Rancune als iets slechts

De publieke opinie omtrent operatie Black Tulip en de annexatiekwestie 1945-1949

B.A. van Leijden, BA Masterscriptie: Geschiedenis van de internationale betrekkingen, januari 2018 Begeleider: dhr. dr. P.H. van Dam

1

Foto op voorpagina: Grenscorrectie bij Elten: NA, inv. nr. 2.24.01.03 bestanddeelnummer 903-3274

Inhoudsopgave

Inleiding ...... 3 Hoofdstuk 1: Operatie Black Tulip ...... 8 Hoofdstuk 2: De annexatiekwestie ...... 19 Conclusie ...... 38 Bronnen ...... 42 Bijlagen ...... 46

2

Inleiding

Hoe dachten Nederlandse burgers en de politiek over buurland Duitsland, net nadat zij verpletterend verslagen werd door de geallieerden aan het einde van de Tweede Wereldoorlog? Zij hadden verschrikkelijke bezettingsjaren achter de rug en grote delen van het land en de economie waren verwoest. De rancune die er heerste jegens Duitsers maakte langzamerhand plaats voor de hechte Nederlands-Duitse banden die er vandaag de dag zijn. Diverse historici deden onderzoek naar deze fase waarin er naast revanchistische gevoelens ook nagedacht moest worden over wederopbouw en het herstel van de relaties tussen landen in Europa. Ik geef in deze inleiding een overzicht van wat er aan wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp is geschreven, mijn onderzoeksvragen en de operationalisering die ik heb gekozen voor mijn onderzoek. Uit de literatuur komen twee thema’s naar voren. Het eerste thema is revanchisme. Na vijf bezettingsjaren heerste er in Nederland een groot verlangen om Duitsland te straffen door middel van grondannexatie en herstelbetalingen. Er was consensus dat Duitsland nooit meer in staat mocht zijn om nogmaals een agressieve buitenlandse politiek te voeren.1 Aan de andere kant waren veelal politici ervan overtuigd dat Duitsland zich moest herstellen en dat Nederland, net zoals in de vooroorlogse periode, opnieuw goede economische relaties moest opbouwen met Duitsland. Horst Lademacher is heel eenduidig over deze twee houdingen. Volgens hem domineerde op inofficieel niveau het gevoel van haat, woede en verontwaardiging en op officieel niveau voerde Nederland meer een rationele koers.2 Andere historici komen met een nauwkeuriger beeld. Martijn Lak concludeert op basis van zijn onderzoek naar de economische relaties tussen beide buurlanden dat al tijdens de oorlog de meeste politici overtuigd waren van het belang om snel weer goede relaties op te bouwen.3 Toch noemt Lak het beleid van de eerste naoorlogs regering ‘ambivalent en niet besluitvaardig’.4 Deze mening wordt gedeeld door Friso Wielenga, die beweert dat tot 1947 er geen coherente politiek was. Naast het streven naar betere banden werden er ook een aantal anti-Duitse maatregelen voorbereid en uitgevoerd zoals de vermindering van het aantal lesuren Duits op scholen en de verwijdering van Duitsers uit Nederland.’5 Net als Lak en Wielenga beschrijft M.D. Boogaarts het gebrek aan samenhang in het Nederlandse buitenlandse beleid. Hij komt met het voorbeeld dat er aan de ene kant werd gepleit voor de annexatie van Duitse gebieden en de uitzetting van Duitsers uit Nederland en aan de andere kant in 1947 een kabinetsbesluit werd genomen om Duitse technische en wetenschappelijke experts naar Nederland te halen om bepaalde industrieën te helpen ontwikkelen.6 Volgens Chris van der Heijden verschoven de Nederlandse visies op Duitsland. Eerst waren de argumenten gebaseerd op angst voor een wederopstanding van een sterk Duitsland. Onder druk van de opkomende Koude Oorlog verschoven deze visies naar het ontwikkelen van een sterke Duitse staat. Toch bleef volgens NIPO-onderzoek de stemming negatief tegen Duitsers. In 1947 koesterde nog 53 procent van de ondervraagden negatieve gevoelens jegens de Duitsers. Een jaar later in 1948 daalde dit naar 50 procent. Maar in de jaren vijftig werd dit

1 F. Wielenga, Van vijand tot bondgenoot. Nederland en Duitsland na 1945 ( 1999), 19-21 2 H. Lademacher, Zwei ungleiche Nachbarn. Wege und Wandlungen der deutsch-niederländischen Beziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Darmstadt 1990), 194-195 3 M. Lak, Tot elkaar veroordeeld. De Nederlands-Duitse economische betrekkingen tussen 1945-1957, (Hilversum 2015), 30 4 Ibidem, 88 5 Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 39-40 6 M. D. Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950’ in: J.W.F. Wielenga (ed.), De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945-1995 (Den Haag 1996), 12-13 3 aantal flink minder; nog maar 30 procent in 1953. In de eerste jaren na de bezetting plaatsten de kranten veel akkefietjes tussen Nederland en Duitsland, zoals grensincidenten in Drenthe, en of de door de Britten geschonken dieren uit de dierentuin van Paderborn aan het Amsterdamse Artis teruggegeven zouden moeten worden.7 De scheidslijnen waarin de samenleving was geordend voor de oorlog werd volgens Ido de Haan grotendeels voortgezet na de oorlog met de oorlog slechts als onderbreking. Weliswaar streefde een ‘substantieel aantal leden van de elite’ naar doorbreking van de vooroorlogse segregatiestructuur. 8 Deze ‘doorbraak’ strandde volgens De Haan al snel na het einde van de oorlog.9 Er was kritiek op de vooroorlogse partijstructuur, die te verdeeld werd of zoals dat werd genoemd een ‘hokjesgeest bevatte’. De terugkeer naar de politieke vooroorlogse indeling was niet vanzelfsprekend. Volgens Nele Beyens waren er net na de oorlog dan ook weinig partijpolitieke activiteiten.10 De PvdA was een partij die opgericht werd met het doel een doorbraakpartij te zijn waarin sociaaldemocraten, progressieve liberalen, protestanten en katholieken een sociaal progressieve eenheidspartij vormden. De oprichting van de PvdA kon niet voorkomen dat het vooroorlogse politieke bestel niet terugkeerde. De grote confessionele keerden terug alsook de Communistische Partij Nederland (CPN).11 Op politiek gebied stonden de partijen Partij van de Arbeid (PvdA) en de Katholieke Volkspartij (KVP), vanaf 1946 coalitiegenoten in het kabinet Beel I, diverse keren tegenover elkaar als het om de kwesties omtrent de toekomst van Duitsland ging. De KVP was, samen met de andere confessionele partij, de Anti Revolutionaire Partij (ARP) groot voorstander van de annexatieplannen. De PvdA vond echter dat Nederland zich zou moeten richten op het opbouwen van een democratisch en economisch gezond Duitsland. Volgens Boogaarts bestond er een verschil in opvatting in de verschillende zuilen. Zo waren mensen in de socialistische zuil voornamelijk tegen de annexatieplannen, waren protestanten en liberalen terughoudend en was men in de katholieke zuil positief over annexatie. De Nederlandse bevolking was echter zeer verdeeld over de annexatie. Uit een enquête net na de oorlog bleek dat 55 procent tegen annexatie was en 45 procent voor was.12 Het begrip verzuiling heeft een aantal keren tot begripsverwarring geleid. Want moet men verzuiling interpreteren als een starre indeling van de samenleving tussen 1890 en 1970 of is het meer een dynamisch begrip? Huub Wijfjes maakt een onderscheid tussen zware en lichte gemeenschappen. Dit onderscheid, mede gedefinieerd door Peter van Dam, houdt in dat de zware gemeenschappen een netwerk van organisaties op basis van herkenbare normen en waarden zijn die de leden enigszins verplicht moesten aanhangen. De lichte gemeenschappen contrasteren hiermee aangezien deze in mindere mate verplichtingen kennen. De prostestanten en katholieken zouden in deze indeling tot de zware gemeenschappen gerekend kunnen worden en de sociaaldemocraten en de liberalen tot de lichte gemeenschappen.13 Al zou men bij de protestanten door de onderlinge verdeeldheid moeten spreken van meerdere zware gemeenschappen. Volgens Wijfjes leidde de in de negentiende eeuw opgekomen massapers tot een greep van de politiek-maatschappelijke gemeenschappen op de inhoud van de media. Deze greep werd gedaan door het starten van eigen kranten zoals De Tijd die door

7 C. van der Heijden, Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (Amsterdam/Antwerpen) 2011, 239,240 8 I de Haan, Na de ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945-1995 (Amsterdam 1997) 96, 97 9 Ibidem, 57 10 N. Beyens, Overgangspolitiek. De strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2009) 222, 223 11 Ibidem, 230 12 Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland’, 19 13 H. Wijfjes, Media, zuilen en pacificatie: een dynamisch historische relatie, 4 4

Abraham Kuiper werd opgericht en Het Volk door Pieter Jelles Troelstra. De politieke commentators werden gerekruteerd uit de eigen kringen. Wat hieruit voorkwam was meer dan een pacificerende houding in conflicten en de bevestiging van de eigen ideologische identiteit. Er was dikwijls felle bestrijding van andere groepen en opvattingen die aanwezig waren in de andere gemeenschappen. De media hielden zich volgens Wijfjes voornamelijk bezig met agendasetting, priming (het bepalen van de kwaliteit waarop partijen en politici beoordeeld kunnen worden) en framing (het bepalen van de manier waarop de lezers over bepaalde onderwerpen zouden moeten nadenken).14 De actieve beïnvloeding door de zuilstructuur is ook onderschreven door Blom die hierover schreef: ‘Naast de overheidspropaganda waren het immers boven alles de oproepen door of namens de elites van de zuilen via de eigen communicatiekanalen, die tot de gewenste, namelijk zowel actieve als tot incassering bereide, houding van de bevolking konden bijdragen.’ Kranten zouden via deze optiek gezien kunnen worden als spreekbuizen van de politieke partijen. Over de keuze over het wel of niet overnemen van het begrip verzuiling kom ik later op terug in deze inleiding.15 In bijlage 1 staat een overzicht van de zes grootste Nederlandse dagbladen naar oplage in 1946. Voor mijn onderzoek vind ik het belangrijk om niet de kranten te selecteren op basis van ideologische achtergrond. Hiermee zou ik anders al van tevoren vaststellen dat de verzuilingstructuur een valide indeling was van de Nederlandse samenleving op dat moment. In 1988 werd dit echter wel gedaan in de doctoraalscriptie van R.O. Struijs. Struijs vond dat hij hiermee een goede ‘representatie’ gaf van de landelijke dagbladen.16 Ik kies er daarentegen voor om de vijf kranten te onderzoeken met de grootste oplages: Het Vrije Volk, Trouw, Het Parool, De Volkskrant en De Waarheid. Op deze manier hoop ik een goed beeld te krijgen van wat een aanzienlijk deel van de krantlezende bevolking aan opinies en berichtgeving te lezen kreeg. Struijs deed overigens ook onderzoek naar enkele lokale noordelijke en zuidelijke kranten. Helaas zegt Struijs niet waarom hij specifiek voor deze dagbladen gekozen heeft. Aangezien ik een langere periode onderzoek, 1945 tot 1949 in plaats van 1945 tot 1946, en daarnaast de pamfletten bestudeer, heb ik vanuit praktische redenen besloten om geen regionale kranten te onderzoeken. Ik ben mij ervan bewust dat voor de volledigheid dit voor toekomstig onderzoek wel gewenst is. Personderzoeker Maarten Snijder schreef bijvoorbeeld: ‘Evenals de weekbladen zagen de dagbladen de belangstelling van het publiek na 1945 verminderen. […] Toen de kranten omvangrijker werden en de prijzen stegen begonnen steeds meer mensen een krant te lezen en vaak was dat dan nog het teruggekomen oude bekende regionale dagblad, bezorgd door vaak de oude bezorgers.’17 Er zal daarom ook omvangrijker onderzoek nodig zijn op basis van een grote selectie aan regionale dagbladen. Belangrijk is op te merken dat het publieke debat en de publieke opinie niet verward moeten worden met de mening van het volk. Dit om te voorkomen dat dit onderzoek verkeerd geïnterpreteerd zal worden. De mening van het volk staat weliswaar in direct contact met de publieke opinie, maar toch dienen deze begrippen uit elkaar gehaald te worden. De meningen van publicisten en journalisten kunnen bovendien afwijken van wat uit enquêteonderzoeken naar voren zou kunnen komen. Historisch onderzoek naar de mening van het volk in een bepaalde periode is praktisch onuitvoerbaar. Hij of zij kan zich enkel beroepen op mogelijk in het verleden gehouden enquêteonderzoeken. Maar deze zullen niet of nauwelijks tot kwalitatieve antwoorden kunnen leiden. Interessanter is daarom te onderzoeken wat er in het

14 Wijfjes, Media, zuilen en pacificatie: een dynamisch historische relatie, 10 15 J.C.H., Blom, ‘Jaren van tucht en ascese: enige beschouwingen over de stemming in herrijzend Nederland (1945-1950)’, in: BMGN - Low Countries Historical Review 96:2 (1981), 315 16 R.O. Struijs, Het annexatie-vraagstuk Nederland 1945-1946. De openbare discussie over de noodzaak van gebiedsuitbreiding, doctoraalscriptie (Amsterdam 1988), 16 17 M. Snijder, De Nederlandse krant 1618-1978, Van ‘nieuwstydinghe’ tot dagblad (Baarn 1979), 338 5 verleden gepubliceerd is aan meningen. Het is arbitrair om Tweede Kamerdebatten te scharen onder het publieke debat. Idealiter zou de Tweede Kamer een verlengstuk moeten zijn van het publieke debat. Door de vervlechting tussen Kamer en kabinet door het partijstelsel zou men zich kunnen afvragen of het Kamerdebat een ultieme uiting is van het publieke debat. Het gaat mij echter te ver om in termen te schrijven als elite en volk. Deze termen zijn te onnauwkeurig om een complexe historische werkelijkheid te kunnen verklaren. Toch zijn Kamerdebatten net als de publieke opinie nauw vervlochten met het publieke debat. Aangezien de Kamerdebatten over het onderwerp verschillende keren onderzocht zijn en het publieke debat nauwelijks, ligt mijn focus voornamelijk op het publieke debat. Om tot een eigen operationalisering voor het onderzoek te komen heb ik eerst gekeken hoe de historici van de sleutelpublicaties te werk zijn gegaan. Friso Wielenga constateert dat er in 1999 nog weinig geschreven was over de bilaterale verhouding tussen Nederland en Duitsland. Hij heeft dit gat gevuld met een analyse van veel archiefmateriaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, parlementaire stukken en ministerraadnotulen. Dit heeft hij naar eigen zeggen aangevuld met beschouwingen uit dag- en weekbladen. Wielenga maakte ook gebruik van Duits soortgelijk materiaal.18 Hij koos drie politieke zwaartepunten die hij onderzocht. Eerste was de Nederlandse visies op de Duitse kwestie en de plaats die het nieuwe Duitsland zou moeten innemen in het Europese en Atlantische raamwerk. Tweede was de politieke relatie tussen Den Haag en Bonn in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Derde zwaartepunt was de ontwikkeling van de politiek-psychologische verstandhouding. Deze drie zwaartepunten zijn in chronologische volgorde weergegeven in Van vijand tot bondgenootschap. In plaat van de strikt chronologische aanpak van Wielenga, maakt Lak gebruik van een thematische aanpak en brengt bij elk thema chronologie aan. Hij haalt hierbij Hans Righart aan om dit te illustreren met het citaat: ‘Historici zijn beeldhouwers van de vormeloze Tijd’. De kunst hiervan is om de geschiedenis op te delen in herkenbare brokken. In de ogen van Lak maakt zo’n opdeling het mogelijk om het verleden te onderzoeken op samenhang. Wat sterk naar voren komt in zijn onderzoek is het onderzoeken van een mogelijke uniciteit in de bilaterale economische verhoudingen. Waarbij hij onderwerpen als wederkerigheid benoemd en de vergelijking maakt met de bilaterale verhoudingen van Duitsland met andere buurlanden. Het bronnencorpus van Lak vertoont een goede variatie tussen Nederlandse en Duitse literatuur en overheidspublicaties. Wel zijn er weinig opiniestukken, parlementaire bronnen en krantenartikelen gebruikt. Een andere auteur van een sleutelpublicatie, Lademacher, brengt met zijn boek de betrekkingen in de negentiende en twintigste eeuw tussen Duitsland en Nederland in kaart. Slechts enkele paragrafen van zijn laatste hoofdstuk waarin de relaties van de ‘Nachkriegszeit’ behandeld worden zijn relevant voor mijn onderzoek. Als bronnencorpus voor deze paragrafen maakt hij gebruik van het eerdere werk van Wielenga en Nederlands- en Duits overheidsmateriaal. Hij koos hier dezelfde operationalisering als Wielenga, maar dan beknopter. Boogaarts geeft de politieke ontwikkeling van het thema uitvoeriger weer. Bijna elke overheidscommissie die zich met de toekomst van het verslagen buurland bezighield werd uitgebreid chronologisch door Boogaarts beschreven. Hij heeft hier voornamelijk primaire bronnen voor gebruikt. Onderdelen van dit bronnencorpus bevatten de Handelingen uit de Tweede Kamer, wetsontwerpen, commissieverslagen etc. Hij gebruikt nauwelijks krantenartikelen. In mijn onderzoek zal ik grotendeels de operationalisering van Lak overnemen, omdat ik mij goed kan vinden in zijn stelling dat het opdelen van de geschiedenis in herkenbare

18 Wielenga, Van vijand tot bondgenoot, 15 6 brokken een ideaal instrument is om het verleden te analyseren, interpreteren en te presenteren. Ik wil mijn deelvragen dan ook thematisch chronologisch beschrijven. De auteurs van de sleutelpublicaties bestudeerden voornamelijk hoe het kabinet handelde in deze bilaterale kwesties. Het publieke debat werd daarin als beïnvloedende factor gezien, om daarmee de houding van het kabinet te begrijpen. Het onderzoek naar het publieke debat is daarmee van onderliggend belang ten opzichte van het overheidsbeleid. In mijn onderzoek wil ik dit omdraaien en het publieke debat centraal stellen. Hiermee hoop ik erachter te komen hoe de verschillende groepen in het publieke debat acteerden en hoe deze verschillen in opvattingen tussen groepen verklaard kunnen worden. Ik kies nadrukkelijk voor het woord groepen en niet voor het woord zuilen. Er is teveel a pari, zoals bij Wielenga en Boogaarts, vanuit de zuilenstructuur beredeneerd in het onderzoek over de Nederlandse houding ten opzichte van Duitsland net na de Tweede Wereldoorlog. Het is noodzakelijk om de verzuilingsstructuur niet a pari over te nemen maar kritisch te bejegenen. Voor mijn onderzoek zal ik gebruik maken van kranten en van pamfletten. De pamfletten wil ik bestuderen op basis van de indeling die Maarten J. Van Heems heeft gemaakt over de verschenen pamfletten over de annexatiekwestie. De eerste hoofdstroom waren de pamfletten die zich uitspraken voor de annexatie. Het merendeel van de verschenen pamfletten kunnen hieronder geplaatst worden. De tweede hoofdstroming bevat de anti-annexatie pamfletten. De derde hoofdstroom zijn de neutrale pamfletten.19 Ik wil de diverse standpunten van deze pamfletten naar voren brengen en analyseren. Door de relevante literatuur bestudeerd te hebben ben ik erachter gekomen dat het publieke debat nog niet grondig is onderzocht en daarom wil ik onderzoeken in hoeverre de visies op het verslagen buurland Duitsland verschoven in de jaren 1945-1949. Zoals ik al beschreven heb wil ik deze vraag onderzoeken aan de hand van het publieke debat over operatie Black Tulip en het publieke debat over de annexatiekwestie. Operatie Black Tulip vond direct plaats na de capitulatie van Duitsland en onderzoek hiernaar kan interessante inzichten opleveren. Het andere thema; de annexatiekwestie, is relevant omdat de annexatiekwestie één van de belangrijke onderwerpen was in het thema van de Nederlandse visie op het verslagen buurland. In elke publicatie wordt dit onderwerp namelijk besproken.

