Instituut voor Natuurbehoud

BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART Verklarende tekst bij kaartbladen 23 De Saeger, S., Delafaille, S., Heirman, J. & Paelinckx, D. Wijze van citeren (zowel kaarten als tekst)::

De Saeger, S., Delafaille, S., Heirman, J. & Paelinckx, D., 2000. Biologische waarderingskaart, versie 2, kaartbladen 23. Instituut voor Natuurbehoud. Brussel. 128 pp. + 16 kaartbladen.

Colofon

Samenstelling Instituut voor Natuurbehoud Wetenschappelijke Instelling van de Vlaamse Gemeenschap

Verantwoordelijk uitgever Desiré Paelinckx en Eckhart Kuijken

Depotnummer : D/1998/3241/195

ISBN: 90-403-0091-7

Opmaak en Druk Enschedé-Van Muysewinkel

© 2000, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25, B-1070 Brussel. E-mail: [email protected] Internet: http://www.instnat.be Tel. 02/558.18.11 Fax 02/558.18.05 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART

Verklarende tekst bij kaartbladen 23

De Saeger, S., Delafaille, S., Heirman, J. & Paelinckx, D.

Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 13 Brussel

In opdracht van de Vlaamse regering en de Vlaamse Landmaatschappij, Mestbank. Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

VOORWOORD ...... 7 SAMENVATTING ...... 9

1. Inleiding 1.1 Situering ...... 11 1.2 Bewoning en verkeersassen ...... 11 1.3 Tekst en terreinopname ...... 12 1.4 Karteringseenheden, evaluatie ...... 13 1.5 Digitaal bestand ...... 16

2. Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken ...... 17

3. Grote rivieren en alluviale vlakten (I) ...... 25 3.1 Geologie ...... 26 3.2 Geomorfologie ...... 28 3.3 Hydrologie en hydrografie ...... 29 3.4 Pedologie ...... 30 3.5 Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden ...... 31 3.5.1 Schelde-alluvium ...... 31 3.5.2 Rupel-, Dijle- en Zenne-alluvium ...... 33 3.5.3 Netevallei ...... 33 3.6 Algemene biologische typering ...... 34 3.6.1 De grote rivieren ...... 34 3.6.2 Het alluvium ...... 34 3.7 Gebiedsbespreking ...... 35 3.7.1 Gebied 1: Het zoetwatergetijdegebied ...... 35 3.7.2 Gebied 2: Sint-Onolfspolder en Grembergse polder ...... 36 3.7.3 Gebied 3: De Vlassenbroekse polder ...... 36 3.7.4 Gebied 4: De polder van Moerzeke-Kastel ...... 37 3.7.5 Gebied 5: De polder te Sint-Amands ...... 37 3.7.6 Gebied 6: De polders ten noorden van Branst ...... 37 3.7.7 Gebied 7: Westelijke deel van het Rupel-alluvium ...... 38 3.7.8 Gebied 8: Omgeving van Broek de Naeyer en Blaasveldbroek ...... 38 3.7.9 Gebied 9: Het kleinschalig landbouwgebied rond Heindonk ...... 40 3.7.10 Gebied 10: Samenvloeiingsgebied Zenne-Dijle-Nete ...... 41 3.7.11 Gebied 11: Zenne-alluvium ten noorden van en Hofstade ...... 42 3.7.12 Gebied 12: Zenne-alluvium rondom Weerde ...... 43 3.7.13 Gebied 13: Dorent-Nelebroek ...... 43 3.7.14 Gebied 14: Dijle-alluvium ten zuidwesten van Mechelen ...... 44 3.7.15 Gebied 15: Het Nete-alluvium ...... 45 3.7.16 Gebied 16: Alluvium van de Dender ...... 46 3.8 Globale evaluatie en bescherming ...... 47

4. Land van Boom (II) ...... 51 4.1 Geologie ...... 51 4.2 Geomorfologie ...... 52 4.3 Hydrologie en hydrografie ...... 52 4.4 Pedologie ...... 52 4.5 Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden ...... 52 4.6 Algemene biologische typering ...... 53 4.6.1 Zuidwestelijk kleigroevenlandschap ...... 53 4.6.2 Verstedelijkt agrarisch landschap ...... 53 4.7 Gebiedsbespreking ...... 54 4.7.1 Gebied 17: Zuidwestelijk kleigroevenlandschap ...... 54 4.7.2 Gebied 18: Relicten in het verstedelijkt agrarisch landschap ...... 54 4.8 Globale evaluatie en bescherming ...... 55

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 3 Inhoudsopgave

5. Land van Heist en Keerbergen (III) ...... 57 5.1 Geologie ...... 57 5.2 Geomorfologie ...... 57 5.3 Hydrologie en hydrografie ...... 58 5.4 Pedologie ...... 58 5.5 Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden ...... 58 5.6 Algemene biologische typering ...... 59 5.6.1 Land van Heist ...... 59 5.6.2 Land van Keerbergen ...... 59 5.7 Gebiedsbespreking ...... 60 5.7.1 Gebied 19: Relicten in het Land van Heist ...... 60 5.7.2 Gebied 20: De vallei van de Bruine beek ...... 60 5.8 Globale evaluatie en bescherming ...... 61

6. Zandig Binnen-Vlaanderen (IV) ...... 63 6.1 Geologie ...... 64 6.2 Geomorfologie ...... 64 6.3 Hydrologie en hydrografie ...... 65 6.4 Pedologie ...... 65 6.5 Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden ...... 66 6.5.1 Algemeen ...... 66 6.5.2 Vlaamse vallei ...... 67 6.5.3 Zandig Klein-Brabant ...... 67 6.5.4 Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium ...... 67 6.6 Algemene biologische typering ...... 68 6.6.1 Vlaamse vallei ...... 68 6.6.2 Zandig Klein-Brabant ...... 69 6.6.3 Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium ...... 70 6.7 Gebiedsbespreking ...... 70 6.7.1 Gebied 21: Relicten in het Lokers houtland ...... 70 6.7.2 Gebied 22: De stuifzandrug en Pandgatheide ...... 70 6.7.3 Gebied 23: Bornem, omgeving Barelstraat ...... 71 6.7.4 Gebied 24: Valleien van de Vliet, Grote en (Kleine) Molenbeek ...... 72 6.7.5 Gebied 25: Het Moer te Bornem ...... 73 6.7.6 Gebied 26: Het Moer te Kalfort ...... 74 6.7.7 Gebied 27: Bossencomplex Lippelo-Groenhof-Kruisheide-Winterpoel ...... 74 6.7.8 Gebied 28: Het Poelbos te Lebbeke ...... 75 6.7.9 Gebied 29: Domeinen en bossen in het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium ...... 75 6.8 Globale evaluatie en bescherming ...... 77 6.8.1 Vlaamse vallei ...... 77 6.8.2 Zandig Klein-Brabant ...... 77 6.8.3 Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium ...... 77

7. Zandlemig Klein-Brabant (V) ...... 79 7.1 Geologie ...... 80 7.2 Geomorfologie ...... 80 7.3 Hydrologie en hydrografie ...... 81 7.4 Pedologie ...... 81 7.5 Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden ...... 81 7.5.1 De streek tussen Aalst en ...... 81 7.5.2 De streek tussen Merchtem en Zemst ...... 82 7.6 Algemene biologische typering ...... 82 7.7 Gebiedsbespreking ...... 82 7.7.1 Gebied 30: Relicten te Hanaarden ...... 82 7.7.2 Gebied 31: Bosfragmenten in de driehoek Houtem-Eerdegem-Klaarhaag ...... 83 7.7.3 Gebied 32: Vallei van de Molenbeek ten zuiden van Moorsel ...... 83 7.7.4 Gebied 33: Het Kluisbos ...... 84 7.7.5 Gebied 34: Dokkenebos, Trot en Nanovebos ...... 85 7.7.6 Gebied 35: Vallei van de Brabantse beek ...... 85 7.7.7 Gebied 36: Buggenhoutbos ...... 85

Instituut voor Natuurbehoud 4 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Inhoudsopgave

7.7.8 Gebied 37: Vallei van de Grote Molenbeek tussen Merchtem en Steenhuffel ...... 86 7.7.9 Gebied 38: De vallei van de (Kleine) Molenbeek tussen Wolvertem en ...... 86 7.7.10 Gebied 39: Neromhof ...... 86 7.7.11 Gebied 40: Vallei van de Birrebeek ...... 87 7.7.12 Gebied 41: Vallei van de Grote Buisbeek (Driebosbeek) en Gravenbos ...... 87 7.7.13 Gebied 42: Vallei van de Kleine Buisbeek en Meiskensbeek ...... 87 7.7.14 Gebied 43: Vallei van de Leibeek of Lintbeek ...... 88 7.7.15 Gebied 44: 't Bos van Aa en Willebroekse vaart ...... 88 7.7.16 Gebied 45: Vallei van de Laarbeek ter hoogte van Kollinten ...... 89 7.7.17 Gebied 46: Het Kattemeuterbos ...... 89 7.7.18 Gebied 47: Lareveld-Wormelaar ...... 89 7.8 Globale evaluatie en bescherming ...... 90

8. Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van (VI) ...... 91 8.1 Geologie ...... 92 8.2 Geomorfologie ...... 92 8.3 Hydrologie en hydrografie ...... 92 8.4 Pedologie ...... 93 8.5 Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden ...... 94 8.6 Algemene biologische typering ...... 94 8.7 Gebiedsbespreking ...... 94 8.7.1 Gebied 32: Vallei van de Molenbeek ten zuiden van Moorsel ...... 94 8.7.2 Gebied 48: Kravaalbos en Herenbos ...... 94 8.7.3 Gebied 49: Waardevolle bosrestanten in de omgeving van Mollem ...... 95 8.7.4 Gebied 50: Bovenloop van de Nobroeck of de Grote Molenbeek ...... 96 8.7.5 Gebied 51: Bovenloop (Kleine) Molenbeek ...... 96 8.7.6 Gebied 52: Vallei van de -Molenbeek en de Maalbeek ...... 97 8.7.7 Gebied 53: Kasteel van Bever en Beverbos ...... 98 8.7.8 Gebied 54: Vallei van de Tangebeek ...... 98 8.8 Globale evaluatie en bescherming ...... 99

9. Beneden Dijleland (VII) ...... 101 9.1 Geologie ...... 101 9.2 Geomorfologie ...... 102 9.3 Hydrologie en hydrografie ...... 102 9.4 Pedologie ...... 102 9.5 Landschapsbeschrijving aan de hand van cultuurhistorische invloeden ...... 102 9.6 Algemene biologische typering ...... 102 9.7 Gebiedsbespreking ...... 103 9.7.1 Gebied 55: De bossen van het verzamelbekken van de Barebeek ...... 103 9.7.2 Gebied 56: Steentjesbos ...... 105 9.7.3 Gebied 57: Torfbroek ...... 105 9.8 Globale evaluatie en bescherming ...... 105

10. Literatuur- en documentatielijst ...... 107

Bijlage 1: Soortenlijst van de vermelde flora ...... 115 Bijlage 2: Soortenlijst van de vermelde fauna ...... 121 Index ...... 125

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 5 Inhoudsopgave

Instituut voor Natuurbehoud 6 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Voorwoord

Voorwoord

Het project "Biologische Waarderingskaart van België" (BWK) startte in 1978 als een nationaal project onder de bevoegdheid van het toenmalige Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Het onderzoek gebeurde met de mede- werking van een tiental wetenschappelijke centra. De coördinatie berustte bij het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie. Dit nationale project werd beëindigd in 1986, op een ogenblik dat het veldwerk nagenoeg was afgerond en ongeveer de helft van de kaarten waren gepubliceerd.

Voor het Vlaamse Gewest heeft sindsdien het Instituut voor Natuurbehoud de werkzaamheden rond de Biologische Waarderingskaart verder gezet. Eerst gebeurde dit door contractuele overeenkomsten met de vroegere karteercentra, die de ontwerpen van kaarten en teksten praktisch volledig afwerkten. Sinds 1990 werd aan het Instituut voor Natuurbehoud een "cel Biologische Waarderingskaart" toegevoegd. Een belangrijke taakstelling van deze cel is, naast het drukklaar maken van de documenten, de opbouw van een digitale databank in functie van de verdere publicatie en het wetenschappelijk onderzoek. Met de officiële overdracht van het nationale project naar de gewesten in het voorjaar van 1993 kon de publicatie van de resterende kaartblokken hervat worden.

Door deze lange tijdsspanne tussen terreinopnamen en publicatie zijn de toenmalige kaarten en teksten ongetwijfeld vatbaar voor aanvullingen en verbeteringen. Gezien het toenemend belang en gebruik van de BWK (zowel kaarten als kar- teringseenheden) in kringen van natuurbehoud, ruimtelijke planning en milieubeleid, werd besloten een grondige actualisa- tie van de kaarten door te voeren. In 1997 en 1998 kon de tweede versie van de Biologische Waarderingskaart gerealiseerd worden dankzij een opdracht van de Vlaamse regering via de Vlaamse Landmaatschappij,Mestbank. Sinds 1999 is met kredieten van de Vlaamse Gemeenschap een groep contractuele medewerkers aan het Instituut voor Natuurbehoud toegevoegd.

Hoewel bij de opmaak van de BWK, versie 2, belangrijke methodologische aanpassingen zijn doorgevoerd, blijven de hoofdkenmerken van de vorige versie behouden. Hierdoor behouden de kaarten hun belang als uniform referentiekader voor geheel Vlaanderen.De bruikbaarheid van de nieuwe versie zal voor meer gedetailleerde karteringen en projecten een duidelijke meerwaarde betekenen..

Prof. dr. E. Kuijken Algemeen directeur Instituut voor Natuurbehoud

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 7 Voorwoord

Instituut voor Natuurbehoud 8 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Samenvatting

Samenvatting

Op basis van de landschapsvormende factoren (klimaat, geologie, geomorfologie, hydrologie, pedologie, biotisch milieu en bodemgebruik) werd een indeling in landschappelijk min of meer homogene gebieden gemaakt. De grote alluvia wer- den hierbij tezamen genomen vanwege hun grote onderlinge landschapsecologische overeenkomst. Tezamen met Zandig Binnen-Vlaanderen zijn zij opgebouwd uit een dik pak fluviatiele zanden en grinden (opvulling van de Vlaamse vallei). De bodems van de alluvia bestaan uit quartaire, profielloze alluviale kleiige tot lemige bodems. Het reliëf is er vlak. De interfluvia zijn alle bedekt met een dekmantel, die in het noorden zandig is (Zandig Binnen-Vlaanderen, Land van Heist en Keerbergen), in het centrale deel zandlemig (Zandlemig Klein-Brabant, Beneden Dijleland) en in het zuidwesten lemig (Lemig Binnen-Vlaanderen). Ten zuiden van het Vlaamse valleigebied bestaat het tertiaire substraat uit eocene zanden en kleien. De kleilagen (klei van Asse) hebben een belangrijke invloed op het reliëf, waardoor het landschap naar het zuiden toe golvend tot zelfs heuvelig wordt. In het Land van Boom bestaat het tertiair substraat uit de klei van Boom, met een cuesta- en ontginningslandschap als gevolg, en uit miocene zanden.

De verschillen in abiotisch milieu hebben een belangrijke invloed op het biotisch milieu en op het occupatiepatroon. Zo bevatten de polders en uiterwaarden van de grote rivieren (gebied I) vooral waterrijke levensgemeenschappen. Het agrarische gebruik is er grotendeels beperkt tot graslandcultuur. Bewoning is er schaars. Het landschap is er eerder geslo- ten door de vele populierenaanplanten. Het minder intensieve gebruik en het waterrijke karakter maken van de valleien natuurrijke linten met een zeer hoge floristische, vegetatiekundige en faunistische diversiteit. De faunistische waarde wordt nog vergroot door het feit dat deze groene linten fungeren als migratieroutes voor plant en dier (o.a. vogeltrekroutes).Vele van de biologisch waardevolle tot zeer waardevolle gebieden bevinden zich dan ook in de valleien. Het is niet toevallig dat voor een deel van deze alluvia het inrichten van een natuurpark is voorgesteld, dat het gebied als ecologisch impulsgebied werd aangeduid, dat een deel is opgenomen als speciale beschermingszone voor het behoud van de vogelstand en dat het volledige zoetwatergetijdegebied is opgenomen in een voorstel tot afbakening als habitatrichtlijngebied.

Het hier besproken deel van het Land van Boom (gebied II) is enerzijds gekenmerkt door een kleiputtenlandschap, met talrijke biologische potenties, en anderzijds door een land- en tuinbouwlandschap. Het Land van Keerbergen en Heist (gebied III) sluit landschappelijk aan bij de Kempen. Belangrijke natuurrijke omgevingen zijn hier vooral aanwezig op de stuif- zandrug van en in de overgang naar de Dijle- en Netevallei.

Zandig Binnen-Vlaanderen (gebied IV) bestaat overwegend uit een agrarisch landschap. Vooral in Klein-Brabant s.s. (streek Bornem-Puurs) zijn de talrijke bomenrijen en houtkanten typerend, evenals de tuin- bouw in openlucht. Biologisch belangrijke tot zeer belangrijke zones bestaan hier vooral uit een aantal beekvalleien en natte depressies, uit grote en kleinere loofboscomplexen met hun omgeving en uit een stuifduingebied met o.a. heischrale gras- .Ten zuiden van Mechelen zijn de oude naaldhoutaanplanten op podzolen (Schiplakenbos) en de plassen en aanpa- lende bossen van het Domein van Hofstade van belang.

In nagenoeg geheel Zandlemig Klein-Brabant (gebied V) en Lemig Binnen-Vlaanderen (gebied VI) is de bewoning rela- tief dicht. Het agrarisch bodemgebruik in de resterende open ruimte is erg intensief. Een aantal min of meer omvangrijke gebieden, vooral bossen en beekvalleien bevatten nog belangrijke biologische waarden.

Ook in het hier besproken deel van het Beneden Dijleland (gebied VII) is de bewoning relatief dicht. Ondanks de ster- ke verstedelijkingsdruk en het intensief bodemgebuik, is dit gebied toch nog relatief rijk aan natuur, in het bijzonder aan oude bosgebieden. Deze bosgebieden kunnen door hun specifieke soortensamenstelling tot de beter ontwikkelde in Vlaanderen gerekend worden.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 9 Samenvatting

Instituut voor Natuurbehoud 10 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 1Inleiding

De kaartbladen bevatten verschillende fytogeografische 1.1 Situering districten (LAMBINON et al. 1998). Ruwweg kan men de kaartbladen in twee verdelen: een noordelijk deel behoren- De tekst van deze bijdrage heeft betrekking op de de tot het Vlaamse district en een zuidelijk deel behorende kaartbladen 23 en omvat volgende kaartbladen: tot het Brabantse district. De overgang tussen beide distric- 23/1 Noord Moerzeke ten wordt gevormd door Zandlemig Klein-Brabant (hoofd- 23/1 Zuid Dendermonde stuk VII).De noordoostelijke hoek, het Land van Heist en van 23/2 Puurs Keerbergen (hoofdstuk V), behoort fytogeografisch tot het 23/3 Noord Willebroek Kempisch district. De valleigebieden, gelegen in het Vlaamse 23/3 Zuid Kapelle-op-den-Bos district, worden soms verder ingedeeld bij het ‘Fluviatiel’- 23/4 Noord Sint-Katelijne-Waver Schelde-district. 23/4 Zuid Mechelen 23/5 Noord Lebbeke 23/5 Zuid Moorsel 23/6 Noord Merchtem 23/6 Zuid Wolvertem 1.2 Bewoning en 23/7 Noord Humbeek 23/7 Zuid (West) verkeersassen 23/8 Noord Zemst Bijna het gehele gebied is relatief dicht bevolkt (400-750 23/8 Zuid Vilvoorde (Oost) en meer inwoners per km2,SCHREURS 1986). Vooral in de zone die Antwerpen, Boom, Mechelen en de Brusselse Het gebied is gesitueerd op de grens van de provincies agglomeratie omvat is het aantal inwoners groter dan 750 Antwerpen, Brabant en Oost-Vlaanderen. per km2. In de nabijheid van de Brusselse en Mechelse agglo- Volgende gemeenten bevinden zich op de kaartbladen: meratie is de bevolkingsaangroei gedurende het laatste • volledig: Buggenhout, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, decennium relatief sterk. De gehele zone tussen Antwerpen Meise, Merchtem, , Sint-Amands, Willebroek en en Brussel vormt een bijna ononderbroken sterk verstede- Zemst; lijkt tot stedelijk gebied (SCHREURS 1986). Zoals uit figuur 1.1 • gedeeltelijk: Aalst, , Asse, Boom, Bornem, blijkt, is ook de omgeving van Dendermonde sterk verste- Dendermonde, Duffel, , Hamme, Lebbeke, delijkt. De rest van de kaartbladen bestaat uit landelijk gebied Mechelen, Puurs, Rumst, Sint-Katelijne-Waver, onder verstedelijkingsdruk. De belangrijkste industriële con- en Vilvoorde; centraties bevinden zich vooral langs de Willebroekse vaart • voor een klein deel: Bonheiden, , en langs de Zenne in de omgeving van Vilvoorde (Figuur 1.1). , , en Zele. Het vrij dicht wegennet omvat, naast de autoweg E19 De Zenne, Dijle en Nete vormen tezamen de Rupel (Antwerpen-Mechelen-Brussel) en de A12 (Antwerpen- die, evenals de Dender, in de Schelde uitmondt. Boom-Brussel), o.a. de verschillende invals- en verbindings- wegen van Mechelen, Brussel, Dendermonde, Sint-Niklaas en Op de kaartbladen lopen de volgende geografische de andere grote centra in de omgeving van de kaartbladen. streken (ALBRECHTS et al. 1984) als een brede band van oost Het gebied wordt doorkruist door de spoorwegen naar west: Antwerpen-Mechelen-Brussel, Mechelen-, Mechelen- • de Zandstreek: neemt de hele noordelijk helft van de Puurs-Sint-Niklaas, Mechelen-Dendermonde-Gent, Dender- kaartbladen in en bestaat grotendeels uit Zandig Klein- monde-Brussel, Puurs-Antwerpen en Puurs-Dendermonde Brabant, met in het oosten ook een deel van de (voorlopig verlaten en in de zomermaanden in gebruik als Zuiderkempen; toeristische lijn met stoomtrein). Het spoorwegennet is dus • de Zandleemstreek: loopt als een brede, centrale band evenals het wegennet vrij dicht. over de kaartbladen; De belangrijkste waterwegen zijn de Willebroekse vaart • de Leemstreek: vormt de zuidelijke band. of het Brussels Zeekanaal, de Rupel en de Schelde.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 11 Inleiding

J. HEIRMAN stond in 1988 in voor de kartering van kaart- 1.3 Tekst en terreinopname bladen 23/7-8. Het ontwerp van onderhavige tekst werd in 1988 De BWK, versie 2, is integraal binnen het Instituut voor geschreven door J. HEIRMAN en D. PAELINCKX. Deze eerste Natuurbehoud ontstaan en dit in opdracht van de Vlaamse versie werd echter niet als afzonderlijke tekst uitgegeven. In regering en de Vlaamse Landmaatschappij, Mestbank. Het 1998 en 1999 werd de tekst door S. DE SAEGER,S. eigendomsrecht situeert zich volledig bij het Instituut voor DELAFAILLE en D. PAELINCKX herzien en aangevuld met nieu- Natuurbehoud. we literatuurgegevens en informatie verzameld tijdens het Figuur 1.1 geeft een overzicht van de herkomst van de veldwerk in 1997 en 1998. K.VAN DEN BROECK hielp mee gegevens van de BWK, versie 2. bij de eindredactie en C. WILS bij de analyse van het digi- taal bestand en de opmaak van de figuren. Grote arealen van de BWK, versie 2, zijn voor De ontwerptekst is nagenoeg volledig verwerkt in onder- onderhavige kaartbladen en na kritische evaluatie havige tekst. Dit verklaart waarom vele literatuurgegevens (a.d.h.v. orthofoto-interpretatie) overgenomen uit de dateren uit de jaren ‘70 en ‘80. Dit heeft tot gevolg dat bij BWK, versie 1, (Figuur 1.1). Het betreft overwegend de gebiedsbesprekingen soms gebruik gemaakt werd van geurbaniseerde en intensief agrarische gebieden even- oudere gegevens. Dit kan telkens afgeleid worden uit de als sommige bossen en aanplanten. Hierbij zijn open bijgevoegde referentie(s). Wanneer niet gerefereerde ruimten zoveel mogelijk gescheiden van bebouwde soortgegevens zijn overgenomen uit de ontwerptekst zon- zones. Door de kritische evaluatie zal dit areaal door- der dat hun huidige aanwezigheid kon gecontroleerd wor- gaans nauwkeuriger zijn dan de BWK, versie 1. De den, blijkt dit uit de tekst door de toevoeging “(jaren ‘80)”. streefdoelen van BWK, versie 2 (zie PAELINCKX et al. in Het was niet altijd mogelijk deze oudere inventarisaties te prep.), zijn hier evenwel slechts ten dele gehaald. Bij de controleren, zodat voor een eventuele bevestiging ervan bespreking van de karteringseenheden (§ 1.4) wordt verder onderzoek ter plaatse aangewezen is. Zelfs indien hierop dieper ingegaan. deze soorten inmiddels verdwenen zijn, is hun opname in dit werk gerechtvaardigd omdat dan eventuele veranderin- In 1997 werden de vogelrichtlijngebieden en de groene gen beter kunnen opgespoord worden en zij, via gepast gewestplanbestemmingen opnieuw gekarteerd door J. beheer en afhankelijk van de milieuomstandigheden, een HEIRMAN (23/1 tot 23/6) en S. DELAFAILLE (23/7-8). Tijdens kans op terugkeren hebben. deze kartering lag de nadruk op graslanden en kleine land- Bij de herziening van de tekst werd recente literatuur schapselementen. geraadpleegd, maar hierbij kon door tijdsgebrek geen vol- In 1998 werd het integrale gebied verder geactualiseerd door ledigheid nagestreefd worden. S. DELAFAILLE en S. DE SAEGER. Er werd ook geen volledigheid nagestreefd bij de vermel- Naast het veldwerk berust de actualisatie in hoofdzaak de soortenlijsten.Veeleer werd de nadruk gelegd op ken- op interpretatie van orthofoto’s. Er werden verschillende merkende soorten. Dit zijn niet noodzakelijk de dominan- bronnen gebruikt. Voor alle kaartbladen werden de digitale te of meest voorkomende soorten in een vegetatie. De zwart-wit foto’s van het NGI uit 1995 (OC-GIS-VLAANDEREN lezer dient te weten dat de samenstellers zich tot een 1997) gebruikt. Voor de provincies Antwerpen en Brabant (onvermijdelijk subjectieve) keuze moesten beperken. werden ook de recente kleurenfoto’s uit de AeroAtlas (LANNOO 1995, 1996) gebruikt (Tabel 1.1). De BWK, versie 1, werd gerealiseerd door de karteer- De gemeentelijke natuurontwikkelingsplannen centa Antwerpen, Meise en Gent (periode 1978-’79) en (GNOP’s) vormden bij de actualisatie soms een bron van afgewerkt in de periode 1986-’88. Deze gegevens zijn in recente inventarisatiegegevens voor zowel flora als fauna. kaarten verwerkt, maar werden nooit gepubliceerd. Ze zijn Voor de erkende natuurreservaten vormden de erkennings- enkel digitaal beschikbaar. dossiers een belangrijke informatiebron, omdat deze vaak H. BERVOETS en E. VAN DER MEUREN (karteercentrum gedetailleerde informatie (vaak op perceelsniveau) bevatten Antwerpen) voerden de karteringen uit van de kaartbla- over de aanwezige fauna en flora. den 23/1-2 en 23/3-4 in de periode 1978-’79. Voor deze In 1998 waren ook verschillende vrijwillige medewerkers kaartbladen werd aanvullend veldwerk verricht door D. actief. Wielewaal, afdeling Klein-Brabant, leverde bijkomende PAELINCKX in 1988. informatie voor de kaartbladen 23/1-2-3 (J. FOQUE,K.GROLUS, H. MEES,J.REYNIERS,R.SEGERS en N.WIJSMANTEL) en P.VAN DEN Kaartblad 23/5-6 werd gedeeltelijk gekarteerd door G. BREMT voor kaartblad 23/5. H. DIERICKX werkte in 1997 en BRUYNSEELS (karteercentrum Meise) in 1978. Deze karte- 1998 als vrijwilliger mee aan de kartering van kaartblad 23/7. ring werd aangevuld en herzien in 1988 door J. HEIRMAN Natuurreservaten Dijlevallei en Wielewaal, afdeling Mechelen (karteercentrum Gent). (o.a. L. VERTOMMEN,B.DELANOEIJE en R. WILLOCKX) leverden bijkomende informatie voor de kaartbladen 23/4 en 23/8.

Instituut voor Natuurbehoud 12 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Inleiding

Tabel 1.1 Overzicht gehanteerde orthofoto’s, topografische kaarten en digitale bestanden.

Opname Uitgave Schaal OC-GIS VLAANDEREN 1997 1995 1997 Vliegschaal 1/ 43 000 AeroAtlas Antwerpen, LANNOO 1995 Juni 1994 1995 1/10 000 AeroAtlas Vlaams Brabant en Brussel, LANNOO 1996 Juni 1995 1996 1/10 000 Opname Uitgave Kaartbladen Topografische kaarten NGI, klassieke reeks, 2de editie, 1977 1980 23/2 1/10 000 Topografische kaarten NGI, 1990 1994 23/3-4-5 en 23/7-8 noord-en zuidkaarten, 1990 1995 23/6 1ste editie, numerieke reeks, 1/10.000 1994 1998 23/1

Andere personen die een bijdrage leverden aan deze kaartbladen en/of de verklarende tekst zijn M. AERTS, 1.4 Karteringseenheden, G. BERCKMANS,R.GUELINCKX,F.HAPPAERTS,P.MEERT, J. MENSCHAERTS,L.MOEYERSOMS, T. Onkelinckx, J. PEETERS, evaluatie G.VAN DAM en G.VAN GUCHT. De karteringseenheden en het toekennen van de Voor het aanvullen van de avifaunistische informatie waardering worden uitgebreid beschreven in de Algemene werd in 1988 een groep veldornithologen geraadpleegd. verklarende tekst (DE BLUST et al. 1985) en de Aanvullende Veel waardevolle informatie werd ons verstrekt door algemene verklarende tekst (PAELINCKX et al. in prep.). Hier C. SNYERS en verder door enkele leden van de vogelwerk- worden een aantal specifieke aspecten voor de kaartbla- groep Wielewaal, afdeling Mechelen (W. BEULLENS, den 23 beschreven. J. KIEBOOMS en S.VANSTEENKISTE). De heer K. GROLUS van de vogelwerkgroep Klein-Brabant stelde ons de nieuwe atlas • Agrarisch grondgebruik (bl, bs, bu, kl, hx en hp) en klei- van deze vereniging ter beschikking (COECKELBERGH et al. ne landschapselementen (kb, kh, kn,…) 1990). Mevrouw MERTENS-BOUSSE van de Wielewaal, afde- ling Brussel bezorgde ons een lijst van relevante publicaties. Het veldwerk voor de BWK, versie 2, spitste zich voor- Zij vermeldt ook enkele algemene werken: HERROELEN & al toe op de biologisch waardevollere gebieden. Hierdoor DE FRAINE 1975 en HERROELEN et al.1978. De meeste van werd in grootschalige agrarische gebieden weinig of geen die publicaties zijn beschikbaar in de bibliotheek van het nieuw veldwerk verricht. Deze intensief agrarische gebie- Natuurhistorisch Museum te Brussel. den zijn dan ook meestal als een complex van akker- en grasland op de kaarten terug te vinden. De aard van het Het geheel werd begeleid door E. KUIJKEN en agrarische grondgebruik en de eventuele aanwezigheid en D. PAELINCKX. hoeveelheid van kleine landschapselementen werden De BWK, versie 1, kwam tot stand onder leiding van G. DE benaderd via recente orthofoto’s en de nieuwe topografi- BLUST,E.KUIJKEN,L.VANHECKE en R.F.VERHEYEN. sche kaarten van het NGI (Tabel 1.1).Voor kleine geïso- leerde agrarische percelen werd gepoogd op basis van recente orthofoto’s en topografische kaarten (Tabel 1.1) een onderscheid te maken in agrarisch grondgebruik.

Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat in het niet geherkarteerde areaal geen rekening gehouden is met soortenrijke grazige en moerassige kleine landschapselementen. Hier en daar kunnen ook soortenrijkere graslanden aanwezig zijn zonder dat dit uit de kaarten blijkt. Ook bij informatie over- genomen uit de GNOP’s kan de opmerking rond de grazige en moerassige kleine landschapselementen gelden omdat de betreffende karteringseenheden bij de opmaak ervan niet gekend waren.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 13 Inleiding

• Graslanden (hp) vochtig valleiterras.Typische soorten uit de kruidlaag zijn niet gegeven.We hebben deze eenheid gebruikt voor de bossen Een aantal graslanden in valleien en natte depressies op oude alluviale bodems met profielontwikkeling te werden in de zomer en het najaar van ‘97 en ‘98 geherkar- Melsbroek-Steenokkerzeel (kaartblad 23/8). Hierbij werd de teerd. Meestal werden ze toen als hp getypeerd. Het is even- bodemkaart als basis gebruikt, gezien het, zeker in de hier wel niet uitgesloten dat het soortenrijkere graslanden vaak sterk beïnvloede bossen, zelden mogelijk is een onder- betreft zodat deze een te lage biologische waardering scheid te maken op grond van de soortensamenstelling (het gekregen hebben. is vaak al moeilijk qa en va te onderscheiden, mede door de verregaande beïnvloeding). • Plassen (aer, ae) • Aanplanten en bossen Een aantal plassen werden enkel op basis van de ortho- foto-interpretatie, soms in combinatie met de BWK, versie In principe werd door de karteerders onderscheid 1, gekarteerd.Wanneer het plassen met de aanduiding app, gemaakt tussen populierenaanplanten met opslag of aan- aev of kn betreft dan is de nauwkeurigheid hiervan relatief plant van struiken (lhb), omvorming van oud bos in populie- hoog. Bij ae en aer is het ook zeker dat het eutrofe plassen renaanplanten (bv. lh/va) en min of meer occasionele aan- betreft. Sommige kunnen evenwel zwak ontwikkeld zijn. planting van populier in oud bos (bv. va a), m.a.w. naar Tuinvijvers en regenopvangbekkens nabij serres werden gelang de natuurlijkheid. Het verschil is echter niet altijd even doorgaans niet aangeduid, maar toegevoegd bij de bebou- duidelijk, vooral wanneer de kartering laat in het seizoen wing of de serrecomplexen. gebeurde.Vaak is het gemaakte onderscheid dus nogal arbit- rair, en zal in het ene geval populierenaanplant worden • Ruigten en allerlei opslag (hr, ku, sz) genoemd wat elders als bos werd geïnterpreteerd.Vooral bij meer nitrofiele situaties, bv. tussen lhb, lh/vn en vn a, wordt Sommige ruigten (hr, ku) en allerlei opslag (sz) zijn het onderscheid zo subtiel, dat het verschil in waardering enkel getypeerd op basis van interpretatie van orthofoto’s niet altijd terecht is. en topografische kaarten. Typering op basis van de nieuwe Veel populierenaanplanten zijn getypeerd aan de hand topografische kaarten (numerieke reeks, zie tabel 1.1) van de BWK, versie 1 en soms ook op basis van interpreta- gebeurde a.d.h.v. de kleurenlegende, waarbij de codes tie van orthofoto’s en topografische kaarten. In voorko- “struikgewas” en “opslag van heesters en struiken” naar sz mend geval mag niet uit het oog verloren worden dat dan werden vertaald. De code “ruderale vegetaties” werd ver- de afspraken gemaakt bij de opmaak van de BWK, versie 2, taald naar hr in het geval van verlaten landbouwgronden of niet geïmplementeerd zijn. Mogelijk kan hier een interessan- naar ku in het geval van vergraven en/of opgehoogde ter- te ondergroei aanwezig zijn wat niet uit de kartering, noch reinen. uit de biologische waardering af te leiden is. Populieren- aanplanten met ruderale ondergroei (lsi, lhi) kunnen sinds de • Beoordeling van het voorjaarsaspect (va, vn) opmaak van de BWK, versie 1, geëvolueerd zijn naar popu- lierenaanplanten met ondergroei van bomen en struiken In de Leemstreek komen een aantal soorten zoals Gele (lsb, lhb). Deze problematiek kan zich ook voordoen bij dovenetel en Slanke sleutelbloem vrij algemeen voor in informatie die overgenomen is uit GNOP’s omdat de beekvalleien. Bossen waarin alleen maar deze soorten in betreffende methodologie ter zake bij de opmaak ervan nog overigens nitrofiele (al dan niet met populier beplante) val- niet algemeen gekend was. leibossen voorkomen werden als va° of als vn (ruigtekruiden Verder is het onderscheid tussen natte en droge popu- dominant) gekarteerd. Wanneer Gele dovenetel en Slanke lierenaanplanten niet steeds gemakkelijk te maken en spre- sleutelbloem overvloedig voorkomen of samen met soor- ken veldcontroles (vegetatie) en bodemkaart mekaar dik- ten zoals Bosanemoon, Daslook of Gulden boterbloem wijls tegen. Voor aanplanten waarvan veldgegevens voor- werden ze als va of va* gekarteerd. Op de kaartbladen gesi- handen waren, werd de typering hierop gebaseerd. tueerd in de Kempen, blijkt daarentegen dat de karteerders geneigd waren bossen waarin alleen al Gele dovenetel of Enkele eikenbossen en uitzonderlijk ook enkele elzen- Slanke sleutelbloem voorkwamen als va te klasseren, omdat bossen werden niet opnieuw bezocht en dus overgenomen deze soorten daar veel zeldzamer zijn. van de BWK, versie1.Vooral wanneer het eiken-berkenbos- sen (qb) betreft is het mogelijk dat het hier in wezen over • Vochtig of vrij vochtig elzen-eikenbos met eventueel zuur eikenbos (qs) gaat. Het onderscheid hiertussen is Haagbeuk (vf) immers duidelijker afgebakend bij de BWK, versie 2 (PAELINCKX et al. in prep.). In de lijst van karteringseenheden wordt vf omschreven De hoge waardering voor de meeste bossen zou trou- als een overgangseenheid tussen va en qa, voorkomend op wens alleen toegepast mogen worden als het ook echt om

Instituut voor Natuurbehoud 14 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Inleiding redelijk intacte vegetaties gaat. In zeer veel gevallen gaat het te gebruiken met de kaarten en documenten i.v.m.“de ver- op deze kaartbladen evenwel om sterk beïnvloede situaties spreiding en de typologie van ecologisch waardevolle water- en is het onderscheid met allerlei aanplanten, die een inter- lopen in het Vlaamse Gewest” (BERVOETS & SCHNEIDERS 1990; mediaire waardering krijgen, niet altijd even duidelijk. NAGELS et al. 1993 a, b, c)

In de mate van het mogelijke is getracht al deze tekort- • Brede wegbermen, meestal langs autosnelwegen komingen zo goed mogelijk op te vangen, maar de gebrui- ker blijft zich toch best bewust van mogelijke onnauwkeu- Brede wegbermen langs autosnelwegen zijn conse- righeden ter zake. quent gekarteerd als hp*, hoewel hiervoor slechts zelden terreingegevens verzameld werden. Doordat deze bermen • Kasteelparken (kpk) al geruime tijd beheerd (gemaaid) worden volgens het bermbesluit en er vaak schrale grasmengsels ingezaaid wor- Vele kasteelparken konden niet bezocht worden door den, zal deze typering de werkelijkheid benaderen. Gevallen hun ontoegankelijk karakter. Hierbij is het niet uitgesloten van over- of onderwaardering zijn echter niet uit te sluiten. dat zij interessante bos-, water- en eventueel graslandvege- taties bevatten en dus in wezen onvoldoende gewaardeerd • Aanduiding van gebieden met belangrijke fauna-ele- zijn. menten

• Dijken (kd) Een aantal gebieden krijgen op de kaarten een specifie- ke ‘rode’ arcering omwille van de aanwezigheid van bepaal- Uitzonderlijk is de vegetatie van de dijken niet of niet de fauna-elementen (PAELINCKX et al. in prep.).Voor de afba- opnieuw bekeken. Algemeen is gekend dat de begroeiing kening van de gebieden baseren we ons op die soorten die hier meestal uit soortenrijkere graslanden en/of mesofiele in de Rode lijst van amfibieën en reptielen (BAUWENS & hooilanden (hp*, hu°, hu) bestaat, zodat de aanduiding als CLAUS 1996), libellen (DE KNIJF & ANSELIN 1996), vlinders biologisch waardevol verantwoord is. In voorkomend geval (MAES & VAN DYCK 1996) en broedvogels (DEVOS & ANSELIN is het evenwel mogelijk dat waardevollere of minder waar- 1999) zijn opgenomen. Van zoogdieren worden alle Rode devolle vegetaties aanwezig zijn, zodat plaatselijk een te hoge lijstsoorten weerhouden (CRIEL et al. 1994).Voor de vleer- of te lage biologische waardering werd toegekend. muizen wordt de afbakening echter beperkt tot de belang- In de typering van de dijken als mesofiel hooiland (hu°, hu) rijke overwinteringsplaatsen. Van de andere faunagroepen werd in ‘97 meestal hu gebruikt als karteringseenheid, terwijl bestaat er nog geen Rode lijst of waren de verspreidings- deze in ‘98 eerder als hu° gekarteerd werden. In feite gaat gegevens niet beschikbaar op kilometerhokniveau. Bij de het bijna overal over verarmde vormen (hu°) met slechts op afbakening van de faunagebieden wordt er met die groepen enkele plaatsen goed ontwikkelde mesofiele hooilanden. géén rekening gehouden. Enkele relevante soorten zullen bij de kenmerkende gebieden besproken worden. Bij vogels • Opwaardering valleien wordt er ook rekening gehouden met overwinterende watervogels. Als norm voor Vlaanderen stellen wij voor, In enkele gevallen worden valleien, hoewel in agrarisch in overeenstemming met KUIJKEN (1984), de 5%- norm van grondgebruik, opgewaardeerd tot “biologisch minder waar- het in Vlaanderen overwinterend aantal per soort te hante- devol met waardevolle elementen”. ren. Deze 5% werd bepaald op het wintermaximum per Deze opwaardering werd toegekend aan alle hp- en hx-gras- soort zoals die soort vanaf de winter 1991-1992 tot en met landen waarvan de percelen in contact staan met een eco- de winter 1996-1997 in Vlaanderen voorkwam. Een bepaald logisch prioritaire beek. Het betreft beken met een goede gebied krijgt een ‘rode’ arcering omdat er meestal verschil- waterkwaliteit en/of een goed ontwikkelde structuur.Verder lende Rode lijstsoorten samen voorkomen, of een soort er werd met de beken zelf geen rekening gehouden bij de in hoge aantallen of dichtheden aanwezig is. opmaak van de Biologische Waarderingskaart. Het is dan De vertaling van deze gegevens in een gebiedsafbake- ook ten sterkste aan te bevelen deze kaarten in combinatie ning werd uitgevoerd door R. GUELINCKX en G. DE KNIJF.

Tabel 1.2: Herkomst faunagegevens. Diergroep Eigendom Databank Contactpersoon Amfibieën en reptielen Hyla Dirk Bauwens Broedvogels Project Bijzondere Broedvogels (IN) Anny Anselin Libellen Belgische Libellenwerkgroep Gomphus Geert De Knijf Vlinders Vlaamse Vlinderwerkgroep vzw Dirk Maes Watervogels Watervogeltellingen (IN) Koen Devos Zoogdieren Zoogdierenwerkgroep JNM Thierry Onkelinckx

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 15 Inleiding

1.5 Digitaal bestand

De BWK-kaarten zijn ook digitaal beschikbaar (Geografisch Informatie Systeem). Het betreft zowel de bestanden van de individuele kaartbladen, als een continu bestand van de kaartbladen 23. Hoewel deze digitale bestanden diverse nieuwe toepassingen mogelijk maken, zijn zij op inhoudelijk vlak onderhevig aan dezelfde beper- kingen als de analoge kaarten. De bestanden zijn zowel op CD-rom als via internet beschikbaar.

De digitalisatie voor de kaartbladen 23/1-2 gebeurde door interactieve digitalisatie in Genamap met de digitale orthofoto’s van het NGI als achtergrond (OC-GIS- VLAANDEREN 1997). De gemiddelde digitalisatieschaal is 1/5000 à 1/7000 (PAELINCKX et al. in prep). Bij de digitalisa- tie werden de digitale orthofoto’s als basis gebruikt. Hierdoor kan de begrenzing van de vlakken verschillen t.o.v. de topografische kaarten. Op de gedrukte kaarten zijn niet de meest recente, beschikbare topografische kaarten gebruikt, dit omwille van financieel-technische redenen. Het digitaal bestand van de kaartbladen 23/3 tot en met 23/8 is ontstaan uit de vectoriële bestanden van de nieu- we NGI-kaarten. Het resulterende kaartbeeld is het gevolg van het samenvoegen van vlakken, gevolgd door verdere digitalisatie zoals bovenvermeld. De digitalisatie werden uitgevoerd door S. DE SAEGER in het GIS-programma Genamap. Technische ondersteuning en ontwikkeling van de nodige applicaties voor dit GIS-pro- gramma gebeurde door C. DUBOIS en T.VAN TILBORGH.De afwerking van de bestanden gebeurde in Arcview. J. PEYMEN en C. WILS hielpen bij het op punt stellen van de metho- dologie terzake.

Instituut voor Natuurbehoud 16 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken Indeling in gebieden en synthese 2van hun belangrijkste kenmerken

De kaartbladen 23 omvatten zowel de zuidelijke zone agglomeratie niet als een individueel homogeen gebied van Laag-België (noordelijk deel van de kaartbladen) als beschouwd op deze kaartbladen. Een gelijksoortige rede- het noordelijk deel van Midden-België.Van noord naar zuid nering geldt voor de Mechelse agglomeratie. Merk nog op bevinden zich zandige, zandlemige tot lemige gebieden. Dit dat de stad Mechelen en de Brusselse agglomeratie op het alles resulteert in sterk uiteenlopende karakteristieken van kruispunt van verschillende streken gesitueerd zijn. het fysisch milieu. Op deze kaartbladen bevinden zich dan Voor het zuiden van de Kempen werd de naam Land ook verscheidene fysisch-geografische streken (Tabel 2.1 van Heist en van Keerbergen gebruikt om zoveel mogelijk en 2.2, Figuur 2.1). aan te sluiten bij de naamgeving van ANTROP et al. (1993). Tussen de bestaande fysisch-geografische indelingen De Zuiderkempen (o.a. VANDENBERGHE 1977) is een ande- zijn er verschillen en dit vooral op het niveau van de hiër- re veel gebruikte naam voor dit gebied. In de tekst wordt archie en de begrenzing (vergelijk o.a. SNACKEN 1958; DE deze naamgeving nog gebruikt wanneer dit in de gebruik- ROECK & DE CONINCK 1961; BRULARD et al. 1969; te context duidelijker is. VANDAMME & DE LEENHEER 1970; VANDENBERGHE 1977; MIJS De grote alluviale vlakten worden samen besproken 1978; ALBRECHTS et al. 1984; ANTROP et al. 1985; BAETEN et (gebied I) en dit vanwege het grote onderlinge landschaps- al. 1986; SCHREURS 1986; VAN DIJCK et al. 1986, 1987). ecologische verband ertussen. Tevens vereenvoudigt deze Het evalueren van de bestaande indelingen behoort niet werkwijze de structuur van de tekst. Nochtans staan deze tot de taak van deze bijdrage.Wel is het de bedoeling om alluvia ook landschapsecologisch in relatie met het nabij- op een landschapsecologische basis een indeling in zoge- gelegen interfluvium. Doorgaans maken ze in de fysische naamde homogene gebieden te maken. Hierbij wordt geografie dan ook integraal deel uit van deze gebieden. De getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de indeling in werkwijze met homogene gebieden rechtvaardigt echter ecodistricten (Tabel 2.1) zoals deze door G. DE BLUST is een afsplitsing van de grote alluvia omdat zij onderling een uitgewerkt (ANTROP et al. 1993). grotere gelijkenis vertonen dan deze tussen het alluvium Achtereenvolgens worden klimatologische, geologische, en het interfluvium. De alluvia van kleine riviertjes worden geomorfologische, hydrografische en pedologische facto- wel bij de betreffende gebieden besproken. ren aangewend en worden algemene kenmerken van het biologische en humane landschapspatroon in rekening De fysisch-geografische streken komen tot uiting in de gebracht. vegetatie en bijgevolg ook in het al dan niet voorkomen Op deze manier is de indeling van tabel 2.1 en 2.2 van bepaalde karteringseenheden. Bepaalde karterings- ontstaan. Vooral de geologische (Figuur 2.2, Tabel 2.4) en eenheden komen slechts in bepaalde gebieden voor, ter- bodemkundige factoren (Figuur 2.3) wegen door in deze wijl andere indifferent zijn (Tabel 2.3). De landschapseco- indeling. De begrenzing zelf is gemaakt op basis van de logisch homogene gebieden zijn hierbij gegroepeerd aan Bodemkaart van België. de hand van hun onderlinge gelijkenis. Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat bepaalde gebieden slechts De oostelijke grens tussen Zandlemig Klein-Brabant voor een klein deel op dit kaartblad voorkomen. Daarbij en Het Beneden Dijleland wordt door de Brusselse agglo- zijn de Brusselse en Mechelse agglomeratie en het hier meratie min of meer gecamoufleerd. Naar analogie met de besproken deel van het Land van Boom vooral geken- kaartbladen 31 is deze agglomeratie op figuur 2.1 afgeba- merkt door het nagenoeg ontbreken van differentiërende kend. De open ruimten vertonen hier echter, meer dan op karteringseenheden. De verdere bespreking van onder- de kaartbladen 31, gelijkenis met de rest van de betreffen- staande tabellen en figuren gebeurt in de volgende hoofd- de fysisch-geografische streek. Daarom wordt de Brusselse stukken.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 17 Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken

Tabel 2.1: BWK-indeling in gebieden en relatie tot andere indelingen. H. Nummer in BWK-indeling Ecodistricten Overeen-- Bron van concrete figuur 2.1 stemmende afbakening fysisch- geografische streek (1) (2) Hoofdindeling Onderverdeling Hoofdindeling (3) Onderverdeling Hoofdindeling Onderverdeling 3IIaGrote rivieren en Schelde-alluvium "Rivieralluvia" Beneden Schelde Zandstreek: deel alluvium volgens verschillende alluviale vlakten van Klein-Brabant bodemkaart rivieren: topografische kaart Ib Rupel-, Dijle- en deel van deel van Zenne-alluvium ecodistrict 7 Rupelstreek en Zandig Klein- Brabant Ic Netevallei 4 II IIa Land van Boom Zuidwestelijk "Kempen" Land van Boom Zandstreek: deel grens alluvium: occupatiepatroon kleigroeven- en Heist van bodemkaart landschap Tuinbouwstreek IIb Verstedelijkt agrarisch landschap 5 III IIIa Land van Heist en Land van Heist "Kempen" Land van Boom Zandstreek: deel grens alluvium: topografische Keerbergen en Heist van kaart en Tuinbouwstreek occupatiepatroon IIIb Land van Land van Keerbergen Keerbergen 6IVIVaZandig Binnen- Vlaamse vallei "Zandstreek" Vlaamse vallei Zandstreek: bodemkaart grens alluvia: Vlaanderen Klein-Brabant (S, P) bodemkaart IVb Zandig ecodistrict 7 Rupelstreek en Klein-Brabant Zandig Klein- Brabant IVc Zandig Zenne- Dijle-interfluvium 7V Zandlemig Klein- ecodistrict 7 Zandlemig deel van bodemkaart (L) grens alluvia: Brabant Klein-Brabant Zandleemstreek bodemkaart 8VI Lemig Binnen- "Leemstreek" Cuesta van Asse Leemstreek: deel bodemkaart (A) Vlaanderen: cuesta van de Brabantse grens Brusselse van Asse leemstreek agglomeratie: topografische kaart 9 VII Beneden Dijleland ecodistrict 7 Beneden Zandstreek: deel bodemkaart (L, A) Dijleland van de grens Brusselse Tuinbouwstreek agglomeratie: topografische kaart grens alluvium: bodemkaart

(1) naar ALBRECHTS et al. 1984 (2) meestal vormen de betreffende gebieden een onderdeel van een grotere streek, de begrenzing kan verschillen (3) bij de indeling in ecodistricten wordt wel een zekere "verwantschap" of "hiërarchie" weergegeven in de nummering zonder dat het groter geheel benoemd wordt; de namen tussen aanhalingstekens geven hiervoor een logische benaming.

Instituut voor Natuurbehoud 18 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken

Tabel 2.2: Kenmerken van de landschapsecologisch homogene gebieden. Geologie Geomorfologie Hydrografie Pedologie Occupatiepatroon I. Grote rivieren en Vlaamse vallei, Holoceen brede vlakke alluvia, vaak ● ontwatering door profielloze bodems waterrijke alluviale vlakten veen en alluvium op begrensd door steilrand; talrijkesloten en grachten doorgaans o.i.v. een levensgemeenschappen; pleistocene fluviatiele vaak differentiatie in via sluizen en permanente watertafel; schaarse bebouwing; tot fluviatiel-eolische oeverwallen en pompgemalen; kleiige komgronden, gesloten landschap met sedimenten komgronden; kleine tot ● wielen, kreken, oude leem en zandleem weilanden en grote donken meanders en populierenaanplanten kunstmatige plassen II. Land van Boom Rupeliaan-substraat met ● cuestakam en front; afwatering naar Rupel ● lemig zand- tot licht kleiputten-, industrie-, dagzomende Boomse ● golvend; en Beneden Nete zandleem; landbouw- en tuinbouw- klei en Antwerpiaan ● kunstmatig reliëf in ● overwegend matig nat; landschap (in N); pleistocene kleiputten; ● verbrokkelde textuur dekmantel ● kam 25 tot 30m; B of verbrokkelde ● frontvoet ca. 5m ijzer-humus B

III. Land van Heist en Rupeliaan-substraat ● vlakke uitloper; Nete- en Dijlebekken vnl. lemig zand; vooral land- en Keerbergen pleistocene dekmantel ● 3-10m verbrokkelde textuur B tuinbouwlandschap; of plaggenbodems; op stuifzandrug matig nat heischrale vegetaties

IV. Zandig Vlaamse vallei; zeer dik ● vlak, licht golvend; afwatering naar Schelde, vnl. licht zandleem agrarisch, grotendeels Binnen-Vlaanderen pak pleistocene zanden, ● gemiddeld 5 (N) à Rupel, Zenne en Durme (lagere delen) en lemig kleinschalig bomen- en zandlemen en lemen 10m (Z); zand (hogere); plaatselijk houtwallenrijk landschap ● plaatselijk hogere (duinen, NW) zand; met een aantal valleien, reliëfrijke vnl. matig droog tot natte bosrijke depressies, stuifzandgebieden matig nat; vnl. bodems loofboscomplexen en met verbrokkelde een stuifduin met o.a. , textuur B heischrale graslanden V. Zandlemig Eoceen substraat van dalend naar NW, NO Dender-, Rupel- en zandleem; akkers en intensieve Klein-Brabant kleien en zanden N: vrij vlak Zennebekken + ● hogere gronden: graslanden, de laatste (Bartoniaan, Lediaan, Z: zwak golvend rechtstreeks naar droger met textuur B; vooral in beekdalen en Paniseliaan); ZW: heuvelig Rupelkanaal ● lagere: vochtiger met depressies; plaatselijk pleistoceen verbrokkelde textuur B; hoppeteelt; enkele zandleemdek soms tijdelijke bosbestanden (qs); stuwwatertafel vooral in het westen van het kaartblad veel serres en uitgesproken lintbebouwing

VI. Lemig Eoceen substraat van sterke invloed tertiair; ● Dender-, Rupel- en leembodems; vlekken akkers en intensieve Binnen-Vlaanderen kleien en zanden heuvelig met toppen Zennebekken; met textuur B graslanden, lokaal wat hop. (Bartoniaan, Lutetiaan en boven +75m; smalle ● bronnen doorsneden door vrij Versnipperde Paniseliaan); op hogere diep ingesneden smalle profielloze alluvia bosrestanten delen Tongeriaan en valleien met steilranden en colluvia; plaatselijk (qa, qs, vm, vn); eventueel Diestiaan; en secundaire valleien tijdelijke stuwwatertafel enkele grotere complexen pleistoceen leemdek en kasteelparken; bijna overal sterke verstedelijkingsdruk

VII Beneden Dijleland Brusseliaan- en Lediaan; Z: golvend Dijle- (en Zenne-) ● zandleem tot leem; zeer sterke kalkhoudende zanden N: vlak bekken ● (verbrokkelde) verstedelijkingsdruk; toch en zandsteenlagen textuur B betrekkelijk grote boscomplexen (qa); enkele kasteelparken; overwegend akkerbouw

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 19 Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken

Tabel 2.3: Inventaris en abundanties (2) van de karteringseenheden per gebied (3). KE(1) I III IV V VI VII II Brussel & Mechelen ds 3 hft 2 sd 2 cd 22 cp 22 1 sp 22 ms 2 aom 2 kf 22 dm 2 kpa 2 ppi 2 bu 432 cg(b) 2212 hpr 42 hpr* 432 mc 32 mru 3222 ppmb 233 3 ppms 22 pmb 3323 sg 222 aev 42222 hf 33222

hfc 322222 kj 333343 kl 32344 ko 3 222 lh 42333 lsb 323223 pa 223232 pi 22222 se 323332 uc 2 3222 un 243224 vm 4 3233 vn 423234 qb 343 33 qs 3444442 fs 2 3322 qa 342444 fa 2 qe 22

(1) karteringseenheden inclusief diverse ontwikkelingsgraden, tenzij expliciet vermeld (hp* en hpr*) (2) abundantieklassen: 1 = < 0.001% 2 = 0.001 – 0.1% 3 = 0.1 – 0.5 % 4 = 0.5 – 5 % 5 = 5 – 10 % 6 = > 10 % (3) verklaring gebiedscode: zie tabel 2.1

Instituut voor Natuurbehoud 20 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken

KE(1) I III IV V VI VII II Brussel & Mechelen ae 4332224 aer 4432324 ha(b) 3432 23 hc 32222 2 hj 23222 3 hm(e, m) 22 2 lhb 53444422 lhi 544444 2 lsi 3333232 va 3333332 ad 2233 ap 23 ki 344 kw 2 ls 222 mk 2 pms 2 so 2 vc 23 vf 4 vo 2 apo 3 3 app 43 3 4 bs 4662 53 ks 2322 3 ppa 23212 3 bl 53666644 hp 65665453 hp* 44444443 hr(b) 44333333 hu 43222232 hx 44566544 kp 34334344 kpk 44444443 kq 45344344 ku 44332353 kz 42332244 mr(b) 4222224 n 43434443 sf 42322 42 sz 44433454 ua 46666665 ud 45544466 ur 44444442 ui 45444466 uv 44433344

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 21 Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken

Tabel 2.4: Overzicht van de geologische formaties (naar: MIJS 1978; GOOSSENS 1984; LOPES & LAGUNA 1985; BAETEN et al. 1986; VAN DIJCK et al. 1986, 1987). Ouderdom Chronostratigrafische indeling G/I Lithostratigrafische indeling Ouderdom/archeologische periode (begin) (1) 900 v. C. Subatlanticum Formatie van Kalmthout 700 v. C. - IJzertijd 3000 v. C. Subboreaal Formatie van Meer 1500 – 1700 v.C. - Bronstijd 5400 v. C. HOLOCEEN Atlanticum 4000 v. C. - Neolithicum 5800 v. C. Boreaal 8300 v.C. - Mesolithicum 0,01 m. j. Preboreaal

Stuifduinen Tardiglaciaal G Formatie van Beerse – 2 Brabantiaan G Formatie van Wildert DEKZANDEN Paleolithicum WEICHSELIAAN Hesbayaan G Formatie van Sint-Lenaarts}

0, 1 m.j EEMIAAN I Vorming Vlaamse vallei 0,2 m.j. SAALIAAN G KWARTIAIR HOLSTEINIAAN I 0,3 m.j. ELSTERIAAN G CROMERIAAN 4I- PLEISTOCEEN 3G 0,8 m.j. MENAPIAAN G WAALIAAN I EBURONIAAN G TIGLIAAN I VROEG- MIDDEN- LAAT-

PRETIGLIAAN G

2-2,5 m.j. PLIOCEEN ca. 5m.j. Diestiaan Formatie van zanden van Diest { zanden van Dessel 25 m.j. MIOCEEN Antwerpiaan Formatie van Berchem zanden van Edegem Rupeliaan Formatie van de Rupel klei van Boom { zanden van Berg 38 m.j. OLIGOCEEN Boven-Tongeriaan Formatie van Tongeren

TERTIAIR Bartoniaan Formatie van Asse zanden van Asse (Assiaan) (=Formatie van Meetjesland){ klei van Asse zanden van Wemmel Lutetiaan Formatie van Lede (Lediaan) zanden van Lede Formatie van Brussel (Brusseliaan) zanden van Brussel 55 m.j. ECOCEEN Paniseliaan Formatie van (Mont-) Panisel

(1) I = interglaciaal G = glaciaal

Instituut voor Natuurbehoud 22 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken

05 km 1 Vlaamse vallei Boomse klei (3) 2 Antwerpiaanzanden Rupeliaanzanden (4) 6 klei van Asse 8 zanden van lede formatie van Tongeren (5) 9 zanden van Brussel zanden van Wemmel (7) 10 formatie van Panisel doorsnede

Figuur 2.2: Geologisch overzicht en geologische doorsnede (naar BAEYENS 1964; LOUIS 1964; VAN DIJCK et al. 1986, 1987; BAETEN et al. 1988).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 23 Indeling in gebieden en synthese van hun belangrijkste kenmerken

A : leem 05 km L : zandleem P : licht zandleem S : lemig zand Z : zand O : sterk verstoord

Figuur 2.3: Bodemkundig overzicht (textuur) (naar MARCHAL & TAVERNIER 1974).

Instituut voor Natuurbehoud 24 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten Grote rivieren 3en alluviale vlakten (1)

Wilgenvloedstruweel langs de Schelde

Hier worden de vaak brede alluvia van de Schelde, de Rupel, de Nete, de Dijle, de Zenne en de Dender besproken. De smallere alluvia van hun zijrivieren worden beschreven bij de betreffende gebieden en kenmerkende gebieden.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 25 Grote rivieren en alluviale vlakten

Figuur 3.1: De Vlaamse vallei met haar belangrijkste uitlopers in het Eemiaan (naar GOOSSENS 1984).

1. polderklei; 2. veen; 3.1 Geologie 3. homogene lemige en Bijna alle grote alluvia van deze kaartbladen liggen op kleiige lagen; de opgevulde bedding van de vroegere oostelijke vertak- 4. zandige afzettingen king van de Vlaamse vallei (gebied IV). Het tertiaire sub- met talrijk kleilaagjes; straat bevindt zich dan ook op grote diepte. Voor de vor- 5. fluviatiele zanden en ming van de Vlaamse vallei vertoonden de rivieren t.o.v. de grinden. noordwaarts hellende tertiaire lagen consequente hoofd- dalen, d.i. dalen hellend in dezelfde richting als het tertiaire substraat. Deze dalen waren het resultaat van toenemen- de erosie gedurende opeenvolgende zeespiegeldalingen, onderbroken door accumulatieperioden, en dit vanaf de terugtrekking van de Diestiaanzee. De rivieren stroomden loodrecht op de terugtrekkende kustlijn. De huidige Dijle, Zenne en Dender, die een zuidzuidwest-noordnoordoost- verloop vertonen, zijn restanten van dit vroeg- tot mid- den-pleistocene rivierennet (DE MOOR & WALSCHOT 1972; LAURENT 1976; DE MOOR & HEYSE 1978; GOOSSENS 1984).

