Het Verhaal Van Een Kanaal
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Het verhaal van een kanaal Van kop tot Sluis Geschiedenis van 150 jaar kanaal Roeselare - Leie … vroeger zocht het water zelfstandig zijn weg in het landschap, rivieren schoven eenvoudig naar stromen en stromen naar zee, zoals de Leie bochten beet in haar weiden en stapvoets tussen haar oevers, nauwelijks dreef, zoals de tijd een bijna stilstaand water, en in de zomerzon zinderde het licht over gras, aarde en koren, koeien dronken er traag, in stompe bochten lagen even stompe boten en de herbergen stonden er enkelvoudig en vierkant gekalkt in het groen; … ( Roland Jooris) Beknopte historiek van het kanaal. Inleiding. Het kanaal Roeselare-Leie is 16,5 kilometer lang, 3,5 meter diep en uitgerust voor scheepvaart tot 1350 ton. De breedte varieert van 45 meter tussen Kachtem en Roeselare tot 60 meter in Izegem. De havenkom van Roeselare is slechts 30 meter breed. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) wordt het kanaal geselecteerd als secundaire waterweg, klasse IV. (RSV, 2003). Ook het deel van de Leie waar het kanaal op aansluit, is geklasseerd als waterweg categorie IV. De Leie vormt een verbinding tussen de Vlaamse havens en het Franse waterwegennet. De Leie is een waterweg van internationaal niveau en maakt deel uit van het bekken van de Bovenschelde. Van Roeselare tot aan de monding van de Leie is het verval 7,5 meter over een loop van ongeveer 17 kilometer. Het kanaal heeft een oppervlakte van 75 ha en een gemiddelde diepte van 3,5 m. Het kanaal is op de meeste plaatsen zo’n 50 m breed niettegenstaande dat er grote zwaaikommen voorkomen waar de breedte dikwijls de 100 m overschrijdt. De oevers zijn bijna over het gehele traject verstevigd met beton. De rechteroever bestaat grotendeels uit een rechte betonnen wand. Het kanaal Roeselare-Leie werd in 1872 in gebruik genomen en is op te vatten als een 16 kilometer lang insteekdok van de Leie. Het kanaal Roeselare-Leie werd dan ook gegraven met als hoofddoel het aanbrengen van grondstoffen voor de industrie in Roeselare en Izegem. Het kanaal Roeselare-Leie is in de provincie West-Vlaanderen de belangrijkste secundaire waterweg. Secundaire waterwegen vervullen een ontsluitingsfunctie naar het hoofdwaterwegennet. Situering. Ongeveer drie kwart van het kanaal Roeselare-Leie is gelegen in de bedding van de Mandel. Enkel het stuk tussen Oostrozebeke en de Leie is niet in de Mandelvallei gesitueerd. De Mandel in 1850 - Vandermaelen 2 Het kanaal doorkruist de gemeenten Wielsbeke, Oostrozebeke, Ingelmunster, Izegem en Roeselare. Het kanaal is in de streek een belangrijke drager van (watergebonden) industriële activiteiten. Het betreft vooral de sectoren van veevoeders, textiel, houtverwerking, voeding en bouwmaterialen. Het kanaal is gegraven in de bedding van de Mandel, een zijriviertje van de Leie. In de volksmond werd het kanaal "de drogenbroodvaart" genoemd. Alles werd met schop en houweel uitgegraven en na een dag van 12 uur hard labeur hadden de werklui niet eens genoeg verdiend om een brood te kunnen kopen. Inplanting van het kanaal in de Mandelvallei. (Bron: Matthias Dobbels) Bij het verbreden van het kanaal in de jaren 70 werden grote delen van de Mandel ingekokerd en werden delen van de vallei opgespoten. Door oprukkende industrie en woongebieden verdwenen de ecologische elementen in het kanaalgebied naar de achtergrond. Tegenwoordig zijn slechts verspreid enkele natuurrestanten terug te vinden. Bovendien zorgt de historisch gegroeide ruimtelijke verweving van de industrie met het stedelijk woonweefsel voor conflicten qua ontsluiting en leefbaarheid. Fysisch systeem. Het gebied dat doorkruist wordt door het kanaal Roeselare-Leie maakt deel uit van twee geomorfologische eenheden: het uiterst zuidoostelijk deel behoort tot de westelijke uitloper van de Vlaamse Vallei, namelijk de Leievallei , en de rest van het gebied behoort tot het westelijk deel van de Mandelvallei . Deze Mandelvallei heeft zich ingesneden in het interfluviale heuvelland ten westen van het Leiedal (ook “het cuestalandschap 1 van Centraal West-Vlaanderen” genoemd). (De Moor et al., 1996) 3 4 2 3 1 (Reliëf in de omgeving van de kanaalzone; Bron: Matthias Dobbels) Naast dit valleigebied zijn er nog enkele reliëfeenheden te vinden in het gebied. In het oosten van de kanaalzone situeert zich een heuvelrug die loopt van Ledegem over Lendelede naar Hulste (Harelbeke) (nummer 1 op de kaart). In Oostrozebeke wordt deze heuvelrug onderbroken door het Mandeldal en loopt dan verder in Meulebeke (nummer 2 op de kaart). Deze heuvelrij markeert de westflank van het Leiedal en maakt deel uit van een successie van ZZW-NNO opgelijnde langwerpige heuvels. De hoogte gaat tot +35 meter. Ze maken deel uit van het versneden Terras van Meulebeke (Scheldeterras). In het westen van de kanaalzone situeert zich nog een heuvelrug, die loopt van het zuidwesten van Roeselare (nummer 3 op de kaart ) tot het noorden van Izegem (Rug van Emelgem, nummer 4 op de kaart ). De