Provincie -Brabant

Voorontwerp uitwerkingsplan Landelijke regio Moerdijk en omgeving

Gedeputeerde Staten 23 maart 2004

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 1

Colofon

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving Gedeputeerde Staten, 23 maart 2004

Uitgave Provincie Noord-Brabant Brabantlaan 1 Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Telefoon: 073-6812148/2391 Fax: 073-6807654 E-mail: [email protected] http://ruimte.brabant.nl

Redactie Projectteam landelijke regio Moerdijk en omgeving

Cartografie Afdeling GEO, Provincie Noord-Brabant

Illustratie Afdeling GEO, Provincie Noord-Brabant

Vormgeving Provincie Noord-Brabant

Drukwerk Afdeling Facilitaire Voorzieningen/bureau I&L, Provincie Noord-Brabant Biblo te ’s-Hertogenbosch

Oplage 140

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 2 Voorwoord

“Samen werken aan uitvoering” luidt de titel van het provinciale Bestuursakkoord 2003-2007. De inleiding bij dat akkoord is helder: “het accent verschuift naar de uitvoering van bestaand beleid. Een beleid waar het werken aan Wonen, Werken en Welzijn voor een nóg beter Brabant uitgangspunt is.” Met dit uitwerkingsplan maken we dat waar. Hierin is opgenomen, waar, wanneer en hoeveel we de komende jaren aan woningen en aan bedrijventerreinen gaan ontwikkelen in deze regio.

Dit proces van regionale afstemming om samen met de gemeenten en waterschappen uit deze regio te komen tot een dergelijke plan, is redelijk uniek geweest. In de twaalf tot achttien maanden, dat we met dit overleg bezig zijn geweest, heb ik het begrip voor elkaar en het willen delen van elkaars problemen en zoeken naar gezamenlijke oplossingen zien groeien. Voor de regio een heel belangrijke randvoorwaarde om de grote ruimtelijke vraagstukken die de komende tien tot vijftien jaar op ons af zullen komen aan te kunnen pakken. De tijd van het in ontwikkeling brengen van weer nieuwe weilanden is voor een belangrijk gedeelte voorbij. Het besef om zorgvuldig en zuinig met de Brabantse ruimte om te gaan, waardoor heldere keuzes gemaakt kunnen worden, is bij alle leden van de stuurgroep aanwezig. Daar spreken we elkaar ook op aan. Nu en in de jaarlijkse voortgangsvergaderingen die we met elkaar hebben afgesproken. De stuurgroep wil immers graag de vinger aan de pols houden om te kunnen meten of wat we hebben afgesproken ook daadwerkelijk gebeurt.

Voor Brabantse begrippen herbergt de regio Moerdijk en omgeving een uniek landschap. Voor het grootste deel gaat het om een uitgestrekt en weids zeekleigebied. Talloze kreken, dijken en polders getuigen van een voortdurende strijd tegen het water. In het oosten ligt een waardevolle overgang naar de Brabantse zandgronden. De kernen in het gebied worden van elkaar gescheiden door massieve open ruimten. Veel nederzettingen vormen cultuurhistorische juweeltjes vanwege hun verleden als vesting. Getuigen van strijd tussen mensen in een ver verleden. De sterke identiteit van dit Brabantse kleilandschap vormt het vertrekpunt voor de stedelijke ontwikkelingen in de regio. Kreeksystemen worden gevrijwaard van verdere verstedelijking om aan de eisen vanuit modern waterbeheer tegemoet te komen. Behoud van leefbare kernen is van belang voor deze uitgestrekte regio. Daarom worden nieuwe woonlocaties merendeels compact en geconcentreerd gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Tevens is elke voor elke kern transformatieruimte beschikbaar. Woningbouw kan daar worden gerealiseerd aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied in een compacte vorm. Om een evenwichtige sociaal-economische ontwikkeling te garanderen wordt het werken geconcentreerd in het westen, midden en oosten van de regio. Nieuwe werklocaties worden voornamelijk gevonden aansluitend op grotere bestaande bedrijventerreinen waarop herstructurering aan de orde is. Op deze wijze worden leidende principes uit streekplan zoals “zuinig ruimtegebruik” en “concentratie van verstedelijking” in praktijk gebracht.

Als voorzitter van de stuurgroep wens ik u veel leesplezier. Wij hebben er in ieder geval in een plezierige sfeer aan gewerkt. Uiteraard staan wij open voor opmerkingen die tot nog betere plannen leiden.

Drs. P.L.A. Rüpp Voorzitter Stuurgroep Moerdijk en omgeving

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 3 Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 4 Inhoudsopgave

1 Inleiding 7 1.1 Aanleiding en plangrens 7 1.2 Wat is het uitwerkingsplan? 7 1.3 Streekplanbeleid en bestuursakkoord 2003 8 1.4 Hoe is het uitwerkingsplan tot stand gekomen? 9 1.5 Relatie met andere plannen 10 1.6 De watertoets in relatie tot het uitwerkingsplan 11 1.7 De status van het uitwerkingsplan en bestuurlijke middelen 12 1.8 MER-plicht 14

2 Opbouw van het uitwerkingsplan 15 2.1 Planmethodiek 15 2.2 De opbouw van het DRS 15 2.3 Het programma 16 2.4 Het Uitwerkingsplan 17

3 Beschrijving plangebied 19 3.1 Ruimtelijke samenhang van de regio 19

4 Het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld 21 4.1 Uitgangspunten 21 4.2 Ruimtelijke structuur van de regio 21 4.3 Bouwstenen vanuit het beleid 22 4.4 Het landschappelijk raamwerk 24 4.5 De infrastructuur 26 4.6 Het dorpen landschap 26 4.7 Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld 26

5 Programma 27 5.1 Planningsmethodiek en monitoring 27 5.2 Planning wonen 28 5.3 Regionale planning werken 33

6 Ruimtelijk beleid en plankaart 41 6.1 Aard en schaalniveau van het uitwerkingsplan 41 6.2 Het DRS: het ruimtelijk ontwikkelingskader 42 6.3 De verstedelijking 46 6.4 De infrastructuur 46

7 Ruimtelijke ontwikkelingen per deelgebied 47 7.1 Inleiding 47 7.2 Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Drimmelen 48 7.3 Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente 54 7.4 Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Moerdijk 57

8 Uitvoeringsprogramma en organisatie 69 8.1 Het regionale planningsoverleg 69

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 5 9 Definities en afkortingen 71 9.1 Definities 71 9.2 Afkortingen 71

Bijlagen 72 Organisatie uitwerkingsplan 72

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 6 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en plangrens

Dit uitwerkingsplan voor de landelijke regio Moerdijk en omgeving is een gevolg van de opdracht uit het Streekplan Noord-Brabant 2002 om voor elke stedelijke en landelijke regio een uitwerkingsplan op te stellen. Voor de landelijke regio’s worden thematische uitwerkingsplannen opgesteld. Deze beperken zich tot de (toekomstige) woon- en werklocaties. In dit uitwerkingsplan zijn de ruimtelijke ontwikkelingen voor deze regio’s tot 2015 aangegeven, met een doorkijk naar 2020.

De landelijke regio Moerdijk en omgeving ligt in het noordwesten van de provincie Noord-Brabant. Aan de zuidzijde grenst de regio aan de landelijke regio Steenbergen-Halderberge. Aan de noordzijde vormen het Hollandsch Diep en de Nieuwe de grens van de regio. Noordelijk van deze wateren ligt de provincie Zuid Holland. Aan de westzijde vormt het de grens. In het oosten grenst het plangebied aan de stedelijke regio Waalboss. De landelijke regio Moerdijk en omgeving omvat het grondgebied van de gemeenten Moerdijk, Drimmelen en Geertruidenberg. Als plangrens is gekozen voor de gemeentegrenzen van de betreffende gemeenten.

1.2 Wat is het uitwerkingsplan?

Het streekplan heeft een globaal karakter. Dit komt vooral tot uitdrukking in de beleidslijnen voor de verstedelijking. Deze bestaan uit de aanduiding van stedelijke en landelijke regio’s, algemene en regiospecifieke uitwerkingsregels, en de opdracht het verstedelijkingsbeleid uit te werken. Om de verstedelijkings- opgave vorm te geven is in het streekplan de opdracht verwoord tot het opstellen van uitwerkingsplannen voor de stedelijke en landelijke regio’s van Brabant. In deze plannen wordt vastgelegd hoe het programma voor wonen en werken verdeeld wordt, welke locaties worden ontwikkeld en in welke volgorde en tempo dat programma gerealiseerd wordt. Voor de stedelijke regio’s gaat het om integrale uitwerkingsplannen, omdat deze plannen een bredere strekking hebben dan de bepaling van woon- en werklocaties. Voor de landelijke regio’s zijn thematische uitwerkingsplannen opgesteld. Deze beperken zich tot woon- en werklocaties.

Het uitwerkingsplan is een ruimtelijk plan op het regionale schaalniveau. Het vormt een kader voor ruimtelijke ontwikkelingen en maakt onderdeel uit van het provinciale toetsingskader op grond waarvan ruimtelijke plannen en initiatieven van gemeenten worden beoordeeld. Hierbij gaat het om de advisering over structuurvisies(plus) en de advisering en goedkeuring van bestemmingsplannen en art.19 verzoeken. Het uitwerkingsplan geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen weer en bevat voor onderdelen afspraken over de realisering daarvan. Gedurende de looptijd van het uitwerkingsplan kunnen zich nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die niet in het plan zijn opgenomen. Die kunnen beoordeeld worden aan de hand van de plankaart en het daarin opgenomen duurzame ruimtelijke structuurbeeld.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 7 Het uitwerkingsplan wordt ten minste eens in de vier jaar geëvalueerd en zo nodig (gedeeltelijk) herzien of eerder op onderdelen als Gedeputeerde Staten dat nodig vinden. Het gespreksplatform hiervoor zijn de regionale stuurgroep en planningsoverleggend, waarin de provincie samen met de betrokken gemeenten de nieuwe ontwikkelingen bespreken en nader vormgeven.

De primaire doelgroep van dit uitwerkingsplan zijn degenen die betrokken zijn bij de verdere ruimtelijke uitwerking van het uitwerkingsplan. Dit zijn vooral de deskundigen en bestuurders die werkzaam zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Brabant en die plannen ontwikkelen en beslissingen nemen. Voor mensen buiten het werkveld van de ruimtelijke ordening, zoals bestuurders en ambtenaren uit andere werkvelden en geïnteresseerde burgers, geeft het uitwerkingsplan een beeld van de duurzame regionale ruimtelijke ontwikkelingsstrategie, de ruimtebehoefte voor o.a. de woningbouw en bedrijventerreinen en de keuzes die op basis hiervan gemaakt zijn.

1.3 Streekplanbeleid en bestuursakkoord 2003

Bij het opstellen van het uitwerkingsplan is het in het Streekplan 2002 neergelegde beleid leidend. Naast het daarin aangegeven specifieke beleid geeft het Streekplan algemene uitwerkingsregels voor de stedelijke en landelijke regio’s.

Als gevolg van het Bestuursakkoord 2003 – 2007 is een herziening van het Streekplan 2002 in voorbereiding. De ruimtelijke hoofdstructuur uit het Streekplan blijft evenwel het uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid. Voor de landelijke regio’s blijft het uitgangspunt ‘bouwen voor migratiesaldo nul’. Binnen dit beleidskader mag elke gemeente zoveel woningen bouwen als ten minste nodig zijn voor de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei. In dit uitwerkingsplan is het Bestuursakkoord als uitgangspunt genomen.

Het Streekplan Noord-Brabant 2002 heeft zorgvuldiger gebruik van de ruimte als hoofddoel. Het gaat er om met het ruimtelijke beleid bij te dragen aan de balans tussen het economische, het ecologische en het sociaal-culturele kapitaal van Brabant. Om hieraan richting te geven zijn in het streekplan vijf leidende principes voor het provinciaal ruimtelijk beleid verwoord:

- meer aandacht voor de onderste lagen; - zuinig ruimtegebruik; - concentratie van verstedelijking; - zonering van het buitengebied; - grensoverschrijdend denken en handelen.

De uitwerkingsplannen worden vormgegeven op basis van de vijf leidende principes. Voor de ontwikkeling van de verstedelijking in Brabant zijn deze ordenende principes van grote betekenis:

Meer aandacht voor de onderste lagen In het uitwerkingsplan is het zogenoemde Landschappelijk Raamwerk ontwikkeld. Hierbij zijn de elementen van onderste lagen zoals de geomorfologie; het watersysteem en de GHS geïntegreerd.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 8 Zuinig ruimtegebruik Het provinciale beleid gaat ook uit van een sterk accent op inbreiden en herstructureren, intensiveren en meervoudig ruimtegebruik. Dit betekent dat bij het zoeken naar ruimte om te voorzien in de behoeften voor wonen, werken en voorzieningen de mogelijkheden binnen de bestaande bebouwde ruimte zo goed mogelijk worden benut.

