Nederlandse historische bronnen 9

onder redactie van P.H.D. Leupen en anderen

bron P.H.D. Leupen e.a. (red.), Nederlandse historische bronnen 9. Nederlands Historisch Genootschap, Den Haag 1991

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ned017199101_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / de afzonderlijke samenstellers en/of hun rechtsopvolgers

i.s.m. VI

1 Schilderij van Godard Adriaan van Reede van Amerongen (1621-1691) van de hand van J. Ovens (1659). Iconografisch Bureau, 's-Gravenhage

Nederlandse historische bronnen 9 1

I Woord vooraf

De internationale rol van de Republiek in de laatste turbulente decennia van de zeventiende eeuw valt aan de hand van vele Nederlandse bronnenpublikaties te bestuderen. De betekenis daarvan is mede afhankelijk van de standplaats der briefschrijvers. Zo bevat de heel Europa omspannende, door Japikse uitgegeven, correspondentie tussen Willem III en Hans Willem Bentinck veel gegevens over Engelse personen en toestanden. De door Von Antal en De Pater in het licht gegeven Weense gezantschapsberichten bestrijken de continentale problematiek vanuit de Weense positie. De door Muller gepubliceerde correspondentie tussen Willem III en Waldeck geeft naast militaire ook politieke informatie over binnen- en buitenlandse kwesties. In raadpensionaris Heinsius' brievenverzameling van zijn eerste tien jaren, door Van der Heim uitgegeven, bevinden we ons in het Haagse zenuwcentrum, waar berichten over militair treffen en diplomatiek overleg samenkwamen. Het uitgebreide archief van de Utrechtse diplomaat Godard Adriaan van Reede van Amerongen - dat onder meer naast de hier gepubliceerde brieven van 1670-1671 ook de gewichtige periode 1680-1685 en de jaren 1690-1691 omvat - kan een waardevolle aanvulling op deze bronnenpublikaties zijn. Naast informatie over de ontwikkelingen op zijn Stichtse thuisbasis bevat deze collectie tal van dossiers die inzicht geven in de verhouding tussen de Republiek en de vorstenhoven van Noord-Duitsland en Denemarken. Het was daarom een gelukkige zaak dat de bronnencommissie van het Nederlands Historisch Genootschap in 1982 besloot in te gaan op het voorstel van prof. dr. D.J. Roorda - kenner bij uitstek van dit tijdvak - te komen tot de uitgave van een deel van Van Reede van Amerongens correspondentie. Hij ontving opdracht om met medewerking van jhr. drs. H. Quarles van Ufford enkele dossiers over de jaren 1671 en 1672 te ontsluiten. Deze bevatten vele gegevens, zowel over de binnenlandse situatie als over diplomatieke verwikkelingen van de Republiek aan de vooravond en in het begin van het rampjaar 1672. Helaas overleed prof. Roorda in juni 1983 voordat hij met deze brieven, die tot dan slechts getranscribeerd waren, had kunnen beginnen. Daarna verzocht de commissie eind 1983 dr. M. van der Bijl zijn taak over te nemen. Deze brieven komen uit de nummers 100 en 124 van de eerste afdeling (volgens de huidige inventaris) van het archief dat oorspronkelijk in het stamslot van de Van Reedes in Amerongen berustte. Transcriptie, collationering en annotatie, evenals de plaatsing van de brieven in het kader van hun tijd door de toevoeging van een inleiding, eisten hun gebruikelijke tol aan tijd. Ook moest de inhoud van tal van brieven vergeleken worden met andere contemporaine correspondentie. Voortgezet onderzoek toonde bovendien aan dat zich in de dossiers van het archief van het Huis Amerongen afd. I, inv. nrs. 103 en 112 respectievelijk nog drie en twaalf

Nederlandse historische bronnen 9 2 brieven van Dijkveld en Amerongen uit dezelfde periode bevonden, zodat het oorspronkelijke aantal steeg van 68 naar 83. De situatie rondom de brieven vertoont overigens verschillen. Die van Van Weede van Dijkveld zijn van zijn eigen hand. Van Reede van Amerongens brieven zijn minuten, ontwerpen of afschriften van de aan Dijkveld verzonden brieven, die niet bewaard zijn gebleven. Deze zijn meestal geschreven door zijn administratieve medewerkers. Een drietal facsimiles van handschriften zijn opgenomen. Bij deze uitgave is de kritisch-normaliserende methode, zoals beschreven in de Richtlijnen voor het uitgeven van historische bescheiden (6e herziene druk; 's-Gravenhage, 1988) gevolgd, waarbij met maximaal mogelijke handhaving van de spelling toch vooral de textuele inhoud centraal staat. Dit had voornamelijk gevolgen voor zinslengte en interpunctie, die ten behoeve van de lezer in overeenstemming gebracht zijn met het hedendaagse gebruik. De bijlagen dienen ten gerieve van de gebruiker. Een geografisch kaartje maakt de versnipperde territoriale toestand in het Duitse rijk omstreeks 1670 aanschouwelijk. Voorts zijn elf stambomen toegevoegd ter verheldering van de vaak ingewikkelde Stichtse politieke situatie. Op deze wijze valt de onderlinge vervlechting van bepaalde families meer in het oog. Het toegestane bestek liet evenwel niet toe volledig te zijn bij de weergave der familierelaties. Ook zijn zowel het aantal als de chronologische volgorde der personen ondergeschikt gemaakt aan een zo duidelijk mogelijke opstelling. Het register omvat de namen van de personen uit de inleiding, de tekst, de annotatie en de stambomen. Bij het afsluiten van een werk past het erkentelijkheid te betuigen aan de personen die in de loop der jaren behulpzaam hebben willen zijn door het geven van inlichtingen. De bronnencommissie komt dank toe dat zij de verantwoordelijkheid voor deze publikatie op zich heeft willen nemen. Een bijzondere plaats daarbij verdienen drs. M. de Keuning en drs. G.N. van der Plaat voor hun arbeid bij het persklaar maken van de kopij.

Bovenal gaan onze gedachten echter uit naar wijlen prof. dr. D.J. Roorda, de oorspronkelijke initiatiefnemer tot deze publikatie. Wij dragen dit werk daarom op aan zijn nagedachtenis.

Nederlandse historische bronnen 9 3

II Inleiding

1 De beide correspondenten

De briefwisseling tussen Godard Adriaan van Reede van Amerongen (1621-1691) en Everard van Weede van Dijkveld (1626-1702) uit de jaren 1671 en 1672 verschaft in meer dan één opzicht een nieuw en helder inzicht in de binnen- en buitenlandse politiek van de Republiek aan de vooravond van het rampjaar. Amerongen was een invloedrijk lid der ridderschap in de Utrechtse Staten, Dijkveld maakte daar deel uit van het college der geëligeerden, de eerste stand, die na de reformatie in geseculariseerde vorm voortbestond. Dijkveld was een zoon van de Utrechtse burgemeester Johan van Weede. Zijn relaties zijn vooral burgerlijk-patricisch: zijn familie allieerde zich ook enkele malen met het Amsterdamse regentenpatriciaat. Terwijl hij in zijn brieven Amerongen steevast als ‘Hoogh Edel WelGeboren Heer’ aanspreekt, wordt hèm slechts het meer burgerlijke ‘Mijn Heer’ gegund. Dijkvelds loopbaan is minder rechtlijnig dan die van Amerongen, zijn persoonlijkheid meer tweeslachtig. De Witt gaf in brieven uit de jaren 1667 en 1670 zijn visie op binnenlandse vraagstukken enkele malen aan deze Utrechtse representant1. In pamfletten uit latere jaren gold Dijkveld als voorstander van de Wittiaanse lijn2. Zijn positieve bijdrage aan Utrechts beslissing van december 1671 om Willem III tot kapitein- en admiraal-generaal te benoemen, stemde evenwel Amerongen tot voldoening en de prins tot tevredenheid. Dijkvelds politieke houding doet denken aan die van de Hollanders Fagel en Valckenier, die zich aanvankelijk, door de indiening van het Eeuwig Edict, verzetten tegen het stadhouderschap van de prins, maar vanaf 1670 naar aanvaarding daarvan evolueerden. De bereidheid zich te plooien naar de macht maakte Dijkveld bijzonder geschikt als beleidsuitvoerder. In de hier gepubliceerde briefwisseling is Amerongen duidelijk de leidende figuur en toont Dijkveld zich volijverig diens wensen uit te voeren. Diens kracht school vooral in diplomatieke behendigheid om ogenschijnlijk strijdige belangen te verzoenen en heftig conflicterende groeperingen samen te brengen. Het enigmatische in Dijkvelds karakter manifesteerde zich ook in de veelbewogen jaren 1672/1673. Enerzijds tekende hij namens de Staten-Generaal het bevel aan het Unieleger om zich terug te trekken op de vesting Holland, aldus eigen gewest prijsgevend aan de vijand3. Anderzijds keerde hij tijdens de Franse bezetting, in tegenstelling tot vele edelen, geëligeerden en andere regenten, naar Utrecht terug, hoewel hij de eed van trouw aan het Franse bewind niet aflegde. Tijdens de grootscheepse zuivering na de herovering van het Sticht verloor hij wèl

1 Japikse, Brieven van De Witt, III, 374 (22-8-1667), IV, 27, 43, 45, 56 (30-3, 25-4, 26-4 en 29-7-1670). 2 Roorda, ‘Utrechtse regeringsreglement’, 106-107. 3 Ibidem, 99-100.

Nederlandse historische bronnen 9 4

2 Schilderij van Everard van Weede van Dijkveld (1626-1702) van de hand van een anonieme kunstenaar. Rijksmuseum, Amsterdam

Nederlandse historische bronnen 9 5 zijn positie in het eerste lid der Utrechtse Statenvergadering, maar dit betekende geen breuk in zijn politieke loopbaan. Na op 12 november 1673, daags voor het vertrek der Fransen, te zijn afgevaardigd om met een deputatie namens Utrecht het stadhouderschap aan te bieden4 aan Willem III, die met zijn leger voor Bonn lag, werd hij nog vóór het gewest in het keurslijf van het regeringsreglement werd gewrongen, benoemd in de Raad van State. Zo liep zijn carrière in feite ongestoord door van de stadhouderloze naar de nieuwe periode en zou daarin nieuwe hoogtepunten bereiken. Dit alles lag echter in de jaren 1671/1672 nog in de schoot van de toekomst verborgen. Godard Adriaan van Reede van Amerongens politieke positie was in deze jaren ongetwijfeld sterker dan die van Dijkveld. Hij maakte deel uit van een uitgebreid Utrechts-aristocratisch familienetwerk. Hij onderhield een druk schriftelijk contact met onder meer zijn vrouw, Margaretha Turnor, zijn zoon, Godard van Reede-Ginkel, en de door hem geprotegeerde oomzegger Godard Willem van Tuyll van Serooskerken, heer van Welland. De Van Reedes waren een wijdvertakt geslacht, dat vooral in de zeventiende eeuw een dominerende rol in het Sticht speelde. Godard van Reede van Nederhorst, een neef van zijn vader, was nauw betrokken geweest bij de Munsterse onderhandelingen van 1648. Johan van Reede van Renswoude, diens in deze correspondentie veelvuldig genoemde broer, was jarenlang president van de Staten van Utrecht. Diens zoon Hendrik was ambassadeur in Madrid, een andere zoon, Frederik, na Hendriks dood heer van Schonauwen, vervulde in 1672 en 1673 diplomatieke missies in Engeland. Het aristocratische netwerk, waartoe Amerongen behoorde, bestond, behalve uit de Stichtse steunpunten, uit Oostnederlandse personen en families met vertakkingen in westelijk Duitsland. De Van Reedes waren zelf van Westfaalse origine. Nog steeds maakten de Van Reede van Brandlichts deel uit van de Munsterse ridderschap. Amerongens vertrouwdheid met toonaangevende geslachten in Westfalen en het Kleefse, zoals de families Ketteler, Westerholt en Spaen, effende zijn weg in het diplomatieke verkeer. In Berlijn vond hij zo nauwe aansluiting bij zijn achterneef Carel van Reede van Drakesteyn. Aanvankelijk werkzaam in de Staten-Generaal en de Raad van State, werd Amerongen vervolgens als diplomaat uitgezonden naar Polen, Spanje, het Duitse rijk en Scandinavië. In een drukke diplomatieke loopbaan van meer dan een kwart eeuw bouwde hij een goede relatie op met tal van Duitse vorstenhoven en het Deense hof. Daarbij bleef hij de politieke ontwikkelingen in Utrecht nauwlettend volgen. Op grond van uit vele bronnen ontvangen informatie protegeerde en adviseerde hij om zijn invloed aldaar te behouden. Tijdens veeleisende opdrachten in het buitenland bleef hij werken voor het familiebelang, tot in Saksen toe. Zowel bij Amerongen als bij Dijkveld werd de carrière in hoge mate bepaald door de relatie met Willem III. Beiden speelden een belangrijker rol in de Republiek dan

4 Duker, Voetius, III, 327-328. De andere leden van de commissie waren Diederik Borre van Amerongen, heer van Sandenburg, en dr. Cornelis van der Voort.

Nederlandse historische bronnen 9 6 hun Stichtse posities zouden doen vermoeden. In de binnenlandse controverse tussen staats- en prinsgezinden koos Amerongen de zijde van Willem III. Zo had hij tot woede van De Witt in 1670 gepleit voor een beslissende stem van de prins in de Raad van State5. De verstandhouding tot De Witt liet veel te wensen over. Vele brieven bevatten klachten over gebrekkig contact, terwijl het ook stak dat de raadpensionaris hem met een lagere diplomatieke rang naar Berlijn had gezonden dan de Hollander Oem van Wijngaarden, heer van Werkendam, naar Kopenhagen. De verhouding met Willem III was in deze jaren goed. Amerongen roemde diens ‘goedt naturel’6, maar zijn loyaliteit jegens de prins weerhield hem er later niet van soms afstand te nemen van zijn beleid7. Hier en daar geeft Amerongen blijk van een stoïsch getint geloof, zijn ethiek wordt geformuleerd met de woorden: ‘Il n'y a de plus grande finesse que d'estre homme de bien’8. In de dreigende situatie van 1672 reageert hij met fierheid door zijn eer en zijn eed aan de staat boven alles te stellen9. Dijkvelds missiven ademen veel meer een pragmatische geest. De brieven van Amerongen tonen ons deze Stichtse edelman van de oude stempel tijdens diplomatieke activiteiten in steden en aan vorstenhoven in Duitsland, bemiddelend in politieke geschillen en op zoek naar militaire steun, terwijl de onweerswolken van de komende oorlog zich aan alle kanten boven de Republiek samenpakten. Dijkveld rapporteert over de stemming aldaar en in het voorjaar van 1672 over de maatregelen ter voorbereiding van de defensie. Even belangrijk voor Amerongen was dat Dijkveld hem voortdurend op de hoogte hield van de politieke ontwikkelingen op zijn Utrechtse thuisbasis. Hierdoor zijn wij in de gelegenheid de politieke besluitvorming in één van de kleinere gewesten van dichterbij gade te slaan dan meestal het geval is.

2 Politieke passies in Utrecht a De problematiek

Terwijl Amerongen vooral rapporteerde over ervaringen in Duitsland en aanvullende informatie verstrekte op officiële depêches, handelden Dijkvelds brieven aanvankelijk vooral over Utrechtse benoemings- en electieperikelen. Amerongens Utrechtse belangen vormden in feite de directe aanleiding voor zijn correspondentie met Dijkveld10.

5 Fruin, Brieven van , IV, De Witt-Van Weede van Dijkveld, 30-3-1670. 6 RAU, AHA, I, inv. nr. 113, Amerongen-Van der Does van Bergesteyn, 12-9-1672. 7 Roorda, ‘Secret du Prince’, 181. 8 RAU, AHA, I, inv. nr. 113, Amerongen-Hendrik Jacob van Tuyll van Serooskerken van Zuylen, 11-12-1673; Ibidem, inv. nr. 385, Amerongen-Van Reede-Ginkel, 14-10-1690. 9 Ibidem, Amerongen-J. van der Does van Bergesteyn, Van Tuyll van Serooskerken van Zuylen en Van Tuyll van Serooskerken van Welland, 20-7-1672, ook ibidem, Amerongen-Klingenbergh, 22-7-1672. 10 Voor een uitgebreider verslag: Van der Bijl, ‘De Stichtse slangenkuil’, 64-76.

Nederlandse historische bronnen 9 7

Amerongen wenste zijn eigen invloed en die van zijn ‘goede vrunden’ in de ridderschap te versterken en het verloop van de burgemeestersverkiezing in de stad Utrecht te beïnvloeden. De jaarlijkse burgemeesters- en schepenverkiezing van 1 oktober was van cruciale betekenis voor de ridderschap. De regenten van de Utrechtse hoofdstad hadden immers veel zeggenschap bij de toedeling van allerlei - ook militaire - functies en ambten, waar zij voor zichzelf of hun verwanten gaarne aanspraak op maakten. De verkiezingen van 1671 waren echter spannender dan gewoonlijk, daar in het begin van het daaropvolgende jaar een viertal vacatures in het college van geëligeerden vervuld moest worden. Sinds 1618 bestond dit uit vier edellieden en vier burgers, allen in het bezit van een prebende en dus kanunnik bij één der vijf (vroegere) Utrechtse kapittelkerken. De nominatie van een dubbeltal voor een opengevallen plaats berustte bij burgemeesters en vroedschap van de stad Utrecht, waaruit ridderschap en kleine steden - Amersfoort, Rhenen, Wijk bij Duurstede en Montfoort - vervolgens de electie verrichtten11. Ridderschapsleden die hun ‘vrunden’ in het eerste lid wilden plaatsen, hadden daarom voor de opstelling van een voor hen gunstige kandidatenlijst belang bij een hun wèlgezinde stadsregering. In het onderhavige geval waren drie vacatures bestemd voor edellieden en één voor een ‘burgerlijk’ regent. Drie daarvan waren veroorzaakt door het overlijden van de vorige ambtsdrager, één door het vrijwillig terugtreden - hij was geboren in 1593 - van Johan van Reede van Renswoude. Dat het voortbestaan van het oude kapittelbestel ten bate van Utrechts aanzienlijken een twistappel was in de Utrechtse samenleving en vooral aangevochten werd door de hoogleraar Gijsbert Voetius, die de inkomsten wilde aanwenden ‘ad pios usus’, valt buiten het bestek van deze briefwisseling12. In de hier gepubliceerde correspondentie kunnen wij het proces van politieke besluitvorming van vrij nabij en als het ware van dag tot dag volgen, al komt de berichtgeving alleen uit het aristocratische kamp. De situatie was zelfs voor de toenmalige medespelers verwarrend en onoverzichtelijk. De vroedschapsproblematiek daarin werd bepaald door twee beslissingen: de wetsverandering van 1 oktober en de nominatie in december 1671 voor de electie der geëligeerden. Hoewel deze elkaar in de tijd opvolgden, speelde de bezorgdheid over de eventuele uitslag van de tweede kwestie sterk mee bij de overleggingen van Amerongen en Dijkveld over de wetsverandering. b Nellesteyns nederlaag. Nominatie en electie voor het eerste lid

Voor het ambt van eerste burgemeester prefereerde Amerongen Johan van Nellesteyn boven Jacob van der Dussen, die zijn ambtsperiode wenste te continueren. Niet alleen wederzijds respect bond Nellesteyn en Amerongen, zij deelden

11 Wagenaar, Tegenwoordige Staat, XI, 170-171. 12 Duker, Voetius, II, 298-340.

Nederlandse historische bronnen 9 8 ook partijpolitieke inzichten. Nellesteyn had nooit bewilligd in de Acte van Harmonie, die onder meer uitsluiting van Willem III uit het stadhouderschap inhield13. Van der Dussen, afkomstig uit een zijtak van het bekende, vooral Delftse, regentengeslacht, was hiermee wèl akkoord gegaan. Bovendien was deze scherp gekant tegen de invloed van de adel in het algemeen en die van Amerongen in het bijzonder14. Hoewel de keuze tussen deze twee personen het verloop van de campagne bepaalde, was er geen sprake van twee hecht aaneengesloten machtsblokken. Veeleer doemen uit het duister, zowel in de vroedschap als in de ridderschap, enige, meestal op verwantschap berustende, configuraties op, die steun afhankelijk stelden van toegezegde voordelen15. Hoe groot het belang van de Van Reede-clan in deze strijd was, blijkt uit de verwantschap van de drie door deze groep voorgestelde adellijke kandidaten. De bejaarde Johan van Reede van Renswoude wilde plaats maken voor zijn zoon Frederik - toen nog heer van Schonauwen -, Amerongen pleitte voor Godard Willem van Tuyll van Serooskerken, heer van Welland, zijn oomzegger16, terwijl de derde, Adriaan van Rossem, in dezelfde familierelatie tot Renswoude stond. Voor de burgerlijke vacature waren zij bereid Gerard van der Nijpoort te accepteren, wiens zoon Anthonie reeds zitting had in de vroedschap. Dit bood daar uitzicht op steun, niet alleen van de Van der Nijpoorts maar ook van de veelvuldig daarmee verzwagerde De Goyers, een rijk van prebenden voorzien en van oudsher remonstrants gezind geslacht. Echter, ook andere groeperingen dienden zich aan: zo frustreerden de ‘Van Beecken’, met de aan hen geassocieerde Jacob van Dinter, de verkiezing van Nellesteyn tot burgemeester. Daarbij manifesteerde zich duidelijk het verlangen politieke munt uit de situatie te slaan. Een reeks van regenten legde het erop toe een verwant, meestal een broer, in het eerste lid opgenomen te krijgen, een combinatie die de Van Somerens in het verleden reeds bereikt hadden. Zo vormde de Utrechtse vroedschap van eind 1671 een verward kluwen van botsende ambities. De adel was overigens eveneens tweedrachtig: Diederik Borre van Amerongen, heer van Sandenburg wilde zijn broer Frederik, heer van Karsbergen, kandideren en Jasper van Lynden, heer van Mijnden, pousseerde achterneef Simon van Weerdenburg. Wat de uitslag van de burgemeestersverkiezing betreft, verkeerden zelfs de medespelers in het drama tot het laatst toe in onzekerheid. Personen op wie men meende te kunnen rekenen, toonden zich onberekenbaar of onbetrouwbaar: sommigen wisselden meermalen per dag van front. Het aanvankelijk optimisme van Amerongen en de zijnen verkeerde in bittere teleurstelling, toen op 1 oktober het burgemeestersduo Van der Dussen-Van der Voort werd gecontinueerd.

13 Duker, Voetius, III, bijlage LV (xciii-xciv). 14 RAU, AHA, I, inv. nr. 102, Amerongen-Van Tuyll van Serooskerken van Welland, 16-10-1671. 15 Zie de (fragmentarische) stambomen: bijlagen I t/m XI. 16 Zijn levensloop in: Van der Bijl, ‘Utrechts weerstand’, 135-199.

Nederlandse historische bronnen 9 9

De briefwisseling werpt enig licht op de oorzaken. Van het begin af aan was het een hachelijke zaak. De Nellesteyn-groep had van meet af aan gemikt op een meerderheid van 19 van de 40 stemmen: een hachelijke speculatie, zelfs in een veelal niet voltallige vroedschap (Van der Hoolck, gecommitteerde ter Generaliteit, kwam bijvoorbeeld niet over). Van groot gewicht bleek dat Nellesteyn niemands stem wilde kopen door de toezegging van een functie. Ondanks diens nederlaag boekten Amerongen en Dijkveld echter toch resultaat bij de nominatie voor het geëligeerdencollege. De op 13 december vastgestelde kandidatenlijst - acht namen - bevatte het viertal van hun voorkeur met, behalve de reeds genoemde Weerdenburg, nog Charles Parmentier van Heeswijk, Ernst van Zuylen van Natewisch en Hendrik Gijsbert van Hardenbroek. Sandenburg had verloren, daar broer Karsbergen niet genomineerd werd. Zijn voortdurende oppositie, ook tijdens de campagne voor de electie, geeft inzicht, zowel in het gewicht der familiebelangen als in het ambivalente karakter daarvan. Sandenburg, gesteund door zijn neven Frederik van Renesse van Moermont en Hiëronymus van Tuyll van Serooskerken van Wulven, - overigens ook een oomzegger van Van Reede van Amerongen - trachtte de bejaarde Van Lynden van Mijnden te winnen. Het lokaas - de verkiezing van achterneef Weerdenburg in plaats van Van Rossem - werkte echter niet door de toezegging van een hoge militaire functie aan Mijndens schoonzoon (en neef) Paulus van Alkemade. Zijn andere schoonzoon, Gerlach van der Capellen van 's-Heeraertsbergen, had in dezen ten gunste van de Van Reedes gewerkt. Ook de opzet daarna om met hulp van Mijnden en de kleine Utrechtse steden de verkiezing door te zetten van Van Zuylen van Natewisch en de ‘burger’ Parmentier bleek tot mislukken gedoemd. Dat Johan Louis Godin van Maarssenbroek in de bres sprong voor de aan hem geparenteerde Parmentier toont een bijzonder aspect van deze strijd: de actieve aanwezigheid van een kapitaalkrachtige groepering van Zuidnederlandse herkomst met Amsterdamse affiliaties. Het waren de met hen gelieerde families Hoeuft, Van der Muelen, Coymans en De Geer, die door aankoop en aanhuwelijking een groeiende invloed in het Sticht verworven hadden. Zo waren ook de Borre van Amerongens in het verleden reeds geassocieerd geraakt aan de familie Coymans17. Nadat echter ook deze manoeuvre was mislukt, vond tenslotte op 10 februari 1672 de verkiezing van het door Amerongen cum suis beoogde viertal met eenparige stemmen plaats. Tegelijkertijd waren er evenwel zaken aan de orde waarvan het belang verre uitging boven deze lokale en gewestelijke problematiek, zoals de eventuele aanstelling van prins Willem III tot kapitein- en admiraal-generaal. Dijkveld oogstte grote dank van de prins voor zijn bemoeienis in Utrecht ten gunste van diens benoeming, niet slechts voor één veldtocht, maar ‘ad vitam’. In de corres-

17 Zie bijlagen VI en XI.

Nederlandse historische bronnen 9 10 pondentie over de maanden november en december 1671 werd dit plan, met het oog op geheimhouding, voortdurend onder verhullende benamingen als ‘de bewuste saecke’ aangeduid. De prins zelf trad hierin als actief partijleider op en spoorde Amerongen op 7 december aan Utrecht - waarop het zijns inziens voornamelijk aankwam - te bewegen tot een gunstig besluit18. Dit gewest ging op 15 december akkoord met de aanstelling19. Amerongen kon op 18 december aan de prins schrijven dat de Utrechtse meerderheid voor een benoeming was, niet ‘ad tempus’, maar ‘ad vitam’20. Als gedeputeerde ter Generaliteit stelde Renswoude De Witt in kennis van de Utrechtse beslissing zich bij de vijf voorstemmende leden aan te sluiten, waarvan deze ‘vreemt ophoorde’. Hij bleef bezwaren koesteren om ‘een jongman soo een groote saecke toe te betrouwen’, die eerder ‘een oudt en geëxperimenteert voerman’ vereiste. Renswoude voerde, ondanks begrip voor de redelijkheid van die argumenten, daartegen aan, dat ‘den drift daer nu was, dat hij 't niet konde keeren en evenwel alle den haet alleen incurreren’. Daarna zou De Witt, volgens Amalia van Solms, de prins gezegd hebben ‘nu alles voor hem te willen doen’21. Het duurde echter nog tot eind februari, voordat de benoeming haar beslag kreeg, die echter beperkt bleef tot één veldtocht22.

3 Buitenlandse zaken a Achtergronden

Amerongens missies naar Duitsland, die in maart 1671 aanvingen, behoren tot een periode waarin alle Europese staten geconfronteerd werden met een drastische wijziging van de internationaal-politieke constellatie. Dat gold ook voor de Republiek. De Republiek, na de vrede van Munster op het toppunt van haar macht, bemerkte al spoedig dat deze vooral op commercieel-maritieme kracht berustende positie bedreigd werd. Engeland, lang door burgeroorlog geremd, begon al onder Cromwell de achterstand in te lopen. Op het continent groeide na het beëindigen van de Habsburgse dreiging nieuw gevaar door de machtsaanwas van Frankrijk. Deze bleef aanvankelijk versluierd door de tot 1659 vóórtdurende oorlog met Spanje en de binnenlandse woelingen van de Frondes. Frankrijks eerste doel was de grens naar het noorden en oosten te verschuiven. Het Spaanse huwelijk van Lodewijk XIV in 1660 bood ook uitzicht op expansie in de Zuidelijke Nederlanden. Zijn

18 RAU, AHA, I, inv. nr. 123; zie ook: Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 38, Willem III-Amerongen, 7-12-1671. 19 RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 232, res. Staten van Utrecht, 5-12-1671 (o.s.). 20 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 35; ook Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 38-39. 21 RAU, AHA, I, inv. nr. 103, Renswoude-Amerongen, 11/21-12-1671. 22 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 141, res. 25-2-1672: met de bepaling dat hij op zijn 22ste jaar voor het leven zou worden benoemd.

Nederlandse historische bronnen 9 11 regeringsaanvaarding in 1661 luidde een doelbewuster koers in. De dood van Filips IV in 1665 versterkte bovendien dit streven door de algemene verwachting dat de Spaanse Habsburgers weldra met de dood van de nauwelijks levensvatbaar lijkende Carlos II zouden uitsterven. Dan zou de hele Spaanse erfenis, met inbegrip van de Zuidelijke Nederlanden, openvallen. Een nu inzettend diplomatiek offensief in westelijk Duitsland ter voorbereiding van de inval in de Zuidelijke Nederlanden werd een groot succes. In het jaar 1667 werden met Palts-Neuburg, Keulen, Mainz en Trier verdragen afgesloten waarbij de vorsten - uiteraard tegen subsidies - beloofden aan interveniërende keizerlijke troepen de doortocht te zullen weigeren. Het resultaat was in hoge mate te danken aan de inspanningen van Wilhelm von Fürstenberg - in 1671 Amerongens voornaamste tegenspeler - die met de leiding van deze diplomatieke onderneming belast was geweest. Het leverde de basis waarop in mei 1667 de Franse aanval kon worden gewaagd. De nieuwe ‘feitelijkheid’ had aan alle Europese hoven een enorme schokwerking. Zij bracht het onweerlegbare bewijs dat het oude machtsevenwicht voorgoed was verdwenen. Ook in de Republiek was het heersende beeld van het staatkundig evenwicht, de grondslag van De Witts beleid, verstoord. Diens bewind was al van 1653 af bepaald geweest door de gespannen verhouding met de handelsvijand Engeland. Maritiem-commerciële gerichtheid, het oogmerk vrede en veiligheid voor de Republiek te verzekeren, maakten hem afkerig van al te expliciete verbintenissen op het continent. Internationale conflicten dienden door arbitrage te worden beslecht. Verschillende opvattingen over het landsbelang leidden tot andere visies op buitenlandse politiek en defensiebeleid. De Leidse lakenfabrikant Pieter de la Court had uiting gegeven aan een extreme insulair-commerciële gezindheid, onder meer in zijn in 1662 verschenen Interest van Holland. De Witt had zich gedistantieerd van enkele van diens vèrgaande ideeën, zoals het voorstel Holland daadwerkelijk tot een eiland te maken door het graven van een gracht in het gewest Utrecht. In 1669 raakte dit denkbeeld in bredere kring bekend, toen De la Court deze - niet in de eerste editie gepubliceerde - passages wèl opnam in de tweede druk, de Aanwijsing der heilsame politike Gronden en Maximen. Of deze gedachte ingang vond, is overigens van minder gewicht dan het feit dat in deze visie uitgegaan werd van Hollands hegemonie en de landgewesten meer beschouwd werden als verdedigingsgordel dan als constituerende bestanddelen van de staat. In ieder geval was Holland, althans na 1648, steeds gekant tegen territoriale uitbreiding van de Republiek. De prinsen van Oranje huldigden veelal het tegenovergestelde standpunt. Zij streefden steeds naar krachtige militaire toerusting voor de defensie van de staat. De Oranjes voelden zich, mede door politieke en particuliere belangen, sterk verbonden met de andere gewesten en waren, althans in bepaalde tijden, geneigd de grenzen van de Republiek in zuidelijke of oostelijke richting te verschuiven. Zij

Nederlandse historische bronnen 9 12 werden daarin gesteund door vele toonaangevende gereformeerde predikanten, wier politieke gedachtenwereld in menig opzicht overeenstemde met de opvattingen der Oranjes23. Met Frankrijk had De Witt, voortbouwend op de oude gemeenschappelijke anti-Spaanse belangen, in 1662 nog een defensief akkoord gesloten. Toen hij daarna echter poogde alsnog Mazarins voorstel van 1658 tot kantonnering der Spaanse Nederlanden te realiseren, leed hij schipbreuk24. Het oorspronkelijke motief - na liquidatie van de Spaanse macht hier een buffer te creëren tussen Frankrijk, Engeland en de Republiek25 - had inmiddels zijn geldigheid verloren. Duinkerken was in 1662 van Engelse in Franse handen overgegaan, terwijl de Republiek evenmin als Spanje een militaire bedreiging vormde. Deling van dit gebied bleek voor het noorden geen aanvaardbaar alternatief. De Witts Franse politiek kreeg zo een irreële inslag, die zich ook zou manifesteren in de met de Devolutieoorlog aanvangende jaren. Verovering der Zuidelijke Nederlanden dreigde de, in de jaren daarvoor op afstand gehouden, Franse nabuurschap te verwerkelijken. Ook elders in Europa rees beduchtheid en noopten al even zwaar wegende belangen tot verweer. Toen in mei 1667 de aanval was ingezet riep de keizerlijke diplomaat De Lisola in zijn Bouclier d'Etat et de Justice op tot aaneensluiting en verzet tegen de Franse expansiezucht. Het was echter niet De Witt, maar Willem III die de voornaamste uitvoerder van dit beleid zou worden. Overigens was coalitievorming tot dan belemmerd door een aantal objectieve factoren, waardoor de raadpensionaris niet het initiatief had kunnen nemen. Bij Engeland en Zweden was lang sprake van duidelijke onwil, Spanje en het Duitse rijk waren toonbeelden van zwakheid. De keizer werd bovendien geabsorbeerd door de Turkse dreiging aan zijn oostgrens26. De Republiek zelf was door haar sterke vloot wel een machtsfactor, maar de verdediging te land was schromelijk verwaarloosd. Dit was niet alleen het gevolg van de oriëntatie op de wereldzeeën en het accentueren van de handelsbelangen, maar werd ook veroorzaakt door het traditionele wantrouwen van de koopmansoligarchie jegens de landmacht, die zij in het verleden enkele malen ervaren had als instrument van de stadhouder. Inmiddels was de stemming toch omgeslagen. De Hollandse diplomaat Van Beuningen keerde na een missie in Frankrijk vervuld van wantrouwen huiswaarts en pleitte sinds juli 1667 voor een coalitie tegen dit land27. In januari 1668 kwam vervolgens de Triple Alliantie met Engeland en Zweden tot stand. Het initiatief daartoe was genomen door de Engelse ambassadeur Temple, die daarin uiting gaf aan de weldra traditionele Engelse vrees voor de beheersing van de Noordzeekust door een grote continentale mogendheid.

23 Boogman, ‘Holländische Tradition’, 147-161 en m.n. 152-153. 24 Rowen, De Witt. 473-485. 25 Ibidem, 281-286. 26 Boogman, ‘De raison d'état-politicus’, 177-178. 27 Franken, Van Beuningen, 49-50.

Nederlandse historische bronnen 9 13

Het Nederlandse verzet wekte Lodewijks woede. Veeleer had hij steun verwacht: hadden in 1665/1666 Franse troepen de Republiek niet, op grond van het traktaat van 1662, bijgestaan tijdens de Munsterse aanval? Beledigd achtte hij zich door de geheime clausule van de Alliantie ter voorziening in gezamenlijk militair optreden der verbondenen, niet slechts tegen Spanje - indien het niet in een beperkte gebiedsafstand zou bewilligen - doch ook tegen Frankrijk als dit uiteindelijk het diplomatieke akkoord niet zou honoreren dat Von Fürstenberg bij een bezoek aan Den Haag in september 1667 met De Witt was overeengekomen. Frankrijk zou dan zelfs tot de grenzen van 1659 moeten worden teruggedrongen. De Witt was met het Engelse initiatief meegegaan28 daar dit geen wijziging betekende van de getroffen schikking. Toen deze regeling met de vrede van Aken op 2 mei 1668 door Lodewijk inderdaad werd bekrachtigd, bewees dit in het oog van De Witt dat de relatie met hem intact was gebleven, dat de redelijkheid had gezegevierd. Hem was niet bekend dat een in januari in het geheim met de keizer gesloten overeenkomst aan Lodewijk XIV bij overlijden van Carlos II geheel de Zuidelijke Nederlanden (en nog tal van andere gebieden) had toegezegd29, waarmede de Akense bepalingen voor hem van nog slechts bijkomstige betekenis waren geworden. De Franse monarch begreep thans dat de annexatie der Zuidelijke Nederlanden slechts bereikt kon worden door de Republiek als machtscentrum uit te schakelen. Opnieuw werd een diplomatieke actie in gang gezet, ditmaal met het doel de Republiek te isoleren en bondgenoten te werven. Het voornaamste succes boekte Lodewijk in juni 1670 met het geheim verdrag van Dover, waarbij Karel II van Engeland zich tot medewerking aan de komende oorlog verplichtte. Daar de Engelse koning geen oorlog met Spanje wenste, diende de aanval evenwel via het Maas- en Rijndal plaats te vinden. Dit betekende echter uitstel wat Lodewijks primaire doel betreft: inlijving der Spaanse Nederlanden. Het introduceerde halfslachtigheid in zijn oorlogsmotivering: door provocaties trachtte hij Spanje tot vijandelijkheden te prikkelen om zo de aanvalsroute toch door Brabant te kunnen nemen30. Illusies en onzekerheid hebben, zoals reeds is opgemerkt, het Nederlandse beleid in deze periode gekenmerkt. De behoedzame De Witt toonde zich skeptisch tegenover berichten over vijandelijke bedoelingen van Engeland, die hem sinds maart 1671 bereikten. Hij had rechtlijnige, bijkans abstracte, opvattingen over het ‘ware interest’ dat het gedrag van naties bepaalde. Zo was zijn - op zichzelf juiste - uitgangspunt dat een Franse bezetting der Zuidelijke Nederlanden het Engelse belang weerstreefde. Te weinig hield hij er echter rekening mee - in merkwaardig contrast tot zijn wantrouwen jegens monarchen! - dat fundamentele belangen door toevallige, grillige factoren konden worden doorkruist, met name door

28 Haley, An English Diplomat, 165-166. 29 Von Antal, Weensche gezantschapsberichten, I, inleiding, viii; Bérenger, ‘An Attempted “Rapprochement”’, 133-152. 30 Sonnino, Louis XIV and the Origins of the Dutch War, 161 vlg., 183, 186.

Nederlandse historische bronnen 9 14 de zuigkracht die rooms-katholicisme en absolutisme, belichaamd in de prestigieuze figuur van de Franse koning, op Karel II uitoefenden. Met Franse subsidies en door een snelle zege over de Republiek hoopte hij bovendien zijn positie tegenover het parlement te versterken. Daarnaast kon dan nog een beroep worden gedaan op de oude, onverflauwde handelsrivaliteit. In zijn visie op Engeland stond De Witt overigens niet alleen. Van Beuningen, in juni 1670 naar Engeland gezonden, vooral om aldaar de stemming te peilen, hechtte, ondanks veel argwaan, toch geen geloof aan berichten over een Engelse koerswijziging31. Pieter de Groot, ambassadeur te Parijs, meende nog in december 1671 dat de Engelsen geen kwaad in hun schild voerden, ook al mocht men geen actieve steun van hen verwachten32. Dijkvelds brieven bevestigen dit beeld. Zo repte Van der Hoolck, Utrechts gedeputeerde ter Generaliteit, in september 1671 wèl over een dreigende wolk boven de staat, bestaande uit Franse kwaadwilligheid, Engelse afzijdigheid en een ophanden belegering van Keulen, maar toch hoopte hij op een verder welwillende houding van Engeland. Nog op 30 januari 1672 berichtte Dijkveld over het optimisme in Den Haag over de relatie met Engeland, indien de prins van Oranje tot kapitein-generaal zou zijn benoemd. Al deze rooskleurige verwachtingen waren in flagrante tegenspraak met de politieke inzichten die Amerongen tijdens zijn missie in Duitsland had verworven. Reeds op 26 juli 1671 had hij gewaarschuwd voor naderend onheil, ook van Engelse kant, maar er werd geen acht op geslagen. De communicatie met De Witt was zo slecht was dat hij de indruk had voor dovemans oren te preken. b De ontwikkeling in westelijk Duitsland

Het ‘Heilige Römische Reich Deutscher Nation’ was door de vrede van Westfalen zeer versplinterd en het gezag van de keizer had weinig meer dan een symbolische waarde. Frankrijk en Zweden hadden niet alleen vaste voet gekregen binnen het rijk, maar aangezien zij de vrede moesten garanderen, kregen zij bovendien een controlerende rol toebedeeld. De afzonderlijke Duitse vorstendommen waren officieel gerechtigd onderling en met andere staten verbonden te sluiten en deze nu feitelijk soevereine territoriale vorsten trachtten volgens de ‘trend’ van de tijd binnen hun eigen gebied een absoluut gezag te vestigen. Dit had onder meer consequenties voor particularistische belangen, corporatieve organen en stendenvergaderingen. Het beëindigen van de autonomie der steden en hun integratie binnen de territoriale staat, zoals bijvoorbeeld met Munster, Erfurt en Maagdenburg gebeurde, was een ander gevolg33. De in de correspondentie aangeroerde conflicten tussen Höxter en de Munsterse bisschop, Brunswijk en de

31 Franken, Van Beuningen, 84-85. 32 Krämer, De Groot à De Wicquefort, 57, 11-12-1671. 33 Schilling, ‘Vergleichende Betrachtungen’, 8; Mörke, ‘Der gewollte Weg’, 118, 124-125, 130 vlg.

Nederlandse historische bronnen 9 15

Wolfenbüttelse hertog, evenals tussen Keulen en zijn keurvorst wijzen in dezelfde richting. Tijdens het bewind van De Witt raakte de Republiek ondanks diens voorkeur voor een afstandelijke continentaal-Europese politiek, toch voortdurend betrokken bij verwikkelingen in Duitsland, zoals bij de Munsterse geschillen. Toen de stad Munster in 1657 in ernstig conflict was geraakt met de bisschop, wiens gebied aan Gelderland grensde, ging De Witt op het verzoek van de stad in en zond een bemiddelingsdelegatie. Het compromis bleek niet van lange duur en een nieuwe bemiddelingspoging door de Republiek resulteerde in een ongunstige regeling voor de stad, die haar volledige onderwerping in 1661 inluidde. Munster en velen in de Republiek waren teleurgesteld over de traag en halfhartig verleende steun. Hollands oppositie had het aanbod een Staats garnizoen in de stad te leggen verhinderd34. De bisschop van Munster, Van Galen, die rekende op keizerlijke steun en zich had aangesloten bij de Rijnbond, had volledig getriomfeerd. De relatie met de Republiek was vertroebeld: Van Galens aanspraken op Borculo leidden in 1665 tot regelrechte oorlog. Frankrijk bleef pogen zijn invloedssfeer in westelijk Duitsland uit te breiden. De Rijnbond van 1658, die enige jaren fungeerde als instrument van de Franse buitenlandse politiek, won nog wel aan numerieke sterkte door toetreding van onder meer Munster en Brandenburg, maar verloor daarmede aan samenhang35. Geleidelijk groeide het wantrouwen tegen de Franse bedoelingen. De Franse inval in 1667 in de Zuidelijke Nederlanden had vervolgens vooral door toedoen van de aartsbisschop-keurvorst van Mainz36 het uiteenvallen van de Bond tot gevolg. Het door de Triple Alliantie georganiseerde tegenspel tegen de Franse inval stimuleerde Frankrijk tot nieuwe agressie. De bezetting in 1670 van het tot het Duitse rijk behorende Lotharingen sneed niet alleen het bij de vrede van Aken van 1668 Spaans gebleven Franche Comté af van de Zuidelijke Nederlanden, maar betekende tevens een Franse doorstoot naar de Rijnvallei37. Tegelijkertijd begon een omvangrijk diplomatiek offensief om de Republiek te isoleren en bondgenoten te winnen voor de aanval daarop. Bekwame Franse ambassadeurs, zoals Verjus, reisden daartoe onvermoeid rond langs de Duitse vorstenhoven, terwijl de gebroeders Franz Egon, Hermann Egon en Wilhelm Egon von Fürstenberg, van wie vooral de laatste zich profileerde, optraden als protagonisten der Franse belangen.

34 Corstiens, Van Galen, 43; Rowen, De Witt, 299 vlg. Voor de verontwaardiging in calvinistische kring inzake het verzuim in Munster een Staats garnizoen te leggen: Fruytier, Gerigts-handelinge, 405. 35 Livet, ‘Louis XIV and the Germanies’, 62-63. 36 Pillorget, ‘Louis XIV and the Electorate of Trier’, 123-124. 37 Dat De Witt de implicaties van de Franse greep naar Lotharingen doorzag blijkt uit: Fruin, Brieven van De Witt, IV, 84, De Witt-Van Beuningen, 2-9-1670.

Nederlandse historische bronnen 9 16 c De missie naar Munster

In 1671 gaf de Munsterse bisschop opnieuw reden tot bezorgdheid. De krijgshaftige prelaat, die eerzuchtige dromen koesterde over de uitbouw van zijn vorstendom tot een machtige Noordduitse staat, wierf op grote schaal troepen. Bovendien werd De Witt reeds in december 1670 gewaarschuwd voor een mogelijke Frans-Munsterse aanval38. Voorlopig dreigde echter geen gevaar, daar de werving geschiedde met het oog op een conflict met de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel over de stad Höxter. Deze (protestantse) stad ressorteerde onder de abdij Corvey - waarvan Van Galen toen abt was - maar stond onder bescherming van de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, die bovendien gesteund werd door zijn achterneven van Brunswijk-Luneburg. Nadat een voorbereidende commissie haar bemiddelende taak had voltooid, vaardigden de Staten-Generaal een zwaardere deputatie af, waarvan behalve Amerongen Oem van Wijngaerden van Werkendam, Van Ripperda van Beurse en Sirtema van Grovestins deel uitmaakten. Samen met mediateurs uit Brandenburg, Palts-Neuburg, Wolfenbüttel, Hannover en Luneburg-Celle, bereikten zij reeds 15 april een voorlopig akkoord over het geschil inzake Höxter. De resterende geschilpunten werden verwezen naar de Kreitsconferentie te Bielefeld. Nieuwe spanning rees toen de bisschop weigerde tot grootscheepse afdanking van troepen over te gaan, zolang Wolfenbüttel niet evenzo handelde39. Deze maakte namelijk van de gelegenheid gebruik om de stad Brunswijk door een belegering aan zich te onderwerpen. Nederlandse bemiddeling in dit conflict bleek echter overbodig door het voldongen feit van de capitulatie van deze stad. De gedelegeerden keerden huiswaarts. Alleen Amerongen bleef om de zaak af te ronden. Tijdens de besprekingen te Bielefeld begon Amerongen te doorzien dat de activiteiten van Von Fürstenberg en de Franse vertegenwoordiger Verjus, die in dezen onder diens leiding opereerde, een dubbele bodem bevatten. Beide heren hadden namelijk de opdracht de Höxterkwestie te gebruiken als scherm voor het winnen van bondgenoten tegen de Republiek. Deze Franse plannen gaven ook een gevaarlijke dimensie aan het in deze tijd escalerende conflict tussen de stad Keulen en haar keurvorst. Ten opzichte van deze ontwikkeling wenste het directorium van de Westfaalse Kreits (Munster, Palts-Neuburg en Brandenburg) een politiek van neutraliteit in acht te nemen, die beschermd zou worden door een Kreitsleger van 15.000 man. Onmiddellijk poogde de naar Frankrijk neigende Van Galen het commando daarvan in handen te krijgen40. Temidden van deze spanningen besloot het directorium zijn bijeenkomsten naar Keulen te verplaatsen teneinde aldaar te bemiddelen tussen stad en keurvorst. Inmiddels was echter door de zekerheid van Engelse deelneming aan de oorlog en de exorbitante financiële eisen aan Duitse zijde wijziging in de Franse plannen

38 Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 100-101: het naamloos verzonden bericht van Arnault Doncker, resident van Brunswijk-Luneburg te Keulen, aan De Witt van 18-12-1670. 39 Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 111. 40 Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 113.

Nederlandse historische bronnen 9 17

3 Het Duitse Rijk omstreeks 1670, getekend door A. van der Kloot, Zutphen.

Nederlandse historische bronnen 9 18 gekomen. Lodewijk XIV belegde in mei 1671 te Duinkerken een zeer geheime bespreking van de ingewijden in het aanvalsplan, waarvoor ook Pomponne, Frans ambassadeur in Den Haag, werd uitgenodigd. Hier gaf Lodewijk XIV, op aandringen van Louvois, Von Fürstenberg tot diens teleurstelling te verstaan dat Frankrijk genoegen nam met welwillende neutraliteit der Duitse vorsten en eventuele vrije doortocht door hun gebied41. Von Fürstenberg ontwierp nu in deze zin de tekst voor een verdrag met de keurvorst van Keulen, maar in een apart geheim stuk werd de mogelijkheid van verdergaande deelname en zelfs van offensief optreden voorzien. Op 10 juli werd een dergelijk traktaat te Hervorden door de hertog van Hannover getekend en de daaropvolgende dag, na ontvangst van de Franse goedkeuring, door de aartsbisschop van Keulen42. Eind juli volgde de bisschop van Munster, die nog enige Franse territoriale en financiële concessies had weten los te wringen. Van toen af begon de beweging echter te stokken. De Welfen van Osnabrück en Celle, gewaarschuwd door Georg Friedrich von Waldeck, weigerden namelijk het voorbeeld van hun Hannoveraanse broer te volgen. De eerste wilde niet verder gaan dan gesubsidieerde neutraliteit, de tweede wenste zelfs dat niet, terwijl een aarzelend Palts-Neuburg aansluiting afhankelijk stelde van Brandenburgs houding. Een volgende tegenslag kwam toen Hannover in oktober medewerking aan de aanval weigerde43. De hoop het hele huis Brunswijk, de belangrijkste machtsfactor in Noordwest-Duitsland, in te schakelen bij de komende operaties was daarmee de bodem ingeslagen. Bovendien was Amerongen in Bielefeld te verstaan gegeven dat Brandenburg bereid was zijn beleid op de Republiek af te stemmen.

d De Keulse kwestie

De Republiek was in verschillende opzichten betrokken bij de ontwikkelingen in Keulen. Een vernietiging van Keulens stedelijke autonomie moest in de Republiek wel even groot onbehagen wekken als die van Munsters zelfstandigheid in 1657-1661 door Van Galen. In Munster was destijds geen Nederlands garnizoen gelegerd geweest. In Keulen echter bevond zich sinds 1669, op verzoek van de stad en met instemming van de keizer, een Staats regiment onder bevel van kolonel Bamphield om de stad tegen kwade bedoelingen van de keurvorst te beveiligen44. Reeds in Munster had Von Fürstenberg tegenover Amerongen gezinspeeld op mogelijke hulp voor de vorst-aartsbisschop van sinds kort in de buurt gelegerde Franse troepen. Deze dreiging nu gaf aan de Nederlandse aanwezigheid een geheel nieuwe strategische betekenis. Door een opmars langs het Rijndal, en niet via de Zui-

41 Braubach, Fürstenberg, 193-194. Vgl. Sonnino, ‘Louis XIV and the Dutch War’, 156 en Rowen, Pomponne's ‘Relation’, 163 vlg. 42 Braubach, Fürstenberg, 195-200. 43 Ibidem, 200-211. 44 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nr. 68, De Witt-Amerongen, 27-4-1671.

Nederlandse historische bronnen 9 19 delijke Nederlanden, kon Frankrijk immers een conflict met Spanje en een inbreuk op de Triple Alliantie vermijden. In de loop van 1671 had ook Pieter de Groot vanuit Parijs enkele malen gewezen op de mogelijkheid van een Franse aanval via de Rijnroute45. Dat de Keulse aartsbisschop Maximiliaan Heinrich van Beieren, onder invloed van de Straatsburgse bisschop Franz Egon en zijn broer Wilhelm Egon von Fürstenberg, niet alleen Fransgezind was, maar ook nog de bisschoppelijke zetel van Luik bezette, kwam daarbij goed van pas. Tal van bemiddelaars boden zich voor het Keulse geschil aan: behalve de keizer, Mainz, Trier en het directorium van de Westfaalse Kreits ook nog Denemarken en Zweden. In september volgde Amerongen, mede op verzoek van Von Fürstenberg, de Kreitsvergadering naar Keulen, nadat zijn instructie op 20 augustus was verruimd. Deze bemiddeling moest echter gepaard gaan aan besprekingen met de Brandenburgse en Luneburgse afgezanten over het afsluiten van defensieve verdragen. In Keulen kon Amerongen persoonlijk ervaren hoezeer de keurvorst binnen de Franse machtssfeer was geraakt. Hij streefde er met kracht naar de stad bij haar onenigheid met de keurvorst in staat van tegenweer te brengen. Van Brandenburgse zijde werd militaire bijstand toegezegd en de keizerlijke gezant De Grana stelde die niet alleen in vooruitzicht maar bracht ook een regiment in de stad. Tijdens een bezoek aan Den Haag medio november 1671 stelde hij vervolgens in een vèrgaand en gedetailleerd memorandum de Staten-Generaal voor Keulen tot een vooruitgeschoven bastion van de Republiek te maken46, maar dit verzoek werd afgewezen. Juist de verhoopte internationale steun hiervoor was ook uiterst twijfelachtig: zo had op 1 november de keizer Lodewijk XIV in het geheim neutraliteit toegezegd bij een aanval op de Republiek47. De Generaliteitsresolutie van 17 november beperkte zich tot enige versterking der te Orsoy, Rijnberk en Wezel gelegerde troepen. Amerongen kreeg opdracht zich na een kort bezoek aan Keulen ten spoedigste naar Berlijn te begeven voor onderhandelingen over een defensief verdrag. In Keulen bleek het stadsbestuur inmiddels voor de Franse dreigementen gezwicht te zijn. De eisen van de keurvorst-aartsbisschop waren grotendeels ingewilligd, terwijl het Hollandse garnizoen plaats moest maken voor Kreitstroepen. De kerkvorst verbond zich vervolgens op 4 januari 1672 tijdens een persoonlijk bezoek van Louvois te Brühl tot een gezamenlijk offensief optreden tegen de Republiek48. De bisschop van Munster zou zich eerst op 3 april na royale Franse subsidiebeloften definitief laten inschakelen in de campagne tegen de Republiek.

45 Fruin, Brieven aan De Witt, II, De Groot-De Witt, 27-2 en 27-11-1671, 542-548, ook 15-1-1672. Vgl. Rowen, De Witt, 747-748, 752, 758. 46 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 7, ‘Consideratiën, resulterende uijt het rapport van den heere van Amerongen, overgelevert aen de heeren Ho. Mo. Gedeputeerden tot de Triple Alliantie’ (20-11), opgenomen bij res. St.-Gen. van 28-11-1671. 47 Redlich, Österreichs Groszmachtbildung, 134. 48 Braubach, Fürstenberg, 217-225; Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 152-154.

Nederlandse historische bronnen 9 20

Amerongen had na zijn geleidelijk gegroeide wantrouwen bevestiging gekregen van de Franse vastbeslotenheid ‘pour abatre la fiereté et l'orgueil de ceste nation qui met des loix à tous les princes de l'Europe’.

e Brandenburgs belangen

Nu de Rijnlandse en Westfaalse staten naar Frankrijk overhelden, was de relatie met Brandenburg van beslissende betekenis voor de Republiek. Brandenburg had niet alleen een sterk staand leger, door het bezit van Kleef, Mark, Ravensberg en Minden was het ook een onderdeel van de Westfaalse Kreits. Het was een naaste buur van de Republiek en lag bovendien op de marsroute van het Franse leger. De Kleefse steden, die sinds 1648 voorzien waren van Nederlands garnizoen, versterkten de verdediging van de Republiek. Het buitenlands beleid van Brandenburg werd bepaald door zijn eigen ‘interest’. Binnen het rijk trachtte de keurvorst loyaliteit jegens de keizer te combineren met een eigen politieke koers. Een langdurige periode van wederopbouw en economische ontplooiing was noodzakelijk om de verwoestingen uit de dertigjarige oorlog teniet te doen. De Zweedse machtspositie in Noord-Duitsland en de voortdurende tweedracht in Polen zorgden periodiek voor spanningen. Door tijdig in de Noordse oorlog (1655-1660) van front te wisselen had de keurvorst de soevereiniteit over het hertogdom Pruisen verworven. Zijn houding tegenover Frankrijk was aanvankelijk welwillend, maar vrijblijvend. Hij sloot zich wel aan bij de Rijnbond van 1658, maar stond afwijzend tegenover een Frans overwicht. Blijkens zijn ‘politiek testament’ uit 1667 was hij een overtuigd voorstander van het staatkundig machtsevenwicht49. Zijn houding jegens de Republiek was welwillend. Hij had hier zijn politiek-militaire vorming (1634-1638) ontvangen50. Zijn eerste vrouw, Louise Henriëtte, was een dochter van Frederik Hendrik, terwijl hij bovendien door opvoeding en overtuiging de calvinistische confessie was toegedaan. Al bestond er weinig affiniteit tussen de keurvorst en het Staatse bewind, toch was de verstandhouding over het algemeen goed, zoals bleek tijdens de Munsterse inval van 1665 in Oost-Nederland, toen Hollandse subsidies leidden tot de opstelling van Brandenburgse troepen51. Toen echter De Witt tijdens de Devolutieoorlog wel hulp tegen Frankrijk wenste, maar daarvoor geen subsidies in het vooruitzicht stelde, wendde de keurvorst zich tot Frankrijk. In december 1667 beloofde hij neutraliteit bij een Frans-Spaans conflict. Begin 1670 zegde hij, in ruil voor aanzienlijke subsidies en de belofte van territoriale uitbreiding, zelfs toe de Franse pretenties in de Zuidelijke Nederlanden na het uitsterven der Spaanse Habsburgers gewapenderhand te zullen steunen52.

49 Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 71 vlg. 50 Ibidem, 29-57: te Leiden, Rhenen (bij de keurvorstin-weduwe Elisabeth van de Palts, geboren Stuart) en Arnhem (bij Frederik Hendrik). 51 Ibidem, 92-93. 52 Ibidem, 104-105.

Nederlandse historische bronnen 9 21

Zo koesterde Frankrijk dus ten aanzien van Brandenburg goede verwachtingen en daardoor kreeg de keurvorst al in een vroeg stadium, in januari 1670, kennis van Lodewijks plannen. Frankrijk stelde neutraliteit of medewerking van Brandenburg op hoge prijs, zowel om de strategische ligging van Kleef als wegens mogelijke repercussies in het Duitse rijk. De keurvorst stelde zich voorlopig terughoudend op en beriep zich op het verdrag met de Republiek uit 166653. Hij maakte zich echter steeds meer zorgen over de vrede in het rijk en de toekomst der Nederlanden. Zo zag de politieke situatie eruit toen Amerongen op 11 december 1671 zijn reis naar Berlijn begon. De route via Keulen bood hem de gelegenheid de verdediging der Rijnvestingen uitvoerig te inspecteren. Zijn alarmerende bevindingen, onder meer over de Keulse capitulatie voor de Franse dreiging en de ophanden zijnde aftocht van de Staatse troepen, gaf hij aan Den Haag door. Voorts bleken Palts-Neuburg, Brunswijk-Luneburg-Celle en Brunswijk-Wolfenbüttel, uit vrees voor de Fransen, niet bereid partij te kiezen voor de Republiek zonder rugdekking door Brandenburg en de Scandinavische machten.

f Berlijn: batig slot

Na de teleurstelling bij zijn Keulse missie braken voor Amerongen in de Brandenburgse hoofdstad thans betere dagen aan. Reeds zijn eerste brieven hadden een opgewekte toon: ‘Den heere Curfurst is absolut wel’. De vorst verleende hem ieder uur van de dag, tot in de slaapkamer toe, audiëntie. De heren voelden sympathie en respect voor elkaar. Toch was Amerongens taak allerminst gemakkelijk. Hij moest voortdurend met opeenvolgende Franse afgezanten concurreren. Verjus was hem in april 1671 voorgegaan, voorjaar 1672 verscheen St. Géran en in juni volgde Vauguyon. De brieven van april aan Dijkveld laten het gevaarlijke en meedogenloze karakter van het diplomatieke duel meevoelen, de haast ondraaglijke spanning waaronder hij moest werken. Dikwijls ontbrak het hem aan duidelijke instructie, maar: ‘Indes slapen sij niet die ons soecken te verslinden’. Die passiviteit contrasteerde sterk met de intense woelarbeid en propaganda, waarmee de Fransen, kosten noch moeiten sparend, bij de Westduitse vorsten in het gevlij poogden te komen. Van hen kwamen ‘sinistre ende verkeerde impressiën’ over de Nederlandse staatslieden, die zich steeds zouden gedragen, ‘alsof sij alle de omleggende princen van 't Duijtsche rijck verachteden’54. Ondanks deze ongunstige invloeden ondervond Amerongen toch ook veel sympathie, veelal van personen, zoals de gebroeders Von Dohna en

53 Ibidem, 111. 54 Inzake de aversie in Duitsland tegen de Republiek, vgl. Leibniz: ‘Frankreich könne sich des Vorteils bedienen, dasz Holland bey fast allen Königen und Fürsten schwarz und verhaszet und iedermann ihnen eine kleine Schlappe gönnte’ (‘Securitas Publica’, 231).

Nederlandse historische bronnen 9 22

Johann Georg von Anhalt-Dessau, die zich door geloof of familiebanden met de Republiek en Oranje verbonden wisten. De tweedracht in de Republiek over de jeugdige prins van Oranje betekende een verzwakking van De Witts positie. Dat heeft ongetwijfeld op diens besluitvaardigheid remmend gewerkt. Amerongen was daarbij Stichtenaar en ‘prinseman’, wat de samenwerking evenmin ten goede kwam. Het verzet van de raadpensionaris tegen de prins riep, volgens Amerongen, in het buitenland zoveel kritiek tegen de persoon van De Witt op ‘dat het een schrick is om aen te hooren, jae met vollen monde geseijt werdt, dat eerlange ter dier oorsaecke een oproer in Hollandt sal ontstaen, die des een of des anderens ruïne sal weesen’. De Witt had in het buitenland weinig vrienden: aan alle vijf à zes hoven die Amerongen in een jaar tijds had bezocht, gaf men de raadpensionaris overal de schuld van. Hoewel Amerongen zijn ‘capaciteijt ende dienst voor het Landt’ erkende, mocht de staat door de tegenstellingen geen schade lijden. Ook Van Beuningen was over De Witts optreden ontevreden geworden, evenals Van Beverningk, Fagel en ‘andere sijne voor deesen confidentste vrunden’55. Amerongen was wanhopig omdat hij zo weinig begrip bij De Witt ontmoette, ook wegens de slechte communicatie. Die gevoelens gingen gepaard met wrok wegens de achteloze, bijna minachtende wijze waarop De Witt hem in een voor deze gewichtige taak te lage rang had laten vertrekken. Ongerust noteerde hij voorts hoe St. Géran hem triomfantelijk te kennen gaf dat zijn regering ‘goede intelligentie van binnen’ de Republiek bezat, wat hij met zeer gedetailleerde kaarten van steden, vestingen en waterwegen aantoonde56. Toen actieve medewerking van Brandenburg niet haalbaar bleek, eiste Frankrijk in ruil voor subsidies neutraliteit en vrije doortocht door het Kleefse gebied. Aanvankelijk had Brandenburg slechts een bemiddelende rol geambieerd en had het koortsachtig geprobeerd Noordwest-Duitsland in neutraal vaarwater te loodsen. Dat Munster en Keulen voor de Franse belangen gewonnen werden, betekende echter een scheiding der geesten. De keurvorst koos daarbij voor de bedreigde Republiek. Overwegingen hierbij vormden het bedreigde machtsevenwicht en het gevaar voor de evangelische religie, waarbij het hem voldoening gaf dat zijn jonge neef Willem tot een verantwoordelijke post in de Republiek werd geroepen. Op het moment dat de onderhandelingen tussen de Republiek en de keurvorst in een beslissend stadium waren gekomen, zag de politieke kaart er aldus uit. De positie van de keizer was onduidelijk, de situatie rond de Welfische vorsten (Hannover, Osnabrück, Celle, Brunswijk-Wolfenbüttel) was ronduit verwarrend en Zweden was door Frankrijk uit de Triple Alliantie losgeweekt. Na een Turkse oorlogsverklaring aan Polen eind 1671 wist Brandenburg zich in de rug gedekt en Berlijn hoopte op een verdrag tussen Spanje en de Republiek. Reeds spoedig ontstond een diepgaand meningsverschil tussen Amerongen en

55 RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-W.J. van Gendt, 10-2-1672. 56 Ibidem, Amerongen-G. Schadé, 10-4-1672.

Nederlandse historische bronnen 9 23

Johan de Witt. Nog in augustus 1671 was Amerongen het eens geweest met De Witts algemene richtlijn subsidies eerst uit te keren na ‘rupture’ van de bondgenoot met de vijand om te voorkomen dat deze niet voor het beoogde doel zouden worden gebruikt. Vanaf begin 1672 bepleitte hij echter vervroegde uitkering voor Brandenburg, daar de lichting van de troepen lange tijd zou vergen. Hoewel hij er op wees dat directe uitbetaling ook op andere potentiële bondgenoten een gunstig effect zou hebben, bleef De Witt onverbiddelijk. Zelfs een voorstel van de keurvorst de Kleefse domeinen en tollen in onderpand te geven, had geen effect. De Republiek was evenmin royaal bij het vaststellen van de hoogte van het subsidie. Na de Franse oorlogsverklaring van 6 april werd tenslotte op 6 mei het verdrag met Brandenburg getekend, waarbij de keurvorst een obligatie van ƒ600.000 als garantie gaf. Na een haastige reis naar Hamburg incasseerde Amerongen daar zelf de werfgelden, overgemaakt door de Amsterdamse koopman-bankier Deutz. Ook de in de loop van juni doordringende berichten over de catastrofe in de Republiek wijzigden de houding van de keurvorst niet. Amerongen keerde toen naar huis terug, omdat hij zijn taak had volbracht, maar op 5 juli bereikte hem halverwege, te Hamburg, een Generaliteitsresolutie van drie weken daarvoor met de opdracht in Berlijn present te blijven. Het bezoek aan Den Haag ging evenwel door. De laatste brief in de collectie, gedateerd 28 juli, is in die plaats geschreven maar, met het oog op de bezettingsomstandigheden in het gewest Utrecht, achtte Amerongen het voorzichtiger die niet te ondertekenen. In Den Haag vernam hij de toedracht van Utrechts capitulatie, waarbij zijn neef Welland een in het oog lopende rol had gespeeld als lid van de commissie die stad en gewest aan de Zonnekoning overgaf. Met Dijkveld had hij, na diens terugkomst op 4 juli van een diplomatieke missie naar Engeland, in Den Haag ongetwijfeld nog contact. Deze keerde echter medio juli, zonder Amerongen en de prins daarvan in kennis te stellen, naar het Sticht terug. Amerongen vertrok begin augustus overzee weer naar Berlijn voor de verdere uitvoering van zijn opdracht, zodat verdere communicatie gedurende lange tijd niet meer mogelijk was. De keurvorst had inmiddels weinig succes gehad met het winnen van medestanders. Luneburg-Celle en Brunswijk-Wolfenbüttel namen in september 1672 slechts het besluit zich niet te verbinden met Frankrijk, waarbij Denemarken en Hessen-Kassel zich aansloten. De koers van de keizer bood echter meer uitzicht. De grote Franse successen in de Nederlanden gaven de anti-Franse partij aan het Weense hof, onder leiding van De Lisola, de wind in de zeilen. Het leger dat gezonden werd zou echter slechts de ‘status quo’ in het rijk beschermen en het duurde nog tot september voordat de keizerlijke troepen gereed waren. Toen eindelijk kon Amerongen triomfantelijk vanuit Halberstadt naar huis berichten dat hij met 36 à 38.000 man, waaronder keizerlijke troepen, en 20.000 paarden opmarcheerde naar de Nederlanden57.

57 RAU, AHA, I, inv. nr. 113, Amerongen-Welland, 8-9-1672 en Amerongen-Van der Does van Bergesteyn, 12-9-1672. Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 133-134, 136-137.

Nederlandse historische bronnen 9 24

Daar echter de Republiek in december 1672 de uitbetaling der subsidies staakte en Brandenburg verder oprukken van Turenne in Noord-Duitsland vreesde, sloot de keurvorst reeds in juni 1673 te Vossem afzonderlijk vrede met Frankrijk. Toch had zijn optreden in dit eerste oorlogsjaar in zoverre winst gebracht, dat een grote troepenmacht aan het Nederlandse front werd onttrokken. Daarmee kreeg reeds toen de oorlog tegen de koopmansrepubliek Europese dimensies. Dat de Republiek als machtscentrum bleef bestaan, kwam overigens mede voort uit Franse fouten en onzekerheden. In de overtuiging dat de weerstandskracht van de Republiek in feite al gebroken was, stelden de aanvallende bondgenoten op 16 juli 1672 te Heeswijk de eventuele vredesvoorwaarden te hoog. Indien daarentegen genoegen genomen was met de kort daarvoor in die hachelijke zomer van Staatse zijde aangeboden afstand der Generaliteitslanden, zou de sinds het Spaanse huwelijk van de Franse koning nagestreefde inlijving der Zuidelijke Nederlanden binnen bereik gebracht zijn. Het was overigens juist de Engelse bondgenoot die bij het verdrag van Dover van 1670 handhaving van de vrede met Spanje had gestipuleerd. Dat Lodewijk slechts node dit uitstel van zijn plannen aanvaardde en zijn voorkeur voor een nieuwe aanval op de Zuidelijke Nederlanden handhaafde, blijkt ook daaruit dat een plan tot een directe doorstoot naar Amsterdam geen deel uitmaakte van de Franse krijgsstrategie58.

4 De defensie van de staat

De briefwisseling geeft inzicht in het sinds eind 1671 gevoerde overleg over de verdediging van het Nederlandse grondgebied en over Amerongens aandeel daarin. Amerongen bepleitte, na de in de zomer van dat jaar verworven zekerheid over het doel der machinaties van de Von Fürstenbergs en Verjus, steeds een zo oostelijk mogelijke verdedigingslinie. Zoals reeds vermeld, stelde hij medio november voor om de stad Keulen, met hulp van Brandenburgse troepen, uit te bouwen tot een zuidoostelijke bastion. De vijandelijke opmars moest gestuit worden langs de lijn Keulen-Maastricht, gesteund door de Rijnvestingen met Nederlands garnizoen (Orsoy, Büderich, Wezel, Rees, Emmerik en Rijnberk). Door deze maatregelen kon worden voorkomen ‘de lantprovintiën in cas van oorloch ten proye van de vijanden ten besten te geven’. Toen Keulen in december gezwicht bleek en Amerongen bovendien de zwakheid van de Rijnvestingen had gezien, vormde zijns inziens de IJssellinie de verst mogelijke barrière en daarvan was de Schenkenschans het zuidelijkste punt. In Gelderland werd nu een in vorige jaren reeds ontworpen plan naar voren geschoven om de, op Brandenburgs gebied gelegen, Luijsbosch tussen Schenkenschans en het Tolhuis door te graven, teneinde Nederrijn en IJssel van voldoende

58 Sonnino, Louis XIV and the Origins of the Dutch War, 63, 89, 140, 147, 158, 162-163.

Nederlandse historische bronnen 9 25 water te voorzien. De hiervoor vereiste medewerking van de keurvorst kon Amerongen zonder veel moeite verkrijgen. Moeilijkheden rezen echter aan Nederlandse zijde. De Gelderse, Overijsselse en Utrechtse gecommitteerden achtten om praktische en financiële redenen Hollandse en vooral Amsterdamse steun geboden. Overleg hierover leverde geen resultaat op: Amsterdam zond geen gedeputeerden, Gelderland wilde de Generaliteit aansprakelijk stellen, enkele Gelderse kwartieren en Overijssel tilden zwaar aan de technische en financiële eisen. Inmiddels was het april geworden en voordat verder overleg, ook met de keurvorst, had plaatsgevonden, was het Franse leger reeds nabij. Het trok eind mei op via het Rijnland en Limburg en stak op 12 juni de Rijn over. Dijkvelds brieven geven niet de indruk dat de in november 1671 voorgestelde ‘forward defence’ in Utrecht en Holland veel aanhang vond. Afkeurend schreef Amerongen over de plannen voor een linie door Utrecht, die overigens ook zijn eigen bezittingen in de gevarenzone zou brengen. Hij wenste de IJssellinie met man en macht versterkt te zien. Indien de vijand tot Utrecht zou doordringen, waren de oostelijke gewesten aan het gezag van de staat onttrokken en tot vijandelijk gebied geworden, wat voor de eenheid van de Republiek ernstige gevolgen kon hebben. Hollandse en Utrechtse gedeputeerden werden het in eerste instantie trouwens niet eens over de versterking van de Vecht en de stad Utrecht, waarop Amerongen zich honend uitliet over de schone, maar onuitvoerbare plannen van Pieter de la Court59. Terwijl pogingen werden gedaan de IJssellinie te perfectioneren, waarvan het effect overigens betwijfeld werd60, kwamen ook de Utrechtse plannen weer aan de orde. Hiervoor waren twee opties: een ‘retrenchement off inundatie’, van de Grebbesluizen via Woudenberg naar Amersfoort, en/of van Vreeswijk via Utrecht naar de Hinderdam. Thans koos men het laatste: versterkingen langs de Vaartse Rijn, met inbegrip van de stad Utrecht, beoosten de Vecht langs tot aan de Zuiderzee bij Naarden, waarbij de belendende percelen land in geval van nood onder water zouden worden gezet. Utrecht en Holland zouden de kosten half om half dragen. Hiermee was dus tenslotte, in mei 1672, het concept van De la Court inzake de Utrechtse waterlinie, neergelegd in de tweede druk van diens Interest van Holland van 1669, aanvaard als richtlijn voor de Hollandse defensie. Uit de verte vernam Amerongen met groeiende vrees de onheilspellende berichten over het verloop der krijgshandelingen. Hij duchtte de overtocht der Fransen over de IJssel en hun doordringen in het hart van het land. De dynamiek van de oorlog wierp inderdaad alle plannen omver. De Franse overtocht over de Rijn, de inval in de Betuwe, de dreigende omcirkeling van de IJssellinie, de falende verdediging in Gelderland en Overijssel waren evenzovele schakels in een fatale keten. In de stad Utrecht ontstond een chaotische situatie door oproer van burgerij

59 RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Schadé, 30-3-1672. 60 Vgl. Van Sypesteyn, Verdediging van Nederland, 48-61. Hoewel H. Bontemantel in mei 1672 in zijn ‘Dagelijksche aanteekeningen’, 233-263, betrekkelijk optimistisch was, had Pieter de la Court in het voorjaar zijn skepsis geuit (Kernkamp, ‘Brieven Pieter de la Court’, 48).

Nederlandse historische bronnen 9 26 en grauw, en dit werd pas beëindigd door het van de IJssellinie terugtrekkende Statenleger. Het bestuur van die stad betuigde toen wel zijn goede wil om de stad te verdedigen, maar 's prinsen eis van 17 juni daartoe de voorsteden af te branden riep weerstand op. Inmiddels had de Generaliteit besloten het Unieleger terug te trekken op Hollands grondgebied. Daarmee was de uiterste defensiepositie bereikt: de Hollandse waterlinie als ‘de laatste gracht’, die de prins bezwoer ten koste van zijn eigen leven te zullen verdedigen. Toch kon Willem III van hier uit reeds eind 1672 offensief optreden. Diens ongebroken geestkracht werd ondanks het ook aanwezige defaitisme door velen gedeeld, waarbij Amsterdams moedige houding exemplarisch genoemd moet worden.

5 Epiloog

De catastrofale gebeurtenissen van 1672 hadden de bange vermoedens van Amerongen bevestigd. Hij had met bitterheid geconstateerd dat zijn eigen gewest en stad zich zonder slag of stoot aan de vijand hadden overgegeven. Zijn eigen neef Welland had zich ernstig gecompromitteerd als lid van de commissie die Utrechts capitulatie aanbood. Bovendien was hij bevreesd dat Holland wellicht na het keren van de krijgskans Utrecht voortaan ‘als een geconquesteerde provincie sal aensien, ende tracteren gelijck men de Meijerije van Den Bosch ende de landen van Overmaese doet’61, dus als Generaliteitsland. Na de herovering van Utrecht in november 1673 wist de stadhouder te bereiken dat Utrecht, Gelderland en Overijssel opnieuw in de Unie werden opgenomen maar wel tegen de prijs van regeringsreglementen, waardoor deze gebieden onder strakke prinselijke supervisie werden geplaatst. Bij de drastische zuivering der regeringscolleges begin 1674 verloren zeer velen hun ambt, ook Sandenburg, en zijn neven Wulven en Welland. Dijkveld werd wel als geëligeerde ontslagen, maar kon als lid van de Raad van State en in diplomatieke missies zijn loopbaan vervolgen. Amerongen had graag zijn lange diplomatieke carrière in 1682 afgesloten met een benoeming in de eervolle functie van president van de Staten van Utrecht, een functie die toen vacant kwam door het overlijden van Johan van Reede van Renswoude. Ondanks zijn openlijke sollicitatie naar dit ambt62 koos de prins Dijkveld, die na in 1677 als geëligeerde te zijn hersteld, thans de eerste positie in het gewest verwierf. Amerongen maakte zijn gegriefdheid hierover duidelijk kenbaar aan de stadhouder63. Zijn oude tegenstander Sandenburg, in 1681 weer in genade aanvaard - na zijn verzwagering het jaar daarvoor met 's prinsen vriend en vertrouwensman Hans Willem Bentinck - kreeg de tweede plaats in de provincie. In het regeringssysteem van Willem III genoten uitvoerders van beleid

61 RAU, AHA, I, inv. nr. 113, Amerongen-Welland, 27-9-1672. 62 Reeds voor de dood van Renswoude: Ibidem, inv. nr. 139, Amerongen-Willem III, 21-1-1680, ook daarna 22-2-1682. Antwoord van Willem III, ibidem, inv. nr. 140, 13-3-1682. 63 Ibidem, inv. nr. 139, Amerongen-Willem III, 31-3-1682.

Nederlandse historische bronnen 9 27 bij benoemingen de voorkeur boven personen, die een zelfstandige politieke rol ambieerden. Intussen bleef Amerongen in tal van ambassades een belangrijke functie vervullen. Een tiental jaren was hij zo nog actief in 's lands dienst, tot zijn overlijden in 1691 tijdens een missie in Denemarken.

