SPINED

Nieuwsbrief Spinnenwerkgroep Nederland

European Invertebrate Survey - Nederland Leiden

Aflevering 31 - 2011

INHOUD

Redactioneel ...... 1

Peter J. van Helsdingen: Eindrapportage: Spin van het Jaar 2011, de Labyrintspin Agelena labyrinthica ...... 2

Peter J. van Helsdingen: Welkom voor Macrothele calpeiana (Walckenaer, 1805) (Araneae, Hexathelidae) ...... 5

Han W. van der Voort: Ervaringen met mijn “toevallige” Nephila-kweek ...... 7

Jinze Noordijk: Op weg naar een volle stippenkaart voor Scytodes thoracica ...... 13

Bep Roelofs-Ditters: Cheiracanthium montanum L. Koch, 1877 (Araneae, Miturgidae) van het Kootwijkerzand ...... 14

Peter J. van Helsdingen: Recente wijzigingen in nomenclatuur ...... 16

Peter J. van Helsdingen: Nieuwe vindplaatsen voor twee aandachtssoorten (Araneae, Pisauridae, Segestriidae) ...... 17

Peter J. van Helsdingen: Beschikbaarheid van Nederlandse en Europese verspreidings- gegevens van spinnen ...... 18

Komend congres van de ESA ...... 18

Steven IJland, Jeremy Miller, Yaco Joven van Sluijs en Peter J. van Helsdingen: Enkele spinnen uit Zuid-Limburg, met Monocephalus castaneipes (Araneae, ) nieuw voor Nederland ...... 19

Peter J. van Helsdingen en Steven IJland: Porrhomma microcavense Wunderlich, 1990 (Araneae, Linyphiidae) new for the Netherlands ...... 23

Jinze Noordijk: Boekbespreking “Scorpions of the world” ...... 27

Opilionieuws 5(6) ...... 28

SPINED NIEUWSBRIEF Spinnenwerkgroep Nederland

No 31 December 2011

REDACTIONEEL

De laaste aflevering van 2011. Afwisselend als gewoonlijk. Ook avontuurlijk dit keer. Nieuwe soorten voor de fauna, al zullen het niet allemaal blijvertjes zijn. Het project “ De spin van het jaar 2011” is afgelsoten en, zoals beloofd, vat ik de waarnemingen samen. Zoals te verwachten was is deze soort vrij regelmatig over ons land verspreid. Een geval van import van een exotische spin leidde tot wat verwarrende toestanden. Naast Macrothele calpeiana, een Zuid- Iberisch endeem, bleek er ook een Filistata mee te zijn gekomen (en nu vergast). Han van der Voort vertelt wat hem er toe bracht Nephila‟s te kweken. Hij vertelt over wat hij inmiddels heeft opgestoken over hun biologie. Bep Roelofs brengt nog eens Cheiracanthium montanum voor het voetlicht, die zij in de vorige aflevering als nieuw voor de Nederlandse fauna kon vermelden. Steven IJland presenteert de resultaten van een korte excursie in Zuid-Limburg, die o.a. een nieuwe soort voor Nederland opleverde (Monocephalus castaneipes) en een paar soorten die nog niet uit dat deel van ons land bekend waren. Er worden een nieuwe vindplaatsen gemeld voor de Grote gerande oeverspin Dolomedes plantarius en de Florentijnse muurspin Segestria florentina. Of dit uitbreidingen van hun arealen zijn of niet eerder opgemerkte populaties zullen we nooit te weten komen. Het gaat in ieder geval goed met deze soorten. Komend jaar zullen beide gebieden verder worden bekeken. Samen met Steven IJland meld ik het voorkomen van Porrhomma microcavense in ons land. De vondsten komen uit de uiterwaarden langs de Waal en Nederrijn. Zoals gebruikelijk worden de nomenclatorische wijzigingen gemeld, die betrekking hebben op onze spinnenfauna. Jinze Noordijk plaatst een oproep om gegevens op te sturen over de Getijgerde lijmspuiter Scytodes thoracica. Van zijn hand is ook een boekbespreking over een nieuw boek over schorpioenen. Voor de liefhebbers van internationale congressen: in 2012 wordt er door de ESA een congres in Slowenië georganiseerd. Men kan zich al aanmelden.

Opilionieuws, aflevering 5 (6), de Nieuwsbrief van de Werkgroep Hooiwagens, sluit dit nummer af.

PJvH



2 Nieuwsbrief SPINED 31

EINDRAPPORTAGE: SPIN VAN HET JAAR 2011, DE LABYRINTSPIN AGELENA LABYRINTHICA

Peter J. van Helsdingen EIS-Nederland, Postbus 9517 2300 RA Leiden ([email protected])

ABSTRACT Final report: of the Year 2011, the Labyrinth Spider Agelena labyrinthica. For the European project “Spider of the Year 2011” Agelena labyrinthica (Clercl, 1757), the Labyrinth Spider had been selected. The public was made aware of the project by means of a press release which led to short notes in journals and newspapers as well as in a nature program on the radio. All data sent in for the project are summarized and mapped. Other sources were used as well, such as the collection of the Natural History Museum Naturalis in Leiden and records sent by many people to a popular site for recording species in the Netherlands. The species seems to be common in most of the Netherlands but rare in the northern provinces.

Key words: distribution, habitat, public awareness

INLEIDING In de vorige aflevering werd aangekondigd dat er aan het eind van het jaar een verslag zou worden gemaakt van de nieuwe verspreidingsgegevens voor Agelena labyrinthica die naar aanleiding van de oproepen zijn binnengekomen. Zoals toen al gemeld was de respons groter dan verwacht, een verwachting die ik vooral baseerde op mijn ervaring met dit project in voorgaande jaren. Deze soort sprak mensen blijkbaar erg aan en werd herkend, men had hem vaak gezien en wist nu eindelijk wat het was. En het heeft natuurlijk ook erg geholpen dat de pers, er op geattendeerd via een persbericht, aandacht aan het project heeft gegeven. Verschillende natuurbladen namen het persbericht over en in Vroege Vogels kwamen we op zondagmorgen aan bod. Veel mensen hebben daarop gereageerd. Toch blijft het merkwaardig dat in vorige jaren er op dezelfde manieren aandacht werd gevraagd, maar dat daar nauwelijks respons op kwam. Lag het dan misschien aan de foto waarop deze fraaie spin heel goed was te zien?

REACTIES Een van de doelstellingen van het project “Spin van het jaar” is om aandacht te vragen voor de spinnen als groep van organismen. Promotie van de diergroep en mogelijkheid voor educatieve doeleinden. Via de verschillende media is dat goed gelukt.

Er kwamen naar aanleiding daarvan reacties binnen van 34 personen, die vaak nauwkeurig beschreven op welke plek in hun omgeving deze spinnensoort voorkwam. Vaak werd gemeld of er in vorige jaren ook exemplaren waren gesignaleerd en volgde er nog een verdere uitwisseling van gegevens. Soms bleken mensen ondanks een flinke angst voor spinnen toch een foto te hebben gemaakt.

PLAATS VAN VOORKOMEN Zoals we al wisten is Agelena labyrinthica een algemene soort, maar dat wil niet zeggen dat je hem overal tegenkomt. Er blijkt een voorkeur te bestaan voor plekken die wat hoger in de vegetatie liggen. Heggen en struiken worden veelvuldig genoemd en van klimop wordt ook regelmatig gebruik gemaakt. Af en toe bouwt de labyrintspin zijn web in wat lagere vegetatie en dan loopt de woon-vluchtbuis meestal uit in een kuil in de grond. Het web is heel erg driedimensionaal: een trechterweb met een lange gang en boven de trechter nog een wirwar van draden, die misschien wel een dubbelfunctie hebben door zowel het vlakke deel van het web omhoog te houden en ook insecten boven het web naar omlaag te sturen.

Veel foto‟s werden meegestuurd, vaak van de spin in de opening van de trechterbuis, maar ook foto‟s van heggen en struikplantsoenen met een groot aantal webben. Soms sprak men van kolonies en dat is ook het beeld dat mij zelf is bijgebleven van waarnemingen in de stedelijke omgeving. Blijkbaar zwermen de jonge dieren niet ver uit en vormt het einde van de heg of struikplantsoen een flinke barrière.

Een aanzienlijk deel van de waarnemingen kwam uit stedelijke omgeving, wat natuurlijk de plaats is waar men dagelijks loopt en waarneemt. Daar kwamen ook de waarnemingen van grotere aantallen webben vandaan in heggen en struikvakken langs wegen en in parken. Waarnemingen in het buitengebied betroffen meestal solitaire exemplaren. Deze soort lijkt het zowel in stedelijke omgeving als in het buitengebied goed te doen. In het buitengebied is geen duidelijke voorkeur voor biotoop af te leiden uit de ingestuurde gegevens. In de duinen worden de webben op droge hellingen gevonden en op heideterreinen lijkt er een voorkeur te bestaan voor droge heidevegetaties, maar nattere gebieden worden niet geschuwd.

Nieuwsbrief SPINED 3

Agelena labyrinthica: in openingen van de woonbuis, zwervend mannetje, webben in een heg. Foto‟s vanaf links boven met de wijzers van de klok mee: Jinze Noordijk, Gerard Keizer, Anita de Klerk, Henny Pen-de Jong.

Het verspreidingspatroon is sterk afhankelijk van de wijze van verspreiden van de jonge dieren. Naast lopen bestaat er voor spinnen de mogelijkheid om zich via “ballooning” te verplaatsen, ongestuurd en riskant. Landing op een ongelukkige plaats is heel goed mogelijk. Literatuur over dit verplaatsingsmechanisme vermelt altijd dat vooral baldakijnspinnen (Linyphiidae) van deze techniek gebruik maken, zowel jonge als oude dieren. Er is veel onderzoek verricht aan dit verschijnsel (Glick 1939; Greenstone et al. 1987; Holzapfel et al 1969). Naast Linyphiidae worden Araneidae, Tetragnathidae, Thomisidae, Philodromidae, Lycosidae en Oxyopidae genoemd, en incidenteel soorten uit andere families (Clubionidae, Gnaphosidae, Pisauridae, Eresidae, Atypidae, Cyrtaucheniidae). Agelenidae heb ik nooit in de categorie van ballonvaarders genoemd zien worden.

BESCHIKBARE GEGEVENS De andere doelstelling van het project was het verzamelen van verspreidingsgegevens van deze soort, waarover maar weinig uit de literatuur bekend was. Dat is een algemeen bekend nadeel van algemene soorten. Men besteedt er geen aandacht meer aan en zal een vondst niet vermelden, tenzij in een samenvattend verslag van een inventarisatie van een gebied. Dankzij dit eenvoudige onderzoekje is onze kennis over de verspreiding zeker weer toegenomen. Op de kaart (fig. 1) zijn alle mij nu bekende gegevens ingevoerd. Dat zijn gepubliceerde gegevens (zie Van Helsdingen 2011), materiaal aanwezig in de collectie van Naturalis, de nu in het kader van het project aangeleverde waarnemingen, en vermeldingen op Waarneming.nl wanneer die voldoende betrouwbaar leken. Waarneming.nl is een relatief zwak medium vanwege de geringe controlemogelijkheden. Voor een zeer karakteristieke spin zoals de Labyrintspin is een vergissing minder waarschijnlijk, en wanneer de waarneming dan bovendien nog vergezeld gaat van een foto is gebruik naar mijn mening wel gerechtvaardigd. Mijn terughoudendheid stoelt vooral op diverse hoogst onwaarschijnlijke vermeldingen van onwaarschijnlijke plaatsen van andere soorten, die blijkbaar zonder terughoudendheid worden opgenomen en nooit worden verwijderd. De

4 Nieuwsbrief SPINED 31

Fig. 1. Verspreidingskaart van Agelena labyrinthica in Nederland. □ = gepubliceerde- en collectiegegevens, • = nieuwe waarnemingen.

dataset krijgt daardoor een grijs karakter van niet kritiekloos te volgen meldingen. De genoemde categorieën zijn met verschillende symbolen op de kaart aangegeven.

VOORLPIGE CONCLUSIE In Nederland is de Labyrintspin vrij algemeen, hoewel uit de noordelijke provincies (Groningen, Friesland, Drenthe en de kop van Noord-Holland, inclusief de waddeneilanden) het aantal waarnemingen laag was en blijft. Ik hoop dat men ook in de komende jaren gegevens over deze soort zal blijven insturen.

DANKZEGGING De volgende personen hebben gereageerd op de oproep via de media (Vroege Vogels Radio, dagbladen, lokale pers) of voerden gegevens in op Waarneming.nl en ik dank hen langs deze weg voor de moeite die zij hebben genomen: Theo Aaldijk, Fenneken Anneveld-van Wesel, Ingrid Arend, Wim Bakker, Daniel Benders, Marion Blok, Gerard Blokhuis, Peter de Boer, Menno van den Bos, Ria van Boxel, John & Hanneke Broenland, J.L. Brummer, Ineke Buisman, J.A.C. Clark, Christa Deeleman, Jurrien van Deijk, Niels Jan Dek, Marga Dik, Mieke Edens, Anja Edwards, Mirjam van Efferen, Caroline Elfferich, Albert Fopma, K. Frissen, Thys Fijen, Coen Gabriels, Robert Heemskerk, H. Henderson, Margo van Heummen, Elly van der Heijden, Johan Horst, Gerard Keizer, Peter Kersten, Alice Kessels, Ger Klaus, Ineke Klaver, Anita de Klerk, Neely Kok, H.B. Koster, Anne Krediet, Geert de Lange, Henk Langeveld, Jan van der Linden, Theo Linders, Jacqueline Meeuwis, Evert Meijer, Violet/Remco, Angela Mundi, Ed Nieuwenhuys, Jinze Noordijk, Henny Pen-de Jong, Anthonie Stip, Michiel Sytsma, Gerrian Tacoma, Catherine Tadema-Nuijt, Sientje Verberne, Philia Verdouw, Jan Wessels, Jack Windig.