Concentratie van verstedelijking Hiervoor zijn in het streekplan vijf stedelijke regio’s aangegeven. Het streven is om de woon- en werklocaties zodanig over Brabant te verdelen dat het grootste gedeelte van de woningbouw en de aanleg van bedrijventerreinen in deze vijf regio’s terecht komt.

Zonering van het buitengebied Dit gebeurt in het kader van de op te stellen reconstructieplannen

Grensoverschrijdend denken en handelen In dit plan wordt aandacht besteed aan de relatie en samenhangend met de andere om het plangebied liggend regio’s.

In het streekplan is een indicatieve begrenzing van de stedelijke regio opgenomen. In principe kan deze, waar deze niet samenvalt met een Regionale Natuur en LandschapsEenheid (RNLE), tot één kilometer, en in sommige situaties wel meer, worden verschoven. In dit uitwerkingsplan is de grens van de stedelijke regio uitgewerkt.

1.4 Hoe is het uitwerkingsplan tot stand gekomen?

Na de vaststelling van het Streekplan Noord-Brabant 2002 op 22 februari 2002 is gezamenlijk met de betrokken gemeenten en waterschappen een startdocument opgesteld. In dit document, dat op 22-10-2002 is ondertekend, zijn afspraken gemaakt over de organisatie en uitgangspunten voor het ontwikkelen van het uitwerkingsplan. Er is een stuurgroep gevormd, bestaande uit de betrokken gemeenten, de provincie en een vertegenwoordiger van de drie waterschappen. Deze heeft richting gegeven aan de bestuurlijke en inhoudelijke aspecten van het uitwerkingsplan. De ambtelijke projectgroep heeft de planvorming ter hand genomen en dit uitwerkingsplan opgesteld. Gedurende de planvormingfase heeft veelvuldig overleg plaatsgehad en is overeenstemming bereikt over de hoofdlijnen van het plan tussen de provincie, de betrokken gemeenten en de waterschappen. Gemeentelijke en provinciale belangen zijn in een regionaal planningskader besproken en afgewogen. Diverse belangrijke maatschappelijke organisaties zijn geraadpleegd en met hun adviezen is rekening gehouden. De inhoudelijke bouwstenen voor een duurzame ruimtelijke ontwikkelingsstrategie voor het uitwerkingsplan zijn fasegewijs opgebouwd. Het Streekplan Noord-Brabant 2002 heeft als richtinggevend kader gefungeerd bij het voorbereiden van het uitwerkingsplan. In de eerste fase zijn de twee belangrijke componenten van het uitwerkingsplan vormgegeven, namelijk het duurzaam ruimtelijke structuurbeeld en de programma’s voor de diverse functies. Op basis van deze bouwstenen is het regionale ontwerp opgesteld.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 9 1.5 Relatie met andere plannen

Het gaat in deze te ver om alle plannen welke van invloed zijn geweest op dit uitwerkingsplan te noemen. Immers dat betreft vele plannen van de betrokken gemeenten en waterschappen. Bij de beschrijving van het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld (DRS) wordt hier verder op in gegaan.

1.5.1 Revitalisering Landelijk Gebied (RLG) Bij het opstellen van het DRS heeft afstemming plaatsgevonden met de planvorming in het kader van project Revitalisering Landelijk Gebied. Het uitwerkingsplan voor de landelijke regio Moerdijk en omgeving ligt binnen het plangebied van twee Revitaliseringsgebieden. Het betreft de gebieden “Brabantse Delta” en “Wijde Biesbosch”. De Revitaliseringsplannen zijn qua inhoud een zeer belangrijke input voor de streekplanuitwerkingen. Het is in principe een harde bouwsteen waarvan de relevante onderdelen worden overgenomen in het uitwerkingsplan.

Voor het buitengebied in deze landelijke regio biedt de planvorming binnen deze revitaliseringsregio de inhoudelijke basis. De aspecten recreatie, landbouw, water en landschap komen in dit uitwerkingsplan dan ook niet aan bod. Enkel wordt ingegaan op de thema’s wonen en werken. In de landelijke regio’s vindt de integrale planvorming plaats in het kader van de reconstructie- en gebiedsplannen (bij afwegingen gaat het ‘groene’ plan over het ‘rode’ plan: de reconstructieclaims hebben prioriteit boven de thematische plannen voor wonen en werken).

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 10 1.6 De watertoets in relatie tot het uitwerkingsplan

Met het in werking treden van de wijziging op het Besluit Ruimtelijke Ordening 1985, is het met ingang van november 2003 wettelijk verplicht, in een ruimtelijk plan (waaronder bestemmingsplan, regionaal of gemeentelijk structuurplan, uitwerkingsplan en streekplan), een beschrijving op te nemen van de gevolgen van dat plan op de waterhuishouding. Ongewenste waterhuishoudkundige effecten op het gebied van veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit en verdroging moeten zoveel als mogelijk worden voorkomen en zo nodig worden gemitigeerd en gecompenseerd. Verder is het van belang om de betreffende waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium bij de planvorming te betrekken, om in gezamenlijk overleg met de initiatiefnemer te bepalen welke waterhuishoudkundige aspecten aan de orde zijn en hoe daarmee moet worden omgegaan. De provincie is beheerder van het grondwater.Voor de wateraspecten wordt bekeken op welke wijze ze doorwerken in de locatiekeuze, de inrichting en het beheer van de ruimtelijke ontwikkeling. In het uitwerkingsplan hebben we hier aan invulling gegeven door:

• Het opnemen van de waterschappen in de ambtelijke projectgroep en stuurgroep. Zij zijn vanaf het begin nauw betrokken bij de opstelling van het uitwerkingsplan. De waterschappen hebben gedurende het hele proces kunnen adviseren met betrekking tot de wijze waarop het aspect water in het integrale afwegingsproces van het uitwerkingsplan kan worden meegenomen. • In één van de twee bouwstenen van het uitwerkingsplan, het Duurzaam Ruimtelijke Structuurbeeld is in een aparte paragraaf aangegeven hoe het aspect water is meegenomen in dat afwegingsproces. Dit heeft met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling in hoofdlijnen, uitwerking gekregen door het opnemen van gebieden in het landschappelijk raamwerk. Op deze wijze stuurt water mede de locatiekeuze van de verstedelijking. Binnen dat raamwerk is verstedelijking in principe uitgesloten. • Soms heeft de globale, integrale afweging in het kader van het structuurbeeld geleid tot een minder optimale keuze vanuit het aspect water. In die gevallen wordt in hoofdstuk 7 van dit uitwerkingsplan ‘Ruimtelijke ontwikkeling per deelgebied/gemeente’ gemotiveerd hoe de waterhuishoudkundige aspecten globaal doorwerken binnen de gebieden waar transformatie naar een stedelijke functie op termijn afweegbaar is en hoe in hoofdlijnen invulling gegeven moet worden aan mitigatie en compensatie. • Met betrekking tot het specifieke beleid voor inrichting en beheer van stedelijke functies (hydrologisch neutraal bouwen, scheiding schoon en vuil water e.d.) zal bij de verdere uitwerking van de stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen en gemeentelijke structuurplannen overleg moeten worden gepleegd door de gemeenten met de waterschappen en overige betrokken waterbeheerders. De watertoets is een verplicht onderdeel van elk bestemmingsplan. Dan kunnen ook, wanneer van toepassing, mitigatie en compensatie nader worden uitgewerkt.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 11 1.7 De status van het uitwerkingsplan en bestuurlijke middelen

Het streekplan 2002, Brabant in balans, verplicht Gedeputeerde Staten om uitwerkingen in de zin van artikel 4a, lid 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vast te stellen voor de in het streekplan aangeduide stedelijke en landelijke regio’s. Op grond van het bepaalde in artikel 4a, lid 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, houden deze uitwerkingsplannen geen concrete beleidsbeslissing in. Dit betekent dat de uitwerkingsplannen niet onderhevig zijn aan bezwaar en beroep zoals neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

Bij de vaststelling krijgen de uitwerkingsplannen dezelfde status als het streekplan 2002. Dit houdt in dat het streekplan 2002 en de uitwerkingsplannen het gezamenlijke toetsings- en ontwikkelingskader zijn voor door de gemeenten te ontwikkelen ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, zelfstandige projecten en structuurvisies.

De uitwerkingsplannen bestaan uit een plankaart met plantekst. De plantekst vormt een toelichting op het plan en bevat een aantal beleidsuitspraken. De plankaart bestaat uit het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld (DRS) voor het plangebied met daarop een aantal aangewezen locaties voor wonen en werken tot 2015, de zogenaamde programma-elementen. De situering en omvang van de programma-elementen op de plankaart is indicatief. Dit betekent dat deze locaties niet duurzaam vastliggen, maar kunnen veranderen. Op de plankaart zijn niet alle locaties voor wonen en werken afgebeeld tot 2015. Alleen de grootschalige locaties staan op de plankaart. In het binnenstedelijke gebied is het opnemen van grootschalige locaties op de plankaart facultatief. Reden voor opname van alleen de grootschalige locaties is de leesbaarheid van de plankaart in verband met het gehanteerde schaalniveau. Voor binnenstedelijke locaties, als het om inbreiden of herstructureren gaat, zijn alleen locaties met een omvang van meer dan 20 woningen op de kaart opgenomen. Voor buitenstedelijke locaties worden alleen locaties opgenomen ten behoeve van te ontwikkelen bedrijventerrein of woongebied met een omvang van meer dan 5 hectaren. Het feit dat kleinere locaties niet op de plankaart zijn opgenomen, betekent niet dat de status en hardheid van kleinere locaties verschilt van de wel op de plankaart opgenomen locaties. Ook kleinere locaties worden getoetst aan het uitwerkingsplan en moeten passen binnen het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. Kleinere locaties staan niet op de plankaart. Deze zijn op de toelichtende kernbeelden in hoofdstuk 7 opgenomen. Zoals eerder aangegeven is de aanduiding van de programma-elementen op de plankaart en in de plantekst indicatief. Het programma is tot stand gekomen na intensief regionaal overleg. Het programma bevat een aantal afgewogen keuzes en uitspraken, die de betrokken partijen binden. In het regionale planningsoverleg wordt de voortgang van de gemeentelijke planvorming en de uitvoering van het programma gevolgd en gemonitoord. Dit kan leiden tot gewijzigde inzichten en tot een bijstelling van het programma in de tijd. Als gevolg hiervan kan het uitwerkingsplan worden aangepast. Gedeputeerde Staten hebben daarbij de bevoegdheid om zowel de tekst van het uitwerkingsplan als de programma-elementen op de plankaart aan te passen aan het bijgestelde programma. Dit is alleen mogelijk indien dit geen strijdigheid oplevert met het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld op de plankaart. Hierbij kan worden volstaan met het volgen van een lichte procedure, waarbij de Provinciale Planologische Commissie om advies wordt gevraagd en de Statencommissie belast met de ruimtelijke ordening over het voornemen wordt

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 12 geïnformeerd. Teneinde tijdig te kunnen anticiperen op relevante ontwikkelingen wordt ervan uitgegaan dat het uitwerkingsplan ten minste eenmaal in de vier jaar wordt geëvalueerd.

In de uitvoeringspraktijk kunnen er situaties ontstaan, waarbij ten aanzien van de ontwikkeling van ruimtelijke plannen, die niet passen binnen het programma, de periodieke aanpassing van het uitwerkingsplan niet kan worden afgewacht. Gedeputeerde Staten kunnen hieraan medewerking verlenen indien de noodzaak van ontwikkeling van de betreffende locatie voortvloeit uit ‘het regionaal planningsoverleg’ en mits het op de plankaart opgenomen duurzaam ruimtelijk structuurbeeld niet wordt aangetast. De algemene uitgangspunten van het streekplan 2002 en het Bestuursakkoord 2003-2007 blijven daarbij onverkort van toepassing. Ten aanzien van de landelijke regio’s geldt voor wonen niet de eis dat dit moet voortvloeien uit het regionaal planningsoverleg. Omdat gelet op het Bestuursakkoord in de landelijke regio’s immers geen regionale afstemming plaats vindt voor wonen. Bij de eerstvolgende vierjaarlijkse aanpassing van het uitwerkingsplan wordt deze ruimtelijke ontwikkeling door Gedeputeerde Staten in het uitwerkingsplan opgenomen. Doel hiervan is het uitwerkingsplan actueel te houden.