Door de vorming van de Schelde-Demergleuf (ooste- lijke uitloper van de Vlaamse vallei (Figuur 3.1), Laat- Pleistoceen) werden de bovenvermelde consequente rivieren afgesnoerd. In de afgesneden noordelijke dalge- deelten ontwikkelden zich obsequente rivieren (d.i. in de tegengestelde zin van het tertiaire substraat dalend). Dit Figuur 3.2: Doorsnede door het kwartaire dek van het proces ligt aan de basis van het ontstaan van het huidige Vlaamse valleigebied ter hoogte van Netebekken en de Schelde van Hoboken. Na deze erosie- Dendermonde (naar MIJS 1971) periode volgde in het Tardiglaciaal een opvullingsperiode.

Instituut voor Natuurbehoud 26 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten

Figuur 3.3: Evolutie van het rivierstelsel vanaf het Tardiglaciaal (naar MIJS 1978).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 27 Grote rivieren en alluviale vlakten

Figuur 3.2 geeft een typische doorsnede van het laat- pleistocene en holocene dek. De eerste Weichseliaan- 3.2 Geomorfologie afzettingen bestaan uit een sterk heterogene afzetting van De hier besproken valleien vormen brede tot zeer fluviatiele zanden en grinden, afgezet door een verwilderd brede alluviale vlakten. rivierstelsel. Jonge Weichseliaan-sedimenten zijn homoge- De Scheldeloop is hier zeer onregelmatig en vertoont ner met eerst zandige afzettingen met talrijke kleilaagjes en verschillende grote bochten. Tussen de bochten bevinden later kleiige tot lemige lagen (MIJS 1978). zich uitgestrekte alluvia. Deze werden ingedijkt vanaf de Het nog steeds verwilderde rivierstelsel (Figuur 3.3) kreeg 13de eeuw (Moerzeke) en later. Door dijkbreuken traden in het Laat-Tardiglaciaal en het Vroeg-Holoceen opnieuw later nog overstromingen op waarbij wielen, inbraakgeulen een eroderende werking. Hierbij werd een brede vallei uit- en zandige overslaggronden gevormd werden nabij de geschuurd door de zijdelingse insnijding van brede mean- doorbraakpunten (Figuur 3.4). Dijkdoorbraken werden her- ders (MIJS 1978; GOOSSENS 1984). Vaak evolueerden deze steld door de aanleg van half-cirkelvormige dijken omheen later tot afgesneden meanders. het doorbraakpunt (zgn. kragen), waardoor de dijken tot De droogste perioden van het Laat-Tardiglaciaal werden voor kort een grillig verloop kenden. De sigmawerken, ter tevens gekenmerkt door het opwaaien van zand van de beveiliging van het overstromingsgevaar, hebben echter het dalbodems en de afzetting ervan ten noordoosten van de grillige patroon grotendeels teniet gedaan. valleien (tardiglaciale stuifduinen, formatie van Beerse). Nabij Weert-Bornem en ten zuidwesten van Moerzeke De tardiglaciale insnijdingen werden opnieuw opgevuld in bevinden zich gedeeltelijk opgevulde oude scheldemean- het Holoceen. Door de toenemende mariene transgressie ders. De eerst genoemde meander is afgesneden in de mid- werd de afwatering van de Schelde bemoeilijkt. Mede door deleeuwen (voor 1250), wat in de hand werd gewerkt door de heersende klimatologische omstandigheden vormde de Duinkerke-III-transgressie (LOUIS 1974; MIJS & zich hierdoor een dik veenpakket, afgezet in het Preboreaal VLASSENBROECK 1979). De Oude Schelde wordt door en/of het Atlanticum. Het veen is van de pleistocene afzet- oeverwallen begrensd, waaruit de geringe breedte van de tingen gescheiden door een residueel basisgrind met zand toenmalige Schelde kan afgeleid worden. De sterke verbre- en klei (achtergebleven restanten van de laat-pleistocene ding van de Scheldeloop hangt samen met erosie en getij- erosie). De rivieren hadden in deze veenvlakte geen echte denwerking vanaf de Duinkerke-III-transgressie. Ook nadien loop. Het water vloeide diffuus door het veen heen (Figuur wijzigde de Scheldeloop nog. Zo is de zgn. “Zwijnse Kille” 3.3). Meestal stopte de veengroei op het einde van het ten westen van Mariekerke een restant van een voormalige Atlanticum. De subboreale rivieren vertoonden opnieuw bedding, afgesneden in de 16de eeuw (DE VRIENDT 1987). een meanderend tracé. Vanaf het Subatlanticum startte een nieuwe alluviale De Scheldepolders liggen op ca. +1 à +2 m. Zij verto- opvulling en dit t.g.v. de verder schrijdende transgressie, het nen een vlak reliëf. De hoogteligging is echter afhankelijk van ontstaan en toenemen van getijdenwerking en overstro- het tijdstip van indijking. Hoe recenter ingedijkt, hoe hoger mingen en later t.g.v. de prehistorische en historische ont- de ligging. De kleine recent ingedijkte schorren liggen zelfs bossingen. Door de toenemende erosie op de interfluvia ca. 2 meter hoger dan de aanpalende polders. t.g.v. de ontbossing kregen de rivieren een grotere vracht Vaak zijn de polders door een steilrand, die soms enkele te vervoeren. Bij elke overstroming werden dan ook grote meters hoog is, afgescheiden van de interfluvia. Dit hoogte- hoeveelheden sedimenten afgezet. Langs de rivier zelf verschil wordt mede veroorzaakt door de inklinking van het bezinken de grovere sedimenten grotendeels, waardoor veen. Verder kan de grens polder-interfluvium scherp zijn oeverwallen ontstonden.Verder weg werden leem en klei door dijken. De polders worden ook door dijken doorsne- afgezet, het betreft de komgronden. den (verschillende tijdstippen van inpoldering). Plaatselijk bevinden zich donken, dit zijn hoger gelegen niet alluviale opduikingen, al dan niet bedekt met laat-pleistoce- ne stuifzanden (o.a. Vlassenbroek- en Kastel-dorp; Figuur 3.4).

De Rupelpolders zijn vlak, maar hier zijn er duidelijke niveauverschillen. Doorgaans liggen de polders lager dan +5 m. Uitgestrekte komgebieden zijn ontstaan door veen- inklinking (bv. de kom van Blaasveldbroek). Grote hoger gelegen donken, vaak bedekt met tardiglaciaal stuifzand, lig- gen o.a. bij Ruisbroek, Sauvegarde en Heindonk. De Rupel stroomt in het uiterste noorden van de vallei, aan de voet van de Rupeliaan para-cuesta.

Instituut voor Natuurbehoud 28 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten

De Zenne- en Dijle-alluvia liggen gemiddeld op +4 à +5 m. De natuurlijke hoogteverschillen hangen samen met 3.3 Hydrologie en verschillen in bodemtextuur. Zo is er een duidelijke diffe- rentiatie tussen komgronden en oeverwallen. hydrografie Het alluvium van de Dender bevindt zich slechts voor De polders worden ontwaterd door een groot aantal een klein deel op de hier besproken kaartbladen. Het sloten, beken en grachten die via sluizen lozen in de nabij- bevindt zich op ca. +3 m en is plaatselijk begrensd door gelegen rivier. Een tiental jaar geleden werden daarenboven een steilrand. nog nieuwe pompstations gebouwd (o.a. Sint-Onolfspolder bij Dendermonde, polders bij Moerzeke-Kastel; BERVOETS et al. 1987).

De hier besproken rivieren zijn onderhevig aan getij- denwerking. Het gemiddeld verschil tussen hoog en laag water bedraagt 4,7 meter op de Rupel ter hoogte van Hingene en 3,75 meter op de Schelde ter hoogte van Dendermonde. Het gemiddelde hoogwaterpeil te Dendermonde bedraagt 5,05 meter, het laagwaterpeil 1,30 meter (LOUIS 1966, 1974; VAN GUCHT 1993). Deze getij- denwerking gaat de dichtslibbing van de waterlopen tegen. Ook op een aantal zijrivieren is of was de getijdenwerking te merken. Sinds 1977 wordt, in het kader van een water- beheersingsplan, de Vliet-Grote Molenbeek afgedamd en overgepompt in de Rupel en in het Rupelkanaal zodat de getijdenwerking hier is weggevallen.

De Dender werd in het begin van de jaren ‘70 verlegd vanuit de stadskern van Dendermonde naar de Sint- Onolfspolder. In vele grote alluvia bevinden zich, vaak op de overgang naar de interfluvia reeksen kunstmatige plassen, ontstaan door de ontginning van turf en/of het graven van visvijvers. In de Netevallei hebben de Antwerpse Waterwerken (AWW) grote waterreservoirs aangelegd. Elders zijn grote plassen (variërend van 13 tot 60 ha, BEULLENS et al. 1986) ontstaan door het winnen van zand o.a. voor de aanleg van de E10-autoweg (Rupel-, Zenne- en Dijlevallei in 1968) of voor andere doeleinden (HAZEWINKEL,BROEKHOVEN in 1972). Natuurlijke plassen (o.a. wielen) in de Schelde-alluvia getui- gen van oude dijkdoorbraken (Figuur 3.4).Ten zuidwesten van Moerzeke en ten noorden van Branst bevinden zich restanten van oude Scheldemeanders. Vooral langs de grote Scheldemeander van de Vlassenbroekse polder zijn uitgestrekte, regelmatig over- stroomde uiterwaarden aanwezig. In sommige delen van de polders is de hydrografie sterk gewijzigd door grote infrastructuurwerken en bouw van pompgemalen. Een voorbeeld hiervan werd waarge- nomen in een deel van de Grembergse polder en dit ten gevolge van de aanleg van de rijksweg Dendermonde-Sint- Niklaas en de bouw van een nieuwe uitwateringssluis met wachtkom (DE COCK et al. 1984).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 29 Grote rivieren en alluviale vlakten

betreft nl. de grovere fractie van de doorgebroken dijken 3.4 Pedologie en het, tijdens de wielvorming omgewoelde, onderliggende pleistocene materiaal. Poldergronden zijn, door hun relatief recent ontstaan In de overgang van de Scheldepolder naar de duinrug en door de hoge vochtigheidsgraad, bijna steeds profiel- ten noorden van Branst is de textuur en de vochtigheid loos. Eventueel kan er wel een gelaagdheid aanwezig zijn zeer variabel. Zowel zandige als lemige gronden komen er t.g.v. variaties in afzettingsomstandigheden (LOUIS 1974). voor. Het bovendek is er beïnvloed door het zandige pleis- Doorgaans zijn kleigronden in grote oppervlakte aanwezig tocene materiaal. maar ook zandleem- of leemgronden kunnen overheersen en zware kleigronden kunnen voorkomen. De textuur kan Ook in de Rupelpolders overheersen sterk tot zeer zowel in horizontale als in verticale richting sterk variëren. sterk gleyige kleibodems met een reductiehorizont. Door de meestal ondiepe permanente grondwatertafel Meestal is een veensubstraat aanwezig. Buiten de kom- overheersen sterk gleyige tot zeer sterk gleyige gronden gronden overheersen nattere zandleemgronden en komen met een reductiehorizont en komen volledig gereduceer- kleine vlekken lemig zand voor. de bodems voor (dus nat tot zeer waterrijk). Donken (Ruisbroek, Heindonk, noordelijk centraal deel van Blaasveldbroek) bestaan eerder uit lemig zand tot zand In de Scheldepolders domineren doorgaans natte klei- met vlekken licht zandleem tot zandleem.Vaak zijn ze matig gronden, met in de laagste ingeklonken moerassige delen droog tot droog. Soms is een profiel tot ontwikkeling geko- een veensubstraat beginnend op geringe diepte (o.a. in de men. Bij Ruisbroek betreft het vooral plaggengronden, ont- Sint-Onolfspolder, Vlassenbroekpolder en nabij Briel ten staan door eeuwenlange bewerking en bemesting met noorden van Branst). Kleine tot grote vlekken zware klei- organische stoffen. Bij Heindonk zijn het bruine bodems gronden zijn aanwezig (bv. ten zuidoosten van de (bodems met duidelijk kleur B horizont). Vlassenbroekpolder). Op de natste plaatsen is de boven- grond verveend.Vroeger werden de poldergronden in de In de Dijle- en Zennevallei overheersen eerder leem- winter (op een gecontroleerde wijze) overstroomd zodat bodems, hoewel ook grote vlekken klei tot zware klei aan- telkens een laagje slib werd afgezet. wezig zijn. De lemige sedimenten komen min of meer Zware zandleemgronden nemen in de polders van overeen met de oeverwallen, de kleiige met de komgron- Grembergen en Moerzeke een grote oppervlakte in. In die den. Stroomopwaarts van Zemst worden de lemige oever- van Grembergen begint evenwel een kleisubstraat op wallen vervangen door zandlemige. Zandleemgronden geringe diepte. In de polder van Moerzeke zijn de zand- komen ook ten noorden en ten zuidoosten van Mechelen leemgronden relatief droog (matig gleyig, zonder reductie- voor. horizont) en soms is er een zandsubstraat aanwezig. In de Dijlevallei ten zuiden van Mechelen is klei bijna afwe- Bovenaan kan een vrij dikke humushoudende bouwvoor zig. Een texturele differentiatie (d.i. verschillen in korrel- aanwezig zijn door eeuwenlange agrarische activiteiten. grootte van de bodemdeeltjes) tussen oeverwal en kom- De klei- en (zware) zandleemgronden zijn het resul- grond is hier onduidelijk. Leemgronden overheersen. taat van indijking van schorren. De zware klei is beperkt tot Tussen de leemzone en het zandig Kempisch interfluvium de zeer lage delen en stemt overeen met de komgronden bevindt zich een zandleemzone. (LOUIS 1974). Lichtere sedimenten zijn typisch voor oever- wallen, overslaggronden en donken. De donken In de smalle Netevallei is de bodemzonatie weinig uit- (Vlassenbroek en Kastel) bestaan eerder uit droge tot nat- gesproken. Stroomopwaarts van Walem betreft het zand- tere zandlemige en zandige gronden. Overslaggronden, leemgronden op een zandsubstraat. Stroomafwaarts vormt ontstaan door dijkbreuken, zijn doorgaans zandig. Het het Nete-, Dijle- en Zenne-alluvium één geheel.

Instituut voor Natuurbehoud 30 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten

leerd overstroomd en dit tot in de 20ste eeuw. De percelen 3.5 Landschapsbeschrijving in de polders hadden een lange smalle vorm (zgn. slagen of belopen) door de talrijke ontwateringsgrachten, gegraven aan de hand van cultuur- bij de in cultuurname.Vermoedelijk werden de eerste pol- ders in de 13de eeuw ingedijkt en in cultuur gebracht (MIJS historische invloeden 1970). Plaatselijk hadden de valleien een open karakter (bv. Sint- 3.5.1 Schelde-alluvium Onolfspolder, Vlassenbroekpolder, delen van de Zenne-, Dijle- en Netevallei). Elders was het uitzicht minder open de ste Tijdens de Duinkerke-I-transgressie (2 eeuw v.c.-1 door de aanwezigheid van bomenrijen. De Rupelpolders eeuw) werd de Schelde een stroom (MIJS et al. 1983). waren daarenboven plaatselijk rijk aan houtkanten, waar- Voordien was het een zijrivier van de Maas.Ten gevolge van door het landschap een gesloten uitzicht had. Verspreid de de Duinkerke-III-transgressie (vanaf de 11 eeuw) ont- kwamen in de valleien loofbosjes voor. stond de Westerschelde en nam de getijdenwerking op de In de 18de eeuw lagen grote delen van de hier bespro- Schelde, de Rupel en hun zijrivieren sterk toe. Hoewel de ken Scheldepolders onder akkerland: bijna de gehele polder strijd tegen de overstromingen reeds vroeger gestart is, van Moerzeke-Kastel, het westelijk deel van de werden de eerste echte dijken (winterdijken) aangelegd in Vlassenbroekpolder en de polder ten zuidwesten van de de 13 eeuw. Zowel wereldlijke als kerkelijke bestuurders Grembergen. De kleine akkers waren volledig met hout- (o.a. Sint-Bernardusabdij van Hemiksem) waren hierbij kanten omzoomd waardoor het landschap hier een geslo- betrokken. Deze dijken dienden voor de bescherming tegen ten karakter had. Verder bestond de vallei uit het typische hoge waterstanden en voor het winnen van land via inpol- beemdenlandschap (zie boven). dering. Uitgestrekte moerassen werden hierbij drooggelegd Bewoning in de vallei was oorspronkelijk beperkt tot de door het graven van ontwateringssloten. Door het verder donken (o.a. Kastel en Vlassenbroek). Zoals uit figuur 3.5 stijgende water (t.g.v. transgressie en inpoldering) dienden blijkt, ontstonden ook op de polderrand, maar dan op het de dijken in de loop van de tijd versterkt en verhoogd te interfluvium, woonsites (MIJS 1970). Later werden enkele worden. Nabij de doorbraakpunten werden wielen verspreide woningen in de polders opgetrokken (bv. ten gevormd. Een aantal wielen dateren uit de 20ste eeuw. In zuidwesten van Grembergen) en ontstond Dendermonde. figuur 3.4 vindt men hier voorbeelden van voor de polders Dendermonde was volledig omwald en omgracht en dit tot van Moerzeke-Kastel (WAUMANS 1969; BERVOETS et al.1987). in het begin van deze eeuw (VAN DEN BREMT & GUILLEMIJN Rond 1240 veranderde de Scheldeloop van richting 1983). Een deel van deze omwalling is inmiddels tot een waardoor de Oude Schelde afgezonderd werd en een biologisch interessant gebied geëvolueerd. De Dender meer oostwaarts gelegen en sterk verbrede geul gevormd meanderde tot voor kort door het stadscentrum. werd. Ook de smalle vijver ten noordoosten van Kastel en de Roggeman te Moerzeke zijn restanten van oude Kastel en Vlassenbroek zijn qua omvang weinig veran- Schelde-armen. In de Dijlevallei is de “Oude Dijle-arm” ont- derd.Wel is de bebouwing verdicht.Vlassenbroek was in de staan door afdamming van een Dijle-meander tijdens de middeleeuwen belangrijker dan vele dorpen op het interf- Tweede Wereldoorlog. luvium zoals Baasrode (VERBESSELT 1968). Overstromings- Andere oude waterpartijen in de valleien zijn ontstaan door gevaar en een eerder moeilijke bereikbaarheid liggen aan de (vooral 17de tot 19de eeuwse) turfwinningen. De talrijke basis van de zeer geringe groei en van het behoud van het plassen in het Broek van Blaasveld en deze in het broek te landelijke karakter van de polderdorpen. Moerzeke, te Vlassenbroek en te Grembergen zijn zo ont- Te Grembergen is de westelijke polder reeds volledig staan. In de 17de en 18de eeuw werden de plassen (verder) verstedelijkt en geïndustrialiseerd. Verdere recente bebou- uitgegraven voor het ophogen van dreven en weiden wing in de valleien bestaat uit de talrijke weekendverblijven (Anoniem z.d.). De vijvers in de omgeving van de en vissersoptrekjes. Ten gevolge van de aanleg van een Biezenweiden ten noorden van Willebroek (Broek de gedeelte van de ring rond Dendermonde is de eenheid van Naeyer) werden in de 18de eeuw of vroeger uitgediept of het oostelijk deel van de Grembergse polder doorbroken. uitgegraven voor het roten van vlas (WILLEMSEN 1986). Sinds Het agrarische karakter van de polder van Moerzeke is geruime tijd fungeren zij gedeeltelijk als bezinkingsbekkens gebleven, zij het dat hier nu veel aan tuinbouw wordt voor een papierfabriek. gedaan (openluchtteelt en vanaf 1960 ook serreteelt) en Recente plassen zijn ontstaan door het graven van visvijvers grote delen beplant zijn met populier. In deze polder is en door zandwinning (zie verder). tevens een ruilverkaveling uitgevoerd. Hierdoor zijn de per- celen vergroot, is het aantal verharde wegen toegenomen Ten tijde van DE FERRARIS (ca. 1777) waren de valleien en zijn de kleine landschapselementen grotendeels verdwe- grotendeels ingenomen door drassige hooilanden en hooi- nen. Het wegennet en de waterhuishouding zijn hier gron- weiden. Op vele plaatsen werden zij in de winter gecontro- dig gewijzigd.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 31 Grote rivieren en alluviale vlakten

Populierenaanplanten zijn bijna overal in de Ook in de schorren (buitendijkse gebieden) werd hak- Scheldevallei verschenen, waardoor het landschap gro- hout gewonnen en werden wijmen geteelt. De meeste tendeels een gesloten karakter heeft gekregen. De bebos- grienden zijn inmiddels uitgegroeid tot dichte wilgenstru- sing van de valleien startte reeds in de 19de eeuw, maar welen en/of beplant met populier. Tevens werd in de toen werd vooral Zwarte els en Katwilg gebruikt. Deze schorren Riet geoogst, o.a. voor het vervaardigen van riet- bosjes werden beheerd als hakhout (schaarhout o.a. voor matten en het afdekken van bieten- en aardappelkuilen. In grote waterwerken) of als griend (wijmenteelt t.b.v. man- de middeleeuwen werden vele schorren uitgebaat als den- en stoelenmakerij; DURINCK 1981; DURINCK & moerassige weide en zelfs plaatselijk als akkers (DE BOOGAERTS 1988). In de 20ste eeuw werd overgeschakeld VRIENDT 1987). Na de tweede wereldoorlog werden de naar de aanplant van populier. meeste schorren in de streek verlaten.

Figuur 3.5: Ontginnings- en bewoningssites in het Lokers houtland en de Scheldevallei (naar Mijs 1970).

Instituut voor Natuurbehoud 32 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten

3.5.2 Rupel-, Dijle- en Zenne-alluvium • de aangroei van de stad Mechelen en dan vooral van de industrieterreinen in het Mechelse (bv. tussen Dijle en De Rupel-, Dijle- en Zenne-alluvia hebben een gelijk- autosnelweg ten zuiden van de Grote Vijver). soortige evolutie gekend. Ook hier werd het open en het minder open bomenrijke hooilandschap vervangen door De Zennevallei is, vooral ten zuiden van Mechelen een meer gesloten geheel met talrijke loofbosjes en later sterk beïnvloed door deze evoluties. Ten tijde van DE met populierenaanplanten. De polders rond Ruisbroek en FERRARIS (ca. 1777) was de bewoning in en aan de rand van rond Heindonk hadden ten tijde van DE FERRARIS (ca. 1777) de vallei, en op de opduiking van Weerde, zeer beperkt. reeds een gesloten karakter doordat de vele kleine gras- Het Steen van Elewijt en het kasteel van Relegem (Zemst) landpercelen omzoomd waren door houtkanten. bestonden al. De grootste oppervlakte bos in de vallei Bewoning was ten tijde van DE FERRARIS (ca. 1777) vooral kwam voor nabij Het Steen.Veel graslanden in de vallei zijn aanwezig op de donken van Ruisbroek en Heidonk en ter in de loop van de laatste honderd jaar met populier hoogte van Klein-Willebroek. Inmiddels zijn hier grotere bebost. dorpskernen ontstaan. De ecologische samenhang in de vallei is momenteel vol- Het kanaal Willebroek-Brussel werd tussen 1550 en komen vernietigd door de aanleg van de spoorweg 1561 aangelegd. Het stond toen te Klein-Willebroek in ver- Brussel-Amsterdam en de autoweg Antwerpen-Mechelen- binding met de Rupel. Voordien fungeerde de Zenne als Brussel (annex afritten), die elkaar in de vallei kruisen. De verbindingsweg met de Brusselse haven. In de eerste helft zandwinningsput van Weerde ontstond bij de aanleg van van de 19de eeuw en in de 20ste eeuw werd het kanaal een de autoweg. De woonkernen Mechelen, Hofstade, Zemst, aantal keren gemoderniseerd, verbreed en verdiept. Hierbij Weerde, Elewijt en Eppegem zijn vooral na 1950 zodanig werd het kanaaltracé tussen Willebroek en Wintam naar elkaar toe gegroeid dat de meeste overgebleven val- gebouwd. In 1922 werd het als Zeekanaal in gebruik geno- leirestanten als flarden verloren liggen in deze suburbane men. Sinds 1967 zijn nieuwe moderniseringswerken agglomeratie. Uit de laatste decennia dateren ook de gestart met recent de realisatie van een rechtstreekse ver- opspuitingen voor industrieterreinen ten noorden van binding met de Zeeschelde (ANONIEM 1985). Vilvoorde en ten zuidwesten van Mechelen. De stede- Andere grote wijzigingen, die vooral gedurende deze bouwkundige evolutie van het Mechelse stadscentrum eeuw en dan nog vooral na 1945 plaatsvonden, zijn: wordt geschetst door o.a. KENNIS et al. (1984). • de industrialisatie te Willebroek en Ruisbroek, waardoor De Zenne is rechtgetrokken en zeer sterk vervuild dit valleigedeelte vrijwel volledig bebouwd, opgespoten omdat hij dienst doet als open riool voor het ongezuiver- en volgestort is; de afvalwater van de hele Brusselse agglomeratie. Hier zou • de aanleg van de autosnelweg Antwerpen-Mechelen- in de toekomst verandering in komen met de bouw van Brussel, waardoor o.a. de Nete- en de Dijlevallei door- twee enorme zuiveringsstations voor het Brusselse afval- sneden werden; water. Het eerste zuiveringsstation is in opbouw te • het graven van verscheidene zandwinningsputten, o.a. Vilvoorde (ongeveer 14 ha) en zou tegen 2003 klaar zijn. voor de aanleg van de autoweg Antwerpen-Mechelen- Voor het tweede wordt nog naar een locatie stroomop- Brussel (De Grote en de Kleine vijver te Walem in 1969- waarts van Brussel gezocht. 1970; Eglegemvijver te Hombeek) en voor het opvullen van kleiputten in het Boomse (Hazewinkel). Deze vijvers 3.5.3 Netevallei zijn inmiddels voor recreatieve doeleinden in gebruik. Ook in de Dijlevallei ten zuidoosten van Mechelen zijn In de Netevallei bestaan grote wijzigingen, naast de twee zandwinningsputten gegraven (1968-1970) waar- reeds vermelde doorsnijding door de autoweg en naast de van één gebruikt wordt voor recreatie en één voor het aanplant van populieren, vooral uit infrastructuurwerken natuurbehoud; ten behoeve van de drinkwaterwinning (spaarbekkens AWW en Eeckhoven).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 33 Grote rivieren en alluviale vlakten

3.6 Algemene biologische 3.6.2 Het alluvium Door het sterk meanderende verloop van de Schelde typering is het Schelde-alluvium hier meestal breed en opgesplitst in De hier besproken valleigedeelten behoren fytoge- verschillende delen. Het landschap tussen deze delen ver- ografisch alle tot het Vlaams district, en meer bepaald tot schilt vaak sterk, wat samenhangt met het onderliggende het ‘Fluviatiel’-Schelde-district. abiotische milieu. Bewoning is schaars in het alluvium en beperkt tot 3.6.1 De grote rivieren zandige donken als Vlassenbroek en Kastel. In het alluvium tussen Dendermonde en Bornem is een groot deel van de Bijna overal langs de grote rivieren staan smalle, tot vochtige graslanden (hp, hp*) met populieren bebost. plaatselijk zeer brede stroken rechtstreeks in contact met Hierdoor hebben de Scheldepolders hun wijds karakter de rivier, waardoor zij onderhevig zijn aan getijdenwerking. verloren. Enkel de polders ten westen van Dendermonde De bij elke tij overstroomde stroken zijn slikken (ds). (kaartbladen 22) worden nog gekenmerkt door een open Hogerop bevinden zich de schorren, bestaande uit rietlan- landschap. De meeste van deze populierenaanplanten (lh) den (mr), wilgenvloedstruwelen (sf), soortenrijke ruigte- zijn vrij arm qua ondergroei, met een dominantie van kruidengemeenschappen (hr, hf) en sporadisch populieren- Grote brandnetel, Kleefkruid en enkele moerasplanten. aanplanten (a).Vooral langs de Schelde zijn dergelijke uiter- In de Polder van Moerzeke-Kastel wordt nog veel aan waarden zeer goed ontwikkeld: zij vormen hier vaak brede tuinbouw gedaan, zowel in open lucht als onder glas. schorren. Een groot deel van de Vlaamse zoetwatergetijde- gebieden komen op deze kaartbladen voor. Het alluvium is rijk aan slootjes met soms een prachti- De zoetwatergetijdegebieden zijn niet los te koppelen ge vegetatie van water- en/of moerasplanten. Door inten- van de omgeving. Nochtans kunnen zij ook op zich een sieve bemaling zijn echter veel watergebonden vegetaties groot biologisch en dan vooral faunistisch belang hebben gedegradeerd of verdwenen.Verspreid over het gebied zijn er vele plassen aanwezig. Sommige plassen zijn ontstaan (CASIER & MICHIELS z.d.; DURINCK 1981; ANONIEM 1983; door turfwinning en zijn samen met de vele nieuw gegra- VANHERCK & VAN DER VEKEN 1988; COECKELBERGH et al. 1990; mededeling Wielewaal, afdeling ‘s Heerenbosch ven plassen in gebruik als vis- of recreatievijver. De streek 1998). Het gehele rivierengebied is belangrijk voor water- is echter ook rijk aan natuurlijke waterpartijen (aev) zoals vogels en dit niet alleen door de rivieren en de grote zand- wielen, kreken en oude meanders (Figuur 3.4). winningsputten. De aantallen watervogels worden immers in de eerste plaats bepaald door de beschikbare foera- Uit tabel 2.3 kunnen de biotopen afgeleid worden die geermogelijkheden.Voor diverse soorten zijn dit de slikken typisch zijn voor de alluvia. Logischerwijze komen polder- en de riviergraslanden. graslanden (hpr, hpr*) elders binnen de kaartbladen 23 De slikken bezitten, wanneer de water- en sedimentkwali- weinig of niet voor. Het hoge aandeel aan populierenaan- teit dit toelaat, een rijke bodemfauna waardoor bepaalde planten, zoals reeds aangehaald in § 3.5, komt eveneens tot steltlopers en eenden er foerageren. uiting: zij nemen 15% in van de oppervlakte alluvia. Ook De uitgestrekte ruigtes, rietkragen en wilgenvloedstruwe- eutrofe plassen (ae, aer, aev), grote zeggenvegetaties (mc), len zijn een zeer geschikt biotoop voor allerlei vogelsoor- rietlanden (mr, mru, mrb), moerasspirearuigten (hf, hft, hfc), ten (voedselaanbod, nestgelegenheid, en/of schuilplaatsmo- dottergraslanden (hc), mesofiele hooilanden (hu) komen gelijkheid). Er broeden soorten, die specifiek gebonden zijn vaker in het alluvium voor dan erbuiten. Merkwaardig is dat aan, of een voorkeur hebben voor dergelijke biotopen, een aantal biotopen van drogere, vaak voedselarmere zoals Rietzanger, Bosrietzanger, Kleine karekiet, Fitis, gronden typisch blijken binnen gebied I (Tabel 2.3: sd, cd, cp, Koekoek, Spotvogel, Blauwborst, Rietgors en Waterhoen. sp en ook cg, sg en ha). Deze komen voor op de donken Wielewaal, Steenuil en Ransuil zijn meer specifiek gebon- binnen het alluvium. den aan struwelen. Jonge, gekapte grienden zijn als nest- plaats zeer in trek. Oudere grienden zijn zeer geliefd bij In het verleden waren de meeste dijken beplant met notelaars. Deze boomsoort werd aangeplant omdat ze uilen en dagroofvogels (DURINCK & BOOGAERTS 1988). Tijdens een inventarisatie in de jaren tachtig van land- met hun uitgebreid wortelstelsel de dijken versterken. en zoetwatermollusken door de gebroeders Keppens Door dijkverstevingen en -herstellingen zijn de meeste van werd de zeer zeldzame Oeverloofslak gevonden. De wei- deze notelaars verdwenen. Veel van de binnendijken zijn nige vindplaatsen in België situeren zich alle in de zoetwa- momenteel beplant met populieren, waardoor hun lijnvor- mig karakter wordt benadrukt. Op enkele plaatsen is er terschorren (KEPPENS & KEPPENS 1988). een meer gevarieerd bomen- en struikenbestand met Zomereik, Gewone es en Eenstijlige meidoorn (VANDENHOUTEN 1996).

Instituut voor Natuurbehoud 34 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten

De grote structurele en landschappelijke diversiteit en de biotooprijkdom (waterpartijen, slikken, rietlanden, moe- 3.7 Gebiedsbespreking rasbossen, ruigten, populierenaanplanten, lijnvormige land- schapselementen) maken dat de alluviale vlakten een rijke 3.7.1 Gebied 1: Het zoetwater- fauna herbergen. getijdegebied De wielen, kreken, oude rivierarmen en sloten zijn De vegetatie heeft steeds een eutrafent (d.i. aan voed- voor amfibieën belangrijk als paaiplaats en voor een aantal selrijk milieu gebonden) en ruig karakter gehad (SLOFF soorten als verblijfplaats. Sloten in verbinding met grotere 1936). Nu staat ze bovendien echter sterk onder invloed waterpartijen vormen vaak een geschikte voortplantings- van het vervuilde rivierwater. Hierdoor is vooral Grote plaats voor vissen. brandnetel sterk uitgebreid. De rietlanden bevatten naast Een idee van de zoogdieren die in en rondom moe- Riet, Gewone dotterbloem, Speenkruid, Grote lisdodde, rassige en waterrijke gebieden kunnen leven en/of er foe- Gele lis, Rietgras, Heen,Waterpeper, Bitterzoet, Echte vale- rageren krijgt men uit een gedeeltelijke inventaris van het riaan, Grote kattenstaart, Bittere veldkers, Watermunt, Broek de Naeyer (§ 3.7.8) (WILLEMSEN 1986). Moerasspirea en Moerasandoorn vaak veel ruigtekruiden Uit braakbalgegevens van de periode 1970-1991 blijkt zoals Grote brandnetel, Kleefkruid, Haagwinde, dat in de Kleinbrabantse polders een behoorlijke populatie Reuzenbalsemien, Liesgras en Harig wilgenroosje van de bedreigde Waterspitsmuis aanwezig is. Ook de zeld- (ANONIEM 1985; DE SAEGER et al. 1997). zame Veldspitsmuis werd in de braakballen aangetroffen De Gewone dotterbloem in de schorren behoort tot (REYNIERS 1992). een speciale variëteit, namelijk de Spindotterbloem. Deze De Klapekster is een zeer zeldzame broedvogel dankt haar naam aan de vorming van dotterspinnen. Deze geworden in Vlaanderen (15 tot 20 paar in 1986-’87, dotterspinnen ontstaan door wortelvorming op de mas- slechts 1 à 3 paar meer in 1994-’96). Het Schelde-alluvium sieve, verdikte knoppen van de bloeistengels waarna deze met enkele zijrivieren en Klein-Brabant s.s. vormden een loskomen en met het getij meespoelen om zich elders belangrijk deel van het resterende Vlaamse broedareaal weer te vestigen (DURINCK 1987). voor de soort. Zij verlangt een houtkanten-, boszomen- In de rietlanden treedt vaak opslag op van wilgen en en/of hagenrijk landschap (o.a. met Eenstijlige meidoorn) Gewone vlier. In de wilgenvloedstruwelen groeien o.a. met jonge populierenaanplanten en kaalslagen in combina- diverse wilgensoorten, Zwarte els, Bitterzoet, Speenkruid tie met soortenrijke hooilanden en/of ruigten (insectenrij- en Gewone dotterbloem. Dergelijke wilgenvloedstruwelen ke biotopen).Tevens is een grote mate van rust vereist. De zijn vaak ontstaan uit grienden. Nabij Moerzeke-Kastel is soort broedde tot in het begin van de jaren negentig (laat- nog ca. 5 ha griend functioneel (DURINCK 1981). Ruigte- ste zeker broedgeval in 1993) in de polders, maar is nu kruidengemeenschappen komen vooral voor op de over- enkel nog een zeer zeldzame wintergast (VLAVICO 1989; gang van de schorre naar de dijken. De riet- en wilgenbe- DEVOS & ANSELIN 1996; ANSELIN et al. 1998). groeiingen gaan hier geleidelijk over in ruigtekruidenge- meenschappen. Zij worden o.a. gekenmerkt door Groot hoefblad, Gewone glanshaver, Grote Brandnetel, Groot warkruid, Akkerdistel, Kleefkruid, Ridderzuring, Reuzen- balsemien, Bijvoet, Kweek, Grote klit, Wilgenroosje en Gewone vlier. Grote delen van dergelijke schorren (o.a. langs Rupel, Dijle, Zenne) worden in de zomer gedomi- neerd door Reuzenbalsemien. Ook in de grotere schorren langs de Schelde breidt Reuzenbalsemien zich sterk uit (ANONIEM 1985; DE SAEGER et al. 1997).

De uitgestrekte Schelde-uiterwaarden tussen Dendermonde en Baasrode zijn qua avifauna vrij intensief onderzocht. In en nabij de Vlassenbroekse schorren, het Sint-Amandsschoor en het Groot Schoor te Dender- monde broeden soms de zeldzamere Sprinkhaanrietzanger en Rietzanger. Naast bovenvermelde soorten herbergen de buitendijkse schorren belangrijke populaties van Kleine karekiet, Rietgors en Blauwborst, naast algemenere soor- ten als Wilde eend, Waterhoen, Koekoek, Zwartkop, Tuinfluiter, Grasmus, Bosrietzanger, Tjiftjaf, Winterkoning, Merel, Matkop, Staartmees, Kool- en Pimpelmees.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 35 Grote rivieren en alluviale vlakten

De Oeverloper is algemeen langs de Schelde tijdens de 3.7.3 Gebied 3: De Vlassenbroekse polder voor- en najaarstrek. Zeldzamere maar jaarlijkse doortrek- kers zijn hier Zwarte wouw, Tureluur, Groenpootruiter, De Vlassenbroekse polder kan in twee delen opge- Witgatje en Visdief.Typische overwinteraars langs de Schelde splitst worden. Het droge donkengebied bevat, naast de zijn o.a. Wilde eend, Wintertaling, Bergeend, Pijlstaart, dorpskern van Vlassenbroek, vooral raaigrasweiden (hp en Watersnip, Kievit en tijdens strenge winters ook grote aan- hp*) en akkers met een aantal bomenrijen van vooral knot- tallen Tafeleend, Kuifeend, Krakeend, maar ook Slobeend, wilgen. Smient, Nonnetje, Grote en Middelste zaagbek en Blauwe Het landschap in de lagere, nattere delen wordt gedo- kiekendief (COECKELBERGH et al. 1990; ANSELIN et al. 1997; mineerd door talrijke populierenaanplanten. De onder- mededeling Wielewaal, afdeling ‘s Heerenbosch 1998). groei ervan bestaat uit moerasspirearuigten (hf), uit ver- ruigde graslanden (hr, bv. Grote brandnetel, Kleefkruid, Plaatselijk zijn schorren verdwenen door opspuiting (bv. Akkerdistel, Speerdistel, Moerasrolklaver, Liesgras en ver- tegenover Dendermonde) en bij de uitvoer van de sigma- spreid enkele moerasplanten), uit restanten van grote zeg- werken. In 1999 verdween te Kastel nog een hele strook gevegetaties (mc) of uit een dicht struweel van wilgen zoetwaterschor ter hoogte van het veer van Baasrode bij de en/of van Zwarte els. Vaak betreft het zelfs goed ontwik- aanleg van de sigmadijk.Twee grote buitendijks gelegen maïs- kelde, vochtige wilgenstruwelen (voormalige grienden, sf) akkers (Uiterdijk te Vlassenbroek en nabij Grote Wal te met inplanting van populieren. Tussen de bospercelen Moerzeke) komen in aanmerking voor herstel en dus uit- bevinden zich vooral vochtige graslanden (hp en hp*) en breiding van het areaal aan zoetwaterschor . moerasspirearuigten (hf), al dan niet met bomenrijen van wilg, Zwarte els en/of populier en een enkele keer met een 3.7.2 Gebied 2: Sint-Onolfspolder en meidoornhaag. Enkele weilandjes zijn verruigd met bv. Grembergse polder Gewone kropaar, Knoopkruid, Gewone brunel, Gewone glanshaver, Gewone smeerwortel en Moerasspirea (hu°). De polders van Grembergen (2b) en deze ten noord- Enkele graslanden in beheer bij Wielewaal, afdeling ‘s westen van Dendermonde (Sint-Onolfspolder, 2b) bestaan Heerenbosch worden terug gehooid en ontwikkelen in hoofdzaak uit slotenrijke en relatief vochtige weilanden opnieuw naar een dotterbloemhooiland en moerasspire- (hpr, hpr*) met elementen van rietland en moerasspire- aruigte met Moesdistel (hc° + hfc°). Elementen van moe- aruigte in de randen (k(hf), k(mr)) en hier en daar een pop- rasspirearuigten en rietland zijn in de polder ook overal ulierenaanplant (lhi, lhb). Bomenrijen met populier (al dan aanwezig langs perceelsgrenzen en grachten, met o.a. niet geknot), Zwarte els en wilg komen spaarzaam voor. Moerasspirea, Grote kattenstaart, Echte koekoeksbloem, Plaatselijk zijn eutrofe waters (ae, aer) en rietlanden (mr) Harig wilgenroosje, Gele lis, Dotterbloem, Koninginnen- aanwezig.Vooral in de Sint-Onolfspolder zijn in de perceels- kruid, Riet, Rietgras, Kale jonker, Moesdistel, Grote lisdodde, randen en vochtige depressies nog restanten van het dot- Gevleugeld helmkruid, Moeraszegge en Oeverzegge. Op terhooiland (hc) terug te vinden (vooral het deel op kaart- enkele plaatsen in deze ruigtekruidengemeenschappen is bladen 22)(VAN HERZELE et al. 1996). de zeer zeldzame Moerasmelkdistel aanwezig. In de beek- Op de rand van de kaart, aan de oostzijde van de Dender jes zelf groeien frequent Liesgras, Rode en Blauwe watere- ligt een diepe zandwinning (apo) met een smalle oeverzone. reprijs, sterrenkrozen, Klein kroos,Veelwortelig kroos, Grof Vooral ‘s winters is deze plas erg in trek bij watervogels. In hoornblad, Schedefonteinkruid, e.a. Zeldzamer zijn het 1998 was er nog een tijdelijk zandwinning met opslag van Gekroesd, Haar- en Tenger fonteinkruid, Puntkroos, water- het zand ten noorden van de plas (kc + ku). De aanwezig- vorkje (een levermos) en Waterviolier . heid van een gradiënt van droog naar nat, voedselarm zand De verschillende slibrijke plassen, wielen en kreken (ae zorgde voor een tijdelijk doch zeer interessant milieu. en aev) zijn vaak zeer interessant. Gewone pad, Bruine en Oeverzwaluwen ondernamen regelmatig een poging tot Groene kikker zijn algemeen en ook de Kleine watersala- broeden en de tijdelijke plassen stonden vol kranswieren. mander wordt soms waargenomen. Kikkerbeet en Gele Ten zuiden van Grembergen, nabij de brug, op een plomp komen er voor in open water.Verschillende soorten opgespoten stuk schor heeft zich vanuit het aangeplante libellen zijn te vinden in de plassen met een goede water- loofhout (b) een struweel ontwikkeld, gedeeltelijk met het plantenvegetatie. In de wielen (aev + mr*) in het oostelijk aspect van duindoornstruweel (sd). deel werden laagveenverlandingsvegetaties aangetroffen De polder van Grembergen wordt doorsneden door de met een gradiënt van voedselrijk (Grote lisdodde, weg Dendermonde-Sint Niklaas waardoor de landschappe- Waterzuring, Gele lis, Grote kattenstaart,Wijfjesvaren) naar lijke eenheid en de hydrologie sterk verstoord zijn. voedselarm (Oeverzegge, Pinksterbloem, Moeraswalstro, De dijken en/of dijktaluds zijn plaatselijk begroeid met Zwarte zegge, Hoge cyperzegge, Kleine en Grote wate- Riet, met ruigtekruidengemeenschappen en/of met vegeta- reppe, Kale jonker, Smalle stekelvaren). In de voedselarmste ties verwant met mesofiele hooilanden (DE COCK et al. zones werd zelfs Hennegras, Elzenzegge en veenmos 1984). gevonden. Het veenmos is echter sinds een 10-tal jaar vol-

Instituut voor Natuurbehoud 36 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten ledig verdwenen door de verruiging tengevolge de over- Echte valeriaan, Zeegroene rus, Oeverzegge, Scherpe vloedige bladval van de populierenaanplanten die het wiel zegge, Pluimzegge, Hoge cyperzegge en Wolfspoot. grotendeels omgeven.Wel nog duidelijk aanwezig zijn drijf- Worden dergelijke waters intensief gebruikt als visvijver of tillen en drijfzomen met moerasvegetaties. (ANONIEM 1985; betreft het recent gegraven, eutrofe plassen dan is de VANHERCK & VAN DER VEKEN 1988; DE SAEGER et al. 1997; begroeiing meestal beperkt.Vooral in het noorden van de mededeling Wielewaal, afdeling ‘s Heerenbosch 1998). polders (’t Akkershoofd) zijn talrijke visvijvers gegraven en werden vissershutjes en/of weekendverblijven opgetrokken Door de massale aanplant van populierenbossen, heb- (aer + n + uv). ben ook bosvogels de weg naar de polders gevonden. Zo Een afzonderlijk biotoop vormen de dijken (kd). De vertoeven in de Vlassenbroekse polder tevens Bosuil, begroeiing hangt o.a. af van de standplaats, de gebruikte Buizerd, Sperwer, Holenduif, Wielewaal, Boomkruiper, dijkspecie en het gevoerde beheer. Plaatselijk bevinden zich Kramsvogel, Grote bonte en Groene specht. Dwerg- en nog enkele typische notenbomen.Vooral op de binnendij- Watervleermuis, Hermelijn, Wezel en Bunzing worden ken werden lokaal interessante vegetaties aangetroffen. regelmatig waargenomen en recent zijn er ook waarne- Vegetaties verwant met mesofiele hooilanden (hu) worden mingen van zwervende Vossen (mededeling S. De Saeger er gekenmerkt door Fluitenkruid, Gewone berenklauw, 1998). Peen, Groot streepzaad, Grote bevernel, Gewone glansha- ver, Gewone kropaar, Grote vossenstaart en Gestreepte 3.7.4 Gebied 4: De polder van witbol. Dergelijke mesofiele hooilanden waren vroeger Moerzeke-Kastel zeer algemeen in de alluvia van deze streek (CLAESSENS 1935). Nu komen ze slechts sporadisch voor in de polders. De polder van Moerzeke-Kastel heeft enerzijds een De meeste dijken zijn echter sterk verruigd (hr) met Grote agrarisch karakter en anderzijds wordt het uitzicht door brandnetel, distels en bramen. Sommige plaatsen op de populierenaanplanten bepaald. In het agrarische landschap binnendijken zijn droog en zuur waardoor er elementen overheersen akkers, groenteteelt in open lucht (o.a. prei, van struisgrasvegetatie (ha) voorkomen. aardappel, ui, sla en kolen) en plaatselijk serres (o.a. toma- ten en sla). Ook graslanden, overwegend tot het soorten- 3.7.5 Gebied 5: De polder te Sint-Amands arme type behorend (hx, hp), komen voor. De soortenrij- kere, pemanente cultuurgraslanden zijn overwegend voch- Op de rechter Schelde-oever ontbreken de polders tiger en hun aspect kan plaatselijk in het voorjaar bepaald nagenoeg volledig tussen Baasrode en Branst. Enkel te Sint- worden door Pinksterbloem (hp*). Amands is een relatief smalle strook polder aanwezig met De natste gronden van de polder worden vooral door vooral akkers, cultuurgraslanden en enkele verspreide pop- populierenaanplanten ingenomen (BERVOETS et al. 1987). ulierenaanplanten. De aanwezige plassen zijn in gebruik als Vaak wordt de ondergroei gedomineerd door ruigtekrui- visvijvers, waardoor de begroeiing sterk teruggedrongen is. den zoals Grote brandnetel en Kleefkruid. Meestal zijn ook Tevens zijn enkele caravans in het poldergebied neergezet soorten van de moerasspirearuigte (hf) aanwezig. Soms (BERVOETS et al.1983). zijn deze laatste zelfs aspectbepalend en dit vooral op nat- tere gronden of in slootranden. Het betreft o.a. 3.7.6 Gebied 6: De polders ten noorden Moerasspirea, Gewone engelwortel, Kale jonker, Harig wil- van Branst genroosje, Koninginnenkruid, Grote wederik, Grote katten- staart, Rietgras, Echte valeriaan, Moesdistel, Riet en diverse De polders ten noorden van Branst sluiten aan bij een zeggesoorten. Het eventueel voorkomen van braam, uitgestrekt poldergebied op kaartblad 15 en bevatten o.a. Grote klit, Witte dovenetel, Gewone berenklauw, de Oude Schelde (kaartbladen 15). Hier betreft het voor- Gestreepte witbol en Gewone kropaar wijst op een ster- al populierenaanplanten met in de ondergroei nitrofiel en ke verruiging. Binnendijkse rietlanden (mr) zijn beperkt tot mesotroof elzenbroekbos (lhb/vn, lhb/vm) met cultuurgras- bv. de kreek in “Het Zwijn”, beekoevers en enkele dijkta- landen (hp) en akkers ertussen.Verder kunnen elementen luds. Ze zijn al dan niet verruigd (mru) met Grote brand- van de vochtige wilgenstruwelen (sf) en/of van moerasspi- netel, Kleefkruid en distels. rearuigte (hf) aanwezig zijn in de ondergroei, langs sloten Belangrijk zijn verder de verschillende natuurlijke, en eventueel in natte depressies (bv. Bosandoorn, eutrofe waters met slibrijke bodem (aev, wielen, oude Moesdistel, Grote kattenstaart, Watermuur). Plaatselijk rivierarmen; Figuur 3.4). Hier is soms een rijke water- en groeit in de beekjes de zeldzame Slangewortel. oevervegetatie aanwezig met o.a. Grof hoornblad, diverse In de raaigrasweiden kunnen naast de typische soorten kroossoorten, Gele plomp, Gekroesd fonteinkruid, ook bv. Hondsdraf, Moeraswalstro en Heelblaadjes waar- Schedefonteinkruid, Witte waterlelie, Watermunt, genomen worden. Ter hoogte van toponiem Briel is een Waterzuring, Gele lis, Kale jonker, Grote lisdodde, complex van interessante soortenrijke graslanden aanwe- Moerasspirea, Moesdistel, Blaartrekkende boterbloem, zig (hp*, hu) met o.a. Beemdkamgras, Veldlathyrus, Echte

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 37 Grote rivieren en alluviale vlakten koekoeksbloem, verschillende schermbloemigen, Heel- 3.7.8 Gebied 8: Omgeving van Broek de blaadjes en Lidrus (mededeling Wielewaal, afdeling Klein- Naeyer en Blaasveldbroek Brabant 1999). Natuurlijke, eutrofe plassen met slibrijke bodem (aev) wor- Het Broek de Naeyer (8a) (Klein Willebroek) en den gevormd door de Oude Schelde en door enkele wie- omgeving (o.a. Biezenweiden) vormen een bosrijke omge- len. Gele plomp is meestal aanwezig in deze plassen. De ving met een sterke afwisseling van eutrofe plassen (ae), verlandingszone van de Oude Schelde bestaat uit zeer nat rietlanden en laagveengemeenschappen (mr), nitrofiel allu- elzenbroek met drijftillen (o.a. Pluimzegge, Elzenzegge en viaal elzenbos (vn), soortenrijke ruigtes (ku*), struwelen en Zwarte bes). populierenaanplanten (lhi) (WILLEMSEN 1986).Vooral in het westelijk deel zijn voormalige putten gedempt met orga- 3.7.7 Gebied 7: Westelijke deel van het nisch afval (vnl. schors van naaldhout) en afgedekt met aan- Rupel-alluvium gevoerde grond, soms met steenbijmenging. Deze werden o.a. beplant met populier, berk, Zwarte els en Vogelkers Het westelijke deel van het Rupel-alluvium is voor een en/of dragen een ruigtekruidbegroeiing. Een afgedekt stort groot deel ingenomen en beïnvloed door de Willebroekse wordt gekoloniseerd door pionierplanten waaronder uit- industrieën. Op deze terreinen (bv. ophogingen) komen gestrekte velden kamillesoorten, Rode ogentroost, Echt plaatselijk ruigtekruidengemeenschappen (ku), spontane duizendguldenkruid, Zandblauwtje en Gele ganzebloem, opslag (sz) en aanplanten (n) voor. (de laatste vier zijn zeldzaam in de streek). Soortenrijke Rondom Ruisbroek, vooral te Sauvegarde, bevindt zich ruigtes (ku*) bestaan o.a. uit Canadese fijnstraal, Wouw, een zeer nat broekgebied met uitgestrekte populierenaan- Wilde reseda, Koningskaars, Grote kaardenbol, Bijvoet, planten (lhi, lhb), enkele eutrofe plassen (ae, soms met een diverse distel-, melkdistel- en klitsoorten, Boeren- uitbundige plantengroei) en plaatselijk nitrofiel, alluviaal wormkruid, Kleine teunisbloem, Heelblaadjes, Slangekruid elzenbos (vn) dat nog nooit met populieren beplant is en IJzerhard. Ook op een voormalige spoorwegberm geweest (SEGERS 1996). groeit een dergelijke vegetatie. De polder van Bree bestaat uit een nat hooiland met De eutrofe waters bezitten een relatief goede water- soortenrijke sloten en twee oude turfputten, omzoomd kwaliteit en dragen een vaak rijke water- en oeverbegroei- door een zeer gevarieerde, streekeigen houtkant. In de slo- ing (laagveensoorten). Gele plomp domineert vaak in de ten zijn o.a. Kleine en Grote egelskop, Aarvederkruid, plassen en wordt vergezeld door Veenwortel, Klein kroos, Waterviolier, Kikkerbeet, Gele lis, Puntig en Gekroesd fon- Veelwortelig kroos e.a. De Kraagput is een fraaie plas teinkruid aanwezig. In de hooilanden zijn er soorten die begroeid met Gele plomp en Witte waterlelie. thuis horen in dotterbloemhooiland en in grote zeggeve- De bezinkingsbekkens zelf zijn onbegroeid, maar de getaties (hc, mc) met zeven soorten zeggen, veel oevers dragen een weelderige plantengroei. De aanwezige Dotterbloem, Pinksterbloem, Moerasvergeet-mij-nietje, laagveenvegetaties behoren tot rietlanden (mr) en dragen Echte koekoeksbloem, Bosbies en vele andere. Het vochti- elementen van de grote zeggevegetaties (mc). Zij bestaan ge populierenbos heeft een ondergroei van elzen en wil- enerzijds uit rietlanden en rietkragen en anderzijds uit een gen. IJsvogels,Witgatjes en Blauwe reigers zijn er regelmati- begroeiing van o.a. Waterzuring, Grote kattenstaart, Harig ge gasten (SEGERS 1996; mededeling L. Moeyersoms 1998). wilgenroosje, Bitterzoet, Kleine egelskop, Grote lisdodde, Ten zuiden van vorige gebied, ligt het “Hof ter Grote waterweegbree, Gele lis, Waterpeper, Gevleugeld Zielbeek”. Het kasteelpark (kpk) bevat een prachtige vijver sterrenkroos, Rietgras, Moesdistel, Reuzenbalsemien, Kale en, naast talrijke exoten, veel oude, inheemse loofbomen. jonker, Hoge cyperzegge, Scherpe zegge, Veenwortel, Het grootste deel bestaat echter uit een oude populieren- Krulzuring, Ridderzuring, Goudzuring, Gele waterkers, aanplant op natte grond met rijke ondergroei en plaatselijk Moeraskers, Watermunt, Moerasandoorn, Wolfspoot, elzen- en wilgenbosjes (lhb, vn, sf). Op termijn zullen deze Lidrus, Gewone dotterbloem, Moerasspirea, Pitrus, populieren verwijderd worden en zal er zich een spontaan Zeegroene rus, Grote wederik en Echte valeriaan. Boom- bos kunnen ontwikkelen. Op de zolder van Hof ter en struikopslag van Gewone vlier, berk, wilg, Sporkehout, Zielbeek komt de Kerkuil soms tot broeden (SEGERS 1996; Zwarte els, Wilde lijsterbes, Amerikaanse vogelkers, mededeling L. Moeyersoms 1998). Zomereik, Gewone brem en/of Hondsroos komt bijna overal voor en is vaak vrij ondoordringbaar door een mas- In dit sterk gehavende en geïndustrialiseerde westelij- sale ontwikkeling van bramen, Hop, Haagwinde en Groot ke deel zijn dergelijke groene ruimten zeer belangrijk voor warkruid. het behoud van de leefbaarheid en de belevingswaarde Zowel de gestorte schors als de talrijke omgewaaide of van de woonkernen. afgestorven bomen zijn een ideaal substraat voor een rijke zwammenflora. Ten oosten van het Broek de Naeyer bevindt zich een uitgestrekte populierenaanplant (lhb + vn) met een onder-

Instituut voor Natuurbehoud 38 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten groei van o.a. Gewone vlier, Zwarte els, Noorse esdoorn Ten westen van het kanaal zijn door de industrialisatie en wilgen. Iets meer noordelijk bevindt zich een gedegra- en versnippering de mogelijkheden voor de fauna beperkt. deerd nitrofiel elzenbroek met Zwarte els en Schietwilg als Toch kunnen hier in de kanaalzone Kleine plevier, Slobeend, codominanten in de boomlaag en o.a. Gele lis, Gewone Bergeend, Kuifeend, Krakeend en Oeverzwaluw broeden. smeerwortel, Kleefkruid en Grote brandnetel in de kruid- In de moerasrelicten in het industriegebied te Willebroek laag. (het zgn. Kemiramoeras en Vorsenpoel) broeden nog Kuifeend, Slobeend en Wintertaling (COECKELBERGH et al. Het Broek de Naeyer en omgeving vallen op door 1990). Specifieke overwinteraars op het kanaal zijn hun rijke avifauna. Het Broek de Naeyer is vrij ontoegan- Aalscholver, Tafeleend, Kuifeend, Meerkoet en in strenge kelijk waardoor hier een aantal vrij schuwe en zeldzame winters zaagbekken. soorten voorkomen. Het waterrijke karakter en de grote Verderop liggen twee grote zandwinningsputten (8b), biotoopdiversiteit zorgen voor een hoge soortenrijkdom. de Watersportbaan van Hazewinkel en de Zeilvijver De dichte oevers met laagveenvegetaties en rietlanden Bocht. Deze ontstonden in de jaren ‘70 ten behoeve van vormen een geschikt broedbiotoop voor o.a. typische riet- het opvullen van een aantal kleiputten in het Boomse. vogels zoals Kleine karekiet, Rietzanger, Bosrietzanger, Voordien was hier een biologisch zeer interessant broek- Sprinkhaanrietzanger, Spotvogel en Rietgors en voor gebied. De zandwinningsputten zijn in gebruik als recre- Waterral, Krakeend, Wintertaling, Wilde eend, Slobeend, atiedomein. Bergeend en Kuifeend. Een vrij hoog en steil oevergedeel- Deze uitgestrekte en diepe zandwinningsputten hebben in te vormt het biotoop voor de IJsvogel. In de plassen broedt de zomermaanden slechts een geringe faunistische beteke- o.a. Fuut. Broedende prooivogels zijn Boomvalk,Torenvalk, nis door het recreatief gebruik ervan. In de winterperiode Sperwer, Bosuil en Ransuil. Ook Boompieper, Kneu, Kauw, zijn ze wel belangrijk als pleisterplaats voor tal van water- Groene, Grote bonte en de minder algemene Kleine bonte vogels en vooral voor duikeenden. Vooral de plas specht,Wielewaal, Braamsluiper, Blauwborst, Nachtegaal en Broekhoven-De Bocht is belangrijk voor overwinterende Putter nestelen hier. Zeldzame moerasvogels die doortrek- eenden. In de strenge winter van 1984-’85 werden er zeer ken en soms tot broeden komen in het gebied zijn o.a. grote aantallen watervogels waargenomen. Vooral voor Roerdomp, Woudaapje, Kwak, Porseleinhoen en duikeenden en zaagbekken is het bijzonder belangrijk tij- Buidelmees (WILLEMSEN 1986; DEVOS & ANSELIN 1998). dens zeer strenge vorstperioden als laatste refugium wan- In de bezinkingsbekkens komen slik-oevers en -banken vrij neer bijna alle plassen in de driehoek Mechelen- wanneer bij laag tij het water geloosd wordt. Hierop Willebroek-Lier dichtgevroren zijn (mededeling Wielewaal, komen waadvogels (Kievit en Kleine plevier, beide broe- afdeling Mechelen; jaren ‘80). dend in het gebied) en meeuwen, spreeuwen, kraaiachtigen en reigers foerageren. De poelen zelf worden frequent Ten zuiden van de zandwinningsputten ligt het bezocht door Bergeend, Slobeend en Wintertaling. Blaasveldbroek (8c). Het bestaat hoofdzakelijk uit broek- Tijdens de najaarstrek of in de winter kunnen er vele een- bos (voor een groot deel beplant met populier), eutrofe den (o.a. Smient, Winter- en Zomertaling, Kuifeend, waters (plassen en brede sloten), rietvegetaties, en droger Tafeleend, Grote zaagbek, Nonnetje) en steltlopers (o.a. loofbos (ANONIEM 1980; WIJNANT & DE BORGHER 1980; Bontbekplevier, Strandplevier, Goudplevier, Zilverplevier, COOSEMANS 1981; ANONIEM 1983; AROL 1985; VERLINDEN Steenloper, Watersnip, Wulp, Regenwulp, Witgatje, 1985). De meeste vegetaties zijn gestoord, waardoor de Bosruiter, Tureluur, Grutto, Bonte en Kleine strandloper, aanwezige plantengemeenschappen slechts fragmentair Kluut en vaak grote aantallen Oeverlopers, Kemphanen en ontwikkeld zijn, en waardoor Grote brandnetel en/of bra- Scholekster) waargenomen worden. In deze streek is het men er doorgaans veelvuldig tot dominant voorkomen. Dit groot aantal waadvogels uitzonderlijk omdat geschikte foe- hangt o.a. samen met het wegvallen van een regelmatig en rageerterreinen buiten de bezinkingsbekkens van het gunstig beheer dat hier gevoerd werd tot omstreeks de broek ontbreken. Verder komen o.a. Dodaars, Aalscholver, jaren ‘70, de massale aanplant van populier tussen 1920 en Buizerd, Bruine en Blauwe kiekendief voor. Het grote aan- 1960, en eutrofiëring. bod aan bessen (vele besdragende struiken, klim- en slin- De eutrofe waters (ae) zijn grotendeels in gebruik als gerplanten) lokken in de trekperiode talrijke zangvogels. visvijver. Plaatselijk groeit Gele plomp uitbundig en zijn ook In de waterpartijen van het Broek de Naeyer werd Waterviolier, Gekroesd en Plat fonteinkruid, Kikkerbeet, o.a. Kleine watersalamander, Gewone pad, Groene en waterpest, Grof hoornblad en Kransvederkruid aanwezig. Bruine kikker gevonden. Het gebied is ook rijk aan zoog- Ook de zeer zeldzame Krabbescheer kwam er vroeger dieren: Bosspitsmuis, Huisspitsmuis, Egel, Rosse woelmuis, voor (JANS 1984). De aanwezige rietlanden en laagveenbe- Woelrat, Muskusrat, Bosmuis, Bruine rat, Haas, Hermelijn, groeiingen bevatten verscheidene soorten die reeds bij de Wezel, Bunzing, Ree en Rosse vleermuis werden geïnven- beschrijving van het Broek de Naeyer vermeld zijn (zie tariseerd. In augustus ‘86 werd met vrij grote zekerheid een boven). Nog niet genoemde soorten zijn o.a. Pijlkruid, Otter waargenomen (WILLEMSEN 1986). Blaartrekkende boterbloem, Egelboterbloem, Blauw glid-

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 39 Grote rivieren en alluviale vlakten kruid, Moeraszegge, Watertorkruid, Elzenzegge, Holpijp, grote populatie Nachtegalen). Het Woudaapje was vroeger Waternavel en Moeraswalstro. Laagveenvegetaties, met uit- in de rietkragen van de rivieren een algemene verschijning. zondering van een aantal rietlanden, zijn in het Broek van Nu is het bijna enkel nog aanwezig in kleinschalige vijver- Blaasveld fragmentair en beperkt tot stroken (vijverranden, landschappen met diverse verlandingsvegetaties en dit nog verlande sloten) met o.a. Moerasspirea, Gewone engel- vrijwel uitsluitend in Midden-Limburg (DEVILLERS et al. 1988; wortel, Kale jonker, Moesdistel en een aantal van de reeds VLAVICO 1989). genoemde soorten. Patrijs, Kievit en Gele kwikstaart broeden in de omliggende De broekbossen, vaak met inplant van populieren, zijn weiden en velden. meestal ruig. Fytosociologisch zijn ze verwant met nitrofie- Een goede waterkwaliteit, de aanwezigheid van water- le, alluviale elzenbossen (vn) of met verarmde vormen van en oeverplanten en een niet overmatige visbevolking zijn het mesotroof elzenbos met zeggen (vm). In de ondergroei goede omstandigheden voor een zeer rijke libellenfauna. zijn er naast Grote brandnetel en/of braam, vele van Naast de meer algemene soorten kan men hier de bovenvermelde moerasplanten teruggevonden, evenals Zuidelijke glazenmaker, de Grote roodoogjuffer en de Bitterzoet, Aalbes, Hondsdraf, Bosandoorn, springzaad, Metaalglanslibel aantreffen. (ANDRIES 1997). Wijfjes- en Mannetjesvaren en in het voedselarme type o.a. Elzenzegge, Slangewortel en Moerasviooltje. Op droge 3.7.9 Gebied 9: Het kleinschalig plekken zijn Vogelkers, Gewone es, Zomereik, Haagbeuk en landbouwgebied rond Heindonk Lelietje-van-dalen aanwezig. Een hoger gelegen landduin (pleistocene duinrug) Ten oosten van de hiervoor besproken water- en bos- draagt een droger type loofbos, overwegend behorend tot rijke omgeving (Gebied 8), bevindt zich een kleinschalig de eiken-berkenbossen (qb). Amerikaanse vogelkers en landbouwgebied met de dorpskernen van Heindonk en Amerikaanse eik komen frequent voor in de struiklaag, deze van enkele gehuchten. Het betreft gedeeltelijk een Bochtige smele en Pijpenstrootje in de kruidlaag. Als ele- hoger gelegen donkengebied (bv. omgeving Heindonk) en ment van het zuur eikenbos (qs) is plaatselijk Lelietje-van- een oeverwal (bv. zone van Kasteel De Bocht). Slotenrijke dalen aanwezig. In sommige dreven groeien Speenkruid, weilanden (hpr) en soortenarme cultuurgraslanden (hp) Bosanemoon, Slanke sleutelbloem en Brede wespeorchis. overheersen naast akkers. Het landschap vertoont plaatse- Plaatselijk zijn mantelgemeenschappen (sp) tot ontwikke- lijk nog een gesloten karakter (relicten van het vroegere ling gekomen met o.a. Eenstijlige meidoorn. landschap; ANONIEM z.d.). Het landbouw- en komgronden- Grasland komt eveneens in het reservaat voor. De gebied Bovenzanden nabij Heindonk is open en groot- plantengroei ervan is verwant met deze van mesofiele schalig, wat samenhangt met de recente ontginning (voor hooilanden (hu) en met natte moerasspirearuigten (hf), 1950 was het een moerassig gebied). In natte winters over- maar het karakter is ruig.Vermoedelijk betreft het voorma- stroomt het. In de Bovenzanden (het betreft ingedijkte en lige graasweiden, die in de jaren ‘50 met populier beplant in cultuur gebrachte uiterwaarden) pleisteren in de herfst zijn geweest. Het voorkomen van Gewone dotterbloem en en winter talrijke Kieviten (2000 tot 2500) en Holenduiven zeldzaamheden als Blaaszegge duidt de potenties aan om (jaren ‘80). graslandgemeenschappen terug tot ontwikkeling te laten In het mondingsgebied van de Dijle broeden talrijke komen via gepast beheer. In het zuidoostelijke deel werd Kieviten en tijdens de trek kunnen er grote aantallen kleine een grasland als (hm) getypeerd. Het gaat hier om een zangvogels waargenomen worden (BEULLENS & WILLOCKX schraal dottergrasland. 1973). De bosgebieden bevatten verscheidene koppels Droger, zuur struisgrasland (ha) komt fragmentair voor op Nachtegaal (BEULLENS et al. 1986). het reeds vernoemde duin. Naast Gewoon struisgras en/of Verspreid komen populierenaanplanten (lhi, lhb), ande- Fijn schapegras komt ook Struikheide voor. re loofhoutaanplanten (n) en spontane opslag (sz) voor. De populierenaanplanten bevinden zich vooral op de nattere Het Blaasveldbroek en dan vooral de vijvers in het zui- gronden (komgronden, valleien), de overige (met o.a. den (“de Brusselaars”) en het Domein Arkenbos zijn fau- Zomereik en Berk) op de hoger gelegen, drogere zones. nistisch belangrijk (ANONIEM 1980; WIJNANT & DE BORGHER Op de donk te Heindonk zijn er zure struisgrasvegetaties 1980). 142 vogelsoorten, waarvan 70 broedend en ver- (ha) met o.a. Schapezuring, Gewoon struisgras, Sint- scheidene zeldzaam zijn, werden er waargenomen. Tot de Janskruid, Gewoon biggekruid,…Verder zijn er enkele relic- broedvogels behoren diverse watervogels (Fuut, Dodaars, ten van vroeger uitgestrekte heideterreinen, met name een Wilde eend, Zomertaling, Slobeend,Waterhoen, Meerkoet, gedegradeerde heide met dominantie van Bochtige smele IJsvogel), vogels van riet- en ruigtekruidbegroeiingen (waar- (cd). De rest van de vroegere heide is verdwenen door de onder Waterral, Blauwborst en vroeger Woudaapje), aanleg van veevoedersilo’s en recreatieve infrastructuren prooivogels (Torenvalk, Bosuil, Steenuil, Ransuil), Groene en (o.a. voetbalvelden). Aan de rand van de donk is een smal- Grote bonte specht en talrijke zangvogels (bv. Wielewaal, le strook Zomereik en Berk met Adelaarsvaren (qb°, cp) Boomklever, Boomkruiper, Braamsluiper, Kneu, een relatief aanwezig.