LITERATUUR Waarneming.nl – http://waarneming.nl/index.php Glick, P. A. 1939. The distribution of insects, , and mites in the air. – Technical Bulletin of the United States Department of Agriculture 673: 1-150. Greenstone, M.H., C.E. Morgan & A.-L. Hultsh 1987. Ballooning spiders in Missouri, USA, and New South Wales, Australia: Family and mass distributions. – The Journal of Arachnology 15: 163–170. Helsdingen, P.J. van 2011. Catalogus van de Nederlandse spinnen. – http://www.naturalis.nl/spinnen [Versie 2011.1] Holzapfel, E. P. & B.D. Perkins Jr. 1969. Trapping of air-borne insects on ships in the Pacific, part 7. – Pacific Insects 11: 455-476.



Nieuwsbrief SPINED 5

WELKOM VOOR MACROTHELE CALPEIANA (WALCKENAER, 1805) (ARANEAE, HEXATHELIDAE)

Peter J. van Helsdingen European Invertebrate Survey – Nederland, Postbus 9517, 2300 RA Leiden ([email protected])

ABSTRACT Welkom voor Macrothele calpeiana (Walckenaer, 1805) (Araneae, Hexathelidae). A case of unintentional import of Macrothele calpeiana in Utrecht in the Netherlands is reported. Despite the protected status of this small but very beautiful mygalomorph spider species through the Bern Convention and the Habitats Directive, the specimen was killed by treating the ornamental olive tree with an insecticide. Earlier records of import in the Netherlands suggest olive trees from southern Spain as vehicle for its dispersal.

Key words: Bern Convention, exotic species, Filistata, Habitats Directive, olive trees

Eind juli gingen de bellen opeens rinkelen. Bij een kantoor van Rijkswaterstaat in Utrecht had men een zeer giftige spin in huis en wat ze daarmee aan moesten. Het zou de Australische tunnelwebspin zijn. Paniek bij de dienst. Ik vroeg eerst wat meer gegevens en een foto. Iedereen kan tegenwoordig direct een foto maken en versturen, dus zat ik na vijf minuten al met een scherpe foto (fig. 1) van een fraaie Macrothele calpeiana op een boomstammetje voor mij en kon ik ze enigszins geruststellen, met een slag om de arm voor de zekerheid en als strategie. Dat liep niet helemaal zoals gepland, maar het resultaat was toch wel bevredigend. De spin was door een nachtwaker gezien en bleek te wonen in een holte van een ornamentaal boompje, waarvan er vier in grote houten kuipen in de hal van het kantoor stonden. Eerst kreeg ik nog de leverancier, tevens importeur van de boompjes aan de lijn, want die was natuurlijk bang voor een schadeclaim. Ik stelde ook haar gerust met iets meer zekerheid over de identiteit van de spin, want ze ging de volgende dag met vakantie en die moest natuurlijk niet worden bedorven. Ik vroeg haar watvoor boompjes het waren en waar ze vandaan kwamen. Haar antwoord nam elke twijfel weg: de boompjes waren olijfboompjes die uit Zuid-Spanje waren ingevoerd. Ze stonden al een half jaar in dat kantoor in Utrecht. Daarmee was de zekerheid dat het om de Zuid-Spaanse endemische soort Macrothele calpeiana ging eigenlijk al tot 100% gestegen. Ik vertelde haar ook dat het een beschermde soort is omdat hij in de Habitat Richtlijnen staat. De volgende dag ging het overleg verder tussen Rijkswaterstaat, de Algemene Inspectiedienst (AID) en de ontsmettingsdienst, die men inmiddels in de arm had genomen. De AID wist mij te vertellen dat het om een soort uit Spanje ging en dat het een beschermde soort was, kortom, mijn verhaal was inmiddels doorverteld. De ontsmetter, Maurice Landzaat, nam het dier waar en zag ook dat er op de stammen van de vier boompjes erg veel jonge spinnen zaten, dus het geheel kreeg al het karakter van een plaag. De druk op de plaatselijke manager van Rijkswaterstaat om er iets aan te doen werd dus steeds groter. De ontsmetter kreeg de opdracht de boompjes in te pakken, zodat de spinnen zich niet door het gebouw zouden verspreiden en als voorbereiding voor behandeling met een verdelgingsmiddel. ‟s Avonds gingen Steven IJland en ik er heen om het dier te vangen, want ik hield vol dat ik pas zekerheid kon geven als ik het dier had kunnen bestuderen. En volgens de voorschriften moest een wettelijk beschermde soort eerst voor onderzoek naar Naturalis. Dat gaf mij meteen ook het recht om het dier te bemachtigen en mee te nemen. We zagen de holte waar het dier woonde en het spinsel waarmee zij de uitgang had bekleed en we zagen in een flits het dier zelf toen er een meelworm op het web werd gelegd, maar vangen bleek onmogelijk in de onpeilbare holtes in de stam van het olijfboompje. Wel werden een paar kleine spinnetjes gevangen, die al met de loupe meteen als iets anders dan jonge Macrothele‟s konden worden herkend. Het bleken onvolwassen dieren te zijn van Filistata insidiatrix, een redelijk algemene soort uit Zuid-Europa uit de kleine familie Filistatidae. De volgende dag hoorde ik via een omweg dat er die avond uitgegast zou gaan worden. Pottenkijkers wilde men blijkbaar niet, want pogingen om contact te leggen met de mensen van Rijkswaterstaat en de AID die bij het geheel betrokken waren belanden allemaal in doofpotten (voicemail). De volgende dag reageerden ze wel, maar toen had de ontsmetter al zijn opdracht uitgevoerd en waren alle spinnen om zeep geholpen. Maar Maurice Landzaat had goed begrepen dat ik graag een levend exemplaar zou willen hebben en dus joeg hij met een sterk middel een exemplaar uit zijn hol en ving hem vervolgens. De volgende dag belde hij mij op dat ik hem kon komen halen. De spin zat heel stil in een bakje, bewoog nog wel af en toe een poot, maar de volgende dag was hij toch echt dood. Het gif had toch, met enige vertraging, zijn werk gedaan. Ik kreeg door zijn actie wel een vers dier en dat exemplaar zit nu in de collectie van Naturalis.

6 Nieuwsbrief SPINED 31

Macrothele calpeiana, op olijfboompje in Utrecht (links) en in Uithoorn na verlaten olijfboompje (rechts).

Wat kunnen we hier van leren? Allereerst natuurlijk dat Macrothele calpeiana met olijfboompjes verspreid kan worden. Dat was eigenlijk al wel bekend, want op die manier was deze fraaie spin ook al in Italië geïmporteerd (Pantini & Isaia 2008) en in België waargenomen (Van Keer 2010). Uit Nederland waren trouwens ook al eerdere gevallen bekend en begin september dit jaar kwam ook nog een geval aan het licht in Uithoorn (fig. 2), waar bij navraag het dier ook met een olijfboompje geïmporteerd bleek te zijn. Daar stonden de boompjes al een jaar buiten op en terras, beschut en in de winter wat afgedekt. Macrothele calpeiana speelt dus gemakkelijk de rol van verstekeling, blijft zijn boompje trouw en kan langere tijd overleven. Die in Utrecht had wellicht ook voedsel kunnen bemachtigen op die boompjes, waarop immers nog al wat exemplaren van Filistata zaten. Ten tweede leert het hele avontuur ons dat de AID niet weet hoe zij met een dergelijke situatie moet omgaan. Macrothele calpeiana staat in Appendix II van de Bern Conventie (“Strictly Protected Fauna Species”) en kwam daardoor automatisch in de Habitat Richtlijnen terecht, omdat Spanje binnen de EU ligt. Daar staat hij in Bijlage IV. Dat betekent dat je die soort niet mag vangen, onder je hebben en het land uit voeren. In de Flora- en Faunawet is het omgaan met beschermde uitheemse diersoorten geregeld in artikel 5, lid 2. Dat had de importeur onbedoeld wel gedaan. Nu het dier in Nederland werd gevonden diende het volgens de voorschriften in beslag te worden genomen door de AID en vervolgens te worden teruggebracht naar het land van herkomst. Voor dat transport zou dan ontheffing moeten worden verleend. Nu werd alleen toestemming gegeven om het dier te verzamelen met het doel vast te stellen om welke soort het ging. Toen het vangen niet lukte werd zonder enige schroom besloten een exemplaar van deze beschermde soort om het leven te brengen. In strijd met alle voorschriften en vooral aangespoord door angst voor spinnen, kreeg ik het idee. Die spin zat al langere tijd in zijn holte in een boompje. Paniek onnodig, overhaast beslissen onnodig, alle tijd voor overleg. Maar in plaats van eerst inlichtingen in te winnen bij kennisdiensten ging men zelf op internet zoeken, kwam met een absoluut foute suggestie dat het om een zeer giftige Australische spin zou gaan (Atrax robustus), zaaide ongerustheid en wachtte tenslotte niet eens de eindrapportage af van de experts die te laat nog werden ingeschakeld. Ik hoop dat men nu een protocol zal opstellen voor het geval zich nog eens zoiets voordoet.

LITERATUUR Keer, K. van 2011. An update on the verified reports of imported spiders (Araneae) from Belgium. – Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 25: 210-214. Pantini, P. & M. Isaia 2008. New records for the Italian spider fauna (Arachnida, Araneae). – Arthropoda Selecta 17: 133-144.



Nieuwsbrief SPINED 7

ERVARINGEN MET MIJN “TOEVALLIGE” NEPHILA-KWEEK

H.W. van der Voort W. van Vegtenplantsoen 9, 2396 VK Koudekerk a/d Rijn ([email protected])

ABSTRACT Experiences with “chance” breeding of Nephila. This article describes the author‟s experiences after unexpectedly receiving two pregnant female specimens from a friend who had just arrived from Indonesia in 2008. A few days earlier, he had rescued these specimens from a group of fishermen near Sukolilo, Surabaya, who had planned to use the spiders‟ abdomens as bait for fishing. The females were put in a specially built terrarium, and started to produce offspring. The life cycle of the next generations of spiders has been under observation since then. Both imported specimens had yellow dorsal abdomens, but their female descendants vary considerably in colour. Perhaps N. antipodiana is the Nephila species with the highest amount of colour variation in this respect. If true, this might be an evolutionary advantage because this species is able to adapt in this manner to different environments. Males do not seem to differ in colour, but differ considerably in size (recorded total leg span variation 5-60 mm), whereas in females a great amount of size variation has not been observed (recorded total leg span variation 126-165 mm). This must mean that the number of moults before varies much more in males than in females. These results may have been influenced by living in captivity, under natural circumstances the degree of variation locally may be lower.

Key words: colour variation, fish bait, life cycle, Nephila antipodiana, size variation

In de zomer van 2008 werd ik verrast door een vriend die uit Indonesië twee flinke spinnen voor me had meegenomen. Hij was kort tevoren in een vissersdorpje aan de kust bij Sukolilo, Surabaya geweest, en had gezien dat de lokale vissers deze spinnen vingen en in een net bewaarden (fig. 1-2) tot zij het abdomen eraf trokken om dit als aas te gebruiken. Mijn vriend besloot spontaan om twee van die spinnen te redden van een akelige dood en ze in doosjes mee te nemen naar Nederland, in de verwachting dat ik daar als spinnenliefhebber wel raad mee zou weten. Beide exemplaren waren na hun wonderbaarlijke redding en vliegreis duidelijk erg aangeslagen en lusteloos. Pas na ruim een week gingen ze weer natuurlijk gedrag vertonen: hun omgeving verkennen en een nieuw web maken. Noodgedwongen moest ik snel een goed onderkomen improviseren, en proefondervindelijk ontdekken hoe deze soort het beste kan worden verzorgd en gekweekt. Dit is intussen goed gelukt: de twee Indonesische oermoeders bleken hoogzwanger te zijn en hebben – uiteraard zonder verdere bevruchting – samen nog 13 eierpakketten geproduceerd en voor veel nageslacht gezorgd. Bij eerste beschouwing was mij al duidelijk dat het hier om een Nephila sp. moest gaan. Het meest waarschijnlijk leek Nephila antipodiana (Walckenaer, 1841), wat kon worden bevestigd aan de hand van de foto‟s door Matjaz Kuntner uit Slowenië. Als ik de verschillende foto‟s op het internet zie is de kleurvariatie bij deze soort erg groot, dat geeft niet veel houvast bij de deterninatie. De twee oermoeders hadden – blijkbaar net zoals hun ongelukkige soortgenoten die als visaas zijn geëindigd – een dorsaal matgeel gekleurd abdomen; steeds twee glanzend gele ”oksels” per poot; en een opvallend rood gekleurd sternum (fig. 3). Nadat de beide spinnen een tijdje gewend waren geraakt aan hun nieuwe situatie kwam ook de eierproductie op gang. Het maximale aantal eiercocons per volwassen spin is volgens mijn waarneming negen, waarbij overigens de kwaliteit/levensvatbaarheid bij de laatste legsels wel lijkt af te nemen. In elk legsel kunnen naar schatting een paar honderd eieren zitten. Dit geeft al aan dat de natuur als het ware rekening houdt met zeer grote verliezen, en dat de kans van een enkel ei om een volwassen spin te worden en zich voort te planten bijzonder klein is. De periode totdat de kleine spinnetjes de cocon verlaten varieert van ca. 3 weken tot een aantal maanden, vermoedelijk wachten zij in de natuur op het aanbreken van de nieuwe natte moesson. Het uitkomen lijkt te kunnen worden bespoedigd door een fijne nevel over de cocon te sproeien, de spinnetjes drinken hier ook van. Het zijn dan nog rose bolletjes van ca. 1 mm met heel korte pootjes. Zij blijven de eerste tijd in een bol bij elkaar (fig. 4), beschermd door een fijn net van zelf-geweven draden. Ca. 80 à 120 dagen na het leggen van de eieren beginnen de eerste vervellingen waardoor zij “spiderlings” worden, met langere poten en grotere cheliceren. De eerste gevallen van kannibalisme doen zich dan al spoedig voor. Toch blijven de meesten nog steeds dicht bijeen, en beschermen elkaar door bij een verstoring allemaal vrijwel tegelijk om de paar seconden een ruk te geven aan het gemeenschappelijke spinsel, wat de indruk moet wekken dat de belager met één formidabele