Het op de plankaart opgenomen duurzaam ruimtelijk structuurbeeld ligt duurzaam vast, hier kan bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen geen inbreuk op worden gemaakt. In het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld is een aantal zoekgebieden voor verstedelijking opgenomen waarbinnen de opgave voor wonen en werken moet worden gerealiseerd. De voorwaarden voor realisatie zijn opgenomen in hoofdstukken 6 en 7 van dit plan. In het geval dat toch de noodzaak bestaat om een locatie voor wonen of werken te ontwikkelen, buiten de zoekgebieden voor verstedelijking op de plankaart, dient een herziening van het uitwerkingsplan plaats te vinden. Hierop is dezelfde procedure van toepassing die geldt voor de totstandkoming van de uitwerkingsplannen. Deze procedure is beschreven in hoofdstuk 5 van het Streekplan 2002. Dit betekent dat bij een herziening van het op de plankaart opgenomen duurzaam ruimtelijk structuurbeeld afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Advies moet worden gevraagd aan de Provinciale Planologische Commissie. Tevens dient duaal overleg plaats te vinden met de statencommissie die belast is met de ruimtelijke Ordening en zo nodig met andere statencommissies.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 13 1.8 MER-plicht

Op grond van artikel 7.2 Wm jo. artikel 2 lid 1 Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) bestaat er een verplichting om een milieueffectrapport (hierna: MER) op te stellen voor activiteiten welke een in de bijlage van het Besluit milieueffectentenrapportage genoemde minimale omvang krijgt. Voorbeelden daarvan zijn de aanleg van bedrijventerreinen, de bouw van woningen, de aanleg van golfbanen en het realiseren van recreatieve of toeristische voorzieningen. In dergelijke gevallen geldt als m.e.r.-plichtig besluit de vaststelling van het ruimtelijke plan dat als eerste in de mogelijke aanleg van de activiteit voorziet. Lange tijd was onduidelijk wanneer in een strategisch ruimtelijk plan wordt ‘voorzien in een activiteit’, als bedoeld in het besluit m.e.r. Zo werd gedacht dat voldaan zou zijn aan de wettelijke m.e.r.-verplichting, indien een MER is vervaardigd voor een streekplan waarin richtinggevende, maar nog geen juridisch bindende uitspraken zijn gedaan over de desbetreffende activiteit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft deze gedachtegang enige jaren geleden verworpen. Als gevolg van haar jurisprudentie wordt er ten aanzien van een dergelijk ruimtelijk plan een expliciete koppeling aangebracht tussen in strategische ruimtelijke plannen vervatte besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (art. 1:3 Awb) en de m.e.r.-plicht welke verbonden is aan de vaststelling van het ruimtelijke plan waarin als eerste wordt voorzien in de desbetreffende activiteit. Eerst wanneer in een strategisch ruimtelijk plan sprake is van een besluitonderdeel, is er volgens de ABRS sprake van het ‘voorzien in’. Dat betekent dat slechts die ruimtelijke plannen als hiervoor genoemd onder de m.e.r.-plicht vallen indien en voor zover deze tevens een besluit in de zin van de Awb zijn. Voor wat betreft een planologische kernbeslissing, een streekplan en een regionaal structuurplan zijn deze planfiguren aldus m.e.r.-plichtig indien en voor zover deze een of meer concrete beleidsbeslissingen in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bevatten. In het Uitwerkingsplan zijn geen concrete beleidsbeslissingen opgenomen en daarom dus is ook (voor onderdelen van) het plan geen milieueffectrapportage opgesteld. Het is dan ook aan de gemeente om te bezien of voor het eerste ruimtelijk plan dat voorziet in de activiteit, een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 14 2 Opbouw van het uitwerkingsplan

2.1 Planmethodiek

Het uitwerkingsplan is opgesteld op basis van twee bouwstenen: het DRS (Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld) en het programma. Daarbij is gebruik gemaakt van de methodiek van de StructuurvisiePlus (SV+). Het DRS is opgebouwd met behulp van de lagenbenadering.

De SV+ is een duurzame ruimtelijke ontwikkelingsstrategie die door een gemeente of enkele samenwerkende gemeenten wordt opgesteld als kader voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. De SV+ is in 1998 geïntroduceerd in de partiele herziening van het Streekplan Noord-Brabant (1992) als instrument ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit in landelijke gemeenten. Met de SV+-benadering is de afgelopen jaren op regionaal en gemeentelijk niveau de nodige ervaring opgedaan. De SV+ reikt een methodiek aan voor het opstellen van zowel regionale als gemeentelijke plannen. Deze planmethodiek gaat uit van twee onafhankelijke componenten: een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld en een programma. De confrontatie van het programma met het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld resulteert in het regionale plan.

2.2 De opbouw van het DRS

Als onderdeel van de planvorming voor het uitwerkingsplan wordt een Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld (DRS) ontwikkeld. Het DRS is de basis voor de ruimtelijke ontwikkelingen en de locatiekeuzen om te voorzien in de ruimtebehoefte voor woningen en werklocaties. Het DRS is opgesteld aan de hand van de methodiek die ontwikkeld is in het kader van de Structuurvisies Plus. Hierbij wordt de lagenbenadering toegepast zoals die beschreven staat in het streekplan. Basis voor het DRS is de basisstructuurkaart van Brabant. Bij het opstellen van het DRS zijn de diverse kaartlagen die relevant zijn voor de ruimtelijke ordening van het gebied geanalyseerd.

Het onderstaande schema geeft weer hoe het DRS is opgebouwd.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 15

Er zijn 4 onderdelen te onderscheiden: - Inventarisatie basisinformatie; basiskaarten en beleid - Analyse - Visieontwikkeling - De vormgeving van de DRS-kaart met legenda.

Het DRS vormt het duurzame ruimtelijk referentiekader voor de lange termijn en geeft aan waar de zoekruimten liggen voor de situering van het functionele programma. Het programma beslaat de periode tot 2015 (de planperiode) met een doorkijk naar 2020. De ruimtevraag betreft vooral de functies als wonen; bedrijvigheid. Op basis van het DRS en de ruimtevraag uit het programma wordt een regionaal plan ontwikkeld. Dit vormt de basis om te komen tot een afsprakenkader dat in het uitwerkingsplan wordt opgenomen.

De kaarten zijn gebaseerd op de geactualiseerde topografische kaart. Voor het uitwerkingsplan is gekozen voor de schaal 1:50.000 die aansluit op het regionale schaalniveau en voldoet aan de Wro. De aanduidingen op de plankaart en de overige kaarten indicatief en globaal. (zie voor betekenis tevens hoofdstuk 6)

2.3 Het programma

Het streekplan geeft aan wat de ruimtebehoefte voor woningbouw en bedrijventerreinen is tot 2020. Die ruimtebehoefte is uitgewerkt in programma’s. De programma’s geven de ruimtebehoefte aan voor de planperiode tot 2015, en geven een doorkijk tot 2020.

Voor wat betreft het onderdeel wonen, vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2002 het uitgangspunt voor dit plan. Deze prognose geeft een actueel beeld van (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen, van veranderingen in de bevolkingssamenstelling en van de hiermee samenhangende woningbehoefte. Op basis hiervan wordt per stedelijke en landelijke regio een indicatie gegeven van het aantal woningen aan dat netto aan de woningvoorraad moet worden toegevoegd. Daarnaast vindt nog sanering van woningen plaats en zal vervangende nieuwbouw nodig zijn.

Dit woningbouwprogramma is nader uitgewerkt. Bezien is welke woningbouwcapaciteit al beschikbaar is in vigerende ruimtelijke plannen en voor hoeveel woningen nog nieuwe ruimte gevonden moet worden. Het accent ligt hierbij op inbreidings- en herstructureringslocaties in het bestaande stedelijke gebied. Dit is in lijn met het uitgangspunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Vervolgens wordt aangegeven welke capaciteit aan uitbreidingsplannen nodig is. Daarnaast is onderzocht met welke kwalitatieve aspecten rekening moet worden gehouden.

Voor werken is in het streekplan het zogenaamde ‘ruimtebudget’ voor bedrijventerreinen aangegeven. Dit betreft de ruimtebehoefte in bruto hectaren. Bij werken spelen vraagstukken rond (specifieke) werkmilieus, functiemenging en de verplaatsingsbehoefte van bedrijven. In het streekplan is de ambitie opgenomen om in een deel van het ruimtebudget anders te voorzien dan door middel van nieuwe uitbreidingsplannen. In het programma is dit verder uitgewerkt.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 16 Bij het opstellen van de programma’s voor wonen en werken is invulling gegeven aan de daarvoor in het Streekplan opgenomen uitwerkingsregels (zie bijlage 10.4). Het programma voor het uitwerkingsplan van de stedelijke regio kan na verloop van tijd als gevolg van nieuwe prognoses en veranderende inzichten worden bijgesteld. Flexibiliteit in planning en uitvoering is daarom nodig; in het plan wordt aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan.

Naast de programma’s voor wonen en werken wordt ook aandacht besteed aan programma’s vanuit andere functies. In dit plan betreft dat het programma voor infrastructuur en er is een zogenoemde ‘groene ambitie’ opgesteld.

2.4 Het Uitwerkingsplan

Het uitwerkingsplan is het resultaat van de ruimtelijke vertaling van de verschillende programma’s naar het plangebied waarbij het DRS sturend is voor de keuze van locaties die voor ontwikkeling in aanmerking komen. De keuzes voor de ruimtelijke hoofdstructuur voor de lange termijn staan op de plankaart. Het programma dat daaroverheen is getekend geeft de ruimtelijke keuzen weer voor de planperiode tot 2015. De plantekst en de plankaart vormen samen het beleidskader. De beleidsuitspraken staan vooral in de hoofdstukken 4, 5, 6 en 7. Aan het plan is een uitvoeringsprogramma gekoppeld. Het beleidskader en het uitvoeringsprogramma vormen de basis voor het regionale planningsoverleg. De opzet van het planningsoverleg staat in hoofdstuk 8 beschreven. Het programma zoals beschreven in hoofdstuk 5 verschuift in de tijd. Uitgaande van een 10-jaars periode die maatgevend is voor het opstellen van bestemmingsplannen zal het programma periodiek worden aangepast. Dit is een van de taken van het regionaal planningsoverleg en wordt in dat kader uitgewerkt. Het programma kan dus met een zekere regelmaat worden aangepast terwijl het DRS een meer stabiel, duurzaam en vast kader vormt voor het ruimtelijk veranderingsproces.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 17

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 18 3 Beschrijving plangebied

3.1 Ruimtelijke samenhang van de regio

In dit hoofdstuk volgt een korte beschrijving van de kenmerken van het plangebied en de ligging ten opzichte van haar omgeving.

3.1.1 Algemeen Binnen de landelijke regio Moerdijk en omgeving is een zeer herkenbaar basispatroon in de landschapsstructuur waarneembaar. Deze bestaat uit drie delen: In het westen open zeekleigronden, in het oosten dekzandgronden op de overgang van zand naar klei en noordelijk van de de Biesbosch met broekbossen. De laatste eenheid behoort tot de gemeente Drimmelen. De Biesbosch blijft hier verder buiten beschouwing omdat hier in het kader van het uitwerkingplan geen opdrachten liggen.

3.1.2 De landschapsstructuur In het westelijke deel van de regio overwegen jonge zeekleigronden en kreken. De klei is in de middeleeuwen gesedimenteerd op de aanwezige veengronden. Dit was het gevolg van de post-Karolingische transgressiefase. De Sint- Elisabethvloed is illustratief in dit verband. Vanaf de middeleeuwen is het gebied ingepolderd. In eerste instantie waren de hogere delen aan de beurt. Later ontstonden de aanwas- en halspolders in de directe omgeving van de kreken. De kreken kregen daardoor steeds minder speelruimte. Op dit moment dwingen de nieuwe inzichten rond waterbeheer er toe dat de speelruimte van de kreken, mede in verband met retentie, weer verruimd gaan worden. In het kader van de revitalisering zullen hydrologische maatregelen genomen worden zodat water langer vastgehouden kan worden en er meer bergingscapaciteit ontstaat. Het resultaat van de occupatie is een aaneengesloten open polderlandschap bestaande uit een groot aantal poldercompartimenten, ieder met een eigen omdijking. Deze dijken hebben een sterk structurerend karakter voor de streek. Binnen het kleigebied vormt het opgespoten bedrijventerrein Moerdijk een grootschalig industrieel landschap dat geen samenhang meer heeft met de oorspronkelijke landschappelijke structuur. Het oostelijke deelgebied vormt een overgangsgebied van de Brabantse zandgronden naar de kleigebieden. De kernen Made, Terheijden, Wagenberg, Hoge Zwaluwe en Geertruidenberg liggen in deze zone.