Instituut voor Natuurbehoud 40 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten

Nabij Kleine Bergen zijn talrijke visvijvers gegraven en wer- MICHIELS z.d.). In het open water groeit Brede waterpest. den weekendverblijven opgetrokken (aer, uv). Exoten Hogerop zijn er ruigten met o.a. Groot hoefblad, domineren meestal in de bijbehorende beplantingen. Reuzenbalsemien, Driekantige bies of met dicht struikge- Het park van Kasteel De Bocht heeft een jarenlange spon- was van Gewone vlier, Eenstijlige meidoorn, bramen en tane evolutie gekend, waardoor de biologische inhoud wilg met o.a. Gele dovenetel in de ondergroei. Het geheel ervan verhoogd is. De boomlaag bestaat uit Gewone is omgeven door populieren. De weiden ten oosten over- esdoorn, Beuk en exoten. stroomden vroeger in de winter, een gebruik dat door de Het gehele gebied ten oosten en zuiden van slechte waterkwaliteit van het Dijlewater (tijdelijk) is opge- Heindonk en het aansluitende deel van de Zennevallei heven. De Oude Dijle-arm heeft haar vroeger belang als (van elkaar gescheiden door een binnendijk) is een weilan- broed, foerageer- en pleistergebied voor water-, waad- en dencomplex met veel sloten en microreliëf (hpr, hpr*) met rietvogels gedeeltelijk verloren door het dichtgroeien van enkele verspreide akkers, met kleine en grotere populie- de plassen en door structuurwijzingen van de omliggende renaanplanten en plaatselijk met bomenrijen. De planten- struwelen door successie.Toch broeden er nog Bergeend, groei is plaatselijk rijk en gevarieerd (bv. langs de binnen- Slobeend, Kuifeend, Dodaars, Bosrietzanger, Rietgors en dijk). In een aantal sloten is de vegetatie mooi ontwikkeld IJsvogel. Kievit, Patrijs, Wilde eend en soms Zomertaling met o.a. Gele lis, Dotterbloem, Pitrus, Rietgras. Een aantal nestelen nog in de omliggende weilanden. De vele bomen- slotenrijke graslanden zijn minder bemest (hpr*). rijen en het dichte struikgewas zijn belangrijk voor diverse Pinksterbloem, Veldzuring, Scherpe boterbloem en Rode zangvogels, Ransuil en Torenvalk. Deze oude arm geeft een klaver komen er frequent voor. beeld van hoe de Dijle en omgeving er vroeger moest heb- Langs de binnendijk en langs de Zenne bevinden zich ben uitgezien, een schril contrast met de huidige rechtge- enkele wielen (eutrofe en slibrijke waters, aev), vaak met trokken stroom met zijn opgehoogde oevers (CASIER & een rijke waterplanten- en oeverbegroeiing. MICHIELS z.d.; BEULLENS & WILLOCKX 1973; NIEUWBORG & VANDENBUSSCHE 1996). 3.7.10 Gebied 10: Samenvloeiingsgebied Zenne-Dijle-Nete Het Battenbroek is grotendeels met populieren beplant, langs de resterende weilanden bevinden zich nog Het landschap van het samenvloeiingsgebied van de enkele houtkanten. Langs de vele slootjes en op andere Zenne-Dijle-Nete wordt grotendeels bepaald door popu- vochtige plaatsen waar er voldoende lichtinval is (bv. kap- lierenaanplanten en door enkele uitgestrekte zandwin- vlaktes) zijn er planten uit de moerasspirearuigte aanwezig, ningsputten. In oudere populierenbossen is een moerassi- waarbij ook veel Moesdistel voorkomt (hfc). ge ondergroei aanwezig met o.a. Riet, zeggesoorten en Ook de natte weilanden met microreliëf, Den Battelaer Grote wederik. De zandwinningsputten zijn diep en bezit- (hpr*), tussen de Zenne en de vaart werden grotendeels ten steile oevers, waardoor de begroeiing schaars is. In de met populieren bebost. Een relatief grote oppervlakte aan Kleine vijver te Walem is een smalle rietkraag aanwezig en vloeibeemden is er echter aan bebossing ontsnapt of is groeien Brede en Smalle waterpest, Gekroesd en opnieuw ontbost. In dit gebied, dat als natuurreservaat Schedefonteinkruid en Zannichellia (FAES & VERHEYEN wordt beheerd, wil men de soortenrijke vloeibeemden 1976). De aanleg van de zandwinningsputten heeft wijzi- terug in hun pracht herstellen. gingen van het grondwaterpeil tot gevolg gehad en heeft grote delen van het oorspronkelijke valleilandschap vernie- Het Robbroek en het Vrijbroek zijn oude, afgesneden, tigd.Ten behoeve van de recreatie zijn aangepaste infrast- verlande meanders. Momenteel zijn het vochtige gebieden ructuren (o.a. verharde wegen) aangelegd, waardoor het met talrijke afwateringsslootjes (NIEUWBORG & gehele gebied meer toegankelijk werd en hierdoor is de VANDENBUSSCHE 1996). Het noordelijke deel van het rustverstoring toegenomen. Robbroek bestaat uit populierenaanplanten op vochtige Natuurlijke, eutrofe, slibrijke waters (aev) in het grond met langs de slootjes en op kapvlakten soorten uit samenvloeiingsgebied zijn de Oude Dijle- en Nete-arm de moerasspirearuigte. Het zuidelijke deel bestaat uit wei- met bijhorende moerasvegetatie en enkele wielen langs de landen met soortenrijke perceelsgrenzen (k(hf), k(mr) en Nete.Ten zuiden van Rumst ligt een oude Nete-arm. Deze k(hj)) en met plaatselijk nog mooie houkanten van arm vormt een groot natuurlijk wateroppervlak. Hij maakt Zomereik, Zwarte els en wilg. Het oostelijke deel staat deel uit van een waardevol en gevarieerd natuurgebied de beter bekend als reservaatzone “‘t Zuur Bemke” met “Oude Nete-arm”. prachtige graslanden (hc en hu) met een uitzonderlijke plantenrijkdom (ANONIEM 1995). In de Oude Dijle-arm zijn verlandingsvegetaties van zegge- soorten en Riet aanwezig, vergezeld door o.a. De zandwinningsputten in het samenvloeiingsgebied Moerasandoorn, Watermunt, Bitterzoet, Echte koekoeks- Zenne-Dijle-Nete zijn als overwinteringsplaats en tijdens bloem, Grote waterweegbree en Gele waterkers (CASIER & de trek belangrijk op voorwaarde dat het recreatief gebruik

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 41 Grote rivieren en alluviale vlakten afwezig is in de betreffende perioden (o.a. BEULLENS et al. 3.7.11 Gebied 11: Zenne-alluvium ten 1986). De aantallen van soorten zoals Aalscholver, noorden van Zemst en Hofstade Krakeend,Wintertaling, Pijlstaart,Tafeleend en Kuifeend zijn in beperkte mate toegenomen in het Mechelse sinds het Vochtige graslanden vormen nog altijd een belangrijk ontstaan van de zandputten.Van andere soorten, zoals de aandeel van het resterende valleibiotoop van de Zenne. Wilde eend, zijn de aantallen in de regio niet toegenomen, Meestal zijn het eerder soortenarme cultuurgraslanden maar is er een verschuiving naar de recentere zandwin- (hp). Graslanden die zich slecht leenden voor intensivering, ningsputten waar te nemen (BAUWENS 1978). Voordien zijn inmiddels met populieren beplant. In dit noordelijk pleisterden de meeste eenden in de oude zandputten van deel van de Zennevallei zijn er naast populierenaanplanten het Domein Hofstade (FAES & VERHEYEN 1976). (lhi, lhb) ook soortenarme cultuurgraslanden (hp, hx). De aanwezigheid van bepaalde doortrekkers en winter- Fraaie graslanden (hc, hp*) met bomenrijen (kb(a,c,d)) gasten die zelden in het binnenland voorkomen zoals zee- werden aangetroffen tussen de dorpskern Zemst en het duikers (o.a. onregelmatige waarnemingen van Parelduiker kasteel van Relegem, met als typische soorten: Scherpe en soms van Roodkeelduiker en van IJsduiker) en sommige zegge, Gewone dotterbloem, Tweerijige zegge, Bosbies, eenden (onregelmatige waarnemingen van Grote en Egelboterbloem, Pinksterbloem, Echte koekoeksbloem, Zwarte zeeëend, Eidereend) evenals de aanwezigheid van Moerasspirea, Kale jonker, Moerasvergeet-mij-nietje en zeldzamere futen als Roodhalsfuut, Kuifduiker, Geoorde Gewoon reukgras. fuut, is te danken aan de grote zandwinningsputten nabij de Bij het kasteel van Relegem is Gewone esdoorn abun- grotere rivieren (VLAVICO 1989). Visarend trekt regelmatig dant, in de kruidlaag braam, begeleid door o.a. Gewone door boven de plassen. De laatste jaren worden zelfs op salomonszegel, IJle zegge, Brede stekelvaren, Wijfjesvaren, verschillende plaatsen ruiende duikeenden waargenomen. Bleeksporig bosviooltje, Bosbies, Ruwe smele, en verder Ook het broedvogelbestand wordt beïnvloed: het aantal soorten die ook in de aanpalende populierenaanplanten broedende Futen bv. nam aanmerkelijk toe. De rustver- voorkomen (lh/va). storing door het recreatief gebruik van de zandwinnings- Het bosje bij toponiem “Donk” ten noorden van het putten beïnvloedt de vogelstand in het gehele gebied in Kasteel van Relegem bestond reeds ten tijde van DE zekere mate negatief. FERRARIS (ca. 1777). De boomlaag bevat overvloedig Gewone esdoorn en de kruidlaag plaatselijk veel Ondiepe, zacht glooiende gedeelten in de zandwin- Bosanemoon, Gewone salomonszegel, Schaduwgras, ningsputten zoals de noordelijke uitloper van de Grote vij- Gewone vogelmelk, Adderwortel, Lelietje-van-dalen en ver te Walem (waar regelmatig Kuifeenden,Tafeleenden en Muskuskruid (b, qa en qs). Blauwe reiger foerageren tijdens de trek of in de winter) Het valleirestant ten oosten hiervan, nabij het kasteel kunnen mits natuurbouw en mits achterwege blijven van van Geerdegem, omvat ook enkele soortenrijke graslan- recreatief gebruik in sterke mate in belang toenemen voor den (hp*) met o.a. Pinksterbloem en Scherpe boterbloem, de avifauna. en aangehoogde terreinen met spontaan opslaande vege- tatie (sz + hr + mr°). Berk, wilg ,Vogelkers, Eenstijlige mei- Stroomopwaarts in de Dijlevallei zijn er ten noord- doorn, Gewone vlier en Wilde lijsterbes vormen de hoge westen van Mechelen, nog enkele geïsoleerde landbouw- boomlaag. Op de meer open stukken komen o.a. Gewone percelen, een moerassige laagte met rietland en vochtig glanshaver, Grote wederik, Riet, Wilgenroosje,Veldlathyrus, wilgenstruweel (mr, sf) doorsneden door een afritten- en Wolfspoot, Grote kattenstaart, Kale jonker, Mannagras, wegencomplex, een kasteeldomein en een opgehoogde Rietgras, Liesgras en Echte valeriaan voor en verruigingsin- zone met aanplanten en spontane opslag (n, sz, ku). Het dicatoren zoals Grote brandnetel en Akkerdistel (hr + kasteeldomein bezit plaatselijk een bosflora met o.a. mr°). Gewone salomonszegel, Speenkruid, Bosanemoon, Ten noordwesten van de dorpskern van Hofstade Dalkruid, Lelietje-van-dalen en Brede wespeorchis. Op de werden twee perceeltjes, gekarteerd als va en lhb + va°. plaats van de huidige opgehoogde terreinen bevond zich De kleine bosjes zijn verstoord, maar in de kruidlaag komt vroeger een grotendeels moerassig en biologisch zeer inte- toch nog vrij frequent Schaduwgras, Muskuskruid, ressant geheel (de zgn. Bethaniënpolder, ADELAERE & Bosanemoon, Echte valeriaan, Gewone salomonszegel, KIEBOOMS 1965; WILLOCKX & BEULLENS 1971). Door het Speenkruid, sporadisch ook IJle zegge, Kraailook, Boszegge verdwijnen van dergelijke biotopen en door de vervuiling en ook Grote brandnetel voor. van de oppervlaktewateren zijn talrijke plantensoorten uit het Mechelse Dijle- en Zenne-alluvium (vrijwel) geheel verdwenen (JANS 1984). Het betreft vooral waterplanten. De streek rond het zennegat is ook een belangrijk gebied voor libellen. Niet minder dan 17 soorten werden er waargenomen (ANDRIES 1997).

Instituut voor Natuurbehoud 42 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten

3.7.12 Gebied 12: Zenne-alluvium komt min of meer frequent voor: Bitterzoet, Wolfspoot, rondom Weerde Grote kattenstaart en Moeraswalstro (jaren ‘80). Meer stroomafwaarts langs de Zenne (Leibeek) ter hoogte van Een deel van de voormalige vochtige graslanden is Kerkveld ligt een mooi elzenbroek (va, vn) met o.a. heden in populierenaanplanten (lh) omgezet. Meestal heb- Dotterbloem, Muskuskruid, Speenkruid,Vogelmelk,Valeriaan ben ze een min of meer gesloten struiklaag met vooral en Aalbes. Zwarte els, Gewone es, Gewone vlier, begeleid door Voor het uitvoeren van werken aan de Zennedijken Eenstijlige meidoorn, Gelderse roos, Zomereik, diverse wil- waren deze dijken plaatselijk interessant door het voorko- gensoorten, Gewone esdoorn. In de kruidlaag komen ele- men van vegetaties verwant met mesofiele hooilanden (hu) menten van moerasspirearuigte (hf) voor met Gewone en door struikbegroeiing van wilg, Gewone vlier, Zomereik, engelwortel, Kleefkruid, Moerasspirea, Dagkoekoeksbloem, Eenstijlige meidoorn. Gewone glanshaver, Gewone kropaar, Speenkruid, Bosandoorn, Rietgras, Moesdistel, Gewone dot- Witte dovenetel, Gewone berenklauw, Fluitenkruid, terbloem e.a., af en toe begeleid door Kruipend zenegroen, Grasklokje, Vogelwikke, Haagwinde, Grote Bevernel, Glad Bosanemoon, Wijfjesvaren, Boskortsteel, Gewone salo- walstro e.a. groeiden er. Ook meer voedselarme graslanden monszegel, Grote muur. Deze laatste soorten zijn echter met o.a. Schapezuring, Sint-Janskruid en Gewoon duizend- nooit aspectbepalend. Men kan vermoeden dat ze in het blad kwamen voor (BERVOETS et al. 1984). De huidige situ- vroegere graslandcomplex aanwezig gebleven waren onder atie is niet onderzocht. houtkanten en in kleine bosrelicten. De faunistische waarde van de zandwinningsputten te De mooiste graslanden liggen langs de Hondsleibeek, ten Weerde en te Hombeek is vergelijkbaar met die van het oosten van Weerde. Het als hc gekarteerde perceel is geen bovenvermelde samenvloeiingsgebied. De Weerdse visvij- dotterbloemhooiland zoals we deze meestal kennen. Het ver werd recent heringericht door gedeeltelijke opvulling perceel vormt een der laatste groeiplaatsen van Grote pim- met inerte afvalstoffen en grond, door versteviging en pernel in Vlaanderen (zie ook § 3.7.13 en § 7.7.18).Andere afvlakking van oevers (+ aanbrengen van oevervegetatie), planten die op dit perceel en de omgevende graslanden door het aanbrengen van een broedeiland, een snoekgracht (hp* + k(hc)) groeien zijn Knolsteenbreek en Margriet. Een en paaiplaatsen en van infrastructuur voor vissers en wan- mooie houtkant met o.a. Sleedoorn groeit langs de beek. delaars. Hoewel het hoofdaccent op zachte recreatie ligt en Een schrale, grazige vegetatie met ondermeer de inrichting hierop werd afgestemd is er toch ook sprake Pijpenstrootje, Struikheide en Sint-Janskruid bevindt zich van natuurbouw en natuurontwikkeling (DE JONGE & tussen de bomen van de boomkwekerij gelegen tussen de MUYLDERMANS 1996). Oude Zenne en de E19 (kq + ha)(DE JONGE & Langs de spoorlijn, ten noorden van Houtem, ligt een MUYLDERMANS 1996). kleinschalig weilandencomplex met veel bomenrijen van els, De grootste oppervlakte oude bossen komt voor ten wilg en populier. In deze weilanden bevinden zich meerde- zuiden van het Steen of Rubenskasteel te Elewijt. Het re poelen met een rijke waterplantenbegroeiïng. Deze poe- fraaist is een als qa gekarteerd perceel oud bos waarin wel- len zijn ook zeer belangrijk als voortplantingsplaats voor iswaar de boomlaag van Zomereik en Gewone es gedeel- amfibieën (zes soorten). telijk door populier is vervangen. In de kruidlaag vallen o.m. op: Groot heksenkruid, Bosanemoon, Gewone salomonsze- 3.7.13 Gebied 13: Dorent-Nelebroek gel, Slanke sleutelbloem, Gele dovenetel. De percelen ten zuidwesten (lhi, n, fs° en qs°) bestonden reeds als bos ten Het uitzicht in het Nelebroek wordt bepaald door tijde van DE FERRARIS (ca. 1777), maar zijn erg gedegradeerd afgesneden Zennemeanders (aev), grasland, oude hagen en als gevolg van het gevoerde beheer. Het valleitje ten oosten knotbomen. De Dorent bestaat vooral uit graasweiden met hiervan draagt daarentegen betrekkelijk jong bos (lhb, lhi en plaatselijk knotbomen en nog prachtige hagen (kh) met qs) waarin weliswaar veel Grote brandnetel groeit, maar Eenstijlige meidoorn, Kardinaalsmuts, Gelderse roos, Rode waarin toch vrij frequent ook Groot heksenkruid, kornoelje, Hondsroos e.a. Moesdistel, Moerasspirea, Slanke sleutelbloem, Gele dove- In de oude meanders zijn nog enkele vrij zeldzame netel, Bosanemoon en Gewone salomonszegel voorkomen. waterplanten aanwezig zoals Pijlkruid, Grote waterweeg- Voor zover waargenomen is bestond de boomlaag in bree en Drijvend fonteinkruid. Door eutrofiëring overheerst de kasteelparken vooral uit gemengd loofhout. Bij het Steen echter meestal Klein kroos en waterpest. De meanders zijn te Elewijt valt de dominantie van Beuk op, met daaronder echter zeer rijk aan amfibieën met in totaal zes soorten o.a. af en toe Gewone salomonszegel, Geel nagelkruid, waaronder de Kamsalamander (DE JONGE & MUYLDERMANS Gevlekte aronskelk, Groot heksenkruid, Muskuskruid. 1996; ANONIEM 1999). Dit akker-, weide- en heggenland- Onmiddellijk ten westen van de spoorlijn Brussel- schap is ook belangrijk voor de avifauna. Als broedvogels Antwerpen ligt nabij de dorpskern van Eppegem een als komen o.a. Blauwborst, Steenuil, Ransuil, Torenvalk, Grote vm° gekarteerd hakhoutperceel met Zwarte els en bonte specht, Buizerd, Gekraagde roodstaart, Kievit en Zomereik co-dominant. In de weinig ontwikkelde kruidlaag Patrijs voor.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 43 Grote rivieren en alluviale vlakten

De natuurwaarden in dit gebied hebben sterk te lijden zeer schrale open vegetatie voor van Schapegras, Rood onder de vervuiling van de oprukkende industrieën rond zwenkgras, Schapezuring, Kruipganzerik, Zandzegge en Vilvoorde en de intensivering van het landgebruik. Een Ruige zegge als de meest karakteristieke soorten. aanzienlijk deel van het gebied is recent nog opgehoogd Een typisch door kwel beïnvloed Dotterbloemhooiland voor de aanleg van een weg en KMO-zone.Vroeger was (hc) bevindt zich in beperkte oppervlakte aan de oostrand o.a. Grote Pimpernel (nog enkele relicten) en Pimpernel- van het gebied, maar ook langs perceelsranden en vochti- blauwtje (in 1978 uitgestorven) hier algemeen (ANONIEM ge depressies. In de verruigde percelen nemen Bosbies en 1999). Moeraszegge, naast Veldrus, Echte koekoeksbloem en Moerasrolklaver, de belangrijkste plaats in. 3.7.14 Gebied 14: Dijle-alluvium ten zuid- Tientallen kleine en ronde plasjes zijn ontstaan uit westen van Mechelen bomkraters (ae*). Samen met de sloten en de zandwin- ningsput met zacht hellende oevers in het noorden van Dit alluvium bestaat grotendeels uit een overwegend het gebied, vormen zij de waterbiotopen van het reser- kleinschalig agrarisch landschap met populierenaanplanten, vaat. De waterplantenvegetaties zijn vrij fors achteruitge- enkele loof- en naaldbossen en enkele kasteelparken. Het gaan de laatste jaren (vooral de soorten met een langere noordwestelijk deel, tegen Mechelen aan wordt ingeno- groeicyclus). Algemeen voorkomend in de sloten en bom- men door het sport- en recreatiecentrum “Het Mechels kraters zijn Haarfonteinkruid, Smalle en Brede waterpest, Broek” met een grote zandwinningsput als attractiepool. Gewoon sterrenkroos, Waterviolier, Gele waterkers, Klein Een groot deel van het hier besproken gebied bestaat kroos en op de oevers Grote egelskop en Grote water- uit het natuurreservaat “Het Mechels Broek” (14a) weegbree. Gekroesd fonteinkruid, Kikkerbeet, Puntkroos, (DEWYSPELAERE 1995; DEWYSPELAERE & D’HAESELEER 1997; Bultkroos, Watertorkruid en Pijlkruid komen frequent mededeling B. Delanoeije 1998). voor. Zeldzaam daarentegen zijn Drijvend fonteinkruid, Het Mechels Broek is grotendeels een graas- en hooiland- Spits fonteinkruid, Zwanebloem, blaasjeskruid (tijdens gebied, doorsneden door talrijke sloten en bomenrijen natte zomers), Slanke waterweegbree en Kleine egelskop. met knotwilgen, knoteiken en Zwarte els. Het gaat hierbij Wegens de zeldzaamheid van een aantal plantensoorten om een vrij volledig gamma van graslanden van zeer natte en de combinatie van vegetatietypen werd het hele com- tot vrij droge, schrale graslanden en moerasvegetaties. plex (hpr* + k(hc) + ae* + kb c) op de kaarten opge- In de natte kern van het gebied komt een grote zeg- waardeerd tot zeer waardevol. gevegetatie (mc en mr) voor met als belangrijkste soorten In de buurt van de “kleine put” situeren zich enkele klei- Scherpe zegge, Rietgras en Liesgras. Verder komt Blauw nere ondiepe plassen die door veelvuldig uitdrogen een glidkruid, Gele waterkers en Veenwortel frequent in dit vrij hoge saliniteit hebben. Naast Gewone waterbies en vegetatietype voor. Pijlkruid is er veel Zannichellia, Tenger fonteinkruid, De graslanden zijn soortenrijk (hpr*) met in de natte Haarfonteinkruid en Waterpostelein aanwezig. delen soorten als Zilverschoon, Kruipende en Scherpe De vroeger massaal voorkomende waterranonkels in de boterbloem, Vertakte leeuwentand, Ruige zegge, Krul- grote zandwinningsput zijn thans bijna verdwenen. In de zuring, Tweerijige zegge, Egelboterbloem, Heermoes, voorzomer komen massaal kranswieren voor, in ondiep Lidrus, Moerasrolklaver, Mannagras en Pijptorkruid (sterk water Zannichellia en op de zandbanken Naaldwaterbies, achteruitgaand). Geknikte vossenstaart, Penningkruid, Waterpostelein, Greppelrus en Borstelbies. Gewone waterbies, Moerasvergeet-mij-nietje, Pinkster- In het gebied komen nauwelijks bossen voor met een bloem en Fioringras treden op de voorgrond in de delen ouderdom van meer dan 50 jaar. De bossen die voorko- die langer onder water staan. In 1995 dook Knolsteen- men leunen aan bij het eiken-haagbeukenbos zonder breek terug op (de soort was sinds 1985 verdwenen). Wilde hyacint (qa) of het alluviaal essen-olmenbos (va). In de nattere graslanden die niet gemaaid worden, neemt Doorgaans beperkt de boomlaag zich tot Zwarte els, Pitrus (hj) een hoge bedekking in. Op de drogere delen Gewone es, Zomereik, al dan niet aangevuld met populier. van het Mechels Broek domineren soortenrijke cultuur- In de struiklaag komen meidoorn, Gelderse roos, Gewone graslanden (hp*) met o.a. Beemdlangbloem, Grote vos- vlier, olm, Boswilg en Sleedoorn voor. Typerend is tevens senstaart, Kleine klaver, Gewoon struisgras, Beemdkam- de hoge bedekkingsgraad met braam. De kruidlaag wordt gras, Gewoon reukgras, Rood zwenkgras, Hazezegge en gekenmerkt door weinig typische bossoorten. Speenkruid Ruige zegge. Karakteristieke mesofiele hooilanden (hu) en Bosanemoon komen beperkt voor.Vooral in de recen- komen slechts beperkt voor aan de oostzijde van het te populierenbossen die evolueren naar dit bostype is gebied. Knoopkruid, Gewone rolklaver, Goudhaver en Dagkoekoeksbloem haast de enige ‘bossoort ‘. De weinige Grote bevernel komen er vrij veel voor. populierenaanplanten die in het gebied nog voorkomen Naast het schralere type van de soortenrijke cultuurgras- zijn alle zeer jong en soortenarm. landen zijn de kleine schrale graslanden (ha) op de dijken Op de hogere zandgronden aan de oostrand heeft zich rond de kleine vijver vermeldenswaard. Hier komt een recent een jong bostype ontwikkeld dat aanleunt bij het

Instituut voor Natuurbehoud 44 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten eiken-berkenbos (qb). De boomlaag bestaat vooral uit In het natte weidegebied in de omgeving van de kleine jonge Zomereiken en berken. In de nattere delen is een zandwinningsput broeden Wilde eend, Slobeend, Kuifeend, belangrijke bijmenging van Zwarte els. Op de hoogste Wintertaling en de zeldzame Zomertaling. Verder is het delen komen Grove den en Amerikaanse eik veelvuldig gehele valleigebied belangrijk voor Kievit. Soorten als voor. Door gebrek aan licht is de kruidlaag (uitgezonderd Watersnip,Tureluur, Scholekster en Kleine plevier vertoon- bramen) quasi onbestaande. Hier en daar staat wat Riet, den reeds balts- en territoriumgedrag waardoor zij moge- Kamperfoelie, stekelvaren en in mindere mate Rankende lijk in de toekomst, dankzij het gevoerde beheer, opnieuw helmbloem. tot broeden zullen komen. Op enkele plekken zijn spontane struwelen teruggevon- De biotoopdiversiteit en het gradiëntrijke karakter in het den (sz). Naast ruigtekruiden is braam de dominerende Mechels broek zorgen voor de aanwezigheid van soort. Blauwborst, Rietzanger, Rietgors, Sprinkhaanrietzanger, Nachtegaal, Roodborsttapuit, Graspieper, Bosrietzanger, In het Mechels Broek huizen grote aantallen Groene Heggemus, Kneu, IJsvogel, Boompieper, Braamsluiper, en Bruine kikker, Gewone pad, Kleine en Alpen- Spotvogel,Torenvalk, Knobbelzwaan en Grauwe gans. watersalamander, verder komen Bunzing, Hermelijn, In de loofbossen en parken in de vallei broeden o.a. Wezel, Haas (grote aantallen) en diverse muizen voor. Torenvalk, Buizerd, Steenuil, Ransuil, Grote en Kleine bonte Groentje en Sleedoornpage zijn twee zeldzame dagvlin- en Groene specht, Kauw, Grote lijster. Het heggenland- ders die in het gebied voorkomen. De soortenrijke schap tussen de dorpskernen van Muizen, Rijmenam en waterpartijen trekken heel wat libellen aan en in totaal Hever is ook zeer belangrijk voor zangvogels. Daarenboven werden al 21 soorten waargenomen (ANDRIES 1997). broeden er Steenuil, Ransuil, Nijlgans, Kramsvogel en Ten noorden van de Boeimeerbeek sluit een gelijk- Wielewaal (jaren ‘80). aardig weilandenlandschap aan bij het Mechels broek. Dit Het gehele valleigebied, en in het bijzonder het gebied gaat verder over in een droge stuifzandrug met het Mechels broek, is tevens belangrijk als pleister- en foera- kasteelpark Befferhof (hoofdstuk 5, gebied III). geergebied en dit mede doordat de Schelde-Dijle-as een belangrijke trekroute is. Op de zandwinningsputten pleiste- In het kasteelpark en de bossen aan de overzijde van ren o.a. Dodaars, Fuut,Wilde eend,Wintertaling, Slobeend, de Dijle (14b) komt eiken-haagbeukenbos (qa), soorten- Smient, Pijlstaart, Krakeend, Kuifeend en Tafeleend. Een aan- rijk cultuurgrasland (hp*) en populierenaanplant (lhb) tal van deze soorten (vooral Wintertaling en Slobeend) voor. In het geheel van bosgebieden op de linker en rech- foerageren op de omliggende weiden. Ook Blauwe reiger, ter Dijle-oever zijn o.a. Klimop, Bosanemoon, Speenkruid, Purperreiger, Waterral, Watersnip, Havik, Buizerd, Sperwer, Daslook, Hengel, Gewone salomonszegel, Koningsvaren, Bruine en Blauwe kiekendief en steltlopers zoals Witgatje, Lelietje-van-dalen, Wilde kardinaalsmuts, Hazelaar en Oeverloper, Kemphaan, Scholekster, Tureluur, Groenpoot- Eenstijlige meidoorn aanwezig (CASIER & MICHIELS z.d.; DE en Zwarte ruiter worden tijdens de trek en/of in de win- BORGHER & WIJNANT 1980; DE COCK et al. 1983). ter regelmatig waargenomen. In het Mechels broek pleiste- Meer stroomopwaarts, ten oosten van Muizen (14c) ren jaarlijks tijdens de trek Grote karekiet, Draaihals, sluit een weidelandschap met enkele moerassige ruigten, Waterrietzanger, Beflijster en nog verscheidene andere verspreide populierenaanplanten, vochtige bosjes, enkele minder algemene tot zeldzame gasten. Af en toe worden akkers en een naaldhoutaanplant landschappelijk aan bij er ook zeer zeldzame soorten gezien zoals Noordse nach- het Mechels broek. Beide zijn biologisch eveneens interes- tegaal, IJsduiker, Kwartelkoning en Woudaapje (mededeling sant dankzij het relatief weinig intensieve agrarische Wielewaal, afdeling Mechelen).Voor de verwilderde en zich beheer, het kleinschalige en diverse landschap, het water- sterk uitbreidende Nijlgans is deze regio een belangrijk rijke (o.a. slotenrijke en vochtige) karakter en het grote broedgebied met een 15-tal koppels (ANSELIN et al. 1998). min of meer aaneengesloten en relatief weinig verstoorde geheel. Vooral de talrijke hagen en heggen (o.a. knotwil- 3.7.15 Gebied 15: Het Nete-alluvium genrijen, meidoornhagen met Wilde kardinaalsmuts en Sleedoorn) maken het geheel aantrekkelijk en interessant. Het landschap in het Nete-alluvium stroomopwaarts de autosnelweg wordt beheersd door de waterspaarbek- De Dijlevallei stroomafwaarts van Mechelen is in zijn kens van de Antwerpse waterwerken en de wachtbekkens geheel, en het Mechels broek in het bijzonder avifaunis- van Eekhoven. tisch belangrijk (CASIER & MICHIELS z.d.; BEULLENS & De voormalige abdij, Domein Rozendaal (15a) WILLOCKX 1973; FAES & VERHEYEN 1976; BAUWENS 1976, (§ 5.7.1), en de omgeving van de Blankaartvijver vormen 1978; ANONIEM 1983; DE COCK et al. 1983; DEWYSPELAERE een interessant geheel met rietlanden (mr), eutrofe wilgen- & STUBBE 1985; BEULLENS et al. 1986).Ten minste 55 soor- struwelen (sf), eutrofe recente plassen (aer), verruigde ten broeden er, waarvan verscheidene zeldzaam zijn in de graslanden (hr), een vochtig weiland met microreliëf (hpr*) regio. en een parkgedeelte. Hoewel de boomlaag in het park

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 45 Grote rivieren en alluviale vlakten vooral uit exoten bestaat is de kruidlaag soortenrijk met vegetatie is niet bekend. Potentieel kunnen hier moerassige talrijke stinseplanten: Breedbladig klokje, Gevlekte arons- vegetaties voorkomen door het optreden van kwel. Het kelk, Daslook, Look-zonder-look, Gewone vogelmelk, waarnemen van een weiland met, naast Gestreepte witbol, Bostulp, Gewoon sneeuwklokje, Wilde hyacint, Blauwe Zilverschoon en Engels raaigras, waterminnende en/of druifjes, Groot glaskruid en Koningsvaren (CASIER & ruigte indicerende soorten als Rietgras, Liesgras, MICHIELS z.d., mededeling Caelen 2000). De potenties van Veenwortel, Krulzuring, Hondsdraf en Veerdelig tandzaad het vochtig weiland met microreliëf (hpr) komen tot uiting hangt hiermee mogelijk samen (jaren ‘80). door het voorkomen van Pinksterbloem en Echte koe- Het meest uitgestrekte en aaneengesloten weilanden- koeksbloem. In en langs het water groeien Gele plomp, complex in Lebbeke wordt gevormd door de graslanden Gewone dotterbloem, Gele lis en Grote egelskop. van het Denderbellebroek (16a). Bijna het volledige land- In het Domein Rozendaal werden o.a. Bunzing,Wezel, schap tussen de Dender en de Hoge Brug en ten noorden Eekhoorn, Dwergvleermuis en Rosse vleermuis waargeno- van de Visstraat en het Veer wordt bepaald door grasland men. Een ijskelder werd er t.b.v. de vleermuizen ingericht. (kaartbladen 22). Dit gebied heeft een oppervlakte van Naast amfibieën (Gewone pad, Groene en Bruine kikker) ongeveer 160 ha. Hiervan is 149 ha ingedijkt. Het broek is zijn ook reptielen en meer bepaald Hazelworm en een potpolder, d.w.z. dat het als opvangbekken dient bij Levendbarende hagedis aanwezig. Op het Domein overstromingsgevaar, o.a. om Dendermonde te bescher- Rozendaal broeden o.a. Bosuil, Groene, Grote bonte en men. De meeste van deze graslanden zijn vochtige hooi- Kleine bonte specht, Groenling, Kneu, Spotvogel, landen. Bepaalde hogergelegen en dus drogere percelen Graspieper, Boomklever, Gekraagde roodstaart, Grote lijs- zijn in gebruik als graasweiden. Sommige percelen worden ter, Nachtegaal, Roodborsttapuit, IJsvogel, Dodaars en na het hooien ook begraasd. Het gebied is niet enkel Oeverzwaluw. Sinds 1989 broeden er ook een vijftal belangrijk voor flora maar ook voor fauna en in het bijzon- Blauwe reigers (CASIER & MICHIELS z.d.; ANSELIN et al.1998; der voor tal van vogelsoorten. In de jaren ‘70 was het mededeling Wielewaal, afdeling Mechelen 1998). gebied een belangrijk broedgebied voor onder meer Ter hoogte van de Mostaardpothoeve (15b) ligt nog Zomertaling, Slobeend, Watersnip en Rietgors, maar deze een weiland met microreliëf (hpr). Plaatselijk is het over- zijn als broedvogel grotendeels verdwenen. In de knotbo- woekerd door russen, langs de randen vindt men Riet en men zijn broedgevallen vastgesteld van Holenduif, Steenuil Liesgras. Het perceel is ook gedeeltelijk met knotwilgen en Gekraagde roodstaart. Het gebied heeft ook een omgeven. Naar het noordoosten toe bevindt zich nog een belangrijke functie als overwinteringsgebied en rustplaats grote oppervlakte rietland met wilgenopslag (mrb). voor doortrekkers (DE BRUYNE et al. 1996). Langs de Nete, ten oosten van de autostrade (15c) Ook reservaatzone de Wiestermeersch (juist ten bevindt zich een schrale berm (hu en ha) met o.a. Gewone noorden van Wieze, 16a) is biologisch en landschappelijk glanshaver, struisgras, Hazenpootje, Glad walstro, Klein zeer waardevol. Enkele typerende soorten van dit gebied vogelpootje, Wilde marjolein, Kantig hertshooi en zijn Dotterbloem, verschillende zeggesoorten (o.a. de zeld- Jacobskruiskruid. Ten noorden en oosten van deze gras- zame Voszegge), Moerasspirea, Echte koekoeksbloem,… landjes liggen een nat wilgenstruweel, rietland en een De meeste van deze graslanden zijn in gebruik als hooiland populierenaanplant. en worden eventueel na het hooien begraasd. Een sprink- In de Netevallei vervullen de waterspaarbekkens haneninventarisatie leverde zeven soorten op voor dit (15d) in grote mate een rol voor overwinterende of door- gebied. De natte populierenaanplanten hebben een trekkende watervogels, zoals dit het geval is voor de zand- interessante ondergroei van moerasspirearuigte, grote zeg- winningsputten in de streek (zie boven). Beide spaarbek- gevegetaties en Dotterbloemen (DE BRUYNE et al. 1996; kens te Duffel herbergen een kolonie Blauwe reigers met mededeling P.Meert 1998). 15 à 20 koppels op het ene spaarbekken (AWW1, ten In het gebied rond de Oude Dender (16b), ten wes- westen van de spoorlijn) en een vijftal koppels op het ten van Dendermonde, liggen nog oude meanders (aev) andere spaarbekken (AWW2, ten oosten van de spoorlijn) (kaartbladen 22). Deze ten zuiden van de oude Dender is (ANSELIN et al.1998, mededeling L. Vertommen 1998). het mooist. Hij is volledig omgeven met een houtkant van olm, Hazelaar, esdoorn en wilgen. Na het afsluiten versche- 3.7.16 Gebied 16: Alluvium van de Dender nen langs de afgesloten Dender (meestal oude Dender genaamd), vooral langs de zuidelijke oever, opnieuw veel De kleine delen van de Dendervallei op deze kaart- moerasplanten waaronder ook de zeldzamere Zwane- bladen bestaan uit soortenarme graslanden (hx, hp), plaat- bloem. Een oude sluis, ‘t Sas, is begroeid met een pracht selijk soortenrijkere graslanden (hp*) en populierenaan- van een muurvegetatie (km) met o.a. Muurvaren, planten (lhi). Plaatselijk komen populieren- en knotwilgen- Steenbreekvaren, Muurleeuwenbek, Blauw glidkruid en rijen voor en sporadisch ook akkers. Klein glaskruid. In hoeverre de aanwezige steilranden in de overgang naar Vooral Kalendijk (16c), de oostelijke zone van de het interfluvium een invloed uitoefenen op de huidige voormalige omwalling van Dendermonde, is zeer rijk aan

Instituut voor Natuurbehoud 46 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten plantensoorten door het gradiëntrijke milieu en het diver- se bodemgebruik (VAN DEN BREMT & GUILLEMIJN 1983). In 3.8 Globale evaluatie en de vijvers (ae) zijn o.a. Klein kroos, Schedefonteinkruid, Grof hoornblad, Witte waterlelie, Gele plomp en bescherming Kikkerbeet aanwezig. In de aanpalende verlandingszones Hoewel de soortenrijke valleivegetaties in vergelijking groeien soorten van natte ruigtes en rietlanden, zoals Riet, met enkele decennia geleden sterk zijn teruggedrongen, zijn Grote waterweegbree, Grote kattenstaart, Waterzuring, de alluviale vlakten nog rijk aan biologisch interessante ele- Wolfspoot, Gele lis en Grote egelskop. Speciaal is een klein menten: elzenbossen, vochtige hooi- en graasweiden, open moerasje waar de met uitsterven bedreigde Dikke korfslak, water, laagveenvegetaties en rietlanden, buitendijkse slikken voorkomt (KEPPENS & KEPPENS 1989). Verder komen op en schorren en dijkvegetaties. Deze alluviale vlakten vormen natte plekken ruigtekruidengemeenschappen voor, al dan dan ook vaak een snoer van biologisch waardevolle tot zeer niet met elementen van moerasspirearuigte (hf). Op de waardevolle elementen.Vanwege hun zeer hoge biologische opgehoogde terreinen, puinstorten, weg- en spoorwegber- waarde vallen vooral op: de uitgestrekte uiterwaarden langs men bevinden zich soortenrijke ruigtes en pioniersvegeta- de Scheldevallei (1) en deels in het samenvloeiingsgebied ties met Groot kaasjeskruid, Grijskruid, Gewoon lang- van Zenne-Dijle-Nete, het Kalendijkgebied te baardgras, Kruipertje, IJzerhard, Middelste teunisbloem, Dendermonde (16c), de polder van Vlassenbroek (3), de Kleine teunisbloem, Koningskaars, Gele morgenster en vele polder van Dendermonde (2), de ruime omgeving van de andere (ku*). Op oude muren kan bv. Muurvaren waarge- Oude Schelde (6), het Broek de Naeyer en omgeving (8a), nomen worden. Enkele weilanden vertonen kenmerken het Blaasveldbroek (8c), het Zenne-alluvium ten noorden van mesofiele hooilanden (hp* op kaart) met o.a. van Zemst (11), het gehele samenvloeiingsgebied van Pinksterbloem, Gewone kropaar, Grote vossenstaart, Zenne-Dijle-Nete (10) en de Dijlevallei stroomafwaarts Margriet, Gewone berenklauw en Fioringras.Verder zijn er van Mechelen (14). De hoge biotooprijkdom komt niet nog houtwallen, populierenaanplanten en kleine, relatief alleen op floristisch en vegetatiekundig vlak tot uiting maar soortenarme nitrofiele, alluviale elzenbosjes (vn) aanwezig. ook op faunistisch vlak.Vele gebieden zijn rijk aan broedvo- Een inventarisatie van het Kalendijkgebied laat ook in de gels, amfibieën, insecten, zoogdieren e.a., en belangrijk als vogelwereld een grote soortenrijkdom zien, wat samen- foerageer- en pleisterplaats voor doortrekkende en/of hangt met de diversiteit in het milieu. In totaal werden 51 overwinterende vogels.Vooral de Schelde- en de Schelde- regelmatige en onregelmatige broedvogels gemeld. Rupel-Dijle-assen zijn gekende trekroutes. Door een ver- Hiertoe behoren o.a. Dodaars, Waterral, IJsvogel, hoogde waarnemingsactiviteit tijdens de voorbije jaren is Oeverzwaluw, Gele kwikstaart, Nachtegaal, Rietgors, het duidelijk geworden dat ook de Netevallei van grote Roodborsttapuit (alle onregelmatig), Steenuil, Koekoek, waarde is voor doortrekkende zangvogels, steltlopers en Grote bonte specht,Veldleeuwerik, Graspieper, Zanglijster, eenden. Kramsvogel, Grote lijster, Bosrietzanger, Kleine karekiet, De verbindings- en migratiefunctie voor zowel plant als dier Spotvogel, Grauwe vliegenvanger en Boomkruiper. Het is een zeer belangrijke functie van dergelijke valleisystemen. betreft soorten van rietkragen, ruigten, bossen en hout- kanten (VAN DEN BREMT & GUILLEMIJN 1983). Vanwege het avifaunistische belang is de gehele mid- denloop van de Schelde opgenomen in de lijst van specia- le beschermingszones in Vlaanderen voor het behoud van de vogelstand, dit is te zien in figuur 3.6 (VAN VESSEM & KUIJKEN 1986). Het Mechels broek en de E10-putten te Walem werden opgenomen in de lijst van waterrijke gebie- den van nationale betekenis voor watervogels (KUIJKEN 1984). Zij vormen tezamen met de vijvers op het Domein Hofstade de belangrijkste biotopen voor watervogels in de streek (FAES & VERHEYEN 1976). Het gehele valleigebied verdient, gezien de hoge biologische en landschappelijke waarde een degelijke bescherming. De realisatie van de vogelbeschermingszone is hiervoor een geëigend instrument. Het Scheldeland is, vanwege zijn bio- logische, landschappelijke en culturele waarden, ooit voor- gesteld als landschaps- of natuurpark (COGGE 1972), maar voorlopig is het bij plannen gebleven. Op 1 december 1995 werd een procedure gestart tot oprichting van één groot Vlaams natuurreservaat “Slikken en Schorren van Schelde

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 47 Grote rivieren en alluviale vlakten en Durme” (gekaderd in het Ecologische Impulsgebied Ruisbroek en Willebroekpolder (7 en 8) en een zone Schelde-Dender-Durme). Alle buitendijkse gebieden (slik- ten zuiden van de Grote vijver te Walem (11) zijn groten- ken en schorren) langs de Schelde zijn als zoetwatergetij- deels in gebruik als, en hebben de bestemming van,‘gebied degebied opgenomen in een voorstel tot afbakening als voor milieubelastende industrie’. Ook het Broek de Naeyer habitatrichtlijngebied (Figuur 3.6). (8a) heeft deze bestemming op het gewestplan, maar via Niettegenstaande de valleien biologisch zeer belangrij- een Bijzonder Plan van Aanleg werd recent de bestemming ke gebieden zijn, mede door het feit dat ze een zeer belang- gewijzigd in bosgebied. De aanwezige bufferzones zijn zeer rijke migratiefunctie bezitten, zijn in bepaalde delen de bio- belangrijk voor de leefbaarheid in deze gebieden. Nochtans logische waarden onherstelbaar verminkt. Dit is bijvoor- zijn ze hier niet steeds voor ingericht. De populierenbossen beeld het geval met de zone Ruisbroek-Willebroek, die vol- te Ruisbroek, deze ten oosten van het Broek de Naeyer en ledig geïndustrialiseerd is. De Zennevallei is erg versnipperd grote delen van het samenvloeiingsgebied hebben bosge- door verkeersinfrastructuur en woningbouw. De meest bied als bestemming. Blaasveldbroek is grotendeels reser- intacte gedeelten van de Zennevallei zijn de omgeving van vaat- en natuurgebied. het kasteel van Relegem (ten noorden van Zemst) en de De polders ten zuidoosten van Heindonk (9) hebben gro- omgeving van Het Steen van Elewijt. tendeels agrarisch gebied met landschappelijke waarde als bestemming. De aanwezige zandwinningsputten en gebie- De polders van Grembergen (2), deze van den rondom Heindonk zijn recreatiegebied (de Kleine vijver Vlassenbroek (3) en deze van Branst-Weert (6) hebben te Walem is gebied voor vissport), met uitzondering van de bijna volledig natuur-, reservaat- en/of bosgebied als noordelijke uitloper van de Grote put te Walem, die reser- bestemming. De polder van Moerzeke-Kastel (4) is groten- vaat als bestemming heeft. Rondom Battel en Heffen bevin- deels ingetekend op het gewestplan als agrarisch gebied den zich momenteel open ruimten met als bestemming met landschappelijke waarde en als bosgebied. woongebied.Tegenover Heffen bevindt zich een reservege- ‘t Akkershoofd (Moerzeke) heeft recreatie als bestemming, bied voor ontginning in de Zennevallei. evenals het gedeelte van de Sint-Onolfspolder (2) ten zui- Uit deze beschrijving blijkt dat het eventueel verder den van de nieuwe Denderloop. Ten noorden van deze realiseren van het gewestplan een sterk negatief effect zou laatste betreft het ecologisch en landschappelijk waardevol hebben op het biologisch milieu en dit o.a. door de aantas- agrarisch gebied. De dorpen Kastel, Vlassenbroek en ting van de open ruimte rond Heindonk en/of de verdere Grembergen hebben woon- en Kastel ook woonuitbrei- versnippering in de benedenlopen van Dijle en Zenne. De dingsgebied als bestemming. De eventuele realisatie van dit wijziging van de bestemming van het Broek de Naeyer is woonuitbreidingsgebied zou een gedeelte van de polder een belangrijke stap voor het behoud ervan, maar de hoge rond Kastel aantasten. biologische waarde van moerassen en waters zou een De grootste bedreiging die momenteel op deze pol- bestemming als natuur- of reservaatgebied logischer maken. ders rust en die reeds een zekere tol geëist heeft is uitbrei- De reeds aanwezige milieubelastende industrieën en het ding van de recreatie, vooral buiten, maar ook in zekere wegennet hebben de valleien doorsneden en hebben een mate binnen de daartoe voorziene zones. Het optrekken nadelige invloed op de milieukwaliteit. De aanleg van recre- van weekendverblijven, het graven van visvijvers, het in atieve infrastructuren, gecombineerd met zandwinning en gebruik nemen van wielen, kreken en/of oude rivierarmen wegenaanleg hebben uitgestrekte waterrijke gebieden ver- voor visserij, vertuining, toename van verkeer e.d. hebben nietigd en hebben grote delen van de valleien ontsloten. zowel rechtstreekse (biotoopverlies) als onrechtstreekse Het optrekken van weekendverblijven en het graven van (beïnvloeding van de omgeving door bv. eutrofiëring en visvijvers e.d. is kleinschaliger, maar niettemin nadelig voor rustverstoring) negatieve gevolgen voor het biologisch het biologische milieu. Een belangrijk neveneffect van het milieu. Voor de Oude Schelde en andere oppervlaktewa- graven en uitbaten van zandwinningsputten is de eventuele ters vomen vervuiling en verlanding eveneens bedreigingen. hydrologische verstoring wat bv. in Blaasveldbroek en De vroegere waterplantenrijkdom en fytoplanktonweelde Mechels Broek problemen (heeft) veroorzaakt. van de Oude Schelde is hierdoor sterk teruggedrongen. Dit Andere aantastingen zijn verontreiniging van vele opper- impliceert niet dat verlanding op zich een negatief gebeu- vlaktewaters, aanleg van bezinkingsbekkens, populierenaan- ren is voor het biologisch milieu (bv. de wielen in de planten, verkavelingen. Vlassenbroekse polder), maar wel dat in een aantal gevallen Het Mechels broek is een erkend natuurreservaat, in het behoud van open en voldoende diepe en zuivere beheer bij Natuurreservaten en De Wielewaal. De Oude waters gegarandeerd dient te worden. Dijle-arm wordt ook door Natuurreservaten beheerd. Het “Groot Schoor”en delen van de Vlassenbroekse polder Blaasveldbroek is in eigendom van de Vlaamse executieve zijn erkende natuurreservaten in beheer bij De Wielewaal en wordt beheerd door AMINAL-dienst Groen,Waters en en B.N.V.R. De Oude Denderloop te Dendermonde en de Bossen.Twee delen ervan, nl. Arkenbos en Klein broek zijn Scheldeschorren te Moerzeke-Kastel zijn geklasseerd als voorgesteld als staatsnatuurreservaat. De Kleine vijver te landschap, het Marnix-kasteel te Bornem als dorpsgezicht. Walem is een viswater in beheer bij AMINAL-dienst Groen.