8 Nieuwsbrief SPINED 31

1 2

Fig. 1-2. Nephila antipodiana. Spinnen in een net, bedoeld als visaas. (Foto‟s 1-2, Johanes DS) tegenstander te maken heeft en niet met een paar honderd kleine weerloze prooien. Grotere spinnen, ook van dezelfde soort, lijken er inderdaad door te worden afgeschrikt. Ik heb dit gedrag ook gezien bij jongen van een andere Nephila-soort (N. inaurata madagascariensis). De jonge spinnetjes verlaten op een gegeven moment toch de crèche en beginnen voor zichzelf. Er is dan geen sprake meer van onderlinge bescherming, het worden nietsontziende kannibalen voor de rest van hun leven. Gelukkig heb ik zelf nog nooit ook maar een spoor van agressie ondervonden, de spinnen laten zich heel gemakkelijk hanteren door ze met de hand te geleiden in de gewenste richting. Het gif is overigens ook ongevaarlijk voor mensen, zo lees ik in de literatuur. Beetpakken is overigens toch niet aan de raden, dit beschadigt de spin. Tussen de verschillende vervellingen zit steeds ongeveer drie weken, maar dit zal mede afhankelijk zijn van het verkregen voedsel en andere omstandigheden. De tiende en laatste waargenomen vervelling van een bepaald bestudeerd vrouwelijk exemplaar, dat hiermee volwassen werd, vond plaats 207 dagen na haar geboorte als ei. Bij 238 dagen werd de eerste eiercocon gemaakt, na 401 dagen de negende en laatste. Het leven van dit exemplaar eindigde door ouderdom na 422 dagen. Het grootste vrouwelijke exemplaar in mijn kweek tot nu toe had een spanwijdte van 16,5 cm, met een lichaamslengte van 3,7 cm en een 1e potenpaar van 8,5 cm. Meestal bedraagt de spanwijdte 14 à 15 cm. Deze soort is daarmee niet de grootste wielweb-wevende spin, voor zover mij bekend is dit toch nog steeds N. pilipes (voorheen N. maculata). Een volwassen vrouwtje van N. pilipes bereikt gemakkelijk een spanwijdte van 19 cm of meer, zoals ik ook zelf heb waargenomen.1 Het aantal vervellingen bij de vrouwtjes van N. antipodiana (en andere Nephila-soorten) tot het bereiken van het volwassen stadium varieert vermoedelijk tussen de negen en de elf gezien het waargenomen verschil tussen het kleinste en het grootste exemplaar in mijn kweek. Mijn populatie wordt vermoedelijk mede beïnvloed door de selectie van spinnen die ik in staat stel om voor nageslacht te zorgen, ik selecteer hiervoor bij voorkeur steeds de grootste of kleurigste vrouwtjes en de grootste mannetjes.

De kleine spinnetjes beginnen allemaal als een rose bolletje, en ook na de eerste vervellingen hebben zij een uniforme kleur, bleekgeel met wat donkerde accenten. Later worden zij veel opvallender gekleurd en ontstaat er ook een grote kleurvariatie, althans bij de vrouwtjes. Ik ben voor N. antipodiana ook wel de benaming “batik- spin” tegengekomen, en inderdaad doet bij sommige onvolwassen exemplaren de tekening sterk denken aan de motieven en de kleuren van het klassieke Javaanse textiel (fig. 5). Bij latere vervellingen verdwijnt de opvallende tekening op het abdomen, bij volwassen vrouwtjes is dit soms effen geel of donkergrijs, soms meer bruinachtig, en soms met vier of zes bleekgele stippen. Soms is het sternum rood, soms zwart met rood of helemaal zwart, en soms zijn ook de oksels zwart in plaats van geel (‟fig. 6-9). De mannetjes hebben niet zo‟n

1 Volgens een publicatie in PLOS One van oktober 2009 (Kuntner et al. 2009) zou de nieuw ontdekte en beschreven Afrikaanse soort Nephila komaci de grootste wielweb-wevende spin zijn, maar ik ben daar zelf bepaald niet van overtuigd als ik de opgegeven afmetingen in dat artikel zie: 3,97 cm totale lichaamslengte en een lengte van het eerste potenpaar van 7,54 cm.

Nieuwsbrief SPINED 9

kleurvariatie, zij hebben allemaal een glanzend roodbruin uiterlijk als zij volwassen zijn, en zij zijn ook altijd veel kleiner dan de reusachtige vrouwtjes, maar wel is er een opvallende variatie in grootte. De allerkleinste mannetjes, nietige wezentjes met een spanwijdte van ca. 0,5 cm, ontstaan blijkbaar al bij de derde vervelling nadat zij uit de eiercocon zijn gekropen. Het lijkt dan ook niet waarschijnlijk dat zij hun uiteindelijk veel grotere vrouwelijke nestgenoten nog zullen kunnen bevruchten, omdat die pas maanden later volwassen worden. Deze kleine mannetjes zullen dan intussen elders hun heil wel hebben gezocht. De allergrootste mannetjes die ik heb waargenomen hebben een spanwijdte van ca. 6 cm, en zij hebben uiteraard meer vervellingen meegemaakt. De kans lijkt daardoor groter dat zij hun eigen vrouwelijke nestgenoten nog kunnen bevruchten. In het web van een volwassen vrouwtje is vaak een aantal mannetjes van verschillende afmeting te vinden, die wachten op een gelegenheid om te paren. Het lijkt alsof er voor hen zowel voor- als nadelen zijn van het hebben van een klein lichaam: de grote mannetjes jagen wel heel gemakkelijk met veel geweld hun kleinere rivalen weg als ze die tegenkomen, maar de kleinste mannetjes glippen gemakkelijker tussen de mazen van het web door en bevruchten soms stiekem toch het grote vrouwtje. De vrouwtjes krijgen met hun grote poten ook moeilijker grip op een klein mannetje, dat vaak snel weet te ontkomen als hij merkt dat het vrouwtje geïrriteerd raakt. Grotere mannetjes hebben een grotere pakkans. Het beroep van mannetje is hoe dan ook levensgevaarlijk, velen verliezen een of meer poten of hun leven. Zij blijven toch tot het laatst pogingen doen om te paren, zelfs al hebben ze nog maar drie poten over en kunnen ze zich nog maar moeilijk verplaatsen. Er zijn soms exemplaren die het een maand of langer volhouden met behoud van hun leven en hun poten, blijkbaar kunnen zij hun kansen goed inschatten en zijn zij meesters in het ontsnappen. De ideale omstandigheden voor paring zijn wanneer een mannetje een pas-verveld volwassen vrouwtje kan benaderen dat nog slappe ledematen heeft en de bevruchting dus passief moet ondergaan, of de momenten waarop een vrouwtje druk bezig is met een prooi. Ik heb kleine mannetjes zien paren terwijl het vrouwtje bezig was een prooi in te wikkelen, de gevaarlijke draden passeerden daarbij vlak over het lichaam van het mannetje, dat zich dicht tegen de onderkant van het abdomen aandrukte. Niet alleen mannetjes zijn slachtoffer van kannibalisme: grote mannetjes eten soms kleine vrouwtjes (fig. 10), en vrouwtjes eten andere vrouwtjes die kleiner of even groot zijn als zijzelf. Het beroemdste exemplaar van mijn kweek is ongetwijfeld “Nephi”, die in de herfstvakantie twee weken te gast is geweest in Naturalis, in het kader van een educatief project (fig. 11). Veel bezoekende kinderen en hun ouders hebben haar bewonderd, misschien is zij wel de meest gefotografeerde spin van Nederland!

LITERATUUR Kuntner, M. & J.A. Coddington 2009. Discovery of the Largest Orbweaving Spider Species: The Evolution of Gigantism in Nephila. - PLoS ONE 4(10):e7516. doi:10.1371/journal.pone.0007516

10 Nieuwsbrief SPINED 31

3

4

Fig. 3-4. Nephila antipodiana. 3. Een van de oermoeders die gered werden. 4. Het eerste legsel is uit de cocon gekomen. (Foto‟s 3-4, H.W. van der Voort)

Nieuwsbrief SPINED 11

5

6 7

Fig. 5-7. Nephila antipodiana. 5. Het “batik” patroon op een onvolwassen vrouwtje. 6. Een geel-oranje volwassen vrouwtje met daarboven in het web een klein mannetje. 7. Een geel volwassen vrouwtje vrouwtje met in het web een klein mannetje, juist zichtbaar. (Foto‟s 5-7, H.W. van der Voort)

12 Nieuwsbrief SPINED 31

8 9

10

Fig. 8-10. Nephila antipodiana. 8. Een donkergrijs volwassen vrouwtje met een groot mannetje. 9. Een geel-bruinachtig volwassen vrouwtje met gele stippen. 10. Een groot mannetje heeft een klein onvolwassen vrouwtje gedood. (Foto‟s 8-10, H.W. van der Voort)

Nieuwsbrief SPINED 13

11

Fig. 11. Nephila antipodiana.11. “Nephi” wordt tentoongesteld in Naturalis. (Foto 11, M.R. Israëls)



OP WEG NAAR EEN VOLLE STIPPENKAART VOOR SCYTODES THORACICA

Jinze Noordijk, EIS-Nederland

Sommige spinnen zijn herkenbaar genoeg om aan allerlei natuurliefhebbers te vragen of ze waarnemingen willen leveren. De getijgerde lijmspuiter, Scytodes thoracica (Latreille), is zo‟n soort en hij heeft als groot voordeel dat hij ook nog eens zeer dicht bij de mens leeft, namelijk in huis. Zoals voor vrijwel alle spinnensoorten, is ons beeld van de verspreiding van deze fraaie spin verre van volledig. De verwachting is dat hij wel in elke stad zal leven. Om eens een goed gevuld kaartje te kunnen produceren is er op de zeer populaire website Natuurbericht.nl een oproep geplaatst om waarnemingen (met foto en adres) te melden bij EIS-Nederland, zie http://natuurbericht.nl/?id=7219. Om het project nog succesvoller te maken, hoop ik dat ook de lezers van deze nieuwsbrief hun waarnemingen willen doorgeven aan mij: [email protected]. Hopelijk kan er dan volgend jaar een faunistisch artikel over deze spin Scytodes thoracica (Latreille). gepubliceerd worden. Als het project aanslaat bij het Foto: Dick Belgers brede publiek dan zouden er wel eens meer “huisspinprojecten” kunnen volgen…



14 Nieuwsbrief SPINED 31

CHEIRACANTHIUM MONTANUM L. KOCH, 1877 (ARANEAE, MITURGIDAE) VAN HET KOOTWIJKERZAND

Bep Roelofs-Ditters Abelenlaan 1, 5271 RN Sint-Michielsgestel ([email protected])

ABSTRACT Cheiracanthium montanum L. Koch, 1877 (Araneae, Miturgidae) on the Kootwijkerzand. The spiders captured during an inventory with pitfall traps of the characteristic geomorphologic processes, plant and species of seven inland drift sand areas in the Netherlands in the period 2007-2008 have already been published. Among the spiders two females of Cheiracanthium montanum L. Koch, 1877 have been found. The species is new for the Dutch fauna and the specimens are described and commented upon here. An outline is given of the habitat and of the other species in the same traps on the Kootwijkerzand. Attention is paid to the period of maturity of several species.

Key words: Cheiracanthium montanum, drift sands, spider fauna, maturity

INLEIDING In de vorige aflevering van SPINED (Roelofs-Ditters et al. 2011) werd melding gemaakt van de eerste vondst in Nederland van de soort Cheiracanthium montanum L. Koch, 1877. Twee vrouwtjes werden gevangen in het Kootwijkerzand, een van de zeven stuifzandgebieden die door Marijn Nijssen in de jaren 2006-2009 uitgebreid zijn onderzocht (Nijssen et al. 2010). De soort is nog niet in de zes andere onderzochte stuifzandgebieden aangetroffen. De naamgeving volgt de Fauna Europaea database (Van Helsdingen 2011). In dit artikel wordt nader ingegaan op de soort zelf en op de andere spinnen, die in dit gebied in dezelfde periode zijn gevangen. Aandacht wordt ook besteed aan de lokatie van de potvallen waarin beide exemplaren werden aangetroffen. Naast de fauna zijn in genoemd onderzoek ook de geomorfologische processen en vegetatie in kaart gebracht. Op grond van de resultaten zijn adviezen geformuleerd voor een zo succesvol mogelijk herstel en beheer van stuifzandgebieden. Deze bevindingen zijn inmiddels gepubliceerd (Fanta, Josef & Siepel, Henk, eds, 2010).

CHEIRACANTHIUM MONTANUM L. KOCH, 1877 Vroeger werd C. montanum gerekend tot de familie Clubionidae, maar het Cheiracanthium is nu ondergebracht bij de Miturgidae. In tegenstelling tot de Clubionidae hebben Cheiracanthium-soorten geen foveale groeve in het prosoma en is het eerste potenpaar duidelijk langer dan het tweede. Cheiracanthium montanum is een palearctische soort, volgens sommigen mogelijk een variëteit van C.erraticum (Heimer & Nentwig 1991). Vondsten zijn bekend uit België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Litouwen, Macedonië, Polen, Roemenië, Rusland,, Slowakije, Tsjechië, Zwitserland, en nu dus in Nederland (Van Helsdingen 2011). De soort is gemeld uit Griekenland van bloemrijke weiden op het eiland Chios (Russell-Smith et al. 2011). In België staat C. montanum op de Rode Lijst (Maelfait 1998). Ze is daar onder andere in de Kempen aangetroffen en dan is het niet zo heel ver naar Nederland. Vraag is alleen waarom C. montanum wel in het Kootwijkerzand en niet in bijvoorbeeld het dichter bij België gelegen Nationaal Park de Loonse en Drunense Duinen of in de Limburgse Maasduinen is aangetroffen. Of in het, nabij het Kootwijkerzand gelegen, Otterlose Zand. De soort leeft en jaagt in lage struiken. De Nederlandse naam „Boomspoorspin‟ is dus enigszins misleidend, maar de naam „Heidespoorspin‟ was al vergeven aan C. erraticum. De woonspinsels zijn te vinden in grashalmen of andere plantendelen. Exemplaren van deze soort komen zelden voor op de bodem of onder stenen. De lokatie moet wel droog en zonnig zijn. Ze leven in open en meestal droge habitats als weiden, heiden, duinen en bosranden. Ze zijn nachtaktief. Volwassen vanaf mei. Bekend is dat Cheiracanthium-soorten, evenals vele Clubionidae, snel bijten; het gif is cytotoxisch, de wondjes zijn pijnlijk maar genezen spontaan.