3.1.3 De netwerken De hoofdwegenstructuur wordt bepaald door een aantal snelwegen. In de richting noord – zuid gaat het binnen de regio de om de A16 ( – Breda), de A 17 (Moerdijk – Roosendaal), de A27 (Gorinchem – Breda) en de A29 (Hellegatsplein – Dinteloord). De belangrijkste west-oost verbinding is de A59 (Waalwijk – Zonzeel – Sabina). Op het hoofdwegennet sluiten een aantal wegen aan die een regionale ontsluitingsfunctie hebben. De kernen van de gemeenten zijn in het algemeen goed ontsloten. De opwaardering van de infra- bundel A16/HSL vormt voor de regio de grootste wijziging in het infrastructurele netwerk. De waterhuishoudkundige situatie is hiervoor al ter sprake gekomen. In het geval van verstedelijking zal op inrichtingsniveau steeds een uitgebreide analyse van de hydrologische situatie uitgevoerd moeten worden. Op basis daarvan kunnen voorwaarden aan de inrichting verbonden worden.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 19 Specifiek vormen de vele dijken die in het gebied liggen belangrijke structurerende landschappelijke lijnen. Ook wanneer het gaat om het vinden van toekomstige locaties voor wonen en werken kunnen aanwezige dijken een structurerende functie hebben.

3.1.4 De occupatie De occupatie van het zeekleigebied is grotendeels bepaald door de aanwezige laaglandriviertjes en in het verlengde daarvan het West Brabantse krekensysteem. In de gebieden tussen deze wateren is een kleidek gesedimenteerd. De bewoning concentreerde zich oorspronkelijk op de hoger gelegen oeverwalletjes die de riviertjes en kreken begeleidden. Hier ontstonden de eerste kernen. Vanuit de kernen werd het omliggende land vanaf de middeleeuwen ingepolderd. In eerste instantie ging het om aanwassen die parallel aan de rivieren en kreken lagen. In latere perioden ontstonden de grote poldereenheden. Nieuwe kernen ontstonden aan de dijklichamen die de polders omzoomden. Deze kernen kennen van oorsprong veelal een lintvormige structuur. Vanaf de 16e eeuw werden er ook planmatig nieuwe dorpen gesticht. Kenmerkend voor deze kernen van het Flakkeese type is een rechthoekige structuur waarbij loodrecht op de dijk een hoofdstraat aangelegd werd waarbij de kerk aan het einde gesitueerd werd. De overige straten werden loodrecht op deze hoofdstraat geprojecteerd. De kernen Fijnaart en Willemstad zijn voorbeelden van dit occupatietype. Als gevolg van woelige tijden in de 16e en 17e eeuw zijn een aantal van oorsprong agrarische kernen getransformeerd naar vestingen. Dorpen als Klundert en Willemstad ontlenen hier een groot deel van hun cultuurhistorische waarden aan. In de naoorlogse periode zijn er grote veelal vlaksgewijze woon- en werkgebieden gerealiseerd. Dit gebeurde op de zeekleigronden aansluitend op de bestaande bebouwing. De dorpen liggen veelal ver verspreid in het open kleilandschap en worden omzoomd door akkerbouw- en veeteeltgebieden.

Het overgangsgebied van zand naar klei in het oostelijk deel van de regio wordt ook wel “de naad” van Brabant genoemd. Dit was een aantrekkelijke vestigingslocatie. Hier zijn dorpen als Made, Terheijden, Wagenberg, Hoge Zwaluwe en Geertruidenberg ontstaan. De kern Raamsdonk sluit qua occupatiepatroon aan op het slagenlandschap dat algemeen is voor de Brabantse Langstraat. Ook voor deze kernen geldt dat in de naoorlogse periode vlaksgewijze woon- en werkgebieden gerealiseerd zijn aansluitend aan de oude kernen. Naast akkerbouw en veeteelt vormt de glastuinbouw een belangrijke functie in het buitengebied van sommige van deze kernen.

Binnen de landelijke regio Moerdijk en omgeving staan een aantal grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen op stapel. Deze ontwikkelingen worden via andere planvormingsprocessen geregeld. Het gaat in dit verband onder andere om de planontwikkeling inzake Moerdijkse Hoek, vestiging van glastuinbouw, ontwikkelingen met betrekking tot de A4 en planontwikkeling inzake Robel/dedicated goederenspoorlijn. In het kader van het thematische uitwerkingsplan worden de genoemde ontwikkelingen niet meegenomen.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 20 4 Het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld

4.1 Uitgangspunten

Het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld geeft een visie op de ruimtelijke structuur (opbouw en samenhang) van het hele plangebied. Hierbij wordt ruimtelijke kwaliteit, in overeenstemming met de drie lagen van de lagenbenadering, integraal benaderd: kwaliteiten die te maken hebben met bijvoorbeeld water, cultuurhistorie, milieu en verkeer en vervoer worden in beeld gebracht. Elke laag heeft een eigen karakter en dynamiek. De lagenbenadering schrijft geen afwegingsmechanisme voor: hiërarchie tussen de lagen is er niet. Ze worden niet op elkaar gestapeld, maar geïntegreerd tot een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld. Daartoe kennen we waarderingen toe aan de verschillende gebieden, zones en lijnen die in het plangebied op het niveau van het uitwerkingsplan te onderscheiden zijn en ontwikkelen we een globale visie op het plangebied. Het streven naar ruimtelijke samenhang speelt daarbij een belangrijke rol. Het structuurbeeld laat nog ruimte voor meerdere toekomstmogelijkheden, het is geen eindontwerp met een bepaalde planhorizon. Het is de basis voor verdere planvorming en ontwerp.

4.2 Ruimtelijke structuur van de regio

De provinciale structuurkaart typeert het plangebied op regionale schaal en vormt daarmee de basis voor het DRS. De kaart beschrijft de huidige situatie en vertelt het verhaal van de landschappelijke en stedelijke kwaliteiten van het plangebied. De drie lagen uit de lagenbenadering zijn verwerkt tot één beeld dat een integrale beschrijving op regionale schaal geeft. De kaart geeft nog geen waardering van die kwaliteiten voor verdere stedelijke ontwikkelingen in het gebied, maar kan wel helpen om de ruimtelijke consequenties van ontwikkelingen op regionale schaal inzichtelijk te maken. De hoofdindeling van de kaart is gebaseerd op de geomorfologische indeling, waarin ook water, bodem en reliëf zijn meegenomen. Deze indeling geeft een beeld van de historie van het Brabantse landschap, onvervangbare overgangen en landschappelijke kenmerken. Vervolgens is bepaald welke ontginningsperiode de meest bepalende factor is geweest in de ruimtelijke verschijningsvorm van het landschap. Omdat de ontginningsperiode soms nog niet veel zegt over de belevingswaarde of schaal van het gebied is op de kaart ook aangegeven of de gebieden een open of een besloten karakter hebben. Ook hebben er diverse ontwikkelingen plaatsgevonden die niet direct te maken hebben met de ontginningsperiode maar die wel een dominante invloed hebben op de verschijningsvorm en het functioneren van het landschap, ook deze zijn aangegeven op de kaart. De lijnen en patronen op de structuurkaart zijn aangegeven om de verschijningsvorm van bepaalde landschappelijke of stedelijke structuren op schematische wijze te verduidelijken.

Op basis van de in hoofdstuk 3 beschreven ruimtelijke samenhang in de regio is de structuurkaart gewaardeerd en is op een regionale schaal gezocht naar de begrenzing van het landschappelijk raamwerk. Het landschappelijk raamwerk is het deel van het buitengebied dat zowel op de korte als de lange termijn ‘groen’ blijft. Hier is verstedelijking ongewenst en ligt de ontwikkeling van andere functies, zoals natuur, landbouw en waterberging meer voor de hand.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 21 Voor het open zeekleigebied van Brabant is het moeilijk om een raamwerk af te palen op basis van de aanwezige landschappelijke structuur. De schaal en maat van het landschap biedt daarvoor nauwelijks aangrijpingspunten. Het meest structurerend voor deze regio blijken aanwezige lijnelementen zoals dijken, watergangen en infrastructuurlijnen. Vaak zijn dijken en wegen aan elkaar gekoppeld. Bij de totstandkoming van het landschappelijk raamwerk is daarom ook dankbaar gebruik gemaakt van de informatie uit de structuurvisies Plus van de gemeenten. Bovendien zijn er vanuit het provinciale beleid belangrijke bouwstenen die het landschappelijk raamwerk mede bepalen. Deze komen aan de orde in paragraaf 4.3.

4.3 Bouwstenen vanuit het beleid

In het streekplan van 2002 zijn al een aantal belangrijke waarderingen gemaakt die iets zeggen over de wenselijkheid van eventuele verstedelijking in het gebied in relatie tot bijvoorbeeld natuur, water en cultuurhistorie. Het streekplanbeleid is daarom een belangrijke bouwsteen voor het DRS.

GHS De groene hoofdstructuur uit het strekplan is van groot belang voor het bepalen van mogelijke uitbreidingslocaties voor het wonen en het werken. Aan de groene hoofdstructuur is een beschermingsregime gekoppeld waaruit voortvloeit dat de ruimte voor uitbreiding van de dorpen en steden alleen gevonden kan worden in de AHS-landbouw. Binnen de in het streekplan aangewezen regionale natuur- en landschapseenheden en in de natuurparels is verstedelijking helemaal uitgesloten, met uitzondering van de mogelijkheid om tot beperkte afrondingen van stads- en dorpsranden te komen. Voor de overige delen van de GHS geldt het “nee tenzij” principe. Hier is uitbreiding alleen toelaatbaar als daar zwaarwegend maatschappelijke belangen tegenover staan en er geen alternatieve locaties zijn buiten de GHS en de AHS-landschap. Uiteraard dienen natuurwaarden te worden gecompenseerd.

Water Het water is een belangrijk onderdeel van de onderste laag uit de lagenbenadering. Waterschap Brabantse Delta is daarom vanaf het begin van het planvormingsproces betrokken bij de opstelling van het uitwerkingsplan. Het provinciale waterbeleid m.b.t. de ruimtelijk relevante aspecten is opgenomen in het streekplan. Vooral de aanduidingen “zoekgebied regionale waterberging” (de beekdalen en andere laaggelegen gebieden) zijn bepalend voor het DRS. In deze gebieden geldt het “nee, tenzij” principe voor verstedelijking. In het streekplan zijn daarnaast globaal de potentiële natte gebieden aangegeven. Hier is verstedelijking alleen mogelijk als het elders niet kan en er duidelijke ruimtelijke voordelen aan vast zitten. Het Integraal Hydrologisch Streefbeeld (IHS), opgesteld in samenwerking tussen het waterschap en de provincie, is ook een belangrijke bouwsteen voor het uitwerkingsplan.

Hierop staan bijvoorbeeld gebieden aangewezen waar beek- en kreekherstel (zones langs Donge, en Dintel) nodig is in verband met ecologisch herstel en ontwikkeling. Voor wateren met de functie waternatuur wordt gestreefd naar herstel van het natuurlijke systeem. Binnen de grenzen van deze wateren geldt daarom een “nee, tenzij” principe. Indien toch verstedelijking plaats vindt op

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 22 locaties waar het “nee, tenzij”-principe van toepassing is dan zijn compenserende of mitigerende maatregelen nodig. In het DRS is rekening gehouden met de waterkansenkaart bebouwd gebied die voor West Brabant door de waterschappen opgesteld is. Indien toch verstedelijking plaats vindt op locaties die volgens de waterkansenkaart bebouwd gebied minder geschikt zijn of op plaatsen met een waternatuurfunctie, zijn compenserende of mitigerende maatregelen nodig. Concreet komt dit meestal neer op bijvoorbeeld aanleg van waterberging, ophoging vanhet maaiveld, kruipruimteloos bouwen, of anderszins.

In het geactualiseerde provinciale Waterhuishoudingsplan is voor de ‘GHS- natuur’ beleid geformuleerd ter bescherming van de bestaande waterafhankelijke natuurwaarden. Dit beleid houdt in dat in beginsel geen nieuwe waterhuishoudkundige ingrepen mogen plaatsvinden in de gehele GHS- natuur én in een zone van 500m rondom de natte natuurparels. Het beschermingsbeleid richt zich dus op het handhaven van de bestaande hydrologische situatie om zo de natuurgebieden voor verdere verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie te behoeden.

Cultuurhistorie Het streekplan stelt dat ten aanzien van de Cultuurhistorische Waarden Kaart in het bijzonder rekening moet worden gehouden met historisch landschappelijke vlakken met hoge en zeer hoge waarden. Ook de archeologische monumenten moeten worden beschermd, evenals de aardkundig waardevolle gebieden. Het merendeel van deze gebieden ligt in de GHS of de AHS landschap.