Instituut voor Natuurbehoud 48 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Grote rivieren en alluviale vlakten

Het Mechels broek, het parkgebied aan de overzijde van geheel op natuurlijke grondslag te (laten) beheren als de Dijlevallei (Dijle-Brugstraat) en het Zennegat- extensieve parken. Zeker is dat planologische bescherming Battenbroek te Heffen zijn geklasseerd als landschap. alleen niet zal volstaan. Nochtans is het behoud van de In Blaasveldbroek en nabij het Mechels Broek te Muizen is open ruimte op zich vanuit sociologisch oogpunt belangrijk. een educatief bezoekerscentrum ingericht. Ten noorden van Hombeek is de versnippering van de val- lei minder uitgesproken. Dit gebied sluit landschappelijk De meest waardevolle gedeelten van de Zennevallei meer aan bij het samenvloeiingsgebied Zenne-Dijle-Nete. (omgeving Kasteel van Relegem te Zemst, en Het Steen te Agrarisch gebied (al dan niet met landschappelijke waar- Elewijt) zijn niet afdoende beschermd door het gewestplan de), bos-, park- en natuurgebied (Robbroek) zijn hier de (landschappelijk waardevol agrarisch gebied, parkgebied en belangrijkste bestemmingen. bosgebied). De verstedelijking en versnippering van deze onder de Grote delen van de Netevallei hebben hier als rook van Vilvoorde gelegen regio is zodanig dat wordt afge- bestemming openbare nutsvoorziening (drinkwatervoor- vraagd of behoud van de betrekkelijk kleine geïsoleerde ziening). Bosgebied, natuurreservaat en parkgebied natuurrelicten op termijn wel haalbaar is, tenzij de plaatse- (Rozendaal) zijn de overige bestemmingen (samenvloei- lijke overheden bereid gevonden worden deze in hun ingsgebied).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 49 Grote rivieren en alluviale vlakten

Instituut voor Natuurbehoud 50 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Land van Boom

4Land van Boom (II)

Natuurontwikkeling in voormalige kleiputten, domein de Schorre te Boom

het Land van Boom, daalt naar het noorden en wordt 4.1 Geologie daar bedekt door miocene en pliocene lagen. In het uiter- ste zuiden dagzomen de zanden van Berg. Voor de geologische inbreng in het huidige landschap De miocene afzetting bestaat in het Land van Boom uit van het Land van Boom volstaat het terug te gaan tot in het Antwerpiaan. Het betreft eveneens mariene sedimen- het Oligoceen (Tertiair, Tabel 2.4). Tijdens deze periode ten maar dan bestaande uit zanden (op deze kaartbladen werden de zanden en kleien van het Rupeliaan afgezet en de zanden van Edegem). dit door een transgressie. Hierbij lag de kustlijn onge- veer volgens de as Leuven-Boom-Temse-Terneuzen Het tertiaire substraat is bedekt met een pleistoceen (GOOSSENS 1984).Ten noorden van deze kustlijn werden dekzandenpakket. Deze dekmantel is in het zuidwesten eerst de zanden van Berg afgezet en nadien de Boomse van het Land van Boom eerder dun. De klei van Boom klei (Figuur 2.2). Beide hebben dus een mariene oor- bevindt zich dan ook dicht bij het oppervlak. Hierdoor sprong. De Boomse klei is een donkere tot lichtgrijze, kan hij relatief gemakkelijk ontgonnen worden, wat een plastische tot ziltige klei, geschikt voor de baksteenindus- grote impact heeft op het landschap in dit zuidwestelijke trie. De Boomse klei dagzoomt enkel in het zuiden van deel.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 51 Land van Boom

4.2 Geomorfologie 4.4 Pedologie

Het Land van Boom vormt een para-cuesta met de In de periferie van het Land van Boom en dus op het steile helling (front) naar het zuiden en de zwakke helling gedeelte van deze kaartbladen overheersen lemige zand- (rug) naar het noorden (Figuur 2.2). We spreken van een gronden. Het betreft voor het Land van Boom relatief para-cuesta en niet van een echte cuesta omdat de geolo- grove sedimenten. De oorzaak van deze meer zandige tex- gische en geomorfologische opbouw in een aantal aspecten tuur is vermoedelijk te zoeken in erosie en sollifluctie verschilt (MOEYERSONS & DE PLOEY 1969; MIJS 1978). Het (VANDAMME & DE LEENHEER 1970). reliëf is in hoofdzaak een erosiereliëf. Ten noorden van de kleiputten van Boom en Rumst bevin- Het gedeelte van het Land van Boom op deze kaartbladen den zich vooral matig natte lemige zand- tot licht zand- wordt gevormd door de kam en het front van de para- leemgronden met een verbrokkelde textuur B horizont of cuesta. De zone tussen Boom en Rumst vormt de top van een verbrokkelde humus en/of ijzer B horizont. het front (kam) en is daardoor de hoogste zone in het Land Ten oosten van Rumst overheersen matig natte lemige van Boom (+25 tot +32 m). De hoogteverschillen zijn hier zandgronden met een verbrokkelde textuur B horizont. In het grootst (de hoogte nabij de Rupel bedraagt ca. +5 m) enkele natte depressies bevinden zich sterk gleyige zand- en het front zou hier het beste waar ten nemen zijn, was leemgronden. Verder zijn enkele vlekken oude bouwland- het niet dat de steile zuidelijke helling nagenoeg volledig gronden (bodems met diepe antropogene humus A hori- afgegraven is. De klei-ontginningen hebben zo een nieuw, zont) aanwezig. kunstmatig reliëf doen ontstaan. Ondanks de hoge ligging zijn vele gronden in het natte sei- Ten oosten van Rumst dalen de kam en het front geleide- zoen vrij nat door het optreden van een stuwwatertafel. lijk in zuidoostelijke richting, naar de Nete toe, tot ca. +5 m. De oorzaak hiervan is te zoeken in het ondiep voorkomen De basis van het geschetste reliëf is terug te brengen van de Boomse klei (LOUIS 1966). tot het tertiaire substraat, maar de pleistocene en holocene erosie en afzettingen hebben het oorspronkelijke reliëf getemperd (DE MOOR & WALSCHOT 1972). Het tertiaire substraat heeft in combinatie met de boven- 4.5 Landschapsbeschrijving liggende pleistocene lagen ook op het microreliëf een impact. In het zuiden, op de kam is het landschap uitge- aan de hand van sproken golvend. cultuurhistorische invloeden 4.3 Hydrologie en Het landschap in het zuidelijk deel van het Land van hydrografie Boom wordt voor een groot deel bepaald door de huidi- ge en voormalige kleiontginningen. De eerste industriële Het gehele gebied behoort tot het Scheldebekken en activiteiten in de vorm van steen-, pannen- en pottenbak- meer bepaald tot het Rupel- (westen) en het Netebekken kerijen ontwikkelden zich reeds in de Gallo-Romeinse (oosten, Beneden-Nete). periode (1ste -4de eeuw) in deze streek. Rumst was in die Het water op het cuestafront stroomt via kleine ingesneden tijd een belangrijke binnenhaven en daardoor een centrum zijdalen af naar de Rupel en de Beneden-Nete. In de klei- van handel en nijverheid. Nadien viel de kleiontginning tij- putten verzamelt het water zich in poelen en wordt op ver- delijk weer stil. In de middeleeuwen is er een nieuwe aan- schillende manieren afgeleid naar de Rupel (LOUIS 1966). zet, aanvankelijk te Rumst (13de eeuw). Reeds in de 14de In dit gedeelte van het Land van Boom bevinden zich eeuw was de baksteenindustrie relatief sterk uitgebreid in geen grote waterwinningen. Normaal is het grondwater de streek van Rumst (KINSBERGEN 1981). De landschappe- onder de Boomse klei weinig kwetsbaar, maar door de lijke impact was echter nog zeer beperkt. kleiontginningen is het mogelijk dat de beschermende klei- laag plaatselijk dun is geworden of onderbroken is (VAN Ten tijde van DE FERRARIS (ca. 1777) manifesteerde het DIJCK et al. 1986). De freatische waterlagen (grondwater gehele land van Boom zich als een agrarisch landschap. De boven de Boomse klei) en de oppervlaktewaters (bv. in de landbouwontginning is nl. vroeg gestart in deze streek ten kleiputten) zijn logischerwijze zeer kwetsbaar.‘Weinig kwets- opzichte van de Kempen en de zandstreek, en dit door de baar’ impliceert overigens niet dat hier, zonder grondige grotere vruchtbaarheid van de bodem. In dit deel van het voorstudie (bv. milieu-effect-beoordeling) kan overgegaan Land van Boom was vrijwel enkel akkerland aanwezig, worden tot het storten van industrieel of ander afval. bestaande uit relatief kleine percelen omzoomd door

Instituut voor Natuurbehoud 52 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Land van Boom hagen en houtkanten.Verspreid bevonden zich kleine bos- jes en enkele kasteeldomeinen. De bewoning bestond uit 4.6 Algemene biologische talrijke verspreide boerderijen en een bevolkingsconcen- tratie langs de Rupel (Noeveren, Boom,Terhagen, Rumst). typering Dit hangt samen met het feit dat, vooral in de zone Fytogeografisch behoort het Land van Boom tot het Noeveren-Terhagen verscheidene kleine steenbakkerijen Vlaamse district. en de daarmee samenhangende kleine kleigroeven aanwe- zig waren. De kleiontginning en de steenbakkerijen nemen in snel 4.6.1 Zuidwestelijk kleigroevenlandschap tempo een industriële schaal aan in de Rupelstreek vanaf Het landschap wordt hier bepaald door (voormalige) de Belgische onafhankelijkheid. In het begin van de 20ste kleigroeven, industrieën en een dichte bebouwing. Tussen eeuw leidde de invoer van de grote kleibaggers en de Boom en Rumst bevindt zich een uitgestrekt kleiputten- mechanisatie in het productieproces tot een grote expan- complex.Te Terhagen en te Rumst wordt nog klei gedolven sie. De bloei in de baksteenindustrie had ook de aantrek- en zijn steenfabrieken actief.Verder bevinden zich hier voor- king en ontwikkeling van andere industrieën tot gevolg malige storten van o.a. gips (Prayon-Rupel), asbestcement (schoen- en pantoffelnijverheid, metaalindustrie, scheeps- (Eternit), huishoudelijk afval (o.a. stad Antwerpen) en vlieg- werven) wat een verdere industrialisatie van de streek tot as (DE GELAS et al. 1985). gevolg had. Vanaf het einde van de jaren ‘60 gaat de bak- Typische biotopen (Tabel 2.3) voor het gebied zijn steenindustrie in snel tempo teloor. Momenteel zijn nog diepe plassen (app), rietlanden (mr), wilgenstruwelen (sf), slechts enkele bedrijven actief. Deze teloorgang heeft niet allerlei spontane opslag (sz) en soortenrijke ruigtes (ku, alleen belangrijke sociale maar ook landschappelijke en ku*). milieuhygiënische gevolgen. Diverse putten werden en enkele worden nog gebruikt voor het storten van huids- houdelijk en/of industrieel (o.a. gips) afval. 4.6.2 Verstedelijkt agrarisch landschap Te Boom en Terhagen werden putten gedempt met zand Dit gebied is minder sterk geïndustrialiseerd. Het heeft afkomstig van een zandwinning te Blaasveld (Hazewinkel, grotendeels een verstedelijkt agrarisch en tuinbouwkarak- Broekhoven) en met baggerspecie uit de Rupel. Deze ter. Serrecomplexen beheersen vaak het landschap. Tussen opgehoogde gronden hebben als bestemming bebouwing de vele serres zijn er toch nog kleinschalige soms interes- (administratief complex, K.M.O.-zone) en groene zone (ten sante graslandjes (hp en hp*), bosjes, sommige behorende noordwesten van de Schomme). In andere delen van de tot de voedselarme en soortenarme eiken-berken- en beu- putten is een spontane evolutie van de plantengroei aan de kenbossen (qb) en een oude, verlaten spoorwegberm (ks). gang en/of werden recreatieve infrastructuren ingeplant.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 53 Land van Boom

kruid, Grote waterweegbree en zeggen. In het noordwesten 4.7 Gebiedsbespreking van de kleigroeve bevindt zich een moerassig terreintje met afgestorven wilgen, Watermunt, Gele waterkers, Gele lis, 4.7.1 Gebied 17: Zuidwestelijk kleigroeven- Gewone smeerwortel en vooral veel Waterzuring. Dit landschap gebiedje wordt als zeer waardevol beschreven in het MER betreffende de ophoging van de kleigroeven (VERHEYEN In het provinciaal recreatiedomein De Schorre (17a) 1991; MOLENAAR et al. 1993; NIEUWBORG 1996). werden de recreatieve infrastructuren verder uitgebouwd Enkele bijzondere plantensoorten die tijdens de inventarisa- met aandacht voor de natuurwaarden die zich ontwikkelen tie in 1993 (MOLENAAR et al. 1993) werden genoteerd, zijn in de verlaten kleiputten. In dit voormalig kleiontginningsge- o.a. Watergras, Moerasandijvie, Gevlekte orchis en bied is een afwisseling van droge, schrale graslanden (hu en Egelboterbloem. ha), soortenrijke ruigten (hr en ku), rietlanden (mr), struwe- Door de interessante moerasvegetaties vormen de klei- len (sz en sf), diepe waters (ap) en oever- en moerasvege- groeven als het ware een kunstmatige uitbreiding van de taties aanwezig. Door de diepte van de putten en de steile moerassige en vochtige gebieden in de omgeving zoals oevers zijn de water- en oevervegetaties slecht ontwikkeld en weinig divers.Volgende soorten kunnen er voorkomen in Broek de Naeyer en Blaasveldbroek, die aan de overzijde van het water: Gekroesd fonteinkruid, Schedefonteinkruid, de Nete gelegen zijn.Vooral mobiele fauna-elementen pro- Aarvederkruid, Veenwortel en sterrenkroos. Pitrus, fiteren hiervan, wat waarnemingen tijdens het veldwerk in Fioringras, Riet, Wolfspoot,Veerdelig tandzaad zijn te vinden september 1998 van o.a. Wintertaling, Wilde eenden, Fuut, op de oevers. Gewone glanshaver, Gewoon struisgras, Blauwe reiger, Dodaars, en zelfs een Roerdomp bewijzen. Schermhavikskruid, Rood zwenkgras, Boerenwormkruid, Ontgonnen delen werden deels opgevuld met huisvuil, Wilde peen en Goudgele honingklaver bepalen de schrale industrieel afval, zand of slib (o.a. ten noorden van Rumst, tot matig voedselrijke grazige vegetaties. Gewoon struisriet kz). domineert op sterk verstoorde plaatsen terwijl Grote kat- Langs de Rupel, ter hoogte van Noeveren (17c), ligt een tenstaart, Gestreepte witbol en Pitrus groeien op de natte braakliggend terrein (hr, ku en sz) met opvallend veel plaatsen. Het aspect van de Schorre wordt hoofdzakelijk Slangekruid, kamillesoorten en Wilde peen. Plaatselijk is er bepaald door struwelen. De drogere struwelen bestaan opslag van Ruwe berk, Gewone vlier, braam. Opvallend is de vooral uit Ruwe berk, Gewone vlier, Hop, Zomereik en aanwezigheid van Groot hoefblad en Japanse duizendknoop. Haagwinde (NIEUWBORG 1996). Plaatselijk stagneert het Meer stroomopwaarts, richting Terhagen, is de struweelvor- regenwater en zijn er natte wilgenstruwelen (sf*) aanwezig. ming verder gevorderd. Hier komen jonge berkenbosjes voor met bijmenging van wilgen. In de graslanden domineert De oude kleigroeven van Terhagen (17b) werden in Gewone glanshaver (NIEUWBORG 1996). Ook ten westen 1993 geïnventariseerd (MOLENAAR et al. 1993). 140 planten- van het recreatiedomein De Schorre (17a), is er een groot soorten werden er waargenomen, waaronder een aantal braakliggend terrein, met een schrale, ruderale vegetatie met zeer bijzondere. Een belangrijke groep wordt gevormd door opslag van berk en plaatselijk ook bremstruweel (sg°). de freatofyten (dit zijn planten die gebonden zijn aan een hoge grondwaterstand). De grote variatie aan gradiënten op De fauna in dit deel van het land van Boom is minder het terrein zoals van droog naar vochtig, van zandige bodem intensief onderzocht. Om een idee te krijgen van de faunis- naar kleibodem, de aanwezigheid van talrijke vijvers, kleinere tische potenties die een kleigroevenlandschap bezit wordt poelen en grachten maken het gebied waardevol. de geïnteresseerde lezer verwezen naar kaartbladen 15. Pioniersvegetaties gaande van groenwieren over vegetaties van mossen, korstmossen tot schraalgraslanden evolueren 4.7.2 Gebied 18: Relicten in het verstede- via riet- of struisrietvegetaties naar struwelen en bosjes van lijkt agrarisch landschap wilg en berk. De biotoopontwikkeling begint met het afgra- ven van de bodemlaag die de klei bedekt. Het zandige Ter hoogte van Lazernij (18a) zijn er nog verschillende gebied dat ontstaat bij de voorbereiding van de kleiontgin- soortenrijke graslanden (hp*) met kleine landschapselemen- ning herbergt enkele typische planten als Akkerviooltje, ten (kb, kn) aanwezig. In het meest zuidelijke grasland (hc) Gewone brem, Gewoon struisriet en Kleine teunisbloem. groeit nog Echte koekoeksbloem en Knolsteenbreek (mede- Waar de zandlaag weggeruimd wordt en vochtige kleiplaten deling L. Vertommen 1999). dagzomen zijn russen, Lisdodde en Rosse vossenstaart aan- Langs de oude spoorweg (ks) (18b) liggen nog enkele wezig. Dan volgt meestal de kleiontginning vooraleer dit bio- bosrestanten. Deze bosrestanten bestaan vooral uit eiken- toop zich verder kan ontwikkelen. bos (qs, qb) en zijn sterk verstoord. Naast eiken zijn er ook Het grote aantal vijvers varieert in ouderdom, diepte en veel wilgen en berken in de boomlaag. De kruidlaag is wei- samenstelling. Naast de grote vijvers liggen interessante nig ontwikkeld en plaatselijk erg ruig. Op de spoorweg zelf ondiepe poeltjes met sterrenkroos, Grote lisdodde, fontein- hebben zich spontaan allerlei bomen en struiken gevestigd.

Instituut voor Natuurbehoud 54 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Land van Boom

4.8 Globale evaluatie en bescherming

Hoewel het gehele gebied sterk beïnvloed is door ver- stedelijking, industriële en agrarische activiteiten zijn er nog belangrijke potenties voor natuurontwikkeling aanwezig. Met name de verlaten al dan niet opgehoogde kleiputten vertonen reeds in de huidige situatie spontaan gevestigde en interessante levensgemeenschappen. Deze open ruim- ten hebben in een sterk bevolkte en gehavende omgeving een zeer belangrijke sociale functie en kunnen in belangrij- ke mate bijdragen tot de herwaardering van de Rupelstreek. Hoewel de kleigroeven te Terhagen vooral relatief jonge biotopen huisvest, bezitten deze belangrijke biologi- sche waarden.Via natuurontwikkeling kunnen deze geopti- maliseerd worden. Op het gewestplan is het westelijke deel grotendeels ontginnings- en industriegebied. Nabestemmingen van de kleiputten zijn o.a., naast industriegebied, recreatie (hele put de Schomme), bos (ten noordwesten van Terhagen) en agrarisch gebied. De opgespoten putten te Boom zijn woonuitbreidingsgebied (ten noorden van de Schomme) en openbare nutsvoorziening (nabij ziekenhuis Den Brand). De agrarische gebieden ten noorden van de huidige klei- putten zijn reservegebieden voor ontginning. Het oostelij- ke deel heeft grotendeels een agrarische woon- en woon- uitbreidingsfunctie. Een brede zone voor milieubelastende industrieën is echter voorzien en gedeeltelijk gerealiseerd in het Duffelse. Een eventuele realisatie van het gewestplan zou dus een verdere vernietiging van de open ruimte in deze reeds zwaar gehavende omgeving veroorzaken. Een andere grote bedreiging is de steeds terugkerende stortproblematiek. Ook het uitbreiden van recreatieve infrastructuren zal plaatselijk ten nadele van het biologische milieu zijn.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 55 Land van Boom

Instituut voor Natuurbehoud 56 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Land van Heist en Keerbergen Land van Heist 5en Keerbergen (III)

Kleinschalig tuinbouwlandschap te Sint-Katelijne-Waver

5.1 Geologie 5.2 Geomorfologie

Het tertiaire substraat van het hier besproken gebied Het gebied is vlak.Vanaf ca. +10 m in het oosten daalt bestaat grotendeels uit het Rupeliaan (VAN DIJCK et al. het naar het westen tot +3 à +4 m en naar het zuiden tot 1986). In de randzone betreft het de zanden van Berg, ca. +5 m. elders de Boomse klei. In het uiterste zuidoosten bevindt De brede stuifzandrug ten noorden van de Dijlevallei ver- zich nog een kleine vlek Assiaan (BAEYENS 1964). toont een golvend en vaak uitgesproken microreliëf Bovenop het Tertiair bevindt zich een dik pakket pleisto- (VANDAMME & DE LEENHEER 1970). ceen dekzand. Beide lagen zijn meestal van elkaar geschei- den door een residueel basisgrind. Ten noorden van de Dijlevallei loopt een brede laat-pleis- tocene stuifzandrug.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 57 Land van Heist en Keerbergen

5.3 Hydrologie en 5.5 Landschapsbeschrijving hydrografie aan de hand van Het gebied is doorsneden door talrijke beken. In het cultuurhistorische noorden vloeien deze naar de Nete, verdeeld over twee kleine deelbekkens: dit van de Goorbosbeek- invloeden Offendonkbeek en dit van de Langendijkbeek (Walem). De beekjes van het centrale en zuidelijk deel vloeien naar De Zuiderkempen zijn, in tegenstelling tot de Midden- de Vrouwevliet, die ten noorden van Battel in de Dijle uit- en Noorderkempen vroeg ontgonnen. In het hier bespro- mondt. ken gebied (Land van Heist en Keerbergen) restten ten tij- den van DE FERRARIS (ca. 1777) dan ook slechts enkele klei- Het grondwater onder de Boomse klei is weinig ne stukjes heide, nl. nabij Walem en Sint-Katelijne-Waver. kwetsbaar. Elders (in de hele randzone) is het zeer kwets- Op de stuifzandrug te Bonheiden was de heide nog rela- baar omdat hier de weinig doorlatende Boomse klei ont- tief uitgestrekt. Enkele kleinere en grotere boscomplexen breekt (VAN DIJCK et al. 1986). Grondwaterwinningen zijn waren nog aanwezig (vooral tussen Walem en Sint- schaars, er is één winning nabij Sint-Katelijne-Waver Katelijne-Waver). Verder bestond het landschap vooral uit (ANONIEM 1984). kleine akkers, omzoomd met hagen en houtkanten. Moerassige weiden bevonden zich in de valleien. De bewoning was vrij sterk verspreid en bestond vooral uit straatdorpen. De kasteeldomeinen waren alle reeds aan- 5.4 Pedologie wezig. De stad Mechelen bevond zich volledig binnen een vestinggordel. Het noordwestelijk deel van de erbij horen- De bodem bestaat vooral uit lemig zand, soms met de ringgracht bestaat momenteel nog. een lemige of kleiig-zandige tot kleiige ondergrond. Inmiddels is de bewoning sterk toegenomen en dit vooral Plaatselijk bevinden zich vlekjes zand-, licht zandleem- of vanaf het begin van deze eeuw en plaatselijk pas vanaf de zandleemgronden. Een depressie nabij Midzelen (ten zuid- jaren ‘50 (stuifduinrug Bonheiden). westen van Sint-Katelijne-Waver) bestaat uit zware klei. De granulometrische samenstelling is in de Zuiderkempen doorgaans fijner dan in overeenkomstige gronden in de rest van de Kempen (VANDAMME & DE LEENHEER 1970). De stuifzandrug langs de Dijlevallei heeft een grovere tex- tuur dan de rest van het hier besproken gebied. Grote vlekken gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodems (verbrokkelde textuur B horizont) wisselen af met plaggenbodems. De laatste zijn ontstaan o.i.v. eeuwenlange agrarische activiteiten met toediening van een hoeveelheid organische mest. Lokaal bevinden zich ook podzolen (humus en/of ijzer B horizont). Matig natte gronden overheersen, maar ook matig droge en natte komen voor.

Instituut voor Natuurbehoud 58 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Land van Heist en Keerbergen

5.6 Algemene biologische 5.6.2 Land van Keerbergen De stuifzandrug te Bonheiden is sterk bebouwd. typering Tussen de bebouwing bevinden zich relicten van naaldbos (vooral Grove den, frequent met een ondergroei van Fytogeografisch behoort dit gebied tot het Kempisch vogelkers). In de overgang naar de Dijlevallei (Dorstveld en district. Dit komt tot uiting in de biotopen. Hier en daar Domein Befferhof) zijn nog goed ontwikkelde vegetaties, komen elementen voor van meer voedselarme milieus. typisch voor dergelijke stuifzandruggen, aanwezig. Het betreft vooral struisvegetaties op zure bodem (ha) Voorbeelden zijn eiken-berkenbos (qb, Zomereik, Zachte en eiken-berkenbossen (qb), maar ook, hoewel spora- berk, Wilde kamperfoelie, Adelaarsvaren en Bochtige disch, andere karteringseenheden als aom, ms, cg en sg smele), struisgraslandjes (ha) met Bochtige smele, komen voor. Pijpenstrootje, Rood zwenkgras, Zandblauwtje en Struikheide en stuifduinvegetaties (o.a. Zandzegge, 5.6.1 Land van Heist Buntgras, Pijpenstrootje, Hazenpootje). Een vochtiger hooi- land bevat Zwarte en Scherpe zegge, Adelaarsvaren, Het deels verstedelijkt landschap in dit deel van het Wateraardbei, Rankende helmbloem, Grote wederik e.a. Land van Heist en Keerbergen wordt in de eerste plaats (BAUWENS et al.1980). bepaald door tuinbouw (serrecomplexen, kq en groente- teelt in open lucht, bs) en graasweiden (vooral hp). Het typeren van de populierenaanplanten is niet altijd Niettegenstaande het intensieve karakter van de teelten eenvoudig. Zo werd (jaren ‘80) in een populierenbosje is het biologisch milieu plaatselijk nog goed ontwikkeld. langs de baan Nekkerspoel-Heist-op-den-Berg een Opvallend zijn de vele, kleine, soortenrijke graslanden en ondergroei van Hazelaar, Spaanse aak,Vogelkers,Wilde lijs- geruderaliseerde, soms verlaten mesofiele hooilanden terbes, wilg, braam, Grote brandnetel (dominant), (hp*, hr/hu, hu°) te midden van dit intensieve tuinbouw- Kleefkruid, Gewone berenklauw, Bosanemoon, Speenkruid, gebied. Deze graslanden worden slechts extensief Gewone engelwortel en Moerasspirea gevonden. Het begraasd en/of weinig bemest. betreft dus zowel soorten van natte als drogere gronden. Fytosociologisch verwijzen zij naar Alno-Padion bossen en Langs en tussen bepaalde akkers (bs, k(hp*)), gewen- naar eiken-haagbeukenbossen. ten genaamd, zijn interessante, grazige stroken aanwezig. Op de minder natte gronden zijn vooral eiken-haagbeu- Deze gewenten zijn hakvruchtakkers met brede grazige ken- en zure eikenbossen (qa, qs) aanwezig.Vaak is de strui- wendakkers van een viertal meter breed. Deze wendak- klaag goed ontwikkeld met bv. Gewone vlier, Zwarte els, kers bevatten meestal een mengsel van eenjarigen (o.a. Wilde lijsterbes, Vogelkers, Hazelaar en een kruidlaag van Gewone spurrie) en graslandplanten die tegen betreding Bosanemoon, Klimop, Gewone salomonszegel, braam, kunnen zoals Veld- en Schapezuring, Pinksterbloem en Adelaarsvaren e.a.Andere loofhoutaanplanten bestaan dan Vertakte leeuwentand. De akkers zelf bestaan uit ca. 1,3 weer uit berk of een mengeling van bv. Amerikaanse eik, meter brede bedden. Waar er een voldoende grote Zomereik,Tamme kastanje en berk. oppervlakte uit gewenten bestaat (min. 4 ha), zingt de De rest van het zuidelijk deel is ingepalmd door bewo- veldleeuwerik met dichtheden tot 1 zangpost per hecta- ning met vele en vaak grote tuinen waar hoofdzakelijk re (mededeling L.Vertommen 1998). naaldhout primeert.

Andere biologisch interessante elementen zijn Als broedvogels zijn o.a. Zwarte, Groene, Kleine bonte en beperkt tot verspreide bosjes, forten, schansen en kas- Grote bonte specht, Kuifmees, Zwarte mees, Goudhaantje, teeldomeinen. Vaak zijn deze elementen gebonden aan Bonte en Grauwe vliegenvanger, Zwarte en Gekraagde valleien (bv. vallei van de Vrouwevliet). In dergelijke vallei- roodstaart, Sperwer, Boomvalk en Buizerd vermeldens- en bestaan de bosjes uit populierenaanplanten (lhi, lhb) en waardig (mededeling Wielewaal, afdeling Mechelen). eventueel uit Zwarte els. Plaatselijk is er alluviaal “essen- In een loofbos in het overgangsgebied naar het Dijle-alluvi- olmenbos” (va) met Zwarte els in de boomlaag. Bij ver- um komen diverse kolonies van de Rode bosmier voor, storing (o.a. eutrofiëring) betreft het vooral nitrofiel, allu- een soort die in Vlaanderen zeldzaam geworden is viaal elzenbos (vn). (NIEUWBORG & VANDENBUSSCHE 1996).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 59 Land van Heist en Keerbergen

rendiermossen. Beide schansen hebben potenties als over- 5.7 Gebiedsbespreking winteringsplaats voor vleermuizen maar zijn nu sterk ver- waarloosd en bevatten teveel openingen (daardoor teveel 5.7.1 Gebied 19: Relicten in het Land van luchtcirculatie).Tijdens de winter van 1998-’99 werden tij- Heist dens een controle slechts een tiental vleermuizen waarge- nomen. Zure struisgraslanden (ha) bevinden zich ten westen De bosjes langs de Vrouwevliet (19d) (ten noorden en zuiden van het Domein Rozendaal (19a) (§ 3.7.15). van Mechelen) zijn sterk verruigd met soorten als Grote Deze zijn soms mooi ontwikkeld met Zandblauwtje, brandnetel, Kleefkruid, Gewone smeerwortel, Fluitenkruid Schaduwkruiskruid, Struikhei, opslag van Gewone brem en en Reuzenbalsemien.Tussen de ruigtekruiden groeien grote éénmaal zelfs Hemelsleutel, al zal deze laatste waarschijnlijk hoeveelheden Speenkruid en diverse moerasplanten zoals uit een naburige tuin ontsnapt zijn. De meeste van deze Echte valeriaan, Gewone engelwortel, Moerasspirea en struisgraslanden hebben zich ontwikkeld op voormalige Gewone dotterbloem. Langs de Vrouwvliet zijn typische en akkers (soms zijn de aspergebedden nog te zien) en ver- algemene soorten aanwezig van waterrijke gebieden en bossen spontaan of worden met allerlei boomsoorten hoogopgaande bossen zoals Wilde eend, Koekoek, (meestal naaldhout) beplant. Ook ter hoogte van Wielewaal en diverse kleine zangvogels. Mostaardpot (19b) lag nog een mooi struisgrasland. Het is in 1998 in een intensief cultuurgrasland omgezet. Er staan 5.7.2 Gebied 20: De vallei van de Bruine nog enkele grote Zomereiken en Amerikaanse eiken langs beek het perceel en in de perceelsrand worden nog relicten van het voormalige struisgrasland (hp + k(ha) + kbd) waarge- Het bosrijk landbouwgebied ten noorden van nomen (mededeling L. Vertommen 1998). Een kleiner Bonheiden sluit aan bij een groter geheel, namelijk de val- struisgraslandje ligt net ten noorden van vorig perceel, lei van de Bruine beek met de bossen van Zellaar en omsloten door zuur eikenbos. Berentrode (kaartbladen 24). Het betreft een landschap- Ook op andere plaatsen zoals wegbermen en lokale pelijk en biologisch interessant geheel met talrijke heggen, zandopduikingen kunnen dergelijke schrale vegetaties houtwallen en bomenrijen. Het Zellaarbos is een kasteel- teruggevonden worden. bos met een arboretum en grote delen eiken-haagbeuken- bos (qa) met Zomereik, Beuk, Haagbeuk, Grote muur, In deze omgeving liggen nog enkele mooie stukken Klimop, Robertskruid, Lievevrouwebedstro e.a. Naar het eikenbos (qs, qb) met o.a. Lelietje-van-dalen en zuiden gaat het over in eiken-berkenbos (qb) met Ruwe Adelaarsvaren. De nabijgelegen plas (aom°) doet aan een berk, Mannetjesvaren, bramen en Hengel. Ook nitrofiel mesotroof ven denken, maar is nogal verstoord o.a. door loofbos met Gewone vlier, Grote brandnetel en Hondsdraf verdroging, waardoor er een overwoekering optreedt met is aanwezig (MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN 1990). Pitrus en Biezenknoppen in de zones die droogvallen. In de permanent natte stukken bevinden zich nog vlotgras, veel De avifauna van het bosrijke geheel van de vallei van Knolrus en ook nog zeggen. De plas is interessant voor de Bruine beek, Zellaarbos, Berentrode (kaartbladen 24) libellen en amfibieën. Langs de oever is er opslag van ber- is rijk aan broedvogels, doortrekkers en wintergasten en ken, Zomereik en wilgen. bevat o.a. de typische avifauna van oude beuken- en eiken- bestanden. Enkele broedvogels zijn o.a. Wilde eend, De omgeving van de Bemortelhoeve (19c) is een erg Waterhoen, IJsvogel, Gele kwikstaart, Bosrietzanger, divers gebied, opgebouwd uit kleinere bosjes, weilanden, Rietgors, Patrijs, Kievit, Veldleeuwerik, Torenvalk, Steenuil, houtkanten en wegbermen.Verschillende soortenrijke cul- Bosuil, Ransuil, Groene en Grote bonte specht, tuurgraslanden (hp*) waarvan sommige o.a. met Boomklever, Boomkruiper, Gierzwaluw, Grote en Knolboterbloem. Opmerkelijk is ook de aanwezigheid van Zanglijster, Roodborsttapuit, Nachtegaal, Grauwe vliegen- een onbemest pijpenstrootjesgrasland (hme) met nog ver- vanger, Boompieper en de zeldzamere Kleine bonte specht schillende zeldzame kensoorten en het voorkomen van en Bosuil. Niet zo heel lang geleden broedde er ook de Slangewortel en Waterdrieblad. Grauwe klauwier (BAUWENS et al. 1980). Deze soortenrijkdom hangt samen met het gevarieerde Net ten zuiden van Sint-katelijne-Waver bevinden landschap met waterrijke delen, oude bossen, hagen en zich nog twee oude schansen (kf; Dorpveld en Bosbeek; houtkanten en minder intensief bewerkte landbouwgron- 19d). De schans van Bosbeek is wat vegetatie betreft het den. interessantst. Een open heuvel met fruitbomen, met op de zuidelijke en oostelijke helling bloemenrijke graslanden met o.a. Gewone brunel, Sint-Janskruid, Jacobskruiskruid en zelfs

Instituut voor Natuurbehoud 60 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Land van Heist en Keerbergen

5.8 Globale evaluatie en bescherming

Het biologisch milieu in dit deel van het land van Heist en Keerbergen is sterk versnipperd door de dichte bewo- ning en de intensieve agrarische uitbating.Toch zijn er rela- tief veel soortenrijke graslandjes overgebleven. De verspreide bosjes en valleigebieden hebben op biolo- gisch vlak vooral een functie als ‘stepping stones’ voor migrerende organismen. Andere belangrijke functies zijn hun sociale en landschappelijke rol, gezien de schaarste aan meer natuurlijke elementen in deze omgeving. Zones die in hun geheel biologisch belangrijk zijn, zijn het complex van de vallei van de Bruine beek-Zellaarbossen (ten noorden van Bonheiden), de overgangszone van het stuifduin van Bonheiden naar de Dijlevallei en de over- gangszone naar de Netevallei. Zij bezitten zowel een floris- tisch-vegetatiekundig als een faunistisch belang. De over- gangszone van het stuifduin sluit tevens aan bij het Mechels Broek en omgeving waardoor de biotoopdiversiteit en de gradiëntenrijkdom van het geheel groter is dan van de indi- viduele deelgebieden.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 61 Land van Heist en Keerbergen

Instituut voor Natuurbehoud 62 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandig Binnen-Vlaanderen Zandig 6Binnen-Vlaanderen (IV)

Natte graslanden met bomenrijen langs de Molenbeek te Liezele

Het betreft hier een oostelijke uitloper van Zandig Binnen-Vlaanderen. Merk op dat de alluvia van de Schelde, van de Rupel en van de Zenne onder hoofdstuk 3 besproken worden. Drie deelgebieden worden onderscheiden. Zandig Klein-Brabant (IVb) is het grootste. Ten noordwesten van de Schelde strekt de Vlaamse vallei (gebied IVa) zich uit en in het oosten ligt het zandig deel van het Zenne-Dijle-interfluvium (IVc).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 63 Zandig Binnen-Vlaanderen

6.1 Geologie 6.2 Geomorfologie

Dit gebied komt in grote lijnen overeen met de oostelij- Zandig Klein-Brabant is vlak tot licht golvend met ke uitloper van het Vlaamse vallei-gebied. De Vlaamse vallei een algemene lichte daling naar het noorden. Het betreft (Figuur 3.1) is ontstaan door terugschrijdende riviererosie tij- een sedimentatiereliëf, ontstaan door pleistocene opvul- dens opeenvolgende zeeregressies en dit vooral tijdens de ling. Saale-IJstijd (begin van het Laat-Pleistoceen; DE MOOR & Laag gelegen vlakke interfluvia met west-oost tot zuid- WALSCHOT 1972; DE MOOR & HEYSE 1978; GOOSSENS 1984). west-noordoost gerichte zandruggen worden onderbro- De oostelijke arm sneed zich in ten zuiden van de Boomse ken door overwegend zuid-noord lopende beekdalen klei tot diep in de oudere oligocene en eocene zanden en (DE MOOR & HEYSE 1978). kleien. Door deze insnijding daalde de erosiebasis van de Het noordelijke en centrale deel is grotendeels vlak, met rivieren (hoofdstuk 3, gebied I). In het Eemiaan werd het een zwak tot matig uitgesproken microreliëf. Grote zwak gebied opnieuw overstroomd door de zee. Eem-sedimenten gewelfde drogere gedeelten met gering microreliëf en werden afgezet maar later, tijdens het begin van het enkele kleine lokale ruggen (soms tot +9 m) wisselen af Weichseliaan, weer opgeruimd of herwerkt. Het gehele met smalle tot bredere vochtige depressies (LOUIS 1966, Vlaamse valleigebied werd tijdens de Weichsel-ijstijd (Laat- 1972, 1974; MIJS & VLASSENBROECK 1979). De hoogte daalt Pleistoceen, vooral in het Tardiglaciaal) opgevuld met dekzand, er tot gemiddeld +5 m. zandleem en leem (formatie van de Vlaamse vallei) zodat ze De pleistocene stuifzandruggen langs de Scheldevallei zijn nu niet meer in het landschap waar te nemen is. Het betreft hoger gelegen (+7 tot + 10m) en bezitten een meer sedimenten van niveo-eolische (bovenste dekmantel) en geaccentueerd microreliëf. Nochtans is het oorspronkelij- vooral van niveo-fluviatiele oorsprong (DE MOOR 1963). De ke duinreliëf grotendeels verdwenen door afgravingen pleistocene afzettingen bereiken een dikte van 15 tot 20 m (MIJS & VLASSENBROECK 1979). en meer (LOUIS 1966, 1972, 1974).Vaak bevindt zich tussen Het zuidelijk gedeelte, dit is de overgangszone naar de pleistocene zanden en het Tertiair een dik grindpakket. Zandlemig Klein-Brabant, is licht golvend tot vrij vlak. De De vorming en de opvulling van de Vlaamse vallei ligt aan de vlakkere delen hebben een microreliëf dat tot 1 m hoog- basis van het ontstaan van de as Rupel-Dijle-Demer. Deze as teverschil veroorzaakt (LOUIS 1966). De zuidoostelijke en vormt ongeveer de noordelijke grens van het Vlaamse vallei- zuidwestelijke delen bevinden zich op ongeveer +10 m, gebied. De pleistocene opvulling van de Vlaamse vallei had tot met plaatselijk enkele ruggen die iets hoger gelegen zijn. gevolg dat de oorspronkelijke loop langs Gent en Brugge In het centrale zuidelijke deel loopt de hoogte echter op (Figuur 3.1) verstopt geraakte. Hierdoor brak de Schelde tot +15 à +20 m en zelfs tot +23 m (ten zuiden van definitief door de Rupeliaancuesta heen (Schelde van Malderen). De oorzaak hiervan is te vinden in de aanwe- Hoboken). zigheid van de klei van Asse op geringe diepte (randzone In het uiterste zuiden bevindt zich de randzone van de van de Vlaamse vallei). Vlaamse vallei. De klei van Asse (Bartoniaan) en het Rupeliaan De beekvalleien zijn in het hele gebied weinig tot zeer (in het uiterste noorden van de randzone) zitten hier ondiep. weinig ingesneden. In het westelijk en oostelijk deel zijn zij Op bepaalde plaatsen (zuidwesthellingen) bevindt de klei van smal. In het noorden daarentegen bereiken zij plaatselijk Asse zich binnen boorbereik (LOUIS 1972, 1974). een breedte van 200 m.

In het Laat-Pleistoceen (einde Tardiglaciaal) werden plaat- Het stukje Vlaamse vallei is vlak tot zeer zwak gol- selijk stuifzandruggen afgezet en dit op de oostrand van de vend met grote, vlakke depressies (LOUIS 1974). De zone Scheldevallei (t.g.v. de toen heersende windrichting). Kleine tussen Zogge en Hoort is met +6 m bijna het hoogst stuifzandruggen zijn te Grembergen en Kastel waargenomen. gelegen en vormt de scheidingslijn tussen het Durme- en Een grote rug is gelegen tussen Mariekerke en Branst en het Scheldebekken in strikte zin. Het hoogste punt (+7 loopt verder door over Bornem tot aan Wintam (kaartbladen m) bevindt zich in de dorpskom van Grembergen en 15). Ook elders werden dergelijke langgerekte ruggen langs maakt deel uit van een stuifzandrug langs de Scheldevallei. de valleien afgezet: bv. te Malderen langs beide Molenbeken, te Heffen, te Leest en te Ruisbroek. Ook langs de Zenne Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium ligt groten- (Muizen-Bonheiden), langs de Dender (Denderbelle) en langs deels op ongeveer +10 m, maar in het noorden komen de Vondelbeek (Lebbeke) zijn dergelijke duinruggen afgezet. laagten van +5 m voor. De daling naar het alluvium In het Holoceen trad veenvorming en later alluviale afzet- gebeurt vrij snel. In het stuifzandgebied van Muizen- ting op in de rivierdalen (gebied I). Ook traden lokaal nog ver- Bonheiden worden hoogten van +13 m bereikt. stuivingen op t.g.v. de toegenomen erosie door de groot- schalige bosontginningen (formatie van Meer en van Kalmthout).

Instituut voor Natuurbehoud 64 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandig Binnen-Vlaanderen

6.3 Hydrologie en 6.4 Pedologie hydrografie In Zandig Klein-Brabant wisselen grote vlekken lemig zand en licht zandleem elkaar af. De granulometrische Zandig Klein-Brabant wordt ontwaterd door beken samenstelling is doorgaans fijner t.o.v. deze van gelijkaardige met ruwweg een zuid-noord verloop. In het centrale gronden in de Kempen (VANDAMME & DE LEENHEER 1970). deel zijn de belangrijkste de Kleine en de Grote Het betreft vooral matig natte tot matig droge bodems, Molenbeek met stroomafwaarts de Vliet. Beide vormen gewoonlijk met relatief kleine waterpeilschommelingen relatief brede valleien, die samen komen te Wintam gedurende de seizoenen (ca. 1 m). De lichte zandleem- (kaartbladen 15) en in de Rupel uitmonden. Beide heb- gronden zijn vooral in de lagere delen van de interfluvia ben verscheidene zijbeken, die vaak gevoed worden gelegen, de lemige zandgronden op de hogere delen (LOUIS door talrijke gegraven greppels. Door afdamming van de 1966, 1972, 1974). Vliet in 1976 viel de getijdewerking in dit bekken weg. Bodems met een verbrokkelde textuur B horizont overwe- Het oostelijk gedeelte wordt ontwaterd door de Zwarte gen. Zij zijn ontstaan door degradatie van bodems gevormd beek en enkele andere kleinere zijbeekjes van de Rupel onder gemengd loofbos en dit door het rooien van het bos en door de Aalbeek, een zijriviertje van de Zenne. (vroege middeleeuwen) of door bosdegradatie (AMERIJCKX In het westelijk deel stromen de Vondelbeek en de 1972; LOUIS 1974). Bodems met diepe antropogene humus Bandsloot of Steenbeek met hun zijbeken. Beide monden A horizont en postpodzolen (bodems met verbrokkelde uit in de Dender, ter hoogte van Dendermonde. humus en/of ijzer B horizont) nemen kleinere tot grotere Daarenboven lozen tussen Dendermonde en vlekken in rond oude hoeven of rond dorpen en gehuch- Mariekerke enkele kleinere beekjes rechtstreeks in de ten. Beide laatste zijn ontstaan door eeuwenlange cultuur Schelde. De Dender zelf stroomt sinds de helft van de met intensieve, diepe grondbewerking. Bij de bodems met jaren ‘70 via een kunstmatige omlegging langs de polder diepe humus A horizont is er daarenboven een belangrijke ten noordwesten van Dendermonde. De oude loop aanvoer van organische mest geweest, in dit geval groenbe- bleef bewaard, maar recent werd een gedeelte in het mesting in een drieslagstelsel, humuszoden van braakgrond centrum gedicht. en stadsafval van Antwerpen, aangevoerd per schip. Gezien In het kanaal van Willebroek wordt het waterpeil hoog het Zandig Klein-Brabant reeds lang in cultuur is, nemen gehouden. Hierdoor treden verliezen naar de omgeving deze oude cultuurgronden relatief grote oppervlakten in. op, zodat de gronden in een relatief brede strook langs Door hun optimale vochtigheid (zowel vochtige gronden als het kanaal een verhoogde grondwaterstand vertonen drogere), hun dik vruchtbaar humuspakket en hun fijne (LOUIS 1966). structuur zijn zij zeer geschikt voor diverse groenteteelten (DE ROECK & DE CONINCK 1961). Soms hebben dergelijke Het interfluvium van het gedeelte van de Vlaamse bodems een min of meer bolvormig oppervlak wat eigen- vallei op de kaartbladen 23 is samengesteld uit twee lijk typisch is voor het Waasland (kaartbladen 15). deelbekkens. Het uiterste noordwestelijke deel watert af Lokaal bevinden zich bodems met een textuur B horizont naar de Durme. De rest wordt ontwaterd door een of met een weinig duidelijke kleur B horizont. groot aantal kleine sloten, beken en grachten, die recht- streeks in de Schelde lozen en dit via sluizen en via In de zuidelijke overgangszone naar de zandleemstreek bemaling (LOUIS 1974). zijn de gronden vaak zwaarder door de ondiepe ligging van de klei van Asse (vooral ten zuidoosten en zuidwesten van Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium wordt ten zui- Buggenhout). Deze kleilagen en/of zware zandleemlagen in den van Mechelen grotendeels ontwaterd door de de ondergrond doen in natte seizoenen een tijdelijk stuw- Barebeek, die, hoewel ze een gedeelte door het Zenne- watertafel ontstaan. Hier kan het grondwaterpeil dan ook alluvium stroomt, ten noorden van Hofstade afbuigt naar verscheidene meters schommelen in de loop van de sei- het oosten en nabij Muizen in de Dijle uitmondt. Het zoenen. noordelijk gedeelte wordt door grachtenstelsels en klei- In de grotere valleien (centraal deel van Zandig Klein- ne beekjes ontwaterd naar de Zenne en de Dijle. Brabant) domineren natte tot uiterst natte zandleem- tot In Zandig Klein-Brabant en in het Zandig Zenne- kleigronden zonder profielontwikkeling. Ook in enkele Dijle-interfluvium bevinden zich verscheidene relatief grote, min of meer geïsoleerde alluviale depressies in het grote industriële grondwaterwinningen en een drinkwa- noorden (Breeven, het Moer bij Kalfort) zijn deze bodems terwinning (ANONIEM 1984). Door de grote dikte van het aanwezig. zandige pakket en het ontbreken van minder doorlaten- de lagen zijn de grondwaterlagen hier zeer kwetsbaar Op de stuifzandrug in het noorden overheersen droge (BAETEN et al. 1986; VAN DIJK et al. 1986, 1987). tot matig natte zandgronden. Naast profielloze duinbodems

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 65 Zandig Binnen-Vlaanderen zijn hier vooral postpodzolen (gronden met verbrokkelde humus en/of ijzer B horizont) en in mindere mate podzolen 6.5 Landschapsbeschrijving aanwezig. Podzolen zijn ontstaan onder heidevegetaties, postpodzolen door ontginning van heide en eeuwenlange aan de hand van cultuur- bewerking. De overige laat-pleistocene ruggen, inclusief deze langs de historische invloeden Dender en langs de Vondelbeek, sluiten qua textuur en pro- fielontwikkeling meer aan bij de omgeving: het betreft lemi- 6.5.1 Algemeen ge zand- tot licht zandleemgronden, overwegend met een Het gehele gebied is vroeg ontgonnen in vergelijking met verbrokkelde textuur B horizont. de Kempen, zodat bos en heide op het einde van de middel- eeuwen schaars waren. Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium bestaat even- In de vroege middeleeuwen waren enkel de beste gronden eens vooral uit een afwisseling van licht zandleem- en lemi- ontgonnen, meestal overeenstemmend met de hoogten van ge zandgronden. In het noordelijke deel overheersen gron- het microreliëf. Het waren gemeenschappelijk ontgonnen en den met een diepe antropogene humus A horizont (zie open akkercomplexen (de zgn. kouters). De openheid hing boven). Meestal zijn zij matig droog tot matig nat. Op de o.a. samen met het gemeenschappelijk gebruik van de gron- stuifzandrug Muizen-Bonheiden domineren lemige zand- en den volgens het drieslagstelsel. Soms zijn deze kouters in het zandgronden met een prepodzol- tot podzolprofiel huidige landschap nog te herkennen door hun open karakter. (bodems met een weinig duidelijke tot duidelijke humus- Door de eeuwenlange bewerking en bemesting met organi- en/of ijzer-aanrijkingshorizont). sche afvalstoffen bezitten zij een diep antropogene humus A Ten zuiden van de rug betreft het matig droge tot matig horizont. natte licht zandleem- en soms zandleemgronden met een Meestal werd de bewoning aan de rand van de kouter verbrokkelde textuur B horizont. gegroepeerd (de zgn. koutersite) om het verlies aan goede akkergrond te beperken. De huizen werden opgetrokken Het stukje Vlaamse vallei wordt gekenmerkt door rond een dries, d.i. een driehoekig pleintje in gemeenschappe- matig droge tot matig natte zandgronden en in mindere lijk gebruik. mate door lemige zandgronden. Bodems met een verbrok- Verder bestond het landschap tot in de 13de eeuw uit heide- kelde textuur B horizont en bodems met diepe antropoge- velden en boscomplexen. De heidevelden waren ontstaan ne humus A horizont overheersen maar ook podzolen en door bosdegradatie door eeuwenlang menselijk gebruik (o.a. postpodzolen komen voor. gemeenschappelijke weidegronden). Door bevolkingstoename werd ontginning buiten de kouters vermoedelijk vrij snel noodzakelijk. Het ontginnen van minder geschikte gronden liet oorspronkelijk geen grootscha- lige aanpak toe (o.a. graven van een draineringsnet op moe- rassige gronden).Tezamen met de wijzigende maatschappelij- ke structuur was dit de oorzaak van het private karakter van deze zgn. akker- of kampontginningen. Door het individueel karakter dienden de percelen afgebakend te worden met levende afsluitingen (hagen, houtkanten). Grootschalige ontginningen startten in de 13de eeuw. Zij gingen vaak uit van grote abdijen, waardoor ze systematisch gebeurden en een regelmatige blokpercelerings-patroon kenden. Ook zij hadden een privaat karakter. De woonsten werden opgetrokken bij de akkers, zodat een meer verspreide bewoningsstructuur ontstond met een tendens tot concentratie in gehuchten.

Hoewel de huidige grotere dorpen vaak ontstaan zijn uit een voormalige koutersite, wordt de verder groei van een dorp vooral bepaald door economisch-geografische elemen- ten (bv. ligging op kruispunt van handelswegen en/of nabij voorden of bruggen over rivieren). 19de en 20ste eeuwse uit- breidingen hingen vooral samen met een al dan niet gunstige ligging voor industriële vestigingen.

Instituut voor Natuurbehoud 66 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandig Binnen-Vlaanderen

6.5.2 Vlaamse vallei Bornem en de inmiddels grotendeels verdwenen Munkbossen te Puurs. Het zgn. Sleutelbosje is een restant Figuur 3.5 geeft een beeld van de vroeg-middel- van deze Munkbossen, maar ook Buggenhoutbos is sterk eeuwse kolonisatie van dit gebied (zie boven). Het juiste in oppervlakte geslonken (ANONIEM z.d.). tijdstip van deze kolonisatie is niet zonder meer te bepa- In het laat-middeleeuwse landschap bestond de bewo- len. Zeker is dat Hamme reeds in de 9de eeuw vermeld ning vooral uit gehuchten met losse bebouwing langsheen wordt en Grembergen en Moerzeke in de 11de eeuw een straat, verspreide hoeven, enkele kasteeldomeinen en (MIJS 1970). De gebieden tussen de kouters werden later enkele pleindorpen. In enkele dorpen zoals Opdorp (VAN als akkerontginningen in cultuur gebracht. DER LINDEN 1981) zijn de driezen (dit waren gemeen- Ten tijde van DE FERRARIS (ca. 1777) bestond het schappelijke veedrink- en -verzamelplaatsen in het cen- gehele gebied uit kleine percelen akkerland, omzoomd trum van de nederzettingen) tot vandaag nog duidelijk te door heggen en houtkanten. Plaatselijk bevonden zich herkennen. natte depressies met moerassige beemden (o.a. ten wes- ten van Moerzeke). Het huidige zuidelijk deel van Het kanaal Klein-Willebroek-Brussel werd tussen Grembergen was heide en bos. 1550 en 1561 gegraven. Nadien deden zich enkele dijk- Moerzeke en in minder mate Grembergen waren nog te doorbraken voor, waarvan de zgn. Kraagput te herkennen als kouterdorpen. Hamme had een radiale uit- Willebroek (nabij De Vleug) een restant is. breiding gekend door de ligging op een kruispunt van Latere grote infrastructuurwerken bestaan uit de aanleg wegen langs de enige oversteekplaats op de Durme (MIJS van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. In 1976 1970). De later ontstane gehuchten (akkerontginningen) werd de Vliet nabij haar monding afgesloten, waardoor zij bestonden vooral uit in los verband langsheen de straten niet meer onderhevig is aan getijdewerking en waardoor gegroepeerde woningen. De gehuchten Groot en Klein het grondwaterpeil, vooral langs de benedenloop, gedaald zand ten zuiden van Grembergen hadden een verspreide is. bewoning. Zandig Klein-Brabant is in zijn geheel een agrarische Landschappelijk verschilde het geheel van de nabijgelegen streek gebleven, zij het dat nu groenteteelt en veeteelt polder van Moerzeke-Kastel door de perceelsvorm. Deze (inclusief teelt van voedergewassen) domineren boven was nl. rechthoekig op het interfluvium t.o.v. smal lang- akkerteelten. Tot in het begin van deze eeuw werd veel werpig in het alluvium (§ 3.5.1). vlas geteelt. De inmiddels typisch geworden aspergeteelt deed haar intrede rond de eeuwwisseling. Grembergen is inmiddels sterk in zuidelijke richting Het landschap is opener geworden door het verdwijnen uitgebreid door toegenomen bebouwing in de gehuchten van hagen en houtkanten en vele van de later aangeplan- Klein en Groot zand en vooral na 1850 (MIJS 1970). te knotwilgenrijen zijn inmiddels verdwenen. Ook Hamme is sterk in omvang toegenomen en dit in belangrijke mate door de uitbouw van een plaatselijke 6.5.4 Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium industrie in de tweede helft van de 19de eeuw (MIJS & VLASSENBROECK 1979). Ten tijde van DE FERRARIS (ca. 1777) was het gebied Recent is het geheel doorsneden door de autoweg nog maar dun bevolkt.Van enige uitzwerming ten zuiden Dendermonde-Sint-Niklaas. Verder is het landschap, met van Mechelen was nog geen sprake, Hofstade was een uitzondering van een industrieterrein ten zuiden van kleine nederzetting bij “Château de l’Hopital”.Ten noor- Hamme, agrarisch gebleven. den van de Barebeek was een open akkergebied, ten zui- den ervan een gesloten landschap met door hagen 6.5.3 Zandig Klein-Brabant omzoomde akkertjes en een aanzienlijke aaneengesloten oppervlakte bos. Het kanaal Leuven-Rumst en de weg Ten tijde van DE FERRARIS (ca. 1777) bestond dit deel Leuven-Mechelen bestonden al. Het kasteel van grotendeels uit kleine tot grote rechthoekige percelen Planckendaal eveneens, maar het Domein had nog niet akkerland met heggen of houtwallen er omheen. Naar zijn huidige omvang. Ten noorden van de huidige het noorden toe werden de percelen grosso modo gro- Trianondreef te Hofstade moet een soort jachtpaviljoen ter. Rond de meeste dorpskernen bevonden zich grote gestaan hebben op een omheind heideterrein. Ook ter open kouters, eventueel door dreven en plaatselijk door hoogte van het toponiem “Heide”, in de buurt van het houtkanten doorsneden. huidige station van Hofstade, was een vlek heide aanwe- De valleien van de Vliet en van de Grote en de Kleine zig. Molenbeek werden door moerassige beemden ingeno- In het begin van de 20ste eeuw werd het vijvercomplex men. Breeven was een grote vijver. Uitgestrekte bosge- van het Domein Hofstade gegraven t.b.v. de aanleg van bieden waren het Buggenhoutbos, het bos van Hof te spoorwegbermen. De huidige omvang ontstond in de Melis te Lippelo, het Moer te Kalfort-Puurs en dit te jaren 1937-1939 (DEHAVAY et al. 1978).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 67 Zandig Binnen-Vlaanderen

In de loop van de 20ste eeuw heeft het hele noordelijke en westelijke deel van het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium een 6.6 Algemene biologische uitgesproken residentieel karakter gekregen. typering Het Mechelse beschikte over een grote oppervlakte Geheel Zandig Binnen-Vlaanderen behoort fytoge- “bermen”. De open ruimte tussen de rijstroken van de E19 ografisch tot het Vlaams district. autostrade is qua oppervlakte één van de grootste bermen De mesofiele loofbossen bestaan vooral uit zuur eiken- in Vlaanderen. Hooilandbeheer van deze berm zorgde tot bos en eiken-berkenbos (qs, qb), eiken-haagbeukenbos welleer voor een pracht van een bloemrijke grasland met (qa) komt veel minder frequent voor. De valleien en het karakter van een mesofiel hooiland (o.a. veel natte depressies sluiten qua biotopen min of meer aan Knoopkruid en Margriet) en was erg in trek bij jagende roof- bij deze van gebied I: poldergraslanden (hpr, hpr*), eutro- vogels (NIEUWBORG & VANDENBUSSCHE 1996; mededeling fe plassen (aer, ae), populierenaanplanten (lhi, lhb) en E. Molenaar 1998). In 1998 werd echter de hele midden- rietlanden (mr, mru). Biotopen van voedselarmere gron- strook van de E19 van Antwerpen tot de aansluiting op de den vinden we vooral op de stuifzandrug te Bornem met Brusselse ring omgeploegd en beplant met vooral berken. relicten van heiden (cg, cd, cp), struisgrasvegetaties (ha), naaldbossen en eiken-berkenbossen (qb).

6.6.1 Vlaamse vallei

Typisch voor de Vlaamse vallei is het nog relatief kleinschalig, agrarische landschap met rijen van knotwil- gen, populieren en elzen. Een recente ruilverkaveling heeft echter zijn tol geëist onder de kleine landschaps- elementen. Tijdens een recente inventarisatie is tevens gebleken dat vogels zoals Veldleeuwerik en Graspieper, typisch voor zo’n landschap bijna volledig verdwenen zijn uit de streek (VANDENHOUTEN 1996).

Op de kouter ten zuiden van Hamme wordt voor- al aan akkerbouw gedaan. Elders wisselen akkers en soortenarme cultuurgraslanden (hx, hp) elkaar af. Plaatselijk bevinden zich enkele bolle akkers, die typisch zijn voor het meer noordelijk gelegen Land van Waas (LOUIS 1974). Frequent zijn knotwilgen- en/of populie- renrijen aanwezig (behalve op de open kouters). De densiteit ervan is plaatselijk laag waardoor het landschap hier een vrij open karakter heeft. Meer gesloten land- schappen met elzenkanten, bomenrijen en/of hagen bevinden zich in de lagere delen . Verspreid treffen we populierenaanplanten, zowel van het natte (lhb, lhi) als van het droge type (lsi), aan. De ondergroei is vaak rude- raal met een dominantie van Grote brandnetel.

Gebieden met een hoge ecologische waarde binnen dit agrarische gebied zijn beperkt tot enkele kleinschali- ge, natte depressies zoals het vijvergebied Hekkenhoek, De Moeren en de Gavers. Deze gebieden worden gekenmerkt door het voorkomen van vochtige, soorten- rijke graslanden en bosjes.

Instituut voor Natuurbehoud 68 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandig Binnen-Vlaanderen

6.6.2 Zandig Klein-Brabant de omgeving van Lippelo (Kasteelheide, Wipheide) en van Liezele (Overheide, Achterheide en omgeving), de Zandig Klein-Brabant bestaat grotendeels uit een agra- zone Ezendries-Hoge Heide-Steenbossen, de Pullaarse risch landschap met snippers van bosjes, kleinschalige gras- polder en de Geren evenals de verder besproken vallei- landjes en beekvalleitjes. gebieden. Het westelijke deel van Klein-Brabant is dicht De bossen en struwelen in de nattere depressies bevolkt, de bewoning is geconcentreerd in grote dorps- bestaan uit nitrofiele alluviale elzenbossen (vn), zgn. alluvia- kernen en lintbebouwing.Vooral op de noordelijke duin- le essen-olmenbossen (va, met Zwarte els in de boom- rug (vertrekkend vanaf Mariekerke, grotendeels op kaart- laag), populierenaanplanten, eutrofe wilgenstruwelen (sf) bladen 15) bevinden zich verschillende grote dorpsker- en combinaties van deze gemeenschappen. Vaak worden nen. In het zuidwesten is deze duinrug bosrijk. De niet ze aangetroffen in een mozaïek met grasland- en moeras- beboste en bebouwde delen worden vooral door tuin- vegetaties. bouw ingenomen. Grote industriegebieden bevinden zich langs de as In Klein-Brabant s.s. (streek van Bornem-Puurs) Mechelen-Sint- Niklaas (Bornem-Puurs) en nabij het nemen kleinschalige agrarische gebieden een grote opper- Zeekanaal en de Rupel (grotendeels in het alluvium gele- vlakte in. Deze zijn met talrijke houtkanten, ruige kanten, gen, gebied I) . kleine bosjes, verlaten forten, plassen e.d. belangrijk voor Het agrarische landschap bestaat uit een afwisseling allerlei fauna-elementen, zoals diverse zangvogels en enke- van open kouters (vroeg middeleeuwse ontginningen) op le prooivogels. de hogere gronden en een min of meer gesloten land- Het belang van een dergelijk landschap kan o.a. geïllus- schap met een vrij dicht ontwateringsnet in de depressies treerd worden aan de hand van het feit dat Klein-Brabant (LOUIS 1972, 1966). Het wordt gevormd door een afwis- s.s. een der laatste belangrijke broedarealen van de zeer seling van akker-, tuinbouw- en weilandpercelen.Typische zeldzame Klapekster vormde. Er kwamen eind de jaren ‘80 tuinbouwteelten voor Klein-Brabant zijn asperges en nog een 5 à 7 koppels voor, wat ongeveer 20% was van kolen. de in Vlaanderen nog resterende populatie (VLAVICO Grote delen van het landbouwgebied hebben een 1989). Begin de jaren negentig is de Klapekster hier echter hoge landschappelijke en sociaal-recreatieve waarde volledig als broedvogel verdwenen (DEVOS & ANSELIN (VAN DEN BROECK et al. z.d.). De vaak vele punt- en lijn- 1996; ANSELIN et al. 1998). vormige landschapselementen (houtkanten, percelen natte en/of ruige graslanden, parken, forten, sloten, ruige- De valleien van de Grote en (Kleine) Molenbeek val- re perceelsgrenzen, bermen, bomenrijen, veedrinkpoe- len op door hun kleinschaligheid en hoge biologische len) zijn vaak op zich reeds biologisch waardevol tot zeer waarde. De Molenbeken en sommige van hun zijbeken waardevol. Hun belang situeert zich op biologisch vlak kunnen meestal nog vrij door het landschap meanderen. vooral op het vlak van structurele dragers van het biolo- De Grote Molenbeek en de Robbeek hebben ook nog gisch milieu in het gehele agrarische gebied. De houtkan- een natuurlijk overstromingsgebied langs de linkeroever ten in de lagere delen bestaan zeer vaak uit knotwilgen van de Grote Molenbeek ten zuiden van Steenhuffel (VAN en soms ook uit elzen en/of populieren. Meidoornhagen DEN BRANDEN & VAN RIET 1996). Langs de oevers van zijn plaatselijk goed ontwikkeld. In perceelsgrenzen van beide Molenbeken staan nog veel bomenrijen met popu- natte graslanden met sloten worden vaak Moerasspirea, lieren, wilgen en soms essen of elzen. De vochtige graslan- Grote wederik, Wolfspoot, Rietgras, Harig wilgenroosje, den zijn deels omgezet tot populierenaanplanten, maar Grote kattenstaart, Riet, Rietgras, Gewone smeerwortel, toch zijn er nog vele soortenrijke, natte graslanden te vin- Gele lis, Echte koekoeksbloem, Koninginnenkruid en ster- den. De omgeving van Lippelo wordt gekenmerkt door de renkroos aangetroffen. nog grote bosbestanden van vooral zuur eikenbos (qs) en Typische broedvogels in het landbouwgebied zijn Kievit, aluviaal essen-olmenbos (va). Patrijs, Kwartel, Steenuil, Torenvalk, Veldleeuwerik, Gele In de streek rond Sint-Amands liggen nog verschillen- kwikstaart en de zeldzame Grauwe gors (COECKELBERGH de vlasrootputten en enkele poelen. Deze hebben meest- et al. 1990). al nog een goede waterkwaliteit en zijn daardoor biolo- Het agrarische landschap is niet overal meer intact, gisch heel interessant. doordat plaatselijk vele van de landschapselementen ver- dwenen zijn. Voorbeelden van agrarische gebieden rijk De agrarische gebieden ten oosten van Willebroek aan landschapselementen in Klein-Brabant zijn o.a. de hebben een meer open karakter dan in Klein-Brabant s.s. omgeving van het Moer-Eikevliet en de Kleine Amer te De belangrijkste dragers van het biologische milieu zijn Bornem en Puurs, de omgeving van Mariekerke-Sint- hier bossen (populierenaanplanten, elzenbroekbossen), Amands (Hoge heide, Kraaienbroek, Wolfsheide, kasteelparken, bomenrijen (minder dicht dan in Klein- Hemelrijke, Pandgatheide, Heiken, Smissen, Larendries), Brabant), de vele kleine valleitjes en een gebied

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 69 Zandig Binnen-Vlaanderen

(Schorheide) met soortenrijke cultuurgraslanden (hp*). Ter hoogte van Schorheide zijn tevens Fluitenkruid, 6.7 Gebiedsbespreking Berenklauw en Gewone glanshaver aspectbepalend in een aantal graslanden (hr/hu) of in de perceelsrand (hp + 6.7.1 Gebied 21: Relicten in het Lokers k(hu)). houtland De meer open agrarische landschappen in dit gebied De Moeren ten westen van Zogge (21a) vormen een zijn minder soortenrijk dan de bovenvermelde kleinschali- waterrijk gebied met eutrofe waters en nitrofiele alluviale ge landschappen in het westen. Nochtans herbergen de elzenbossen, beplant met populier. Een deel van dit gebied is verspreide bosjes een aantal typische bossoorten (bv. als natuurreservaat erkend. Wielewaal, Grote bonte specht) en op de open vlakte De Gavers (21b) is een zeer nat gebied met veenvor- voelt de Veldleeuwerik zich goed thuis. In de winter is de ming op een zandlemige bodem. Het gebied bestaat uit gras- Blauwe kiekendief een regelmatige gast (BEULLENS et landen afgewisseld met grachten en bomenrijen al.1986). (VANDENHOUTEN 1996). Soortenrijke cultuurgraslanden De open ruimte rond Blaasveldbroek is een agrarisch (hp*) met o.a. Pinksterbloem, Gewoon reukgras, Scherpe landschap. Het kasteel van Blaasveld, de bijbehorende loof- boterbloem, Gestreepte witbol en Veldzuring zijn hier nog te bossen, de met mooie dreven met goed ontwikkelde hout- vinden. In de grachten is Gele lis, Grote lisdodde, Grote wallen en bomenrijen nemen er een opvallende plaats in. waterweegbree, Zwanebloem en Rietgras aanwezig. Ook ter hoogte van het toponiem Hekkenhoek (21c) Bebouwde zones zijn meestal arm aan biologisch inte- bevinden zich minder bemeste graslanden met veel Scherpe ressante elementen. Uitzonderingen op deze regel zijn bij- boterbloem (hp*) of met Moerasspirea, Echte valeriaan, voorbeeld zeer oude muren, gebouwd met kalkmortel. Zo Engelwortel, Riet, Gele lis of Stijve zegge in de perceelsrand treffen we op de muren van de Sint-Bernardusabdij te (k(hf), k(mr), k(mc)). Verder is er rietland met populieren Bornem Muurpeper, Steenbreekvaren en de zeer zeldza- ingeplant (lh/mr) en komen populieraanplanten voor met me Tongvaren en Noorse streepvaren aan (mededeling moerasspirearuigte in de ondergroei (lh/mr, hf). In deze Wielewaal, afdeling Klein-Brabant 1999). buurt zijn er ook verschillende vijvers. Deze zijn echter als 6.6.3 Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium recreatievijver in gebruik en zijn weinig interessant

Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium is sterk verstede- 6.7.2 Gebied 22: De stuifzandrug en lijkt.Toch zijn er enkele grote ecologisch waardevolle gebie- Pandgatheide den bewaard gebleven, naast de vele kleine bosjes en kas- Op de stuifzandrug ten oosten van Branst (22a) vin- teelparken. den we naast zure eikenbossen en eiken-berkenbossen (qs, Het Domein Hofstade wordt gedomineerd door grote qb) ook spontane opslag van o.a. berk (sz), naaldhout- en plassen. Het omgevende bosgebied heeft kenmerken van andere loofhoutaanplanten en restanten van zure struisgras- het eiken-berkenbos. Aansluitend op dit domein ligt het landen (ha). Soorten als Zandblauwtje (soms massaal), Schipdallakenbos dat grotendeels uit dennen en andere Buntgras, Beemdkroon, Gewone brem, Sint-Janskruid, Klein aanplanten bestaat. Beide gebieden hebben een hoge fau- vogelpootje, Schapezuring, Gewoon struisgras, Zandzegge, nistische waarde. Meer naar het zuiden situeert zich een Bochtige smele, Grasklokje en Cladonia-soorten zijn typisch meer natuurlijk bos, het Steentjesbos (qa). (DE WIT 1989). In ruige schrale graslanden groeien o.a. Ten zuiden en oosten van de twee grote bosgebieden Vertakte leeuwentand, Schermhavikskruid, Gewoon dui- wordt een intensief landbouwgebied bijna uitsluitend door zendblad, Engels raaigras, Gewone kropaar en distels naast akkerbouw ingenomen. bovenvermelde soorten. Droge populierenaanplanten met ondergroei van hoog hak- hout (lsb) zijn vaak verwant met soortenarme eiken-ber- kenbossen. Zo kan het schaarhout bestaan uit berk, Zomereik en Amerikaanse vogelkers. In het akkerlandschap op de stuifzandrug kan plaatselijk een rijke akkerkruidflora waargenomen worden met o.a. Boerenwormkruid, Varkensgras, kamillesoorten, Perzikkruid, hennepnetel, Gewone rolklaver, Sint-Janskruid, Wilde cicho- rei, Grote klaproos, Vlasbekje, Akkerviooltje, Zwarte nacht- schade, Kleine ooievaarsbek, Gewone reigersbek, Akkerwinde, Vertakte leeuwentand, Beemdkroon en Schapezuring.