Beide exemplaren van C. montanum voldoen volledig aan de beschrijving en tekening van Roberts (Roberts 1993, 1998). De lichaamslengte varieert bij vrouwtjes van 5,4-6 mm. De melding op de website Spinnen Europas (Nentwig et al. 2011) van 2.5-2.8 mm moet een vergissing zijn; hiermee wordt waarschijnlijk de lengte van het prosoma bedoeld. De kleur is geelgroen met een vage achterlijfstekening in de hartstreek, aflopend naar de spintepels. De vulva met invoergangen in eenvoudige bogen is bij beide exemplaren uitwendig duidelijk te zien. Een genitaalpreparaat was niet nodig.

Nieuwsbrief SPINED 15

HET KOOTWIJKERZAND Dit in Gelderland op de Veluwe gelegen natuurreservaat is circa 700 hectare groot en is onderdeel van Boswachterij Kootwijk van Staatsbosbeheer. Het is de grootste zandverstuiving van Europa. Heel aktief wordt geprobeerd het gebied open en dynamisch te houden, door plaggen, fresen en boskap. Het ligt westelijk in een deel van de provincie met veel stuifzandgebieden. De potvallen (Ø 12 cm) werden evenredig verdeeld over de aanwezige vegetatietypen in het gebied geplaatst. Ze bevatten als dodings- en conserveringsvloeistof een 4%-formaline-oplossing met een druppel vloeibare zeep. Er werden dakjes boven de potten geplaatst om inregenen en inloop van grotere dieren te voorkomen. Er werden 7 series van 5 potvallen geplaatst. Ze hebben in 6 perioden van 2 weken vangklaar gestaan. In een landschap in beweging met diersoorten die zich verplaatsen heeft het vermelden van de meegeleverde coördinaten zo lang na vaststellen hiervan wellicht weinig zin. Door de dynamiek veranderen de vindplaatsen immers snel van karakter. Volledigheidshalve worden ze hier toch vermeld voor de twee vallen waarin C. montanum is aangetroffen: - Potval 3 : AC 181.40 - 464.58 (UTM U31 FT897836; E 6 89.73 - N 57 83.64) - Potval 6 : AC 181.62 - 464.00 (UTM U31 FT900831; E 6 89.97 - N 57 83.07).

Ecocodes geven bij benadering aan in welke omgeving diersoorten aangetroffen zijn. De IPI-code (beschrijving van het vegetatiepatroon, Van Duuren 2005) is bij de lokatie van alle zeven potten vastgesteld op 233, dwz. open gebieden buiten de agrarische produktiesfeer heidegebied - zandverstuivingen. Ook de uitgebreidere EIS-codes (Van Tol 1986) kunnen geen exacte biotoopomschrijving geven. Ze luiden voor pot 3: 73373981 - buntgras spaterosie - en voor pot 6: 49373981 - haarmos gesloten. Dit betekent dat beide potten stonden in een zandige, losse en droge bodem in eenvormige, soortenarme vegetaties in grove patronen. Pot 3 stond in een kaal gedeelte van de zandverstuiving. Met dien verstande, dat er soms plaatselijk tot 30% buntgras kan staan. Pot 6 was ingegraven in een heidegebied met korstmossen en/of buntgras, maar het kan zijn dat men hier en daar vrijwel geen struikheide of korstmossen vindt. Beide lokaties voldoen wel aan de habitat- eisen die in de literatuur aan C. montanum worden toegeschreven. Beide exemplaren zijn in de eerste periode gevangen; de potvallen hebben toen vangklaar gestaan van 2 tot 16 april 2007. In de potten 3 en 6 zijn in totaal respectievelijk 67 en 68 exemplaren gevangen. Met ruim 6% scoorden deze twee vallen hiermee op een na laagste vergeleken met de potvallen op andere lokaties in het Kootwijkerzand. In beide potten zijn behalve C. montanum, ook Arctosa perita (Latreille, 1799) en Zelotes longipes (L. Koch, 1866) aangetroffen, die beide in dit biotoop thuishoren. Bovendien Philodromus fallax Sundevall, 1833, die zeker niet algemeen is en vrijwel uitsluitend voorkomt in kustduinen (Hänggi et al. 1995; Roberts, 1998). Verder in pot 3 de meer algemene soorten Erigone dentipalpis (Wider, 1834), Oedothorax fuscus (Blackwall, 1834), Pardosa nigriceps (Thorell, 1856) en Steatoda albomaculata (De Geer, 1778). In pot 6 werd C.montanum vergezeld door Alopecosa fabrilis (Clerck, 1757), Crustulina guttata (Wider, 1834), Micrargus herbigradus (Blackwall, 1854), Microneta viaria (Blackwall, 1841), Pardosa lugubris (Walckenaer, 1802), Tiso vagans (Blackwall, 1834) en Xysticus ferrugineus Menge, 1876.

DISCUSSIE Wat betreft het tijdstip van de vangst valt op, dat dit voor C. montanum wat vroeg uitvalt. Algemeen wordt in de literatuur gemeld dat deze soort in de zomer volwassen is. Nu blijkt de maand april 2007 uitzonderlijk warm en droog te zijn geweest, de droogste en zonnigste ooit. Ook maart was veel te warm. Een hogedrukgebied lag weken boven Nederland en andere delen van Europa (KNMI). Dit kan, bij een voldoende aanbod van geschikte prooien, invloed hebben gehad op de snelle ontwikkeling. Op de andere lokaties in het Kootwijkerzand, en ook in de andere stuifzandgebieden, zijn meerdere soorten gevangen die eigenlijk „te vroeg‟ volwassen zijn. Maar bespreking hiervan valt buiten het kader van dit artikel.

LITERATUUR Duuren, L. van 2005. Interprovinciale inventarisatie-eenheden (IPI‟s) voor floristisch,vegetatiekundig en hydrobiologisch onderzoek. – Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen. Hängggi, A., E. Stöckli & W. Nentwig 1995. Lebensräume Mitteleuropäischer Spinnen. – Centre suisse de cartographie de la faune, Neuchâtel. Heimer, S. & W. Nentwig 1991. Spinnen Mitteleuropas. – Parey, Berlin/Hamburg. Helsdingen, P.J. van 2011. Araneae. Fauna Europaea Database, Version 2011.2. – www.european-arachnology.org. KNMI – www.knmi.nl/klimatologie. Maelfait et al., 1998. INBO, Rode Lijsten/Spinnen. (www.inbo.be). Nentwig, W., Blick, T., Gloor, D., Hänggi, A., & Kropf, C.. Spinnen Europas. Versie 6.2011. – www.araneae.unibe.ch. Nijssen, M., Riksen, M., Sparrius, L., Bijlsma, R.J., Burg, A. van den, Dobben, H. van, Jungerius, P., Ketner-Oostra, R., Kooiman, A., Kuiters, L., Swaay, C. van, Turnhout, C. van & Waal, R. de. 2010. Onderzoek naar effectgerichte maatregelen voor het herstel en beheer van stuifzanden. – In opdracht van Directie Kennis Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Nijssen, M. & H. Siepel, 2010. The characteristic fauna of inland drift-sands. In: Inland drift sand landscapes, Fanta, J. & H. Siepel (eds) (. – KNNV Uitgeverij.)

16 Nieuwsbrief SPINED 31

Roelofs-Ditters, B. & M. Nijssen 2011. Spinnen van zeven Nederlandse stuifzandgebieden. – SPINED 30: 2-8. Roberts, M.J. 1993. The Spiders of Great Britain and Ireland (Compact Edition). – Harley Books, Colchester. Roberts, M.J. 1998. Spinnengids (vertaald en bewerkt door A. Noordam). – Tirion, Baarn. Russell-Smith, A., R. Allison, M. Askins, W. Blumsom, R. Snazell & C. Spilling 2011. A provisional checklist and gazetteer of the spiders of Chios, Greece (Arachnida: Araneae). – Bulletin of the British Arachnological Society 15: 133-167. Tol, J. van, 1986. Handleiding en atlas voor het meewerken aan entomologische projekten in het kader van de European Invertebrate Survey-Nederland. – EIS-Nederland, Leiden.



RECENTE WIJZIGINGEN IN NOMENCLATUUR

Peter J. van Helsdingen European Invertebrate Survey – Nederland, Postbus 9517, 2300 RA Leiden ([email protected])

ABSTRACT The latest nomenclatorial changes are listed, together with the former allocations: Eurocoelotes Wang, 2002 is a junior synonym of Inermocoelotes Ovtchinnikov, 1999. The genera Coelotes Blackwall, 1841 and Inermocoelotes Ovtchinnikov, 1999 are transferred from the Amaurobiidae to the Agelenidae.

Key words: Coelotes, Inermocoelotes, nomenclature

Er zijn dit keer nauwelijks nomenclatorische of taxonomische veranderingen te melden voor ons land, alleen verschuivingen. Eurocoelotes Wang, 2002 is volgens Mikhailov (Mikhailov 2010) een jonger synoniem van Inermocoelotes Ovtchinnikov, 1999. De enige Nederlandse soort uit dit genus is Inermocoelotes inermis (L. Koch, 1855). De genera Coelotes Blackwall, 1841 en Inermocoelotes Ovtchinnikov, 1999 zijn op aanwijzing van Miller et al. (2010) weer overgebracht naar de Agelenidae. Deze genera werden indertijd door Wunderlich (Wunderlich 1986) naar de Amaurobiidae verhuisd omdat zij volgens hem meer verwant waren aan Amaurobius C.L. Kcoh, 1837 dan aan Agelena Walckenaer, 1805. Ouderen onder ons zullen zich herinneren dat beide genera voor 1986 ook in de Agelenidae zaten, vandaar mijn “weer overgebracht”. Klassificatie blijft subjectief. De hier genoemde veranderingen werden geëxtraheerd uit Platnick‟s World Spider Catalog (Platnick 2011). De wijzigingen zijn in de catalogus van de Nederlandse spinnen doorgevoerd.

Geldige naam Oude naam

AMAUROBIIDAE AGELENIDAE

Coelotes atropos (Walckenaer, 1830) Coelotes atropos (Walckenaer, 1830)

Coelotes terrestris (Wider, 1834) Coelotes terrestris (Wider, 1834)

Eurocoelotes inermis (L. Koch, 1855) Inermocoelotes inermis (L. Koch, 1855)

LITERATUUR Mikhailov, K. G. 2010. Inermocoelotes Ovtshinnikov, 1999, a valid genus (Aranei: Amaurobiidae: Coelotinae). – Arthropoda Selecta 19: 101-102. Miller, J. A., C. E. Griswold & C. R. Haddad 2010. Taxonomic revision of the spider family Penestomidae (Araneae, Entelegynae). – Zootaxa 2534: 1-36. Platnick, N. I. 2011. The world spider catalog. American Museum of Natural History. http://research.amnh.org/iz/spiders/catalog [Version 12.0] Wunderlich, J. 1986. Spinnenfauna gestern und heute: Spinnen in Bernstein und ihre heute lebenden Verwandten. – Quelle & Meyer, Wiesbaden.



Nieuwsbrief SPINED 17

NIEUWE VINDPLAATSEN VOOR TWEE AANDACHTSSOORTEN (ARANEAE, PISAURIDAE, SEGESTRIIDAE)

Peter J. van Helsdingen European Invertebrate Survey – Nederland, Postbus 9517, 2300 RA Leiden ([email protected])

ABSTRACT Nieuwe vindplaatsen voor twee aandachtssoorten (Araneae, Pisauridae, Segestriidae). New distribution data for the Netherlands are presented for Dolomedes plantarius (Clerck, 1757) and Segestria florentina (Rossi, 1790). Both species are extending their range.

Key words: distribution, Dolomedes plantarius, range extension, Segestria florentina

Dolomedes plantarius (Clerck, 1757) Lykele Zwanenburg, Beheerteammedewerker van Natuurmonumenten voor Flevoland, Zwartemeer en Vreugderijkerwaard houdt altijd de stand bij van de populatie van de Grote gerande oeverspin in het Waterloopbos (Voorsterbos). Hij was het trouwens ook die in 2006 het voorkomen van deze fraaie soort langs een paar watergangen vlakbij het kantoor en werkschuur van Natuurmonumenten ontdekte. Hij telde in 2011 maar liefst 141 webben met eicocons, ongeveer het zelfde aantal als het vorige jaar, dus de populatie is stabiel. Het beheer van de oevervegetatie is ook afgestemd op het voorkomen van deze soort. Belangrijk is natuurlijk vooral dat de waterkwaliteit hier heel goed is waardoor er voldoende voedsel is te vinden. Dit jaar meldde hij weer een nieuwe vindplaats, op het oude land, twee webben met eicocons langs een sloot op het Kampereiland op 19 september 2011. Deze nieuwe plek ligt duidelijk op enige afstand van het Voorsterbos en van De Wieden en het bekende areaal is daarmee weer wat uitgebreid.

Segestria florentina (Rossi, 1790) Ik meldde al eerder (Van Helsdingen 2008) dat er regelmatig meldingen binnenkomen van deze soort, de Florentijnse muurspin. Ondanks het feit dat hij er een verborgen levenswijze op nahoudt nemen mensen af en toe toch de briljant groenglanzende cheliceren waar en komen dan met een foto. Of het iets bijzonders is? Of het een giftige, geïmporteerde spin is? Of ze de ontsmettingsdienst moeten laten komen? De antwoorden luiden respectievelijk “ja”, “ja/nee”, en “nee”. In Nederland is het toch wel een bijzondere waarneming, want veel mensen zullen hem nooit hebben gezien. De soort is giftig, zoals alle spinnen en hij is ooit met transporten meegekomen, maar dat is al langer geleden. Er zijn immers al vermeldingen uit Zeeland van 1879 (Becker 1879) en 1885 (Van Hasselt 1885). De ontsmettingsdienst moet maar niet komen, want ze zijn – uitzonderingen daargelaten – niet gevaarlijk en vormen geen plaag. En ze zijn voor de mens natuurlijk nuttig, dat hoort men ook graag. Nu kwam er een melding van Nathalie Fransen uit de nieuwbouwwijk Boechorst in Noordwijk. Ze had woonbuizen op de buitenkant van haar schuur gevonden en keek op mijn verzoek wat rond op andere huizen in de buurt. Ze vond op 10 schuren in die wijk twee of meer openingen van woonbuizen. De nieuwbouw huizen hadden weinig mogelijkheden om woonbuizen te bouwen, vertelde ze. Mijn ervaring is dat ze dan vaak te vinden zijn in ventilatiespleten die naar de spouw lopen. Ze had deze spin trouwens ook nog in een andere wijk, Vinkenveld, gezien. De soort zit dus stevig in Noordwijk, een nieuwe vindplaats in de naar verhouding milde klimaatzone langs de kust, want het idee is nog steeds dat deze van oorsprong mediterrane spin het meer noordelijk alleen kan uithouden op plaatsen waar in de winter wat minder strenge vorst voorkomt: langs de kust en in steden.