19 M.J. Heems, Hoog spel met een slechte afloop, doctoraalscriptie (Amsterdam 2003), 43, 44 7

Hoofdstuk 1 Operatie Black Tulip In tegenstelling tot het publieke debat dat beschreven staat in het tweede hoofdstuk, kende het publieke debat over Operatie Black Tulip minder duidelijke voor- en tegenstanders. Geen enkele van de door mij bestudeerde kranten toonde zich fel tegen de uitzettingen. Het debat was namelijk op te splitsen in een groep die voor de uitzettingen waren en een groep die kritisch op de uitzettingen waren. De groep die achter de uitzettingen stond maakte gebruik van argumentatie met de thema’s veiligheid en revanchisme, tegenover rechtvaardigheid en ethiek wat door de critici gebruikt werd. Dat er revanchistische gevoelens heersten ten opzichte van Duitsland in de Nederlandse politiek blijkt uit het voorstel van de minister van Justitie, , om alle Duitsers die in Nederland woonden uit te zetten. Kolfschoten stelde in augustus 1945 een nota op aan de hand van de vraag hoe er gehandeld moest worden ten opzichte van Duitsers, nadat enkele burgers zelf het initiatief naar zich toe hadden getrokken en er verzoeken binnen kwamen voor de vrijlating van geïnterneerde Duitse dienstmeisjes.20 Het ging niet enkel over de mensen die deel hadden uitgemaakt van het Duitse bezettingsregime, maar om alle Duitsers. De codenaam voor deze operatie was Black Tulip. Het behelsde de uitzetting van vijfentwintigduizend Duitsers.21 De Duitsers zouden volgens dit plan in omgekeerde volgorde van binnenkomst in Nederland uitgezet worden naar Duitsland. De eerste groep die aan de beurt was waren de mensen die tijdens de Duitse bezettingsjaren naar Nederland waren gekomen, zoals nazi’s en Duitse werkkrachten. Vervolgens zouden de mensen die tussen 1933 en 1940 Nederland binnenkwamen worden uitgezet. Dit waren met name politieke vluchtelingen van het Duitse nationaalsocialistische regime, waaronder ook joden, en dienstbodes. De overige waren de mensen die voor 1933 naar Nederland waren gekomen zoals veel Duitse mijnbouwers, arbeiders die in de grensregio werkten of in de handel actief waren, bijvoorbeeld in steden zoals Amsterdam of Rotterdam.22 Het idee om Duitsers uit te zetten leefde al bij de regering in ballingschap in Londen.23 Hier werden enkele ‘terugkeerbesluiten’ genomen wat als rechtsgrond moest dienen om spoedig actie te kunnen ondernemen als Nederland bevrijd was. Toen Nederland pas net bevrijd was werden er al Duitsers opgepakt. De instructies van het Militair Gezag waren onduidelijk. Toch was er nooit een instructie geweest om alleen Duitsers op te pakken vanwege het feit dat zij Duits waren. Door het gebrek aan duidelijke richtlijnen en informatievoorzieningen werden sommige Duitsers weer vrijgelaten. Wat weer nieuwe problemen opleverde, want vaak waren hun woningen alweer ingenomen door nieuwe bewoners. Op 21 augustus besprak het kabinet de kwestie. Op basis van deze bespreking werd er een vreemdelingencirculaire uitgevaardigd, waarin stond dat alle Duitsers het land uit moesten met enkele uitzonderingen. Vluchtelingen van het nationaalsocialisme, mensen waarvan het in het Nederlands belang zou zijn te blijven, mensen die ‘voor en tijdens de bezetting zich als oprechte vrienden van het Nederlandse volk hebben gedragen’ en mensen die deel namen aan het Nederlands binnenlands verzet mochten blijven.24 De circulaire zorgde voor verschillende problemen. Hoe kon de Rijksvreemdelingendienst, die belast was met de

20 M. D. Boogaarts, ‘'Weg met de Moffen'. De uitwijzing van Duitse ongewenste vreemdelingen uit Nederland na 1945’ in: J.W.F. Wielenga (red.), De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945-1995 (Den Haag 1996), 1 21 Wielenga. Van vijand tot bondgenoot, 31-32 22 Boogaarts, 'Weg met de Moffen', 1 23 J. Maartensdijk en Y. Nijland, Operatie Black Tulip. De uitzetting van Duitse burgers na de oorlog (Amsterdam 2009), 102 24 Ibidem, 60-63 8 taak, beoordelen of iemand een oprechte vriend van Nederland was? Daarnaast was er amper plaats in Nederland om mensen te verzamelen. Al in september 1945 vertelden verschillende ambtenaren aan Kolfschoten dat de geallieerde bezettingsmachten in Duitsland niet enthousiast waren over het plan. Zij vreesden dat het plan gekopieerd zou worden door andere voormalig door Duitsland bezette landen en dat dit tot verdere ontwrichting zou leiden in de Duitse bezettingszones, zoals gebrek aan woonruimte en voedselvoorziening.25 De Waarheid was in eerste instantie kritisch op de uitzettingen. Weliswaar verzette het zich er niet tegen maar toch uitte het kritiek op basis van een eigen gevoel van rechtvaardig over hoe de uitzettingen werden uitgevoerd. De krant berichtte over het probleem dat sommige antifascisten dezelfde behandelingen kregen als nazi’s. De nazistische wetgeving waardoor Duitse Joden en politieke emigranten stateloos werden gemaakt is teruggedraaid waardoor deze mensen weer de Duitse nationaliteit kregen. ‘De Rijksduitsers dienen zich te melden bij de Vreemdelingenpolitie. Alweer terecht, maar de staatlozen, de antifascisten, staan thans in een rij met nazi’s op hun beurt te wachten. Hun vrees, tezamen met hun doodsvijanden in een kamp geïnterneerd te worden, is niet denkbeeldig. Het is reeds gebeurd, o.m. zijn er in Vught opgesloten.’ Dit probleem gold ook voor de huwelijken die met Duitsers gesloten waren na 10 mei 1940. Er waren volgens de krant bijvoorbeeld veel huwelijken gesloten met Duitse antifascisten die samen met Nederlandse vrijheidsstrijders vochten en er waren huwelijken met Duitse meisjes die Nederlandse vluchtelingen uit de concentratiekampen hielpen ontsnappen. De krant meldde enkele schrijnende gevallen van een stateloze Joodse man die vijf jaar lang voor de geallieerden meegevochten heeft en over de Joden die nog in kampen opgesloten zaten op Nederlands grondgebied. Daarnaast bood de organisatie ‘Volksherstel’ geen steun aan stateloze onderduikers en voor de Nederlandse vrouwen die getrouwd waren met de ‘z.g. Hollandduitsers’. 26 De krant ging in het artikel verder over de positie van de staatlozen. De staatlozen die terugkeerden uit Theresienstadt hadden moeilijkheden bij de Nederlandse grens en kregen namelijk geen hulppakket. Volgens de krant zijn de voorbeelden van de ‘tragedies en drama’s’ nog wel uit te breiden. De oorzaak van dit alles lag bij de beschikking die de minister van Justitie had getroffen op 20 april 1945, waarin hij besloot de stateloze die voorheen Duits was, als Duitser aan te duiden. ‘Wij hebben geen behoefte aan de aanwezigheid van Duitsers in ons land, die getoond hebben de verleende gastvrijheid te misbruiken. zij dienen geïnterneerd, gestraft of uitgeleid te worden. Maar evenmin hebben wij behoefte aan ministeriële beschikkingen, die geen onderscheid weten te maken tussen fascisten en anti-fascisten.’ De krant riep daarom ook op om met nieuwe verordeningen te komen die de Duitse antifascisten niet als Duitse antifascisten te behandelen.27 Het Parool is een sociaaldemocratische krant uit Amsterdam die tijdens de bezetting een sociaaldemocratische verzetskrant was. Na de oorlog werd het redactiewerk voortgezet. Net zoals De Waarheid was ook Het Parool kritisch over de uitzettingen op basis van een rechtvaardigheidsgevoel. Over de kwestie omtrent operatie Black Tulip vond de krant dat het terecht was dat er Duitsers werden uitgezet. Wel benadrukte de krant dikwijls dat het van belang was een goed onderscheid te maken tussen de Duitsers die moeten worden uitgewezen en welke er konden blijven. Een voorbeeld hiervan was een artikel uit juni 1946 waarin een reactie stond op een artikel uit de krant: De nieuwe Nederlander. Er stond dat er ‘geassimileerde’ Duitsers die de Nederlandse zaak steunden en zich tegen het

25 Boogaarts, 'Weg met de Moffen', 2, J. Maartensdijk en Nijland, Operatie Black Tulip, 63 26 ‘Statenlozen op een lijn met Nazi’s’, De Waarheid, 26 juni 1945, aangezien bij de meeste krantenartikelen de auteur onbekend is heb ik vanuit synthetische overwegingen besloten om enkel de auteur te benoemen als deze bekend is. 27 Ibidem 9 nationaalsocialisme uitspraken. De krant noemde het daarom ook ‘een schromelijke onrechtvaardigheid’ dat deze mensen Nederland zijn uitgezet. Dit moest daarom voorkomen worden door per individu een onderzoek in te stellen om zulke situaties te voorkomen.28 De krant bleef kritisch. Dit blijkt uit een artikel dat op 7 augustus 1945 gepubliceerd werd. Hierin berichtte de krant dat het Bureau van de Vreemdelingenpolitie in Amsterdam een lijst heeft opgemaakt van Duitsers die verwijderd zullen worden uit Nederland. Op een zaterdagnacht waren al zeshonderd arrestaties verricht.29 De krant vond dat Duitse antifascisten niet gelijk behandeld moesten worden als Duitsers die bijgedragen hebben aan het bezettingsregime. Er was tijdens de oorlog de illegale ‘Vereeniging van Duitsche en Statenlooze Anti-facisten’ actief in Nederland. De krant schreef: ‘Het zou echter maar een halve waarheid zijn, indien wij erover zouden zwijgen, dat er binnen het Duitsche volk krachten waren en zijn, die zich nooit met het facisme hebben verzoend, die een strijd op leven en dood hebben gevoerd tegen het regiem, dat de donkerste middeleeuwen met de modernste techniek verenigde.’ Volgens de krant werd deze strijd zowel in Duitsland als in landen buiten Duitsland gevoerd. Zo zijn er veel van dit soort Duitsers ter dood veroordeeld en in concentratiekampen vermoord. Volgens de krant deden zij dit niet om hun eigen huid te redden, want veel van dit soort mensen waren al actief aan het begin van de bezetting. ‘Maar wij zijn overtuigd dat het vrijheidlievende en vooruitstrevende deel van het Nederlandsche volk, dat de deelname van den Duitsche antifacisten aan den strijd tegen de nazi-heerschappij van dichtbij kon gadeslaan, zich deze wel weet te herinneren en niet zal toelaten, dat de medestrijder en kameraad zal worden gelijkgesteld met den beul en onderdrukker.’30 Op 7 september 1945 hield de kritiek van Het Parool op en stelde het zich neutraler op ten opzichte van het beleid. De krant schreef dat er nog steeds gesprekken waren tussen de Nederlandse regering en de geallieerde bezettingsautoriteiten over de uitzetting van Duitsers. Dit waren volgens de krant ook Duitsers die geen misdaden op hun geweten hadden. Het Parool vond dat enkel de mensen mochten blijven die blijk hebben gegeven van volledige solidariteit, en dus verdiend hebben om in Nederland te mogen blijven. De krant meldde overigens dat de uit Duitsland afkomstige vluchtelingen van voor de oorlog mochten blijven. Gedeporteerden onder hen mochten terugkeren, mits zij het onderzoek naar de politieke betrouwbaarheid met goed gevolg konden afleggen.31 Negen dagen later berichtte de krant dat de eerste mensen in de ochtend om half zes opgepakt waren. Het ging zowel om individuen als hele gezinnen. Dit waren volgens de krant de ergste gevallen. Hun eigendommen werden verbeurd verklaard en hun meubels zouden worden gebruikt om kamp Mariënbosch mee in te richten.32 Door de kritiek besloot Kolfschoten het plan aan te passen en bepaalde groepen werden hierdoor vrijgesteld via het plan. Dit waren mensen die zich als ‘vriend van Nederland’ hadden gedragen, zoals mensen die aan het verzet deelnamen of de politieke vluchtelingen die tijdens het nationaalsocialistische bewind Duitsland ontvlucht waren. Het hoofd van de vreemdelingendienst Geveling was begin 1946 in Berlijn om de uitwijzingsplannen met de geallieerden te bespreken. Hij kreeg enkel de toezegging dat vooralsnog enkel de mensen die actief deel hadden genomen aan het Duitse bezettingsregime, zoals bijvoorbeeld krijgsgevangenen, uitgezet mochten worden. Dit betekende dat enkel Duitsers die nog niet zo lang in Nederland waren konden worden uitgezet. Voor Nederland was het nadelig dat de geallieerden het Nederlandse uitzettingsbeleid op basis van reciprociteit zouden behandelen.

28 ‘Wat wij in andere kranten lazen:’, Het Parool, 26 juni 1945 29 ‘‘‘Heraus’’’, Het Parool, 7 augustus 1945 30 ‘De Duitsche antifacisten’, Het Parool, 30 augustus 1945 31 ‘Duitschers terug’, Het Parool, 7 september 1945 32 ‘Vreemdelingenpolitie arresteert ongewenschste Duitschers’, Het Parool, 10 september 1946 10

Dit betekende dat voor elke uitgezette Duitser een Nederlands staatsburger zou terugkeren naar Nederland. De Britten waren hier overigens al in het voorjaar van 1946 mee begonnen. Er werd een adviescommissie in het leven geroepen onder leiding van het PvdA-Kamerlid Schilthuis die de objectiviteit moest waarborgen van twijfelgevallen voor uitzetting, en ervoor moest zorgen dat het uitzettingsbeleid door brede kringen in de samenleving gedragen zou worden. Deze commissie gaf advies als het hoofd van de vreemdelingendienst bij individuele gevallen op een andere conclusie zou komen dan het hoofd van de lokale politie, over de al dan niet nazistische achtergrond van Duitsers die uitgezet zouden kunnen worden. 33 Op 11 september 1946 ging de uiteindelijke uitzetting van Duitsers uit Nederland van start. Volgens de instructies van Justitie, dienden vanuit menselijk oogpunt gezinnen voltallig opgehaald te worden, om zo te voorkomen dat gezinnen uit elkaar gehaald zouden worden. Dit was ook de reden dat de gezinnen vaak in de nacht of ’s ochtends vroeg opgehaald werden. Hier kwam flinke kritiek op, met de herinnering van de Duitse razzia’s nog vers in het geheugen. Toch vond de opvolger van minister Kolfschoten, de methode aanvaardbaar, aangezien ‘men nu eenmaal overdag de mensen dikwijls niet thuis treft’. Als een gezin werd opgehaald mochten zij vijftig kilo aan bagage en honderd gulden meenemen, later is dit bedrag op dringend verzoek van de geallieerden verhoogd. Er zijn enkele gevallen bekend van mensen, voornamelijk in kleinere gemeenschapen in het Oosten en Zuiden van Nederland, die Duitsers een onderduikadres boden om aan de uitzetting te ontkomen. Daarnaast waren er ook gevallen van politieagenten die de uitzettingen uit principiële redenen tegenwerkten. De Duitsers werden ondergebracht en vervoerd naar een aantal kampen die aan de grens lagen. In deze kampen zijn ongeveer duizend mensen terecht gekomen waar zij, soms maandenlang, wachtten op het vervolg van hun uitzetting. Als zij werden uitgezet werden ze met vrachtwagens naar Duitsland vervoerd en aan de Engelsen overgedragen. In de wintermaanden van 1946-1947 kwam de uitzetting zelfs helemaal stil te liggen toen de Engelsen weigerden Duitsers toe te laten. In de Britse bezettingszone was er die winter namelijk een hongersnood en een kolentekort.34 Terugkerend naar de kranten blijkt dat De Volkskrant bij aanvang overwegend achter het Nederlandse uitzettingsbeleid stond. De krant beargumenteerde dit op basis van veiligheid. De krant berichtte dat er uiteindelijk achtduizend Duitsers uitgezet zouden gaan worden. Nadat zij geïnterneerd zouden worden in kamp Mariënbosch, zou er twee keer per week een vrachtwagen honderd Duitsers per keer naar kamp Lüstringen, vlakbij Osnabrück, gebracht worden, waar zij verder doorgestuurd zouden worden naar de verschillende Duitse bezettingszones. Over de geïnterneerden schreef de krant: ‘De 750 geïnterneerde Duitsers in Mariënbosch zijn vreemdelingen, die bij een vrij verblijf in ons land als een gevaar moeten worden beschouwd.’35 De andere confessionele krant het Dagblad Trouw steunde net zoals De Volkskrant het beleid van het kabinet. De krant vond het rechtvaardig dat er Duitsers uitgezet werden en steunden daarom ook het beleid van het kabinet. Trouw noemde in september 1946 wel enkele moeilijkheden die met het uitwijzingsbeleid gepaard gingen. In Amsterdam waren op dat moment volgens de krant nog vijfduizend Duitsers die er woonden, terwijl in Mariënbosch slechts plaats was voor veertienhonderd personen, die ook nog eens niet doorgestuurd konden worden. De uitwijzingen moesten namelijk altijd overlegd worden met de vertegenwoordigers uit de Britse bezettingszone. Alleen als Duitsers illegaal de Nederlandse grens overtrokken konden zij direct weer worden teruggestuurd. Ook dacht de krant dat sommige Duitsers valse

33 Boogaarts, 'Weg met de Moffen', 3-5 34 Ibidem, 6-7 35 ‘Duitsers terug naar hun land’, De Volkskrant, 7 juli 1947 11 papieren bezaten, waardoor zij als Nederlander aangemerkt konden worden. Alle gevallen zouden beoordeeld worden door een commissie, die volgens de krant streng moest optreden. Toch vond de krant dat er een uitzondering gemaakt moest worden voor Duitsers die zich tijdens de oorlog voorbeeldig hadden gedragen. Zij waren bijvoorbeeld fel antinazi en hebben het ondergrondse verzet gesteund. ‘Dit zijn echter uitzonderingsgevallen. Deze menschen hebben recht hier te blijven. Verreweg de meeste Duitschers zullen echter uit ons land verdwijnen. Daar zal men op kunnen rekenen!’36 Hoewel net zoals De Volkskrant, Trouw achter de uitzetting stond, was de toon wel meer revanchistisch van aard. De krant deed uitgebreid verslag van de ‘razzia’s’ die werden gehouden in de vroege ochtend van 11 november 1946 zonder dit te veroordelen. Deze eerste arrestanten waren Duitsers die in geen geval in aanmerking zouden komen voor een verblijfsvergunning. Zij hadden volgens de schrijver gecollaboreerd met het Duitse bezettingsregime. Dit waren Duitsers die ‘dikwijls in al hun kamers beeltenissen van Hitler aan den wand hadden, bij de Grüne Polizei werkten, kortom, die het schrikbewind in Nederland hielpen bevorderen en de Nazi’s krachtig ondersteunden’.37 Onder het artikel stond een artikel met een uiteenzetting die de directeur van de Nederlandse Staatsmijnen deed, C. Th. Groothoff. Hij pleitte ervoor om de geïnterneerde Duitsers aan het werk te zetten in de Nederlandse mijnen. Dit werd al gedaan door voormalig SS’ers en voormalig personeel van de Kriegsmarine. Hoewel de krant revanchistisch was vond het dat de geïnterneerden netjes behandeld moesten worden. Volgens Groothoff werden deze mensen menselijk behandeld en werd er geprobeerd de tewerkgestelden met voorlichting weer ‘geschikt te maken voor opneming in de maatschappij.’. Hoe zij zouden werken speelde een rol bij de bepaling of de tewerkgestelden aanspraak zouden maken op reclassering, maar mogelijk konden zij na de straftijd alsnog in de mijnen werkzaam blijven. De tewerkgestelden zouden loon en gezinstoeslagen krijgen waarmee gedeeltelijk de kampkosten betaald konden worden. Van de rest zouden zij hun gezin kunnen onderhouden.38 Dit toonde aan dat de krant weliswaar revanchistisch was maar ook vergevingsgezind was. Een zeer opmerkelijk artikel stond in Trouw een aantal dagen later op 11 juli 1947. De krant meldde dat er voornamelijk West-Indische Duitsers, zowel mannen, vrouwen, als kinderen vanuit Mariënbosch de grens over zijn gezet. Volgens de krant waren deze West- Indische Duitsers het jaar daarvoor uit Suriname en Curaçao in Nederland aangekomen, nadat zij daar al eerder geïnterneerd waren geweest. ‘Practisch zitten zij dus reeds zeven jaren achter het prikkeldraad en de jonge kinderen in deze groep, die voor een deel uit Hernhutters, weten niet beter of prikkeldraad behoort bij het leven.’39 Bij de uitgewezenen zaten ook Nederlandse vrouwen die door het huwelijk met een Duitse man Duits zijn geworden. De krant schreef dat een deel van de uitgezette personen blij was te worden gerepatrieerd. De zwaarste gevallen zaten niet in kamp Mariënbosch maar in een kamp in Vught. De krant hoopte voor de nieuwe Duitsers die in het kamp tijdelijk geïnterneerd zouden worden dat hun transport ‘met minder moeilijkheden gepaard zal gaan dan met deze eerste groep het geval is geweest.40 In tegenstelling tot de berichten in 1945 waarin De Waarheid pleitte voor rechtvaardigheid jegens groepen zoals stateloze personen, toonde het zich fel en revanchistisch tegenover die mensen die Duits waren en geïnterneerd waren. Door de woordkeuze bleek De Waarheid het goed te vinden dat Duitsers werden uitgezet. ‘Met schade en schande hebben wij ondervonden, dat vele Duitsers, die in ons land een gastvrij onderdak ontvingen zich tijdens