Nederlandse historische bronnen 9 28

III Briefwisseling van Godard Adriaan van Reede van Amerongen en Everard van Weede van Dijkveld (27 maart 1671-28 juli 1672)

1 Aan Van Weede van Dijkveld

Munster, 27 maart 16711

Mijn Heer, Wat mij alhier is ontmoet, soo bij den heer bisschop2 als van elders, heb ick den 24. deses aan de heeren Staten van Utrecht overgeschreven3, waarbij ick in voldoeninge van mijne belofte, ten tijde van mijn vertreck aan U Wel Ed. gedaan, sal seggen dat alles hier bij den heer bisschop ‘in crisi’ staat. Hij wert van een yeder aangesocht; den envoyé van Vrancrijck4 gaat dagelix te hove en, soo veel ick can mercken, schijnt sich seer te interesseren over de verschillen tusschen hoochgemelte vorst en die van Lunenburgh5 omme die te willen assopiëren6, alhoewel ick gelove dat dat werck van de Bronswijxe ministers alhier niet sal werden verijlt7, soo ick selfs uijt Haar Ho. Ed. hebbe verstaan, waarinne mijns oordeels, en naar het sentiment van den Staat voor mijn vertreck was, weijnich prejudicie voor 't gemeijne welwesen leijt. Inmiddels is den heer bisschop ongeduldich dat hem sijne stat Hoxer8, die men seijt met 1.800 man beset te sijn, niet weder werd ingeruijmt, waarover hij noch gisteren jegens mij hoge taal heeft gevoert. Men verwacht hier heden den heer prince Willem van Furstenbergh9, beneffens

1 Amerongen was 20 maart in Munster aangekomen. 2 Christoph Bernard, vrijheer van Galen, vorst-bisschop van Munster. 3 RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 287. Ook aan de prins, zie: Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 35, d.d. 27 maart 1671. 4 Louis de Verjus, graaf de Crécy, Frans diplomaat. 5 Amerongen doelt op het geschil over Höxter tussen Christoph Bernard van Galen, bisschop van Munster, en Rudolf August, hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, die in dezen nauw contact had met zijn achterneven van de tak Luneburg-Celle. De naam Luneburg wordt in de tekst in overkoepelende zin gebruikt: na het uitsterven van de oudere tak Brunswijk-Wolfenbüttel in 1634 gingen de bezittingen daarvan over op de tak-Luneburg, sinds 1569 verdeeld in de lijn-Celle of Nieuw-Luneburg en Danneberg of Nieuw-Brunswijk (Stokvis, Manuel d'histoire, IIIa, tab. VIII, nr. 127, p. 313). 6 Waarschijnlijk vervorming van het vijftiende-eeuwse Franse ‘assoupir’, dat is ‘stillen, tot rust brengen’. 7 Verhaast. 8 Höxter. 9 Wilhelm Egon von Fürstenberg-Heiligenberg, minister van de aartsbisschop van Keulen.

Nederlandse historische bronnen 9 29 een minister10 van den hertoch van Loteringen11, welkers aanbrengen wel gepresumeert maar qualijck gepenetreert sal connen werden, dewijle den heer bisschop sijn saken, met weijnich communicatie van yemant anders, selfs manieert ende misschien niet meer als aan twee personen participeert, die ick van overlange hebbe gekent niet wel geïntentioneert te sijn. En, ofwel ick alle uijtterlicke demonstratie van eere van hoochgemelte heer bisschop en desselfs officieren, soo in 't politiq als militair, waaronder verscheijde mijne verwanten12 ontmoete, soo imaginere ik mij echter dat het met die cordaatheijt en openherticheijt niet geschiet als wel voorhenen. En om wiens willen dit achterwegen blijft, can men lichtelijck gedencken. Hetwelck ick, dissimulerende, haar alle bejegene als ten anderen tijde. Verscheijde hoge en mindere officieren, dewelcke gereduceert sijn, comen bij mij haren dienst aan den Staat presenteren ende onder deselve enige niet van de minste reputatie. Bijaldien de constitutie van tijden namaals mochte vereijschen van meer ruijterije ten dienste van den Staat te werven soude, mijns erachtens, uijt verscheijden respecten sonderlinge reflectie daarop connen werden genomen, ja meer als ick de penne wel can vertrouwe. Den heer bisschop seijde mij eergisteren dat hij wel enige compagniën reduceerde en officieren licentieerde, maar, soo het werck tusschen hem en de vorsten van Lunenburgh13 in 't corte niet gevonden wiert, geresolveert was weder andere trouppes te werven. Dat men niet en behoefde te gedencken dat men het hem soude verduyren; dat hij sijn rekeninge soo wel als andere conde maken. Enfin, hij gaf het geensints verloren. Off het niet en is ‘spem vultu simulat’14 etc. is mij onbewust. Het is mij onmogelick te connen weten hoe veel volx hij in dienst heeft (want hij casseert, reduceert en doet sijne volckeren van d'eene plaats dagelix na d'ander marcheren, neemt oock officieren wederom aan, als onder anderen den bekenden monsieur Killegrew15, die de heer Cunaeus16 geschreven hadde dat alhier over 6 10 François le Bègue, minister van de hertog van Lotharingen (Kohl, Von Galen, 334). 11 Karel IV de Vaudémont, hertog van Lotharingen, sinds augustus 1670 door de Fransen uit zijn land verdreven. Van Galen verwachtte voor de bezetting van Höxter hulp van diens troepen (Kohl, Von Galen, 324, 326). 12 Er waren talrijke verbindingen tussen de adel van oostelijk Nederland en westelijk Duitsland (De Vos van Steenwijk, ‘Mobiliteit van de adel’, 419-426). Zo noemt Amerongen leden van de families Ketteler, Wylich en Westerholt ‘neve’. Inzake de Munsterse Van Reede van Brandlichts, zie bijlagen I/II. 13 In totaal: behalve Rudolf August van Brunswijk-Wolfenbüttel en zijn broer Anton Ulrich hun achterneven van de tak-Brunswijk-Luneburg, namelijk de gebroeders Georg Wilhelm, hertog van Luneburg-Celle, Johann Friedrich, hertog van Hannover, en Ernst August, bisschop van Osnabrück. 14 Afkomstig uit Vergilius, Aeneis, I, 1, 208: ‘Curisque ingentibus aeger, spem vultu similat’, dat is ‘Hoewel lijdend door zware zorgen, veinst hij in zijn gelaat hoop’. 15 William Killigrew, militair, vroeger in dienst van de Republiek (Ten Raa, Staatsche leger, V, 481; Hora Siccama, Aanteekeningen, 383). 16 Pieter Cunaeus, in 1671 samen met Theodore Brasser door de Staten-Generaal afgevaardigd om te bemiddelen tussen de bisschop van Munster en de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel (Schutte, Nederlandse vertegenwoordigers, 102-103, 190). Na hun voorbereiding verscheen ter voltooiing van het werk een deputatie, bestaande uit Daniël Oem van Wijngaarden van Werkendam (uit Holland), Adolph Henrick Ripperda tot Beurse (uit Gelderland), Godard Adriaan van Reede van Amerongen (uit Utrecht) en Bernard Heringa Sirtema van Grovestins (uit Friesland) (ibidem, 205).

Nederlandse historische bronnen 9 30 compagniën paarden als luitenant colonel soude commanderen en waar naar voorname officieren hebbe gevraacht, als Post17, Otton18 en andere, die hetselve ignoreren en hem noyt in die qualiteijt hebben horen noemen. Ja, selfs verscheijde van sijn eijgen officieren verclaren het niet te weten). Dan, de gemene opinie is dat hij ontrent 17 à 18.000 man soude hebben, waar onder de ruijterije, die tamelijck goet is en voornamentlijck de Lotteringers. Den oversten Wulffen19, sijnde een Brunswijcker van geboorte, die met de helft van sijn regiment van de Lotteringsche bij de hertoch van Wolffenbuttel is overgegaan, is voor drie dagen publiquelijck op de markte alhier in een kring van 50 à 60 paarden voor de twede maal met sijn onderhebbende officieren en ruijteren, door ordre van den hertoch van Lotteringen ingeblasen, met citatie, soo deselve voor de derde maal niet en come van voor deserteuren en schelmen te werden geproscribeert. Dan, den commandant van de stad seijde mij gisteravont bij 't brengen van het woort20 dat de persoon van de voorseijde oversten Wulffen, omdat hij een onderdaan van den hertoch van Bronswijck was, blijft geëximeert21. Waarmede - - -

P.S. De heeren Bronswijxe afgesanten hebben mij naer 't afschrijven van desen verclaart ordre becomen te hebben omme in de tot hiertoe geprojecteerde voorslagen over de bewuste preliminaria22 niet verders te procederen, noch sich in enige nadere conferentiën met den heer bisschop van Munster of desselfs ministers in te laten, vermits hoochgemelte heeren hertogen, waaronder den heer hertoch Johan Frederick, uijt Haar Ho. Ed. jonxt schriftelijck relaas hadden vernomen, dat de heer bisschop, soo sij beliefden te seggen, in verscheijde pointen wederom hadde gevarieert. Hetwelke sij geordent waren, niet alleen jegens hoochgemelten heer bisschop te verclaren, maar oock aan de aanwesende afgesanten van den coningh van Vrancrijck, Churments23 en mij bekent te maken, met aanbiedinge uijt hunner

17 Hermann Lothar von Post, Munsters regimentscommandant (Fahne, Westphälische Geschlechter, 322; vgl. Den Tex, Onder vreemde heren, 166, 210). 18 Otto: bevelhebber Munsterse artillerie (Corstiens, Van Galen, 182; Den Tex, Onder vreemde heren, 210); misschien Erich Joachim Ottons, Munsters ‘Obrist’ (Kohl, Von Galen, 497 vlg.). 19 Balthasar von Wulffen, overste van de cavalerie (Schnath, Geschichte Hannovers, I, o.m. 59; Zedler, Universal-Lexikon, LVIII, kol. 533-534). 20 Het wachtwoord. 21 Uitgezonderd. 22 Preliminair verdrag tussen Munster en Brunswijk-Wolfenbüttel, in februari 1671 ontworpen en op 15 april daaropvolgend getekend. 23 Melchior Friedrich von Schönborn namens zijn oom Johann Philipp von Schönborn, aartsbisschop-keurvorst van Mainz.

Nederlandse historische bronnen 9 31 heeren en meesters naam het gehele contenu van de voorseijde preliminaire te verblijven aan de voorgeroerde ministers, om af te wachten off door hare interesse en mediatie hetselve met meerder gevoechsaemheijt soude connen werden ingeschickt. En dat sij vorders ordre hadden de saken in dien stant latende, binnen 2 dagen van hier te vertrecken. Waarover ick mij breder aan den heer griffier24 van Haar Ho. Mo. met den hedigen post extendere en derselver ordre, alsoo mijn instructie daarvan niet vermelt, verwacht. En dit sijnde alle 't gene neffens het publiq mij ditmaal is voorgecomen, versoeke ick gedienstelijck, dat U Wel Ed. aan de regeringe gelieve bekent te maken sulx en gelijk deselve sal bevinden te behoren.

2 Aan Van Weede van Dijkveld

Munster, 7 april 1671

Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 24. der voorleden maant25 in antwoort van de mijne van den 17/27. derselver, is mij op den 5. deses ter hant gecomen, voor welkers omstandig gegeven communicatie ick U Wel Ed. gedienstich bedancke. Uijt mijne publique26 aan den Staat, den heer griffier, Haar Ed. Mo.27 ende enige heeren tot Utrecht, sal U Wel Ed. verstaan hebben de suite en het gevolgh van hetgene mij alhier is bejegent, waartoe ick verders sal voegen dat sedert is gepasseert. Den heer prince van Furstenbergh, die dese uyre naar Hamelen en Bijlevelt vertreckt, ‘à dessein’ gelijck ick voor henen hebbe gemelt, heeft mij d'eere gedaan van twee maal te visiteren, en hebben wij in deselve toegebracht omtrent 6 à 7 uijren, tot des nachts 12 uijren met droge lippen. Hij is mijns oordeels een fray en verstandich heer, in persoon, taille en affabiliteijt seer gelijck aan den heer van De Lier28, hebbende ubitique kennisse van 's werelts saken, die hij mij voor soo veel de tijt toeliet, participeerde, ende niet en ontsach te seggen dat, schoon of hij

24 Brief van 27 maart aan , sinds 1670 griffier der Staten-Generaal, in ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nr. 27. 25 Niet aangetroffen. 26 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nrs. 37, 38, 42, brieven aan Johan de Witt van 3 en aan de Staten-Generaal en Fagel van 3 en 7-4-1671. De Witt antwoordde op 27-4-1671. 27 RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 287, brief van 7-4-1671. 28 Adam van Lockhorst was in deze tijd heer van De Lier in Holland, welke heerlijkheid hij in 1682 ruilde voor Schonauwen in het Sticht met Frederik van Reede van Renswoude, die reeds in 1674 op uitdrukkelijk verzoek van Willem III van de Utrechtse naar de Hollandse ridderschap was overgegaan.

Nederlandse historische bronnen 9 32 gereputeert wierde voor een Fransman, echter een Duijts hart ende trouw voor sijn vaderlandt conserveerde. Hij sprack breet over het misnoegen dat Vrancrijck jegens Haar Ho. Mo. hadde en seijde rondelijck met vele circumstantiën, hier te breet om te verhalen, dat den heer Van Beuningen29, die hij seer familiair kende, met sijne grote ende raillerende welsprekendheijt, dat aan de coningh was gerapporteert, de laatste reijs in Vrancrijck daar toe aanleijdinge hadde gegeven, alhoewel Sijn Ed. voor henen diep in de gratie van den coningh stont. Hij was vorders van opinie dat den ijver tot de commercie die men in Vrancrijck hadde, soude verdwijnen {, dat al het ondernomene tot noch toe van weijnich succes was en, soo het buijten vermoeden continueerde, was S[ijne] F[urstelijcke] G[enade] van opinie dat men lanx den Rijn soude connen negotiëren met waren die men uijt Vrancrijck en van elders haalde, sprekende mijns oordeels met grondige kennisse van 't werck}a. Seijde dat het verbot van de brandewijnen, manufacturen etc.30 haar waarlijck incommodeerde en noch meer nadruck soude geven, soo wanneer hetselve in Engeland mede wierde gearresteert, gelijck ick S.F. Genade uijt een schrijven van Renswoude31 verstendigde. Hij meijnde vorders dat het secours van volck en gelt - niet onduijtelijck denoterende Haer Ho. Mo. aan Coln te geven - den oorlogh eerder soude ontfoncken als uijtblusschen, clagende over de iniuriën en affronten die de Churfurst dagelix van die stadt ontfingh. Met de restitutie van Rijnberck en de conduite bij den heer Bouckhorst32, daeromtrent in Den Hage gehouden, lachte hij. Ick seijde dat dese tijts gelegentheden, gelijck hij wèl oordeelde, niet toelieten om over restitutiën te handelen. Hij besprack de slechte conduite van den keijser, Spanjen ende verscheijdene Chur- en Fursten, met dewelcke hij seijde Haar Ho. Mo. noyt souden te recht comen. In somma, hij gaf mij reden om van sijn openharticheijt voldaan te sijn. Off mijn confraters tot Hamelen oock soo wel van hem sullen voldaan werden, staat te verwachten. Ick verneme gaarne den ijver met dewelcke U Wel Ed. continueert de gemene sake in de provincie tot hare bescherminge bij dese tijts gelegentheijt voort te setten en can bij al het geprojecteerde, door U Wel Ed. goet beleijt daartoe gebracht, niet anders voegen, {mitsgaders het project nopende het employ van diegene die 't leger sal commanderen33}b, dan een hartgrondelicke wensch, dat het selve hoe eer hoe liever werde gearresteert ende geëxecuteert, sonder daar voor mijne geringe speculatiën voor als noch daar yts toe off af te connen doen.

29 , Amsterdams regent en diplomaat. a Tussen {}: toevoeging in margine. 30 Op 2 januari 1671 hadden de Staten-Generaal een plakkaat aangenomen tegen de invoer van bepaalde Franse manufacturen en ook brandewijnen (Elzinga, Voorspel, 284 vlg.). 31 Johan van Reede van Renswoude, president van de Staten van Utrecht. 32 Johann Arnold von Boeckhorst, heer van Bienen, geheimraad van de bisschop van Keulen. 33 In mei 1671 stelde Gelderland in de Staten-Generaal voor de prins van Oranje tot kapitein-generaal te benoemen. b Tussen {}: toevoeging in margine.

Nederlandse historische bronnen 9 33

Wat den bewusten burgemeester34 sijne poursuiten belangt, dat soude sijn bedencken hebben, off hij die op de rechte manier aanleijt, in voegen U Wel Ed. en andere mij adviseren. Den tijt sal 't leren. Ick bidde alleen dat bij voortganck U Wel Ed. den heer van Wellant35 sijne gunste ende voorsprake believe te continueren, sulx en daar het te pas comt, in conformité van 't geene wij op ons afscheijt met den anderen sijn versproken. Voorders referere ick mij tot hetgeen aan den Staat schrijve. Waarmede - - -

3 Aan Van Weede van Dijkveld

Bielefeld, 29 mei 1671

Mijn Heer, Mijnen laatsten aan U Wel Ed. is geweest van den 12. deeses36 uijt Munster en sijnen aangenamen aan mij van den 19. dito37 is mij op den 22. daaraan alhier tot Bijlevelt geworden. Wat mij op de reijse over Sassenberg na den heer bisschop van Paderborn38, in 't nemen van onse afscheijt van den heere vorst van Munster ende in 't aandoen van den eersten is ontmoet, hetselve sal U Wel Ed. uijt onse publique aan den Staat en mijne particuliere aan d'heer burgemeester Nellesteijn39 van den 16. deses uijt Nieuhuijs40, sijnde de residentie van hoochgemelte heere bisschop van Paderborn, verstaan hebben. Vanwaar wij na drie dagen vertoevens41 aan dese plaatse sijn aangecomen en de heeren van Beurse42 en Werkendam43 hebben gevonden, doch niet alle van de verdere mediateurs die sich tot de onderhandelinge tusschen de hoochstrijdende partijen hebben aangeboden, waarvan noch deficiëren die van Vrancrijck, Ments en Churcoln.

34 Waarschijnlijk wordt hier Johan van Nellesteyn bedoeld, voor wiens persoon Amerongen zorg droeg. 35 Godard Willem van Tuyll van Serooskerken, heer van Welland, oomzegger van Amerongen. 36 Niet aangetroffen. 37 Niet aangetroffen. 38 Ferdinand II, vrijheer van Fürstenberg, uit de Westfaalse familie van die naam, bisschop van Paderborn en coadjutor van het bisdom Munster. 39 Johan van Nellesteyn, Utrechts regent en oud-burgemeester. 40 Neuhaus. 41 Op 18 mei 1671. 42 Zie noot 16. 43 Zie noot 16.

Nederlandse historische bronnen 9 34

De aanwesende ministers44 sijn die van Munster en Wolffenbuttel als principale, die van Haar Ho. Mo., Brandenburgh, Nieuburgh, Sell en Hanover als mediateurs. Sulx dat, uijtgesondert de publique visites, waarmede men sich onder malcanderen reciproquelijck onderhout, tot noch toe het werck ten principalen niet wert geëntameert, maar alleen overleijt in wat voegen hetselve sal aangevangen werden. Waaromtrent sich onder de heeren mediateurs ten opsichte van den rangh difficulteijten opdoen, die men naulix weet te surmonteren en gaarne, waar 't mogelijck, soude esquiveren45, voornamentlijck tusschen ons, Brandenburgh, Ments, en Coln, als die present sullen wesen, die den anderen niet connen cederen46 {gelijck dan voor drie dagen de heeren Wolffenbuttelsche afgesanten ons in conferentie hebben gecommuniceert}c. En of wel misschien expediënten connen uijtgedacht werden, soo sijn wij hier met ons vieren mijns oordeels de helft te veel en maken malcander sulke scrupules, dat wij tot noch toe onder ons daaromtrent niet en hebben gedetermineert,' t gene mij becommert en doet wensen van hier te sijn. Daarenboven doen sich noch meer andere difficulteijten op de beene, dat de Munstersche de principaalste directie van het gehele werk de Brandenburghsche en Nieuburgse ministers schijnen te willen opdragen, als sijnde considerable leden in de Westphaalsche Creijts47, onder dewelcke de stat Hoxer, soo sij seggen, gehoort. 't Gene bij die van 't huijs van Bronswijck gesamentlijck wert tegengesproken, dewijl niet alleenich de questie in de stadt Hoxer voorgevallen, maar ook verscheijden andere tusschen de heer bisschop en de vorst van Wolffenbuttel over goederen gelegen aan d'ander sijde van de Weser, en alsulx gehorende onder den Nedersaxischen Creijts, sullen geventileert werden. Behalven dat die van Bronswijck, schoon in sulken geval de Churfurst van Brandenburgh48, noch Nieuburgh49 niet en willen cedere, dewijl hij niet als Churfurst in den Westphaalschen Creijts geconsidereert wert, maar als hertoch van Cleve en Bergh en hem in soodanigen cas geen praeséance voor hare meesters competeert, maar met denselven willen gelijk staan. {En geeft daar beneffens het jonxte opgerechte tractaat50 tusschen opgemelte

44 De conferentie der ‘Kreisdirektoren’, voorafgaande aan de Bielefelder ‘Kreistag’ van 1 juli tot 20 augustus 1671, werd bijgewoond door Werner Wilhelm Blaspeil voor Brandenburg, Heinrich Wilhelm von Leerodt en Franz von Giese voor Palts-Neuburg, Lorenz Müller en Weipert Ludwig Fabricius voor Luneburg-Celle, Otto Johann Witte voor Hannover en Höpfner von Münchhausen en Höhle voor Brunswijk-Wolfenbüttel (vgl. Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 111, n. 2). 45 Ontwijken. 46 De woorden ‘die ... cederen’ in de tekst onderstreept. c Tussen {}: toevoeging in margine zonder duidelijke plaatsverwijzing. 47 De paltsgraaf van Neuburg hoorde als hertog van Gulik en Berg, de keurvorst van Brandenburg als hertog van Kleef en vorst van Minden tot de Nederrijns-Westfaalse Kreits. 48 Friedrich Wilhelm von Hohenzollern, keurvorst van Brandenburg. 49 Philipp Wilhelm von Wittelsbach, graaf van Palts-Neuburg. 50 Het traktaat van neutraliteit, op 7 april in Bielefeld gesloten.

Nederlandse historische bronnen 9 35

Churfurst, bisschop van Munster en Nieuburgh niet weijnich umbragie aan de hoochgemelte hertogh van dat de voorseijde directeuren wat eensijdich procederen, soo sij het werck in handen creigen souden, te meer omdat er noch soude sijn een particuliere questie tussen den Churfurst en hertoch van Wolffenbuttel wegens seker leen van het graafschap Regenstijn51 dat die van Tettenbach52, onlanx tot Wenen geëxecuteert, soude gecompeteert hebben, hetgene sijne reflectie al vrij meriteert}d. Daartoe comt dat misschien Verjus en wij, die tot mediateurs van beijde sijden sijn geadmitteert dit ook niet sullen oordelen overeen te komen met de digniteijt van onse respective heeren en meesters. De tweede questie is wie van beijden der strijdende partijen eerst sal spreken en sijn gravamina overgeven, werdende bij sommige geoordeelt - en waar ik niet vremt en ben - dat die van Munster als geledeerden53, soo sij haar houden, sulx behoorden te doen; en waarop die van Wolffenbuttel stip sullen blijven staan. Oock soo de Munstersche yets meer als het wèl van Hoxer, om ‘à l'amiable’ getermineert, off wel bij compromis volgens de preliminaire rechtens gedecideert te werden, begeren, soo willen dese dat [sij] de gravamina die de stadt Hoxer jegens den heer bisschop van Munster heeft sullen invoegen, als om ten eenen off ten anderen mede geëxamineert en afgehandelt [te] werden. [Soo dat het] om dese en andere redenen wel soude connen gebeuren dat de bewuste twee maanden van mediatie tot affhandelinge van de hooftsake, in de preliminairen geëxprimeert, ‘disputando’ quamen te elaberen, alvorens men de ‘modus agendi’ hadde ter neder gestelt {sulx dat over dese en andere difficulteijten die sich dagelix noch meer en meer sullen opdoen, insonderheijt als de absente mediateuren daar noch mede sullen toecomen}e. En waar uijt men soude connen concluderen dat weijnich van de mediatie is te verwachten, ofwel dat het gehele werk in longueur getrocken sal werden. Dan, dit can ick U Wel Ed. niet verder als voor mijne speculatiën debiteren. ‘Homo proponit, sed deus disponit’54. Nademaal wij ons nu gesamentlijck met ons vieren aan dese plaatse bevinden en

51 Na het uitsterven in 1599 van de familie Von Blankenburg was de vesting Regenstein in het district Maagdenburg weer in bezit gekomen van haar suzerein, Heinrich Julius van Brunswijk-Wolfenbüttel, bisschop van Halberstadt. Deze had de stad in leen gegeven aan Wilhelm Leopold von Tättenbach. Dit gebied werd echter ook opgeëist door Brandenburg. 52 Wilhelm Leopold von Tättenbachs oomzegger en erfgenaam, Johann Erasmus von Tättenbach, werd in 1671 onthoofd wegens een samenzwering in het jaar daarvoor met de Hongaarse magnaten Peter Zrínyi, Franz Frangepan en Franz Nadásdy tegen het Habsburgse gezag (Zedler, Universal-Lexikon, XLI, kol. 90-91; Von Antal, Weensche gezantschapsberichten, I, 272). Deze executie vond echter eerst eind 1671 te Graz plaats (ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 6126, fol. 1047, Liassen ‘Hoogduytschlandt’, Hamel Bruyninx-Staten-Generaal, 6-12-1671). Zrínyi stond in verbinding met Fürstenberg (Braubach, Fürstenberg, 129). d Tussen {}: toevoeging in margine zonder duidelijke plaatsverwijzing. 53 Gekwetsten. e Tussen {}: toevoeging in margine zonder duidelijke plaatsverwijzing. 54 ‘De mens wikt, maar God beschikt’.

Nederlandse historische bronnen 9 36 dat de heeren van Beursen en Werkendam van wege hunne provincie de voorrangh hebben, soo incumbeert hun oock de depesches en brieven aan Haar Ho. Mo. te maken en te laten afgaan, sulx ick na desen niet meer aan Haar Ed. Mo. de Staten van Utrecht sal connen schrijven, maar [mij] tot de publique gedrage. En derhalve (soo het mijn ongeluck viel dat ick noch enigen tijt moste verblijven) mij d'eere geven d'een off d'andere van de heeren gedeputeerden hetgene hier occureert particulierlijck over te schrijven, gelijck U Wel Ed. dese na sijn welgevallen aan deselve sal believen te communiceren. Waarmede - - -

4 Aan Van Weede van Dijkveld

Bielefeld, 15 juni 1671

Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 9. deses55, met de bijgevoechde staat der betaling op de post van defroyementen56 gedaan, is mij den 12. daaraan geworden, voor welkers communicatie ick U Wel Ed. bedancke en voege daarop tot gedienstich antwoort, dat mij aangenaam soude wesen, soo Haar Ed. Mo. mochten believen goet te vinden, het daar heen te dirigeren dat ick ter Generaliteijt met fatsoen ende reputatie mijne dimissie bequam. Dan, laat ick aan derselver hoog wijs oordeel, off sulx bij dese constitutie van tijden (dewijl wij op gisteren expresse ordre van Haar Ho. Mo. hebben becomen van twee uijt de onsen aanstonts na het leger voor Bronswijck te gaan, en derselver mediatie tusschen de hertogh en die stat57 aan te bieden) nu te doen, of wel daar mede noch een cleijne tijt te supercederen. Waaromtrent ick dat vertrouwen hebbe, dat soo men mij hier wil laten blijven, oock sal versien van de penningen die ick tot uijtvoeringe van dese commissie nodich hebbe, sonder op d'een of d'andere provincie te wijsen. Den staat bij Beusichem58 opgestelt differeert merckelijck van die van den ontfanger generaal59, en waarvan ick hem bij mijn vertreck, soo ick meijne, het dubbelt heb in handen gelaten. Den heer van Renswoude schrijft mij dat den Churfurst van Colen60 versoeckt dat

55 Niet aangetroffen. 56 Vergoedingen. 57 De Staten-Generaal wilden ook bemiddelen in een geschil, in deze tijd ontstaan tussen de stad Brunswijk en de hertogen van Wolfenbüttel (Braubach, Fürstenberg, 197-198; Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 126). 58 Nicolaas van Beusichem, secretaris van de Utrechtse ridderschap. 59 Jacob van Volbergen, ontvanger-generaal van de Unie. 60 Maximilian Heinrich von Wittelsbach-Beieren, aartsbisschop-keurvorst van Keulen, bisschop van Luik.

Nederlandse historische bronnen 9 37

Haar Ho. Mo. die stat tot reden wilden induceren en soo ick genegentheijt hadde, dat men mij wel derwaarts soude senden, waarop ick niet weet te antwoorden, dewijl Sijn Ho. Ed. tot meermalen geseijt hebbe dat ick wel wilde na huijs reverteren. Wat capiteijn Ingenhoven61, den tienden deses uijt het leger voor Bronswijck vertrocken en de 12. alhier aangecomen, mij heeft gerapporteert, hetselve schrijff ick aan Haar Ed. Mo. waartoe mij gedrage en, naar het hem laat aansien, oock na het oordeel van den heer generaal major Eller62, sullen sij63 die stat noch soo haast geen meester werden, soo dat dit noch wel handel mochte geven. Ick hebbe opinie dat de vorsten Haar Ho. Mo. mediatie voor eerst sullen afslaan en de stat die aannemen, maar soo het lange traijneert en dat der andere secourssen voor de stat comen, soude men Haar Ho. Mo. noch wel connen nodich hebben om haar met fatsoen van den anderen te helpen. Verjus is van de bisschop van Munster gereverteert en hebben wij gisteren onse eerste conferentie met de samentlijcke heren mediateurs, waaronder die van Zell en Hanover, op het raathuijs gehat, alwaar niet anders is verricht als dat de Franschen, die van Haar Ho. Mo., Brandenburgsche en Paltznieuburgse ministers getracht hebben de opgemelte Zelsche en Hanoversche te disponeren dat sij haar wilden laten welgevallen den voorslach van de Munsterschen. Namentlick dat sij het officie van mediateurs ‘in omnibus et per omnia’ souden mogen plegen ter tijt toe het werck geadjusteert soude sijn en alsdan de tractaten te subscriberen, niet als mediateurs, maar als partijen contrahenten. Hetwelke wij al te samen redelijck hebben geoordeelt en is hetselve bij hun overgenomen omme sich met den eersten dienaangaande ten eenen off ten anderen te verclaren. Hetwelke, soo sij connen toestaan, soude daar apparentie wesen dat men noch tot onderhandelinge ten principale quam te geraken. Waarmede - - -

5 Aan Van Weede van Dijkveld

Bielefeld, 22 juni 1671

Mijnen Here, Mijn laatste aan U Wel Ed. is geweest van den 15. deses. Sedert is in de onderhandelinge alhier niet naders gevordert hetwelke, soo het mij toe-

61 Dirk von Ingenhoven, een Kleefs edelman, later in Staatse krijgsdienst (Ten Raa, Staatsche leger, VI, 244, 257-258). 62 Wolfgang Ernst von Eller zu Laubach, Brandenburgs generaal-majoor, gouverneur en drost van Ravensberg, oud-ritmeester van de Republiek, calvinist van confessie. 63 De hertogen van Brunswijk-Wolfenbüttel.

Nederlandse historische bronnen 9 38 schijnt, van beide de hoge partijen niet seer wert gepousseert en comt men alle dage met nieuwe disputen op de baan. Wij hadden ons verdragen omme die van den rangh te eviteren, dat wij de conferentie van alle de mediateurs souden houden op 't raathuijs alhier in twee diverse camers, volgens den voorslach van monsieur Verjus. Hetwelke ons en de Brandenburgse gevallich is geweest; maar hierop ontmoet ons een nieuw incident, namentlijck dat de ministers van Palts Nieuburgh, soo monsieur de Verjus mij eergister heeft comen seggen, van gelijcken den rangh voor Haar Ho. Mo. pretenderen, waarop die van Hanover seijt dat sijn meester aan geen hertoch van Nieuburgh cedeert en soo hem dat toecomt dat hij niet minder van ons en pretendeert. Saken die ick mijn leven lang van geen vorsten heb horen sustineren en werden wij bericht dat de gemelte Nieuburgse affgesanten sich derhalven met die van Brandenburgh voegen, dewelke genoechsaam tot hier toe alle 't gene ons in de onderhandelinge is voorgecomen ‘de concert’ doen. ‘O, tempora, o, mores’64. Voor 25 jaren soude misschien geen van beijden het hebben durven denken en sedert het belegh van Bronswijck heeft men connen remarqueren, dat de bevorderinge van dese tractaten bij sommige niet ernst is en oversulx sulke frivole disputen te voorschijn gebracht werden. Waarin misschien oock weijnig swaricheijt is, dewijl het salutaire oochmerck, met hetwelke Haar Ho. Mo. ons hebben uijtgesonden, mijn erachtens, van die sijde daar men de meeste apprehensie van hadde is bereijckt. Namentlijck dat den bisschop van Munster doenmaals soo sterck gearmeert [hadde], ende het geene men vrij wat hoger heeft gedebiteert als het inderdaat was, gelijck men van tijt tot tijt uijt mijne publique en particuliere brieven, oock selfs op sijne en sijner voornaamste ministers verclaring van met Haar [Ho. Mo.] te willen blijven in een goet verstant, heeft connen afnemen, sijne troupes mochte voor het merendeel licentiëren. 't Welck nu is geschiet, hebbende noch voor weijnich dagen vier regimenten te paart, als die van de oversten Probst65, Joseph66, Westerholt67 en Berense68, gecasseert of ook verscheijden regimenten te voet gereduceert en van twee compagniën één gemaeckt, willende soo het schijnt sijn militie proportioneren conform de alliantie tusschen hem en de heren Churfursten van Brandenburgh en Nieuburg, den 7. april lestleden gesloten en bij mij aan Haar Ho. Mo. overgesonden. Waarmede ick dan vermeijne dat point van onse instructie genoechsaam te sijn voldaan en gelijck het stont reciproquelijck tegens sijne partije advers omme gelijcke officiën ten dien eijnde bij haar te adhiberen, soo vint dat nu ten opsichte

64 ‘O, tijden! o, zeden!’ (Cicero, Orationes in Catilinam, I, 1, 2). 65 Genoemd in: Verspohl, Das Heerwesen, 126. 66 Joseph von Catzler, kolonel der cavalerie, tot 1668 in Staatse dienst, vanaf 1672 weer (Ten Raa, Het Staatsche leger, V, onder andere 155, 431; vgl. Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 70, 328). 67 Hermann Otto von Westerholt, in 1661 benoemd tot ‘Obrist-leutnant’ van de cavalerie (Frin, ‘Von Westerholt’, 108); Fahne, Kölnische, Jülichsche und Bergische Geschlechter, I, 452-453). 68 Berensen, Munsters ‘Obrist’ (Kohl, Von Galen, 241; Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 6).

Nederlandse historische bronnen 9 39 van dit onverwachte incident69 sijn swaricheijt, die soo haast niet sal gesurmonteert werden; en waar op wel een ‘totus mutatus mundus’70, gelijck den bekenden seijde, soude connen volgen. Ick hebbe uijt Haar Ho. Mo. resolutie van 8. deses71 gesien dat deselve haar mediatie daaromtrent uijt grote voorsichticheijt en tendresse aanbieden, waaruijt ick niet wel can besluijten hoe veel sij sich aan de conservatie of nonconservatie van de stadt laten gelegen sijn. En hoe dit bij den heere bisschop van Munster leijt, heb ick met drie distincte brieven aan den heere raatpensionaris geschreven van den 31. der voorleden en den 18. deser lopende maent72 en ydermaal het dubbelt van dien den heer van Renswoude toegesonden. Op welke eerste ick uijt de teneur van de opgemelte resolutie sie, dat die is genomen. En schrijft de heer van Renswoude mij wèl dat men de sake aldaar soo gelijk de bisschop van Munster opvat en ick het geluck hebbe van met hem en den raatpensionaris in desselfs verstant te sijn, sonder dat hij, heere raatpensionaris, mij echter sulx verstendigt. Ick versta dat Sijn Hoocheijt uijt Hollant na Bronswijck is vertrocken, 't welck hier allerhande discourssen ‘pro et contra’ veroorsaakt en de belegerde73, soo sij het van geen andere cant als van hare vijanden comen te verstaan, niet sal encourageren. De tijdingen, op gisteren van daar ingecomen, seggen dat de approches tot op hondert vijftich passen na aan de gracht waren gebracht, dat sij van drie baterijen de stadt heftich beschieten en dat die van binnen met van gelijke drie haar niet schuldich blijven, doch dat in 't leger weijnich schade doen. De generaal luitenant Cannenbergh74, dat een out vermaart soldaat is, die neffens andere hoge officieren75 voor twee dagen bij mij at, was van opinie dat de stat sich noch seer geruijme tijt soude connen defenderen, insonderheijt soo het waar was (gelijk men geruchte) dat eenen overste Somervelt76, dien Erfurt voor desen tegen Churments uijtermaten wel hadde gedefendeert, daar binnen was gecomen, want aan een goet commandant en officieren ontbreekt het haar meest. Vorst Maurits77 verwachten wij morgen of overmorgen alhier. Den prince van Orange sal, soo ick vertrouwe, dese plaats niet aandoen, alsoo die een mijl off twee uijt de rechte wech leijt.

69 De belegering van de stad Brunswijk door de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel. 70 Een geheel veranderde wereld. 71 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nr. 95, res. St.-Gen., 8-6-1671. 72 Ibidem: brieven van 31-5-1671 aan Fagel en Johan de Witt, evenals van 18-6-1671 aan De Witt. 73 De overgave van de stad op 21 juni was Amerongen nog niet bekend. 74 Christoph von Kannenberg, Brandenburgs luitenant-generaal, veteraan uit de dertigjarige oorlog, sinds 1666 erfmaarschalk van het (Brandenburgse) vorstendom Minden (Zedler, Universal-Lexikon, XV, kol. 166; Allgemeine Deutsche Biographie, XV, 79; Köcher, ‘Geschichte von Hannover und Braunschweig’, II, 506). 75 Hier is doorgestreept de naam van (Wolfgang Ernst von) Eller. 76 Andreas Sommerfeld, in dienst van de keizer en Keurmainz als generaal-wachtmeester, commandant van de artillerie (Schnath, Geschichte Hannovers, I, 609; Zedler, Universal-Lexikon, XXXVIII, kol. 699, die echter in plaats van over een verdediging van Erfurt over zijn aanval daarop spreekt). 77 Johan Maurits, vorst van Nassau-Siegen, gouverneur van Kleef.

Nederlandse historische bronnen 9 40

U Wel Ed. believe desen aan d'heer Nellesteijn en andere goede vrunden, sooveel hij dienstich oordeelt, neffens offre van mijnen dienst kennisse te geven en sij vorders versekert dat ick ben en sal blijven - - -

6 Aan Van Weede van Dijkveld

Bielefeld, 2 juli 1671

Mijn Heere, Mijnen laatsten aan U Wel Ed. is geweest van den 22. der voorleden maant, en wat ons sedert nader is ontmoet over den rangh met die van Nieuburg hebben den heer van Beursse en ick den 25. dito en heden Haar Ho. Mo. door den heer griffier verwittigt78. Ick hebbe bedencken, off het ondernomene van de Nieuburgse niet geschiet met concert van de verscheijde Chur- en forsten omme voor de werelt Haar Ho. Mo. dese cleijnheijt aan te moedigen. En geeft men niet onduijdelijck te verstaan, dat de samentlijcke Churfursten seer qualick nemen Haar Ho. Mo. resolutie van den 9. juni laatstleden den resident Le Maire79 toegesonden, omme op het point van den rang met den Brandenburghschen minister tot Coppenhagen80 sich daarnaar te reguleren, gelijck ick daerover breder aan den heere van Renswoude81 heb geschreven, die ick vertrouwe op de receptie deses tot Utrecht sal sijn en U Wel Ed. hetselve gecommuniceert [sal] hebben, als mede van hetgene mij door den prince van Furstenbergh over het subject van de stat Coln voor enige dagen is geseijt. Welk een en ander sijn reflectie meriteert. De heeren van Werkendam en Grovestins82, van Bronswijk gereverteert sijnde, schrijven met de hedige post haar wedervaren aan Haar Ho. Mo., die wij vertrouwen ons nu van hier sullen rappelleren en hope, dat ick het geluck sal hebben van U Wel Ed. in 't corte te mogen sien en van mijnen dienst te versekeren, als sijnde - - -

78 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nrs. 111 en 116, brieven aan Staten-Generaal en Fagel van 25-6 en 2-7. 79 Jacob le Maire, Staats resident in Denemarken (Schutte, Buitenlandse vertegenwoordigers, 241 vlg.). 80 Friedrich von Brandt, Brandenburgs resident in Kopenhagen (Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 129). 81 RAU, AHA, I, inv. nr. 101, Amerongen-Van Reede van Renswoude, 29-6-1671. 82 Zie noot 16.

Nederlandse historische bronnen 9 41

7 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 7 juli 1671 rec.a, 14 juli 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Hoewel niet wierde getwijffelt off, gelijck ick bij mijne voorgaende83 hebbe geadviseert, d'heer Backer84 soude de vacante plaetse in de vroetschap hebben vervult, soo is evenwel den uijtslagh anders gevallen ende is daartoe vercooren de heere doctor Middelcoop85, niettegenstaande dat de heer Van der Hoolck86 overgecomen was om den eerste dienst te doen ende dat beijde de regierende burgemeesters daervoor arbeijdeden ende de heere Nellesteijn, al vroeg sigh hebbende geëngageert, sijne stemme daertoe heeft gegeven. De heere van Renswoude is nogh niet gecomen maer wort, soo ick beright ben, morgen verwacht om naer een cort verblijff alhier een keer naer Renswoude te gaen doen. Ick hebbe met genoegen uijt U H. Ed. G. schrijven van den 2. julij, ‘stilo loci’87, gesien dat U H. Ed. hoope schept van in 't cort te sullen mogen repatriëren, 't welck van harten wenschende sal naer offres van mijnen dienst verblijven,

Hoogh Edel WelGeboren Heere, U H. Ed. G. Ootmoedigh Dienaer Everard van Weede88

Met haest, Utrecht, den 27. junii 1671 [o.s.].

83 Niet aangetroffen. 84 Isaäc de Backer, (eenmaal) zwager van het vroedschapslid Jacob van Dinter, die sinds eind 1670 moeite voor hem deed (RAU, AHA, I, inv. nr. 301, Everard Both van der Eem-Amerongen, 31-12-1670; bijlage X). 85 Antoni van Middelcoop, arts. 86 Gijsbert van der Hoolck, Utrechts regent, oud-burgemeester en gedeputeerde ter Generaliteit. 87 Blijkbaar de nieuwe, Gregoriaanse kalender. Utrecht gebruikte, in tegenstelling ook tot Holland en Zeeland, nog de oude, Juliaanse stijl, waardoor de data tien à elf dagen eerder waren. 88 Daar de ondertekening door Dijkveld steeds op identieke wijze plaatsvindt, wordt deze bij de volgende brieven weggelaten.

Nederlandse historische bronnen 9 42

8 Aan Van Weede van Dijkveld

Sassenberg, 26 juli 1671

Mijn Heere, U Wel Ed. aangename schrijvens van den 20. deses uijt Den Hage89 is mij alhier tot Sassenbergh wel geworden, ende verneme ick seer gaarne daaruijt dat de promotie van den doctor Middelcoop, als sijnde vermaachschapt90 aan den heere Nellesteijn, soude connen occasie geven tot vernieuwinge van de vruntschap tussen Sijn Ed. en de heere burgemeester Hamel91. Ende dat U Wel Ed. vermeijnt, dat hetselve een middel soude wesen tot bevorderinge en assecuratie van de sake waarvoor ick mij interessere, dewelke bij mijne absentie ick aan U Wel Ed. wijse conduite teenemaal opdrage omme mijn neef, den heere van Wellant, met sijn aansienlijcke credit daarinne te willen behulpelijck sijn. Het heeft Haar Ho. Mo. belieft buijten mijne opinie mij te gelasten bij het vertreck92 van de drie heeren, mijne colleguen, noch enigen corten tijt tot Bijlevelt93 te verblijven omme aldaar de tractaten bij te wesen. Ende off ick het wel gaarne anders hadde gesien, soo oordele dat om de bienséance en den dienst van 't lant het niet wel soude wesen dat wij de tractaten souden abandonneren, daar alle de andere tot Bijleveld aanwesende mediateurs noch present blijven, en waaromme ick mij te gewilliger Haar Ho. Mo. ordres hebbe onderworpen, gelijck ick met de jongste post aan deselve geschreven hebbe, op hope dat het voor een corten tijt wesen sal. Temeer omdat, de tijt van mediatie geëscouleert sijnde, volgens het opgeven van beijde de hoge partijen, men nu sal laboreren omme over de differenten een compromis off verblijf94 aangegaan en opgericht te werden, waartoe den heere bisschop van Munster, soo hij mij noch heden heeft geseijt, teenemaal geneijcht is. Ick hebbe mij nu enige dagen bij denselven alhier opgehouden en tot meermalen wijtlopigh over de jegenwoordige constitutie van saken gesproken en niet anders connen bemerken als dat Sijn F.e D.t95 in alles wèl is en met Haar Ho. Mo. in een

89 Niet aangetroffen. 90 De echtgenoten van Middelcoop en Nellesteyn, respectievelijk Hillegonda Nicolaasd. Pater en Hillegonda Johansd. Pater, waren volle nichten: zie bijlage IX. Er is overigens tegenspraak inzake de beoordeling van Middelcoops kandidatuur tussen de brieven nrs. 7 en 8. 91 Nicolaes Hamel, heer van Stoetwegen, Utrechts regent. 92 Dit vond plaats op 1 augustus 1671. 93 De plaats van herkomst van de brief van 20 juli 1671 aan de prins van Oranje was waarschijnlijk nog Munster, zie: Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 36, n. 3. 94 Het aannemen van een rechterlijke uitspraak. 95 De bisschop van Munster.

Nederlandse historische bronnen 9 43 goet verstant soekt te blijven. Dan het is te bevresen, nu hij sich ontwapent heeft, dat men hem misschien wederom sal mepriseren. Wat hoochgemelte vorst en de heere Van Jehna96 mij dese dagen wegens het Keulse wesen hebben gecommuniceert, sulx schrijve ick in twee, mijne brieven van gisteren en huijden, aan den heere griffier. En sal ick U Wel Ed. onder secretesse daar toe seggen dat Sijn F.e D.t mij positiv heeft verclaart versekert te sijn dat de heer Churfurst van Coln inclineert sich met de stat te vergelijcken, invoegen dat deselve een rijxstat soude verblijven, alse hem alleenlijck in enige andere weijnige pointen wilden satisfactie geven, namentlijck onder anderen in het houden van de waagh en het leggen van een schipbrugge over den Rijn, waarvan Sijn Churf. D.t een ‘tantum’ pretendeert97. Dan, men debiteert hier en tot Bijlevelt alsof Haar Ho. Mo. de voorseijde stat tegens de heere Churfurst animeerden en dat sij des opiniatreerden en na geen accomodement willen luijsteren. Wat daarvan sij is mij onbewust, dewijl ick daarvan niet anders wete als hetgene de couranten debiteren. Twee van die statsgedeputeerden, tot Bijlevelt sijnde, hebben ons d'eere niet gedaan van kennisse hunner aancomste te geven, veel min te sien off enigsints in 't minste te informeren van de toestant der meergemelte stat. Sulx wat mij daarvan bij andere ministers tevoor comt, ick niet anders als met oncundicheyt can beantwoorden. Indes geeft men breet op van des hoochgemelten Churfursts98 wervinge en dat het dese somer noch handel soude geven. Een voornaam minister99 seijde mij deser dagen dat Haar Hoochmo. wel op haar hoede mochten sijn en dat sij van Engelant meer quaats als goets hadden te verwachten, hetwelke ik naulix can geloven, alsoo ick daarvan uijt Neerlant niet en verneme en, dewijle U Wel Ed. in Den Hage is, hoop ick dat hij mij de eere sal doen bij absentie van den heer van Renswoude, die ick daar teenemaal misse, somwijlen te verstendigen wat in de regeringe passeert, want sedert Sijn Ho. Ed. vertreck ick niet de minste narichtinge hebbe gehadt en sal van gelijcken niet onderlaten U Wel Ed. van 't gene hier considerabels voorvalt communicatie te geven. Waarmede - - -

P.S. Ick versoecke dat de heeren van Berchesteijn100 en Hamel hier offre van mijnen dienst mogen vinden en dat U Wel Ed. geduyrende sijn verblijff in Den Hage wille helpen bevorderen dat ick toch resolutie mach becomen op het werck van heer

96 Friedrich von Jena, geheimraad van keurvorst van Brandenburg. 97 Aanspraak op een deel maakt. 98 Namelijk van de keurvorst-aartsbisschop van Keulen. 99 Waarschijnlijk één der Brandenburgse vertegenwoordigers op het congres te Bielefeld, Werner Wilhelm Blaspeil of Friedrich von Jena. Informatie over de Franse plannen kan Berlijn bereikt hebben via de Brandenburgse ambassadeur te Parijs, Lorenz Georg von Krockow, of door de Franse diplomaat Verjus tijdens diens bezoek aldaar in april 1671 (Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 106-113). 100 Johan van der Does, heer van Bergesteijn, lid van de Utrechtse ridderschap.

Nederlandse historische bronnen 9 44

Frijtach tot Godens101, waarover ick op heden aan den heer griffier schrijve102 en waaromme ick mijne reijse herwaarts aan gedaan hebbe. Den heer bisschop is nu in een goet humeur en soude hij, heer Frijdach, nu connen gereddet werden.

9 Aan Van Weede van Dijkveld

6 augustus 1671

Mijn Heer, U Wel Ed. overaangename schrijven van 21. der voorleden maant103, met soo veel particuliere omstandicheden van verscheijden publique saken, heeft mij teenemaal vergenoecht en blijf ick deselve daar over ten hoochsten verobligeert. Wat mij alhier ontmoet en bejegent omtrent het een en 't ander van importantie 't gene secretesse vereijsst, sulx schrijf ick aan de heer griffier, opdat het tot nadeel van den Staat met den druck niet magh gemeen gemaackt werden; oock wat mij de heere Blaspijl104 en den domdeken van Paderborn, de heer Keteler105, desen morgen in naam van den Westphaalschen Creijts hebben overgebracht. Sulx sal U Wel Ed. believen te sien uijt de nevensgaande copie aan den gemelten heer griffier106 en meijn ick, onder verbeteringe, soo Haar Ho. Mo. dese sake, gelijck als met den keijser alsoo oock met communicatie van den voorseijden Westphaalschen Creijts beliefden te maniëren en daaromtrent wat civile en beleefde expressiën te laten gebruijken - doch altijt het hecht in de hant houdende - dat sij vele en considerable leden in hare partij souden conne trecken. En soo derselver ooghmerk niet en is om sulx te doen en door mij enige directie daaromtrent hier te laten toebrengen, gelijck ick nochtans presumere uijt hunne resolutie107, waarbij mij wert gelast noch enige tijt hier te verblijven, soo sal mijn langer aanwesen alhier bijna onnodich wesen.

101 Johann Wilhelm Freitag von Gödens, Oostfries assessor in Munster, die schadeloosstelling eiste voor confiscatie van bezittingen en gevangenneming na een conflict in 1669 tussen Von Galen en Christine Charlotte, de vorstin van Oost-Friesland, waarin ook de Republiek gemengd was (Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 86-94). 102 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nr. 137, brief aan Fagel van 25-7. 103 Niet aangetroffen. 104 Werner Wilhelm Blaspeil, Brandenburgs diplomaat. 105 Caspar Philipp von Ketteler, ‘Domdecheant’ in Paderborn en domheer in Munster (Fahne, Westphälische Geschlechter, 246-247; Michels, Ahnentafeln, 41-42). 106 Bevindt zich niet in het dossier, maar is ongetwijfeld: ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nr. 148, brief aan Fagel van 6-8-1671. 107 Ibidem, res. St.-Gen. van 27-7-1671.

Nederlandse historische bronnen 9 45

Ick schrijve twee maal ter weeck hetgene mij occurreert, oock diverse malen aan den raatpensionaris108, dan, ick crijge geen antwoort als alleen positive resolutiën, die bij den druck hier eerder sijn als se mij van Staatswegen toecomen. Doch dit oude gebreck sal men mij te geval niet willen remediëren. De heren van Ginkel109, Hardenbroeck110 en Wellant sijn hier voor vijff à ses dagen bij mij gecomen. De laatste weet niet genoech te roemen de eer ende vertroude vruntschap die U Wel Ed. hem bewijst en de confidente communicatie die hij hem geeft in sijne ondernomene sollicitatie, waarvoor ick deselve ten hoochsten bedancke,' t geene mij dan bij elke occasie jegens U Wel Ed. en de sijne sal verobligeren van alomme te betuijgen dat ick ben - - -

[P.S.] Ick vertrouwe dat mijne brieven aan den heer griffier en Haar Ed. Mo. werden toegesonden, 't welke de oorsaak is dat ik sedert enige tijt herwaarts aan deselve niet hebbe geschreven en mijne plichten bij redenen niet afgeleijt.

10 Aan de bisschop van Paderborn

9 augustus 1671

Doorluchtige HoochGeboren Vorst111, Mijn soon, den heer van Ginkel, die neffens twee cavallieren, mijne verwanten112, een keer aan dese plaatse heeft gedaan, heeft van sijn schuldich devoir geacht U Vorst. D.t tot Nijenhuis en passant de handen te gaan kussen ende op te offeren sijne onderdanige diensten, die ick dan niet hebbe willen laten vertrecken sonder de mijne in demoedigh respect daarbij te voegen, biddende dat U V.e D.t den voornoemde mijnen soon ten respecte van sijne interessen die hij in desselfs landen, soo nu als namaals, sal hebben113, met sijn hoge en veelvermogende gunste allenthalven believe te

108 Ibidem: sinds eind april had Amerongen aan De Witt geschreven, althans op 31-5, 15-6, 18-6, 13-7 en 30-7-1671. 109 Godard, baron van Reede-Ginkel, zoon van Godard Adriaan van Reede van Amerongen. 110 Hendrik Gijsbert van Hardenbroek, heer van Hardenbroek. 111 Ferdinand II, vrijheer van Fürstenberg. 112 Zie voor de verwantschap met Van Tuyll van Serooskerken, heer van Welland en Hendrik Gijsbert van Hardenbroek bijlagen I/III. 113 Godard van Reede-Ginkel en zijn vrouw Ursula Philippota van Raesfelt wilden na de dood van haar vader beleend worden met het goed Nettenbroeck in het Paderbornse. Wegens te late aanmelding verzette de bezitter van de leenkamer van Recke-Steinfurt, Johann Diederich I von der Recke, zich hiertegen. Amerongen bepleitte nu de belangen van zijn zoon bij de bisschop van Paderborn en andere Von der Reckes (m.n. in RAU, AHA, I, inv. nr. 102; vgl. Von der Recke, Geschichte, 168). Inzake Godards belangen in het Munsterse: RAU, AHA, II, inv. nr. 207: magescheid van schoonvader Reynier van Raesfelt van Middachten, 17-2-1669). Reyniers natuurlijke zoon Gosewijn, richter van Doorwerth, had zich in 1665 na de ontdekking van zijn verraderlijke verstandhouding met Munster en zijn vlucht daarheen bezittingen van zijn vader toegeëigend (Der Kinderen, Republiek en Munster, I, 302 vlg. en II, 168).

Nederlandse historische bronnen 9 46 begenadigen, gelijck ick mij van U F.e D.ts aangeboorne genereusheijt teenemaal promittere. Ick sal hier niet particulariseren van de toestant der negotiatie aan dese plaatse, als wetende dat hetselve U V.e D.t door sijne hoochaansienlijcke ministers van tijt tot tijt wert verstendigt, maar alleen seggen dat het sich laat aansien dat in corten dese versamelinge, soo ten respecte van den Westphaalschen Creits als over de onderhandelinge der strijdicheden tusschen de heeren bisschop van Munster en hertoch van Wolffenbuttel, wel mochte van den anderen scheijden. Dan, off het allenthalven met volkomen succes sal wesen, daaraan soud ick twijfelen. Indes heb ick mij ten hoochsten te bedancken voor d'eer en civiliteijt die ick ten respecte van de heeren mijne principalen van U F.e D.ts ministers alhier hebbe ontfangen, mitsgaders [de] vertroude confidentie waarmede Haar Hooch Ed. mij alsints hebben bejegent, en waarvan ick bij mijne wedercompste ter vergadering van Haar Ho. Mo. hoochlijck sal roemen, en inmiddels U F.e D.t andermaal onderdanigst versoecken van mij te willen continueren sijne hoge onverdiende gunst en versekert te sijn dat ick het voor een groot geluck sal achten als U F.e D.t mij sal believen te employeren in qualiteijt van - - - [slot ontbreekt].

11 Aan Van Weede van Dijkveld

Bielefeld, 10 augustus 1671

Mijn Heer, Mijnen laatsten aan U Wel Ed. is geweest van den 6. deses. Op hope dat die hem in Den Hage sal aangetroffen hebben, alwaar U Wel Ed. presentie bij afwesen van den heer van Renswoude mijns oordeels hooch nodich ware omme het gemene welwese te helpen handhaven. Ick heb gisteren occasie gehad met den heer prince Willem van Furstenbergh wederom in 't lang en brede te spreken en heeft Sijn V.e D.t mij als voorhenen hoochlijck geprotesteert dat de heer Churfurst, sijn meester, niet anders en trachtede als sich met de stat Coln in der minne te vergelijcken en als wij over de manier van doen quamen te spreken, soo seijd' ick dat mijns oordeels ‘ante omnia’ nodich was dat die stat verbleef bij hare oude privilegiën van een vrije rijxstat en

Nederlandse historische bronnen 9 47 dat den heer Churfurst buijten forme van rechten daarop niet moste pretenderen, veel min hetselve in eenig mediatie off compromis laten influeren. En wat het overige belangde, dat men daarover sich in der minne soude connen verstaan, bijaldien114 de grote armature van den heer Churfurst die hij ondernam, de gemelte stat geen ombragie en gaff, dat haar dan billiglick elders secourssen dede soecken. Sijn V.e repliceerde daarop dat de opiniatriteijt van de voorseijde stat en de trots waarmede sij den heer Churfurst ontmoete, en selfs met bijvoeginge van dreijgementen tegen desselfs persoon en sijne voornaamste ministers, hem daartoe aanleijdinge tot hare grootste ongelegentheijt gaf, waarop ick het mijne wederom seijde. En was het besluijt van ons discours, dat hij mij verclaarde met een dieren eedt dat, soo deselve met een onpartijdich ooch wierden ingesien en men vredelievende personen daartoe wilde gebruijcken, van de sijde des Churfursts niet anders soude werden gedesidereert, behoudens de stat hare voorgenoemde vrijheijt, all hetgene bij al de werelt voor redelijck en billick soude geoordeelt werden, mij versoekende dat ick bij mijn vertreck van hier de wech door 't stift Coln wilde nemen omme sulx uijt Sijns Churf. D.ts eijgen mondt ende die van sijn eerste ministers te verstaan en hetselve namaals aan Hare Ho. Mo. te rapporteren. Sijn V.e D.t seijde oock dat uijt Den Hage geseijt wiert, dat een heer uijt Haar Ho. Mo. vergaderinge na de stat Coln soude verreijsen, dan, conde deselve niet noemen, waarvan ick nochtans geen kennisse hebbe. Bijaldien115 ick nu de minste narichtinge hadde hoe Haar Ho. Mo. het Keulsche werk opnemen en wat sij voor de stat van de Churfurst desidereren, soo soude ick yets hebben niet alleen om den hoochgemelten prince bij occasie t'antwoorden, maar ook vele leden van den Westphaalschen Creijts die alle haar reflectie op onsen Staat nemen en mij dagelix met confidentie daarover commen spreken, connen informeren en induceren ten eijnde sij hunne consilia alhier na dien van Haar Ho. Mo. mochten inrechten. Dan, ick sie uijt de publique nouvelles wel dat alle mijne brieven werden in handen gestelt, maar verneme dat weijnich daar weder uijtcomt. Het vilayn geschrift116, op heden aan den Staat overgesonden, causeert hier vele discourssen en heeft de heer Blaspijl mij noch heden geseijt dat den heer Gijsen117 protesteert daarvan geen kennisse te hebben, hetselve noyt te hebben gelesen, oock niet te willen lesen, als gehoort hebbende dat daar calumniën in staan die Haar Ho. Mo. ten hoochsten qualick hadden te nemen. Ick vrese en duchte dat het niet uijt Nieuburgs coker alleen, maar den Staat dit spul van hoger hant heen comt

114 Mits. 115 Indien. 116 Ongetwijfeld het in ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nr. 149, overgenomen geschrift ‘Wohlgemeinter Discurs und Bedencken über die zu Bilevelt fürgefallene Praecedenz-Streitigkeit’, dat begint met de woorden: ‘Man sagt gemeinlich, das der Reichthumb die Menschen insolent mache, welches aus allen Actionen der Holländer, undt sonderlich aus ihrer Procedur gegen den Herren Hertzogen von Neuburgh zu ersehen’ en dat ten aanzien van de Republiek vele beledigende passages bevatte, zoals ‘diese Provincien können sich einige Erhöhung daraus nicht zumessen, das sie durch den Pobel und Gemeinheit guberniret werden’. 117 Franz von Giese, kanselier van de vorst van Palts-Neuburg.

Nederlandse historische bronnen 9 48 en gefoveert wert. De waarheijt daarvan is God bekent, in wiens protectie ick U Ho. Ed. bevele en mij in de continuatie van sijne gunste - - -

12 Aan Van Weede van Dijkveld

Munster, 17 augustus 1671

Mijn Heer, Mijnen laatsten aan U Wel Ed. is geweest van den 10. deser, bij dewelke ick hem toenmaals het gepasseerde tusschen de heere prince Willem van Furstenbergh en mij hebbe verhaalt. Hoochgemelte vorst heeft voorleden donderdach mij wederom d'eere van een lange visite gegeven ende met vele sinceratiën gepersisteert bij 't geene ick voorhenen hebbe geschreven, te weten van de goede genegentheijt die de heer Churfurst, sijn meester, heeft om sich met de stadt te vergelijcken. Hij seijde mij dat Bamphield118 wederom naar Coln was vertrocken, dan, dat hij van het nader secours aan die stat, uijt Neerlant gesonden, noch niet hadde vernomen. En dunkt mij (onder correctie, vermits de genegentheijt van hoochgemelte heere Churfurst, ende dat dese gehelen Westphaalschen Creits geresolveert heeft hunne mediatie tot nederlegginge der differenten aan te bieden, derwaarts derselver gecommitteerden binnen weijnige dagen staan te vertrecken), soo Haar Ho. Mo. de bevredinge tusschen de Churfurst en de stat Coln desidereren, het nodigh ware dat sij hunne vredelievende gedachten den hoochgemelten heer Churfurst en den Creits participeerden, gelijck ick voorhenen hebbe geschreven. De verseijde bijeencompste van den opgemelten Creits sal sich dese weeck separeren, hebbende op deselve niet anders besloten als hetgene voor desen hebbe vermelt. De jalousie tusschen de drie geligueerde Churfursten en Fursten neemt meer en meer toe en heeft de bisschop van Munster aan de Churfurst van Brandenburgh in de Creitsconferentie, soo men afgeeft, gants niet voldaan. Waarom ick meijne, soo men maar de minste genegentheijt wegens den Staat betoonde omme met Sijn Churf.e D.t van Brandenburgh in een nader verstant te willen comen, dat men het bewuste tractaat van den 7. april lestleden119, waarin Lunenburgh mede is, die Haar Ho. Mo. nu soo hoochlijck chocqueert, soude

118 Joseph Bampfield, Engels avonturier in Staatse dienst, sedert 1669 overste van het Staatse regiment in Keulen. Inzake zijn persoon, zie Dictionary National Biography, III, 101 vlg. en, evenals over zijn relatie met De Witt: Japikse, Brieven aan De Witt, II, 189-190. 119 Het defensief verbond te Bielefeld gesloten tussen Brandenburg, Munster, Palts-Neuburg, waarbij de keurvorst van Keulen zich op 8 juli aansloot, ter bescherming van de gezamenlijke landen van de Westfaalse Kreits (Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 120).

Nederlandse historische bronnen 9 49 connen overhoop werpen. Ick hebbe dat al voorhenen mede aan den griffier en den raatpensionaris geschreven, als oock wat mij van den Chursaxischen ministers is voorgecomen, dan, crijge geen antwoort. De heere Pelnits120 is voorleden woensdach hier gepasseert en heeft mij geseijt dat tot diverse malen met den heer raatpensionaris hadde gesproken en dat hem die hadde voorgeslagen een ligue met den keijser, Haar Hoochmo., Brandenburgsche en andere vorsten van 't rijck tot defensie van elcander, in cas Vrancrijck yets soude willen ondernemen. Dan, dat men vooraf geen staat moste maken dat Haar Hoochmo. den Churfurst of yemant van de incomende Fursten souden willen subveniëren met enige subsidiën tot onderhout van hunne troupen, vóór en aleer men effective in oorloch quam, van welk verstant ick oock ben. Ende conde ick dit seggen van hem, heer Pelnitz, maar voor waarheit aannemen ende dat ick hier oock onder enige ministers van diergelijcke inclinatie van den Staat mochte spreken, imagineer ick mij vastelijck, dat men daar voordeel bij soude doen, in allen gevalle tegengaan sinistre en verkeerde impressiën die men van den Staat alomme geeft, alsof sij alle de omleggende princen van 't Duijtsche rijck verachteden, daar ter contrarie de Fransche een yder van deselve caresseert. Gelijck Verjus geduyrende sijn aanwesen alhier de bisschop van Munster, de vorsten van B[ronswijck] en L[unenburgh] sampt en sonders van tijt tot tijt gaat visiteren en op eergisteren wederom na den hertogh van Hanover is vertrocken, die sich neffens sijn heer broeder, den bisschop van Osnabrugge, tot Hervorden121, 3 uijren van dese plaats bij de princes van Bohemen122 bevint, neffens de heeren Hamersteijn123 ende De Groot124, sijnde beijde hunne voornaamste ministers. Prins Willem van Furstenbergh is daar mede geweest en, soo men mij in 't selve heeft bericht, soude het huijs van Bronswijck ende Chur Colen yets besloten hebben waarover 't gemelte huijs lange is gesolliciteert, te weten dat sij met Vrancrijck en Churcoln soude in de partije treden, off ten minste sich buijten enigh engagement met andere houden ende waarover voor 19 dagen tusschen de heren grave van Waldeck125 en De Groot met de heer vicecanceler Nicolats126 in seker

120 Gerhard Bernard von Pöllnitz, ‘Oberstallmeister’ en diplomaat van de keurvorst van Brandenburg. Hij was gehuwd met Eleonora, natuurlijke dochter van prins Maurits, die gehecht bleef aan haar ‘lieve Hollanders’ (RAU, AHA, I, inv. nr. 167, Eleonora-Amerongen, 10-7-1684). 121 Herford. 122 Elisabeth von Wittelsbach, paltsgravin aan de Rijn, oudste dochter van Frederik V van de Palts, koning van Bohemen, sinds 1667 protestants abdis van Herford, zuster van Sophia, de echtgenote van Ernst August van Brunswijk, bisschop van Osnabrück. 123 Georg Christoph von Hammerstein zu Equord, in deze tijd minister van de bisschop van Osnabrück. 124 Otto von Grote, geheimraad van de hertog van Hannover. 125 Georg Friedrich von Waldeck-Eisenberg, graaf (later vorst) van Waldeck, Pyrmont en Culemborg, cliënt van het huis van Oranje, militair organisator en (door connecties met onder meer Brandenburg, Zweden en Luneburg-Celle) van belang als politieke verbindingsfiguur (Jannen, ‘Das Liebe Teutschland’, passim). 126 Heinrich Franz Nicolartz, vice-kanselier van Hildesheim, sterk verbonden met de Fürstenbergs (Kohl, Von Galen, 318, 324).

Nederlandse historische bronnen 9 50 clooster in 't stift Hildesheim lange conferentiën sijn gehouden. Dan, die het menen te weten, geloven dat de voorseijde Fursten sich niet verder vooreerst hebben geëngageert als van neutraal te blijven ende dat sij geen contrarie partije voor Vrancrijck sullen aannemen ende waarvoor sij ettelike duijsent rijxdaalders van Vrancrijck tot onderhout van hunne troupes van nu af aan ter maant souden genieten. Bijaldien dit waar is, gelijck niemant van de aanwesende ministers daaraan twijfelt, soo is den Staat dat huijs quijt127. De heer Muller128 is te post van hier na Zel ontboden. En meijnen sommige dat hij na het Brandenburgsche hoff sal gesonden werden, andere dat soude naar Hollant gaan, welk laatste naulix is te geloven, soo het eerste waar was, tensij dat men hem daar sont om den Staat wat te amuseren. De Brandenburghsche ministers alhier, die mij seggen dat haar meester nu twee jaren aan de anderen op deselve manier bij Vrancrijck is gesolliciteert geweest ende waartoe deselve tot noch toe niet heeft willen verstaan, meijnen dat den heere Churfurst reden sal hebben om over dat werk van Bronswijck niet wel voldaan te sijn ende ick dat men dese vorst, gelijck als voorschreven, nu behoorde te mesnageren, waartoe men lichtelijck sal comen, soo de inclinatie bij de Staat is. De bisschop van Munster wert geseijt onder de hant wederom te werven. Bijaldien dese U Wel Ed. in Den Hage aentreft, soo believe sij deselve de heer raatpensionaris te communiceren. Waarmede - - -

P.S. Den mons. Verjus is desen dach weder te post van hier na den bisschop van Munster vertrocken, 't welck mij te meer doet geloven dat tot Hervorden yets considerabels moet gepasseert sijn.

13 Aan Van Weede van Dijkveld

Bielefeld, 24 augustus 1671

Mijn Heer, U Wel Ed. aangename schrijven van den 18. deses129 is mij den 21. daaraanvolgende wèl geworden, uijt dewelcke ick sie dat hem de mijne van de 6. ende 10. dito ter hant sijn gekomen, gelijck ick hope dat die van den 17. oock sal sijn.

127 Vgl. Braubach, Fürstenberg, 197 vlg. 128 Lorentz Müller, geheimraad van Luneburg-Celle. 129 Niet aangetroffen.

Nederlandse historische bronnen 9 51

Waaruijt deselve niet minder als ick met verwonderinge sal vernomen hebben het engagement van enige Fursten van 't huijs Bronswijck met Vrancrijck ende Coln130, soo men seijt, jonxt tot Hervorden gemaakt ende waarvan die geruchten alsnoch continueren, te meer omdat uijt die landen bericht wert dat hoochgemelte Fursten weder nieuwe wervingen aanstellen. En wil men sedert hier mede affirmeren dat de bisschop van Munster oock in die partij soude getreden sijn, soodat de frequente visites van de heren Willem, prince van Furstenbergh, ende monsieur Verjus aan desen hove niet te vergeefs sijn geweest. De Creijtsdach is hier 't eenemaal gescheijden ende sijn alle de ministers derselver gisteren en eergisteren, nadat sij haar afscheijt bij mij hadden genomen, yeder tot de hare verreijst, uijtgesondert die van Vrancrijck, Brandenburgh, Munster, Nieuburgh, Zel, Hanover, Wolffenbuttel ende ick, die tot de mediatie van de bewuste differenten behoren. Ende alsoo van deselve Vrancrijck, Brandenburgh, Nieuburgh ende Hanover jegens den 1. september ouden stijl tot Ceulen moeten verschijnen, conform deses Creijtsreces, soo hebben sij aan de overige mediateurs ende beijde de hoge partijen contendenten voorgeslagen dat men de besoignes van de onderhandelingen alhier derwaarts soude overbrengen, op het vertrouwen dat dat werck binnen de lopende maant van september in compromis soude connen werden geredigeert. Ende hebben gemelte heeren mij gesondeert off ick genegentheijt hadde mede derwaarts te gaan, waarop hebbe geantwoort dat ick ordre hadde conform het preliminair de tractaten ten uijteijnde bij te wonen ende mij oversulx indifferent was, off die hier tot Bijlevelt, off wel tot Keulen wierden getermineert. Sulx ick staat make, soo men bij dese resolutie persisteert, mij eerstdaags derwaarts te vervoegen, waarvan ick Haar Hoochmo. met de vorige post heb kennisse gegeven ende daarop hare antwoort en wat sij mij vorders sullen believen te bevelen sal tegemoet sien131. Ick hebbe aan de Sweetsche, Deensche, Brandenburgse ende vordere evangelische ministers connen remarqueren dat sij over het geseijde van Bronswijck niet vergenoecht, maar becommert sijn, gelijck, soo het waar is, grotelix sijn reden heeft. Daar wert aan die hoven verwacht monsieur De Gourville132, een Fransman die ick voor vier jaar in Holsteijn ende bij de vorsten van Bronswijck hebbe leren kennen: hij is seer habil, ende heeft een grondige kennis van onse en de Spaansche Neerlanden ende was doemaals seer in de gratie van de hoochgemelte vorsten, die bij gevolg niet veel goets aan die hoven sal doen. Verjus geeft af dat hij in de maant van october naar Berlin sal verreijsen, apparent om gelijke officiën aan dat hof te doen. Dan, het is te geloven, soo die ministers

130 Der Kinderen, Republiek en Munster, 121: op 10 juli 1671 sloot Frankrijk een akkoord met Hannover. de dag daarop met Keulen, terwijl Munster zich op 28 juli aansloot. 131 Amerongen bracht op 2 september in Den Haag rapport uit (ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557 (begin)). 132 Jean Hérault de Gourville, Frans diplomaat (Kohl, Von Galen, 315).

Nederlandse historische bronnen 9 52 mij hier seggen, dat hij daar niet sal reüsseren en meijne ick alsnoch dat het nu meer als tijt was dat men sich met dien Chur-vorst nader verbont. Waartoe ick vertrou dat men inclinatie soude vinden, uijt de discourssen die ick met sijne ministers hebbe gehouden, gelijck wat meermalen voor henen hebbe geschreven. Voor vijff weken is van Berlijn hier door na 't lant van Cleef gepasseert den generaal quartiermeester Chieze133, die ick bericht werde dat aldaar onlanx, met de heere Pelnits gerepasseert, heeft besichtigt de plaats genaamt Ruuroort, en alsoo die met een hoek in deselve rivier en den Rhijn inschiet, wert geseijt dat men deselve seer vast sal connen maken ende dat daarover albereijts resolutie bij den heere Churfurst was genomen, waarmede al wederom een nieuwe fortresse op den Rhijn sal comen. Doch dit soude misschien connen geprevenieert werden in soo verre men met Sijn Churf. D.t sich nader allieerde. Dan, hoe hiertoe te comen? ‘Hoc opus, hic labor’134, ende ick remarquere aan de ministers dat sij sich te dien fine niet sullen bloot geven of in Den Hage comen, tensij dat onder de hant de conditiën alvorens sijn geadjusteert. Ik hebbe een brief gesien waarin geschreven wert dat de griffier Fagel oordeelt, dat yemant van 's Churfursten ministers na Den Hage behoorde te comen om hier over te spreken ende wiert de heer Blaspijl daartoe gesommeerd. Dan, die wil daar geensints aan buijten ordre van sijn meester om yets notabels dat hem voorhenen in Den Hage op diergelijcke subject is ontmoet ende waardoor grote prejudicie doenmaals aan de Churfurst was gegeven. ‘Sed ista coram latius’135. Ik had van herten gewenst dat gedurende d'absentie van de heer van Renswoude U Wel Ed. in Den Hage was verbleven om de hoochwichtige en importante affaires die dagelix op het tapis comen bij te wesen, want beijde mijn confraters werden out ende de vigeur gater uijt. De heer van Beurse schrijft mij dat hij en de heer van Werkendam hebben rapport gedaan136 ‘et qu'à son retour il a trouvé les affaires d'Estat asses embrouillées et irrésolues, principalement celuy de Cologne, sur laquelle on ne peut tomber d'accord’, en als dat soo voortgaat, wat heeft men dan te verwachten? Indes slapen sij niet die ons soeken te verslinden. Ick sie dat de heer Van der Dussen137 noch irresolut is wat hij omtrent de nominatie sal doen. De heer Nellesteijn wensch ick sijn contentement in alles ende

133 Philipp de Chièze, een in Amersfoort geboren ingenieur, stamde uit een van Orange in Frankrijk afkomstige familie en was een verre verwant van Sebastien Chièze, de medewerker van Willem III (Leemans, Noblesse d'Orange, fam. Chièze, 376-393, m.n. 381, 391). Hij was in de jaren 1662-1669 betrokken bij de aanleg van het Müllroser kanaal in Brandenburg (Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 51). 134 ‘Hoc opus, hic labor est’: ‘dit is het werk, dit is de vermoeiende arbeid’ (Vergilius, Aeneis, VI, 126 vlg.; Ovidius, Ars amatoria, 1, 453). 135 ‘Maar over die zaken in mijn tegenwoordigheid uitvoeriger’. 136 Namelijk op 11 augustus 1671 (Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 113). 137 Jacob van der Dussen, burgemeester van Utrecht. Hij was de zoon van Abraham van der Dussen, in 1670 namens Utrecht gecommitteerde in de admiraliteit van het Noorderkwartier, en de Utrechtse burgemeestersdochter Lucretia Andriesd. van Wijck. Zijn grootvader Jacob had zitting gehad in de Delftse vroedschap.

Nederlandse historische bronnen 9 53 meijn ick U Wel Ed. voor desen geschreven te hebben dat wegens het cameraarschap138 ick aan niemant geëngageert ben, maar mij vrij sal houden totdat ick thuijs come, gelijck verscheijden andere heren edelen mij oock hebbe belooft, 't gene U Wel Ed. gemelten heer met offre van mijn dienst gelieft te versekeren ende hem neffens andere heren van de regeeringe communicatie van desen te geven. Ick blijve - - -

P.S. Uijt de copie mijner missive aan de heer griffier, Haar Ed. Mo. toegesonden139, sal U Wel Ed. sien hoe dat ick geresolveert ben ijlens een keer na Den Hage te doen, bijaldien ick antwoort conform hetselve become dat sulx niet onaangenaam soude sijn. En sal ick niet nalaten U Wel Ed. daarvan nader notificatie te geven, op hope dat ick hem in sulken geval, 't sij tot Amerongen, Utrecht of in Den Hage, sal connen aboucheren daar het hem best gelegen sal comen. Alsoo mij weijnich tijts sal overschieten, soo ick vóór den geprefigeerden dach wederom tot Coln sal moeten wesen. Ick sal dan trachten oock met d'heer Nellesteijn van het bekende werk te spreken.