LITERATUUR Becker, L. 1879a. Aranéides de Néerlande. – Annales de la Société entomologique de Belgique 22, C.R.: xxxix-xlvii. Hasselt, A.W.M. van 1885c. Catalogus Aranearum hucusque in Hollandia inventarum. – Tijdschrift voor Entomologie 28: 113-188. Helsdingen, P.J. van 2008. The distribution of Segestria florentina (Araneae, Segestriidae) in the Netherlands. – Nieuwsbrief SPINED 25: 3.



18 Nieuwsbrief SPINED 31

BESCHIKBAARHEID VAN NEDERLANDSE EN EUROPESE VERSPREIDINGSGEGEVENS VAN SPINNEN

Availability of data on the distribution of spiders in the Netherlands and Europe. The availability on the internet of data on the distribution of spiders in the Netherlands is outlined. The catalogue and checklist of the spiders in the Netherlands are regularly updated on the website of the European Invertebrate Survey – Nederland (http://www.eis-nederland.nl/spinnen), while the latest updated version of the spiders of Fauna Europaea is placed on the website of the European Society of Arachnology (http://www.european-arachnology.org/reports/fauna.shtml). Earlier issues of SPINED are now also available on the internet (http://www.eis-nederland.nl/spined).

In de Catalogus van de Nederlandse spinnen zijn gepubliceerde verspreidingsgegevens opgenomen. Publicaties die over andere onderwerpen gaan en waar wel soorten spinnen worden genoemd maar geen vindplaatsen zijn vermeld zijn weggelaten. De meest recente nomenclatuur is steeds toegepast, maar de oudere opgaven zijn natuurlijk onder de oude namen te vinden, zoals dat in een catalogus gebruikelijk is. In de tabel met de “Verspreiding van de spinnen van Nederland over de provincies” heeft men snel een overzicht in welke provincies een soort voorkomt. De nieuwe en oude namen zijn beide opgenomen. De tabel biedt ook beperkt inzicht in de zoogeografische verspreiding in ons land. Tenslotte is er de soortenlijst te vinden met codenummers voor registratie en ook daar zijn de oude namen naast de nieuwe te vinden. Deze drie lijsten zijn te raadplegen via de website van EIS-Nederland (http://www.eis-nederland.nl/spinnen). De gegevens dienen ook als basisbestand voor Het Nederlands Soortenregister (http://www.nederlandsesoorten.nl), maar helaas wordt dat op het punt van nomenclatuur en soortenbestand nauwelijks bijgehouden. Dat overzicht is wat de spinnen betreft stil blijven staan in 2003. De database van Fauna Europaea is op twee plaatsen te raadplegen. Op de officiële website van Fauna Europaea (http://www.faunaeur.org/) is de originele spreadsheet niet te zien, omdat deze als matrix verborgen is achter de zoekpagina‟s. Deze site biedt wel de mogelijkheid om per soort een verspreidingskaartje te raadplegen. De originele spreadsheet is wel te vinden op de website van de European Society of Arachnology (ESA) onder Links en vervolgens onder European Spiders (http://www.european-arachnology.org/reports/fauna.shtml). Daar is nu Versie 2011.2 te raadplegen. Sinds kort zijn oudere afleveringen van SPINED te vinden op de website van EIS-Nederland (http://www.eis- nederland.nl/spined).

PJvH



27th ECA European Congress of Arachnology Ljubljana, Slovenia

Tentative dates: 2 - 7 of September 2012

Tentative venue: Atrium, Scientific Research Centre of the Slovenian Academy of Sciences and Arts, Novi Trg 2, 1001 Ljubljana, Slovenia

Host: Matjaž Kuntner

Scientific Commitee: M. Kuntner (Slovenia), S. Kralj-Fišer (Slovenia), I. Agnarsson (USA), C. Kropf (Switzerland), D. Li (Singapore), M. Arnedo (Spain)

Organizing Commitee: M. Gregorič, T. Lokovšek, R-C. Cheng, K. Čandek, O. Kardoš, M. Turjak (Slovenia)

PREREGISTRATION is open now on the site of the European Society of Arachnology (http://www.european- arachnology.org/)



Nieuwsbrief SPINED 19

ENKELE SPINNEN UIT ZUID-LIMBURG, MET MONOCEPHALUS CASTANEIPES (ARANEAE, LINYPHIIDAE) NIEUW VOOR NEDERLAND

Steven IJland Gabriel Metzustraat 1, 2316 AJ Leiden ([email protected])

Jeremy Miller National Museum of Natural History Naturalis, P.O. Box 9517, 2300 RA Leiden, Netherlands ([email protected])

Yaco Joven van Sluijs Grevenstraat 18, 2312 VJ Leiden ([email protected])

Peter J. van Helsdingen European Invertebrate Survey – Nederland, P.O. Box 9517, 2300 RA Leiden, Netherlands ([email protected])

ABSTRACT An inventory the south of the province of Limburg yielded 98 spider species. Monocephalus castaneipes (Simon, 1884) is reported for the first time from The Netherlands. Four species (Theridion uhligi Martin, 1974, Evarcha laetabunda (C.L. Koch, 1846), Obscuriphantes obscurus (Blackwall, 1841), Pardosa saltans Töpfer-Hoffmann, 2000) are reported for the first time for the province of Limburg.

Key words: faunistics, Limburg, Netherlands, Monocephalus castaneipes

INLEIDING De auteurs hebben in het weekend van 14 en 15 mei 2011 spinnen verzameld in Zuid-Limburg. De bedoeling was om zo veel mogelijk soorten te bemachtigen en deze soorten te gebruiken voor een DNA Barcoding project dat loopt bij NCB Naturalis (zie voor meer informatie: http://science.naturalis.nl/dnabarcoding). Ondanks het slechte weer zijn er toch 98 soorten gevangen, waarvan enkele nieuw voor de provincie Limburg, en één soort nieuw voor Nederland. Een lijst van alle gevonden soorten en hun vindplaatsen is te vinden in tabel 1.

VINDPLAATSEN Er werd verzameld op vier lokaties: de Breukberg, de Brunssummerheide, het Onderste Bos en het Bovenste Bos. De Breukberg is een vochtig heidegebied in het dal van de Rode Beek, en eigendom van Natuurmonumenten. De natte heide in de Breukberg wordt gedomineerd door veenmossen (Sphagnum sp.), toen wij het gebied bezochten was het echter al een flinke tijd droog en warm geweest, en het leek erop dat de heide behoorlijk aan het vergrassen was. De Brunssummerheide is ook eigendom van Natuurmonumenten, en is een heuvelachtig terrein met natte en droge heide, stuifzand, veen en bos. Er werd verzameld op de natte heide en op een droge, met heide begroeide zuidhelling. Het Bovenste Bos en het Onderste Bos liggen op het plateau boven de westelijke Geuldalhelling, vlakbij Epen en aan de grens met België. Het Bovenste Bos is van Natuurmonumenten, het Onderste Bos is van Staatsbosbeheer. Het Bovenste Bos is een hellingbos met naald- en loofbomen, in het Onderste Bos werd verzameld in een bos met voornamelijk beuken.

BIJZONDERE SOORTEN Monocephalus castaneipes (Simon, 1884). Monocephalus castaneipes is een soort uit de familie Linyphiidae. Deze spin was nog niet bekend uit Nederland. Een vrouwtje werd gevangen in het Bovenste Bos, Eperheide, op ongeveer twintig meter van de Belgische grens. Het is een spin met een beperkt verspreidingsgebied, die alleen voorkomt in het westen van Europa, van Spanje en Portugal tot Noorwegen en Zweden. De oostgrens van de verspreiding ligt in Duitsland, wat wel als reden is aangevoerd waarom de soort daar relatief zeldzaam is (Blick, 2011). Verdere meldingen komen uit Italië, Zwitserland, Oostenrijk, Frankrijk, België, Denemarken en de Britse eilanden. Gezien de verspreiding is het dus eigenlijk opvallend dat Monocephalus castaneipes tot nu toe nog nooit in Nederland gevonden is. Ook in de ons omringende landen wordt de soort als redelijk zeldzaam gezien. Roberts geeft als habitat mos in bos en onder stenen, stronken en op bomen in open terrein (Roberts, 1987). Blick ving vele exemplaren in een onderzoek naar het voorkomen van spinnen op boomstammen, en vond dat deze spin vooral veel in de wintermaanden actief is (Blick, 2011). Wellicht is Monocephalus castaneipes ondergerapporteerd, omdat er toch minder verzameld wordt in de winter op boomstammen dan op de grond in het voorjaar. In Groot-Brittannië staat Monocephalus castaneipes op de lijst van soorten die in aantal achteruit gaan en die actie behoeven ter bescherming van hun habitat (BRIG, 2007).

20 Nieuwsbrief SPINED 31

Goede afbeeldingen van Monocephalus castaneipes zijn te vinden in Roberts, 1987, en ook op het internet (Nentwig, 2011).

Oxyopes heterophthalmus (Latreille, 1804) Van Hasselt meldde Oxyopes lineatus Latreille, 1806 van vier verschillende vindplaatsen. Later bleken deze foutief gedetermineerd, en dat het ging om de twee soorten Oxyopes heterophthalmus (Latreille, 1804) en Oxyopes ramosus (Martini & Goeze, 1778). Helaas kon toen niet meer achterhaald worden welke soort van welke vindplaats afkomstig was. De Brunssummerheide is dus de eerste zekere vindplaats voor Oxyopes heterophthalmus. Oxyopes lineatus Latreille, 1806 is afgevoerd van de Nederlandse soortenlijst (Van Helsdingen, 2011).

Theridion uhligi Martin, 1974 Een weinig gevonden soort van droge heidevelden. Uit ons land al bekend van de zuidelijke helft van de Veluwe en van Noord-Brabant. In de Tirion Spinnengids (Roberts, 1998) staat nog dat deze soort alleen bekend is van de omgeving van Berlijn en de Benelux, maar ondertussen is hij ook gevonden in België, Polen, Roemenie en Rusland. De soort is nieuw voor Limburg.

Andere soorten nieuw voor Limburg: Evarcha laetabunda (C.L. Koch, 1846): een in de Benelux zeldzame springspin, zoals de Nederlandse naam al aangeeft, de Zeldzame grasspringspin. Eerdere vondsten in Nederland in Drenthe en Noord-Brabant. Obscuriphantes obscurus (Blackwall, 1841): niet algemeen, habitat is mos, gras, lage struiken en in strooisel, op onderste takken van naaldbomen (Roberts, 1998). In ons land wijdverspreid. Pardosa saltans Töpfer-Hoffmann, 2000: een algemene soort, waarvan de verspreiding nog niet goed bekend is vanwege verwarring met Pardosa lugubris (Walckenaer, 1802). P. saltans werd pas in 2000 van P. lugubris afgesplitst.

LITERATUUR Anonymus 2007. Report on the Species and Habitat Review. – Report by the Biodiversity Reporting and Information Group (BRIG) to the UK Standing Committee June 2007. Blick, T. 2011. Abundant and rare spiders on tree trunks in German forests (Arachnida, Araneae). – Arachnologische Mitteilungen 40: 5-14. Helsdingen, P.J. van 2011. Catalogus van de Nederlandse spinnen. – http://www.naturalis.nl/spinnen [Versie 2011.1] Nentwig, W., T. Blick, D. Gloor, A. Hänggi & C. Kropf 2011. Spinnen Europas. – http://www.araneae.unibe.ch. [Version 6.2011] Roberts, M. J. 1987. The spiders of Great Britain and Ireland. Volume 2: Linyphiidae and check list. – Harley Books, Colchester, England. Roberts, M.J. 1998. Spinnengids. – Tirion, Baarn. [Bewerking door A.P. Noordam 1995, Spiders of Britain & Northern Europe, Collins Field Guide.]

Tabel 1. Soorten per vindplaats. Een soort nieuw voor Limburg is aangegeven met een *, een soort nieuw voor Nederland met **.

Brunssummer Brunssummer Heide, natte Heide, Schinveld, Eperheide, Eperheide, Soort heide zuidhelling Breukberg Onderste Bos Bovenste Bos m f m f m f m f m f AGELENIDAE ...... Malthonica picta (Simon, 1870) ...... 1 . . . . 1 2 . . 1 AMAUROBIIDAE ...... Coelotes terrestris (Wider, 1834) ...... 3 . . . . ANYPHAENIDAE ...... Anyphaena accentuata (Walckenaer, 1802) ...... 1 2 1 . . . . 1 ARANEIDAE ...... Agalenatea redii (Scopoli, 1763) ...... 2 ...... Araniella cucurbitina (Clerck, 1757) ...... 1 2 ...... Araniella opisthographa (Kulczyn'ski, 1905) . . . . 1 ...... Cyclosa conica (Pallas, 1772) ...... 1 ...... 1 . . Gibbaranea gibbosa (Walckenaer, 1802) ...... 1 1 ...... Hypsosinga pygmaea (Sundevall, 1832) ...... 1 2 ...... Hypsosinga sanguinea (C.L. Koch, 1844) ...... 1 ...... Mangora acalypha (Walckenaer, 1802) 1 5 1 4 4 6 ......

