Nederlandse Historische Bronnen 9
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Nederlandse historische bronnen 9 onder redactie van P.H.D. Leupen en anderen bron P.H.D. Leupen e.a. (red.), Nederlandse historische bronnen 9. Nederlands Historisch Genootschap, Den Haag 1991 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ned017199101_01/colofon.htm © 2009 dbnl / de afzonderlijke samenstellers en/of hun rechtsopvolgers i.s.m. VI 1 Schilderij van Godard Adriaan van Reede van Amerongen (1621-1691) van de hand van J. Ovens (1659). Iconografisch Bureau, 's-Gravenhage Nederlandse historische bronnen 9 1 I Woord vooraf De internationale rol van de Republiek in de laatste turbulente decennia van de zeventiende eeuw valt aan de hand van vele Nederlandse bronnenpublikaties te bestuderen. De betekenis daarvan is mede afhankelijk van de standplaats der briefschrijvers. Zo bevat de heel Europa omspannende, door Japikse uitgegeven, correspondentie tussen Willem III en Hans Willem Bentinck veel gegevens over Engelse personen en toestanden. De door Von Antal en De Pater in het licht gegeven Weense gezantschapsberichten bestrijken de continentale problematiek vanuit de Weense positie. De door Muller gepubliceerde correspondentie tussen Willem III en Waldeck geeft naast militaire ook politieke informatie over binnen- en buitenlandse kwesties. In raadpensionaris Heinsius' brievenverzameling van zijn eerste tien jaren, door Van der Heim uitgegeven, bevinden we ons in het Haagse zenuwcentrum, waar berichten over militair treffen en diplomatiek overleg samenkwamen. Het uitgebreide archief van de Utrechtse diplomaat Godard Adriaan van Reede van Amerongen - dat onder meer naast de hier gepubliceerde brieven van 1670-1671 ook de gewichtige periode 1680-1685 en de jaren 1690-1691 omvat - kan een waardevolle aanvulling op deze bronnenpublikaties zijn. Naast informatie over de ontwikkelingen op zijn Stichtse thuisbasis bevat deze collectie tal van dossiers die inzicht geven in de verhouding tussen de Republiek en de vorstenhoven van Noord-Duitsland en Denemarken. Het was daarom een gelukkige zaak dat de bronnencommissie van het Nederlands Historisch Genootschap in 1982 besloot in te gaan op het voorstel van prof. dr. D.J. Roorda - kenner bij uitstek van dit tijdvak - te komen tot de uitgave van een deel van Van Reede van Amerongens correspondentie. Hij ontving opdracht om met medewerking van jhr. drs. H. Quarles van Ufford enkele dossiers over de jaren 1671 en 1672 te ontsluiten. Deze bevatten vele gegevens, zowel over de binnenlandse situatie als over diplomatieke verwikkelingen van de Republiek aan de vooravond en in het begin van het rampjaar 1672. Helaas overleed prof. Roorda in juni 1983 voordat hij met deze brieven, die tot dan slechts getranscribeerd waren, had kunnen beginnen. Daarna verzocht de commissie eind 1983 dr. M. van der Bijl zijn taak over te nemen. Deze brieven komen uit de nummers 100 en 124 van de eerste afdeling (volgens de huidige inventaris) van het archief dat oorspronkelijk in het stamslot van de Van Reedes in Amerongen berustte. Transcriptie, collationering en annotatie, evenals de plaatsing van de brieven in het kader van hun tijd door de toevoeging van een inleiding, eisten hun gebruikelijke tol aan tijd. Ook moest de inhoud van tal van brieven vergeleken worden met andere contemporaine correspondentie. Voortgezet onderzoek toonde bovendien aan dat zich in de dossiers van het archief van het Huis Amerongen afd. I, inv. nrs. 103 en 112 respectievelijk nog drie en twaalf Nederlandse historische bronnen 9 2 brieven van Dijkveld en Amerongen uit dezelfde periode bevonden, zodat het oorspronkelijke aantal steeg van 68 naar 83. De situatie rondom de brieven vertoont overigens verschillen. Die van Van Weede van Dijkveld zijn van zijn eigen hand. Van Reede van Amerongens brieven zijn minuten, ontwerpen of afschriften van de aan Dijkveld verzonden brieven, die niet bewaard zijn gebleven. Deze zijn meestal geschreven door zijn administratieve medewerkers. Een drietal facsimiles van handschriften zijn opgenomen. Bij deze uitgave is de kritisch-normaliserende methode, zoals beschreven in de Richtlijnen voor het uitgeven van historische bescheiden (6e herziene druk; 's-Gravenhage, 1988) gevolgd, waarbij met maximaal mogelijke handhaving van de spelling toch vooral de textuele inhoud centraal staat. Dit had voornamelijk gevolgen voor zinslengte en interpunctie, die ten behoeve van de lezer in overeenstemming gebracht zijn met het hedendaagse gebruik. De bijlagen dienen ten gerieve van de gebruiker. Een geografisch kaartje maakt de versnipperde territoriale toestand in het Duitse rijk omstreeks 1670 aanschouwelijk. Voorts zijn elf stambomen toegevoegd ter verheldering van de vaak ingewikkelde Stichtse politieke situatie. Op deze wijze valt de onderlinge