36 ‘Slechts een klein aantal Duitschers mag in Nederland blijven’, Trouw, 9 september 1946 37 ‘Ongewenschte Duitschers het land uit’, Trouw, 11 september 1946 38 ‘Geïnterneerden naar de mijnen’, Trouw, 11 september 1946 39 ‘Eerste groep ongewenste Duitsers over de grens’, Trouw, 11 juli 1947 40 Ibidem 12 de bezetting zo misdroegen, dat er na de bevrijding geen plaats meer voor hen is.’41 De krant vond het vreemd dat er Duitsers vrijgelaten werden die geïnterneerd waren in kamp Vught. De krant sprak in het artikel diverse malen over ‘ongewenste Duitsers’. Over de achterblijvende woningen van de uitgezette Duitsers schreef de krant dat deze waarschijnlijk ter beschikking gesteld zouden worden door woningzoekenden ‘die zich beter hebben gedragen.’42 Weer een kort berichtje verscheen er op 16 september 1946 waarin geschreven werd dat ‘ongewenste Rijksduitsers’ op transport gingen naar een interneringskamp. De krant schreef het volgende: ‘Een der vrouwelijke geïnterneerden, die 15 jaar in Nederland verbleef, meende tot den fotograaf de vriendelijk opmerking te moeten maken: Als ik de kans krijg laat ik alle Hollanders in de gaskamer duwen.’43 Een jaar later berichtte de krant wederom in een zeer kort stukje over de uitzetting van ‘politieke delinquenten’ naar Duitsland. De krant berichtte dat enkele tientallen naar kamp Mariënbosch zijn gebracht.44 Op 29 augustus berichtte de krant dat er een wijzinging was in de richtlijnen van de regering over het uitzettingsbeleid. Tot dan toe mochten enkel de Duitsers blijven die konden bewijzen dat zij ‘vrienden van het Nederlandse volk’ zijn. Volgens de nieuwe richtlijnen zou deze bepaling alleen nog gelden voor de Duitsers die na 10 mei 1940 naar Nederland zijn gekomen. 45 Het daadwerkelijke aantal dat is uitgezet viel in het niets vergeleken met het oorspronkelijke aantal dat Kolfschoten wilde uitzetten. Het waren er namelijk drieduizend. In 1947 was er grootscheeps verzet tegen de uitzettingen. Dit gebeurde niet enkel door burgers maar ook door Duitse politici, die sinds korte tijd weer contact hadden met Nederlandse politici. De commissie-Schilthuis voelde dit aan en adviseerde het kabinet een mildere koers te varen en alleen de echte nazi’s het land uit te zetten. Van Maarseveen voerde een versoepeling door. Voortaan mochten de Duitsers blijven die zich voor 1940 in Nederland hadden gevestigd en zich tijdens de bezettingsjaren niet met de Duitse bezettingsmacht sympathiseerden. Toch vonden veel katholieken de versoepeling van Van Maarseveen niet ver genoeg gaan. Een katholieke organisatie die zich hiermee bezighield was de Nederlandse Caritas-missie, geleid door pater Körver. De kritiek werd op de spits gedreven door bisschop Guillaume Lemmens en kardinaal Johannes De Jong. Laatstgenoemde eiste een stopzetting van het uitwijzingsbeleid en dreigde het publiek maken van zijn afkeuring en met een verbod voor katholieke ambtenaren op het uitvoeren van het beleid van Van Maarseveen. De Jong was tijdens de oorlog een boegbeeld van onverzettelijkheid tegenover de bezetter en was zowel binnen als buiten de katholieke kerk een gewaardeerde man.46 De Volkskrant werd vanuit ethisch oogpunt kritischer op het uitwijzingsbeleid onder invloed van de katholieke kritiek op het uitwijzingsbeleid. Op 28 augustus 1947 berichtte de Volkskrant over enkele versoepelingen die door de regering zijn doorgevoerd omtrent het uitzettingsbeleid. Waar eerst Duitsers moesten aantonen actief deel te hebben genomen aan het Nederlandse verzet, konden vanaf toen Duitsers die slechts ‘de Nederlandse zaak niet hebben benadeeld’ blijven. Dit gold ook voor Duitsers die door de bezetter gedwongen werd tot het uitvoeren van diensten. Het gold echter niet voor Duitsers die na 1940 naar Nederland waren gekomen. Zij moesten nog steeds aantonen dat zij deel hadden genomen aan het Nederlandse verzet om aanspraak te maken op een verblijfsvergunning. Volgens de krant moeten deze versoepelingen gezien worden als tegemoetkoming aan de wensen van de Caritas- missie, onder goedkeuring van kardinaal De Jong. Zij wensten verder nog dat uitgewezen

41 ‘Terug naar de Heimat’, De Waarheid, 11 september 1946 42 Ibidem 43 ‘Ongewenste Rijksduitsers’, De Waarheid, 16 september 1946 44 ‘Rijksduitsers naar kamp Marienbosch’, De Waarheid 22 september 1948 45 ‘Nieuwe richtlijnen voor uitwijzing van Duitsers’, De Waarheid, 29 augustus 1947 46 Maartensdijk en Nijland, Operatie Black Tulip, 107 13

Duitsers mochten beschikken over hun volledige roerende goederen, in plaats van de dertig kilo waarover de geïnterneerden mochten beschikken. Daarnaast meldde de krant dat de gezinshereniging van essentieel belang was. ‘Dit geschieden zijn is, naar de Caritas-missie betoogt, in strijd met de meest primaire mensenrechten. De Duitse gezinnen, die nu worden uitgewezen worden practisch als paupers overgebracht naar een land, dat een morele en materiële crisis doormaakt zoals zelden in de geschiedenis is voorgekomen. Het noodzakelijk gevolg is voorgekomen. Het noodzakelijk gevolg hiervan zal zijn dat deze gezinnen in de morele en materiele verwordingen zullen ten gronde gaan. Nederland kan daarvoor de verantwoordelijkheid niet van zich afschuiven.’47 In tegenstelling tot de Volkskrant die haar toon matigde door de katholieke kritiek werd Het Vrije Volk feller in haar berichtgeving en uitte het kritiek op de manier waarop bisschop De Jong zich met het overheidsbeleid bemoeide. De berichtgeving dat kardinaal De Jong gedreigd zou hebben om de katholieke ambtenaren te verbieden mee te werken aan het uitwijzingsbeleid kon de krant in eerste instantie dan ook niet geloven. Het Vrije Volk ging in op de negatieve berichtgeving die er was over het uitzettingsbeleid. De krant noemde het een ‘miskenning van de feiten’ wanneer iemand zei dat de Duitsers die niks op hun geweten hadden uit Nederland verjaagd werden om geen enkele andere reden omdat zij Duitser zijn. De krant schreef dat de Rijksvreemdelingendienst verklaard had dat nog geen tien procent van de Duitsers die in Nederland waren gevestigd uitgewezen waren of zouden worden uitgezet. ‘De richtlijnen zijn mild en ieder krijgt de kans zijn belangen te verdedigen.’ Volgens de krant waren de twintig gevallen die door de Caritas Missie genoemd werden terechte uitzettingen. ‘In gevallen, waarin een Duitser gehuwd is met een van oorsprong Nederlandse vrouw, wordt volgens een later gegeven instructie meer dan gewone consideratie gebruikt.’ De toestand van kamp Mariënbosch was bovendien goed. De omgeving was gezond en de voeding was gelijk aan die van de burgerbevolking. De reden dat hier ook kinderen geïnterneerd waren had volgens de krant te maken met het streven van de regering om gezinnen niet uit elkaar te halen.48 De katholieke kritiek kwam keihard aan bij de katholieke Van Maarseveen. Tijdens de daaropvolgende Ministerraadvergadering sprak hij zijn frustratie uit dat hij op deze manier zijn beleid niet kon uitvoeren en dat het episcopaat zich in een grote mate met het regeringsbeleid bemoeide. Minister-president Beel besloot een vertragingstactiek uit te voeren door eerst een onderzoek in te stellen naar aanleiding van een brief van een ambtenaar waarin vermeende misdragingen stonden van ambtenaren van de Rijksvreemdelingendienst. Dit zou minister Van Maarseveen tijd verschaffen de kwestie met de katholieke kerk op te lossen. Tijdens een volgend overleg met de Caritas-missie, een aantal maatschappelijke organisaties en de protestante kerken deed Van Maarseveen de toezegging dat in de periode van 1 november 1947 tot 1 april 1948 er geen nieuwe interneringen zouden plaatsvinden. Tegelijkertijd zou hij de gevallen die door Caritas aangedragen zijn onderzoeken en beloofde hij zeven commissies in het leven te roepen waarin de, bij dat overleg aanwezige organisaties, vertegenwoordigd zouden zijn. Deze commissies zou dan hem kunnen adviseren over alle toekomstige uitzettingen.49 In de krantenartikelen werd veel gesproken over kamp Mariënbosch. Maar hoe zag dit kamp eruit? Mariënbosch was een kamp wat kort na de bevrijding van Nijmegen door de Canadezen was opgebouwd als repatriëringskamp. Het kamp had halfronde barakken, riolering, een bioscoopbarak, een ziekenhuiscomplex en een oecumenische kerkzaal. De

47 ‘Duitsers, die niet tegenwerkten kunnen blijven’, De Volkskrant, 28 augustus 1947 48 ‘Uitwijzing van Duitsers wordt zorgvuldig behandeld’, Het Vrije Volk, 3 juni 1948 49 Maartensdijk en Nijland, Operatie Black Tulip, Operatie Black Tulip, 107-109 14 barakken waren opgebouwd met gebogen ijzeren golfplaten rondom een staalprofiel. In de winter bood dit weinig bescherming tegen de kou.50 Het kamp is vrijwel altijd omstreden geweest. Buurtbewoners dienden een protest in tegen de komst van de Duitsers. Toen het kamp in gebruik genomen werd stuurden geïnterneerden bezwaarschriften naar de procureur- generaal in Arnhem. Vaak vonden ze het onterecht dat ze beroofd waren van hun vrijheid zonder dat er een aanklacht van strafbare feiten was. De geïnterneerden mochten het kamp niet verlaten, slechts één keer in de twee maanden mochten de Duitsers bezoek ontvangen van bloedverwanten, er was geen mogelijkheid tot rechtsbijstand en kinderen kregen geen onderwijs. Daarnaast werd er bij een overtreding van een enkeling soms het hele kamp of een hele afdeling bestraft, inclusief kinderen.51 Er ontsnapten veel mensen uit het kamp, vaak met medewerking van kampbewakers. Ook waren er klachten over de ongelijke behandeling van de geïnterneerden, en er ontstonden (seksuele) relaties tussen kampbewakers en de Duitse vrouwelijke gevangenen.52 Toch constateerde het Rode Kruis op haar bezoek van 27 augustus 1947 aan het kamp dat de voorzieningen goed waren. Al maakte het zich wel zorgen over mensen die wel erg lang in het kamp moesten doorbrengen.53 Door de kritiek zag de Rijksvreemdelingendienst zich genoodzaakt om zich te verweren door middel van een ‘rapport’. De Volkskrant berichtte hierover op 2 juni 1948. Uit het artikel bleek dat de Rijksvoorlichtingsdienst vond dat het kamp aan redelijke eisen voldeed en dat het betreurde dat er door onjuist informatie de indruk was gewekt dat onschuldige Duitsers uitgezet zouden worden. De Rijksvreemdelingendienst pareerde dit door te stellen dat nog geen tien procent van alle Duitsers die tijdens de bevrijding in Nederland gevestigd waren zouden worden uitgezet. ‘Deze uitwijzing wordt geregeld aan de hand van door de regering gegeven richtlijnen, welke na de daarin aangebrachte verzachtingen niet anders dan mild kunnen genoemd worden.’ Het was daarnaast ook onjuist dat deze mensen geen verweer konden indienen, wat wel het geval was. Zij waren namelijk in staat om bewijsmateriaal te geven en verklaringen van derden te verzamelen. Van de uitgewezenen, die volgens de Caritas- missie onterecht was, bleek uit eigen onderzoek dat deze personen terecht kandidaat waren uitgewezen te worden. Verder benoemde de krant dat verschillende commissies in het leven geroepen waren door Kolfschoten die de minister zouden adviseren over individuele gevallen. Ook is het voorgekomen dat de Rijksvreemdelingendienst besloten had om bepaalde Duitsers niet uit te zetten, waartoe verschillende commissies wel geadviseerd hadden.54 Een dag later op 3 juni 1948 gaf de krant ferme kritiek op basis van een rechtvaardigheidsgevoel op een rapport en de Rijksvreemdelingendienst. ‘Een onvolledig en verdraaid rapport’ noemde de krant het. Het was onterecht dat de Rijksvreemdelingendienst uitspraken deed over de toestand in het kamp aangezien de hygiëne en voeding van het kamp mede overgedragen waren aan het directoraat-generaal voor de bijzondere rechtspleging. Ook de advocaten van de geïnterneerden zouden hierover moeten spreken vond de krant. Een dag voor de publicaties hadden tweehonderd geïnterneerden een protestschrift ondertekend waarin zij verklaarden nooit te zijn verhoord naar aanleiding waarvan zij beschuldigd werden. In het rapport zijn de onzedelijke toestanden en de behandelingen van de bezittingen van de Duitsers niet beschreven. Wat de schrijver van het artikel ook merkwaardig vond was dat de geïnterneerden gesommeerd werden het kamp schoon te maken toen er een afvaardiging van Arnhemse bladen het kamp kwam bezoeken. ‘Bij een onverwacht bezoek aan het kamp krijgt

50 Maartensdijk en Nijland, Operatie Black Tulip, Operatie Black Tulip, 111-112 51 Ibidem, 115-116 52 Ibidem, 117-119 53 Ibidem, 121-122 54 ‘Rijksvoorlichtingsdienst over ‘’’Mariënbosch’’: Voeding en legering zijn redelijk, hygiëne is voortreffelijk’, De Volkskrant, 2 juni 1948 15 men echter allerminst de indruk, dat het met de voeding en de hygiëne zo best gesteld is in “Mariënbosch”’. Ook vond de schrijver van de krant dat de opmerking in het rapport dat de geïnterneerden zich bevonden in een gezonde bosrijke omgeving deed denken aan de opmerkingen die Duitsers maakten over de plaatsen waar gedeporteerden in Duitsland ondergebracht werden. De schrijver sloot het stuk af door te stellen dat de Caritas-missie pleitbezorger was voor mensen die het eigenlijk niet verdienen. Maar dat zij het juist deden vanuit idealisme. ‘Zij wil er slechts op aandringen, dat, indien uitwijzing niet is te vermijden, deze op menselijk en charitatieve wijze gebeurt.’55 Net zoals in de andere kranten plaatste Trouw ook een artikel met de verklaringen van de Rijksvreemdelingendienst dat de uitwijzing van Duitsers gebeurt door middel van milde richtlijnen. Over het feit dat er ook vrouwen en kinderen zijn uitgezet, werd gezegd dat de regering absoluut niet wilde dat gezinnen uit elkaar zouden worden gehaald. Dat kinderen moeten lijden vanwege de fouten van hun ouders noemde de Rijksvreemdelingendienst een ‘helaas voorkomend verschijnsel’. Daarnaast werden de bekende argumenten genoemd dat Mariënbosch in een bosrijke omgeving lag en daarom gezond was voor de geïnterneerden. Bovendien was het uitwijzingsbeleid gebaseerd op goede afwegingen en dat er verschillende commissies uitspraken doen over het lot van de mensen die mogelijk uitgezet zouden gaan worden.56 De krant noemde het begrijpelijk dat het verblijf in Mariënbosch voor de gedetineerden lang duurde omdat bijvoorbeeld voor elke Duitser die naar de Britse zone zou worden uitgewezen, een vierentwintigvoud uitreisdocument gemaakt moest worden.57 Hetzelfde gold voor een artikel op 8 juni 1948 waarin het verweer van minister Van Maarseveen gepubliceerd werd. Waar de stelling genoemd werd dat Mariënbosch geen modelkamp was, maar ook geen slecht kamp was. Bovendien ‘zijn er nog nooit vreemdelingen met zoveel rechtswaarborgen omgeven als de Duitsers.’ Voor de oorlog werden er namelijk helemaal geen dossiers bijgehouden van mensen die uitgezet werden. ‘Het is de vloek van de goede daad, aldus de minister, dat wanneer de regering op aandrang van kerkgenootschapen b.v. bepaalt, dat Duitsers, die met een Nederlandse vrouw getrouwd zijn en die eigenlijk op grond van hun gedrag in den bezettingstijd uitgewezen moeten worden, hier mogen blijven, achteraf deze gevallen gebruikt worden om de onjuiste voorstelling van zaken te verbreiden alsof de regering onschuldige mensen over de grens wil zetten en willekeur bij de uitzetting is betracht.’58 Het Vrije Volk hekelde de discussie die er in verschillende dagbladen gevoerd werd omtrent kamp Mariënbosch. Er werd veelal kritiek geuit op de toestanden in het kamp, de behandeling van de geïnterneerden en de keuze van de mensen die geïnterneerd waren. Deze kritiek was volgens de krant gebaseerd op de gegevens van de Caritas-missie. De krant benadrukte een gepubliceerd stuk in De Volkskrant waarin er zonder commentaar op gezag van de Minister van Justitie een verweer op de verwijten werd gegeven. In het Volkskrantartikel stond dat Kardinaal De Jong een telegram naar de minister-president had verstuurd waarin hij aandacht vroeg voor de toestanden in het kamp en het dreigement dat hij alle katholieke ambtenaren zou verbieden mee te werken aan het uitwijzingsbeleid. Het Vrije Volk schreef hierover: ‘Dit kan niet juist zijn, want het zou betekenen, dat ambtenaren, die in hun functie gehoorzaamheid zijn verschuldigd aan de overheid en alleen aan haar tot haar, tot ongehoorzaamheid zouden worden aangezet. Indien er nog commentaar van de zijde der critici komt, zal het gewenst zijn, dat deze indruk wordt weggenomen.’59 Een tijdje later meldde de krant dat Duitse gezinnen van Mariënbosch naar kamp Avegoor bij Arnhem overgeplaatst

55 ‘Vreemdelingendienst pronkt met andermans veren’, De Volkskrant, 3 juni 1948 56 ‘Uitwijzing van Duitsers geschiedt volgens milde richtlijnen’, Trouw, 2 juni 1948 57 ‘Verdichtsel en waarheid over kamp “Mariënbosch”’, Trouw, 7 juni 1948 58 ‘Critiek op Mariënbosch onjuist’, Trouw, 8 juni 1948 59 ‘Marienbosch’, Het Vrije Volk, 3 juni 1948 16 zouden worden. Mariënbosch was namelijk niet geschikt voor de huisvesting voor gezinnen volgens de krant.60

Vijf dagen later plaatste De Volkskrant het artikel dat later in Het Parool bekritiseerd zou worden. In dit artikel berichtte de krant over een persconferentie van Van Maarseveen over de toestand in kamp Mariënbosch. Hij gaf toe dat Mariënbosch geen modelkamp was maar dat het ook weer niet een ‘buitengewoon slecht kamp’ was. Volgens de minister zaten mensen die naar de Britse bezettingszone gebracht zouden worden gemiddeld veertien dagen vast in het kamp, de mensen die naar de Amerikaanse zone uitgezet zouden worden zaten langer vast. Het kamp was volgens hem op tal van punten verbeterd, zoals het bouwen van een rioleringssysteem en de aanleg van een ziekenbarak. De voeding was uitstekend en briefwisselingen waren, als de censuur het toestond, toegestaan. Niet alleen naaste familieleden mochten de gedetineerden bezoeken maar ook overige familieleden en de gedetineerden mochten net zoveel pakketten ontvangen als er waren verzonden. De lokale politie oordeelde of mensen eventueel van hun bed gelicht moesten worden, iedere gedetineerde werd ondervraagd en wist daarom dan ook waarom hij of zij uitgewezen zou worden. ‘Van enige wrok jegens de Duitsers is geen sprake. De regering geeft immers toestemming aan Duitse kinderen in Nederland herstel van krachten te zoeken en voortdurend is zij bezig met het herstel van de zo geschokte betrekkingen met de Oosterburen.’ De minister sprak tegen dat de Rijksvreemdelingendienst zou hebben aangestuurd op echtscheidingen tussen Nederlands-Duitse echtparen. Hierover is juist de opdracht gegeven extra bewust te zijn.61 In tegenstelling tot De Volkskrant werd de toon van Het Parool harder en stond het vierkant achter de uitwijzingspolitiek. De krant wees erop dat een ‘solide meerderheid’ tijdens de oorlog vond dat de Duitsers het land uit zouden moeten worden gezet, en dat de naturalisaties van Duitsers tussen 1933 en 1940 ongedaan zouden moeten worden gemaakt. De schrijver gaf een specifiek voorbeeld waarin hij aan wilde tonen dat het terecht was dat Duitsers het land uit werden gezet. Het voorbeeld ging over Dr. Nieschulz, die eerst lector was aan de Universiteit Utrecht en daarvoor werkzaam was als ambtenaar in Batavia. Bij de inval van de Duitsers werd Nieschulz gepromoveerd tot ‘Ehrenprofessor’ en liep hij in een S.A.- uniform door Bilthoven als Gauleiter. ‘Van zulke ervaringen leert en, kan men althans leren. Men leert er uit, dat “die Heimat” ook na dertien jaar Nederlandse gastvrijheid nog wel zo trekt, dat een Duitser er met genoegen zijn gastheren voor verraadt. En het was die les (met duizenden soortgelijke te vermeerderen) die een solide Nederlandse meerderheid in de oorlogsjaren deed zeggen: er uit met alle Duitsers!’ De schrijver vond dat Van Maarseveen, zelfs na drie jaar na de oorlog, zeer milde richtlijnen heeft opgesteld voor de uitwijzing van Duitsers. Mensen die zelfs lid van de SS, de SA, en de Wehrmacht waren, konden door goed gedrag van gezinsleden en of de gezinsband hoop koesteren op een verblijfsvergunning volgens de schrijver. Het dreigement van kardinaal De Jong op een verbod van medewerking van katholieke ambtenaren op het uitzettingsbeleid noemde de schrijver, nauwelijks een wettige actie. ‘Mensen vergeten snel: al te snel. Zij vergeten, hoe gemakkelijk de overweldigende meerderheid der onder ons gastvrijheid genietende Duitsers tussen 1940 en 1945 “Heil Hitler” riep; hoe zij “en haie” bij de Duivendrechtse brug stonden om des Führers eerste tankhorde te bejubelen: hoe zij de “schneidige”uniformen aantrokken en zich omspanden met de koppelriemen met het lasterlijke “Gott mit uns” er op. Zij vergeten, hoeveleen van die Duitsers tussen 1933 en 1940 hier de invasie van de Germanen hielpen voorbereiden, hetzij als

60 ‘Duitse gezinnen naar kamp Avegoor’, Het Vrije Volk, 18 juni 1948 61 ‘“Mariënbosch’’ niet model en niet buitengewoon slecht’, De Volkskrant, 7 juni 1948 17 dienstmeisje, hetzij als lector aan den Universiteit.’ Er moest daarom voorkomen worden dat de kritiek op het beleid zou zorgen voor een verdere verzwakking in het uitzettingsbeleid.62 Toen er ophef kwam, naar aanleiding van de katholieke kritiek op het uitwijzingsbeleid, steunde Het Parool het beleid van minister Van Maarseveen. In een artikel op 7 juni 1948 zette de krant de standpunten van Van Maarseveen uiteen. De krant noemde het een merkwaardige gebeurtenis dat ‘de minister van barmhartigheid, zoals men mr. Van Maarseveen nog al eens schertsend noemt, zich moest te weer stellen tegen geestverwanten, die de barmhartigheid naar zijn oordeel thans toch wel wat te ver willen doordrijven.’ Van Maarseveen vond dat men zich niet door sentimenten maar door verstandelijke overwegingen moest laten leiden. Op basis van dat principe zijn niet heel veel Duitsers uitgewezen, namelijk maar tien procent van alle Duitsers die in Nederland waren. Zij zijn op goede gronden verwijderd. Bovendien werden alle Duitsers verhoord volgens hem. Er werd minimaal vijf vragen aan hun gesteld. Eerste vraag was of zij lid zijn geweest van een nationaalsocialistische organisatie. Tweede vraag was of zij deel uitmaakten van de Duitse bezettende overheid, vervolgens werd gevraagd of hun kinderen lid waren van de Hitler-Jugend. Als laatste vraag werd gesteld welk verweer zij hadden aan te voeren tegen de eventuele beschuldigingen. Wat altijd in ogenschouw genomen werd was of er dwang is uitgevoerd op deze mensen. Volgens Van Maarseveen waren de mensen die als gevolg van de verhoren daadwerkelijk uitgezet werden echte raddraaiers. Over de toestand in het kamp zei de minister dat deze in orde waren. Weliswaar was het kamp oorspronkelijk bedoeld voor repatriërende Canadese militairen en niet voor gezinnen, toch zijn er de nodige aanpassingen gedaan zodat het ook voor gezinnen dragelijk zou zijn in het kamp. Als verweer op de ‘Gestapo-methode’, dat Duitsers van hun bed gelicht werden, pareerde de minister door te stellen dat anders veel mensen zouden onderduiken. Daarnaast is er besloten dat de eigendommen van de uit te wijzen Duitsers niet meer als vijandelijk bezit werd beschouwd.63 Uit alle bestudeerde krantenartikelen blijkt dat de meeste kranten het terecht vonden dat de Duitsers uitgezet werden. Er was echter wel kritiek op welke mensen er afgevoerd werden, maar nadat de commissie-Schilthuis aantrad werd deze kritiek al vrij snel minder. Een ander voorbeeld was de tegenstand van De Waarheid op het uitzetten van de staatlozen, die dikwijls Joods en/of politiek vluchteling was uit Duitsland. Deze kritiek paste in de chaos die er was omtrent het uitwijzingsbeleid na mei 1945, waarin er geen duidelijke voorschriften waren wie er wel en niet opgepakt moest worden. Opmerkelijkst is de verandering die De Volkskrant ondergaan is. Eerst werd de uitwijzingspolitiek gesteund door deze krant, maar nadat er kritiek kwam uit katholieke hoek, heeft de krant haar mening aan de hand van deze kritiek aangepast en uitte zich daarna enkel nog kritisch over de uitzettingen.

