burgerschap, omdat beide ouders daarvoor Atheens moesten zijn. Ook wanneer zij met een Athener zouden trouwen, bleef hun immigrantenstatus gehandhaafd. Dat zouden wij nu discriminatie noemen. Bovendien moesten zij over een prostates beschikken, een Atheense sponsor die hen kon vertegenwoordigen. Hun status werd bepaald door de polemarch. Deze vrouwen werden vooral van drie zaken beschuldigd: het zich voordoen als burger, het zich niet registreren en betalen van metoikion en tenslotte konden zij als bevrijde slaven wederom tot slavernij veroordeeld worden wanneer zij hun prostates geen eer bewezen. Dit boek onderzoekt de periode 510-322 v. Chr. waarin de status van burgerschap haar hoogtepunt beleefde en waarin de discussie rondom definiëring van buitenstaanders hoogtij vierde. Hoofdstuk 1 reconstrueert het juridisch raamwerk voor ‘metic’ vrouwen in klassiek Athene waarin het concept metoikia wordt meegenomen. Het tweede hoofdstuk beschrijft de ideologie van deze vrouwen, waarbij tragedies en materieel bewijs de bewijslast vormt voor en na de invoering van burgerschap. Het jaar 451 is een sleuteljaar waarin de grenzen van burgerschap werden overschreden en deze vrouwen als gevaar werden gezien. In de drie hierna volgende hoofdstukken wordt de directe werking van hun ideologie op hun dagelijkse leven onderzocht. Het derde hoofdstuk kijkt vooral naar het concept hetaira door het leven van Aspasia te onderzoeken waarbij door de lens van elitaire politiek en kunst van de 5e eeuw gekeken wordt. In hoofdstuk 4 staat de 4e eeuw centraal, waarin de juridische en sociale status van deze vrouwen wordt besproken. Het wordt duidelijk dat vrouwen vaak slachtoffer waren van exploitatie. Tenslotte worden archeologische resten zoals inscripties en tomben gebruikt om het dagelijkse leven te reconstrueren. Op deze wijze leert de lezer hoe dergelijke groepen in de Atheense en Attische samenleving werden behandeld. In het licht van de actuele discussie, fungeert dit boek als spiegel voor ons gedrag jegens immigranten.

77

Recensie Arnold—Jan Scheer, Zwarte Sinterklazen. Over Pieten en ander heidens volk (Papieren Tijger 2014). ISBN 9789067283045, 191 pp. €18,00. Mark Beumer

Toen in het najaar van 2013 Verene Shepherd zei dat ons Sinterklaasfeest een terugkeer naar het kolonialisme was, ontstak er een volkswoede met revolutionaire kenmerken. Wie was zij om ons Sinterklaasfeest om zeep te helpen, door te stellen dat Zwarte Piet racistisch zou zijn? Ik ben als historicus meerdere malen gevraagd dit uit te zoeken. Gezien de vier boeken die ik thuis in de kast had staan over het Sinterklaasfeest, kwam ik al tot de voorzichtige conclusie dat Zwarte Piet niets met racisme of slavernij van doen had. Echter ontaardde de discussie in een leven- of doodstrijd toen tegenstanders als Gloria Wekker daadwerkelijk slavernij en racisme erbij gingen halen. Donkere mensen voelden zich gediscrimineerd of zeggen te worden uitgescholden voor Zwarte Piet op straat. Toen kreeg ik in de gaten dat deze mensen een verkeerd causaal verband trokken tussen een fictief figuur als Zwarte Piet met een historisch verschijnsel als slavernij, waar Nederland vele eeuwen aan meegedaan had. Dit gecombineerd met heftige gevoelens, zorgde ervoor dat er van een normale discussie geen sprake meer kon zijn. Meerdere malen probeerde ik aan Surinaamse, toen nog, vrienden uit te leggen dat Zwarte Piet geen causaal verband kent met racisme of slavernij. Ik werd vervolgens weggehoond als de arrogante witte Nederlander. Gelukkig heeft Arnold-Jan Scheer een zeer leesbaar boek geschreven over de geschiedenis van Zwarte Piet, dat veel verder terugkijkt dan de 19e eeuw. Sterker nog, volgens Scheer komen we uit bij cultus van vruchtbaarheidsgoden tot 1400 v. Chr. en dienen wij heel anders naar Sinterklaas en Zwarte Piet te kijken. Zo kan men deze twee figuren plaatsen binnen de apollinische en dionysische context. Sinterklaas staat voor de wijze oude man die streng doch rechtvaardig de kinderen toespreekt zich goed te gedragen en Zwarte Piet die als de extatische en buitenzinnige Dionysos de sint vergezeld. Daarnaast blijkt uit het boek van Scheer dat het zwart als roet maken van gezichten meer te maken heeft met het verbeelden van de dood, de duiven of het verjagen van boze geesten, dan met negers of slaven. Sterker nog, Scheer toont aan dat er binnen diverse wereldculturen mensen hun gezicht zwart én wit schminken, omdat dat een rol speelt binnen hun culturele tradities. Hierbij wordt de kleding ook afgewisseld. Sinterklaas of Sint Nicolaas bestaat ook als Aschenklas, Sunderums en Sunneklazen. Zwarte Piet is een bijnaam van de duivel, die vervolgens terug te herleiden is tot perchten en krampussen. Zo wordt er een cross connexion gemaakt met de kerstman, alhoewel ook daar variatie in bestaat, zoals de Kerstman, Santa Clause, Father Christman en de Weihnachtsman. Die kunnen wij ook niet op een hoop gooien. Waarom de verzetsgroepen dan toch in de 19e eeuw bij Schenkman blijven hangen, is een raadsel. Er is geen enkele aanwijzing dat Schenkman Zwarte Piet als racistisch heeft bedoeld. Tegenstanders als Gloria Wekker gebruiken deze en andere Nederlandstalige literatuur niet in hun boeken, maar kiezen natuurlijk alleen de literatuur uit die hun cognitieve dissonantie bevestigt. De conclusie kan niet anders zijn dan het Sinterklaasfeest met Zwarte Piet in al zijn

78 kleurrijke vormen is bedoeld als kinderfeest, van Apollo en Dionysos tot Odin en Wodan en Schmutzli en Krampus. Ik hoop vurig dat het lezen van dit zeer helder geschreven boek, helaas zonder literatuurlijst, de cognitieve dissonantie ten aanzien van Zwarte Piet voorgoed stopt en dat onze kinderen weer in alle rust en plezier kunnen genieten van de intocht, Sinterklaas, Zwarte Piet, pepernoten en suikergoed.

79