hoogte van de rug varieert van +35 meter in Roeselare tot +25 meter in Kachtem. Deze rug komt overeen met een cuestarug van Ieperiaanklei. Deze cuestarug wordt eveneens doorsneden door de Pleistocene Mandelvallei. (De Moor et al., 1996). Bodemkundig situeert de streek van het kanaal Roeselare-Leie zich in de Zandleemstreek. De Mandelvallei wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een kwartaire opvulling van zandig tot zandlemig materiaal. Het oosten van het gebied (Wielsbeke en Oostrozebeke) ligt op de grens van de Vlaamse Zandstreek en de Zandleemstreek. De beekvalleien bevatten alluviale klei. (De Moor et al., 1996) (1) Een cuesta is een asymmetrische heuvel met langs één zijde een zachte helling, de cuestarug , en langs de andere zijde een steile helling, het cuestafront . 4 De voorgeschiedenis van het kanaal Roeselare-Leie Het bevaarbaar maken en houden van de Mandel is een eeuwenoud probleem. Volgens een kroniek uit de 13 de eeuw kregen de inwoners van Izegem en Ingelmunster van Graaf Gewijde van Dampierre een oktrooi om de Mandel te verbreden ten einde een verbinding te kunnen verwezenlijken van de Ieperlee tot de Leie en de Schelde. Ook in 1574, 1611, 1616 en 1663 is er sprake van het bevaarbaarder maken van de Mandel. Daarbij was het ook de bedoeling om de bruggen in Izegem en Ingelmunster te verhogen. De gemeenten Roeselare en Izegem waren de vurige voorstanders. De andere Mandelgemeenten waren moeilijker te overtuigen voor het verbreden, het uitdiepen of het recht trekken. Financieel bleek het telkens een struikelblok . Doordat de Mandel in de zomer dikwijls droog kwam te staan en tegelijk door zomerbuien uit zijn oevers trad, was geen constante scheepvaart mogelijk. Voor handel, landbouw en nijverheid was een goed bevaarbare waterweg echter een betrouwbaar en goedkoop transportmedium. In de 16 de eeuw was er reeds scheepvaart met platbodems en zeilschepen op de Mandel. In 1576 vaarden, volgens vervoersdocumenten uit die tijd, twee vrachtschepen de Mandel op tot in Izegem. Door het geringe hoogteverschil en de sterke meandering gaat de rivier na verloop van tijd steeds verder dichtslibben. In 1571-1572 werd een gezamenlijk project van Izegem en Roeselare om een kanaal te graven verijdeld door Kortrijk. Toch werd dit concept niet zomaar opgeborgen. Tijdens het Hollands bewind kreeg ingenieur Van der Kun in 1827 de opdracht om de kanalisatie van de Mandel te bestuderen. Tussen 1830 en 1862 wordt er intens gelobbied om de Mandel te kanaliseren. In 1836 en 1839 pleiten de volksvertegenwoordigers Alexander Rodenbach en Ange Angillis (burgemeester van Rumbeke) voor verbeteringswerken aan de Mandel. (Acx, 1992, p 15). Het duurde zelfs tot halfweg de 19e eeuw vooraleer men afstapte van het idee om de Mandel te kanaliseren en men er definitief voor koos om een volledig nieuw kanaal van Roeselare naar de Leie te graven. Omstreeks deze tijd stuurde de gemeente Kachtem een petitie naar de regering met de vermelding dat “er arbeidskrachten genoeg (zijn) om het kanaal te graven, we vragen eten voor die armen”, het kanaal zou “brood zijn voor deze ongelukkigen”. Ook Rumbeke sluit zich daarbij aan. (ARA, O.W., B. en W. 306/307 … petitie van Kachtem, 30/11/1846). (Acx, 1992, p 9) In de zomer van 1851 stuurden de gemeenten Izegem, Roeselare, Emelgem, Ingelmunster en Kachtem een gemeenschappelijke petitie naar de kamer van volksvertegenwoordigers. Die werd op 3 augustus 5 1851 overgemaakt aan de minister. Daarin stelden ze dat de streek niet enkel getroffen werd door pauperisme, maar ook door de gesel van de overstromingen. (Acx, 1992 p 10) De grote opgang van het vervoer te water vond plaats in de 19de eeuw toen de Schelde en de Leie werden gekanaliseerd ten gevolge van de industriële revolutie waarbij grote industriële complexen bij de steden langs de rivieren werden gebouwd. Omstreeks 1865 werden de eerste sluizen met puntdeuren en de balkstuwen gebouwd waardoor de rivier in verschillende panden werd opgedeeld met constant waterniveau. Van toen af konden binnenschepen met 250 à 300 ton laadvermogen in alle veiligheid gans het jaar door Schelde en Leie bevaren. Tegelijk met het kanaliseren van de rivieren werden nieuwe verbindingskanalen gegraven of bestaande vaarten verbeterd. Zowel streekbewoners als overheden hadden dan ook sinds de middeleeuwen vele pogingen gedaan om van de Mandel een rivier te maken die het hele jaar door bevaarbaar was. Er waren echter twee belangrijke problemen die de kanalisatie van de Mandel tegenhielden, namelijk de waterbevoorrading en de vraag of er wel voldoende scheepvaart zou zijn om de kosten van het te graven kanaal te dekken. Tot aan de opening van het kanaal in 1872 waren er veel problemen om het project op de rails te krijgen. In de jaren ’40 van de 19 de eeuw heerste er een crisis in de West-Vlaamse linnensector. De Engelse gemechaniseerde linnenindustrie werd een grote concurrent voor de afzet op de Franse markt. De opkomst van de katoenindustrie in Noord-Frankrijk en Gent vergrootte verder de concurrentie.