Instituut voor Natuurbehoud 70 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandig Binnen-Vlaanderen

Zelfs relatief kleine gebieden kunnen, o.a. dankzij hun 6.7.3 Gebied 23: Bornem, omgeving ligging in een open ruimte met talrijke landschapselemen- Barelstraat ten en met relatief geringe verstoringen, een rijke fauna herbergen. Dit is vooral het geval met verscheidene bosjes Reservaat Orchis te Bornem (23a), is een graslandre- op de noordelijke stuifzandrug. servaat (erkend natuurreservaat in beheer bij De Zo broeden in het zure eikenbosje op ‘t Hoogste bij Wielewaal), met hooilanden gedeeltelijk behorend tot de Mariekerke (Hoge of Grote Heide, Nonnenbos) o.a. dotterbloemhooilanden (hc) en gedeeltelijk verwant met Bosuil, Ransuil, Staartmees, Boompieper, Geelgors, Kauw het uiterst zeldzame onbemest pijpenstrootjesgrasland (kolonie), Groenling, Grauwe vliegenvanger, Tjiftjaf en (hm). De graslanden zijn grotendeels omgeven door nitro- Holenduif (DE WIT 1989; COECKELBERGH et al. 1990). Op fiel, alluviaal elzenbroek, beplant met populier (lhb/vn) en enkele percelen vinden we de in de streek zeer zeldzame met lokaal percelen behorend tot de moerasspirearuigte Rode bosmier en relictpopulaties van Levendbarende (hf). In het dotterbloemhooiland groeien o.a. Brede orchis, hagedis (mededeling K. Grolus 1998). Gewone dotterbloem, Echte koekoeksbloem, Grote rate- laar, Kale jonker en Bosbies. Het pijpenstrootjesgrasland is Het Kraaienbroek (22b) te Mariekerke bestaat uit gekenmerkt door o.a. Pijpenstrootje, Biezenknoppen, jong eiken-haagbeukenbos (qa°) en uit vochtige graslanden Zomprus en Blauwe zegge. Verder groeien er o.a. (hp*). Zowel in de bossen en houtkanten als in de graslan- Zilverschoon, Grote keverorchis, Gevlekte orchis, den groeien Slanke sleutelbloem, Bosanemoon, Gewone Moesdistel, Veenwortel, Moerashertshooi, Slanke sleutel- dotterbloem en Pinksterbloem. Verder komen o.a. bloem, Wilde bertram, Scherpe en Moeraszegge, Muskuskruid, Grote keverorchis, Gevlekte orchis, Gewone Tweerijige, Hoge cyper-, Ruige, Zwarte en Wijdarige zegge. vogelmelk, Gewone salomonszegel, Moerasspirea, Harig Een natte depressie en een sloot bevatten Watermunt, wilgenroosje, Moesdistel, Penningkruid, Blaartrekkende Grote waterweegbree, Beekpunge, Penningkruid en boterbloem, Grote kaardenbol en Gewone engelwortel Gewone waterbies (CASIER & MICHIELS z.d.; VANHERCK & voor. In de Kraaienbroeken broeden Grote en Kleine bonte VAN DER VEKEN 1988). Er is eveneens een soortenrijke specht, Roodborsttapuit, Gekraagde roodstaart, Groenling, houtkant aanwezig. Dergelijke kleine gebieden kunnen ook Bosrietzanger, Spotvogel, Patrijs e.a. (CASIER & MICHIELS z.d.). voor andere organismen zeer belangrijk zijn. Zo werden in het reservaat De Orchis te Bornem talrijke ongewervelden Nabij de Pandgatheide (22c) in de omgeving van Sint- geïnventariseerd, bv. 51 soorten kortschildklevers, 60 spin- Amands ligt een ovaalvormig perceel, de Wilgskens nensoorten (VANHERCK & VAN DER VEKEN 1988). De aan- genaamd, in beheer bij natuurvereniging de Wielewaal. Het wezige soorten zijn min of meer typisch voor vochtige terrein is lager gelegen dan de omliggende percelen en milieus. heeft een kruisvormig slotensysteem. Er groeit o.a. Grote ratelaar, Kantig hertshooi en Grote kattenstaart. Het ter- Het Breeven (23b) is gedeeltelijk verdwenen door rein wordt begraasd door pony’s. De grachten zijn vrij eut- ophoging en aanleg van een gemeentelijk recreatiedomein. roof en bevatten o.a. Grote waterweegbree, Borstelbies, De zuidelijke restant bevat nog het oorspronkelijk biolo- Klein kroos, Valse voszegge, Kikkerbeet en Gekroesd fon- gisch zeer waardevolle landschap met moerasspireage- teinkruid. In de vochtige graslanden in deze omgeving meenschappen (hf) en met nitrofiele, alluviale elzenbossen, (Boskant, Pandgatheide) werd in koeientredplaatsen het beplant met populier (lhb/vn). Fuut, Meerkoet, Kleine kare- zeldzame Muizenstaartje gevonden (NIEUWBORG 1996; kiet,Wielewaal, Braamsluiper, Spotvogel, Groene specht en mededeling Wielewaal, afdeling Klein-Brabant 1989). Ransuil broeden in Het Breeven. Hier overwinteren ook talrijke Wilde eenden en Meerkoeten evenals bv. Sijs en Ten noorden van Mariekerke (22d) bevindt zich een Brilduiker (COECKELBERGH et al. 1990). nitrofiel alluviaal elzenbos in combinatie met een rietland en een moerasspirearuigte (vn°, mr°, hf). Zwarte els en Nabij het fort van Bornem (23c) broeden Fuut, Schietwilg vormen de dominerende boomsoorten. In de Ransuil, Braamsluiper en Zwarte roodstaart kruidlaag is Riet, Echte valeriaan, Gewone engelwortel, (COECKELBERGH et al. 1990). Het fort wordt deels als vleer- Gewone smeerwortel, Moerasspirea en Pitrus aanwezig. muizenreservaat beheerd en dat deel is om verstoring te Rond dit bosje zijn er een aantal interessante graslanden. voorkomen afgesloten. Op het fort zelf vinden we een Echte koekoeksbloem, Veldrus en Geknikte vossenstaart mooie muurvegetatie (km*) met zeer zeldzame varens als zijn een aantal soorten van dotterbloemhooiland, die voor- Zwartsteel en Blaasvaren (mededeling natuurreservaten komen in een van de graslanden (hc°). Krulzuring, Grote v.z.w. 1999). brandnetel en Pitrus vormen de belangrijkste soorten in het verruigde grasland (hr, hj). Een derde graslandje bevat veel Scherpe boterbloem,Veldzuring en Gestreepte witbol (hp*).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 71 Zandig Binnen-Vlaanderen

6.7.4 Gebied 24: Valleien van de Vliet, Pijlkruid en Egelboterbloem werden in de greppeltjes Grote en (Kleine) Molenbeek gevonden.Typische moerasspirearuigten (hf) zijn er fre- quent stroomafwaarts vanaf Lippelo. Naast vele van de In de vallei van de Grote en (Kleine) Molenbeek en in bovenvermelde soorten en naast de meestal dominante deze van de Vliet overheersen soortenrijke en vochtige vor- Moerasspirea kunnen er nog Adderwortel, Gele lis en men van de raaigrasweiden (hp, hr) en vochtige bossen, Bitterzoet voorkomen. waarin populier steeds aspectbepalend is. Hierdoor manifes- teren deze valleien zich op de kaarten als linten van biolo- De ondergroei van de populierenaanplanten is gisch waardevolle tot zeer waardevolle gebieden. De biolo- variabel. Meest voorkomend is een ondergroei van gische waarde van het geheel wordt nog vergroot wanneer Zwarte en Witte els, Gewone vlier, Gelderse roos, het gehele beekdalsysteem in ogenschouw wordt genomen. Speenkruid, Grote brandnetel, Look-zonder-look, De beken zelf bezitten immers een relatief intact verloop en Kleefkruid en Hondsdraf (lhb, lhb/vn, lhb/sf, lh/hf). Elders een hoge structuurdiversiteit, waardoor ze, hoewel de huidi- domineert wilg de struiklaag. Minder frequent wordt ge waterkwaliteit slecht is, een hoge potentiële biologische ook Hop, Dagkoekoeksbloem, Bosveldkers, Moesdistel, waarde bezitten (BRUYLANTS et al.1986). De waarde als Krulzuring, Echte koekoeksbloem, Vogelwikke, Gewone waterrijk gebied komt o.a. tot uiting in de rijke flora van de ereprijs, Moerasspirea, Wolfspoot, Waterpeper, Aalbes, vele beekjes en slootjes in de vallei: Gele waterkers, Gewone Zwarte bes, Moerasmuur en Gevleugeld helmkruid dotterbloem, Moerasvergeet-mij-nietje, Smalle waterweeg- waargenomen. bree, Watermunt, Holpijp, Brede en Smalle waterpest, Grof Overgangen naar alluviaal essen-olmenbos (va) hoornblad en diverse fonteinkruiden en/of sterrenkroos- worden mede gekenmerkt door het voorkomen van soorten groeien er. Gewone es in de boomlaag, door Vogelkers en door het Minder intensief uitgebate en soortenrijke graslanden massaal voorkomen van Speenkruid, Look-zonder-look (hp*, hpr*, hc) vormen de dominante graslandgemeenschap en/of Ruw beemdgras. Goed ontwikkelde essen-olmen- in grote delen van de vallei (bv. tussen Lippelo en Oppuurs; bossen zijn schaars omdat de meeste bossen relatief BRUYLANTS et al. 1986). Algemene soorten hiervan zijn jong zijn (overwegend uit deze eeuw daterend). Het Engels raaigras, Ruw beemdgras, Gestreepte witbol, Zachte zogenaamde Sleutelbosje te Puurs (24a) is er een voor- dravik, Gewoon reukgras, Kruipende boterbloem,Veldzuring, beeld van. Het betreft een oud hakhoutbosje, ingeplant Pinksterbloem en Blauwe knoop. Minder frequent wordt met populier. De struik- en boomlaag bestaat uit Fluitenkruid, Ridderzuring, Zevenblad, Moerasspirea en Vogelkers, Rode kornoelje, Gewone es, Gewone vlier, Gewoon duizendblad aangetroffen. Soms wordt het aspect Wilde lijsterbes, Sporkehout, Zomereik, Zwarte els, door Gewoon reukgras en Grote ratelaar bepaald, in ande- Gelderse roos, iep, Eenstijlige meidoorn, Sleedoorn en re graslanden komen o.a. Echte koekoeksbloem, Schietwilg. Speenkruid, Bosanemoon, Slanke sleutel- Veelbloemige veldbies en Margriet voor. Ook in de per- bloem, Daslook, Muskuskruid, Drienerfmuur, Gevlekte ceelsscheidingen en op oeverwallen komen frequent ele- aronskelk, Maarts viooltje, Gewone salomonszegel, menten voor van de dotterbloemhooilanden (hc) of van Dauwnetel, Gewone vogelmelk, Klimop en mesofiele hooilanden (hu). Soorten op de oeverwallen en Adelaarsvaren vormen in het voorjaar de kruidlaag opgeworpen dijken zijn bv. Zevenblad, Fluitenkruid, IJle dra- (SEGERS 1983). vik, Groot hoefblad, Look-zonder-look, Akkerdistel, Moesdistel, Speerdistel, Oot, Ruw beemdgras, Gewone kro- Langs de Klaverbeek (24b) ligt een vochtig bos (qa paar en Witte dovenetel. + qs) dat door middel van grachten ontwaterd wordt. Is het graslandbeheer intensiever en/of de drainage sterker De buitenste rand van het bos bestaat uit populier. dan worden soortenarmere raaigrasweiden (hp) aangetrof- Binnenin zijn vooral Zomereik en Beuk aanwezig met fen. Deze domineren bv. in de Molenbeekvallei stroomop- een ondergroei van o.a. Gevlekte aronskelk, waarts van Lippelo. Muskuskruid en Gele dovenetel (NIEUWBORG 1996). Extensief beheerde, ruigere graslanden vertonen een overgang naar moerasspirearuigte (hf). Zij worden geken- Het Hof ter Bollen (24c) is een oud parkbos met merkt door het optreden van bv. Grote vossenstaart, imposante Tamme kastanjes en een mooie plas met Akkerdistel, Speerdistel, Hondsdraf, Gewone berenklauw, Gele plomp en jaarlijks broedgevallen van Dodaars. Een Grote brandnetel (alle stikstofindicatoren), Gewone smeer- kleine onbebouwde strook langs de Molenbeek bestaat wortel,Wolfspoot,Watermuur,Scherpe zegge, Moerasspirea, nog uit alluviaal essen-olmenbos (va) met Gewone es, Penningkruid, Watermunt, Moeras- en Zompvergeet-mij- Hazelaar, Gele dovenetel, Muskuskruid, Bosanemoon, nietje, Krulzuring, Pitrus, Bitterzoet,Tweerijige zegge, Zwarte e.a. Net ten zuiden van dit bosje ligt een populierenaan- zegge, Voszegge, Scherpe zegge, Gewone engelwortel, Kale plant (lhi/va°) met in de ondergroei Hazelaar (aange- jonker, Moesdistel, Rietgras, Ruw beemdgras, Liesgras, Lidrus, plant) en veel Bosanemoon (SEGERS 1996; mededeling Gewone dotterbloem en Echte valeriaan. Wielewaal, afdeling Klein-Brabant 1999).

Instituut voor Natuurbehoud 72 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandig Binnen-Vlaanderen

De valleien van de Vliet en de Molenbeek vormen 6.7.5 Gebied 25: Het Moer te Bornem een ruggegraat, die op zich faunistisch belangrijk is en waar- aan diverse andere interessante gebieden aansluiten. Belangrijke bos- en waterrijke gebieden, geheel of gro- Typische broedvogels in de valleien zijn o.a. Boomvalk, tendeels buiten de valleien gelegen, zijn het Moer te Bornem, Ransuil, Wielewaal en Bosrietzanger (COECKELBERGH et al. het Moer te Kalfort-Puurs (26) en de bossen bij Breeven (23). 1990). Het zijn drie waterrijke depressies. Het eerste behoort gedeeltelijk tot het alluvium van de Vliet. Forten en schansen kunnen eveneens interessante Het Moer te Bornem wordt uitgebreid beschreven door biotopen herbergen. Zo groeien in en langs de waterpar- SEGERS (1981, 1982) en door DE BORGHER (1983). Bos- tijen van het fort van Liezele (24d) o.a. de zeldzame vegetaties, alle beplant (geweest) met populier, overheersen. Zwanebloem, Gele plomp, Witte waterlelie en In de natste bossen zijn Zwarte els en/of wilgensoorten Aarvederkruid. De fortgracht heeft echter sterk te lijden dominant en groeien Hop,Wilde kamperfoelie, Smalle stekel- onder de recreatieve visvangst. Het fort van Liezele maakt varen, Bosandoorn, Groot heksenkruid, Dalkruid, Moeras- deel uit van de buitenste fortengordel rond Antwerpen en viooltje, Veelbloemige veldbies, Ruwe smele, Moeras- is in goede staat bewaard gebleven. In het fort is o.a. een beemdgras, Schaduwgras, Slanke sleutelbloem, Bosanemoon, vleermuizenreservaat gevestigd met talrijke, soms zeldza- Muskuskruid en talrijke moerasplanten. Zij behoren tot de me soorten, o.a. Watervleermuis, Baardvleermuis, alluviale essen-olmenbossen (va). De drogere bospercelen zijn Ingekorven vleermuis, Grootoorvleermuis en Franjestaart relatief recent bebost (gedurende deze eeuw). De struik- en (SEGERS 1989; FAIRON & LEFEVRE 1991). Het zuidelijke bui- boomlaag is zeer divers en in de ondergroei zijn o.a. tenglacis vertoont een uitgesproken gradiënt van hoog/laag Wijfjesvaren, Gewone salomonszegel en Adelaarsvaren aan- en droog/nat en wordt extensief beweid (hu, hc). Soorten wezig. De weilanden in het Moer vertonen een variatie, gaan- als Goudhaver, Gewoon reukgras, Knoopkruid, Zand- de van typisch Dotterbloem-verbond (hc) over soortenrijke blauwtje, Margriet, Dotterbloem en verschillende soorten (hp*) naar soortenarme cultuurgraslanden (hp) in de perife- zeggen geven duidelijk de hoge waarde aan (SEGERS 1996; rie. Ook overgangen naar mesofiele hooilanden (hu) zijn aan- mededeling Wielewaal, afdeling Klein-Brabant 1999). wezig. In deze laatsten komen meestal elementen van het dot- In vijvers in en nabij de vallei kunnen Dodaars, Meerkoet terhooiland voor in perceelsgrenzen en langs greppels. en Fuut broeden (o.a. Fort van Liezele en Hof ter Bollen). Voorbeelden zijn Gewone dotterbloem, Watermunt, Egel- boterbloem, Blauw glidkruid, Moerasspirea, Stomp vlotgras, Ook tijdens de trek en in de winter kunnen in de val- Moeras- en Oeverzegge, Veldrus, Zomprus, Zeegroene rus, leien en aanpalende gebieden interessante waarnemingen Poelruit,Adderwortel, Gevlekte orchis, Kantig hertshooi, Echte gedaan worden. Typische overwinteraars in Klein-Brabant koekoeksbloem, Pinksterbloem, Bosbies, Penningkruid, zijn Roek, Buizerd, Kramsvogel, Koperwiek, Sijs en Keep, Beekpunge, e.a. typische doortrekkers Oeverloper en Witgatje. Grote zeggevegetaties (mc) en rietlanden (mr) vormen Zeldzamere soorten zoals Wespendief, Zwarte wouw meestal linten langs natte hooilanden, sloten en plassen. (beide op trek), Sperwer en Havik zoeken vooral het Moer Ruigtes (verlaten hooilanden, populierenaanplanten) behoren te Bornem (25) en/of dit te Kalfort (26) op. Watersnip is tot moerasspirearuigte, meestal met Moesdistel (hfc). Ook de ook te vinden bij het fort van Liezele (COECKELBERGH et al. aanwezige winter- en zomerdijken van de Vliet zijn zeer soor- 1990). tenrijk met een plantengroei typisch voor droge, schrale even- De Molenbeekvallei ten zuiden van kasteel Groenhof tueel kalkrijke gronden (o.a. Kraailook, Zandblauwtje, (24e) bestaat uit natte graslanden met plaatselijk nog Grasklokje, Muurpeper, Gewone agrimonie, Kruisbladwalstro, mooie bomenrijen van populier en wilg, hier en daar een Hemelsleutel en Gewone bermzegge) of voor mesofiele populierenaanplant of een soortenrijker grasland. De hele hooilanden (o.a. Margriet, Heggendoornzaad, Schermhaviks- vallei wordt opgewaardeerd door de goede structuurken- kruid). In een waterrijk gebied zijn natuurlijk ook waterplanten merken van beide Molenbeken. present: bv. Waterviolier, Drijvend fonteinkruid, Stijve water- De vallei van de Vliet stroomafwaarts Puurs en het ranonkel en Watertorkruid. Een aantal ervan bevinden zich Moer te Bornem (Gebied 25) maken deel uit van het o.a. in een veedrinkput of in de grotere plassen met zacht hel- voorgestelde landschapspark Scheldeland. lende oevers, gegraven in het begin van de jaren ‘70 (aer). Rondom het Moer bevinden zich graslandjes met veel Scherpe boterbloem en in mindere mate Pinksterbloem en Echte koekoeksbloem.

De grote structurele diversiteit en de hoge mate van rust in het Moer te Bornem zijn belangrijke factoren die de aan- wezigheid van een rijke avifauna verklaren. 67 broedvogels werden er waargenomen.Typisch voor de elzen- en populie-

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 73 Zandig Binnen-Vlaanderen renbossen zijn bv. Boomkruiper, Groene en Grote bonte Het Moer te Kalfort is faunistisch zeer rijk: Waterral, specht, Klapekster (inmiddels verdwenen, zie § 3.7.1), Wintertaling, Zwartkop, Buizerd, Bosuil, Boomvalk, IJsvogel, Wielewaal, Braamsluiper, Nachtegaal, Ransuil, en de minder Boomklever, Bosrietzanger, Kleine karekiet, Blauwborst en algemene Bosuil, Kleine bonte specht, Spotvogel en Goudvink. een grote populatie Nachtegalen als broedvogels. Het In meer open gedeelten huizen o.a. Bosrietzanger, Kleine kare- gebied herbergt ook een vrij grote populatie Reeën en kiet, Kneu, Rietgors en de zeldzamere Sprinkhaanrietzanger. diverse amfibieën vinden er een geschikt biotoop (SEGERS Ook de zeer zeldzame Cetti’s zanger heeft er gebroed. Meer 1996). aan open water gebonden zijn Wilde eend, Waterhoen, Wintertaling (onregelmatig), IJsvogel en Dodaars. In de hout- Ten zuiden van Pullaar bevinden zich vochtige, soor- kanten en knotbomen broeden Gekraagde roodstaart, tenrijke cultuurgraslanden (hp*) met Gewoon timoteegras, Grauwe vliegenvanger, Roodborsttapuit en Steenuil. Kievit Scherpe boterbloem,Veldzuring en vaak Fluitenkruid aan de broedt in de omliggende weilanden (SEGERS 1981, 1982; DE perceelsrand. BORGHER 1983). Ook aan ongewervelden is het gebied zeer Een aantal populieraanplanten zijn gekapt (se) ter hoogte rijk. van Geren. Hier zijn nitrofiele, alluviale elzenbossen aanwe- zig (vn) en populieraanplanten met els in de ondergroei 6.7.6 Gebied 26: Het Moer te Kalfort (lhb). Gele lis, Liesgras, Rietgras, Dotterbloem en Pitrus vor- men de kruidlaag in een andere populierenaanplant (lh/mr). Het Moer te Kalfort vertoont een afwisseling van elzen- bossen, eutrofe wilgenstruwelen (sf) , langgerekte hooilanden 6.7.7 Gebied 27: Bossencomplex en vaak brede sloten (PAELINCKX et al. 1987; DE BORGHER Lippelo-Groenhof-Kruisheide- 1988). De elzenbossen kunnen grotendeels getypeerd wor- Winterpoel den als een overgang tussen nitrofiel, alluviaal elzenbos (vn) en mesotroof elzenbos met zeggen (vm). Populier is slechts zel- Lippelobos (27a) is een aaneengesloten boscomplex den aangeplant in de bossen en struwelen. Zwarte els, rond kasteel Hof te Melis. Het binnenbos is niet toeganke- Hennegras, Elzenzegge, IJle zegge, Sporkehout, Koningsvaren, lijk en gescheiden van het buitenbos met een ringgracht. Zwarte bes, Geoorde en Grauwe wilg en Moerasmuur zijn er Het buitenbos is toegankelijk langs de oude beukendreven. typisch voor. De boomlaag van het buitenbos bestaat vooral uit Beuk en De hooilanden behoren tot de vochtige, licht bemeste dot- hakhoutstoven van Tamme kastanje en Gewone esdoorn terhooilanden, met overgangen naar de zure laagvenen (klei- met een kleine bijmenging van Zomereik. De struiklaag is ne zeggevegetaties, ms) en naar de grote zeggevegetaties (mc). best ontwikkeld in het oostelijke deel, met Spork, Hazelaar, Soorten van de typische dotterbloemhooilanden zijn o.a. Rode kornoelje, Zwarte els, Gewone es en bramen. In het Wilde bertram, Kruipend zenegroen, Gewone dotterbloem, binnenbos komt in de struiklaag ook veel rhododendron Tweerijige zegge, Kale jonker, Moerasspirea, Moerasrolklaver, voor. Het bos bestaat grotendeels uit zuur eikenbos (qs) Echte koekoeksbloem, Bosbies, Grote wederik en Echte vale- met in de kruidlaag o.a. Groot heksenkruid, Gewone salo- riaan. Elementen van de zure laagvenen zijn Moerasviooltje, de monszegel, Mannetjesvaren en Dalkruid, Lelietje-van-dalen, zeer zeldzame Moerasvaren, Wateraardbei, Moerasstruisgras, Kamperfoelie en Valse salie. Het noordelijke gedeelte is een Zwarte zegge, Moerasbasterdwederik, Moeraswalstro, eiken-haagheukenbos (qa) met opslag van Gewone es en Waternavel, Melkeppe, Egelboterbloem, Moerasmuur en een schitterende voorjaarsflora met Gevlekte aronskelk, plaatselijk veenmos. De grote zeggevegetaties komen meestal Slanke sleutelbloem, Bosanemoon, Eenbes en Grote kever- voor langs grachten en op enkele natte percelen en zijn vaak orchis (NIEUWBORG 1996; mededeling Wielewaal, afdeling vergezeld door elementen van de rietlanden (mr). Klein-Brabant 1999). Voorbeelden zijn Scherpe zegge, Moeraszegge, Stijve zegge, In Lippelobos en in de nabijgelegen bossen broeden o.a. Hoge cyperzegge, Oeverzegge, Blaaszegge,Voszegge, Holpijp, Bosuil, Boomvalk, Buizerd, Sperwer, Grote bonte , Kleine Liesgras, Gele lis, Wolfspoot, Watermunt en Blauw glidkruid. bonte en Groene specht, Boomklever, Boomkruiper, Ook rietlanden (mr) komen voor. In de rietlanden is meestal Nachtegaal, Fluiter en Glanskop (VAN DEN BRANDEN & VAN veel wilgenopslag aanwezig. Plaatselijk komen moerasspire- RIET 1996). Een oude ijskelder binnen de ringgracht is geres- aruigtes (hf) voor. taureerd en als vleermuizenreservaat ingericht. De sloten zijn vaak verland en dragen dan bovenvermelde Aansluitend aan Lippelobos lag ten noorden nog een voch- vegetaties. In open sloten is o.a. Waterviolier aanwezig. De tige graasweide met goed ontwikkelde brede houtwallen akkers ten zuiden van het gebied zijn momenteel en zeker met o.a. Zomereik en Europese vogelkers. In 1998 werden potentieel belangrijk voor akkerkruiden. Hier werd Kromhals deze graasweiden echter omgezet in een maïsakker (mede- aangetroffen. Het nabijgelegen Hof van Coolhem heeft naast deling Wielewaal, afdeling Klein-Brabant 1999). een parkgedeelte met oude beukendreven eveneens een Ook ten oosten van ‘t Zwaantje (27b) ligt een groot klein bosgedeelte, behorende tot de zure eikenbossen. Hier alluviaal essen-olmenbos dat grotendeels met populieren groeit Groot heksenkruid tussen de bramen. ingeplant is. In de kruidlaag komt nog tamelijk wat

Instituut voor Natuurbehoud 74 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandig Binnen-Vlaanderen

Bosanemoon, Speenkruid en sporadisch Slanke sleutel- 6.7.9 Gebied 29: Domeinen en bossen in bloem voor. De boomlaag bestaat naast de aangeplante het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium populieren ook uit Zomereik en Zwarte els. Vooral in het oostelijke deel liggen nog mooie restantjes alluviaal essen- In het Domein Hofstade (29a) bevinden zich eiken- olmenbos met voorjaarsflora (VAN DEN BRANDEN & VAN berkenbossen. Het naaldhout is beperkt tot Grove den. In RIET 1996). de boom- en struiklaag komen Amerikaanse eik, Gewone Ten noorden van de Koevoetbeek ligt een dennenbos met esdoorn, Gewone vlier, Hazelaar, rhododendron, Robinia, weinig ondergroei. Dit naaldhoutbestand fungeert in de Ruwe berk, Amerikaanse vogelkers en Zwarte els frequent winter als roestplaats voor Ransuilen. Aansluitend op dit voor. In gedeelten met een goede bosontwikkeling is dennenbos ligt nog een zuur beukenbosje (fs) zonder Zomereik overvloedig aanwezig. In de kruidlaag zijn braam, ondergroei. Grote brandnetel, Hondsdraf, Kleefkruid, Mannetjesvaren, Perzikkruid, Sin-Janskruid frequent tot abundant. Plaatselijk De bossen ten zuidoosten van kasteelpark Winterpoel komen ook Valse salie, Grote wederik, Wilde kamperfoelie (27c) bestaan vooral uit zuur eikenbos (qs), met vooral en Bochtige smele voor. Wijfjesvaren, Gewone salomons- Zomereik, Beuk en Gewone esdoorn in de boomlaag. Het zegel, Brede stekelvaren,Veelbloemige veldbies, Gladde wit- bos (lhb, lh/va) ten westen van het kasteeldomein is natter bol, Schermhavikskruid, Pijpenstrootje en Echte guldenroe- en het oorspronkelijke bostype hier was alluviaal essen- de treden sporadisch op. Vooral de hoge abundantie van olmenbos met voorjaarsaspect. Dit deel is echter groten- braam wijst op een aangerijkte, verstoorde bodem. deels met populieren ingeplant en sterk verstoord. Op de Relicten van de vroegere heide (o.a. Valse salie en natste en minst verstoorde plaatsen worden Muskuskruid Pijpenstrootje) komen hierdoor in het gedrang (DE JONGE en andere voorjaarsbloeiers aangetroffen. De sterk mean- & MUYLDERMANS 1996). derende Molenbeek heeft hier zeer goede structuurken- In het noordelijke punt van het domein ligt een vlek gede- merken. gradeerde heide met dominantie van Bochtige smele en Valse salie en vrij veel opslag van o.a. Ruwe berk, Zomereik Ten zuiden van kasteel Groenhof ligt een alluviaal en Amerikaanse vogelkers (cd + qb°). essen-olmenbos (27d), ingeplant met populier. De onder- Op het domein is er ook een grote oppervlakte aan groei van deze populierenaanplanten bestaat uit Hazelaar, open water.Water- en oevervegetatie zijn, op het plaatse- Gelderse roos, Zwarte els, meidoorn, Wilde lijsterbes,… lijk abundant voorkomen van waterpest na, weinig ontwik- In de kruidlaag is Bosanemoon, Daslook, Slanke sleutel- keld. Ofschoon deze vijvers in een vrij voedselarm sub- bloem en Ruwe smele waargenomen. straat zijn uitgegraven, zijn ze als gevolg van het inlaten van Een drogere populierenaanplant (lsb, nabij Kasteel sterk vervuild Dijlewater zeer eutroof. Alleen in de groot- Groenhof) vertoont in de boom- en struiklaag een grote ste vijver wijst de planktonsamenstelling op een mesotrofe gelijkenis met het Sleutelbosje (§ 6.7.4). Populier, Zomer- en situatie. Het slechte hydrologische beheer (inpompen Amerikaanse eik, Ruwe berk, Wilde lijsterbes, Hazelaar, Dijlewater, bruuske niveauvariaties) heeft in het verleden Zwarte en Witte els groeien er. De kruidlaag is echter arm: een sterke achteruitgang van de rietkragen veroorzaakt bramen, Klimop, Hondsdraf, Dagkoekoeksbloem en Smalle (DEHAVAY et al. 1978). De stroken tussen de verschillende stekelvaren (BRUYLANTS et al. 1986). plassen zijn bebost met o.a. veel Robinia, waartussen plaat- selijk nogal wat Ruwe berk is opgeslagen. Hier en daar 6.7.8 Gebied 28: Het Poelbos te Lebbeke groeien braam, Adelaarsvaren, Wijfjesvaren, Mannetjesvaren, Brede stekelvaren, Valse salie en Gele lis, Het Poelbos is een vochtig loofhoutbos (lhb/va) waar- op meer open plaatsen o.a. (sporadisch) Gewone brem, in bepaalde delen worden gedomineerd door populier. In Muizenoortje, Gewoon biggekruid, Grasmuur, Gewone andere delen staat ook naaldhout. Populier, eik, lork, Beuk, veldbies en Sint-Janskruid. Witte paardekastanje, Zwarte els en wilgensoorten vormen Op de podzolbodems in de omgeving van het de boomlaag. De struik- en kruidlaag is gevarieerd. Gewone Domein Hofstade liggen een aantal voedselarme bossen, vlier, Vogelkers, meidoorn en braam zijn de belangrijkste drogere (qb) zowel als nattere (vm). In de als mesotroof struiken. Door de gradiënt van vochtig naar droog is de elzenbroek gekarteerde natte bossen is vrijwel overal pop- kruidenvegetatie gevarieerd met o.a. Bosanemoon, ulier aangeplant. Vermoedelijk gaat het om bossen die Moerasspirea, Moerasandoorn, Bitterzoet, Kleefkruid, Harig vroeger schraler waren. In de kruidlaag staan in wisselende wilgenroosje, Paarse en Witte dovenetel en Grote brand- hoeveelheden o.a. Bitterzoet, Wolfspoot, Gele waterkers, netel (VAN DEN BREMT 1992; DE BRUYNE et al. 1996). Smalle en Brede stekelvaren, Wijfjesvaren, IJle zegge en Ten westen van het Poelbos bevindt zich een zuur Dubbelloof. eikenbos (qs) samengesteld uit zowel populieren als uit Amerikaanse eik. De ondergroei is beperkt tot Gewone Ter hoogte van toponiem Goorveld ligt een zeer nat door- vlier, meidoorn,Vogelkers en braam (DE BRUYNE et al. 1996). greppeld moerasbos. Het is vrijwel ondoordringbaar. Er

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 75 Zandig Binnen-Vlaanderen komen een aantal bestanden met dominantie van Zwarte wezig, plaatselijk ook wel IJle zegge en Groot heksenkruid. els voor, en het werd deels beplant met populier. Het bosje Braam en Adelaarsvaren domineren hier en daar. heeft sterk te lijden onder de toenemende recreatiedruk Onder de verspreide kleine populierenaanplanten uit de omgeving (ASSELMAN 1996). rond het Schiplakenbos is o.a. Kruipend zenegroen, Kale jonker, Scherpe zegge, Bosanemoon, Muskuskruid, Het als vm° + qb° gekarteerde bosje langs het kanaal, Schaduwgras, Gewone salomonszegel, Dagkoekoeksbloem, ten westen van kasteel Trianon, is zeer moeilijk te plaatsen. Groot heksenkruid en Ruwe smele waargenomen. Plaatselijk is Zachte berk dominant, elders Zwarte els. In de Een droge oude zandwinning ter hoogte van topo- kruidlaag is Pitrus abundant. Hazezegge komt vrij frequent niem Zijpen (ten westen van Schiplakenbos), werd met voor. Naar het kanaal toe is de vegetatie voedselrijker, met Grove den beplant en evolueerde tot een ijl eiken-berken- in de struiklaag o.a. Es, Ratelpopulier, iep, en in de kruidlaag bos (ppmb + qb). Gewone salomonszegel, Wilde kamperfoelie, Wijfjesvaren, Rond de vijver van Terlinden (aan het Schiplakenbos) Bitterzoet, Brede stekelvaren, Groot heksenkruid en is op arme zandgrond een mooie pioniers- en ruigtekrui- Schaduwkruiskruid. denvegetatie tot ontwikkeling gekomen met soorten als Betrekkelijk soortenrijke en iets schralere graasweiden, Gewone brem, Wilgenroosje, Fluitenkruid, Speerdistel, o.a. met veel Pitrus en Gewone veldbies (hp* + hj), komen Stalkaars, Smalle weegbree, Gewone en Moerasrolklaver, voor tussen Domein Hofstade en het kanaal Leuven- honingklaver, Sint-Janskruid, Knoopkruid, Bijvoet, braam Rumst. maar ook Jacobskruiskruid, Gewone wederik en Fraai dui- zendguldenkruid. De ruigte neemt meer en meer een stru- De belangrijkste kasteeldomeinen zijn deze van weelkarakter aan met opslag van diverse wilgensoorten, Plankendaal en Schiplaken. Het Domein Plankendaal (29b) Wilde lijsterbes, Boskers, Gewone en Noorse esdoorn, wordt recreatief uitgebaat. Daartoe is nogal wat gebouwd Hazelaar, Berk en Robinia (ha° + sz + sg°). in het park. Daarom krijgt het een lage waardering, hoewel plaatselijk waardevolle relicten aanwezig kunnen zijn. Het Ook in de bossen in het Zenne-Dijle-interfluvium hui- domein beschikt over een waardevol bomenbestand en zen typische bosbewoners, waaronder zeldzamere zoals nog een diverse natuurlijke flora. Deze werd beschreven Bosuil, Goudvink, Appelvink en Fluiter. De populaties door NIESZ (1985, 1990). Er is ook een vogelringstation en Nachtegalen en Boomklevers zijn vrij groot. De bossen van revalidatiecentrum voor wilde inheemse dieren gevestigd het Domein Hofstade en van het complex van (NIEUWBORG & VANDENBUSSCHE 1996). Schiplakenbos zijn ongetwijfeld de belangrijkste. In het reservaatgedeelte van het Domein Hofstade broedt een Het kasteel van Schiplaken (29c) is bijzonder fraai kolonie Blauwe reigers (50 à 60 koppels) (ANSELIN et al. gelegen. Onder de eikendreef palend aan de kasteelgracht 1998). Kleine en Grote bonte specht, Nijlgans, Fuut en groeien overvloedig Schaduwgras, Wijfjesvaren, IJle zegge IJsvogel zijn er broedvogel. In de winter is het domein een en Drienerfmuur. JANS (1972) geeft meer gegevens.Vooral belangrijke rustplaats voor Aalscholvers. Van daaruit ver- in de omgeving van het kasteel van Schiplaken werd veel trekken ze naar de grote plassen rondom Mechelen om naaldhout (Grove den, Gewone douglasspar, Fijnspar) aan- daar te foerageren.Vóór het graven van de meer noorde- geplant, vaak in oud bos (oostelijk gedeelte), soms ook op lijke zandwinnigsputten waren de vijvers van Hofstade de akkers. Ook deze laatste aanplanten zijn de pionierfase enige grote waterpartijen in de streek buiten de eigenlijke voorbij en hebben meestal reeds enig boskarakter. Ze heb- rivieren, waardoor zij toen veel drukker bezocht werden ben een struiklaag en lage boomlaag ontwikkeld met o.a. door vogels. Nu is er een zekere verschuiving opgetreden Zomereik, Ruwe berk en Amerikaanse vogelkers. In de naar de overige plassen. Het grote boscomplex van kruidlaag zijn Adelaarsvaren, Bochtige smele, Pijpenstrootje, Schiplakenbos, dat min of meer aansluit op het domein Valse salie en braam lokaal overvloedig. Op lichtere plek- heeft o.a. als broedvogels: Zwarte, Groene, Grote bonte en ken langs padranden komen sporadisch soorten voor zoals Kleine bonte specht, Wielewaal, Glanskop, Goudhaantje, Struikheide, Blauwe bosbes, IJle zegge, Schaduwgras, Sint- Sperwer, Bosuil en Buizerd. In de weilanden en akkers rond- Janskruid, IJzerhard, Koningskaars, Mannetjesereprijs, Klein om het bos broeden Patrijs, Gele kwik en Kievit. Af en toe vogelpootje en Echt duizendguldenkruid. wordt er een Ree gezien (mededeling S. Vansteenkiste et In de gemiddeld iets vochtigere en voedselrijkere per- al. 1991). Het vermelden waard is de vestiging van Rode celen ten zuidoosten van kasteel Schiplaken (n/qs° + ppmb bosmier in deze bossen. + lhb) staat ook veel hoogstammig loofhout (o.a. Zomereik, Amerikaanse eik, Beuk, populier). Toch maken deze bestanden een vrij kunstmatige indruk. Er zijn exoten aanwezig in de struiklaag (o.a. Fijnspar,Azalea molle), en de kruidlaag is slecht ontwikkeld. Slechts zelden is hier Valse salie, Pijpenstrootje, Brede stekelvaren of Wijfjesvaren aan-

Instituut voor Natuurbehoud 76 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandig Binnen-Vlaanderen

Vliet en van de Kleine Molenbeek ter hoogte van Puurs, Orchis 6.8 Globale evaluatie en en omgeving te Bornem en delen van de Hoge Heide). Park- bescherming en bufferzones zijn iets meer vertegenwoordigd. Wielewaal, afdeling Klein-Brabant beheert het Sleutelbosje 6.8.1 Vlaamse vallei te Puurs en de Kraaienbroeken en De Plantenrijen nabij ‘t Hoogste te Mariekerke. De Moeren te Kalfort-Puurs en de Niettegenstaande het grotendeels agrarische karakter van bossen van Breeven zijn eigendom van en/of in beheer bij deze streek zijn er toch heel wat kleine landschapselementen AMINAL, Dienst Groen,Waters en Bossen. bewaard gebleven. Zeer waardevolle gebieden zijn echter Geklasseerde landschappen zijn “de Dries te Opdorp”, “Hof schaars en zeer klein. ter Melis” te Lippelo, “het Moer” te Bornem (fase 1) en het “fort van Liezele” en omgeving.Voor het Moer te Kalfort-Puurs De streek heeft grotendeels een agrarische bestemming. was een rangschikking als landschap in onderzoek, maar de Nog niet gerealiseerde woon- en woonuitbreidingsgebieden beschermingsprocedure werd tot op heden niet opgestart. bevinden zich rondom de bestaande woonkernen. Een nieuw gerealiseerd industriegebied is gelegen langs de weg Behalve de knelpunten t.o.v. het gewestplan bestaan er Dendermonde-Sint-Niklaas. De omgeving van Ruienbroek- nog diverse andere bedreigingen. De afsluiting van de Vliet, Kerregavers, enkele bosjes ten zuiden van Hamme en deze van waardoor getijdewerking onmogelijk werd, heeft vooral in de de Moeren bij Zogge hebben natuurgebied als bestemming. benedenloop een waterpeilverlaging tot gevolg gehad. Hierdoor is de waterhuishouding in gebieden zoals het Moer 6.8.2 Zandig Klein-Brabant te Bornem en het Sleutelbosje te Puurs verstoord. Andere problemen zijn eventuele verdere waterbeheersings- Grote biologisch belangrijke tot zeer belangrijke zones zijn werken, ophogingen en storten in valleigebieden (bv. in de val- de vallei van de Grote en Kleine Molenbeek en van de Vliet lei van de Klaverbeek te Lippelo) en natte depressies, sluikstor- met hun omgeving, het Moer te Bornem en dit van Kalfort- ten, toenemende verontreiniging van oppervlaktewaters, wild- Puurs, Lippelo en Buggenhoutbos. Zij bevatten alle op zich een groei van weekendhuisjes (bv. vallei van de Molenbeek en nabij diverse flora en fauna en zijn rijk aan minder algemene tot zeld- de Ezendries te Liezele), vertuining (bv. Kraaienbroek, Hoge zame soorten.Tezamen met de vele kleinere biologisch belang- Heide), plaatselijk overmatige recreatie (o.a. betreding in kwets- rijke tot zeer belangrijke elementen, de plaatselijk goed ont- bare gebieden). wikkelde landschapselementen. (bomenrijen, sloten, overige Een belangrijk knelpunt tussen het biologische milieu en riviertjes) en de nabijgelegen grote alluvia (gebied I) maken zij de gewestplannen is dat de vallei van de Grote en Kleine dat Zandig Klein-Brabant een rijk en gevarieerd biologisch Molenbeek, evenals verschillende andere biologisch interessan- milieu bezit en vaak landschappelijk zeer waardevol is. De vele te gebieden geheel of gedeeltelijk een agrarische bestemming lijn- en puntvormige landschapselementen zijn daarenboven hebben. Ook zal een eventuele verdere realisatie van industrie- belangrijk als migratieroutes tussen de grotere natuurrijke , woon- en woonuitbreidingsgebieden een aantal landschappe- zones. lijk waardevolle agrarische gebieden met veel punt- en lijnvor- mige landschapselementen doen verdwijnen (voorbeelden zijn Het interfluvium heeft grotendeels een agrarische bestem- de reeds gerealiseerde verkavelingen op de Branstse heide en ming.Woon- en woonuitbreidingsgebieden vallen grotendeels in Hof ter Bollen). samen met de bestaande bewoning.Vooral naar het zuiden toe is een versnippering van het agrarische landschap t.g.v. lintbe- 6.8.3 Het Zandig Zenne-Dijle-interfluvium bouwing aanwezig of kan versnippering ontstaan door de bestemming van het gewestplan te realiseren. Grote en kleine Het Schiplakenbos is met zijn kasteelpark en zijn oude industriegebieden voor (milieubelastende) industrieën, of voor naaldhoutaanplanten op podzolen ondanks zijn matige actuele kleine en middelgrote ondernemingen bevinden zich langs de floristische waarde zeer belangrijk door zijn omvang, door zijn baan Mechelen-Sint-Niklaas, langs de A12 Boom-Brussel, langs hoge faunistische waarde, door het voorkomen van gradiënten het kanaal Willebroek-Brussel en nabij Dendermonde- (voedselarm-voedselrijk, droog-nat), en doordat het aansluit bij Baasrode. Natuur- en/of reservaat-gebieden zijn op het het zeer waardevolle Steentjesbos (gebied VII: Beneden gewestplan schaars: voorbeelden zijn Buggenhoutbos, een aan- Dijleland). Ook het domein Hofstade is een zeer waardevol tal gebieden rondom Opdorp, stukken van de Hoge heide en bosgebied, samen met een aantal kleinere bossen ten oosten van de Kraaienbroeken te Sint-Amands-Mariekerke, het Moer ervan. Het omgevende landschap is echter erg versnipperd. te Bornem (gedeeltelijk ook agrarisch gebied met landschap- Alleen het wat grotere complex tussen het domein en het pelijke waarde), het Moer te Kalfort-Puurs en de vallei van de kanaal lijken, mede door de bufferfunctie van het domein, vol- Vliet stroomafwaarts Puurs. Ook de bestemming bosgebied is doende beveiligd. De vijvers van het domein zijn vooral inte- schaars (bv. bossen in de omgeving van Lippelo, vallei van de ressant voor doortrekkende en overwinterende watervogels.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 77 Zandig Binnen-Vlaanderen

Instituut voor Natuurbehoud 78 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandlemig Klein-Brabant Zandlemig 7Klein-Brabant (V)

De vallei van de Molenbeek nabij het Leefdaalbos te Impde

De gehele zandleemstreek vormt een brede overgangszone tussen het dekzandgebied (gebied IV) en de leemstreek (gebied VI). Dit gebied omvat, op de kaartbladen 23, het zandlemig deel van het Klein-Brabant.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 79 Zandlemig Klein-Brabant

Op het einde van het Tardiglaciaal werden langs de 7.1 Geologie Dender (Wieze-Denderbelle) duinruggen afgezet door verwaaiing van lokale sedimenten, in dit geval vooral licht Het geologisch substraat bestaat uit tertiaire lagen. In zandleem. het noordoosten zitten de tertiaire lagen (vermoedelijk) In het Holoceen werd in de valleien alluvium afgezet zeer diep omdat deze zone nog behoort tot het Vlaamse en traden nieuwe verstuivingen op in recente tijden t.g.v. valleigebied (§ 6.1) (BAETEN et al. 1986; VAN DIJCK et al. bosontginningen. 1986, 1987). Vanwege de textuur van de bovenliggende lagen wordt deze zone niet aan gebied IV toegevoegd. Buiten de Vlaamse vallei bestaat het tertiaire substraat uit eocene lagen (grootste deel van het hier besproken gebied; Tabel 2.4 en Figuur 2.2). Het betreft grotendeels 7.2 Geomorfologie de kleien en de zanden van Asse (Bartoniaan). In het wes- Het reliëf wordt in het zandleemgebied beïnvloed ten zijn de zanden van Lede (Lutetiaan) en de formatie door het onderliggende tertiaire substraat. In de zuidwes- van Panisel (Paniseliaan) aanwezig. Het tertiair bestaat in het centrale deel overwegend uit telijk hoek is deze invloed sterk. Door de afwisseling van klei, terwijl het westelijke deel meer zandig is. Dit heeft kleiige en zandige lagen werd het tertiaire substraat ver- belangrijke invloeden op het landschap (reliëf, waterhuis- sneden vooraleer het met quartaire sedimenten bedekt houding). De tertiaire lagen vertonen een lichte daling werd. Klei biedt immers een grote weerstand tegen erosie. naar het noorden (Figuur 2.2) en het oppervlak ervan is Het betreft de klei van Asse en, in het geval van een steil- golvend en sterk versneden. Het betreft alle mariene rand in het uiterste zuidwesten ter hoogte van Kluiskapel, lagen. Paniseliaan-klei (LOUIS 1961, 1964, 1965; BAEYENS 1973). Plaatselijk hebben bepaalde beken, zoals de Vondelbeek, Ook Lediaan-kalkzandsteenlagen vertonen een hogere de Molenbeek e.a. zich door de klei van Asse ingesneden erosieweerstand. Zij vormen de heuvels nabij Moorsel- tot in de onderliggende zanden van Wemmel en zanden Meldert-Baardegem (zuidwesten). Als dusdanig is het reliëf van Lede. in hoofdzaak een erosiereliëf. Grosso-modo daalt het reliëf vanuit het centrale deel Het substraat is grotendeels afgedekt met een quar- in noordelijke, oostelijke en westelijke richting. De beekval- taire, pleistocene dekmantel. De dikte van deze mantel leien volgen het reliëf.Van west naar oost vertonen ze dan wisselt sterk, vooral naar het zuiden toe (LOUIS 1964, ook een zuidoost-noordwest, een zuidnoord, respectieve- 1965).Tussen het Tertiair en Quartair bevindt zich meestal lijk een zuidwest-noordoost verloop. De beekvalleien zijn een residueel basisgrind. in het noorden weinig en in het zuiden duidelijk ingesne- De dekmantel werd afgezet in de laatste ijstijd, het den. Weichseliaan. Bij de aanvang werden (niveo-)fluviatiele Het noordelijk gedeelte, ruwweg gelegen tussen +10 en zandige tertiaire materialen verplaatst, verspoeld en ver- +20 m is bijna vlak en gaat geleidelijk over naar het zwak mengd (Hesbayaan). Later werden niveo-eolische afzet- golvende zuidelijk deel (+20 à +40 m). Plaatselijk is het tingen belangrijker (Brabantiaan) om uiteindelijk een reliëf iets meer geaccentueerd door het ondiep voorko- nagenoeg zuiver eolisch dek te vormen (Tardiglaciaal). De men van tertiaire kleilagen (bv. ten zuidwesten van textuur van dit laatste dek is sterk afhankelijk van de Nieuwenrode). topografie en de geografische ligging. In de hier besproken De Vondelbeek en de Wiezebeek-Steenbeek vormen zone betreft het zandleem. De variatie in de dikte wordt ten westen en ten noorden van de lijn Lebbeke-Opwijk- overigens verklaard door de topografie en de overheers- Hulst-Kattenbroek (Moorsel) een zwak golvende depres- ende windrichting, nl. westenwinden. De naar het westen sie. Ter hoogte van Denderbelle-Wieze is deze depressie gerichte hellingen hebben een dunnere laag eolisch mate- gescheiden van het Dender-alluvium door een laat-pleisto- riaal, terwijl deze het dikst is (5-10 m) in de depressies en cene rug. Deze rug vormt in de overgang naar het alluvium op zwakke, naar het oosten gerichte hellingen. een steilrand. Ook tussen Kattenbroek en Hulst bevindt Tussen de afzettingen van het Midden-Weichseliaan en zich een duidelijke steilrand met bronniveaus (LOUIS 1964). van het Tardiglaciaal bevindt zich vaak nog een dik pak De Grote Molenbeek vormt eveneens een brede depres- (vaak meer dan 1 m) verspoeld, niveo-fluviatiel materiaal. sie, waarin Merchtem, Steenhuffel en Londerzeel gesitu- Dit is het gevolg van afspoeling, afglijding en menging van eerd zijn (LOUIS 1965). vroeger afgezette materialen van de hogere delen en dit Het zuidwestelijke deel (Moorsel-Meldert-Affligem) is in het begin van het Tardiglaciaal (LOUIS 1961, 1965). De heuvelig met een afwisseling van hoogten, steile hellingen, eventuele aanwezigheid van deze niveo-fluviatiele laag is smalle sterk ingesneden dalen (bv. vallei van de Molenbeek) belangrijk voor de bodemgesteldheid. en enkele vrij vlakke delen.

Instituut voor Natuurbehoud 80 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandlemig Klein-Brabant

de grijsbruine podzolachtige bodems, die o.a. ontstaan zijn 7.3 Hydrologie en door het rooien van de bossen en het in cultuur brengen van de gronden. De vochttoestand varieert meestal van hydrografie zwak tot matig gleyig (dus vrij droog tot vrij vochtig). Lokaal bevinden zich echter vlekken en stroken sterk gleyige, dus Van west naar oost behoren de beken tot het Dender-, nattere gronden. Behalve doordat zij gelegen zijn in depres- het Rupel-, respectievelijk het Zennebekken. sies en beekvalleien ontstaan deze nattere gronden o.i.v. De belangrijkste beken van het Denderbekken zijn de het ondiep voorkomen van tertiaire klei (op minder dan 2 Vondelbeek (noorden), de Wiezebeek-Steenbeek en de à 3 m diepte) of zwaar-zandleemlagen in het profiel. Deze Molenbeek (zuiden). Zij vertonen alle een zuidoost-noord- minder doorlatende lagen veroorzaken in het natte sei- westverloop en monden individueel uit in de Dender. zoen een tijdelijke stuwwatertafel. De grondwaterstand- De Grote Molenbeek, behorend tot het Rupelbekken, schommelingen zijn hierdoor zeer groot. doorsnijdt het zandleemgebied in zuidnoord richting. Met de talrijke zijbeken, waarvan de Birrebeek een vrij groot In de valleien is de textuur afhankelijk van de stroom- deelbekken vormt, ontwatert zij het centrale deel snelheid van het water bij de afzetting. In de hier bespro- (Merchtem-Wolvertem-Buggenhout-Londerzeel-Nieuwen- ken valleien van kleinere rivieren wisselen zandleem- en rode-Kapelle-op-den-Bos). lichte kleigronden elkaar af. Het betreft vooral sterk gleyige De omgeving van Humbeek vloeit af naar de Zenne en naar tot zeer sterk gleyige gronden, vaak met een reductiehori- de Willebroekse Vaart. Enkele kleine beekjes, die vroeger tot zont (nat tot zeer nat). Sporadisch worden veenbodems het Zennebekken behoorden, lozen nl. in het kanaal aangetroffen. De hoge vochtigheid hangt samen met een (Driebosbeek of Grote Buisbeek, Kleine Buisbeek en permanente grondwatertafel, die regelmatige seizoen- Lintbeek). schommelingen vertoont. Het gedeelte tussen de Willebroekse Vaart en de De stuifzandrug langs de Dendervallei te Wieze- Zennevallei behoort tot het Zennebekken met de Denderbelle bestaat uit droge tot matig droge lichte zand- Kesterbeek en de Laakbeek-Aabeek als belangrijkste lopen. leemgronden met een verbrokkelde textuur B horizont.

7.4 Pedologie 7.5 Landschapsbeschrijving De bodems zijn in hoofdzaak gevormd in zandleemse- aan de hand van dimenten. Over het algemeen neemt het leemgehalte toe naarmate de gronden hoger en/of zuidelijker gelegen zijn. cultuurhistorische De textuur kan sterk variëren door vermenging met ver- spoeld tertiair zand. Ook in de diepte kan de textuur varië- invloeden ren: zandige, lemig zandige en zandlemige lagen kunnen elkaar afwisselen en lokaal kan een zwaar leem- of kleisub- 7.5.1 De streek tussen Aalst en Merchtem straat voorkomen (LOUIS 1961, 1964, 1965; BAEYENS 1973). Ook de afwisseling in vochtgehalte en in bodemprofiel is Alle verhoudingen in acht genomen was de streek tus- min of meer gecorreleerd met het reliëf. sen Aalst en Merchtem reeds in de tijd van graaf DE Op grote delen van de hogere interfluvia in het zuiden FERRARIS (ca. 1777) relatief druk bevolkt. Ten noorden van van het zandleemgebied bevinden zich niet, tot zwak gley- de as Aalst-Merchtem was overwegend agrarisch (akker- ige, dus drogere bodems met een textuur B horizont (grijs- teelten), met hier en daar kleinere bosjes zoals bv. de nu bruine podzolachtige bodems). Grote, vrij aaneengesloten nog bestaande Cattenbrouck, Dokkenebos en Trot (in de zones van dit bodemtype strekken zich uit ter hoogte van laatste twee ook drassige graslanden).Vandaag de dag is er Humbeek-Beigem-Sint-Brixius-Rode, Meuzegem-Impde, veel serreteelt. Hier en daar is nog een hoppeveld te zien. Merchtem-Heerbaan en rondom Baardegem en Moorsel. De vallei van de Molenbeek te Moorsel was, en is nog Grijsbruine podzolachtige bodems zijn gevormd onder steeds herkenbaar als een lint van vochtig grasland (nu wel gemengd loofbos en zijn typisch voor zandleem- en leem- met veel populierenaanplant).Ten zuidoosten van Aalst lag, streken. Doorgaans vertonen deze gronden een normale aansluitend op de bosrijke omgeving van de Abdij van waterhuishouding: d.w.z. dat zij gedurende de seizoenen Affligem (deze behoort tot de Leemstreek en wordt daar regelmatige waterpeilschommelingen (gemiddeld 1 m besproken), het vrij uitgestrekte “Affleghem Bosch”, door groot) vertonen. DE FERRARIS (ca. 1777) als nat bos gekarteerd. Het grootste Elders overwegen gronden met een sterk gevlekte of gedeelte ervan was gerooid ten tijde van VAN DER MAELEN verbrokkelde textuur B horizont. Het betreft gedegradeer- (±1845), die overigens de naam “Forêt d’Affligem” gebruikt

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 81 Zandlemig Klein-Brabant voor het ten oosten gelegen bos. Heden wordt hetgeen ervan overblijft Kluisbos genoemd. Het deel ten oosten van 7.6 Algemene biologische de Kluiskapel staat niet als bos op de kaart van Van Der Maelen. typering Een tweede groot bosgebied lag ten noordoosten van Fytogeografisch gezien ligt dit gebied in de overgangs- Opwijk: het “Buggenhout Bosch”. Omstreeks 1777 (DE zone tussen het Vlaams en het Brabants district. Dit over- FERRARIS) was het nog veel uitgestrekter dan vandaag, en gangskarakter blijkt ook enigszins uit de aanwezige karte- reikte in het zuiden tot aan de Brabantse beek ter hoogte ringseenheden (Tabel 2.3). Enerzijds komt sporadisch nog van het “Hof ten Houte”, (vandaar allicht dit toponiem). heide en struisgrasvegetatie voor (cg, ha).Anderzijds komen Rond 1845 was het bos al heel wat kleiner geworden, maar kenmerken van meer lemige streken het duidelijkst tot vormde in essentie nog altijd een samenhangend geheel, en uiting in de mesofiele bossen. Eiken-berkenbossen (qb) ont- lag niet zo ver verwijderd van de toen ook al bestaande breken, terwijl eiken-haagbeukenbossen (qa) een relatief natte bossen bij “Kemmeken” . hoog aandeel van de oppervlakte innemen en zelfs eiken- 7.5.2 De streek tussen Merchtem en Zemst beukenbos (fa), eiken-haagbeukenbos met Wilde hyacint (qe) en bronbossen (vc) voorkomen. Over het algemeen bezitten de kasteelparken en bos- Vooral onmiddellijk noordoostwaarts van Merchtem is gebieden een typische fauna, vergelijkbaar met die van het de streek ook nu nog altijd veel landelijker en minder bos van Schiplaken (29c). Devillers (1988) noemt naast bewoond dan ten westen. Vanaf Wolvertem en verder Boomkruiper, Boomklever, Nachtegaal, Groene en Grote oostwaarts laat het uitzwermingseffect van de Brusselse bonte specht en Ransuil een aantal zeldzamere soorten, agglomeratie zich sterk gevoelen. Er zijn enkele tamelijk zoals Appelvink, Goudvink, Bosuil en Houtsnip. brede zuidnoord verlopende beekvalleien (Grote Broedvogels van meer agrarische gebieden zijn o.a. Molenbeek, Kleine Molenbeek en Birrebeek), die ook op Steenuil, Torenvalk, Kievit en Veldleeuwerik. Op de hoger oude kaarten al herkenbaar zijn als linten van drassig gras- gelegen Brabantse leem broeden typische soorten zoals land. Verder was dit vanouds een agrarisch, overwegend Gele kwikstaart, Patrijs en Grauwe gors. akkerbouwgebied, met een aantal verspreide bosrelicten van meestal bescheiden omvang, vaak op de genoemde beekvalleien aansluitend. Een aantal ervan zijn nu verdwe- nen. De belangrijkste nu nog bestaande: Blakenberg, Leefdaalbos, Velaartbos en Gravenbos ten westen van de 7.7 Gebiedsbespreking Willebroekse vaart, en ten oosten daarvan Kollinten en Kattemeuterbos. De kasteelparken van Impde, Graven- 7.7.1 Gebied 30: Relicten te Hanaarden kasteel, Linterpoorten, Wolfslinde en Eetveld zijn reeds Ten noorden van de oude spoorweg, “Leireken” aangegeven op de kaart van DE FERRARIS (ca.1777). Het genoemd, ligt een vanouds dicht bewoond landelijk gebied kasteelpark Neromhof is van recentere datum, maar bevat met veel boomkwekerijen en serres, waar niet zo veel over- oud bos (Secretaris Bosch volgens Van Der Maelen), even- gebleven is van de (half)natuurlijke levensgemeenschappen. als het park Wormelaar (Zemst). Ter hoogte van het toponiem “Hanaarden” is er een depressie langs de Pasbeek met vochtige graslanden waar- van een aantal verruigd zijn en een aantal nog interessante soorten vertonen in de perceelsrand (o.a. Beemdkamgras) of in de sloot (o.a. Riet). Deze graslanden zijn omzoomd met knotwilgen en populieren. In een populierenaanplant (lh/va°) met een gevarieerde struiklaag met Zwarte els, Gewone es, Zomereik, Gelderse roos, Boswilg, Sporkehout, zijn in de kruidlaag naast de algemene soorten ook Ruwe smele, Boszegge, Bosanemoon, Grote muur, Gewone salo- monszegel, Slanke sleutelbloem en Gewone engelwortel aanwezig, maar niet in grote hoeveelheden.Voor de vochti- ger, als lh/vm° gekarteerde aanplant vermelden VANNIEUWENHUYSE et al. (1982) Bitterzoet, Wolfspoot, Grote wederik en Poelruit. Laatstgenoemde auteurs heb- ben deze bosjes de hoogste waardering toegekend, het- geen op lokaal niveau zeker te verantwoorden is, al zijn de vegetaties hier enigzins fragmentair.