14 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 17 september 1671 rec.a, 23 september 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heere, De heere Dinteren140, met dewelcke ick gisteren in presentie van den heere Nellesteijn hebbe gesproocken, verclaerde rond uijt sich niet te connen voegen tot den bekenden voorslagh, ten waere aan den domheer Bot141 van nu af de nominatie142 wierde verseeckert ende aen den heer Van

138 Het betrof hier het ‘cameraarschap’ van het waterschap Lekdijk Bovendams, vacant geraakt door de dood van Lambert de Pauw. 139 RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 287, 24-8-1671. Vgl. ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8557, nr. 158, aan Fagel, 24-8-1671. 140 Jacob van Dinter, Utrechts regent. 141 Everard Both van der Eem, kanunnik van St. Pieter, de broer van het vroedschapslid Pieter Both van der Eem. 142 Everard Both van der Eem ambieerde het lidmaatschap van het geëligeerdencollege (RAU, AHA, I, inv. nr. 301, E. Both van der Eem-Amerongen, 31-12-1670). In deze tijd solliciteerde hij echter ook naar het decanaat van het kapittel van St. Pieter, waarvan hij kanunnik was (zie brief nr. 15).

Nederlandse historische bronnen 9 54

Beeck143 een commissie in de financie144 voor drie jaeren, 't sij van wegen de vroetschap, 't sij van wegen de heeren geëligeerden gegeven, sonder te willen luijsteren naer het temperament van de twee pointen tot nae den october uijt te stellen ende ondertusschen sigh vergenoeght te houden met de beloften van den heere Nellesteijn van in 't een nogh in 't ander yet te sullen doen buijten sijne communicatie. Maer nu, sedert vernomen hebbende hoe weijnigh aparentie Van Beeck heeft om sijn ooghmerck te connen erlangen, schijnt van dat point te sullen afwijcken, mits dat het andere point niet alleen bij de heer Nellesteijn ende sijn vrienden, maer oock bij alle de verdere correspondenten ende speciaelijck bij Nijpoort145 ende de sijnen in de beste forme worde belooft. Ende geeft voor dat U H. Ed. G. door de heer Bot hem sout hebben doen weten dat hij daerop moste staen ende dat sulx wel soude werden ingevolght. Ende ick sie daerin seer groote swaericheijd, want als de heer Nellesteijn, die seer difficyl is, tot soodanige verclaringe al soude connen worden geïnduceert, soo sullen naer alle aparentie eenige andere ende vooral de Nijpoords146 niet sijn te bewegen. Daerom soude de heere Nellesteijn geerne sien dat U H. Ed. conde goetvinden aen d'heer Bot te raden, dat bij provisie tot na den october contentement name met die generale betuijginge ende verseeckeringe van de heer Nellesteijn van ontrent de suppletie van ons lith niets te sullen doen buijten de correspondentie ende overlegh met de vrienden, omdat in allen gevalle sijn conditie alsdan beter sal sijn als deselve nu is, dewijl meer van hem als van de jegenwoordige heer burgemeester sal hebben te wachten. Ondertusschen sal ick evenwel arbeijden om, is het mogelick, [het] daertoe te brengen dat Nellesteijn ende eenige anderen sigh specifiquelijck in faveur van Bot obligeren ende dat Van Dinter sigh daermede vernoegen [soude] zonder die belofte juijst van allen te willen hebben, want mijns bedinckens soude dat niet willen gelucken, maer licht occasie geven tot verwijderinge sodat het gantse concept quam te erselen off verdwijnen, want de menschen sijn altemet wonderlijck. Waermede, U H. Ed. in de bewaring Godes bevelende, sal blijven - - -

143 Cornelis van Beeck, lid van Utrechtse vroedschap. 144 Het ‘Kollegie der Gecommitteerden ter Finantie’ of de ‘Provinciale Rekenkamer’ bestond uit een president (één der Gedeputeerde Staten) en drie leden (te benoemen door de drie leden der Statenvergadering). Het salaris van een gewoon lid van het college bedroeg sinds 1663 ƒ 1000, - per jaar, vermeerderd met ƒ3, - presentiegeld en ƒ4, - voor de voorzitter per samenkomst (er werd vier maal per week vergaderd) (Wagenaar, Tegenwoordige Staat, IX, 245 vlg.). 145 Anthony van der Nijpoort, lid van Utrechtse vroedschap: zie bijlage VIII. 146 Naast de reeds genoemde Anthony zijn vader Gerard van der Nijpoort, kanunnik van Oudemunster, die kandidaat was voor het college der geëligeerden.

Nederlandse historische bronnen 9 55

[P.S.] Ick hebbe noch geen occasie gehadt om met ymant aengaende het beramen van een logement147 te spreecken.

Utrecht, met grote haest, desen 17/7. september 1671.

15 Aan Van Weede van Dijkveld

Wezel, 19 september 1671

Mijn Heer, Den heer van Sandenburgh148 heeft mij d'eere gedaan van voorleden vrijdach op Amerongen te comen sien en te communiceren 't gene naar mijn vertreck van Utrecht aldaar was gepasseert, onder andere dat sijn broeder149 was dekaan van St. Pieter geworden, waarvan ick noyt voorhenen hadde gehoort dat Sijn Ho. Ed. daarom hadde gesolliciteert, gelijk mij teselver tijt bericht wierde dat soude sijn geschiet. Het is waar dat den domheer Wijlich150, die sich op mijn versoeck aan de here Both hadde geëngageert, mij des sondaghs tot Utrecht quam seggen dat de contrapartije van gemelte Both hem hadde aangeboden de decanije, in soo verre dat, alvorens die aan Both te geven, sij die aan Sijn Ho. Ed. souden confereren, sonder enige lasten, vragende mij raat wat hij soude doen. Waarop ick Sijn Ho. Ed. ter presentie van den heer van Wulven151 hebbe

147 Wellicht doelt Dijkveld op de voortdurende klachten van Amerongen, dat huisvesting en levensonderhoud van hem en zijn gevolg van achttien personen en twaalf à dertien paarden niet bekostigd konden worden uit het hem door de ridderschap voor zijn ambassade naar Munster ten laste van de Jufferenconventen toegewezen bedrag van ƒ500, - (RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 731-6, res. ridderschap, 3-4-1671; RAU, AHA, I, inv. nr. 101, Amerongen-Renswoude, 10-4-1671; ibidem 112, Amerongen-van Beusichem, 22-12-1671). 148 Diederik Borre van Amerongen, heer van Sandenburg, lid van de Utrechtse ridderschap (bijlage VI). 149 Frederik Borre van Amerongen, heer van Kersbergen, kanunnik van St. Pieter, werd 1-9-1671 met meerderheid van stemmen tot deken van dit kapittel verkozen (RAU, Arch. kap. St. Pieter, inv. nr. 52-11). 150 Adolf van Wylich, kanunnik van St. Pieter en tevens erfhofmeester van de keurvorst van Brandenburg (GAU, Notarieel archief, inv. nr. U031a014, 5-9-1671 (not. C. van Vechten)). In die laatste kwaliteit ontmoette Amerongen hem in Berlijn (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Van Reede-Ginkel, februari 1672). Hij hoorde tot zijn ruimere verwantenkring: zijn broer, Dietrich Philipp von Wylich zu Pröpsting, was in de jaren vijftig onderhandelaar in Den Haag namens de bisschop van Munster (Kohl, Von Galen, 45, 101 vlg.; RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-bisschop van Paderborn, 11-1-1672). 151 Hiëronymus van Tuyll van Serooskerken, heer van Wulven, oomzegger van Amerongen; zijn vrouw was een nicht van Karsbergen (bijlage V).

Nederlandse historische bronnen 9 56

4 Facsimile van een brief uit RAU, AHA, I, inv. nr. 100, in het handschrift van een administratief medewerker (brief nr. 15).

Nederlandse historische bronnen 9 57 geantwoort, dat ick bedencken hadde off sij dese aanbiedinge wel te goeder trouwe deden ende, als het al sulx was, off hij van sijn gereïtereert engagement in sulken geval sich meende te connen dispenseren en dat ick Sijn Ho. Ed. echter seijde niet te connen aanraden. En resolveerde gemelte heer Wijlich daarop alle voordere presentatie te sullen declineren en sich absoluyt bij Both te houden. 't Gene ick oock aan den heer van Sandenburgh hebbe geseijt en daarbij mijne becommeringe over het gepasseerde betoont, dewijl ick duchte dat Both en sijne vrunden over dese proceduren van den heer van Kersbergen, die, soo sij seggen, sich soo wel als Wijlich aan hem, Both, hadde geëngageert en sich met sijn eijgen stem nu deken hadde gemaakt, niet wel tevreden sullen sijn en het misschien aan onse gemeijne interessen in de vroetschap soude connen nadelich wesen. Doch gemelten heer was van contrarie opinie en seijde dat hij, U Wel Ed. daarover gesproken hebbende, deselve daarinne voort geen swaricheijt hadde gemaakt. Hij seijde vorders dat de heer Nellesteyn de heer Van der Hoolck niet hadde geantwoort op zijn missive wegens het cameraarschap van de Leckendijck, als niet wetende in wat voegen Sijn Wel Ed. sulx buijten verder engagement soude connen doen, en dat hij mij dede versoecken dat ick sulx wilde doen, waarop ick 't selve bedencken hebbe. Echter, omme den heer Nellesteijn in desen te voldoen hebbe ick den nevensgaanden152 aan den opgemelten heer geadresseert en daarinne soveel doenlijck verder engagement gedeclineert. Soo U Wel Ed. en de heer Nellesteijn oordeelt dat hij in die termen mach afgaan, can die sijn voortganck hebben, anders opgehouden werden. Wij hebben oock van de sake van den heer van Renswoude gesproken en ick hebbe Sijn Ho. Ed. betuijcht dat ick absoluyt van sentiment was uijt verscheijdene respecten volgens afsprake met gemelten here en U Wel Ed., dat die ‘simul et semel’ met het grote werk most vastgestelt werden, hetwelke hij meijnde dat bij vele in de vroetschap sijn swaricheijt soude ontmoeten. Ick seijde daarop van neen, alsoo dat niet aangingh, dat wij oock bij andere geen cleijne difficulteit souden rencontreren. Enfin, ick meijne dat wij malcanderen moeten te verstaan geven dat het één sonder het ander geen voortganck sal hebben {dewijl het mij toeschijnt dat wij ons al te veel flatteren ende imagineren meer vrunden te hebben als wel inderdaat waar is, ja daar is sulken taal bij sommige op Amerongen gevoert dat, soo men niet omsichtich procedeert, misschien één van ons beijden noch wel grote obstaclen onder de ridderschap namaals soude ontmoeten}f. Gemelten heer nam aan al het gepasseerde tusschen ons, U Wel Ed. en de heer Nellesteijn te communiceren en dat hij mij van tijt tot tijt soude schrijven wat der soude occurreren en insonderheijt hoe de heer Van Dinteren cum suis het voorverhaalde opnam, dat mij noch al becommeringe geeft. Voor het overige gedrage mijn tot mijne publique aan de regeringe. Verblijve - - -

152 Niet aangetroffen. f Tussen {}: in margine zonder plaatsaanduiding.

Nederlandse historische bronnen 9 58

16 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 22 september 1671 rec.a, 24 september 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Den vijffden deses hebbe ick U H. Ed. G. geadviseert153 wat mij was voorgecomen off gecommuniceert. Sedert hebbe ick U H. Ed. G. aengenaem schrijven van den 19/9. ontfangen ende kennisse van den inhout gegeven volgens U H. Ed. G. goetvinden. De missive aen den heere Van der Hoolck is aenstonts voortgesonden. Ende, soo ick beright worde door den heere van Sandenborgh ende anderen, draeght sich den domheer Bot over het gepasseerde ontrent de decanije al seer discretelijck ende sulx heeft mij de heere van Welland oock geconfirmeert. Dan, de heer Van Beeck continueert niet alleen sijn sollicitatie tot de plaetse in de finantie - ende wort daerinne met allen ijver van den heere Dinteren gesecondeert -, maer de laeste persisteert van nergens toe te willen verstaen off den bekenden heer tot het burgemeesterampt te helpen promoveren sonder van denselven ende de verdere vrienden alvorens te hebben specifique beloften ende verseeckeringen van de nominatie voor den heer Both. Aen het eerste soude niet veel gelegen sijn, alsoo de burgemeester Hamel daerontrent van haer niets en vordert ende misschien buijten haer vermeijnt verseeckert te wesen, maer tot het andere can de heer Nellesteijn selfs niet verstaen, veel min de sijne persuaderen, want Sijn Ed. heeft aan sijn swager154 ende andere correspondenten belooft sigh ontrent die plaets in de geëligeerden te sullen houden buijten alle engagement ende can daervan nu niet aftreden. Oock soude dat misschien nieuwe difficulteijten bij de gemelte sijne swager ende andere corresponderende veroorsaecken, waerom dan de heere Nellesteijn selfs ende door anderen de heere Van Dinteren meermaelen heeft aengeboden om, terwijl Sijn Ed. geen positive belofte doen can, deselve in de beste forme te sullen verseeckeren, dat buijten sijn communicatie ende goetvinden ontrent dat point niet sal doen ende hem daerontrent, met de saecke selfs off met andere middelen ende redenen, contentement doen hebben, oock noyt sijn swaegers broeder155, off diegene die men soude willen noemen ende daer bedenckinge op soude connen vallen, te sullen nomineren. Ende dat Sijn Ed. gelijcke toesegginge ende verclaeringe van de considerabelste onder de correspondenten sal procureren, doch dat alles is tot nogh toe te vergeefs ende wert wel bij den heer Dinteren niet verworpen,

153 Niet aangetroffen. 154 Het vroedschapslid Jacob Martens: zie bijlage IX. 155 Jacob Martens wilde zijn broer Carel, kanunnik van St. Marie, op de nominatie voor de geëligeerdenverkiezing plaatsen.

Nederlandse historische bronnen 9 59 maer oock niet aengenomen. Ende ondertusschen vervolght Van Beeck sijne sollicitatie ende onderhout Van Dinteren de conferentiën met de burgemeester Van der Dussen. Ende, off men schoon oock buijten haer negentien à twintigh stemmen seeckerlijck can uijtmaecken, soo thoont de heere Nellesteijn veele becommernisse ende froideur om het daerop te willen waegen. Ende daerenboven heeft de heere Van Someren156, die altemet met de heere Van Dinteren spreeckt, aen den heere van Sandenborgh ende mij geseijt bedacht te sijn dat, als het op een stemminge soude aencomen off sijn oom, de burgemeester De Leeuw157, dan niet sal difficulteren ende dat Sijn Ed. oock niet geerne soude sien dat sijn broeder158 met sijn votum den uijtslagh in prejuditie van de burgemeester Van der Dussen soude geven. Soo dat ick vreese dat, ingevalle de heere Dinteren in 't corte niet anders comt te resolveren, de heer Nellesteijn, off volcomentlijck eerselen, off soo traegh ende difficyl worden sal dat het werck van den october gantsch sal comen te fluctueren. Ondertusschen geeft het mij veel moeijte ontrent die andere heeren, die niet wel connen inschicken off begrijpen dat de heer Dinteren soo veel bedìngen wil maecken, buijten off tegens 't gene in 't begin voorgeslaghen oft gepresupponeert is geweest. Ick sal evenwel niet naelaten alles wat tot bereijckinge van het ooghmerck dienen can naer mijn cranck vermogen te contribueren ende mij soodanig te dragen dat, indien een ander comt te manqueren, ick altijt sal connen doen blijcken de saecke met alle getrouwicheijd te hebben gehandelt ende alomme vigileren voor de intresse van diegene, die ick versoecke te willen geloven dat ick ben - - -

[P.S.] Ick hebbe aen den heer van Sandenborgh op desselfs vrage geantwoort, dat ick mede soude oordelen dat de domheer Both ten opsighte van [de] electie aen Sijn H. Ed. te veel gelegen soude sijn om ter saecke van de decanije ontrent de nominatie aen den heere van Kersbergen ondienst te willen doen, dogh dat deselve moste weten hoedanigh sigh aen hem moght hebben voor sijn stemme geëngageert.

Utrecht, desen 12. september 1671 [o.s.].

156 Johan van Someren, lid der geëligeerden, kanunnik van St. Jan. 157 De oud-burgemeester Dirk de Leeuw: zie bijlage IV. 158 Het vroedschapslid Willem van Someren.

Nederlandse historische bronnen 9 60

17 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 6 oktober 1671 rec.a, 8 oktober 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heere, De twee voorgaende posten hebbe ick bij manquement van stoffe aen U H. Ed. G. niet geschreven ende oock geen missiven van U H. Ed. G. ontfangen, ende nogh wete ick van het publicq niets te adviseren. Alleen bedroeft mij sonderlingh dat, off bij vele de gedreijchde swaricheden niet genoechsaem werden geapprehendeert, off bij anderen particuliere speculatiën al te veel wort toegegeven ende daerdoor den Staet gelijck als sonder beweging gestelt. Van 't werck van Coelen hoort men wèl van quade geruchten, maer niets van remediën daertegens te gebruijcken. Aengaende de gedaghten ontrent de Croon van Vranckrijck weijgert Zeland niet alleen mede te bewilligen in het verbod van de coelewijnen159, maer wil oock dat van de brandewijnen naer aenstaende januarie niet continueren. Ende daer de andere provintiën oordelen dat soodanige resolutiën, rigoureuselijck wordende geëxecuteert, de coninck van Vranckrijck souden connen brengen tot een beter verstant met desen Staet, poseert deselve in haer provinciaal advis dat die majesteijt daerdoor meer sal verwijderen ende aengeset worden. Ende spreeckt men wèl van besendinge nae Sweden ende Denemarcken, maer comt tot geen besluijt ende ondertusschen hebben andere coningen ende potentaten aldaer extraordinaris ministers. Het particulier in onse provintie off stadt begint sigh nu wel te schicken. De burgemeester De Leeuw ende de heer Van Someren in de vroetschap betuijgen nu sigh te sullen voegen. Met den heere Dinteren ende Bot, jegenwoordigh geen ander gevolgh als misschijn van Kerckraed160 maeckende, is nu drie weecken getracteert ende van deselve nogh niet positijfs erlanght. D'eenen dagh schijnt dezelve wat te geven ende d'andere verdwijnt dat wederom, daervan de vrouwe van Amerongen161 selfs particulariteijten - die mij soo vreemt als onbetamelijck voorcomen - sijn wedervaeren ende aen U Ed. G. ongetwijffelt sullen sijn overgeschreven ende daervan ick andere importante tot een bijeencompste, met U H.E.G. permissie, sal reserveren. Ick can mij over de proceduyren van die heeren, als oock van sommige anderen,

159 Zeeland wilde een invoerverbod alleen in overweging nemen, indien dit ook voor granen en koolzaad zou gelden (Elzinga, Voorspel, 300). De term ‘coelewijnen’ wordt waarschijnlijk gebezigd ter onderscheiding van ‘brandewijnen’. Vgl. Fruin, Brieven van De Witt, IV, 166-176. 160 Arnoudt van Kerckraedt, lid van Utrechtse vroedschap, gehuwd met een nicht van Cornelis van Beeck: bijlage X. 161 Margaretha Tumor, echtgenote van Godard Adriaan van Reede van Amerongen.

Nederlandse historische bronnen 9 61

5 Facsimile van een brief van Everard van Weede van Dijkveld, RAU, AHA, I, inv. nr. 124 (brief nr. 17).

Nederlandse historische bronnen 9 62 met haer dicmaels hebbende geconfereert, niet genoegh verwonderen. Ende hebbe wel ondervonden dat, ingevalle men sigh niet hadde geassicureert van Van Beeck cum sociis, dat het werck van october gans in duijgen soude hebben geraeckt, voornamentlijck dat de burgemeester De Leeuw, gelijck in voorgaend is verwittight, mede begos te flauwen off eerselen. De heeren Nellesteijn ende Hamel hebben nu huijden met deselve afspraeck gemaeckt ende op morgen off overmorgen sal een bredere bijeencompste van de vrienden wesen ende sal dan blijcken dat selfs buijten de heeren Dinteren ende Both twee à drie en twintigh heeren van één sentiment sijn, soodat nae alle aparentie een gewenschte uijtslagh te wachten staet. 't Welck hopend, sal nae offre van mijn geringe dienst blijven - - -

[P.S.] Noyt hebbe ick part gehadt aen eenigh beleijt van saecken daer met soo veel delayen, uijtvluchten ende ...g ende buijten streecken is gehandelt, als in dese bij sommige is gedaen ende daerdoor deselve dicmaels in hasard is gestelt geweest.

Utrecht, desen 26. september 1671 [o.s.].

18 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 9 oktober 1671

Mijn Heer, Het becommert en bedroeft mij niet weijnig uijt U Wel Ed. missive van de 6. deses te vernemen de flauwicheijt ende laxharticheijt ende bovenal de verschillen tusschen en in de provintiën bij dese gevaarlike constitutie van tijden en saken, daar alles schijnt den Staat te dreijgen ende te gelijck met een ongelooflicke macht op den hals te sullen vallen ende waartoe de preparatiën alomme soodanich werden gemaakt in dese gewesten. En de omstandicheden van dien bij mij van post tot post door den heere griffier aan den Staat sijn verstendigt ende dat niet de minste opmerkinge bij deselve daarop wert genomen. Doch het schijnt dat Godt de Heere die om haar welverdienende sonden wil straffen ende haar sijn genade onttrecken. {Ick verwittige aan den heer griffier op heden162 wederom in continuatie als voren al hetgene mij daaromtrent van dach tot dach ontmoet en soude U Wel Ed.

g Een moeilijk leesbaar woord. 162 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8558, nr. 25, 9-10-1671.

Nederlandse historische bronnen 9 63 het dubbelt wel oversenden, maar nademaal de materie soo lange valt, is mij onmogelijck dat ick daar yder maal copyen van can laten maken. Twijfele echter niet, offschoon de inhout hier en daar secretesse vereijst, off mijne brieven sullen Haar Ed. Mo. toecomen}h ende sal ick mij daarin gerust stellen, dat ick niet en onderlate alles wat mij bij dese gevaarlijcke tijden occurreert getrouwelijck over te schrijven, schoon het bij sommige weijnich {wert geapprehendeert}i. Dat de saken jegens den 1/11. october zich wèl laten aansien is mij seer aangenaam, doch noch aangenamer sal mij wesen als die, tot hare perfectie gebracht sijnde, den bekenden heer en de sijne het gemene welwesen van ons l[ieve] vaderlant met meerder ijver sullen behartigen als het voor henen niet is geschiet. ‘Sapienti sat’163. Mijn confrater ende buyrman164 schrijft mij met de hedige post165, dat Van Dinteren en Both wèl sullen wesen ende de heeren De Leeuw en de jonge Van Somere166 daar toe veel hebben gecontribueert, de eerste van de twee laatste in consideratie van sijn ende mijn persoon. Het schrijven van de heeren van Renswoude, Schonauen167 ende Wellant gaat soo breet niet, oock niet dat van de vrouw van Amerongen. Watter van sij is Godt bekent, in wiens protectie ick U Wel Ed. bevele - - -

19 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 9 oktober 1671 rec.a, 11 oktober 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heere, In het werck dat hyer jegenwoordigh op het tapijt is, blijckt oock dat van de wereltsche saecken niet seeckers vóór den uijtslagh is te oordelen. Voorleden dijnsdagh hebbe ick U H. Ed. geadviseert hoe groote aparentie van succes sigh opdede. Nu schijnt weder alles te fluctueren ende dat principalijck uijt de manier van doen van den heere Dinteren, die bij veelen, soo

h Tussen {}: in margine zonder plaatsaanduiding. i Tussen {}: in margine zonder plaatsaanduiding. 163 ‘Sapienti sat est!’: ‘Voor de verstandige is het genoeg!’ (Terentius, Phormio, III, 3, 8). 164 Diederik Borre van Amerongen, heer van Sandenburg. 165 RAU, AHA, I, inv. nr. 103, D. Borre van Amerongen-G.A. van Reede van Amerongen, 26-9/6-10-1671 (ontvangen 8-10). 166 Willem van Someren. 167 Frederik van Reede van Renswoude, toen nog heer van Schonauwen, kanunnik ten Dom, de zoon van Johan van Reede van Renswoude, die eveneens kandidaat was voor het eerste lid.

Nederlandse historische bronnen 9 64 ick gelove, voor een ware reden ende bij anderen een pretext van hare becommernisse off irresolutie veroorsaeckt. Nadat deselve168 voorleden sondagh met den heer Van der Dussen ende desselfs vrienden in een conferentie - door absentie van eenigen vruchteloos afgelopen ende geprorogeert - geweest was, soude deselve, soo geseijt wert, de heer Van Beeck tot de bewuste continuatie169 hebben soecken te persuaderen. Ende dat onder voorgeven dat daerdoor de pretentie van den domheer Bot170 soude worden geassicureert. Ende [soude Van Dinteren] nogh voorleden woensdagh - hoewel maendagh en dynsdagh het contrarie selfs ende door anderen aen den heer Nellesteijn hebbende belooft en verseeckert - soo groote en positive toesegginge aen Van der Dussen hebben gedaen, jae, van sulx in nadere conferentie te sullen bevestigen, dat deselve daerop niet alleen nieuwe moet heeft genomen, maer oock anderen door dat middel en motif [heeft] getraght te persuaderen. Ende off Van Dinteren 't selve ontkent soo breet te sijn, soo staet hij evenwel toe op dat subject ten dien dage met Van der Dussen te hebben gesproocken en oock op 't afscheijt te hebben geseijt dat, als 't Van der Dussen hem van doen hadde, dat hij hem conde ontbieden, dat hij thuijs off aen 't stadthuijs soude wesen. Ende oft nu schoon Van Dinteren aenbiedt van 't avont mede in de conferentie, in faveur van Nellesteijn te houden, te sullen verschijnen en aldaer sigh tot genoegen te sullen verclaeren ende oock sigh tegens Nellesteijn en anderen resoluijt ende liberael uijt ende sijne genegentheijd betuijght, soo wort sulx bij velen evenwel niet aengenomen. Ende sommigen, daeronder beijde Van Beecken171, meijnen ende seggen dat hij de vrienden sal bedriegen, andere dat hij 't onder d'hant met Van der Dussen eens [is], dat hij t'avont bedìngen sal voorslaen die niet sullen connen worden opgevolght. Ende tot het laeste geeft aenleijdinge dat de heer Bot huijden nogh soude hebben geseijt aen ymand van sijn confraters dat hij de saecke soude overgeven. Mits172. Nu worde ick in 't seecker beright dat Van Beeck cum suis om die reden off pretexten sigh absoluijt aen Van der Dussen soude hebben overgegeven, 't welck, waer sijnde, anderen sal doen bransleren ende de gehele saecke van den october in onseeckerheijd brengen. Vóór het uijr gestelt tot de bijeencompste sal ick de heeren Nellesteijn, Hamel ende anderen nogh sien ende sooveel doenlijck bij dese heeren besorgen dat, hoe het moghte loopen, de particuliere interessen van U H. Ed. G. mogen worden verseeckert, daertoe alle de vrienden sigh volcomen thoonen geporteert. Ick can niet genoegh clagen over de quade conduite van eenigen ende vuijle manquementen van anderen ende sal dat reserveren tot ick de occasie sal hebben

168 Namelijk Van Dinter. 169 Namelijk van Van der Dussen als burgemeester. 170 Om op de nominatie voor het eerste lid te komen. 171 Cornelis en Frederik van Beeck, oom en neef, beiden lid van de vroedschap: zie bijlage X. 172 Onderstreping in de tekst.

Nederlandse historische bronnen 9 65 van U H. Ed. G. mondeling te mogen onderhouden en ondertusschen deselve bidden te willen geloven dat in alle voorvallen sal thoonen te sijn - - -

[P.S.] De heer Van der Hoolck heeft oock door twee brieven getraght Nellesteijn de saecke te dissuaderen en in de laeste van deselve, op gisteren afgesonden, alderhande motiven gebruijckt om hem te intimideren, onder andere mede dat soo swaeren wolck over den Staet hanght, dat Vranckrijck wat quaets voor heeft, Engeland seer avert van ons is ende Colen sal worden belegert, ‘sed quod spem pro proxima vice non abjiceret’173.

Uijtrecht, met groot haest, den 29. september 1671 [o.s.].

20 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 13 oktober 1671 rec.a, 15 oktober 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heer, Naer het afgaen van mijnen laeste {, in dewelcke ick U H. Ed. G. hebbe geadviseert de apprehensie van den quaden onverwachten uijtslagh, voornamentlijck spruijtende uijt de verfoeijelijcke wispeltuyricheijd ende onstantvasticheijd van Van Beeck cum suis, pretexterende de bedeckte en bedriegelijcke maniere van doen van den heere Van Dinteren,}j vernam ick dat Splinter174, Solingen175 ende Velthuijsen176 (die altijt swaricheijd had gemaeckt van bij overslagh van weijnigh stemmen de burgemeester te verlaeten) haer - vermits Dinteren soo bleef hangen ende op beijde de custen geseijt wierd te negotiëren - aen die sijde hadden overgegeven. Ende sulx denselven avont in de conferentie, alsdoen wordende gehouden, voorgecomen sijnde, wierde evenwel getelt dat voor de heere Nellesteijn, buijten Van der Hoolck - die niet soude overcomen - nogh negenthien heeren waeren

173 ‘Maar dat hij de hoop voor de volgende keer niet moest laten varen’. j Aan het hoofd van de brief met verwijsteken ingelast. 174 Jacob Splinter, lid van de Utrechtse vroedschap. 175 Nicolaes van Solingen, lid van de Utrechtse vroedschap. 176 Dr. Lambert van Velthuysen, lid van de Utrechtse vroedschap.

Nederlandse historische bronnen 9 66 genegen177. Alleen wierde enige twijffel geslaegen aen Kerckenraed ende seijde Dinteren gehoort te hebben dat Tinthoff178 dien naemiddag sigh weder voor Van der Dussen soude hebben geëngageert, waerover goetgevonden wiert dat met die twee persoonen door d'een ende d'ander nader soude worden gesproocken en de resolutie tot des anderen daeghs, sijnde saterdagh te avont, uijtgestelt. Hamel ende Martens179, die yder apart bij Tinthoff gingen, vonden deselve wèl, maer de rapporten van Kerckenraad liepen tegens malcander, daerdoor dan Mansvelt180 difficulteerde om het op achtien stemmen te wagen ende Hamel thoonde sigh oock swaerhooffdigh. Doch op de naemiddagh relateerde de heere Nellesteijn in mijn presentie aen die twee heeren dat Kerckenraad wèl was ende even te vooren sijne beloften aen Sijn Ed. hadde vernieuwt ende, als het daerop aenquam, dat men hem in de conferentie soude connen versoecken ende daer sijn verclaringe selfs innemen. Mansfelt evenwel bleeff daerbij dat verseeckert was, dat hij contrarie belofte aen d'ander sijde hadde gedaen ende dat oock van goeder hand was beright dat Dinteren nogh met vrienden van Van der Dussen stonde in onderhandelinge ende, als hij soude sien dat het op een stemme oft twee soude aencomen, dat hij dan nogh met Van der Dussen soude gaen accorderen ende dat deselve soo weeck ende benart was, dat alles soude opvolgen ende belooven ende dat daerdoor dan het gantsche ooghmerck van suppletie van ons lith soude in confusie geraecken. Dat in allen gevalle, dewijl men met soo weijnigh persoonen soude overslaen ende verscheijde onder deselve waeren die de domheer Both waaren genegen - daertoe nogh Nellesteijn, nogh sijluijden, nogh oock Nijpoorts vrienden [sigh] oyt souden verstaen -, soo souden die altijt aen haer de marckt connen stellen ende, als men haer 177 Bij de brief van 13 oktober bevindt zich het volgende lijstje met 19 (door ons aangevulde) namen. [Johan van] Nellesteyn [Hendrik van] Wijckerslooth [Dirk de] Leeuw [Gerard van den] Helm [Hendrik van] Meirkerck [d.i. van Merkerck] [Nicolaes] Hamel [Samuel] Gerobulus [Johan van] Mansvelt [Rudolf] Tinthoff [Jacob van] Dinter[en] [Cornelis de] Goeyer [d.i. de Goyer] [Anthony van der] Nijpoort [Peter] Bot[h van der Eem] [Jacob] Martens [Willem van] Someren [Weyer van] Overmeer [Arnoudt van] Kerckenraad [d.i. van Kerckraedt] [Gualtherus van] Nellesteyn [Anthony van] Middelcoop

178 Rudolph Tinthof, lid van de Utrechtse vroedschap. 179 Jacob Martens, lid van de Utrechtse vroedschap. 180 Johan van Mansveld, lid van de Utrechtse vroedschap.

Nederlandse historische bronnen 9 niet alles soude inwilligen, overvallen bij de anderen die, door de veranderinge van october sullende wesen gepiqueert, haer geerne soude ontfangen. Ende Hamel advoueerde bijnae alle 't selve. Ick vonde dat discours seer vreemt ende seijde nopende het eerste dat men sigh

Nederlandse historische bronnen 9 67 behoorde te vergenoegen met die aanbiedinge van Kerckenraad in conferentie te hooren ende dat geen schijn hadde dat Dinteren, die sedert vrijdaghsmorgens nu al hadde gedaen wat conde, in een saecke daerinne soodanige heeren buijten de vroetschap waren geïnteresseert, soo schandelijck soude manqueren, ende dat geen grooter gerustheijd in alle correspondentiën conde hebben als de verclaringe die men aen malcander in een solemnele bijeencompste doet. Ende off het tweede all schoon hadde eenige consideratiën, dat deselve te vooren hadde moeten wesen overwogen. Dat de saecke nu niet meer was in sijn geheel. Ende dat de heere Mansfelt in mijn tegenwoordicheijd voor desen aen de burgemeester Nellesteijn hadde verseeckert de saecke op 20 stemmen te willen laeten afrijden. Dat, Hoolck niet comende, de 19 soo wèl waren als 20. Sijn Ed.181 repliceerde daarop dat sulx wel waer was, maer dat doen in de schets van 20 waeren gereeckent geweest drie à vijr van sijne vrienden, die nu aen d'ander sijde waeren, ende dat, in plaetse van deselve, aen dese sijde nu waeren anderen, die altijt geslaegen partijen waeren geweest. Ick meijnde dat dat onderscheijd tijdichlijck hadde moeten wesen aengedient. Dat met haer voorweten alle die in de correspondentie nu souden sijn, waeren gesolliciteert; dat het nu te verre was gecomen om te eerselen. Ende, hadde de heer Nellesteijn te vooren schoon geseijt het op een stemme off twee niet te willen wagen, dat Sijn Ed., wiens werck het was, het nu anders verstonde. Ende voorts nogh eenige redenen gewisselt sijnde ende de heere Nellesteijn clagende, dat men soo doende hem soude ludificeren ende ten thoon stellen, scheenen die heeren een weijnigh beter te worden geanimeert ende gingen soo voort te saemen naer de bijeencompste182. Dogh daerna hebbe ick verstaen dat, deselve aldaer de voorseijde ende dergelijcke difficulteijten ende pretexten inhererende ende Nijpoort oock bang wordende, de saecke wierde geabandonneert. 't Welck mij van harten leet is ten opsichten van den goeden heer Nellesteijn ende mij doet wenschen dat ick, op verlies van wat groots, daerinne niet en ware gemenght geweest. Ick hebbe evenwel een goede intentie ten besten van 't gemeen daerinne gehadt ende moet nu gedult hebben. Maer was U H. Ed. G. hyer geweest, ick houde voor seecker dat de saecke anders soude hebben uijtgevallen. Dinteren cum sociis souden soo niet hebben gemarchandeert en de conclusie all voor drie à vyer weecken gemaect sijn geweest. Ende U H. Ed. soude in de geboort hebben gestuijt oft gesmoort particuliere speculatiën die andere sulcke directie hebben doen nemen off aensien ende misschien voeden; doch daerom can sigh evenwel Mansvelt ende Hamel niet excuseren. Den goeden heer Nellesteijn is seer te onvreden ende onder anderen, off boven anderen, op Boot183, aen wien hij alleen toeschrijft dat Dussen veel moets heeft

181 Van Mansveld. 182 Namelijk de bijeenkomst, genoemd in brief nr. 19. 183 Dr. Cornelis Booth, lid van de Utrechtse vroedschap, wiens vrouw Digna van Wijckerslooth zijn nicht was: bijlage VII.

Nederlandse historische bronnen 9 68 gehouden ende dat Van der Hoolck sich het werck heeft ontrocken. Ick hebbe connen mercken dat Sijn Ed. verhoopt ende geerne soude sien dat U H. Ed. G. bij gelegentheijt aen hem, op dat subject schrijvende, soude laeten blijcken dat U H. Ed. G. seer vreemt ende ongevalligh is voorgecomen dat Boot aan hem soo veel ondienst heeft gedaan, daer hij nogtans desselfs soon tot het cameraerschap184 soo ernstigh aen [U] H. Ed. G. hadde gerecommandeert ende altijt voor hem ende de sijnen sigh soo genegen hadde gethoont. Hamel is gisteren weder bij mij gecomen; hebbe mij aen denselven hooghlijck beclaeght en oock geëxpostuleert. Hij allegeert boven 't verhaelde tot sijne verschooninge dat Mansvelt in de conferentie absoluijt soude hebben geweijgert het met de negentien stemmen te hasarderen. Dat oock de schepen De Goeyer185, aldaer niet present, door sijn neef Nijpoort hadde doen seggen wèl één van de negentien, maer niet van de achtien te willen wesen ende dat Kerckenraad saterdagh 's middaghs aen drie heeren tegelijck hadde verseeckert voor Van der Dussen te sullen stemmen (ende dat is mij van dage door één van de drie heeren geconfirmeert). Ende dat derhalven, de saecke genoeghsaem desperaet sijnde, hij geoordeelt hadde best te wesen deselve te laten glijen om in cas van ontstentenisse het dessein ontrent ons lith niet mede te ruïneren, doende daernevens seer hooge protestatie van tot uijtwerckinge van 't selve alles te sullen toebrengen wat in sijn vermogen is. Ick hebbe eijndelijck sijn excusen ende defentie onbeantwoort gelaten ende alleen geseijt dat de uijtcompste soude wijsen hoe hij die saecke ook meijnde ende soude behartigen. Naderhant heeft de schepen Velthuijsen mij comen bekent maecken dat Van der Dussen, in presentie van de heeren Foeijt186, Steenbergen187, Zuijlen188, Van Beeck en hem hadde gerenuncieert van de pretentie van sijn broeder189. Oock belooft [hij] de suppletie van de vacerende plaetsen in de geëligeerden metten eersten, oft soo ras sulx goetgevonden wiert, te sullen voorstellen, over de persoonen, daertoe te nomineren, met haer, buijten eenige particuliere off eijgen interesse, te sullen corresponderen ende in specie de heere van Wellant te sullen gunstich wesen ende tegelijck de saecke van den heere van Schonauwen te bevorderen. Ende heeft de heere Steenbergen mij all 't selve met alle de eijgen omstandichheden wesen bevestigen ende beijde die heeren voeghden daerbij, dat Dussen nu wel soo was omset dat hij genootsaeckt soude wesen 't selve te presteren ende sij beijde sijn daertoe oock volcomentlijck geporteert. Als dat effectivelijck wierde naegecomen soude nogh wat sijn, maer 't is een wensch ende het gepasseerde geeft

184 Nellesteyn had Cornelis Booths zoon Everard aan Van Reede van Amerongen gerecommandeerd voor de post van ‘camelaer’ van het waterschap Lekdijk Bovendams. 185 Dr. Cornelis de Goyer, lid van de Utrechtse vroedschap. 186 Reynier Foeyt, lid van de Utrechtse vroedschap. 187 Dirk van Steenbergen, lid van de Utrechtse vroedschap. 188 Dr. Hendrik van Zuylen, lid van de Utrechtse vroedschap. 189 Johan van der Dussen, schout en dijkgraaf van stad en land van Rhenen. De aard van de pretentie wordt niet duidelijk. Een kandidatuur voor het eerste lid is minder waarschijnlijk daar hij blijkbaar geen kanunnik van een kapittel was.

Nederlandse historische bronnen 9 69 groote oorsaeck van achterdoght ende becommernisse voor het toecomende, 't welck moet worden afgewaght. Ondertusschen soo recommandeer ick mij in de continuatie van U H. Ed. gunstige vrientschap ende sal nae offres van mijne geringe dienst blijven - - -

Utrecht, desen 13/3. october 1671.

21 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 16 oktober 1671

Mijn Heer, Ick versta uijt U Wel Ed. schrijven in 't brede het gepasseerde van de 1. october tot Utrecht ende dat de saken een anderen uijtslach hebben genomen als men wel hadde vermeijnt. Mij jammert den goeden heer Nellesteijn, dat men die soo ten toon heeft gestelt ende Sijn Wel Ed. is opgeschoven bij diegene daar men het beste vertrouwen van hadde. Het is niet vreemt dat Godt de Heere den Staat sijn segen onttreckt ende deselve met soo veele onheijlen dreijgt, daar de regenten malcander soo trouwlooslijck handelen, doch een yeder sal van sijn doen moeten rekenschap geven. Ick blijve U Wel Ed. verobligeert dat hij de interessen van den heere van Wellant noch aanneemt, offschoon op alle de beloften, die men U Wel Ed. in sijn regardt heeft gedaan, ick ter werelt geen staat en make. Oock hetgene ick mij aan den voornoemden heer van Wellant laat gelegen sijn, mij niet sal doen veranderen van resolutie omme mijne actiën neffens U Wel Ed., de heer Nellesteijn en andere cordate regenten omtrent de regeringe in dese bedroefde en verwarde tijdt sodanich aan te stellen, als ick voor Godt met een goede consciëntie moete verantwoorden, daar come oock van wat het wil. De tijden sijn, Godt betert, jegenwoordich soodanig, dat ick mij nacht ende dach becommere ende niet en sie, hoe dat bij soo een verwarde ende fluctuerende regeringe, soo ick die met permissie soo mach noemen, onsen Staat buijten het grootste gevaar sal connen blijven. Ende waarvan alle de apparentiën van dat deselve in corten sal beoorlocht werden, sich hier en in de omleggende landen diermaten vertoonen dat niet een enich mensch van verstant en oordeel daar meer aan twijffelt. Latende den heere prince van Straasburgh190 en monsieur Verjus selfs niet na sulx tegens de voornaamste ministers te seggen, dat dat de intentie van

190 Franz Egon von Fürstenberg-Heiligenberg, minister van de aartsbisschop-keurvorst van Keulen en bovendien sinds 1663 bisschop van Straatsburg.

Nederlandse historische bronnen 9 70 den coning sijn meester met sijne adherenten is, met aanmaninge aan dese stadt dat sij sich van Haar Hoochmo. interessen affhouden ende al hare alhier leggende volkeren uijtschaffen, off dat hij sijn ressentiment daarvan sal tonen. Ick schrijve twe maal ter weecke aan den heer griffier, oock somwijlen aan de heer raatpensionaris 't gene mij alhier occurreert, maar ick verneme niet dat veel daarop wert gereflecteert. Ja selfs, dat de besendinge naar [de] coningen en vorsten in 't noorden, bij dese tijden soo nodich, wordt voortgeset, daar ick nochtans met vorige posten heb geadviseert dat ick alhier aan de ministers van Brandenburgh en de hertogen van Brunswijck en Lunenburgh heb connen bespeuren dat een nader alliantie met deselve aan te gaan hunne meesters niet onaangenaam soude wesen, maar deselve tot elcanders securiteit ten hoochsten dienstich oordeelden. Het sal sijn bedencken hebben, doch, naar het oordeel van alle in creijchsaken ervarene, ten hoochsten nootsakelijck [sijn] off den Staat sal resolveren meerder aantal van militie, voornamentlijck van ruijters en dragonders te werven. Ende meijnt men dat ten minsten noch 4.000 paarden ende 3.000 dragonders souden werden gerequireert, die na gissinge met een millioen rijxdaalders op de been gebracht ende voor een geheel jaar onderhouden souden connen werden. Ende soude de vraagh wesen, of het beter ware de lantprovinciën in cas van oorloch ten proye van de vijanden ten besten te geven, off wel dese costen boven de menichvuldige die men, Godt betert, sedert het jaar 1651191 heeft moeten supporteren, te dragen ende sich selve daardoor secuur te stellen. Bij mij leijt het soo, dat ick wenste dat ick mijn driedubbele portie daarin mochte dragen ende dat hetselve al ware geconcludeert. Men tracht hier dese stat te bevredigen en, gelijck als voorseijt is, van Haar Hoochmogenden af te trecken en off schoon vooralsnoch sich daertoe weijnich apparentie opdoet, soo ben ick voor mijn particulier van opinie dat de Staat aan de conservatie van deselve, nu men siet dat Vrancrijck ons wil beoorlogen, ten hoochsten behoorde te laten gelegen sijn. Want soo wij die aan de hant hebben ende een sterk garnisoen daar binnen, gevoecht met dat van de Churfurst van Brandenburgh die, afsonderlijck van andere vorsten, inclineert sijne volkeren hier mede in te leggen, ende dat wij met denselven hadden eene alliantie defensive, soo is het palpabel en demonstratif dat men uijt dese stat met grote advantage op den vijant ten allen tijden soude connen ageren ende dit stift met de omleggende landen in contributie stellen, met welke contributie men een armée van 10 à 12.000 man soude connen onderhouden, na het oordeel van alle diegene die den oorloch verstaan. Ick doe alles wat ick can, dat ick b[urgemeesters] en r[aad] van dese stat doe begrijpen dat sij haar inseparabel van Haar Hoochmo. ‘hoc rerum statu’ moeten houden, maar ick meijn oock dat men van wegen den Staat met aanbieding van secours en gelt hun het hert wat onder den riem behoorde te steken - ende

191 De Grote Vergadering van 1651 had de militie tot een vooral gewestelijke aangelegenheid gemaakt.

Nederlandse historische bronnen 9 71 waarover ick wel schrijve, maar weijnich antwoort become - om haar stantvastich te doen blijven. Want het is onmogelijk dat sij bij den oorloch connen neutraal blijven, ende soo sij Vrancrijck met sijn adherenten toevallen, soo sullen sij niet alleen een grote advantage daaruijt trecken, maar altijt een plaats hebben, alwaar sij haar recreutes met grote commoditeit connen maken. En hierom geeft Verjus haar soo goede woorden, die neffens den b[isschop] van Munster, hertogh van Nieuburgh en Hanover ‘omni modo’ laboreren om haar met den Churfurst192 te bevredigen en waarvan de Brandenburgse nevens mij grote jalousie hebben. En ofschoon enige in de stat dit met mij en de Brandenburgse in denselven sin opnemen, soo is hunne regeringe nochtans soo verdeijlt dat ick niet can besluijten wat van het een off ander noch sal worden. Een pijl, in cas sij accorderen, die ick noch op mijn koker hebbe, is dat ick haar sal persuaderen geen tractaten aan te gaan als onder het garant van den Staat neffens andere, ende daartoe wil Vrancrijck, Churcoln, Munster ende Nieuburgh geensints verstaan, maar meijnen dat van den Westphaalschen Creits haar genoegh behoorde te wesen. Dat haar onsekerder soude stellen ten opsichte van de dispariteit in den Creits, als off sij de minste prins van Duijtslant tot garandeur hadden, en dit verstaan de Brandenburgse neffens mij oock soo, dewelke mij daarin seconderen. Waerom ick bovenal meijne dat wij dien prince, die ick voor de considerabelste in Duijtslant van macht en volk aansie, neffens het huijs van Bronswijck, ten hoochsten moeten mesnageren. Ende gedencken, soo men haar met gelt daartoe moet brengen, gelijck het sal moeten geschieden, dat het beter is wat te geven als alles te verliesen en een jaar dubbele costen te doen en sich te evertueren, want het is niet apparent dat sij, hun hooft voor d'eerste maal stotende, in 't ander jaar sullen weer comen. U Wel Ed. pardonnere mij dit lang discours ende neme der uijt 't gene hij best oordeelt en debitere het sulx daar hij meent van vrucht te connen sijn. Ende wensch ick alsnoch dat meerder aantal van extraordinaris gedeputeerden na Den Hage mogen gaan, oock vank de lantprovinciën, gelijk als voorleden jaar, des noot sijnde. Ick hebbe gemeijnt van mijn plicht te sijn de Staten van Gelderlant193 soo nu en dan afsonderlijck communicatie te geven, die mij op heden in civile termen daarover bedancken, gelijck de copie194 hiernevens gaet. Ick blijve - - -

192 Namelijk de keurvorst-aartsbisschop van Keulen. k Er staat ‘na’, wat echter in strijd is met de strekking. 193 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8558, nr. 38: (kopie)brief van 16-10-1671 aan Staten van Gelderland in dezelfde geest en met veelal dezelfde woorden. 194 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8558, nr. 35, dankbrief van Staten van Gelderland, 13-10-1671.

Nederlandse historische bronnen 9 72

22 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 20 oktober 1671

Mijn Heer, Ick hebbe U Wel Ed. met de vorige post wijtlopich geadviseert 't gene doenmaals was voorgevallen. Wat mij sedert is ontmoet ende ick daarover aan d'heere griffier Fagel schrijve, beneffens mijne publique aan Haar Hoochmogenden ende de Staten van Utrecht195, sal U Wel Ed. uijt nevensgaande copye196 believen te sien, waartoe mij om cortheijts wille referere, en blijve - - -

23 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 20 oktober 1671 rec.a, 22 oktober 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heer, U H. Ed. G. aengenaeme van den 6/16. deses hebbe ick wèl ontfangen ende daervan communicatie gegeven aen verscheijde heeren, die daermede te meer sijn gedient omdat de heere Van der Hoolck weijnich off niet adviseert van de tijdinge, aldaer wordende ingebraght, ende dat oock geen copie van U H. Ed. missiven, aen den heere griffier geadresseert, hyer sijn gesonden als alleen eene in de voorleden weecke, 't welck U H. Ed. G. doen aen den heer griffier selfs hadde versocht. Voorleden weecke hebben de heeren Staten van Utrecht voor haar advis geresolveert tot de nader alliantie defensive met de Cheurvorst van Brandenborgh ende de vorsten van Lunenburgh aen te gaen197 ende, soo ons beright is, soude daerop voorleden saterdagh ter Generaliteijt worden geconcludeert en U H. Ed. G. die saecke aenbevolen, doch hijer is nogh geen kennisse van conclusie gegeven. Huijden is in de vergaderinge van Haer Ed. Mo. ter occasie van U H. Ed. G. schrijven gediscoureert van meerder aantal van ruijterije ende eenige dragonders te werven ende goet gevonden overmorgen op [dat] subject nader te delibereren,

195 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8558, nrs. 39, 40/42: brieven aan Fagel, Staten-Generaal en Staten van Utrecht van 20-10-1671. Vgl. RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 287. 196 Niet aangetroffen. 197 RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 257-1, secr. res. St. van Utr., 12-10-1671.

Nederlandse historische bronnen 9 73 als wanneer ick tegemoet sie dat geresolveert sal worden van wegen dese provintie daerover aen Haer Ho. Mo. te schrijven. Van de weecke sullen de gecommitteerden tot het wapenen van de huijsluijden bij den anderen comen ende het werck tot perfectie ende executie prepareren. Nae men seijt sal de heere Haren198, gedestineert tot de ambassade naer Sweden, in drie à vyer weecken derwaerts vertrecken. Ick bekenne geerne met den heere van Sandenborgh dat de heeren De Leeuw en Van Dinteren sich in het bewuste werck wèl hebben gequeten, indien men maer siet op de laeste dagh. Den eersten heeft het eerst 's maendaghs voor de verkiesinge absoluijt overgegeven en de ander dynsdagh wèl 't selve aen de heer Nellesteijn belooft, maer evenwel des woensdaghs, nae het seggen van Van der Dussen, aen hem alle goede hoope gegeven ende, naer sijn eijgen bekentenisse, niet afgeslagen maer aengenomen nogh met die vrienden te comen in de conferentie. Dogh, nadat hij sich des vrijdags 's morgens in mijn presentie voor de heere Nellesteijn hadde verclaert, heeft hij, gelijck in mijne vorige hebbe vermelt, alles gedaen wat van hem conde worden gerequireert. De generale opinie is dat het voornemen van haer en van sommige anderen soude sijn geweest om, Nellesteijn en Van der Dussen tegens malcander staende op de leijste van de decanije van St. Peter, met De Leeuw tussen beijde te comen. Ende dat was het interest geweest van den domheer Both, voor dewelcke De Leeuw is geëngageert ende oock spreeckt ende de heer Someren seer genegen sigh heeft getoont. Altijt is waer dat de heer De Leeuw nogh 's maendaghs den ouden Merkerck199 heeft aengesoght om met hem en drie à vyer andere heeren sigh geslooten te houden ende te corresponderen ende als die daerop antwoorden genoughsaem verbonden te sijn voor de heer Nellesteijn, De Leeuw antwoorde dat hij sigh buijten verder engagement moste houden. Drie à vyer heeren van de vroetschap hebben mij gisteren en huijden comen rapporteren dat de burgemeester Van der Dussen nogh van intentie blijft om metten eersten voor te stellen het suppleren van 't lith en daeromtrent geen interesse maeckt. Ende dat om te overleggen, hoe die saecke sal worden gedirigeert buijten ander toeval, aenstaende donderdagh eenige vrienden bij den anderen soude versoecken. Al 't gene voor U H. Ed. speculatie yet can opereren sal ick onder de hand bijbrengen ende soo veel doenlijck ten besten prepareren ende bij voortganck van die bijeencompste U H. Ed. G. het resultaat verwittigen. Ondertusschen met aenbiedinge van mijn geringhe dienst blijve - - -

[P.S.] De heere Nellesteijn heeft U H. Ed. schrijven desen morgen wesen communiceren en is over de teneur hooghst gesatisfieert.

198 Willem van Haren, Fries edelman, gedeputeerde ter Generaliteit en diplomaat (Schutte, Nederlandse vertegenwoordigers, 270-271). 199 Hendrik van Merkerck, lid van Utrechtse vroedschap.

Nederlandse historische bronnen 9 74

24 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 23 oktober 1671

Mijn Heer, Ick ontfangh U Wel Ed. schrijven van den 20. deses en verblijde mij daaruijt te sien dat men het werck200 tot Utrecht begint te apprehenderen. Maar het grote gevaar201 dat daarin steekt, 't selve blijft bij mij meer en meer geapprehendeert, geconsidereert dat mij dagelix daarvan voorcomt. En bedroeft mij uijt U Wel Ed. te vernemen dat onse confrater in Den Hage202 dat de Staten niet participeert, waarom ick voortaan het dubbelt van mijn brieven aan Haar Ed. Mo. onder behoorlijcke secretesse sal toesenden ende U Wel Ed. recommanderen dat gene afschriften daarvan werden gemaakt. Den graaf Van Hoorn203 neffens den heer van Walenborch204 sijn hier bij mij geweest. Ick heb Haar Wel Ed. aan de Staat geadresseert ende versocht mondeling te rapporteren 't gene de pen niet al conde uijtdrucken. Godt geve dat daarop behoorlick magh werden gereflecteert. Volk en gelt moet daar wesen, off de Staat sal een swaren slach crijgen. Veel brave officieren bieden sich hier aan met gehele regimenten dragonders en ruijters in 's lants dienst te comen, ja, van die gene die haar vijandt sullen worden ende waarop met postpositie van eijgen interesse men behoorde te reflecteren. De trom gaat hier nacht en dach en is alles in alarm, nu den bisschop van Munster hier soo nabij is. Ick heb opinie dat eerlange sij sullen belegert werden off bij verrassingh overvallen, soo se sich jegens de interessen van onsen Staat niet willen voegen. Ik animere haar daarentegen, niet wetende off ick wèl off qualick doe, ende op al mijn schrijven become ick geen antwoort. Ick sal 't noch een dach off ses insien. Alsoo ick geen ordre ten een off ten anderen become, ben ick hier onnodich en soude meer dienst in mijn provincie konnen doen. Van de Brandenburgse of Lunenburgse tractaten205 verneem ick niet ende uijt mijnen publique sal U Wel Ed. sien wat de heere Hamersteijn daarvan gevoelt. Ja, ick moet tot mijn leetwesen U Wel Ed. in confidentie schrijven, dat hier onder de ministers sijn die seggen dat alles in den Staat aen desseijn soo verkeerdelijck wert gedirigeert, ende schrick ick als ick daaraan denke. Niets passeert daar, off men

200 De eventuele alliantie met Brandenburg, Brunswijk en Luneburg. 201 De dreigende oorlog. 202 Gijsbert van der Hoolck. 203 Willem Adriaan van Hornes, baron van Kessel, heer van Batenburg, kolonel in Staatse dienst. 204 George Johan van Weede, heer van Walenburg, kolonel in het Staatse leger, broer van Everard van Weede van Dijkveld (bijlage IV). 205 Daarover werd sedert het voorstel van Holland, d.d. 24 april 1671, met de andere provinciën onderhandeld (Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 136).

Nederlandse historische bronnen 9 75 weet het hier. Mijn brieven aan den griffier werden overgesonden206 ende noch met leugens vervult, ende waardoor men mij aan de hoven van prinsen denigreert, alsoff ick jegens hare interessen aangingh, gelijck men aan het Brandenburgsche hoff heeft getracht te doen van mij bij hun suspect te maken. Dan, dat is voorgecomen207. Waarmede - - -

25 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 27 oktober 1671 rec.a, 29 oktober 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heer, Uijt U H. Ed. G. aengenaeme van den 13/23. deses hebbe ick gesien de continuatie van U H.E.G. rechtveerdige becommernisse en apprehentie, daervan mijn broeder208, voorleden saterdaghavond hyer passerende, mij oock eenige particulariteijten, volgens U H.E.G. ordre, heeft geseijt. Soo veel de gedachten ende particuliere brieven mede brengen schijnt het werck in Den Hage te worden ter harten genomen, ende wort onder anderen van daer geschreven dat Zeland soude hebben geconsenteert in het verbod van coelewijnen209 etc. ende van opinie wesen dat nogh een considerabel getal van ruijteren ende voetkneghten behoort te worden geworven. Doctor Straten210, sondaghavont van daer hyer gecomen, confirmeert hetselve, doch de heer Van der Hoolck heeft geen de minste comunicatie daervan gegeven, oock in thien off twaelff dagen aen de regiringe niet geschreven. De heere Ruysch211, gisteren van Amsterdam gereverteert, verhaelt mede dat die tijding aldaer was, dat de stadt van Amsterdam oock tot het werven is genegen ende voorleden saterdagh bij publicatie de coopluijden heeft doen waerschouwen van geen Franse wijnen te ontbieden off te laeten inschepen, off schepen om ten dien eijnde derwaerts te vaeren op vracht te doen aenleggen, alsoo verboden sal worden deselve hyer in 't land in te brengen.

206 Overgeschreven. 207 Voorkòmen, verhinderd. 208 George Johan van Weede, heer van Walenburg. 209 Zeeland was 26 oktober hiermee akkoord gegaan (ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 3916, secr. res. St.-Gen., 30-10-1671, res. St.-Gen., 5-11-1671 (vgl. Fruin, Brieven van De Witt, IV, 174; Elzinga, Voorspel, 303). 210 Dr. Willem van der Straten, oud-hoogleraar medicijnen, vroeger lijfarts van Frederik Hendrik en Willem II, na 1674 vroedschapslid en burgemeester in Utrecht. 211 Pieter Ruysch, heer van Waeyesteyn, lid van college van geëligeerden, die door zijn vrouw Maria Trip, weduwe Balthasar Coymans, veel familierelaties in Amsterdam had (zie bijlage XI).

Nederlandse historische bronnen 9 76

Wij weten hyer oock niet off de instructie voor U H.E.G., raeckende een nader alliantie met de Chourfurst en Fursten etc. is gearresteert en afgesonden off niet, off waeraen dat sulx magh haperen. In de voorleden weecke is hyer aengaende de wervinge nogh niets geresolveert, omdat tot een conferentie tusschen eenige heeren gecommitteerden van Hollant en van dese provintie, over particuliere questiën te houden in Den Hage, den dagh van gisteren was aengestemt. Ende dat men meijnde dat die heeren dan occasie souden hebben van te onderstaen hoe het werck bij de andere provintiën gelegen was, om dan de deliberatiën al hyer daernaer wat te connen richten. Dogh voorleden saterdagh ontfangen wij een missive, waerbij de heeren van Holland versoghten dat de conferentie moght worden uijtgestelt. Mij wort dagelijx vernieuwt de verseeckering dat de burgemeester Van der Dussen de pretentie van sijn broeder212 absoluyt abandonneert en oock genegen blijft om t'eerster gelegentheijd de saecke voort te brengen. Dat oock hij ende sijne vrienden gedisponeert sijn voor de heeren van Wellant, Schonauwen en Nijpoort, maer dat sij vermeijnen dat, alvorens te treden tot de nominatie, het werck tot de electie behoorde te wesen geprepareert en dat 't selve alleen door U H. Ed. G. can ende moet geschieden, ende dat sij derhalven van harten wel wenschen dat U H. Ed. G. moghte hyer sijn. Ende daerom worde ick van verscheijde heeren versoght aen U H. Ed. G. kennisse van dat voorseijde te willen geven ende met eenen onderstaen, off U H. Ed. G. tegemoet can sien dat deselve in 't corte de affaires aldaer sal connen hebben verright ofte een keer herwaerts mogen doen. Ende, in cas van ontstentenisse off van dat beijde, off U H. Ed. G. selfs wel soude connen raedsaem houden dat het werck in U H. Ed. G. absentie werde voortgeset en hoe men het in soodanighe gestalte soude aenleggen. Die voor Schonauwen off Nijpoort geporteert sijn vreesen dat, U H. Ed. G. hyer niet sijnde, die heeren souden connen worden gestelt in hasard. Ick sal geerne U H. Ed. consideratiën daerover tot mijn naerichtinge vernemen en ondertusschen, U H. Ed. alle heijl ende contentement toegewenscht hebbende, blijve - - -

[P.S.] Van de heere van Carsbergen ende wat personen verder op de nominatie souden werden gebraght, wert niet veel nogh gesproocken, maer ick can wel mercken, dat onder de vrienden van Van der Dussen eenige voor den eersten niet al te wèl genegen sijn ende anderen voor al te grooten aanwas van 't crediet van die heeren beducht sijn.

Utrecht, 27/17 october 1671.

212 Johan van der Dussen.

Nederlandse historische bronnen 9 77

26 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 30 oktober 1671

Mijn Heer, Uw Wel Ed. aangename missive van den 27. deses is mij wèl geworden, waaruijt ick seer gaarne hebbe vernomen dat men ter Generaliteijt ende in de respective provintiën de gemene sake begint te behartigen. Godt geve dat men sonder intermissie daerinne continuere, dewijl de tijden sich meer en meer gevaarlijck laten aansien. Wat sedert mijnen laatsten alhier is gepasseert sal men connen vernemen uijt [de] copie213 van de mijne aan de heere griffier Fagel, op heden Haar Ed. Mo. toegesonden. Ick sta alsnoch in twijffel off ick niet binnen weijnig dagen een keer na beneden wil doen om aan Haar Hoochmog. omstandich te rapporteren 't gene mij hier is ontmoet, soo van de heeren Brandenburgsche ende Lunenburgsche ministers, over het aangaan van een nader alliantie, als mede wat bij b[urgemeester]en en r[aad] deser stadt sal werden geresolveert214. Waaromtrent ick noch al veel obstaclen vinde om het een en 't andere tot sijn perfectie te brengen ende soude men niet geloven, wat mesueres daar omgaan om den Staat van Haar Hoochmo. bij alle princen ende potentaten verdacht te maken. Ende seggen diegene die deselve niet wèl willen, dat sij een formele partije in de regeringe aldaar hebben, waarmede sij haar werck sullen te boven comen. Oock spreeckt men mij dickwils dat men regard behoorde te nemen op de provincie ende voornamentlijck de stadt van Utrecht, waarvan sij haar veel promitteren, hetwelke echter bij mij geen plaats vint, offschoon ick wete dat die stadt met papisten opgevult is, ende hoe soude men sulx van de regenten derven dencken? Bijaldien ick het geluck hebbe van eerstdaags een keer na beneden te doen, soo sal ick seer gaarne met U Wel Ed., de heer van Renswoude ende andere vrunden overleggen wat voor het best van onse vrunden omtrent het eerste lit te doen is. Dan, ick moet bekennen dat het grote werck ende 't geen ick hier dagelix hoor ende sie mij sodanig occupeert ende becommert, dat ick mijn gedachten noulix daarover can inspannen. Te meer oock niet omdat ick uijt alle incomende advisen bespeure dat die sake, met hetgeen vorders van particuliere interessen in de vroetschap tot Utrecht occurreert, diermaten fluctueert dat men geen gissingen off staat daarop can maken. Waarmede - - -

213 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8558, nr. 56, ook RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 287. 214 Amerongen bracht op 17 november 1671 in Den Haag rapport uit (Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 130). In de resolutie van de Staten-Generaal van 28 november werden zijn verslag en voorstellen volledig opgenomen (ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, fol. 7). Op 5 en 28 november rapporteerde hij omstandig in de Utrechtse Statenvergadering (RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 232-34, res. St. v. Utr.). Op 15 december (n.s.) vertrok hij weer.

Nederlandse historische bronnen 9 78

27 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 16 november 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heer, De heere van Wellant heeft mij volgens U H. Ed. G. goetvinden believen te rapporteren wat U H. Ed. G. nopens de bewuste saecke215 in Den Hage was voorgecomen ende dat U H. Ed. G. evenwel niet en twijffelde, off het oogmerck van den heere van Renswoude sal, op den voet voor desen opgegeven, bij U H. Ed. G. aenwesen alhier bij de heeren edelen connen worden geassicureert. Ick sal met U H. Ed. G. permissie mij daervan dienen, ten eijnde het werck bij de heeren van de vroedschap werde geprepareert om metten eersten te connen worden voortgebraght. Ende ondertusschen U H. Ed. G. seggen dat ick uijt alle 't gene mij van tijt tot tijt wort berigt, niet anders can oordelen off besluijten dan dat de intentie van de considerabelste heeren van dat collegie is om, gelijck ten tijde van vorige suppletiën, de genomineerden te samen en onder den anderen te setten, sonder tot yder plaetse twee personen distinctelijck voor te stellen. Ende vooral meijne ick U H. Ed. G. te connen verseeckeren dat, als het laeste al moghte worden gedaen, geen de minste gedachten sijn om de heeren van Wellant en van Carsbergen tot één en deselve plaetse ende tegens den anderen te setten, alsoo alle de speculatiën vallen om U H. Ed. G. contentement te doen hebben en geensints om deselve tegens den heere van Sandenborgh te committeren. Op huijden wort aan den heere Van der Hoolck volgens resolutie van de heeren gedeputeerden gesonden de lijste van betalingen bij dese provintie op de post van defroyement gedaen, met pertinente aanteeckening op deselve van verificatie off documenten daertoe specterende. Ende dat ten eijnde Sijn Ed. sigh daervan soude dienen om uijt te wercken dat U H. Ed. G. bij Holland gelt magh worden verstreckt. Doch evenwel blijft hyer dispositie om U H. Ed. G., gelijck deselve door de heeren gedeputeerden is belooft, niet verlegen te laeten. Alleen seggen sommige heeren van buijten aff dat die somme niet al te groot sal moeten wesen ende dat se niet behoort te excederen 't gene wij effe[c]tive en, afgetrocken de posten buijten acten van versouck tot provintiale lasten gebruijckt, nogh souden bevonden worden

215 Namelijk het plan de prins van Oranje tot kapitein- en admiraal-generaal aan te stellen. Bij deze hoogst geheime opzet, in een aantal opvolgende brieven verhuld aangeduid als ‘de bewuste saecke’ (nrs. 27 en 31), ‘de bewuste voorslagh’ (nr. 28), ‘het bewuste concept’ (nr. 29), ‘de bekende sake’ (nr. 30), speelde Renswoude blijkbaar een sleutelrol. De prins zelf was in dezen actief door 7 december bij Amerongen aan te dringen op ‘een favorable resolutie’ in deze ‘groote saeck’ door de provincie Utrecht, waarop het ‘principalijck’ aankwam (RAU, AHA, I, inv. nr. 123). Utrecht ging 5 december (o.s.) akkoord met de aanstelling (res. St. v. Utr.). Amerongen meldde 18 december dat de meerderheid voor een benoeming niet ‘ad tempus’, maar ‘ad vitam’ was (ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 35).

Nederlandse historische bronnen 9 79 schuldigh te blijven, want dat het geen tijt is om veel bij avance ende op 't volgende te verschieten. Dewijl de post van defroyementen is gedeckt van de staat van oorlogh ende met een extraordinair off aparte petitie, dunckt mij dat [dese post] niet wel gevoeghlijck ende naer ordre daervan alleen ende afsonderlijck soude connen worden geliquideert, maer diende gesamentlijck met de gantsche staat van oorlogh te geschieden. Ende, behalven dat 't selve soude wesen een werck van langen asem ende veel tijts requireren, soo vinde ick daertoe bij veelen alhier weijnigh inclinatie, uijt insight (soo voorgegeven wort) van dat deze provintie op veele posten nogh defectueux soude sijn. Hoewel ick voor mijn opinie vastelijck gelove dat geen van de andere provintiën haer staeten op verre van soo wel sullen connen suijveren, om reden te langh hyer te verhaelen. Aenstaende maendagh vertreckt de heere van Aersbergen216 naer Aernhem, maer maeckt vaste reeckeninge om woensdaghavont weder te Wijck te sijn en des donderdaghs van daer met de andere heeren van de Leckendijck de schoeijingschouw te voeren en des avonts t'Utrecht te comen. 't Welck ick niet hebbe willen naelaeten U H. Ed. G. tot desselfs naerightinge te adverteren. Ondertusschen, naer presentatie van mijne geringe dienste aen U H. Ed., blijve - - -

Met grooten haest, desen 16. november 1671.

28 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 1 december 1671217 rec.a, 12 december 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Dewijle ick uijt U H. Ed. G. laeste discours niet hadde gemerckt desselfs intentie te wesen dat ick yet van den bewusten voorslagh218 voor alsnogh aen ymand soude laeten blijcken, hadde ick op de receptie van U H. Ed. G. aengenaeme, mij gisterenavont overgelevert, met niemand als alleen met den heere van Renswoude over dat subject gesproocken. Ende nu manqueert mij tijt ende occasie om sulx soodanigh te connen doen dat ick met eenigh fundament op U H. Ed. G. voorstel soude connen antwoorden.

216 Gerlach van der Capellen, heer van 's-Heeraertsbergen (in Zuid-Holland) en Schalkwijk (in Utrecht), op grond van welke laatste heerlijkheid hij lid was van de Utrechtse ridderschap. 217 Uit RAU, AHA, I, inv. nr. 103. 218 Zie noot 215.

Nederlandse historische bronnen 9 80

Dogh sal nu 't selve bij de hand nemen ende d'een ende d'ander van de heeren, oock uijt de vroetschap, traghten te sonderen ende U H. Ed. G. met de naeste post op Wesel off op Colen van mijn ondervindinge adverteren. Ende ondertusschen in bedencken geven off, bijaldien dat concept hyer conde worden smaeckelijck gemaeckt, gelijck ick hoope, niet dienstig soude wesen dat de heere van Renswoude, als ten wedersijden wèl geaccrediteert, een keer naer Den Hage dede om dat werck aldaer onder de hand wat te prepareren. Nae ick beright worde, is het voornemen van verscheijde heeren om aenstaende maendagh den dagh tot het suppleren van plaetsen in de geëligeerden te beramen ende deselve cort te stellen, dogh is nogh niet soo verre gecommuniceert dat ick sulx can verseeckeren, waermede, U H. Ed. G. alle voorspoet ende heijl op sijne reijse ende in de aengenome negotiatie toewenschende, sal blijven - - -

29 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 5 december 1671219 rec.a, 17 december 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heer, Voorleden saterdagh is de heer van Renswoude op Sijn Ed.s versouck van sijn employ ende eedt ontslagen ende daerop hebben de heeren van de vroetschap gisteren geresolveert tot de vacerende plaetsen in de geëligeerden morgen over acht dagen te nomineren, ende staet het werck diens aengaende, soo veel ick ondervinden can, nogh in die termen als het U H. Ed. G. op sijn vertreck heeft gelaeten. Ick hebbe met mijn outste confrater220, als mede met den eersten burgemeester ende eenige oudt burgemeesters en de andere leden van de vroetschap over het bewuste concept221 gesproocken ende soodanige dispositie bij deselve gevonden, dat ick meijne dat die voorslagh hyer goede ingressie soude vinden. Oock hebbe ick connen bespeuren dat niet onaengenaem soude wesen dat, also de heere van Renswoude sijn afscheijd ter Generaliteijt gaet nemen, ten beijder sijde eens conde sonderen, hoe die [voorslagh] aldaer opgenomen soude worden. Ondertusschen hebben wij hyer particuliere advisen dat Sijn Hoogheijt nevens eenige heeren uijt den Raedt [van State], gedeputeert sijnde om de frontieren mitsgaders Rijn ende IJssel te gaen besightigen, vanavont off morgen hyer sal

219 Uit RAU, AHA, I, inv. nr. 103. 220 Na het aftreden van Renswoude was dit Pieter Ruysch, heer van Waeyesteyn. 221 Zie noot 215.

Nederlandse historische bronnen 9 81 passeren. De heere Wirts222 is saterdaghavont hyer gearriveert ende sondagh naer Den Hage voortgereijst. Waermede U H. Ed. G. alle contentement toewenschende, sal blijven - - -

[P.S.] De heere Schadé223 nevens eenige andere goede vrienden, present sijnde, offereren haer dienst en de raetsheer Nijpoort versouckt daernevens de continuatie van U H. Ed. G. gunste.

30 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 18 december 1671224

Mijn Heer, Op mijn aencompste alhier vinde ick Uw Ed. missive van de 15e deeses, waeruijt ick verstae, hetgene hij van sijne goede vrunden ontrent de bekende sake225 heeft vernomen, hetwelcke mijne intentie, onder correctie van een beter gevoelen, tot hier toe conform is. Ick sal het debiteren daer 't behoort, ende hoope dat het ten beste van den Staet sal succederen. Dat men op den 23e sal procederen tot de bewuste nominatie verstae ick uijt Uw Ho. Ed.s neffens die van den heere van Wellant, wiens interessen ick Uw Wel Ed. laet gerecommandeert blijven. Bijaldien men mij bij Hollant niet voorslaet van naer Denemarcken in ambassade te gaen, maer den heere van Werckendam derwaerts sendt, soo wenschten ick dat men mij insgelijcks eene commissie van extraordinair ambassadeur aen Brandenburg toesondt226, gelijck den raedtpensionaris en andere op mijn vertreck hebben belooft, hetwelcke ick wenschte dat men in Den Haegh buijten mijn toedoen conde levendich maecken, hetsij door U Wel Ed. of den heer van Renswoude. Voor het overige reservere ick mij tot mijne publique en verblijve - - -

222 Paulus Wirtz, baron van Orneholm, veldmaarschalk. 223 Gasper Schadé, lid van college van geëligeerden, gecommitteerde in Staten-Generaal. 224 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 225 Zie noot 215. 226 Amerongen protesteerde bij pensionaris Hop van Amsterdam tegen deze behandeling: hij weigerde in gelijke rang met Werkendam naar Kopenhagen te gaan en eiste eveneens de kwaliteit van extraordinaris ambassadeur voor zijn missie naar Berlijn (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Hop, 9-12-1671).

Nederlandse historische bronnen 9 82

31 Aan Van Reede van Amerongen

22 december 1671 [n.s.]227 rec.a, 24 december 1671

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Sedert mijnen laesten aen U H. Ed. G. van den 15/5. deses is de heere van Renswoude naer Den Hage vertrocken om aen Haer Ho. Mo. sijn affscheijt te gaen nemen ende van eenige heeren versoght om bij die occasie te sonderen hoe de bewuste saecke aldaer228 staet ende wat aparentie tot de gedane voorslagh sigh opdoet. Ick hebbe van deselve wel eenigh antwoort becomen maer daeruijt oock gesien dat aen U H. Ed. G. op dat subject, als oock raeckende den toestant van andere groote affaires, heeft geschreven229 waertoe mij derhalven met U H. Ed. G. permissie sal refereren. Ende moet alleen hyer seggen dat U H. Ed. G. in de sijne van den 8/18. deses wel adviseert dat hetgene ick uijt de goede vrienden hebbe vernomen U H. Ed. G. intentie tot daertoel,230 conform is, maer niets daerbij doet waeruijt ick die woorden bequamelijck can expliceren, waerom ick versoucke dat, ingevalle yets 't gene ick behoore te weten daeronder wert verstaen, daervan tijdichlijck magh worden geësclaircisseert. Sijn Hoogheijt wort dese naemiddagh hyer verwacht, om te nacht op Zuylesteyn te verblijven ende vandaer voort den Rhijn, IJssel ende de frontieren daerontrent te gaen besightigen. Ende op de eerste tijdinge van dat Sijn Hoogheijt hyer soude passeren sijn de heeren Ruysch, van Aertsbergen ende burgemeester Van de Voort231 bij de heeren gedeputeerden gecommitteert om deselve, in cas sigh hyer een weijnigh ophout, te complimenteren ende de interesse van de Staet ende provintie ontrent het uytvoeren van sijne commissie in behoorlijcke achtinge te willen nemen. De heere van Renswoude, kennisse van de te doene groete becomen hebbende, wenscht den premier232 op sijne aenspraecke beter gedaghten, als hij hadde, doen hij voor desen de heere prince [Willem] Hend[rik] geerne buyten sijne tente hadde gehadt233, om sijn gevoelen te thoonen.

227 Uit RAU, AHA, I, inv. nr. 103. 228 Zie noot 215. 229 RAU, AHA, I, inv. nr. 103, Van Reede van Renswoude-Van Reede van Amerongen, 11/21-12-1671. l Onderstreping in de tekst. 230 Zie brief nr. 30, r. 5: ‘tot hier toe’. 231 Dr. Cornelis van der Voort, burgemeester van Utrecht. 232 Pieter Ruysch, die na het aftreden van Renswoude als oudste geëligeerde president van de Utrechtse Staten werd. 233 Dit slaat blijkbaar op vroeger verzet tegen een benoeming van prins Willem - wiens naam versluierd wordt weergegeven - in zijn voorvaderlijke ambten.