Recreatie In dit plan worden geen sectorale strategieën in beeld gebracht voor de recreatie. Voor dit thema wordt aangesloten op wat in de planvorming voor de revitalisering wordt ontwikkeld. Dit voorkomt onduidelijkheid en overlappingen in het beleid.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 23

4.4 Het landschappelijk raamwerk

Een belangrijk element van het DRS is het landschappelijk raamwerk. Met dit landschappelijk raamwerk worden de groene en blauwe kwaliteiten van het gebied veiliggesteld. Doel hiervan is dat de kernen zich in het gebied kunnen ontwikkelen maar dat daarbij de identiteit van het landschap sturend wordt. De stedelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zowel binnen het bestaand stedelijk gebied, waar de belangrijke herstructureringsgebieden zijn aangegeven, als buiten het bestaand stedelijk gebied waar transformatie van buitengebied naar stedelijk gebied afweegbaar is. Voor het opstellen van het landschappelijk raamwerk is een viertal ruimtelijke hoofdprincipes sturend geweest voor de integrale afweging tussen de verschillende waarden en ruimtelijke structuren die in het gebied aanwezig zijn. Het betreft de volgende principes:

Versterken van de contrasten en identiteiten van het Brabantse landschap Dit is een belangrijke leidraad uit het streekplan. Het Brabantse landschap is de laatste decennia sterk genivelleerd, de kernen groeiden allen ongeveer op dezelfde manier en overal op het platteland verschenen dezelfde varkensschuren, bungalows en boerderijen. Oorspronkelijke verschillen in dichtheid van het wegennet en de ecologische en cultuurhistorische waarde van het gebied zijn afgenomen. Door de oorspronkelijke verschillen meer te koesteren en als ontwerpuitgangspunt te nemen kunnen nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de identiteit van het Brabantse landschap. Dit betekent dat de contrasten tussen hoog en laag, open en besloten en tussen nat en droog in hoofdlijnen bepalend moeten zijn voor nieuwe ontwikkelingen zoals verstedelijking.

Optimaliseren van het bestaand stedelijk gebied Bij toekomstige stedelijke ontwikkelingen ligt de nadruk op inbreiden, herstructureren, intensiveren en meervoudig ruimtegebruik. Het is daarbij van groot belang om de groene dragers van het bestaand stedelijk gebied te benoemen en te respecteren. Stedelijke ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied zullen qua aard en schaal inpasbaar moeten zijn in de specifieke dorpse omgeving.

Versterken van het landschap in combinatie met behoud van leefbare kernen Het is van belang dat de landschappelijke kwaliteiten in deze landelijke regio behouden en waar mogelijk versterkt worden. Binnen deze randvoorwaarde moeten buitengebiedfuncties zich duurzaam kunnen ontwikkelen. Verstedelijking dient zich in dit beeld te voegen. Dat houdt in dat zoveel als mogelijk nieuwe woon- en werklocaties compact en geconcentreerd gerealiseerd moeten worden. Behoud van leefbare kernen is echter ook van groot belang. Het is niet gewenst om kleine kernen “op slot” te zetten. Daarom is het van belang te werken vanuit het principe dat elke kern ontwikkelingsmogelijkheden krijgt voor wonen mits dit gerealiseerd wordt aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied in een compacte vorm.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 24 Optimaal lokaliseren van economische functies Bij het aanbieden van nieuwe ruimte voor bedrijven staat bundeling van de bedrijventerreinen voorop. De motieven hiervoor zijn gelegen in het gewenste compacte en efficiënte ruimtegebruik, de beperking van verkeersstromen en de beperking van de invloed op het open landschap. Dus wordt aansluiting gezocht bij bestaande grotere bedrijfslocaties. Gezien de omvang van de regio is het van belang dat er binnen de verschillende deelgebieden (west, midden en oost) bedrijfslocaties gerealiseerd worden. Dit is van belang voor een evenwichtige ontwikkeling van de sociaal-economische structuur. Tevens kan op deze wijze woon-werk verkeer beperkt worden.

Deze vier hoofdprincipes hebben geleid tot het aanwijzen van gebieden als onderdeel van het landschappelijk raamwerk omdat die gebieden van grote betekenis zijn vanwege openheid, vanwege hun waarde als groene geleding tussen kernen of een hoge landschappelijke kwaliteit. Daarnaast bestaat het landschappelijk raamwerk uit gebieden die er vanwege hun planologische bescherming toebehoren. Dit alles leidt tot de volgende opbouw van het landschappelijk raamwerk:

Natuurparels, bos en overig natuurgebied Deze gebieden zijn onderdeel van de GHS-natuur. De bos/natuurfunctie van deze gebieden is bepalend voor de ruimtelijke en functionele kwaliteit van deze landschappen.

Landschap met hoge natuurwaarden Deze gebieden vallen binnen de GHS-landbouw en de AHS-landschap. Het zijn meestal in agrarisch gebruik zijnde gebieden met belangrijke (potentiële) natuurwaarden, zoals voor de das of voor struweelvogels. De samenhang van agrarisch grondgebruik en natuurbeheer en -ontwikkeling is bepalend voor de kwaliteit van deze landschappen.

Waardevol agrarisch landschap Dit zijn agrarische landschappen met hoge landschappelijke cq. cultuurhistorische waarden of landschappen die waardevol zijn als relatief open en groene buffers tussen kernen of als gradiënt/overgang tussen contrasterende landschappen (zoals een bosgebied en een beekdal bijvoorbeeld).

Waardevol open landschap Dit zijn veelal agrarische landschappen die vanwege hun relatieve openheid waardevol zijn.

Beek en kreeklandschap In deze gebieden langs Mark, Dintel en Donge is ruimte nodig voor verdere ontwikkeling en herstel van het watersysteem. Tevens liggen hier belangrijke zoekgebieden voor regionale waterberging.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 25 Binnen de stedelijke regio bestaat het landschappelijk raamwerk uit een ontwikkelingsgerichte strategie en een meer op beheer gerichte strategie. In de landelijke regio speelt in het kader van dit plan geen ontwikkelingsstrategie van het landschappelijk raamwerk, aangezien de planontwikkeling voor het buitengebied hier in eerste instantie plaatsvindt in het kader van de reconstructieplannen. Het landschappelijk raamwerk heeft hier alleen ten doel de gebieden aan te wijzen die vanuit de ruimtelijke visie en het ruimtelijk beleid duurzaam vrijwaard blijven van verstedelijking.

4.5 De infrastructuur

De belangrijkste infrastructurele verbindingen staan op de kaart aangeduid. Enkele aanpassingen in de bestaande hoofdinfrastructuur (weg, water, rail) in de regio zijn in de planperiode voorzien. De regio is redelijk goed ontloten op het hoofdwegennet. Binnen de regio zijn de volgende ontwikkelingen van belang. Aan de noord- en oostzijde van de kern Zevenbergen is de aanduiding wegverbinding in studie opgenomen. Een nadere studie moet nog duidelijkheid geven of deze nieuwe wegverbinding nodig is. Tevens zal in deze studie bekeken moeten worden welk ruimtelijk programma (wonen en werken) aan deze verbinding verbonden kan worden. Het DRS geeft aan dat deze nieuwe omleiding ruimtelijk kan worden ingepast. Aan de zuidwestzijde van de kern Geertruidenberg-Raamsdonksveer is de aanduiding wegverbinding in studie opgenomen. Dit plan is inmiddels vastgesteld en zal gerealiseerd worden.

4.6 Het dorpen landschap

De occupatie in het plangebied voor wonen en werken heeft zich vooral voorgedaan binnen de kernen in het plangebied. De ruimtelijke structuur van het plangebied kan worden aangeduid als een dorpenlandschap. In dit uitwerkingsplan vormt versterking van deze typerende ruimtelijke structuur het uitgangspunt. Versterking door concentratie van wonen en werken bij bestaande kernen in een compacte vorm. Daarom wordt in hoofdstuk 7 per kern ingezoomd op de huidige en de toekomstige ruimtelijke structuur.

4.7 Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld

Het DRS is opgebouwd uit de resultaten van de analyses en strategieën voor de 3 lagen volgens de lagenbenadering. Op basis van de intergratie van de 3 kaartlagen is het DRS samengesteld. Op de zo genoemde uitgebreide DRS- kaart zijn de elementen van de groene hoofdstructuur aangegeven en het te behouden landschap. Op deze kaart aangeduid met de legenda-eenheden: Natuurparels, bos en overige natuurgebied; Landschap met hoge natuurwaarden en Behoud landschap. De door de revitaliseringscommissies aangegeven begrenzingen van de RNLE’s (Regionale Natuur- en LandschapsEenheden) zijn opgenomen. Deze legenda-eenheden zijn in het DRS samengevat in een legenda-eenheid ‘Landschapsbeheer’. Samen met het aangegeven ‘Beek- en kreeksysteem’ vormt deze het landschappelijk raamwerk van de landelijke regio Moerdijk en omgeving. Het DRS per kern is verder beschreven in hoofdstuk7.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 26 5 Programma

5.1 Planningsmethodiek en monitoring

De planningsmethodiek is er op gericht er voor te zorgen dat: • er voor de komende 3 tot 5 jaar voldoende woningbouwlocaties en uitgeefbaar bedrijventerrein in bestaande plannen zijn vastgelegd en dat het aanbod ervan gedifferentieerd is en aansluit op de kwalitatieve behoefte; • er voor de komende 10 jaar bestemmingsplannen worden opgesteld voor woningbouwlocaties en bedrijventerreinen met een eerste zicht op hun kwalitatieve invulling; • er voor de periode daarna zoekgebieden worden aangegeven waar transformatie in de vorm van nieuw te ontwikkelen woningbouwlocaties en bedrijventerreinen afweegbaar is.

Aan deze planningsmethodiek is een cyclus van monitoring en beleidsevaluatie gekoppeld. Monitoring maakt het mogelijk tijdig ontwikkelingen te signaleren en flexibel om te gaan met de planningscapaciteit, zodat er tijdig nieuwe bestemmingsplannen worden opgestart en tevens overcapaciteit wordt voorkomen. De feitelijke ontwikkelingen in de tijd worden gevolgd. Door de bevolkings- en woningbehoeftenprognose en het hiermee samenhangende beleid regelmatig (ca. tweejaarlijks) te actualiseren kan op adequate wijze – bijv. via fasering, prioriteitsstelling of temporisering – worden ingespeeld op marges en onzekerheden, die inherent zijn aan toekomstige demografische, economische en woningbehoeftenontwikkelingen. Fasering van de bestemmingsplannen vinden wij noodzakelijk als het uitbreidingsplannen voor woningbouw en bedrijventerreinontwikkeling in de landelijke regio’s betreft. Wij vinden het belangrijk te voorkomen dat er een situatie ontstaat waarin er in de landelijke regio’s zoveel plancapaciteit wordt vastgelegd in uitbreidingsplannen, dat de eventuele mogelijkheden voor verbetering en inbreiding in het bestaand stedelijk gebied die in de loop van de planperiode bekend worden, niet gerealiseerd kunnen worden omdat alle plancapaciteit al vastligt. De fasering moet tevens mogelijk maken dat de realisatie van de uitbreidingsplannen desgewenst versneld kan worden als blijkt dat de realisatie van inbreidingsplannen achterlijft bij de verwachting.

Indien op basis van monitoring blijkt dat (bijvoorbeeld als gevolg van planuitval of resultaten uit nieuwe behoefteramingen) aanvullende of alternatieve locaties nodig zijn, kan de planning periodiek worden bijgesteld. Hiertoe kunnen de op de plankaart of de toelichtende kernbeelden aangeduide zoekgebieden voor de langere termijn in de tijd naar voren worden gehaald. Er is op die manier sprake van planning op basis van voortschrijdend inzicht. Alternatieve locaties komen onder de volgende voorwaarden in aanmerking: De gemeente blijft gehouden aan het maximum dat de beschikbare provinciale prognosecijfers aangeven De nieuwe locatie dient in bestaand stedelijk gebied of binnen de afweegbare transformatieruimte te liggen Er dient een evenwicht in de verdeling tussen binnenstedelijk programma en het programma op uitleglocaties gerealiseerd te worden. De afspraken over monitoring zijn opgenomen in hoofdstuk 8.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 27 5.2 Planning wonen

5.2.1 Kwantitatieve planningsopgave Het Streekplan gaat in op de verdeling van het programma voor woningbouw. In de landelijke regio’s geldt als uitgangspunt ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’. Dit houdt in dat wordt gebouwd voor de natuurlijke bevolkingsgroei, ofwel de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen op nul wordt gesteld.

Het Bestuursakkoord 2003-2007 van de Provincie (mei 2003) heeft ertoe geleid dat de regionale afweging voor woningbouwlocaties is komen te vervallen. Het Bestuursakkoord stelt dat gebouwd mag worden voor ‘ten minste’ zoveel woningen als nodig is voor de eigen bevolkingsgroei. Dat betekent, dat iedere gemeente in een landelijke regio voor 100% bouwmogelijkheden moet krijgen om de huizen te bouwen die zij nodig heeft. Het migratiesaldo blijft in principe nul.