Instituut voor Natuurbehoud 82 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandlemig Klein-Brabant

7.7.2 Gebied 31: Bosfragmenten in de Het langgerekte bos in de vallei van de driehoek Houtem-Eerdegem- Koestaartbeek (31e) bestaat grotendeels uit populieren- Klaarhaag aanplanten (lhb). De boom- en struiklaag zijn plaatselijk goed ontwikkeld met esdoorn, wilg, Zomereik, Gewone Het bosje te Kattenbroek (Houtem) (31a) is een es, Spaanse aak, Ruwe berk, Gewone vlier, Zwarte els,… oud alluviaal bosje met voorjaarsbloeiers (va, qa), helaas In de kruidlaag wordt regelmatig Dotterbloem aangetrof- sterk verruigd maar met nog veel fraaie soorten. fen, naast Muskuskruid, Speenkruid, Bosanemoon, Sommige van deze soorten wijzen erop dat hier water- Gewone salomonszegel, Klimopereprijs, Dagkoekoeks- voerende lagen (zanden van Wemmel en Lede) dagzo- bloem,… In het oudere deel van dit bos kan ook men: Reuzenpaardenstaart, Gewone dotterbloem, Bosbingelkruid, Gele dovenetel en zelfs Wilde hyacint Daslook, Gevlekte aronskelk, Bosbingelkruid, Bos- worden aangetroffen (HEUTZ et al. 1996; mededeling anemoon, Gewone salomonszegel, Moesdistel, P.Van Den Bremt z.d.). Reuzenzwenkgras en Gele dovenetel. Ten noorden van de Koestaartbeek ligt een uitge- Ten zuiden van Steven (31b) ligt een populierenaan- strekte laagstamboomgaard. Aan de zuidzijde grenzen plant met plaatselijk een goed ontwikkelde lagere boom- twee kleine bosjes. Het westelijke van de twee is het en struiklaag (se) bestaande uit Ruwe berk, Gewone vlier, meest interessante (qe) door het voorkomen van Kleine Zomereik, wilg, Gewone es, Gelderse roos, Wilde lijster- maagdenpalm en Wilde hyacint, naast Bosanemoon en bes, Rode kornoelje,… In de kruidlaag worden naast de Speenkruid. Braam, Grote brandnetel, Zevenblad, meer algemene voorjaarsbloeiers als Slanke sleutelbloem, Kleefkruid en Fluitenkruid wijzen echter op verruiging. In Speenkruid, Gevlekte aronskelk en Bosanemoon, ook de boomlaag komen, naast populier ook Hazelaar, Zoete Daslook en Gele Dovenetel waargenomen.Verder komen kers en Gewone vlier voor (HEUTZ et al. 1996). ook Echte valeriaan, Dotterbloem, Gele lis, Robertskruid, Engelwortel, Beekpunge,… voor (HEUTZ et al. 1996). Het bos ten oosten van Klaarhaag (qe, vn) (31e) wordt vooral gekenmerkt door de aanwezigheid van ver- De bovenloopjes van de Steenbeek of Wiezebeek schillende weekendhuisjes. Gezien het een zeer waarde- ter hoogte van Oude Heerbaan en de gehuchten vol bos betreft brengt dit de biologische waarde in Eerdegem, Terhagen en Spruithoek (31c) snijden even- gevaar. In de boomlaag komt naast populier ook eens dit watervoerende Ledo-Wemmeliaan aan. Ook al Zomereik voor. De struiklaag wordt vooral door zijn de hier aanwezige bosfragmenten door allerlei ingre- Hazelaar gedomineerd. De voorjaarsbloeiers zijn zeer pen (o.a. herhaaldelijk aanplanten en kappen van populier) goed vertegenwoordigd met o.a. Wilde hyacint, Gulden verruigd, meestal is het voorjaarsaspect in de kruidlaag boterbloem, Bosanemoon, Slanke sleutelbloem, Speen- (Gele dovenetel, Gulden boterbloem, Daslook, Gewone kruid, Gevlekte aronskelk, Gewone salomonszegel, Echte salomonszegel, Bosbingelkruid, Slanke sleutelbloem) nog valeriaan, Pinksterbloem, Moerasspirea,… (HEUTZ et al. duidelijk herkenbaar, en komen plaatselijk bronbossoor- 1996). ten (Beekpunge, Gewone dotterbloem, Bittere veldkers) voor. Dit is plaatselijk ook het geval onder de bomenrij 7.7.3 Gebied 32: Vallei van de Molenbeek van wilg en populier langs de weinig of niet vervuilde wes- ten zuiden van Moorsel telijke arm van de Steenbeek (VANNIEUWENHUYSE et al. 1982). Het in de Zandleemstreek gelegen gedeelte van de vallei van de Molenbeek (32a) ten zuiden van Moorsel Een als qs gekarteerd bosfragment ten zuidwesten omvat vochtige weilanden (hp, hp*), omzoomd door hiervan, langs het “Leireken” (31d), heeft onder bomenrijen en slootjes met o.a. Moerasspirea, Gele lis, Zomereik een dominante ondergroei van braam, met wat Rietgras, Moesdistel, Gewone engelwortel en Gladde witbol, Veelbloemige veldbies, Adelaarsvaren en Veenwortel, en ruige populierenaanplanten met plaatse- Valse salie. Op het “Leireken” zelf is een wat ruiger meso- lijk Moesdistel, Gewone engelwortel, Moerasspirea, Ruwe fiel hooiland ontstaan met o.a. Boerenwormkruid, smele, Echte valeriaan, Gele dovenetel, Grote muur, Goudgele honingklaver, Peen, Rapunzelklokje, Schaduw- Gewone dotterbloem, Boslathyrus. In een eerder soor- kruiskruid, Brede wespeorchis, Grote wederik, Mannetjes- tenarm, als hf° gekarteerd perceel is Rietgras dominant, varen en verspreide opslag waarin Hondsroos en begeleid door Moerasspirea. Sleedoorn voorkomen. In het eikenbosje aan de andere In het als lh/va gekarteerde bosje langs de kant van de oude spoorweg (t.h.v. Eksterke) staat onder Molenbeek zelf groeien ook nog Bosanemoon en een gemengde boomlaag o.a. Haagbeuk, Eenstijlige mei- Kruipend zenegroen. Nabij de samenvloeiing van de doorn, Hazelaar en Hulst in de struiklaag en Schaduwgras Geerbeek met de Molenbeek komen moerasspirearuig- en Gewone salomonszegel in de weinig ontwikkelde tes voor met o.a. Moerasspirea, Echte valeriaan, Wilde kruidlaag. bertram, Veldlathyrus, Gewone dotterbloem, Echte koe-

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 83 Zandlemig Klein-Brabant koeksbloem, Moeraswalstro, Watermunt en Moesdistel. zeer interessant door het uitgebreid voorkomen van In de populierendreef die vanaf dit punt naar de abdij van Verspreidbladig goudveil. Ook andere voorjaarsbloeiers Affligem voert is, wat onverwacht tussen hoppevelden, zijn goed vertegenwoordigd: Dotterbloem, Slanke sleu- plaatselijk overvloedig Valse salie, naast Gewoon knoop- telbloem, Muskuskruid, Gevlekte aronskelk, Speenkruid, kruid, Grote wederik, Sint-Janskruid en Scherm- Bosanemoon, Klimopereprijs, Moerasandoorn, Dag- havikskruid aanwezig. koekoeksbloem, Moerasspirea en Moesdistel. Verruiging stelt ook hier problemen gezien de massale aanwezigheid Het bos ten zuidoosten van de Molenvijver (32b) is van Grote brandnetel. De invloed van de akkers ten oos- een zeer nat wilgenstruweel.Wilgensoorten zijn zowel in ten van het bos (die plaatselijk sterk in het bos afhellen) de boom- als in de struiklaag dominant. Kruidachtige is hier waarschijnlijk niet vreemd aan. Hier bevindt zich planten die werden waargenomen zijn o.a. Moeraszegge, ook een dotterbloemhooiland (hc). Het grasland is aan Gele lis, Waterzuring, Watermunt, Riet en sterrenkroos. noord-, oost- en zuidzijde door bos omringd. Zeggen zijn De drogere stukken zijn veelal sterk verruigd met braam, plaatselijk dominant, met daartussen ook Dotterbloem. Kleefkruid, Gewone smeerwortel en Grote brandnetel. Ook Verspreidbladig goudveil is aangetroffen. Langs de Moesdistel komt echter ook regelmatig voor. bosrand staat vrij veel Zwarte els.Vermesting is te mer- ken aan het voorkomen van Pitrus en Grote brandnetel. Langs de Meersbeek (32c) ligt een noordzuid geo- riënteerde aanplant (lh/vc) die overgaat in een gemengd De deels op een sterke helling gelegen, plaatselijk loofbos ingeplant met populier (lhb). De boom- en strui- met populier beplante bossen verder stroomopwaarts klaag bestaat grotendeels uit Zwarte els, Zomereik, langs de Koudenbergbeek (lh/qa, qs + va + vc°) (32e) Gewone vlier en Gelderse roos. Het is een duidelijk vertonen een afwisseling van droger bos met veel elzen-essen(bron)bos. In de grachtjes komt vrij veel Zomereik, vochtiger essen-olmenbos met opvallend veel Dotterbloem en Bittere veldkers voor. Belangrijk is het iep in het hakhout en nat elzenhakhout met bronboska- (beperkte) voorkomen van Verspreidbladig goudveil rakter. Deze afwisseling weerspiegelt zich in een kruidlaag langs deze grachtjes. Ook andere voorjaarsbloeiers zijn met Adelaarsvaren, Lelietje-van-dalen, IJle zegge, goed vertegenwoordigd: Slanke sleutelbloem, Speen- Boszegge, Witte rapunzel, Gele dovenetel, Kruipend kruid, Bosanemoon, Muskuskruid, Gevlekte aronskelk, zenegroen, Slanke sleutelbloem, Muskuskruid, Bittere Klimopereprijs,… Plaatselijk werden ook Reuzenberen- veldkers en Reuzenpaardenstaart. Het geheel met de klauw, Moesdistel en Reuzenpaardenstaart aangetroffen tussenliggende vochtige graslanden is landschappelijk (HEUTZ et al. 1996). aantrekkelijk. De andere bossen in de streek van de Faluintjes verto- nen een sterk gelijkende vegetatie. De hogere boomlaag 7.7.4 Gebied 33: Het Kluisbos wordt meestal gevormd door populier, terwijl Zwarte els, wilg en Zomereik vaak een belangrijk aandeel in de Het Kluisbos bestaat uit een mozaïek van verschil- lagere boomlaag opeisen. Gewone vlier en Wilde lende bostypes met daartussen enkele graslanden, wild- Kamperfoelie worden regelmatig aangetroffen. De voor- akkertjes, een oude boomgaard en enkele weekendver- jaarsflora is rijk, met als belangrijkste soorten Slanke sleu- blijven. De belangrijkste bostypes zijn eiken-haagbeuken- telbloem, Bosanemoon, Speenkruid en Gevlekte arons- bos (qa), alluviaal essen-olmenbos (va), in mindere mate kelk. Op nattere plekken is Dotterbloem een algemene mesotroof elzenbos (vm, met Moeraszegge, verschijning, alsook Moeraszegge (HEUTZ et al. 1996). Moerasspirea, Hop, Koninginnenkruid, Kale jonker, In het valleitje van de Meersbeek, t.h.v. de bovenloop van Framboos, Smalle stekelvaren, Zwarte bes) en zuur de Steense Meerbeek, zijn onder (ruige) populierenaan- eikenbos (qs). De kruidlaag is erg gevarieerd. In de oude planten toch nog Moerasspirea, Reuzenpaardenstaart, kern van het bos is Kleine maagdenpalm frequent aan te Moesdistel, Moerasrolklaver, Veldlathyrus en Scherpe treffen naast Bosanemoon, Slanke sleutelbloem, Gevlekte zegge aanwezig. Verder oostwaarts (Weimeersbeek) in aronskelk, Gewone salomonszegel, Pinksterbloem, een met populier beplant nitrofiel, alluviaal elzenbos is Speenkruid, Bleek- en Donkersporig bosviooltje, ook Ruwe smele, en plaatselijk overvloedig Gele dove- Dalkruid, enz. Ook verscheidene zeldzame soorten als netel aangetroffen. Eenbes, Zwartblauwe rapunzel, Bosorchis, Grote kever- orchis, en Daslook kunnen aangetroffen worden. In de Langs de Metersbeek (32d) ligt een nat valleibos (vc, boom- en struiklaag komen Zomereik, Gewone es, Beuk, lh/vc, sf). Het meest zuidelijke deel (lhb) is privé en afge- Hazelaar,Wilde lijsterbes en esdoorn voor. sloten. Het noordelijke deel van het bos varieert van met Op drassige plaatsen groeit veel els en wilg, met in de populier ingeplant wilgenbos, over populierenaanplant kruidlaag plaatselijk grote zeggevegetaties met naast zeg- met ondergroei van Zwarte els, tot wilgen-elzenbos. De gesoorten ook Gele lis, Pinksterbloem, Bittere veld- struiklaag is weinig ontwikkeld. De kruidlaag is plaatselijk kers,…

Instituut voor Natuurbehoud 84 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandlemig Klein-Brabant

Populier werd in bijna het gehele bos ingeplant. In de oos- Gewone smeerwortel en Rietgras.Wat verder stroomop- telijke helft zijn enkele percelen ingeplant met naaldhout waarts bevindt zich een populierenaanplant met Zwarte (pa)(HEUTZ et al. 1996). els, Schietwilg, Zomereik, Hazelaar en Gewone es (lhb).

Het oude vliegveld te Aalst (hp*, ha, hr, n) bestaat uit Verder stroomopwaarts te Kemmeke (35b) is er nog soortenrijke graslanden ingeplant met Zomereik en een vrij fraai, nat tot zeer nat met populier beplant hak- Okkernoot. In de graslanden bevinden zich o.a. heischrale houtbos, met in de kruidlaag o.a. Reuzenpaardenstaart, vegetaties met Sint-janskruid, Schapezuring, Gewoon dui- Bosbingelkruid, Bosbies, Bosanemoon, Boszegge, Geel zendblad, Gewone brem, Struikhei en Fraai hertshooi. nagelkruid en Speenkruid (lh/va).Tussen de spoorweg en Ook soortenrijke, vochtige graslanden met Margriet, het bos heeft zich een ruigte (hr/hf) ontwikkeld met o.a. Knoopkruid, Gewoon reukgras, Biezenknoppen, Gewoon Glad walstro, Veldlathyrus, Moerasspirea, Fluitenkruid, timoteegras, Scherpe boterbloem, zeggen, Gestreepte Berenklauw, Kantig hertshooi, Gewone smeerwortel en witbol en Krulzuring komen voor. braam.

7.7.5 Gebied 34: Dokkenebos, Trot en 7.7.7 Gebied 36: Buggenhoutbos Nanovebos Het Buggenhoutbos is een nog steeds vrij uitgestrekt Dokkenebos (lhb, lhi, se) (34a) is een aaneenschake- boscomplex met overwegend zure eiken- en beukenbe- ling van kleinere bosjes. De meeste bestaan uit populier standen van Wintereik (2/3) en Beuk (1/3), op zandige en aangeplant in hakhout van Zwarte els met veel Grote leemhoudende bodem (op grens gebied IV en V). brandnetel, maar ook Slanke sleutelbloem, Gewone dot- Opmerkelijk is de dominantie van Wintereik (98%) t.o.v. terbloem, Bittere veldkers, Gele dovenetel, Moerasstreep- zomereik in de boomlaag. De beukenbossen zijn armer in zaad, Moesdistel, Moerasspirea (jaren ‘80). ondergroei, ondermeer t.g.v. het dikke, weinig verteerde strooiselpakket. De struik- en kruidlaag bestaat veelal uit Het Trot (lhb, va°) (34b) is enigszins vergelijkbaar met Spork, Adelaarsvaren en braam, zelden Pijpenstrootje, IJle het vorige bosje, maar soortenrijker met ook nog zegge, Bleke zegge,Veelbloemige veldbies, Hengel, Lelietje- Gewone salomonszegel, Daslook, Ruwe smele, Bos- van-dalen, Dubbelloof en Valse salie. Plaatselijk groeien kortsteel, Bosanemoon, Reuzenzwenkgras, Grote muur, langs een beekje wel eens Gele dovenetel, Groot heksen- Boszegge en Brede wespeorchis, zij het meestal in gerin- kruid of Bosgierstgras. ge hoeveelheden (jaren ‘80). Op de lemiger plaatsen kunnen daarenboven soorten van de eiken-haagbeukenbossen groeien: nl. Haagbeuk, Nanovebos (vn) (34c) is een hakhoutbosje met veel Gevlekte aronskelk, Muskuskruid, Speenkruid, Slanke sleu- Gewone es in de boomlaag en in de kruidlaag o.a. telbloem, Kleine maagdenpalm, Boswederik, Witte klaver- Reuzenzwenkgras, Ruwe smele, Gele dovenetel, Boskort- zuring, Bosanemoon en Daslook (natte depressies). steel, Moesdistel en Gewone salomonszegel (jaren ‘80). Volgend lijstje geeft een overzicht van een aantal Ten zuiden van het bos ligt nog een soortenrijker grasland fauna-elementen van Buggenhoutbos (VAN GUCHT 1980; (hp*). In deze omgeving zijn ook nog verschillende oude mededeling G.Van Gucht 1998): boomgaarden (kj). - Zoogdieren: Eekhoorn, Egel, Haas, Konijn, Mol, Vos, diverse muizen- en vleermuissoorten (o.a. Rosse vleer- 7.7.6 Gebied 35: Vallei van muis); de Brabantse beek - Broedvogels: Buizerd, Sperwer,Torenvalk, Bosuil, Ransuil, Steenuil, Grote en Kleine bonte specht, Groene specht, De vallei van de Brabantse beek wordt gekenmerkt Zwarte specht, Boomklever, Boomkruiper, Zanglijster, door een afwisseling van gras- en akkerland met een hoge Grote lijster, Roek, Goudhaantje, Koekoek, Tortel, dichtheid aan bomenrijen van populier en wilg langs de Nachtegaal, Vink, Wielewaal, Spotvogel, Tuinfluiter, beek. Verspreid over de vallei liggen ook enkele populie- Zwartkop,Tjiftjaf en Fluiter; renbosjes. De meeste graslanden zijn soortenarm en lig- - Herpetofauna: Levendbarende hagedis (geen recente gen in het noorden tegen de beek aan. waarnemingen meer), Hazelworm, Bruine kikker, Aan de Wiesbeek (t.h.v. Hoge Jan) (35a) werden Groene kikker, Gewone pad, Alpenwatersalamander, populieren aangeplant in een ruigte met Echte valeriaan, Kamsalamander en Vuursalamander. Grote kattenstaart, Rietgras en Moerasspirea (lhi/hf + Opvallend is het grote aantal soorten typisch voor aer). Hier tegenover vormen Boswilg en Schietwilg een oudere bosbestanden en de diverse herpetofauna. struweel rond een vijver. De oevers van de vijver zijn Verscheidene zijn eerder zeldzaam. Buggenhoutbos heeft begroeid met Grote lisdodde, Echte valeriaan,Wolfspoot, dus duidelijk een hoge faunistische waarde.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 85 Zandlemig Klein-Brabant

7.7.8 Gebied 37: Vallei van de Grote hakhoutbossen (va°) ten zuiden van Impde bevatten Zoete Molenbeek tussen Merchtem en kers, Gewone es, Gewone esdoorn, Sleedoorn, Zwarte els, Steenhuffel Gewone vlier en Gewone olm. In de kruidlaag zijn Gewone salomonszegel, Penningkruid, Gele dovenetel, Slanke sleutel- De vallei ten zuiden van Steenhuffel vormt het nog bloem, Eenbes, Boszegge en Gevlekte aronskelk waargeno- natuurlijke overstromingsgebied van de Grote Molenbeek en men (jaren ‘80). de Robbeek. De vallei heeft hier een kleinschalig karakter met Een kapvlakte vertoont soorten van natte ruigten zoals vele bosjes en bomenrijen (VAN DEN BRANDEN & VAN RIET Echte valeriaan, Heelblaadjes, Glad walstro en Moerasrol- 1996). De sterk meanderende Molenbeek heeft steile klaver. In een andere kapvlakte treedt een spontane opslag oevers. op van Zwarte els, wilg, Gewone es en Hazelaar.Temidden De vallei (37a) wordt grotendeels ingenomen door vrij van regelmatig begraasde weiden bevindt zich een nitrofiel intensief gebruikte vochtige graasweiden met bomenrijen alluviaal elzenbos. Het hakhoutbos bevat nauwelijks opgaan- van populier,wilg en in mindere mate Zwarte els en Gewone de bomen, maar heeft wel een uitgebreide ondergroei. es (hp + hx + hp* + kb). Daaronder groeit af en toe Moeras- (VANDER KERKEN 1996). walstro, Moerasvergeet-mij-nietje, Haagwinde, Moerasspirea, Gedeeltelijk buiten de eigenlijke vallei gelegen is het Heggenwikke,Vogelwikke, Rietgras en Fluitenkruid.Verspreid mooie Leefdaalbos (38a), dat overwegend uit eiken-haag- over de vallei liggen ook enkele populierenaanplanten, beukenbos bestaat, met o.a. Bosanemoon, Kleine maagden- meestal in voormalig grasland, soms in elzenhakhout (vn, va) palm, Schaduwgras, Bosgierstgras, Bleeksporig bosviooltje, (o.a. ten noorden van de Robbroekhoeve, bij Terlinden), met Boszegge en fragmenten van zuur eikenbos (Adelaarsvaren, hier en daar Gele dovenetel, Bosanemoon, Gewone dotter- Lelietje-van-dalen, Dalkruid en Grote veldbies). In het als ls/qs bloem, Moesdistel, Ruwe smele, Schaduwgras, Boskortsteel, gekarteerde bosje ten zuidwesten hiervan is Zomereik in de Dauwbraam, Moerasspirea, Slanke sleutelbloem, Schaduw- boomlaag gemengd met populier. In de kruidlaag domineert kruiskruid, Reuzenzwenkgras, Geel nagelkruid, Muskuskruid, braam, vergezeld door Wijfjesvaren, Groot heksenkruid en Gewone salomonszegel, Groot heksenkruid, Bosandoorn, Wilde kamperfoelie. Vogelmelk, Dagkoekoeksbloem en Koninginnenkruid. Een ruigte met Moerasspirea, Echte valeriaan, Moesdistel De Boskapel van Impde (38b) is een aantrekkelijke site en opslag van Schietwilg, Boswilg en Gewone es strekt zich met fraaie lindendreven in een bos van Zomereik. In de uit langs de Vuilbeek (t.h.v. Robbroek)(hfc + sf°). Meer noor- kruidlaag wordt vooral braam, maar ook Bleeksporig bosvi- delijk is Moerasspirea en Echte valeriaan aanwezig in de per- ooltje, Bosanemoon,Valse salie en Veelbloemige veldbies aan- ceelsranden van een grasland. getroffen. In een populierenaanplant ten zuiden hiervan met struiklaag van Zwarte els bestaat de ruige kruidlaag hoofdza- Palend aan een zijbeekje (de Robbeek) ligt op de kelijk uit Grote brandnetel, Kleefkruid, Dauwbraam en Blakenberg (37b) een met populier beplant hellingbos (qs + Dagkoekoeksbloem. qa) met bestanden zowel op zachte als zure humus. Onder de rijke struiklaag wordt o.a. Bosanemoon, Speenkruid, 7.7.10 Gebied 39: Neromhof braam,Wijfjesvaren en Ruwe smele aangetroffen. In de zuur- dere gedeelten overheerst braam, vergezeld door Wilde Onmiddellijk palend aan de expresweg is er eerst en kamperfoelie en Valse salie.Vergelijkbaar, maar zonder popu- vooral het voor het publiek toegankelijke Neromhof, een lier, is een bosje (qa) ten zuiden hiervan, op de Hunsberg. kasteelpark met eiken-haagbeukenbestanden met afwisse- lend Gewone es en Zomereik als dominante boomsoort, 7.7.9 Gebied 38: De vallei van de (Kleine) samen met de gebruikelijke sierbomen. De kruidlaag is zeer Molenbeek tussen Wolvertem en gevarieerd, met o.a. Bosanemoon, Gele dovenetel, Grote Londerzeel keverorchis, Bleeksporig bosviooltje, Bosaardbei, Slanke sleu- telbloem, Boszegge, IJle zegge, Daslook en Lelietje-van-dalen. Deze vallei is veel meer bebost dan de vorige. Er liggen Ook de (nochtans als gazon beheerde) grazige partijen zijn ook enkele kasteelparken. In de perceelsranden wordt wel fraai, met Gewone brunel, Kruipend zenegroen, Pinkster- eens Gewone agrimonie, Grasmuur, Heelblaadjes, Gewoon bloem, plaatselijk Moerasspirea, Penningkruid, Bosaardbei en knoopkruid en Moerasrolklaver aangetroffen. Er zijn een aan- Gewoon knoopkruid.Aan de rand van het park staat Hemel- tal populierenaanplanten met dichte struiklaag en vrij geva- sleutel. rieerde ondergroei. Naast een aantal ruigere soorten komen Het minder soortenrijke bos (Zomereik en Amerikaanse eik, Kruipend zenegroen, Moerasspirea, Ruwe smele, plaatselijk populier) ter hoogte van “Varkensputten”, 2,5 km Dauwbraam, Koninginnenkruid, Kale jonker, Wijfjesvaren, noordwaarts, omvat een eikenbestand op zure humus (qs) Groot heksenkruid, Geel nagelkruid, Bosbies, Scherpe zegge, met braam en Valse salie, en één op zachte humus (qa), met Echte koekoeksbloem, Gewone dotterbloem, Moesdistel en Kruipend zenegroen, Groot heksenkruid, Speenkruid en Geoord helmkruid voor. De deels met populier beplante Bosanemoon.

Instituut voor Natuurbehoud 86 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandlemig Klein-Brabant

7.7.11 Gebied 40: Vallei van de Birrebeek den Gele dovenetel, Kleine maagdenpalm, Schaduwgras, Slanke sleutelbloem, Bosgierstgras, IJle zegge, Bos- Van de bossen langs de Birrebeek is het Velaardbos anemoon en Gewone vogelmelk opgemerkt. het belangrijkste. Het zijn overwegend bossen met mull- Ten oosten van deze bosjes ligt een moerassige populie- humus op vrij vlak terrein, maar er komen enkele zuur- renaanplant (lhb + sf° + ae*) met een ondergroei van dere verhevenheden voor. Centraal erin staan enkele vil- Zwarte els, Gewone vlier en Eenstijlige meidoorn. In de la’s. Een deel van het bos langs de Birrebeek heeft een oostelijke helft ervan ligt een ondiepe plas die gedeelte- beekbegeleidend karakter, maar door begreppeling in het lijk is ingegroeid met wilgen.Waterviolier komt hier abun- verleden is de grondwatertafel verlaagd. In dit bosgedeel- dant voor. De plas is verbonden met een kleinere plas in te komen Hazelaar, Zwarte els, Gewone es, Bosanemoon, een nabijgelegen weiland en met de Grote Buisbeek Gele dovenetel, Ruwe smele, Klimop en Kruipend zene- (MERGAERT 1996). groen voor. Op de matig vochtige tot droge plaatsen Ten zuiden sluit bij deze beekvallei het Gravenbos komt het haagbeukenverbond voor. Zomereik, Beuk, aan. Op een centrale opduiking zijn zure (beuken-eiken- Amerikaanse eik en populier zijn de belangrijkste over- bos) bestanden gelegen met Zomereik, plaatselijk Beuk, staanders. De hakhoutlaag omvat o.a. Hazelaar, Boswilg, en prachtige oude beukendreven. De kruidlaag is hier berk, Haagbeuk, Zwarte els, Wilde lijsterbes, Gewone eerder beperkt, met veel braam, en plaatselijk Gladde wit- esdoorn, Zoete kers, Grauwe wilg, Schietwilg, Gelderse bol, IJle zegge, Lelietje-van-dalen en Adelaarsvaren. Op de roos en Ratelpopulier. Op de zuurdere verhevenheden lager gelegen, vochtiger gronden ten zuiden en oosten van het bos zijn Zomereik, Berk, Tamme kastanje, gaat dit bos geleidelijk over in een eiken-haagbeukenbos Ratelpopulier, Sporkehout, Valse salie, Pijpenstrootje en met een boomlaag van Zomereik en Gewone es, soms Tormentil aanwezig. De populierenaanplanten bevatten vervangen door Beuk of Canadapopulier. Wijfjesvaren Zomereik, Ruwe berk, Zachte berk, olm, Boswilg, Grauwe komt hier opvallend overvloedig voor, naast Gele dove- wilg en Gewone vlier. De kruidlaag varieert: grazig in het netel, Groot heksenkruid, Bosanemoon, Gewone salo- noorden, ruigte met Wijfjesvaren, Gele dovenetel, monszegel, Slanke sleutelbloem, Boszegge, Bleeksporig Gewone salomonszegel en Bosandoorn in de mineraalrij- bosviooltje, Boskortsteel, Schaduwgras, Bosgierstgras en ke delen. Mannetjesvaren,Valse salie en Brede orchis in de Reuzenpaardenstaart. Plaatselijk zijn ook (niet zo ver van minder mineraalrijke tot mineraalarme zones. In de aan- het Gravenkasteel, dus mogelijk ooit aangeplant) Gevlekt planten van lork is de ondergroei beperkt tot braam en longkruid en Kleine maagdenpalm abundant. stekelvaren. In het met populier ingeplante essen-olmen- Nabij de Willebroekse vaart is een voormalige orchi- bos ten zuiden van het Vellaardbos staat opvallend veel deeënweide geëvolueerd tot een moerasspirearuigte, Gewone iep in de struiklaag. In de kruidlaag komen o.a. sinds geruime tijd ingeplant met Canadapopulier (lh/hf). Slanke sleutelbloem, Gewone salomonszegel, Gele dove- De ruigte bestaat uit veel Grote brandnetel, Gewone netel, Bosanemoon, Gulden boterboem, Boszegge en smeerwortel, Hondsdraf en een kleiner aandeel moeras- Dauwbraam voor. De overige populierenaanplanten langs planten zoals Moerasspirea, Wolfspoot en Moeras- de Birrebeek zijn sterk verruigd of bevatten Gewone es vergeet-mij-nietje (MERGAERT et al. 1996). (VANDER KERKEN 1996). De graslanden in de vallei zijn soortenarm. In een wat 7.7.13 Gebied 42: Vallei van de Kleine schralere slootkant nabij het Velaardbos wordt wel Buisbeek en Meiskensbeek Gewoon reukgras, Egelboterbloem, Pinksterbloem, Echte koekoeksbloem, Kruipend zenegroen, Gewone salomons- Ten oosten van het Hof ter Wilder (42a) bevindt zegel, Moerasspirea, Margriet, Grote muur, Moeraswalstro zich een sterk gestoorde vochtige ruigte (hr + hf, sz) met en Gewone engelwortel aangetroffen. veel Grote brandnetel, Akkerdistel, Riet, Moerasspirea, Harig wilgenroosje en Moerasrolklaver.Verder oostwaarts 7.7.12 Gebied 41: Vallei van de Grote komt een spontane opslag voor van Zomereik, Eenstijlige Buisbeek (Driebosbeek) en meidoorn, Gewone es, Schietwilg en Zwarte els Gravenbos (MERGAERT et al. 1996).

Verder oostwaarts is het volgende beeksysteem dat In de vallei van de Kleine Buisbeek te Humbeek van de Grote Buisbeek of Driebosbeek. Het bestaat uit (42b) bevinden zich een aantal vochtige, licht bemeste vochtige graslanden omzoomd door bomenrijen van graslanden (hp*, hc°) met o.a. Pinksterbloem en gedeelte- populier, Gewone es en Zomereik. Nabij Nieuwenrode lijk omzoomd door knotwilgen. In een vochtig, in het ligt in de vallei alluviaal essen-olmenbos en eiken-haag- voorjaar drassig grasland komen een aantal zeggen voor. beukenbos (va en qa) waarvan de oorspronkelijke boom- In dit grasland werd in 1988 o.a. Moeraszegge, Echte koe- laag bestond uit Gewone es en Zomereik. Deze is nu koeksbloem, Gewoon knoopkruid, Beemdlangbloem, gedeeltelijk vervangen door populier. In de kruidlaag wer- Moerasspirea, Veldlathyrus, Gewone dotterbloem, Lidrus

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 87 Zandlemig Klein-Brabant en Tweerijige zegge aangetroffen. Het alluviale bosje, inge- • gronden met een primaire pioniersbegroeiing met onder- plant met populier, is rijk aan voorjaarsbloeiers: meer Gewoon langbaardgras, Hazenpootje, Gewoon Bosanemoon, Speenkruid, Gewone salomonszegel, Slanke struisriet, Zandmuur, Canadese fijnstraal, Muurpeper, Ruige sleutelbloem, Gevlekte aronskelk, Muskuskruid, Groot zegge en in meer gesloten gedeelten Kleine teunisbloem, heksenkruid en Eenbes. De populierenaanplant ten noor- Koningskaars, Stalkaars, Akkerdistel, Sint-Janskruid (ku*) den van de beek kent een ondergroei van Gewone vlier, Een centraal gelegen vochtig gebiedje was te typeren als Dotterbloem, Grote brandnetel en bovenvermelde voor- rietmoeras. Grote kattenstaart, Blauw glidkruid,Waterereprijs, jaarsbloeiers. Plaatselijk komt Zwarte els voor. Op een Moerasbeemdgras, Gele lis,Watertorkruid en Grote lisdodde vergraven terrein komt opslag van wilgen voor en werd vormden de moeras- en oevervegetatie. populier aangeplant (MERGAERT et al. 1996). Het wilgenstruweel in het Bos van Aa bestond uit Boswilg en een bastaard van Schietwilg en Kraakwilg (sf). Het 7.7.14 Gebied 43: Vallei van de Leibeek of struweel ontstond op vochtig, slibhoudend zand, dat inmid- Lintbeek dels sterk verdroogt. De ondergroei was beperkt tot Grote brandnetel. Zeldzame soorten die in het Bos van Aa werden In enkele met populier beplante alluviale essen- aangetroffen zijn o.a. Smal vlieszaad, Noorse ganzerik, olmenbosjes (va°, lh/va) in de vallei van de Leibeek of Baardgras, alant, Echte heemst, Lange ereprijs, Harde basterd- Lintbeek nabij het Lintkasteel (43a) komt veel Gewone wederik en Wilde hokjespeul. iep, Gewone es en Zwarte els voor in het hakhout. In de Ondertussen is een groot deel van de in 1994 aanwezi- kruidlaag groeit veel Grote brandnetel en Kleefkruid, ge vegetaties verdwenen door nieuwe zandwinningen (o.a. maar ook Gele dovenetel, Speenkruid, Gevlekte arons- het rietmoeras en de schralere vegetaties) en neemt open kelk, Bosanemoon, Groot heksenkruid, Slanke sleutel- water het grootste deel van het gebied in. Na het stopzetten bloem, Kruipend zenegroen, Moerasspirea en van de industriële activiteiten komt dit terrein met oude zand- Muskuskruid. winningsputten in aanmerking voor natuurontwikkeling (mededeling H. Dierickx 1998). Langs een zijbeekje van de Maalbeek (43b) tenslotte, De broedvogelstand op de zandwinningsput nabij Bos ten oosten van het vliegveld van Grimbergen zijn in een van Aa is afhankelijk van de zandwinningswerken. Jaarlijks is er populierenaanplant in elzenhakhout o.a. Grote muur, een grote kolonie Oeverzwaluwen en sommige jaren zijn er Muskuskruid, Gulden boterbloem, Slanke sleutelbloem en tot 20 paar Blauwborst. Ook de Bergeend is een typisch Bosanemoon aanwezig. In de aanpalende ruigte (hr/hf) is broedvogel voor dit type van terreinen. In de trekperiode kan naast Grote brandnetel ook nog Moerasspirea, Knol- het Bos van Aa erg interessant zijn voor pleisterende steltlo- steenbreek, Gewoon knoopkruid, Echte koekoeksbloem pers zoals Watersnip, Witgatje, Kleine plevier, Tureluur en en Tweerijige zegge gevonden. Kievit. In de winterperiode zijn de diepe plassen een ideaal overwinteringsgebied voor grote aantallen eenden (DENEEF et 7.7.15 Gebied 44: ‘t Bos van Aa en al. 1994). Willebroekse vaart De kleinere plassen die op de zandige bodem onstaan zijn een ideaal voortplantingsgebied voor libellen. Recent Het Bos van Aa werd onderzocht door DENEEF et al. werd zelfs de Bandheidelibel in het gebied waargenomen (1994). In die periode was er industriële activiteit gecon- (mededeling J. Soors 1999). Een studie van de spinnenfauna centreerd in het zuidoosten van het gebied. Ongeveer de van het gebied eind de jaren ‘80 leverde 192 soorten op, helft van het gebied bestond uit open water. Deze waters waaronder verschillende zeldzame soorten (VAN KEER & VAN zijn meestal diep, met hoge, steil aflopende oevers (ap). KEER 1990). Hierin groeiden soorten die kenmerkend zijn voor stik- stofrijk water zoals Klein, Gekroesd en Tenger fontein- Op de dijken van de Willebroekse vaart vinden we kruid, Kransvederkruid en in mindere mate Klein kroos en onder de populieren naast allerlei opslag een ruig mesofiel Veenwortel.Verlandingsvegetaties waren sporadisch aan- hooiland met o.a. Kleine bevernel, Margriet, Look-zonder-look, wezig met o.a. Grote en Kleine lisdodde, Grote water- Jacobskruiskruid, Gewoon duizendblad, Fluitenkruid,Witte en weegbree en Oeverzegge. Op enkele plaatsen kwamen Goudgele honingklaver, Wilde peen, Bezemkruiskruid, langzaam in het water uitlopende zandplaten met een Boerenwormkruid en Gewoon duizendguldenkruid. specifieke begroeiing van Moeras- en/of Goudzuring. Bij perioden van strenge vorst is de Willebroekse vaart In de resterende helft van het Bos van Aa werd een erg interessant voor de overwintering van watervogels.Als de mozaïek van opspuitingen en afgravingen aangetroffen, omliggende grote plassen (driehoek Willebroek-Mechelen- waarbij volgend onderscheid werd gemaakt : Lier) dichtgevroren zijn, is het kanaal het enige open water. • naakte zandgrond, ontstaan uit ophogingen, waar plan- Op dat ogenblik zijn er zowat alle soorten duikeenden, tengroei door motorcrossactiviteiten onmogelijk werd zwemeenden en zaagbekken te vinden (mededeling gemaakt. S.Vansteenkiste et al. 1991).

Instituut voor Natuurbehoud 88 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Zandlemig Klein-Brabant

7.7.16 Gebied 45: Vallei van de Laarbeek 7.7.18 Gebied 47: Lareveld-Wormelaar ter hoogte van Kollinten Langs de Kesterbeek, ten zuiden van toponiem Ten oosten van het bos van Aa ligt het Kollintenbos, Lareveld, komen enkele oude plassen voor met o.a. een bijna volledig met populier beplant essen-olmenbos Waterviolier, waterranonkel, Grote egelskop, Witte water- (lh/va, va). Hierdoor, en mogelijk ook vanwege uitdroging, is lelie,… omringd door Zwarte els en Schietwilg. De plassen dit plaatselijk sterk verruigd en overwoekerd door braam- herbergen 5 verschillende soorten amfibieën waaronder struweel, Grote brandnetel en Rietgras. Het blijft evenwel de zeldzame Kamsalamander (DE JONGE & MUYLDERMANS soortenrijk, met o.a. Gele dovenetel, Bosanemoon, 1996). In het omringende grasland kwam vroeger Bosgierstgras, Bosbies, Muskuskruid, Moerasspirea, IJle Beemdkamgras,Valse voszegge, Pinksterbloem,Watermunt, zegge, Watermunt, Adderwortel, Reuzenzwenkgras, Lidrus, Gewone waterbies en Tweerijige zegge voor. Dit Kruipend zenegroen, Slanke sleutelbloem en Gewone salo- dotterbloemhooiland werd omgezet in een graasweide monszegel. Lokaal zijn de milieu-omstandigheden droger (hp*) waarin Echte koekoeksbloem, Pinksterbloem en en zuurder en geschikt voor Ruwe berk, Wilde lijsterbes, Gewoon reukgras de relicten vormen. De naburige bosjes Ratelpopulier en in de kruidlaag braam en Lelietje-van- bestaan uit populierenaanplanten of uit gemengd loofhout dalen. Ten oosten paalt aan dit complex een perceel ver- met o.a. Zomereik, Gewone vlier,Wilde lijsterbes, Boswilg, ruigd vochtig grasland (hc) met veel Liesgras en Tweerijige Eenstijlige meidoorn, Robinia, Tamme kastanje, Haagbeuk zegge en verder ook Kale jonker, Moerasrolklaver, Echte en zeer veel braam en Grote brandnetel in de ondergroei. koekoeksbloem, Scherpe zegge en Moeraswalstro. Een In de rand van een vergraven bosje even ter hoogte aantal vochtige graasweiden in de omgeving met veel (qs + aer) van Wormelaar bevindt zich nog Valse salie en Gewoon reukgras, Veldzuring, Rood zwenkgras, Gewone Hengel. Ten westen van dit bosje ligt een klein onbemest veldbies, Gewoon duizendblad en Grasmuur werden als hooilandje (hu*) met Grote pimpernel (zie ook § 3.7.12), hp* gekarteerd. Moerasrolklaver, Zomprus, Hazezegge, Gewoon knoop- Even ten noorden (bij de kaartgrens) heeft een als qa kruid, Moerasrolklaver, Gewone veldbies, Gewoon reuk- gekarteerd bos Zomereik als dominante boomsoort. In de gras, Pinksterbloem, Scherpe boterbloem en Veldzuring. kruidlaag vallen vooral braam en Bosanemoon op. Net ten zuiden hiervan bevindt zich het deels met Grenzend aan het bos liggen nog enkele soortenrijke gras- populier (lhb), deels met gemengd loofhout (qs, Zomereik, landen (hp*) met Veldzuring, Pinksterbloem en Scherpe Amerikaanse eik, Beuk, Robinia, Ruwe berk, Haagbeuk, e.a.) boterbloem. In de perceelsranden wordt Speenkruid en beplant Dalemansbos. Hierdoor, en door de aanwezigheid Bosanemoon waargenomen. van een grote vijver met aanpalend verwaarloosd grasland heeft het bos het uitzicht van een kasteelpark gekregen. 7.7.17 Gebied 46: Het Kattemeuterbos Hoewel het volgens de kaart van DE FERRARIS (ca. 1777) grotendeels om oud bos zou gaan is de kruidlaag, voor Het Kattemeuterbos, verder zuidwaarts langs de zover wij konden waarnemen, eerder arm, met (al gaat het Laarbeek, is een vrij droog bos met Beuk, Zomereik en veel soms maar om enkele exemplaren) o.a. toch Groot hek- uitheemse (park)bomen. In de struiklaag zijn Wilde lijster- senkruid, IJle zegge, Wijfjesvaren, Gewone salomonszegel, bes, Gewone esdoorn en braam aanwezig. In de kruidlaag Schaduwgras, Echt vingerhoedskruid, Gladde witbol en groeien Gladde witbol, Grote veldbies, Wijfjesvaren en Veelbloemige veldbies. Plaatselijk stagneert water en groeit Bochtige smele. Aan de oostzijde bestaat het bos uit dicht veel Bitterzoet. hakhout met vooral Tamme kastanje en Gewone esdoorn. Een vochtig soortenrijk grasland (hp*), voordien een In de meer vochtige delen van het bos zijn Bosanemoon, dotterbloemhooiland, komt voor ten noorden van het Gele dovenetel en Gewone salomonszegel aanwezig Schaliënhof te Zemst-Bos. Echte koekoeksbloem komt (MERGAERT et al. 1996). sporadisch voor naast o.a. Pinksterbloem, Scherpe boter- bloem en Gewoon reukgras. Binnen en rondom het per- ceel strekken zich mooie poelen uit met een abundantie van Waterviolier (ae*).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 89 Zandlemig Klein-Brabant

7.8 Globale evaluatie en bescherming

Een aantal min of meer omvangrijke gebieden, vooral bossen en beekvalleien, zijn redelijk intact bewaard. De meest belangrijke zijn het Kattenbroekbos, het Kluisbos, de vallei van de Molenbeek van Moorsele, het Buggenhout bos, de vallei van de Grote Molenbeek (Nobroeck beek), de val- lei van de Molenbeek van Wolvertem met het aanpalende Leefdaalbos, het kasteelpark Neromhof, het Velaartbos, het Gravenbos en omgeving, het Kollintenbos, het Katte- meuterbos en het Wormelaarbos.Vele bossen worden in § 7.7 in detail besproken.Voor de geïnteresseerde lezer wordt ook verwezen naar DEVRIESE & DEVRIESE (1986). Buiten deze bossen en valleien kent het grootste deel van de resterende open ruimte een zodanig intensief bodemge- bruik dat, ruderale gemeenschappen uitgezonderd, nog wei- nig spontane vegetaties mogelijk zijn. Het gebied ten noordwesten van de weg Aalst- Merchtem is zodanig dicht en ongeordend bebouwd dat er nog maar weinig kansen overblijven voor natuurontwikkeling.

Het Kattenbroekbos en delen van het Buggenhoutbos zijn terecht als reservaatgebied bestemd. De bestemming als natuurgebied is passend voor een deel van de depres- sie van Hanaarden, het Kluisbos, delen van het Buggenhouts bos, het Kemmeken, het stroomopwaartse deel van de val- lei van de Molenbeek van Wolvertem met de Neusegembeek, het grootste deel van het Gravenbos en omgeving, het Kollintenbos en het Kattemeuterbos. Een bestemming voor de vallei van de Grote Molenbeek als valleigebied i.p.v. landschappelijk waardevol agrarisch gebied had meer garantie geboden voor het behoud van de ecologische waarden. Dit geldt eveneens voor een deel van de vallei van de Molenbeek van Wolvertem. Totaal onvoldoende is de bescherming van soortenrijke vochtige graslanden in de vallei van de Kleine Buisbeek te Humbeek als agrarisch gebied, palend aan woonuitbreidingsgebied. De bossen te Blakenberg, te Hunsberg, te Wormelaar, het Leefdaalbos, het Velaarbos en het bos te Nieuwenrode hebben bosgebied als bestemming.

Instituut voor Natuurbehoud 90 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse Lemig Binnen-Vlaanderen: 8cuesta van Asse (VI)

De smalle vallei van de Warebeek te Mollem

Enkel de zuidelijke zone ten westen van de Zenne behoort tot dit gebied. Het betreft slechts een klein deel van Lemig Vlaanderen.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 91 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

Op de heuveltoppen en steile hellingen bestaat de onder- 8.1 Geologie grond uit de klei van Asse en/of de kleiige fractie van het Tongeriaan (LOUIS 1961, 1964, 1965). De hoogste zones Het geologische substraat bestaat hier uit tertiaire en bevinden zich nabij Asse-ter-Heide-Kravaalbos (ten oosten meer bepaald uit eocene lagen (BAETEN et al. 1986; VAN van Meldert) en tussen Mollem en Brussegem (Steenberg). DIJCK et al. 1986, 1987). In het centrale en oostelijke deel De hoogste toppen bedragen hier tot +81 m. Vandaar uit wordt de klei van Asse doorsneden door stroken en vlek- daalt het reliëf in noordwestelijke, noordelijk tot noordoos- ken van de zanden van Asse. In het westen bevinden zich telijk richting. In het oosten daalt het reliëf zeer snel van +40 de zanden van Lede (Lutetiaan) en de formatie van Panisel à +60 m naar ca. +10 à +13 m in de Zennevallei. De hel- (Paniseliaan) (Figuur 2.2,Tabel 2.4). ling bedraagt soms meer dan 8%, terwijl in de rest van het Op de hoogste zones van de kaartbladen zijn de eocene hier besproken gebied de steilste hellingen een daling van lagen bedekt met de oligocene formatie van Tongeren.Het ca. 4% vertonen. betreft zowel kleiige als zandige sedimenten. Plaatselijk (o.a. Het front van de cuesta van Asse (westelijke helling in de ten noordwesten van Brussegem) rust op dit Tongeriaan omgeving van Meldert) is sterk versneden waardoor het nog een dunne jongere laag, die ofwel tot het Diestiaan reliëf heuvelig is. Het overige gedeelte van het leemgebied (LOUIS 1961, 1965) ofwel tot het Antwerpiaan behoort is sterk golvend en plaatselijk heuvelig, met een afwisseling (MARECHAL & DE BREUCK 1977). van min of meer vlakke, oost-west gerichte ruggen, enkele De tertiaire lagen vertonen een lichte daling naar het heuvels (met toppen boven +75 m), sterke tot zachte hel- noorden en het oppervlak ervan is golvend en sterk ver- lingen en smalle, vrij diepe asymmetrische beekvalleien. De sneden. Het betreft zonder uitzondering mariene lagen. beekvalleien zijn doorgaans door een steilrand afgescheiden Sommige beken hebben zich door het Bartoniaan tot in van de hogere gronden. De asymmetrie hangt samen met het onderliggende Lediaan ingesneden (bv. de Tangebeek een dikteverschil in de leemlaag: de steilste flank vertoont en de Maalbeek). meestal een dunnere laag (GOOSSENS 1984). Loodrecht op de beekvalleien bevinden zich vaak kleinere secundaire val- De pleistocene en holocene evolutie is hier vergelijk- leien die vertakken in kleine, droge depressies. baar met deze van gebied V, met dien verstande dat het eolische deel van de dekmantel (Tardiglaciaal) hier uit leemafzettingen bestaat ten gevolge van de hogere en zui- delijker ligging. De dikteverschillen van de mantel zijn hier uitgesproken door de grotere reliëfverschillen. Daaren- 8.3 Hydrologie en boven werden de afzettingen van het Onder- en Midden- Weichseliaan op de tertiaire verhevenheden weggeëro- hydrografie deerd. Vaak vinden de rivieren, besproken in gebied IV en V, De holocene en huidige geologische processen heb- hier hun oorsprong. Het gebied behoort tot drie deelbek- ben hier niet alleen te maken met alluviale afzettingen en kens van de Schelde. Zo ontspringen in de omgeving van verstuivingen, maar ook met bodemerosie op de hellingen Meldert een aantal bovenloopjes van de Molenbeek, beho- (LOUIS 1964). Het afgespoelde materiaal werd en wordt rend tot het Denderbekken. De omgeving van Hamme, nog aan de voet van de hellingen en in depressies (colluvi- Meise, Beigem en Grimbergen behoort tot het um) of in de beekvalleien (alluvium) afgezet. Zennebekken (Molenbeek-Maalbeek en Tangebeek). De beide Molenbeken met hun zijbeekjes behoren tot het Rupel-Vlietbekken. In het gehele gebied zijn er een aantal bronnen aangetrof- 8.2 Geomorfologie fen, met een vrij grote dichtheid in het oosten. Het betreft zgn. dagzoombronnen. Het neerslagwater sijpelt hierbij in Het reliëf is min of meer gecorreleerd met dit van het een goed doorlatende laag om vervolgens af te stromen sterk versneden tertiaire substraat en is in hoofdzaak een op een minder doorlatende laag (bv. een kleilaag) en aan erosiereliëf. het oppervlak te komen daar waar deze ondoorlatende Het hier besproken gedeelte behoort tot het zgn. laag dagzoomt. Meestal betreft het hier het doorsnijden Brabantse leemplateau (GOOSSENS 1984).Ten opzichte van van het contactvlak met de klei van Asse. De bronnen zijn het Henegouwse en Haspengouwse plateau is het niet altijd permanent. Brabantse deel gekenmerkt door een diepere en scherpe- re insnijding van de rivieren. Het reliëf is in het Brabantse deel eerder sterk golvend tot heuvelig, terwijl het elders in de leemstreek meer zwak golvend is.

Instituut voor Natuurbehoud 92 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

vooral in het westen. Lokaal bevinden zich complexen van 8.4 Pedologie bodems met textuur B horizont en met structuur B horizont (bruine bodems). Doorgaans is de ontwatering normaal met Vrijwel het gehele gebied is bedekt met leemgronden. relatief kleine seizoenschommelingen. De permanente Boven ca. +60 m betreft het een homogene leemlaag. In de grondwatertafel bevindt zich op grote diepte. Het leemdek overgangszone naar het zandleemgebied is er een bijmen- is doorgaans vrij dik. Leem bezit een groot waterhoudend ging van zandig materiaal in de ondergrond. Als het tertiair vermogen en is goed doorlatend. Lokaal echter wordt er, zich op geringe diepte bevindt is de textuur beïnvloed door t.g.v. het ondiep voorkomen van tertiaire klei, in het natte sei- kleiig en/of zandig verspoeld tertiair materiaal. Lokaal wor- zoen een tijdelijke stuwwatertafel gevormd. Deze stuwwa- den stenig-leemgronden aangetroffen doordat het quartair tertafel is één van de oorzaken van het ontstaan van gleyige basisgrind aan het oppervlak komt. Door de grotere reliëf- gronden (LOUIS 1961, 1964, 1965). verschillen werd hier ook relatief veel colluvium aangetroffen Ook gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodems (recent afgespoeld materiaal). (sterk gevlekte of verbrokkelde textuur B horizont) komen In de ondergrond wordt vaak onverweerde leem aange- voor. Zij zijn doorgaans matig tot sterk gleyig (dus vrij voch- boord. Het is een zeer fijn, kalkrijk leem met een laag klei- en tig). In het centrale en oostelijke deel betreft het enkele klei- zandgehalte (LOUIS 1961, 1964, 1965). nere vlekken, maar in het westen zijn de vlekken groter en Relatief grote grillige vlekken grijsbruine podzolachtige frequenter. Daar zijn ze overigens geassocieerd met vlekken bodems (textuur B horizont; plateau- en hellinggronden) van zwak tot sterk gleyige kleigronden. Deze laatste vlekken worden van elkaar gescheiden door vaak vrij smalle, sterk worden veroorzaakt door het dagzomen van tertiaire kleila- vertakte alluviale en colluviale stroken. Gronden met textuur gen. In het westelijk deel worden de bodems dus sterker B horizont zijn ontstaan onder gemengd loofbos op zand- beïnvloed door het tertiaire substraat (gleyige gronden, klei- leem- tot leemsedimenten. Door rooiing van dit bos in de bodems, kleisubstraten in profiel). vroege middeleeuwen trad vooral op de hellingen erosie op De profielloze bodems zijn in het centrum van de meeste zodat hier vaak de A horizont geheel of gedeeltelijk is weg- valleien sterk tot zeer sterk gleyig met vaak het optreden van gespoeld. Het geërodeerde materiaal werd aan de voet van een reductiehorizont. Deze hoge vochtigheid wordt veroor- de hellingen als colluvium afgezet en in de valleien als alluvi- zaakt door een ondiepe permanente watertafel. De sei- um (Figuur 8.1; AMERIJCKX 1972). Het alluvium en het collu- zoenschommelingen van deze watertafel zijn normaal ca. 1 vium hebben, gezien hun recente vorming en/of hoge voch- m. Sporadisch zijn in de valleien veenbodems aanwezig. tigheid, geen profielontwikkeling ondergaan. Buiten het centrum en in droge valleien is het alluvium en De gronden met textuur B horizont zijn niet tot matig gley- colluvium droger. De bodems zijn er niet tot matig gleyig. ig (dus vrij droog tot vochtig). Vaak bezitten deze bodems In de nabijheid van bronnen en neerwaarts ervan kunnen de een dikke humeuze A horizont. Matig gleyige profielen zijn er bodems permanent verzadigd zijn.

Figuur 8.1: Relatie tussen bodem en reliëf in de leemstreek (naar AMERIJCKX 1979).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 93 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

8.5 Landschapsbeschrijving 8.7 Gebiedsbespreking aan de hand van 8.7.1 Gebied 32: Vallei van de Molenbeek ten zuiden van Moorsel cultuurhistorische De vallei van de Molenbeek te Meldert vormt één invloeden geheel met het deel stroomafwaarts in de Zandleemstreek en wordt daar volledig besproken (§ 7.7.3). Ten tijde van graaf DE FERRARIS (ca. 1777) lag ten noor- den van de abdij van Affligem een vrij uitgestrekt bos, 8.7.2 Gebied 48: Kravaalbos en Herenbos “Covenshoua Bosch” genaamd. Bij VAN DER MAELEN (1845) is het, op de vallei van de Molenbeek na, waar het in gras- Dit belangrijke boscomplex (48a) is gelegen op en land is omgezet, intact en heet dan “Forêt d’Affligem”. nabij de vrij sterke hellingen van de cuesta van Asse Heden herinnert alleen het toponiem “Kloosterbos”er nog (Terrenberg) ten noorden van Asse-ter-Heide. In essentie aan.Voor het overige is, afgezien van een sterke toename gaat het grotendeels om zuur beuken- en eikenbos, maar van de bewoningsdichtheid, in deze streek betrekkelijk wei- de boomlaag is vaak nogal artificieel. Het mooist is het nig veranderd: akkers op de kouters, drassig grasland in de eigenlijke Kravaalbos zelf, met een boomlaag van overwe- betrekkelijk smalle beekvalleien, verspreide bossen en bos- gend Zomereik, o.a. vergezeld door Ruwe berk, Beuk, jes. Het Kravaalbos en de belendende bossen hebben, Amerikaanse eik en in de kruidlaag overvloedig evenals Paardenbos en Kartelobos, sinds DE FERRARIS (ca. Adelaarsvaren, samen met Valse salie, Dubbelloof, IJle zegge, 1777) tot op heden ongeveer dezelfde contouren behou- Lelietje-van-dalen, Dalkruid, Bochtige smele, Pijpenstrootje, den. Het kasteelpark van Bouchout was ten tijde van Van Gladde witbol,Wilde kamperfoelie en plaatselijk ook Wilde Der Maelen veel kleiner dan nu. Na de Tweede Wereld- hyacint. Binnen de vegetatie van het Kravaalbos (qs) wor- oorlog is er vooral ten oosten van Wolvertem zeer sterke den grosso modo twee gedeelten onderscheiden: enerzijds suburbanisatie geweest van Brussel uit. Het gebied is er een bos met een rijke ondergroei en een goed ontwikkel- ook versnipperd door verkeerswegen. de etage-opbouw. Het eigenlijke bos daarentegen valt op door een weelderige maar over het algemeen soortenar- me ondergroei. In het eigenlijke bos werd sterk ingegrepen:Tamme kastan- 8.6 Algemene biologische je, Gewone es en Amerikaanse eik werden aangeplant. Wilde hyacint en Zachte witbol kunnen zich handhaven typering doordat ze hun bladeren ontwikkelen vooraleer ze door de Adelaarsvaren worden overdekt. Van de oorspronkelijke Fytogeografisch behoort dit gebied tot het Brabants vegetatie resten nog Valse salie, Wilde lijsterbes, Dalkruid, district. Wilde kamperfoelie, Lelietje-van-dalen, Bosanemoon e.a. Biotopen van meer voedselarme gronden ontbreken (Tabel (Informatiebrochure Kravaalbos, Dienst Leefmilieu Asse). 2.3). Daarentegen blijken eiken-haagbeukenbossen (qa), Op te merken valt nog dat in de omgeving van Het eiken-haagbeukenbossen met Wilde hyacint (qe) en elzen- Walletje veenmos voorkomt (vo) en dat in de buurt van de essenbossen van bronbeken (vc) meer typisch voor de Kiekenvilla heiderelicten (hp + k(ha)) zijn aangetroffen leemstreek. Ook vindt men in deze streek een relatief hoog met o.a. Struikhei, Pilzegge en Echte guldenroede (HEUTZ et aandeel fruitteelt (kl, kj) en holle wegen (kw). al. 1996; mededeling P.Van Den Bremt 1999). De interfluvia worden vooral gedomineerd door In de ten noorden gelegen Kravaalvelden en het akkerbouw, met plaatselijk kleine bosrestanten. Enkel in de Herenbos en in de oostelijke delen is veel naaldhout en omgeving van het Kravaalbos vind men nog een vrij groot, populier aangeplant. Hierdoor ontbreken de meeste aaneengesloten bosbestand. De vele valleitjes vormen bovenvermelde soorten in de kruidlaag of zijn ze erg smalle, maar biologisch interessante zones met soortenrij- schaars. Naar het noorden toe wordt de bodem vochtiger kere graslandjes en elzenbosjes. De meeste van de kasteel- en neemt Zwarte els toe in de struiklaag. In de kruidlaag parken zijn op de overgang van vallei naar interfluvium gele- gaan soorten optreden als Grote wederik, Kale jonker en gen. Ze sluiten dan ook mooi aan bij de groene linten die Grote brandnetel. Er zijn kapvlakten met veel braam en de valleien in dit gebied vormen. Wilgenroosje. Te noteren valt dat er enkele mooie holle wegen en taluds in dit reliëfrijke gebied bewaard zijn gebleven. Het Herenbos bestaat grotendeels uit aanplanten. populier (lsb) neemt hiervan het grootste deel voor zijn rekening, maar ook naaldhoutaanplanten komen voor.

