Rancune Als Iets Slechts
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Rancune als iets slechts De publieke opinie omtrent operatie Black Tulip en de annexatiekwestie 1945-1949 B.A. van Leijden, BA Masterscriptie: Geschiedenis van de internationale betrekkingen, januari 2018 Begeleider: dhr. dr. P.H. van Dam 1 Foto op voorpagina: Grenscorrectie bij Elten: NA, inv. nr. 2.24.01.03 bestanddeelnummer 903-3274 Inhoudsopgave Inleiding ..................................................................................................................................... 3 Hoofdstuk 1: Operatie Black Tulip ............................................................................................. 8 Hoofdstuk 2: De annexatiekwestie ...........................................................................................19 Conclusie .................................................................................................................................. 38 Bronnen .................................................................................................................................... 42 Bijlagen ..................................................................................................................................... 46 2 Inleiding Hoe dachten Nederlandse burgers en de politiek over buurland Duitsland, net nadat zij verpletterend verslagen werd door de geallieerden aan het einde van de Tweede Wereldoorlog? Zij hadden verschrikkelijke bezettingsjaren achter de rug en grote delen van het land en de economie waren verwoest. De rancune die er heerste jegens Duitsers maakte langzamerhand plaats voor de hechte Nederlands-Duitse banden die er vandaag de dag zijn. Diverse historici deden onderzoek naar deze fase waarin er naast revanchistische gevoelens ook nagedacht moest worden over wederopbouw en het herstel van de relaties tussen landen in Europa. Ik geef in deze inleiding een overzicht van wat er aan wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp is geschreven, mijn onderzoeksvragen en de operationalisering die ik heb gekozen voor mijn onderzoek. Uit de literatuur komen twee thema’s naar voren. Het eerste thema is revanchisme. Na vijf bezettingsjaren heerste er in Nederland een groot verlangen om Duitsland te straffen door middel van grondannexatie en herstelbetalingen. Er was consensus dat Duitsland nooit meer in staat mocht zijn om nogmaals een agressieve buitenlandse politiek te voeren.1 Aan de andere kant waren veelal politici ervan overtuigd dat Duitsland zich moest herstellen en dat Nederland, net zoals in de vooroorlogse periode, opnieuw goede economische relaties moest opbouwen met Duitsland. Horst Lademacher is heel eenduidig over deze twee houdingen. Volgens hem domineerde op inofficieel niveau het gevoel van haat, woede en verontwaardiging en op officieel niveau voerde Nederland meer een rationele koers.2 Andere historici komen met een nauwkeuriger beeld. Martijn Lak concludeert op basis van zijn onderzoek naar de economische relaties tussen beide buurlanden dat al tijdens de oorlog de meeste politici overtuigd waren van het belang om snel weer goede relaties op te bouwen.3 Toch noemt Lak het beleid van de eerste naoorlogs regering ‘ambivalent en niet besluitvaardig’.4 Deze mening wordt gedeeld door Friso Wielenga, die beweert dat tot 1947 er geen coherente politiek was. Naast het streven naar betere banden werden er ook een aantal anti-Duitse maatregelen voorbereid en uitgevoerd zoals de vermindering van het aantal lesuren Duits op scholen en de verwijdering van Duitsers uit Nederland.’5 Net als Lak en Wielenga beschrijft M.D. Boogaarts het gebrek aan samenhang in het Nederlandse buitenlandse beleid. Hij komt met het voorbeeld dat er aan de ene kant werd gepleit voor de annexatie van Duitse gebieden en de uitzetting van Duitsers uit Nederland en aan de andere kant in 1947 een kabinetsbesluit werd genomen om Duitse technische en wetenschappelijke experts naar Nederland te halen om bepaalde industrieën te helpen ontwikkelen.6 Volgens Chris van der Heijden verschoven de Nederlandse visies op Duitsland. Eerst waren de argumenten gebaseerd op angst voor een wederopstanding van een sterk Duitsland. Onder druk van de opkomende Koude Oorlog verschoven deze visies naar het ontwikkelen van een sterke Duitse staat. Toch bleef volgens NIPO-onderzoek de stemming negatief tegen Duitsers. In 1947 koesterde nog 53 procent van de ondervraagden negatieve gevoelens jegens de Duitsers. Een jaar later in 1948 daalde dit naar 50 procent. Maar in de jaren vijftig werd dit 1 F. Wielenga, Van vijand tot bondgenoot. Nederland en Duitsland na 1945 (Amsterdam 1999), 19-21 2 H. Lademacher, Zwei ungleiche Nachbarn. Wege und Wandlungen der deutsch-niederländischen Beziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Darmstadt 1990), 194-195 3 M. Lak, Tot elkaar veroordeeld. De Nederlands-Duitse economische betrekkingen tussen 1945-1957, (Hilversum 2015), 30 4 Ibidem, 88 5 Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 39-40 6 M. D. Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950’ in: J.W.F. Wielenga (ed.), De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945-1995 (Den Haag 1996), 12-13 3 aantal flink minder; nog maar 30 procent in 1953. In de eerste jaren na de bezetting plaatsten de kranten veel akkefietjes tussen Nederland en Duitsland, zoals grensincidenten in Drenthe, en of de door de Britten geschonken dieren uit de dierentuin van Paderborn aan het Amsterdamse Artis teruggegeven zouden moeten worden.7 De scheidslijnen waarin de samenleving was geordend voor de oorlog werd volgens Ido de Haan grotendeels voortgezet na de oorlog met de oorlog slechts als onderbreking. Weliswaar streefde een ‘substantieel aantal leden van de elite’ naar doorbreking van de vooroorlogse segregatiestructuur. 8 Deze ‘doorbraak’ strandde volgens De Haan al snel na het einde van de oorlog.9 Er was kritiek op de vooroorlogse partijstructuur, die te verdeeld werd of zoals dat werd genoemd een ‘hokjesgeest bevatte’. De terugkeer naar de politieke vooroorlogse indeling was niet vanzelfsprekend. Volgens Nele Beyens waren er net na de oorlog dan ook weinig partijpolitieke activiteiten.10 De PvdA was een partij die opgericht werd met het doel een doorbraakpartij te zijn waarin sociaaldemocraten, progressieve liberalen, protestanten en katholieken een sociaal progressieve eenheidspartij vormden. De oprichting van de PvdA kon niet voorkomen dat het vooroorlogse politieke bestel niet terugkeerde. De grote confessionele keerden terug alsook de Communistische Partij Nederland (CPN).11 Op politiek gebied stonden de partijen Partij van de Arbeid (PvdA) en de Katholieke Volkspartij (KVP), vanaf 1946 coalitiegenoten in het kabinet Beel I, diverse keren tegenover elkaar als het om de kwesties omtrent de toekomst van Duitsland ging. De KVP was, samen met de andere confessionele partij, de Anti Revolutionaire Partij (ARP) groot voorstander van de annexatieplannen. De PvdA vond echter dat Nederland zich zou moeten richten op het opbouwen van een democratisch en economisch gezond Duitsland. Volgens Boogaarts bestond er een verschil in opvatting in de verschillende zuilen. Zo waren mensen in de socialistische zuil voornamelijk tegen de annexatieplannen, waren protestanten en liberalen terughoudend en was men in de katholieke zuil positief over annexatie. De Nederlandse bevolking was echter zeer verdeeld over de annexatie. Uit een enquête net na de oorlog bleek dat 55 procent tegen annexatie was en 45 procent voor was.12 Het begrip verzuiling heeft een aantal keren tot begripsverwarring geleid. Want moet men verzuiling interpreteren als een starre indeling van de samenleving tussen 1890 en 1970 of is het meer een dynamisch begrip? Huub Wijfjes maakt een onderscheid tussen zware en lichte gemeenschappen. Dit onderscheid, mede gedefinieerd door Peter van Dam, houdt in dat de zware gemeenschappen een netwerk van organisaties op basis van herkenbare normen en waarden zijn die de leden enigszins verplicht moesten aanhangen. De lichte gemeenschappen contrasteren hiermee aangezien deze in mindere mate verplichtingen kennen. De prostestanten en katholieken zouden in deze indeling tot de zware gemeenschappen gerekend kunnen worden en de sociaaldemocraten en de liberalen tot de lichte gemeenschappen.13 Al zou men bij de protestanten door de onderlinge verdeeldheid moeten spreken van meerdere zware gemeenschappen. Volgens Wijfjes leidde de in de negentiende eeuw opgekomen massapers tot een greep van de politiek-maatschappelijke gemeenschappen op de inhoud van de media. Deze greep werd gedaan door het starten van eigen kranten zoals De Tijd die door 7 C. van der Heijden, Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (Amsterdam/Antwerpen) 2011, 239,240 8 I de Haan, Na de ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995 (Amsterdam 1997) 96, 97 9 Ibidem, 57 10 N. Beyens, Overgangspolitiek. De strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2009) 222, 223 11 Ibidem, 230 12 Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland’, 19 13 H. Wijfjes, Media, zuilen en pacificatie: een dynamisch historische relatie, 4 4 Abraham Kuiper werd opgericht en Het Volk door Pieter Jelles Troelstra. De politieke commentators werden gerekruteerd uit de eigen kringen. Wat hieruit voorkwam was meer dan een pacificerende houding in conflicten en de bevestiging van de eigen ideologische identiteit. Er was dikwijls felle bestrijding van andere groepen en opvattingen die aanwezig waren in de andere gemeenschappen. De media hielden zich volgens Wijfjes voornamelijk bezig met agendasetting,