62 ‘Uitwijzing van Duitsers’, Het Parool, 2 juni 1948 63 ‘Duitsers, die worden uitgewezen geschiedt geen onrecht’, Het Parool, 7 juni 1948 18

Hoofdstuk 2 De annexatiekwestie

Tijdens de oorlogsjaren was de Nederlandse regering in ballingschap in Londen geen voorstander van annexatie van Duits grondgebied als compensatie voor het oorlogsleed wat Duitsland heeft veroorzaakt in Nederland. Deze houding veranderde toen bekend werd dat Duitsland had voorgenomen delen van Nederland onder water te zetten om daarmee een geallieerd offensief in Nederland te voorkomen. Als reactie hierop schreef de partijloze minister van Buitenlandse Zaken in het blad Foreign Affairs het artikel ‘If the Nazis flood Holland’ waarin hij pleitte voor annexatie van Duits grondgebied. Later schreef de regering een nota aan haar geallieerde bondgenoten om het streven van annexatie bij hun duidelijk te maken. Dit streven werd echter al op 27 juli 1945 afgezwakt nadat er in het regeringsprogram werd geschreven dat het annexatievraagstuk gekoppeld zou worden aan de publieke opinie. Dit kwam doordat de ministers (Sociale Zaken) en (Handel en Nijverheid) tegen annexatie waren. Als gevolg hiervan ontstonden er pamflettencampagnes, ondanks dat er papierschaarste was. In diezelfde maand richtte Kleffens het Nederlandsch Comité voor Gebiedsuitbreiding op. Oud-minister Van den Broek werd voorzitter en fervent voorstander van de annexatie, Frits Bakker Schut werd secretaris. De activiteiten ter bevordering van de Nederlandse publieke opinie ten behoeve van annexatie hebben niet het voor de voorstanders gewenste effect opgeleverd.64 Sommige plannen gingen heel ver. Zo zou er tienduizend vierkante kilometer Duits grondgebied moeten worden geannexeerd.65 Terugkerend naar het begin, dachten tijdens de oorlog de regering in ballingschap in Londen en redacteuren van illegale verzetsbladen al na over de toekomst van Duitsland. Lak schrijft hierover dat in bronnen weinig radicale opvattingen te vinden waren. Zeker in de eerste jaren, waarin er nog gedacht werd dat de bezetting heel lang zou duren en een Duitse nederlaag nog niet in zicht was, waren ideeën over de toekomst van Duitsland nog niet aan de orde.66 De illegale pers toonde zich algemeen niet revanchistisch tijdens de bezettingsjaren en veroordeelden al te grote revanchistische gedachten zelfs. Het Parool pleitte in december 1942 voor de opname van Duitsland in een nieuw Europees supranationaal orgaan. Trouw zag een jaar later voor Nederland een rol weggelegd als een bemiddelaar tussen de Angelsaksische wereld. Volgens Lak typeert het volgende citaat uit Het Parool van 15 oktober 1943 de opvattingen van de illegale pers in Nederland. ‘Nederland heeft geen belang bij een doodarm, uitgemergeld Duitsch achterland. Integendeel. Onze havens, onze doorvoerhandel, onze tuinbouw, onze industrie – zij kunnen alleen bloeien als zij ook naar het Oosten afzet bij een koopkrachtig Duitschland kunnen vinden.’67 Toch waren er ook bladen zoals het katholieke Christofoor dat voorstander was van annexatie. Trouw wilde alles openhouden maar toonde zich geen voorstander van annexatie. Als er dan toch geannexeerd moest worden moest dit dan wel ‘in grooten stijl’ uitgevoerd worden. Het te annexeren gebied zou zich tot aan de Weser moeten uitstrekken en ontvolkt moeten worden. Het gebied ten oosten daarvan zou dan een landbouwstaat moeten worden.68 Toch concludeert Lak uit zijn selectie van onderzochte bladen dat tachtig procent van de onderzochte publicaties zich tegen annexatie uitspraken. Dat is niet terug te zien in mijn krantenonderzoek. De bevolking was zeer sterk verdeeld over de

64 Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland’, 18-19 65 Wielegna, Van vijand tot bondgenoot, 19-22 66 M. Lak, ‘Onze welvaart staan en valt met die van Duitschland’. Opvattingen over naoorlogs Duitsland bij de Nederlandse regering in Londen en de illegale pers tijdens de Tweede Wereldoorlog’ in: Tijdschrift voor geschiedenis; vol. 123 (2010), afl. 3401, 402 67 Ibidem, 408-409 68 Ibidem, 412 19 annexatiekwestie. 55 procent was namelijk tegenstander van annexatie. 69 De verdeeldheid zowel bij de bevolking als in het kabinet hebben er mede voor gezorgd dat het kabinet Schermerhorn-Drees de kwestie niet alleen over liet aan de publieke opinie maar besloot deze ook over te laten aan het eerste democratisch gekozen parlement van na de oorlog. Deze eerste naoorlogse Tweede Kamerverkiezing vond plaats op 16 mei 1946, waarna het Kabinet-Beel I geformeerd werd. Wel stelde het Kabinet Schermerhorn-Drees een staatscommissie op die als trechter moest fungeren van alle opinies en belangen die met het annexatievraagstuk verband hielden. De voorzitter van deze commissie werd de sociaaldemocraat Koos Vorrink. Aangezien het Verenigd Koninkrijk de Duitse zone beheerde waarin de eventuele plaats zou kunnen vinden, toonde dit land zich nieuwsgierig naar de Nederlandse plannen. Op de valreep ontwikkelde het kabinet Schermerhorn-Drees toch nog een tracé waarin enkele annexatieplannen voorgesteld werden. Deze plannen omvatten de annexatie van de lijn Vaals-Winterswijk, waarbij Kleve, Emmerich am Rhein en Bocholt geannexeerd zouden worden. Een ander onderdeel van dit plan hield een annexatie van het gebied ten westen van de Duitse rivier de Eems in. Volgens deze plannen zouden 550 duizend Duitsers ingesloten worden bij het Nederlandse grondgebied. Dit kwam ook overeen met wat er in het regeerakkoord van 17 juni 1946 van het eerste kabinet-Beel afgesproken is tussen de KVP en de PvdA. De KVP wist dit punt namelijk in het regeerakkoord te krijgen. Toch is het kabinet-Beel teruggekomen van haar standpunt door druk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Nederlandse ambassadeur in Parijs Tjarda van Starkenborgh Stachouwer realiseerde dat als het kabinet zou vasthouden aan de annexatieplannen, Nederland zich zou scharen achter de harde lijn van Moskou en Parijs. Dit zou volgens hem een verzwakking van Duitsland betekenen en dit zou nadelig voor Nederland zijn.70 De oproep van het kabinet Schermerhorn-Drees tot een publiek debat heeft een groot effect gehad. Er kwam een actief publiek debat op gang omtrent de annexatiekwestie. Er verschenen, ondanks de papierschade op dat moment, ongeveer zestig publicaties van verschillende opgerichte comités en personen die zich met de annexatie bezighielden.71 Maarten van Heems heeft veertig van deze pamfletten bestudeerd en kwam tot de conclusie dat de meeste schrijvers van de pamfletten zich voor annexatie uitspraken.72 Van Heems plaatste zijn bestudeerde pamfletten in drie hoofdstromingen. De eerste hoofdstroming was pro-annexatie. Het merendeel van de verschenen pamfletten kunnen hieronder geplaatst worden. De tweede hoofdstroming bevat de anti-annexatie pamfletten. De derde hoofdstroom zijn de neutrale pamfletten, maar vroeg of laat constateert Van Heems dat er toch een voorkeur in doorschemert.73 Zelf heb ik elf pamfletten bestudeerd waarvan er diverse pamfletten geschaard kunnen worden als pro-annexionistisch en diverse anti-annexionistisch. Parallel hiervan werd de discussie ook gevoerd in de kranten. In tegenstelling tot het publieke debat over operatie Black-Tulip was het publieke debat omtrent de annexatiekwestie veel rijker. Dit debat is op te delen in mensen die voor en mensen die tegen de annexatieplannen waren. Naast pro en contra is er een verdere categorisering aan te brengen. Zowel de pro als anti actoren in het debat gebruik van argumentatie die gestoeld was op de volgende argumentatiethema’s: economisch, militair, historisch, veiligheid, cultureel, internationaal. Daarnaast waren er categorieën die alleen voorkwamen bij de actoren die positief stonden ten opzichte van annexatie. Deze categorieën zijn; volkenkundig, futuristisch, rancuneus en demografisch. De unieke categorieën die gebruikt werden door de

69 ‘Moet Nederland Duitschland mede bezetten?’ Algemeen Handelsblad, 8 mei 1946 70 Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland’, 19-20 71 Smits, Landjepik. De Nederlandse annexatie van Duitsland 1945-1949 (Hilversum 2012), 62 72 Heems, Annexatie, 45 73 Ibidem, 43,44 20 actoren die negatief tegenover annexatie stonden waren: juridisch, antifascistisch, internationalistisch (niet te verwarren met internationaal), demografisch, anti-imperialistisch en anti-rancune. In dit hoofdstuk zullen deze thema’s naar voren komen in de selectie van pamfletten en de selectie van kranten die ook gebruikt zijn in het vorige hoofdstuk. Zoals al aan het begin van dit hoofdstuk is aangegeven werden veel argumenten in dit debat gebaseerd op economische gronden. Het belangrijkste economische argument voor annexatie was dat Nederland recht had op schadevergoeding als gevolg van de inundatie van Nederlandse gebieden door de Duitse bezetter.74 Doordat dit vaak brak- of zout water betrof zijn grote stukken land onvruchtbaar geworden. Daarnaast hebben de plunderingen van de industrie en steden en de hoge bezettingskosten ervoor gezorgd dat de schade zo groot is dat Duitsland dit simpelweg niet kon terugbetalen.75 Dit argument werd genoemd in het pamflet van het Comité van Uitvoering: Het vraagstuk der Annexatie. Het comité vond dat de enige manier waarop Duitsland Nederland compensatie kon bieden het geven van gebieden was. Wel zouden uit deze geannexeerde gebieden de Duitsers moeten verdwijnen, want dit zou voor minderheidsproblemen kunnen zorgen. E. Veen deelde de mening dat annexatie de enige manier was waarop Duitsland Nederland schadeloos kon stellen. Er waren volgens hem in theorie vier mogelijkheden waarmee Duitsland Nederland schadeloos kon stellen. Dit waren: geld en/of goederen, arbeid, grond en kunstvoorwerpen. De enkele oplossing hiervoor was volgens hem ‘overdracht van een niet te groot deel van het Duitsch territoir. Immers bij betaling in geld of goederen aan alle geallieerden, krijgen wij uiteraard hetzelfde beeld als na Versailles, eindigende in […] leeningen van de overwinnaars aan den overwonnene, leeningen waarvan en de rentebetaling en de aflossing reeds binnen enkele jaren door de beruchte Schacht-manoevres met zijn tiental soorten Marken illusoir werd gemaakt.’76 De optie van arbeid is wat hem betreft ook onbespreekbaar want dan bestaat ‘het risico van nog meer huwelijken van geïmmigreerde Duitschers met Nederlandsche vrouwen of mannen, waarvan in den oorlog velen zich ware landverraders hebben getoond.’77 Kunstoverdracht was ook geen mogelijkheid want deze goederen zouden eerst door de Amerikanen en Britten in beslag worden genomen en zouden, als ze al naar Nederland zouden komen, door fanatieke Duitsers vernield kunnen worden in de openbare musea. Veen vond dat de gronden, alsmede de bezittingen erop getaxeerd moesten worden door een Nederlands-Duitse commissie om daarmee het revanche-argument te ontkrachten. Annexatie zou geen invloed hebben op mogelijk revanche van Duitsland. Want Nederland is immers overvallen na zeer goed nabuurschap. Als Nederland geen claim zou leggen op bepaalde gebieden, zouden andere landen zoals België dat kunnen gaan doen.78 Naast uitbreiding van het Nederlands territorium zou Nederland ook invloedsferen moeten krijgen om daarmee het achterland voor de Nederlandse handel mee veilig te stellen vond het Comité van uitvoering.79 Het opmerkelijkste van het stuk zijn de historische voorbeelden die gegeven werden. Zoals de territoriale uitbreidingen van Jan van Brabant, Karel V en Philips de Goede waarmee de auteur aan wilde tonen dat ‘in den loop der geschiedenis kleinere groeperingen van territoria zich onder zekere leiding samenvoegden om veelal een meer levensvatbaar, grooter geheel te vormen.’80 Historische argumenten werden ook aangedragen in het pamflet: Nederland’s na-oorlogsche gedaante. ‘De geschiedenis leert,

74 Onderwaterzetting van gebieden 75 A. Kessen, Het vraagstuk der Annexatie (Maastricht 1945), 3,4 76 E. Veen, Schadevergoeding door annexatie (Wormerveer 1945), 18 77 Ibidem, 18-19 78 Ibidem 22, 23 79 Kessen, Het vraagstuk der Annexatie, 13 80 Ibidem, 8,9 21 dat een handeldrijvende zeevarende natie, welke het vormen van een eigen achterland verzuimt en zich eenzijdig op de zee orienteert, op den duur te gronde gaat. Phoenicië en Carthago zijn daarvoor de klassieke voorbeelden.81 Als Nederland niet zou annexeren, zou Nederland zijn eigen achterland niet veiligstellen en dus hetzelfde lot ondergaan als de Fenisische handelsposten in (sic) 400 v. Chr. Een futuristische nieuwe wereldorde speelde naast de historische factoren ook een argument voor annexatie. Dezelfde auteur die het argument met het voorbeeld van Carthago gebruikte voorzag een intellectuele emancipatie in de Nederlandse koloniën, wat zou leiden tot onafhankelijkere statussen voor de overzeese gebiedsdelen. Om toch invloed op deze gebiedsdelen te houden zou Nederland een gemenebest moeten vormen. Nederland zou dan echter wel over voldoende grootte moeten beschikken om door de overzeese gebieden als representatief moederland geaccepteerd te worden.82 Een meer rampzalig beeld over Nederland werd geschetst door de studiegenootschap: Neerlands toekomst. Dit studiegenootschap maakte gebruik van een wel heel merkwaardig volkenkundig argument. Volgens het pamflet was Nederland te klein om zelfstandig te kunnen voortbestaan. Om een ‘bovennationale’ organisatie te bouwen is het van belang dat er niet al te grote verschillen bestaan onder andere qua grootte tussen de leden van deze nieuwe statenbond. 83 Een andere zorg was volgens de studiegroep dat het Duitse volk zeer gevaarlijk was en andere Europese volken zouden kunnen besmetten: ‘De miasmen, welke uit dit moeras zouden opstijgen zouden ongetwijfeld binnen korten tijd geheel Europa vergiftigen, want Europa vormt nu eenmaal geestelijk een zoo hechte eenheid, dat het niet mogelijk zal zijn, een zoo omvangrijke gedeelte van zijn substantie te isoleeren.84 Een oplossing hiervoor zou zijn om met andere landen Duitsland op te splitsen. ‘Het Neder-Saksische volk zal moeten worden opgevoed tot vrije, zelfstandige West-Europeanen. Een einde moet worden gemaakt aan het kwaadaardige pan- Germanisme, aan den droom het het “Reich” en met Pruisen als Kernland en Berlijn als centrum. Deze menschen moeten worden gemaakt tot Nederduitschers, wat zij van huis uit immers ook zijn, met Nederland als kernland en Amsterdam als centrum.’85 Vervolgens zou een Nederrijnsche Bond opgericht kunnen worden met België. Waarin de ‘geheelen Nederlandschen stam’ verenigd zou worden. Deze omvang zou passen in de toekomstige internationale verhoudingen volgens de auteur. Naast de economische argumentatie als belangrijkste categorie in het debat vormde demografische argumenten ook een grote rol. Annexatie werd namelijk door verschillende pamfletschrijvers gezien als oplossing voor de overbevolking in Nederland. Doordat Duitsland veel minder bevolking had per vierkante kilometer, was het daarom ook ideaal om in dat land gebieden te annexeren. Naast de kleinere bevolkingsdichtheid noemde Van Galen het argument dat Duitsland veel oorlogsslachtoffers had, en daarom gebieden kon afstaan. Nederland zou twee keer zo groot moeten worden, het had immers al eerder het grondgebied moeten uitbreiden door de Zuiderzee te ‘degraderen’ tot een meer waarin polders gecreëerd konden worden.86 Banning vond ook dat Duitsland gebieden moest afstaan om het Nederlandse bevolkingsprobleem op te lossen. Over de gedwongen verhuizingen moest niet al te tragisch worden gedacht vond hij. Want bijvoorbeeld in Nederland zijn er gemeenten waarvan de meerderheid van de inwoners oorspronkelijk uit een andere gemeente komen. Overigens mochten er wel mensen blijven, mits zij in de grensstreek geboren waren of door

81 Marnix, Nederland’s na-oorlogsche gedaante (Delft 1945), 4 82 Ibidem, 5 83 Felix, Een volk dat leeft bouwt aan zijn toekomst (Delft 1945), 1-3 84 Ibidem, 5 85 Ibidem, 6 86 L.C.E. van Galen, Annexation of German territory incumbent upon Holland (Amsterdam 1945) 1-15 22 een huwelijk met Nederland verbonden waren. Zij moesten Nederlands of een Nederlands dialect verstaan, mochten geen nazi zijn geweest of gevaar opleveren voor de volksgezondheid.. ‘Ons Nederlanderschap is een hoog goed, wat verworven moet worden! De eischen zouden zwaar moeten zijn.’87 Zeegers beargumenteerde tegenover de ‘oplossing’ voor het bevolkingsvraagstuk, dat er tijdens en voor de oorlog nog nooit annexatie als oplossing is aangedragen.. Annexatie zou daarbij een verkeerd doel dienen. De Nederlandse doelen ten opzichte van Duitsland waren als eerste vergoeding van de geleden schade. Als tweede een verhoogde veiligheid, als derde ‘een grootere en meer harmonische materieele bestaansmogelijkheid.’ En als vierde de ‘reëducatie’ van het Duitse volk.88 Uit een aantal pro-annexionistische pamfletten is te lezen dat er angst was dat Duitsland een nieuwe oorlog zou beginnen, dit verklaart ook waarom het thema veiligheid, naast economische en demografische argumenten de derde vaakst gebruikte argumentatiecategorie was. Een schrijver die zeer stellig was, was Van de Broek. Duitslands buurlanden zouden namelijk Duitse gebieden moeten annexeren om zelf sterker te worden ten koste van Duitsland. Duitsland zou anders namelijk een derde wereldoorlog kunnen ontketenen.89 Deze gedachtegang verscheen ook in een Engelstalig pamflet van Van Galen, die een verenigd Duitsland in het hart van Europa gevaarlijk noemde. Een Duitse reductie zou hiervoor de oplossing zijn.90 Banning sprak zelfs over een annexatieplicht. Het ‘terugbrengen van Duitschland tot kleineren omvang, zoodat geen oorlog op groote schaal meer mogelijk is.’91 Marnix gebruikte ook het argument dat Nederland onverdedigbaar was met zijn huidige grenzen. ‘De groote moeilijkheid voor de verdediging van ons land leveren de gering afmetingen van het grondgebied in vergelijking met de schaal der militaire bewegingen welke den modernen, gemotoriseerden oorlog kenmerken, gecombineerd met het ongunstige beloop der landsgrenzen, welke nergens steunen op natuurlijke, strategisch bruikbare elementen.’92 Zoals al eerder vermeld waren er naast de pro-annexionistische pamfletschrijvers ook schrijvers die tegen annexatie pleitten. Zij gebruikten hier onder andere een juridisch argument voor. Berkhouwer vond bijvoorbeeld dat door middel van annexatie de oorlogsmisdadigers niet gestraft zouden worden. Deze zouden namelijk op een andere manier berecht moeten worden vond hij. ‘Hoe moet men echter de grond voor de bestraffing constueeren van een Westfaalschen boer, die persoonlijk met deze schanddaden niets uit te staan heeft gehad.’93 Een strafrechtelijke collectieve vergelding is daarom ook niet houdbaar. Als tegenargument noemde Berkhouwer dat als Duitsland de oorlog zou hebben gewonnen, iedere Duitser daarvan geprofiteerd zou hebben. Nu de oorlog door Duitsland is verloren zou iedere Duitser daarvan dan ook de prijs moeten betalen. Dit argument werd vervolgens door Berkhouwer weerlegd met het argument dat de Duitsers weliswaar Adolf Hitler hebben gekozen maar dat tegelijktijdig de Duitsers monddood zijn gemaakt. Een revolutie was bovendien niet haalbaar, omdat het regime daardoor ‘de touwtjes te stevig in handen’ had. Berkhouwer waarschuwde dat men zich niet tot Duitse praktijken moest verleiden door zich door gevoel te laten leiden.94 Deze mening werd ook gedeeld door Locher. Volgens Locher vergaten sommigen dat Nederland NSB’ers heeft gehad, en diverse andere volken te maken