Nederlandse historische bronnen 9 83

De heeren edelen hebbe geresolveert over het cameraerschap van den Leckendijck aenstaende maendagh te disponeren ende, naer ick worde geïnformeert, sal den advocaet Matthisius234 daertoe worden vercoren. Daerover, ende oock over eenige forme bij sommige daerontrent gepleeght, de heere Nellesteyn niet al te wèl is gesatisfieert. Morgen sal, gelijck in mijn vorige hebbe bekent gemaeckt, de nominatie tot de vacerende plaetsen in ons lith sijn voortganck hebben ende, naer de rapporten aen mij gecomen, soude die seeckerlijck uytvallen op de heeren van Schonauwen, Wellant, Rossum235, Ernst van Zuylen236, heer van Hardenbroeck237, Weerdenburgh238, raetsheer Nijpoort239 ende Heeswijck240, hoewel nogh groote devoiren ende alderhande officiën voor de heere van Carsbergen ende Bot241 worden aengewent, waermede U H. Ed. G. alle voorspoet ende succes in sijne negotiatie, ende Godes segen over sijn persoon toewenschende, sal blijven - - -

[P.S.] Ick hebbe aen den heere van Renswoude raeckende de character aen heer Cheurfurst casu quo geschreven.

Utrecht, den 22/12. december 1671.

32 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 22 december 1671242

Mijn Heer, Watter tusschen den heer hartogh van Lottringen en mij is gepasseert, sal U Wel Ed. omstandich uijt die nevensgaende copye243 van mijne missive aan

234 Cornelis Matthisius, advocaat bij het Hof van Utrecht. 235 Adriaan van Rossem, kanunnik van St. Pieter. 236 Ernst van Zuylen, heer van Natewisch, kanunnik van St. Jan. 237 Hendrik Gijsbert van Hardenbroek, heer van Hardenbroek, kanunnik van St. Jan. 238 Simon van Weerdenburg, heer van Bruinenberg, sinds 1647 kanunnik ten Dom. 239 Gerard van der Nijpoort, kanunnik van Oudemunster. 240 Carel Parmentier, heer van Heeswijk, kanunnik van St. Marie. Zijn zuster Antonia, dochter van Antoine Charles Parmentier en Elisabeth Vivien, was gehuwd met het raadslid Reynier Hermansz. Foeyt (zie bijlage XI). 241 Everard Both van der Eem, kanunnik van St. Pieter. 242 Amerongen kwam op 17 december uit de Republiek weer in Keulen aan ‘wegens de tractaten tusschen den here Curfurst van Ceulen ende deese stadt’ (Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 38). Hij vertrok op 26 december naar Berlijn (Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 139). 243 Niet aangetroffen, maar waarschijnlijk de kopie van ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 44, Amerongen-Fagel, 22-12-1671.

Nederlandse historische bronnen 9 84

6 Facsimile van een brief uit RAU, AHA, I, inv. nr. 100, in waarschijnlijk het handschrift van Godard Adriaan van Reede van Amerongen (brief nr. 32).

Nederlandse historische bronnen 9 85 de heer griffier gelieven te sien, denwelcke om sijne importantie ick noch [niet] aen de Staeten van Utrecht ofte Gelderlandt, aen dewelcke ick dagelijx schrijve, derve over senden, maar U Wel Ed. wel wil gebeden hebben dat die in de vergadering mach werden gelesen, daerop behoorlijck gereflecteert ende intijts resolutie daarop genomen werde. Want het is seecker dat de hoochgemelte hartogh, sich volgens den inhout beklemt vindende, ten een oft ten anderen nootsakelijck sal moeten resolveren. Wat men hem voor desen, om tegens den Staat te ageren heeft aangeboden, heb ick mondeling in Den Haege ende tot Utrecht onder secretesse gerapporteert. Deselfste offres geschieden noch dagelijx, doch sijn sijne interessen niet conform, gelijck Sijn Hoogheijt mij met veel omstandige redenen heeft doen begrijpen. Ende kan ick in sijn voorstell, mijns oordeels, geene de mintste swaricheijt sien, die niet behoorlijck soude connen werden geprecautioneert, insonderheijt als men het daarheenen dirigeerde dat hij niet binnen-, maar buijtenslants quam te ageeren; ende ick voorsien, soo men dese occasie negligeert, dat men sich naemaels soude konnen beclaegen. De verresienste in de regeringe bij mijn jongst aanwesen oordeelden dat, ‘hoc rerum statu’, die prinsse most worden gemenageert, ende van dat sentiment ben ick meer ende meer, insonderheijt als ick considereere, soo hem de noodt mochte dringen, alhoewel tegens sijn interesse, contrarie partije te kiesen. Ick bidde hier op te mogen verstaen U Wel Ed. ende de voornaemste in de regeringe haer sentiment, sullende bij mijn vertreck ordre laeten dat de brieven van hier mij op Bijlevelt koomen te volgen. Mij vorder gedragende tot mijne publique, sal ick dese besluijten ende verblijven - - -

33 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 22 december 1671

Mijn Heer, Ick sie met verwonderinge uijt de missive van de ridderschap dat Haar Ho. Ed. gesint sijn in weijnich dagen te confereren het cameraerschap van den Leckendijck, sonder dat yemandt van de heeren edelen mij de eere doet van te schrijven werwaerts sij daermede uijt willen. Uw Wel Ed. weet de gestadige ende continuele sollicitatie die ick van de heeren Boot244 en Van der Hoolck daer over hebbe gehadt {ende waarmede sij mij nu met haer schrijven al wederom moeije-

244 Cornelis Booth vroeg Amerongen en anderen steun voor de begeving van deze post aan zijn zoon Everard (RAU, AHA, I, inv. nr. 103, 5/15-12-1671).

Nederlandse historische bronnen 9 86 lijck vallen}m, ende aen de andere sijde mijn genegentheijt tot de neef van de heer van Nellesteijn245, soo dat mij dit becommert, niet weetende waer de heeren edelen heen willen. Ende heb ick om dese onkundicheijt geen anderen voorslach connen uijtvinden als hetgeen U Wel Ed. sal believen te sien dat ick deswegen aan de heer van Zuylen246 onder ‘cachet volant’247 schrijve die, soo het hem gevalt ende hij vermeent dat van operatie can sijn, conform de interessen, gemelte heer door Beusecom condt laeten behandigen. Ende schrijve ick ‘mutatis mutandis’ op het iteratif versoeck van de heere Boot, die echter sijn soon sonder Bentum recommandeert aan de heer van Arsbergen. De heeren van Berckesteijn, Wulleven248, Sandenburgh ende [van] der Aa249 hebben mij op mijn vertreck geseijt aan nyemandt geëngageert te sijn, ende soo Haer Wel Ed. van dit sentiment verbleven, soo meijne ick dat men beijde de heeren volgens mijn schrijven soude connen contentement doen, ofte het confereren tot mijne wedercompste uijtstellen. Ick hebbe bedencken of dit precipitant vergeven ons in de bewuste electie niet soude connen brouilleren, dewijl misschien eenige hare rekeninge niet mochten vinden. ‘Quidquid sit’, ick hadde liever gesien, dat men hetselve noch een geruijmen tijt hadde getraisneert, ten waere men mij anders had geïnformeert. Ick schrijve in gelijcken zin als die van de heer van Zuylen250 aan de heer Boot, die neffens die aan den heer van Arsbergen, alle onder ‘cachet volant’ hier neffens gaat; die dan connen geslooten ende, soo het U Wel Ed. goet vindt, alle drie door monsieur Beusecom verhandtreijckt werden ende sal deselve mij verobligeren, soo hij aensiens [deses] briefs mij hier op beliefde te rescriberen, alsoo ick noch tot aenstaende sondach alhier sal verblijven ende alsdan mijne reijse naer Berlin voortsetten. Waermede verblijve - - -

m Tussen {}: in margine zonder duidelijke plaatsverwijzing. 245 Ook Albert van Benthem, bewindhebber VOC (kamer Amsterdam) en een goede relatie van Amerongen, had diens steun gevraagd (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Booth, 22-12-1671). Inzake de familierelatie tussen Nellesteyn en Van Benthems vrouw Gauda Anselmusd. Salmius, zie bijlage VII. Cornelis Booth had echter via zijn vrouw Digna van Wijckerslooth een minstens zo nauwe band met Nellesteyn (bijlage VII). Zijn houding bij de verkiezing van 1 oktober had evenwel hun verhouding verstoord. 246 Hendrik Jacob van Tuyll van Serooskerken, heer van Zuylen, lid van de Utrechtse ridderschap. 247 Persoonlijk verzegeld briefje. 248 Hiëronymus van Tuyll van Serooskerken, heer van Wulven, lid van de Utrechtse ridderschap. 249 Frederik van Renesse van Moermont, heer van Ter Aa en Zuyleveld, lid van de Utrechtse ridderschap (bijlage VI). 250 Amerongen stelde een compromis voor: Van Benthem en Booth jr. zouden elk de functie drie jaar bekleden (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Van Tuyll van Zuylen en Van der Capellen van Aertsbergen, 22-12-1671).

Nederlandse historische bronnen 9 87

34 Aan Van Weede van Dijkveld

Keulen, 25 december 1671

Mijn Heer, Ick ontvange met aangenaamheijt Uw Wel Ed. schrijven van den 22. deeses en daer beneffens een van den heere van Rijnswoude van denselven datum. Waarop tot gedienstlijker antwoort voeghe, dat die woorden tot daartoen in mijnen voorgaanden van den 18. deeses vermeld, hem swimmeling gegeven hebbende wat ick daarmede mogte meenen, soo kan ik U Wel Ed. verklaeren dat ick niet weet ijts daermede geïntentioneert te hebben. Ende dat misschijn door preci[pi]tantie en veelvoudighe affaires, voornaementlijk op de postdaegen, als wanneer ik somwijlen 10 à 12 brieven, jae, met de laetste post tot 22 in 't getall, heb moeten schrijven, al van verscheyde subjecten sijn daer needer gestelt. Ende heeft U Wel Ed. missive op 't bewuste subject mij teenemael, maer niet tot daertoeo, gelijck als voorschreven is, gerust gestelt. Mijnen voorgaenden rakende den haertogh van Lottringhen sal U Wel Ed. bekomen hebben. Daar sijn groote en peremptoire redenen waerom men dien prince behoorde aan die handt te houden, hem gae nae watter wil, ende soo men het niet en doet, soo sien ick hem eerlangh tot die extremitet vervallen dat hij ijts disparatelijcx sal moeten ondernehmen, waertoe hij met groote beloften werdt aengesocht, ende dat de Staat sich naermaels sal beklaegen. Hij heeft mij heden noch een visite van twee uijren gegeven ende dingen geseijdt die ick noijt hadde connen geloven, dat uijt sijn mondt hadden konnen voortkomen, en soude men niet geloven watter in de werelt ommegaet, om, waer't mogelijck, den Staat te ruïneren. Hij is bekommert met mijn vertreck van hier, gelijck ik oock ben. Ik hebbe Sijn Hoocheijdt belooft van langs den wegh te sullen schrijven, en gave Godt dat men in den Staat behoorlijck op sijn voornehmen acht nam. Ik meene dat men veel gevaars soude esquiveren251, maer soo in den tijt van veerthien daegen niet een positive resolutie werd genohmen, verdwint alles in roock. Ik weet wel wat men hiertegens soude konnen seggen, maer als men acht geeft op hetgeene ik voor deesen heb geseijd ende gesprooken, kan men sich secur stellen. Ik make op huijden wederom daarvan mentie aan den heere griffier252, ende wensche dat die sake naer sijn meriten mogt werden behaertigdt. Alles staat alhier gelijk U Wel Ed. uijt den mijnen aan de heere griffier sult sien. Ik heb heden een advis gesien van een minister van een considerabel prins253 uijt

n Onderstreping in de tekst. o Onderstreping in de tekst. 251 Ontwijken, ontlopen. 252 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 51; RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 287-58. 253 Ongetwijfeld Lorenz Georg von Krockow, ambassadeur namens de keurvorst van Brandenburg in Parijs.

Nederlandse historische bronnen 9 88

Paris, die op ordre van sijn meester getracht heeft den coninck en het hoff van het groote dessein te diverteren, met allegatie van veel peremptoire redenen die om sijn eigen interesse hem daertoe mosten permoveren. Waerop geantwordt was dat de genomen resolutie, daer quam af wat het wilde, sijn voortganck moste hebben ende dat, alles ten argsten uijtvallende, sij de vreede altoos in haer handt hadden. Dat die occasie sich nu te schoon opdede om die te negligeeren. Dat eer die gealieerde prinsen sich konden moveren, het werck soude sijn geacheveert ten een of ten anderen; ende, als voorts ten quaetsten genomen, sij de vreede altijt mochten [be]waeren. Geen andere reden voor praetext nehmende ‘que pour abatre la fiereté et l'orgueil de ceste nation qui met des loix à tout les princes de l'Europe’ in welke woorden, soo ik vertrouw, het geheele Franse manifest sal bestaan. Het spreuckwoord seijdt ‘verte folium et canta’254, waervan Godt d'Heere den rechter sal wesen. Ik gaen morgen255 in sijnen naem die reijse naer Berlin ondernehmen, laetende deese stadt diermaten geïntentioneert, soo men haer wo[o]rden magh geloven, als ick vooreerst soude konnen wenschen. Alle burgemeesteren hebben heden één voor één mij komen sien, en onder anderen den nieuw gemaeckten Van den Heuvel256, die onder groote sinceratie ende protestatie mij verklaerde wèl voor den Staat ende die vrijheijd van haere stadt geïntentioneert te sijn, hem alleen beklaegende dat men aen Haar Ho. Mo. ende den heer van Amerongen, in Den Hage sijnde, soo verkeerde rapporten daervan hadde gedaen. In somma, den man was doppelt goedt, soo de wercken met die woorden overeenkomen. Ik voel albereijts dat ik tot Berlin obstacle over die evacuatie sal ontmoeden, waeromtrent niet de minste informatie hebbe, soo men mij had belo[o]ft te sullen naeseijnden. Het vertreck van Sijn Hoocheijt naer Weesel ende den Rhijn alarmeerdt hier de volcken in dit stifft seer ende worden nauwe wachten alomme geset en gehouden, soo dat se alsoo wel bangh als andere konnen werden. ‘Fama bella geruntur’257. Nu, ik blijve - - -

254 ‘Sla het blad om en zing’: de oorsprong van deze zinswending is onduidelijk. 255 Amerongen vertrok 26 december over onder meer Bielefeld, Hannover en Brunswijk naar Berlijn. 256 Gisbert von den Hövel, burgemeester van Keulen, onder meer in 1672/1673 (Schleicher, Ratsherrenverzeichnis, 299, nr 1852; Fahne, Herren von Hövel, I, 17). Het oordeel van Bamphield was: ‘Monsieur van den Hövel, qui est le plus bon jesuitist du monde’ (RAU, AHA, I, inv. nr. 103, Bampfield-Amerongen, 24-11-1671). 257 ‘Oorlogen worden met gerucht(en) gevoerd’.

Nederlandse historische bronnen 9 89

35 Aan Van Weede van Dijkveld

Sparrenberg258, 2 januari 1672

Mijn Heere, U Wel Ed. schrijvens van den 25e december259 heb ick desen avont laat ontfangen, die ick, vermits de post morgen tot acht uren vertreckt, in 't breede niet en kan beantwoorden, als alleen U Wel Ed. seer gedienstelijck te bedancken voor de goede offitiën die hij voor mijn neef, de heer van Wellant, omtrent de bewuste saeck heeft aangewent ende die mij te allen tijden aen hem ende de sijnen sullen verobligeert houden, oock derwarts neffens den heer van Schonauwen ende Wellant voor de derde joncker260 doen inclineeren, waer het U Wel Ed. sal goet vinden. Dat de heer van Wulven261 sich beclaeght dat ick hem niet meer en schrijf noch communiceere, daer in doet Sijn H. Ed. mij ongelijck, want ick sal bewijsen dat ick dese geheele somer ten minsten driemael, tegens ééne van hem ontfangen te hebben, hebbe geschreven, ende ick weet niet wat hij van mij oijt heeft gedesidereert dat ick hem hebbe geweijgert. Dat ick met eernst niet soude gesproocken hebben wegens het camelaerschap, dat moet de bewuste here vergeeten sijn, want Wulven kan sich erinneren, wat ick hem op dat subiect in martio lestleden op Amerongen hebbe geseijt, als wanneer ick hem met veele redenen trachte te desuaderen tot afstant van de persoon, waarvoor hij nu inclineert. Als men eens opreeckent, wat benefitiën ick zedert sijne komste in de regeeringe en hij hebben genoten, soo sullen de mijne misschien niet veel meer als de sijne wesen. Ick sal met de naeste post, alsoo mijn nu de tijt ontbreeckt, U Wel Ed. brief breeder beantwoorden. Ick vertreck overmorgen van hier naar Berlijn. Voor het overige rapporteere mijn tot mijne publijcque ende blijve naer offre van mijnen dienst - - -

258 Sparrenberg, een vesting bij Bielefeld: Eller was daarvan toen gouverneur. 259 Niet aangetroffen. 260 Namelijk Adriaan van Rossem, eveneens genomineerd voor het college van geëligeerden. 261 In het handschrift staat de cijferaanduiding 186. Met name in de correspondentie met vader en zoon Van Reede van Renswoude werd een op cijfers gebaseerde code gebruikt. De aanduiding 186 voor Hiëronymus van Tuyll van Serooskerken, heer van Wulven, is ook vermeld in de sleutel voor het cijferschrift, opgenomen in RAU, AHA, I, inv. nr. 105.

Nederlandse historische bronnen 9 90

36 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 12 januari 1672 rec.a, 1 februari 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heer, U H. Ed. G., soo ick hoope, sal te Berlijn hebben gevonden de brieven die ick, dewijl deselve op de reijse is geweest, hebbe geschreven, sedert de laeste van dewelcke de heren edelen gescheijden sijn, sonder den tijt tot het doen van de bewuste saecke262 te stellen, ende malcander verbonden hebben om niet te mogen reveleren wat diensaengaende bij Haer Ed. Gest. is geresolveert. De presumtie is dat op haer aenstaende vergaderinge in februari sal worden gesproocken van het beraemen van den dagh, ende tot die tijt hebben Haer Ed. Gest. oock verschoven de nader deliberatie ende besluijt off in die saecke aen U H. Ed. G. stemme sal worden toegestaen. Ondertusschen is door Haer Ed. Gest. te wege gebraght dat van wegen ons lith de heeren van de vroetschap sijn versoght om te willen vaststellen een peremptoiren tijt binnen dewelcke in 't toecomende de nominatiën sullen moeten geschieden, maer nae ick beright worde, is geen dispositie bij deselve om dat werck in te treden off overleg daerover te maecken, vóór ende aleer de electie bij de heeren edelen sal wesen gedaen. Aenstaende dijnsdagh sullen de heeren edelen op expresse beschrijvingsvergaderinge [bijeenkomen] om te delibereren over het senden van extraordinaris gecommitteerden263 nae Den Hage - 't gene de vroetschap ‘hoc rerum statu’ urgeert - ende bij die occasie sullen de wèlgenegen heeren nogh een tentatyff doen om de electie in 't corte te laten voorgaen. Aen 't succes van de heeren van Wellant ende van Schonauwen wert niet getwijffelt ende oock in 't minste tegen deselve niet ondernomen, maer men seijt dat moeijte gedaen wert om de raetsheer Nijpoort264 buijten boort te setten. Ende Rossum loopt oock peryckel, doordien de heere van Mijnden265 nogh woelt voor Weerdenburgh266 ende de heere van San-

262 Namelijk van de electie voor het eerste lid. 263 Om te beraadslagen over de voorgestelde benoeming van de prins tot kapitein- en admiraal-generaal. 264 Gerard van der Nijpoort, die kandidaat stond voor de functie van geëligeerde, was raad ordinaris van het Hof Provinciaal van Utrecht. 265 Jasper van Lynden, heer van Mijnden, lid van de Utrechtse ridderschap. 266 Simon van Weerdenburg was een verre verwant van de heer van Mijnden. De verwantschap berustte waarschijnlijk vooral op veelvuldige verzwagering met de Van Zuylen van Nyevelts: vgl. GAU, Notarieel archief, inv. nr. U009a022-300, 1-3-1642 (not. N. Verduyn). De in bijlage VI vermelde Catharina Johansd. van Weerdenburg, de grootmoeder van Theodora van der Vecht, Jasper van Lyndens vrouw, was wellicht niet de zuster van Simon Johansz. van Weerdenburg, de grootvader van onze Weerdenburg, maar een tante (vgl. GAU, Transporten en plechten, nieuwe eigenaars, 1-7-1559; RAU, Coll. Booth, inv. nr. 587; RAU, Arch. Des Tombe, inv. nr. 285; Fölting, Vroedschap 's-Gravenhage, 46; D'Ablaing van Giessenburg, Wapenboek Duitsche Orde).

Nederlandse historische bronnen 9 91 denburgh, hoewel soo het schijnt genegen voor j[onke]r Van Zuylen267, deselve geduyrigh opwacht. De heeren Ruysch ende Van Someren hebben mij iterativelijck de commissie ter Generaliteijt gepresenteert ende seer hard aengehouden dat ick deselve sonder vertreck soude aennemen ende gaen becleden, ende de andere vrienden traghten mij te persuaderen om 't selve nogh wat uijt te stellen. Oock dacht mij gantsch redelijck dat, dewijl de electie van vyer leden aenstaende is, sulx wierde verschoven tot dat deselve moght wesen ingecomen. Ende de heer Schadé thoonde seer grote genegentheijd om voor een corten tijt in Den Hage te sijn. Soo hebbe ick, om aen alle canten wat contentement te geven, 't soo helpen inschicken, dat de heere Schadé de commissie ter Generaliteijt sal waernemen tot aenstaenden may nieuwe stijl, als sijnde den overigen tijt van de heere van Renswoude, ende dat den extraordinaris deputatie, - waervan hyer voor -p, werdende gedecerneert, de heere Ruijsch off Someren tot deselve voor dien tijt sullen worden geëmployeert, ende dat ick dan in de ordinaris commissie sal connen treden voor [een] jaer, off voor soo corten tijt als ick 't geraden vinden sal. U H. Ed. G. sal ongetwijffelt uijt andere in 't breede verstaen hoe Sijn Hoocheijt bij dese provintie tot capitein ende admirael mede is geëligeert. Deselve heeft daerover aen mij in 't particulier ende oock naer desselfs wedercompste in Den Hage aen den heere van Renswoude sonderlinge satisfactie believen te betuijgen en ick hebbe niet gemanqueert aen Sijn Hoocheijt te verhaelen, wat officiën U H. Ed. ten dien eijnde hyer hadde aengewent268. Hollant persisteert nogh van dat employ niet als voor dese aenstaende expeditie aen deselve te willen confereren ende Sijn Hoocheijt wert bij sommigen aengeraden om dat niet aen te nemen, ‘sed nescio utrum bene’269. Van 't publicq can ick U H. Ed. G. niet particulariseren ende vertrouw oock dat deselve diensaengaende uijt Den Hage competentelijck wort geïnformeert, maer mijns bedunckens is alle het goet uijt U H. Ed. G. negotiatie ende uijt Sweden te verwachten ende God geve dat het gelucken magh. Ondertusschen blijve ick, na offres van mijn geringen dienst - - -

267 Ernst van Zuylen, heer van Natewisch, die eveneens op de nominatie stond. p De voorgaande drie woorden in de tekst tussen haakjes. 268 De prins dankte Amerongen op 21 maart persoonlijk voor zijn felicitatie en zijn bemoeienissen in dezen (resp. ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 145, 6-3-1671 en RAU, AHA, I, inv. nr. 123); vgl. Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged. I, 43 vlg.). 269 ‘Maar weet niet wat van beide het beste is’.

Nederlandse historische bronnen 9 92

37 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 19 januari 1672

Mijn Heer, Mijne laetsten aan U Wel Ed. sijn geweest van den 2e en de 10e270 deeses uijt Bijleveldt ende Bronswijck respective. Zedert heb ick op mijne aencompste271 aen dit hof gevonden die van U Wel Ed. van den 19/29. december des voorleeden jaers272, op welckers inhoudt ende versoeck, soo ick meijne, voor het meerendeel uijt mijn selfsq met mijne brieven aen alle de heeren edelen te hebben voldaen. Te weeten, dat ick mijne genegentheijt hebbe geuijt voor de heeren van Schonauwen, Wellant, Rossum ende Niepoort ende versocht dat, in cas van electie, bij mijne absentie schriftelijck mochte werden gepermitteert mijn stem door een missive te mogen geven ende bekent maecken. 't Gene ick niet wil hoopen dat men sal weijgeren ende oversulcx een beslooten brief onder den secretaris Beusecom bij deese post oversende, die ick versoecke dat op den dagh van de electie mach worden geopent ende mijn sentiment, voor de opgemelte heeren daerinne uijtgedruckt, voor mijne stem mach valideren. Wat aengaet de genegentheijdt die den heere van Zuijlesteijn273 en de andere heeren edelen mochten tesmoigneren voor den heere van Dukenburgh274, omme denselven onder het lith der heeren edelen te beschrijven, daerop meijn ick, onder verbeteringe, ofschoon ick goede inclinatie voor den opgemelten heere hebbe, dat men daerinne met wat omsichtigheijdt behoorde te procederen, geconsidereert dat hetselve mijns oordeels maer tweesints can geschieden, of uijt crachte van voorgaende resolutie in het troubel jaer 1667275 genomen, oftewel uijt een eenpaerige genegentheijdt van alle de heeren edelen.

270 Niet aangetroffen. 271 Deze vond plaats op 16 januari 1672 (Der Kinderen, Republiek en Munster, II, 140). Op 19 januari meldde hij aan de Staten-Generaal zijn ontvangst door de keurvorst (ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 26). 272 Niet aangetroffen. q Toegevoegd in margine. 273 Frederik van Nassau, heer van Zuylesteyn, lid van de Utrechtse ridderschap. 274 Carel Valckenaer, heer van Duckenburg. 275 In 1667 was de ridderschap, in dat jaar door de dood tot zes personen geslonken, met een zestal edelen uitgebreid. Een conflict met de stad Utrecht, waarmee in het verleden periodiek moeilijkheden geweest waren, leidde tot scherpe voorschriften inzake de eisen van benoembaarheid en de procedure der verkiezing (GAU, Arch. stad Utrecht, 2e afd., I, Arch. Secretarie, inv. nrs. 5 en 6); Ibidem, inv. nr. 121, res. van raad, 24-7-1667: de vroedschap wilde de benoeming van Johan van Reede van Renswoude, heer van Borneval, pas effectueren bij zijn meerderjarigheid en na verlaten van de militaire dienst, terwijl Frederik Hendrik van den Boetzelaer, heer van Langerak, ‘om verscheyde importante redenen’ werd afgewezen (hij was militair, in financiële moeilijkheden en bovendien in opspraak wegens een duel met dodelijke afloop in 1665).

Nederlandse historische bronnen 9 93

In welck één ende andere geval ick vermeijne dat wij alle te saemen behoorden present te sijn. Want, soo het sal geschieden in consideratie van de voorseijde resolutie, daer alle de heeren edelen haere interessen bij hebben, soo sal deselve met omsichtigheijdt ende tot securiteijt ende gerustheijdt van Haere Hooch Edelgeb., jegenwoordich beschreeven sijnde, wat nader dienen geëlumineert te werden, waertoe ick t'eenemael genegen ben. Insonderheijdt als den heere van Langerack276, gelijck Uw Wel Ed. schrijft, daer in genoegen soude neemen. Gelijck ick oock [bereid zou zijn eraan mede te werken dat de ridderschap] met toestemminge van de gesamentlijcke heeren edelen, bij de eerste gelegentheijdt, met noch drie à vier gequalificeerde edelen, waervan den Staat in 't gemeijn en de provincie in 't particulier dienst mochten trecken, quaeme te augmenteren. In welcken geval ick onder anderen, benevens den heere van Dukenburgh, grootelijcx soude reflecteren op den heere luitenant admirael Van Gent277, die U Wel Ed. weet te sijn een heer van probiteijt ende experiëntie in weereldts saecken. Ende bidde [dat] U Wel Ed. deese mijne gedachten omtrent het augmenteren van 't voorschreeve lith, die ick hoope met de sijne sullen overeen comen, met deselve discretie believe te mesnageren ende deselve discoursgewijze de heeren van Zuijlesteijn, Berckensteijn ende Zuijlen bij goede gelegentheijdt te participeren. Voor het overige gedraege ick mij tot mijne publicque aen de Staet en de particuliere aen de heere griffier en blijve - - -

P.S. Nae dat ick deese in 't nette hadde doen afschrijven ontfangh ick Uw Wel Ed. missive van den 12. januari, sijnde in effect een repetitie van 't gene hij mij voor deesen hadde geschreven ende dat mij ontrent mijne voorgaende consideratiën van opinie niet doet veranderen, maer als nogh daerbij persisteren. Niet connende sien, dat de jegenwoordige verwerde constitutie van tijden en saecken behoorde aen 't gemoet van eerlijcke regenten andere gedachten te geven als sich met het publijcque tot conservatie van het vaderlandt - met postpositie van alle particuliere insichten, daer ick kenne Godt278 jegenwoordich mij weijnich mede becommere, het valle oock uijt hoe het wil, - te occuperen. Altijdt, soo leijt de saeck bij mij ende, soo men het aldaer anders verstaet, sal ick het met patiëntie afwachten. Het becommert mij niet weijnich uijt het overige van U Ed. missive te sien, als oock uijt die van mijn heer van Renswoude, hetgene Downingh279 proponeert, ende wat ontrent het emploij van de heere prince van Orange passeert. Ick debitere alomme in de hoven daer ick passere ende kome de harmonie ende de eenicheijdt in den Staet ende van de groote cordaetheijdt haerer intentie omme af te weeren alle gedreijchde onheijlen, ende waerop ick dan met alle gerequireer-

276 Frederik Hendrik van den Boetzelaar, heer van Langerak, lid van de Utrechtse ridderschap vanaf 1674 (vgl. noot 275). 277 Willem Joseph, baron van Gent, heer van Drakenburg. 278 Daar ik, zoals bij God bekend is. 279 Sir George Downing, in 1671/1672 extraordinaris Engels ambassadeur in Den Haag.

Nederlandse historische bronnen 9 94 de satisfactie worde bejegent; maer het spreeckwoordt is op mij applicabel: ‘spem vultu simulat, premit altum corde dolorem’280. Ick sal met de naestaenvolgende post, volgens U Wel Ed. goetvinden, in het schrijven aen de heeren borgemeesteren mij gedraegen, alsoo ick jegenwoordich noch dach noch nacht rust hebbe en allenthalven met veele demonstratie van eere van den heere Curfurst, het geheele hof tot den graaf van St. Géran281 incluijs toe, werde bejegent. Deesen avondt ben ick op een bal versocht daer den heer Curfurst, het hof ende alle de groote, neffens de ministers present sullen sijn. Dan, wat vermaeck ick daerin scheppe is Godt bekent. Ick bidde dat de heeren Schadé, Ruijsch ende Van Someren hier offre van mijnen dienst mogen vinden, ende dat derselver collegie met vier hun aengenaeme confraters mogen werden gesuppleert. Den heer Nellesteijn blijf ick sijn onveranderlijcken dienaer als voorheenen.

38 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 3 februari 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. schrijven van den 25e der voorledene maendt282 is mij den eersten deses geworden ende mijnen laetsten aen deselve is geweest van den 19. dito. Het bedroeft mij te sien, datter in de ridderschap gevonden werden, die bij deese verwarde tijden, met het uijtstellen van de electie, noch twist en tweedracht in de regeringe soecken te foveren uijt particuliere interessen. De heeren van Wulven ende Sandenburgh hebben mij, op mijn brieven van Bielevelt geschreven, niet satisfactoorlijck geantwoort, ende souden, soo het schijnt, sij wel in bedencken nemen, of men aen mij, in de electie, stem sal toestaen ofte niet. Hetwelcke mij al vrij wat vreemt van haer beijde voorcomt, alhoewel den laetsten dat soo wat ambigue aanroert. Ende desniettemin van sijn genegentheijt tot den heer van Wellant protesteert, doende van de verdere geen vermaen. Maer ick can niet sien, als Amersfoort en de andere steden wèl sijn, of den heere van Zuijlesteijn met de sijne sal het werck te boven connen comen ende geve in bedencken, of diegene in de ridderschap die mij het stemmen accorderen, haar

280 ‘In zijn gelaat veinst hij hoop, in zijn hart drukt hij diepe smart weg’ (Vergilius, Aeneis, I, 1, 209). 281 Bernard, graaf de St. Géran, Frans diplomaat. 282 Niet aangetroffen.

Nederlandse historische bronnen 9 95 sustenue niet behoorden met een geraisonneert advis te laeten aenteijckenen ende mijne noodtwendige uijtlandicheijt, op ordre van den Staet, met voorgaande exempelen, als namentlijck doen den heere van Borneval zaliger283 crank lach ende sijn stem voor den heere Van Someren284 van sijn sieckbed wierd afgehaelt, justificeren. Eens is daer tegen te seggen dat men de heere van Zuijlesteijn, sonder dat Sijn Hoogh Ed. het hadde versocht, gelijck ick nu hier, doen dat voor deesen in Engelant sijnde, eens heeft geweijgert. Waerop te considereren staet dat Sijn Ho. Ed. Geb. hem doenmaels ten dienste van den Staet niet hadde geabsenteert. Hetwelcke soo het geschiedt, mijns oordeels, bij eenige omsien sal geven, soo niet, sal het naemaels connen te pas comen. Het is mij seer aengenaem te verstaen dat U Wel Ed. geresolveert hebt noch een maent of vier tot Utrecht te verblijven ende dat inmiddels de heere Schadé 's landts dienst in Den Hage gaet waernemen, gelijck Sijn Wel Ed. mij met een obligeanten brief van daer, met de jongste post, heeft geadviseert. Ende die ick oock op heden in beleefde termen bedancke ende tesmoignere het sonderlingh bewegen dat ick daerover hebbe, mitsgaders mijne consideratiën ontrent mijn aanbevolen negotiatie aen dit hof, waerinne ick hoope met Godes hulp te reüsseren, soo de verhinderinge mij uijt Nederlandt, ten opsichte van de oneenicheijdt in de regeringe, gelijck van alle canten wert geadviseert, niet toe en compt. Den heer Curfurst is absolut wèl, dan, het getal van de militie sach hij van deese kant geern van 16 tot 24.000 man, dienvolgens de subsidiën voor 3.000 man (dewijl 2.000 in voldoeninge van het tractaet van 't jaer 1666285 vooraf sullen gepresteert werden) hooger loopen als ick ordre hebbe. Ende waerover ick op heden aen den griffier in secretesse schrijve ende het dubbelt aan de Staten van Utrecht en Gelderlant, gelijck ick gewoon ben, niet oversende, want daer sijn pregnante redenen, waerom men de goede genegentheijt van de heere Curfurst niet voor als noch wil openbaeren. Men werft hier onder de handt ende als men in wat beter postuyr is, soo sal men sluijten met mij ende aenstonts te voorschijn comen. Ick hoop dat de heer Schadé lecture van mijnen opgemelten brief aan den griffier sal becomen ende bidde dat U Wel Ed. het bij de provincie ende elders daer heen wil dirigeren, dat ick ten spoedichsten mach geordent worden wat ick den heere Curfurst daerop sal antwoorden, want mijn antagonist alhier en ick ageren ‘à qui mieux’. Eene advantagie heb ick, dat alle de hooge militaire officieren, tot 16 in 't getal, waervan de minste is generael majoor, ick op mijn zijde hebbe, die ick alle, drie uijtgesondert, dewelcke noch staen aen te comen, kenne ende daechlijx de eere

283 Gerard, baron van Reede van Renswoude, heer van Borneval, zoon van Johan van Reede van Renswoude en vader van Johan van Reede van Renswoude uit noot 275, tot zijn dood in 1666 lid van de Utrechtse ridderschap (bijlage III). 284 Johan van Someren, deken van het kapittel van St. Jan, die in 1666 geëligeerde werd. 285 Het subsidieverdrag van 1666 tussen de Republiek en Brandenburg, gericht tegen de bisschop van Munster, die Oost-Nederland was binnengevallen.

Nederlandse historische bronnen 9 96 hebbe te frequenteren ende veel civiliteijt met openhertige genegentheijt voor den Staet ontfange. Dit goet en kennisse wert mij door de heeren Eller286, Spaen287 ende Pelnits, dat halve Hollanders sijn, toegebracht. Den eersten sijn halve broeder, generaal Eppe288, den Staet voor deesen onder de Lunenburchsche trouppen gedient hebbende, is tegenwoordich in Den Hage ende eijscht een regiment peerden, hetwelcke hij dubbelt meriteert. Ick hebbe hem aen Sijn Hoocheijt ende andere gerecommandeert ende soo U Wel Ed. de goetheijt belieft te hebben van hem bij d'een of d'ander, soo niet in Hollant, tot Utrecht met sijn faveur te begunstigen, hij soude mij ten hoochsten verobligeren, gelijck oock den heere van Walenburch, soo hij den opgemelten heere Eppe bij de regenten in Hollant wilde bekent maecken. Den heere Schadé schrijft mij datter wordt voorgeslaegen de provincie van Utrecht langs den Rijn ende de Vecht, ofte wel bij den Grep bovenlangs de Grift te fortificeren. Welcke een en ander ick voor een gevaerlijcke saecke aensie. Want, soo men de vijandt tot daer en toe laet comen, soo sullen die daer voor leggen van de gehoorsaemheijt van de Staet werden afgesneden ende ‘malgré bongré’ haere vijanden moeten werden, ofte gedogen dat hare goederen blijven geconfisqueert, dat bij veele beswaerlijck sal ingaan. Het beste ware geweest en is alsnoch, dat men den IJssel beware, fortificere ende alles wat de wapenen dragen can, daer toe brenge ende hoe eer hoe liever armere. De collonellen Steck289 ende Bremt290 sijn op ordere van den Staet met mij naer Ceulen geweest, ten fine U Wel Ed. bekent. Ick hadde haer een pertinente memorie met overlegh van alles mede gegeven omme over hetgene mij neffens haer was aenbevoolen te rapporteren. Dan, den laetsten, den eersten aldaer tegenwoordich doodt cranck leggende, schrijft mij dat op hunne aencompst men haer nauwelijx heeft willen hooren, uijt oorsaecke als dat men nergens van en sprack als van het maecken ende niet maecken van den capitein generael. De heere Fagel hadde haer beleeft en civil bejegent, maer de andere man niet291. Of hij wil imputeren dat men het met de prins tot Utrecht soo wèl gemaeckt

286 Zie noot 288. 287 Alexander von Spaen, generaal-majoor, vertegenwoordiger van de keurvorst van Brandenburg in Kleef. Door familierelaties was hij nauw verbonden met de Nederlanden: zijn moeder was Agnes Schimmelpenninck van der Oye, zijn eerste vrouw de Gelderse Hendrina Zegersd. van Arnhem (Fahne, Kölnische, Jülichse und Bergische Geschlechter, II, 139). 288 Philipp Jakob von Emerhaus, Freiherr von Eppe, eerst Brandenburgs officier, later in Nederlandse dienst, halfbroer van Wolfgang Ernst von Eller zu Laubach, Brandenburgs generaal-majoor. Hun moeder was Dorothea von Wulffen (Fahne, Kölnische, Jülichse und Bergische Geschlechter, I, 92). 289 Diederik Stecke, afkomstig uit Deventer, Nederlands militair, na een periode als Munsters ‘Obrist’ in 1672 weer in Staatse dienst als kolonel (Kohl, Von Galen, 360; Ten Raa, Staatsche leger, V, 490). 290 Philipp Jacob van Brempt, Kleefs edelman, kolonel bij de infanterie van de Republiek (Fahne, Kölnische, Jülichsche und Bergische Geschlechter, I, 52; idem, Dynasten von Bocholtz, I, Abt. 2, 207; Ten Raa, Staatsche leger, V, 490). 291 Ongetwijfeld raadpensionaris Johan de Witt.

Nederlandse historische bronnen 9 97 heeft292, is mij onbewust, niettemin aengenaem, dat U Wel Ed. dat werck ten besten van den Staet soodaenich hebt willen dirigeren. Godt weet dat ick in deese ende alle andere saecken geen ander oogmerck hebbe. Hij293 hadde mij schoone beloften gedaen dat men Werckendam naer Denemarcken niet soude senden, sonder mij den titul aen dit hof van ambassadeur te geven; dan, dit heeft hij misschien al willens vergeten. Doch ick vraegh daer niet nae ende ontfange hier niet minder eer van de heere Curfurst ende sijn ministers, alsof ick die caracter droegh, ende wensche dat hij, heere van Werckendam, daer soo veel genegentheijt voor den Staet mach verwecken, gelijck ick nu misschien niet te vergeefs en doe, als ick hier bespeure. Den coninck van Denemarcken294, heeft mij door capitein Rosecrans295 voor vier dagen uijt Coppenhagen laeten schrijven dat mijn persoon hem aengenaem soude wesen. Hij heeft mij voor drie maenden boven het toesenden van sijn nieuw ingestelde ordre296, tot baron gemaeckt ende de brieven daervan toegesonden, waervoor ick Sijn Majesteijt tot noch toe niet hebbe bedanckt, hetselve alsnoch in bedencken nemende of ick dese konincklijcke genade mij niet en behoorde voor een beter tijdt te reserveren, als misschien mijne diensten aen mijn vaderlandt naemaels sullen inutil weesen. Want soo het soo voortgaet souden der noch veel ballinck buijten hetselve moeten werden, ende Godt de Heere behoede ons alle daer voor, ende neeme U Wel Ed. in sijne h[eilige] protectie - - -

39 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 3 februari 1672

Mijn Heer, Wat de heer van Sandenborgh mij van den 15en der voorledene maent schrijft297, sal U Wel Ed. uijt het contenu van mijn antwoorde aen hem konnen verneemen. Ende nae U Wel Ed. oordeelt dat desen brief off goet off quaedt can doen tot de gemeene saecke, kan se aen Sijn Ho. Ed. werden geëxtradeert oft ingehouden.

292 Zie inleiding, p. 10. Vgl. voor de animositeit van De Witt tegenover Amerongen het commentaar uit 1670 over diens pleiten voor het verlenen van een concluderende stem in de Raad van State aan de prins van Oranje (Japikse, Brieven van De Witt, IV, 28). 293 Johan de Witt. 294 Sinds 1670 Christiaan V van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg. 295 Waarschijnlijk Niels Rosencrantz, vroeger in Nederlandse krijgsdienst, in 1671 tot vice-commandant van Kopenhagen benoemd (Dansk Biografisk Leksikon, XX, 107). 296 Nadat Amerongen reeds in 1649 was begiftigd met de ridderorde van de Witte Olifant, werd hij thans benoemd tot ridder in de Danebrogsorde. 297 RAU, AHA, I, inv. nr. 116, Sandenburg-Amerongen, 13/23-2-1672.

Nederlandse historische bronnen 9 98

Ick soude op de receptie van sulcke en diergelijcke brieven het gebit wel eens op de tanden neemen ende mij naemaels emporteren, want U Wel Ed. is 't ten volle bewust dat ick in deses heer sijn misnoegen onschuldigh ben. Daer, men schijnt in de steenen te willen bijten ende niet in die se geworpen hebben. Ende soo dit is een erkentenisse van alle 't geene hij (sonder jactantie298) met sijne twee neven germains299 mij schuldigh sijn voor 't goede dat ick haer ten anderen tijden hebbe betuijght, soo word ick seer wel met wereltschen danck beloont, doch patiëntie. Het oude seggen is ‘disce cautius mercari’300. Ende soo men mij steun weijgert, sal ick tsijner tijt wel gedencken aen diegene die mij dit affront aendoen. Ick laete dan aen U Wel Ed. voorsichtigheijt, met voorweten van Schonauwen en Wellant, hoe hij ten besten van haer neffens de andere twee heeren die ick genomineert hebbe, met desen brief sal handelen, sijnde mijns oordeels het laetste dat ick voor haere interesse daer noch kan bijbrengen. Waarmede verblijve - - -

40 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 9 februari 1672 rec.a, 19 februari 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Bij de Generaliteijtsreeckencamer sijn provisionelijck geëxamineert de betalingen bij dese provintie op de post van defroyementen gedaen ende, naer het sigh laet aensien, souden wij het volle jaer van 1672, ten minste op een seer cleijne somme naer, hebben voldaen, als alle de provintiale betalingen al worden afgetrocken en geroyeert. Waerom de heer Van Someren, op morgen naer Den Hage gaende, versoght is om die r[eeckeninge] te laeten sluijten ende aen Hollant, als oock hyer, kennisse te geven van het slot tot beyder naerichtinge. In 't laest van de voorleden weeck de wervinge ter Generaliteijt vastgestelt wesende, disponeert Holland desen dagh over de charges van de regimenten ende compagniën op haer repartitie geassigneert. Ende hebben de Staten van Utrecht tegens huijden op dat point mede beschreven eenige heeren gecommitteerden om tegens overmorgen te adviseren op wat wijze de officieren alhier souden connen worden aengestelt. Maer, aengesien wij maer alleen een majoor te peert hebben

298 Grootspraak. 299 Misschien doelt Amerongen hier op Frederik van Renesse van Moermont, heer van Ter Aa, en zijn broer Johan, tot zijn dood in 1664 heer van de Haer en Drakenburg: zie bijlage VI. 300 ‘Leer behoedzamer te handelen’.

Nederlandse historische bronnen 9 99 te maecken, sullen niets connen doen tot bevorderinge van de heeren Eppe of IJsselsteijn301, door U H. Ed. G. gerecommandeert. Maer ick wil hoopen dat deselve bij Hollant, tot welcken eijnde ick oock voor desen aen ymand van mijn goede vrienden hebbe geschreven, sullen worden aengenomen. Uijt Den Hage is mij geadviseert dat het werck van Sijn Hoocheijt was ingeschickt, deselve het employ voor dese campagne soude accepteren onder verseeckeringe, bij Hollant te doen, van de volle 22 jaeren geadympleert hebbende ‘ad vitam’ daerinne te sullen worden gecontinueert. Alleen souden twee à drie steden302, daertoe ongelast, nader ordre van hare principalen afwachten, vooraleer hetselve in Hollant ende vervolghs ter Generaliteijt soude worden geconcludeert, ende dat stonde vandage off morgen te geschieden. Hoewel de ambassadeur Downingh303 het antwoort bij Haer Ho. Mo. op Sijne Majesteijt, raeckende het strijcken van de vlagge, geformeert, geweijgert heeft aen te nemen, onder pretext dat sijn commissie cesseerde ende daerop sijn afscheijt van Haer Ho. Mo. versoght en vercregen, oock sijn bagage alrede ingescheept hebbende, op morgen seijt te sullen vertrecken, soo gelooven evenwel veelen dat hetselve antwoort, al voorleden woensdagh door een expresse aen den heer Boreel304 afgesonden sijnde, soo satisfactoir sal worden bevonden, dat men nogh alles goets van Engeland heeft te verwachten, voornamentlijck aen Sijn Hoocheijt contentement gedaen wordende ende men vermeijnt dat, 't selve gedaen sijnde, d'heer Beverningh305 derwaerts sal gaen. De ambassadeur Boreel schrijft bij sijne laeste dat aldaer een tractaet met Vranckrijck daeghs tevoren was geslooten, sonder dat conde penetreren waerover, maer evenwel nogh te vertrouwen dat, het strijcken van de vlagge en de saecke van Sijn Hoocheijt geadjusteert sijnde, aldaer nogh wat te doen soude sijn. De heere van Sandenborgh heeft de heere van Mijnden dagelijx onderhouden ende soo veel hoop gegeven in faveur van desselfs neef Van Weerdenburgh, datte niet anders scheen te wachten als dat de laeste door alle middelen soude hebben gepersevereert om dat te erlangen. Maer, door de goede directie van de heere van Asbergen ende eenige andere toevallen, is het soo verre gebraght dat deselve sigh oock voor Rossum sal voegen, mits dat aen sijn schoonsoon Alckemade306 de luitenant colonelsplaetse worde geconfereert en daertoe is volcomen dispositie, soodat aenstaende maendagh de dagh tot de electie op vrijdagh off saterdagh

301 Maurits Lodewijk (Moritz Ludwig), Freiherr von Isselsteijn, uit een in Duitsland woonachtige familie van Nederlandse oorsprong (Fahne, Kölnische, Jülichsche und Bergische Geschlechter, I, 192, II, 71). Hij wordt in 1672 tot officier aangesteld (RAU, Arch. Staten van Utrecht, res. St. v. Utr., 10-4-1672); vgl. Ten Raa, Staatsche leger, VI, 200). 302 Dordrecht en Delft waren het meest terughoudend (Japikse, Notulen Hop en Vivien, 22-23). 303 Downing was in januari 1672 in opdracht van Karel II genoegdoening komen eisen wegens het niet salueren van een Engels koningsjacht op de Maas (Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 40). 304 Johan Boreel, Middelburgs regent, ambassadeur te Londen. 305 Hiëronymus van Beverningk, Gouds regent, diplomaat in dienst van de Republiek. 306 Paulus van Alkemade, neef en schoonzoon van Jasper van Lynden, heer van Mijnden (bijlage VI).

Nederlandse historische bronnen 9 100 daeraenvolgende sal worden gestelt ende de electie in faveur van de vyer bekende uijtvallen. Doch de verclaring van den heere van Mijnden sal op desselfs versoeck nogh worden gesecreteert. De heeren van Zuylesteijn ende van Zuylen blijven geïnclineert om, nevens de heeren van Mijnden en Asbergen ende anderen, de heere van Duckenborgh uijt crachte van de bewuste resolutie van den jaere 1667 in het lith der heeren edelen te admitteren en vermeijnen dat deselve soo duijdelijck ende claer is, dat geen verder explicatie oft verlichtinge daeraen wort gerequireert, maer wel dat dienstigh soude wesen dat deselve bij de Staten wort geapprobeert. En sulx souden de heeren van Zuylestein en van Asbergen voor de securiteijt van hun kinderen (soo veel ick mercken can) geerne sien. Doch tot een augmentatie oft assumtie van nogh eenige edelen can ick bij deselve vooralsnogh geen genegentheijt bespeuren. Ende de heere van Bergesteijn soude niet geerne tot het een oft het ander comen en oordeelt dat de ridderschap nogh sterck genoegh is om hare ampten te connen becleden. In dese perplexe gelegentheijd valt de grootste hoope op U H.E.G. negotiatie, die ick wensche dat een goede uijtslagh magh erlangen door U H.E.G. goede directie ende onder de segen van God, aen wien ik U H.E.G. persoon ende familie bevele, en blijve - - -

Utrecht, desen 30. januarii 1672.

41 Aan Van Reede van Amerongen rec.a, 8 februari 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Sedert ick U H. Ed. G. aengenaeme uijt Berlijn hebbe ontfangen hebbe ick met de heeren van Zuijlesteijn ende van Zuijlen een discours gehouden nopende het admitteren van den heere van Duijckenborgh ende bij deselve wel daertoe gevonden continuatie van genegentheijd, doch is evenwel de saecke in soodanigen staet, dat ick niet sien en can dat deselve haest staet te worden voor[t]gebraght. Ick sal ondertusschen geen occasie versuijmen om daerontrent te spreecken conform U H. Ed. G. gedaghten en intentie. Dat de heeren edelen bij overstemminge hebben geresolveert U H. Ed. G. stemme tot de te doene electie bij missive te laeten inbrengen, alsmede wat daerontrent verder is gepasseert, sal U H. Ed. G. ongetwijffelt door anderen al hebben verstaen. Ick ben voorleden donderdagh tot gisterenavont nevens eenige andere heeren geoccupeert geweest om ter presentie van de gecommitteerden van de provintie

Nederlandse historische bronnen 9 101 van Hollant, te dien eijnde expresse herwaerts gesonden, ende in 't geselschap van den heere veltmaarschalk Wirtz te besien de constitutie van onse provintie van de Grebbesluijs door Woudenberg naer Amersfoort ende van de Vaart tot den Hinderdam, om te overleggen off in cas van noot een retrenchement off inundatie op beijde off één van die plaetsen tot verseeckeringe van beijde de provintiën soude connen worden geleijt ende gevonden. Ende daertoe verhindert geweest met de voorgaende post mijn devoir met t'antwoorden te voldoen. Hoedanigh de apprehentie van de oorlogh tegens Vranckrijck toeneemt ende alomme [wort] uijtgestroijt, oversulx hyer gevreest wort dat Engeland sigh met deselve wel moghte voegen, sal U H. Ed. G. uijt Den Hage ontwijffelijck worden beright. Ende, om sigh daertegens in behoorlijck postuyr te stellen, wort veel gedelibereert, oock geresolveert, dogh, dat te beclagen is, weijnigh of niet geëxecuteert. De wervinge gaet nogh niet voort. De heere prins van Orange, met de heer veltmaarschalck de gelegentheijd van de frontieren en de IJssel hebbende geïnspecteert, heeft wel verscheijde voorslagen gedaen, hoe deselve soude connen worden versterckt en in beter staet gebraght, maer het effectueren gaet seer traegh ende langsaem. Ende, dewijl tot bereijckinge van dat oogmerck van Sijn Hoogheijt vooral meer waeter in de IJssel wort vereijst ende dat veele dispereren van sulx door de wercken, aen den Schenkenschans ondernomen, te connen erlangen - [hetwelck] immers lange tijt requireert -, hebben twee considerable heeren van de regeringe in Gelderlant aen den heere van Asbergen ende aen mij geschreven dat men bij haer ende oock in Overijssel wel soude inclineren om, ingevalle onse provintie de hant daeraen mede beliefde te houden, bij den Luijsbosch [het lant] boven Schenckenschans tot beneden het Tolhuijs door te graven. Maer dat [het], om daerinne niet te worden verhindert, nootsaeckelijck soude sijn die saecke te secreteren en in geen vergaderinge te open[bar]en. Waerop het hyer soodanigh is gedirigeert, dat de heeren Van Someren, van Asbergen, van Sandenborgh, burgemeester Van der Dussen ende Hamel met mij sijn gecommitteert ende geautoriseert om ontrent 't gene de heeren van Gelderlant tot de gemene securiteijt soude mogen comen voor te slaen sonder rughspraeck oft communicatie te disponeren. Maer die heeren connen nevens mij niet anders oordelen off op dat dessein valt niet te dencken, off de heere Cheurvorst moet daerinne hebben geconsenteert. Ende hebben derhalven goetgevonden dat ick U H. Ed. G. kennisse daervan soude geven met het versouck om aldaer te willen sonderen off permissie daertoe - ende onder wat conditie ende afgoedinge307 - soude wesen te vercrijgen. Wij vertrouwen dat vanwege Gelderlant op datselve subject oock aen U H. Ed. G. sal worden geschreven. Coste het daertoe worden gebraght dat de heere prins Maurits308, nevens eenige heeren tot Cleve, moghte worden geautoriseert om

307 Vergoeding. 308 Johan Maurits van Nassau-Siegen, in 1647 door de keurvorst van Brandenburg benoemd tot stadhouder van Kleef, Mark en Ravensburg.

Nederlandse historische bronnen 9 102 daerover met de provintiën [te] handelen, soude, mijns geringen erachtens, [sulx] wel het beste en het cortste middel sijn. Ick hoope bij de eerste gelegentheijd hyer op U H. Ed. G. consideratie ende antwoort te sullen mogen ontfangen ende ondertusschen blijve ick - - -

42 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 10 februari 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. missive sonder date309 is mij met de jongste post geworden. Ick sal hier passeeren te beantwoorden de cleijnicheijt die eenige in de ridderschap, denwelcke het minste paste, mij gebracht hebben, had het haer doenlijck geweest, aen te doen omme mijn schriftelijcke stem in de aenstaende electie te benemen. Dan, gelijck mij deselve nu is toegestaen, verstae ick oock bevoeght te sijn van de dagh te mogen helpen beraemen omme tot rust van de provintie d'electie te helpen vast stellen, waerop gesommeert wordende, sal ick mij uijtten ende hier nu U Wel Ed. van importanter saecken onderhouden. Ick hebbe aenstonts op de receptie van desselfs brief mij bij den heer Churfurst vervoeght, die mij de genade doet van ten allen uren op den dagh, 's avonts ende 's morgens, jae, somwijlen aen sijn bed audiëntie te verleenen, ende denselven serieuselijck over de doorsnijdinge aan den Luijsbos bij Schenckenschans gesproocken, ofschoon ick op dat subject noch geen brieven van de Staten van Gelderlant heb ontvangen. Ick kan U Wel Ed. versekeren, dat men daeromtrent mach doen al wat de dienst van den Staet vereijscht en dat hij, heer Churfurst, sulx gaerne sal sien ende gedoogen ende oordeelt dat noch de Nederrijn, noch den IJssel door geen ander middel connen geholpen werden ende alle voor desen aengewende costen te vergeefs sijn geweest, van welck verstant ick ende veele in de regeringe oock sijn. D'heer Churfurst seijde mij dat over het af te gravene lant men sich nader wel soude verstaen. Dat dit tusschen hem en de Staat een cleijnicheijt was ende datter grooter saecken stonden te doen voor de religie ende vrijheijt bij dit groote gevaer. Enfin, Mijn Heer, men kan daervan disponeeren naer sijn welgevallen, hetwelck ick U Wel Ed. in secretesse overschrijve. De heer vorst Maurits ende generael majoor Spaen sullen eerstdaeghs, {soo ick vertrouwe}r, naer Den Hage gaen ende meen ick, onder verbeeteringe, dat men die heeren en passant op dit subject wat civijl behoorde te bejegenen ende haer wel

309 Ontvangen op 8 februari 1672: zie nr. 41. r Tussen {}: toegevoegd in margine.

Nederlandse historische bronnen 9 103 mach seggen, wat ick aen U Wel Ed. daerover hebbe geschreven, opdat, soo men noch bij de resolutie blijft van de doorsnijdinge te doen, sij kennisse van saecken mogen hebben. Ick schrijve wederom een langen brief op 't subject van mijne negotiatie aan de heer Fagel, op ordre van den heer Churfurst in groote secretesse, sulx dat ick het dubbelt daervan naer Gelderlant niet derf oversenden. De heeren Haer Ed. Mo. gedeputeerden in Den Haege sullen daervan kennisse bekoomen ende, soo men aen mijn voorstel iets wil defereeren, meen ick, dat wij ons van des heren Churfursts vrintschap connen versekeren. Soo niet, moet ons Godt helpen, die U Wel Ed. neme in sijn heijlige protectie - - -

43 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 12 februari 1672 rec.a, 23 februari 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heer, Ick sie vandage met sonderlingh genoegen uit U H. Ed. G. aengenaeme van den 3. deses dat de quade tijdinge die uijt Engeland comen eenigermaeten staen te worden versoet door de goede hoope die aldaer310 sigh opdoet tot de nadere alliantie. Ende ick sal niet naelaeten conform U H. Ed. G. begeren desen avont aen den heere Schadé te schrijven ende hyer het werck soo te helpen dirigeren, dat U H. Ed. G. soo haest doenlijck bequaem mooght worden gemaeckt om tot een besluijt te connen comen. De heeren Staten van Hollant hebben door een besendinge aen dese provintie doen versoecken om met malcander te delibereren off niet de stadt van Utrecht soude connen worden gefortificeert ende daerenboven langhs de Vecht oft elders tot meerder securiteijt van beijde provintiën een retrenchement geleght. Ende op de inspectie die ick nevens andere heeren ter presentie van de heeren gecommitteerden uijt Hollant mitsgaders de heere veltmaarschalck Wirts hebbe gedaen, hebben wij niet anders connen oordelen, off het laeste soude sijn van swaere costen ende van onseecker succes, voornamentlijck bij laegh waeter in de rivieren. Ende daeromme sijn alle de heeren versterckt geworden in dat sentiment, dat alle mogelijcke middelen moeten worden aengewent om met volck ende schoppen en spaden, oock doorsnijdinge om water te crijgen, de IJssel moet worden bewaert. Ende hebben de gecomm[itteerden] van Hollant belooft 't selve in haer vergaderinge bij haer rapport met alle ernst te sullen urgeren, met verseeckeringe dat de dispositie van hare principalen volcomentlijck daertoe lagh ende [dat deselve]

310 In Berlijn.

Nederlandse historische bronnen 9 104 naer haer opinie geen swaricheijd souden maecken om selfs ten dien eijnde hare borgerije in de frontiersteden, om meerder militie daeruijt te connen trecken, te versenden. Ende sedert Sijn Haer Ed. Mo. tot het continueren van dat besogne wegens Hollant bij missive nader aengesocht, maer het antwoort daerop is uijtgestelt, uijt oorsaecke dat jegenwoordigh gedeputeerden uijt Gelderlant en Overijssel hyer sijn om met ons t'overleggen wat best tot verseeckeringe van den IJssel sal connen en oock dienen te worden ondernomen. Ende daertoe wort bij Haer Ed. Mo. voor een middel van goede vrucht opgegeven het doorsnijden van den Rhijn boven Schenckenschans, om waertoe consent van den heer Cheurvorst te mogen obtineren ick op 't goetvinden van de heeren gecommitteerden van dese provintie Utrecht bij een voorgaende missive hebbe versoght. Ende nu seggen de heeren van Gelderlant te selven eijnde oock met de heere prins Maurits te hebben gesproocken ende aen de heere Spaen geschreven. Het werck van Sijn Hoocheijt blijft nogh al hangen ende, soo mij beright wort, is niet geavanceert, door de aprehensie die men heeft dat Engelant met Vranckrijck tegens desen Staet soude sijn verbonden. Bij de mijne van voorleden dynsdagh hebbe ick U H. Ed. G. geadviseert dat de heere van Mijnden niet alleen de dagh tot de electie op het cortste soude helpen stellen, maer oock selfs wel in faveur van de heer Rossum met de heeren ende vrienden voegen, mits dat Alckemade de luitenant colonelsplaetse onder de nieuwe trouppes moge erlangen. Ende hoewel de heere Ruijsch sijn swager Mordant311 daertoe mede recommandeert, soo hoope ick evenwel dat de heere van Mijnden contentement sal geworden. Dat de heeren edelen U H. Ed. G. het inbrengen van sijne stemme bij pluraliteijt hebben toegestaen, hebbe ick U H. Ed. G. voor desen verwittight ende diensniettegenstaende met advis van de heren Zuylesteijn en van Zuylen U H. Ed. G. missive aen den heere van Sandenburgh laeten overleveren. Ick meijnde dat men van dage hyer staatsgewijze312 de officieren tot de te doene wervinge soude hebben aengestelt, maer de heeren van de vroetschap sagen liever, dat sulx bij verdeeling onder de leden geschiede en sullen niet voor morgen gereet sijn. Ick hebbe alleen de becommernisse, dat het verdelen maer occasie sal wesen dat meer op de maeghschap ende vrientschap als [op] merites van de persoonen sal worden gereflecteert. Den Raedt van State adviseert dat men nogh 15.000 à 16.000 man behoort aen te nemen ende mij wort geschreven, dat Hollant op de antwoort bij de coninck313 aen Boreel gegeven alrede gisteren daerinne soude hebben geconsenteert. God wil den Staet in dese swaere ongele[ge]ntheijt bijstaen en U H. Ed. G. sijn segen continueren. Met die wensch blijve ick - - -

311 Robert Mordaunt, Engels militair, gehuwd met Elisabeth, zuster van Pieter Ruysch (Burke, Dictionary of the Peerage, 703). 312 Door de Staten van Utrecht in vergadering bijeen. 313 Karel II, koning van Engeland.

Nederlandse historische bronnen 9 105

P.S. Soo aenstonts doet de heere van Mijnden mij weten, dat de vrouwe van Mijnden314 cort nae den middagh is overleden.

44 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 19 februari 1672 rec.a, 26 februari 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Huijden acht dagen hebbe ick aen U H. Ed. G. geschreven ende sedert desselfs aengenaeme van den 10. deses ontfangen, mitsgaders den inhout van dyen, voor sooveel raeckt de bewuste doorsnijdinge van den Rhijn, gecommuniceert aen mijne mede gecommitteerden, die nevens mij over het gunstige antwoort van den heere keurvorst seer sijn verheucht ende sich daervan sullen traghten te bedienen. Ondertusschen bedancken wij U H. Ed. G. voor de moeijte daerontrent genomen. Voorleden dynsdagh hebben de heeren edelen geresolveert (soo ick bericht ben) om aen de Staten van Utrecht te versoucken approbatie van Haer Ed. Gest. resolutie in faveur van hare soonen gearresteert, alvorens U H. Ed. G. daervan kennisse te geven ende sijne consideratie af te wachten. Dan, 't selve quam dien dagh soo laet aen mij dat de post al was vertrocken. Middelerwijlen verstae ick, dat niet alleen de heeren, voor desen gemelt, genegen souden sijn om terstont naer de voorseijde approbatie de heer van Duijckenburgh in Haer Ed. Gest. lith te admitteren, maer dat oock de heeren van Wulven ende Sandenburgh, die voor desen nevens dien edelman andere recommandeerden, sigh daermede conformeren sonder van ymant anders te spreecken. Alleen hebbe ick gehoort, dat die heeren niet geerne hadde gesien dat de approbatie wierde versoght, ende dat geeft mij eenige nadencken, off Haer Ed. wel moghte hebben die opinie dat sonder de approbatie andere heeren, als Zuijlesteijn en Arsbergen, wat difficijl sullen wesen om de heer van Duijckenburgh in te laeten. Doch, dewijl ick ontrent die heeren niet en come, altijt geen communicatie hebbe, can ick van haer intentie niet seeckers weten. Naedat de heere van Mijnden, door het tusschencomen van 't avancement van d'heer Alckemade ende de goede officiën bij de heer van Arsbergen bij deselve aengewent, van sijn neef Van Weerdenburgh heeft gedesisteert, traght de heere van Sandenborgh denselven heere mitsgaders de cleijne steden voor jo[nke]r Van

314 Theodora van der Vecht, echtgenote van Jasper van Lynden, heer van Mijnden, overleed 2 februari 1672 (o.s.).

Nederlandse historische bronnen 9 106

Zuylen315 ende voor de heer van Heeswijck te engageren. Ende heeft ten dien eijnde nogh voor ende naemiddagh een conferentie met de heeren van Wulven ende van der Aa gehadt, mitsgaders de heere van Mijnden ende de gedeputeerden van de steden doen aenspreecken. Nae ick uijt de heere van Asbergen verneme, soude Sijn H. Ed. schoonvaeder316, om 't gene ontrent dese saecke tusschen hem ende de heer van Sandenborgh is gepasseert, wel geerne met deselve nogh stemmen, ingevalle sulx sonder Rossum off Nijpoort in hasard te stellen conde geschieden. Ende de syndicus van Rheenen317, die over die stadt disponeert, verbeijt seer bij de andere steden voor Zuylen ende Heeswijck, tot een reden van inductie gebruijckende, dat het interest ende respect van de steden medebrenght met het minder getal van de heeren edelen het meerder te overstemmen, maer Amersfoort ende Wijck blijven stantvastigh voor Rossum ende Nijpoort. Ende de magistraet van Montfoort heeft gisteren met eenparige stemmen deselve vastgestelt ende haer burgemeester318 belast om morgen sulx in te brengen, soodat mijns bedunckens aen het succes niet en is te twijffelen. De gecommitteerden van de vyer steden sijn jegenwoordigh hyer in de stadt bij malcander om over dat subject te samen te confereren ende eenige van haer hebben mij belooft den uijtslagh daervan te comen verwittigen. Ingevalle 't selve geschiedt voor het vertreck van de post sal ick het hiernevens voegen. Ondertusschen comt de heer Nijpoort mij seggen dat soo aenstonts de heere van Sandenborgh heeft gesproocken, dogh [dat] deselve geëxcuseert heeft sich te verclaren, alsoo nogh niet en wiste hoe de saecke stonde ende daerover met sijn vrienden nader moste delibereren. Ende dat de heere van Wulven ende van der Aa, dewelcke hij vervolgens hadde getraght te begroeten, beijde hadden doen antwoorden belet te sijn, ende dat de laeste den heer van Maersenbroeck319, dewelcke de saecke van Heeswijck beleijt, hadde geadmitteert, ende cort daerop de heeren van Wulven en van Sandenborgh ende van der Aa waeren bijeen gecomen. Uijt hetgene door onse heeren gecommitteerden ter Generaliteijt wort geadviseert leven wij op die hoope dat U H. Ed. G. haest sult wesen bequaem gemaeckt om U H. Ed. G. negotiatie voort te setten ende tot een gewenscht eijnde te brengen, 't gene wil geven de almaghtige, in wiens protectie ick U H. Ed. G. recommandere ende blijve - - -

Utrecht, desen 19/9. febr[uari] 1672.

315 Ernst van Zuylen van Natewisch. 316 Jasper van Lynden, heer van Mijnden. 317 Frederick Klerck, advocaat Hof van Utrecht. 318 Dirk van Diemerbroeck, broer van de Utrechtse hoogleraar in de medicijnen Isbrand van Diemerbroeck. 319 Johan Louis Godin, heer van Maarssenbroek, wiens broer Carel in 1667 gehuwd was met Elisabeth Parmentier, dochter van Antoine Charles Parmentier en zuster van Carel Parmentier van Heeswijk. Voor de familierelatie tussen de gebroeders Borre van Amerongen en Frederik van Renesse van Moermont: zie bijlage VI.

Nederlandse historische bronnen 9 107

45 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 21 februari 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 10e deeses320 is mij den 19e daeraan volgende wèl geworden, waaruijt ick met aengenaemheijt sie de goede apparentie van dat het werck van Sijn Hoocheijt sal ingeschickt werden, oock dat men geresolveert heeft, de nieuwe wervinge haer voortganck te laeten nemen. De lijste van de officieren bij Hollant gemaeckt is hier overgekoomen, die ick gisteren met den heer Churfurst hebbe gelesen. Daer sijn der onder, ende die niet van de minste, die hier van kleene reputatie sijn. Ick hadde altoos gemeijnt dat men geformeerde regimenten soude in het landt hebben laeten koomen, waertoe sich soo veel beroemde officieren hadden aengeboden, dan dat heeft niet willen wesen. Ick sien der onder anderen een baron van Renes, heer van Gent321, hetwelck ick meijn den soon van den heer van Blijenburgh te sijn. Ick weet niet dat die oyt gedient heeft en kan niet begrijpen hoe hij aan de Hollantse resolutie heeft konnen voldoen. Hoe het de Heeren Staten van Utrecht sullen gemaeckt hebben, sal ick verlangen te verstaen. Ick wenschde, soo het moglijck was, dat men aan monsieur Joncheere322, die hier bij mij is, een compagnie te voet wilde geven. Hij heeft voor desen langh gedient en is een eerlijck man, hij heeft een swaeger genaemt Pusterle323, die voor desen page is geweest van de princesse royal324, een brave jong sterck kerl omtrent de daertig jaer, die langh gedient heeft ende bij gebreck van vrunden niet heeft konnen voortkoomen, sijnde een soon van den onderlieutenant Pusterle325. Ick wensche dat hij mogte een cornet of een lieutenantsplaats te voet in een van de nieuwe compagnieën bekoomen, waermede men dien ouden man seer soude contenteren. Soo het niet kan wesen in de eerste nieuwe wervinghe ende dat van die charges mogt wesen gedisponeert, dat doch Joncheere en hij in de tweede

320 Niet aangetroffen. 321 Willem, baron van Renesse van Baer, vrijheer van Gent. Vgl. Krämer, De Groot à De Wicquefort, 236: over de dood van deze majoor der cavalerie in 1673. Willems vader, Louis van Renesse van Baer, was inderdaad heer van Blijenburg geweest. 322 Jan (Johan) de Joncheere, wagenmeester-generaal (Vorsterman van Oyen, Stam- en wapenboek, II, 125; Hora Siccama, Aanteekeningen, 371; Ten Raa, Staatsche leger, VI, 13: kapitein-petardier der artillerie). Hij fungeerde in deze tijd als hofmeester van Amerongen tijdens diens ambassade en was de zoon van Johan de Joncheere, hoogschout van Maastricht, en (de Utrechtse) Elisabeth (van Amstel) van Mijnden. 323 Gratiaan de Pusterlé, in 1673 adjudant regiment cavalerie (Hora Siccama, Aanteekeningen, 555); vgl. Ten Raa, Staatsche leger, VI, 127). Blijkens Vorsterman van Oyen, Stam- en wapenboek, II, 125, was Johan de Joncheere gehuwd met Margaretha de Pusterlé. 324 Maria Stuart, de weduwe van stadhouder Willem II. 325 Volgens Vorsterman van Oyen, Stam- en wapenboek, II, 125, Hein de Pusterlé.

Nederlandse historische bronnen 9 108 mogten voor gerecomandeert gehouden werden, waermede men mij soude verobligeeren. Ick hoop dat volgens U Wel Ed. schrijven het different over de post van deffroijementen voor de Generaliteijtsreekenkamer sal afgedaen sijn. Het is langer als vijff weecken geleden dat ick gelt tot verval van mijn reijse bij de Generaliteijt hebbe gevoordert ende hetselve is bij Hollant overgenomen. Indes heb ick een wissel getrocken die tot noch toe onbetaelt blijft en sal in korten een tweede trecken. Ick versoecke dan dat U Wel Ed. neffens andere heeren van de regeeringhe wilt sorghe draegen dat ick magh weeten waer mijn betaalinghe sal volgen, opdat ick niet met disrespect ende schande van hier en gae. De depenses vallen hier grooter, alsoo ick open taeffel houde en daegelijcx veele heeren ende cavalliers van het hoff daeraen heb, ende om de goede geneegentheijd die ick bij deselve allenthalve bespeure tot den Staet, moet men haar al mehr carresseren ende tracteeren als men anders niet doen en soude. In de kraemkamer van de Churfurstinne326 ende op het hoff sal nae mijn gissingh omtrent vijfthienhondert guldens moeten gegeven werden. Ick hadde noch omtrent duijsent rijcxd. aan ducaten onder mij en soude niet gerne een zoo groote somme daervan uijtgeven, alsoo mij niet teenemael van gelt mach ontbloeten, niet wetende wat mij mogte overkoomen. Indes blijven de 1.500 guldens ongegeven, daer men albereijts op smaet. Het spreekwoort gelt hier: ‘bis dat qui cito dat’327. Het is mij aangenaam dat de heere van Mijn[d]en sich tot de heer van Zulensteijn ende andere mede wil voegen, waerdoor ik hoope dat die saecken eens ten eijnde sullen koomen ende dat men met de admissie van ymandts tot het lit der heeren edelen mijne kompste sal afwachten. Waermede verblijve - - -

46 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 24 februari 1672

Mijn Heere, U Wel Ed. aengenaeme schrijven van den 12e deeses is mij eerst heden geworden. Wat de doorsnijdinge aen den Luijsbosch belanght, daerover heb ick U Wel Ed. voor 8 dagen gerescribeert ende de genegentheijt des heeren Curfurst bekent gemaeckt, die alsnoch daerbij persisteert ende oock bij sijne goede intentie voor het gemeene welweesen. De redenen waerom men sich hier niet verder met mij can inlaten, heb ick bij den mijnen van den 10. deses den heere griffier in

326 Dorothea van Sleeswijk-Holstein-Glücksburg, tweede gemalin van Friedrich Wilhelm, ‘de grote keurvorst’, weduwe van Christian Ludwig van Brunswijk-Luneburg. 327 ‘Wie spoedig geeft, geeft dubbel’.

Nederlandse historische bronnen 9 109 secretesse genotificeert en bekent gemaeckt, sulx dat men vooreerst niet publicqs van een tractaet heeft te verwachten. Alle de hoofdofficieren sijn meest vertrocken, yeder nae haere districten, om te werven. Den heere Spaen heb ick versocht [dat hij] U Wel Ed. en passant tot Utrecht sal aenspreken, gelijck Sijn Ho. Ed. mij heeft belooft te doen. Het soude niet ondienstich weesen dat hij, om het doorsnijden van de revier, wat civil van de heren gedeputeerden wiert bejegent. De officieren tot Utrecht, aengestelt volgens de lijste mij daervan toegesonden, daer van gevallen mij sommige maer passelijck. Dan, dat de heeren wijsen moet men prijsen. Ick ben alsnoch van opinie men veel beter hadde gedaen geformeerde regimenten in 't lant te laten comen. Menich braef officier van beroemde experiëntie heeft sich aen mij gedurende mijne uijtlandicheijt aengeboden ende waervan ick de namen bij een lijst hebbe overgesonden. Dan, daerop is weijnich gereflecteert. Hier is een seecker baron de Reijts328, woonachtich in Saxen ende van groot vermogen, bij den heer Curfurst gecomen, die uijt ijever van de religie ende uijt respect voor den Curfurst hem aenbiedt 1.000 musquettiers op sijn eijgen beurs te werven ende binnen den tijdt van ses weecken te doen marcheren, alle Saxische volckeren. Hij heeft mij de eer van sijne visite gegeven ende met veele beleeftheijdt een regiment van 1.400 voetknechten, doch niet op sijn beurs, maer voor aenritsgelden, gepresenteert in Haer Ho. Mo. dienst over te brengen ende dan dat regiment alhier aen sijn soon329, die een cavallier van 24 jaeren is, over te laeten ende voor sijn persoon naer Nederlant te gaen, alleen, soo hij seijdt, uijt liefde van de religie, liberteijt voor de Duijtsche vrijheijt ende haet tegens de France natie. Ick hebbe hem voor sijn genegentheijt bedanckt, maer voor mijn selven gedacht datter voor hem niet veel stont te hoopen, ende mach ick sulcke en diergelijcke offerten aen den Staet niet meer doen, dewijl daerop in 't minste doch niet en wert gereflecteert. Hoe de nominatie tot Utrecht is uijtgevallen, sal ick verlangen te verstaen. Ick hoope wel, ende sal U Wel Ed. ten respecte van mijn neef ten allen tijde daervoor verobligeert blijven. Ick schrijve aen de heren Fagel en Schadé dat, bij aldien men mij mijne wissels niet laet volgen, gelijck als men tot noch toe tardeert, ick binnen weijnich tijts genootsaeckt sal werden het hof alhier onfatçoenlijck te verlaeten.

328 Blijkens RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Van Tuyll van Serooskerken van Welland, 1-4-1672, had Amerongen in deze tijd in Saksen contact met een ‘Baron de Reus, neef van den Rhijngraef, die aen de Schencken van Toutenburch is geparenteert’. Uit dit wijdvertakte geslacht, waarin de naam ‘Heinrich’ als soortnaam fungeerde, komt hiervoor in aanmerking Heinrich I, uit de oudere linie-Reusz, ‘Herr zu Plauen in Obergraitz’, ‘der dicke Herr’, zoon van Heinrich IV en Juliane Elisabeth, de dochter van Rijngraaf Friedrich von Salm-Neufville (Zedler, Universal-Lexikon, XXXI, kol. 975; Von Isenburg, Stammtafeln, I, Tafeln 167 en 168). Deze laatste was de vader van de Rijngraaf Friedrich Magnus von Salm-Neufville, militair in Nederlandse dienst (ibidem, LVI, 933-934). 329 Heinrich VI, die echter geboren werd in 1649, later Keursaksisch generaal-veldmaarschalk. Zijn dochter Fernandine Charlotte werd in 1675 te Amsterdam geboren (Zedler, Universal-Lexikon, XXXI, kol. 975-976).