Het principe van zuinig ruimtegebruik uit het Streekplan blijft overeind; inbreiden en herstructureren blijven de voorkeur hebben boven uitbreiden. Als toch nieuwe ruimte moet worden aangesneden, wordt nagegaan waar, gelet op de specifieke ruimtelijke kwaliteiten en karakteristieken van de betreffende landelijke gemeente, nog verantwoorde uitbreidingsmogelijkheden liggen. Hierbij dienen de door GS – met opmerkingen - geaccordeerde StructuurvisiePlussen als belangrijke bouwsteen. Meer dan 50% van de bouwopgave wordt in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.

Gedeputeerde Staten stellen periodiek een bevolkings- en woningbehoefteprognose vast, op grond waarvan zij per gemeente het aantal te bouwen woningen bepalen. Het ruimtebudget voor wonen is afgeleid uit de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose van oktober 2002. Deze prognose geeft een actueel beeld van (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen, van veranderingen in de bevolkingssamenstelling en van de hiermee samenhangende woningbehoefte. Op basis hiervan wordt per gemeente een indicatie gegeven van het aantal woningen dat netto aan de woningvoorraad moet worden toegevoegd (dus exclusief sloop en vervangende nieuwbouw) om in de woningbehoefte te kunnen voorzien.

De huidige woningvoorraad in de landelijke regio Moerdijk e.o. (per 1-1-2002) betreft afgerond 33.100 woningen. Uit de prognose blijkt dat de woningvoorraad in de periode 2002 tot 2020 met ca. 3.700 woningen zal toenemen. Dit is een groei van bijna 11%. De grootste groei vindt plaats in de periode tot 2015, een toename met ca. 3.000 woningen. Onderstaande tabel geeft de prognosecijfers per gemeente en voor de regio als totaal weer.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 28 Tabel 5.1 Geprognosticeerde toename van de woningvoorraad 2002-2020 Woningvoorraad op 1 januari 2002 2005 2010 2015 2020 Totaal regio 33.115 34.110 35.160 36.080 36.785 Drimmelen 10.220 10.505 10.890 11.245 11.515 Moerdijk 14.535 14.985 15.350 15.695 15.955 Geertruidenberg 8.360 8.620 8.920 9.140 9.315

Toename per periode

Totaal Totaal 2002- 2005- 2010- 2002- 2015- 2002- 2005 2010 2015 2015 2020 2020 Totaal regio 995 1.050 920 2.965 705 3.670 Drimmelen 285 385 355 1.025 270 1.295 Moerdijk 450 365 345 1.160 260 1.420 Geertruidenberg 260 300 220 780 175 955 Bron: Provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (Actualisering 2002)

Bij de berekende toename van de woningvoorraad zijn niet inbegrepen de extra (ruimte)claims vanuit de regeling ‘ruimte-voor-ruimte’ en de pilot ‘bouwen voor specifieke groepen’. Ook de pilot ‘bouwen binnen strakke contouren’ is buiten beschouwing gelaten. Tevens zijn niet meegenomen bijzondere woonvormen in combinatie met zorg welke niet worden toegerekend tot de reguliere woningvoorraad. Tenslotte bestaat er een compensatieregeling woningbouw voor de gemeente Moerdijk met betrekking tot het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk. Woningen die in het kader van deze regeling toegekend worden zij niet in de berekening meegenomen. Een vergelijkbare compensatieregeling wordt waarschijnlijk ingevoerd in het kader van de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek. De omvang van de compensatie is afhankelijk van het aantal arbeidsplaatsen dat met de komst van Moerdijkse Hoek ontstaat. Het uitgangspunt is daarbij dat 10% van de jaarlijkse toename aan arbeidsplaatsen in de vorm van extra woningen mogen worden gebouwd. Ook deze regeling is niet in de berekening meegenomen. Naast dat er gebouwd moet worden voor de toename van de woningvoorraad zal er uiteraard ook een bouwinspanning gepleegd moeten worden op het terrein van vervangende nieuwbouw en aanpassingen in bestaande woongebieden.

5.2.2 Programma woningbouw Om te komen tot een programma wonen is allereerst nagegaan hoeveel (nog niet gebouwde) woningen, zogenaamde restcapaciteiten vastliggen in ontwerp- en vastgestelde bestemmingsplannen. Omdat inbreiden en herstructureren prioriteit heeft, heeft de landelijke regio Moerdijk e.o. vervolgens de mogelijkheden hiertoe geïnventariseerd. Hierbij zijn ook mogelijkheden meegenomen die functieverandering van bestaande gebouwen, bijvoorbeeld scholen, bieden.

Bij het opstellen van het programma wonen is er van uitgegaan dat in elke gemeente alle harde restcapaciteiten in de aangegeven periode worden gerealiseerd. Daarnaast is de op dit moment bekende binnenstedelijk zachte capaciteiten welke passend is binnen de prognose opgenomen in het programma. Indien de binnenstedelijke ruimte wordt benut, maar nog woningen ‘aan de buitenkant’ noodzakelijk zijn om in de behoefte te kunnen

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 29 voorzien, komen de zachte capaciteiten die passend zijn binnen het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld en de prognose in het programma wonen in beeld.

De inventarisatie en analyse naar locaties heeft geresulteerd in een drietal gemeentelijke programma’s (Drimmelen, Moerdijk en Geertruidenberg) voor woningbouw. De gemeente Geertruidenberg doet mee aan de pilot ‘bouwen binnen strakke contouren’, waarbij in de periode tot 2008 binnen de afgesproken strakke contour zonder kwantitatieve beperkingen gebouwd mag worden, hierdoor worden in voorliggend uitwerkingsplan geen afspraken opgenomen voor het programma wonen voor de gemeente Geertruidenberg. Dit heeft geen effect voor de overige gemeenten.

Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de bouwmogelijkheden per gemeente. Benadrukt dient te worden dat onderstaande cijfers indicatieve cijfers zijn. Het programma zal dan ook regelmatig worden geactualiseerd via het regionaal planningsoverleg voor wonen (zie hoofdstuk 8). In hoofdstuk 7 wordt aangegeven welke (grotere) locaties per gemeente ingezet worden om aan de planningsopgave tot 2015 te voldoen. Op de plankaart is aangeduid welke locaties vanuit ruimtelijk-landschappelijk oogpunt geschikt zouden kunnen zijn voor de periode na 2015.

Gemeente Drimmelen Het programma wonen bevat 1025 woningen in de periode 2002-2015: 285 tot 2005, 385 in de periode 2005-2010 en 355 in de periode 2010-2015. Bovenop de prognose heeft de provincie 4 woningen extra toegekend in het kader van de pilot ‘bouwen voor specifieke doelgroepen’. Ondanks de toekenning van de extra woningen bovenop de prognose is de gemeentelijke planning voor de periode 2002-2015 hoger dan de provinciale prognose. De gemeente zal een nadere afweging moeten maken welke uitleglocaties zij eerst in ontwikkeling wil nemen.

Het aandeel binnenstedelijk in de geïnventariseerde potentiële locaties is 90% in de periode tot 2005, 53% in de periode 2005-2010 en 7% in de periode 2010- 2015. (exclusief ruimte voor ruimte-woningen). Dit percentage lijkt laag maar is te verklaren gegeven de ruimtelijke structuur en het feit dat de gemeente in de afgelopen jaren veel aandacht geschonken heeft aan binnenstedelijke locaties. De gemeente heeft 5 grote uitbreidingslocaties (> 100 woningen) in beeld: Kalverstraat/Voorstraat (200 woningen) en het gebied ten westen van de Prinsenpolderstraat (600 woningen) in Drimmelen, de sportvelden aan de Ruitervaartseweg in Terheijden (250 woningen) en de gebieden ten noorden van de Oudeweg (300 woningen) en Lage Zwaluwe Oost (Sportvelden/Ganshoek) (130 woningen) in Lage Zwaluwe. Voor het overige betreft het relatief kleine herstructurerings- en inbreidingslocaties, verspreid over de drie kernen van de gemeente.

Gemeente Moerdijk Het programma bevat 1160 woningen in de periode 2002-2015: 450 tot 2005, 365 in de periode 2005-2010 en 345 in de periode 2010-2015. Bovenop de prognose heeft de provincie 25 woningen extra toegekend in het kader van de pilot ‘bouwen voor specifieke doelgroepen’. Daarnaast bestaat er een compensatieregeling voor wonen in relatie tot het bedrijventerrein Moerdijk. Deze regeling omvat 50 woningen per jaar.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 30 Hieruit volgt dat in de periode 2002-2005 waarschijnlijk tot 175 woningen meer kunnen worden gepland dan de prognose toelaat. Het programma van de gemeente, met 524 woningen tot 2005, komt daarmee min of meer overeen met de prognose. Voor de latere perioden is dit, mede gezien op een toekomstige compensatieregeling voor Moerdijkse Hoek, nog niet duidelijk. Zodra de regeling bekend is, wordt deze in de herziening van het uitwerkingsplan meegenomen. Het aandeel binnenstedelijk bij de geinventariseerde potentiële locaties is 95% in de periode tot 2005, 57% in de periode 2005-2010 en 41% in de periode 2010-2015. (exclusief ruimte voor ruimte-woningen). Op basis van de verrichte inventarisaties streeft de gemeente Moerdijk er naar om tenminste 60% van de uit de prognose te bouwen reguliere woningen op binnenstedelijke locaties te realiseren.

Gemeente Geertruidenberg De gemeente Geertruidenberg neemt sinds het GS-besluit van 11 maart 2003 deel aan de provinciale pilot ‘bouwen binnen strakke contouren’. Rond alle kernen van de gemeente is een strakke contour getrokken. Binnen de contouren mag tot 2008 zonder kwantitatieve beperkingen worden gebouwd. De herstructureringslocaties in de gemeente Geertruidenberg concentreren zich met name rond de Donge-oevers.

Bij de herzieningsronde van het uitwerkingsplan (2009) wordt ook Geertruidenberg weer meegenomen. Het herzieningstraject zal uiterlijk in 2008 worden opgestart. Op dat tijdstip heeft Geertruidenberg duidelijk zicht op de consequenties van de pilot voor haar restcapaciteiten en kan ze deze inzichten inbrengen in het bij te stellen programma wonen.

Het is wenselijk dat Geertruidenberg in de periode tot 2008 in het regionale planningsoverleg de andere regiogemeenten op de hoogte houdt van de voortgang rondom ‘wonen’ in haar gemeente.

Het aandeel binnenstedelijk bij de geinventariseerde potentiële locaties is in de periode tot 2008, 100 % (exclusief ruimte voor ruimte-woningen).

Regiobeeld Uit de inventarisatietabel blijkt dat in de landelijke regio Moerdijk e.o. tot 2015 in totaal 5.885 woningen zijn gepland (inclusief Geertruidenberg). Dit cijfer is hoger dan de prognose. Voor een deel wordt dit verklaard door het feit dat de gemeente Geertruidenberg in het kader van de pilot meer woningen denkt te bouwen dan de prognose. Daarnaast dienen de gemeenten Drimmelen en Moerdijk een nadere afweging te maken welke uitleglocaties zij eerst willen ontwikkelen.

Over de periode 2002-2015 wordt naar verwachting in de gehele regio minimaal 67% van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd, maar in twee perioden zelfs 82% en 81%.

Tabel 5.2 Verhouding binnen- en buitenstedelijk voor de regio Periode 2002-2005 2005-2010 2010-2015 2015-2020 Aandeel binnenstedelijk 82% 81% 33% 33% Aandeel buitenstedelijk 18% 19% 67% 67%

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 31 5.2.3 Kwalitatieve planningsopgave De ruimtelijke kwaliteit van de kernen wordt gewaarborgd door de ontwikkeling af te stemmen op de kenmerkende stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit. Het benutten van ‘lege’ plekken binnen het bestaand stedelijk gebied staat voorop. Daarnaast kan binnen de kernen ruimte worden gevonden door herstructurering of functieverandering. Bij eventuele uitbreiding van kernen wordt de landschappelijke onderlegger gevolgd om hoogwaardige woonmilieus te realiseren en de positie van de kern in het landschap te versterken. Zo hebben locaties voorrang die tot een betere (stedenbouwkundige) afronding van de kern leiden. Dit geldt ook voor locaties met een gunstige ligging ten opzichte van het wegennet en/of met een goede (bestaande of toekomstige) ontsluiting per openbaar vervoer.

De belangrijkste opgave op de woningmarkt is te zorgen voor een zo goed mogelijke afstemming tussen vraag en aanbod. In kwantitatieve zin én kwalitatieve zin. Bevolkingsontwikkelingen (vergrijzing) en maatschappelijke trends (afname van de gemiddelde woningbezetting) leiden ertoe dat het volkshuisvestingsbeleid zich nog slechts in bescheiden mate richt op het realiseren van nieuwe woningen. Nieuwbouw dient met name strategisch te zijn, zodat een goede doorstroming op gang komt. Hierdoor worden met het bouwen van één woning de woonwensen van meerdere woonconsumenten vervuld. Daarnaast kan sloop en herstructurering, alsmede aanpassing van bestaande woningen, zorgen voor een goede aansluiting van vraag op aanbod.