87 J.P.D. Banning, Nadere beschouwingen over het annexatie-vraagstuk (plaats) 88 G.H.L. Zeegers, Een ernstige beslissing. Een aantal aspecten van de veranderingen in de Nederlandsch- Duitsche verhoudingen als gevolg van dezen oorlog. (Amsterdam 1945), 2 89 J. van den Broek, Annexatie. Van Duitsch grondgebied ter compensatie van door Nederland geleden schade (Utrecht 1945), 15, 16 90 Galen, van, Annexation of German territory incumbent upon Holland, 14 91 Ibidem, 3 92 Marnix, Nederland’s na-oorlogsche gedaante, 2 93 C. Berkhouwer, Annexatie? Neen! (Hoorn 1945), 5 94 Ibidem, 11-12 23 hadden met periodes van agressiviteit. Daarnaast zijn honderdduizenden Duitsers in concentratiekampen omgekomen en waren er miljoenen Duitsers in hun hart tegen Hitler maar konden en durfden zij hier niets tegen te doen.95 ‘Duitsland zal verder een lange periode van onvrijheid, van ontwapening en internationale controle moeten ondergaan. Maar het zal ook uitzicht moeten hebben op een betere toekomst waarin het, door de bittere ervaring van thans en door een verstandige behandeling wijzer geworden, weer als vrije en gelijke in de gemeenschap der naties zal staan.’96 Net zoals bij de actoren die economische argumenten aanhaalden om voor annexatie te pleitten werden er ook dikwijls economische argumenten gebruikt om tegen annexatie te pleiten. Een verarmd Duitsland, als gevolg van annexaties, zou een zeer nadelig economisch effect hebben op Nederland vonden Berkhouwer en Locher. Als er gebieden geannexeerd zouden worden, zou hetgeen wat van Duitsland over zou blijven een zeer arm karakter hebben en aangezien de Nederlandse land- en tuinbouw in normale omstandigheden meer produceert dan dat er binnenlands geconsumeerd wordt, zou Nederland hierdoor een belangrijke afzetmarkt verliezen. Er moest volgens Berkhouwer dan ook meer gedacht worden vanuit een internationalistische globale gedachte in plaats van een nationale gedachte.97 Locher was het hier helemaal mee eens en stelde dat als er gebieden geannexeerd zouden worden en er bevolking gedwongen zou moeten verhuizen, dat er dan een probleem voor Duitsland zou ontstaan wat dubbel zou gaan nijpen. Het zou namelijk ook tot grote schade lijden voor de Nederlandse welvaart. Deze zou namelijk met een overbevolkt en gepauperiseerd Duitsland niet zijn gediend. Alleen een doelmatige economische wereldorganisatie zou volgens Locher deze problemen kunnen overwinnen.98 Pro-annexionist E. Veen noemde ook dit argument, maar plaatste daar tegenover dat Nederland daarom de taak had zelf tot een reële eis te komen en moest proberen te voorkomen dat de bondgenoten te grote stukken van Duitsland zouden gaan annexeren, waar Duitsland grote schade van zou kunnen ondervinden. 99 Een ander economisch argument dat Berkhouwer gebruikte was dat het veel beter zou zijn als de Nederlandse boeren zich zouden gaan richten op het herstel van de eigen verwoeste landbouwgronden, in plaats van de Duitse verwoeste gronden. Daarnaast weerlegde Berkhouwer het argument dat door de inundatie Duitse landbouwgronden aangeboden zouden moeten worden ter compensatie. De overgenomen Duitse landbouwgrond, die ook verwoest was, zou dan vanaf begin weer in cultuur gebracht moeten worden. ‘Dit zal dus door onzen Hollandschen boer moeten geschieden. Maar wie moet dan het bedrijf in de Wieringermeer herstellen?’100 De Nederlandse werkloosheid had niet te maken met gebrek aan grond, maar deze werd veroorzaakt door materiaalschade. Berkhouwer vond een medestander in J. Oortwijn Botjes. Volgens Oortwijn Botjes zou de annexatie van Duits grondgebied teveel van de schaarse hulpmiddelen gebruiken. Deze hulpmiddelen waren nodig om Nederland en Nederlands-Indië weer in bloei te brengen. ‘Vrijwel onmogelijk lijkt het mij echter bij onzer zeer beperkte hulpmiddelen Nederland en zijn koloniën weer uit hun armoede op te heffen, indien wij tegelijkertijd een nieuw gebied, ter grootte van drie Nederlandse provinciën moeten koloniseren.’101 Bijzonder aan dit argument dat de Nederlandse Europese politiek gekoppeld werd aan de koloniale politiek. Twee thema’s die in de geschiedschrijving vaak geheel apart van elkaar zijn geïnterpreteerd en beschreven

95 J.G. Locher, Nederland en het komende Duitsland. Een pleidooi tegen Annexatie (Amsterdam 1945), 20-21 96 Ibidem, 26-27 97 Berkhouwer, Annexatie, 5-7 98 Locher, Nederland en het komende Duitsland, 34,35 99 E. Veen, Schadevergoeding door annexatie (Wormerveer 1945) 34,35 100 Berkhouwer, Annexatie?, 11-12 101 J. Oortwijn Botjes, Annexatie? Dat nooit!! (Groningen 1945), 3 24

De pleidooien voor annexatie leken volgens enkele anti-annexionistische pamfletschrijvers op nationaalsocialistische retoriek. Dit vonden Locher, Berkhouwer en Botjes. Berhouwer schreef hierover: ‘Wij gelooven, dat op dit punt gewaakt dient te worden tegen onze eigen vergiftiging door een Hitler-argument. Immers, het bij uitstek geliefkoosde argument van dezen heerscher om tot gebiedsuitbreiding over te gaan, was de z.g.n. historische lotsverbondenheid van het op te slokken gebied met Duitschland.’102 Ook Locher benadrukte dat het streven naar gebiedsuitbreiding gelijk staat aan de beruchte ‘Lebensraum-theorie’.103 Niet alleen de historische- en ‘lebensraum’- argumenten werden als gevaarlijk bestempeld. Het argument om gebieden op basis van economische motieven, zoals het grote Nederlandse bevolkingsoverschot, vond Oortwijn Botjes gevaarlijk. Volgens hem begonnen landen oorlogen vanwege economische noodzaak. ‘Als wij het argument van de economische noodzaak gebruiken voor gebiedsvermeerdering in Europa, zullen wij weinig kunnen antwoorden als de Chinezen ons Borneo en Sumatra zouden willen ontrukken.’104 Een ander argument wat Locher uitte was dat als Nederland gebieden zou annexeren en er zou daardoor een Duitse minderheid in Nederland ontstaan, dat dit een ongewenste demografische situatie teweeg zou brengen. Volgens hem zou een Duitse minderheid in Nederland het land niet versterken maar innerlijk doen laten verscheuren. De band tussen een natie en zijn grond moet niet onderschat worden. ‘De natie en het door haar bewoonde land zijn organisch verbonden, en wie een stuk vreemde grond annexeert, amputeert een stuk van het lichaam van de buurnatie.’ De schade die Nederland opgelopen heeft gedurende de oorlog is van tijdelijke aard, maar als Duitsland grond zou moeten afstaan zou dit een blijvend verlies zijn.105 Het thema veiligheid werd niet alleen gebruikt door de voorstanders maar ook door de tegenstanders. Oortwijn Botjes deed dat en koppelde dit aan een internationaal argument. Annexatie zou rancune kunnen opwekken bij de Duitsers en dit zou volgens hem een groot gevaar voor Nederland kunnen opleveren .Wanneer de Angelsaksische landen hun troepen terug zouden trekken, zou Nederland op zichzelf aangewezen zijn om het te annexeren gebied te annexeren, want het zou niet op de steun van Rusland kunnen rekenen, omdat zij tegen westelijke annexatie was. Ook grensverdragen zouden Nederland niet helpen aangezien het Verdrag van Versailles weinig waarde leek te hebben op het moment dat op internationaal gebied de verhoudingen veranderden.106 Oortwijn Botjes vroeg zich daarom af wat er van de annexatie zou overblijven als Duitsland zou aandringen op de teruggave van het geannexeerde gebied en daarbij gesteund zou worden door de Sovjet-Unie. ‘Is de kans groot dat Engeland nog een derde wereldoorlog zal beginnen om te voorkomen dat Oost-Friesland en Oldenburg aan Duitsland worden teruggegeven?’107 Banning en Schorer zagen mogelijk Duits rancune niet als een bedreiging voor Nederland. Volgens Banning en Schorer speelde revanchisme namelijk nauwelijks een rol in de laatste oorlog. Nederland en België waren namelijk binnengevallen door de Duitsers zonder revanchistisch motief.108 Zoals eerder in dit hoofdstuk aangegeven was vond het publieke debat niet enkel plaats door middel van pamfletten maar ook in de kranten. Het blijkt dat de kranten niet klakkeloos standpunten overnamen van de ideologische politieke moederpartij. De kranten zochten zelf naar een standpunt en publiceerde vaak ook tegengestelde argumenten. Het Parool was in het prille begin van het publieke debat ook nog zoekende naar een standpunt over de

102 Berkhouwer, Annexatie?, 20 103 Locher, Nederland en het komende Duitsland, 15 104 Ibidem, 6 105 Locher, Nederland en het komende Duitsland, 12-14 106 Ibidem, 7 107 Ibidem, 8 108 Banning, Nadere beschouwingen over het annexatie-vraagstuk, 3, G.L. Schorer, Annexatie. Een recht en een plicht (Amsterdam 1945), 11, 12 25 annexatiekwestie. Eerst leek de krant de pro-annexionistische standpunten te omarmen. Op 19 mei publiceerde de krant het streven van Van Kleffens om een klein maar vruchtbaar deel van Duitsland te annexeren als economische vergoeding van de aangerichte oorlogsschade.109 Dezelfde maand publiceerde de krant een economische uiteenzetting waarin er voor annexatie gepleit werd. De krant had een rubriek: Revue aan vrije meningen, waarin diverse meningen uit andere kranten gepubliceerd werden. Uit het Eindhovens Dagblad werd geparafraseerd dat de annexatie van levensbelang was voor de boerenstand. Wellicht zou Duitsland verplicht gesteld worden om deze industrie van grondstoffen en materialen te voorzien, toch zou dit geen garantie bieden dat dit ook daadwerkelijk zou gaan gebeuren. ‘Het blad meent, dat Duitschland ook nu weer zal trachten te ontkomen aan de materiële verplichtingen, die het bij het vredestractaat zullen worden opgelegd.’ Deze verzekering zou wel geboden kunnen worden aan de industrie om gebieden te annexeren. ‘Wij zouden een ernstig verzuim plegen tegenover het nageslacht, dat in onze industrie zijn bestaan zal moeten vinden wanneer wij thans de gelegenheid verzuimden nieuwe levensruimte en mogelijkheden voor onze nijverheid te scheppen.’110 Trouw was net zoals Het Parool een krant die sterk voor annexatie pleitte. In juni 1945 publiceerde de krant een artikel waarin zij F. de Vries aan het woord lieten die zich over annexatie uitsprak. De toekomst van Nederland hing volgens hem af van de ontwikkeling van de grenslijn en wat er in het Duitse achterland weer zou gaan gebeuren. Het was volgens hem belangrijk dat het Duitse achterland zich zou gaan ontwikkelen. Doordat de Nederlandse productie in het verleden flink opgevoerd werd, konden Nederlanders een hogere levensstandaard behalen. Volgens De Vries was dat op dat moment niet mogelijk meer te bereiken, omdat het land verarmd was en de productie chaotisch en versnipperd was. Om deze productie weer op te voeren zou er meer land nodig zijn, zonder de oorspronkelijke bewoners, want Nederland kampte namelijk met een bevolkingsoverschot. Volgend De Vries moest het geannexeerde gebied zo groot zijn als drie of vier van de Nederlandse provincies waar twee miljoen Nederlanders konden gaan wonen.111 Dezelfde maand plaatste de krant een interview met een Duitse voorstander voor annexatie: de bisschop van Münster, die bekend stond vanwege zijn verzet tegen het nationaalsocialisme. Hij bepleitte de aanhechting van een niet dichtbevolkt gebied. Aan de andere kant pleitte hij dat er geen hongerpolitiek gevoerd moest worden tegen Duitsland en dat de fouten die er in Versailles gemaakt zijn niet herhaald moesten worden.112 Dit is een goed voorbeeld dat de krant naast pro-annexionistisch ook kritisch was. Op 3 juli 1945 benoemde Trouw in een artikel enkele ‘strijdvragen’ die te maken hadden met het annexatievraagstuk en daarbij kritisch het vraagstuk inhoudelijk behandelde op basis van een cultureel argument. Een ‘strijdvraag’ daarvan was of er Duitsers konden blijven wonen in het gebied dat geannexeerd zou worden. Volgens de schrijver zou het beste zijn om gebied te annexeren zonder de overname van een bevolkingsaanwas. Dit was het best te realiseren als er gebieden met beperkte omvang overgenomen zouden worden, anders zouden er in het overgebleven deel van Duitsland teveel problemen ontstaan. Als er dan toch gebieden overgenomen zouden worden met bevolking erbij, moet er gekeken worden of deze gebieden bij Nederland zouden passen en of naar welke houding de bevolking aannam ten opzichte van het nationaalsocialisme. Een gebied wat volgens de schrijver van het artikel goed bij Nederland zou passen qua ‘taal en landsaart’ was het graafschap Bentheim.113

109 ‘Van Kleffens over de annexatie van een deel van Duitsland’, Het Parool, 19 mei 1945 110 ‘Revue der vrije meening’, Het Parool, 25 mei 1945 111 ‘De economische reconstructie en annexatie’, Trouw, 9 juni 1945 112 ‘Gesprek met den Bisschop van Münster’, Trouw, 13 juni 1945 113 ‘Annexatie en Bevolkingsovername’, Trouw, 5 juli 1945 26

Trouw was niet geheel kritiekloos over de voorgestelde annexaties. Volgens de schrijver, van een artikel van begin juli, werden na bijna iedere oorlog annexaties uitgevoerd en dit heeft dikwijls de aanleiding gevormd voor nieuwe oorlogen. Om te voorkomen dat er een nieuwe oorlog zou ontstaan en toch de mogelijkheid zou blijven bestaan te annexeren zou worden zou er volgens de schrijver nagedacht kunnen worden over een tijdelijke afstand van gebied door Duitsland. De Duitsers die in deze gebieden woonden zouden dan eerst weggevoerd worden en na tien of twintig jaar weer terug kunnen keren. Dit bracht wel een aantal moeilijkheden met zich mee. De schrijver vroeg zich af of er in Nederland mensen gevonden konden worden die in de gebieden zouden willen wonen met de wetenschap na een bepaalde periode weer te moeten opstappen. ‘Hoe vinden deze mensen dan in ons dicht bevolkte land weer een plaats? Is het gevaar niet groot, dat wij velen van hen nooit weer binnen onze grenzen zien terugkeren?’ Daarnaast vroeg de schrijver zich af of Duitsland zichzelf wel kon voeden als het afstand zou moeten doen van belangrijke landbouwgronden. Want koloniën had het niet en bovendien zou geen enkel land Duitse emigranten willen opnemen. Een andere vraag was of de Nederlandse landsverdediging beïnvloed zou worden door de annexatie. ‘Deze vragen, die nog met vele andere te vermeerderen zijn, vormen even zovele problemen.’ Volgens de schrijver zou een alternatief kunnen zijn om de Duitse bevolking onder geallieerd toezicht te laten werken. Nederland zou dan ook een deel van Duitsland kunnen bezetten en zich met de opbrengsten schadeloos kunnen stellen.114 Een ander voorbeeld van een krant die niet geheel volgens de eigen lijn publiceerde was Het Vrije Volk. Deze krant was een van de weinige kranten die, ondanks dat het zelf tegen de annexatie was, toch diverse standpunten, zowel voor als tegen annexatie, naar voren bracht om het lezerspubliek goed te informeren. Soms kwam de annexatiekwestie naar voren naar aanleiding van andere onderwerpen. In een artikel op 12 juli over de binnenlandse productie van suiker, eieren en fruit stond: ‘Het is nodig de suikerbietenteelt in Nederland op te voeren daar Java nog wel uitgeschakeld zal blijven. Annexatie van Duits gebied (Rijnland) zou tot een belangrijke opvoering van de Nederlandse suikerproductie kunnen leiden.’115 Pas op 26 juli blijkt de krant zich nadrukkelijk te positioneren in het debat. Op de voorpagina van 26 juli 1945 beklaagde de schrijver van het artikel zich over het publieke debat omtrent de annexatie en toonde zich daarbij anti-rancuneus. Volgens hem leefde het Nederlandse volk geestelijk nog in oorlogstoestand en is het daarom nog vervuld van bitterheid. Deze gemoedstoestand maakte het onmogelijk om men rustig te laten bezinnen op het probleem. Wat ook niet meehielp was dat de voorlichting gebrekkig was vanwege de papierschaarste die er op dat moment was. Ook de ‘ongelukkige zuiveringsmethode’, die op de pers is toegepast, heeft de discussiemogelijkheid ‘radicaal verstoord.’ De schrijver riep op om ook tegenstanders van de annexatie te mengen in het debat want volgens hem beheersten de voorstanders het podium. Hij riep daarom dan ook mensen die ‘alleen hun gezond verstand en hun gevoel als leidslieden hebben en die nimmer annexionistisch geweest zijn, te mengen in het debat. Volgens de schrijver staan deze mensen dichter bij de Nederlandse volksaard dan de mensen die voorstander zijn.116 Het Vrije Volk zijn voorlichtende taak heel serieus en plaatste het in juli 1945 een viertal informatieve artikelen over de annexatiekwestie. De schrijver van een van de vier artikelen noemde drie argumenten voor annexatie. Als eerste en als tweede benoemde hij dat annexatie zou kunnen fungeren als vergelding en als schadevergoeding voor de bezettingstijd. Daarnaast kon annexatie dienen als oplossing voor het Nederlandse bevolkingsprobleem. Volgens de schrijver beheerst de vergeldingsdrang dit argument ook al zal dat niet toegegeven worden. Hij