Nederlandse historische bronnen 9 110

Haer Ho. Mo. schrijven met dese post dat haer aengenaem is geweest het present dat ick in de craemcamer van de Curfurstinne hebbe gedaen, hetwelcke omtrent de 1.600 gld. importeert, ende men laet mij met mijn wisselen achteraenloopen. Voorwaer een cleijne recompense in erkentenisse van de moeijelickheden ende traversen die ick gedurende nu een geheel jaer van mijne uijtlandicheijt in verscheijde rencontres, ten respecte van de Staet hebbe ontmoet ende die, ‘entre nous’ gesproocken, mij al veel grijse haren hebben doen setten, ‘sed haec est gratia mundi’330. Ick dancke Godt dat ick mij in mijn gemoet vinde voldaen ende als men 't goet vindt, connen hier een ander senden die het beter maeckt. Ick duchte dat ick mijn reijse wel over Hamburch ende de zee sal moeten neemen, want soo de Francen in 't stift van Munster en Hildesheijm leggen, can ick sonder gevaer niet in 't landt comen. Den heere generael majoor Eller, die mij uijt barmherticheijt ende dienst tot den Staet tot noch toe is bij gebleven ende mij sonder mij te flatteren ver heeft geïnsinueert in de gunste ende genade van mijn heer den Curfurst en mevrouw de Curfurstinne, vertreckt morgen naer sijn gouvernement van Sparenbergh, dat mij bedroeft. Ende, stonden de saecken op soo goeden voet hier niet, ick soude niet hebben gehaesiteert, op het verseijde pretext met hem wech gegaen te hebben, maer nu sal ick het noch wat insien. Alle de hooge officieren sijn meest naer hare gouvernementen ende districten geretourneert, die met vele civiliteijt ende trouherticheijt mij haeren dienst hebben comen presenteren ende betuijgen haere genegentheijt voor den Staet. Sij hebben, de een meer en d'ander minder, ordre van eenige duijsent mannen te voet ende te peerdt te werven ende verlangen dat se die ten dienste van den heere Curfurst ende Haer Ho. Mo. in actie mogen commanderen. Waermede verblijve - - -

47 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 28 februari 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 19. deeses is mij geworden, mijnen laesten aan hem is geweest van den 24e dito. Ick vertrouw de heere generael major Spaen vóór de receptie deeses tot Utrecht al sal sijn gepasseert ende dat U Wel Ed. uijt hem selfs sult hebben verstaen de goede intentie van den heer Churfurst wegens de te doene doorschneijdinge omtrent den Luijsbosch, waerover mijns oordeels, men niet langh moste hisiteren, want de saken van de werelt sijn soo veel veranderingen onderworpen, dat huijden goedt is, is morgen quaet.

330 ‘Maar dit is de dank van de wereld’.

Nederlandse historische bronnen 9 111

De schlechte tijdingen uijt Engelandt geven hier oock al beweegingen aan mijne negotiatie, ende ofwel ik mij ampeler, als voorheenen, vinde gelast, soo ducht ick dat men van deesen kant noch mehr sal desidereren. Waerop ick mij naerder tegens den Staet explicere, ende moet alweder koomen op mijn oude seggen dat naest Godt sij haer meest op haer eijgen macht heeft te verlaeten. Want alle deese geïmagineerde ende geprojecteerde alliantiën, die men met Sweeden, Dennemarcken, Brandenburg ende Bronswijck soeckt te maecken, schijnen mij toe dat se van een langen train sullen wesen, eer men daertoe geraeckt, naedemael de intresse ende jalousiën tusschen deesen en geenen soo groot sijn dat daer beswaerlijck wat goedts af staet te verwachten. Dan, alles ten besten genomen (daervan ick nochtans hier niet en desperere dat wij hier ende elders soodaenige alliantiën erlangen), soo ducht ick dat in de executie van deselve sich noch veele obstaquelen sullen ontmoeten. Het beste dat daervan is, kan, mijns erachtens, daerin bestaen [dat], dewijl wij die hier ende elders soecken, ende dat ons daertoe hoope werdt gegeven, inmiddels onse partije haer van de gunste van die Fursten niet en praevaleere, onder pretext alsof den Staet haer deprecieerde331, ende dat men hun tegelijck het groot gevaer dat de Christenheijt ende haer eijgen interessen dreijgdt niet voor oogen stelte. Godt de Heere dirigere alles ten besten en nehme U Wel Ed. in sijne heijlighe protectie. Ick blijve - - -

48 Aan Coenraad van Beuningen

Berlijn, 28 februari 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. aengename schrijven van den 16e februari uijt Amsterdam332 is mij den 24e daeraen wel geworden. Deselve hebt gelijck, dat hij mij soo veel goedts in mijne onderhandelinge aen dit hoff toewenscht, ende de hoope geeft van een vruchtbaer succes. ‘Sed ne triumphum ante victoriam canemus’333. De saecke van een naeder alliancie defensive, {insonderheijt als daertoe gevordert werden mutuele secourssen, die men van de eene sijde met geldt daer moet toebrengen}s, laet sich beter met woorden seggen als wel veeltijdts met wercken niet effectueren, ende alles ten schoonsten genomen, als die met onderlinge

331 De betekenis is wellicht: dat Haer Ho. Mo. de te verkrijgen buitenlandse hulp tegenover de desbetreffende vorsten niet als van doorslaggevend belang dienen voor te stellen. Het woord ‘niet’ achter ‘dreigdt’ dient dan te worden geschrapt. 332 Bevindt zich in RAU, AHA, I, inv. nr. 116. 333 ‘Laten we de zegekreet niet vóór de overwinning laten horen’. s Tussen {}: toegevoegd in margine.

Nederlandse historische bronnen 9 112 contentement ter neder sijn gestelt, soo vinden deselve noch veele obstaculen in hare executie, soo als mij oogenschijnlijck in den voor deesen Engelsen ende Munstersen oorlogh doenmaels is voorgecomen. Ende wanneer voor het meerendeel alle de hooge partijen in 't ondernemen van salutaire resolutiën ende daer op te doene executie, niet eens waeren, dat dan veele goede raedtslaegen die men met avantage op den vijandt werckstellich hadde connen maecken, terughielde334. Ick hebbe van den beginne den heere Curfurst voor sijn persoon tot de gemeene rust van de Christenheijt in 't gemeijn, van het rijck ende de nabuerschap in 't particulier, seer geporteert gevonden, gelijck hij als noch verblijft. Maer de becommeringen die335 sijn eijgen interessen ten respecte van sijn lant en luijden, alwaer het vuyr van den oorlog apparent staet eerst te ontfoncken, daertoe gevoecht schoone beloften ende dreijgementen dergenen die de weereldt willen ontroeren, doen hem, soo ick meijne, tegen sijn intentie, soodaenich haesiteren dat hij niet weet werwaerts sich tot noch toe te keeren. Ende meen ick niet onduijdelijck te connen bemercken dat, soo voor den Staet noch hoope overich is omme hem, mijns oordeels, in het rechte spoor te houden, dat sulx met meer dan eens soo veel somme gelts sal moeten geobtineert werden - als waertoe ick mij niet gelast en vinde -, omme soo veel te redoutabelder in macht te verschijnent. Ende meijn ick derhalven dat de Francen een groot avantage hebben, dat se alle de princen van Duijtslandt tot noch toe diermaten ‘en bride’ weeten te houden {met veele hunner ministers (soo geseijdt werdt) te corrumperen}u, jae selfs den keijser, datter niet één is, die sijn sentimenten naer sijne genegentheijt derft verclaeren, siende altijdt de een op d'ander ende hebbende jalousie van malcander: hier apprehendeert men Sweeden, Sweeden apprehendeert Denemarcken ende het huijs Bronswijck, gene wederom Sweeden. Daertoe werdt geseijdt dat de Francen met eenige troupen, tot 10 à 12.000 in 't getal, naar Erffort afcomen, ende door de haere onder de Munstersche en Ceulsche de stadt ende het stift Hildesheijm besetten om alsoo den Curfurst van Saxen336 {ende die van het geheele huijs}v Hessen Cassel337, Brandenburgh en Bronswijck hare wervingen niet alleen, maer oock de conjunctie van des heeren Curfursts van Brandenburgs volckeren van dees sijde d'Elve tot sijne Westphaelsche landen te beletten. Hetwelcke, nae het oordeel van alle chrijchsverstandigen alhier, haer seer facil te doen is, voornamentlijck, dewijl men soo langh tardeert om in de

334 Achterwege bleven. De aanvankelijke versie: ‘terrugh wierde gehouden’ is in de tekst doorgestreept. Onderstreping in tekst. 335 Lees: betreffende. t Onderstreping in de tekst. u Tussen {}: toegevoegd in margine. 336 Johann Georg II von Wettin, keurvorst van Saksen. v Tussen {}: toegevoegd in margine. 337 Evenals in de Brunswijkse landen waren hier twee hoofdlinies, Hessen-Kassel en Hessen-Darmstadt, terwijl na 1622 ook weer een apart Hessen-Homburg bestond. Groothertog van Hessen-Kassel was na de dood van Wilhelm VII in 1670 diens broer Karl, over wie zijn moeder Hedwig Sophie, de zuster van de Brandenburgse keurvorst, de voogdij had. Van de lijn Kassel had zich in 1632 Hessen-Rheinfels-Rothenburg als apanage van oud-oom Ernst afgesplitst.

Nederlandse historische bronnen 9 113 wapenen te comen, waertoe alle bedenckelijcke ende onbedenckelijcke middelen gebruijckt werden om het daerheen te dirigeren; wat efficacieuse remonstrantiën ick daertegens doe ende hun gemeene verderf ende haer eigen ruïne voor ogen stel. Sulx dat dit een fatum schijnt te weesen, hetwelcke, soo het soo is, niet can geremedieert werden. Daerom ick bijnae met alle posten, wat goede hoope van een geluckig succes sich hier oock van 't begin mijner aencompste voor den Staet heeft opgedaen, mijn geringh sentiment hebbe geschreeven dat ick vermeijnde dat sij, naest Godt de Heere, haer op niemandts meer als op haer eijgen macht en wapenen hebben te verlaeten. Waeraen, soo der een goede harmonie in de regeringe ende discipline over de militie waere, niet en is te twijfelen of sullen deselve gezegent werden. Want als ick aenmercke dat die princen en de geallieerden in Duijtslandt, niet considererende haer eigen interesse (die in desen soo hooch laboreren) ‘à force d'argent’ tot het gemene welweesen sullen moeten getrocken werden, soo sal tot harer onderhoudt, bijnae soo veel geldts buijten 's landts moeten werden gesonden als de landtmilitie aen den Staet compt te costen. Ende dan meijn ick dat het sijn consideratie meriteert of het niet beter en waere soo groote sommen in den Staet te behouden ende nae proportie noch een grooter aental van militie alsser albereijts boven de 100.000 man is, te maecken, aengesien 10.000 man onder het commandement van de Staet, mijns oordeels, nutter is als 15.000 van een geallieerde prins. En dat uijt redenen hier boven verhaelt, behalven dat Haer Ho. Mo. souden in haer landt behouden een somma van 14 à 15 millioenen jaerlijcks, die dese auxiliaire troupes van Sweeden, Denemarcken, Brandenburgh ende Bronswijck, naer proportie van hetgene men alhier schijnt te vorderen, gedurende desen oorloch souden buijten haer landt sleepen, daer die in sulcken geval maer alleen van de eene handt door de ander passeren. Ende geeft Godt de Heer den Staet die genade dat wij met hondert en veertich à vijftich duijsent man, behalve een navale macht, het een jaer connen staende houden, wij sullen het naeste jaer de vrunden misschien beter coop hebben ofte den oorloch elders sien gediverteert ende wat aessem connen scheppen. Men soeckt nu hier deesen vorst, ende veele in 't rijck, met de quade tijdingen uijt Engelant te intimideren. Voorheenen heeft men breede afgegeven, dat noyt de ratificatie op het Spaens tractaet soude volgen, die nu ingecomen sijnde, soo seijdt men dat de secourssen daerbij gestipuleert seer geringh sijn ende daerbij bedongen, dat men eerst ses maenden na de rupture sal ageren, hetwelcke, of wel ongeloofelijck, ick echter niet can obloqueren, omdat ick noyt het tractaet hebbe gesien. Men schrijft mij dat het werck van den prins van Orange genoechsaem is ingeschickt ende dat sich niemandt meer als de stadt van Amsterdam opposeert. ‘Quantum mutatus ab illo Hectore’338.

338 Deel van citaat ‘Quantum mutatus ab illo Hectore, qui redit exuvias indutus Achilli’: ‘Hoezeer anders als die Hector die terugkwam, dragend de Achilles ontnomen wapenrusting’ (Vergilius, Aeneis, II, 274).

Nederlandse historische bronnen 9 114

Mij comt in memorie, dat ick voor vier jaren eens de eere hadde dat vier burgemeesteren van Amsterdam339 met haeren pensionaris340 bij mij aten ende onder anderen U Wel Ed. vrient ende de mijne, de heeren Valckenier ende Van Vlooswijck. Waerop de prince van Orange, na de maeltijt incomende, van de gasten wiert gesalueert, onder anderen met het afleggen van een compliment dat de heeren burgemeesters en regeerders van Amsterdam waren sijne dienaers ende wenschten hem daervan te connen geven preuve. Ende als de heer Van Vlooswijck daertoe niet veel en seijde ende ick hem aenmaende dat hij sijn heuflickheijt oock soude plegen, soo gaf hij tot antwoort: swijght, cale joncker, laet ick spreecken, ende sich addresserende aan de prins, seijde: mijn heer, deese vrunden mogen U Hoocheijt groote complimenten maecken en beloften doen, maer de duijvel hael mij soo sij het meijnen. Ende als ick het U Hoocheijt sal seggen en beloven, soo sal ick het hem houden. Waermede de curialia wierde geëyndicht en de vrunden keerden weer naer de taefel. Soo het nu soo is, als men schrijft, soude dien heer wel een halve propheet sijn geweest. Enfin, wat brengen de weereltse saecken niet mede. Geluckig sijn se die se connen verachten. ‘Sed nemo potest esse continens nisi Deus dat’341. Ick blijve onveranderlijck - - -

49 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 2 maart 1672342

Mijn heer, Mijnen laetsten aen U Wel Ed. is geweest van den 1.343. Zedert heb ick uijt brieven van d'een en d'ander verstaen dat men eijndelijck heeft geprocedeert tot het eligeren der heeren in 't eerste lith, ende onder anderen mijn neef de eere heeft gehadt van daertoe te werden vercooren. Ende alsoo ick weete dat sulcx sonder U Wel Ed. goede directie niet en is geschiedt, soo vind ick mij verplicht deselve daer voor seer gedienstelijck te bedancken ende te verseeckeren dat ick sulcx opneem als een trouwhertige affectie van U Wel Ed. voor mij ende de mijne. Ick hebbe niet onderlaeten den heere van Wellant tot meermalen ende nu weder aen te maenen dat hij soo onverdiende gunste, van U Wel Ed. genoten, bij alle

339 Vanaf 1 februari 1668 waren de burgemeesters van Amsterdam: Gillis Valckenier, Cornelis van Vlooswijck, Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn en Lambert Reynst. 340 Cornelis Hop, pensionaris van Amsterdam van 1666 tot 1675. 341 ‘Niemand kan standvastig zijn, indien God het niet toestaat’. 342 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 343 Niet aangetroffen.

Nederlandse historische bronnen 9 115 occasie moet soecken te demereren, gelijck ick geensints en twijffele of sal hij oock trachten te doen. Hiermede hoop ick nu dat eenmael sullen comen te cesseren alle die onmatige cuijperijen, die tot noch toe, God betert, in swangh hebben gegaen ende veelmaels het publijck aen het particulier hebben gepostponeert ende dat men sich nu met alle gedachten sal appliceren tot de gemene saecken. Ick verstaen dat men opnieuws in de provincie weder sal officieren in de laetste 20.000 aenstellen. Ick weet niet wat het contingent van de onse daerin is, maer wenschte van herten ende bidde datter doch mogen geëxperimenteerde officiers aengestelt werden. Soo mij geschreven werdt, heeft het in de laetste bestellingh daerontrent al vrij wat manck gegaen ende meyn ick, onder verbeteringe, dat men geheele geformeerde regimenten ende compagnieën behoorden in 't landt te doen comen, waertoe sich van alle canten geëxperimenteerte officieren aenbieden, gelijck ick U Wel Ed. met de jongste post daer één hebbe gen[oem]t ende naemaels een ander aen de heere van Renswoude ende Schadé, eenen oversten Berlips344, dat hier een man is van groote reputatie en verstandt, welcke laetste hem bij eenige hooge ministers in jalousie stelt. In 't landt van Gulick, Bergh ende Ravensbergh sijnder meer die sich voor desen hebben aengeboden, ende waervan ick een lijste tot Utrecht hebbe gelaeten. Wat helpt ons veel volcks sonder geëxperimenteerde officieren, insonderheijt daer men soo een macht op den hals sal crijgen en bij dewelcke alles soo ordentlick toegaet. Het is hier een lust te sien het volck van de heere Curfurst in de wapenen, alle gecleedt uijt ééne liveraije ende kerels als boomen. Den heere Pelnits heeft soo een regiment van 1.600 man onder hem ende nae ick hoor isser niet één sergeant onder 't selve of hij meriteert een compagnie te leijden, ten opsichte van sijne lange diensten ende experiëntie. Mijne negociatie staet noch in voorige termen. Zedert het afgaen van de laetste post heb ick tot diverse en lange reijsen met den heere Curfurst en sijne ministers geconfereert over het adjusteren van de mutuele defensie, waerontrent wij voor 10 dagen veele van den anderen verscheelden, maer souden het nu ten naesten bij eens zijn, uijtgesondert een somme van 16.000 rijcxdaelders ter maendt. Dewelcke, mijns oordeels, op den post voor den generale staf uijtgedruckt, soude connen gevonden werden, want daervoor eijscht men niet meer als 30.000 rijcxsdaelders ter maent op 20.000 man ende de heer Bevernink heeft in 't jaer 1666 ten tijde van de Munsterse oorloch aen den heere Curfurst op 12.000 man uijtgelooft 48.000 rijcxdaelders345. Hetwelcke nu, nae proportie van 20.000 man, soude belopen, soo sij opgeven, 80.000 rijcxdaelders, sulcx dat sij op die post nu 50.000 rijcxdaelders minder vorderen ende daertegens op het gehele gros, voor den tijt van 4 maenden 16.000 ende ettelijcke hondert rijcxsdaelders meer, soo soude het heele verschil,

344 Otto Wilhelm von Berlepsch, Brandenburgs militair. 345 Tijdens de in 1665 door de aanval van bisschop Van Galen ontketende oorlog met Munster sloot Van Beverningk een verdrag met Brandenburg dat, indien Munster geen vrede sloot, tegen betaling van subsidies de Republiek zou bijstaan (Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 92-93).

Nederlandse historische bronnen 9 116 dewelcke - gedefalqueert346 aen voorschreven 50.000 rijcxdaelders - mijns oordeels soude weesen 16.000 en ettelijcke hondert rijcxdaelders over den tijdt van 4 maenden. Ick schrijve daerover in 't brede aen de here griffier ende Schadé, ende sal het van Haer Ho. Mo. wijsheijt weesen, of sij den heere Curfurst om soo een som ofte meer souden willen laten eschapperen. Ick considerere ende men weet het mij oock wel te seggen, dat hij de eerste is van Sweeden, Dennemarcken ende Bronswijck die de cat de bel sal aenhangen, ende sonder hem soo sullen de laetsten niet doen, gelijck de heere Brasser mij met alle brieven schrijft. Het huijs Hessen347 heeft hij mede aen de handt, ende heeft Sijn C.D.t mij gisteren in secretesse een b[rief] van de Curfurst van Saxen348 voorgelesen, weesende responsie op de sijne, waerin dien Curfurst349, ofschoon die knecht wat te veel drinckt, gelijck den bekenden heer350 seijt, hem seer openhartich aengeboden heeft tot defensie van de gemene saeck om met desen Curfurst351 daerover te willen concerteren, sprekende favorabel in 't regard van onsen Staet, wiens ruïne hij oordeelt te wesen die van 't rijck ende dat men sulcx moste voorcomen. Den heere Curfurst heeft al voor 14 dagen gewilt, dat ick hem een compliment soude gaen maken, also het maer 3 dagen reijsens van hier is. Ick hebbe daerover geschreven aen den Staet ende verwacht ick derselver goedtvinden te verstaen. Hij soude mij onsen neef Van Rede352 tot geselschap mede geven, die bij hem en het gansche hof in estime is en voor sijn persoon een seer eerlijck ende verstandich edelman, die ick voor deesen sonderl[inghe] niet hebbe gekent. Waermede - - -

346 ‘Gedefalqueert aen’: ‘afgetrokken van’. 347 Hedwig Sophie, de regerende landgravin van Hessen-Kassel, was de zuster van de keurvorst van Brandenburg. 348 Hoewel Johann Georg II von Wettin, keurvorst van Saksen, de Franse plannen gevaarlijk achtte, leidden onderlinge conferenties toch niet tot een Brandenburgs-Saksisch verbond daartegen (Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 131). 349 Namelijk van Saksen. 350 Gerrit (of Gerard) van der Nat(h) (later: Dernath), heer van Seneffe en Enghien, baron van Cortenhoven, onder meer kamerheer en ‘Oberfalkenmeister’ van de keurvorst van Saksen (GAU, Notarieel archief, inv. nr. U038a001, 2 (8?) 1663 (not. G. de Coten)). Deze uit een katholieke Nederlandse familie geboortige edelman, die ook in Nederlandse krijgsdienst was geweest en met wie Amerongen briefwisseling onderhield, werd in 1655 door de keizer verheven tot rijksgraaf (Bijleveld, ‘Van Heereboer tot Rijksgraaf’, 541; Maris van Sandelingenambacht, ‘Middeleeuwse Van der Nath's’, 20; Gonnet, Briefwisseling Van der Goes, I, 61, 180, 379). Zijn familie was ook in Utrecht gegoed (Van Doorn, ‘Lepelenburg’, 475 vlg.). Zie ook brief nr. 51 en noot 377 daarbij. 351 Namelijk van Brandenburg. 352 Carel van Reede van Drakesteyn, johannieter ridder en opperschenker van de keurvorst van Brandenburg, commandant van de vesting Oranienburg (bijlagen I/III).

Nederlandse historische bronnen 9 117

50 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 4 maart 1672 rec.a, 14 maart 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Eijndelijck de liquidatie over de post van de defroyementen van de jaren 1649 tot 1672 incluijs, bij dese provintie verschuldight, bij de Generaliteitsreeckencamer sijnde gesloten ende bevonden dat wij nogh schuldigh bleven de somma van thienduijsent ende acht en tseventigh guldens, is niet alleen ordonnantie tot betalinge van dyen voorgisteren bewillight, maer oock huijden de voldoeninge daerop gevolght. Soodat 't gene U H. Ed. G. boven die voorseijde somme van 10.078 guldens alrede magh competeren off nogh staet te sullen toecomen, bij de Staten van Hollant volgens derselver belofte sal moeten worden gevordert, daer ick hoope, gelijck oock ten hooghsten billick is, U H. Ed. G. van tijt tot volcomen satisfactie sal ontfangen. Sedert de heere van Zuijlesteijn van hyer is vertrocken schijnt het werck van de heer van Duijckenborgh353 wat in stilte te wesen geraeckt. Ende indien dien heer, gelijck vertrouwt wort, met eenige trouppes naer Brabant off Vlaenderen wort gesonden, is daer geen vervolgh vooreerst van te wachten, behalve dat de heeren van Asbergen ende van Zuijlen, hoewel seer voor den heer van Duijckenborgh genegen blijven, betuijgen buijten U H. Ed. G. goetvinden ende approbatie daerinne niets te sullen doen. Ende uijt de laeste woorden van U H. Ed. G. missive van den 21. deses, aen mij geaddresseert, [hebbe ick] wel connen afnemen, dat U H. Ed. G. niet geerne soude sien dat het geduyrende desselfs afwesen werde voortgeset, daertoe de heere van Bergesteijn oock volcomentlijck is geporteert. De heeren Nijpoort ende van Schonauwen sullen, alternatievelijck van jaer tot jaer in de gedeputeerden354 ende te hooff355 wesen ende de laeste de eerste beurte hebben, ende de heeren Rossum ende Wellant van half jaer tot half jaer waernemen de commissie in de finantie356 ende daerenboven soo sullen de heeren Nijpoort ende van Schonauwen yder de laeste drie maenden van haer jaeren de heere van Wellant hare plaetsen in de gedeputeerden overlaeten, soodat die drie heeren yder negen maenden in 't jaer sullen in employ sijn.

353 Zie brief nr. 43. 354 Het college der Gedeputeerde Stalen, dat de dagelijkse zaken van het gewest waarnam, bestond sinds 1610 uit twaalf personen: vier geëligeerden, vier uit de ridderschap, twee uit de stad Utrecht, één uit Amersfoort en beurtelings één uit de kleine steden (Wagenaar, Tegenwoordige Staat, IX, 240). 355 D.w.z. zitting hebben in het Hof van Utrecht, de hoogste juridische instantie in het gewest. Dit Hof Provinciaal bestond sinds 1622, naast de raad en rentmeester der domeinen, uit acht gewone en drie, uit ieder lid van de Staten aan te wijzen, extraordinaire raden (ibidem, 256 vlg.). 356 Het in 1657 opgerichte Kollegie der Gecommitteerden ter Finantie, de Provinciale Rekenkamer, bestond uit een president - een gedeputeerde - en drie andere uit en door de leden van de Staten aan te stellen personen (ibidem, 245-246).

Nederlandse historische bronnen 9 118

De goede vrienden hadden voorleden reijse seer geerne te wege gebraght dat eenige voorname officieren waeren aengestelt geworden om van buijten trouppes te leveren, maer, behalven dat weijnigh persoonen sigh daertoe aen de provintie quamen aenbieden, was de vroetschap daertoe oock gantsch niet genegen, ende daerom hebben wij sooveel mogelijck getraght eerlijcke luijden tot de charges te bevorderen. De heere Ruijsch ende ick, die alleen alsdan van wegen ons lith present waeren, hebben niemand daeraen ons het minste gelegen was, willen recommanderen, maer uijt diegene die voorgeslagen wierden, de beste naer onse kennisse vercooren, ende oock sijn bijnae alle de sousses (?)357 door de stadt ons overdrongen. Hoe het nu de aenstaende reijse sal afloopen, can ick nogh niet seggen, maer was, mijns bedunckens, verre het beste dat men geformeerde trouppes van buijten conde becomen. Ondertusschen presenteert de heer van De Lier sijn persoon tot de colonelsplaetse te peert ende tot de vyer compagnieën de grave van Solms358, de broeder van de colonel Bremt359, de heere van Muijswinkel360, Clairvaux361, Appeltoorn, lantdrost van 's Heerenbergh362, ende anderen. De heere Ruijsch recommandeert met grooten ijver Sijn H. Ed. swager Mordaunt tot de colonelsplaetse te voet ende meijnt dat 't selve niet behoort te worden gedifficulteert, omdat hij sigh heeft laeten persuaderen om bij de voorgaende wervinge te desisteren in faveur van Du Theil363 ende Alckemade. Dewijl de heer Schadé mij heeft geadviseert dat met yeder post aen U H. Ed. G. schrijft, sal U H. Ed. G. van daer particulierder ende seeckerder worden beright van 't gene in dese perplexe tijt voorcomt als ick soude connen doen ende sal derhalven mij daertoe refereren, ende God bidden dat hij U H. Ed. G. in gesontheijd bewaere ende in sijn onderhandelinge ten besten van den Staet segene ende ondertusschen naer offre van mijn dienst blijven - - -

Utrecht, desen 23. februari 1672.

357 Een slecht leesbaar woord: misschien is bedoeld ‘subalterne officieren’. 358 Hendrik Trajectinus, graaf van Solms-Braunfels, kolonel, een neef van stadhouder Willem II. 359 De kolonel Philipp Jakob van Brempt had een broer Willem Reiner van Brempt (Ten Raa, Staatsche leger, V, 489-490; Fahne, Kölnische, Jülichsche und Bergische Geschlechter, 52; idem, Dynasten von Bocholtz, I, Abt. 2, 207). 360 Willem Pieck van Wolfsweerd, heer van Muiswinkel, Gelders edelman (De Haas, ‘Geslacht Pieck’, 146-147; Van Meurs, Ridderschap Nijmegen, 116). 361 Een zoon - Adrien Gérard of Maximilien Henri - van Albert Eugène, comte de Lannoy, baron de Clervaux, Zuidnederlands edelman (Isenburg, Stammtafeln, Neue Folge, VIII, tab. 18). Deze was gehuwd met Anna Margareta van Reede van Saesveld, een achternicht van Amerongen: zie bijlagen I/II. 362 Frans van Appelthorn, heer van Wolthuis, Gelders edelman, naderhand luitenant-kolonel (D'Ablaing van Giessenburg, Ridderschap van Veluwe, 292). 363 Paul de la Baye, baron du Theil, kolonel in Staatse dienst (Hora Siccama, Aanteekeningen, 690). Hij was de zoon van Maurice de la Baye en Anna Maria van Reede, een zuster van Renswoude, en gehuwd met Elisabeth, de zuster van Hendrik Jacob van Tuyll van Serooskerken, heer van Zuylen (bijlage I).

Nederlandse historische bronnen 9 119

51 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 13 maart 1672364

Mijn Heer, Ick ontvange met de laetste post Haer Ho. Mo. resolutie365, waerbij ick versocht werde een kehr naer den heer Churfurst van Saxen te doen, omme naer aflegginge van een compliment Sijne C.F.D.t voor te draegen Haer Ho. Mo. vreedsaeme gedachten ten besten van de Christenheijd ende het groote gevaer, dat sij, neffens het rijck, voor de Françe waepenen apprehendeeren, omme van denselven te vernemen, hoe verre dat op het gemoet van hem, heer Curfurst, heeft gevatt. Ende voorders hem de importantie van dien soo veel te doen begrijpen als mogelijck is, ten eijnde Sijn C.F.D.t sich mede neffens andere Duijtse Fursten in waepenen stelle, ende waervan, soo geseijd werdt, hij al een aanvanck heeft gemaeckt. Derwaerts ick mij sal vervoegen, soo haest ick kan oordeelen dat de affairen, hier op het tapijt sijnde - die ick van meerder naedruck oordeele - mijne presentie hier konnen derven, ende verlangh ick, met impatiëntie, naer antwoord op hetgene ick over dat subject, zedert den 24en der voorleden maent, aen den heer griffier heb geschreven. Den heer Churfurst van Brandenburg is verleden woensdaegh naer Potstam vertrocken, alwaer hij mij gecommandeert heeft hem morgen te volgen366, sijnde vier mijlen van deese plaetse. Van daer sal ick lichtelijck een kehr naer Kustrijn367 ende Frankfort op de Oder doen, welcke plaetsen hij wil dat ick sal besightigen368. Eergisteren sijn voorbij deese stadt wederom opnieuws gepasseert drijhondert dragonders, alle seer schoon volck, wesende het regiment van den veltmaarschalck Dörfflingh369, dat een soldaet van groote reputatie is, den Staet seer toegedaen ende die ick de eere hebbe familiar te kennen. Ick hebbe die volckeren een uijre van hier neffens den heer Churprince370 besien. Gave Godt, dat in cas van oorlogh Haer Ho. Mo. der twee à drij duijsent van diergelijcke in dienst hadden. Hier wordt geseijdt dat men jongst op de repartitie van Hollandt eenen, genaempt

364 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 365 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 153, secr. res. St.-Gen., 27-2-1672. 366 Daar bevonden zich toen Georg Wilhelm van Luneburg-Celle en Georg Friedrich van Waldeck (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Welland, 2-3-1672). 367 Küstrin. 368 Begin april 1672 ondernam Amerongen in gezelschap van Carel van Reede inderdaad een tocht in de richting van Polen en Silezië, waarbij onder meer Küstrin en Frankfurt aan de Oder werden bezocht (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Van Tuyll van Serooskerken van Zuylen, 10-4-1672). 369 Georg, Freiherr von Derfflinger, later generaal-veldmaarschalk van Brandenburg (König, Biographisches Lexikon, I). 370 Karl Emil von Hohenzollern, in deze tijd de kroonprins.

Nederlandse historische bronnen 9 120

Wrangell371, daer hij sich valschlijck voor uijtgeeft, ritmeester heeft gemaeckt, hetwelcke soude wesen een vagabont ende van sijn ambacht een schneijder, in manier van leven niet ongelijck aan dien befamden bastart van Ripperda372, die naemaels soude gehangen wesen. Tot Ceulen sijnde, heeft eenen Wrangell mijn voorschrijven om een compagnie peerden aan de regeeringhe versocht, ende alsoo ick hem nae die familie vraegde, soo bevond ick dat hij hisiteerde, en wierdt mij naemaels geseijdt, dat het den voornoemden vagabont was. Hij hadde uijtterlijck geen quaet fatzoen, sijnde langh van taillie, bruijn van hair ende oudt in de daertigh jaer ende seijde mij, dat hij onder de Lotringer een dootslaeg hadde gedaen, doch niet ‘mal à propos’, waerom hij dien dienst quitteerde. Of dit nu deselve is, is Godt bekendt. Onsen neve Van Reede alhier, seyd hem heel wel te kennen ende dat hij Sijn Hog. Ed. tot Paris - alwaer hij een vrouw getrouwd hebbende, haere goederen heeft genomen en bancquerout is gespeult - verscheijde kleederen hadde gemaeckt. Verleeden jaer hebben sij eenen Graefschap373 oock een compagnie peerden gegeven die al imers soo slechte reputatie heeft, ende die den oversten Post seer wel kendt, ende verscheijde officieren bij den bisschop van Munster, die mij hebben geseijdt dat se met hem niet uijt één glaes souden willen drincken. Waer dat deselve gebleven is, weet ick niet. Enfin, het waer te wenschen dat men de soodaenighe, soo hij het mogte wesen, wat beeter hadde gekendt, want het geeft slechte reputatie voor de verkiesers. Men seyd dat deesen Wrangel door die van Amsterdam word gesupporteert ende, ick duchte, misschijn door de heer Van Vlooswijck374 ofte, om beeter te seggen, door de heer van Papencop, die

371 De aanstelling van deze ‘Johan Weymar Wrangel, ritmeester der cavalerie’ vond doorgang (Japikse, Notulen Hop en Vivien, 97, 486). Over zijn geweld- en moorddadig optreden daarna: Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 193, Willem III-Amerongen, 24-2-1673; ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8564, fol. 387, Amerongen-Willem III, 2-5-1673). Von Baensch, Familie von Wrangel, 71-72, meldde vruchteloze nasporingen naar zijn afkomst. Wèl had de keizer in 1669 Johann Weinmar Wrangel - toen ritmeester in Munsterse dienst -, na diens verzoek en verklaring ‘von guten ehrlichen Eltern in freiem Stande’ geboren te zijn, in de adelstand verheven, met de toevoeging: ‘von Koldenhoven’. 372 Herman Ripperda, natuurlijke zoon van Willem Ripperda, Overijssels gedeputeerde ter Generaliteit en afgevaardigde op het vredescongres van Munster. Christiaen Huygens meldde de veroordeling tot deportatie naar Oost-Indië van de ‘bastard de Ripperda’, door zijn vader en vele anderen in de gevangenis ‘par curiosité’ bezocht (Oeuvres, I, 126: Christiaen-broer Constantijn Huygens, 6-4-1650). Klachten over diens bedrog (onder voorgeven van legitieme geboorte), oplichting en bloedige geweldpleging in vele landen: GAG, Notarieel archief, not. L. Rietraet, 43-289: 13-1-1648, 43-344: 12-3-1648; not. A. van der Drift, 58-10: en 58-12: 13-1-1648. In 1668 trachtte Willem Ripperda tevergeefs twee onwettige zonen, Amelis en Herman Otto, door een nieuw huwelijk te legitimeren (NNBW, VI, 1192-1193; Nanninga Uitterdijk, ‘Het tweede huwelijk van Wilhelm Ripperda’). 373 In 1671 was tot ritmeester benoemd Caspar Frederick van Graeffschap (Res. St. v. Holl., 17-2-1671). Deze ‘Graaffschafft’ was in 1672 nog in dienst en gestationeerd in Steenwijk (Van Sypesteyn, Verdediging van Nederland, I, bijlage I, 97). Fahne, Westphälische Geschlechter, 178, vermeldt een geslacht met de naam ‘Graffschaft’. 374 Cornelis van Vlooswijck, burgemeester van Amsterdam.

Nederlandse historische bronnen 9 121 somwijlen wat voorbaerig is375. Uw Wel Ed. believen de goedtheijd te hebben daer eens naer te vernemen ende, soo het deselve man mogt wesen, de een ende ander met discretie wat te waerschouwen, want soo een persoon soude den Staet in tijt van oorlogh en andere eerlijcke lieden in ongelegentheijt konnen brengen. Bijaldien Haer Ho. Mo. de laetste wervinge voortsetten ende dat onse provintie eenige ritmeesters sal maken, soo wenschden ick dat deselve beliefden de goedtheijdt te hebben ende die consideratie ten besten van 't gemeijn, dat ik in haren naem hier aan het hoff aan een hertogh van Holtstein Sonderburgh376, een heer van omtrent 22 jaeren, nu cornet onder de keijsersche trouppen, ende een susters soon van mevrouwe de jegenwoordige Churfurstinne van Brandenburg, mogte een compagnie presenteren. Hetwelke seer aangenaem soude wesen, ende waermede men de gunste van dit hoff mehr ende mehr soude captiveren, gelijck Haer Ho. Mo. in diergelijke consideratie mij hebben geauthoriseert aan den graeff Van der Nat377, wesende een favorit van den heer Churfurst van Saxen, op mijne aenkompste aldaer, hem een regiment te voet aan te bieden. Voor het overige hoop ick, dat Haer Ed. Mo. bij de voorsz. wervinge vorders goede ende geëxperimenteerde officieren sullen aenstellen ende sal Uw Wel Ed. mij verobligeren, soo hem deesen voorslaegh van den voornoemden hertogh magh gevallich sijn, sulcx tijdelijck aan de voornaemste regenten van de leeden ende de heeren regerende burgemeesters deese mijne gedachten te communiceren, die ick verclaere niet anders te intenteren, als het gemeyne welwesen, ende dat men hier en elders de gunste van de princen van het rijck voor den Staet soo veel moglijck magh conserveren, waermede verblijve - - -

375 Amerongen suggereert de invloed van Cornelis' zoon Nicolaes van Vlooswijck, heer van Papenkop, cornet bij de cavalerie. Diens schaking in 1663 van zijn (latere) vrouw Leonora Constantia van der Meyden - die in tweede echt huwde met Godard Willem van Tuyll van Serooskerken, heer van Welland - had algemeen opzien gebaard (Elias, Vroedschap Amsterdam, I, 483-484). 376 Frederik, zoon van Ernst Günther van Holstein-Sonderburg, uit de Augustenburgse linie van deze wijdvertakte familie, en Augusta, dochter van Philipp van Holstein-Sonderburg-Glücksburg en zuster van Dorothea, tweede gemalin van ‘de Grote Keurvorst’ (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Monck, 5-5-1672 en Amerongen-Pöllnitz, 18-5-1672; Zedler, Universal-Lexicon, XIII, kol. 663; Stokvis, Manuel, IIa, 120-121). 377 Zie noot 350. De Staten-Generaal vroegen Amerongen op 27 februari 1672 ook Van der Nath te bewegen weer in dienst van de Staat te treden, waartoe hij overigens niet bereid was.

Nederlandse historische bronnen 9 122

52 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 16 maart 1672378

Mijn Heer, U Wel Ed. schrijvens van den 4. deses heb ick eergisteren tot Potstam, 4 mijlen van hier, alwaer ick mij 3 dagen op ordre van den Curfurst bij hem heb opgehouden, wèl ontfangen ende is mij aengenaem te verstaen, dat de heeren U Wel Ed. nieuwe confraters sich onder den anderen, over het occuperen van de openstaende plaetsen in het eerste lith, sich onderling soo wel hebben verstaen. Mijn neeff, die mij voorhenen daervan had geschreven, heb ick altijt aengeraeden gehadt, dat hij daerin absolutelijck soude volgen U Wel Ed. goetvinden, gelijck hij mij nu schrijft gedaen te hebben, ende soo ick van hem verneme, comt hij daerbij niet qualijck toe, waervoor ick U Wel Ed. dan andermael gedienstelijck bedancke. Ick hebbe U Wel Ed. met de voorige post wegens den hertoch van Holsteijn geschreven ende meijne alsnoch dat het een goede saeck soude weesen, soo de Staten van Utrecht sulcx believen te doen. Den hertoch van Wolffenbuttel had mij voor 2 maenden ‘en passant’, sijn broeders soon hertoch Anthon Ulrich379, een heer van 13 jaeren, tot een compagnie peerden gerecommandeert. Ick hebbe dat in Hollant geschreven, alhoewel ick niet conde geloven dat men daertoe soude resolveren. Nu schrijft de heer Brasser mij van de 10e deses, dat hij ordre becomen heeft dien jongen heer een compagnie peerden aen te bieden, dewelcke se oock heeft aengenomen, ende dat den hertoch deswegen seer van mij is gesatesfeëert, hetwelcke ick wel voor geluck, als sijnde een saecke van weijnich apparentie geweest, mach opneemen. Ick wenschte te weeten, of den heer Spaen380 tot Utrecht heeft aengesproocken ende wat men geresolveert heeft ontrent de doorsnijdinge aen den Luysbosch, waervan ick niet meer en hoore. Mijn intentie is in 't laetste van deesen maendt naer Saxen te gaen, afwachtende alleen wat den heer Spaen in Den Hage sal hebben verricht. Ick bid dat bij nieuwe wervinge U Wel Ed. ende de goede vrunden mach blijven gerecommandeert de persoon van Jonchers381 ende Posterne382, waerover ick hem voor deesen hebbe geschreven. Waermede verblijve - - -

378 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 379 Bedoeld is de zoon van Anton Ulrich, Rudolf August van Brunswijk-Wolfenbüttels broer, namelijk August Friedrich (vgl. Ten Raa, Staatsche leger, V, 247). 380 Alexander von Spaen had begin maart besprekingen in Den Haag gevoerd met het oog op de voorgenomen Nederlands-Brandenburgse alliantie, waarbij echter bleek dat de Republiek slechts de helft van de legerkosten wilde dragen en eerst na ondertekening van het traktaat tot uitbetaling der subsidies zou overgaan (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Schadé, 6-3-1672, en inv. nr. 116, Spaen-Amerongen, 5/15-3-1672; vgl. noot 395). 381 Johan de Jonchere. 382 Gratien de Pusterlé.

Nederlandse historische bronnen 9 123

53 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 10 maart 1672 rec.a, 18 maart 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Sedert mijnen laesten aen U H. Ed. G. van den 23. februari hebbe ick desselfs aengenaeme van den 28. februari ende 2. martii, nieuwe stijl, wèl ontfangen, ende daeruijt met sonderlingh genoegen gesien dat een goeden uijtslagh van U H. Ed. G. negotiatie staet te wachten, 't gene God wil geven, ende tegelijck dat, [nu] de Cheurvorst sigh [sal] inlaeten in de interesse van desen Staet, andere Fursten hem mogen volgen. De heere Spaen is voorleden saterdagh 's morgens (soo ick beright ben) hyer door de stadt gepasseert maar, dewijl ick niet als naer desselfs vertreck kennisse daervan hebbe becomen, hebbe ick tot mijn leetwesen gemist het geluck van Sijn H. Ed. te mogen gaen salueren. Ende oock geen gelegentheijd connen hebben van ingevolge U H. Ed. G. vorige schrijvens de heeren gedeputeerden voor te stellen off om de bewuste redenen niet eenige civiliteijt aen deselve soude dienen te worden bewesen, daertoe anders bij de heeren ende vrienden de genegentheijd ende dispositie volcomentlijck lagh. Sijn Hoocheijt doet door de heeren van Renswoude ende van Bergesteijn, jegenwoordigh in Den Hage sijnde, aen de leden van onse vergaderinge recommanderen dat deselve moght worden versoght om het regiment te voet, bij de aenstaende wervinge op dese repartitie wordende gebraght, te willen oprechten383. Maer ick sie vooralsnogh daerinne groote difficulteijt, want de heer van Mijnden [heeft, om] tot bevorderinge van de te doene electie in de persoon van Alckemade contentement te doen erlangen, aen de heere Ruijsch belooft bij nader lichtinge van trouppes sijn swager Mordant met de colonelsplaetse te beneficiëren, ende dien heer384 seijt nu om geen consideratie, oft voor nymand, wie het oock sij, daervan te willen desisteren. Ende daerenboven hebben veele heeren in de vroetschap soo hoogen drift voor vrienden dat sij selfs haer aenpart aen 't bestellen van officieren schijnen te sullen willen behouden. De heeren Staten van Hollant, blijvende geporteert om in cas in dese provintie eenige wercken van fortificatie met haer concert moghte worden gemaeckt tot de costen van dyen mede te contribueren, hebben eenige heeren geautoriseert om diensaengaende met Haer Ed. Mo. alhier te comen in conferentie ende hoe eer hoe liever tot een finael besluijt, naedat verscheijde besognes op dat subject alrede in Den Hage tusschen wedersijts gecommitteerden sijn gevallen.

383 Mogelijk wilde de prins een plaats verzekeren voor zijn achterneef Hendrik Trajectinus van Solms. 384 Namelijk Ruysch.

Nederlandse historische bronnen 9 124

Daerop hebben de Staten van Utrecht huijden geresolveert dat men aen de heeren gecommitteerden van Hollant sal traghten smaeckelijck te maecken dat tot gemene costen een werck aen de Grebbe, Rode haen ende de Suijdersee magh worden geleijt, de schantse te Woudenbergh gerepareert ende de lege landen tusschen de Grebbe ende Amersfoort door het inlaeten van rivier- ende Zuijderzeewater, alsmede openhouden385 van de beecken ende griften, geïnundeert, mitsgaders eenige hooghten, tusschen beijde leggende, geretrencheert, de stadt ende het casteel tot Wijck versterckt, de Vaert en de stadt van Utrecht op de beste en cortste wegh gefortificeert [soude worden]. Maer, soo wij vernemen, loopen de meeste gedachten van die van Hollant om een retrenchement van de Vaert langs de Rhijn tot aen de stadt van Utrecht ende van daer langhs de Vecht tot aen den Hynderdam off van Vreland tot aen Naerden te maecken, ende dat soodanigh besorght ende voorsien dat hetselve t'allen tijde soude mogen blijven ‘in esse’386. Daertoe die van [de] stadt sich oock wel thoonden genegen, maer door de voorstemmende leden met soo veel redenen ende soo sterck sijn tegengesproocken dat se daervan schijnen te wesen gediverteert ende oversulx niet staet te geschieden. Ick sal vermits manquement van tijt afbreecken, en nae offres van mijn geringen dienst blijven - - -

Utrecht, desen 1. martii 1672.

54 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 22 maart 1672 rec.a, 1 april 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, 't Gene U H. Ed. mij bij desselfs aengenaemen van den 3/13. deses belieft te communiceren raeckende eenen hem noemenden Wrangel, hadde ick al te vooren verstaen uijt verscheijde persoonen ende onder anderen oock uijt een edelman die sigh van hem in sijn vorige conditie387 te Parijs hadde gedient. Ende daerom van hem was versoght niet te willen melden wie hij was, aen deselve hoogh opsnijdende van sijn brave actiën die hij sedert soude hebben gedaen ende waerdoor hij oock voorgaf soo verre bij U H. Ed. bekent ende geëstimeert te sijn, dat deselve hem met sijne recommandatie hadde believen te begunstigen. Waeromme ick des te nodiger achte dat men d'een ende d'ander

385 Het woord is slecht leesbaar: een andere mogelijkheid is ‘opstouwen’. 386 Bestaan. 387 Als kleermaker.

Nederlandse historische bronnen 9 125 discretelijck ende onderhand waerschouwe wie hij is, gelijck ick oock dan al hebbe begonnen te doen. Ick hebbe de goede vrienden in ons lith ende onder de heeren edelen U H. Ed. G. consideratiën, raeckende den hertogh van Holsteijn Sonderborg, voorgehouden, die alle daeraen defereren ende, bij voortganck van de wervinge, deselve trachten te doen amplecteren, maer alleen Sijn Haer Ed. G. becommert hoe het dan met de verdere compagniën te stellen. Want maer vyer op dese repartitie staen gebraght te worden ende de grave van Solms genoughsame verseeckeringe van alle de leden tot één derselver heeft becomen, de stadt één wil doen hebben aen den outsten prins van Saxen Gotha388 ende de gemene vrienden de jonge heer De Clerveaux ende Breemt seer geerne souden sien geëmployeert. Ende daerenboven doen de heeren van Wulven, van der Aa ende Sandenburgh alle goede ende mogelijcke devoiren voor Haersolte389, soone van den overleden commissaris generael390 ende sijn niet al te wèl gesatisfieert dat de heere Wellant Haer Ed. daerinne niet en assisteert. Ende oock sijn eenige heeren geporteert voor de heer Pieck van Muijswinkel, voor desen lieutenant colonel in den Spaenschen dienst geweest sijnde391. Tot de colonelsplaetse te peert, mede staende ter dispositie van dese provintie, gelove ick dat de heere van De Lier de meeste aparentie sal hebben, hoewel de voorgemelte prins van Saxen daer mede om spreeckt. Tot den predicantdienst te Cuijlenborgh is D[omi]n[u]s Heijcoop392, predicant aen De Bilt, nevens twee andere predicanten van 't platte lant, die in geen deelen bij hem sijn te vergelijcken, genomineert, ende daeruijt sal nu de grave van Waldeck393 één eligeren. De professor Buyrman394 ende eenige predicanten van de stadt hebben mij seer ernstig aengeweest om aen U H. Ed. G. te versoecken dat de persoon van Heijcoop, als verre de bequaemste, aen dien heer moghte worden gerecommandeert, ende ick can dan, naer de kennisse die ick van die heer hebbe, daer bij voegen dat hij heeft groote studie ende veel uijtsteeckende qualiteijten en van een aengenaeme ende respectueuse conversatie [is], exemplair van leven ende ongemeen neerstigh int waernemen van sijn beroep. Ende ingevalle de goede in de kerckenraad alhier de overhand hadden, hij seecker in dese gemeente soude

388 Albrecht, hertog van Saksen-Gotha, werd 3 april 1672 door de Staten van Utrecht aangesteld tot kolonel van een regiment infanterie. Hij was echter de tweede zoon van Ernst I, ‘der Fromme’, van Saksen-Gotha (Isenburg, Stammtafeln, I, Taf. 49). 389 Zweder (Assueer) van Haersolte. Onder de in 1672 benoemde officieren (ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 3919, secr. res. St.-Gen. van 7-4-1672), waaronder vijf Haersoltes, komt deze voornaam tweemaal voor: de vermelding van zijn vader dwingt tot de keuze van een Zweder. 390 Antony van Haersolte, heer van Herxen, Egede en Paeslo (NNBW, VI, 666). Onder zijn vijf kinderen waren slechts twee zonen: Zweder en de niet onder de in 1672 benoemde officieren vermelde Rutger (Gevers, Havezaten in Salland, 363-364). Antony was gehuwd met Ernestine van den Boetzelaer, de weduwe van Frederik Adolf, de in 1638 bij Antwerpen gesneuvelde broer van Godard Adriaan van Reede van Amerongen. 391 De Haas, ‘Het geslacht Pieck’, 146-147. 392 Arnoldus Heycopius, van 1667 tot 1672 predikant te De Bilt (Geheymschryver, I, 3e st., 129). 393 Georg Friedrich von Waldeck-Eisenberg, graaf van Pyrmont, heer van Culemborg. 394 Franciscus Burman, hoogleraar theologie aan de universiteit van Utrecht.

Nederlandse historische bronnen 9 126 worden beroepen ende bij de magistraet met sonderlinge satisfactie geapprobeert. Waermede U H. Ed. G. in Godes genadige protectie recommanderende, sal naer de offres van mijn geringe dienst blijven - - -

Utrecht, desen 22/12. martij 1672.

55 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 20 maart 1672395

Mijn Heer, Ick ontfange U Wel Ed. aengenaeme van den 1/11. deeses, waeruijt ick verneeme dat den heere Spaen hem tot Utrecht heeft gemist. Ick hoope dat Sijn Hooch Ed. in Den Haegh sal te recht gecomen sijn. Men sendt mij een resolutie van den 11. martii396, in voldoeninge van mijne missive van de 2e dito, doch soo compleet niet als ick wel hadde gedesidereert, ende, mijns oordeels, de noodtsaeckelickheijt wel vereijschte. Men bindt mij aen woorden, ende ‘pour le plus ou moins’ aen een geringe som, die ick buijten ordre niet can overstappen. U Wel Ed. soude niet geloven, wat voor menées datter worden gebruijckt om mij het werck hier te ontsetten, ende alle dagen, jae alle uijr, nieuwe practijcquen daertoe werden aengewendt, behalven dat degene die de pen voeren quaelijck geaffectionneert sijn, dat mij dan honderdt facheries, in 't opstellen van 't een en 't ander geeft. Echter hoop ick niet dat men d'affectie van het hooft alhier sal diverteren. Waer ick gelast geweest, gelijck men nu aen Meerman397 heeft gedaen omme de minder resorten wat gladt te maecken, het soude ongetwijfelt veel goedts hebben gedaen. Den heere Curfurst is tot Potstam, derwaerts ick morgen vertrecke omme de voorseijde last smaeckelijck te gaen maecken, doch van 't succes en can ick mij voor als noch niet veel belooven. Men blijft op de werfgelderen op veertich ende

395 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 396 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563. nrs. 161 en 172, extr. res. St.-Gen. van 11-3-1672: na de conferentie met Spaen en Romswinckel blijft men bij de afwijzing van een verdeling der legerkosten van 3/5 voor de Republiek en 2/5 voor Brandenburg. Een secrete resolutie van de Staten-Generaal van 7 maart (ibidem, nr. 161) had reeds uiterste bevreemding geuit over het Brandenburgse voorstel en egale verdeling geëist. 397 Johan Meerman, Leids regent, assisteerde in maart en april 1672 als extraordinaris ambassadeur de Nederlandse ambassadeur in Engeland Johan Boreel bij diens besprekingen aldaar over eventuele hulp aan de Republiek in geval van een Franse aanval (Schutte, Nederlandse vertegenwoordigers, 103).

Nederlandse historische bronnen 9 127 acht rijcxdaelders staen. Ende het is in der daedt waer, dat hierontrent niet één man te voet is te crijgen onder de thien rijcxdaelders, noch ruijter onder de 50, ende dan moet men die noch transporteren uijt Pomeren, Pruijssen, de marck Brandenburg ende van elders naer de landen van der Marck ende Cleeff (sijnde bijnae hondert mijlen weeghs) tot laste van de officiers, ofte wel den boer, die haer moet de cost geven, doch ick sal ordre volgen, het lucke hoe het wil. De fortificatie die men door de provincie van Utrecht wil maecken, waer mijns oordeels beter dat men dat geldt op den Rijn ende den IJssel spendeerde, ende daer meijn ick dat men den vijandt moet keeren. Het soude eene ongeluckige saeck sijn als dus verlooren ginck ende geabandonneert wiert tot op de Vaert langs de Vecht door Utrecht, ende dat soo langs den Hinderdam naer Neerden toe. Dat de stadt van Wijck wiert gefortificeert, waer niet ondienstich, maer waerom oock niet Wageningen, de Grep en langs de Grift, ende meijn ick alsnoch dat wij de boeren in onse provincie ende elders behoorden op het geweer te setten, ende den voorslach van den heer Solingen398 in 't werck te stellen, soo veel die practicabel geoordeelt wordt. Dan ick becommer mij hier daer mede, ende can daer weijnich toe doen. Hetselve moet aen U Wel Ed. ende andere cordate regenten haer wijsheijdt bevoolen weesen, alleen moet ick 'er dit noch toe seggen, dat het mij bedroeft uijt U Wel Ed. schrijven te sien datter regenten in de provincie werden gevonden, die de interessen van hare vrunden in het aenstellen der officieren diermaten brigeren, dat het gemeijn daerdoor naedeel lijdt. ‘Sed quia hae[c] sacra non aliter constant’399, soo mach men al mede het beste daer noch van hoopen. Bijaldien ick hier niet werde verhindert is mijn voorneemen noch in 't begin van de aenstaende maendt naer den Curfurst van Saxen te verreijsen, daervan ick bij missive over vier dagen aen den graef Van der Nat vooraf hebbe kennisse gegeven. Ick blijve - - -

56 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 25 maart 1672 rec.a, 1 april 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, In mijn vorigen, die ick vertrouwe U H. Ed. G., sedert deselve mij met de sijne van den 10. deses heeft believen te vereeren, sal wesen ter hant gecomen, hebbe ick U H. Ed. G. geadviseert dat de heer generael

398 Nicolaes van Solingen, lid van de Utrechtse vroedschap. 399 ‘Maar aangezien het met deze heilige zaken niet anders gesteld is’.

Nederlandse historische bronnen 9 128 majoor Spaen hyer was gepasseert, sonder dat het geluck gehadt hadde van deselve te connen sien, alsoo niet als naer sijn vertreck kennisse van het doorreijsen hadde becomen. De heere van Asbergen, die Sijn H. Ed. in Den Hage heeft gesproocken, getuijgt mijn van desselfs goede genegentheijd tot dese Staet ende particulierlijck oock tot de bewuste doorsnijdinge aan den Luijsbos, maer heeft daernevens verhaelt dat, tussen gecommitteerden van Gelderlant, Utrecht ende Overijssel een conferentie op dat subject gehouden sijnde, veel difficulteijten over het succes van dyen, ende oock vooral over het vinden van de oncosten, daertoe gerequireert, bij de heeren van de andere provintiën waeren gemoveert. Ende derhalven bij deselve provisionelijck goetgevonden nader communicatie aen haer principalen daervan te geven. Ende sedert hebben wij hyer niet verder daervan gehoort. Ende als ick nevens andere leden van dese regieringe in 't laeste van voorleden maent january over dieselve saecke met gecommitteerden van Gelderlant ende Overijssel alhyer in gespreck wasw, thoonden die heeren gecommitteerden, voornamentlijck die van Gelderlant, van geen één400 sentiment te wesen. De eene het goet ende dienstigh ende d'andere genoughsaem onmogelijck ende ten minste van excessive depenses oordelende, omdat de doorgravinge, aldaer gedaen sijnde, ter beijde sijden veele cribben ende andere rijswercken souden moeten worden geleght, oock op de hoeck een royael fort (dat van Schenkenschans in sulcken gevalle van geen nut meer sullende wesen) ende langhs het canael eenige redouten gebouwt, ende dat dat geen werck was om bij de drie provintiën alleen te worden ondernomen. Maer dat vooral Amsterdam ende, waer het mogelijck, door het credit van deselve, Hollant daerinne moste worden geëngageert. Daerover Amsterdam door expresse besendinge van hyer begroet sijnde, aparentie van hoope heeft gegeven ende aengenomen het werck onder de hant te prepareren, maer daerop is mijns wetens nogh niets gevolght. Daer vielen bedenckingen, oft den Raedt van State niet soude connen worden gedisponeert om dat werck op een generale authorisatie, die Haer Ho. Mo. den 28. januari voorleden aen Haer Ed. Mo. hebben toegesonden om den Rhijn en de IJssel te verseeckeren etc., te ondernemen onder belofte van de drie meest geïnteresseerde provintiën, mitsgaders van Amsterdam, van de penningen daertoe nodigh te verstrecken. Maer eenige van de best geïntentioneerde ende cordaetste, daerop gesondeert, seijden sulx niet te connen geschieden, omdat Haer Ho. Mo. in 't voorleden jaer naer het ingenomen advis van de heeren Huygens401 ende Hudde402 den Raedt

w Er staat ‘waeren’. 400 Eenparig. 401 Christiaen Huygens, de wis- en natuurkundige. 402 Joannes Hudde, heer van Waveren, burgemeester van Amsterdam, in dit jaar commissaris van de fortificatie, eveneens mathematicus en fysicus. Hij had, samen met Christiaen Huygens, in 1670 opdracht gekregen een onderzoek in te stellen naar de waterstand in Nederrijn en IJssel (Smit, Notulen Bontemantel, 278, 307; NNBW, I, 1174). Hun verbaal en het uitgebrachte advies, dat inhield dat een doorsnijding ‘niet als met seer groote kosten, en langen tijdt’ kon geschieden, bevinden zich, behalve in Res. St. v. Holl., 15-7-1671, ook in Huygens, Oeuvres, VII, 60-78 (zie ook XXII, 284-285 en voor de ‘Paskaerte’, VII, 558-559).

Nederlandse historische bronnen 9 129 hadden aengeschreven om de Neder Rhijn bij Schenckenschans te beneficiëren door 't repareren van 't Nieuw Schephooft ende 't leggen van eenige bollen ende kribben die 't selve souden seconderen. Ende dat naer haere opinie raetsaemst soude wesen, dat bij een goede gelegentheijd de Raedt door Haer Ho. Mo. moghte worden aenbevolen het beneficiëren van den Neder Rhijn - n[ot]a403: soo als deselve bequaemst soude oordelen, oft diergelijckex -, opdat door soo een generale authorisatie [geen] fundament of pretext moghte hebben van te connen sustineren dat Haer Ho. Mo. van de voorgaende speciale resolutie raeckende de wercken aen Schenckenschants waeren afgeweecken. Ick bekenne dat die voorslagh mij wel niet qualijck inginge, maer ick sie niet wie de saecke ter vergaderinge van Haer Ho. Mo. daertoe sal dirigeren ende dat uijtwercken. De heere raetpensionaris heeft, soo ick beright ben, in consideratie van U H. Ed. schrijven, veel moeijte aengewent om den jongen hartogh van Wolfenbuttel een compagnie peerden te doen hebben ende aengesien sulx op Hollant, vermits desselfs minderjaericheijd, niet conde vallen, door onse gecommitteerden ter Generaliteijt iterativelijck doen versoucken ende aengehouden dat wij deselve souden nemen op repartitie ende daertegens een ander op Hollant oversenden, gelijck wij dan diensvolgende Toussain404 derwaerts hebben geschickt ende de hartogh weder hyer aengenomen. In mijn voorgaende hebbe ick U H. Ed. genotificeert aen eenige heeren gecommuniceert te hebben U H. Ed. G. consideratie raeckende het offereren van de compagnie peerden aen den hartogh van Holsteijn ende, nu van dage de Staten vergadert sijnde, hebbe ick gemeijnt het secuyrste te wesen het sentiment van Haer Ed. Mo. daerover in te nemen. Ende bij deselve is goet gevonden dat ick aen U H. Ed. G. soude rescriberen, dat bij voortganck van de aenstaende geprojecteerde wervinge den hartogh van Holsteijn een compagnie peerden op dese repartitie sal worden gegeven, ingevalle U H. Ed. G. sult oordelen het aldaer aengenaem ende voor den dienst van den Staet te sullen sijn, soodat U H. Ed. onbecommert deselve nu sult connen presenteren. Ende dan sal men hyer moeten sien hoe [het] te stellen met de verdere compagniën, waerover ick gedienstiglijck versoucke soo haest doenlijck te mogen worden geadverteert, wat U H. Ed. G. daerontrent sult hebben raetsaem geacht te doen ende wat daerop sal sijn gevolght. Want de goede vrienden souden nogh seer geerne sien dat Clervaux ende Bremt evenwel moghten worden geëmployeert ende voor de grave van Solms, gelijck in mijn laesteny hebbe geschreven, sijn

403 Na, dat is ‘nota’: dat wil zeggen ‘let wel’. x Onderstreping in de tekst. 404 Melchior Toussaint, ritmeester der cavalerie (Japikse, Notulen Hop en Vivien, 122). Hij huwde in 1665 Columba Agnes Cornelisd. van der Nath en vervolgens haar nicht Theodora Maria Leonardsd. van der Nath, beiden nichten van Gerard van der Nat (zie noot 350). y Er staat ‘naeste’.

Nederlandse historische bronnen 9 130 meest alle de leden genegen ende geëngageert, ende de stadt interesseert haer voor de prins van Saxen ende veel heeren edelen voor Haersolte. Ick sal oock traghten te helpen uijtwercken dat U H. Ed. G. recommandaties in faveur van Jonckheer ende Pusterle mogen sijn van effect. Dewijl U H. Ed. G. nu wort gesonden naer het hoff van Saxen ende ongetwijffelt van daer nogh weder sult moeten keren naer Berlijn, can men hyer geen gissinge maecken wanneer wij het geluck sullen connen hebben van U H. Ed. hyer te sien, daer men noghtans naer verlanght. Ende derhalve wenschen de goede vrienden te mogen weten off, ende tegens wat tijt ontrent, U H. Ed. G. vermeijnt aparentie daertoe te sijn. Indien de dienst van den Staet daerbij niet soude lijden, soude ick mede hoopen dat sulx in 't corte moghte geschieden. Ondertusschen blijve ick - - -

Utrecht, den 25/15. martij 1672.

57 Aan Van Weede van Dijkveld

30 maart 1672405

Mijn Heer, Mijne laetste aen U Wel Ed. is geweest van den 20e deses. Zedert heb ick verscheijde notabele conferentiën metten heer Churfurst en desselfs ministers tot Potsdam gehadt, en het resultaat daeruijt bij mijne missiven van den 23. en 27e dito406 aen den heer griffier overgeschreven, waerop ick met innerlijck verlangen Haer Ho. Mo. antwoord tegemoet sie, die mij sal konnen seggen oft wij desen Churfurst in de partije sullen krijgen en behouden ofte niet, sonder dat hier iets anders te doen sal wesen. En ofschoon hun opgeven noch verre differeert van 't geene ick in mandatis hebbe, soo meen ick echter dat men ‘pour le plus ou moins’ op een ton gouts drie à vier niet behoorde te sien407, als wij bij dit groote gevaer aen de handt sullen krijgen een aensienlijck prins, die sich de eerste van allen verclaert en door welckers resort bijnaer alle prinssen in Duijtsland sullen ageeren. Voornaementlijck de evangelische, als Saxen, Bronswijck, het huijs Hessen, jae, selfs de croon Dennemarquen, soo men dien coning niet onweerdelijcken tracteert. Gelijck de Churfurst van Brandenburgh en de hartogh van Zell mij voor ses dagen hebben geseijt en gerecommandeert, dat ick Haer Ho. Mo. doch wilde schrijven dat men

405 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 406 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nrs. 186 en 192-193. 407 De contracterende partijen waren het nog niet eens over de hoogte van de subsidiën.

Nederlandse historische bronnen 9 131 hem bij dese tijden niet wilde negligeeren, daer men siet dat Sweeden niets wil doen, gelijck de heer Haren408 mij van den 16e deses uijt Stockholm schrijft, behalven dat men hier voor seker hout, hetwelck oock gelooflijck is, dat Ceulen ende Munster haer seer met de waepenen van dese Fursten sullen verlegen vinden. En op de apparentie van eenige tractaten met dese Churfurst409 seijt men, dat den laesten410 tot noch toe geen Fransse volckeren in sijn landt derft laeten koomen, en waer van hem dese411 all voor lange op mijne instantie heeft afgemaent. Ick sien dan tegemoet een finale resolutie, uijtterlijck binnen 10 dagen naer date deses. Ende soo Haer Ho. Mo. de conditiën verwerpen, heb ick mijne dimissie versocht om naer huijs te keeren, want ick niet geerne langer hier soude blijven. St. Géran, die ick niet geloove het finael van de saeck weet, maer echter iet daervan heeft gehoort, heeft sedert eenige dagen herwarts seer gewoelt, en siende dat hij met dreijgementen niet heeft cunnen obtineeren, soo doet hij nu meerder en schoonder beloften als voorheenen, aenbiedende 200.000 rixdaelders jaerlix voor de neutraliteijt, met dedommagement van alle schaden en interessen die des heeren Churforsten landen door desen oorlogh souden toecoomen, geen vrede te maecken sonder dat hem alle de steden op den Rhijn waeren gerestitueert, en vorders alle 't geene hij, Churfurst, op de Generaliteijt off eenige provintiën in 't particulier hadde te pretendeeren. Dan soo hij wilde neffens Franckrijck aen den Staet vijant werden, biedt hij tot onderhout van een armée van 24 duijsent man in werfgelderen en besoldinge twee derde parten, en tot aenritsgelt op een ruijter 50, op een dragonder 40 en een man te voet 10 rixdaelders. Dan, tot dit laetste vertrouw ick niet dat men oijt sal resolveren, maer aen het eerste soude ick twijffelen, soo Haer Ho. Mo. de koop niet toe en slaen. U Wel Ed. soude niet geloven wat voor intrigues in den tijt van 10 weken, dat ick nu hier ben geweest, hier ommegaende sijn, en hoe men alle Haer Ho. Mo. actiën bij den Churfurst soeckt verdacht te maecken, en mij daerdoor bij hem te discrediteeren. Dan, Godt loff, tot noch toe heeft dat op S.C.D.t geen vatt gehadt, doet mij veel genade en spreeckt seer confident, wil, soo het aengaet, dat ick hem in sijn leger sal volgen. Maer dat sal ick niet doen, want ick hebbe met eeten en drincken de gunst van veele sijner hovelingen en officieren moeten capteeren, ende dat soud ick op een envoyees tractement in het leger, daer ick se dagelixs op den hals soude hebben, niet konnen uijthouden, ende het mijne daerbij te verteeren, ben ick niet van meeninge te doen, oock in die qualiteijt nae desen geen prinssen meer te volgen, daer men mij met een particuliere ritmeester egael stelt, en anderen die noijt buijtenslants sijn geweest, met de caracter van extraordinair ambassadeur honoreert.

408 De Friese edelman Willem van Haren was sinds 12 oktober 1671 buitengewoon gezant van de Staten-Generaal in Denemarken en Zweden. Hij vertoefde van 7 januari 1672 tot 26 januari 1673 in Stockholm (Von Antal, Weensche gezantschapsberichten, I, 60). 409 Namelijk het verwachte verdrag tussen de Republiek en Brandenburg. 410 De bisschop van Munster. 411 De keurvorst van Brandenburg.

Nederlandse historische bronnen 9 132

Dan ick ben het misschien soo wel als die ende Jan de Wint412 niet weerd, waerover ick dan aen de heeren Fagel, Reinswoude en Schadé hebbe geschreven ende Haer Wel Ed. hetselve te verstaen gegeven. Ick hebbe nu over het jaer met ijver en sorge, soo ick meijn, den dienst, mij aenbevolen, betracht, en dat niet sonder moeijten en prijckel, met reijsen gints en weder, niet wetende, soo den oorlogh voortgaet, hoe ick noch weer in 't lant sal koomen. Andere nemen haer wijven en kinderen mede in diergelijcke commissiën, hetwelcke eer een speelreijse als een serieuse besendinge gelijck is. Waerder niemant wijser als ick, men soude de vrouwen van wegen den Staat ordonneeren dat sij souden huijsvrouwen blijven, dan had het lant soo veel onnutte kosten niet te dragen. Men schrijft mij dat Werckendam bij provisie 18.000 gulden tot incoop van sijne meubelen en equipage heeft getrocken, ende ick hebbe daervoor genooten 800 gulden over ses maenden, behalven de vier van mijne provintie. Nu, als het de heeren soo verstaen, moet men het niet laecken. U Wel Ed. pardonneere mij dat ick hem desen teem soo lang maecke, ende bidde dat hem noch mach gerecommandeert blijven de persoon van monsieur Joncheere en Pusterlé en dat hij mij believe te rescribeeren op hetgeene ick hen hebbe geschreven van [den] hartoch van Holsteijn, oock watter wert gedaen met de doorsnijdinge aen de Luijsbos bij Schenkenschants. U Wel Ed. gelieve mij oock de vrintschap te doen dat soo de huijsluijden ten platten lande in [de] provintie op de waepenen werden gestelt, aen mij onder mijnen drossard413 mach gelaeten werden het gesach over die van mijne heerlijckheijt, waertoe ick vóór mijn vertreck ‘casu quo’ al eenige ordre hadde gestelt en etlijcke halve piecken en morgensterren op mijne kosten laeten maecken, haer een vendel gegeven en een compagnie van 120 à 30 man onder officieren, waervan eenige gedient hebben, opgericht. En soude ick niet geerne sien, dat de een off d'ander buijten mij door Haer Ed. Mo. daerover de directie wierd gegeven ten opsichte van mijne hooge jurisdictie. Koome ick met Godt weer thuijs, soo sal ick daerover soo goede ordre stellen, dat ick vertrouwe U Wel Ed. en een ieder te sullen contentement geven, alsoo U Wel Ed. weet dat het mij aen ijver niet en ontbreeckt, en oock noijt ontbreken sal, soo lang mij Godt gesontheijt geeft, in wiens protectie ick U Wel Ed. beveele en verblijve - - -

[P.S.] Soo haest ick antwoord uijt Den Haech sal hebben bekoomen, gaen ick naer Dresden om die commissie aldaer af te leggen, ende van daer weder hier komen, om mij met behoorlijck respect aen den heer Churfurst, soo ick hoope, te dimitteeren. U Wel Ed. kan, soo het hem gelieft, van dese communicatie geven aen eenige confidente vrinden in [de] regeeringe, ende voor all aen de heeren Nel-

412 In de minuut staat ‘Wint’ in plaats van het doorgestreepte ‘Wit’: gezien Amerongens gespannen verhouding met de raadpensionaris wordt deze hier kennelijk op deze misprijzende manier aangeduid. 413 Peter van Cleeff.

Nederlandse historische bronnen 9 133 lesteijn en Hamel, die hier, neffens de nieuwe confraters, mijnen dienst gelieven te vinden.

58 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 3 april 1672414

Mijn heer, Beijde U Wel Ed. missiven van den 22e ende 25e der voorledene maendt sijn mij wèl gewerden. Het is mij leet daeruijt te verneemen de diversiteyt van opiniën over het doorsnijden van den Rijn boven aen den Luijsbosch. Sij mogen seggen wat se willen, ick houde het met diegene die seggen dat het een heijlsaem ende goedt werck soude weesen, als daer sijn de heeren van Leeuwen415, Winssen416, Loenen417, Ommeren418, ende alle de schippers die langs den Rijn vaeren, aen welckers practijcq ende ervarentheijdt, als hebbende van jongs op daer mede omgegaen, ick meer soude defereren als aen die twee hooghdraevende mathematici419 die met hare kunsten den hemel aen de aerde willen knoopen. Wat de costen belangt, die behoefden, mijns oordeels, soo groot niet gemaeckt te werden. Om een proeve daer af te neemen, men graeve maer een canael van twee off drie roeden wijdt, en sie wat scheut het water sal neemen, de distantie is, nae mijn onthoudt, tusschen de vier à vijfhondert roeden, ende yeder roede soude, nae mijn calculatie, costen ontrent vijff gulden. Ende wat som is dat om den proef te neemen van soo heijlsaemen werck, daer jegenwoordich het consent van den Curfurst toe is, dat bij ontstentenisse van tijden wederom conde gealtereert werden. Dat Schenckenschans daerdoor onsterck soude werden, is waer, maer wat sterckte heeft het nu? Naer het oordeel van chrijchsverstandigen geene: het is irregulier gefortificeert ende soo langh wij Emmerick ende de bovensteden op den Rhijn hebben, sijn de verstandichste van opinie dat men het geheele fort wel conde

414 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 415 Sweder van den Boetzelaer, heer van Leeuwen en Puflich, dijkgraaf van Maas en Waal (Des Tombe, Geslacht van den Boetzelaer, 390 vlg.; NNBW, VIII, 163). 416 Johan van Gendt, heer van Winssen, burgemeester van Nijmegen (Gorissen, ‘Burgen von Nimwegen’, 68). 417 Cornelis van Gendt, heer van Loenen en Neerijnen, tussen 1655 en 1682 ambtman van Bommel, Tieler- en Bommelerwaard (Van Meurs, Ridderschap van Nijmegen, 234). 418 Rudolf van Ommeren, heer van Wolfsweerd en Vijfhuizen. Hij was gedeputeerde ter Staten-Generaal, burgemeester van Wageningen en als diplomaat onder meer actief geweest in 1655 tijdens een missie naar Zwitserland en Savoye (Hora Siccama, Aanteekeningen, 507-508; Rogge, ‘Waldenzenmoord’). 419 Namelijk Christiaen Huygens en Joannes Hudde.

Nederlandse historische bronnen 9 134 derven, insonderheijt daer het nu aen soo geëxperimenteerden commandeur420 vertrouwt wordt. Ende nademael de provincie van Utrecht hier aen soo merckelijck is gelegen, ende die beter en meer als één van allen naer proportie tot het gemeene beste contribueert, soo behoorde men, mijns oordeels, sich dat soo licht niet te laeten ontsetten. Ick wenschte dat U Wel Ed. in loco waert geweest, vertrouwe vastelijck dat hij van mij ende de voorsz. heeren opinie soude weesen. Dat dien bewusten Wrangel voor soodanigen persoon in Neerlandt is bekent, verstaen ick geerne, maer het is valsch en verdicht, soo hij mijn naem in sijn faveur heeft gespelt. Ter contrarie, had ick het voorheenen geweeten, ick soude sijn promoteurs daervan hebben geadverteert ende heeft U Wel Ed. seer voorsich[tichlijck] gedaen dat hij onder de handt daervan waerschouwt. Het is een disrespect voor den Staet ende een blasme voor de milicie dat men in vreemde landen van twee soodaenige persoonen sulcx moet hooren. Ick sal seer geerne in 't faveur van domine Heijcoop aen den graeve van Waldecq schrijven ende wenschte het voor 14 daegen geweeten te hebben. Doen was hij op Potstam, alwaer ick langh ende familliair met Sijne Excellentie hebbe gediscoureert. Den voornoemden Heijcoop is mij van den predicant Van den Hengel421 oock serieus gerecommandeert. Ick hebbe een bijsondere estime voor sijn persoon ende bijaldien mijn predicant422 voorleden jaer naer Den Bosch hadde gegaen, soo soude ick hem tot Amerongen versocht hebben te comen, waer het gehoor ende tractament noch beter is als aen De Bilt. Ick wachte alsnoch op Haer Ho. Mo. antwoort op mijne brieven van de 23e en 27e martii, waernaer ick mijne reijse naer Saxen423 sal dirigeren, want ick vertrouwe dat die den uijtslach ten eenen off ten anderen aen mijne negociatie hier

420 Ironisch bedoeld: volgens Van Sypesteyn, Verdediging van Nederland, I, 37, werd het bevel over deze vesting toevertrouwd aan ‘den lafhartigen N. ten Hoven, een twee-en-twintigjarigen jongeling, den zoon van den burgemeester van Nijmegen’. Daar sinds 1670 Melchior ten Hove eerste burgemeester van Nijmegen was (Elias, Vroedschap Amsterdam, II, 927-928), wordt hier waarschijnlijk Hendrik, de jongste zoon uit diens eerste huwelijk, bedoeld, die echter 11-8-1648 gedoopt werd. Zie ook: De Jonge, Verhandelingen, II, 467 vlg.: brief van H. ten Hove uit Schenkenschans, 13-6-1672. 421 Daniël van (den) Hengel, van 1642 tot 1648 gereformeerd predikant te Amerongen en daarna te Utrecht. In het conflict van 1660 over het gebruik der geestelijke goederen stond hij tegenover Voetius. 422 Bernhardus (van) Keppel, vanaf 1654 predikant te Amerongen (NNBW, IX, 501-502). Deze solliciteerde overigens zelf ook naar Culemborg (RAU, AHA, I, inv. nr. 116, Keppel-Amerongen, 9-3-1672). 423 Ook particuliere belangen bewogen Amerongen naar Saksen te gaan. Hij wilde daar genealogische informatie inwinnen ten bate van het proces dat de families Van Reede en Van den Boetzelaer in Utrecht voerden met een familie Mangelaer. Hun inziens maakte deze ten onrechte aanspraak op de nalatenschap van de Schenk van Toutenburgs. Via zijn moeder Anna van den Boetzelaer was Amerongen verwant aan dit, uit Thüringen afkomstige, geslacht, waartoe ook de laatste bisschop van Utrecht, Frederik Schenk van Toutenburg, behoord had (RAU, AHA, I, inv. nr. 112, Amerongen-Welland, 1-4-1672 en Amerongen-douairière van den Boetzelaer, 30-3-1672, ook: Ibidem, II, inv. nr. 75). In 1682 deed Amerongen een nieuwe poging (ibidem, II, inv. nr. 101h, Amerongen-Heinrich VI Reuss-Plauen, 24-10/2-11-1682).