Nieuwsbrief SPINED 21

(Tabel 1, vervolg) Brunssummer Brunssummer Heide, natte Heide, Schinveld, Eperheide, Eperheide, Soort heide zuidhelling Breukberg Onderste Bos Bovenste Bos m f m f m f m f m F Zilla diodia (Walckenaer, 1802) ...... 1 1 ...... 1 CLUBIONIDAE ...... Clubiona brevipes Blackwall, 1841 ...... 1 ...... Clubiona comta C. L. Koch, 1839 ...... 1 ...... Clubiona subtilis L. Koch, 1867 . . 2 . . . . 1 ...... Clubiona trivialis C.L. Koch, 1843 . . . . 1 1 ...... CORINNIDAE ...... Phrurolithus festivus (C.L. Koch, 1835) . . 1 ...... DICTYNIDAE ...... Dictyna arundinacea Linnaeus, 1758 . . 10 . . 4 . . 3 ...... Dictyna uncinata Thorell, 1856 ...... 1 1 ...... Lathys humilis (Blackwall, 1855) ...... 1 1 ...... Nigma flavescens (Walckenaer, 1825) ...... 1 ...... DYSDERIDAE ...... Harpactea hombergi (Scopoli, 1763) ...... 1 1 GNAPHOSIDAE ...... Callilepis nocturna (Linnaeus, 1758) . . 1 ...... Haplodrassus silvestris (Blackwall, 1833) 1 ...... 1 ...... Micaria subopaca Westring, 1861 ...... 1 ...... Zelotes latreillei (Simon, 1878) ...... 1 ...... HAHNIIDAE ...... Hahnia montana (Blackwall, 1841) ...... 1 ...... LINYPHIIDAE ...... Diplocephalus picinus (Blackwall, 1841) ...... 2 3 ...... Entelecara congenera (O.P.-Cambridge, 1879) . . 1 ...... Linyphia hortensis Sundevall, 1830 ...... 1 Macrargus rufus (Wider, 1834) ...... 1 ...... Maso sundevalli (Westring, 1851) . . 1 . . . . 4 1 ...... Microneta viaria (Blackwall, 1841) ...... 9 ...... Monocephalus castaneipes (Simon, 1884) ** ...... 1 Neriene clathrata (Sundevall, 1830) ...... 1 ...... Neriene furtiva (O.P.-Cambridge, 1871) . . . . 1 1 ...... Neriene peltata (Wider, 1834) ...... 1 4 . . 1 1 9 Obscuriphantes obscurus (Blackwall, 1841) * ...... 1 . . Palliduphantes insignis (O.P.-Cambridge, 1913) . . 1 ...... Pocadicnemis pumila (Blackwall, 1841) ...... 1 3 ...... Tenuiphantes flavipes (Blackwall, 1854) ...... 3 ...... Tenuiphantes mengei (Kulczynski, 1887) . . 1 ...... Tenuiphantes tenuis (Blackwall, 1852) ...... 1 ...... Walckenaeria antica (Wider, 1834) . . 1 ...... LYCOSIDAE ...... Alopecosa pulverulenta (Clerck, 1757) . . 2 ...... Pardosa amentata (Clerck, 1757) ...... 1 ...... Pardosa amentata (Clerck, 1757) ...... 1 ...... Pardosa lugubris (Walckenaer, 1802) ...... 1 ...... Pardosa nigriceps (Thorell, 1856) 1 . . . . 4 ...... Pardosa pullata (Clerck, 1757) 1 2 ...... 3 ...... Pardosa saltans Töpfer-Hoffmann., 2000 * ...... 3 1 3 Pirata hygrophilus Thorell, 1872 1 1 ...... Pirata latitans (Blackwall, 1841) 1 ...... Pirata uliginosus (Thorell, 1856) 1 1 ...... 1 ...... Xerolycosa nemoralis (Westring, 1861) 1 ...... 1 ...... OXYOPIDAE ...... Oxyopes heterophthalmus Latreille, 1804 1 ...... Oxyopes ramosus (Panzer, 1804) 2 8 3 5 ...... PHILODROMIDAE ...... Philodromus aureolus (Clerck, 1757) ...... 1 . . . . 1

22 Nieuwsbrief SPINED 31

(Tabel 1, vervolg) Brunssummer Brunssummer Heide, natte Heide, Schinveld, Eperheide, Eperheide, Soort heide zuidhelling Breukberg Onderste Bos Bovenste Bos

m f m f m f m f m f Philodromus cespitum (Walckenaer, 1802) . . 2 4 3 ...... Philodromus collinus C.L.Koch, 1835 1 ...... Philodromus dispar Walckenaer, 1826 ...... 3 ...... 2 Philodromus praedatus O. P.-Cambridge, 1871 ...... 1 ...... Philodromus rufus Walckenaer, 1826 ...... 2 3 2 . . . . 1 . . Tibellus oblongus (Walckenaer, 1802) 4 3 . . . . 3 2 ...... PISAURIDAE ...... Pisaura mirabilis (Clerck, 1757) ...... 1 1 ...... SALTICIDAE ...... Ballus chalybeius (Walckenaer, 1802) ...... 1 ...... Dendryphantes rudis (Sundevall, 1832) ...... Euophrys frontalis (Walckenaer, 1802) . . 1 . . 1 ...... Evarcha arcuata (Clerck, 1757) ...... 1 4 ...... Evarcha falcata (Clerck, 1757) 1 1 ...... Evarcha laetabunda (C.L.Koch, 1846) * . . . . 2 ...... Heliophanus cupreus (Walckenaer, 1802) ...... 1 . . Heliophanus flavipes (Hahn, 1832) ...... 1 ...... Marpissa muscosa (Clerck, 1757) ...... 1 Myrmarachne formicaria (De Geer, 1778) . . 1 ...... Neon reticulatus (Blackwall, 1853) ...... 2 ...... Salticus zebraneus (C.L.Koch, 1837) ...... 2 ...... TETRAGNATHIDAE ...... Metellina segmentata (Clerck, 1757) ...... Metellina mengei (Blackwall, 1869) ...... 2 2 . . . . 1 1 Tetragnatha extensa (Linnaeus, 1758) ...... 1 1 ...... THERIDIIDAE ...... Crustulina guttata (Wider, 1834) ...... 1 ...... Dipoena melanogaster (C.L. Koch, 1837) . . . . 1 1 2 2 ...... Enoplognatha thoracica (Hahn, 1833) 1 ...... Episinus angulatus (Blackwall, 1836) . . . . 3 ...... Euryopis flavomaculata (C. L. Koch, 1836) ...... 1 ...... Lasaeola tristis (Hahn, 1833) ...... 1 ...... Neottiura bimaculata (Linnaeus, 1767) ...... 1 . . 1 ...... Parasteatoda lunata (Clerck, 1757) ...... 1 2 . . . . 1 . . Paidiscura pallens (Blackwall, 1834) ...... 1 Platnickina tincta (Walckenaer, 1802) . . . . 1 ...... Simitidion simile (C.L. Koch, 1836) . . 6 . . 1 ...... Theridion pinastri Koch, 1872 ...... 1 ...... Theridion uhligi Martin, 1974 * ...... 1 ...... Theridion varians Hahn, 1833 . . 2 . . . . 1 2 . . 1 2 4 THOMISIDAE ...... Ozyptila trux (Blackwall, 1846) ...... 1 ...... Xysticus cristatus (Clerck, 1757) 1 2 . . . . 1 2 ...... Xysticus ferrugineus Menge, 1876 . . 1 ...... Xysticus lanio C.L.Koch, 1835 ...... 1 ...... ZORIDAE ...... Zora spinimana (Sundevall, 1833) 4 5 ...... 6 ......



Nieuwsbrief SPINED 23

PORRHOMMA MICROCAVENSE WUNDERLICH, 1990 (ARANEAE, LINYPHIIDAE) NEW FOR THE NETHERLANDS

Peter J. van Helsdingen European Invertebrate Survey – Nederland, Postbus 9517, 2300 RA Leiden ([email protected])

&

Steven IJland Gabriel Metzustraat 1, 2316 AJ Leiden ([email protected])

ABSTRACT Porrhomma microcavense Wunderlich, 1990 (Araneae, Linyphiidae) new for the Netherlands. Porrhomma microcavense is recorded as new for the Netherlands. Specimens were collected in flood plains in the Rhine river basin (Grebbeberg and Blauwe Kamer along the Lower-Rhine and the Stiftse Waarden along the Waal). Both sexes are characterized and depicted. An overview of the presently known distribution in Europa is presented.

Key words: European distribution, microcavernicolous

INTRODUCTION Several specimens of Porrhomma microcavense were collected in the alluvial district in the Netherlands. We have three specimens available for this study from the area around the Grebbeberg, province of Utrecht (1♀, stony margin of waterbody, 9.vii.1990, AC 168.7-440.5; 1♀, vegetation of sedge, 3.vii.1990, AC 170.1-440.6; 1♂, 23.viii.1990, no specifications but apparently in a drier area higher up on the hill). The Grebbeberg is steep end moraine, remnant of the Saalien ice age some 150,000 years ago, situated on the north bank of the river Lower Rhine (“Nederrijn”). The measurements and description are based on this material. Specimens have also been collected around that time in the “Stiftsche Waarden”, a water meadow area (Faber et al. 1999, sub Porrhomma rosenhaueri, and 2001, sub Porrhomma spec.) on the north bank of the river Waal, near Ophemert (RD 155-428), province of Gelderland. Comparison of that material, consisting of a number of females, with our specimens made it clear that they were of the same species, as already outlined in an earlier report on the spiders of “The Grebbeberg” (IJland et al. 2010). In the Netherlands P. microcavense, therefore, can be classified as alluvial or of riverine habitats.

THE GENUS PORRHOMMA The genus Porrhomma is properly delimited but remains a difficult taxon as to the delimitation and recognition of species. Useful characters, apart from the genitalia, are limited. Size, coloration, chaetotaxy, and eye-reduction are traditionally used, but in Porrhomma their practical use is difficult. The genitalia have characteristic features but need intensive study and comparison with other species within the genus, while the shape of elements in the male palp very much depend on the angle of observation of the object. One species group, the microphthalmum group, is characterized by a number of genital characters in the male (Ruzicka 2009) among which the pigmented velum of the embolus is most easily visible. The other species have not yet been grouped.

DESCRIPTION Diagnostic features of P. microcavense are the light colour (fig. 1), the slightly reduced size of the eyes (fig. 2), which otherwise look normal and functional, the presence of a pro-lateral spine on femur I, Tm I 0.42, massiv, slightly cone-shaped mesodorsal branch of the radix (fig. 4, 7, 8), and relatively big and squarish opening of the epigynum (0.75-0.87 mm) (fig. 3). Vulva (fig. 5) depicted from slightly antero-ventrally so as to show the internal structures more clearly. The species was described for the first time by Wunderlich (Wunderlich 1990) after both sexes. Prosoma, radical complex, epigynum, and vulva (dorsal view) were depicted. The vulva is depicted only from the dorsal side. This is not mentioned in Spinnen Europas, Nentwig et al. (2011) which certainly is misleading for the users of that identification tool. Thaler et al. (Thaler et al. 2002) depicted the vulva from dorsal and ventral side.

24 Nieuwsbrief SPINED 31

Fig. 1-4. Porrhomma microcavense. 1, female, dorsal view. 2, female, eyer-egion. 3, epigyne. 4, male palp mesal view. Photographs Jeremy Miller.

DISTRIBUTION IN EUROPE The species up till now has been recorded from a number of European countries from the Urals in Russia to the Northsea Belgium. The present record from the Netherlands fits well into this pattern. From east to west it was found in Russia (Esyunin 2007), the Czech Republic (Rezac 2003; Kurka et al. 2006), Austria (Steinberger et al. 1994; Thaler et al. 2002), Germany (Wunderlich 1990; Fründ 1995; Jaeger 1994, 1996), Belgium (Bosmans et al. 2001, 2009; Lambrechts et al. 2002), and finally the Netherlands (this paper). In Russia the species was found the Perm Area on the western side of the Urals in a birch forest with steppe grass in September-October (1♂ 2♀). In the Czech republic it has been found so far in the Kokorinsko National Park only, situated north of Prague at the northern border of the Melnik District (1♀); the habitat is described as calciphilous thermophilous oak wood, but a subsequent visit of the site by Vlastimil Ruzicka (pers. com.) revealed that the true habitat of this species was a pit or quarry with arenareous marle (clay mixed with sand, generally humid); the same record was repeated by Kurka (Kurka et al. 2006). In Austria one specimen (1♀) was trapped in a pitfall in a layer of pine needles in a spruce forest (“Fichtenforst”) near Bachmanning in the northern foothills (Hausruck) of the Alps in Ober-Österreich; record repeated subsequently by Thaler (Thaler et al. 2002). In Germany more specimens have been found. Wunderlich (Wunderlich 1990) collected two specimens (♂ holotype, ♀ paratype) in Brackwede near Bielefeld, early May 1989; the site is described as below a row of

Nieuwsbrief SPINED 25

Fig. 5-8. Porrhomma microcavense. 5, female vulva, antero-ventral view. 6, male palp retro-lateral view. 7-8, male palp mesal view. 1: P.J. van Helsdingen; 6-8, S. IJland.

poplars on the border of a spruce vegetation and a meadow. A second discovery of this species on the Wahner Heide south of the airport near Cologne/Bonn (Nordrhein-Westfalen) was published by Jäger (Jäger 1994); the habitat is described as heathland between a birch brook, a field with shrubs, and a sanddune; a single male was trapped with a pitfall. The record was repeated in Jäger‟s (Jäger 1996) more extensive report on the spider fauna of that area (“Munitionsdepot-Heide”). In 1995, Fründ (Fründ 1995) published a third record, based on the capture, again with pitfalls, of two females in the city of Neumunster (Schlesswig-Holstein), in June-July; the pitfalls were placed in shrubs close to the margin of an artificial lake. For Belgium there exist, as far as we know, only two records from two different sites on the Mechelse Heide (province of Limburg) (Lambrechts et al. 2002). Both sites have heather vegetation, respectively on the Mechelse Heide itself (1♀) and on a road verge of the main road which runs through the National Park Hoge Kempen (1♂). We are not aware of more recent records of this species in Belgium. We can state that in the Netherlands a larger number of specimens have been collected than in any of the other countries where the species was found. This article and the descriptions and illustrations are based on three specimens from the Grebbeberg near Rhenen, Province of Utrecht, and the adjacent riverine area “Blauwe Kamer”. As indicated in the introduction chapter, another eight specimens had been found in the Stiftsche Waarden near Ophemert, province of Gelderland (Guelre), in 1998 (Faber et al. 1999, Porrhomma spec.) and at the same locality another 14 specimens in 1999 (Faber et al. 2001, Porrhomma rosenhaueri). We have not examined the specimens ourselves. As far as we know all were females.