114 ‘Annexatie?’ Trouw, 5 juli 1945 115 ‘Suiker, eieren en fruit’, Het Vrije volk, 12 juli 1945 116 ‘Annexatie(I)’, Het Vrije Volk, 26 juli 1945 27 gaf toe dat de misdadigers uit de oorlog persoonlijk gestraft moesten worden maar dat het annexeren van gebied niet als straf zal worden gevoeld. Waarschijnlijk bedoelde hij hiermee dat de oorlogsmisdadigers vaak geen boeren waren in de grensgebieden. ‘Schadevergoeding die eerst begint te werken als de schade hersteld is, of lang daarna, schijnt niet zeer doeltreffend.’ Het tweede argument gaat over de schadevergoeding. Dit wordt door de schrijver in verband gebracht met de inundaties van de Wieringermeer en Zeeland. De leuze hiervan was dan ook ‘land om land’. De schrijver zei iets voor deze beredenering te snappen maar deze beredenering zag de schrijver vaak niet terug in de kaarten, waarbij gebieden tot de Wezer tot het Nederlands grondgebied werden toegevoegd. Het is daarom ook lastig om een grens te trekken. Wat ook meespeelde was dat volgens de schrijver de Duitse grond voor een groot deel bestond uit bossen en woeste grond. Het zou daarom heel lang duren totdat deze grond als landbouwgrond gebruikt zou kunnen worden. Zo lang zelfs dat de akkers en weiden in bijvoorbeeld Zeeland en de Wieringermeer inmiddels alweer vruchtbaar zouden zijn. Volgens de schrijver zou het leveren van stroom, kolen, hout, arbeidskrachten en andere producten door Duitsland veel beter zijn.117 In de derde editie kwamen nog enkele weerleggingen op verschillende pro-argumenten naar voren. Deze weerleggingen waren demografisch, militair, cultureel, antifascistisch en internationaal van aard. De schrijver betwijfelde of annexatie de oplossing zou zijn van het bevolkingsprobleem, omdat eerder problemen met overbevolking opgelost werden met de intensivering en verbetering van de landbouw. Ook het militaire argument schoof de auteur terzijde. Volgens hem zouden de enkele tientallen kilometers extra gebied weinig uitmaken bij een aanval uit het oosten. Ook het Duitse argument van ‘Lebensraum’ is altijd vurig bestreden. Het zou daarom ook ongepast zijn dit argument over te nemen.118 Volgens hem is de Nederlandse volksaard ook anders dan de Duitse, omdat deze een andere geschiedenis heeft gehad. Deze twee volksaarden zouden dan ook niet gemengd moeten worden. Het argument dat België en Denemarken anders gebieden zou annexeren wees de schrijver af. Zij hebben zich hier nog niet over geuit. Daarnaast was het van groot belang dat Duitsland weer het achterland kon worden van Nederland.119 Toch was de krant niet altijd geheel eenduidig. Uit een verslag van een evenement een maand later waarin de bevrijding gevierd werd schreef de krant het volgende: ‘Wij mogen de annexatie niet als vergelding aanvaarden; wanneer onze internationale plicht geacht wordt deel te nemen aan een nieuwe ordening in Europa is annexatie zedelijk geoorloofd.120 De Volkskrant was overduidelijk voor de annexatie. Een artikel uit juli 1945 berichtte over de manier waarop Nederland schadeloos gesteld kan worden en gebruikte een rancuneus argument. Het stuk toonde ook veel bitterheid. ‘Verbitterd beseffen wij, dat de geestelijke nood wel nooit en op geen manier kan worden gelenigd maar zelfs moeten wij erkennen, en deskundigen op allerlei gebied rekenen ons dat dagelijks voor, dat ons volk nooit in voldoende mate schadeloos kan worden gesteld, ook in stoffelijk opzicht.’ De krant vond dat het Nederlandse volk hierover moest uitspreken over de vraag of annexatie van Duits grondgebied niet het enige middel was om te komen tot een redelijke schadevergoeding.121 Hoewel het Atlantisch Charter de territoriale veranderingen afwees, vond de krant toch dat de Duitsers door de ‘zinloze vernietiging’ en het gedrag van de Duitse bezetter het annexatie-vraagstuk aan de orde hadden gesteld. De krant pleitte dat annexatie niet zou mogen dienen voor enkel het voordeel van het uitbreiden van het grondgebied en de economische voordelen. Het zou

117 ‘Annexatie (II)’, Het Vrije Volk, 28 juli 1945 118 ‘Annexatie (III)’, Het Vrije Volk, 30 juli 1945 119 ‘Annexatie (IV)’, Het Vrije Volk, 31 juli 1945 120 ‘Bijeenkomst in Colosseum’, Het Vrije Volk, 1 augustus 1945 121 ‘Schadeloosstelling’, De Volkskrant, 11 juli 1945 28 daarentegen alleen als mogelijkheid mogen zijn als enige vergoeding voor de schade die is toegebracht. Daarnaast moesten de plannen bestand zijn tegen de ‘tand des tijds’ en moesten daarom historisch verantwoord zijn. Want het moet passen in de nieuwe Nederlandse vriendschapspolitiek die niet alleen zou helpen Nederland op te bouwen, maar ook de hele wereld. De genoegdoening of tegemoetkoming aan het recht moet zo duidelijk zijn, dat vriend noch vijand daaraan een reden kan ontlenen, ooit enige aanspraak tegen ons er uit de distilleren. Een annexatie moet de zwarte schaduw, die over ons land is gevallen, wat oplichten, geen nieuwe schaduw er over uitwerpen. Dat moet althans ons uitgangspunt zijn.122 De Waarheid was van de bestudeerde kranten de grootste tegenstander van de annexatie. ‘Annexatie van Duitse gebieden dienen een reactionair belang en is dan ook een ‘voortvloeisel uit dezelfde verderfelijke imperialistische aspiraties, die ons vijf jaren in afgrijselijke oorlogsellende ondergedompeld hielden.’ De auteur van het artikel had er geen problemen mee dat er Duitse gebieden, grondstoffen en arbeid onder dwang ter beschikking gesteld zouden worden voor de Nederlandse wederopbouw. Duitsland had namelijk veel om terug te betalen volgens de schrijver.123 Dramatischer was: ‘Van annexatie van Duits grondgebied zouden in de eerste plaats de roofzuchtige buitenlandsche monopoliekapitalisten profijt trekken en het Nederlandse volk zou meegesleurd worden in een avontuur dat slechts op de totale ondergang van ons volksbestaan zou kunnen uitlopen.124 Volgens de krant was de annexatiewens bovendien een Angelsaksisch imperialistisch fenomeen dat gefundeerd was op industriële belangen. Volgens de schrijver zijn daarom ook alleen grootindustriëlen voor en is het Nederlandse volk tegen de annexatie. Het Nederlands imperialisme zou Nederland een nieuwe oorlog in gaan slepen en dit zou de ondergang kunnen betekenen van het Nederlandse volksbestaan. ‘Weg met het Nederlandse imperialisme, dat het Nederlandse volk tot werktuig wil maken in een nieuwe imperialistische politiek. Weg met deze misdadig politiek, die zich keert tegen het geluk en de welvaart der volkeren en die het Nederlandse volk in een nieuwe wereldoorlog zou voeren, waarbij het in een zee van bloed en ellende zou ondergaan.’125 Een secundaire discussie omtrent het annexatievraagstuk was of de oorspronkelijke Duitse bevolking in de eventueel te annexeren gebieden er konden blijven wonen of niet. Trouw schreef zich hierover in een artikel uit augustus en voegde een derde variant toe. In het stuk werden er argumenten genoemd die al waren geuit door professor V.H. Rutgers in de winter van 1943-1944. Er waren drie mogelijkheden. Naast de vaak eerdergenoemde opties van annexatie met behoud en zonder behoud van de oorspronkelijke Duitse bevolking kwam een derde optie naar voren. Nederland zou een stuk Duitse grond in mandaat kunnen krijgen. Het artikel sprak zich uit tegen annexatie van bewoond gebied, wat een demografisch probleem zou veroorzaken. Deze mensen zouden een vijfde colonne kunnen voeren en bovendien was de opgroeiende jeugd opgevoed met het nationaalsocialisme. ‘Voorts zou de Nederlandsche binnenlandsche politiek, die tot nog toe geen nationaliteitenvraag kende, in groote moeilijkheden komen wanneer ’n krachtige groep ontstond, die afwijzend stond tegenover den Nederlandsche cultuur, en wier vertegenwoordigers in het parlement (wellicht een derde der leden!) een onverzoenlijke oppositie vormden, die elken opbouwenden arbeid belemmerde en telkens scherpe incidenten deed ontstaan’. Ook het mandaatstelsel werd afgewezen. Dit zou ook veroorzaken dat er ‘millioenen tegen wil en dank tot (weerbarstige) Nederlanders worden gemaakt’. Zij zouden ook de Nederlandse binnenlandse politiek bederven. Wat ook een negatieve consequentie zou zijn voor de mandaatoptie was dat Nederland als taak zou kunnen

122 ‘Schadevergoeding grondslag van annexatie’, De Volkskrant, 14 juli 1945 123 ‘Annexatie’, De Waarheid, 10 juli 1945 124 ‘Stad en land kunnen elkaar vinden’, De Waarheid, 28 juli 1945 125 ‘Geen Annexatie’, De Waarheid, 4 augustus 1945 29 krijgen om de nationaalsocialisten te bekeren in het gebied of als taak zou krijgen om maatregelen te treffen om een nieuwe oorlog te voorkomen. De enige mogelijkheid zou daarom ook zijn om Duits gebied te annexeren met de verwijdering van de oorspronkelijke bevolking.126 De journalist van Trouw gebruikte ook een militair argument in zijn artikel. Aangezien Nederland bruggenhoofd kon vormen voor Engeland en de Verenigde Staten in een mogelijk toekomstige strijd met Duitsland, zou Nederland niet alleen deze defensiekosten op zich hoeven te nemen beredeneerde hij. Als Nederland niet zou annexeren en haar verdedigingstaken niet zou uitvoeren zou het gebied mogelijk door Engeland worden geannexeerd. De vraag die de schrijver zich stelde was of de Nederlandse onafhankelijkheid in de toekomst niet in gevaar zou komen. Annexatie op basis van de militaire overwegingen zou daarom mogelijk onvermijdelijk zijn.127. De schrijver vroeg zich af of het daarom wel gerechtvaardigd zou zijn gebieden te annexeren. Dit hangt met name af of de Duitsers opnieuw zouden worden opgenomen in het internationale verkeer, zoals dat ook na de Eerste Wereldoorlog gebeurde. Duitsland zou hoe dan ook met revanchisme kampen in de toekomst. Om dit te voorkomen zou Duitsland er onder gehouden moeten worden. ‘Voor Nederland zal in elk geval door annexatie voor een verre toekomst een politiek van verzoening uitgesloten zijn.’128 Het beste voorbeeld van het informerende karakter van Het Vrije Volk was een artikel in de krant van 17 augustus 1945. Het was een nadrukkelijke wens van de hoofdredactie een voorstander aan het woord te laten, omdat het volgens de krant ‘onder de verse indruk der Duitse schanddaden, moeilijk is een bezonken oordeel hierover te vormen’. Daarom lieten zij Bakker Schut, de secretaris van het Nederlandsch Comité voor Gebiedsuitbreiding, aan het woord die voorstander was van de annexatieplannen. Bakker Schut zette zijn motieven op basis van de twee argumentatiethema’s economie en veiligheid uiteen in de krant. Hij gebruikte hiervoor de eerder genoemde argumenten dat annexatie de enige manier van terugbetaling voor Duitsland was. Opmerkelijk is wat hij zei bij zijn militaire argument. Volgens hem zou Nederland sowieso bij een volgende oorlog tegen Duitsland betrokken worden.129 Dit geeft aan dat Bakker Schut ervan overtuigd was dat er een nieuwe oorlog zou komen in Europa. Een ander voorbeeld waarin ook de meningen van een voorstander gepubliceerd werden was het verslag van een debat tussen journalist Henk Lunshof en de Rotterdamse voorman voor de NSDAP Johan Brautigam in een artikel in diezelfde maand. Volgens Lunshof paste de annexatie in het streven van de geallieerden om te voorkomen dat Duitsland opnieuw een oorlog zou beginnen. Daarnaast gebruikte Lunshof het demografische argument met betrekking tot de overbevolking. Als Nederland geen gebieden zou annexeren, zouden Nederlanders moeten emigreren of zij zouden verpauperen. Brautigam reageerde daarop door te stellen dat het argument van overbevolking geen argument was geweest voor annexatie als de oorlog er niet zou zijn geweest. Daarnaast zei Brautigam dat de grote mogendheden bij het begin van de oorlog niet voor gebiedsuitbreiding waren. Dit bleek volgens hem ook uit de Atlantic Charter waarin zelfbestemmingsrecht opgenomen staat. Ook al zou Nederland gebieden overnemen dan zou dit in de toekomst weer kunnen wijzigen.130 Het Vrije Volk hield niet op met het publiceren van meningen van mensen die voor annexatie waren. Op 29 september verscheen er een artikel geschreven door George van den Bergh waarin hij hartstochtelijk pleitte voor annexatie op historische gronden. Nog nooit was

126 ‘Annexatie’, Trouw, 4 augustus 1945 127 ‘Annexatie’, Trouw, 4 augustus 1945 128 ‘De rechtsgrond van annexatie’, Trouw,13 augustus 1945 129 ‘Annexatie’. Het Vrije Volk, 17 augustus 1945 130 ‘Voor of tegen annexatie’, Het Vrije Volk, 30 augustus 1945 30 er in de wereldgeschiedenis een land zoveel onrecht aangedaan als Nederland dat door Duitsland werd bezet. Uiteindelijk zou Duitsland volgens hem er weer bovenop mogen maar ‘doch wil die ooit mogelijk kunnen zijn, dan moet er eerst zijn leed. diep leed. Leed dat verzoenen kan en kan reinigen van zonde en schuld.’131 In een artikel twee dagen later vervolgde Van den Bergh zijn pleidooi. Hij noemde het een historische vergissing dat het de zeventiende- eeuwse Nederlanden niet gelukt is een Groot-Nederlands rijk te stichten, wat een deel van het noordwestelijke Duitsland zou bevatten. Als dit er was geweest zou er een grote mogendheid zijn die als wachter kon fungeren voor de geestelijke vrijheid en zou er een roofstaat, Duitsland, minder zijn geweest. ‘En nu hebben de Goden gewild, dat Nederland, tegen alle redelijke verwachting in, nog eenmaal in de gelegenheid is de fout van de zeventiende eeuw voor een belangrijk deel te herstellen en daarmede tevens dit ontzettende <..> gevaar te keren. Met het gevaar doelde Van den Bergh op het verdwijnen van het Nederlandse volksbestaan bij een nieuwe dreiging uit Duitsland.132 Naar aanleiding van de uiteenzettingen van Van den Bergh schreef J.J. Fahrenfort ook een stuk, waarin hij ook historische argumenten gebruikte, maar dan om tegen annexatie te pleitten. Fahrenfort toonde aan dat annexatie, zelfs na een zeer lange periode weer ongedaan kan worden gemaakt. Hij noemde hierbij het voorbeeld van Polen. ‘Dit ene voorbeeld moge volstaan om te demonstreren, hoe annexatie tegen de wil der bewoners niet alleen tot verscheidene opstanden kan leiden, maar zelfs na een zeer lange periode weer ongedaan kan worden gemaakt.’133 Zelfs bij vrijwillige aansluiting zoals bij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden speelde het particularisme nog een lange tijd een rol. Een ander voorbeeld dat hij gaf was Ierland. Dat economisch geheel op het Verenigd Koninkrijk is gericht maar toch veel zaken dwarsboomt. Daarnaast was Fahrenfort er op basis van internationale redenen ervan overtuigd dat Nederland niet zelf zou kunnen annexeren. ‘Voor het behoud ervan zijn we aangewezen op de hulp der buren. Zullen deze bereid zijn en blijven om zo nodig een oorlog te voeren teneinde de nieuwe grenzen te verdedigen?’134 Zoals ook al naar voren is gekomen in de pamfletten speelde antifascisme ook een element in de publieke discussie in de kranten. Het Parool publiceerde een artikel met de mening van Schut. Volgens hem was groot-kapitalisme de oorzaak van diverse oorlogen in de afgelopen vijftig jaar. De Duitse groot-industriëlen vormden een voedingsbodem voor zowel de Eerste- als Tweede Wereldoorlog. Het was daarom ook van belang dat deze aangepakt zouden worden. Wat betreft de annexatiekwestie vond hij dat het Lebensraum-motief, het historische argument en het schadevergoedingsargument onhoudbaar waren. De schrijver van het stuk noemde de mening van Schut anders dan de manier waarop andere actoren het debat voerden.135 In september leek de krant zich toch nadrukkelijk tegen annexatie te profileren. De krant vond het opvallend dat de voorstanders in het annexatiedebat nadrukkelijker aanwezig waren dan de tegenstanders. Het debat had dan ook ‘zorgelijke aspecten’ volgens de schrijver. Met name de imperialistische ‘Lebensraum-theorie’ baarde de krant zorgen. Ook het autarkisch motief: grondstoffen verwerven die Nederland minder afhankelijk zouden maken van het buitenland, druiste in tegen de ‘ontwikkelingsnoodzakelijkheid van een wereld, waarin de grondstoffen zoo vrij mogelijk voor de productieve krachten van alle staten beschikbaar zullen komen.’ Hiermee toonde de krant een internationalistische houding.136 In het najaar van 1945 kwam nadrukkelijker het internationale aspect van de kwestie

131 G. van den Bergh, ‘Annexatie’, Het Vrije Volk, 29 september 1945 132 G. van den Bergh, ‘Annexatie’, Het Vrije Volk, 1 oktober 1945 133 J.J. Fahrenfort, ‘Geen annexatie’, Het Vrije Volk, 5 oktober 1945 134 Ibidem 135 ‘Annexatie, ja of neen?’, Het Parool, 27 juli 1945 136 ‘Annexatie?’, Het Parool, 18 september 1945 31 naar voren. Het werd steeds duidelijker dat Nederland afhankelijk was van de stellingname van de geallieerden over of er wel of niet geannexeerd mocht worden. Dit samen met de langzame paradigmawissel van het statenstelsel naar een geïntegreerd Europa zorgde ervoor dat het debat minder fel gevoerd werd als in het voorjaar van 1945 omdat er toen minder duidelijkheid was welke richting het naoorlogse Europa op zou gaan. Een voorbeeld van bewustwording van dit proces is een artikel wat op 10 oktober in Het Parool werd gepubliceerd door professor P. Geyl. Volgens hem leidde de gedwongen evacuaties uit de voormalige Duitse streken in het oosten tot verontrusting in de Britse opinie. Volgens hem werden de barbaarse handelingen van de nazi’s toegepast op de Duitsers zelf, terwijl deze handelingen zo barbaars zijn dat ze niet overgedaan moeten worden. Geyl parafraseerde hierbij een ingezonden brief van een Pool in The Times: ‘dat die politiek van gewelddadige evacuaties zondigt tegen de grondbeginselen van de West-Europeesche beschaving.’ Geyl noemde het essentieel dat er een West-Europese eenheid zou moeten ontstaan. Annexatiepolitiek zou een aanslag vormen op dit ideaal. Wat hem betreft zou het verschil tussen voormalige vijanden en bondgenoten, niet helemaal hoeven te vervagen met het oog op schadevergoeding. De Gaulle toonde zich voorstander van een West-Europese eenheid waarin de West-Duitse industriegebieden geïntegreerd zouden worden. Nederland leek met zijn annexatiepolitiek een andere richting op te willen gaan. Hiermee zou Nederland het respect kunnen verliezen van de bondgenoten. ‘Zij zou ook minder gevaar loopen om door van den grooten bondgenoot iets af te dwingen, want die straks slechts schoorvoetend zou geven, en wat wij in ieder geval ook later alleen met zijn hulp zouden kunnen behouden, onze zelfstandigheid tegenover hem te verliezen.’137 Diezelfde maand leek ook Het Vrije Volk bewust te zijn van het internationale aspect van de annexatiekwestie. Op 30 oktober berichtte de krant naar aanleiding van een persconferentie van minister Schermerhorn dat annexatie slechts mogelijk is als de mogendheden hiermee in zouden stemmen. ‘Na de mislukte conferentie van Londen, behoeft men voorlopig geen grote verwachtingen te koesteren.’138 De internationale moeilijkheden omtrent het annexatievraagstuk speelde ook mee in de discussies tussen de bewindspersonen van het Kabinet-Beel I in Den Haag. De partijloze Minister van Buitenlandse Zaken Pim van Boetzelaer van Oosterhout toonde zich tegen de annexatieplannen. Van Boetzelaer van Oosterhout voerde het argument aan dat de Amerikaanse Secretary of State in zijn rede van 6 september 1946 de Duitsers een hart onder de riem stak. Van Boetzelaer van Oosterhout beredeneerde dat onenigheid binnen de Grote Vier zou kunnen leiden tot een zelfstandige westelijke Duitse staat. Nederland zou in zijn ogen met dat land een goed nabuurschap moeten bereiken. Een ander argument dat Van Boetzelaer van Oosterhout aanvoerde was dat België geen territoriale claims deed. Het kabinet reageerde verdeeld op de kwestie. Premier Beel wilde de economische belangrijke delen van de voorstellen behouden, maar bijvoorbeeld de minister van Economische Zaken Huysman (KVP) wilde de annexatieplannen gewoon in stand houden. Het leidde tot een compromis op 30 september. Van Boetzelaer van Oosterhout stelde eerst voor om ruime economische concessies van Duitsland te eisen en slechts enkele kleine grenscorrecties toe te passen. Op aandringen van de KVP-fractie in de Tweede Kamer hebben de KVP-ministers, behalve Beel, een tegenvoorstel gedaan. Dit tegenvoorstel hield in dat er slechts grenscorrecties zouden komen die zoveel mogelijk economisch voordeel zouden opleveren en waarbij er zo weinig mogelijk Duitsers ingelijfd zouden worden. Dit voorstel werd gesteund door de PvdA-ministers, Van

137 P. Geyl, ‘Annexatie maakt ons land onzelfstandig’, Het Parool, 10 oktober 1945 138 ‘Annexatie is meer dan een nationaal probleem’, Het Vrije Volk, 30 oktober 1945, ‘Nederland krijgt schadevergoeding’, De Waarheid, 30 oktober 1945 32