Nederlandse historische bronnen 9 135 sal geven ende dat mij daernevens gepermitteert sal werden om naer huijs te mogen keeren, waermede verblijve - - -

59 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 3 april 1672424

Mijn Heer, Ick hebbe gisteren naermiddaeg de eer gehadt van met Sijn C.D.t twee uijren affsonderlingh in sijn cabinet te spreecken, ende onder andere met respect bekendt te maken, 't geene Uw Wel Ed. op mijn gedaen voorstell belieft te rescriberen, omme aan den jongen heer hertogh van Holtstein, sijnde een susters soon van mevrouw de Churfurstinne, uijt den naem van mijne heeren de Staten van Utrecht aan te bieden één van de nieuw te werven compagnieën peerden. Hetwelke niet alleen Sijn Churft. Doorl. sonderlingh aangenaem is geweest, maer oock mevrouw de Churfurstinne ende des jongen heer hertogh sijn heer vaeder en vrou moeder425, alhier aan 't hoff sijnde, die mij alle gecomandeert hebben Haer Ed. Mo. daerover bij provisie te bedancken, gelijck Haere Chur- en Doorl.ten naemaels selver sullen doen, soo wanneer het sijn effect sal hebben erlangt. Mijn heer den Churfurst seijde mij, dat hij soude ordre stellen dat hem een bequaem lieutenant en cornet met onderofficieren [souden] toegevoegt werden en de voorsieninghe doen, dat hij, heer hertogh, een schoone compagnie peerden in 't landt brachte, waertoe hem eenige oude en ervaerene ruijters soude overlaeten, soo haest als hij sijne comissie sal hebben ontfangen. Die ick vermeijne dat men neffens de capitulatie daerbij aan mij konde oversenden en tegelijck ordre geven dat ick aen meergemelte hertogh de werfgelder hier magh uijttellen, dewelke nu alhier ten allen tijden kan bekomen, als die op mijne ordre tot Amsterdam werden gerestitueert. Op het een en ander sal ick Haer Ed. Mo. resolutie ten spoedigst tegemoet sien ende ofschoon [ick] tot Dresden was, hebbe ick ordre gestelt dat mij de brieven aldaer sullen volgen. Ick hebbe met den heer Churfurst overleyt dat men deese ruijters van hier als Brandenburgse sal laeten marcheren tot in het landt van der Marck, vanwaer sij in eenen daeg naer Wesel konnen komen. En heeft Sijn C.D. versocht dat men deese marche soude willen secreteren en hem, heer hertogh, sijn loopplaets tot Wesel ofte Rees assigneren, omme voor als noch geen ombrage aan de Franse te geven. Ik kan Uw Wel Ed. niet schrijven wat content[eement] deese genereuse

424 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 425 Ernst Günther van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Augustenburg en Augusta van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg.

Nederlandse historische bronnen 9 136 offerte van Haer Ed. Mo. hier aan 't hof heeft gegeven ende hoope dat hetselve in wichtiger saken niet sal te onpas komen. In mijne aanbiedinghe heb ick te pas gebracht dat mijn heeren de Staten van Utrecht temeer hadden geoordeelt verobligeert te sijn sulx te doen, in consideratie onder andere, van dat Sijn C.D. mij voor twee maenden, op Haer Ed. Mo. aensoeck, soo genereuselijck hadde gepermitteert een doorsnijdinghe van de boven- in de needer-Rhijn in sijn territoir omtrent den Luisbos te mogen maken, hetwelke of het tot noch toe niet en was geëffectueert, de obligatie niet te min aan mijnheer den Churfurst overbleef. Hetgeen dan van mijn debvoir heb geacht U Wel Ed. up den sijnen tot naericht te voegen en daerbeneffens verders gerecommandeert te laeten de persoonen van monsieur Joncheere en sijn swaeger Pusterlé, waermee verblijve - - -

60 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 8 april 1672 rec.a, 15 april 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Uijt U H. Ed. G. aengenaeme van den 30. deses426, nieuwe stijl, hebbe ick met genoegen bespeurt dat aldaer de goede dispositie voor de interesse van desen Staet nogh blijft continueren. Ende wil hoopen dat de conditiën op dewelcke men sigh van het effect van dyen soude connen assicureren hyer mogen worden aengenomen. Dan, dewijl het besogne over dat subject bij Haer Ho. Mo. is gestelt in handen van particuliere heeren commissarissen, geautoriseert om daerinne te resolveren ende gelast om alles te secreteren, weten wij hyer niet hoedanigh die saecke aldaer wort opgenomen. De heere van Asbergen, dewelcke op sijn vertreck naer Den Hage door Haer Ed. Mo. was versoght om de doorsnijdinge, U H. Ed. G. bekent, bij de verdere geïnteresseerden te bevorderen, heeft gerapporteert daerover eenige conferentiën te hebben bijgewoont, maer dat werck soo weijnigh geprepareert gevonden dat niet wiste wat van het succes te oordelen. Ende daerop hebben Haer Ed. Mo. gisteren ontfangen een missive van de heeren Staten van Gelderlant, waerbij worden genodight om tegens aenstaende dynsdagh eenige gecommitteerden te senden naer Schenckenschans, alwaer tegens denselven dagh oock sijn versoght gecommitteerden van Overijssel ende van de stadt van Amsterdam om naer gedaene inspectie met de anderen te delibereren over het doen van de gemelte

426 Namelijk van 30 maart.

Nederlandse historische bronnen 9 137 doorsnijdinge, ten welcken eijnde dan de heeren Arsbergen, burgemeester Hamel ende ick toecomende maendagh derwaerts sullen gaen427. Het is mij gantsch leet te verstaen dat de heere van Ginckel soo grooten gevaer loopt van sijn ooghmerck niet te sullen connen erlangen428 ende dat, niettegenstaende de moeijelijcke reijse bij de vrouwe van Amerongen daervoor expresselijck ondernomen, die gene ontrent dewelcke U H. Ed. G. al vrij veel hebt gemeriteert, haer niet wèl en dragen. In gevalle tot de aenstaende wervinge de officiers bij Haer Ed. Mo. worden aengestelt, hoope ick te sullen connen met behulp van de goede vrienden te wege brengen dat U H. Ed. G. recommendatiën ten faveur van Joncheer ende Pusterle gedaen sullen worden ingevolght, maer sulx is nog teenemael in 't onseecker, want de heeren van de vroetschap persisteren nogh daerbij dat met de prinsse van Saxen Gotha behoort te worden getracteert om het regiment infanterye, op onse provintie gerepartieert, over te brengen. Ende de twee voorstemmende leden vermeijnen, dat de heeren misschien souden connen worden verhindert om met dat volck hyer in 't lant te connen comen ende in allen gevalle nogh een geruijmen tijt daertoe sal worden gerequireert. Ende dat derhalve het veijlighst soude wesen om tot het voorseijde regiment de officieren hyer te verkiesen, onder bedingh van buijtenlants haer compagniën te moeten werven. Ende daerenboven met de gemelte prinse over een tweede regiment te handelen, soo omdat bij de provintie wort gedelibereert om, gelijck oock ten hooghsten nodigh is, nogh meer militie aen te nemen, als omdat Hollant geresolveert is op hare particuliere lasten nogh 14.000 man te lichten ende bij verdere wervinge deselve voor hare quote aen te brengen ende de andere provintiën bij serieuse aenschrijvinge van Haer Ho. Mo. op het alderernstighste sijn versoght om van gelijck te willen doen. Op morgen sal worden geresolveert om de huijsluijden in dese provintie, alrede bij de schouten ende gerechten op wapenen gestelt sijnde, door gecommitteerden te laeten monsteren ende onder trouppen ende eenigh commandement te reguleren. Ick sal geerne helpen besorgen dat die van Amerongen onder U H. Ed. G. drossaert mogen worden gerangeert ende gelaeten. Waermede U H. Ed. Geb. alle heijl ende segen van God toewenschende, sal blijven - - -

Utrecht, desen 29. martii 1672.

427 RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 232, res. St. v. Utr., 28-3-1672: de heren van de Raad en de Rekening van Gelre nodigden Utrechtse gedeputeerden uit voor een samenkomst op Schenkenschans op 5 april. 428 De sollicitatie van Amerongens zoon, Godard van Reede-Ginkel, naar de post van wachtmeester-generaal van de cavalerie, die in mei 1673 ten deel viel aan de markies De Montpouillan.

Nederlandse historische bronnen 9 138

61 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 13 april 1672429

Mijn Heer, Ick sende monsieur Joncheere expres aen den Staet af ter occasie dat ick meijne den heer Churfurst gedisponeert te hebben conform Haer Ho. Mo. intentie om een armée van 20.000 man op de been te brengen ende waervan in plaets van 3/5 parten sij430 maer de helft sullen betaelen, bedraegende het overige verschill niet meer als omtrent tusschen de elf ende twaelf duijsent gulden ter maent, daertoe ick echter mij niet gelast vinde. Het sal nu van Haer Ho. Mo. wijsheijt wesen off sij voor soo een geringen som desen Furst sijne vrintschap willen abandonneren, off wel met die in te willigen hem tegen haere vijanden engageren, daertoe hij animeus genoech is. Ick sal hierop ten spoedichsten antwoort verwachten ende soo men dit nu niet en amplecteert, soo moeter wel wat fataels onder loopen. De trouwloosheijt van de Engelsche natie tegens den Staet gepleecht431 ende de daerop gevolchde denuntiatie van oorlogh animeert de heer Churfurst meer, als dat het hem soude doen verflauwen. Hij heeft mij dese morgen vóór vier uren, als het noch doncker was, secreetelijck doen bij hem komen en verclaert hetgeene ick met dese post ende den voornoemden Joncheer aen den heer griffier schrijve. Godt geve dat de gewenschde successen daerop mogen volgen ende dat mij gepermitteert mach werden naer huijs te keeren. Want ofschoon de tractaten haer perfectie bekoomen, soo ben ick niet van meijninge langer buijtens lants te verblijven, want ick bemercke meer en meer dat men mij aldaer vergeet en mijne diensten, die ick nu 14 maenden aen den anderen met soo veel moeijelijckheden hebbe aengewent, weijnich considereert. Sij konnen hier een ander senden, soo het haer belieft. Op het vertrouwen dat door U Wel Ed. credijt ende gunste monsieur Joncheere een compagnie sal erlangen, laet ick hem vertrecken, anders soo soude hij mij hier noch wel nodich geweest hebben. Nu resteert mij noch de capiteijn Merode432 ende Blanche433 en die willen oock wech, alsoo der geen antwoort en komt op het verlof dat ick voor haer versocht heb en dan heb ick niemant die de pen kan voeren, daer

429 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 430 Namelijk de Staten-Generaal. 431 Blijkend uit de onverhoedse Engelse aanval op de Hollandse retourvloot van Smyrna in het Kanaal op 23 maart. 432 Hendrik Diederik van Merode, sinds 1668 kapitein (Hora Siccama, Aanteekeningen, 453-454). Hij was heer van Merfeld en dus afkomstig uit Westfalen (CBG, Coll. W.R.H. Wakker; vgl. Richardson, Familie Merode, I, 70 en Europäische Stammtafeln, VI, tab. 69, waar evenwel het nakroost van zijn waarschijnlijke vader Wennemar (Werner IV) von Merode onduidelijk aangegeven staat). 433 Isaäc de Blanche, secretaris en hofmeester van Amerongen.

Nederlandse historische bronnen 9 139 ick haer tot noch met haer drieën heb gegeven. Het is niet alleen dat ick aen den Staet hebbe te schrijven ende mijne goede vrunden tweemael ter weecke, maer oock aen alle de ministers buijtens lants, die insgelijx aen mij doen, ende sonder dewelcke ick niet soude weeten watter om gaet. U Wel Ed. believe het daerheen te dirigeeren dat Joncheere sijn compagnie tot Maestricht mag werven, alwaer hij albereets veel volcks bij de hant heeft434. Den heer Ceurfurst heeft mij noch gisteren geseijt dat hij den hartogh van Holsteijn een goede compagnie sal doen overbrengen, waermede verblijve - - -

62 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 17 april 1672435

Mijn Heer, U Wel Ed. aengenaem schrijven van den 8. april heb ick ter behoorlijcker tijt ontfangen. Het is mij lief te vernemen dat U Wel Ed. neffens de heeren van Aersbergh en Hamel het werck aan Schenckenschantz hebt besichtigt. Hoope dat daeruijt een goede resolutie sal voortkomen, want het is mijns oordeels immers moglijck het een ofte andere ten besten van den Staet daeruijt te maecken, als dat maer een eenpaerige dispositie waere, dat Godt geve. Monsieur Joncheere sal U Wel Ed. omstandigh bericht hebben den toestandt mijner negotiatie aan dit hoff. Den heer Churfurst blijft even animeux, maer wat impatientigh dat men hem de middelen onthout waermede hij sal op de been komen. Ick hoope in twaelf daegen daerop uijtterlijk antwordt te hebben. Ik schrijf oock heden aan Haer Ed. Mo. wegens den hertog van Holtstein. Dien heer vertreckt naer Silesiën om sijn standaert te quitteren, op 't vast vertrouwen dat 't geen Haer Ed. Mo. door mij aan hem hebben doen aenbieden sal volgen, waervan ick haer resolutie met de voorige post hadde tegemoet gesien ende als noch verwachte. Den generaal major Gotz436 gaet soo van mij aff, seijt dat hij voor vijf rijcxdaelders de man hadde aengenomen ende dat hij die nu voor thien niet kan bekomen. Soo wij met den heer Churfurst niet tracteren, sien ick niet hoe het moglijck is dat Haer Ho. Mo. eenige vrembde trouppes meer in haer landt sullen kreijgen, want

434 Joncheere was in Maastricht bekend, omdat zijn vader, Johan de Joncheere, aldaar hoogschout was geweest (RAU, Arch. kapittel ten Dom, inv. nr. 1-33, 23-9-1659; Vorsterman van Oyen, Stam- en wapenboek, II, 125). 435 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112. 436 Joachim Ernst von Görtzke, later Brandenburgs luitenant-generaal (Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 122, 176, 186).

Nederlandse historische bronnen 9 140 als wij het sijne open houden, soo is daer noch raedt toe. De passage voortaen langs de Elve sal door Sweeden ofte Dennemarcken verhindert werden. Den graeff van Dona437 heeft met mij gesproocken en versoekt dat ick de heer Churfurst wilde persuadeeren, dat de drij duijsent ses hondert Switzers, die sijn broeder438 bij den Staet sal brengen, door deese sijne landen tot op den Rhijn mogten passeren. Ick hebbe met Sijn C.D. daerover gesprooken, die, in cas van alliantie, daervan niet vrembt soude wesen, maer soo hij genootsaeckt werdt de France neutraliteijt aan te nemen, sal hij sulcx nootsaecklijk moeten beletten, want dat is hetgeene dat Vranckrijck vooraf bij alle Duijtse princen eijscht. Haer Ho. Mo. seggen bij haere resolutie van den 2. deeses, dat se met de naestvolgende post omtrent het geprojecteerde tractat mij naerder souden instrueren. Zedert sijnder twee aangekomen, die mij niet een wort tot naerichtinge medebrengen, oock geene brieven van de heeren Van Gent ende Schadé, die mij de eere doen van tijt tot tijt daermede t'onderhouden, hetwelke mij bekommert ende doet geloven dat de saecken in den Staet perplex moeten staen. Men is hier van het Zelsche ende Bronswijckse hoff, zedert eenige daegen herwaerts, dat den heer Cantstein439, Brandenburgse afgesandt, vandaer is gereverteert, niet wel voldaen ende seijde mij gisteren den heer Churfurst dat al hetgeene hij met den hertogh van Zelle voor drij weken tot Potstam hadde versprooken, hooggemelte hertogh nu niet wilde houden. Deese veranderinge soude zedert de wederkompste van die van Hanover en Osnabrugge veroorsaekt sijn. Uijt het schrijven van den heer Brasser aan mij kan ick het seer wel mercken en dat Haer Ho. Mo. van daer niet hebben te verwachten. Het sijn niet de princen in Duijtslandt die irresolut sijn ende de saeken niet gerne wèl souden sien, maer haere ministers, die, met één woort geseijt, meest aan alle de hoven gecorrumpeert sijn, dat Godt geklaegt sij. En hout misschijn een millioen of anderhalf, ter goeder tijt daeraen gespendeert, de France van den hals - een armée van seventigh, t'achtentighduijsent man, die nu iegens haer in de waepenen souden gestaen hebben -, soodat men wel magh seggen ‘pecuniam in loco neglegere sapientia summa est’440. Den eenigsten ende getrouwsten vrunt aan den Staet, die sich hier aan 't hoff jegenwoordig bevint, ende die 's lants gelegentheijt kendt, is den heere van

437 Christian Albrecht von Dohna, gouverneur van Küstrin, broer van Friedrich en Christoph Delficus von Dohna, die als Zweeds ambassadeur in Den Haag in 1668 de Triple Alliantie had getekend (Schutte, Buitenlandse vertegenwoordigers, 499-500). Zij waren zonen van Christoph von Dohna en Ursula von Solms-Braunfels, de zuster van Amalia van Solms (Borkowski, Mémoires Frédéric de Dohna, bijlagen I/IV). 438 Friedrich von Dohna, die van 1649 tot 1660 gouverneur van Orange was geweest. Hij trachtte in 1672 in Zwitserland soldaten te werven voor de verdediging van de Republiek en Franche Comté (Borkowski, Mémoires Fréderic de Dohna, 250-358; Von Antal, Weensche gezantschapsberichten, I, 34, 38 vlg.). 439 Raban von Canstein, Brandenburgs hofmaarschalk en kamerpresident. 440 ‘Zich te rechter tijd niet om geld bekommeren is de hoogste wijsheid’.

Nederlandse historische bronnen 9 141

Pelnitz, die den heer Churfurst tot veele goede resolutiën, in 't regardt van mijne negotiatie, heeft gebracht. Ende of ick hetselve al verscheijde maelen aan de regeeringe hebbe geschreven, soo wordt hem dat wenigh erkent. Hij klaegde mij gisteren dat de gecommitteerde raeden hem op vier maenden tractements negen weken hadden afgekort, hetgeen hij voor een kleenigheijt in recompens van sijne goede geneegentheijt opnempt. Ick sie als noch mijne demissie tegemoet ende soo mij die van de Generaliteijt niet toecompt, sal ick die aen de Staeten van Utrecht versoecken, dewelke ick hoope mij deselve niet sullen weijgeren. U Wel Ed. believe deesen, met offre van mijnen dienst, aan de bekende heeren ende vrunden te communiceren. Ick blijve - - -

P.S. Ick worde van goeder hant bericht, dat Dennemarcken ‘soubz main’ met het huijs van Bronswijck tracteert ende niet ten besten van 't gemeijn weesen441, waeruijt men hier groote jalousie schept. Ende soo sij die wegh inslaen, soude men hier met Sweeden, daer nu met de leste post schijnt meer goede genegentheijt te sien als voorheenen, wel andere mesures bij vervolgh konnen nemen en soodoende geheel Europa aen alle kanten in oorlogsvlamme sien geraeken, en ick hoope de Deenen sullen wijs sijn en schrijve op heden mijne gedachten daerover naer dat hoff. Den baron De Goes442 van Weenen werdt hier daeglijcx te gemoet gesien ende heeft men goede opinie van den keijser.

63 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 18 april 1672 rec.a, 25 april 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, De gecommitteerden van dese provintie hebben voorleden donderdagh ende vrijdagh bijgewoont de conferentie, over de bewuste doorsnijding gevallen, ende de saecke soodanigh gedisponeert gevonden dat ick vreese niet veel daervan te wachten sal sijn. De stadt van Amsterdam hadde geëxcuseert hare gedeputeerden derwaerts te senden. Van wegen het quartier van Zutphen compareerde oock niemand, maer

441 Denemarken stelde zich uit beduchtheid voor Engeland terughoudend op. Luneburg-Celle en Brunswijk-Wolfenbüttel wilden, mede uit vrees Hannover en Osnabrück in de armen van Frankrijk te drijven, eveneens neutraliteit in acht nemen (Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 129-130, 132). 442 Johann von Goess, bisschop van Gurk, keizerlijk gezant te Berlijn.

Nederlandse historische bronnen 9 142 even voor den aenvanck van de besognes wierde aen de verdere heeren van Gelderlant overgelevert een missive, waarbij dat quartier notificeerde om vele redenen aen dat werck geen hant te connen houden, ten waere het bij de Generaliteijt ende van wegen alle de provintiën werde ondernomen. Die van Veluwe waeren van opinie dat men de doorsnijdinge maer soude aenleggen op vijff à ses roeden breette in de gront, dat dan daer toe maer acht of thien morgen lants soude worden gerequireert, ende de oncosten van 't graven maer op twintigh oft vijff en twintigh duijsent gulden comen te loopen, ende dat die somme lichtelijck bij de drie geïnteresseerde provintiën soude sijn uijt te maecken. Die van Nimmegen ende andere waeren, nevens de werckbasen ende eenige stroomkundigen, van sentement dat het canael, soo smal wordende begonnen, de aerde ende het sand dat door het inschieten in 't selve soude afstorten, seer licht de rivier beneden soude connen stoppen, altijt seeckerlijck meerder ondiepten veroorsaecken. Die van Overijssel seijde maer versoght te wesen om over die saecke te helpen delibereren ende oversulx niet gelast om yet te connen arresteren. Ondertusschen was oock geen behoorlijcke peijlinge gedaen van de diepte van de gront van de rivier, daer de doorsnijdinge soude beginnen en weder eijndigen, alsmede niet van het verval 't gene aldaer is, oock niet geboort de gront door dewelcke het canael soude worden gebraght, die, naer het seggen van verscheijde persoonen, onder alsoo keseligh443 soude sijn als het bedde off de gront daer de riviere nu doorloopt. Daerna in bespreck comende met de heeren generael majoor Spaen ende eenige raden van Cleve, ter presentie van de heere prins Maurits444, verclaerden deselve van Sijn Cheurvorstelijcke Doorluchticheijd geautoriseert te wesen om over het lant ten eijnde als boven af te graven te accorderen, maer te oordelen, dat om alle dispuyten in het toecomende te ontstaen, best soude wesen dat het gehele spijck, groot sijnde ontrent seven hondert morgen, van de Cheurvorst wierde gecoft, off ten minste het gedeelte van dyen dat ten westen van de te doene doorsnijdinge soude blijven leggen ende op ruijm twee hondert morgen wierde begroot. Ende, als de heeren van Gelderlant voorsloegen van nu af te accorderen over het getal van de morgentalen tot de doorsnijdinge nodigh, onder conditie dat alle het land dat in de tijt van 25 oft 30 jaeren soude comen in te scheuren van jaer tot jaer, ten prijze als in het accoort soude worden gemaeckt, soude worden betaelt, oft wel dat van nu af dartigh of veertigh roeden breette moghte worden vercoft ende betaelt, wierde het eerste aen veel cavillatiën445 onderworpen ende, van jaer tot jaer ondersoeck ende metinge vereijschende, absoluyt afgeslagen. Ende op het tweede geantwoort dat met de andere raden te Cleeff te sullen overleggen ende de intentie aen de heeren van Gelderlant te laeten toecomen, maer dat in allen gevalle haers oordeels de breette op hondert roeden oft daerontrent moste worden genomen. Ende oock gewagh gemaeckt sijnde, dat in cas de doorsnijdinge quam te suc-

443 Vol kiezelstenen. 444 Johan Maurits van Nassau-Siegen, gouverneur van Kleef. 445 Spitsvondige rechtsgronden.

Nederlandse historische bronnen 9 143 cederen wellight nodigh soude worden bevonden om eenige sterckten aen de westsijde van dyen te leggen, ende oft die heeren geautoriseert waeren om in dien gevalle daerinne te connen bewilligen, seijden wel te connen sien dat sulx soude moeten geschieden, oock wel te geloven dat van Sijn Cheurfurstelijcke Doorluchticheijd dat consent soude sijn te verwerven, maer, daer toe niet gelast sijnde, alvorens te moeten en te sullen nader ordre versoucken ende verwachten. De aenwesende heeren van Gelderlant ende van Overijssel thoonden dat, als het werck soo breet ende groot soude moeten worden aengelegt, het dan bij de drie provintiën apart niet soude sijn te ondernemen. Ende ick moet bekennen dat de Cleefse heeren gelijck hebben van niet te connen toestaen, dat de doorsnijdinge soo smal wort gemaeckt ende haer soo weijnigh te lant soude worden afgegoet. Soo is dan het afscheijt met die heeren geweest dat [deselve] over de breette van het te vercoopen land met de andere raden soude delibereren ende over het consenteren van 't leggen van een fort oft sterckten aen de heere Cheurvorst nader schrijven, ende van den uijtslagh van 't een ende van 't ander aen het hoff van Gelderlant kennisse geven. Ende dat [afscheijt] van de gecommitteerden van de provintiën [is geweest] dat men ondertusschen sigh nader soude informeren op de diepte van de gront in de rivier, het verval van 't water tusschen den Luijsbos ende het sluijsge beneden het Tolhuijs alwaer de doorsnijdinge soude eijndigen, alsmede op de natuyr van de gront van het door te graven lant ende wat verder soude connen dienen. Ende daertoe sijn versoght ende gecommitteert de heere van Winssen ende den drost van Wageningen446. In de voorleden weecke hebben Haer Ed. Mo., over het regiment infanterye, op dese repartitie staende geworven te worden, met de prins van Saxen Gotha gecapituleert. Ende het aenstellen van officiers tot onse compagniën peerden houden de heeren van de vroetschap nogh op, bij veel van deselve gesustineert wordende dat men daermede nogh wel wat soude connen vertoeven, doordien weijnigh oft geen provintie met hare wervinge soo verre als wij sijn geavanceert. Dat onse cleijne portie niet veel can geven ende wij ondertusschen onse finantie t'eenemael uitputten. Dat men het gelt wellight tot nodiger saecken sal connen ende moeten gebruijcken. Maer de andere leden meijnen, dat men daermede behoorde voort te gaen ende sullen in 't laeste van dese oft begin van de naeste weecke daerop dringen. Soo haest de conclusie sal sijn gevallen, sal ick niet naerlaeten te besorgen dat, volgens U H. Ed. G. versouck, voor den hartogh van Holsteijn de commissie ende wat verder gerequireert wort worde bestelt. Ende alsdan soude ick U H. Ed. in bedencken geven off de clerck Monck447, voor wien meest alle de heeren om sijn

446 Lubbert Torck, lid van Veluwse ridderschap, richter en drost van Wageningen (Wittert van Hoogland, Geslacht Torck, 19). 447 Nicolaus Monck, afkomstig uit Elseneur, die solliciteur-militair wordt en later commies ter financiën van de Staten van Utrecht. Hij had althans goede relaties met Van den Boetzelaer van Langerak (GAU, Notarieel archief, inv. nr. U046a002, 7-5-1667 (not. J. van Snelderweert)) en Van Reede van Amerongen.

Nederlandse historische bronnen 9 144 vigilantie ende bequaemheijd wel genegen sijn, niet als solliciteur van die compagnie soude connen worden geëmployeert. Ondertusschen sal ick U H. Ed. G. Godes segen en alle heijl toewenschen ende na offres van mijn geringe dienst blijven - - -

64 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 20 april 1672448

Ho. Ed. Geboren Heer en Neve, Ick sal seer verlangen wat Haer Ho. Mo. op mijne brieven met mijn hofmeester Joncheere afgesonden sullen believen te resolveren. Hare resolutie van den 11. deses, mij toegesonden, heb ick gecommuniceert. En comt het gehele werck op vier à vijf pointen aen, als 48.000 rijcxdaelders, die men voor aenritsgelt tot de artillerie eijscht, ontrent 2.800 rijcxdaelders ter maent meer op de besoldinge, item, als de armée door nederlage ofte quade sieckte met 2 à 3.000 man wierde verswackt, recreuteringen voor de helft, ende dat van deselve 3.000 man ende 600 peerden tot besettinge van des heeren Curfursts Marckse en Cleeffse landen, soo de andere daer buijten mosten gaen, sullen blijven staen. Tot welcke vier pointen ick mij niet gelast vinde. Op het eerste, hetwelcke hij tot 80.000 rijcxdaelders eijschte, heb ick gisteren noch 32.000 rijcxdaelders afgedongen. De 48.000 voorseijdt eijschen sij op dat fondament dat de heer Beverningh haer in den Munstersen oorlog gelijcke somme op een artillerie van 12.000 man heeft geaccordeert ende doen betaelen, hetwelcke, nae proportie genomen, 80.000 rijcxdaelders soude belopen, ende men can oordeelen off hier niet eenige billickheijt in steeckt. De 2.800 rijcxdaelders spruijt daer uijt dat sij hare officieren in de regimenten meer ende hooger als wij betaelen, hetwelcke mijns oordeels van cleijne importantie is, gelijck mede het 3e en 4e point, want soo den oorloch continueert sullender bij succes soo veel veranderingen in het tractaet moeten gemaeckt werden, dat het eer corten sijn figure niet meer sal houden. Het vijfde point is, dat se in het tractaet niet willen admitteren het woordt van rupture tegens Vranckrijck ende Engelant, maer wel dat men tegens deselve vijandelijck sal ageren, om redenen dat des Curfursten onderdaenen in Pruijssen en Pomeren, handelende op Engelant, daerdoor souden schade lijden. Ende dat den Curfurst, brekende met Vranckrijck, bij 't rijck soude gecalangeert449 ende daervoor aengesien werden alsof hij

448 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112, met het opschrift ‘Hr van Renswoude. Item mut[atis] mutand[is] aen den Hr van Dijckveldt’: vandaar de aanhef. 449 Afgekeurd, veroordeeld.

Nederlandse historische bronnen 9 145 daerdoor den oorloch in hetselve allicieerde450. Het eerste heeft, mijns oordeels, wat fondament, maer het 2e geen, doordien Vranckrijck albereits heeft gebroocken ende ongetwijffelt uijt des Curfursten lant ende over sijnen bodem, in sijn weerwil, den Staet op de steden die hem toecomen sal beoorlogen. Zijn C.D.t is daerin van mijn verstant, maer sijne ministers van contrarie, die alles wat se connen bedencken ende bij 't hair vatten, mij objiciëren omme, waer het mogelijck, de tractaten te verhinderen, dat mij dan soodaenige moeijelijckheijt geeft dat ick nacht noch dagh ruste hebbe. Ende ten ware de heere[n] Pelnits ende Eller, die Haer Ho. Mo. interesse met een ongemeene ijever tot noch toe hebben gesupporteert ende mij soo familliairen acces tot Sijn C.D.t hebben geprocureert dat ick alle uyren op den dach can met hem persoonlijck spreecken, ick ware dus verre in mijne negociatie niet gecomen. Nu sal het van Haer Ho. Mo. wijsheijt sijn, wat deselve ‘ilico’ ende sonder uijtstel daerop sullen believen te resolveren omme de gunste van deesen prins te conserveren. Prins Robbert451 schrijft een civilen brief aen den Curfurst, die hij mij heeft laten leesen, waerin versoeckt uijt den name van de coningh dat hij, heer Curfurst, sich met den Staet niet wilde nader alliëren, alvoorens den Engelsen envoyé452 hier was aengecomen, dat die hem soodanige satisfactie uijt den naem van Engelant en Vranckrijck soude geven dat hij dubbelt contentement soude erlangen. Ick schrick tegen dat die man sal hier comen ende, soo voor sijne aencomste men mij niet authoriseert om het tractaet te sluijten, soo stel ick deselve desperaet, ende sal misschien eer lange den heere Curfurst een andere resolutie neemen, waertoe veele sijner ministers hem souden brengen, soo sij costen, dat Godt verhoede in wiens h[eilige] protectie ick U Ho. Ed. bevele - - -

[P.S.] U Hoog Ed. believe deese aan [de] aanwesende heeren gedeputeerden van de provincie van Utrecht te communiceren, die ik hoope, het sij dat de tractaten voortgaan ofte niet, mij mijne demissie ter Generaliteit sullen helpen procureren, naerdat ick de Saxische reijs afgeleijt sal hebben.

450 Lokte. 451 Rupert, prins van de Palts, zoon van de ‘Winterkoning’ Frederik V, als legeraanvoerder en admiraal een man van gewicht in Engeland. In ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nr. 210, is de (kopie)brief, d.d. ‘Witehal, 8/18 Martij 1671/2’, aan zijn, zich toen juist aan het Brandenburgse hof bevindende, ‘Verehrte Schwester’ Elisabeth, de abdis van Herford, mededelende dat een Engelse envoyé onderweg was om de keurvorst op te wekken zich met Frankrijk en Engeland ‘in Waffen zu conjungiren wieder die Holländer’. Door haar ‘credit’ aan dat hof zou zij de keurvorst kunnen bewegen tot medewerking of althans uitstel tot de komst van de Engelse gezant, die naderhand ook de hertogen van Luneburg zou bezoeken. 452 Sir William Lockhart kwam in maart in Berlijn aan. Opgenoorth, Friedrich Wilhelm, II, 124-125, noemt hem ten onrechte John (Chambers, Biographical Dictionary).

Nederlandse historische bronnen 9 146

65 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 22 april 1672 rec.a, 29 april 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Hoewel de heeren van de vroetschap, gelijck bij mijn vorigen hebbe vermelt, inclineerden om het bestellen van officieren te peert over de compagniën, op onse repartitie geassigneert, nogh wat te protraheren, uijt oorsaecke dat andere provintiën hare wervingh nogh niet soo verre, als hyer is geschiet, hebben geavanceert, soo hebben evenwel Haer Ed. Mo. voorleden dynsdagh, op de nadere instantie die ick in aensien van U H. Ed. G. vorige schrijvens hebbe gedaen, geresolveert om de commissie voor den heere hartogh van Holsteijn als ritmeester te laten depescheren ende daernevens ordonnantie tot betalinge van de werfgelden te accorderen. De eerste, nevens de capitulatie, gaat hyernevens, ende de ander is in handen van monsieur Beusecom, soodat U H. Ed. de commissie can overleveren ende, de capitulatie bij de heere hartogh geteeckent sijnde, de werfgelden volgens U H. Ed. G. aenbiedinge verstrecken, alsoo deselve soo haest U H. Ed. sulx sult hebben geadviseert, wederom hyer in craghte van de voorseijde ordonnantie sullen connen worden ontfangen ende te Amsterdam aen U H. Ed. coopman453 overgetelt. 't Welck door monsieur Monck, ingevalle U H. Ed. G. belieft te besorgen dat hij als solliciteur van die compagnie magh worden geëmployeert, sal connen worden verright. Daeghs naer het toestaen van de voorseijde commissie door monsieur Joncheer de tijdinge alhyer aengebraght wordende, hoe verre U H. Ed. G. negotiatie is geavanceert, waeren Haer Ed. Mo. verheught - om het groot genoegen dat deselve scheppen uijt dat werck - dat [zij] het geven van die commissie alrede hadde goetgevonden. Gisteren ende op huijden wort een besogne gehouden tusschen gecommitteerden van Hollant ende van dese provintie om een retrenchement ende eenige verdere wercken te maecken van de Vaertsche Rijn langs de stadt van Utrecht door de lege landen beoosten de Vecht tot aen de Zuijdersee ontrent Naerden. Ende deselve sijn, op het behagen van hare heeren principalen, daerontrent genoughsaem eens geworden, onder conditie dat alle de costen, soo over het graven als [over] het vergoeden van de schade bij de geïnteresseerden te lijden, bij beijde provintiën elx voor de helft sullen worden gedraegen. Haer Ho. Mo. waeren genoughsaem geresolveert om de ses regimenten te voet, tot secours van de Spaense Nederlanden in Brabant gesonden, te doen retourneren

453 Jean Deutz, koopman en bankier te Amsterdam (zie bijlage XI).

Nederlandse historische bronnen 9 147 ende hadden alrede 't selve aen de heere ambassadeur De Lyra454 smaeckelijck gemaeckt. Maer de heer ruardt van Putten455 heeft gisteren ter vergadering van Haer Ho. Mo. rapport van de toestant aldaer gedaen, hebbende daerbij gevoucht dat niet apparent was, dat de grave van Monterey456 daerinne soude connen bewilligen, alsoo deselve seer wèl voor den Staet is geanimeert, alle dagen verwacht ordre om tegens Vranckrijck te breecken en dan voetvolck van noode hebben sal. Want dat de 22.000 fantassins457, die hij effectieve in dienst soude hebben, niet genoegh is om sijne plaetsen naer behooren te besetten. Oock soude de gemelte grave hebben geseijt noyt te sullen connen gedogen, dat Maestright van de Fransen soude worden vermeestert, maer veeleer sijn gantsche militie tot bewaringe off ontset van die stadt te sullen hasarderen, alsoo de Fransen daerdoor een groot gedeelte van de landen van sijn coninck in contributie souden connen brengen. Het naesien off de heeren van Bergesteijn, van Zuylen, van Schonauwen ende van Stoetwegen458 nevens eenige vrienden U H. Ed. G. gesontheijd oock behoorlijck bescheijt doen, belet mij te overleggen off ick nogh yet anders hebbe te schrijven, als alleen dat ick ben ende blijve (want dat die heeren aen U H. Ed. G. haer dienst presenteren, verstaet sigh selven) - - -

Utrecht, desen 12. april 1672.

66 Aan Van Weede van Dijkveld

Uit het klooster Lenin459, 26 april 1672460

Mijn Heer, Het is mij van herten leet uijt U Wel Ed. missive van den 18. deeses te sien, dat de comissie aen Schenckeschantz noopende de doorsnijdinge van den Rhijn wederom is vruchteloos afgeloopen ende datter bijnae soo veel differente oppiniën sijn gevallen, als er gedeputeerde sijn geweest. Dit sijn de voorboden van

454 Manuel Francisco de Lira y Castillo, Spaans extraordinaris envoyé in de Republiek. 455 Cornelis de Witt, ruwaard van Putten, broer van raadpensionaris Johan de Witt. 456 Don Juan Domingo de Zuniga y Fonseca, Haro, Guzman y Cardona, conde Monterey (Droste, Overblyfsels van geheugchenis, II, 387). Hij was gouverneur der Spaanse Zuidelijke Nederlanden van 1670 tot 1675. Zedler, Universal-Lexicon, XXI, kol. 1315, noemt hem ‘Johann Dominicus von Haro und Guzman’. 457 Infanteristen. 458 Nicolaes Hamel, heer van Stoetwegen, Utrechts regent. 459 Een (vroeger cisterciënzer) klooster aan de rivier de Havel bij de stad Brandenburg. 460 Aangetroffen in RAU, AHA, I, inv. nr. 112.

Nederlandse historische bronnen 9 148

Godes straffe over den Staet ende soo ick hoor, blijft het niet alleen daerbij, maer vallender daeglijcks veel discrepantië[n] in de hooghe en provintiale regeeringhe en ‘quo discordia cives perduxit miseros’461. Ick schrieck als [ick] daeraen dencke en bevrees voor de aencompste van yder post, die mij niet dan swaerigheedt toebrengen, men hout mij hierz leggen [de] als aan een bant ende sendt men mij van tijt tot tijt naerder resolutie toe. Nu ben ick met den heer Churfurst ‘d'accort’, op een somme van 120.000 gulden eens en ontrent 2.800 gulden ter maent op de besoldinghe van de militie. Tot het eerste kan ik 100.000 gulden uijtvinden462, maer tot het tweede, dat immers van een geringhe importantie is, sien ick geerne raadt om haer te persuaderen, sulcx dat de geheele negotiatie blijft geaccrocheert aan 20.000 gulden eens ende de voorseijde 2.800 ter maent. Men seijt bijnae met alle resolutiën dat het het uijtterste is, waertoe Haer Ho. Mo. sullen konnen resolveren, dat mij dan ten hoogsten bekommert ende perplext maeckt, niet weetende wat ick sal doen ofte laeten, want soo ick het tractat niet en sluijte ende dat den Engelschen envoyé hier kompt, stell ick alles desperat. Ick derff den heer Churfurst nauwlijcx een uijr op den daegh quitteren, uijt vreese dat se hem quaede impressiën van den Staet sullen geven, en dat ontbreeckt aan geen materie, want daer sijnder die seggen opentlijck dat de principaelste regenten sijn vijanden sijn, ende ik weet niet wat ick daervan sal oordeelen. Hij is de eenigste Furst van all de geallieerde die sich voor den Staet geneegen thoont, ende heeft mij noch heden met toereijkinge van sijn handt belooft dat hij alles bij den Staet sal opsetten wat in sijn vermoegen is, soo se hem de gerequireerde middelen, tot een armée van 8.000 peerden en 12.000 man te voet, met hetgeene daervan dependeert, voor de helft willen supediteeren. Ende men weijgert hem nu te geven 120.000 gulden voor aenritsgelt tot de artillerye, hetgeene Beverningk in den Munsterschen oorlogh op 12.000 man heeft uijtgeloft en doen betaellen. Haer Ho. Mo. seggen bij hare resolutie van den 19. deeses, tot solutie van 't geene voors[eijt], dat de 120.000 gulden in de Munsterschen oorlogh betaelt een particuliere reflexie hadde, die alhier jegenwordig niet en is, sonder dat deselve mij die believen te specificeren, ende waerdoor mij stoff ontbreeckt omme haer op dit point de mont te stoppen, ende als ik hun daervan spreeke ontkennen sij dat wel expresselijck. Enfin, mijn heer, dit maeckt mij nacht en daegh onrustigh ende eer ik het tractat omme de voorszeijde somme sal laeten loopen, wil ik liever resigneren gedisavoueert te worden, als te moeten spectateur wesen van plotzlijck te sien vervallen, 't geene ik deese winter, met soo veel ijver, moeijten ende bekommeringhe tusschen soo veel obstackelen en traversen, als ik van alle canten heb uijtgestaen, ten besten van 't vaederlant tot soo verre hadde onderbout. Ende sal ick in Gods naam en, soo het de heer Churfurst belieft, het tractat op approbatie en ratificatie van

461 ‘Waartoe tweedracht de ongelukkige burgers brengt’. z Er staat ‘her’. 462 Een oplossing bedenken.

Nederlandse historische bronnen 9 149

Haer Ho. Mo. daerop teijkenen, sluijten en de werfgelderen, die tot 550.000 gulden in de banck tot Hamburg op mijn reecqening albereijts staen, doen aen Sijn C.D.t demanueren, op hoope dat Godt de Heere door de waepenen van Sijn C.D. noch meer andere tot assistentie van den Staet sal verweckenaa, die, soo de heeren Van Haren en Le Maire mij schrijven uijt Sweeden en Dennemarcken geen de minste assistentie dit jaer hebben te verwachten. Maer, mijn heer, wat sal dit al helpen, soo der sulcken disordre en discrepantie in den Staet is, ende hoe sal ick met reputatie van den heer Churfurst en mevrou de Churfurstinne afkomen, die ick in naeme van Haer Ed. Mo. een compagnie peerden hebbe aengeboden voor den jongen heer hertogh van Holtstein ende die daerop albereijts sijne charge in kaysers dienst heeft gequiteert en hier onder de handt sijne ruijters doet werven. Ick bid dan, dat men daerop behoorlijck reflectere en ik in naeme Haerer Ed. Mo. met eeren daeruijt kome, blijvende voorders - - -

67 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 4 mei 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. missive van de 12/22. april is mij, met de daerbij gevoegde acte ende capitulatie voor de jonge heer hertogh van Holtsteijn, wèl geworden ende sal hem deselve overleveren ende doen teijkenen. Maer dewijl de capitulatie seijdt dat hij moet burge stellen voor de werfgelder, soo sal hij daer met verlegen sijn, dewijl ick niet weete wat borge ik van hem hier soude konnen accepteren. Sijn Churfurstelijcke Doorluchticheijt463 seijde mij noch gisteren dat hij wilde voor hem borgh worden ende een goede compagnie peerden soude verschaffen, willende binnen weinich weken ordre stellen dat een lieutenant met 25 à 30 peerden naer 't landt van den Marck soude marcheren, ende werdt versocht dat hem aenstonts een loopplaetse464 in één van de steden op den Rhijn magh werden geassigneert. En meijn ick, onder verbeeteringe, dat Wesel de bequaemste soude wesen of een ander guarnisoen daerontrent. Monck, die sijn soliciteur sal wesen, soude sulx op sijnen naem bij den Raedt van State of daer 't behoort konnen versoeken ende de resolutie oversenden, waernaer hij, heer hertogh, hem alsdan sal reguleren, als wanneer ik hem de werfgelder sal uyttellen ende die op

aa Er staat ‘verweecken’. 463 Namelijk de keurvorst van Brandenburg. 464 Plaats waar men zich behoort te verzamelen.

Nederlandse historische bronnen 9 150

Amsterdam ten laste van mijn coopman465 trecken, volgens U Wel Ed. goetvinden. Met mijne negotiatie staet het noch als voorheenen, mij vindende tusschen den hamer en het ambilt, niet weetende hoe mij daerin sal gedraegen, alsoo mij in twee posten geen naerdere resolutie van den Staet, als waervan ick hen hebbe geadviseert, is toegekomen. Dan, men presseert mij zedert 3 à vier daegen oock niet seer hardt. Het schijnt men eerst wil afwachten wat resolutie bij den heer hertogh van Zelle466, die jegenwoordig tot Glückstadt bij den coninck van Dennemarcken467 is, sal werden genomen. Inmiddels verdriet het mij niet wenigh hier soo vruchteloos te moeten blijven leggen ende te vernemen dat het in Neederlandt soo slecht staet. Hier loopt een gerucht, als of onse guarnisoenen op den Rhijn souden een aanslaegh gehadt hebben op Nuijs468 ende sich met etlijcke duijsent mannen te voet ende te peert aldaer verthoont sonder yts te verrichten ende met confusie ende desordre naer haere guarnisoenen gekeert wesen, ende dat het comando over dit exploit gehadt heeft den grave van Nassau469. Deese tijdingh komt hier over Cleve, alhoewel uijt Neerlandt daervan niet geschreven werdt. Den bisschop van Straesburg470 maeckt daervan mentie in sijnen brief aen den heer van Schwerin471 ende seijd onder andere, dat hij den prince van Oranien beklaegt dat hij sulcken volck dient. Den heer Van Someren472 schrijft mij dat U Wel Ed. heeft sessie genomen van sijne comissie ter Generaliteijt, hetwelcke mij van herten aengenaem is, ende wensch ick deselve daermede alle geluk en contentement, alhoewel in dese bedroefde ende verweerde tijden dat voor eerst soo heel groot niet sal sijn. Dan, wij mogen een beeter hoopen. Waermede blijve - - -

465 Jean Deutz, zie brieven nrs. 65 en 71. 466 Georg Wilhelm, hertog van Brunswijk-Luneburg-Celle. 467 Christiaan V van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg, koning van Denemarken, wiens moeder Sophie Amalie de zuster van Georg Wilhelm van Brunswijk-Luneburg was. 468 Neuss. 469 Het gerucht behelsde waarheid: Walrad, graaf van Nassau-Saarbrücken, kolonel, had opdracht gekregen de Franse troepen op Keuls grondgebied aan te vallen. Een verslag over de mislukte overval in diens brief aan Willem III van 27 april (Sypesteyn, Verdediging van Nederland, I, 63-64; vgl. Japikse, Willem III-Bentinck, 2e ged., I, 47, Willem III-Fagel, 27-4-1672). 470 Franz Egon von Fürstenberg-Heiligenberg, bisschop van Straatsburg, broer van Wilhelm Egon. 471 Otto, baron von Schwerin, opperpresident van de Geheime Raad van de keurvorst van Brandenburg. 472 Johan van Someren, geëligeerde raad.

Nederlandse historische bronnen 9 151

68 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 6 mei 1672 rec.a, 12 mei in Hamburg

Hoogh Edele WelGeboren Heere, De heeren ende de vrienden aen dewelcke ick U H. Ed. aengenaeme van den 26. april uijt Lenzen473 hebbe gecommuniceert, prijzen U H. Ed. voornemen om het tractaet op approbatie te teeckenen ende verlangen van harten te mogen verstaen dat sulx sal wesen gedaen. Ondertusschen wort hyer gemompelt (want alles diensaengaende wort nu onder secretesse bij weijnigh heeren gehandelt) dat, om 't selve te doen, consent aen U H. Ed. alrede soude wesen afgesonden. Al voor eenige daegen sijn van de vloote van den Staet seijlveerdigh geweest in 't Vlie twee à drie en vijfftigh capitale schepen nevens vyer ende twintigh fregatten nevens een competent getal van branders ende ander cleijn vaertuijgh ende alleen door de noordelijcke winden verhindert in zee te loopen. Ende dewijl deselve sedert gisteren naemiddag tusschen het zuijden ende oosten heeft gestaen, gelooft ende hoopt men dat deselve nu al sullen uijt sijn, ende, volgens de brieven voorleden dynsdagh uijt Engeland gecomen, sal de vloot aldaer nogh drie à vyer weecken door manquement van verscheijde scheepsbehoeften, maer bovenal van bootsvolck, niet connen claer worden. Deselve brengen oock mede dat te Londen alomme groot misnoegen bij de gemeente over den oorlogh wierde gethoont, dat de meeste manschap uijt vreese van geprest te worden ten platten lande vluchte. De secrete correspondenten voegen daerbij datter groote jalousie soude wesen tusschen den coninck ende den hartogh van Yorck474, dat den eersten verlegen soude sijn van soo verre sigh op het aendringen van sijn broeder met de Franssen te hebben ingelaeten, oock becommert is van eenigh ongemack van 't volck te lijden, ende daerom verboden475 heeft (dat)bb niemand in St. Jems parck, sijn ordinaris wandelplaetse, in te laeten comen. De ambassadeur Boreel confirmeert (soo ick van seer goede kant beright ben) alle het voorverhaelde ende schrijft daerbij dat, soo als geresolveert was om op de permissie van Haer Ho. Mo. van daer herwaerts te vertrecken, de heere Arling-

473 Een aan de Elbe gelegen plaats. 474 Jacobus Stuart, de latere koning Jacobus II. 475 In de betekenis van ‘afgekondigd’. bb Het woord ‘dat’ is hier dan overbodig.

Nederlandse historische bronnen 9 152 ton476 hem hadde geseijt dat beter soude doen van wat aldaer te verblijven, dat de tijt lichtelijck, oft misschien, veranderinge soude connen toebrengen. Ende naer het incomen van de laeste Engelse brieven sijn de actiën in de Oost-indische Compagnie tot Amsterdam in twee beurstijden vijff en twintigh geresen, ongetwijffelt op die oft diergelijcke tijdinge bij de coopluijden uijt dat rijck ontfangen. Gisteren is eijntelijck naer veel hacquetteren477 geresolveert dat op gemene costen van de provintiën van Hollant ende Utrecht de Vaert478 sal worden gefortificeert ende van daer langhs den Vaertschen Rhijn aen de westsijde tot aen de stadt van Utrecht, voorts ten oosten van de stadt ende de Vecht tot ontrent Naerden aen de Zuijderzee, geleght sal worden een suffisant retrenchement, om dan bij noot de lage landen buijten dat retrenchement onder water te setten. De heere van Renswoude, mitsgaders alle ses de aenwesende heeren van ons lith, nevens eenige heeren van de ridderschap ende de burgemeester Hamel ende Mansvelt, hebben mij gepermitteert om dese in Haer Ed. Mo. presentie te mijnen huijse te schrijven, mits dat ick aen U H. Ed. soude presenteren alle derselver dienst ende dat wij U H. Ed. gesontheijd ende succes van sijne negotiatie met een glaesje sullen toewenschen. Ende daerop sal ick blijven - - -

Utrecht, den 26. april 1672 [o.s.].

69 Aan Van Weede van Dijkveld

Hamburg, 17 mei 1672

Mijn Heer, Uijt de mijne van den 13. deeses479, met de heer Van Merode afgesonden, sal U Wel Ed. vernoomen hebben het goet succes van mijne negotiatie. Nu ben ick besich de penningen alhier uijt te tellen, daer ick veel moeijelickheden in ontmoete, die ick echter binnen weijnich dagen hoop te surmonteren ende dan wederom naer Berlin te gaen, volgens mijn belofte aan de heere Curfurst gedaen,

476 Henry Bennet, graaf van Arlington, Engels minister van buitenlandse zaken, gehuwd met Elisabeth van Nassau-Beverweerd. Hoewel hij als gehoorzaam dienaar het verdrag van Dover ondertekend had, was hij, in samenwerking met William Temple, ook nauw betrokken geweest bij de Triple Alliantie van 1668 en eerder geneigd tot een Spaanse dan een Franse oriëntatie in de buitenlandse politiek (Haley, An English Diplomat, 175, 206-207, 211-212). 477 Krakélen. 478 Vreeswijk. 479 Niet aangetroffen.

Nederlandse historische bronnen 9 153 alhoewel voor een korten tijdt, hoopende met d'heere Pelnits mij uijterlijck binnen een maendt naer Nederlandt te vervoegen omme den Staet saecken van importantie aen te brengen, daerover ick geerne met de heer Brasser eerst wilde concerteren, alsoo het sijne negotiatie raeckt. Ten welcken fine ick Sijn Wel Ed. voor drie dagen hebbe versocht een keer herwaerdts te doen omme met hem te aboucheren, want, mijns oordeels, soo en voldoen de Fursten van Bronswijck niet aen hetgeen sij den Staet uijt crachte van alliancie ende andersints schuldich sijn. Den jongen hertogh van Holsteijn, die de Stichtse compagnie peerden met groote erkentenisse hadde aengenomen, ende aen denwelcke ick voor mijn vertreck bij provisie duijsendt rijcxdaalders had laeten uijttellen, excuseert sich heden met een missive aen mij van deselve compagnie te aanveerden, seggende dat hij onmogelijck in Pomeren ende daerontrent een ruijter niet minder als voor 60 r[ijc]x[daelders] en can becomen, behalve dat hij hem noch thien soude costen van transport. De duijsent rijcxd. heeft hij aen mijn coopman gerestitueert. Soo dat Haer Ed. Mo. dienst van dien prince sullen missen ende evenwel den heere Curfurst daermede hebben verobligeert. Soo ick nu vermochte die compagnie aen een ander bequaem geëxperimenteert officier te presenteren, vertrouwe ick dat hier te Hamburgh oft in Holsteijn sulcke te vinden sijn. Dan, heeft men die niet van noden, soo can men dat gelt verspaeren. Waerop ick U Wel Ed. antwoordt ten spoedichsten tegemoet sie, en blijve - - -

70 Aan Van Reede van Amerongen

Utrecht, 23 mei 1672 rec.a, 30 mei 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Wij hebben hyer uijt U H. Ed. G. aengenaeme van den 3/13. deses uijt Hamborgh480 met sonderlinghe vreuchde verstaen het succes van U H. Ed. G. negotiatie, ende sullen nu wenschen dat in 't corte het effect daervan ten diensten van den Staet magh volgen, waertoe U H. Ed. aenwesen ontrent den heere Cheurvorst ongetwijffelt het meeste sal moeten contribueren. Het is Haer Ed. Mo. seer leet geweest uijt den uwen van den 7/17. te sien dat den hartogh van Holsteijn excuseert de compagnie peerden te werven ende in 't lant te brengen. Maer dewijl buijten Hollant geen provintie soo verre als de onse hare aenpart in de te doene wervinge heeft voortgeset, dat oock bij Haer Ho. Mo. geoordeelt wort dat den Staet nodiger is infanterye als ruijterije (van dewelcke

480 Niet aangetroffen.

Nederlandse historische bronnen 9 154 men oock alrede veel beter voorsien is), soo vermeijnen Haer Ed. Mo. dat met het oprighten van die compagnie alsmede van nogh twee andere, die aen ons contingent in de laest geconsenteerde wervinge nogh deficiëren, wat soude connen worden gesupersedeert. Ende het gelt, tot derselver besoldinge gerequireert, bij provisie gebruijckt om duijsent off meer huijsluijden, die op het versouck van de Staten-Generael gewapent uijt dese provintie naer den IJssel staen te worden versonden, te betaelen. Gelderland laet daertoe oock twee à drie duijsent van hare boeren employeren ende Hollant heeft aengenomen mede vyer duijsent derwaerts te schicken. Ick maecke staet om morgen off uijterlijck overmorgen mij naer Den Hage te vervougen ende sal niet naerlaeten vandaer aen U H. Ed. van tijt tot tijt te adviseren wat mij sal voorcomen, ende inmiddels naer offres van mijn geringen dienst blijven - - -

Utrecht, desen 13/23. may 1672.

71 Aan Van Weede van Dijkveld

Hamburg, 24 mei 1672

Mijn Heer, Op 't vertrouwen dat deese U Wel Ed. in Den Hage sal vinden ende dat hij mij de eere sal doen van te continueren sijne correspondentie, soo moet ick hem notificeren dat nae veel moeijtens, soo ick met de cooplieden alhier hebbe gehadt, door de quaede directie van d'heere Deutz tot Amsterdam, eijntlick alle de werfgelder heb of binnen 2 à 3 daegen sal bekomen, soo men voor menschen woorden oock handt en zegel mag geloven. Ende bijaldien ick uijt bedencken dat ick hadde, dat het met de uijttellinge van de voorseijde gelderen soude haperen, uijt mijn selfs ende op het versoeck van Sijn C.D.t niet over nacht en daegh naer dese plaets was gegaen, daer soude op deese uyre noch niet één stuijver uijtgetelt sijn geweest, soo intricaat481 heb ick het werck gevonden. Ende bijaldien in 't uijtkeeren van de maentlijke subsidie geen beter ordre wort gestelt - ende waerover ick al voor thien dagen hebbe geschreven - soo houde [ick] dit gelt verlooren ende de alliantie geinerveert482. Waertoe men mijns oordeels geen pretext en behoorde te geven, want de quaelijck geaffectionneerde souden niet liever sien.

481 Ingewikkeld, moeilijk. 482 Krachteloos gemaakt.

Nederlandse historische bronnen 9 155

Sijn C. Doorl. versoeckt mij bij een brief van sijn eijgen handt dat ick ten spoedigsten wil naer Berlijn keeren. Ick hadde gehoopt, om het tractat meer en meer te bevestigen ende een estroite confidencie t'estabilliëren, dat men mij alhier tot Hamburg soude toegesonden hebben de pillegave483 met de presenten voor de Churfurstin ende de ministers, die ick op ordre al lang voor deesen heb uijtgeloft. Dan, daerop werdt mij niet geantwordt ende sal ick met lege handen wederom aen 't hoff komen. Ten minsten had men de pillegave behooren te senden, die al over ses weken gereet is geweest. Bijaldien U Wel Ed. van de gedeputeerde tot de Triple Alliantie484 waert, soo soude ick konnen weeten waeraen het schort, nu wort mij niets ter werelt gerescribeert. Ick hebbe met de laeste post aen den heer griffier geschreven wat mij van den graeff Van der Nat en de Saxische minister485 was ontmoet ende sij vermeijnden dat aldaer te doen stondt. Mijns erachtens moeten Haer Ho. Mo. Saxen engageren, ofte den heer Churfurst van Brandenburg in plaetse van twintig, veertigh duijsent man of meer doen op de been brengen, soo sij yts reels van het Duijtsche secours pretenderen te verwachten, voornaementlijck nu Brunswijck weijgert in de partije te koomen. Daer mijns oordeels weijnich aen gelegen soude sijn, soo men Saxen konde engageren ofte Brandenburg soo veel meer doen werven. Het sal van Haer Ho. Mo. wijsheijt wesen wat sij ten spoedigsten hierop sullen resolveren, hebbende de experiëntie, Godt betert, geleert hoe schaedtlijck alle de langsaeme resolutiën, een jaer herwaerts genomen, aen den Staet sijn geweest. Men authoriseert mij nu omme, soo 't moglijck waer, voetvolckeren te sien te bekomen. Ick hebbe die overwinter tot meermaelen met duijsenten aangepresenteert en door de colonellen Steck ende Brempt zaliger486 lijsten overgesonden van vermaerde officieren die sich te voet ende te peert aanboden, doch, soo sij mij berichteten, heeft men daerop niet eens gereflecteert. Nu isser geen volck meer te bekomen, uijtgesondert in Saxen, daer noch overvloet is, soo ick van een yder wert geïnformeert, en moet men daerop verdacht sijn, soo se noch te krijgen waeren, dat men se niet anders als langs de see in 't landt sal konnen brengen, daeraen alle Duijtse wervers, die met de schippers haer niet konnen behelpen, sich stooten ende meijn ick oock dat men haer in sulken cas niet verder behoorde te obligeren, als voor Hamburg aan schipsbort te leveren ende voirders het transport tot 's landts kosten te doen. Waermede blijve - - -

483 In verband met de voorspoedige geboorte van prins Albrecht Friedrich op 24-1-1672. 484 De commissie die zich bezig hield met de Triple Alliantie van 1668 en de eventuele uitbreiding daarvan met de keizer en enkele Duitse vorsten. 485 Christoph Dietrich von Bose, geheimraad van de keurvorst van Saksen (Küstermann, ‘Stammbaum derer von Bose’, tussen 202 en 203). 486 De oudste der gebroeders Van Brempt, Philipp Jakob, was 31-3-1672 te Xanten overleden (RAU, AHA, I, inv. nr. 117, 2-4-1672: zijn weduwe Maria Elisabeth van Raesfelt aan haar ‘neve’ Van Reede van Amerongen.

Nederlandse historische bronnen 9 156

72 Aan Van Reede van Amerongen

Den Haag, 27 mei 1672 rec.a, 3 juni 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Eijndelijck ben ick gisterenmorgen hyer aengecomen ende hadde gehoopt voor het afgaen van dese post genoughsame gelegentheijd te sullen connen hebben om naer behoorlijcke informatie U H. Ed. aengenaeme van den 20. deses487, mij t'Utrecht op mijn vertreck behandight, te beantwoorden. Maer dewijl de heere Van der Hoolck de vergaderinge van de commissarissen, bij dewelcke het subject van U H. Ed. negotiatie wort verhandelt, continueert waer te nemen ende dat Sijn Ed. seer secreet ende achterhoudende is, hebbe ick nogh niet veel van de intentie van die heeren ontrent het bewuste point connen penetreren. Alleen heeft mij de heere Fagel geseijt dat tegens morgen voormiddagh een conferentie daerover is geleijt ende hebbe ick uijt deselve, alsmede uijt een van de commissarissen, connen mercken, dat bedenckelijck wort geoordeelt off van Saxen ten opsichte van sijne situatie ende particuliere interesse wel soo grooten ende verseeckerden dienst als van Brandenburgh [is] te wachten, ende derhalven die alliantie soo duyr te coopen soude sijn. Ick hoope dat ick met den volgende wat omstandiger ende nader beright sal connen becomen ende U H. Ed. overschrijven. Verscheijde advisen uijt Luijck ende Aecken van den 23. deses ende uijt Maestright van den 25. melden dat alle de trouppes van den coninck van Vranckrijck (uijtgesondert 12 à 15.000 man [die] in ende om Maseijck verbleven) de Maze soude sijn gepasseert ende hare marche nemen over ende om Aecken naer Nuijs ende den Rijnstroom, sommige seggen met intentie om Colen, andere om Wesel aen te tasten. Ende een secreet correspondent doet daerbij dat Turenne488 soude hebben geoordeelt, dat men sonder krenckinge van de reputatie de stadt van Maestright, naerdat men soo veele daegen daerontrent hadde geswerft ende sigh opgehouden, niet conde laeten leggen, maer dat de prins van Condé489 ende Louvois490 souden hebben gesustineert, dat de belegeringe van een plaetse, soo wèl gefortificeert ende van alles voorsien, veel tijts ende volx soude costen ende dat daermede op een ander meerder avantage soude connen worden gemaeckt. Volgens het schrijven van den 24. deses van den heere ruard leijt onse vloot voor ancker bij het Conincksdiep ende is de Engelse, met de Franse geconjungeert sijnde, nogh in het Canael, ende wort geoordeelt vermits de continuele noortoos-

487 Niet aangetroffen. 488 Henri de la Tour d'Auvergne, vicomte de Turenne, Frans maarschalk. 489 Louis II de Bourbon, prins van Condé, Frans maarschalk. 490 François Michel le Tellier, markies van Louvois, Frans secretaris van staat.

Nederlandse historische bronnen 9 157 ten wint niet wel daeruijt te connen geraecken. De onse soude in twee à drie en tsestigh capitale schepen ende vijfthien à sestien fregatten, behalve een groot aental branders ende cleijn vaertuijgh, bestaen, ende de Engelse ende Franse tesamen in schepen ende fregatten uijtmaecken ontrent tnegentigh. God wil 't gene ons aen het getal manqueert met sijn bijstant vervullen ende ons de victorie verleenen. De provintie van Hollant heeft geresolveert op het versouck van Haer Ho. Mo. over de vyerduijsent gewapende huijsluijden naer den IJssel te senden. Gelderlant sal der 3.000 ende Utrecht ontrent 2.000 bij voegen ende men verwacht dat Overijssel van gelijcken doen sal. De grave van Chamilly491 heeft bij brantbrieven van den 23. uijt Maseijck de opgesetene van de Meijerije van Den Bosch gedreijcht dat, ingevalle deselve voor den laesten van dese maent niet bij hem comen om over de contributie te accorderen, haere huijsen ende goederen sullen worden verbrant ende geruïneert. Ende Haer Ho. Mo., door gedeputeerden ende van de stadt van Den Bosch kennisse daervan becomen hebbende, hebben huijden goetgevonden aen die van de Meijerije te doen verbieden eenige contributie te betaelen, ende tegelijck de gedeputeerde en volmaghtighde versoght om te overleggen hoe de Meijerije tegens de gedane bedreijginge best sal connen worden beschermt, waermede ick blijve - - -

[P.S.] Ick worde oock beright, dat aen heere Brasser soude wesen geschreven dat hij geen verdere instantie sal doen aen de Fursten van Lunenburgh tot het aengaen van een nadere alliantie.

Hage, den 27. may 1672.

73 Aan Van Reede van Amerongen

Den Haag, 30 mei 1672 rec.a, 7 juni 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Naer ick van goeder hand beright worde, is aen U H. Ed. nopende de pillegave met den gevolge, waervan de uwen van den 24. deses aen mij vermelt, al voor eenige dagen satisfactoirlijck geantwoort, ende sal

491 Hérard Bouton, graaf van Chamilly, militair uit de kring rondom Condé.

Nederlandse historische bronnen 9 158 het sentiment van de heeren gecommitteerden op 't gene U H. Ed. van een alliantie met Saxen voorgeslagen heeft, met dese post worden toegesonden. Soo veele ick hebben connen bespeuren vermeijnen die heeren dat, om de redenen bij mijn vorige aengeroert, als mede omdat beswaerlijck soo veel gelts te vinden soude sijn dat niet en behoort te worden getenteert. Ende als ick vandage met [den] g[riffier]492, Van [der] H[oolck]493 ende met nogh een Zeeuwse heer elck apart sprack van op voet van 't geconvenieerde [den keurvorst van] B[randenburg]494 grooter aental van volck te laeten werven, wierde mij van yder van haer deselve difficulteijt geobjicieert, soo dat ick tegemoet sie dat dat oock geen ingressie vinden sal, te meer omdat mij in 't oor gebeten is dat het bij [de vorst van] Zell[e]495 ten goeden begint te veranderen. De heere Van der Hoolck heeft mij huijden gecommuniceert, dat morgen off uijterlijck donderdagh het tractaet, met den Cheurvorst aengegaen, sal worden geratificeert ende aen U H. Ed. met de naeste post overgestiert. Gisteren is geresolveert dat 2.000 peerden, bij den grave van Monterey gepresenteert, sullen worden aengenomen ende aen den IJssel geëmployeert, tot welcken eijnde voorts de nodige depesches sonder resumtie sijn afgegaen. Dese morgen ten acht uyren heeft de raetpensionaris ontfangen een brief bij de ruard, gisteren voor de middagh ten thien uyren op de hoogte van Duijnkercken geschreven, bij dewelcke deselve adviseert dat alsdoen de Engelse ende Franse vloot, nogh ontrent drie mijlen van de onse sijnde, daerop afquam, ende dat onse officiers, matrosen ende soldaten waeren vol moet ende courage ende alles geprepareert om haer in te wachten, soodat staet maeckte de bataille weijnigh uyren daernaer stont te beginnen. Doch sedert heeft men geen nader tijdinge daervan becomen off oock aen het strant eenigh geschiet gehoort, 't geen hyer een goede interpretatie wort gegeven, omdat men presumeert dat bij quaet succes, off ingevalle de onse aen het wijcken waeren, al yet ontrent de custe soude worden vernomen, voornamentlijck dewijl de wint te nacht ende van dage west en suijtwest is geweest. God wil geven dat die gissinge off uijtlegginge waer moge sijn ende de victorie, waeraen bijnae alles schijnt te hangen, aen onse sijde verblijve. Ondertusschen sal ik U H. Ed. alle heyl toewenschen ende mij teeckenen - - -

Hage, den 30. may 1672 's avonds ten acht uyren.

492 Onder de g staat het cijfer 160, wat volgens het met Renswoude overeengekomen cijferschrift, te vinden in RAU, AHA, I, inv. nr. 132, de aanduiding is voor: griffier van Haar Ho. Mo., d.w.z. Gaspar Fagel. 493 Gijsbert van den Hoolck, Utrechts gedeputeerde ter Staten-Generaal. Onder de naam staat de cijfercode 167 vermeld. 494 Onder een ‘B’ staat hier een ‘d’, dat is de codeaanduiding voor de ‘Cheurvorst van Brandenburgh’. 495 Onder de naam staat de cijfercode 118 aangegeven: de aanduiding voor de ‘Vorst van Zell’. Door de Franse dreiging kwam er toenadering tussen Brandenburg enerzijds en de vorsten van Celle en Brunswijk-Wolfenbüttel anderzijds: medio 1672 vond een conferentie te Potsdam plaats (Opgenoort, Friedrich Wilhelm, II, 131).

Nederlandse historische bronnen 9 159

74 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 1 juni 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 23. meij is mij op mijn arrivement tot Berlin wèl geworden ende sien ick daer uijt met aengenaemheijt dat hij sich naer Den Hage heeft begeven ende aldaer de importante besoignes van den Staet sal bijwoonen. Ick wenschte van herten dat U Wel Ed. de commissie van de Triple Alliantie mocht waernemen, met dewelcke mijne negotiatie soo veel rapport heeft. Den heere griffier, die meer als mans werck te doen heeft, can ick wel considereren dat mij op alles niet punctueel can antwoorden, ende sien oock uijt de resolutiën, mij van tijt tot tijt toegesonden, dat die menichmael ter loops worden opgestelt en vitieux496 afgeschrevencc. Gelijck de jongste van den 19. meij, in dewelcke Haer Ho. Mo. seggen dat se de mijne van den 13. en 17. dito hadden gelesen, welcke laetste missive onmogelijck op die tijdt daer conde weesen, alsoo deselve maer twee dagen oudt soude sijn geweest, daer se 4 dagen van Hamburg tot in Den Hage tot transport nodich heeft. Oock bevint ick niet dat de resolutie eenige reflectie op mijne voorschreven missive van den 17. maeckt, ende oversulx bij mij voor een abus moet opneemen. Van den heere Van der Hoolck verneem ick nogh tael noch teijcken ende moet gelooven dat Sijn Wel Ed. in Den Hage niet en is. Ick ben tusschen sondagh ende maendagennacht hier weder gearriveert. Den heere Curfurst, die mij over de conduitte en genomene moeijte in het uijttellen van de bewuste gelderen tot Hamburgh daechs daer aen heeft bedanckt, is seer wèl geresolveert, ende heeft mij belooft dat hij sijne volckeren binnen 6 weecken sal compleet hebben ende doen marcheren. Binnen welcken tijt ick gerne een keer naer Hollant soude doen, ende alvoorens noch naer Dresden gaen, alleen afwachtende Haer Ho. Mo. naeder ordre. Wat ick wegens een wattconvoijer497 tot mijn transport van Hamburgh naer 't vaderlandt versoeck, schrijf ick aen den heer Van Ghent ende bidde dat U Wel Ed. dat believe te seconderen. Den heere Curfurst prepareert sich om selfs in 't veldt te gaen, ende can ick tusschen 4 oogen schrijven, dat seer geerne soude sien dat ick bij hem bleef. Ick hebbe S.C.D.t daerop met respect wat twijffelachtich geantwoordt ende geseijt dat ick Haer Ho. Mo. ordres diesaengaende moste afwachten ende dat ongetwijf-

496 Bedoeld wordt ‘vicieux’, dat is ‘gebrekkig’. cc Onderstreping in de tekst. 497 ‘Wadconvoyer’: een vaartuig met geringe diepgang, waarmee over de wadden gevaren kon worden.

Nederlandse historische bronnen 9 160 felt op mijn aencomste in Nederlant daer naeder resolutie op soude vallen. Ick sal trachten den heere Pelnits mede in ons landt te brengen ende met U Ho. Ed. ende andere goede vrunden raedt overleggen wat mij in het wederkeeren naer den heere Curfurst te doen of te laeten staet, naerdat ick alvoorens ordre op mijne domesticquedd affaires sal hebben gestelt. Ick blijve - - -

75 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 5 juni 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 27. meij uijt Den Hage is mij gisteren tot Potsdam, alwaer ick met S.C.D.t ben geweest, wèl geworden, met aengenaemheijt daeruijt verstaende dat U Wel Ed. geïntentionneert sij[t] eenige tijt in Den Hage te verblijven, ende aen de ander sijde [doet het mij] leet dat den heer Van der Hoolck sich tegens U Wel Ed. ontrent mijne onderhandelinge aen dit hof ende elders soo weijnich uijtlaet. Soo andere insgelijcks aen hare confraters doen, soude ick twijffelen of deese secretesse dienstich of ondienstich ware, want op veele mijne brieven wort weijnich gereflecteert, ende ick soo ver onkundich gehouden, dat ick veeltijts niet en weet, of se sijn overgecomen ende gelesen. Nu staen ick ‘in procinctu’498, niet weetende, of ick naer Saxen sal gaen, ofte niet, ende hoe verre mijne consideratiën met dien Curfurst yets te ondernemen de regeringh gevallich sijn. Ende soo Haer Ho. Mo. daer heen niet willen, sij deesen Curfurst499 connen goetvinden te permoveren van tot de 20.000 man noch daerenboven op de been te brengen een getal van militie, gelijck aen Lunenburgh was versocht ende aldaer is afgeslaegen, ende sonder het een ofte ander sal den heer Curfurst dien dienst niet connen lijsten500 die men in Nederlant van hem verwacht. Bij aldien ick niet naar Dresden gaen, blijve ick als noch onder Godes toelatinge geresolveert met den eersten naer huijs te keeren, want den Curfurst, volgens het tractaet, noch 6 weecken tijdt heeft, eer hij 't behoeft te executeren, ende gedurende dat interim ben ick hier niet nodigh. Den heer van Ginckel schrijft mij dat alle sijne goederen op den IJssel door ons eijgen volck geruïneert werden, ende soo den vijandt deselve passeert, ben ick van de mijne niet beter verwachtende. Indes blijft de vrouwe van Amerongen met groote becommeringe raedeloos sitten, niet weetende waer sij haer met des heeren van Ginckels 4 onnosele kinderen sal bergen.

dd Doorgestreept is het woord ‘particuliere’. 498 Ten strijde uitgerust, slagvaardig. 499 Van Brandenburg. 500 Leisten: presteren, opbrengen.

Nederlandse historische bronnen 9 161

Ick sien oock wel dat, soo den oorlogh continueert, daer noodtsaeckelijck een persoon van credit bij den heere Curfurst sal moeten weesen omme de correspondentie te onderhouden, soo men effecten van de alliancie sal hebben, ende de ministers ontrent S.C.D.t sijn soo verscheijden van humeuren, dat men se als een glas moet observeren, weetende wat ick deese winter daermede hebbe uijtgestaen. Waermede verblijve - - -

76 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 8 juni 1672

Mijn Heer, Ick verstaen uijt U Wel Ed. schrijven van 30 may lestleden alsmede uijt Haer Ho. Mog. resolutie van den 28. dito dat deselve, siende dat de penningen, tot de bewuste alliantiën gedestineert, seer langsaem ende traegh bijkomen ende dat met verloop van tijt daerinne meerder scharsheijt volgen sal, derhalven haer in geene swaerdere lasten met het aengaen van noch andere alliantiën, geresolveert sijn te steecken501. En eerst en vooral willen afwachten of ijts, ende wat, met de hertogen van Bronswijck ende Lunenburgh sal konnen werden gedaen. Ende dat U Wel Ed. vermeijnt, dat het bij die van Zelle ten goeden verandert is ende den Staet daer noch soude konnen te recht komen. Hoe verre [de saecken] nu van daer [verwijdert sijn] believe deselve te sien uijt dese 2 bijlaegen, mij met de jongste post door d'heer Brasser toegesonden502, doch deselve te secreteren. Ende heeft den heer Curfurst noch Pelnitz, die lest van daer compt, geen de minste oppinie dat van die kant ijts goedts te verwachten sij, ten waer dat de conditiën die sij van den keyser ende Dennemarcken, gelijck uijt de voorseijde bijlaegen kan gesien worden, voor dezen voorgaen, behalven dat de heer Hamersteijn503 is het instrument, die alles brouillieert, soo veel moglijck is. Ende dewijl ick uijt de voorseijde resolutie Haer Ho. Mo. intentie hebbe verstaen, ben [ick] geresolveert mijne reijse naer Dresden te staecken, vertrouwende om een simpel compliment daer te gaen maecken hetselve onnodig te wesen, maer sal ik mij, naer uijtwisselinge van de ratificatie van 't bewuste tractat ten spoedigsten naer Hollant vervoegen, soo als ik jongst aan U Wel Ed. heb geschreven.