REMARKS Since only small numbers of specimens have been collected the species can be called rare in Europe. Certainly it is rare in collections. This might be due to low density of populations and/or of individuals within a population, but might as well be caused by the niche exploited by the species. Wunderlich (1990) already stated that at the site where the first specimens were collected many burrows of voles were observed. This assumption is cited or repeated in several of the above mentioned and analysed publications, but no hard proof is given. We conclude, therefore, that the species might be micro-caverniculous. This should have the attention of arachnologists in the field.

26 Nieuwsbrief SPINED 31

REFERENCES Bosmans, R. 2009. Een herziene soortenlijst van de Belgische spinnen (Araneae). – Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 24: 33-58. (http://www.arabel.ugent.be/nl.php?page=araneae) Bosmans, R. & H. Vanuytven 2001. Een herziene soortenlijst van de belgische spinnen (Araneae). – Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 16: 44-80. Bosmans, R. 2009. Een herziene soortenlijst van de Belgische spinnen (Araneae). – Internet: http://www.arabel.ugent.be/nl.php?page=araneae [website and the printed publication in Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 24: 33-58 show minor differences] [last update 13-09-2010] Esyunin, S.L. 2007. Remarks on the Ural spider (Arachnida, Aranei) fauna, 13. New records of Linyphiid spiders (Linyphiidae). – Arthropoda Selecta 16: 169-172. Faber, J.H., R.J.M. van Kats, B. Aukema, J. Bodt, J. Burgers, D.R. Lammertsma & A.P. Noordam 1999. Ongewervelde fauna van ontkleide uiterwaarden. – IBN-Rapport 442, 48 pp. + 2 bijlagen. Faber, J.H., J. Burgers, B. Aukema, J.M. Bodt, J. Burgers, R.J.M. van Kats, D.R. Lammertsma & A.P. Noordam 2001. Ongewervelde fauna van ontkleide uiterwaarden. Monitoringsverslag 2000. – Alterra-rapport 287, 58 pp. Fründ, H.-C. 1995. Ein Nachweis von Porrhomma microcavense in Scleswig-Holstein (Araneae: Linyphiidae). – Arachnologische Mitteilungen 9: 44-45. IJland, S. & P.J. van Helsdingen 2010. Spinnen van de Grebbeberg (Araneae). – Nieuwsbrief SPINED 28: 22-28. Jäger, P. 1994. Zweiter Nachweis von Porrhomma microcavense (Araneae: Linyphiidae) in Nordrhein-Westfalen (Deutschland). – Arachnologische Mitteilungen 7: 52. Jäger, P. 1996. Spinnen (Araneae) der Wahner Heide bei Köln. – Decheniana Beihefte 35: 531-572. Kurka, A., J. Buchar, L. Kubcova & V. Bryja 2006. Spiders (Araneae) of Kokorinsko Protected Landscape Area. – Bohemia Centralis 27: 91-135. Lambrechts, J., M. Janssen & F. Henderickx, 2002. Vier nieuwe spinnensoorten voor de Belgische fauna. – Nieuwsbrief van de Belgische Arachnologische Vereniging 17: 74-79. Nentwig, W., T. Blick, D. Gloor, A. Hänggi & C. Kropf 2011. Spinnen Europas. http://www.araneae.unibe.ch/ Rezac, M. 2003. Spiders (Araneae) of the thermophilous oak wood in the Kokorinsku Protected Landscape Area. – Bohemia Centralis 26: 237-243. Ruzicka, V. 2009. The European species of the microphthalmum-group in the genus Porrhomma (Araneae: Linyphiidae). – In: Kropf, C. & P. Horak (eds.) 2009, Contributions to Natural History, Natural History Museum Bern: 1081-1094. Steinberger, K.H. & K. Thaler 1994. Fallenfänge von Spinnen im Kulturland des Oberösterreichischen Alpenvorlandes (Arachnida: Araneae). – Beiträge zur Naturkunde Oberösterreichs 2: 131-160. Thaler, K., J. Buchar & L. Kubcová 2002. Neue Funde von zwei Porrhomma-Arten in Zentraleuropa (Araneae, Linyphiidae). – Entomologische Nachrichten und Berichte 46: 173-175. Wunderlich, J. 1990. Porrhomma microcavense n. sp. aus Deutschland (Arachnida: Araneae: Linyphiidae). – Entomologische Zeitschrift 100: 164-168.



Nieuwsbrief SPINED 27

BOEKBESPREKING

Scorpions of the world. Roland Stockmann & Eric Ythier (2010). 568 pagina‟s, gebonden, talrijke illustraties. Uitgegeven door N.A.P. Editions, Verrières-le-Buisson (Frankrijk). ISBN 978-2-913688-11-7. € 75,-

Een breed geïnteresseerde arachnoloog heeft natuurlijk zo zijn lievelingsgroep, maar heeft daarnaast vaak ook wel degelijk belangstelling voor de andere spinachtigen. En soms komt er dan een prachtig overzichtsboek uit waarin zoveel informatie wordt samengevat dat het verplichte leeskost is. Het in 2010 verschenen “Scorpions of the world” van de Fransmannen Roland Stockmann en Eric Ythier is zo‟n boek. Het boek is tegelijkertijd ook in de moedertaal van de auteurs verschenen als “Scorpions du monde”. Dit is niet geheel onlogisch. In Frankrijk vind veel onderzoek aan schorpioenen plaats, niet alleen nu maar ook vroeger – denk aan Jean-Henri Fabre, Eugène Simon en Max Vachon. Het gebruik van de Engelse taal is nog steeds niet aan iedereen in dat land besteed en de oplossing van twee boeken publiceren is dan een goede beslissing. Deze dikke publicatie staat vol met biologische wetenswaardigheden over ecologie, gedrag, palaeontologie, classificatie, anatomie, fysiologie, en venomologie van schorpioenen. Waar nodig worden duidelijke schematische tekeningen gepresenteerd of scanning electronen microscoop afbeeldingen of kleurenfoto‟s midden in het boek. Deze teksten zijn gewoon goed en de informatiedichtheid is enorm. Lezenswaardige hoofdstukken zijn die over het gif (dit gedeelte is geschreven door Max Goyffon) en over mythes en legendes. De tekst blijft continu doorlopen (om wat bladzijden te besparen?) en dat geeft het geheel wel een wat slordige uitstraling, waardoor het opzoeken van bepaalde paragrafen ook wat onoverzichtelijk wordt. Al deze biologische informatie wordt gecombineerd met heel veel gegevens over soorten. Allereerst zijn er gedetailleerde beschrijvingen van vrijwel alle lichaamsdelen met aanwijzingen welke eigenschappen belangrijk zijn bij de determinatie. Ook wordt het verzamelen, conserveren en kweken behandeld. Allemaal essentiële zaken om schorpioenen te determineren. Door middel van een goede sleutel kunnen vervolgens alle genera bepaald worden. Daarna wordt in een tabel aangegeven in welke publicatie vervolgsleutels gevonden kunnen worden om verder te determineren op soort. Een set foto‟s laat enkele typische biotopen zien en daarna volgen er foto‟s van ruim 350 soorten – allemaal van goede kwaliteit. Naast elke foto staat een verspreidingskaartje, een beschrijving van de soort en het leefgebied, en de mate van toxiciteit. Met meer dan 240 pagina‟s is dit het hoofdgedeelte van het boek. Een checklist van alle soorten sluit het geheel af. Er is een kort literatuurlijstje met belangrijke werken. Het is wat jammer dat een uitgebreide lijst ontbreekt, een overzichtswerk kan nóg belanghebbender zijn door een vrijwel complete literatuurlijst. In de totaal bestaan er zo‟n 1900 schorpioensoorten, dus 18% wordt in dit werk afgebeeld. Niet elke soort kan dus worden gedetermineerd, maar ik neem aan dat de auteurs met name de algemenere soorten behandelen. De foto‟s staan gerangschikt naar continent en dat is handig als je op een bepaalde locatie de dieren tegenkomt. Vrijwel alle Europese soorten staan er met foto in: 19 van de 20. Dat maakt het boek nog eens extra aantrekkelijk voor wie graag binnen ons continent reist. Zo zijn er al in Frankrijk zes en in Spanje vijf soorten te vinden. Aanschaffen dus dit boek ... en daarna heerlijk stenen omdraaien tijdens de vakantie!

Jinze Noordijk, EIS-Nederland



28 Nieuwsbrief SPINED 31

Opilionieuws

Nieuwsbrief van de werkgroep hooiwagens EIS-Nederland Jaargang 5, nummer 6, december 2011

Voorwoord Een handjevol mensen dat naar de 30 inlandse hooiwagensoorten kijkt en een EIS-werkgroep van even bescheiden omgang, lijken niet bepaald opzienbarend. Maar er gebeurt een hoop (zie bijvoorbeeld de publicatielijst)! Dit jaar heeft met name Jinze Noordijk veel faunistische gegevens verzameld (zie onder andere zijn artikel hieronder) en initiatieven ontplooid, terwijl ik me zelf steeds meer met de biologie van hooiwagens ben gaan bezighouden en daardoor minder aan veldwerk toekwam. Erg interessant om te merken hoe onze kennis groeit en zich verdiept, terwijl we 15 jaar geleden zo ongeveer 'from scratch' moesten beginnen. Er kan zelfs al aan een verspreidingsatlas gedacht worden... Een goed jaar gewenst, Hay Wijnhoven, 6 december 2011

Het seizoen 2011 [HW = Hay Wijnhoven, JN = Jinze Noordijk] Voorjaar 2011 Mark Lammers heeft een „bachelorstage‟ uitgevoerd op de Utrechtse Heuvelrug, de Wageningse Berg en de stuwwal bij Heveadorp. Met 18 series van elk vijf bodemvallen is de bodemfauna van verschillende bostypen onderzocht. De bijna 8000 hooiwagens uit de vallen zijn door JN op naam gebracht; een artikel over de resultaten is in voorbereiding. 11 juni en 27 augustus 2011 Tijdens de (voorbereiding van de) 1000-soortendag konden door JN negen soorten voor de Weerribben worden gemeld. Augustus 2011 Het artikel over de biologie van Leiobunum sp. A (zie publicaties) was voor de in Mexico woonachtige onderzoeker Rogelio Macías-Ordóñez aanleiding om zelf eens naar deze soort te komen kijken. Rogelio is specialist op het gebied van seksuele evolutie bij ongewervelden. Zijn promotieonderzoek (Macías- Ordóñez R. 1997, The mating system of Leiobunum vittatum Say, 1821 (Arachnida: Opiliones: Palpatores): Recource defense polygyny in the striped harvestman) is een zeer gedetailleerde studie over paargedrag van een Amerikaanse Leiobunum. Zijn bezoek hier was voor hem een uitgelezen kans het paargedrag van een verwante soort uit de "oude wereld" te bestuderen. Rogelio is, met zijn echtgenote, anderhalve week op bezoek geweest. Elke nacht zijn Rogelio en HW naar Beuningen gegaan om naar Leiobunum sp. te kijken en video-opnamen te maken. Ook hebben we een proef met Phalangium opilio uitgevoerd door dieren individueel te merken en gedurende de opeenvolgende nachten te volgen (Fig. 1). Een inspirerende ervaring (die een vervolg krijgt) en erg aardige mensen. Augustus en september 2011 JN heeft samen met Theodoor Heijerman (voor een opdracht van de Plantenziektenkundige Dienst aan EIS) veldwerk gedaan in naaldbossen in Noord-Brabant en Midden- Limburg. Hierbij werden feromoonvallen in dennenbomen opgehangen. Er konden enkele tientallen hooiwagenrecords worden genoteerd, zowel uit de valmonsters als van handvangsten tijdens het veldwerk. Het zijn waardevolle waarnemingen voor de wat minder goed onderzochte provincie Noord-Brabant en leuke soorten waren Odiellus spinosus, Nemastoma bimaculatum en Platybunus pinetorum.

Fig. 1. Rogelio bezig met het merken van P. opilio. Beuningen, 24.viii.2011 (foto: HW)

Nieuwsbrief SPINED 29

30 september 2011 Excursie naar het Dijkgatsbos en Robbenoordbos in de kop van Noord-Holland door JN met Koos Ballintijn. Geen bijzonderheden, maar welkome „stippen‟ voor o.a. Nemastoma lugubre, Lophopilio palpinalis en Mitostoma chrysomelas. 8 oktober 2011 Excursie naar nationaal park de Meinweg. Vooruitlopend op de 1000-soortendag 2012, bezocht HW dit gebied met zijn broer Peter, John Hannen en Aidan Williams, onder leiding van Jan Hermans, die dit gebied uitstekend kent. We vonden o.a. veel soorten die je niet elke dag tegen het lijf loopt: Paranemastoma quadripunctatum (Fig. 2), Trogulus nepaeformis s.l., Homalenotus quadridentatus, Platybunus pinetorum en Nemastoma bimaculatum. 27 november 2011 Excursie van de Insectenwerkgroep Wageningen e.o. naar de oude en enige Nederlandse vindplaats van Ischyropsalis hellwigii nabij Winterswijk. Deze spectaculaire soort is helaas niet gevonden, maar wel negen andere soorten, waaronder Paranemastoma quadripunctatum. In 2012 zal de locatie m.b.v. bodemvallen nader onderzocht worden. Gehele jaar 2011 De insectenwerkgroep van de KNNV Wageningen e.o. is een groot tuinproject aan het uitvoeren. In 14 tuinen (in Wageningen, Bennekom, Renkum, Woerden en Rotterdam) heeft een serie potvallen gestaan en alle hooiwagens zijn op naam gebracht door JN. Tuinen kunnen aardig verschillen in soortensamenstelling en er werden leuke soorten gevonden, o.a. Trogulus tricarinatus, Mitostoma chrysomelas, Odiellus spinosus en Platybunus pinetorum. Leuk om te zien is dat er ook in de wintermaanden aardig wat hooiwagens worden gevangen. Een artikel is in voorbereiding. Databestand Verschillende gegevenssets worden het komende jaar samengevoegd. De grootste bestanden zijn van Jinze afkomstig. Bij Waarneming.nl helpen Joost Vogels en Arp Kruithof sinds kort mee met het beoordelen van de ingezonden hooiwagenwaarnemingen, die doorgaans van goede kwaliteit zijn en vaak van prachtige foto's zijn voorzien.