Boetzelaer van Oosterhout stemde tegen.139 Het compromis hield in dat Nederland een voorstel zou doen voor de annexatie van 1750 km2 Duits grondgebied. 120 duizend Duitsers zouden daardoor ingesloten worden. Het gebied hield de grensinhammen van Drenthe (Bentheimerbocht), Arnhem, Nijmegen, Roermond en Sittard in. Ook een gebied ten noorden van Vaals zou toegeëigend worden om daarmee de mogelijkheid tot kolenwinning te verwezenlijken. Een ander deel van het compromis was dat er Duitse kolen- en kalimijnen voor vijftig jaar in Nederlands beheer zouden komen. Daarnaast zou er gepleit worden bij de Grote Vier voor de normalisering van de Nederlands-Duitse handelsstromen. Dit hield in een vrije binnenscheepvaart in beide landen en het gebruik van de Nederlandse havens bij de omslag van goederen bestemd voor Duitsland. Op 24 oktober vond erover een debat plaats in de Tweede Kamer. Een dag later en op 29 oktober werd erover gesproken in de Eerste Kamer.140 Waar in Nederland over het algemeen positief op de plannen gereageerd werd leidde dit in Duitsland tot enorme kritiek. Zo stuurden verschillende Duitse politici in Noordrijn- Westfalen een protestbrief aan premier Beel en werd er een comité opgericht van 18 Duitse Landkreisen tezamen dat zich tegen de door Nederland voorgenomen annexaties richtte. De voorzitter van de Duitse sociaaldemocratische partij, de SPD, had zich voorgenomen in Nederland te pleiten voor het intrekken van de annexaties. Dit werd uiteindelijk door Beel voorkomen. De Duitse houding leidde tot enorm onbegrip in de Tweede Kamer. Zelfs oorspronkelijke tegenstanders van de annexatie zoals de PvdA-fractievoorzitter Van der Goes van Naters en Boetzelaer waren verbolgen over de Duitse houding. Laatstgenoemde sprak over ‘typische Duitse reacties’. Internationaal hadden de voorstellen weinig kans van slagen. De Verenigde Staten wezen de economische compensatievoorstellen af. Zij zouden slechts instemmen met enkele grenscorrecties. De Britten dachten daar ook zo over. Nederland kon enkel steun vinden bij Frankrijk, dat veel meer revanchistisch was dan de andere geallieerde partners. Zij wilden Duitsland namelijk het liefst opsplitsen. België toonde zich net zoals de VS en het Verenigd Koninkrijk tegen de Nederlandse plannen en liet dit ook weten aan de VS. Alles zou ingezet moeten worden op herstel van Duitsland, wat ten goede zou komen van de eigen economie.141 Tijdens de voorjaarsconferentie van de Grote Vier in Moskou werden de voorstellen niet in behandeling genomen. Het werd steeds meer duidelijk dat de grootse voorstellen geen kans van slagen hadden. In de Tweede Kamer was er slechts een Kamerlid dat nog geloofde in de annexaties, de KVP’er Eugenius Roolvink. Internationaal had Nederland inmiddels ook nadrukkelijk de andere koers gekozen van Duitse economische wederopbouw. Tijdens het Marshallhulpoverleg op 29 oktober 1947 in Parijs had een -delegatie al gewezen op de noodzaak van het herstel van de economische betrekkingen tussen Duitsland en de Benelux- landen. Regeringsfunctionaris Hirschfeld, die belast was met deze portefeuille had al bij de regering erop aangedrongen de territoriale claims te laten varen ten behoeven van de verbetering van het onderlinge handelsverkeer. Toch werd hier niet volledig gehoor aan gegeven door de regering want het kabinet bleef vasthouden aan de claim op enkele bescheiden Duitse gebieden. Nederland kreeg eindelijk de mogelijkheid om de claim internationaal te agenderen. Dit gebeurde in het voorjaar van 1948 tijdens de Zeslandenconferentie in Londen waar de Benelux-landen voor uitgenodigd waren. Tijdens deze conferentie werd er gesproken over de toekomstige economische en politieke ontplooiing van Duitsland. Er werden enkele afspraken gemaakt over kleinere grenscorrecties die later tijdens de vredesconferentie

139 Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950’, 20-21 140 Boogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950’, 21-22 141 Ibidem, 22-23 33 bekrachtigd zouden moeten worden. Het kabinet-Beel ondersteunde de conclusies van de conferentie.142 Nederland kreeg 69 vierkante kilometer Duits gebied toegewezen dat bewoond werd door ongeveer 9200 Duitsers. Het daaropvolgende kabinet Drees-Van Schaik was verantwoordelijk voor de afwikkeling van de kleine grenscorrecties. Op 22 maart 1949 werden de grenscorrecties vastgelegd in het Protocol van Parijs. Na stemmingen in zowel de Eerste- als Tweede Kamer werd deze ‘grenscorrectie’ uitgevoerd op 23 april 1949.143 De grenscorrecties werden een ‘griezelig risico’ genoemd. De Waarheid zei bang te zijn voor de Duitse minderheid, alleen maar nog meer van de aangrenzende meerderheid . De term ‘Heim ins Reich’ werd dan volgens de schrijver van het artikel niet in de minderheids-gebieden bedacht, maar in Berlijn. Dit heeft de oren van de Duitsers in de minderheidsgebieden doen spitsen. ‘Elke annexatie, elke minderheidsvorming komt ons voor de toekomst gevaarlijker en daarom onaanvaardbaar voor, wij zien daarin een gebrek aan het progressief denken. Het heil van de vrede en de welvaart ligt niet in het afnemen van gebied van een buurman.144 De Waarheid keurde de grenswijzigingen niet enkel af vanwege het anti-imperialistisch argument maar ook vanwege een antikapitalistisch argument. Over de grenscorrecties werd de algemeen secretaris van de C.P.N. geciteerd: ‘Zij zijn niet geschikt om de herstelbetalingen te vervangen en dienen alleen, om kwaad bloed te zetten. Hiermee wordt de pacificatie van Duitsland bemoeilijkt.’145 Feller was het artikel: ‘Het bedorven koekoeks-ei’, waarmee de krant fel van leer trok. Volgens de schrijver hadden de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk de partijen tegen elkaar opgezet om er zelf met de winst ervandoor te gaan. Want de geringe annexaties zouden Nederland veel geld kosten. Ook baalde de krant dat met de annexatie de misdadigers van de wereldoorlog niet gestraft werden. Bovendien konden de Duitsers met hun kapitaal vrijwillig vertrekken. De schrijver van het artikel was daarnaast ook bang dat er achter de ‘Amerikaans-Engelse schermen gewerkt werd aan de aansluiting van West-Duitsland bij de Benelux’. Met als gevolg dat de Duitse ‘Roermagnaten’ de leiding zouden krijgen. Vervolgens zouden zij Nederland de grenscorrecties dubbel en dwars betaald zetten.146 Het Parool was zoals te verwachten valt veel gematigder dan De Waarheid. In maart 1949 merkte Kees Woudenberg in Het Parool op dat grenscorrecties een term is die niet van toepassing is op de grenswijzigingen die een maand later zouden gaan plaatsvinden. Grenscorrecties waren namelijk vrijwillige wijzigingen van de grens tussen twee landen die tijdens onderhandelingen tot stand komen, waarna deze worden goedgekeurd door de volksvertegenwoordigingen. Dit houdt in het rechttrekken van een grillige grenslijn of het afsnijden van een grensinham. Als bijvoorbeeld het ene land meer grondgebied erbij krijgt dan een ander is dat geen teken van goed nabuurschap. ‘Iedere “correctie” van de grens, die eenzijdig door Nederland aan Duitsland wordt opgelegd, zij het dan met de medewerking van machtige bondgenoten en mede-overwinnaars, is annexatie. Hoewel Nederland recht had op schadevergoeding, zouden de voorgenomen grenswijzingen niet in de buurt daarvan komen. Woudenberg verklaarde zich altijd tegen annexatie te zijn geweest. ‘Een omstandigheid is er evenwel, die het mij soms moeilijk maakt mijn houding met mijn opvattingen in overeenstemming te doen zijn. Die omstandigheid is, dat Duitsers ons aan het verstand willen brengen, dat wij Nederlanders niet het recht hebben Duits grondgebied op te eisen.’ Er was namelijk een collectieve aansprakelijkheid wat Hitler het Nederlandse volk heeft kunnen aandoen. Het was daarom onbetwistbaar dat Nederland recht heeft op schadevergoeding. Als Nederland afstand van deze eisen zou doen ‘dan kan ik de gedachte niet verdragen, dat zelfs

142 Ibidem, 24-25 143 Lak, Tot elkaar veroordeeld, 67 144 ‘Griezelig risico’, De Waarheid, 8 november 1947 145 ‘Duits gebied wordt in beslag genomen’, De Waarheid, 28 maart 1949 146 ‘Het bedorven koekoeks-ei’, De Waarheid, 29 maart 1949 34 maar de schijn zou bestaan, dat dit ons zou zijn afgedwongen, doordat Duitsers nu al weer een grote mond tegen ons opzetten.’ Woudenberg vond het daarom van belang dat de regering dit gegeven mee zou nemen in haar afwegingen.147 Toen er op 1 april 1949 een Kamerdebat was over de grenswijzigingen, schoof De Volkskrant haar telleurstelling niet onder stoel of banken en stelde het zich zeer rancuneus op. ‘Niet alleen in Duitsland, zo meent men, doch ook in de landen, die West-Duitsland bezetten, bestaat er onvoldoende besef van hetgeen Nederland is aangedaan. Anders zouden deze technische correcties in veel sneller tempo hebben kunnen plaats vinden.’ De krant benoemde ook dat andere Kamerleden van verdere eisen tot annexatie af zagen vanwege het hoge aantal Duitsers dat dan binnen de Nederlandse landsgrenzen zou komen en dat het uitwijzen van deze Duitsers moreel niet te verantwoorden was. Ook berichtte de krant over de Kamerleden die meer inlichtingen wilden, zodat Nederland niet een ‘kat in de zak’ zou kopen en het verwijt dat de Sovjet-Unie niet bij het besluit betrokken was, wat in strijd zou zijn met de uitkomsten van de Conferentie van Potsdam.148 Een dag later verscheen er een artikel dat ook de regering de grenscorrecties teleurstellend achtte. Omdat er geen overeenstemming was bij de Grote Vier hebben de Westelijke geallieerden slechts enkele kleinere grenswijzigingen toegestaan.149 De Volkskrant versloeg het thema niet enkel vanuit een binnenlands perspectief en stuurde een verslaggever naar Düsseldorf. De correspondent in Düsseldorf constateerde dat in Duitsland de herinnering aan oorlog niet meer zo levendig was. Dit was mede overschaduwd door het eigen oorlogsleed in de laatste jaren van de oorlog. Er was daarom ook fel protest in Duitsland tegen de grenswijzigingen, wat tot uiting kwam via de minister-president van Noordrijn-Westfalen Karl Arnold en een protestmeeting van vakbonden in Aken. De rol die hierin de Amerikanen en Engelsen speelden was volgens de correspondent niet onschuldig te noemen. Zij waren namelijk stil rond de kwestie. De correspondent nuanceerde door te stellen dat er in Duitsland mensen waren die grote waarde hechtten aan vriendschappelijke banden tussen beide landen. ‘Deze oprechte Duitsers zouden van Nederlandse zijde met een warmer begrip moeten worden bejegend. Zij kunnen een kentering brengen in de tegenwoordige stemming. Het zou verkeerd zijn de Duitsers, na al wat gebeurd is, de rug onverschillig toe te keren.’150 De reden dat veel andere Duitsers gekant waren tegen de grenswijzigingen kwam doordat Nederlandse media geen mogelijkheden hadden in Duitsland, Duitstalige radio en kranten te verspreiden. Dit werd namelijk wel gedaan door de Britten en de Amerikanen.151 Op 23 april 1949 was het dan eindelijk zover en werden de grenswijzigingen gerealiseerd. Volgens De Volkskrant was de Duitse grens in de loop van de geschiedenis al diverse malen gewijzigd en waren de Nederlandse ‘grenscorrecties’ ontzettend klein vergeleken met de gebieden die Polen en de Sovjet-Unie hebben ingelijfd. De grenswijziging was bovendien erg praktisch voor Nederland. ‘Iedere kilometer verkorting van de grens geeft een besparing van tweeduizend gulden aan bewakingskosten per jaar. Ongeveer 1400 mijnwerkers, woonachtig in Echt, Postholt en omgeving moeten nu dagelijks een omweg maken om de inham, die in 1813 tot stand kwam. Dagelijks kost die omweg twee en drie cent per kilometer en per man. Het voordeel van de correcties is duidelijk. Er zal heel wat worden bespaard, al staat dat nog in geen enkele verhouding tot de oorlogsschade, die Nederland heeft geleden.152 In tegenstelling tot De Volkskrant was Het Vrije Volk zeer negatief over de kleine grenswijzigingen. Volgens de krant zou het accepteren van de kleine ‘onbetekende stukjes

147 K. Woudenberg, ‘Grenscorrecties’, Het Parool, 2 maart 1949 148 ‘Ernstige teleurstelling over de grenscorrecties’, De Volkskrant, 1 april 1949 149 ‘Ook de regering acht de grenscorrecties teleurstellend’, De Volkskrant, 2 april 1949 150 ‘Duitse storm over grenscorrecties zal niet lang duren’. De Volkskrant, 15 april 1949 151 Ibidem 152 ‘Kleine grenscorrecties grote voordelen’, De Volkskrant, 23 april 1949 35 grond’ de verdere aanspraak op schadevergoeding belachelijk gemaakt kunnen worden.153 Op 6 april 1949 deed de krant verslag van een Kamerdebat over de grenscorrecties. Hierin werd het standpunt benadrukt van Ruygers die een nieuwe Duitslandpolitiek voorstelde waarin ‘een vrij en democratisch Duitsland deel kan uitmaken van de Europese eenheid’. De grenscorrecties pasten wat hem betreft niet in deze politieke lijn.154 Trouw was daarentegen wel tevreden over de grenswijzigingen, ook al vond die krant dat de grootte van de annexatie tegenviel. De krant benadrukte dat de belangen van de bewoners van die gebieden gewaarborgd zouden worden. Alle eigendommen zouden gerespecteerd worden, en niemand zou gedwongen worden afstand te nemen van zijn of haar nationaliteit. Ook zullen er geen discriminatoire maatregelen genomen worden tegen deze personen. Bovendien zouden de grenswijzingen niet de Duitse economische belangen schaden. Volgens de krant waren de wijzigingen het verlengde van de annexatiegedachte uit 1944, maar dat er inmiddels het inzicht was dat voor de toekomst van Europa het van belang was dat Duitsland gezond moest zijn.155 Aan de andere kant toonde de krant zich wel teleurgesteld over de beperkte omvang van de annexaties. Het deed uitgebreid verslag van de teleurstelling in de Tweede Kamer over de beperkte omvang van de annexaties. ‘Blijkbaar bestaat er niet alleen in Duitsland geen besef van hetgeen dit land aan Nederland heeft aangedaan, getuige het misbaar, waarmede de berichten omtrent de thans in uitzicht gestelde correcties van zeer geringe betekenis aldaar begroet zijn, doch bestaat dit besef helaas evenmin, in voldoende mate bij de landen, die (sic) West-Duitslands hebben bezet.’156 Nadat bekend werd dat België afstand deed van haar toegewezen grenswijzigingen berichtte Het Parool over de tegenstand die er in de Eerste Kamer op de grenswijzingen waren. Enkele tegenargumenten die genoemd waren zijn dat de wijzigingen veel verder gingen dan die er voor de oorlog gewenst waren. Een ander argument was dat er alleen economische compensatie mag worden geëist, omdat annexatie ook zou drukken op volgende generaties die niks met de oorlog te maken hebben gehad.157 Veel senatoren toonden felle kritiek op de kleine annexaties. De schrijver van het artikel leek hier enigszins in mee te gaan. Hij vond het jammer dat het internationaal overleg over de grenswijzigingen niet heeft kunnen wachten tot de besprekingen over een vredesverdrag met Duitsland. Dan was het mogelijk makkelijk geweest de Eems-Dollard-kwestie te kunnen oplossen. ‘Nu staan wij onder de hatelijke verdenking door brute annexatie-zucht, de gewenste samenwerking binnen Europa te dwarsbomen, tevens verschaffen wij het Duits misbaar een schijn van recht. Dit alles ter wille van voorlopige grenscorrecties.158 Toen de grenswijzigingen plaats hadden gevonden interviewde een verslaggever van de krant enkele Duitsers in de toen pas net geannexeerde gebieden. Er werden met name mensen geïnterviewd die neutraal ten opzichte van de kleine annexaties stonden. Weliswaar ontdekte de journalist wantrouwen, toch toonde de meeste Duitsers die hij gesproken tevredenheid dat de onduidelijkheid eindelijk voorbij was.159 Trouw dacht dat via de annexaties de levensstandaard van de in de gebieden wonende Duitsers sterk zou kunnen verbeteren. De krant benadrukte de slechte omstandigheden in de te annexeren gebieden. Elektriciteit was een enorme luxe, de wegen leken nergens naar en er was helemaal geen waterleiding. Voorlopig zou er nog doorgegaan worden met het lesgeven in het Duits, al zou Nederlands wel direct een leervak worden op de scholen. Volgens de krant

153 ‘Grenscorrecties’, Het Vrije Volk, 31 maart 1949 154 ‘Ruygers: Niet opzij gaan voor geforceerde paniek’, Het Vrije Volk, 6 april 1949 155 ‘W-Europa verbetert grenzen met Duitsland’, Trouw, 28 maart 1949 156 ‘Teleurstelling over gang van zaken’, Trouw, 1 april 1949, ‘Grenscorrecties aan zijden draadje’, Trouw, 21 april 1949 157 ‘België ziet af van enige correctiegebieden’, Het Parool, 16 april 1949 158 ‘Nijdige Senaat accepteert de grenscorrecties’, Het Parool, 22 april 1949 159 ‘Bevolking in correctiegebieden nabij Sittard blij dat knoop is doorgehakt’, Het Parool, 25 april 1949 36 kon het de meeste inwoners van de gebieden niet zoveel schelen. ‘Waren ze eigenlijk al geen halve Limburgers daar bij Havert en Tüddern? Als ze heel eerlijk zijn erkennen ze wel, dat ze er alleen maar beter van kunnen worden.’ 160 Nadat de grenscorrecties zijn uitgevoerd beschreef een verslaggever de machtsoverdracht tussen de burgemeester van Tüddern Rainer Görtz en de Daasen, de Nederlandse landdrost van het gebied. Deze zei in het Duits: ‘Ik kom hier in naam van de Koningin om het bestuur over te nemen. Ik hoop, dat alles glad zal verlopen’ En de heer Görtz antwoordt: “Als Amtsverwalter van de Selfkant heet ik u welkom, zij het met gemengde gevoelens. Ik hoop, dat wij prettig zullen samenwerken”.’161

160 ‘Legertje ambtenaren trekt 23 April Duitsland binnen’, Trouw, 13 april 1949 161 ‘Vandaag begint het nieuwe leven in een nieuw Nederlands gebied’, Trouw, 25 april 1949 37

Conclusie

In hoeverre verschoven de visies op het verslagen buurland in de jaren 1945-1949? Deze vraag heb ik onderzocht aan de hand van twee thema’s: operatie Black Tulip en de annexatiekwestie. Hierover waren twee publieke debatten die heel anders van elkaar verliepen. Het debat over Black Tulip werd vele malen minder fel gevoerd dan de annexatiekwestie. Er waren minder duidelijke scheidslijnen van actoren die zich voor of tegen positioneerden. De enige scheidslijn in dit debat vormde de actoren die voor de uitwijzingen pleitten en actoren die kritisch waren op de manier waarop het uitwijzingsbeleid uitgevoerd werd, zonder zich daadwerkelijk als tegenstander te positioneren. Een voorbeeld hiervan is de kritiek op de internering van stateloze personen en Duitse antifascisten. Kranten die dit in 1945 deden waren De Waarheid en Het Parool. Zij baseerden zich op rechtvaardigheid en ethiek. De andere kranten waren overwegend positief op de uitwijzingen en beargumenteerde dit op basis van veiligheids- en vergeldingargumenten. Waar de kranten in 1945 nog volledig de uitwijzingen steunden, veranderde dit in 1947 nadat de kritiek met name uit de katholieke hoek feller werd. De Volkskrant, eerst nog voorstander van de uitwijzingspolitiek, positioneerde zich vele malen kritischer dan dat zij eerder deed. Pas nadat bisschop De Jong dreigde met een ambtelijke boycot activeerde dit het sociaaldemocratische Het Vrije Volk die deze discussie aangreep om tegen de kerkelijke inmenging in te gaan. Tegelijk steunden zij het kabinet in haar beleid. De krant vond bovendien dat de katholieke kritiek ongegrond was. Na de aanpassingen van minister Van Maarseveen leek de kritiek te verstommen. Nog enkele keren werd er over Operatie Black Tulip geschreven, maar altijd met steun voor het kabinet. De reden dat er in de jaren 1945- 1948 meer kritiek was dan daarna kwam doordat de kritiek paste in de chaotische situatie die er in 1945 heerste omtrent het uitzettingsbeleid, omdat er geen duidelijke richtlijnen waren. Nadat het beleid door invloed van de kritiek, steeds meer uitgekristalliseerd werd, kwam er ook een einde aan het publieke debat. Het is de vraag of de steun van alle kranten voor operatie Black Tulip te interpreteren is vanuit een bepaald rancune. De kranten gingen er namelijk allemaal vanuit dat de ergste collaborerende Duitsers opgepakt werden. Nog geen tien procent van alle Duitsers. De arrestatie van bijvoorbeeld staatlozen werd afgekeurd. In het kader van die aanname zou het, behalve in het geval van de opgepakte gezinnen en onschuldigen, een logische houding zijn geweest. Hoewel de gehele operatie Black Tulip omgeven werd door onrecht, er kwam bijvoorbeeld geen rechter aan te pas, werd hierover niet een al te groot punt gemaakt door de kranten. De annexatiekwestie en de Indonesische onafhankelijkheid waren onderwerpen die veel meer met het Nederlands belang verbonden waren en daarover werd veel meer geschreven. Zolang de ergste gevallen uitgezet werden, wat gedacht werd door de meeste kranten, was dit prima. Het publieke debat over de annexatiekwestie verliep zoals hierboven staat geheel anders dan die over operatie Black Tulip. Het grote verschil zit er ook in dat het debat over de annexatiekwestie door het kabinet-Schermerhorn geïnitieerd was. In dit debat stonden voor- en tegenstanders nadrukkelijker tegenover elkaar. Het debat werd het felst en het frequentst gevoerd in 1945. De voorstanders van annexatie gebruikten het vaakst het economische argument dat gebiedsafstand door Duitsland de enige manier was om Nederland te compenseren voor de geleden oorlogsschade. Het argument wat daarna het meest voorkwam was het veiligheidsargument. Duitsland zou blijvend verzwakt moeten worden om te voorkomen dat Duitsland ooit opnieuw een oorlog zou kunnen beginnen. Deze argumenten werden aangevuld of afgewisseld met acht andere categorieën die in hoofdstuk twee benoemd zijn. De tegenstanders maakten voornamelijk gebruik van argumenten met de categorieën juridisch, economisch en antifascistisch. Het juridische argument was dat men door middel van annexatie de oorlogsmisdadigers niet zou straffen. Daarnaast dachten de tegenstanders