Instituut voor Natuurbehoud 94 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

Onder de populieren wordt de lagere, plaatselijk zeer dich- populier ingeplant elzenbosje (va) bevat naast te boomlaag en struiklaag vooral gevormd door Gewone Muskuskruid, Gevlekte aronskelk, Slanke sleutelbloem, vlier, Zwarte els, Zomereik en wilg, aangevuld met Bosanemoon, Moesdistel en Pinksterbloem, vooral veel Amerikaanse eik, Ruwe berk, Peterselievlier, Sporkehout, Dotterbloem. Tamme kastanje, Fijnspar e.a. Gewone es is algemeen onder de aangeplante populieren De kruidlaag is bijna overal sterk verruigd door braam en van een eiken-haagbeukenbosje met Wilde hyacint (qe). Grote brandnetel en bevat geen voorjaarsbloeiers. Een Naast Slanke sleutelbloem, Gevlekte aronskelk, Bos- belangrijke uitzondering hierop is te vinden in de noord- anemoon, Speenkruid en Muskuskruid komen ook westelijke hoek van het bos (qe), waar Wilde hyacint in Gewone salomonszegel en Wilde hyacint voor. grote aantallen werd waargenomen naast Bosanemoon, Aan de Kleine Wijtsbeek (48b) ten zuiden van Kleine maagdenpalm en Dalkruid. De boomlaag wordt hier Krokegem zijn er veel populierenbosjes en broekbosjes. gevormd door Zomereik, Amerikaanse eik, Gewone es, De populierenaanplanten vertonen een zeer ruderale Zwarte els, wilg met daartussen ook populier. In de strui- ondergroei of een ondergroei bestaande uit Gewone es, klaag komen o.a. Gewone vlier en Hazelaar voor. Ook ten Ratelpopulier, Gewone vlier en voorjaarsbloeiers. Zwarte westen van het Herenbos ligt een uit twee delen bestaand els is de dominante boomsoort in de broekbossen. De eikenbosje (qe) met in de kruidlaag Gewone salomonsze- kruidlaag varieert van sterk ruderale soorten zoals Grote gel, Bosanemoon, Wilde hyacint, Speenkruid en Dalkruid brandnetel, Kleefkruid tot meer typische bossoorten als (HEUTZ et al. 1996). Speenkruid, Gevlekte aronskelk, Bosanemoon, Daslook, In het ten noorden (nabij toponiem Barreel) gelegen Slanke sleutelbloem en Verspreidbladig goudveil (FRANSEN natte elzenhakhoutbos met populier (vm + vn) werd Gele 1996). lis, Scherpe zegge, Moeraswalstro, Wolfspoot, Bitterzoet, Watermunt en Grote wederik aangetroffen. 8.7.3 Gebied 49: Waardevolle bosrestanten De Graadbeek stroomt door het bos aan het Hof te in de omgeving van Mollem , wat ook duidelijk aan de vegetatie te merken is (vc, qe). De lagere boomlaag en struiklaag zijn goed ontwikkeld, Nabij het Sleeuwhagenhof (49a) gaat het beekdalbos met Gewone es, Hazelaar, wilg, els, Gewone vlier,… Het over in een met populier beplant hellingbos, het grootste deel van het bos is nat tot zeer nat, met in de Paardenbos,(lh/qa) met Groot heksenkruid, Gewone salo- kruidlaag veel Dotterbloem en Bittere veldkers. Ook monszegel, Boskortsteel, Eenbes, Boszegge, Ruwe smele en Pinksterbloem, Echte valeriaan, Moesdistel, Moerasspirea, Klein springzaad.Ten zuiden hiervan ligt het Heibos (fs) en Gewone salomonszegel, Slanke sleutelbloem, Muskuskruid, het Kartelobos (qs + fs + qa + vn). Het Heibos is een Gevlekte aronskelk, Dagkoekoeksbloem,… komen voor. In beuken-eikenbos met Beuk als dominante boomsoort, en het hoger gelegen deel staat veel Wilde hyacint en Gele in de kruidlaag braam, Wijfjesvaren, Gele dovenetel, dovenetel. In de noordoostelijke hoek ligt een populieren- Adelaarsvaren en Valse salie. aanplant waar Reuzenpaardenstaart massaal in de kruidlaag Het grootste deel van het Kartelobos is een zuur voorkomt (HEUTZ et al. 1996). eiken- en beukenbos met Zomereik (dominant), Amerikaanse eik en Beuk. De struiklaag bestaat uit Wilde Ter hoogte van het toponiem Vogelenzang bevindt lijsterbes, Gewone vlier,Tamme kastanje, Hazelaar, esdoorn zich een oud eikenbos (qa). Zomereik, Amerikaanse eik, en Amerikaanse vogelkers. Adelaarsvaren, Wilde kamper- Gewone es,Tamme kastanje, Ruwe berk en Beuk vormen foelie,Valse salie, Mannetjesvaren en braam komen voor in de boomlaag. De struiklaag bestaat uit Gewone iep, de kruidlaag. Het andere gedeelte van het bos behoort tot Hazelaar, Wilde lijsterbes, Gewone vlier en Gewone es. het beekdaltype. Voorjaarsbloeiers als Bosanemoon, Naast de dominante braamstruiken zijn nog Wilde kam- Speenkruid, Gewone salomonszegel en Gele dovenetel perfoelie, Klimop, Valse salie, Mannetjesvaren, Groot hek- zijn er aan te treffen. In de vochtigere gedeelten bevinden senkruid, Gewone salomonszegel en Wilde hyacint te vin- zich soorten zoals Watermunt, Echte valeriaan, den. Bosanemoon bloeit abundant in de lente (FRANSEN Moerasspirea, Pinsterbloem, Moesdistel, Gewone engel- 1996). wortel en zeggen. Het zuidwestelijk gedeelte is een nitro- Ter hoogte van Tomdries zijn de restanten van een fiel, alluviaal elzenbos met Zwarte els en Gewone es. In de vroegere moerasspirearuigte nog zichtbaar in de perceels- kruidlaag groeien veel Grote brandnetel, Hondsdraf, braam randen van het grasland (hp + k(hf)). Hiernaast bevindt en Zevenblad. Plaatselijk is Slanke sleutelbloem,Wilde hya- zich een bosje met Schietwilg, Zwarte els, Canadapopulier cint, Bosbingelkruid, Grote klis, Geel nagelkruid, en een kleine ruigte met Moerasspirea (lhb + hf).Wat ver- Bosandoorn, Bittere veldkers en Muskuskruid te vinden. In der werden jonge populieren aangeplant in een verruigd de natste stukken komen zeggen, Moerasspirea en grasland (lsi + hr). Watermunt voor (FRANSEN 1996). Tussen Meldert en het Kravaalbos liggen nog enkele Ten westen van het Kartelobos zijn er veel populieren- kleine bosjes met interessante voorjaarsflora. Een met aanplanten met Gewone es, Schietwilg en Zwarte els (lhb).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 95 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

Een klein vochtig wilgenstruweel met wilg, Zwarte els en struiklaag is zeer gevarieerd en bevat soorten als Gewone Gewone vlier, werd ingeplant met populier. Grote brand- esdoorn, Gewone es, Zomereik, Gewone vlier en Zwarte netel en Hondsdraf domineren in de kruidlaag. Op de stei- els, Hazelaar, Gewone iep en Boswilg. In de lente wordt het le talud groeien wilg, Italiaanse populier en Gewone vlier. aspect bepaald door Slanke sleutelbloem, Speenkruid, Langs een grasland bevindt zich een onderbroken rij wil- Gevlekte aronskelk en Dotterbloem (FRANSEN 1996). gen in combinatie met een houtkant met Gewone vlier, Eenstijlige meidoorn en Zoete kers . Ter hoogte van Schermershoek (50a), langs de Grote Molenbeek, komt een moerasspirearuigte voor in combi- In het zeer natte elzenbroekbos ten westen van natie met rietland. Moerasspirea, Moesdistel, Riet en Grote Mollem (vn + vc°) (49b) waren Gewone dotterbloem en brandnetel zijn de dominerende soorten. Er treedt een Bittere veldkers frequent aanwezig (jaren ‘80). Nu wordt spontane opslag op van o.a. Zwarte els, Schietwilg en o.a. Klimop, Knopig helmkruid, Robertskruid, Dagkoekoeks- Gewone es. populieren werden ingeplant in een moeras- bloem, Gewone engelwortel, Bosandoorn, Grote klis, spirearuigte met Moesdistel en restanten van rietland (hfc Moesdistel, Gevlekte aronskelk, Grote muur, Slanke sleutel- + mr + sz a). bloem, Waterpostelein, Moerasspirea, Grote kattenstaart, Dotterbloem, Bonte bies en zeggen aangetroffen in de Ter hoogte van Mansteen (50b; ten westen van kruidlaag. Wilg, Gewone es en Zwarte els vormen de Merchtem) bevindt zich een mooi rietland (mr). Hierbij boomlaag. In de nabijgelegen populierenaanplanten (lh/vn) sluit een zwak ontwikkeld wilgenstruweel aan (sf°), gevolgd is de boom- en struiklaag goed ontwikkeld met Zwarte door een verruigd rietland (mru). Meer westwaarts komt els, Gewone es, Gewone iep en Hazelaar. In de kruidlaag een hoogopgaande ruigte voor met o.a. Berenklauw, groeien braam, Grote brandnetel, Moerasspirea, Klimop en Fluitenkruid, distels, Grote brandnetel, Gewone smeerwor- hier en daar wat Slanke sleutelbloem, Robertskruid, Gele tel en Moesdistel (hr + hfc°). lis of Gele waterkers (in de beekjes) (FRANSEN 1996). In het landschappelijk fraai gelegen, moeilijk toeganke- In het verzamelgebied van de Kwetstenbeek (50c) lijk hellingbos (qa) ten noorden van Bollebeek (49c) vond (omgeving van toponiem Bosbeek), een zuidnoord verlo- BRUYNSEELS (1979) Klimop, Gele dovenetel, Kleine maag- pende zijbeek van de Nobroekbeek of Grote Molenbeek, denpalm en Slanke sleutelbloem onder Gewone es en komen een aantal hellingbossen voor. In deze bossen Zomereik. De luchtfoto’s doen vermoeden dat er plaatse- groeit zeer veel Hazelaar en soms Wilde kardinaalsmuts in lijk populier in aangeplant is. de struiklaag. In de kruidlaag domineert Gele dovenetel samen met o.a. Reuzenpaardenstaart, Daslook, Groot hek- 8.7.4 Gebied 50: Bovenloop van de senkruid en in de rand plaatselijk Bosrank. In de weinige Nobroeck of de Grote Molenbeek gevallen dat geen populier is ingeplant domineert Zomereik in de boomlaag. Nabij de beek is er een vrij De van zuidwest naar noordoost lopende beken en bruuske overgang naar ruig, met populier beplant, elzen- hun vertakte bovenloopjes behoren tot het verzamelbek- hakhout met Moesdistel, Koninginnenkruid, ken van de “Nobroeck Beek” (de Grote Molenbeek tus- Reuzenpaardenstaart en occasioneel Slanke sleutelbloem sen Merchtem en Steenhuffel, § 7.7.8) (50a). De populie- en Ruig klokje. renaanplanten hebben meest een goed ontwikkelde strui- klaag met Zwarte els, Schietwilg en Gewone es, en een 8.7.5 Gebied 51: Bovenloop (Kleine) ruige kruidlaag met veel Grote brandnetel, begeleid door Molenbeek Fluitenkruid, Moesdistel, Moerasspirea, Gewone dotter- bloem, Riet, Robertskruid, Slanke sleutelbloem en Gele lis. Van zuidwest naar noordoost, tussen Brussegem en Als lh/vn aangeduide vegetaties onderscheiden zich door- Wolvertem, stroomt de bovenloop van de Molenbeek. dat ze wat minder ruig zijn, en Scherpe zegge, Gele dove- Het Foeksenbos strekt zich vanaf de beek uit op de netel en Slanke sleutelbloem er overvloediger voorkomen. noordhelling van de Foksenberg. Op de hoger gelegen Ter hoogte van de Bollebeekvliet (50a; op de grens gedeelten domineert Zomereik in de boomlaag, nabij de met kaartblad 31/2) komt nitrofiel elzenbos (vn) en een beek populier en plaatselijk in het kasteelpark Wolvendaal broekbosje (va) voor met Zwarte els, Schietwilg en ook Beuk en Gewone es. Volgens de beschrijving van Gewone es in de bovenste laag. Gewone vlier, Eenstijlige BRUYNSEELS (1979) is de kruidlaag niet erg spectaculair: meidoorn en Gelderse roos in de struiklaag en Groot hek- veel braam, hier en daar wat Wijfjesvaren, Groot heksen- senkruid, Hennepnetel, Gewone salomonszegel, Bos- kruid, Gele dovenetel, Dagkoekoeksbloem, Gewone salo- andoorn, Overblijvend bingelkruid, Geel nagelkruid, monszegel en Valse salie. Zelf namen wij Bosrank waar in Kruipend zenegroen en Groot heksenkruid in de kruidlaag. de rand. De bosfragmenten ten oosten (lhb, qs) zijn zeer Ten oosten hiervan is een vochtig, tamelijk gesloten bos vergelijkbaar, maar nog armer, al kon hier Boszegge aan de aanwezig met populier, Gewone es en wilg (lh/va). De soortenlijst toegevoegd worden.

Instituut voor Natuurbehoud 96 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

In het als vn gekarteerd elzenhakhout (met populier koekoeksbloem, Lidrus, Moesdistel, Veldlathyrus, Adder- ingeplant), nabij Wolvertem zijn o.a. Scherpe zegge, wortel, Rietorchis, Brede orchis, Gevlekte orchis. Van de Gevlekte aronskelk, Groot heksenkruid, Gewone dotter- orchideeën is bekend dat ze er aangeplant zijn (medede- bloem, Kleine watereppe, Wolfspoot, Pinksterbloem, ling L.Vanhecke 1988). Deze hooilanden evolueren plaat- Slanke sleutelbloem, Moerasspirea en Gele dovenetel selijk naar een moerasspirearuigte of rietland (VAN DER waargenomen. Een aanpalende (in het oosten) natte KERKEN 1996). moerasspirearuigte met Scherpe zegge, Moerasspirea, Op het het vlak van avifauna is het park bekend om zijn Harig wilgenroosje, Kale jonker,Veldlathyrus, Gevlekt her- populaties aan verwilderde Nijlganzen, Canadese ganzen tshooi, Geoord helmkruid, Moesdistel en Moerasrolklaver en Halsbandparkieten. Deze laatste maken dankbaar (BWK, versie 1) is verdwenen en omgezet in een graas- gebruik van de vele holen in de grote bomen op het weide. domein. Het oude bosbestand trekt ook meer algemene bosvogels aan zoals Grote bonte specht, Boomkruiper en 8.7.6 Gebied 52: Vallei van de Meise- Boomklever. Ook de Vos is al verschillende keren waarge- Molenbeek en de Maalbeek nomen op het domein (mededeling B.Vanholen 1998). Op het domein zijn twee ijskelders ingericht als vleermui- Ten zuiden van de Foksenberg stromen de vertakte zenreservaat. De Watervleermuis is er de belangrijkste bovenloopjes van de Meise-Molenbeek grosso-modo wintergast met een twintigtal exemplaren op een totaal oostwaarts. Op de zuidhelling van de Foksenberg vormt van net geen dertig vleermuizen eind de jaren tachtig het kasteelpark van Ossel (52a) een tegenhanger van het (FAIRON & LEFEVRE 1991). Foeksenbos. De valleibosjes variëren van eerder soorten- In het verlengde van het kasteeldomein van Bouchout arme populierenaanplanten in elzenhakhout (lhb) met ligt, aan de andere kant van de expresweg, het Domein overwicht van Grote brandnetel, tot relatief rijke, welis- Drietoren, eveneens als kasteelpark gekarteerd. De fraaie waar met populier beplante vegetaties met veel Gewone vijver is vrijwel volledig bedekt met Gele plomp en kent es in de struiklaag (va, vn). De kruidlaag omvat Gele dove- eveneens jaarlijkse broedgevallen van Nijlgans en netel, Wijfjesvaren, Dagkoekoeksbloem, Grote wederik, Canadese gans. Moesdistel, Groot heksenkruid, Ruwe smele, Moeras- spirea, Reuzenzwenkgras, Geoord helmkruid en Aan de samenvloeiing van de Meise-Molenbeek met Dauwbraam. de Maalbeek (52c) ligt het Nekkerbos, bestaande uit eer- Verder stroomafwaarts liggen een aantal met populier der ruige populierenaanplanten (lhb/va°) met Zwarte els beplante nitrofiele, alluviale elzenbossen. ten noorden van en een weinig ontwikkelde kruidlaag van alluviaal essen- het Hollandbos werd een ruigte met Moerasspirea, Echte olmenbos. Vooral Slanke sleutelbloem is er opvallend. valeriaan, Zevenblad en Grote brandnetel ingeplant met Verder is er veel Grote brandnetel aanwezig, begeleid populieren (lh/hf). Moerasspirea en Echte valeriaan zijn door Bitterzoet, Wolfspoot, Moesdistel, Hop, Gewone tevens aanwezig in de perceelsranden van het nabijgele- dotterbloem, Scherpe zegge en Moerasspirea. Even gen grasland (hp + k(hf)). stroomafwaarts liggen enkele zeer drassige percelen hooi- land (hc + hf), die heden als reservaat beheerd worden. Het stroomafwaarts gelegen kasteelpark van Bouchout De soortenrijkste gedeelten behoren tot de dotterhooi- (52b), nu Nationale Plantentuin, is een zeer mooi park, landen, de iets ruigere vegetaties zijn moerasspirearuigten. met naast meer formeel aangelegde gedeelten ook meer Dotterbloem, Moeraszegge, Tweerijige zegge, Gele en natuurlijke, waar zich onder de weliswaar grotendeels aan- Witte waterkers, Echte koekoeksbloem, Bosbies, Gewone geplante boomlaag, kruidengemeenschappen van het waterbies, Zeegroene rus, Beekpunge, Moeras- en eiken-haagbeukenbos hebben gehandhaafd, met soorten Zompvergeet-mij-nietje, Echte valeriaan, Moerasspirea, als Daslook, Groot heksenkruid, Slanke sleutelbloem, Wilde bertram, Gewone engelwortel, Kale jonker en Boszegge, Schaduwgras, Gevlekte aronskelk, Italiaanse Moesdistel komen voor. Belangwekkende soorten die aronskelk, Bleeksporig bosviooltje, Gewone salomonsze- vroeger algemeen in de Maalbeekvallei waren, maar nu gel,Wijfjesvaren, Bosanemoon, Klein springzaad,Voorjaars- nagenoeg overal ontbreken zijn Knolsteenbreek, ganzerik, IJle zegge en Grote keverorchis. In een fragment Moerasstreepzaad, Kleine ratelaar en Brede orchis. Een met bronboskarakter kan Bittere veldkers,Verspreidbladig kleine poel, rijk aan amfibieën, bevindt zich in het hooiland. goudveil, Kleine watereppe en Gewone dotterbloem aan- Naast het reservaat bevindt zich een mooi ontwikkeld getroffen worden. alluviaal essen-olmenbosje (va). Ruwe olm, Gewone es, De gazons zijn merkwaardig door het soms veelvuldig wilgen, Zwarte els, Sleedoorn, Rode kornoelje en optreden van Draadereprijs, Draadklaver, Vreemde ere- Gelderse roos groeien er. In de kruidlaag bloeien Slanke prijs, Klein bronkruid en Liggend hertshooi (mededeling sleutelbloem, Muskuskruid, Gevlekte aronskelk, Speen- L.Vanhecke 1988). In de buurt van de beek worden enke- kruid, Gele dovenetel en Gulden boterbloem.Ten oosten le percelen als hooiland beheerd, met o.a. Bosbies, Echte van dit bosje is er een nitrofiel elzenbos aanwezig met

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 97 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

Zwarte els, Grote brandnetel, Hondsdraf, braam, 8.7.8 Gebied 54: Vallei van de Tangebeek Moesdistel en Heelblaadjes, in combinatie met een dichte opslag van wilgen (jaren ‘80; MERGAERT et al. 1996). De smalle vallei van de Tangebeek op de grens tussen Ter hoogte van het toponiem Veldkant (Grimbergen) Grimbergen en Vilvoorde is ingenomen door populieren- is er een moerasspirearuigte met veel Moerasspirea en aanplanten. Hoewel ze doorgaans vrij ruig zijn komen ver- andere ruigtekruiden zoals Berenklauw, Gewone engel- spreid toch ook voor: Gewone dotterbloem, Gele dove- wortel, Koninginnenkruid en Moesdistel (hfc). Wat ooste- netel, Gevlekte aronskelk, Reuzenzwenkgras, Moerasspirea, lijker komt een gedeeltelijk verruigend dotterbloemhooi- Speenkruid, Muskuskruid en Moesdistel. Meer stroomop- land voor. Enkele aanwezige soorten zijn: Echte koekoeks- waarts in een als vn gekarteerd bos groeien Slanke sleutel- bloem, Pinksterbloem, Moesdistel, Grote kattenstaart, bloem, Bosbies en Scherpe zegge. Reuzenberenklauw is Gewone engelwortel, Moerasrolklaver, Wilde bertram, opvallend frequent in de vallei. Heelblaadjes, Grote bevernel en een aantal zeggen Het tot openbaar park ‘heringerichte’ Tangebeekbos (MERGAERT et al. 1996). (54a) is als kpk b + vn + aev gekarteerd, al is het geen In het als qa° + vm° gekarteerde Prinsenbos te kasteelpark in de strikte zin. De oorspronkelijke vegetatie Grimbergen wordt vrij veel Bosanemoon en Gewone was vermoedelijk een tamelijk ruderaal essenhakhoutbos salomonszegel aangetroffen. In de boomlaag domineert met Moerasspirea, Gele dovenetel, Look-zonder-look, Zomereik en Beuk. Gewone vlier, Gewone esdoorn, Bosandoorn, Geel nagelkruid, Wijfjesvaren en Moesdistel. Haagbeuk en Wilde lijsterbes vormen de struiklaag. Het meeste daarvan is gekapt en beplant met allerlei Plaatselijk is het zeer nat en komt Gewone es samen met bomen en struiken, terwijl de kruidlaag helaas met herbici- verschillende soorten zeggen voor (MERGAERT et al. 1996). de bewerkt werd. In het park ligt een mooie vijver met Gekroesd fonteinkruid en Grof hoornblad. Zoals in vele vij- 8.7.7 Gebied 53: Kasteel van Bever en vers op openbare domeinen langs de rand van een stad Beverbos kunnen ook hier Roodwangschildpadden aangetroffen worden. Het Beverbos bestaat uit nitrofiel alluviaal elzenbos (vn) ingeplant met populier. In de ondergroei komen veel Stroomafwaarts ligt het Domein van Borcht (54b), Gewone vlier, Grote brandnetel en verschillende moeras- met het voor de ruime omgeving grootste nog resterende planten voor. Een sterk verruigd hooiland komt voor met mesotroof elzenbroek. In het bos werden o.a. Zwarte els, opslag van wilg en Zwarte els. Het talud kt(kb + kh) aan zeggen, Gele lis, Dotterbloem, Muskuskruid en Slanke sleu- het Kasteel van Bever is begroeid met populier en een telbloem aangetroffen. Op de met parkbomen beplante soortenrijke houtkant met o.a. Zomereik, Gewone es, steile westhelling komen in de kruidlaag soorten voor die Ruwe olm, Linde, Eenstijlige meidoorn, Sleedoorn, Rode tot het eiken-haagbeukenbos gerekend worden zoals kornoelje, Zwarte els, wilgen en Haagbeuk. Koninginnen- Speenkruid en Gevlekte aronskelk. Zomereik en Beuk vor- kruid, Bosandoorn, Moesdistel, Groot heksenkruid en men de meest voorkomende inheemse soorten. In de andere kruiden komen hier tevens voor. Vlakbij de langwerpige vijver aan de voet van de helling domineert Drijpikkelvijver ligt een verlaten, vochtig hooiland (hfc) Gele plomp. De vijver is mogelijk een overblijfsel van een met Moerasrolklaver, Gewone engelwortel, Watermunt, oude Zenne-arm. Langs de vijver en in het zuidwestelijk Wolfspoot, Grote vossenstaart, Moesdistel, Grote katten- deel van het domein bevindt zich wilgenstruweel (jaren ‘80; staart,… (ANONIEM 1996; MERGAERT et al. 1996). MERGAERT 1996).

Instituut voor Natuurbehoud 98 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

8.8 Globale evaluatie en bescherming

In nagenoeg het hele gebied is de bewoning relatief dicht. Een aantal min of meer omvangrijke gebieden, vooral bos- sen en beekvalleien bevatten nog talrijke biologische waar- den. De meest belangrijke zijn de bovenlopen van de vallei van de Molenbeek van Moorsele, het Kravaalbos en omge- ving, Sleeuwhagen-, Paarden- en Kartelobos, de valleien (en aanpalende hellingen) van de Kwetstenbeek, de Meise- Molenbeek (met het Domein van Bouchout), de Maalbeek en de Tangebeek (met het Domein van Borcht). Het grootste deel van de overige resterende open ruimte kent een zodanig intensief bodemgebruik dat, rude- rale gemeenschappen uitgezonderd, nog weinig spontane vegetaties mogelijk zijn. Toch zijn in de leemstreek meer kleine relicten bewaard dan in het ten noorden hiervan gelegen Zandleemgebied. Dit is vooral te danken aan het sterkere reliëf.

De bestemming als reservaat van het Kravaalbos, het Kartelobos, en een deel van het hellingbos palend aan de Kwetstenbeek zijn volkomen verantwoord. De bovenlopen van de vallei van de Molenbeek van Moorsele, de Kravaalvelden en het Herenbos, het Sleeuwhagen- en Paardenbos, de smalle beekvalleitjes ten zuiden van Merchtem, het Foeksenbos, enkele valleien ten zuiden van Wolvertem en het Domein van Borcht hebben natuurgebied als besteming op het gewestplan. Een ruime zone palend aan de Tangebeekvallei te Vilvoorde is natuur- gebied. Het Domein van Bouchout en de volledige vallei van de Maalbeek heeft parkgebied als bestemming. De sterke verstedelijking van het platteland zet uiter- aard de restnatuurlijke enclaves onder sterke druk. Vooral bosrijke omgevingen zijn erg gegeerd als alternatieve en exclusieve woonlokatie.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 99 Lemig Binnen-Vlaanderen: cuesta van Asse

Instituut voor Natuurbehoud 100 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Beneden Dijleland Beneden 9Dijleland (VII)

Kasteel de Ribaucourt te Perk

9.1 Geologie

Het tertiaire substraat bestaat uit de zanden van De aanwezigheid van zandsteen in de ondergrond valt heel Brussel en de zanden van Lede (Figuur 2.2). Het zijn beide goed af te lezen uit het plaatselijk burgerlijk-bouwkundig kalkhoudende, mariene lagen uit het Lutetiaan met plaat- erfgoed, zoals bv. in de dorpskern van Perk. Ook heel wat selijk kalkzandsteenlagen (BAETEN et al. 1986). oudere hoeven zijn bijna helemaal uit zandsteen opge- Het tertiaire substraat is grotendeels afgedekt met een bouwd, en doen daarom eerder aan zuidelijker streken dunne pleistocene dekmantel, eventueel van elkaar denken dan aan Vlaanderen. gescheiden door een quartair residueel basisgrind. Tijdens het Holoceen werden de valleien gedeeltelijk opgevuld met alluvium, aangevoerd door de rivieren vanaf de leemplateaus.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 101 Beneden Dijleland

9.2 Geomorfologie 9.5 Landschapsbeschrijving Het hier besproken gebied wordt naar het zuiden aan de hand van cultuur- begrensd door een steilrand, die de grens tussen het zandleem en leemgebied vormt. De gehele streek vormt dan ook de historische invloeden overgang tussen Laag- en Midden-België (BAEYENS 1973). De steilrand verloopt van Vilvoorde over Peutie, Melsbroek en Het bosareaal op het oud alluvium in de vallei van de Steenokkerzeel. Het reliëf is vlak en daalt vrij snel vanaf het gol- Barebeek en zijbeekjes is sinds Graaf DE FERRARIS (ca. 1777), vende zuiden naar het vlakkere noorden (Eppegem-Elewijt). die ze karteerde als moerassig bos, tot in een recent verleden Het oorspronkelijke reliëf is in het zuidelijk deel gewijzigd maar weinig gekrompen. Na WO II gingen aanzienlijke opper- door het ontginnen van zandsteenlagen. vlakten bos voor de bijl, vooral ten zuiden van Perk, om plaats te maken voor villawijken. Het Steentjesbos maakte ten tijde van DE FERRARIS (ca. 1777) deel uit van een uitgestrekt bos- complex, Plantsoenbosch geheten. Het grootste deel daarvan 9.3 Hydrologie en hydrografie is nu verdwenen.Voor het overige werden de meeste gron- den buiten de valleien vanouds ingenomen door akkerland. Slechts een zeer klein deel stroomt af naar de Zenne. Het Na WO II werden ze, vooral naar het zuiden van de kaartbla- grootste deel behoort, via de Barebeek en haar zijbeekjes tot den toe, in toenemende mate ingepalmd voor allerlei niet- het Dijlebekken. agrarische gebruiksvormen.

9.4 Pedologie 9.6 Algemene biologische Het gebied is qua bodemtextuur variabel. Op deze kaart- typering bladen en op kaartbladen 24 betreft het zandleemgronden, hoewel in het zuiden reeds leem voorkomt. Op de kaartbladen Opvallend aan deze streek is dat er ondanks sterke urba- 31 en een gedeelte van de kaartbladen 32 betreft het vooral nisatiedruk, ook rechtstreeks ten koste van de bossen, nog leemgronden of daar waar het quartair dek weggespoeld is, zoveel bos overgebleven is. Het gaat dan nog om bijzonder zandige bodems. Het vormt als dusdanig de overgang tussen de fraaie bossen zoals het Steentjesbos, Houtembos, noordelijke zandige streken en de zuidelijke leemstreek. Snijsselsbos, Floordambos,… Een opvallend fauna-element Droge grijsbruine podzolachtige bodems (textuur B horizont) voor de streek is het plaatselijk voorkomen van Wijngaardslak wisselen doorgaans af met vochtiger gedegradeerde grijsbruine in een aantal boszomen. podzolachtige bodems (verbrokkelde textuur B horizont). Het meest typische biotoop voor deze streek (Tabel 2.3) In het zuidelijk deel (Vilvoorde-Melsbroek-Wambeek) zijn er is het (vrij) vochtig elzen-eikenbos (vf). Zoals reeds gesteld is grote oppervlakten zandleemgronden, waarvan door menselij- er plaatselijk invloed van kalk in de ondergrond, wat in het ke activiteiten het profiel niet te bepalen is. Deze gronden wer- Torfbroek als toppunt leidt tot het voorkomen van een alka- den diep verwerkt en omgewoeld om de kalkstenen van het lisch laagveen (mk). onderliggende Brusseliaan en Lediaan op te graven (BAEYENS Open water komt vooral voor in de kasteelvijvers, zij 1973).Vermoedelijk waren het oorspronkelijk leemgronden, die werden als onderdeel van de kasteelparken (kpk) beschouwd. door het mengen met de zandige ondergrond een zandleem- Een botanische parel met open water en zeldzame kalkmin- textuur kregen. nende moerasvegetaties is het natuurrreservaat “Torfbroek”, Het brede zuidwest-noordoost verlopende deel van de gelegen op de grens met kaartbladen 24. Barebeekvallei bestaat uit sterk gleyige tot zeer sterk gleyige Kleine, soms zeer soortenrijke perceeltjes met grote zeg- leemgronden met reductiehorizont en dit t.g.v. het optreden gen, rietland, mesofiel hooiland, struisgrasland, moerasspire- van een permanente grondwatertafel. Het betreft eigenlijk oud aruigte en onbemest pijpenstrootjesgrasland (mc, mr, hu, ha, hf alluvium dat, in tegenstelling tot recent alluvium, een profielont- en hm) liggen verspreid in of bij de boscomplexen. Ze wor- wikkeling vertoont (BAEYENS 1973). Dit is een typisch verschijn- den besproken bij de kenmerkende gebieden. sel voor het gebied ten noorden van de steilrand Melsbroek- Steenokkerzeel. Het betreft profielen met een structuur B hori- zont of met een zwartachtige humushorizont. De eerste wor- den ook bruine gronden genoemd. Bij de tweede groep is een dikke zwartachtige A horizont met een hoog humusgehalte aanwezig. Beide zijn voedselrijk (BAEYENS 1973).

Instituut voor Natuurbehoud 102 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Beneden Dijleland

Het geheel maakt een wat gestoorde indruk, mede door 9.7 Gebiedsbespreking het vrij veelvuldig optreden van soorten als Hop, Grote brandnetel, braam, Dagkoekoeksbloem, e.a. 9.7.1 Gebied 55: De bossen van het Ten westen van het Snijsselsbos bevindt zich ter hoog- verzamelbekken van de Barebeek te van toponiem Vossekot (55c) een eiken-haagbeuken- bos (qa), met plaatselijk een zuurder type (qs). In grote Uitgezonderd Houtembos en omgeving (langs de zij- delen van dit bos is populier ingeplant, plaatselijk domine- beekjes Kautesteenbeek en Plattesteenbeek, respectievelijk ren Zomereik en in mindere mate Beuk en Gewone es. ten westen en ten oosten van de autostrade) zijn deze Voor de kruidlaag wordt vermeld: Gele dovenetel, bossen gelegen op oud alluvium met profielontwikkeling. Daslook, Groot heksenkruid, Bosgierstgras, IJle zegge, Lokaal optredende kalkrijkdom wordt zichtbaar door de Lelietje-van-dalen, Wijfjesvaren, Bosanemoon, Gewone specifieke vegetatie en het plaatselijk voorkomen van salomonszegel, Hengel, Bleeksporig bosviooltje, Boszegge, Wijngaardslak.Verder valt op dat veel Canadese kornoelje Valse salie en Slanke sleutelbloem. verwilderd is in deze bossen. Het Houtembos (55a) is een met populier beplant, Ten oosten van het Snijsselbos is, tegen de oostgrens plaatselijk verruigd, relatief nat eiken-haagbeukenbos (qa) van de kaartbladen, een bos (55d) aangetroffen op oud met in de kruidlaag o.a. Gele dovenetel, Gevlekte arons- alluvium (qa + qs). Ook hier gaat het overwegend over kelk, Wijfjesvaren, Gewone salomonszegel, Bosbingelkruid, eiken-haagbeukenbos, met bijmenging van een zuurder Bosanemoon, Slanke sleutelbloem, Speenkruid en Bos- type. Er is niet zoveel populier in aangeplant als in de laatst- zegge. Een soortenrijk vochtig cultuurgrasland (hp*) komt genoemde bestanden, behalve in het als va gekarteerde voor ter hoogte van Houtembos. Veldzuring en Scherpe gedeelte palend aan de Dode Beek. Daar is Zwarte els boterbloem zijn abundant aanwezig naast o.a. Pinkster- abundant, terwijl elders meestal Hazelaar overheerst in de bloem, Gewoon reukgras en Ruwe smele. struiklaag. Wat de kruidlaag betreft is het verschil niet zo Ten zuiden hiervan (stroomopwaarts) ligt een eveneens uitgesproken: het gedeelte nabij de beek onderscheidt zich met populier beplant bos, dat echter ingevolge sterke ver- vooral doordat het ruiger is (Grote brandnetel, Reuzen- storing (militaire oefeningen) nog meer verruigd is.Te ver- zwenkgras, Bosandoorn, Moesdistel), maar er komen ove- melden soorten zijn Speenkruid, Gevlekte aronskelk, rigens vrijwel dezelfde soorten voor als in de rest van het Boszegge, Echte valeriaan, Bosanemoon, Wijfjesvaren, bos:Wijfjesvaren, Bosbingelkruid, Bosanemoon, Slanke sleu- braam, Bleeksporig bosviooltje, Slanke sleutelbloem, Grote telbloem, Gewone salomonszegel, Gele dovenetel, Eenbes, brandnetel, Groot heksenkruid, Kruipend zenegroen, Boszegge, Groot heksenkruid, Witte rapunzel, Bleeksporig Moesdistel en Gewone salomonszegel. Bosanemoon ont- bosviooltje en Schaduwgras, in de zuurdere gedeelten breekt in de sterk verruigde delen (gekarteerd als vn). Een Adelaarsvaren. Hier en daar domineert braam in de kruid- nog sterker verruigd perceel met veel Gewone esdoorn in laag. de struiklaag is als lhb gekarteerd; mogelijk is dit grasland Verder stroomafwaarts langs de Dode Beek, naar het geweest. In een langs de Plattesteenbeek aan de overzijde Snijsselbos toe, wordt de vallei voor het grootste gedeelte van de autoweg gelegen va treedt Gele dovenetel bodem- ingenomen door populierenaanplanten met als ondergroei bedekkend op, begeleid door o.a. Speenkruid, Slanke sleu- Zwarte els en/of Grote brandnetel, Kleefkruid, telbloem, Gevlekte aronskelk en Gewone salomonszegel. Dagkoekoeksbloem, Moesdistel en Bosandoorn. Een aantal bosjes zijn gekapt. Spontane struweelvorming treedt op. Het Snijsselsbos (ten zuidoosten van Elewijt)(55b) omvat vooral aan de westzijde, waar zandleemgronden Ten zuiden van het Snijsselbos, palend aan het kasteel- voorkomen, een aantal bestanden met zure humus (qs, fs, park de Ribaucourt, ligt het complex van het Hellebos qb, ppmb, pms). Hier domineren afwisselend Zomereik, (55e) , vermoedelijk het belangrijkste van allemaal, door Amerikaanse eik, Beuk, Ruwe berk en Grove den in de zijn uitgestrektheid, diversiteit en floristische samenstelling. boomlaag. In de kruidlaag vallen o.a. Dalkruid, Brede ste- De grootste oppervlakte wordt ingenomen door bos op kelvaren, Koningsvaren, Pijpenstrootje, Gewone salomons- vochtig valleiterras (vf), plaatselijk (langs de Lellebeek) zegel, Valse salie, Adelaarsvaren, Lelietje-van-dalen en omgevormd tot populierenaanplant (lhb/vf). Vooral naar Bochtige smele op. Dit bostype gaat oostwaarts, naar de het noorden toe komen lokaal zuurdere plekken voor (qs). beek toe, geleidelijk over in een type met voorjaarsaspect Langs de Torfbroekbeek treedt kwel op zodat plaatselijk (op natte klei), met in de boomlaag Zomereik, Gewone es zeer natte bostypes zoals va en zelfs vm voorkomen. en populier, in de struiklaag veel Hazelaar en iep, en in de De dominante boomsoort is meestal Zomereik. Op kruidlaag o.a. Slanke sleutelbloem, Pinksterbloem, Speen- sommige plaatsen is de kruidlaag nogal monotoon en kruid, Gevlekte aronskelk, Groot heksenkruid, Bos- overheerst Gele dovenetel of braam, maar elders is ze dan anemoon, Gewone salomonszegel, Gele dovenetel, weer rijk en verscheiden, met o.a. Bosbingelkruid, Groot Bleeksporig bosviooltje, Muskuskruid en Bosbingelkruid. heksenkruid, Boszegge, Bosanemoon, Slanke sleutelbloem,

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 103 Beneden Dijleland

Boskortsteel, Wijfjesvaren, Gevlekte aronskelk, Gewone kruid, Donkersporig bosviooltje en Wilde kardinaalsmuts salomonszegel, Bleeksporig bosviooltje, Heelkruid, Bos- waar. De ondergroei van de als lhb + lhi gekarteerde per- orchis, IJle zegge, Ruig klokje, Schaduwgras, Daslook en celen ten oosten wijzen meer in de richting van oud gras- Schaduwkruiskruid. Op zuurdere plaatsen is Adelaarsvaren, land, met veel Moerasspirea en Scherpe zegge. Plaatselijk Lelietje-van-dalen, Valse salie, Brede stekelvaren en groeien in de struiklaag mooie oude exemplaren Wilde Veelbloemige veldbies aanwezig. Op de natste stukken kardinaalsmuts. In het Floordambos is een grotere fractie wordt Gewone dotterbloem, Scherpe zegge en Eenbes zeer nat bos (vn + vm) gekenmerkt door de dominantie aangetroffen. De aanwezigheid van Wilde kardinaalsmuts in van Zwarte els in het hakhout en door het veelvuldig de struiklaag verdient eveneens vermelding. M. Leten voorkomen van Scherpe zegge en Oeverzegge in de kruid- (mededeling 1988) meldde ons ook nog het voorkomen laag, begeleid door o.a. Riet, Wilde kardinaalsmuts, Slanke van Moerasstreepzaad, Spekwortel en Zeegroene zegge. sleutelbloem, Eenbes, Grote keverorchis, Wijfjesvaren, Op het in het bos gelegen voormalig munitiedepot Moerasspirea, Moesdistel, Bitterzoet, Echte valeriaan en bevindt zich nu een oefenparcours voor rijvaardigheid van Watermunt. M. Leten (mededeling 1988) meldt de aanwe- de rijkswacht. In dit gebiedje had zich door het bijzondere zigheid in ‘83 van Herfsttijloos in een dreef ten westen van beheer bij de gegeven abiotische omstandigheden een kasteel Ravaert. In een (inmiddels dichtgegroeide) kap- heel uitzonderlijke begroeiing ontwikkeld, bestaande uit vlakte ten zuiden van deze dreef vond hij Padderus, Zilte stukjes min of meer schraal grasland met o.a. Tweerijige zegge, Schubzegge, Pluimzegge, Zeegroene zegge en Wilde zegge, Gewone vleugeltjesbloem, Oranje havikskruid, liguster. In de minder natte delen van het bos werden o.a. Gewoon knoopkruid, Margriet, Kale jonker en volgens Daslook, Bosanemoon, Groot heksenkruid, Bleeksporig M. Leten (mededeling 1988) ook Tandjesgras, Borstelgras, bosviooltje, Boszegge, Bosbingelkruid, Kleine maagdenpalm, Tormentil, Bleke zegge en Pilzegge. In de bosrelicten groei- Slanke sleutelbloem, Ruig klokje en Bosorchis aangetroffen. en o.a. Hengel, Bosanemoon,Valse salie, Bleeksporig bosvi- Waar niet systematisch populier is aangeplant domineert ooltje, Kruipend zenegroen en meer ruderale vegetaties. Zomereik in de boomlaag, soms samen met Gewone es of Deze vegetaties blijken nog steeds aanwezig te zijn, maar Beuk. worden sterk bedreigd door de aanwezigheid van het De structurele verscheidenheid en de rust van het gebied oefenterrein. zorgen voor een rijke vogelfauna. De verlande vijver is belangrijk voor water- en moerasvogels. Het aansluitend Aan de westzijde tenslotte sluit bij dit boscomplex het weiland vormt het foerageergebied bij uitstek voor roof- kasteelpark De Ribaucourt (55f) aan.Wij hebben het niet en bosvogels. De vele dode bomen zijn een paradijs voor bezocht, maar vermoedelijk komen er vegetaties in voor holenbroeders. Meer typische bosvogels die in het gebied die vergelijkbaar zijn met het aanpalende bos (vf). M. Leten tot broeden komen zijn o.a. Buizerd, Bosuil, Wielewaal, meldt in elk geval het voorkomen van Vogelnestje. Het kas- Fluiter, Vuurgoudhaantje, Glanskop, Matkop, Goudvink en teelpark herbergt o.a. volgende broedvogels: Appelvink, Appelvink. Ook de libellenfauna is rijk aan soorten met o.a. Dodaars, Kuifeend,Torenvalk, Bosuil, Buizerd, Grauwe vlie- de Breedscheenjuffer, Bruine glazenmaker, Gewone pant- genvanger en mogelijk Houtsnip. In de omgeving worden serjuffer en Geelvlekheidelibel (DEWYSPELAERE et al. 1981). ook soms Hazelwormen waargenomen. Ter hoogte van het kasteel van Batenborg (te Peutie) Een oude ijskelder werd als vleermuizenreservaat bevindt zich een kleine moerasspirearuigte (hfc). Naast ingericht. Door problemen met betreding en vandalisme Moerasspirea en Moesdistel komen o.a. Echte koekoeks- waren eind de jaren tachtig geen overwinterende vleer- bloem, Scherpe zegge, Tweerijige zegge, Penningkruid, muizen meer aanwezig. Betere beschermingsmaatregelen Engelwortel, Koninginnenkruid, Liesgras, Rietgras en Pitrus werden gepland (FAIRON & LEFEVRE 1991). voor.

Weinig minder belangwekkend dan het Hellebos is het Ten zuiden van de weg Brussel- zijn de vallei- Floordambos (55g) met aangrenzende bossen en kasteel- bossen ter hoogte van toponiem “Molenveld” (55h) in die parken. Deze bestanden hebben echter meer geleden mate afgetakeld dat ze veeleer als lhb zijn gekarteerd. Ze onder tal van onvriendelijke ingrepen, niet in het minst een zijn systematisch met populier beplant en erg nitrofiel (o.a. bijwijlen zeer vernielzuchtige exploitatie die gepaard ging veel Grote brandnetel, Zevenblad, Kleefkruid).Vooral in vf met sterke verstoring van het in deze bossen zo karakte- komt toch nog vrij veel Slanke sleutelbloem, Bosanemoon, ristieke bodemprofiel, gevolgd door systematisch aanplan- Gewone salomonszegel, Gele dovenetel, Eenbes, Bleek- ten van populier. De bodem is er vaak grotendeels kaal en sporig bosviooltje en Groot heksenkruid voor M. Leten Grote brandnetel breidde zich uit, al bleven Slanke sleutel- (mededeling 1988) meldt ook Zeegroene zegge, Herfst- bloem, Gele dovenetel, Ruig klokje, Voorjaarsganzerik, tijloos,Tormentil en Bosbies. Elders zijn deze soorten vrij- Eenbes, Boszegge, Kruipend zenegroen, Gele dovenetel en wel volledig verdrongen door Grote brandnetel. Op het Grote keverorchis aanwezig. M. Leten (mededeling 1988) Domein Molenveld broeden o.a. Mandarijneend, Bosuil en nam ook nog Bosgierstgras, Grote watereppe, Stijf haviks- Torenvalk (mededeling S.Vansteenkiste et al. 1991).

Instituut voor Natuurbehoud 104 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Beneden Dijleland

9.7.2 Gebied 56: Steentjesbos 9.8 Globale evaluatie en Het Steentjesbos is op de oostrand van de kaartbla- den gelegen (langs de Zwarte beek of Bergbeek) en sluit bescherming aan bij het Domein van Schiplaken. Het omvat hoogstam- Ondanks de sterke urbanisatiedruk vanuit de groot- mige loofhoutbestanden met vooral Zomereik, stedelijke agglomeratie Brussel is dit gebied biologisch nog Amerikaanse eik en Ruwe berk, plaatselijk ook aanplanten zeer rijk. Vooral de bosgebieden, samen met deze op het van populier, lork en Grove den. Ondanks de schijnbaar ten oosten gelegen kaartblad (24/5-Haacht) en gebieden homogene bodem (volgens de bodemkaart: sterk gleyige als “het Torfbroek” behoren tot de fraaiste in Vlaanderen. zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont) De aanwezigheid van een gradiënt in het kalkgehalte van vertoont het een mozaïek van bostypes met zowel zure als de bodem speelt hierbij een belangrijke rol. zachte humus. Dit laat zich aflezen aan het soortenspec- trum van de goed ontwikkelde kruidlaag: Hengel, Meest opvallend aan het gewestplan voor deze streek Pijpenstrootje, Bochtige smele, Valse salie, braam, (kaartbladen Zemst en Haacht van het gewestplan Halle- Wijfjesvaren, Veelbloemige veldbies, Lelietje-van-dalen, Vilvoorde-Asse) is dat vrijwel alle bossen de bestemming Brede stekelvaren, Gewone salomonszegel, Gladde witbol, ‘bosgebied’ hebben gekregen. Alleen het Torfbroek en het Dalkruid, Bosanemoon, Speenkruid, Grote wederik, bos nabij toponiem “Molenveld” kregen ‘natuurgebied’ als Adelaarsvaren, Boskortsteel, Gele dovenetel, Wilde kam- bestemming. perfoelie. Het westelijk deel van het Floordam-complex is door Het Steentjesbos heeft een vergelijkbare avifauna als het wegenaanleg versnipperd. Het zuidwesten is aangetast boscomplex van Schiplaken (gebied IV). door de illegale maar nooit gesanctioneerde aanleg van een golfterrein in landschappelijk waardevol agrarisch 9.7.3 Gebied 57: Torfbroek gebied en deels ook in bosgebied. De gedeelten van het Floordambos ten westen van de In het zuidoosten op de grens met kaartblad 24/5 ligt autoweg Brussel-Antwerpen kregen deels de bestemming nog een klein gedeelte van het bekende natuurreservaat ‘buffergebied’, deels ‘recreatiegebied’. Sommige percelen “Torfbroek”. Het gebied is een alkalisch moeras met veel zijn trouwens reeds opgehoogd voor de aanleg van sport- zeldzame planten. Op dit kaartblad vinden we een mooi, terreinen. vochtig, ouder hakhoutbos met Moeraszegge, Ruwe smele, In de omgeving van Perk kregen grote happen bos de Bosanemoon, Slanke sleutelbloem, Eenbes en Gulden bestemming ‘woongebied’ (toponiem ‘Dikt’) of ‘woonpark’ boterbloem. Een grote zeggevegetatie komt voor samen (Veerlebos, Zonnebos, Duistbos en Koeienbos ten zuiden met onbemest pijpenstrootjesgrasland (o.a.Tormentil, Bleke van kasteel de Ribaucourt), en werden dienovereenkom- zegge, Moerasbeemdgras, Moeraszegge, Riet en verschil- stig ingevuld met villawijken. lende soorten orchideeën). Vlekken Witte waterlelie en In het noordelijk deel van het Hellebos werd een home meerdere soorten fonteinkruiden zijn te vinden in de vij- voor mentaal gehandicapten gebouwd, wat niet strookt ver die omzoomd is door rietland. met de bestemming bosgebied. In het gebied broeden een vijftigtal vogelsoorten waar- van de moerasvogels zoals Kleine karekiet, Bosrietzanger, Rietgors, Waterral, Sprinkhaanrietzanger e.a. het meest karakteristiek zijn. Libellen die helder, zuiver water met een rijke plantengroei nodig hebben komen hier aan hun trek- ken. In het gebied vinden we dan ook verschillende minder algemene soorten zoals Grote keizerlibel, Bosbeekjuffer, Variabele waterjuffer, Bruine glazenmaker en Plasrombout (BOOGAERTS 1992; D’HAESELEER 1998).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 105 Beneden Dijleland

Instituut voor Natuurbehoud 106 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Literatuur- en documentatielijst

Literatuur

ADELAERE, L., & KIEBOOMS, J., 1965. Het O.S.C. Bethaniënpolder te Mechelen. Wielewaal, 31 (7): 207-211. ALBRECHTS, L., ALLAERT,G.,VANBELLE,B.,VAN DEN BROECK, J.,VERHEYEN,R.& VERMEERSCH, C., 1984. Structuurplan Vlaanderen - conceptnota 2, i.o.v. Administratie Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu. AMERIJCKX, J., 1972. De Bodems. In:TAVERNIER,R.,et al.Twintig eeuwen Vlaanderen, deel 7. Heideland-Orbis. 47-65. AMERIJCKX, J, 1979. Algemene bodemkunde voor het technisch onderwijs. L.Vanmelle N.V. Gent. 192 pp. ANDRIES,T., 1997. Libellen in de Beneden Dijle vallei. Studiedag Rivierenlandschap. Documentatiemap. Mechelen. 2 pp. ANONIEM, 1979. Het Torfbroek te Berg - Kampenhout. Natuurreservaten, 79 (4): 5-8. ANONIEM, 1980.Van tegenspraak tot samenspraak? Dossier natuurpark “Het Broek”.Werkgroep ‘Het Broek’ o.l.v. Koning Boudewijnstichting. 429 pp. ANONIEM, 1981. Aanvraag tot erkenning en subsidiëring van het reservaat ‘Mechels Broek’ te Mechelen. Rapport Wielewaal v.z.w. ANONIEM, 1984.Water voor Groen, vierde Vlaams wetenschappelijk congres voor groenvoorziening. Vereniging voor groenvoorziening. 780 pp. ANONIEM, 1985. De Vlassenbroekse schorren. Dossier ingediend ter erkenning van een natuurreservaat. Rapport Wielewaal v.z.w. ANONIEM, 1985. De waterwegen in België. Ministerie van Openbare Werken, Bestuur der Waterwegen. ANONIEM, 1986. Beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen, stand 01/01/86. AROL, Bestuur Monumenten en Landschappen. ANONIEM, 1995. Dossier voor de erkenning en subsidiëring van het natuurreservaat ‘t Zuur Bemke te Mechelen. Rapport Wielewaal v.z.w. ANONIEM, 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Wemmel. Gemeentebestuur. 87 pp. ANONIEM, 1997. Erkenningsdossier ‘De Planterijen-Kraaienbroek’ te Bornem. Rapport Wielewaal v.z.w. ANONIEM, 1998. Erkenning van een natuurreservaat, hernieuwing natuurreservaat ‘Orchis’. Rapport Wielewaal v.z.w. ANONIEM, 1999. Inzet Afdeling Zemst voor het herstel van de Dorent. Wielewaal, 65 (1) : 5-7. ANONIEM, z.d. De Moeren. Dossier ingediend ter erkenning van een natuurreservaat. Rapport v.z.w. Durme. ANONIEM, z.d. Inventaris van de landschappen in Willebroek, gepolykopieerde tekst. ANONIEM, z.d. Ontwerp beheersplan Blaasveldbroek. Nota Universiteit Antwerpen, dept. Biologie. ANONIEM, z.d. Staatsnatuurreservaten en Bossen. Bestuur van Waters en Bossen. ANSELIN,A .,DEVOS,K.& KUIJKEN, E., 1998. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Vlaanderen in 1995 en 1996. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 98/09,Vlavico rapport 98/01. ANSELIN,A.,GEERS,P.& MEIRE, P.,1997. Broedvogelmonitoring langs de Zeeschelde : resultaten, evaluatie en toekomst- perspectieven van 3 jaar Punt-Transect-Tellingen. Instituut voor Natuurbehoud. ANTROP,M.,DE FACQ,F.,DE RICHTER,B.,PEEL,R.,VAN ELSLANDE,I.& VERHOEVE, A., 1985. De open ruimte in Vlaanderen, algemeen referentiekader. Een geografische-landschappelijke en biologische verkenning. Koning Boudewijnstichting. 58 pp. ANTROP,M.,GULINCK,H.,VAN LOOY,K.,DE BLUST,G.,VAN GHELUE,P.,MELKEBEKE,I.& KUIJKEN, E., 1993. Structuurplan Vlaanderen : deelfacet open ruimte : eindrapport. Instituut voor Natuurbehoud, A93.103. AROL, 1985.Willebroek (Blaasveld), het Broek, Bedrijfsregelingsplan A.R.O.L. - Waters en Bossen. 29 pp. + bijlagen. ASSELMANS, E., 1996. : Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Boortmeerbeek. Intergemeentelijk opbouwwerk arrondissement Leuven (IGO Leuven). 58 pp. BAETEN,Y., DE SMEDT,P.& LOY,W., 1986. Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaams-Brabant. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. BAEYENS, L., 1964. Bodemkaart van België - Verklarende tekst bij het kaartblad Mechelen 58E. Centrum voor Bodemkartering. 118 pp. BAEYENS, L., 1973. Bodemkaart van België - Verklarende tekst bij het kaartblad Zemst 73E. Centrum voor Bodemkartering. 109 pp. BAUWENS, D., 1976. Een veldbiologische studie van het Mechels Broek (Mechelen, Bonheiden) ten behoeve van inrichting en beheer. Licentiaatsverhandeling Universiteit Antwerpen. BAUWENS, D., 1978. Zandwinningsputten als nieuw element in het rivierlandschap, met konkrete toepassing op de Dijle- en Zennevallei. Wielewaal, 44 (9): 260-268. BAUWENS, D., 1979. Avifauna van het Mechels broek (1970-77). Wielewaal, 45 (4): 93-114. BAUWENS,D.,BERVOETS,H.,DE BLUST,G.,STRIJCKERS, J.,VAN DER MUEREN,M.& VERHEYEN, R.F., 1980. Landschappen en natuurgebieden in het Mechelse, fusiegemeente Bonheiden. Rapport Universiteit Antwerpen. 17 pp.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 107 Literatuur- en documentatielijst

BAUWENS,D.& CLAUS, K., 1996.Verspreiding van amfibieën en reptielen in Vlaanderen. De Wielewaal,Turnhout. 192 pp. BECKERS, P.,1989. De Rupelstreek... stroomopwaarts. Groenkontakt, 15 (4): 208-213. BERVOETS,H.,DE COCK,N.& VERHEYEN, R.F., 1983. Ecologisch rapport bij de realisatie van het plan ter beveiliging van het Zeescheldebekken, dijkverzwaringen langs de oude en de nieuwe schorren te Sint-Amands-aan-de-Schelde (R.O.). Rapport Groep Toegepaste Ecologie. 9 pp. BERVOETS,H.,VERGAUWEN,E.& VERHEYEN, R.F., 1984. Ecologisch rapport bij de realisatie van het plan ter beveiliging van het Zeescheldebekken, dijkversterkingen langs de rechter- en linkeroever van de Zenne tussen de spoorwegbrug te Hombeek en de kapel van ‘T Hammeken te Zemst. Rapport Groep Toegepaste Ecologie. 42 pp. BERVOETS,H.,VERGAUWEN,E.& VERHEYEN, R.F., 1987. Landschappelijke en ecologische studie van en advies bij tien geplande dijkverzwaringsprojecten langs de Schelde en de Durme. Rapport Groep Toegepaste Ecologie. BERVOETS,L.& SCHNEIDERS, A., 1990. Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle water- lopen in het Vlaamse Gewest. Maas- en Netebekken. Universiteit Antwerpen, in opdracht van AROL, bestuur leefmilieu, dienst water- en bodembeleid. 105 pp. + kaarten. BEULLENS,W.& WILLOCKX, R., 1973. Hoelang nog water- en waadvogels in het Mechelse. Wielewaal, 39 (3): 75-93. BEULLENS,W.& AL., 1986. Avifauna van het Mechelse. Rapport Wielewaal vzw, afdeling Mechelen. BOOGAERTS, S., 1992. Het Torfbroek. Natuurreservaten, 14 (1): 4-7. BRULARD,T.,DUSSART,F.,NICOLAI,H.& SNACKEN, F., 1969. Regionale indeling, Atlas van België, kb50A. BRUYLANTS,B.,DE BLUST,G.& GIELIS, R., 1986. Landschapsecologisch onderzoek in verband met de waterbeheersingsproblematiek in enkele valleien van onbevaarbare waterlopen in de provincie Antwerpen en het nederlandstalig gedeelte van de provincie Brabant. Eindrapport 2f Project Vliet. Universiteit Antwerpen. 46 pp. BURGGRAEVE, G., 1978. Het belang van het rivierlandschap Dijle-Zenne bij het internationaal onderzoek i.v.m. de waterwild- tellingen. Wielewaal, 44 (10): 285-291. CASIER,E.& MICHIELS, M., z.d. Atlas van de beschermde natuurgebieden van de Vlaamse gemeenschap. Bestuur van Waters en Bossen. CHRISTIANS,C.& DAELS, L., 1988. - A geographical introduction to its regional diversity and its human richness. Bull. Soc. Géogr. Liège, 24: 181 pp. CLAES,W.& DENEEF, R., 1981. Het landschap Dorent - Nelebroek te Vilvoorde en Zemst. In: Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, 3de afdeling: 9-10. CLAESSENS, B., 1935. Etude phytosociologique de la region de Termonde. Bull. Soc. Roy. Bot. Belge, LXVII (2): 146-166. COECKELBERGH,C.,et al. 1990.Vogels in Klein-Brabant.Vogelwerkgroep Klein-Brabant.Willebroek. 207 pp. COGGE,W., 1972. Het Natuurpark Scheldeland. Monografieën Leefmilieu nu. 90 pp. COOSEMANS, M., 1981. Floristische en fytosociologische studie van het Broek te Blaasveld als bijdrage tot beheer. Licentiaatsverhandeling K.U.Leuven. 188 pp. CRIEL,D.,LEFEVRE,A.,VAN DEN BERGE,K.,VAN GOMPEL, J., EN VERHAGEN, R., 1994. Rode lijst van de zoogdieren van Vlaanderen. AMINAL. 79 pp. D’HAESELEER, C., 1998. Aanvullingen bij het erkenningsdossier ‘Torfbroek-Terbronnen’. Rapport Natuurreservaten v.z.w. DE BLUST,G.,FROMENT,A.,KUIJKEN,E.,NEF,L.& VERHEYEN, R., 1985. Biologische waarderingskaart van België. Algemene Verklarende Tekst. Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin. Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie. Cördinatiecentrum van de Biologische Waarderingskaart, Brussel. 98 pp. DE BORGHER,M.& WIJNANT, J., 1980. Mechelen (Muizen), Parkgebied in de omgeving van Dijle-Brugstraat, voorstel tot rangschikking als landschap. KCML, 3de afdeling 9/10, 44-66. DE BORGHER,M.& WIJNANT, J., 1981. Het Broek-Arkbos (Mechelen,Willebroek).Voorstel tot opname van het Bedrijfs- regelingsplan opgemaakt door het Bestuur van Waters en Bossen. KCML 1/04, 52-84. DE BORGHER,M.& WIJNANT, J., 1981. Het Broek-Arkbos te Mechelen-Willebroek, beschermingsvoorstel. KCML 16/04, 51-84. DE BORGHER,M.& WIJNANT, J., 1981. Het landschap van de Oude Schelde (inbegrepen het oude Sas en de eendenkooi) te Bornem: toelichting bij een rangschikkingsvoorstel. RMLZ-Documentatiemap 3, 3-42. DE BORGHER, M., 1983. Het Moer te Bornem.Voorstel tot rangschikking als landschap. KCML, 3de afdeling. 17/03, 3-54. DE BORGHER, M., 1988. Puurs, domein van Coolhem, aanvraag tot rangschikking als landschap. KCML, 3de afdeling 21/04, 17-51. DE BRUYNE,H.,DE JAGER, L.,VANDENHOUTEN,C.,VAN OVERBEKE, A., & VAN ROSSEM, E ., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Lebbeke. ESHER milieu-advies. 318 pp. DE BRUYNE,H.,DE JAGER, L.,VANDENHOUTEN,C.,VAN OVERBEKE, A.., & VAN ROSSEM, E ., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Buggenhout. ESHER milieu-advies. 405 pp.