De gemeenten in deze regio hebben een stagnerende bevolkingsontwikkeling. De leeftijdsopbouw vertoont grote overeenkomsten met die van Noord-Brabant en Nederland, waarbij er voor de toekomst sprake is van vergrijzing; het aandeel 0-14 jarigen en 25-34 jarigen neemt af, terwijl de groepen 65+ en 55+ fors toenemen. Voor de komende jaren wordt een verdere daling van de woningbezetting verwacht, dit conform de landelijke trend. De huishoudensamenstelling gaat veranderen, waardoor met name woningen voor kleinere huishoudens nodig zijn (starters en ouderen), terwijl de vraag naar woningen voor gezinnen afneemt. Opvallend is in alle gemeenten dat de vraag naar sociale huurwoningen aanzienlijk is toegenomen de afgelopen jaren. Een goede afstemming van de huidige en nieuwe woningvoorraad op de kwalitatieve vraag, in het bijzonder op de woonwensen van specifieke doelgroepen wordt daarom steeds belangrijker.

De toevoeging aan de woningvoorraad dient met name gericht te zijn op de gezinsverdunning en de vergrijzing. De vergrijzing zorgt voor een vraag naar gestapelde woningen, en daarnaast voor seniorenwoningen met een zorgcomponent. Daarnaast blijft er een grote vraag naar woningen voor starters en vormt voor veel gemeenten de vraag naar woningen voor zelfbouw een speerpunt.

De extramuralisering van de zorg is een belangrijke ontwikkeling. Hierbij moeten bijvoorbeeld verzorgingstehuizen worden omgezet worden in woonzorgcomplexen, en worden andere woningen voor extramuralisering van zorg gebouwd.

De gemeenten Drimmelen en Moerdijk nemen deel aan de provinciale pilot ‘Bouwen voor specifieke groepen in kleine kernen’ waardoor de komende jaren extra (betaalbare) woningen beschikbaar komen voor jongeren en ouderen.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 32 5.3 Regionale planning werken

5.3.1 Kwantitatieve planningsopgave Het ruimtebudget voor bedrijventerreinen wordt, anders dan het woningbouwprogramma, op regionale schaal verdeeld. Verder gelden bij de vaststelling van de budgetten voor bedrijventerreinen in de landelijke regio’s de volgende uitgangspunten:

De provincie streeft ernaar dat in de landelijke regio’s alleen bedrijven worden gevestigd die daarin qua aard, schaal en functie als passend kunnen worden beschouwd. Bestaande bedrijven in de landelijke regio’s die zodanig groeien dat zij vanwege hun aard, schaal en functie niet langer passen in een landelijke regio, dienen verplaatst te worden naar een stedelijke regio, het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk (of het toekomstige bovenregionale bedrijventerrein Moerdijkse Hoek). Op Moerdijk en het toekomstige Moerdijkse Hoek wordt ruimte geboden aan bedrijven die – gelet op bijvoorbeeld zeer grote omvang en zware milieuhinder – bijzondere vestigingseisen stellen.

In het streekplan is voorts de ambitie opgenomen om door inspanningen op het vlak van zuinig ruimtegebruik in een deel van het ruimtebudget anders te voorzien dan door middel van nieuwe uitbreidingsplannen. In de volgende paragraaf wordt dit verder uitgewerkt.

Het ruimtebudget voor bedrijventerreinen, zoals opgenomen in het Streekplan 2002, is gebaseerd op de prognose. De prognose wordt opgesteld door ETIN Adviseurs. Uitgangspunt is de langjarige uitgifte van ten minste de afgelopen 20 jaar, zodat zowel perioden van hoogconjunctuur als perioden van laagconjunctuur zijn meegenomen. De uitgifte wordt bijgehouden in de Bedrijfslocatiemonitor (Blm). Historisch is gebleken dat het langjarige gemiddelde een goede indicatie is van hetgeen in de komende jaren aan uitgifte mogelijk is. Door middel van een trendextrapolatie is daarom een raming opgesteld van de vraag naar bedrijventerrein in de toekomst. Door een aantal varianten uit te voeren worden onzekerheden zo veel mogelijk uitgesloten. Ook is rekening gehouden met regiospecifieke gegevens, zoals vestigingscondities. Na het maken van provinciale verkenningen zijn de gegevens vertaald naar de onderscheiden Brabantse regio’s.

Aan de hand van het ruimtebudget uit de prognose is een verdeling gemaakt aan de hand van de historische uitgifte. Aangezien het grootste gedeelte van het areaal aan formele bedrijventerrein in de afgelopen 30 jaar is uitgegeven, is de historische uitgifte daarbij gelijkgesteld aan het huidige areaal aan bedrijventerrein per gemeente.

De landelijke regio Moerdijk e.o. heeft een ruimtelijke opgave van circa 177 ha bruto bedrijventerrein over de periode 2002-2020 na aftrek van de bruto beschikbare restcapaciteit van bijna 26 ha en de formulering van de ambitie zuinig ruimtegebruik. In de volgende paragraaf wordt omschreven hoe de ambitie zuinig ruimtegebruik, in deze regio een besparing van 87 ha bruto, gehaald kan worden. Op de eerste plaats zijn er plannen die in de periode 2002-2005 gerealiseerd worden waarin zuinig ruimtegebruik gerealiseerd wordt. Op de middellange termijn worden er plannen gerealiseerd waarin inbreiding, herstructurering en intensivering gestalte krijgen. Deze worden in paragraaf 5.3.2. besproken. Tenslotte zal per ontwerp bestemmingsplan bezien worden hoe intensivering gestalte kan krijgen. Indien ondanks deze maatregelen

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 33 toch blijkt dat de ambities op het gebied van zuinig ruimtegebruik niet geheel gehaald kunnen worden, kan het gereserveerde ruimtebudget hiervoor aangesproken worden.

Ruimtebudget 2002-2020 290 Ambitie Zuinig ruimtegebruik 30 % - 87 Restcapaciteit - 26 Ruimtelijke opgave 2002-2020 177

In het uitwerkingsplan moeten locaties worden opgenomen tot 2015, met een doorkijk tot 2020. Als de ruimtelijke opgave 2002-2020 wordt verdeeld over 4 perioden van 5 jaar als de uitgifte over 2000 en 2001 wordt meegenomen, dan is tot 2015 circa ¾ van het ruimtebudget te plannen. Dit is vertaald in onderstaande tabel.

In het navolgende overzicht is het bovenstaande kort weergegeven. Het huidige areaal aan bedrijventerrein is circa 279 ha bruto in de gemeente Moerdijk, circa 41 ha bruto in de gemeente Drimmelen en circa 370 ha bruto in de gemeente Geertruidenberg.

Huidig areaal Relatief Te plannen tot Incl doorkijk tot 2015 2020 Moerdijk 279 40% 53 71 Drimmelen 41 6% 8 10-11 Geertruidenberg 370 54% 72 96 Totaal 690 100% 133 177

5.3.2 Ambitie zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik Gedeputeerde Staten vinden het van belang, dat in de geraamde ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen een substantieel deel gerealiseerd wordt door verouderde bedrijventerreinen te herstructureren en door het ruimtegebruik op bestaande en nieuw aan te leggen bedrijventerreinen te intensiveren.

De provincie heeft in het streekplan 2002 aangegeven dat ze van de totale behoefte van ca. 7.000 ha bruto bedrijventerreinen de ambitie heeft om er slechts ca. 5.000 ha bruto aan de ‘buitenkant’ te realiseren en daarmee ca. 2.000 ha bruto ruimtebeslag te besparen. Deze richtsnoer is gebaseerd op een deskresearch over intensief ruimtegebruik op bedrijventerreinen. Dit ligt in de lijn met haar streven naar zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie streeft er dus naar dat de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen niet alleen op uitbreidingslocaties wordt gerealiseerd. Dit kan door: a. nieuwe terreinen intensiever te benutten; b. in bestaand stedelijk gebied in te breiden; c. bestaande terreinen te herstructureren/intensiveren.

Uiteraard kunnen in de praktijk de mogelijkheden voor inbreiden, herstructureren en intensiveren per regio, per locatie, maar ook in de tijd bezien, verschillen. De opdracht is dan ook deze ambitie verder te concretiseren in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke en landelijke regio’s.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 34 Het programma werken dient de mogelijkheden voor zuinig ruimtegebruik in beeld te brengen door: aan te geven welke inbreidingslocaties zijn gepland en hoeveel ruimte hiermee beschikbaar komt; aan te geven op welke terreinen herstructurering is gepland en hoeveel ruimte hiermee beschikbaar komt; aan te geven welke uitbreidingslocaties zijn gepland en hoe invulling wordt gegeven aan zorgvuldig en intensief ruimtegebruik op deze nieuwe terreinen. Op basis van deze analyse kan een regiospecifieke ambitie geformuleerd worden.

A. Herstructurering Mogelijk dat in de regio nog extra ruimte voor bedrijvigheid ontstaat als gevolg van herstructureringen. Momenteel is nog weinig bekend over heruitgeefbare ruimte op bestaande bedrijventerreinen in de regio.

De gemeente Drimmelen wil het terrein Stuivezand herstructureren, over mogelijke ruimtewinst is nog niets bekend. De gemeente Geertruidenberg wil de terreinen Boterpolder en Dombosch herstructureren, over mogelijke ruimtewinst is ook hier nog niets bekend. De gemeente Moerdijk geeft aan dat door herstructurering op het bestaande bedrijventerrein de Koekoek circa 11 ha bruto kan worden gewonnen. Hiermee kan door de gemeente vorm worden gegeven aan de ambitie zuinig ruimtegebruik. In het kader van de gewenste herstructurering van Dintelmond is sprake van een theoretische ruimtewinst van 8 a 9 hectare (NEI 1999). De feitelijke ruimtewinst is in hoofdzaak afhankelijk van een uitbreiding vanhet terrein. Om de ruimte op het terrein beter te kunnen benutten dienen immers bedrijven te worden verplaatst. In Moerdijk wordt voorts door de beoogde transformatie van het bedrijventerrein Huizersdijk naar wonen circa 8 hectare onttrokken aan de voorraad. Dit zou een bovenproportionele onttrekking van bedrijventerrein betekenen. In de provinciale behoefteberekeningen wordt rekening gehouden met verplaatsingen van bedrijven en beperkte onttrekkingen van bedrijfsterreinen aan hun functies, omdat de prognoses zijn gebaseerd op de historische uitgifte in de regio. Wanneer echter in Moerdijk of andere gemeenten een bovenproportionele groot gebied wordt onttrokken aan de functie bedrijventerrein, dan zal daar een evenredige hoeveelheid bedrijventerrein ter compensatie aan behoefte ontstaan.

Door middel van monitoring en evaluatie zal de ontwikkeling van mogelijke herstructureringslocaties in de gaten gehouden worden. Indien er ruimtewinst geboekt kan worden dan zal het uitwerkingsplan bij de vierjaarlijkse actualisering op dit punt herzien worden.

B. Inbreiding Op basis van een analyse van bestaand stedelijk gebied en de inventarisatie als weergegeven in de tabellen valt voorts te constateren dat er, afgezien van het gebied zuidelijk van de gedachte omleiding en noordelijk van de bestaande kern van Zevenbergen, geen binnenstedelijke locaties voor milieuhinderlijke bedrijvigheid voorhanden zijn. Er worden in de planperiode tot 2015 geen mogelijkheden voor inbreiding in bestaand stedelijk gebied gezien. Zowel voor inbreiding als voor herstructurering geldt dat indien ruimtewinst in de loop van tijd wordt verwacht/gerealiseerd, het uitwerkingsplan bij de eerstvolgende actualisering hierop zal worden aangepast.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 35 C. Intensivering en betere benutting Er kunnen een aantal maatregelen genomen worden om het intensief ruimtegebruik op nieuwe/te herontwikkelen bedrijventerreinen in de regio te bevorderen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in (juridische) maatregelen die hun weerslag zullen krijgen in het bestemmingsplan en maatregelen gericht op het communicatieve en financiële vlak. De volgende maatregelen worden kansrijk geacht en moeten gezien worden als handreiking bij het opstellen van bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen: op de terreinen in de landelijke regio’s is voor bedrijven > 5.000m2 geen plaats, deze bedrijven behoren een plek te krijgen in de stedelijke regio Breda- of Bergen op Zoom - Roosendaal. het hanteren van hogere bebouwingspercentages per kavel (minimaal 50%) minimale bouwhoogten verplichten van gezamenlijke parkeervoorzieningen en/of verplichten van parkeren op het eigen terrein tegengaan van oneigenlijk gebruik: geen categorie 1-bedrijven, geen bedrijfswoningen, geen zelfstandige kantooractiviteiten, geen zelfstandige detailhandel toestaan/stimuleren van gestapelde kantoorfuncties toestaan/stimuleren bedrijfsverzamelgebouwen toestaan/stimuleren stapelen en schakelen van bedrijfsgebouwen (binnen de voorwaarden op het gebied van veiligheidsaspecten, met name bandveiligheidsaspecten) toestaan/stimuleren bouwen op achtergrens of op zijdelingse perceelgrenzen (binnen de voorwaarden op het gebied van veiligheidsaspecten) centrale groenvoorzieningen landschappelijke inpassing: vormgeven van de overgang van terrein naar buitengebied, zodat overgangsgebied zowel voor de economische functie als voor de landschappelijke en ecologische functie van belang kan zijn. Hierdoor niet direct minder ruimtebeslag, maar ruimte wordt in kwalitatief opzicht beter benut (meervoudig ruimtegebruik) efficiënte watersystemen: bijvoorbeeld gemeenschappelijk bassin om het water van verharde oppervlakten op te vangen en voldoende toevoer bluswater te garanderen in plaats van individuele bassins optimaliseren van de ontsluiting zodat alle delen van het terrein ontsloten en uitgegeven kunnen worden (interne en externe bereikbaarheid) segmentering: bedrijven uit eenzelfde categorie of bedrijven die van elkaar afhankelijk zijn clusteren en inrichting van het terrein op eisen van deze clusters afstemmen. Hierbij streven naar beter benutten milieuzones, bijvoorbeeld het combineren van geluid- en stankzones.