vervlechting van bepaalde families meer in het oog. Het toegestane bestek liet evenwel niet toe volledig te zijn bij de weergave der familierelaties. Ook zijn zowel het aantal als de chronologische volgorde der personen ondergeschikt gemaakt aan een zo duidelijk mogelijke opstelling. Het register omvat de namen van de personen uit de inleiding, de tekst, de annotatie en de stambomen. Bij het afsluiten van een werk past het erkentelijkheid te betuigen aan de personen die in de loop der jaren behulpzaam hebben willen zijn door het geven van inlichtingen. De bronnencommissie komt dank toe dat zij de verantwoordelijkheid voor deze publikatie op zich heeft willen nemen. Een bijzondere plaats daarbij verdienen drs. M. de Keuning en drs. G.N. van der Plaat voor hun arbeid bij het persklaar maken van de kopij. Bovenal gaan onze gedachten echter uit naar wijlen prof. dr. D.J. Roorda, de oorspronkelijke initiatiefnemer tot deze publikatie. Wij dragen dit werk daarom op aan zijn nagedachtenis. Nederlandse historische bronnen 9 3 II Inleiding 1 De beide correspondenten De briefwisseling tussen Godard Adriaan van Reede van Amerongen (1621-1691) en Everard van Weede van Dijkveld (1626-1702) uit de jaren 1671 en 1672 verschaft in meer dan één opzicht een nieuw en helder inzicht in de binnen- en buitenlandse politiek van de Republiek aan de vooravond van het rampjaar. Amerongen was een invloedrijk lid der ridderschap in de Utrechtse Staten, Dijkveld maakte daar deel uit van het college der geëligeerden, de eerste stand, die na de reformatie in geseculariseerde vorm voortbestond. Dijkveld was een zoon van de Utrechtse burgemeester Johan van Weede. Zijn relaties zijn vooral burgerlijk-patricisch: zijn familie allieerde zich ook enkele malen met het Amsterdamse regentenpatriciaat. Terwijl hij in zijn brieven Amerongen steevast als ‘Hoogh Edel WelGeboren Heer’ aanspreekt, wordt hèm slechts het meer burgerlijke ‘Mijn Heer’ gegund. Dijkvelds loopbaan is minder rechtlijnig dan die van Amerongen, zijn persoonlijkheid meer tweeslachtig. De Witt gaf in brieven uit de jaren 1667 en 1670 zijn visie op binnenlandse vraagstukken enkele malen aan deze Utrechtse representant1. In pamfletten uit latere jaren gold Dijkveld als voorstander van de Wittiaanse lijn2. Zijn positieve bijdrage aan Utrechts beslissing van december 1671 om Willem III tot kapitein- en admiraal-generaal te benoemen, stemde evenwel Amerongen tot voldoening en de prins tot tevredenheid. Dijkvelds politieke houding doet denken aan die van de Hollanders Fagel en Valckenier, die zich aanvankelijk, door de indiening van het Eeuwig Edict, verzetten tegen het stadhouderschap van de prins, maar vanaf 1670 naar aanvaarding daarvan evolueerden. De bereidheid zich te plooien naar de macht maakte Dijkveld bijzonder geschikt als beleidsuitvoerder. In de hier gepubliceerde briefwisseling is Amerongen duidelijk de leidende figuur en toont Dijkveld zich volijverig diens wensen uit te voeren. Diens kracht school vooral in diplomatieke behendigheid om ogenschijnlijk strijdige belangen te verzoenen en heftig conflicterende groeperingen samen te brengen. Het enigmatische in Dijkvelds karakter manifesteerde zich ook in de veelbewogen jaren 1672/1673. Enerzijds tekende hij namens de Staten-Generaal het bevel aan het Unieleger om zich terug te trekken op de vesting Holland, aldus eigen gewest prijsgevend aan de vijand3. Anderzijds keerde hij tijdens de Franse bezetting, in tegenstelling tot vele edelen, geëligeerden en andere regenten, naar Utrecht terug, hoewel hij de eed van trouw aan het Franse bewind niet aflegde. Tijdens de grootscheepse zuivering na de herovering van het Sticht verloor hij wèl 1 Japikse, Brieven van De Witt, III, 374 (22-8-1667), IV, 27, 43, 45, 56 (30-3, 25-4, 26-4 en 29-7-1670). 2 Roorda, ‘Utrechtse regeringsreglement’, 106-107. 3 Ibidem, 99-100. Nederlandse historische bronnen 9 4 2 Schilderij van Everard van Weede van Dijkveld (1626-1702) van de hand van een anonieme kunstenaar. Rijksmuseum, Amsterdam Nederlandse historische bronnen 9 5 zijn positie in het eerste lid der Utrechtse Statenvergadering, maar dit betekende geen breuk in zijn politieke loopbaan. Na op 12 november 1673, daags voor het vertrek der Fransen, te zijn afgevaardigd om met een deputatie namens Utrecht het stadhouderschap aan te bieden4 aan Willem III, die met zijn leger voor Bonn lag, werd hij nog vóór het gewest in het keurslijf van het regeringsreglement werd gewrongen, benoemd in de Raad van State. Zo liep zijn carrière in feite ongestoord door van de stadhouderloze naar de nieuwe periode en zou daarin nieuwe hoogtepunten bereiken. Dit alles lag echter in de jaren 1671/1672 nog in de schoot van de toekomst verborgen. Godard Adriaan van Reede van Amerongens politieke positie was in deze jaren ongetwijfeld sterker dan die van Dijkveld. Hij maakte