Nieuws Leiobunum sp. A Het lijkt een gebed zonder end. Volgens de laatste inzichten is de soort die Joost Vogels vorig jaar in de Serra da Estrela in Portugal gefotografeerd en verzameld heeft, en die ik daar vorig jaar ook terugvond (en bovendien aantrof in de Spaanse Extremadura) toch niet identiek aan „de onze‟. Dat betreft vrijwel zeker L. defectivum. De zoektocht gaat halsstarrig verder. En zo langzamerhand raak ik gehecht aan de naamloze status van dit eigengereide beest… Leiobunum in Marokko De vorig jaar in Marokko verzamelde exemplaren zijn uitgebreid bestudeerd en getekend. De voorlopige resultaten zijn boeiend: een nieuwe soort die verwant is met L. blackwalli en twee nieuwe soorten behorend tot de zogenaamde rotundum-groep, waartoe ook onze Reuzenhooiwagen behoort. Nu ik een aantal Marokkaanse soorten heb bekeken, raak ik er meer van overtuigd dat onze Leiobunum toch beter past bij de Iberische soorten (ik blijf het maar voorzichtig formuleren!). Platybunus pinetorum De areaaluitbreiding van deze soort verloopt snel! Samen met Jinze zijn de recente waarnemingen in een artikel vervat (zie publicaties). We zijn zeer benieuwd wanneer het duingebied bereikt

Fig. 2. Paranemastoma quadripunctatum, Meinweg, 8.x.2011 (foto HW)

30 Nieuwsbrief SPINED 31 wordt en hoe vlug de noordelijke provincies gekoloniseerd worden. Het komende voorjaar volgt een nieuwe ronde waarnemingen met nieuwe kansen… Website hooiwagenwerkgroep Ed Colijn heeft de EIS-website bijgewerkt, zie http://www.eis- nederland.nl/hooiwagens. Een groot deel van de Nederlandse publicaties over hooiwagens is nu als pdf beschikbaar!

De hooiwagens van de Utrechtse Heuvelrug tot de Kromme Rijn Jinze Noordijk

In de maanden juni tot en met september 2011 heb ik uitgebreid faunamonitoringonderzoek voor de Provincie Utrecht gedaan in het gebied tussen Doorn, Driebergen-Rijsenburg en de Kromme Rijn. Dit gebied kent vele biotopen, en omvat een traject van de zandige bodems van de Utrechtse Heuvelrug naar kleibodems in het rivierengebied. Van het noorden naar het zuiden gaat het grofweg om: droge bossen en landgoederen op de Utrechtse Heuvelrug, bebouwde kom op de rand van de heuvelrug, intensief gebruikt agrarisch land op kleigrond met voornamelijk graslanden en minder akkers, uitgebreide landgoederen met bossen op kleigronden, natuurontwikkelingsgebieden met ruigtes en percelen waar de bodemlaag is afgegraven, en de oevers van de Kromme Rijn. Tijdens het speuren naar „beleidsrelevante dieren‟, noteerde ik ook alle hooiwagens die ik tegenkwam. Uiteindelijk leverde dit na 16 velddagen 124 records van 16 soorten en 318 individuen op. Het voorkomen van de soorten in het onderzoeksgebied wordt hier kort besproken, van de meest gevonden tot de minst waargenomen soort (op basis van aantal records).

Leiobunum rotundum (Latreille) (18 records) – De meest gevonden soort. Deze langbenige hooiwagen is vaak te vinden rondom bemeste weilanden, mits er enige opgaande begroeiing in de buurt is. Daarnaast ook vondsten in bossen, bosranden en laanbeplanting en op bruggen en muren. Het talrijkst op de muren van kasteel Beverweert. Oligolophus tridens (C.L. Koch) (17 records) – Een zeer eurytope soort die leeft in de strooisel- of bodemlaag. Algemeen in loof- en naaldbossen, maar ook in wat hogere ruigte- of grazige vegetatie. Rilaena triangularis (Herbst) (15 records) – Zeer algemene soort die echt overal kan voorkomen waar maar iets aanwezig is om onder te schuilen en uitdroging te voorkomen. In het onderzoeksgebied met name gevonden in de verschillende bossen. Nemastoma lugubre (Müller) (13 records) – Algemene strooisellaagbewoner, van met name zand- en veengronden. In het onderzoeksgebied gevonden in allerlei bossen, zowel op de Heuvelrug als bij de landgoederen op de kleibodem. Phalangium opilio L. (11 records) – Algemene soort van ijle en lage vegetatie. Gevonden in de bebouwde kom in tuinen en langs de stoep, en in wat schralere berm- en dijkvegetatie. Op de afgegraven plekken langs de Kromme Rijn de enige hooiwagensoort. Opilio saxatilis C.L. Koch (10 records) – Een typische graslandsoort die vaak tegen paaltjes aan zit. Een aantal keer langs bemeste graslanden in het agrarische gebied gevonden, en ook in bermen en op dijken. Dicranopalpus ramosus (Simon) (10 records) – Een echte cultuurvolger van het stedelijk gebied die op erven, in tuinen en allerlei muren is gezien. Deze soort is zeer eurytoop en leeft ook in lagere dichtheden in bossen en houtwallen. Paroligolophus agrestis (Meade) (5 records) – Zeer algemene soort die overal waar te nemen is op elke plek waar maar iets van beschutting tegen uitdroging aanwezig is. Waarschijnlijk veel algemener dan het aantal records suggereert; want de soort is makkelijker te vinden in de herfst en winter. Oligolophus hanseni (Kraepelin) (5 records) – Een minder algemene soort van, vaak wat drogere, bossen. Deze soort is gevonden op vier plekken in de droge bossen van de Heuvelrug, maar ook vlak langs de Kromme Rijn in een nat essenhakhoutbos. Leiobunum blackwalli Meade (4 records) – Een soort die op veel plekken kan leven, maar zelden in hoge dichtheden. In het onderzoeksgebied gevonden in een houtwal, wegbermen en de rand van een weiland (Fig. 3). Lophopilio palpinalis (Herbst) (4 records) – Algemene bossoort die soms ook in ruige graslanden voorkomt. In het onderzoeksgebied in zowel loof- als naaldbos en op zowel zand- als kleigrond gevonden. Mitostoma chrysomelas (Hermann) (4 records) – Minder algemene soort die vaak in lage dichtheden aan te treffen is op plekken met veel dood hout of een luchtige strooisellaag. In het onderzoeksgebied in zowel loof- als gemengd bos en op zowel zand- als kleigrond gevonden. Opilio canestrinii (Thorell) (3 records) – Een zeer algemene soort van het stedelijk gebied, ruigtes en bosranden. In het onderzoeksgebied opvallend genoeg een van de minst waargenomen soorten ondanks gericht zoeken. Blijkbaar komt de soort niet overal in Nederland in zeer hoge dichtheden voor. Mitopus morio (Fabricius) (2 records) – Een prachtig bontgekleurde soort van vochtige tot natte bossen en ruigtes. In aantal gevonden in een moerasbos en een individu op een muur op een landgoed.

Nieuwsbrief SPINED 31

Fig. 3. Leiobunum blackwalli op een boomstam. (foto: JN)

Nemastoma dentigerum Canestrini (2 records) – Een soort die met name talrijk wordt gevonden op kleigronden. Vanuit die kleigronden worden veelvuldig ook de aangrenzende zandgronden gekoloniseerd. Deze kleine zwarte hooiwagen is gevonden in een essenhakhoutbos en in een droog bos op zandgrond aan de rand van Doorn, alwaar hij samen met N. lugubre voorkwam. Lacinius ephippiatus (C.L. Koch) (1 record) – Een notoir lastig te vinden soort, terwijl het een algemene hooiwagen is die bijvoorbeeld vaak met potvallen wordt gevangen. Lijkt in Nederland geen voorkeur te hebben voor een bodem- of biotooptype. In het onderzoeksgebied is eenmaal een individu gevonden op een muur van kasteel Beverweert, vlak langs de Kromme Rijn.

Voor het studiegebied kon in relatief korte tijd een aardige soortenlijst van de hooiwagens worden verkregen. Het ontbrak helaas aan de echte „toppers‟ van het rivierengebied, Trogulus tricarinatus L. en Astrobunus laevipes Canestrini. Deze lijken vooralsnog tot het oostelijke rivierengebied beperkt. Gedetailleerde inventarisaties van verschillende landschapstypen geven meer inzichten in de aut- en synecologie van hooiwagensoorten dan geïsoleerde waarnemingen. We kunnen dan beter te weten komen welke soorten vaak naast elkaar voorkomen en in welke mate soorten binding hebben aan een biotoop- of bodemtype. Vanzelfsprekend zijn er dan vele van dergelijke brede onderzoeken noodzakelijk. Inventarisaties naar hooiwagens op landschapsniveau zijn nog vrij schaars, maar we krijgen momenteel gelukkig wel steeds meer informatie uit verschillende gebieden. Aangezien nabijgelegen gebieden rond Woudenberg en Leusden de afgelopen twee jaar ook uitgebreid op hooiwagens zijn onderzocht, behoort het zuidoostelijke deel van de provincie Utrecht inmiddels tot de best op hooiwagens onderzochte regio‟s van Nederland.

Plannen, doelen voor 2012 ● Revisie van de Nederlandse vondsten van Trogulus nepaeformis s.l., een project dat nog steeds op de plank ligt. ● Uitgebreide bodemvalinventarisatie op de oude en enige vindplaats in Nederland van Ischyropsalis hellwigii nabij Winterswijk. ● Dit jaar heb ik veel tijd gestoken in microscoopwerk. Over de zintuigen bij hooiwagens is opmerkelijk weinig bekend. Ik heb de taak opgevat die te beschrijven voor mannetje en vrouwtje Dicranopalpus ramosus [werktitel: “Sexual dimorphism and sensory organs in the harvestman Dicranopalpus ramosus (Arachnida: Opiliones)”]. Het levert veel nieuwe gegevens op, die ik in een publicatie hoop te kunnen presenteren. ● Onder leiding van Jinze Noordijk is begonnen met het schrijven van een verspreidingsatlas. Het komende jaar krijgen onze ambities concreter gestalte en zullen zoveel mogelijk witte gebieden bezocht worden.

Publicaties in 2011 ● Aukema, B., P. Boer, Th. Heijerman, J. Noordijk J & J. de Rond, 2010. Raamvalvangsten in 2008 in de duinen van Bergen (NH). PWN, Bergen. ● Wijnhoven, H., 2011. Notes on the biology of the unidentified invasive harvestman Leiobunum sp. (Arachnida: Opiliones). - Arachnologische Mitteilungen 41, 17-30. ● Wijnhoven, H., 2011. De invasieve hooiwagen Leiobunum sp. A in Nederland (Arachnida: Opiliones). - Entomologische Berichten 71: 123-129.

32 Nieuwsbrief SPINED 31

●Wijnhoven, H. & J. Noordijk, 2011. Platybunus pinetorum, een volgende hooiwagen die nederland verovert (Opiliones: Phalangiidae). - Nederlandse Faunistische Mededelingen 36: 9-14. ● Noordijk, J., 2011. Boekbespreking: Guide to harvestmen of the British Isles (P. Richards). - Entomologische Berichten 71: 144. ● Noordijk. J., P.J. van Helsdingen, S. IJland, P. Tutelaers, L. Tutelaers & J. Cuppen, 2011. Spinnen (Araneae) en hooiwagens (Opiliones) van Boswachterij Staphorst. - Nieuwsbrief Spined 30: 14-20. ● Noordijk, J., L. Weitten & A. Kruithof, 2011. Une nouvelle espèce de Leiobunum (Opiliones: Sclerosomatidae) pour la faune de France. - Bulletin d'Arthropoda 44: 12-19. ● Noordijk, J., H. Wijnhoven & J. van Roosmalen, 2011. De hooiwagenfauna van Zaanstad. - Tussen Duin en Dijk 10(4): 16-19.

Colofon Opilionieuws is nieuwsbrief en contactorgaan van de hooiwagenwerkgroep van de stichting European Invertebrate Survey Nederland (EIS). Het verschijnt minstens een keer per jaar. Bijdragen zijn welkom. Op verzoek wordt de nieuwsbrief per email toegestuurd. Opilionieuws is samengesteld uit de woorden Opilio en nieuws. Opilio is een hooiwagengenus dat in ons land met drie soorten vertegenwoordigd is. We komen het woord ook als soortnaam tegen bij Phalangium opilio. De onderstrepingen vormen samen het woord Opiliones: de orde hooiwagens.

Werkgroepleden samenstelling en correspondentie: Hay Wijnhoven (coördinator) Groesbeeksedwarsweg 300 6521 DW Nijmegen [email protected]

Ger Spoek (erelid) Havixhorst 14 7824 BS Emmen

Jinze Noordijk Roghorst 118 6708 KR Wageningen [email protected]

Ruud van der Weele Vliegerweg 11 4101 JK Culemborg [email protected]

Dick Belgers Blaauwekamer 7 6702 PA Wageningen [email protected]

Newsletter Opiliones Netherlands 2011, 5 (6) Summary ● A list of publications (with many pdf-files!) can be found on the website of EIS http://www.eis- nederland.nl/hooiwagens ● Platybunus pinetorum is rapidly extending its range in northwestern direction. We published an article on this species. ● Jinze Noordijk presents results of a harvestman inventory in the province of Utrecht. ● The key of the Dutch harvestmen (De Nederlandse hooiwagens) can be ordered (€ 15,--) at www.naturalis.nl or www.nev.nl/et

Verschijningsdatum: 29 december 2011

Nieuwsbrief SPINED/Spinnenwerkgroep Nederland ISSN 0926-0781 Samenstelling en correspondentie: P.J. van Helsdingen European Invertebrate Survey – Nederland Darwinweg 2, Leiden, Nederland Postbus 9517, NL 2300 RA Leiden, Nederland Tel. *31 06 47596706 – *31 06 51058720 E-mail: [email protected]