Instituut voor Natuurbehoud 108 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Literatuur- en documentatielijst

DE COCK,N.,BERVOETS,H.& VERHEYEN, R.F., 1983. Ecologisch rapport bij de realisatie van het plan ter beveiliging van het Zeescheldebekken, dijkversterkingen langs de Dijle tussen de Bovensluis te Mechelen en Muizenbrug (L.O. en R.O.). Rapport Groep Toegepaste Ecologie, Antwerpen. 26 pp. DE COCK,N.,BERVOETS,H.& VERHEYEN, R.F., 1984. Ecologisch rapport bij de realisatie van het plan ter beveiliging van het Zeescheldebekken, dijkversterkingen langs de Schelde te Dendermonde - Grembergen. Rapport Groep Toegepaste Ecologie, Antwerpen. 38 pp. DE GELAS,F.,GRANDSARD,R.,STRUYF,D.,et al. 1985. Stortplaatsen in de Rupelstreek. Projectwerk Universiteit Antwerpen. 167 pp. DE JONGE & MUYLDERMANS, 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Zemst : eindrapport. Natuur en Milieu. 184 pp. DE JONGHE, A., 1983. Een groeiplaats van de breedbladige orchis Dactylorhiza majalis in het Mechelse. Wielewaal, 49 (11): 386-390. DE KNIJF,G.& ANSELIN, A., 1996. Een gedocumenteerde Rode lijst van de libellen van Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud (4): 90 pp. DE LANGHE, J.E., 1978. De vegetatie van onze Rivierlandschappen. Wielewaal, 44 (8-9): 247-251. DE LANGHE, J.E., DELVOSALLE, L., DUVIGNEAUD, J., LAMBINON, J., & VANDEN BERGHEN, C., 1988. Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden (Pteridofyten en Spermatofyten). Tweede druk. Uitgave van het Patrimonium van de Nationale Plantentuin van België, Meise. 974 pp. DE MOOR,G.& HEYSE, I., 1978. De morfologische evolutie van de Vlaamse Vallei. De Aardrijkskunde, 4: 343-375. DE MOOR,G.& WALSCHOT, L., 1972. Reliëf en hydrografie. In:TAVERNIER, et al.Twintig eeuwen Vlaanderen, Deel 7: De Vlaamse Gemeenschap. DE MOOR, G., 1963. Bijdrage tot de kennis van de fysische landschapsvorming in Binnen-Vlaanderen (Verhandeling nr. 13). Tijdschrift van de Belgische Vereniging der Aardrijkskunde Studenten, 32: 329-433. DE MOOR, G., 1974. De afzetting van Dendermonde en haar betekenis voor de jong-kwartaire evolutie van de Vlaamse vallei. Natuurwetenschappenlijk Tijdschrift, 56: 45-75. DE ROECK,M.& DE CONINCK, F., 1961. Grondsoorten en landschapsbeeld. Synthese van de provincie Antwerpen, 29-55. DE SAEGER, S., GIELIS,L.& VAN GUCHT, G., in prep. Erkenningsdossier natuurreservaat ‘De Vlassenbroekse polder en schorren’. DE SAEGER, S.,VERELST,L.& VAN GUCHT, G., 1997. De Vlassenbroekse schorren en polder te Dendermonde. Wielewaal, 63 (1): 17-20. DE VRIENDT, M., 1987. Het ‘Sint-Amandsschoor’. Mens en Vogel, 25 (4): 242-246. DE WIT, L., 1989. Ons nieuw natuurreservaat “de Planterijen”.Wielewaal, afdeling Klein Brabant, 38-39. DEHAVAY,P.,DE MAESSCHALCK,M,VANHOOREN,G.& BOELEN, C., 1978. Ecologische studie van de vijvers van het Rijksdomein te Hofstade. Rapport van het I.H.E., Brussel. 85 pp. DENEEF,R.& DE BORGHER, M., 1994. Het Kolintebos en het Bos van Aa. Rangschikkingsvoorstel. Afdeling Monumenten en Landschappen. DENEEF, R., 1994. Het Torfbroek en omgeving.Verantwoording van het rangschikkingsvoorstel. DESMET, G, z.d. Het Mechels Broek, Koeien grazen een weiland tot natuurgebied. Brochure BNVR. DEVILLERS,P.& AL., 1988. Atlas van de Belgische Broedvogels. K.B.I.N., Brussel. DEVOS,K.,& ANSELIN, A., 1996. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Vlaanderen in 1995 en 1996. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 96/20,Vlavico rapport 96/01. DEVRIESE,H.,& DEVRIESE-DE CONINCK, 1986. De bossen van Merchtem: Inventaris en evaluatie. Uitg. Groencomité GHK Soetendaelle. 135 pp. DEVUYST, D., 1986. Ineenstorting van de baksteenindustrie en vegetatie in de rupelstreek. licentiaatsverhandeling V.U.Brussel. 68 pp. + bijlagen. DEVUYST, D., 1989. De kleiputten van de Rupelstreek: een uniek landschap in het gebied der grote rivieren. KCML 8/1, 24-35. DEWYSPELAERE, J., et al. 1981a. Het Gravenbos.Wielewaaljongeren NW.-Brabant. 85 pp. DEWYSPELAERE, J., et al. 1981b. Het Floordambos.Wielewaaljongeren NW.-Brabant. 93 pp. DEWYSPELAERE,J.& STUBBE, 1985. Het Mechels Broek. Natuurreservaten, 7 (6): 185-191. DEWYSPELAERE,J.& D’HAESELEER, C., december 1997. Erkenning van een natuurreservaat- Uitbreiding 2 - Het Mechels Broek. Rapport Natuurreservaten v.z.w. DEWYSPELAERE, J., 1995. Aanvraag tot erkenning van het natuurreservaat ‘Mechels Broek’ te Mechelen-Bonheiden. Rapport Natuurreservaten v.z.w.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 109 Literatuur- en documentatielijst

DUPRIEZ,G.L.& SNEYERS, R., 1979. De nieuwe pluviometrische kaarten van België. Koninklijk Meteorologisch Instituut van Beligië, publicaties, serie A, nr. 103, Brussel. DURINCK,P.& BOOGAERTS, S., 1988. Een ambacht van gisteren, een beroep van vandaag:Wilgenboer. Natuurreservaten, 10 (2): 53-57. DURINCK, P.,1981. Het getijderivierengebied in ons land. Natuurreservaten, 3: 60-68. DURINCK, P.,1987. Zoetwatergetijdegebieden in Vlaanderen. Natuurreservaten, 9 (5): 157-159. FAES,B.& VERHEYEN, R.F., 1976.Waterwildgebieden in Antwerpen, Limburg en N.O.-Brabant. Rapport Universiteit Antwerpen. 100 pp. + bijlagen. FAES, B., 1978. Betekenis van het rivier- en beeklandschap voor het waterwild. Wielewaal, 44: 252-256. FAIRON,J.& LEFEVRE, A., 1991.Vleermuizenreservaten in België. Belgisch centrum voor Chiropterologisch onderzoek Nr XII. Studiedocumenten van het K.B.I.N. 69. FERRARIS KAARTEN: Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgesteld op initiatief van graaf de Ferraris (1771-1778) op schaal ca. 1/11520; heruitgegeven door het Gemeentekrediet van België in 1965; schaal 1/25000. Volumes 58 (Dendermonde), 59 (Alost), 74 (Willebroeck), 75 (Vilvorden), 91 (Malines), 92 (Semps). FRANSEN, R., 1997. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Asse. N.V. ARIES engeneering & environment. 136 pp. GOOSSENS, D., 1984. Inleiding tot de geologie en geomorfologie van België. Uitgeverij van den Berg, Enschede. HERMY, M., 1980. Natuurtechnisch bosbeheer. Natuurreservaten, 2 (1): 23-37. HERROELEN,P.& DE FRAINE, R., 1975. Inventaris van de vogels van Brabant 1900-1974. Uitg.Wielewaal afd. Brussel. 118 pp. HERROELEN, P.,1975. Inventaris van de broedvogels, doortrekkers en wintergasten van Perk tot Elewijt. 4 pp. HERROELEN, P.,1978. De Zangvogels in het rivierlandschap. Wielewaal, 44 (10): 292-300. HERROELEN,P.,DE FRAINE,R.,CALLEBAUT,E.& DE BOE, J., 1978. Inventaris van de vogels van Brabant. Eerste aanvulling 1975-1976.Wielewaal vzw, afdeling Brussel. 36 pp. HERROELEN, P ., 1995.Vogels van België, Oiseaux de Belgique, 1901-1992. N.V. Altiora S.A., Averbode. 60 pp. HEUTZ,G.,PEYMEN, J.,VAN ELSACKER,C.,& VERHEYEN, R. F., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Aalst. Groep toegepaste ecologie (GTE). 178 pp. HEYVAERT, J., 1988. Het verzonnen land van Gaesbeke. Natuurreservaten, 10 (6): 168-173. JANS, A., 1984.Verdwenen en bedreigde planten in het Mechels rivierlandschap. Wielewaal, 50 (3): 104-107. JANS, H., 1972.Voorlopige planteninventaris van het domein “Terlinden” gelegen op het grondgebied van Hever-Schiplaken en Elewijt. 7 pp. JANS, H., 1978. Het rivierlandschap van Dijle en Zenne, Geologisch en Historisch. Wielewaal, 44 (8-9): 241-247. JANSSENS,M.& VAN ESSCHE,W., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP). Kampenhout. Gemeentebestuur. 183 pp. KENNIS,H.,MONDELAERS,L.& VAN AERSCHOT, S., 1984. Mechelen: het verhaal van een binnenstad. Monumenten en Landschappen, 3 (1): 6-50. KEPPENS,M.& KEPPENS, D., 1988. Een inventarisatie van de land- en zoetwatermollusken van Dendermonde. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, Brussel. KEPPENS,M.& KEPPENS, D., 1989. Recente waarnemingen van Perforatelle rubiginosa in België. Gloria Maris, 28 (1) : 10-15. KEPPENS,M.& KEPPENS, D., 1996.Verspreiding van de land- en zoetwatermollusken van Dendermonde. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, Brussel. KINSBERGEN, A., 1981. De Rupelstreek: getekend door het verleden, maar gericht op de toekomst. Provincieraad van Antwerpen. 129 pp. KNAEPEN, R., 1954. Bijdrage tot de morfologische kennis van het dallandschap van Dender en Zenne. Licentiaatsverhandeling R.U.Gent. KONINKLIJKE COMMISSIE VOOR MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN, 1980. Het domein “Drie Fonteinen” te Vilvoorde. notulen KCML-3de afd. dd. 04/08/. KONINKLIJKE COMMISSIE VOOR MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN, 1987. Het Floordambos: werken in een gerangschikt landschap: aanvraag tot het aanleggen van een golfterrein te Steenokkerzeel (Melsbroek). notulen KCML-3de afd. dd. 04/08/. KUIJKEN, E., 1984.Waterrijke gebieden - Situering en evaluatie met nadruk op de ornithologische betekenis. In: Water voor Groen.Vierde Wetenschappelijk Congres voor groenvoorziening.V.U.Brussel (1984), 387-408. LAMBINON, J., DE LANGHE, J.-E., DELVOSALLE,L.& DUVIGNEAUD, J., 1998. Flora van België, het Groothertogdom Luxemburg, Noord-Frankrijk en de aangrenzende gebieden (Pteridofyten en Spermatofyten), derde druk. Nationale Plantentuin van België, Meise. 1091 pp. LANNOO, 1995. AeroAtlas Antwerpen.Tielt

Instituut voor Natuurbehoud 110 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Literatuur- en documentatielijst

LANNOO, 1996. AeroAtlas Vlaams-Brabant.Tielt LAURENT, A., 1976. La formation du réseau hydrographique de la Belgique. In:PISSART, A., Geomofologie de la Belgique. Hommage au professeur P.Macar. Univ. Liège, 29-50. LOUIS, A., 1961. Bodemkaart van België - Verklarende tekst bij het kaartblad Vilvoorde 73W. Centrum voor Bodemkartering. 106 pp. LOUIS, A., 1964. Bodemkaart van België - Verklarende tekst bij het kaartblad Lebbeke 72W. Centrum voor Bodemkartering. 106 pp. LOUIS, A., 1965. Bodemkaart van België - Verklarende tekst bij het kaartblad Merchtem 72E. Centrum voor Bodemkartering. 107 pp. LOUIS, A., 1966. Bodemkaart van België - Verklarende tekst bij het kaartblad Boom 58W. Centrum voor Bodemkartering. 102 pp. LOUIS, A., 1972. Bodemkaart van België - Verklarende tekst bij het kaartblad Puurs 57E. Centrum voor Bodemkartering. 111 pp. LOUIS, A., 1974. Bodemkaart van België - Verklarende tekst bij het kaartblad Dendermonde 57W. Centrum voor Bodemkartering. 117 pp. LUST,N.& VAN GIJSEL,Y., 1986. De positie van de boomsoorten in “het Broek” te Blaasveld. Rapport R.U.Gent, Onderzoekscentrum Bosbouw 11. 107 pp. MAES,D.,& VAN DIJCK, H., 1996. Een gedocumenteerde Rode lijst van de dagvlinders van Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud, 1996 (1) : 1-154. MARCHAL,R.& DE BREUCK,W., 1972. A-geologie. In: TAVERNIER,R.,et al. Twintig eeuwen Vlaanderen, deel 7. De Vlaamse Gemeenschap. MARECHAL,R.& TAVERNIER, R., 1974. Atlas van Beligë, bladen 11A en 11B, Pedologie (+ bijbehorende tekst). Nationaal Comité voor Geografie, Commissie voor de Nationale Atlas, Brussel. MERGAERT,K.& DE GROOTE, M., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Kapelle-op-den-Bos. Ecolas N.V. 241 pp. MERGAERT,K.,DE GROOTE,M.& VERVOORT, E., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Bonheiden. Ecolas N.V. 219 pp. MERGAERT,K.,DE GROOTE,M.& VERVOORT, E., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Grimbergen. Ecolas N.V. 225 pp. MIJS, M., 1971. De noordelijke Denderstreek. De Aardrijkskunde, 22 (90): 175-200. MIJS,M.& VLASSENBROECK,W., 1979. Rivierlandschappen bij Hamme. In:DEPUYDT, et al. Belgische landschappen in stereovisie. Publicaties werkgroep aardrijkskunde Leuven, 303-318. MIJS, M., 1970. Evolutie van het landschapsbeeld en de bewoning in het gebied tussen Schelde en Durme. De Aardrijkskunde, 86 (3): 1-23. MOEYERSONS,J.& DE PLOEY, J., 1969. Het land van Waas, een para-cuesta. Acta Geographica Lovaniensa, 7: 105-112. MOLENAAR,SLEMBROUCK & WIJSMANTEL , 1993. Een onderzoek aan de plantengroei op de terreinen van de Oude Kleiputten van Terhagen. Floristisch onderzoek voor natuurbehoud (FON). MONUMENTEN EN LANDSCHAPPEN, 1990. De vallei van de Bruine beek met de bossen van Zellaer en Berentrode. Voorstel tot rangschikking als landschap. Dossiernummer 7779. NAGELS,A.,SCHNEIDERS,A.,WEISS, L.,WILS,C.,PEYMEN, J., CLEMENT, L., & VERHEYEN, R.F., 1993a. Onderzoek naar de versprei- ding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest. Zennebekken. Universiteit Antwerpen, in opdracht van AMINAL, bestuur algemeen milieubeleid, dienst water en bodem. 58 pp. + kaarten. NAGELS,A.,SCHNEIDERS,A.,WEISS, L.,WILS,C.,PEYMEN, J., CLEMENT, L., & VERHEYEN, R.F., 1993b. Onderzoek naar de versprei- ding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest. Beneden-Schelde. Universiteit Antwerpen, in opdracht van AMINAL, bestuur algemeen milieubeleid, dienst water en bodem. 87 pp. + kaarten. NAGELS,A.,SCHNEIDERS,A.,WEISS, L.,WILS,C.,PEYMEN, J., CLEMENT, L., & VERHEYEN, R.F., 1993c. Onderzoek naar de versprei- ding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest. Boven-Schelde. Universiteit Antwerpen, in opdracht van AMINAL, bestuur algemeen milieubeleid, dienst water en bodem. 78 pp. + kaarten. N.G.I.- TOPOGRAFISCHE KAARTEN; op schaal 1/10.000. Numerieke reeks, 1ste editie. Uitgaven 1994, 1995, 1998. 23/1 Noord (Moerzeke), 23/1 Zuid (Dendermonde), 23/3 Noord (Willebroek), 23/3 Zuid (Kapelle-op-den-Bos), 23/4 Noord (Sint-Katelijne-Waver), 23/4 Zuid (Mechelen), 23/5 Noord (Lebbeke), 23/5 Zuid (Moorsel), 23/6 Noord (Merchtem), 23/6 Zuid (Wolvertem), 23/7 Noord (Humbeek), 23/7 Zuid (Vilvoorde-West), 23/8 Noord (Zemst), 23/8 Zuid (Vilvoorde-Oost). Klassieke reeks, 2de editie. Uitgave 1980. 23/2 (Puurs).

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 111 Literatuur- en documentatielijst

NIEUWBORG, H., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Boom. Provinciaal Instituut voor Hygiëne. 158 pp. NIEUWBORG, H., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Bornem. Provinciaal Instituut voor Hygiëne. 120 pp. NIEUWBORG, H., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Duffel. Provinciaal Instituut voor Hygiëne. 99 pp. NIEUWBORG, H., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Rumst. Provinciaal Instituut voor Hygiëne. 100 pp. NIEUWBORG, H., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Sint-Amands. Provinciaal Instituut voor Hygiëne. 101 pp. NIEUWBORG, H., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Sint-Katelijne-Waver. Provinciaal Instituut voor Hygiëne. 153 pp. NIEUWBORG, H., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Willebroek. Provinciaal Instituut voor Hygiëne. 85 pp. NIEUWBORG,H.& VANDENBUSSCHE, 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Mechelen. Provinciaal Instituut voor Hygiëne. 134 pp. PAELINCKX,D.,BERTEN,B.,DE KNIJF,G.,DEMOLDER,H.,GUELINCKX,R.,VAN HOVE,M.,VRIENS,L.& KUIJKEN, E (red.), in prep. Biologische Waarderingskaart van het Vlaamse Gewest. Aanvullende algemene verklarende tekst. PAELINCKX,D.,SEGERS,R.& VERHEYEN, R.F., 1987. De biologische waarde van het natuurgebied “domein het Coolhem” te Kalfort-Puurs (prov. Antwerpen). Nota Universiteit Antwerpen. 7 pp. PLOMTEUX,G.& VANDENHOUDT, 1983.Voorstel tot bescherming van een dorpsgezicht: Noeveren bij Boom. Monumenten en landschappen, 2 (4): 8-25. PONCELET,L.& MARTIN, H., 1947. Hoofdtrekken van het Belgisch Klimaat.Verhandelingen, deel 26. Koninklijk Meteorologisch Instituut van België. REYNIERS, J., 1992. Ontdekking van een belangrijke populatie Waterspitsmuis in de Kleinbrabantse Scheldepolders. Euglena, 11 (6) : 19-21 RIJKSINSTITUUT VOOR NATUURBEHEER, 1979. Natuurbeheer in Nederland, Levensgemeenschappen. Pudoc,Wageningen. 392 pp. RIJMENAMS, J., 1976. Bijdrage tot de floristische en fytosociologische studie van de rivierpoler Battenbroek (Walem). Licentiaatsverhandeling K.U.Leuven. 111 pp. SAYE, F., 1986. Het Floordambos te Melsbroek en Peutie. De Boskrant, 16 (5): 2-5. SCHREURS,V., 1986. Een plattelandsatlas voor Vlaanderen, naar een plattelandsvriendelijk beleid. Stichting Plattelandsbeleid. 195 pp. SEGERS, R., 1981. Natuurgebied het Moer te Bornem een oecologische inventarisatie. Licentiaatsverhandeling R.U.Gent. SEGERS, R., 1982. Het Moer: een Klein-Brabants natuurgebied. Wielewaal, 48 (8-9): 281-292. SEGERS, R., 1983. Het sleutelbosje te Puurs. Wielewaal, 49 (11): 379-383. SEGERS, R., 1989. Gemeente en Milieu, voor Puur(s) natuur. De Wielewaal, afdeling Klein Brabant. SEGERS, R., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Puurs. Gemeentebestuur. 165 pp. SLOFF, J.G., 1936. Planten langs de Schelde. In: Natura, 35: 168-185. SNACKEN, F., 1958.The geographical regions of Belgium, an introduction. International geographical week, Brussel, 20-35 + bijlagen. THYS, J., METSU,I.& VERHEYEN, R.F., 1985. Studiekontrakt Landschapspark Scheldeland, eindrapport fase 3. Rapport Universiteit Antwerpen. 75 pp. THYS, J., METSU, I.,VANDELANNOOTE,A.& VERHEYEN, R.F., 1985. Studiekontrakt Landschapspark Scheldeland, tussentijds rapport fase 3. Rapport Universiteit Antwerpen. THYS, J.,VANDELANNOOTTE,A.,VERLINDEN,C.& VERHEYEN, R.F., 1985. Studiekontrakt: Landschapspark Scheldeland. Rapport Universiteit Antwerpen. 33 pp. THYS, J.,VERLINDEN,C.& VERHEYEN, R.F., 1984. Landschapspark Scheldeland, eindverslag fase 1. Rapport Universiteit Antwerpen. 16 pp. + bijlagen. THYS, J.,VERLINDEN,C.& VERHEYEN, R.F., 1984. Mogelijke samenwerkingsmodellen tussen overheid en privé-initiatief betreffende landschappen en natuur. Rapport Universiteit Antwerpen. 45 pp. + bijlagen. VAEREMANS, M., 1982.Verslag ter motivering van de aankoop van het Floordambos te Melsbroek en Peutie als Staatsnatuurreservaat.V.U.Brussel. 35 pp. VAN DE WERF, H., 1995. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Vilvoorde. Erasmushogeschool Brussel, departement HORTECO. 110 pp. VAN DEN BOSSCHE,H.& DENEEF, R., 1986. Aanvraag voor de aanleg van een golfterrein in het gerangschikte landschap ‘Floordambos’ te Steenokkerzeel (Melsbroek). KCML-3de afd. dd. 04/08/: 9-11. VAN DEN BRANDEN,M.& VAN RIET, S., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Londerzeel. Intercommunale Haviland. 90 pp. + kaarten.

Instituut voor Natuurbehoud 112 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Literatuur- en documentatielijst

VAN DEN BRANDEN,M.& VAN RIET, S., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan Merchtem (GNOP). Intercommunale Haviland. 61 pp. VAN DEN BREMT,P.& GUILLEMIJN, B., 1983. Een stedelijk landschap te Dendermonde (Oost-Vlaanderen): de omgeving van de Brusselse en de Mechelse Poort of het Kalendijkgebied. RMLZ-Documentatiemap Landschapsonderzoek 10, 21-38. VAN DEN BREMT, P.,1992. Inventarisatie natuurgebied “Poelbos” april-mei 1992. In: Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Lebbeke. VAN DEN BROECK, J.,VANDE SOMPELE,K.,VERHEYEN,R.F.& VERHAERT, E., z.d. Inventaris natuurgebieden, landschappen en toeristisch-recreatieve voorzieningen in het stadsgewest Antwerpen. Rapport Studiegroep Omgeving. VAN DER KERKEN, L., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Meise. Gemeentebestuur. 248 pp. VAN DER LINDEN, G., 1981. Dries te Buggenhout (Opdorp). KCML, 3de afdeling. 16/04, 85-91. VAN DIJCK, E., STEYAERT,M.& DE BREUCK,W., 1986. Kwetsbaarheidskaart van het grondwater provincie Oost-Vlaanderen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. VAN DIJCK, E.,VAN BURM, P.H.,DE VLIEGHER,B.,PIETERS,E.& DE BREUCK,W., 1986. Kwetsbaarheidskaart van het grondwater provincie Antwerpen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. VAN GUCHT, G., 1980. Een bosleerpad in het Staatsbos te Buggenhout. Brochure Bestuur van Waters en Bossen. 33 pp. VAN GUCHT, G., 1993. De Schelde en haar waarden in de streek van Dendermonde tot Temse.Wielewaal v.z.w., Afdeling ‘s Heerenbosch. 60 pp. VAN HERZELE,A.,AMEELE,D.& WOHLMUTTER, P.,1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Dendermonde. Mens en Ruimte. 220 pp. VAN KEER ,J.& VAN KEER, K., 1990. Spinnenfauna van het bos van Aa te Zemst (Brabant). Nieuwsbrief Belgische Arachnologische vereniging, 5 (1) : 21-27. VAN LINT,J.& LAUWERS, J., 1978. Burgers in de weer, de mobilisatie rond een milieuproject. Rapport Universiteit Antwerpen. 209 pp. VAN ROSSEM, E.,VANDENHOUTEN,C.& OPSTAELE, B., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Opwijk. ESHER milieu-advies. 185 pp. + bijlagen. VAN VESSEM,J.& KUIJKEN, E., 1986. Overzicht van de voorgestelde speciale beschermingszones in Vlaanderen voor het behoud van de vogelstand. Instituut voor Natuurbehoud. 94 pp. + bijlagen. VANDAMME,J.& DE LEENHEER, L., 1967. De kwartair-geologie: boetseerder van het Oost-Vlaamse landschap. De natuurspiegel van Oost-Vlaanderen, 96-113. VANDAMME,J.& DE LEENHEER, L., 1970. Bodemtextuur van de bouwvoor, landschapsindeling en bodemassociaties in de provincie Antwerpen. Mededeling Faculteit Landbouwwetenschappen R.U.Gent, 35 (5): 869-989. VANDENHOUTEN, C., 1996. Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) Hamme. ESHER milieu-advies. 266 pp. + bijlagen. VANDER MAELEN - TOPOGRAFISCHE KAARTEN (1850); schaal 1/20000. Kaartbladen 8/2 (Puurs), 8/3 (Duffel), 8/5 (Termonde), 8/6 (Wolverthem), 8/7 (Malines), 8/9 (Alost), 8/10 (Assche), 8/11 (Vilvorde). VANHERCK,L.& VAN DER VEKEN, 1988. Beschermde gebieden in Vlaanderen.AROL, Bestuur voor Landinrichting, Dienst Natuurbehoud. VANMAERCKE-GOTTIGNY,M.C.,MYS,M.,PAULISSEN, E.,VANDERBERGHE,J.& DE SMEDT, P.,1978. Regionale fysische geografie. Cursus beroepsvervolmaking fysische aardrijkskunde, K.U.Leuven. VANNIEUWENHUYSE,B.,DE KIMPE,A.& KUYKEN, E., 1982. Landschapsoecologische studie over het Denderbelle Broek, Pas- en Steenbeek (Lebbeke, Oost-Vlaanderen) in het raam van geplande Waterbeheersingswerken. Studie van de R.U.Gent, in opdracht van Gemeentebestuur Lebbeke. 67 pp. + bijlagen. VERHEYEN, R., 1991. Milieu-effectrapport betreffende de ophoging van de kleigroeven met materiaal afkomstig van Hingene. VERLINDEN,C.,et al. 1980. Cursusboek natuurbeheer, vrijwilligers helpen bij het onderhoud van onze laatste natuur- gebieden. BNVR. 247 pp. VERLINDEN, A., 1985. Blaasveldbroek – een laagveengebied? De Boskrant, 15 (6): 14-17. VLAVICO (VLAAMSE AVIFAUNA COMMISSIE), 1989.Vogels in Vlaanderen - Voorkomen en verspreiding. I.M.P., Bornem, 439 pp., ill. WARMOES,T.& DEVRIESE, R., 1987. Land- en zoetwatermollusken van de Benelux.Tweede, herwerkte druk. Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming. WAUMANS, L., 1969. Bijdrage tot de lanschapsgeschiedenis van de Scheldepolder van Dendermonde,Vlassenbroek en Moerzeke-Castel. Eindverhandeling, licentiaat in de aardrijkskunde, Gent.

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 113 Literatuur- en documentatielijst

WIJNANT,J.& DE BORGHER, M., 1980. Het Broek, Arkbos (Mechelen,Willebroek), voorstel tot rangschikking als landschap. KCML, 3de afdeling. 09/10, 67-104. WILLEMSEN, A., 1986. Ecologische studie van het Broek van de Naeyer. Rapport De Ortolaan. 90 pp. WILLOCKX, R., 1984. Het rivierlandschap. Wielewaal, 50 (3), 89-102. WILLOCKX, R., 1997. Den Battelaer, unieke vloeibeemden. Wielewaal, 63 (2): 43-44. WILLOCKX,R.& BEULLENS W., 1971. Eindverslag-O.S.C. Bethaniënpolder. Wielewaal, 37 (3), 97-110.

Instituut voor Natuurbehoud 114 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Bijlage 1 - Soortenlijst van de vermelde flora Soortenlijst Bijlage 1 van de vermelde flora

Mossen-Bryophyta Nomenclatuur volgens LANDWEHR 1984. veenmos Sphagnum sp. watervorkje Riccia sp.

Varenplanten-Pteridophyta Nomenclatuur volgens LAMBINON et al. 1998.

Adelaarsvaren Pteridium aquilinum Blaasvaren Cystopteris fragilis Brede stekelvaren Dryopteris dilatata Dubbelloof Blechnum spicant Heermoes Equisetum arvense Holpijp Equisetum fluviatile Kamvaren Dryopteris cristata Koningsvaren Osmunda regalis Lidrus Equisetum palustre Mannetjesvaren Dryopteris filix-mas Moerasvaren Thelypteris palustris Muurvaren Asplenium ruta-muraria Noordse streepvaren Asplenium septentrionale Reuzenpaardenstaart Equisetum telmateia Schubvaren Ceterach officinarum Smalle stekelvaren Dryopteris carthusiana Steenbreekvaren Asplenium trichomanes Tongvaren Asplenium scolopendrium Wijfjesvaren Athyrium filix-femina Zwartsteel Asplenium adiantum-nigrum

Zaadplanten-Spermatophyta Nomenclatuur volgens LAMBINON et al. 1998.

Aalbes Ribes rubrum Baardgras Polypogon monspeliensis Aarvederkruid Myriophyllum spicatum Beekpunge Veronica beccabunga Adderwortel Polygonum bistorta Beemdkamgras Cynosurus cristatus Akkerdistel Cirsium arvense Beemdkroon Knautia arvensis Akkerviooltje Viola arvensis Beemdlangbloem Festuca pratensis Akkerwinde Convolvulus arvensis Beuk Fagus sylvatica alant Inula sp. Biezenknoppen Juncus conglomeratus Amerikaanse eik Quercus rubra Bijvoet Artemisia vulgaris Amerikaanse vogelkers Prunus serotina Bittere veldkers Cardamine amara Azalea molle Azalea molle Bitterzoet Solanum dulcamara

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 115 Bijlage 1 - Soortenlijst van de vermelde flora

Blaartrekkende boterbloem Ranunculus sceleratus Echte heemst Althaea officinalis blaasjeskruid Utricularia sp. Echte koekoeksbloem Lychnis flos-cuculi Blaaszegge Carex vesicaria Echte valeriaan Valeriana repens Blauw glidkruid Scutellaria galericulata Eenbes Paris quadrifolia Blauwe bosbes Vaccinium myrtillus Eenstijlige meidoorn Crataegus monogyna Blauwe druifjes Muscari botryoides Egelboterbloem Ranunculus flammula Blauwe knoop Succisa pratensis Elzenzegge Carex elongata Blauwe waterereprijs Veronica anagallis-aquatica Engels raaigras Lolium perenne subsp. anagallis-aquatica Blauwe zegge Carex panicea Fijnspar Picea abies Bleeksporig bosviooltje Viola riviniana Fioringras Agrostis stolonifera Bleke zegge Carex pallescens Fluitenkruid Anthriscus sylvestris Bochtige smele Deschampsia flexuosa Framboos Rubus idaeus Boerenwormkruid Tanacetum vulgare Borstelbies Scirpus setaceus Geel nagelkruid Geum urbanum Borstelgras Nardus stricta Gekroesd fonteinkruid Potamogeton crispus Bosaardbei Fragaria vesca Gelderse roos Viburnum opulus Bosandoorn Stachys sylvatica Gele dovenetel Lamium galeobdolon Bosanemoon Anemone nemorosa Gele ganzebloem Chrysanthemum segetum Bosbies Scirpus sylvaticus Gele lis Iris pseudacorus Bosbingelkruid Mercurialis perennis Gele morgenster Tragopogon pratensis Bosgierstgras Milium effusum Gele plomp Nuphar lutea Boskortsteel Brachypodium sulvaticum Gele waterkers Rorippa amphibia Boslathyrus Lathyrus sylvestris Geoord helmkruid Scrofularia auriculata Bosorchis Dactylorhiza fuchsii Geoorde wilg Salix aurita Bosrank Clematis vitalba Gestreepte witbol Holcus lanatus Bostulp Tulipa sylvestris Gevlekt hertshooi Hypericum maculatum Bosveldkers Cardamine flexuosa Gevlekt longkruid Pulmonaria officinalis Boswilg Salix caprea Gevlekte aronskelk Arum maculatum Boszegge Carex sylvatica Gevlekte orchis Dactylorhiza maculata braam Rubus sp. Gevleugeld helmkruid Scrophularia umbrosa Brede orchis Dactylorhiza majalis Gevleugeld sterrekroos Callitriche stagnalis Brede waterpest Elodea canadensis Gewone agrimonie Agrimonia eupatoria Brede wespeorchis Epipactis helleborine Gewone berenklauw Heracleum sphondylium Breed klokje Campanula latifolia Gewone bermzegge Carex spicata Bultkroos Lemna gibba Gewone brem Cytisus scoparius Buntgras Corynephorus canescens Gewone brunel Prunella vulgaris Gewone dotterbloem Caltha palustris Canadese fijnstraal Conyza canadensis Gewone douglasspar Pseudotsuga menziesii Canadese kornoelje Cornus sericea Gewone engelwortel Angelica sylvestris Gewone ereprijs Veronica chamaedris Dagkoekoeksbloem Silene dioica Gewone es Fraxinus excelsior Dalkruid Maianthemum bifolium Gewone esdoorn Acer pseu-doplatanus Daslook Allium ursinum Gewone glanshaver Arrhenatherum elatius Dauwbraam Rubus caesius Gewone hennepnetel Galeopsis tetrahit Dauwnetel Galeopsis speciosa Gewone kropaar Dactylis glomerata Donkersporig bosviooltje Viola reichenbachiana Gewone reigersbek Erodium cicutarium cicutarium Draadereprijs Veronica filiformis Gewone rolklaver Lotus corniculatus Draadklaver Trifolium filiforme Gewone salomonszegel Polygonatum multiflorum Driekantige bies Scirpus triqueter Gewone smeerwortel Symphytum officinale Drienerfmuur Moehringia trinervia Gewone spurrie Spergula arvensis Drijvend fonteinkruid Potamogeton natans Gewone veldbies Luzula campestris Gewone vleugeltjesbloem Polygala vulgaris Echt duizendguldenkruid Centaurium erythraea Gewone vlier Sambucus nigra Echte guldenroede Solidago virgaurea Gewone vogelmelk Ornithogalum umbellatum

Instituut voor Natuurbehoud 116 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Bijlage 1 - Soortenlijst van de vermelde flora

Gewone waterbies Eleocharis palustris Hazezegge Carex ovalis Gewoon wilgenroosje Chamerion angustifolium Heelblaadjes Pulicaria dysenterica Gewoon biggekruid Hypochaeris radicata Heen Scirpus maritimus Gewoon duizendblad Achillea millefolium Heggendoornzaad Torilis japonica Gewoon langbaardgras Vulpia myuros Heggenwikke Vicia sepium Gewoon reukgras Anthoxantum odoratum Hemelsleutel Sedum telephium Gewoon sneeuwklokje Galanthus nivalis Hengel Melampyrum pratense Gewoon sterrenkroos Callitriche platycarpa Hennegras Calamagrostis canescens Gewoon struisgras Agrostis caspilaris hennepnetel Galeopsis sp. Gewoon struisriet Calamagrostis epigejos Herfsttijloos Colchicum autumnale Gewoon timoteegras Phleum pratense Hoge cyperzegge Carex pseudocyperus Gewoon vingerhoedskruid Digitalis purpurea Hondsdraf Glechoma hederacea Glad walstro Galium mollugo Hondsroos Rosa canina Gladde witbol Holcus mollis honingklaver Melilotus sp. Goudgele honingklaver Melilotus altissimus Hop Humulus lupulus Goudhaver Trisetum flavescens Hulst Ilex aquifolium Goudzuring Rumex maritimus Grasklokje Campanula rotundifolia iep Ulmus sp. Grasmuur Stellaria graminea IJle dravik Bromus sterilis Grauwe wilg Salix cinerea IJle zegge Carex remota Greppelrus Juncus bufonius IJzerhard Verbena officinalis Grijskruid Berteroa incana Italiaanse aronskelk Arum italicum Grof hoornblad Ceratopyllum demersum Groot glaskruid Parietaria officinalis Jacobskruiskruid Senecio jaobaea Groot heksenkruid Circaea lutetiana Groot hoefblad Petasites hybridus Kale jonker Cirsium palustre Groot kaasjeskruid Malva sylvestris kamille Matricaria sp. Groot streepzaad Crepis biennis Kantig hertshooi Hypericum dubium Groot warkruid Cuscuta europaea Kikkerbeet Hydrocharis morsus-ranae Grote bevernel Pimpinella major Kleefkruid Galium aparine Grote brandnetel Urtica dioica Klein bronkruid Montia minor Grote egelskop Sparganium erectum Klein fonteinkruid Potamogeton berchtoldii Grote kaardenbol Dipsacus sylvestris Klein glaskruid Parietaria judaica Grote kattenstaart Lythrum salicaria Klein kroos Lemna minor Grote keverorchis Listera ovata Klein springzaad Impatiens parviflora Grote klaproos Papaver rhoeas Klein vogelpootje Ornithopus perpusillus Grote klit Arctium lappa Kleine bevernel Pimpinella saxifraga Grote lisdodde Typha latifolia Kleine egelskop Sparganium emersum Grote muur Stellaria holostea Kleine lisdodde Typha angustifolia Grote pimpernel Sanguisorba officinalis Kleine maagdenpalm Vinca minor Grote ratelaar Rhinanthus angustifolius Kleine ooievaarsbek Geranium pusillum Grote veldbies Luzula sylvatica Kleine ratelaar Rhinanthus minor Grote vossenstaart Alopecurus pratensis Kleine teunisbloem Oenothera parviflora Grote watereppe Sium latifolium Kleine watereppe Berula erecta Grote waterweegbree Alisma plantago-aquatica Klimop Hedera helix Grote wederik Lysimachia vulgaris Knolrus Juncus bulbosus Grove den Pinus sylvestris Knolsteenbreek Saxifraga granulata Gulden boterbloem Ranunculus auricomus Knoopkruid Centaurea jacea Knopig helmkruid Scrophularia nodosa Haagbeuk Carpinus betulus Koninginnenkruid Eupatorium cannabinum Haagwinde Calystegia sepium Koningskaars Verbascum thapsus Haarfonteinkruid Potamogeton trichoides Kraailook Allium vineale Harig wilgenroosje Epilobium hirsutum Krabbescheer Stratiotes aloides Hazelaar Corylus avellana Kransvederkruid Myriophyllum verticillatum Hazenpootje Trifolium arvense Kromhals Anchusa arvensis

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 117 Bijlage 1 - Soortenlijst van de vermelde flora

Kruipend zenegroen Ajuga reptans Penningkruid Lysimachia nummularia Kruipende boterbloem Ranunculus repens Perzikkruid Polygonum persicaria Kruipertje Hordeum murinum Pijlkruid Sagittaria sagittifolia Kruisbladwalstro Cruciata laevipes Pijpenstrootje Molinia caerulea Krulzuring Rumex crispus Pijptorkruid Oenanthe fistulosa Kweek Elymus repens Pilzegge Carex pilulifera Pinksterbloem Cardamine pratensis Lelietje-van-dalen Convallaria majalis Pitrus Juncus effusus Liesgras Glyceria maxima Plat fonteinkruid Potamogeton compressus Lievevrouwebedstro Galium odorata Pluimzegge Carex panicea Liggend hertshooi Hypericum humifusum Poelruit Thalictrum flavum linde Tilia sp. populier Populus sp. Lange ereprijs Veronica longifolia Puntig fonteinkruid Potamogeton friesii Look-zonder-look Alliaria petiolata Puntkroos Lemna trisulca lork Larix sp. Rankende helmbloem Corydalis claviculata Maarts viooltje Viola odorata Rapunzelklokje Campanula rapunculus Mannagras Glyceria fluitans Reuzenbalsemien impatiens glandulifera Mannetjesereprijs Veronica officinalis Reuzenberenklauw Heracleum mantegazzianum Margriet Leucanthemum vulgare Reuzenzwenkgras Festuca gigantea meidoorn Crataegus sp. Ridderzuring Rumex obtusifolius Melkeppe Peucedanum palustre Riet Phragmites australis Middelste teunisbloem Oenothera biennis Rietgras Phalaris arundinacea Moerasandijvie Senecio congestus Rietorchis Dactylorhiza praetermissa Moerasandoorn Stachys palustris Robertskruid Geranium robertianum Moerasbasterdwederik Epilobium palus-tre Robinia Robinia pseudoacacia Moerasbeemdgras Poa palustris Rode klaver Trifolium pratense Moerashertshooi Hypericum elodes Rode kornoelje Cornus sanguinea Moeraskers Rorippa palustris Rode ogentroost Odontites vernus Moerasmelkdistel Sonchus palustris Rode waterereprijs Veronica anagallis-aquatica Moerasmuur Stellaria alsine subsp. aquatica Moerasrolklaver Lotus peduncalatus Rood zwenkgras Festuca rubra Moerasspirea Fili-pendula ulmaria Ruig klokje Campanula trachelium Moerasstreepzaad Crepis paludosa Ruige zegge Carex hirta Moerasvergeet-mij-nietje Myosotis scorpioides Ruw beemdgras Poa trivialis Moerasviooltje Viola palustris Ruwe berk Betula pendula Moeraswalstro Galium palustre Ruwe smele Deschampsia cespitosa Moeraszegge Carex acutiformis Moesdistel Cirsium oleraceum Schaduwgras Poa nemoralis Muizenoor Hieracium pilosella Schaduwkruiskruid Senecio fuchsii Muizenstaart Myosurus minimus Schapegras Festuca ovina Muskuskruid Adoxa moschatellina Schapezuring Rumex acetosella Muurleeuwenbek Cymbalaria muralis Schedefonteinkruid Potamogeton pectinatus Muurpeper Sedum acre Schermhavikskruid Hieracium umbellatum Scherpe boterbloem Ranunculus acris Naaldwaterbies Eleocharis acicularis Scherpe zegge Carex acuta Noorse ganzerik Potentilla norvegica Schietwilg Salix alba Schubzegge Carex lepidocarpa Oeverzegge Carex riparia Sint-Janskruid Hypericum perforatum Okkernoot Juglans regia Slangekruid Echium vulgare Oot Avena fatua Slangewortel Calla palustris Oranje havikskruid Hieracium aurantiacum Slanke sleutelbloem Primula elatior Slanke waterweegbree Alisma lanceolatum Padderus Juncus subnodulosus Sleedoorn Prunus spinosa Peen Daucus carota Smalle waterpest Elodea nuttallii

Instituut voor Natuurbehoud 118 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Bijlage 1 - Soortenlijst van de vermelde flora

Smalle waterweegbree Alisma gramineum Waternavel Hydrocotyle vulgaris Smalle weegbree Plantago lanceolata Waterpeper Polygonum hydropiper Smal vlieszaad Corispermum leptopterum waterpest Elodea sp. Spaanse aak Acer campestre Waterpostelein Lythrum portula Speenkruid Ranunculus ficaria waterranonkel Ranunculus sp. Spekwortel Tamus communis Watertorkruid Oenanthe aquatica Spindotterbloem Caltha palustris var. araneosa Waterviolier Hottonia palustris Sporkehout Frangula alnus Waterzuring Rumex hydrolapathum springzaad Impatiens sp. Wilde bertram Achillea ptarmica Stalkaars Verbascum densiflorum Wilde cichorei Cichorium intybus sterrenkroos Callitriche sp. Wilde hokjespeul Astragalus glycyphyllos Stijf havikskruid Hieracium laevigatum Wilde hyacint Hyacinthoides non-scripta Stijve waterranonkel Ranunculus circinatus Wilde kamperfoelie Lonicera periclymenum Stijve zegge Carex elata Wilde kardinaalsmuts Euonymus europaeus Stomp vlotgras Glyceria notata Wilde liguster Ligustrum vulgare Struikhei Calluna vulgaris Wilde lijsterbes Sorbus aucuparia Wilde marjolein Origanum vulgare Tamme kastanje Castanea sativa Wilde reseda Reseda lutea Tandjesgras Sieglingia decumbens wilg Salix sp. Tormentil Potentilla erecta Witte dovenetel Lamium album Tweerijige zegge Carex disticha Witte els Alnus incana Witte honingklaver Melilotus albus Valse salie Teu-crium scorodonia Witte klaverzuring Oxalis acetosella Valse voszegge Carex otrubae Witte paardekastanje Aesculus hippocastanum Varkensgras Polygonum aviculare Witte rapunzel Phyteuma spicatum Veelbloemige veldbies Luzula multiflora Witte waterkers Nasturtium officinale Veelwortelig kroos Spirodela polyrhiza Witte waterlelie Nymphaea alba Veenwortel Polygonum amphibium Wolfspoot Lycopus europaeus Veerdelig tandzaad Bidens tripartita Wouw Reseda luteola Veldlathyrus Lathyrus pratensis Veldrus Juncus acutiflorus Zachte berk Betula pubescens Veldzuring Rumex acetosa Zachte dravik Bromus hordeaceus Verspreidbladig goudveil Chrysosplenium alternifolium Zandblauwtje Jasione montana Vertakte leeuwentand Leontodon autumnalis Zandzegge Carex arenaria Vijfvingerkruid Potentilla reptans Zannichellia Zannichellia palustris Viltige basterdwederik Epilobium parviflorum Zeegroene rus Juncus inflexus Vlasbekje Linaria vulgaris Zeegroene zegge Carex flacca vlotgras Glyceria sp. Zevenblad Aegopodium podagraria Vogelkers Prunus padus Zilte zegge Carex distans Vogelnestje Neottia nidusavis Zilverschoon Potentilla anserina Vogelwikke Vicia cracca Zoete kers Prunus avium Voorjaarsganzerik Potentilla neumanniana Zomereik Quercus robur Voszegge Carex vulpina Zomprus Juncus articulatus Vreemde ereprijs Veronica peregrina Zompvergeet-mij-nietje Myosotis cespitosa Zwanebloem Butomus umbellatus Wateraardbei Comarum palustre Zwartblauwe rapunzel Phyteuma nigrum Waterdrieblad Manyanthes trifoliata Zwarte bes Ribes nigrum Waterereprijs Veronica anagallis-aquatica Zwarte els Alnus glutinosa Watergras Catabrosa aquatica Zwarte nachtschade Solanum nigrum Watermunt Mentha aquatica Zwarte zegge Carex nigra Watermuur Myosoton aquaticum

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 119 Bijlage 1 - Soortenlijst van de vermelde flora

Instituut voor Natuurbehoud 120 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Bijlage 2 - Soortenlijst van de vermelde fauna Soortenlijst Bijlage 2 van de vermelde fauna

Weekdieren - Mollusca Vogels - Aves Nomenclatuur volgens WARMOES & DEVRIESE 1987. Nomenclatuur volgens HERROELEN 1995.

Dikke korfslak Vertigo antivertigo Aalscholver Phalacrocorax carbo Wijngaardslak Helix pomatia Appelvink Coccothraustes Oeverloofslak Perforatella rubiginosa coccothraustes

Beflijster Turdus torquatus Insecten - Insecta Bergeend Tadorna tadorna Nomenclatuur dagvlinders volgens MAES & VAN DYCK 1996. Blauwborst Luscinia svecica Nomenclatuur libellen volgens DE KNIJF & ANSELIN 1996. Blauwe kiekendief Circus cyaneus Blauwe reiger Ardea cinerea Bandheidelibel Sympetrum pedemontanum Bontbekplevier Charadrius hiaticula Bosbeekjuffer Calopteryx virgo Bonte strandloper Calidris alpina Breedscheenjuffer Platycnemis pennipes Bonte vliegenvanger Ficedula hypoleuca Bruine glazenmaker Aeshna grandis Boomklever Sitta europaea Geelvlekheidelibel Sympetrum flaveolum Boomkruiper Certhia brachydactyla Gewone pantserjuffer Lestes sponsa Boompieper Anthus trivialis Groentje Callophrys rubi Boomvalk Falco subbuteo Grote keizerlibel Anax imperator Bosrietzanger Acrocephalus palustris Grote roodoogjuffer Erythromma najas Bosruiter Tringa glareola Metaalglanslibel Somatochlora metallica Bosuil Strix aluco Pimpernelblauwtje Maculinea teleius Braamsluiper Sylvia curruca Plasrombout Gomphus pulchellus Brilduiker Bucephala clangula Rode bosmier Formica rufa Bruine kiekendief Circus aeruginosus Sleedoornpage Thecla betulae Buidelmees Remiz pendulinus Zuidelijke glazenmaker Aeshna affinis Buizerd Buteo buteo

Cettis zanger Cettia cetti Amfibieën en reptielen - Herpetofauna Nomenclatuur volgens BAUWENS & CLAUS 1996. Dodaars Tachybaptus ruficollis Draaihals Jynx torquilla Alpenwatersalamander Triturus alpestris Bruine kikker Rana temporaria Eider Somateria mollissima Gewone pad Bufo bufo Groene kikker Rana esculenta synklepton Fitis Phylloscopus trochilus Hazelworm Anguis fragilis Fluiter Phylloscopus sibilatrix Kamsalamander Anguis fragilis Fuut Podiceps cristatus Kleine watersalamander Triturus vulgaris Levendbarende hagedis Lacerta vivipara Gekraagde roodstaart Phoenicurus phoenicurus Roodwangschildpad Trachemps scripta Gele kwikstaart Motacilla flava Vuursalamander Salamandra salamandra Geoorde fuut Podiceps nigricollis Gierzwaluw Apus apus Goudhaantje Regulus regulus Goudplevier Pluvialis apricaria Goudvink Pyrrhula pyrrhula

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 121 Bijlage 2 - Soortenlijst van de vermelde fauna

Grasmus Sylvia communis Noordse nachtegaal Luscinia luscinia Graspieper Anthus pratensis Grauwe gans Anser anser Oeverloper Actitis hypoleucos Grauwe gors Miliaria calandra Oeverzwaluw Riparia riparia Grauwe klauwier Lanius collurio Grauwe vliegenvanger Muscicapa striata Parelduiker Gavia arctica Groene specht Picus viridis Patrijs Perdix perdix Groenling Carduelis chloris Pijlstaart Anas acuta Groenpootruiter Tringa nebularia Pimpelmees Parus caeruleus Grote bonte specht Dendrocopos major Porseleinhoen Porzana porzana Grote karekiet Acrocephalus arundinaceus Purperreiger Ardea purpurea Grote lijster Turdus viscivorus Putter Carduelis carduelis Grote zaagbek Mergus merganser Grote zeeëend Melanitta fusca Ransuil Asio otus Grutto Limosa limosa Regenwulp Numenius phaeopus Rietgors Emberiza schoeniclus Havik Accipiter gentilis Rietzanger Acrocephalus schoenabaenus Heggemus Prunella modularis Roek Corvus frugilegus Holenduif Columba oenas Roerdomp Botaurus stellaris Houtsnip Scolopax rusticola Roodborsttapuit Saxicola torquata IJsduiker Gavia immer Roodhalsfuut Podiceps grisegena IJsvogel Alcedo atthis Roodkeelduiker Gavia stellata

Kauw Corvus monedula Scholekster Haematopus ostralegus Keep Fringilla montifringilla Sijs Carduelis spinus Kemphaan Philomachus pugnax Slechtvalk Falco peregrinus Kerkuil Tyto alba Slobeend Anas clypeata Kievit Vanellus vanellus Smient Anas penelope Klapekster Lanius excubitor Sperwer Accipiter nisus Kleine bonte specht Dendrocopos minor Spotvogel Hippolais icterina Kleine karekiet Acrocephalus scirpaceus Spreeuw Sturnus vulgaris Kleine plevier Charadrius dubius Sprinkhaanrietzanger Locustella naevia Kleine strandloper Calidris minuta Staartmees Aegithalus caudatus Kluut Recurvirostra avosetta Steenloper Arenaria interpres Kneu Carduelis cannabina Steenuil Athene noctua Knobbelzwaan Cygnus olor Strandplevier Charadrius alexandrinus Koekoek Cuculus canorus Koolmees Parus major Tafeleend Aythya ferina Koperwiek Turdus iliacus Tjiftjaf Phylloscopus collybita Krakeend Anas strepera Torenvalk Falco tinnunculus Kramsvogel Turdus pilaris Tortel Streptopelia turtur Kuifduiker Podiceps auritus Tuinfluiter Sylvia borin Kuifeend Aythya fuligula Tureluur Tringa totanus Kuifmees Parus cristatus Kwak Nycticorax nycticorax Veldleeuwerik Alauda arvensis Kwartel Coturnix coturnix Vink Fringilla coelebs Kwartelkoning Crex crex Visarend Pandion haliaetus Visdief Sterna hirundo Matkop Parus montanus Vuurgoudhaantje Regulus ignicapillus Meerkoet Fulica atra Middelste zaagbek Mergus serrator Waterhoen Gallinula chloropus Waterral Rallus aquaticus Nachtegaal Luscinia megarhynchos Waterrietzanger Acrocephalus paludicola Nijlgans Alopochen aegyptiacus Watersnip Gallinago gallinago Nonnetje Mergus albellus Wespendief Pernis apivorus

Instituut voor Natuurbehoud 122 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Bijlage 2 - Soortenlijst van de vermelde fauna

Wielewaal Oriolus oriolus Zoogdieren - Mammalia Wilde eend Anas platyrhynchos Nomenclatuur volgens CRIEL et al. 1994 Winterkoning Troglodytes troglodytes Wintertaling Anas crecca Baardvleermuis (Westelijke) Witgatje Tringa ochropus Snorvleermuis Myotis mystacinus Witte kwikstaart Motacilla alba Bosmuis Apodemus sylvaticus Woudaapje Ixobrychus minutus Bosspitsmuis Sorex araneus Wulp Numenius arquata Bruine rat Rattus norvegicus Bunzing Mustela putorius Zanglijster Turdus philomelos Dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus Zilverplevier Pluvialis squatarola Eekhoorn Sciurus vulgaris Zomertaling Anas querquedula Egel Erinaceus europaeus Zwarte mees Parus ater Franjestaart Myotis nattereri Zwarte roodstaart Phoenicurus ochruros Grootoorvleermuis Plecotus auritus Zwarte ruiter Tringa erythropus Haas Lepus europaeus Zwarte specht Dryocopus martius Hermelijn Mustela erminea Zwarte wouw Milvus migrans Huisspitsmuis Crocidura russula Zwarte zeeëend Melanitta nigra Ingekorven vleermuis Myotis emarginatus Zwartkop Sylvia atricapilla Konijn Oryctolagus cuniculus Mol Talpa europaea Muskusrat Ondatra zibethicus Otter Lutra lutra Ree Capreolus capreolus Rosse vleermuis Nyctalus noctula Rosse woelmuis Cletrionomys glareolus Vale vleermuis Myotis myotis Veldspitsmuis Crocidura leucodon Vos Vulpes vulpes Waterspitsmuis Neomys fodiens Watervleermuis Myotis daubentonii Wezel Mustela nivalis Woelrat Arvicola terrestris

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 123 Bijlage 2 - Soortenlijst van de vermelde fauna

Instituut voor Natuurbehoud 124 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Index Index

In deze index wordt enkel verwezen naar de besproken Den Battelaer 41 gebieden (toponiemen). Denderbellebroek 46 Dendervallei 46 Dijlevallei 30; 42 Dode Beek 103 A Dokkenebos 85 Domein Arkenbos 40 Akkershoofd 37 Domein Drietoren 97 Arkenbos 40 Domein Hofstade 75; 76 Domein Molenveld 104 Domein Plankendaal 76 Domein Rozendaal 45; 46; 60 B Domein van Borcht 98 Barreel 95 Donk 42 Batenborg 104 Dorent 43 Battenbroek 41 Driebosbeek 87 Befferhof 45 Drietoren 97 Bemortelhoeve 60 Bergbeek 105 Beverbos 98 Biezenweiden 38 E Birrebeek 87 Eerdegem 83 Blaasveldbroek 38; 39; 40; 70 Eksterke 83 Blakenberg 86 Blankaartvijver 45 Boeimeerbeek 45 Bollebeekvliet 96 Borcht 98 F Bos van Aa 88 Faluintjes 84 Bosbeek 96 Floordambos 102; 104 Boskant 71 Foeksenbos 96 Boskapel van Impde 86 Foksenberg 97 Bossen van Berentrode 60 Fort van Bornem 71 Bovenzanden 40 Fort van Liezele 73 Brabantse beek 85 Breeven 71 Briel 37 Broek de Naeyer 38; 39 G Bruine beek 60 Gavers 70 Buggenhoutbos 85 Geerdegem 42 Goorveld 75 Graadbeek 95 Gravenbos 87 D Grembergse polder 36 Dalemansbos 89 Groenhof 73; 74; 75 De Ribaucourt 104 Groot Schoor 35

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 125 Index

Grote Buisbeek 87 Kiekenvilla 94 Grote Heide 71 Klaarhaag 83 Grote Molenbeek 69; 72; 86; 96 Klaverbeek 72 Grote vijver te Walem 42 Kleine Bergen 41 Grote Wal 36 Kleine Buisbeek 87 Kleine Molenbeek 69; 72; 86 Kleine vijver te Walem 41 Kleine Wijtsbeek 95 H Kleiputten te Rumst 53 Kluisbos 84 Hanaarden 82 Koestaartbeek 83 Hazewinkel 39 Koevoetbeek 75 Heibos 95 Kollintenbos 89 Heindonk 40; 41 Koudenbergbeek 84 Hekkenhoek 70 Kraagput 38; 67 Hellebos 103 Kraaienbroek 71 Herenbos 94 Kravaalbos 94; 95 Hof te Melis 74 Kravaalvelden 94 Hof te Putte 95 Kruisheide 74 Hof ter Bollen 72 Kwetstenbeek 96 Hof ter Wilder 87 Hof ter Zielbeek 38 Hofstade 75; 76 Hoge Heide 71 Hoge Jan 85 L Hollandbos 97 Laarbeek 89 Houtembos 102; 103 Lareveld 89 Hunsberg 86 Lazernij 54 Leefdaalbos 86 Leibeek 88 Leireken 82; 83 K Lellebeek 103 Lintkasteel 88 Kalendijk 46; 47 Lippelobos 74 Kartelobos 95 Lokers houtland 70 Kasteel De Bocht 40; 41 Kasteel Groenhof 73; 74; 75 Kasteel Ravaert 104 Kasteel Trianon 76 Kasteel van Batenborg 104 M Kasteel van Geerdegem 42 Maalbeek 88; 97 Kasteel van Relegem 42 Mansteen 96 Kasteel van Schiplaken 76 Mechels Broek 44; 45 Kasteelpark Befferhof 45 Meersbeek 84 Kasteelpark De Ribaucourt 104 Meise-Molenbeek 97 Kasteelpark van Bouchout 97 Metersbeek 84 Kasteelpark van Ossel 97 Moer te Bornem 73 Kasteelpark Winterpoel 75 Moer te Kalfort 74 Kasteelpark Wolvendaal 96 Moeren te Hamme 70 Kasteelparken te Muizen 45 Molenbeek 69; 72; 83; 94 Kattemeuterbos 89 Molenbeek te Moorsel 83; 94 Kattenbroek 83 Molenveld 104 Kemiramoeras 39 Molenvijver 84 Kemmeke 85 Mollem 95; 96 Kerkveld 43 Mostaardpot(hoeve) 46; 60 Kesterbeek 89

Instituut voor Natuurbehoud 126 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Index

Schaliënhof 89 N Schans van Bosbeek 60 Nanovebos 85 Schermershoek 96 Nekkerbos 97 Schiplakenbos 76 Nelebroek 43 Schorheide 70 Neromhof 86 Schorre 54 Netevallei 30; 33 Sint-Amandsschoor 35 Nobroeck Beek 96 Sint-Bernardusabdij 70 Noeveren 54 Sint-Onolfspolder 36 Nonnenbos 71 Sleeuwhagenhof 95 Sleutelbosje 72 Snijsselsbos 102, 103 Spruithoek 83 O Steen 43 Steenbeek 83 Orchis 71 Steense Meerbeek 84 Oud vliegveld te Aalst 85 Steentjesbos 70; 102; 105 Oude Dender 46 Steven 83 Oude Dijle-arm 41 Stuifzandrug te Bonheiden 59 Oude Heerbaan 83 Stuifzandrug te Branst 70 Oude Nete-arm 41 Oude Schelde 28; 37 T P Tangebeek(bos) 98 Terhagen 54; 83 Paardenbos 95 Tomdries 95 Pandgatheide 70; 71 Torfbroek 102; 105 Plattesteenbeek 103 Trianon 76 Poelbos 75 Trot 85 Polder van Bree 38 Polder van Dendermonde 36 Polder van Grembergen 36 Polder van Moerzeke-Kastel 34; 37 U Polders te Branst 37 Polders te Sint-Amands 37 Uiterdijk 36 Prinsenbos 98 V R Vallei van de Birrebeek 87 Relegem 42 Vallei van de Brabantse beek 85 Vallei van de Bruine beek 60 Robbeek 69; 86 Vallei van de Grote Buisbeek 87 Robbroek(hoeve) 41; 86 Vallei van de Grote Molenbeek 69; 72; 85; 86; 96 Rozendaal 45; 46; 60 Vallei van de Kleine Buisbeek 87 Rubenskasteel 43 Vallei van de Koestaartbeek 83 Rupelpolders 28; 30 Vallei van de Laarbeek 89 Rupelvallei 38 Vallei van de Leibeek 88 Vallei van de Meise-Molenbeek 97 Vallei van de Molenbeek 69; 72; 83; 94 Vallei van de Molenbeek te Moorsel 83; 94 S Vallei van de Tangebeek 98 Samenvloeiingsgebied Zenne-Dijle-Nete 41 Vallei van de Vliet 72; 73 Sauvegarde 38 Vallei van de Vrouwevliet 60

Instituut voor Natuurbehoud BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 127 Index

Varkensputten 86 Weimeersbeek 84 Velaardbos 87 Wiesbeek 85 Veldkant 98 Wiestermeersch 46 Vijver van Terlinden 76 Wiezebeek 83 Vlassenbroekse polder 36 Wilgskens 71 Vlassenbroekse schorren 35 Willebroekse vaart 88 Vliet 72; 73 Winterpoel 74; 75 Vogelenzang 95 Wolvendaal 96 Vorsenpoel 39 Wormelaar 89 Vossekot 103 Vrijbroek 41 Vrouwevliet 60 Vuilbeek 86 Z Zeilvijver Bocht 39 Zellaarbos 60 Zennevallei 30; 33; 41; 42 W Zijpen 76 Walletje 94 Zuur Bemke 41 Weerdse visvijver 43 Zwaantje 74 Zwarte beek 105

Instituut voor Natuurbehoud 128 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART – Verklarende tekst bij kaartbladen 23 Figuur 1.1: Herkomst van de gegevens, met weergave van het urbane gebied. landschapsecologisch homogene gebieden (I tot VII) en deelgebieden (a,b en c) (zie Tabel 3)

besproken gebieden (1-57) en deelgebieden (a, b, …) (zie inhoudsopgave)

Figuur 2.1: Indeling in landschapsecologisch homogene gebieden en situering van de besproken gebieden. Figuur 3.4: Wielen, oude armen, geulen en donken langs de Schelde in de omgeving van Moerzeke-Kastel (naar WAUMANS 1969) Figuur 3.6: Afbakening van het vogelrichtlijngebied en de in 1995 voorgestelde habitatrichtlijngebieden.