501 ARA, Arch. St.-Gen., inv. nr. 8563, nrs. 272-273, secr. res. St.-Gen, 28-5-1672: daarmee was dus de voorgenomen reis naar de keurvorst van Saksen geannuleerd. 502 Niet aangetroffen. 503 In de marge staan hier de volgende cijfers: 28, 21, 32, 25, 37, 38, 39, 25, 29, 33. De sleutel van deze in de oorspronkelijke brief voorkomende codering is ongetwijfeld dat de letters van het alfabet vervangen worden door opeenvolgende cijfers, waarbij de ‘a’ op 21 gesteld wordt en de ‘i’ en de ‘j’ dezelfde waarde hebben. Het resultaat van de decodering is dan: Hamerstein.

Nederlandse historische bronnen 9 162

Den heer Churfurst is geresolveert mij den heer Pelnitz met te geven om aen den Staet te remonstreren het gevaar waerin hij sich heeft gesteeken, ende wat hem van Sweden gedreijgt werdt, ook hoe dat Saxen, Brunswijck en Hessen, jegens haer voor deesen gegevene woorden, van met hem te sullen in de partije treeden, nu daerbuijten blijven. Den prince van Anhalt504 schrijft van Weenen, dat hij van het kaijserlijcke hoff met woorden wel satisfactoirlijck is bejegent, dan, de experiëntie heeft genoeg aengewijsen dat die majesteijt, zedert al het onheijl dat het Duijtse rijck nu twee à drij jaeren herwaerts, in Lottringen als elders, [is] overkomen, daertoe niet anders heeft gedaen als de soodaenige te geven, sonder eenige de minste effecten. Hetselve heeft oock gebleeken uijt de negotiatie van Isola505 in Den Haghe. Indes worden des heeren Churfursten landen van Cleve en Marck, soo de tijdinge hier daeglijcx inkomen, te vuur ende te swert van de France ende haere adhaerenten gedreijgt. Hoochgemelte Churfurst, die ick de eere hadde gisterenavent laet nae de maeltijt apart, in bijwesen van d'heere Pelnitz, te spreeken, heeft mij daerover een sensible discours gehouden. Seggende onder andere dat hij hem over de voorgenoemde princen ten hoogsten hadde te beklaegen, ende nu moste sien dat andere in 't rijck sijne vijanden wierden ende hem commineerden506, doch dat hij in Godes naem geresolvert was en bleef voor de religie en de goede saeck alles te hazarderen ende daerbij op te setten. Sijn wervingen gaen over nacht ende daegh voort. Hier is binnengekomen het nieuwe regiment van den generael quartiermeester Chieze, altemael uijtgelesen volck, die jegens de Hollantse guardes souden konnen monsteren, alle gekleet in 't roodt. Men wil hier niet één ruijter of soldaet aanneemen, of hij moet voor deesen gedient hebben. Overmorgen sal Sijn C.F.D.t een generael creijgsraedt met sijne officieren houden ende delibereren wat hem met sijne armée te doen staet. Den generael majoor Spaen schrijft mij van den 2. deeses dat hij met 5.000 man in Lijpstadt507 staet en geresolveert is de France met haere adhaerenten, die hem dreijgen, af te wachten. Dan, hetgeen ick duchte is dat des heeren Churfursten trouppen te wenigh sijn om soo veel machten te konnen resisteren, doch de tijt sal het leeren. Sijn C.D.t heeft mij zedert een maent herwaert twee à drie notable advisen van des bisschops van Munsters desseijnen laeten toecomen ende versocht dat ick die aen den Staet wilde oversenden om Haer Ho. Mo. gedachten daerover te mogen verstaen ende sich daernaer te reguleren. Ick hebbe sulx gedaen, maer bekome geen antwordt ende, soo de correspondentie niet beeter sal werden onderhouden, sal het al mede in tijden en wijlen sijn ongelegenheijt geven.

504 Johann Georg II, vorst van Anhalt-Dessau, Brandenburgs ambassadeur in Wenen, gehuwd met Henriëtte Catharina, dochter van stadhouder Frederik Hendrik. 505 Franz Paul, Freiherr von Lisola (de l'Isola), keizerlijk diplomaat. 506 Dreigden. 507 Lippstadt.

Nederlandse historische bronnen 9 163

Hier loopen geruchten dat den koningh van Vranckrijck met sijn ganse macht naer den Rhijn soude wesen gesackt, Wesel ende Rhijnbergh hebben belegert ende den prince van Condé tot Kayserswerth den Rhijn gepasseert omme sich met de Munstersche trouppen te conjungeren. De Cleeffse post is opgehouden, ende kompt de voorseijde tijdinghe uijt de graefschap Ravensbergh. Van de vloot hebben wij niets naders als 't geene U Wel Ed. bij den sijnen van den 30. may adviseert. Godt de Heere behoede den Staet te waeter en te landt en neeme U Wel Ed. in sijne heilige protextie. Ick blijve - - -

77 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 12 juni 1672

Mijn Heer, Het heeft S.C.D.t niet weijnich gealtereert ende mijn in mijn siel bedroeft, als men gisteren ende heden uijt brieven van den generael majoor Spaen, met een expresse den 5. deeses van Lipstadt afgesonden, heeft verstaen het schandelijck overgeven van de steden van Orsoy, Rijnberck, Weesel, Buderich, Brevoort ende Groll aen de vijanden van den Staet, welcke steden geschreeven werden geensints naer vereijsch van volck ende ammunitie van oorlogh, mitsgaders andere chrijchsbehoeften, voorsien geweest te sijn. Waeruijt dan S.C.D.t seijde billicklijcken te presumeren datter verraedt in den Staet moste weesen, of dat door soo lichtveerdich overgeven een eeuwige blasme op de natie soude blijven, dewelcke vijf soo considerable vestingen, niet bij surprise maer met openbaer gewelt, haer in 3 à 4 dagen tijds bij claren sonnenschijn hadden laten afneemen. Ick hebben daerop niet connen antwoorden, maer moeten stilswijgen, dewijl mij deese ongeluckige toevallen onbewust sijn, ende van niet één van alle mijne vrunden uijt Hollandt de minste naerrichtinge daer van is gegeven, ofschoon ick met de jongste post brieven van de heeren van Renswoude, Berckesteijn en Sandenburgh van den 3. deeses hadde ontfangen, schrijvende den eersten dat alles aldaer noch wèl was ende men te water ende te lande goeden moet hadde. Men heeft insgelijcx van Lipstadt geschreven dat den vijandt naer den IJssel marcheerde ende dat die soo quaelijck geretrancheert ende met weijnich volck beset was, dat ongetwijffelt op de een ofte andere plaetse die soude passeren, off nu bereijdts al gepasseert is. Soo dit laetste gebeurt, sien ick ons landt in een miserablen staet ende Godt weet waer men de vijanden dan sal steuijten. De ratificatie van het bewuste tractaet, mitsgaders de eerste maendt solts, soo

Nederlandse historische bronnen 9 164 men mij al over lange heeft geschreeven dat men soude overmaecken, daer van verneem ick niet, soo dat ick buijten raedt ben, niet weetende off ick, alvorens deselve te ontfangen, sal vertrecken. S.C.D.t sagh gaerne dat ick een keer met den heere Pelnits naer Den Hage dede omme saecken van importantie over te brengen, ende om de voorverhaelde redenen dilayeer ick dit van post tot post. Ick hoope dat mij yets van uijt den Staet mocht toecoomen. Godt weet hoe mij dit becommert. Daer is een expresse courier van Vranckrijck tusschen wegen, die binnen 3 dagen sal hier sijn ende apparent een cathegoricque verclaeringe van den Churfurst vorderen, met offerte van de genomene ende andere steden hem te restitueren, soo hij in sijn partije wil treeden, ende bij aldien sich niet positive voor de Francen ende hare adherenten wil verclaeren, dat men sijn landt te vuyr ende te sweert sal vervolgen. Ende sal men hier seer verlegen sijn, wat daerop te antwoorden, want met dilayeren sullen sij sich niet laten afsetten. Ick hebbe gisteren naermiddag 2 uyren apart met S.C.D.t gesproocken ende hem hierover ten hoochsten becommert gevonden, mijn advis vraegende hoe hij sich daer in soude comporteren. Ick vertrouwe echter dat men wel een excuse van delay sal vinden. Dan, dit is het niet alleen. Soo Haer Ho. Mo. sijn assistentie met efficacie verwachten, soo moeten der meer in 't spul comen, off hij gepermoveert werden meer trouppes op de been te brengen. Meer hooghgemelte Curfurst seijde mij dat den Furst van Anhalt gisteren van Weenen schreef, dat den keijser op d'instantie van den Spaanschen ambassadeur508, die veel goedts daertoe hadde gedaen, geresolveert hadde 5.000 paerden ende 10.000 man te voet met den eersten naer hyer te doen marcheren tot assistentie van hooghgemelten Curfurst, omme sich met sijne trouppes ten besten van het gemeen te conjungeren. Mij versoeckende dat ick hetselve aenstondts door eenen expressen aen den heere Brasser in secretesse wilde doen weeten ende in gelijcke secretesse aen den Staet wilde overschrijven, ten eijnde hij sich daervan aen 't Zelsche hof bediene, alwaer men sich tot noch toe op de keijser beroepen heeft, gelijck ick hebbe gedaen. Godt geve dat alle deese secourssen niet te laet comen, want den vijandt tot midden in ons landt ingebroocken, sal de cracht van de regeringe doen stremmen ende alles buijten executie houden. Soo haest ick de bewuste ratificatie sal hebben becomen ende geëxtradeert, blijve ick alsnoch geïntentionneert neffens den heere Pelnits naer Hollant te gaen. Den Churfurst van Colen heeft gisteren door sijne brieven aen deesen Curfurst bekent gemaeckt, hoe dat hij Haer Ho. Mo. den oorloch hadde gedeclareert ende sijn manifest daer nevens overgesonden, ende sulx staet uijt de praealable verclaeringe van den bisschop van Munster van den 28. may eerstdaeghs oock te verwachten. Ende soo wij met d'een of d'ander geen vreede maecken, ofte het onse beter conserveren, ende eenige victorie op zee bevechten, sal het een slechten

508 Don Pablo Spinola Doria, markies de los Balbases, Spaans ambassadeur in Wenen.

Nederlandse historische bronnen 9 165 uijtgangh geven. Nu, Godt is almachtich ende can het alles ten besten stieren, in wiens heijlige protectie ick U Wel Ed. beveele.

78 Aan Van Reede van Amerongen

Den Haag, 14 juni 1672 rec.a, 20 juni 1672

Hoogh Edele WelGeboren Heere, Ick hebbe niet wèl gelegentheijd gehadt om in twee of drie posten te schrijven uijt oorsaecke, dat ick middelertijt, twee mael metter haest in onse provintie, eens nevens de andere gecommitteerden tot de militaire saecken in 't leger ben geweest. Ende ondertusschen vertrouwe dat U H. Ed. door andere tijdinge van verscheijde ongelucken, door poltronnerije van de militie veroorsaeckt, sult hebben ontfangen. Maer nu is daerop soo swaeren slagh gevolght dat een yder daerdoor verstelt staet, dat is dat, naerdat Orsoy naer 24 uyren ende Grol naer vyer dage, beijde naer geringe defentie, ende Wesel sonder slagh off stoot, doordien de borgers de soldaten (soo geseijt wert) souden hebben gedwongen, in de maght der Franssen sijn overgegaen, voorleden saterdagh Rees, niet wèl van volck voorsien, daerop gevolght ende de vijant daerdoor de moet ende gelegentheijd gegeven om het forceren van den IJssel te ondernemen. Ende nadat sij tusschen den saterdagh ende sondagh door een valschen alarm de trouppes die ontrent het Tolhuijs beneden Schenckenschans waren geposteert, hadden verjaeght, hebben deselve die post den volgenden naght aengetast ende de riviere gepasseert ende soo in de Overbetuwe overgegaen, sonder dat men hyer alsnogh weet, op wat wijse off hoedanigh de onse sich hebben gequeten, waervan ons de heeren gedeputeerden te velde de omstandicheden ende particulariteijten beloven met de volgende post te adviseren. Ende hebben deselve, om soo veel doenlijck het volck langhs den IJssel geleijt te salveren, geresolveert aenstonts het leger te dissolveren ende alle de plaetsen langhs deselve rivier wèl te voorsien ende de rest naer de Brabantse cant, ende oock eenige regimenten naer het Sticht van Utrecht te versenden, ende haer persoonlijck bij provisie naer de stadt te transporteren. Haer Ho. Mo. hebben gisterenavont laet goetgevonden, dat aenstonts mede derwaerts soude gaen een gedeputeerde uijt die provintiën die geen aenwesent heer te velde sijn hebbende, mitsgaders gecommitteerden uijt den raedt, met autorisatie om nevens die heeren, uijt [het] velde terugge comende, ende op 't goetvinden van Sijn Hoochheijt, indien deselve aldaer oock sal wesen - uijt name

Nederlandse historische bronnen 9 166 ende van wegen Haer Ho. Mo. - te resolveren ende executeren, al 't gene tot bescherminge van den Staet ende de particuliere leden ende steden van dijen sal bevonden worden te behooren. Men delibereerde off alle de leden van de Staten-Generael mitsgaders van den Raedt van State niet derwaerts behoorde te gaen509. Maer sulx werdt bij verscheijde provintiën ondoenlijck geoordeelt, soo vermits de archiven ende al 't gene de finantie concerneert oock soude moeten worden overgebraght, alsmede dat, de Staten van Hollant vergadert blijvende in Den Hage, daerdoor de communicatie tusschen Haer Ho. Mo. ende deselve, tot executie van alle saecken, soo nodigh gerequireert, soude worden afgebroocken. Oock soude de R.P.510 de vergaderinge van Hollant niet connen verlaeten ende ter vergaderinge van Haer Ho. Mo. can hij niet worden gemist. Ende daerenboven waren veele van opinie dat men tegens de aendringende groote macht van den vijant aldaer niet veijligh soude connen sijn. Monbas511 is in arrest genomen ende wort bewaert als beschuldight van dat ordre tot de eerste retraite van ons volck van ontrent het Tolhuijs soude hebben gegeven. Gisterenavont is oock goet gevonden sonder uijtstel aen den coninck van Engeland door den Spaenssen ambassadeur512 te doen bekent maecken de groote progressen bij de Franssen gedaen ende de becommernisse daerin de Staet sigh bevint, ende oft het wel met de interesse van die croon en die van sijne geallieerde soude comen dat dit lant in handen van de Franssen overginge. Ondertusschen blijft onse vloote, naerdat met eenige advantage de Franse ende de Engelse heeft bevochten ende doen aflaeten, nogh zee houden. Doch vallen bij veele bedenckingen oft men die nu niet behoort op te leggen ende de mariniers als oock het verdere volck, daertoe bequaem, te lande te gebruijcken. De R.P. nam gisterenavont aen om 't selve in Hollant, die vergadert waeren ende tot laet in de nacht sijn verbleven, te brengen. Ik moet afbreecken bij manquement van tijt ende sal U H. Ed. in Gods goedertieren protectie bevelen en blijve - - -

Hage, den 4/14. junij 1672.

509 Tijdens de inval van Montecuccoli in 1629 hadden de Staten-Generaal hun zetel wel verplaatst naar Utrecht (Poelhekke, Frederik Hendrik, 283). 510 De raadpensionaris. 511 Jean Barton de Bret, burggraaf van Montbas, commissaris-generaal der cavalerie. 512 Waarschijnlijk is bedoeld de Spaanse extraordinaris envoyé in de Republiek, don Manuel Francisco de Lira y Castillo, en niet Del Fresno, Spaans ambassadeur in Londen.

Nederlandse historische bronnen 9 167

79 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 15 juni 1672

Mijn Heer, Mijnen laetsten aen U Wel Ed. is geweest van den 12. junii. Zedert hebben de incomende advisen uijt ten Ham ende Lipstadt ons gene betere noch aengenaemer tijdinge toegebracht, maer wel verstendicht dat meer plaetsen, op den Rhijn als voor den IJssel in de graeffschap Zutphen, verlooren waeren, dat mij als een vroom patriot van mijn vaderlandt in mijn ziel bedroeft. Van de conduitte omtrent de regeringe in ons landt gehouden werdt hier diermaeten gesproocken dat ick schrick daeraen te gedencken, alhoewel ick het niet anders als voor gedebiteerde valsicheden en leugenen, die men haer ten aensien van deselve attribueert, can opneemen. Indes heb ick werck omme de principaelsteee hier daer van te dissuaderen, mij daer mede meer geoccupeert vindende om sulcx te doen, als wel om die luijden een goedt gevoelen voor den Staet in deese ongeluckige tijden te doen hebben, nauwelijcx weetende wat ick ontrent het bijbrengen van excusen van soo veel geperpetreerde lacheteijten, als men seijt dat in de overgegeven plaetsen souden sijn gepleecht, can excogiteren513. Inmiddels is de saecke daer, waerdoor òf de regeringe òf de milicie haere reputatie heeft verloren, ‘quo me vertam nescio’514. Het ongeval den Staet overcomen geeft mij hier meer moeijelickheden in mijne aenbevolene negotiatie als ick tot nogh toe niet hebbe gehadt, want ick hebbe voor die de saeck niet wel geaffectionneert sijn te beweeren515, eerst het gepasseerde aen de steden op den Rhijn ende ten anderen, wat van de resistentie voor den Rijn ende IJssel sal weesen. Godt weet hoe bedroeft ende hoe becommert mij dit valt. En bovenal dat ick met de jongste post niet één letter uijt Nederlandt hebbe becomen, uijtgesondert van den Staet bij resolutie van den 6. deeses, waerbij deselve requireren het secours van deesen Curfurst als in de uijtterste extremiteijt, bij occasie van het verlies van de steden op den Rijn, het welcke men naer tijdts gelegentheijdt ende het geconvenieerde met hoochstgemelte Curfurst met gesonde reden can oordeelen wel ongereedt516 te sijn, oock onmogelijck in deese pressante tijdt datter int minste ijets van te verwachten is. Want voor eerst is de Curfurst tot nogh toe niet volcomen in wapenen, sijn obligacie gaet niet verder als sulcx te weesen den 15. van julius ten scherpsten

ee Achter dit woord staat nog eens ‘ende de principaelsten’, waarschijnlijk een verschrijving. 513 Bedenken. 514 ‘Ik weet niet waarheen ik me moet wenden’. 515 Argumenten te geven. 516 Niet passend.

Nederlandse historische bronnen 9 168 genomen. Bovendat was men hem al ettelijcke dagen schuldich in de 40.000 rs. in de verloopene maendt may promptelijck te betaelen, waer van tot dato niet één stuijver is ontfangen, niet tegenstaende men voor drie weecken mij, op mijn aengewende devoiren, al bij resolutie van den Staet daer van had verseeckert dat sulx soude geschieden ende men die penningen tot Hamburgh overmaecken. U Wel Ed. sal naer sijne hooge wijsheijdt connen oordelen, bij aldien nu de eerste maendt subsidiën niet en volcht, off den aenstaenden envoyé van Vranckrijck, die deesen dach of te morgen sal hier weesen, niet groote avantage sal gewinnen om de gemoederen van qualijck geaffectionneerde ministers daer heen te brengen van Sijn Curf. D.t te doen resiliëren517 van sijn goedt voorneemen om met den Staet te blijven vereenicht, daer ick, Godt sij gelooft, nu in den tijdt van ses maenden alhier niet den minste hesitatie bij sijn hooge persoon in heb gevonden, en als noch in 't vertrouwen ben daer niet in gevonden sal werden. De ratificatie tot noch toe op 't bewuste tractaet niet ontfangen, verhindert mij de reijs soo ijlens naar Hollandt voort te setten, als ick wel hadde gemeijnt, sulcx dat nogh naerder ordres dienaengaende van Haer Ho. Mo. sal afwachten. En indes verblijve - - -

80 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 19 juni 1672

Mijn Heere, Mijnen laetsten aen U Wel Ed. is geweest van den 15. deeses ende de sijnen aen mij van den 30. may. Vertrouwe dat deselve in Den Hage ofte tot Utrecht niet en moet weesen, omdat die al tamelijcken out is518. Ondertusschen comen ons hier daegelijcx in de droevige tijdingen van 't overgaen der plaetsen op den Rijn, oock van Grol ende Brevoort. Het is niet te beschrijven hoe verachtelijck en spottelijck dat daervan werdt gesproocken, {tot groot disrespect van de regeringe ende de milicie}ff wordende rond uijt van alle kanten geseijd, dat niet een van alle die plaetsen van ammunitie van oorlogh is voorsien geweest, ofte met manschap behoorlijck beset, hetwelcke dan een groote versla-

517 Terugkomen van. 518 Dijkveld was op 18 juni met Johan Boreel en de Dordtse regent Cornelis Teresteyn van Halewijn voor een diplomatieke missie naar Engeland gereisd om eventuele Engelse vredesvoorwaarden te vernemen. De ambassade duurde tot 22 augustus, maar Dijkveld vertrok reeds op 1 juli weer uit Londen naar de Republiek in gezelschap van Arlington en Buckingham (verbaal in: ARA, Arch. St.-Gen., inv. nrs. 8561/8562). ff Tussen {}: toegevoegd in margine.

Nederlandse historische bronnen 9 169 gentheijt aen de wel geaffectionneerden geeft ende aen S.C.D.tgg, ende aen die den Staet niet wel willen (bij occasie dat hier een Francen minister is aengecomen, genaemt Fromenteau519, dewelcke dreijght, soo den Curfurst Haer Ho. Mo. partije niet wil abandonneren, sijne landen te vuyr ende te sweerdt te vervolgen, soo jae, hem niet alleen te sullen restitueren de geconquesteerde steden in het lant van Cleef, maer meer andere favorable condities) {van waer het mogelijck S.C.D.t andere mesures te doen neemen}hh. Ick wenschte dat ick ijets aan de handt hadde, omme eenichsints de regeringh ende de milicie over het geplegde te connen excuseren. Men schrijft mij al dat men verlangt naer de Brandenburgchse secourssen, maer men moet weeten dat haer nogh een geheele maendt tijdt loopt volgens het geconvenieerde, eer sij verobligeert sijn die te senden. Boven dat is haer nu de eerste en de tweede maendt vervallen, op de eene resteert noch een merckelijcke somme te betaelen, ende op de andere is, mijns weetens, noch niet eens ordre gestelt. U Wel Ed. believe eens te considereren wat een plausiblen pretext dat voor de qualijck geïntentionneerde sal weesen, omme haer voorgeroerde intentie te favoriseren. Ick schrijf ende vrijf daer over nacht en dagh, dan remarquere, Godt betert, uijt de resolutiën die mij werden toegesonden, dat die eene tegen de ander loopt. Bij die van den 19. maij werdt mij verstendicht dat se prompte ordre hadden gestelt ter somme van in de 80.000 rijcxdaelders omme naer Hamburgh te remitteren, 21 dagen daer nae gaet men die met een tweede resolutie voorbij, dewelcke mij met de jongste post is toegesonden, ende wort den raet daer in gelast dat se ten spoedichsten door den coopman Deutz tot Amsterdam sullen doen remitteren de somme van 24.276 rijcxd. in voldoeninge van de eerste maendt solds, sonder van het overige te gewagen, soo dat ick daerover perplex stae, niet weetende wat daervan te oordeelen. Indes worde daegelijcks voor het gelt gemaent dat ick volgens de resolutie van den 21. maij al voor lange hadde toegeseijt. De brief van heere ruwaert van Putten van den 8. deeses, als wanneer daechs te vooren de rencontre in zee was voorgevallen, hebben wij hier gehadt, waer uijt men de victorie verhoopte, doch met deselve post sijn brieven van Amsterdam en Den Hage van den 11. gecomen, dewelcke seggen dat naderhandt Haer Ho. Mo. vloot is geslaegen ende in Zeelandt ingeloopen, dat Godt verhoede ende ick echter niet can gelooven. De brieven gisteren van Ween gecomen brengen bij continuatie goede tijdinge van dat den keijser geresolveert heeft sich met S.C.D.t defensive en offensive te

gg Onderstreping in het manuscript. 519 André de Bétoulat, seigneur de Fromenteau, die echter door een rijk huwelijk in 1668 de titel van graaf de la Vauguyon verworven had (André Bourgeois, Recueil des instructions, XVI, Prusse, 178). hh Tussen {}: toegevoegd in margine.

Nederlandse historische bronnen 9 170 willen alliëren520, ende daerop sijne trouppes albereijdts geordonneert heeft te marcheren, hetwelcke een groote saeck soude weesen soo die quam te volgen. Altijt, men is hier dat gepersuadeert ende over nacht en dach besich omme de Curfurstelijcke trouppes bij den anderen te brengen ende te doen marcheren. Dan, die leggen soo ver van den anderen dat sommige 3 weecken tijdt van noden hebben eer se connen uijt Pruijssen naer Minden en Lipstadt marcheren. Soo lange den Francen envoyé hier is, durve ick het hof niet quitteren, anders blijft de intentie noch dat den heere Pelnitz ende ick naer Hollant souden gaen. Waermede verblijve - - -

81 Aan Van Weede van Dijkveld

Berlijn, 22 juni 1672

Mijn Heer, U Wel Ed. missive van den 14. deser is mij met overgroote droefheijt geworden, daeruijt vernemende den deplorablen toestandt van ons lieve vaederlandt. De actie van Mombaix521, ende datter verraet in den Staat met gemengt is, wordt hier met alle brieven uijt Hollandt ende andere plaetsen diermaeten geconfirmeert ende geëxagreert522 dat ick schrick. Sijn C.F.D.t dede mij op de aencompste van de post voor hem komen ende versochte van mij te weeten wat ick daervan hadde en wiste. Ick hebbe deselve niet anders als U Wel Ed. brief ende een van gelijcken teneur van den heer van Wellant konnen voorlesen, wesende al hetgeene dat met de jongste post mij uijt Neerlandt was toegekomen. Blaespijll schrijft van dato U Wel Ed. missive uijt Den Hage dat het canaille dien daeg op de been was om het huijs van Mombaix te plonderen, ende van gelijcken dat van den R.P. wilde aentasten, oock dat van den envoyé van Denemarcken523, hetwelcke niet kan geloven, omdat U Wel Ed. missive daervan niet en mentioneert. Godt behoede den Staet voor meerder onheijlen. Den prince van Anhalt is de voorledene nacht met soo veel satisfactie van het kaijserlijcke hoff, ende waervan de realiteten bij den keijser albereijts int werck

520 Hamel Bruynincx schreef 16-6-1672 over het keizerlijk voornemen enkele van zijn keurregimenten, samen met troepen van de Brandenburgse keurvorst, over te brengen naar de beneden-Rijn en over diens bereidheid tot een alliantie met de Republiek (Von Antal, Weensche gezantschapsberichten, I, 46-47). 521 Montbas. 522 Overdreven. 523 Van 1672 tot 1675 was Just Hög extraordinaris envoyé van Denemarken (Schutte, Buitenlandse vertegenwoordigers, 419-420).

Nederlandse historische bronnen 9 171 gestelt werden, in ses daegen ende ses nachten te post alhier aangekomen, dat Sijne C.D.t in desselfs goede genomene resolutie inbranlable blijft, ende mij gisterenmorgen ten 5 uijren versocht heeft dat ick aenstonts een keer naer Hollant wilde doen, neffens d'heere baron van Pelnitz omme sijne intentie mondelingh aan den Staat bekendt te maecken, weshalven gemeijnt ben noch deese weeck naer Hamburg te verreijsen ende te waeter ofte landt mij naer Neerlandt te vervoegen. D'heere Pelnitz gaet ten selven fine heden naer Zelle ende sal mij tot Hamburg bijkomen, ende den heer van Blomendael524 alsvooren naer Coppenhagen. Wat onsen heer525 aldaer verricht is mij onbekent, tot groot nadeel van 't gemeen, nietjegenstaende ick hem diverse reijsen notificatie van mijne negotiatie hebbe gegeven. De ratificatie op het bewuste tractaet ontfangh ick niet, veel min ordre om de verschulde subsidiën uijt te tellen, gelijck ik in mijnen voorgaende hebbe aengeroert. Den hertogh van Gota, die men tot Uytrecht een regiment te voet heeft gegeven, laet mij door den oversten Berlips526, gisteren uijt Saxen komende, seggen dat hij sijn regim[en]t bij naer compleet heeft, maer dat de France sijn heer vaeder527 diermaeten hebben gedreijgt, dat de soon geresolveert heeft het regiment te dissolveren ende de penningen te restitueren, oftewel ten schoonsten genomen, dat men de volckeren aen den heer Churfurst van Brandenburg noch wel soude willen overdoen, daerop versoekende mijn advis ende dat ick sulx aan de Staaten van Utrecht wilde bekent maken. Ick hebbe gerepliceert dat ick mij niet gequalificeert vont Sijn Furstlijcke Doorl. op sijn voorstel te antwoorden, maer voor mijn particulier konde seggen dat het niet wèl noch eerlijck gedaen was den Staat bij deese ongelegentheijt soodanig te abuseren. U Wel Ed. believen daervan kennisse te geven daer het behoort. Soo den Staat sich noch vijf à ses weken kan houden, meijn ick, onder Godts zegen, dat se diermaeten sal ondersteunt werden dat alles goets daervan te verhoopen is. Het overige hoop ick met Godts hulpe breeder persoonlijck te sullen relateren. Ick blijve - - -

524 Christoph Caspar von Blumenthal, Brandenburgs diplomaat. 525 Amerongen bedoelt hier niet Le Maire, Nederlands resident in Kopenhagen, met wie hij veelvuldig schriftelijk contact had, maar Daniël Oem van Wijngaerden, heer van Werkendam, die sinds begin mei 1672 met een speciale missie in Denemarken was (Japikse, Notulen Hop en Vivien, 72). Zie voor zijn vroegere geprikkeldheid inzake deze zending: brieven nrs. 30 en 38. 526 Otto Wilhelm von Berlepsch, generaal-majoor, ‘Oberster Kriegscommissar’ in Brandenburg. 527 Ernst I von Wettin, hertog van Saksen-Coburg-Gotha.

Nederlandse historische bronnen 9 172

82 Aan Van Gendt van Drakenburg528 en Van Weede van Dijkveld529

Berlijn, 26 juni 1672

Hoogh EdelGebooren Heere ende Neve, Met de jongste post sijn hier geene brieven altoos uijt Neerlandt aengecomen, dat een yeder ende voornamentlijck mij ten hoochsten becommert. Den prince van Anhalt vertreckt morgen wederom te post naar Ween omme meerder secours als dat van 12.000 man aldaer te versoecken, waertoe bij het keijserlijcke hoff dispositie soude weesen. Den graeve van Dohna530 vertreckt terselver tijdt naer Zell, den baron van Blommendael naer Denemarcken, een ander naer Cassel ende de heer Pelnitz en ick naer Hollandt, die ordre heeft om verder bij den graeve van Monterey te gaen. Beducht sijnde dat mijne twee laetste bij deese troubleuse tijden mochten opgehouden sijn, gaen deselve hier nevens bij duplicat. Ick blijve - - -

83 Aan Van Weede van Dijkveld

Den Haag, 28 juli 1672531

Zedert U E. vertreck van die plaetse daer hij mij laetst sagh532, sijn notable veranderinge voorgevallen, soo ten goeden als ten quaeden. Alle apparentie van met de vijanden sich te bevreedigen op haer inique ende voor den Staat niet aannemlijke projecten, sijn met eenpaerigheijt van alle de provintiën, jae selfs alle de leden in Hollant afgeslaegen ende geresolveert goedt en bloet voor de eer en

528 Willem Jozef van Gendt, heer van Drakenburg, luitenant-admiraal, die echter reeds op 7 juni in de slag bij Solebay was gesneuveld. 529 Zie noot 519. 530 Christiaen Albrecht, graaf van Dohna. 531 De oorlogssituatie en met name de bezetting van Utrecht door de Fransen, waardoor deze brief de vijandelijke linies moest passeren, noopten Amerongen tot de uiterste voorzichtigheid: daardoor heeft de brief geen aanhef en is de formulering ervan in meer dan één opzicht cryptisch. 532 Na zijn thuiskomst uit Engeland op 4 juli waren Dijkveld en Schadé, ‘tot voorkominge van confiscatie van goederen (Japikse, Notulen Hop en Vivien, 217)’, medio juli uit Den Haag teruggekeerd naar het Sticht. Amerongen had 20 juli aan Bergesteijn, Van Tuyll van Zuylen en Welland geschreven: ‘de Heeren van W. en Sc. sijn sonder van mijn affscheijt te nemen, tot mijn groote verwonderinge vertrocken, hetwelcke den Prins seer qualijck neemt’ (RAU, AHA, I, inv. nr. 115).

Nederlandse historische bronnen 9 173 het welvaeren van het vaederlandt op te setten533. Waerontrent goede dispositie, soo binnen als buijten den Staat werdt gemaeckt. Den ruwart van Putten is gevancklijck verleden maendaeg van Dort hier ingebracht, wort beschuldigt van Sijn Hoocheijt te hebben willen laeten ombrengen, waerover hij seer nauw en strict in de castelenije534 werdt bewaert. Hij is jegens sijn accusateurs twee mael geconfronteert ende wert geseijt alles ‘fort et ferme’ t'ontkennen. Die hem beschuldigt535 sit mede in hechtenis ende soude het feijt neffens anderen ondernomen hebben, dewelke haer tot Gervliet ophouden ende nu door de justitie van daer afgehaelt werden. Dit is een schrickelijke sake, het sij die waer is ofte niet, en veroorsaeckt een grooten haet jegens die famillie. Den raadpensionaris, vermits sijn indispositie536, hout als noch sijn huijs, sijnde onwaer dat hij daerin soude gedetineert werden. De sententie van Momba537 werdt bij Haer Ho. Mo. gesurseert, dewelcke soo uijt de premissen als de dispositie daerop gedaen, gants geen contentement nemen ende oversulx den fiscal en de griffier538, die van corruptie beschuldigt werden, gelast hebben alle de stucken, tot sijn proces gedient hebbende, over te brengen, omme met advis en goedtvinden van Sijn Hoocheijt, alvorens de sententie te prononceren, die naerder te laeten examineren. De heer De Groot539 is fugitive ende door de justitie overal nae geschreven. Den ouden man540, aan dewelke ghij gesuccedeert sijt, logeert hier bij mij. Sijn soon541, die gisteren te Rotterdam uijt Engelandt [is] aengekomen en Sijn Hoocheijt in 't leger gaet soecken, schrijft aan hem dat dien coninck ende de gantse natie tot den vreede met Hollant geneegen was, waerover hij aen sijn vaeder naerder mondeling soude rapporteren. De Engelse vloot heeft door de laetste storm soodaenige ramp gecreegen dat 36 à 38 van haer beste schepen schadloos in Solebay sijn ingeloopen. De onse lagh voor dry daegen voor de Maes, heeft last omme de overighe te observeren. Groningen is belegert. In Vrieslandt is onder de regenten een groot verraet ontdekt, waerover Scheltinga542 ende meer andere sijn geapprehendert. Met den keijser is een defensive alliantie voor 10 ofte 25 jaeren tot sijn obtie geslooten en

533 De Staten van Holland hadden na ampele discussie de Frans-Engelse vredesvoorwaarden, zoals Pieter de Groot die vervolgens te Heeswijk ontving, onaannemelijk geoordeeld (Japikse, Notulen Hop en Vivien, 172-178, 185 vlg., 191-196, 228-229). 534 De gevangenis van het Hof van Holland in Den Haag. 535 Willem Tichelaer, barbier-chirurgijn te Piershil. 536 De Witt was nog herstellende van de wonden, hem op 21 juni bij de moordaanslag door Jacob van der Graeff en anderen toegebracht. 537 Montbas. 538 Van de krijgsraad. 539 Pieter de Groot, diplomaat, hoofd van de deputatie die met de Franse koning onderhandeld had. 540 Johan van Reede van Renswoude. 541 Frederik van Reede van Renswoude, heer van Schonauwen, werd in 1672 belast met een geheime zending naar Engeland. 542 Daniël de Blocq van Scheltinga, Fries edelman, grietman van Schoterland.

Nederlandse historische bronnen 9 174 bereijts geratificeert. Men twijffelt niet of sullen Sweeden en Dennemarcken, die de saecke oock beginnen in te sien, de verschuldigde secourssen nu presteren. Den heer van Amerongen543 is gelast sich ten spoedigsten wederom naer sijn post te vervoegen ende heeft men hem, op sijn trouw en eedt sommerende, van die commissie niet willen ontslaen, en tot sijn gerustheijt belooft te guaranderen ende desdommageren van all 't geene aen sijn goederen, hetsij bij confiscatie van andere de haere ofte anders te dier oorsake mogte overcomen544, waerop hij geresolveert is in Godsnaem het alles af te wachten. Ende dit is het eenpaerich advis van alle sijne vrunden, uijtgesondert de R.P. die hem aenriedt te vertrecken. Den ouderen man, mijn tweede confrater545, wil mede niet overgaen, gelijck oock niet den Raadt van State546. Men delibereert in Hollandt, dan tot noch toe is het niet gearresteert, of men de provintiën van Gelderlant, Uytrecht en Overijssel niet alleen haar aanwesende gedeputeerde sal sessie en stem ter Generaliteijt laeten continueren, maer oock de absenterende nodigen dat sij willen teruch komen, omdat daerdoor de bant van de Unie niet verbroken moge werden, hetwelke van sijne speculatiën heeft, ende konden de achterblijvende naermaels geconsidereert werden als Woerden en Oudwaeter in Hollant. Amerongen versoeckt dat U E. wil besorgen dat hem sijn 2.200 gulden wegens de bewuste equipage doch mogen gewerden, in voegen hij dat U E. op sijn vertreck heeft gerecommandeert. Hij soude wel meer en eer geschreven hebben, maer weet niet of het hem aangenaem is, alsoo hij sedert de overcompste van de lange Godin547 van U E. niets heeft vernomen. Hij blijft die ghij kent - - -

P.S. Soo U E. belieft te antwoorden, sal het moeten voor aenstaenden maendagh sijn, alsoo ick vertrecke548, kont de supperscriptie aen Anneken de Witt549 maken. Presentere mijn dienst aan alle de bekende heeren en vrienden, voornaementlijck aan mijn heeren confraters.

543 Uit voorzichtigheid schrijft Amerongen over zichzelf in de derde persoon. 544 Dit slaat op het bevel van Lodewijk XIV aan alle hooggeplaatsten die het gewest na de bezetting door de Fransen hadden verlaten, ogenblikkelijk terug te keren op straffe van confiscatie of verbranding van hun bezittingen. De hertog van Luxembourg eiste van Amerongen de betaling van £25.000 (Ten Raa, Staatsche leger, VII, 359). 545 Gijsbert van der Hoolck, die reeds 80 jaar was. 546 In deze tijd had Johan Strick namens Utrecht zitting in de Raad van State. 547 Johan Louis Godin, heer van Maarssenbroek, in oktober 1672 door de Staten van Utrecht naar Frankrijk gezonden om bij Lodewijk XIV clementie voor het Sticht te vragen (RAU, Arch. Staten van Utrecht, inv. nr. 257-1, secr. res. 14-10-1672/13-8-1673, verbaal over zijn missie; vgl. Den Tex, Onder vreemde heren, 55-56). 548 Amerongen vertrok begin augustus per schip weer via Hamburg naar Berlijn. 549 Waarschijnlijk verbleef Amerongen tijdens zijn Haagse verblijf te haren huize (vgl. een brief van Anna de Wit van december 1671 met onder andere huiselijke mededelingen in RAU, AHA, I, inv. nr. 103).

Nederlandse historische bronnen 9 175

IV Geraadpleegde archieven en verkort aangehaalde literatuur

Geraadpleegde archieven

Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage (ARA) Archief van de Staten-Generaal, inv. nrs. 6126, 8557, 8558, 8561/8562, 8563, 8564

Rijksarchief Utrecht (RAU) Archief der Staten van Utrecht, inv. nrs. 232, 257, 287, 731 Archief van het Huis Amerongen (AHA) afdeling I, inv. nrs. 100, 101, 102, 103, 105, 112, 113, 115, 116, 117, 123, 124, 132, 139, 140, 167, 301, 385 afdeling II, inv. nrs. 75, 101h, 207 Archief van het kapittel ten Dom, inv. nr. 1 Archief van het kapittel van St. Pieter, inv. nr. 52 Familiearchief Des Tombe, inv. nr. 285 Collectie Booth

Gemeentearchief, 's-Gravenhage (GAG) Notarieel archief van de notarissen L. Rietraet en A. van der Drift

Gemeentearchief Utrecht, tweede afdeling (GAU) Archief van de stad Utrecht, inv. nrs. 5, 6, 121 Notarieel archief, inv. nrs. U009a022, U031a014, U038a001, U046a002 Register van transporten en plechten (nieuwe eigenaars)

Centraal Bureau voor Genealogie, 's-Gravenhage (CBG) CBG, Collectie W.R.H. Wakker

Verkort aangehaalde literatuur

Ablaing van Giessenburg, W.J. baron d'. De ridderschap van Veluwe, of geschiedenis der Veluwsche jonkers, opgeluisterd door hunne acht stamdeelen, huwelijken, kinderen en wapens ('s-Gravenhage, 1859). Ablaing van Giessenburg, W.J. baron d'. Wapenboek der Ridders van de Duitsche Orde, Balye van Utrecht, opgeluisterd door hunne vier opgezworen adellijke kwartieren en acht stamdeelen, huwelijken en kinderen, J.M. Lion, ed. ('s-Gravenhage, 1871). Allgemeine Deutsche Biographie (Leipzig, 1875-1912). André, L.-E. Bourgeois, ed. Recueil des instructions données aux ambassadeurs et ministres de la France. Prusse, XVI (Parijs, 1901). Antal, G. von, Pater, J.C.H. de, ed. Weensche gezantschapsberichten (2 dln.; 's-Gravenhage, 1929, 1934).

Nederlandse historische bronnen 9 176

Baensch, H. von. Geschichte der Familie von Wrangel vom Jahre zwölfhundertfünfzig bis auf die Gegenwart (Berlijn-Dresden, 1887). Bérenger, J. ‘An Attempted “Rapprochement” between France and the Emperor. The Secret Treaty for the Partition of the Spanish Succession of 19 January 1668’, in: R. Hatton, ed., Louis XIV and Europe (Londen, 1976) 133-152. Bontemantel, H. ‘Dagelijksche aanteekeningen van een reisje ter bezigtiging van de verdedigingswerken van den IJssel’, Kronijk van het Historisch Genootschap, XVII (1861) 233-263. Boogman, J.C. ‘Die holländische Tradition in der niederländischen Geschichte’, in: L. Blok, e.a., ed., J.C. Boogman. Van spel en spelers ('s-Gravenhage, 1982) 147-161. Boogman, J.C. ‘De raison d'état-politicus Johan de Witt’, in: L. Blok, e.a., ed., J.C. Boogman. Van spel en spelers ('s-Gravenhage, 1982) 162-189. Borkowski, H., ed. Les mémoires de Burgrave et Comte Frédéric de Dohna, Seigneur de Schlobitten, 1621-1688 (Koningsbergen, 1898). Braubach, M. Wilhelm von Fürstenberg (1629-1704) und die französische Politik im Zeitalter Ludwig XIV. (Bonn, 1972). Burke, B. A Genealogical and Heraldic Dictionary of the Peerage and Baronetage of the British Empire (Londen, 1859). Bye, P.J. ridder van der Does de. ‘Genealogie-Van Volbergen’, Jaarverslag 1869 Provinciaal Genootschap van Noord-Brabant (S.l., 1869) 55-64. Bijl, M. van der. ‘Utrechts weerstand tegen de oorlogspolitiek tijdens de Spaanse Successieoorlog. De rol van de heer van Welland van 1672 tot 1708’, in: H.L.Ph. Leeuwen, L. van Tongerloo, ed., Van Standen tot Staten. 600 Jaar Staten van Utrecht, 1375-1975 (Utrecht, 1975) 135-199. Bijl, M. van der. ‘Pieter de la Court en de politieke werkelijkheid’, in: H.W. Blom, I.W. Wildenberg, ed., Pieter de la Court in zijn tijd. Aspecten van een veelzijdig publicist (1618-1685) (Amsterdam-Maarssen, 1986) 65-91. Bijl, M. van der. ‘De Stichtse slangenkuil, Utrechtse politieke verwikkelingen in 1671/1672’, Bulletin Werkgroep Elites (Leiden, 1986) 64-76. Bijleveld, W.J.J.C. van. ‘Van Heereboer tot Rijksgraaf in drie kwart eeuw. De familie Van der Nat’, De Nederlandsche Leeuw, LVII (1939) 532-544. Chambers, R. A Biographical Dictionary of Eminent Scotsmen (5 dln.; Glasgow, 1855). Clark, G. De zeventiende eeuw (Utrecht, 1959). Corstiens, P. Bernard van Galen, vorst-bisschop van Munster (Rotterdam, 1872). Court, P. de la. Aanwijsing der heilsame politike Gronden en Maximen van de Republike van Holland en West-Vriesland (Leiden-Rotterdam, 1669). Court, P. de la, zie: Kernkamp, J.H. Dansk Biografisk Leksikon (Kopenhagen, 1941). Dictionary of National Biography, III (Londen, 1885). Doorn, Z. van. ‘Lepelenburg en het Bruntenhof’, De Stichtsche Heraut, VI (1959) 466-481. Droste, C., met aantekeningen door Fruin, R. Overblyfsels van geheugchenis der bisonderste voorvallen (2 dln., 3de. dr.; Leiden, 1879). Duker, A.C. Gisbertus Voetius (4 dln.; Leiden, 1897-1915).

Nederlandse historische bronnen 9 Elias, J.E. De vroedschap van Amsterdam 1578-1795 (2 dln.; Haarlem, 1903, 1905). Elzinga, S. Het voorspel van de oorlog van 1672 (Haarlem, 1926). Fahne, A. Die Dynasten, Freiherren und jetzigen Grafen von Bocholtz. Rechts-, Sitten- und

Nederlandse historische bronnen 9 177

Culturgeschichte des Niederrheins (4 dln., 2 Bd.; Keulen, 1856-1863). Fahne, A. Geschichte der Kölnischen, Jülichschen und Bergischen Geschlechter (2 dln.; Keulen, Bonn, 1848, 1853). Fahne, A. Aufschwörungen der Ritterschaft des Herzogthums Cleve (Düsseldorf, 1879). Fahne, A. Geschichte der Westfälischen Geschlechter (Keulen, 1859). Fahne, A. Die Herren und Freiherren von Hövel (3 dln.; Keulen, 1860) I. Franken, M.A.M. Coenraad van Beuningen's politieke en diplomatieke aktiviteiten in de jaren 1667-1684 (Groningen, 1966). Frin, H. ‘Von Westerholt, ein Adelsgeschlecht der Vestischen Ritterschaft. Genealogische Aufstellung der ersten zwanzig Generationen’, Vestische Zeitschrift, LXXXII/LXXXIII (Recklinghausen, 1983-1984). Fruin, R., Japikse, N., ed. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672 (Amsterdam, 1912-1913) III en IV. Fruin, R., Japikse, N., ed. Brieven aan Johan de Witt, II, 1660-1672 (Amsterdam, 1922). Fruin, R., Kernkamp, G.W., ed. Brieven van Johan de Witt, 1650-1672, I, 1650-1657 (1658) (Amsterdam, 1906). Fruytier, J. Gerigts-handelinge van den alderhoogsten Godt met zijn volk van Nederland (Rotterdam, 1707). Geheymschrijver van Staat en Kerke der Nederlanden, beginnende met die van de Provincie Utrecht (2 dln.; Utrecht-Amsterdam, 1759-1760). Gevers, A.J., Mensema, A.J. De havezaten in Salland en hun bewoners (Alphen aan den Rijn, 1983). Gonnet, C.J., ed. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes (1659-1673) (2 dln.; Amsterdam, 1899, 1909). Gorissen, F. ‘Die Burgen im Reich von Nimwegen auszerhalb der Stadt Nimwegen’, Niederrheinisches Jahrbuch, IV (1959). Haas, W. de. ‘Het geslacht Pieck’, Heraldieke Bibliotheek, nieuwe reeks IV (1882) 127-189. Halbertsma, J.H. Het geslacht der Van Haren's. Fragmenten (Deventer, 1829). Haley, K.H.D. An English Diplomat in the Low Countries. Sir William Temple and John de Witt, 1665-1672 (Oxford, 1986). Huygens, Christiaan. Oeuvres complètes, D. Bierens de Haan, e.a., ed. ('s-Gravenhage, 1888-1950). Isenburg, W.K. Prinz von. Stammtafeln zur Geschichte der Europäischen Staaten. Europäische Stammtafeln, F. Baron Freytag von Loringhoven, ed. (2 dln.; Marburg, 1965). Jannen jr., William. ‘“Das Liebe Teutschland” in the Seventeenth Century. Count George Frederick von Waldeck’, European Studies Review, VI (1976) 165-195. Japikse, N., ed. Correspondentie van Willem III en van Hans Willem Bentinck, 2e ged., I ('s-Gravenhage, 1932). Japikse, N., ed. Notulen gehouden ter Staten-vergadering van Holland (1671-1675) door Cornelis Hop, pensionaris van Amsterdam, en Nicolaas Vivien, pensionaris van Dordrecht (Amsterdam, 1903).

Nederlandse historische bronnen 9 Jonge, J.C. de. Verhandelingen en onuitgegeven stukken, betreffende de geschiedenis der Nederlanden (2 dln.; Delft, 1825, 1827). Journalen van Constantijn Huygens, den zoon, 1649-1696, IV (Utrecht, 1888).

Nederlandse historische bronnen 9 178

Kernkamp, J.H., ed. ‘Brieven uit de correspondentie van Pieter de la Court en zijn verwanten (1667-1683), met bijlagen (1657-1695)’, Bijdragen en mededelingen van het Historisch Genootschap, LXXII (1958) 3-195. Kinderen, F.H.P. der. De Nederlandsche Republiek en Munster gedurende de jaren 1650-1665 (Leiden, 1871). Kinderen, F.H.P. der. De Nederlandsche Republiek en Munster gedurende de jaren 1666-1679 (Leiden, 1874). Köcher, A. ‘Geschichte von Hannover und Braunschweig 1648-1714’, Publikationen aus den K. preuszischen Staatsarchiven, XX, LXIII (2 dln.; Leipzig, 1884, 1895). König, A.B. Biographisches Lexikon aller Helden und Militärpersonen ... in preuszischen Diensten (Berlijn, 1788-1791). Kohl, W. Christoph Bernard von Galen. Politische Geschichte des Fürstbistums Munster 1650-1678 (Munster, 1964). Krämer, F.J.L., ed. Lettres de Pierre de Groot à Abraham de Wicquefort 1668-1674 ('s-Gravenhage, 1894). Küstermann, O. ‘Zur Geschichte der Familie von Bose. Urkundliche nachrichten’, Vierteljahrschrift für Wappen-, Siegel- und Familienkunde, hrsg. vom Verein ‘Herold’ in Berlin, XXVII (1899) 171-184, ‘Stammbaum derer von Bose’ tussen 202 en 203. Leemans, W.F., Leemans-Prins, E. La noblesse de la Principauté d'Orange sous le règne des Nassau et ses descendants aux Pays-Bas ('s-Gravenhage, 1974). Leibniz, G.W. ‘Bedenken welchergestalt “Securitas Publica interna et externa” und “status praesens” im Reich jetzigen Umbständen nach auf festen Fusz zu stellen’, Oeuvres de Leibniz, A. Foucher de Careil, ed. (6 dln.; Parijs, 1861-1865) VI, 19-252. Livet, G. ‘Louis XIV and the Germanies’, in: R. Hatton, ed. Louis XIV and Europe (Londen, 1976) 60-81. Maris van Sandelingenambacht, C. ‘Middeleeuwse Van der Nath's, voorzaten van de rijksgraven Von Dernath’, De Nederlandsche Leeuw, LXXVI (1959) 204-214. Meurs, P.A.N.S. van, ed. W.J. baron d'Ablaing van Giessenburg. De ridderschap van het kwartier van Nijmegen. Namen en stamdelen van de sedert 1587 verschenen edelen ('s-Gravenhage, 1899). Michels, P. Ahnentafeln Paderborner Domherren nach Aufschwörungstafeln, Epitaphien und anderen Denkmälern (Paderborn, 1967). Mörke, O. ‘Der gewollte Weg in Richtung “Untertan”. Ökonomische und politische Eliten in Braunschweig, Luneburg und Gottingen vom 15. bis ins 17. Jahrhundert’, in: H. Schilling, H. Diederiks, ed., Bürgerliche Eliten in den Niederlanden und in Nordwestdeutschland. Studien zur Sozialgeschichte des europäischen Bürgertums im Mittelalter und in der Neuzeit (Keulen-Wenen, 1985) 111-133. Molhuysen, P.C., Blok, P.J., ed. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (NNBW) (10 dln.; Leiden, 1911-1937). Opgenoorth, E. Friedrich Wilhelm. Der Grosze Kurfürst von Brandenburg (2 dln.; Göttingen, 1971, 1978).

Nederlandse historische bronnen 9 Oyen, A.A. Vorsterman van. Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche Familiën, met genealogische en heraldische aanteekeningen (3 dln.; Groningen, 1885, 1888, 1890). Pillorget, R. ‘Louis XIV and the Electorate of Trier 1652-1676’, in: R. Hatton, ed., Louis XIV and Europe (Londen, 1976) 115-132.

Nederlandse historische bronnen 9 179

Poelhekke, J.J. Frederik Hendrik, Prins van Oranje. Een biografisch drieluik (Zutphen, 1978). Raa, F.J.G. ten, Bas, F. de. Het Staatsche leger, 1568-1795 (Breda, 1921, 's-Gravenhage, 1940) V en VI. Recke-Volmerstein, Constantin Graf von der, Recke, Otto Baron von der. Geschichte der Herren von der Recke (Breslau, 1878). Redlich, O. Geschichte Österreichs, VI, Österreichs Groszmachtbildung in der Zeit Kaiser Leopolds I (Gotha, 1921). Resolutiën van de Heeren Staaten van Holland en Westfriesland, 31 januari 1524-22 januari 1795 (231 dln.; 's-Gravenhage, c. 1750-1798). Richardson, E. Geschichte der Familie Merode (2 dln.; Praag, 1877, 1881). Rogge, H.C. ‘De Waldenzenmoord van 1655 en de zending van Rudolf van Ommeren naar Zwitserland en Savoye’, Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afdeling letterkunde, vierde serie, V (1903) 293-357. Roorda, D.J. ‘Prins Willem III en het Utrechtse regeringsreglement’, in: H.L.Ph. Leeuwenberg, L. van Tongerloo, ed., Van Standen tot Staten. 600 Jaar Staten van Utrecht, 1375-1975 (Utrecht, 1975) 91-133. Roorda, D.J. ‘Willem III, de Koning-Stadhouder’, in: A.J.C.M. Gabriëls, e.a., ed., Rond Prins en Patriciaat. Verspreide opstellen (Weesp, 1984) 118-142. Roorda, D.J. ‘Le secret du Prince. Monarchale tendenties in de Republiek 1672-1702’, in: A.J.C.M. Gabriëls, e.a., ed., Rond Prins en Patriciaat. Verspreide opstellen (Weesp, 1984) 172-192. Rowen, H.R. John de Witt. Grand Pensionary of Holland, 1675-1672 (Princeton, 1978). Rowen, H.R., ed. Pomponne's ‘Relation de mon ambassade en Hollande’ 1669-1671 (Utrecht, 1955). Schilling, H. ‘Vergleichende Betrachtungen zur Geschichte der bürgerlichen Eliten in Nordwestdeutschland und in den Niederlanden’, in: H. Schilling, H. Diederiks, ed., Bürgerliche Eliten in den Niederlanden und in Nordwestdeutschland. Studien zur Sozialgeschichte des europäischen Bürgertums im Mittelalter und in der Neuzeit (Keulen-Wenen, 1985) 1-32. Schleicher, H.M. Ratsherrenverzeichnis von Köln zu reichsstädtischer Zeit von 1396-1796 (Keulen, 1982). Schnath, G. Geschichte Hannovers im Zeitalter der neunten Kur und der englischen Sukzession 1674-1714, I (Hildesheim-Leipzig, 1938). Schutte, O. Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers residerende in het buitenland ('s-Gravenhage, 1976). Schwennicke, D., ed. Stammtafeln zur Geschichte der europäischen Staaten. Neue Folge, VIII (Marburg, 1980). Siccama, J.H. Hora. Aanteekeningen en verbeteringen op het in 1906 door het Historisch Genootschap uitgegeven register op de journalen van Constantijn Huygens den zoon (Amsterdam, 1915). Smit, C.G., ed. Notulen, gehouden ter vergadering der Staten van Holland in 1670 door Hans Bontemantel (Utrecht, 1937). Sonnino, P. ‘Louis XIV and the Dutch War’, in: R. Hatton, ed., Louis XIV and Europe (Londen, 1976) 153-178.

Nederlandse historische bronnen 9 Stakenburg, A.J. Fragment-genealogie Van Haren (S.l., 1943).

Nederlandse historische bronnen 9 180

Stokvis, A.M.H.J. Manuel d'histoire, de généalogie et de chronologie de tous les états du globe, depuis les temps les plus reculés jusqu' à nos jours (Leiden, 1888-1893; herdruk Amsterdam, 1966). Sypesteyn, J.W. van, Bordes, J.P. de. De verdediging van Nederland in 1672 en 1673. Bijdragen tot de Staats- en Krijgsgeschiedenis van het Vaderland ('s-Gravenhage, 1850). Tex, J. den. Onder vreemde heren. De Republiek der Nederlanden 1672-1674 (Zutphen, 1982). Tombe, J.W. des. De historische ontwikkeling van de rechtspositie en de staatkundige invloed van een riddermatig geslacht. Het geslacht Van den Boetzelaer (Assen, 1969). Uitterdijk, J. Nanninga. ‘Het tweede huwelijk van Wilhelm Ripperda tot Boxbergen, Hengelo, Boeculo enz., 1668-1669’, Bijdragen voor de geschiedenis van Overijssel, XIV (1907) 316-332. Verspohl, Th. Das Heerwesen des Munsterschen Fürst-bischofs Christoph Bernhard von Galen 1650-1678 (Hildesheim, 1909). Vos van Steenwijk, A.N. baron de. ‘Over de mobiliteit van de adel in en om het Oversticht (1150-1795)’, in: Liber amicorum jhr. mr. C.C. van Valkenburg ('s-Gravenhage, 1985) 419-426. Wagenaar, J., e.a. Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, XI, XII, Utrecht (Amsterdam, 1758, 1772). Weede, E.W. van. Uittreksel van de genealogische verzameling van het geslacht Van Weede ('s-Gravenhage, 1883). Wittert van Hoogland, E.B.F.F. Het geslacht Torck (S.l., s.a.). Zedler, J.H. Grosses Vollständiges Universal-Lexikon (64 dln.; Halle-Leipzig, 1732-1754; herdruk Graz, 1961-1964).

Nederlandse historische bronnen 9 181

V Lijst van afkortingen

Doorl.ten Doorluchten (Doorluchtigheid) Ed. Edel(e) Haer Ed. Gest. Haar Edel Gestrenge Haer Ed. Mo. Haar Edel Mogende Haer Ho. Ed. Haar Hoog Edele Haer Ho. Mo Hare Hoog Mogenden not. notaris n.s. nieuwe stijl o.s. oude stijl P.S. Postscriptum R.P. raadpensionaris rec.a recepta Sijn C.D.t Sijn Churfurstelijcke Doorluchticheijt Sijn Ed. Sijn Edele Sijn F.e D.t Sijn Furstelijcke Doorluchticheijt S.F.G. Sijne Furstelijcke Genade Sijn H. Ed. Sijn Hoog Edele S.V.D. Sijn Vorstelijke Doorluchticheijt U H. Ed. U(w) Hoog Edele U H. Ed. G. U(w) Hoog Edel Geboren U Wel Ed. U(w) Wel Edele VOC Verenigde Oostindische Compagnie WIC Westindische Compagnie

VI Lijst van illustraties

Op het omslag: Schilderij van Godard Adriaan van Reede van Amerongen, zie illustratie nummer 1. 1 Schilderij van Godard Adriaan van vi Reede van Amerongen (1621-1691) van de hand van J. Ovens (1659), Iconografisch Bureau, Den Haag.

Nederlandse historische bronnen 9 2 Schilderij van Everard van Weede van 4 Dijkveld (1626-1702) van de hand van een anonieme kunstenaar, Rijksmuseum, Amsterdam. 3 Het Duitse Rijk omstreeks 1670, 17 getekend door A. van der Kloot, Zutphen. 4 Facsimile van een brief uit RAU, AHA, 56 I, inv. nr. 100, in het handschrift van een administratief medewerker (brief nr. 15). 5 Facsimile van een brief van Everard 61 van Weede van Dijkveld, RAU, AHA, I, inv. nr. 124 (brief nr. 17). 6 Facsimile van een brief uit RAU, AHA, 84 I, inv. nr. 100, in waarschijnlijk het handschrift van Godard Adriaan van Reede van Amerongen (brief nr. 32).

Nederlandse historische bronnen 9 182

VII Index van persoonsnamen

Aa, heer van der, zie Renesse van Moermont, Frederik van Adriaensd., Alithea (1589-1656); tweede vrouw van Elias Trip: bijl. XI Aersbergen, heer van, zie Capellen. Gerlach van der Alkemade, Dirk van, heer van Leeuwenstein: bijl. VI Alkemade, Paulus van († 1676); kolonel, achterneef en schoonzoon van Jasper van Lynden van Mijnden: 9, 99, 104, 118, 123, bijl. VI Amerongen, heer van, zie Reede van Amerongen, Godard Adriaan van Amerongen, vrouwe van, zie Turnor, Margaretha Amstel van Mijnden, Antonia Wilhelmina van († 1627); gehuwd met Steven van Lynden van Sinderen: bijl. VI Amstel van Mijnden, Elisabeth van; gehuwd met Johan de Joncheere sr.: 107 Anhalt-Dessau, Johann Georg II vorst van (1627-1693); Brandenburgs diplomaat, gehuwd met Henriëtte Catharina, dochter van stadhouder Frederik Hendrik: 22, 162, 164, 170, 172 Antal, G. von; Hongaars historicus: 1 Appelthorn, Frans van, heer van Wolthuis († 1679); Gelders edelman, luitenant-kolonel: 118 Arckel, Willemina Cornelia van († 1691); gehuwd met Pieter van Beeck (1) en Ambrosius Bosschaert (2): bijl. X Arnhem, Hendrina Zegersd. van († 1671); eerste vrouw van Alexander von Spaen: 96 Arlington, graaf van, zie Bennet, Henry Arnault, Simon-Nicolas, marquis de Pomponne (1618-1699); Frans ambassadeur en minister: 18 Asbeck, Johanna Sibilla von; gehuwd met Johan Albert van Reede van Brandlicht: bijl. I

Backer, Cornelia de (1651-1680); gehuwd met Cornelis van de Poll: bijl. X Backer, Isaäc de († 1672); in 1671 kandidaat voor een Utrechtse vroedschapsvacature: 41, bijl. X Backer, Maria de (* 1649); gehuwd met Johan Jacobsz. Lieftinck: bijl. X Baexen, Frederik van, heer tot Conincxvrij († 1625); geëligeerde: bijl. VI Baexen, Gijsberta van († 1638); gehuwd met Johan Ernst van Renesse van Moermont: bijl. VI Baexen, Nicolaa van († 1700); gehuwd met Coenraad Borre van Amerongen: bijl. VI Bampfield, Joseph (± 1639-1685); kolonel in Staatse dienst: 18, 48, 88 Bartolotti van den Heuvel, Susanna, zie Heuvel, Susanna Bartolotti van den Barton, Jean de Bret, burggraaf de Montbas (1623-1696); Staats officier, ter dood veroordeeld wegens plichtsverzuim (1672), later in Franse dienst, gehuwd met zuster van Pieter de Groot: 166, 170, 173 Baye, Maurice de la, baron du Theil († 1635); Staats officier, vader van Paul: bijl. I Baye, Paul de la, baron du Theil († 1699); kolonel in Staatse dienst, zwager van Hendrik Jacob van Tuyll van Serooskerken van Zuylen: 118, bijl. I

Nederlandse historische bronnen 9 Beeck, Cornelis van († 1674); Utrechts vroedschapslid 1652-1674: 8, 53, 54, 58, 59, 60, 62, 64, 65, 68, bijl. X Beeck, Frederik van († 1679); rentmeester karthuizers: bijl. X Beeck, Frederik van (1632-1696); Utrechts vroedschapslid 1671-1674: 8, 64, bijl. X Beeck, Jacomina van (1642-1715); gehuwd met Johan Meyen: bijl. X Beeck, Johan van († 1648), Utrechts vroedschapslid: bijl. X Beeck, Matthias van (1640-1712); Utrechts vroedschapslid 1694-1712: bijl. X Beeck, Pieter van (1641-1684); geëligeerde: bijl. X Bègue, François le († 1699); geheimraad van hertog van Lotharingen: 29 Belten, Pieter; Amsterdams koopman: bijl. XI Bennet, Henry, graaf van Arlington (1618-1685); Engels politicus: 151, 152, 168 Benthem, Albert van († 1707); bewindhebber VOC, Utrechts vroedschapslid 1674-1707: 86, bijl. VII Benthem, Antonia Jansd. van († 1585); gehuwd met Hendrik Roelofsz. van Wijckerslooth: bijl. VII Benthem, Johan van († 1658); raad in Zeeuwse admiraliteit: bijl. VII Bentinck, Anna Adriana († 1721); gehuwd met Diederik Borre van Amerongen: bijl. VI Bentinck, Hans Willem (1649-1709); vertrouwensman van Willem III, sinds 1689 graaf van

Nederlandse historische bronnen 9 183

Portland: 1, 26 Berck, Isabella van (1644-1693); gehuwd met Willem van Weede: bijl. IV Berensen; Munsters ‘Obrist’: 38 Bergesteyn, heer van, zie Does, Johan van der Berlepsch, Otto Wilhelm von (1618-1683); Brandenburgs militair, eind 1672 kolonel in Staatse dienst: 115, 171 Bétoulat, André de, seigneur de Fromenteau, graaf de la Vauguyon; Frans diplomaat, in juni 1672 met missie in Berlijn: 21, 168, 169 Beuningen, Coenraad van (1622-1693); Amsterdams diplomaat, burgemeester en pensionaris: 12, 22, 32, 111 Beurse, heer van, zie Ripperda, Adolph Hendrick Beusichem, Nicolaes van († 1687); secretaris Utrechtse ridderschap: 36, 86, 92, 146 Beverningk, Hiëronymus van (1614-1690); Gouds regent, Hollands staatsman: 22, 99, 115, 144, 148 Beyer, Maria de († 1652); tweede vrouw van Abraham de Goyer: bijl. VIII Bicker, Geertruid (1634-1702); gehuwd met Jean Deutz: bijl. XI Blaeuw, Cornelia (1634-1680); Amsterdamse koopmansdochter, gehuwd met Hendrik van Weede: bijl. IV Blanche, Isaäc de (1626-1706); militair in Staatse dienst, secretaris en hofmeester van Van Reede van Amerongen: 138 Blancheteste, Maria de (1638-1720); gehuwd met Adriaan van Rossem: bijl. I Blankenberg, familie; tot uitsterven (1599) in bezit van grafelijkheid over Regenstein: 35 Blaspeil, Werner Wilhelm (± 1615-1681); Brandenburgs diplomaat: 34, 43, 44, 47, 52, 170 Blocq van Scheltinga, Daniël de, zie Scheltinga, Daniël de Blocq van Blumenthal, Christoph Caspar vrijheer von (1639-1689); Brandenburgs diplomaat: 171, 172 Blijenburg, heer van, zie Renesse van Baer, Louis baron van Boddaert, Maria Elisabeth (1658-1713); gehuwd met Johan Godin: bijl. XI Bodeck, Peter Nicolaas van; gehuwd met Josina Sara van Brederode van Bolsward: bijl. VI Boeckhorst, Johann Arnold von, heer van Bienen, Henckelhofen en Loe: geheimraad van de keurvorst van Keulen, kanselier van het hoogstift Hildesheim: 32 Boetzelaer, familie Van den; uit Kleef afkomstige adellijke familie: 134 Boetzelaer, Anna van den, vrouwe van Toutenburg (1584-1650); moeder van Godard Adriaan van Reede van Amerongen: 134, bijl. II Boetzelaer, Ernestine van den (± 1620-1684); gehuwd met Frederik Adolf van Reede (1) en Anthony van Haersolte (2): 125, 134, bijl. II Boetzelaer, Frederik Hendrik van den, heer van Langerak (± 1626-1674); kolonel (1671), in Utrechtse ridderschap (1674): 92, 93, 143 Boetzelaer, Sweder van den, heer van Leeuwen (± 1609-1676); Gelders edelman, militair, dijkgraaf van Maas en Waal: 133 Boll van Hamersfelt, Agatha Aerntsd.; gehuwd met Walraven van Weerdenburg van Gansooyen: bijl. VI

Nederlandse historische bronnen 9 Boll van Hamersfelt, Mechteld Aerntsd. († 1610); eerste vrouw van Johan de Goyer: bijl. VIII Bontemantel, Hans (1613-1688); Amsterdams regent: 25 Booth, Anna († 1609); gehuwd met Dirk van Velthuysen: bijl. X Booth, Cornelis (1605-1678); arts, Utrechts vroedschapslid 1634-1678: 67, 68, 85, 86, bijl. VII Booth, Everard, heer van Mijdrecht (1638-1714); raad in Hof van Utrecht, zoon van Cornelis Booth: 68, 85, 86, bijl. VII Boreel, Catharina († 1651); tweede vrouw van Johan van der Nijpoort: bijl. VIII Boreel, Johan (1621-1673); Middelburgs regent, ambassadeur in Engeland: 99, 104, 126, 151, 168 Borneval, heer van, zie Reede van Renswoude, Gerard van Borre van Amerongen, familie; Utrechts adellijk geslacht: 106, bijl. VI Borre van Amerongen, Coenraad († 1670); lid van Utrechtse ridderschap 1642-1669: bijl. VI Borre van Amerongen, Diederik, heer van Sandenburg († 1703); lid van Utrechtse ridderschap 1669-1674, 1681-1703: 5, 8, 9, 26, 55, 57, 58, 59, 73, 78, 86, 90, 91, 94, 97, 98, 99, 101, 104, 105, 106, 125, bijl. VI Borre van Amerongen, Floris († 1675); landcommandeur van de Balije van de Ridderlijke Duitsche Orde: bijl. VI Borre van Amerongen, Frederik, heer van Kersbergen (1638-1722); kanunnik van St. Pieter, broer van Diederik Borre van Amerongen: 55, 57, 76, 78, 83, 89, bijl. VI Borre van Amerongen, Gerardina Hester (* 1695); gehuwd met Frederik Borre van Ame-

Nederlandse historische bronnen 9 184 rongen van Karsbergen: bijl. VI Borre van Amerongen, Johan († 1692); Utrechts vroedschapslid 1680-1692, burgemeester: bijl. VI Borre van Amerongen, Justus († 1663); geëligeerde: bijl. VI, bijl. XI Borre van Amerongen, Willem, heer van Sandenburg († 1640); lid van Utrechtse ridderschap 1606-1618, 1626-1640: bijl. VI Bosch, Heiltje Gerritsd. († 1623); gehuwd met Floris van der Nijpoort: bijl. VIII Bose, Christoph Dietrich von (1628-1708); geheimraad van keurvorst van Saksen: 155 Bosschaert, Ambrosius († 1697); Utrechts vroedschapslid: bijl. X Both van der Eem, Everard († 1688); kanunnik van St. Pieter: 53, 66, 73, 83 Both van der Eem, Pieter (1646-1677); kanunnik van St. Pieter, Utrechts vroedschapslid 1670-1677: 53, 54, 66 Bourbon, Lodewijk XIV de (1638-1715); koning van Frankrijk 1643 (1661)-1715: 10, 13, 18, 19, 23, 24, 30, 32, 88, 156, 163, 174 Bourbon, Louis II de, prins van Condé (1621-1686); Frans maarschalk: 156, 157, 163 Bouthon, Hérard, graaf van Chamilly († 1673); militair, horend tot gevolg van Louis II de Bourbon: 157 Brakel, Elisabeth van († 1695); gehuwd met Floris Borre van Amerongen: bijl. VI Brandenburg, keurvorst van, zie Hohenzollern, Friedrich Wilhelm von Brandenburg, keurvorstin van, zie Sleeswijk-Holstein-Glücksburg, Dorothea von Brandt, Friedrich von; Brandenburgs resident in Kopenhagen: 40 Brasser, Theodore (1637-1674); ritmeester, gedeputeerde van de Republiek in Brunswijk-Luneburg, -Wolfenbüttel en Osnabrück (1671-1672): 29, 116, 122, 140, 153, 161, 164 Brederode van Bolsward, Hendrik van († 1676); gehuwd met Geertruid van Reede van Amerongen: bijl. II Brederode van Bolsward, Josina Sara van; gehuwd met Frederik van Renesse van Moermont van Ter Aa: bijl. VI Brempt, Philipp Jakob van († 1672); Kleefs edelman, kolonel cavalerie: 96, 118, 155 Brempt, Willem Reiner van († 1681); Kleefs edelman, kolonel infanterie: 118, 125, 129, 155 Broeckhuyzen, Maria van († 1603); gehuwd met Gualtherus van Nellesteyn: bijl. VII Brunswijk, vorsten van; wijd vertakte Noordduitse vorstelijke familie, behorend tot het geslacht der Welfen: 16, 18, 22, 28, 34, 36, 37, 49, 50, 51, 141, 145, 153, 158, 161 Brunswijk-Luneburg, Christian Ludwig van (1622-1665); broer van de Brunswijk-Luneburgse vorsten, eerste man van Dorothea van Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg: 108 Brunswijk-Luneburg, Ernst August van (1629-1698); bisschop van Osnabrück 1661-1698, hertog van Hannover 1679, keurvorst 1692, broer van Georg Wilhelm en Johann Friedrich: 18, 29, 49, 71

Nederlandse historische bronnen 9 Brunswijk-Luneburg, Sophie Amalie van (1618-1685); zuster van de Brunswijk-Luneburgse vorsten, gehuwd met de Deense koning Frederik III: 150 Brunswijk-Luneburg-Calenberg, Johann Friedrich van (1625-1679); hertog van Hannover 1665-1679, broer van Georg Wilhelm en Ernst August van Brunswijk-Luneburg, katholiek: 18, 22, 30, 49, 71 Brunswijk-Luneburg-Celle, Georg Wilhelm van († 1705); hertog van Hannover 1648-1665, hertog van Luneburg-Celle 1665-1705, broer van Johann Friedrich en Ernst August van Brunswijk-Luneburg: 18, 29, 119, 140, 150, 158, 161 Brunswijk-Wolfenbüttel, Anton Ulrich van (1633-1714); broer van Rudolf August van Brunswijk-Wolfenbüttel, co-regent 1685-1702, regerend 1702-1714: 29, 122 Brunswijk-Wolfenbüttel, August Friedrich van (1657-1676); zoon van Anton Ulrich, oomzegger van hertog Rudolf August, in 1672 in Staatse krijgsdienst: 122, 129 Brunswijk-Wolfenbüttel, Heinrich Julius van († 1613); bisschop van Halberstadt 1566-1613 en Minden 1582-1585: 35 Brunswijk-Wolfenbüttel, Rudolf August van (1627-1704); hertog 1666-1704: 15, 16, 18, 28, 29, 30, 34, 35, 36, 39, 46, 122, 158 Buckingham, hertog van, zie Villiers, George Burman, Frans (1628-1679): hoogleraar theologie te Utrecht: 125

Canstein, Raban von (1617-1680); Brandenburgs hofmaarschalk: 140 Capellen, Gerlach van der, heer van 's-Heeraertsbergen en Schalkwijk (1627-1685); zoon van Alexander van der Capellen, sinds 1667 voor Schalkwijk in Utrechtse ridderschap,

Nederlandse historische bronnen 9 185 schoonzoon van Jasper van Lynden: 9, 79, 82, 86, 99, 100, 101, 105, 106, 117, 128, 136, 137, 139, bijl. VI Carretto, Otto Heinrich, markies van Sarona en Grana (1620-1685); Oostenrijks diplomaat en generaal: 19 Catzeler, Joseph von, zie Joseph von Catzeler Chambre, Jacoba de la (1629-1654); gehuwd met Everard van Weede van Dijkveld: bijl. IV Chièze, Philippe de (1630-1673/1674); ingenieur, kwartiermeester-generaal van keurvorst van Brandenburg: 52, 162 Chièze, Sebastien de (1625-1679); vertegenwoordiger van Willem III en de Staten-Generaal te Madrid 1670-1679: 52 Cleeff, Peter van (* 1643); drossaard van Amerongen: 132, 137 Clervaux, zie Lannoy, Albert Eugène de Condé, prins van, zie Bourbon, Louis II de Corput, Anthonia van den (1607-1656); gehuwd met Anthony Vivien, heer van Buvigny: bijl. XI Court, Pieter de la (1618-1685); Leids lakenhandelaar, staatsgezind publicist: 11, 25 Coymans, Balthasar (1555-1634); Amsterdams koopman: bijl. XI Coymans, Balthasar, heer van Streefkerk (1589-1657); Amsterdams koopman, gehuwd met Maria Trip: 75, bijl. IX Coymans, Constantia (1607-1673); gehuwd met Pieter Belten (1) en Justus Borre van Amerongen (2): bijl. VI, bijl. XI Coymans, Elisabeth (1595-1653); gehuwd met Johan Deutz: bijl. XI Coymans, Elisabeth (1639-1720); gehuwd met Willem van der Muelen: bijl. XI Coymans, Joan (1601-1657); Amsterdams koopman: bijl. XI Coymans, Maria (1603-1647); gehuwd met Joan Huydecoper van Maarsseveen: bijl. XI Coymans, Sophia (1636-1714); gehuwd met Joan Huydecoper van Maarsseveen: bijl. XI Cromwell, Oliver (1599-1658); Engels staatsman, Lord Protector van Engeland 1653-1658: 10 Cunaeus, Pieter (* 1632/1633); in 1670/1671 gedeputeerde naar Munster en Brunswijk-Wolfenbüttel: 29 Cupere, Catharina de († 1634); eerste vrouw van Johan van Weede: bijl. IV

Daerl, Anna van († 1612); gehuwd met Willem Borre van Amerongen: bijl. VI Denemarken, koning van, zie Sleeswijk-Holstein-Sonderburg, Christiaan V van Derfflinger, Georg von (1606-1695); Brandenburgs generaal: 119 Deutz, Constantia (1629-1670); gehuwd met Willem van der Muelen: bijl. XI Deutz, Isabella (1615-1672); gehuwd met Johan Hoeufft, heer van Fontaine le Comte: bijl. XI Deutz, Jean (1618-1673); Amsterdams koopman en bankier: 23, 146, 150, 153, 154, 169, bijl. XI Diemerbroek, Dirk van; burgemeester van Montfoort: 106