38 dat annexatie Nederland economisch zou belemmeren, omdat het te annexeren gebied verwoest was. Ook werd vaak het argument geuit dat de argumenten die werden genoemd door de mensen die voor annexatie was teveel weg had van de nationaalsocialistische retoriek. Zoals ‘Hein ins Reich’ etc. Waar in het debat over operatie Black Tulip het debat een andere wending kreeg door de beleidsaanpassingen naar aanleiding van kritiek, kreeg het debat over de annexatiekwestie een andere wending toen het steeds meer in het najaar van 1945 tot de actoren doordrong dat de beslissing of er geannexeerd kon worden afhankelijk was van de geallieerden. Hierna nam de frequentie af en de grote ideeën, bijvoorbeeld het uitbreiden van het Nederlands territoir tot 2 a 3 keer de Nederlandse oppervlakte, verdwenen. Het jaar daarop, waarin het plan gepresenteerd werd door het Nederlandse kabinet om slechts enkele ‘grenscorrecties’ te doen, kwam het debat weer kort tot leven, waarna het jarenlang tot 1949 uit de kranten verdween. Andere kwesties eisten de aandacht, zoals bijvoorbeeld de manier waarop Duitsland opnieuw opgebouwd moest worden, de onafhankelijkheidstrijd van Indonesië en de inhuldiging van Koningin Juliana et cetera. In het voorjaar van 1949 werd er opnieuw aan annexaties aandacht besteed door de debatten die erover gevoerd werden en de daadwerkelijke grensverleggingen die plaatsgevonden hadden op 23 april. In de publieke opinie was voornamelijk teleurstelling voelbaar. Zowel de voor- als tegenstanders van de annexatiekwestie keerden zich tegen revanchisme. Rancune werd als iets negatiefs gezien. Voorstanders brachten rationele argumenten naar voren zoals de verbetering van de Nederlandse verdedigbaarheid in toekomstige oorlogen of dat annexatie de enige manier was voor Duitse herstelbetalingen omdat het land zelf in puin lag. Toch pleitte een beperkt aantal bestudeerde pamfletten voor collectieve vergelding van het Duitse volk maar de meeste pro-annexionistische pamfletten bepleitten toch voorzorgsmaatregelen om nieuwe Duitse agressie tegen te gaan. Dit werd meer beargumenteerd op basis van angst voor de Duitsers dan vanuit een vergeldingsdrang. Opvallend was dat de angst voor de Duitsers ook naar voren kwam in de anti- annexionistische argumenten. Annexatie zou rancune kunnen opwekken bij de Duitsers en mogelijk gevaar voor Nederland kunnen opleveren in een toekomstige oorlog. Een ander voorbeeld vormt het artikel van Het Parool waarin gepleit werd dat de Duitse geïnterneerden tewerkgesteld moesten worden in de mijnen. Hierin werd zeer sterk de nadruk gelegd op het netjes behandelen van de geïnterneerden en zorgen voor een eventuele re-integratie in de Nederlandse maatschappij. In het publieke debat was er zowel een veranderende factor als een constante factor te constateren. De constante factor was dat de meeste bladen uiteindelijk bij hun standpunt bleven omtrent operatie Black Tulip en het annexatievraagstuk. Vier jaar later toen Nederland slechts kleine ‘grenscorrecties’ mocht uitvoeren benoemden de kranten Het Parool, De Volkskrant en Trouw dat er teleurstelling was in zowel de Kamer als bij het kabinet over de geringe omvang van de ‘grenscorrecties’. Ook de Duitse reacties op de grenswijzigingen werden zeer slecht ontvangen door de kranten. Wat inhield dat er uiteraard sprake was van rancune tegenover de Duitsers. Een veranderende factor in het debat vormde het paradigmaverschuiving van het negentiende-eeuwse statenstelsel naar de gemeenschappelijke Europese politiek. Tijdens de pamflettenregen werd er hevig gespeculeerd over nieuwe internationale ordes die er zouden kunnen ontstaan. Dit valt te verklaren door het feitdat er in het jaar 1945 nog enorm veel onduidelijk was wat het beleid van de geallieerden zou zijn omtrent Duitsland en hoe het nieuwe Europa vorm zou krijgen. Dit blijkt uit de gedachten in de pamfletten over een Nederlands gemenebest met geëmancipeerde koloniën, een bovennationale organisatie waarvan Nederland lid zou worden of van een Nederrijnsche Bond waarin de gehele ‘Nederlandschen stam’ in verenigd zou zijn. Tegenstanders zagen vaak dat de internationale realiteit de wens tot annexatie al had ingehaald. Zij wezen bijvoorbeeld op het Atlantische Charter waarin zelfbeschikkingsrecht

39 stond opgenomen. De stelling van Blom dat de elites van de zuilstructuur via de eigen communicatiekanalen de houding van de bevolking wilde beïnvloeden klopt niet helemaal. Over of er een zuilstructuur te herkennen is, kom ik later op terug. De stelling doet vermoeden dat er een vooropgezette strategie was om het lezerspubliek te beïnvloeden. Dit is een overhaaste generalisatie die niet overeenkomt met de historische werkelijkheid. Kranten waren meer een bonte verzameling van opinies en standpunten in plaats van spreekbuizen van politieke partijen. Weliswaar namen de kranten de oproep van Schermerhorn heel serieus om een publiek debat te voeren omtrent de annexatiekwestie. Toch zijn er geen strategieën te constateren. Dat blijkt vanuit de wisselende stellingen over dit onderwerp in de kranten. Dit had ook te maken dat kranten nog zoekende waren naar een stellingname in het debat. Zelfs de meest anti-annexionistische krant De Waarheid leek in eerste instantie nog voor annexatie te zijn. Een beter voorbeeld vormt Het Parool dat zowel pro- als anti annexionistische artikelen plaatste. Hoewel de krant een sociaaldemocratische signatuur heeft, acteerde het onafhankelijk. Dit was in mindere mate het geval bij Het Vrije Volk, dat dichter bij de SDAP/PvdA stond dan Het Parool. Toch bleven zij de anti-annexionistische lijn volgen, ondanks dat de moederpartij in de kabinetten waaraan het heeft deelgenomen compromissen sloot met haar pro-annexionistische, confessionele regeringspartners. Blom’s stelling lijkt wel te kloppen voor de confessionele dagbladen Trouw en De Volkskrant, die zowel bij operatie Black Tulip als de annexatiekwestie meestal achter het Kabinetsbeleid bleven staan. Weliswaar prees De Volkskrant de stellingname van de Caritas- missie, toch richtte het de kritiek niet op de regering maar richtte het de pijlen op de Rijksvreemdelingendienst. Hoewel de confessionele bladen dicht bij de confessionele partij bleven staan, kan er niet gesproken worden over volledige gerichte beïnvloeding door de elites via de mediastructuren. Toch valt er vast te stellen dat er beïnvloeding was. Net zoals de stelling van Blom zou ook dat een overhaaste generalisatie zijn. Het opmerkelijkste verschijnsel is toch wel de communistische De Waarheid. Bij de Tweede Kamerdebatten over de kleine grensaanpassingen was de CPN fel tegenstander. Dit bleek ook uit de krantartikelen die in De Waarheid stonden. De krant zag dit als Angelsaksisch imperialistisch fenomeen, en was ervan overtuigd dat de gewone Nederlandse burger hier zwaar onder te lijden zou krijgen. De stelling van Huub Wijfjes die een onderscheid maakte tussen zware en lichte gemeenschappen lijkt meer valide op basis van dit onderzoek. Volgens hem vormden de confessionele groepen zware gemeenschappen en de liberalen en de sociaaldemocraten lichte gemeenschappen. Dat blijkt ook uit het voorbeeld van de confessionelen, waarvan tussen de politiek en de media een hechtere vervlechting valt te constateren dan dat van de sociaaldemocraten, waarvan de media, met Parool als uiterste, een meer onafhankelijke koers vaart dan de ideologische moederpartij. Op basis van dit onderzoek kan ik de communistische gemeenschap als een zware gemeenschap indelen, omdat De Waarheid tot in het extreme vervlochten blijkt met de communistische partij. Terugkijkend vanuit de huidige tijd naar de situatie lijkt de annexatiekwestie zeer knullig. Een voorbeeld hiervan zijn de gigantische claims die er werden gedaan op Duitsland om in het extreme geval Nederland twee keer zo groot te laten worden. Ook de schamele grenswijzigingen, waarover zoveel te doen geweest was, werden drie jaar later alweer ongedaan gemaakt. Toch moet de hele discussie geplaatst worden in de verwarring die er was in het jaar 1945. De Nederlandse economie was ingestort, er was sprake van een enorme overbevolking en een woningnood en het had net vijf jaar Duitse terreur te verduren gehad. Dat er naar Duitsland gewezen werd als oplossing van de, door dat land ontstane problemen, is niet heel gek te noemen. De internationale ontwikkelingen ontwikkelden echter in een hele andere richting. Vanuit de toenemende spanningen tussen de voormalige geallieerde bondgenoten werd West-Duitsland steeds meer betrokken door de westelijke grootmachten

40 de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Grote annexaties pasten niet in dit nieuwe beleid. Bovendien hebben de Nederlandse kabinetten tussen 1945 en 1949 niet al teveel moeite gedaan om voor annexatie te pleiten, omdat de SDAP/PvdA hier nooit een warm voorstander van is geweest. Achteraf kwamen alle gedachten en pogingen knullig over. Maar gezien de onduidelijkheid en de verwarring van 1945 was dit volkomen te begrijpen.

41

Bronnen

Primair:

Kranten:

Het Vrije Volk:

Bergh, G. van den, ‘Annexatie’, Het Vrije Volk, 29 september 1945

Bergh, G. van den, ‘Annexatie’, Het Vrije Volk, 1 oktober 1945

Fahrenfort, J.J., ‘Geen annexatie’, Het Vrije Volk, 5 oktober 1945

‘Uitwijzing van Duitsers wordt zorgvuldig behandeld’, Het Vrije Volk, 3 juni 1948

‘Annexatie is meer dan een nationaal probleem’, Het Vrije Volk, 30 oktober 1945

‘Ruygers: Niet opzij gaan voor geforceerde paniek’, Het Vrije Volk, 6 april 1949

‘Suiker, eieren en fruit’, Het Vrije volk, 12 juli 1945

‘Annexatie(I)’, Het Vrije Volk, 26 juli 1945

‘Annexatie (II)’, Het Vrije Volk, 28 juli 1945

‘Annexatie (III)’, Het Vrije Volk, 30 juli 1945

‘Annexatie (IV)’, Het Vrije Volk, 31 juli 1945

‘Bijeenkomst in Colosseum’, Het Vrije Volk, 1 augustus 1945

‘Annexatie’. Het Vrije Volk, 17 augustus 1945

‘Voor of tegen annexatie’, Het Vrije Volk, 30 augustus 1945

‘Marienbosch’, Het Vrije Volk, 3 juni 1948 ‘Duitse gezinnen naar kamp Avegoor’, Het Vrije Volk, 18 juni 1948

‘Grenscorrecties’, Het Vrije Volk, 31 maart 1949

Trouw:

‘Slechts een klein aantal Duitschers mag in Nederland blijven’, Trouw, 9 september 1946

‘De economische reconstructie en annexatie’, Trouw, 9 juni 1945

‘Gesprek met den Bisschop van Münster’, Trouw, 13 juni 1945

‘Annexatie en Bevolkingsovername’, Trouw, 5 juli 1945

‘Annexatie?’ Trouw, 5 juli 1945

‘Annexatie’, Trouw, 4 augustus 1945

‘De rechtsgrond van annexatie’, Trouw,13 augustus 1945

‘Ongewenschte Duitschers het land uit’, Trouw, 11 september 1946 ‘Geïnterneerden naar de mijnen’, Trouw, 11 september 1946

42

‘Critiek op Mariënbosch onjuist’, Trouw, 8 juni 1948

‘W-Europa verbetert grenzen met Duitsland’, Trouw, 28 maart 1949

‘Teleurstelling over gang van zaken’, Trouw, 1 april 1949

‘Grenscorrecties aan zijden draadje’, Trouw, 21 april 1949 ‘Verdichtsel en waarheid over kamp “Mariënbosch”’, Trouw, 7 juni 1948 ‘Eerste groep ongewenste Duitsers over de grens’, Trouw, 11 juli 1947

Het Parool:

Geyl, P., ‘Annexatie maakt ons land onzelfstandig’, Het Parool, 10 oktober 1945

Woudenberg, K., ‘Grenscorrecties’, Het Parool, 2 maart 1949

‘Vreemdelingenpolitie arresteert ongewenschste Duitschers’, Het Parool, 10 september 1946

‘Duitsers, die worden uitgewezen geschiedt geen onrecht’, Het Parool, 7 juni 1948

‘Van Kleffens over de annexatie van een deel van Duitsland’, Het Parool, 19 mei 1945

‘België ziet af van enige correctiegebieden’, Het Parool, 16 april 1949

‘Nijdige Senaat accepteert de grenscorrecties’, Het Parool, 22 april 1949

‘Bevolking in correctiegebieden nabij Sittard blij dat knoop is doorgehakt’, Het Parool, 25 april 1949

‘Vandaag begint het nieuwe leven in een nieuw Nederlands gebied’, Trouw, 25 april 1949

‘Revue der vrije meening’, Het Parool, 25 mei 1945

‘Wat wij in andere kranten lazen’, Het Parool, 26 juni 1945 ‘Annexatie, ja of neen?’, Het Parool, 27 juli 1945

‘De Duitsche antifacisten’, Het Parool, 30 augustus 1945

‘Duitschers terug’, Het Parool, 7 september 1945

‘Annexatie?’, Het Parool, 18 september 1945

‘Uitwijzing van Duitsers’, Het Parool, 2 juni 1948

‘Legertje ambtenaren trekt 23 April Duitsland binnen’, Trouw, 13 april 1949

De Volkskrant:

‘Duitsers, die niet tegenwerkten kunnen blijven’, De Volkskrant, 28 augustus 1947 ‘Rijksvoorlichtingsdienst over ‘’’Mariënbosch’’: Voeding en legering zijn redelijk, hygiëne is voorttreffelijk’, De Volkskrant, 2 juni 1948 ‘Vreemdelingendienst pronkt met andermans veren’, De Volkskrant, 3 juni 1948

‘“Mariënbosch niet model en niet buitengewoon slecht’, De Volkskrant, 7 juni 1948

‘Ernstige teleurstelling over de grenscorrecties’, De Volkskrant, 1 april 1949

‘Ook de regering acht de grenscorrecties teleurstellend’, De Volkskrant, 2 april 1949

‘Duitse storm over grenscorrecties zal niet lang duren’. De Volkskrant, 15 april 1949

43

‘Schadeloosstelling’, De Volkskrant, 11 juli 1945 ‘Duitsers terug naar hun land’, De Volkskrant, 7 juli 1947

‘Kleine grenscorrecties grote voordelen’, De Volkskrant, 23 april 1949

‘Schadevergoeding grondslag van annexatie’, De Volkskrant, 14 juli 1945

De Waarheid:

Statenlozen op een lijn met Nazi’s, De Waarheid, 26-06-1945

‘Nederland krijgt schadevergoeding’, De Waarheid, 30 oktober 1945

‘Terug naar de Heimat’, De Waarheid, 11 september 1946 ‘Ongewenste Rijksduitsers’, De Waarheid, 16 september 1946

‘‘‘Terug naar de Heimat’’, De Waarheid, 7 juli 1947

‘Eerste Duitsers verlaten ons land’, De Waarheid, 7 juli 1947

‘Opgeruimd staat netjes’, De Waarheid, 12 juli 1947 ‘Griezelig risico’, De Waarheid, 8 november 1947 ‘Het bedorven koekoeks-ei’, De Waarheid, 29 maart 1949

Algemeen Handelsblad:

Moet Nederland Duitschland mede bezetten?’ Algemeen Handelsblad, 8 mei 1946

Pamfletten

Banning, J.P.D., Nadere beschouwingen over het annexatie-vraagstuk, NA inv nr.

Felix, (studiegenootschap Neerland’s toekomst) Een volk dat leeft bouwt aan zijn toekomst (Delft 1945), NA 2.16.52 inv nr. 177

Galen, L.C.E. van, Annexation of German territory incumbent upon Holland (Amsterdam 1945) 1-15, NA, 2.16.52. inv. nr. 182

Marnix, Nederland’s na-oorlogsche gedaante (Delft 1945), NA 2.16.52 inv nr. 177

Zeegers, G.H.L., Een ernstige beslissing. Een aantal aspecten van de veranderingen in de Nederlandsch-Duitsche verhoudingen als gevolg van dezen oorlog. (Amsterdam 1945)

Berkhouwer, C., Annexatie? Neen! (Hoorn 1945)

Broek, J. van den, Annexatie. Van Duitsch grondgebied ter compensatie van door Nederland geleden schade (Utrecht 1945), 15, 16

Kessen, A., Het vraagstuk der Annexatie, Maastricht 1945

Locher, J.G., Nederland en het komende Duitsland. Een pleidooi tegen Annexatie (Amsterdam 1945)

Oortwijn Botjes, J., Annexatie? Dat nooit!! (Groningen 1945),

Veen, E., Schadevergoeding door annexatie (Wormerveer 1945),

44

Secundaire literatuur

Beyens, N., Overgangspolitiek. De strijd om de macht in Nederland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2009)

Blom, J.C.H., ‘Jaren van tucht en ascese: enige beschouwingen over de stemming in herrijzend Nederland (1945-1950)’, BMGN - Low Countries Historical Review 96:2 (1981), 315 Boogaarts, M. D., Ressentimenten en realiteitszin in Nederland 1945-1950 in: J.W.F. Wielenga (red.), De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945-1995 (Den Haag 1996)

Boogaarts, M. D. , 'Weg met de Moffen'. De uitwijzing van Duitse ongewenste vreemdelingen uit Nederland na 1945 in: J.W.F. Wielenga (red.), De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945-1995 (Den Haag 1996),

Haan, I. de, Na de ondergang. De herinnering aan de Jodenvervolging in Nederland 1945- 1995 (Amsterdam 1997)

Heems, M.J., Annexatie, Hoog spel met een slechte afloop, scriptie 2003,

Heijden, C.A.M. van der, Dat nooit meer: de nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland (Amsterdam 2011)

Lademacher, H., Zwei ungleiche Nachbarn. Wege und Wandlungen der deutsch- niederländischen Beziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Darmstadt 1990)

Lak, M., ‘Onze welvaart staan en valt met die van Duitschland’. Opvattingen over naoorlogs Duitsland bij de Nederlandse regering in Londen en de illegale pers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdschrift voor geschiedenis; vol. 123 (2010), afl. 3, 401-402

Lak, M., Tot elkaar veroordeeld. De Nederlands-Duitse economische betrekkingen tussen 1945-1957, (Hilversum 2015),

Maartensdijk, J. en Y. Nijland, Operatie Black Tulip. De uitzetting van Duitse burgers na de oorlog (Amsterdam 2009),

Smits, H., Landjepik. De Nederlandse annexatie van Duitsland 1945-1949 (Hilversum 2012)

Snijder, M., De Nederlandse krant 1618-1978, Van ‘nieuwstydinghe’ tot dagblad,

Struijs, R.O., Het annexatie-vraagstuk Nederland 1945-1946. De openbare discussie over de noodzaak van gebiedsuitbreiding, doctoraalscriptie (Amsterdam 1988), 16

Wielenga, F., Van vijand tot bondgenoot. Nederland en Duitsland na 1945 (Amsterdam 1999)

Wijfjes, H., Media, zuilen en pacificatie: een dynamisch historische relatie

45

Bijlages

Bijlage 1: Oplage grootste kranten op 1 januari 1946:162

Het Vrije Volk ca. 358.000 Sociaaldemocratisch dagblad

Trouw ca. 300.000 Protestants dagblad

Het Parool ca. 300.000 Sociaaldemocratisch dagblad

De Volkskrant boven. 100.000 Rooms-Katholiek dagblad

De Waarheid ca. 100.000 Communistisch dagblad

Bijlage 2: Nederlandse kabinetten en behandelde ministers in de bestudeerde periode

Gerbrandy III (RKSP, SDAP, ARP, CHU en VDB): februari 1945 – juni 1945

E.N. van Kleffens, Buitenlandse Zaken (liberaal/partijloos)

Schermerhorn – Drees (KVP, SDAP, ARP en VDB): juni 1945 – juli 1946 W. Schermerhorn, Minister-President (VDB, PvdA)

E.N. van Kleffens, Buitenlandse Zaken (liberaal/partijloos)

H.A.M.T. Kolfschoten, Justitie (RKSP, KVP)

H. Vos, Handel en nijverheid (SDAP, PvdA)

Beel I (KVP en PvdA): juli 1946 – augustus 1948

L.J.M. Beel, Minister-President (KVP)

C.G.W.H. baron van Boetzelaer van Oosterhout, Buitenlandse Zaken (partijloos)

J.H. van Maarseveen, Justitie (KVP)

G.W.M. Huysmans, Economische Zaken (KVP)

Drees I (KVP, PvdA, CHU en VVD): augustus 1948 – september 1952163

162 M. Snijder, De Nederlandse krant 1618-1978, Van ‘nieuwstydinghe’ tot dagblad, 338 163 Website: Parlement & Politiek: Kabinetten 1945-heden, https://www.parlement.com/id/vh8lnhrp1x03/kabinetten_1945_heden, geraadpleegd op 27-11-2017 46