Nederlandse historische bronnen 9 Diemerbroek, Isbrand van (1609-1674); hoogleraar geneeskunde aan universiteit van Utrecht: 106 Diemerbroek, Maria van († 1718); gehuwd met Matthias van Beeck: bijl. X Diest, Aleyd Gijsbertsd. van; concubine van Frederik van Reede van Amerongen: bijl. II Dinter, Abraham Jansz. van († 1646); zeepzieder: bijl. X Dinter, Jacob van (1630-1692); zeepzieder, Utrechts vroedschapslid 1660-1684, burgemeester: 8, 41, 53, 54, 57, 58, 59, 60, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 73, bijl. X Dinter, Jacomina van († 1656); eerste vrouw van Isaäc de Backer: bijl. X Does, Dirk van der, heer van Noordwijk (1580-1663); lid van Utrechtse ridderschap: bijl. I Does, Johan van der, heer van Bergesteyn (1621-1704); lid van Utrechtse ridderschap 1667-1674, 1681-1704: 43, 86, 93, 100, 117, 123, 147, 163, 172, bijl. I Dohna, Christian Albrecht von (1621-1677); militair, bestuurder, diplomaat, in dienst van Frederik Hendrik, Willem II en ‘Grote Keurvorst’, zoon van Christoph: 21, 140, 172 Dohna, Christoph von (1583-1637); als man van Ursula von Solms-Braunfels zwager van Frederik Hendrik: 140 Dohna, Christoph Delphicus von (1628-1668); Zweeds ambassadeur in Den Haag in 1668, zoon van Christoph: 140 Dohna, Friedrich von (1621-1688); gouverneur van Orange 1649-1660, daarna in Brandenburgse dienst, vervolgens van Willem III, zoon van Christoph: 21, 140 Doncker, Arnold († 1677); correspondent in Nederlandse dienst bij keurvorst van Keulen: 16 Downing, George (1623-1684); Engels ambassadeur in Den Haag, 1657-1660, 1671-1672:

Nederlandse historische bronnen 9 186

93, 99 Driel, Jacomina van (1628-1688); gehuwd met Jacob van Dinter: bijl. X Drielenburg, Johanna van († 1645); tweede vrouw van Hendrik van Wijckerslooth: bijl. VII Dukenburg, heer van, zie Valckenaer, Carel Duras, Anna van; gehuwd met Adriaen van Reede van Saesveld: bijl. I Dussen, Abraham van der († 1676); gecommitteerde raad in admiraliteit van Noorderkwartier: 52 Dussen, Jacob van der (1621-1686); Utrechts vroedschapslid 1664-1674, burgemeester: 7, 8, 52, 54, 59, 64, 66, 67, 68, 73, 76, 80, 101 Dussen, Jacob Adriaansz. van der (* 1595/1599); burgemeester van Delft: 52 Dussen, Johan van der (1633-1684); schout van Rhenen, broer van Jacob: 68, 76 Duyst van Voorhout, Maria, zie, Voorhout, Maria Duyst van Dijkveld, heer van, zie Weede, Everard van

Eck, Aert van; derde echtgenoot van Margaretha Ram: bijl. IV Eck, Sara van; tweede vrouw van Peter van der Lingen: bijl. X Eeden, Jacomina van (1595-1672); gehuwd met Johan van Reede van Renswoude: bijl. I, bijl. III Elisabeth van de Palts, zie Wittelsbach, Elisabeth van Eller zu Laubach, Wolfgang Ernst vrijheer van (1610-1680); Brandenburgs generaal-majoor, gouverneur van Minden, halfbroer van Philips Jacob von Emerhaus von Eppe: 37, 39, 89, 96, 145 Emerhaus, Philipp Jakob von, heer van Eppe; militair, halfbroer van Wolfgang Ernst von Eller zu Laubach: 96, 99 Eppe, heer van, zie Emerhaus, Philipp Jakob von

Fabricius, Weipert Ludwig († 1724); vice-kanselier van Luneburg-Celle: 34 Fagel, Gaspar (1634-1688); pensionaris van Haarlem (1663), griffier der Staten-Generaal (1670), raadpensionaris van Holland (1672): passim Faille, Marie de la; eerste vrouw van Louis Malapert: bijl. XI Foeyt, Reynier († 1674); Utrechts vroedschapslid 1653-1674: 68, 83, bijl. XI Frangepan (Frankopan), Franz Christoph (1643-1671); Hongaars-Kroatisch edelman, in 1670 in opstand tegen het Habsburgse gezag: 52 Frederik Hendrik, prins van Oranje, zie Nassau, Frederik Hendrik van Frederiksz., Hillegonda († 1668); tweede vrouw van Dirk van Velthuysen: bijl. X Freitag, Johann Wilhelm von, vrijheer van Gödens (1624-1674); Oostfries assessor in Munster: 44 Fresno, del, zie Jouar, Pedro Fernandez de Friedrich Wilhelm, de ‘Grote Keurvorst’, zie Hohenzollern, Friedrich Wilhelm von Fromenteau, seigneur de, zie Bétoulat, André de Fürstenberg, Ferdinand von (1626-1683); bisschop van Paderborn 1661-1683: 33, 45, 46

Nederlandse historische bronnen 9 Fürstenberg-Heiligenberg, Franz Egon von (1626-1682); bisschop van Straatsburg 1663-1682, broer van Hermann Egon en Wilhelm Egon: 15, 19, 24, 49, 69, 150 Fürstenberg-Heiligenberg, Hermann Egon von (1627-1674); minister van keurvorst van Beieren, broer van Franz Egon en Wilhelm Egon: 15 Fürstenberg-Heiligenberg, Wilhelm Egon von (1629-1704); minister van aartsbisschop van Keulen, na broer Franz Egon in 1682 bisschop van Straatsburg: 11, 13, 15, 16, 18, 19, 24, 28, 31, 32, 35, 40, 46, 47, 48, 49, 51, 150

Galen, Christoph Bernard von (1606-1678); bisschop van Munster 1650-1678: 14, 15, 16, 18, 19, 28, 29, 33, 35, 37, 42, 43, 44, 46, 48, 50, 51, 55, 71, 95, 115, 162, 164 Geer, Louis de, heer van Finspong en Rijnhuizen (1622-1695): bijl. XI Geer, Marie de (1574-1609); eerste vrouw van Elias Trip: bijl. XI Gendt, Cornelis van, heer van Loenen en Neerijnen († 1682); ambtman van Bommel, Tieleren Bommelerwaard 1655-1682: 133 Gendt, Johan van, heer van Winssen (1624-1702); burgemeester van Nijmegen, broer van Willem Joseph van Gendt: 133, 143 Gendt, Willem Joseph van, heer van Drakenburg († 1672); luitenant-admiraal van Holland, sneuvelt bij Solebay, met Drakenburg in Utrecht gegoed, broer van Johan, heer van Winssen: 93, 140, 159, 172 Gerobulus, Elisabeth († 1681); eerste vrouw van Everard Booth: bijl. VII Gerobulus, Samuël († 1686); Utrechts vroedschapslid 1652-1686: 66 Giese, Franz von, vrijheer van Sinnigen († 1675);

Nederlandse historische bronnen 9 187 kanselier van Palts-Neuburg: 34, 47 Ginkel, heer van, zie Reede van Amerongen, Godard van Glarges, Cornelia de († 1641); gehuwd met Balthasar de Leeuw: bijl. IV Godin, Antoine (1573-1639): bijl. XI Godin, Antoine, heer van Cockengen (1645-1708); geëligeerde: bijl. XI Godin, Carel (1640-1703); officier, gehuwd met Elisabeth Parmentier: 106, bijl. XI Godin, Daniël: bijl. XI Godin, David, heer van Boelesteyn en Maarssenbroek (1597-1666): bijl. XI Godin, Henri (1615-1670); Middelburgs vroedschapslid: bijl. XI Godin, Isaäc (1608-1647): bijl. XI Godin, Jacob (1646-1697): burgemeester van Veere: bijl. XI Godin, Jacob, heer van Boelesteyn en Maarssenbroek (1637-1703); hoofdschout van Amersfoort: bijl. XI Godin, Jacques († 1604); Amsterdams koopman: bijl. XI Godin, Jean (1529-1600); militair: bijl. XI Godin, Johan (1652-1718): Middelburgs burgemeester, gecommitteerde raad en raad ter admiraliteit van Zeeland: bijl. XI Godin, Johan Louis, heer van Maarssenbroek (1639-1688); geëligeerde 1667-1688: 9, 106, 174, bijl. XI Godin, Maria (1610-1641); gehuwd met Isaäc Godin: bijl. XI Godin, Philippe (1563-1613): bijl. XI Godin, Sara (1621 -1650); eerste vrouw van Henri Godin: bijl. XI Görtzke, Joachim Ernst von (1611-1682); Brandenburgs officier: 139 Goess, Johann von (1611 -1696); keizerlijk gezant in Berlijn 1665-1672, later bisschop van Gurk: 141 Goor, Lucia van; gehuwd met Adriaen van Reede van Saesveld: bijl. I Gotha, hertog van, zie Wettin, Albrecht von Gourville, Jean Hérauld de (1625-1703); Frans diplomatiek agent: 51 Goyer, Abraham de († 1675); kanunnik Oudemunster: bijl. VIII Goyer, Catharina de († 1678): bijl. VIII Goyer, Catharina de (1644-1715); gehuwd met Weyer van Overmeer: bijl. VIII Goyer, Cornelis de († 1678); arts, Utrechts vroedschapslid 1662-1674: 66, 68, bijl. VIII Goyer, Dirk de (1538-1601), Utrechts vroedschapslid, burgemeester: bijl. VIII Goyer, Dirk de (1569-1648), Utrechts vroedschapslid, burgemeester: bijl. VIII Goyer, Dirk de († 1663); kanunnik van St. Marie: bijl. VIII Goyer, Dirk de († 1679), Utrechts vroedschapslid, burgemeester: bijl. VIII Goyer, Elisabeth Dirksd. de († 1607); eerste vrouw van Johan Wiliemsz. van Someren: bijl. IV, bijl. VIII Goyer, Elisabeth Johansd. de (1645-1689); gehuwd met Cornelis van der Nijpoort: bijl. VIII Goyer, Johan de († 1656), heer van Amelisweerd, geëligeerde: bijl. VIII Goyer, Johan de († 1697), secretaris van waterschap Lekdijk Bovendams: bijl. VIII Goyer, Nicolaes de († 1637); griffier van Hof van Utrecht: bijl. VIII

Nederlandse historische bronnen 9 Graeff, Geertruid Jacobsd. van der († 1705); Delftse regentendochter, gehuwd met Dirk de Goyer: bijl. VIII Graeff, Jacob van der († 1672); pleger moordaanslag op Johan de Witt in 1672: 173 Graeffschap, Caspar Frederik van; ritmeester in Staatse dienst: 120 Graffschaft, geslacht; Westfaals geslacht: 120 Grana, markies van Sarona en, zie Carretto, Otto Heinrich Groot, Pieter de (1615-1678); zoon van Hugo de Groot, pensionaris van Amsterdam en daarna Rotterdam, diplomaat: 14, 19, 173 Grote, Otto von, Reichsfreiherr auf Schauen (1636-1693); Hannovers minister: 49 Guiche, Bernard de la, graaf van Saint-Géran (1641-1696); Frans militair, met diplomatieke missie in Berlijn december 1671-april 1672: 21, 22, 94

Haack de Jong, Pieter, zie Jong, Pieter Haack de Habsburg, Carlos II van (1661-1700); koning van Spanje 1665-1700: 11 Habsburg, Leopold I van (1640-1705); keizer van Duitsland 1658-1705: 12, 14, 19, 23, 32, 44, 112, 116, 120, 141, 149, 155, 164, 169, 170, 173 Haersolte, Anthony van, heer van Herxen, Egede en Paeslo (± 1609-1670); Overijssels edelman, commissaris-generaal cavalerie: 125, bijl. II Haersolte, Rutger van (1642-1703); zoon van Anthony van Haersolte: 125 Haersolte, (Zweder) Assueer van, heer van

Nederlandse historische bronnen 9 188

Toutenburg († 1674); zoon van Anthony van Haersolte, militair: 125, 130 Halewijn, Cornelis Teresteyn van (1641-1701); Dordts regent: 168 Hallincq, Lucretia Johan Pauli († 1624); eerste vrouw van Nicolaes de Goyer: bijl. VIII Hamel, Nicolaes, heer van Stoetwegen († 1677); Utrechts vroedschapslid 1652-1674, burgemeester: 41, 42, 43, 58, 62, 64, 66, 67, 68, 101, 133, 137, 139, 147, 152 Hamel Bruynincx, Gerard, heer van Nieuwenrode (1616-1691); resident en extraordinaris envoyé namens de Republiek in Wenen 1670-1690: 170 Hammerstein, Georg Christoph von, heer van Equord (1624-1687); verbonden aan hof te Hannover, later eerste minister in Luneburg-Celle: 49, 161 Hannover, hertog van, zie Brunswijk-Luneburg, Johann Friedrich van Hardenbroek, Gijsbert van, heer van Heerjansdam; gehuwd met Jacoba van Reede: bijl. III Hardenbroek, Hendrik Gijsbert van, heer tot Hardenbroek († 1697); in 1674 lid van Utrechtse ridderschap: 9, 45, 83, bijl. III Haren, Willem van (1626-1708); Fries edelman en diplomaat: 73, 131, 149 Haze, Catharina de († 1690); tweede vrouw van Jacob Godin: bijl. XI Heeswijk, heer van, zie Parmentier, Carel Heim, Hendrik Jacob baron van der (1824-1890); politicus, historisch publicist: 1 Heinsius, Anthonie (1641-1720); raadpensionaris van Holland 1689-1720: 1 Helm, Gerard van den († 1680); Utrechts vroedschapslid 1638-1674: 66 Hengel, Daniël van (den) (1618-1689); gereformeerd predikant te Utrecht: 134 Herlaer, Geertruyd van († 1652); eerste vrouw van Johan van Nellesteyn: bijl. VII, bijl. IX Herwijck, Jacomina van († 1622); gehuwd met Johan van Beeck: bijl. X Hessen, huis; wijd vertakte Duitse vorstelijke familie: 112 Hessen, Ernst van, heer van Rheinfels-Rothenburg (1623-1693); jongere broer van landgraaf Willem V van Hessen († 1637): 112 Hessen, Karl van (1654-1730); landgraaf van Hessen-Kassel 1670-1730: 112 Hessen, Wilhelm VII van (1651-1670); landgraaf van Hessen-Kassel 1663-1670: 112 Heuvel, Susanna Bartolotti van den (1614-1692); gehuwd met Johan van der Nijpoort: bijl. VIII Heycoop, Arnoldus († 1672); gereformeerd predikant te De Bilt 1667-1672: 125, 134 Hinlopen, Jan Jacobsz. (1626-1666); Amsterdams koopman: bijl. IX Hög, Just (1640-1694); extraordinaris envoyé van Denemarken 1672-1676: 170 Höhle; diplomatiek vertegenwoordiger voor Brunswijk-Wolfenbüttel: 34 Höpfner von Münchhausen; diplomatiek vertegenwoordiger voor Brunswijk-Wolfenbüttel: 34 Hoeufft, Johan, heer van Fontaine le Comte (1601-1677): bijl. XI Hoeve, Jacomijntje van der († 1663); gehuwd met Jan van Nellesteyn: bijl. VII Hövel, Gisbert von den († 1679); raadsheer en burgemeester van Keulen tussen 1653 en 1671: 88

Nederlandse historische bronnen 9 Hoeven, Maria van der († 1667); gehuwd met Gerardus van der Nijpoort: bijl. VIII Hogelande, Maria van († 1561); gehuwd met Philibert van Tuyll van Serooskerken: bijl. V Hohenzollern, Albert Friedrich von (1672-1731); zoon van ‘Grote Keurvorst’: 155 Hohenzollern, Friedrich Wilhelm von (1620-1688); de ‘Grote Keurvorst’ van Brandenburg 1640-1688: passim Hohenzollern, Hedwig Sophie von (1623-1683); gehuwd met landgraaf Wilhelm VI van Hessen († 1663), zuster van ‘Grote Keurvorst’: 112, 116 Hohenzollern, Karl Emil von (1655-1674); zoon van ‘Grote Keurvorst’: 119, 120 Holstein, hertog van, zie Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Augustenburg, Friedrich van Hoolck, Gijsbert van der († 1680); Utrechts vroedschapslid 1630-1680, gedeputeerde ter Generaliteit: 9, 14, 41, 57, 58, 65, 67, 68, 72, 74, 75, 78, 85, 156, 158, 159, 160, 174 Honthorst, Willem van; eerste man van Margaretha Ram: bijl. IV Hoorn, Pieter van; gehuwd met Maria van Vlooswijck: bijl. IV Hop, Cornelis (1620-1704); pensionaris van Amsterdam 1666-1675: 74, 81, 114 Hornes, Willem Adriaan graaf van, heer van Batenburg († 1694); militair, generaal artillerie: 74 Houten, Simon van; predikant, tweede man van Jacomina van Beeck: bijl. X Hove, Hendrik ten (* 1648); in 1672 commandant van Schenkenschans, zoon van Melchior: 134

Nederlandse historische bronnen 9 189

Hove, Melchior ten (* 1614); burgemeester van Nijmegen: 134 Hudde, Joannes (1628-1704); Amsterdams burgemeester, wiskundige: 128, 133 Huydecoper, Joan, heer van Maarsseveen († 1661); gehuwd met Maria Coymans: bijl. XI Huydecoper, Joan, heer van Maarsseveen (1625-1704); gehuwd met Sophia Coymans: bijl. XI Huydecoper, Leonora Joansd.; gehuwd met Jan Jacobsz. Hinlopen: bijl. IX Huygens, Christiaen (1629-1695); wis- en natuurkundige: 120, 128, 133 Huygens sr., Constantijn (1596-1687); dichter, secretaris van Frederik Hendrik, Willem II en Willem III: 120

Ingenhoven, Dirk von; Kleefs edelman, militair in dienst van de Republiek: 37

Japikse, Nicolas (1872-1944); historicus: 1 Jena, Friedrich von (1619-1683); Brandenburgs diplomaat: 43 Johann Georg II, vorst van Anhalt-Dessau, zie Anhalt-Dessau, Johann Georg II vorst van Johann Georg II, keurvorst van Saksen, zie Wettin, Johann Georg II von Joncheere jr., Johan de († 1677/1678); wagenmeester-generaal, kapitein-petardier der artillerie: 107, 122, 130, 132, 136, 137, 138, 139, 144, 146 Joncheere sr., Johan de († 1642); hoogschout van Maastricht: 107, 139 Jong, Pieter Haack de (1664-1721); Utrechts vroedschapslid 1697-1721, burgemeester: bijl. IV Joseph von Catzeler; Munsters militair, daarvoor en daarna in dienst van de Republiek: 38 Jouar en Velasco, Pedro Fernandez de, markies del Fresno; Spaans ambassadeur in Londen: 166

Kannenberg, Christoph (1615-1673); Brandenburgs luitenant-generaal: 39 Karel II, koning van Engeland, zie Stuart, Karel II Kats, Maria van; gehuwd met Hiëronymus van Tuyll van Serooskerken: bijl. V Keizer, de, zie Habsburg, Leopold I von Keppel, Bernhardus (van) (1628-1712); gereformeerd predikant te Amerongen: 134 Kerckraedt, Aernout van (1636-1673); Utrechts vroedschapslid 1670-1673: 60, 66, bijl. X Kersbergen, heer van, zie Borre van Amerongen, Frederik Ketteler, Caspar Philipp von (1612-1676); domdeken van Paderborn, geheimraad van bisschop van Munster: 44 Keulen, bisschop van, zie Wittelsbach, Maximilian Heinrich van Killigrew, William; militair: 29 Klerck, Frederik (1635-1703); syndicus van Rhenen: 106 Krockow, Lorenz Georg von (1638-1702); Brandenburgs ambassadeur in Parijs 1670-1672: 43, 87

Lanckeren, Laurens van (1665-1727); Utrechts vroedschapslid 1700-1727: bijl. VII

Nederlandse historische bronnen 9 Langerak, heer van, zie Boetzelaer, Frederik Hendrik van den Lannoy, Adrien Gérard, comte de, baron de Clervaux (1648-1730); zoon van Albert Eugène, militair: 118, 125, 129 Lannoy, Albert Eugène comte de, baron de Clervaux (1622-1697); Zuidnederlands edelman, geparenteerd aan Van Reede van Amerongen: 118, bijl. I Lannoy, Maximilien Henri, comte de (1649-1686); zoon van Albert Eugène, militair: 118, 125, 129 Leemputte, Claartje Willemsd. van († 1611); eerste vrouw van Sweer van Nellesteyn: bijl. VII Leerodt, Heinrich Wilhelm von; geheimraad van Palts-Neuburg: 34 Leeuw, Balthasar de (1598-1642); ontvanger van 20e en 40e penning: bijl. IV Leeuw, Cornelia de (1635-1706); gehuwd met Johan van Someren: bijl. IV Leeuw, Dirk de (1618-1678); Utrechts vroedschapslid 1632-1674, oom van Willem van Someren: 59, 60, 62, 63, 66, 73, bijl. IV Leeuw, Egbertus de († 1645); rentmeester bisdomstienden: bijl. IV Leeuw, Elisabeth de (1639-1699); gehuwd met Willem van Someren: bijl. IV Leeuw, Johan de, heer van Schalkwijk (1633-1703); Utrechts vroedschapslid 1684-1694: bijl. IV Leeuwen, heer van, zie Boetzelaer, Sweder van den Leeuwen, Henrina Johanna van; gehuwd met Charles Parmentier: bijl. XI Lennip van Biljoen, Johanna van († 1667); eerste vrouw van George Johan van Weede van Walenburg: bijl. IV

Nederlandse historische bronnen 9 190

Lieftinck, Johan Jacobsz. (± 1606-1659); tweede man van Elisabeth van Noort, substituut schout van Utrecht: bijl. X Lieftinck, Johan Jacobsz. (1650-1693); gehuwd met Maria de Backer, ontvanger convooien en licenten: bijl. X Lieftinck, Maria Jacobsd. (± 1597-1636); gehuwd met Abraham Jansz. van Dinter: bijl. X Lieftinck, Maria Jacobsd. (± 1654-1705); gehuwd met Cornelis Verborcht: bijl. X Lier, heer van De, zie Lochorst, Adam van Lingen, Aernout van der († 1676); Utrechts vroedschapslid 1669-1674: bijl. X Lingen, Geertruid van der († 1647); gehuwd met Johan Schagen: bijl. X Lingen, Judith van der († 1650); gehuwd met Johan van de Poll: bijl. X Lingen, Margareta van der († 1641); gehuwd met Peter Verburg: bijl. X Lingen, Perina van der († 1646); gehuwd met Cornelis van Beeck: bijl. X Lingen, Peter van der (± 1572-1638); Utrechts vroedschapslid, burgemeester: bijl. X Lingen, Susanna van der († 1669); gehuwd met Wernard van Velthuysen: bijl. X Lira y Castillo, Manuel Francisco de († 1693); extraordinaris envoyé in de Republiek namens Spanje 1671-1679: 147, 166 Lisola, Franz Paul, vrijheer van (1613-1674); Oostenrijks diplomaat: 12, 23, 162 Lochorst, Adam van, heer van De Lier en Ter Meer (1612-1699); ritmeester, in Utrechtse ridderschap, ruilt De Lier (Holl.) voor Schonauwen met Frederik van Reede van Renswoude (1682): 31, 118, 125 Lockhorst, Anna Elisabeth van († 1652); eerste vrouw van Gerard van Reede van Nederhorst: bijl. I Lockhart, William (1621-1675); Engels diplomaat: 145, 148 Lodewijk XIV, zie Bourbon, Lodewijk XIV de Loenen, heer van, zie Gendt, Cornelis van Lotharingen, hertog van, zie Vaudémont, Karel Louise Henriëtte gravin van Nassau, zie Nassau, Louise Henriëtte gravin van Louvois, zie Tellier, François Michel le Luchtenburg, Mattheüs van (1648-1698); schepen van de stad Utrecht, bewindhebber VOC: bijl. IV Luneburg, vorsten van: 28, 29, 49, 72, 161 Luneburg-Celle, hertog van, zie Brunswijk-Luneburg, Georg Wilhelm van Luxembourg, hertog van, zie Montmorency-Bouteville, François Henri de Luycx, Christina (1632-1670); tweede vrouw van Henri Godin: bijl. XI Lynden, Antonia van († 1688); gehuwd met Johan van Renesse van Moermont (1) en Paulus van Alkemade (2): bijl. VI Lynden, Jasper van, heer van Mijnden, Loosdrecht, Geresteyn (1593-1679); lid van Utrechtse ridderschap 1642-1679: 8, 9, 90, 99, 100, 104, 105, 106, 108, 123, bijl. VI Lynden, Margaretha Johanna van; gehuwd met Gerlach van der Capellen van 's-Heeraertsbergen: bijl. VI Lynden, Steven van, heer van Sinderen: bijl. VI

Nederlandse historische bronnen 9 Lynden, Steven van, heer van Hoevelaken († 1669); geëligeerde: bijl. III, bijl. VI

Maarssenbroek, heer van, zie Godin, Johan Louis Maes, Hendrina; derde vrouw van Frederik van Beeck: bijl. X Maire, Jacob le (* 1613); Staats resident in Denemarken 1657-1659, 1660-1679: 40, 149 Malapert, Anna (* 1584); gehuwd met Antoine Godin: bijl. XI Malapert Cornelia (1575-1634); gehuwd met Jacques Godin: bijl. XI Malapert, Louis: bijl. XI Malapert, Susanna (1582-1612); gehuwd met Philippe Godin: bijl. XI Mangelaer, familie; familie, waarmee de Van den Boetzelaers en Van Reede van Amerongen in proces lagen: 134 Mansfeld-Arnstein, Elisabeth von († 1602); gehuwd met Hendrik van Reede van Brandlicht: bijl. I Mansveld, Johan van (1621-1673); Utrechts vroedschapslid 1654-1673: 66, 67 68, 152 Maria Henriëtte Stuart, zie Stuart, Maria Henriëtte Martens, Carel (1638-1703); kanunnik van St. Marie, gecommitteerde in Generaliteitsrekenkamer en in admiraliteit op de Maas, bewindhebber VOC: 58 Martens, Elisabeth (1645-1689); tweede vrouw van Anthony Godin van Cockengen: bijl. XI Martens, Jacob (1636-1693); Utrechts vroedschapslid 1670-1693: 58, 66, bijl. IX Mastricht, Swana van († 1662); gehuwd met Nicolaas Pater: bijl. IX Matthaeus, Anthonius (III) (1635-1710); hoogleraar: bijl. IX Matthisius, Cornelis († 1676); advocaat Hof van Utrecht: 83

Nederlandse historische bronnen 9 191

Mauregnault, Petronella de (1646-1680), eerste vrouw van Jacob Godin: bijl. XI Maurits, prins, zie Nassau-Siegen, Johan Maurits van Maximilian Heinrich van Beieren, keurvorst van Keulen, zie Wittelsbach, Maximiliaan Heinrich von Mazarin, Jules (1602-1661); Frans staatsman 1642-1661: 12 Meer, Cornelia van der (1632-1711); gehuwd met Nicolaas Vivien: bijl. XI Meerman, Johan (1624-1675); Leids regent: 126 Meerman, Johan; Delfts regent, tweede man van Catharina de Goyer: bijl. VIII Merkerck, Hendrik van († 1681); Utrechts vroedschapslid 1648-1674: 66, 73 Merode, Hendrik Diederik van, heer van Mervelt († 1676); kapitein: 138, 152 Merode, Wennemar (Werner IV) van († 1648); vader van Hendrik Diederik: 138 Mervelt, Catharina van († 1625); tweede vrouw van Frederik van Reede van Amerongen: bijl. II Meyden, Eleonora Constantia van der (1645-1681); gehuwd met Nicolaas van Vlooswijck (1) en Godard Willem van Tuyll van Serooskerken (2): 121, bijl. II, bijl. V Meyen, Johan (1642-1678); advocaat Hof van Utrecht: bijl. X Micault, Elisabeth Eleonora (1513-1552); gehuwd met Hiëronymus van Tuyll van Serooskerken van Welland: bijl. V Middelcoop, Anthony van (1626-1681); arts, Utrechts vroedschapslid 1671-1674: 41, 42, 66, bijl. IX Modé, Rombout († 1671); kanunnik van St. Pieter: bijl. VIII Monck, Nicolaus († 1718); secretaris van Godard Adriaan van Reede van Amerongen, solliciteur-militair, later commies ter financiën der Staten van Utrecht: 143, 146, 149 Montbas, zie Barton, Jean de Bret Montecuccoli, Ernesto graaf († 1633); Italiaans veldheer in keizerlijke dienst tijdens dertigjarige oorlog, oom van Raimondo, keizerlijk veldheer in 1672: 166 Monterey, graaf van, zie Zuniga y Fonseca, Hara y Guzman, Juan Domingo Montmorency-Bouteville, François Henri de, hertog van Luxembourg (1628-1695); Frans veldheer: 174 Montpouillan, markies de, zie Nonpar de Caumont, Armand Moor, Mayken Hendriksd. de († 1679); gehuwd met Simon van Weerdenburg, heer van Bruinenberg: bijl. VI Mordaunt, Lord Charles; militair: 104, 118, 123 Muelen, Willem van der (1631-1690); Utrechts vroedschapslid: bijl. XI Müller, Lorentz; diplomaat van Luneburg-Celle: 34, 150 Muller, Pieter Lodewijk (1842-1904); historicus: 1 Munster, bisschop van, zie Galen, Christoph Bernard von Muyswinkel, heer van, zie Pieck van Wolfsweerd, Willem Mijle, Clara Elisabeth van der (1652-1700/1702); gehuwd met Frederik van Reede van Renswoude: bijl. III Mijnden, heer van, zie Lynden, Jasper van Mijnden, vrouwe van, zie Vecht, Theodora van der

Nederlandse historische bronnen 9 Nadásdy, Franz († 1671); Hongaars-Kroatisch edelman, in 1670 in opstand tegen Habsburgse gezag: 35 Nassau, Eleonora van (± 1620-1693/1703); natuurlijke dochter van prins Maurits en Deliana de Backer, gehuwd met Gerhard Bernard von Pöllnitz: 49 Nassau, Frederik van, heer van Zuylesteyn en Leersum (± 1608-1672); natuurlijke zoon van Frederik Hendrik: 92, 93, 94, 95, 100, 104, 105, 108, 117 Nassau, Frederik Hendrik graaf van, prins van Oranje (1584-1647); stadhouder 1625-1647: 20, 75, 162 Nassau, Henriëtte Catharina van (1637-1708); dochter van Frederik Hendrik, gehuwd met Johann Georg II von Anhalt-Dessau: 162 Nassau, Maurits graaf van, prins van Oranje (1567-1625); stadhouder 1585-1625: 49 Nassau, Willem II graaf van, prins van Oranje (1626-1650); stadhouder 1647-1650: 75, 107, 118 Nassau, Willem III graaf van, prins van Oranje (1650-1702); stadhouder, kapitein/admiraal-generaal in de Republiek 1672-1702, vanaf 1688 koning van Engeland: passim Nassau-Beverweerd, Elisabeth van (1633-1685); gehuwd met Henry Bennet, dochter van Lodewijk van Nassau-Beverweerd, zuster van Willem Adriaan van Nassau-Odijk: 152 Nassau-Saarbrücken, Walrad graaf van (1635-1702); luitenant-generaal infanterie: 150

Nederlandse historische bronnen 9 192

Nassau-Siegen, Johan Maurits van (1604-1679); gouverneur van Brazilië, later voor keurvorst van Brandenburg gouverneur van Kleef, vanaf 1668 veldmaarschalk: 77, 101, 102, 104, 142 Natewisch, heer van, zie Zuylen, Ernst van Nath, Columba Agnes van der; dochter van Cornelis van der Nath, eerste vrouw van Melchior Toussaint: 129 Nath, Gerard graaf van der (later: von Dernath) (* ± 1620); baron van Corteshoven, rijksgraaf (1655), later in dienst van Johan Georg II van Saksen, katholiek: 116, 121, 127, 129 Nath, Theodora Maria van der; dochter van Leendert van der Nath, tweede vrouw van Melchior Toussaint: 129 Nellesteyn, Aletta van (1589-1622); gehuwd met Cornelis van Wijckerslooth: bijl. VII Nellesteyn, Antonia van (1661-1707); gehuwd met Adriaen Roelants: bijl. VII Nellesteyn, Gualtherus van (1565-1603): bijl. VII Nellesteyn, Gualtherus van (1629-1698); gereformeerd Utrechts predikant: bijl. VII Nellesteyn, Gualtherus van (1639-1710); Utrechts vroedschapslid 1670-1710: 66, bijl. VII Nellesteyn, Hendrik Sweersz. van († 1607); ijzerkoper: bijl. VII Nellesteyn, Hendrik van (1601-1675): bijl. VII Nellesteyn, Hendrik van (1671-1741); geëligeerde: bijl. VII Nellesteyn, Jacoba van (1673-1704); eerste vrouw van Laurens van Lanckeren: bijl. VII Nellesteyn, Jan van (± 1599-1667); Utrechts vroedschapslid: bijl. VII Nellesteyn, Johan van (1617-1677); Utrechts vroedschapslid 1649-1677, burgemeester: 7, 8, 9, 33, 40, 41, 42, 52, 53, 54, 57, 58, 59, 62, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 73, 83, 86, 94, 132, 133, bijl. VII, bijl. IX Nellesteyn, Johan van (1668-1741); Utrechts vroedschapslid 1697-1741, burgemeester: bijl. VII Nellesteyn, Stephanie van (1678-1735); gehuwd met Hendrik van Nellesteyn: bijl. VII Nellesteyn, Sweer van († 1636): bijl. VII Nellesteyn, Willem van († 1628); arts, Utrechts vroedschapslid: bijl. VII Nicolartz, Heinrich Franz; vice-kanselier van Hildesheim: 49 Nompar de Caumont, markies de Montpouillan (1615-1707); militair: 137 Noort, Elisabeth van († 1651); tweede vrouw van Abraham Jansz. van Dinter, daarna gehuwd met Johan Jacobsz. Lieftinck: bijl. X Nijenrode, Geertruid van (1525-1605); gehuwd met Godard van Reede, heer van Saesveld, Amerongen, Zuylestein en Nederhorst: bijl. I Nijpoort, Anthony van der, heer van Hogelande (1634-1710); Utrechts vroedschapslid 1669-1710: 8, 54, 59, 66, 67, 68, bijl. VIII Nijpoort, Cornelis van der (1640-1715); raad ordinaris van het Hof van Utrecht: bijl. VIII Nijpoort, Floris van der († 1627); lakenkoopman: bijl. VIII

Nederlandse historische bronnen 9 Nijpoort, Gerard van der (1598-1683); advocaat, kanunnik van Oudemunster, lid van geëligeerden 1672-1677; vader van Anthony van der Nijpoort: 8, 54, 76, 81, 83, 90, 92, 106, 117, bijl. VIII Nijpoort, Gerardina Hester van der (* 1685); gehuwd met Weyer Hendrik van Overmeer: bijl. VIII Nijpoort, Helena van der († 1693); gehuwd met Johan de Goyer: bijl. VIII Nijpoort, Johan van der († 1651); Utrechts vroedschapslid, burgemeester: bijl. VIII Nijpoort, Johan van der († 1662); secretaris van stad Utrecht: bijl. VIII Nijpoort, Wonna van der († 1676); gehuwd met Cornelis de Goyer: bijl. VIII

Ockersse, Catharina († 1632); gehuwd met Arend van Tuyll van Serooskerken van Soelekerke: bijl. V Oem van Wijngaerden, Daniël, heer van Werkendam († 1688); lid van Hollandse ridderschap, in 1671 gedeputeerde naar Munster, in 1672 ambassadeur naar Denemarken: 6, 16, 30, 33, 40, 42, 52, 81, 97, 132, 171 Oem van Wijngaarden, Emerentia († 1632); eerste vrouw van Godard van Reede van Nederhorst: bijl. I Oem van Wijngaarden, Hendrika Gerardsd.; eerste vrouw van Hiëronymus van Tuyll van Serooskerken: bijl. V Oem van Wijngaarden, Jacomina Gerardsd. († 1647); gehuwd met Hendrik van Tuyll van Serooskerken van Stavenisse: bijl. V Ommeren, Rudolf van, heer van Wolfsweert (1619-1689); burgemeester van Wageningen, gedeputeerde ter Generaliteit: 133 Oostfriesland, vorstin van, zie Württemberg, Christina Charlotte van Oostrum, Cornelia van († 1600); eerste vrouw van Frederik van Reede van Amerongen: bijl. II

Nederlandse historische bronnen 9 193

Osnabrück, bisschop van, zie Brunswijk-Luneburg, Ernst August van Otto(ns), (Erich Joachim?); bevelhebber Munsterse artillerie: 30 Oudewater, Anna Cornelisd. Valerius van; gehuwd met Dirk de Goyer: bijl. VIII Oudtshoorn, Cornelis de Vlaming van (1613-1688); burgemeester van Amsterdam: 114 Overmeer, Weyer Alberts van (1646-1678); Utrechts vroedschapslid 1670-1674: 177, bijl. VIII Overmeer, Weyer Hendrik van (* 1670); Utrechts vroedschapslid: bijl. VIII

Paderborn, bisschop van, zie Fürstenberg, Ferdinand von Palts-Neuburg, hertog van, zie Wittelsbach, Philipp Wilhelm von Pandelaers, Anna; tweede vrouw van Peter Verborcht: bijl. X Papecop, heer van, zie Vlooswijck, Nicolaas van Parmentier, Antoine Charles, heer van Heeswijk († 1665); geëligeerde: 83, 106, bijl. XI Parmentier, Antonia († 1713); gehuwd met Reynier Foeyt: bijl. XI Parmentier, Carel, heer van Heeswijk (1642-1727); in 1671 genomineerd voor geëligeerde: 83, 106, bijl. XI Parmentier, Elisabeth († 1640); gehuwd met Nicolas Vivien: bijl. XI Parmentier, Elisabeth († 1704); gehuwd met Carel Godin, broer van Johan Louis Godin, heer van Maarssenbroek: 106, bijl. XI Parmentier, Johanna (1634-1710); gehuwd met Louis de Geer van Finspong en Rijnhuizen: bijl. XI Pater, Aletta (1641-1725); gehuwd met Jacob Martens: bijl. IX Pater, Elisabeth (* 1644); gehuwd met Anthonius (III) Matthaeus: bijl. IX Pater, Hendrik Elberts († 1618); vroedschapslid van Naarden: bijl. IX Pater, Hillegonda Johansd. (1632-1669); tweede vrouw van Johan van Nellesteyn, Utrechts regent: 42, bijl. VII, bijl. IX Pater, Hillegonda Nicolaasd. (1632-1690); gehuwd met Anthony van Middelcoop, lid van Utrechtse vroedschap: 42, bijl. IX Pater, Johan (1595-1642); Utrechts vroedschapslid, burgemeester: bijl. IX Pater, Machteld (1598-1678); gehuwd met Johannes Wijbrants: bijl. IX Pater, Nicolaas (1602-1654): bijl. IX Pater, Jan Cornelis Hendrik de (1887-1921); historicus: 1 Pauw, Lambert de (1628-1671); ‘camelaer’ waterschap Lekdijk Bovendams: 53 Pels, Catharina Aletta († 1714); gehuwd met Everard Booth: bijl. VII Pels, Johanna; gehuwd met Anthony van der Nijpoort: bijl. VIII Perre, Quirina van de († 1643); eerste vrouw van Johan van der Nijpoort: bijl. VIII Pesser, Dorothea (1665-1695); tweede vrouw van Godard Willem van Tuyll van Serooskerken van Welland: bijl. II, bijl. V Petit, Catharina le († 1624); gehuwd met Dirk de Goyer: bijl. VIII Petit, Christiaen le († 1645); gehuwd met Johanna van DrieIenburg: bijl. VII Peunis van Diest, Cornelia (1558-1635); gehuwd met Everard (Bosch) van Weede: bijl. IV

Nederlandse historische bronnen 9 Peunis van Diest, Mechteld († 1615); gehuwd met Gerard van Reede van Nederhorst: bijl. I Philipsd., Hillegonda († 1605); eerste vrouw van Hendrik Elberts Pater: bijl. IX Pickere, Isabeau de (1566-1624); gehuwd met Balthasar Coymans: bijl. XI Pieck van Wolfsweerd, Willem, heer van Muyswinkel; ex-luitenant-kolonel in Spaanse dienst: 118, 125 Pöllnitz, Gerhard Bernard von (1617-1676); Brandenburgs militair en diplomaat, gehuwd met Eleonora, natuurlijke dochter van prins Maurits: 49, 52, 96, 115, 141, 145, 160, 161, 162, 170, 171, 172 Poll, Cornelia van de; gehuwd met Aernout van Kerckraedt: bijl. X Poll, Cornelis van de (1641-1673): secretaris van gerecht van Utrecht: bijl. X Poll, Johan van de († 1648); Utrechts vroedschapslid, burgemeester: bijl. X Pomponne, marquis de, zie Arnault, Simon-Nicolas Post, Hermann Lothar von († 1674); Munsters militair: 30, 120 Probst; Munsters militair: 38 Pusterlé, Gratiaan de; militair, in 1673 adjudant regiment cavalerie: 107, 122, 130, 132, 136, 137 Pusterlé, Hein de; onderluitenant: 107 Pusterlé, Margaretha de; gehuwd met Johan de Joncheere jr.: 107 Putten, ruwaard van, zie Witt, Cornelis de

Nederlandse historische bronnen 9 194

Raesfelt, Agnes Margaretha van (1646-1712); gehuwd met George Johan van Weede van Walenburg: bijl. IV Raesfelt, Gosewijn van; natuurlijke zoon van Reynier van Raesfelt, richter van Doorwerth: 46 Raesfelt, Maria Elisabeth van; gehuwd met Philipp Jacob van Brempt: 155 Raesfelt, Reynier van, heer van Middachten († 1650); vader van Ursula Philippota: 46 Raesfelt, Ursula Philippota van (1643-1721); gehuwd met Godard van Reede-Ginkel; 46, bijl. II Ram, Margaretha (1562-1632); gehuwd met Bartholomeüs van Weede; bijl. IV Raveswaey, Elisabeth Cornelisd. van (± 1577-1665); gehuwd met Johan van der Nijpoort: bijl. VIII Recke, familie Von der; Westfaalse adel: 46 Recke, Johan Diederik I von der († 1688); Westfaals edelman, hoofd van ‘Recke-Steinfurtsche Lehnkammer’: 46 Reede, familie Van; Oostnederlandse-Westduitse adellijke familie: 8, 134, bijl. I, bijl. II, bijl. III Reede, Bitter van; kanunnik te Munster: bijl. I Reede, Frederik van; drost van Diepenheim: bijl. I Reede, Friedrich Wilhelm van; domheer te Munster: bijl. I Reede, Johan van; drost van Diepenheim: bijl. I Reede, Sara van († 1653); gehuwd met Adriaen van Rossem: bijl. I Reede, Wilhelmina Frederica Ursula van; gehuwd met Johann Heinrich van Reede van Brandlicht: bijl. I Reede van Amerongen, Anna Walburg van (1618-1662); gehuwd met Johan van Tuyll van Serooskerken van Soelekerke: bijl. II, bijl. V Reede van Amerongen, Cornelia Elisabeth van († 1666); tweede vrouw van Philibert van Tuyll van Serooskerken: bijl. II, bijl. V Reede van Amerongen, Dirk Adolf van (1600-1674); rooms-katholiek priester te Wijk bij Duurstede: bijl. II Reede van Amerongen, Ernst van (1599-1635); kapitein: bijl. II Reede van Amerongen, Frederik van (1550-1611); heer van Amerongen: bijl. I, bijl. II Reede van Amerongen, Frederik Adolf van (1614-1638); broer van Godard Adriaan, eerste man van Ernestine van den Boetzelaer: 125, bijl. II Reede van Amerongen, Geertruid van († 1639); gehuwd met Hendrik van Brederode van Bolsward: bijl. II Reede van Amerongen, Godard van (1593-1641): bijl. II Reede van Amerongen, Godard van, baron van Ginkel (1644-1703); zoon van Godard Adriaan van Reede van Amerongen, militair: 5, 45, 46, 137, 160, bijl. II Reede van Amerongen, Godard Adriaan van, heer van Amerongen (1621-1691); diplomaat: passim, bijl. II Reede van Amerongen, Maria van († 1648); religieuze te Oudwijk: bijl. II Reede van Brandlicht, familie Van; Westfaalse tak van de Van Reedes: 5, 29 Reede van Brandlicht, Hendrik van; domheer te Munster: bijl. I Reede van Brandlicht, Johann Albert van: bijl. I

Nederlandse historische bronnen 9 Reede van Brandlicht, Johann Heinrich van († 1673); lid van Munsterse ridderschap: bijl. I Reede van Drakesteyn, Agnes van († 1692); gehuwd met Reinoud van Tuyll van Serooskerken van Stavenisse (1) en Gerard van Reede van Nederhorst (2): bijl. I, bijl. V Reede van Drakesteyn, Carel van († 1673); in Brandenburgse dienst, gouverneur van vesting Oranienburg: 116, 119, 120, bijl. I Reede van Drakesteyn, Ernst van, heer van de Vuursche en Drakesteyn (1588-1640): bijl. I Reede van Drakesteyn, Hendrik Adriaan van, heer van Drakesteyn; in dienst van VOC: bijl. I Reede van Nederhorst, Anna Elisabeth van (1652-1682); gehuwd met Hendrik Jacob van Tuyll van Serooskerken van Zuylen: bijl. I, bijl. V Reede van Nederhorst, Geertruida van († 1684); gehuwd met Dirk van der Does van Noordwijk: bijl. I Reede van Nederhorst, Gerard van, heer van Nederhorst († 1612): bijl. I Reede van Nederhorst, Gerard van, heer van Nederhorst (1624-1670): bijl. I Reede van Nederhorst, Godard van, heer van Nederhorst (1588-1648); afgevaardigde namens Utrecht op vredescongres van Munster: 5, bijl. I Reede van Renswoude, Anna Maria van († 1634); zuster van Johan van Reede van Renswoude, gehuwd met Maurice de la Baye, baron du Theil: 118, bijl. I

Nederlandse historische bronnen 9 195

Reede van Renswoude, Frederik van, heer van Schonauwen († 1715); vanaf 1682 heer van De Lier (Holl.), vanaf 1674 lid van de Hollandse ridderschap: 5, 8, 31, 63, 68, 76, 83, bijl. III Reede van Renswoude, Frederik Adriaan van, heer van Renswoude (1659-1738); lid van Utrechtse ridderschap: bijl. III Reede van Renswoude, Gerard van, heer van Borneval (1617-1666); lid van Utrechtse ridderschap in 1642, lid van Raad van State in 1646, zoon van Johan van Reede van Renswoude: 95 Reede van Renswoude, Godard van († 1681): bijl. III Reede van Renswoude, Hendrik van, heer van Schonauwen († 1669); ambassadeur te Madrid, zoon van Johan van Reede van Renswoude: 5, bijl. III Reede van Renswoude, Jacoba van († 1646); eerste vrouw van Gijsbert van Hardenbroek van Heerjansdam: bijl. III Reede van Renswoude, Jacoba Maria van († 1729); gehuwd met Steven van Lynden: bijl. III, bijl. VI Reede van Renswoude, Johan van, heer van Renswoude (1593-1682); geëligeerde 1634-1671, 1674-1682, president van Staten van Utrecht: 5, 7, 8, 10, 26, 32, 36, 39, 40, 41, 43, 46, 52, 57, 63, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 87, 89, 91, 95, 115, 123, 132, 144, 145, 152, 163, 173, bijl. I, bijl. III Reede van Renswoude, Johan van, heer van Borneval (1647-1670): 92, 95, bijl. III Reede van Saesveld, Adriaen van (1481-1541): bijl. I Reede van Saesveld, Adriaen van († 1611): bijl. I Reede van Saesveld, Anna Margaretha van; achternicht van Van Reede van Amerongen, gehuwd met Albert Eugène de Lannoy, heer van Clervaux: bijl. I Reede van Saesveld, Gerard van: bijl. I Reede van Saesveld, Godard van, heer van Amerongen, Zuylestein en Nederhorst (1516-1585); lid van Utrechtse ridderschap: bijl. I Reijts, baron de, zie Reuss, Heinrich Renesse van Baer, Louis van, heer van Blijenburg († 1663); Utrechts edelman: 107 Renesse van Baer, Willem van, heer van Gent († 1673); majoor cavalerie: 107 Renesse van Moermont, Anna van († 1673), gehuwd met Hiëronymus van Tuyll van Serooskerken van Wulven: bijl. II, bijl. V, bijl. VI Renesse van Moermont, Frederik van, heer van Ter Aa en Zuyleveld († 1680); lid van Utrechtse ridderschap 1667-1680: 9, 86, 98, 106, 125, bijl. VI Renesse van Moermont, Johan van, heer van de Haar († 1664); broer van Frederik van Renesse van Moermont: 98, bijl. VI Renesse van Moermont, Johan Ernst van († 1642): bijl. VI Renesse van de Wilp, Cornelia van († 1642); gehuwd met Ernst van Reede van Amerongen: bijl. II Renswoude, heer van, zie Reede van Renswoude, Johan van Reuss-Plauen, Fernardine Charlotte; dochter van Heinrich VI Reuss-Plauen: 109 Reuss-Plauen, Heinrich I (1627-1681); van oudere linie, ‘zu Plauen in Ober-Graitz’; raadsheer van de keizer, ‘General-Wachtmeister und Obrister’: 109

Nederlandse historische bronnen 9 Reuss-Plauen, Heinrich IV (1597-1629): 109 Reuss-Plauen, Heinrich VI (1649-1697); van oudere linie, ‘Graf und Herr zu Plauen in Ober-Graitz’: 109 Reynst, Lambert (1613-1702); Amsterdams burgemeester: 114 Ripperda, Adolph Hendrick, heer tot Beurse en Heerjansdam (± 1624-na 1672); Overijssels edelman, gedeputeerde ter Generaliteit, in 1671 lid van bezending naar Munster: 16, 30, 33, 36, 40, 52 Ripperda, Amelis; natuurlijke zoon van Willem Ripperda: 120 Ripperda, Herman; natuurlijke zoon van Willem Ripperda: 120 Ripperda, Herman Otto; natuurlijke zoon van Willem Ripperda: 120 Ripperda, Willem, heer tot Boxbergen (± 1600-1669); Overijssels edelman, gevolmachtigde op vredescongres van Munster: 120 Roelants, Adriaen (1651-1727); Utrechts vroedschapslid 1678-1711: bijl. VII Romswinckel, Matthias; raad van Brandenburgse keurvorst, vice-kanselier van Kleef: 126 Roorda, Daniel Jeen (1923-1983); historicus: 1, 2 Rosencrantz, Niels (1627-1676); Deens edelman, officier, vice-commandant van Kopenhagen (1671), luitenant-generaal (1675): 97 Rossem, Adriaen van (± 1596-1660): bijl. I Rossem, Adriaen van (1631-1713); kanunnik van St. Pieter, lid van geëligeerden 1671-1674, 1684-1713; vanaf 1684 heer van Hardenbroek:

Nederlandse historische bronnen 9 196

8, 9, 83, 89, 90, 92, 99, 104, 106, 117, bijl. I Rossem, Anna van; gehuwd met Frederik van Reede: bijl. I Rossem, Pieter Godard van, heer van Hardenbroek (1666-1732): bijl. IV Roy, Soetken de; eerste vrouw van Peter van der Lingen: bijl. X Ruever, Susanna de († 1719); tweede vrouw van Laurens van Lanckeren: bijl. VII Ruysch, Elisabeth; zuster van Pieter Ruysch en gehuwd met Robert Mordaunt: 104 Ruysch, Maria Fred.dr. († 1688); eerste vrouw van Jacob Godin van Boelesteyn: bijl. XI Ruysch, Pieter, heer van Waeyesteyn († 1700); kanunnik van St. Marie, lid van geëligeerden tot 1700: 75, 80, 82, 91, 94, 104, 118, 123, bijl. XI

Saksen, keurvorst van, zie Wettin, Johann Georg II von Salm-Neufville, Friedrich von (1547-1608); vader van Friedrich Magnus en Juliane Elisabeth: 109 Salm-Neufville, Friedrich Magnus Wild- en Rijngraaf von (1607-1673); gouverneur van Maastricht: 109 Salm-Neufville, Juliane Elizabeth von (1602-1653); moeder van Heinrich I Reuss-Plauen: 109 Salmius, Anselmus († 1640); vroedschapslid en pensionaris van Utrecht: 86, bijl. VII Salmius, Gauda († 1677); gehuwd met Albert van Benthem, dochter van Anselmus Salmius, rechter van Oldenbarnevelt: bijl. VII Salmius, Margaretha: gehuwd met Johan van Benthem: bijl. VII Sandelin van Herenthout, Constantia († 1616); gehuwd met Philibert van Tuyll van Serooskerken: bijl. V Sandenburg, heer van, zie Borre van Amerongen, Diederik Schadé, Anthonia Gasparsd. (1664-1735); tweede vrouw van Pieter Haack de Jong: bijl. IV Schadé, Elisabeth († 1630); gehuwd met Egbertus de Leeuw: bijl. IV Schadé, Gasper (1623-1692); heer van Tull en 't Wael, deken van Oudemunster, geëligeerde: 81, 91, 94, 95, 96, 103, 109, 115, 116, 118, 132, 140, 172 Schagen, Johan (* 1598); Alkmaarse regentenzoon, ontvanger gemenelandsmiddelen te Steenbergen: bijl. X Scheltinga, Daniël de Blocq van (1621-1703); Fries edelman, grietman van Schoterland: 173 Schenk van Toutenburg, familie; van oorsprong Saksische adellijke familie: 109, 134 Schenk van Toutenburg, Frederik (1503-1580); aartsbisschop van Utrecht vanaf 1561: 134 Scherpestein, Geertruid van; gehuwd met Simon Johansz. van Weerdenburg: bijl. VI Schimmelpenninck van der Oye, Agnes; moeder van Alexander von Spaen: 96 Schönborn, Johann Philipp von (1605-1673); aartsbisschop-keurvorst van Mainz 1647-1673: 15, 30

Nederlandse historische bronnen 9 Schönborn, Melchior Friedrich von (1644-1717); oomzegger van aartsbisschop-keurvorst van Mainz: 30 Schonauwen, heer van, zie Reede van Renswoude, Frederik van Schonenberg, Anna van († 1698); gehuwd met Johan Vivien: bijl. XI Schuyt, Syberich Gysbertsd. († 1654); tweede vrouw van Hendrik Elberts Pater: bijl. IX Schwerin, Otto, vrijheer van (1585-1679); president geheime raad van keurvorst van Brandenburg: 150 Sirtema van Grovestins, Bernard Heringa van († 1696); Fries edelman, gedeputeerde ter Staten-Generaal en naar Munster (1671): 16, 30, 40 Sleeswijk-Holstein-Sonderburg, Christiaan V van (1646-1699); koning van Denemarken 1670-1699, gehuwd met Charlotte, dochter van Hedwig Sophie, landgravin van Hessen: 97, 130, 150 Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Augustenburg, Ernst Günther van (1609-1689); vader van Friedrich: 121, 135 Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Augustenburg, Friedrich, hertog van (1652-1692); militair: 121, 122, 125, 129, 132, 135, 139, 143, 146, 153 Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg, Augusta van (1633-1701); moeder van Friedrich: 121, 135 Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg, Dorothea van (1636-1689); zuster van Augusta, gehuwd met Christian Ludwig van Brunswijk-Luneburg (1) en Friedrich Wilhelm I van Hohenzollern (2): 108, 110, 121, 135, 149, 155 Sleeswijk-Holstein-Sonderburg-Glücksburg, Philipp van (1584-1663); vader van Augusta en Dorothea: 121 Soggaerts, Barbara († 1666); gehuwd met Johan van Someren: bijl. IV, bijl. VIII Soggaerts, Jacomina († 1658); tweede vrouw

Nederlandse historische bronnen 9 197 van Johan van Weede: bijl. IV Solingen, Nicolaes van (1618-1680); arts, Utrechts vroedschapslid 1656-1674: 65, 127, bijl. IX Solms-Braunfels, Amalia von (1602-1676); gehuwd met stadhouder Frederik Hendrik: 10, 140 Solms-Braunfels, Heinrich Trajectinus graaf van (1637-1693); in 1675 kolonel infanterie, later luitenant-generaal en generaal, tantezegger van Amalia van Solms: 118, 123, 125, 129 Solms-Braunfels, Ursula von (1594-1637); zuster van Amalia, gehuwd met Christoph von Dohna: 140 Someren, Catharina van († 1634); eerste vrouw van Dirk de Goyer: bijl. VIII Someren, Jan Willemsz. van († 1635); Utrechts vroedschapslid, gecommitteerde raad te Hoorn: bijl. IV, bijl. VIII Someren, Johan van (1604-1669); Utrechts vroedschapslid: bijl. IV, bijl. VIII Someren, Johan van († 1706); deken St. Jan, lid van geëligeerden 1666-1674, jurist: 59, 91, 94, 95, 101, 150, bijl. IV, bijl. VIII Someren, Margaretha van († 1637); eerste vrouw van Abraham de Goyer: bijl. VIII Someren, Willem van († 1682); Utrechts vroedschapslid 1670-1674: 59, 60, 63, 66, 73, bijl. IV, bijl. VIII Sommerfeld, Andreas von; generaal-wachtmeester, commandant artillerie, in dienst van keizer en Keurmainz: 39 Spaen, Alexander von, vrijheer van Runglenberg, heer van Cruisfort (1619-1692); Brandenburgs generaal, regeringspresident van Kleef: 96, 102, 104, 109, 110, 122, 123, 126, 128, 142, 162 Spinola Doria, don Pablo, markies de los Balbases; Spaans ambassadeur in Wenen: 164 Splinter, Jacob († 1678); Utrechts vroedschapslid 1627-1674: 65 St. Géran, graaf van, zie Guiche, Bernard de la Stecke, Diederik († 1689); militair in Staatse dienst: 96, 155 Steenbergen, Dirk van († 1679); Utrechts vroedschapslid 1667-1674: 68 Stoetwegen, heer van, zie Hamel, Nicolaes Straatsburg, bisschop van, zie Fürstenberg-Heiligenberg, Franz Egon von Straten, Willem van der (1593-1681); arts, hoogleraar in de medicijnen, Utrechts vroedschapslid 1674-1681, burgemeester: 75 Strick, Anna Lambertsd. († 1678); tweede vrouw van Dirk de Goyer: bijl. VIII Strick, Johan (1628-1685); Utrechts vroedschapslid 1663-1684, in 1672 in Raad van State: 174 Stuart, Elisabeth (1596-1662); gehuwd met Frederik V van de Palts: 20 Stuart, Jacobus, hertog van York (1633-1701); als Jacobus II koning van Engeland (1685-1688): 151 Stuart, Karel II (1630-1685); koning van Engeland 1660-1685: 14, 99, 104, 145, 151, 166, 173 Stuart, Maria Henriëtte (1631-1661); gehuwd met stadhouder Willem II: 107 Swieten, Vincentia Magdalena van († 1629); gehuwd met Philibert van Tuyll van Serooskerken van Popkensburg en Wulven: bijl. V

Nederlandse historische bronnen 9 Tättenbach, Johann Erasmus von (1631-1671); graaf van Regenstein 1661-1670, in 1671 onthoofd wegens samenzwering tegen de keizer: 35 Tättenbach, Wilhelm Leopold von; graaf van Regenstein 1643-1661: 35 Tellier, François Michel le, markies de Louvois (1639-1691); Frans secretaris van staat: 18, 19, 156 Temple, William (1628-1699); Engels diplomaat: 12, 152 Teresteyn van Halewijn, zie Halewijn, Cornelis Teresteyn van Tessen, Susanna van; gehuwd met Louis Malapert: bijl. XI Theil, baron du, zie Baye, Paul de la Tichelaer, Willem (± 1642-± 1714); barbierchirurgijn te Piershil: 173 Tinthoff, Rudolph († 1692); Utrechts vroedschapslid 1659-1674: 66 Toll, Mechteld van der († 1682); gehuwd met Frederik van Beeck: bijl. X Torck, Elisabeth; gehuwd met Friedrich Wilhelm van Reede van Brandlicht: bijl. I Torck, Lubbert († 1672); richter en drost van Wageningen, lid van Veluwse ridderschap 1637-1672: 143 Tour d'Auvergne, Henri de la, vicomte de Turenne (1611-1675); Frans militair, kleinzoon van Willem I, diende onder Frederik Hendrik, later Frans maarschalk, in 1668 katholiek: 24, 156 Toussaint, Melchior; ritmeester cavalerie: 129 Trip, Elias (1570-1636); Dordts en Amsterdams koopman: bijl. XI

Nederlandse historische bronnen 9 198

Trip, Maria (1619-1683); gehuwd met Balthasar Coymans (1) en Pieter Ruysch van Waeyestein (2): 75, bijl. XI Trip, Sophia (1615-1679); gehuwd met Joan Coymans: bijl. XI Turenne, zie Latour d'Auvergne, Henri, vicomte de Turnor, Margaretha, vrouwe van Amerongen († 1700); gehuwd met Godard Adriaan van Reede van Amerongen: 5, 60, 63, 137, 160, bijl. II Tuyll van Serooskerken, Arend van, heer van Soelekerke († 1660): bijl. V Tuyll van Serooskerken, Elisabeth van († 1689); zuster van Hendrik Jacob, heer van Zuylen, gehuwd met Paul de Ia Baye, baron du Theil: 118, bijl. I Tuyll van Serooskerken, Godard Willem van, heer van Welland (1647-1708); lid van geëligeerden 1672-1674, 1702-1708, oomzegger van Godard Adriaan van Reede van Amerongen: 5, 8, 23, 26, 33, 42, 45, 58, 63, 68, 69, 76, 78, 81, 83, 89, 90, 92, 94, 98, 114, 117, 121, 122, 125, 170, 172, bijl. II, bijl. V Tuyll van Serooskerken, Hendrik van, heer van Stavenisse (1574-1616); burgemeester van Tholen: bijl. V Tuyll van Serooskerken, Hendrik Jacob van, heer van Zuylen (1642-1692); lid van Utrechtse ridderschap 1667-1692, in 1690 lid van Raad van State: 86, 93, 100, 104, 117, 118, 147, 172, bijl. I, bijl. V Tuyll van Serooskerken, Hiëronymus van, heer van Welland (1500-1571): bijl. V Tuyll van Serooskerken, Hiëronymus van, heer van Wulven (1635-1677); lid van Utrechtse ridderschap 1667-1674; oomzegger van Godard Adriaan van Reede van Amerongen: 9, 26, 55, 86, 89, 94, 105, 106, 125, bijl. II, bijl. V, bijl. VI Tuyll van Serooskerken, Jan van († 1615): bijl. V Tuyll van Serooskerken, Johan van, heer van Soelekerke († 1649): bijl. II, bijl. V Tuyll van Serooskerken, Philibert van, heer van Popkensburg en Wulven († 1661); lid van Utrechtse ridderschap: bijl. II, bijl. V Tuyll van Serooskerken, Reinoud van, heer van Stavenisse (1618-1652); lid van Utrechtse ridderschap: bijl. I, bijl. V

Utenhove, Catharina van (1591-1656); gehuwd met Godard van Reede van Nederhorst: bijl. I Utenhove, Elisabeth van († 1637); gehuwd met Ernst van Reede van Drakesteyn: bijl. I

Valckenaer, Carel, heer tot Valckenaer-Dukenburg († 1684); in 1674 lid van Utrechtse ridderschap als heer van Bottesteyn: 92, 100, 105, 117 Valckenier, Gillis (1623-1680); Amsterdams regent 1652-1680, burgemeester: 3, 114 Vaudémont, Karel IV de (1604-1675); hertog van Lotharingen 1624-1675, door Franse inval in ballingschap 1633-1662 en 1670-1675: 29, 30, 83, 85, 87 Vauguyon, graaf de la: zie Bétoulat, André de Vecht, Johan van der (1553-1626): bijl. VI Vecht, Sophia van der; gehuwd met Dirk van Alkemade van Leeuwenstein: bijl. VI

Nederlandse historische bronnen 9 Vecht, Theodora van der, vrouwe van Mijnden († 1672); gehuwd met Jasper van Lynden van Mijnden: 90, 105, bijl. VI Veen, Maria van († 1677); gehuwd met Hendrik van Nellesteyn: bijl. VII Velthuysen, Hillegonda van (* 1646); eerste vrouw van Pieter van Beeck: bijl. X Velthuysen, Lambert van (1622-1685); arts, Utrechts vroedschapslid 1667-1674: 65 Velthuysen, Margareta van († 1672); gehuwd met Susanna van der Lingen: bijl. X Velthuysen, Wernard van († 1661); rentmeester Catharijneconvent: bijl. X Verborcht, Cornelis (1645-1721); Utrechts vroedschapslid 1678-1719: bijl. X Verborcht, Peter (* 1615); wijnhandelaar, substituut-schout van stad Utrecht: bijl. X Verhoeven, Hester († 1642); tweede vrouw van Nicolaes de Goyer: bijl. VIII Verjus, Louis de, graaf van Crécy (1626-1709); Frans diplomaat, in 1671 en daarna extraordinaris envoyé in westelijk Duitsland, vervolgens gezant te Regensburg: 15, 16, 21, 24, 28, 35, 37, 38, 43, 49, 50, 51, 69 Verwey, Cornelia († 1670); tweede vrouw van Frederik van Beeck: bijl. X Vierhuysen, Elisabeth van († 1679); gehuwd met Dirk de Leeuw: bijl. IV Villiers, George, hertog van Buckingham (1628-1687); Engels politicus: 168 Vivien, Anna Elisabeth († 1673); eerste vrouw van Anthony Godin van Cockengen: bijl. XI Vivien, Antoine, heer van Buvigny (1603-1634): bijl. XI Vivien, Barbara; gehuwd met Jean Godin: bijl. XI Vivien, Elisabeth († 1663); gehuwd met Antoi-

Nederlandse historische bronnen 9 199 ne Charles Parmentier: 83, bijl. XI Vivien, Johan, heer van Muliers († 1668): bijl. XI Vivien, Nicolaas (1632-1692); pensionaris van Dordrecht: bijl. XI Vivien, Nicolas, heer van Buvigny (1559-1634): bijl. XI Vlaming van Oudtshoorn, Cornelis de, zie Oudtshoorn, Cornelis de Vlaming van Vlooswijck, Cornelis van, heer van Wulverhorst, Diemerbroek, Papencop (1601-1687); Amsterdams regent en burgemeester: 114, 120 Vlooswijck, Maria van (1598-1656); gehuwd met Everard van Weede van Dijkveld: bijl. IV Vlooswijck, Nicolaes van, heer van Papencop (1638-1674); drossaard van Muiden, baljuw van Naarden en Gooiland, sneuvelt als cornet bij Seneffe: 120, 121, bijl. II Voetius, Gisbertus (1589-1676); hoogleraar theologie aan de universiteit van Utrecht: 7, 134 Vogelaar, Sara de († 1631); gehuwd met Gerardus van der Nijpoort: bijl. VIII Volbergen, Jacob van (1613-1674); ontvangergeneraal der Unie 1667-1674: 36 Voorhout, Maria Duyst van (1662-1754); gehuwd met Frederik Adriaan van Reede van Renswoude: bijl. III Voorst, Sophia van (1560-1623); gehuwd met Johan van Wijckerslooth: bijl. VII Voort, Cornelis van der († 1674); arts, Utrechts vroedschapslid 1654-1674, burgemeester: 5, 8, 82 Vorstermans, Femina († 1661); eerste vrouw van Frederik van Beeck: bijl. X Vosbergen, Margaretha van († 1679); gehuwd met David Godin: bijl. XI Vosch, Catharina; eerste vrouw van Hendrik van Wijckerslooth: bijl. VII Vries, Cornelia de († 1667); gehuwd met Johan de Goyer: bijl. VIII

Waldeck, Georg Friedrich van (1620-1692); graaf (vorst) van Waldeck-Pyrmont en Culemborg, veldheer tegen Lodewijk XIV, medestander van Willem III: 1, 18, 49, 119, 125, 134 Walenburg, heer van, zie Weede, George Johan van Weede, Anna Maria van († 1703); gehuwd met Pieter Haack de Jong: bijl. IV Weede, Bartholomeüs van: bijl. IV Weede, Catharina Hendrina van (1686-1734); gehuwd met Hendrik Maurits van Weede van Luttike Weede: bijl. IV Weede, Everard (Bosch) van (1553-1624); procureur voor Hof van Utrecht: bijl. IV Weede, Everard van, heer van Dijkveld (1595-1665); geëligeerde: bijl. IV Weede, Everard van, heer van Dijkveld en Rateles (1626-1702); geëligeerde 1653-1673, 1677-1702, na 1682 president van Staten van Utrecht, diplomaat, vertrouwensman van Willem III: 3, 4, 5, 6, 21, 23, 25, 26, 41, 55, 74, 145, 168, 172, bijl. IV Weede, George Johan van, heer van Balgoy en Walenburg (1627-1696); broer van Everard van Weede van Dijkveld, militair: 74, 75, 96, bijl. IV Weede, Hendrik van (1631-1700); militair: bijl. IV Weede, Hendrik Maurits van, heer van Luttike Weede (1668-1726): bijl. IV

Nederlandse historische bronnen 9 Weede, Johan van (1584-1658); Utrechts vroedschapslid, burgemeester, vader van Everard van Weede van Dijkveld: 3, bijl. IV Weede, Willem van (1633-1686); Utrechts vroedschapslid 1682-1686, burgemeester: bijl. IV Weede, Wijnanda Cornelia van (1663-1727); gehuwd met Pieter Godard van Rossem van Hardenbroek: bijl. IV Weerdenburg, Catharina Johansd. van († 1596); gehuwd met Jacob van Zuylen van Nyevelt († 1588), grootmoeder van Theodora van der Vecht: 90, bijl. VI Weerdenburg, Simon van († 1676); kanunnik ten Dom, in 1671 genomineerd voor geëligeerde, achterneef van Jasper van Lynden van Mijnden: 8, 9, 83, 90, 99, 105, bijl. VI Weerdenburg, Simon Johansz. van; grootvader van Simon Walravens van Weerdenburg: 90, bijl. VI Weerdenburg, Walraven van, heer van Gansooyen († 1653): bijl. VI Wel, Catharina van der († 1664); gehuwd met Aernout van der Lingen: bijl. X Welland, heer van, zie Tuyll van Serooskerken, Godard Willem van Werkendam, heer van, zie Oem van Wijngaarden, Daniël Westerholt, familie Von; Westfaals-Oostnederlands adellijk geslacht: 5, 29 Westerholt, Hermann Otto von (± 1625-1708); ‘Obrist-leutnant’ in dienst van bisschop van Munster (1671): 38 Wettin, Albrecht von (1648-1699); zoon van

Nederlandse historische bronnen 9 200

Ernst, hertog van Gotha 1680-1699: 125, 130, 137, 143, 171 Wettin, Ernst I von (1601-1675); hertog van Saksen-Coburg-Gotha 1640-1675: 125, 171 Wettin, Johann Georg II von (1613-1680); keurvorst van Saksen 1656-1680: 112, 116, 119, 121, 127, 160, 161 Wilde, Isabella de; derde vrouw van Abraham de Goyer: bijl. VIII Winkelman, Adriana; derde vrouw van Jacob Godin: bijl. XI Winkelman, Catharina († 1704); tweede vrouw van Isaäc Godin: bijl. XI Winssen, heer van, zie Gendt, Johan van Wirtz, Paulus, baron van Orneholm (1612-1676); sinds 1668 als veldmaarschalk in dienst van de Republiek: 81, 101, 103 Witt, Anneken de; correspondentieadres van Godard Adriaan van Reede van Amerongen: 174 Witt, Cornelis de (1623-1672); Dordts regent, ruwaard van Putten, broer van Johan de Witt: 147, 156, 158, 169, 173 Witt, Johan de (1625-1672); raadpensionaris van Holland 1653-1672: 3, 6, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 20, 22, 23, 31, 39, 45, 48, 50, 70, 81, 96, 97, 129, 132, 147, 158, 166, 170, 173, 174 Witte, Otto Johann († 1677); vice-kanselier van Hannover: 34 Wittelsbach, Elisabeth von (1618-1680); dochter van de ‘Winterkoning’ Frederik V en Elisabeth Stuart, protestants abdis van Herford (1667), zuster van Sophie: 49, 145 Wittelsbach, Friedrich V von (1596-1632); keurvorst van de Palts 1610-1623, koning van Bohemen 1619-1620: 49, 145 Wittelsbach, Maximiliaan Heinrich von († 1688); aartsbisschop-keurvorst van Keulen, bisschop van Luik en Hildesheim 1650-1688: 15, 16, 18, 19, 32, 36, 43, 46, 47, 48, 69, 71, 83 Wittelsbach, Philipp Wilhelm von (1615-1690); hertog van Palts-Neuburg 1653-1690: 34, 38, 47, 71 Wittelsbach, Rupert von, prins van de Palts (1619-1682); legeraanvoerder en vlootvoogd, veelal in Engelse dienst: 145 Wittelsbach, Sophia von (1630-1714); dochter van Frederik V van de Palts, gehuwd met Ernst August van Brunswijk-Luneburg: 49 Wolfenbüttel, zie Brunswijk-Wolfenbüttel, Rudolf August hertog van Woutersz., Digna († 1616); gehuwd met Hendrik Sweers van Nellesteyn: bijl. VII Wrangel, Johann Weinmar; ritmeester: 120, 124, 134 Wttewael, Anthonia (1603-1655); gehuwd met Johan Pater: bijl. IX Württemberg, Christine Charlotte von (1645-1669); weduwe van de Oostfriese vorst Georg Christian van Cirksena († 1665): 44 Wulffen, Balthasar von; Brandenburgs edelman, ‘Kriegs-Obrist’ en geheimraad: 30 Wulffen, Dorothea von; moeder van Wolfgang Ernst von Eller en Philipp Emerhaus von Eppe: 96 Wulven, heer van, zie Tuyll van Serooskerken, Hiëronymus van Wijbrants, Johannes; Amsterdams koopman: bijl. IX

Nederlandse historische bronnen 9 Wijbrants, Lucia Johannesd. (1638-1719); gehuwd met Johan van Nellesteyn: bijl. VII, bijl. IX Wijbrants, Maria; tweede vrouw van Johan van Someren: bijl. IV, bijl. VIII Wijck, Lucretia Andriesd. van († 1684); gehuwd met Abraham van der Dussen: 52 Wijckerslooth, Clara van (1613-1664); tweede vrouw van Johan van Benthem: bijl. VII Wijckerslooth, Cornelis van (1589-1652); houtkoper, bewindhebber WIC (kamer Amsterdam): bijl. VII Wijckerslooth, Digna van (1617-1679); tweede vrouw van Cornelis Booth: 86, bijl. VII Wijckerslooth, Hendrick Roelofsz. van (1530-1602); houtkoper: bijl. VII Wijckerslooth, Hendrik van (1598-1678); Utrechts vroedschapslid 1632-1674: 66, bijl. VII Wijckerslooth, Hendrika van (1584-1636); gehuwd met Anselmus Salmius: bijl. VII Wijckerslooth, Johan van (1557-1602); houtkoper: bijl. VII Wijckerslooth, Petronella van (1583-1670); gehuwd met Willem van Nellesteyn: bijl. VII Wijhe, Maria van; gehuwd met Gerard van Reede van Saesveld: bijl. I Wylich, Adolf van (1608-1675); kanunnik St. Pieter, erfhofmeester van keurvorst van Brandenburg: 55, 57 Wylich zu Pröpsting, Dietrich Philipp von (1607-1676); Munsters militair en diplomaat, broer van Adolf: 55 Wijnands van Rozand, Cornelis; gehuwd met Jacomina Soggaerts: bijl. IV

York, hertog van, zie Stuart, Jacobus II

Nederlandse historische bronnen 9 201

IJsselstein, Maurits Lodewijk (Moritz Ludwig) van; Staats officier: 99

Zegers van Wassenhoven, Louise; gehuwd met Jan van Tuyll van Serooskerken: bijl. V Zrínyi, Peter (1621-1671); Hongaars-Kroatisch edelman, in 1670 in opstand tegen Habsburgse gezag: 35 Zuniga y Fonseca, Hara y Guzman, Juan Domingo, graaf van Monterey (1640-1716); grande van Spanje, gouverneur van Zuidelijke Nederlanden 1670-1675: 147, 158, 172 Zuylen, heer van, zie Tuyll van Serooskerken, Hendrik Jacob van Zuylen, Ernst van, heer van Natewisch († 1673); in 1671 op nominatie voor geëligeerdenverkiezing: 9, 83, 91, 106 Zuylen, Hendrik van (1630-1681); arts, Utrechts vroedschapslid 1669-1674: 68 Zuylen van de Haer, Cornelia; gehuwd met Frederik van Baexen tot Coninxvrij: bijl. VI Zuylen van Nyevelt, familie Van; Utrechts adellijk geslacht: 90 Zuylen van Nyevelt, Jacob van († 1588): bijl. VI Zuylen van Nyevelt, Margaretha van († 1636); gehuwd met Johan van der Vecht: bijl. VI Zuylen van Nyevelt, Mechteld van (1621-1699); gehuwd met Gerard van Reede van Borneval: bijl. III Zuylesteyn, heer van, zie Nassau, Frederik van Zijl, Agnes Rudolfsd. van (1633-1712); gehuwd met Gualtherus Hendriksz. van Nellesteyn: bijl. VII Zijl, Antonia Rudolfsd. van (1636-1711); gehuwd met Gualtherus Jansz. van Nellesteyn: bijl. VII

Nederlandse historische bronnen 9 202

[Stambomen]

I Van Reede 1

Nederlandse historische bronnen 9 203

II Van Reede 2

Nederlandse historische bronnen 9 204

III Van Reede 3

Nederlandse historische bronnen 9 205

IV Van Weede

Nederlandse historische bronnen 9 206

V Van Tuyll van Serooskerken

Nederlandse historische bronnen 9 207

VI Van Lynden-Van Weerdenburg-Van Renesse van Moermont-Borre van Amerongen

Nederlandse historische bronnen 9 208

VII Van Nellesteyn-Van Wijckerslooth

Nederlandse historische bronnen 9 209

VIII De Goyer-Van Someren-Van der Nijpoort

Nederlandse historische bronnen 9 210

IX Pater

Nederlandse historische bronnen 9 211

X Van Dinter-Van Beeck

Nederlandse historische bronnen 9 212

XI Godin-Vivien-Parmentier

Nederlandse historische bronnen 9