Relatie Stedelijke Regio In de ruimtebudgetten voor de stedelijke regio’s is in kwantitatieve zin rekening gehouden met overloop van de grote bedrijven (> 5.000m2) vanuit de landelijke regio’s naar de stedelijke regio’s.

Op de plankaart dient overigens wel ruimte te worden gereserveerd voor het ruimtebudget. Het is namelijk van groot belang dat de ruimtereservering groter is dan de benodigde plancapaciteit; hiermee wordt voorkomen dat door planuitval, maar ook door het niet behalen van de ambitie van zuinig ruimtegebruik toch voldoende aanbod voor bedrijventerrein gecreëerd kan worden. Doordat voldoende ruimtereservering op de plankaart wordt aangegeven, is het mogelijk – als dat noodzakelijk blijkt – eerder plancapaciteit aan te maken, dat wil zeggen ruimtereservering om te zetten naar plancapaciteit.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 36

5.3.3 Regionaal programma bedrijventerreinen

Conclusies Moerdijk De gemeente Moerdijk heeft een aandeel te plannen bedrijventerrein van circa 71 ha bruto tot 2020 (doorkijk) en van circa 53 ha als op te nemen in het programma tot 2015. De uitbreiding van de Koekoek in relatie tot de aanleg van de randweg in Zevenbergen kan voorzien in circa 42 ha bruto, die overigens niet in de periode tot 2015 in zijn geheel wordt gerealiseerd. De restruimtes die in Zevenbergschen Hoek (zijn) ontstaan door (toekomstige) infrastructuur kunnen voor circa 3 ha bruto aan ruimte bieden. Voor het overige heeft de gemeente Moerdijk uitbreiding Dintelmond opgegeven, deze locaties is echter volgens het DRS binnen de groene mal gelegen.

Voor de gemeente Moerdijk leidt een evenwichtige ontwikkeling van de sociaal- economische structuur tot concentratie van bedrijvigheid aan de west- en aan de oostzijde van de gemeente. De bedrijvigheid aan de oostzijde wordt bij de kern Zevenbergen geconcentreerd. Het toekomstig tracé van de omleiding aan de noordzijde van de kern speelt een belangrijke rol in de afweging. De planvorming rond de omleiding is nog niet afgerond. Het tracé is indicatief op het kernbeeld opgenomen. Indien de omleiding gerealiseerd wordt volgens het ingetekende tracé dan is het mogelijk om een omvangrijk bedrijventerrein te realiseren tussen de weg en de bestaande stedelijke contour. De afweegbare transformatieruimte valt uiteen in een aantal deelgebieden voor bedrijvigheid.

Voor het lokaliseren van een bedrijventerrein aan de westzijde van de gemeente komt in eerste instantie de kern Fijnaart in beeld. Fijnaart is de grootste kern aan de westzijde van de gemeente, en heeft een omvangrijke afweegbare transformatieruimte waarbinnen bedrijventerrein gerealiseerd kan worden.

De positie van het bedrijventerrein Dintelmond binnen de gemeente Moerdijk is bijzonder. De gemeente heeft reeds eerder plannen gehad om het bestaande terrein uit te breiden. Deze plannen zijn niet geëffectueerd vanwege de landschappelijke waarden die ter plaatse in het geding zijn. Dit is ook de reden geweest om het landschappelijk raamwerk aan te laten sluiten op de contouren van het huidige terrein. Toch is een nadere afweging van de rol en positie van het terrein Dintelmond op zijn plaats. Hier zijn een aantal redenen voor te geven. Allereerst vormt de ontsluiting via het water een belangrijk pluspunt voor bedrijvigheid die watergebonden is. Verder kan op of in aansluiting op het terrein bedrijvigheid gelokaliseerd worden die naar aard en schaal niet past bij een woonkern. Bovendien kan de voorgenomen herstructurering van het bestaande terrein substantieel versneld worden indien uitbreiding van het ter rein mogelijk is. Hier liggen zowel financiële- als verplaatsingsmotieven aan ten grondslag. Door middel van verplaatsing van bedrijven kan het bestaande terrein meer hoogwaardig en duurzaam ingericht worden. Indien de mogelijkheid tot verplaatsing zich niet voordoet dan wordt dit een zeer moeizaam traject. Geconcludeerd kan worden dat de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheid van het terrein Dintelmond een belangrijk vraagstuk vormt dat in het kader van dit uitwerkingsplan niet opgelost kan worden. Gemeente en provincie zijn van mening dat de situatie van Dintelmond daarom nader bezien moet worden. De gemeente Moerdijk en de provincie gaan in het komende jaar deze nadere afweging maken. De nadere afweging dient uiterlijk 1 januari 2005 te hebben plaatsgevonden.De uitkomst van deze nadere afweging wordt in het uitwerkingsplan van deze landelijke regio meegenomen.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 37

Conclusies Drimmelen De gemeente Drimmelen heeft een aandeel te plannen bedrijventerrein van circa 10 tot 11 ha bruto tot 2020 (doorkijk) en van circa 8 ha als op te nemen in het programma tot 2015. Als grootste mogelijk terrein voor bedrijvigheid (circa 6 ha) heeft de gemeente Brietjenspolder bij Made opgenomen. Aangezien dit terrein is gelegen in de transformatieruimte en nabij de grootste kern is dit opgenomen in het uitwerkingsplan.

Daarnaast zijn Stuivezand in Made (circa 3 ha) en de polder aan de westzijde van de haven in Lage Zwaluwe (circa 3 ha) door de gemeente aangedragen als potentiële locaties voor bedrijventerrein. De structuurvisie van de gemeente Drimmelen stelt dat voor de locatiekeuze van nieuwe bedrijfsruimte de landschappelijke inpassing en de verhouding tot de omvang en de schaal van de bestaande kern belangrijke aangrijpingspunt dienen te zijn. Daarbij wordt gedacht aan een locatie in Made, de hoofdkern, bij voorkeur grenzend aan bestaand bedrijventerrein en de bebouwde kom. Daarnaast zijn in Lage Zwaluwe en Terheijden eventueel beperkte uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande bedrijventerreinen aanwezig voor de opvang van lokale bedrijven en strategische verplaatsers. In Wagenberg is aan de rand van de kern ruimte aanwezig als oplossing voor lokaal gebonden bedrijven, waarvan verplaatsing om milieuhygiënische redenen noodzakelijk is. Daarnaast zijn verspreid in de kernen kleinschalige mogelijkheden voor individuele bedrijven die passen in de betreffende omgeving en bij de maat en schaal van de kern.

De conclusie is daarom dat nabij de kern Made vooralsnog voldoende ruimte is voor de uitbreiding van bedrijventerreinen en dat de gemeente die ruimte ook wil bestemmen voor bedrijven uit andere kernen die daar naar aard en schaal niet meer passen. In het algemeen geldt dat in het kader van maatwerk kleine afrondingen van bestaande bedrijventerreinen bij de kernen Wagenberg, Terheijden en Lage Zwaluwe kunnen plaatsvinden, binnen de afweegbare transformatieruimte van het DRS.

Conclusies Geertruidenberg De gemeente Geertruidenberg heeft een aandeel te plannen bedrijventerrein van circa 96 ha bruto tot 2020 (doorkijk) en van circa 72 ha als op te nemen in het programma tot 2015.

Uit het DRS blijkt dat aan de westzijde van Geertruidenberg, tussen het bestaand stedelijk gebied en de Amertak, een zeer groot voor verstedelijking afweegbaar gebied is gelegen. Concreet is er zoekruimte zonder grote fysieke beperkingen nabij de Heulweg voor een oppervlakte van naar schatting circa 30 tot 40 ha bruto. Voor het overige deel van het gebied zal de mogelijk in te vullen ruimte nader onderzocht moeten worden. Voornoemd gebied zal grotendeels kunnen voldoen aan de behoefte van de gemeente Geertruidenberg in de planperiode, en past binnen de uitgangspunten van beleid omdat ze is gelegen nabij de grootste kern en aansluitend en geconcentreerd ligt bij bestaande bedrijventerreinen.

De gemeente Geertruidenberg heeft in de inventarisatie nog een aantal andere potentiële locaties voor bedrijventerrein opgegeven, waaronder de locatie Gasthuiswaard van circa 60 ha bruto te Geertruidenberg, een locatie aan de zuidkant van Raamsdonkveer van circa 41 ha bruto en de oostkant van de A27 bij de Pontonnier te Raamsdonkveer. Deze locaties zijn niet opgenomen in de

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 38 StructuurvisiePlus van de gemeente Geertruidenberg en dus niet gelegen in de afweegbare transformatieruimte zoals vastgelegd is in het DRS.

Indien blijkt dat de gemeente Geertruidenberg haar programma niet volledig aan de westzijde van de kern Geertruidenberg kan realiseren dan ligt het voor de hand dat elders in de landelijke regio gecompenseerd wordt.

5.3.4 Kwalitatieve planningsopgave Bij de regionale verdeling van het ruimtebudget voor bedrijventerreinen is het bereiken van ruimtelijke kwaliteit het uitgangspunt. Terugdringing van economische kwetsbaarheid van de regio door differentiatie van het bedrijfsaanbod staat centraal. De regio streeft naar duurzaam en zuinig ruimtegebruik op bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Tot slot stelt de regio zich tot doel om onder andere door aanwezigheid van kleine bedrijven de dynamiek en leefbaarheid van de kernen te behouden. Met name startende bedrijven dienen ruim aandacht te krijgen. Dit geldt zowel bij herstructureringsoperaties, als bij het bieden van gelegenheid tot een bedrijf aan huis.

Positionering De gemeente Drimmelen voorziet voor 60% van de beroepsbevolking in werk. Dit komt overeen met het getal voor Geertruidenberg en gemeenten met een soortgelijke status op ruimtelijk economisch gebied. De gemeente Moerdijk biedt veel werkgelegenheid door het bovenregionale bedrijventerrein Moerdijk.

In de landelijke regio zijn overwegend gemengde bedrijventerreinen aanwezig. De gemiddelde grootte van de bedrijven is vrij klein, vaak zijn bedrijven kleiner of gelijk aan 5 werknemers. Ook de bedrijven die op zoek zijn naar bedrijfsruimte, zijn vaak klein. In Moerdijk is bijvoorbeeld 40% van de bedrijven met ruimtebehoefte een eenmanszaak. De ruimtebehoefte is er in de gemeente Moerdijk met name voor bedrijven in de groothandel, industrie en bouwnijverheid. Wanneer gekeken wordt naar bedrijfssectoren zijn met name handel en reparatie goed vertegenwoordigd. Hiernaast is de agrarische sector sterk vertegenwoordigd, met name in de kleinere kernen. Belangrijk onderdeel van de handel en reparatie zijn de havengerelateerde bedrijven (scheepsbouw). In de gemeente Moerdijk is de sector transport ook vrij goed vertegenwoordigd (13%). De gemeente Moerdijk heeft een duidelijke ondervertegenwoordiging in de bouwnijverheid. Als tweede groep bedrijfssectoren zijn industrie, gezondheids- en welzijnszorg en de bouwnijverheid goed vertegenwoordigd. Zakelijke dienstverlening en onderwijs zijn relatief ondervertegenwoordigd. Groei zit er voor sommige gemeenten met name in de sector horeca en recreatie en toerisme. Gemeenten als Drimmelen en Geertruidenberg maken nu reeds gebruik van hun potenties op het gebied van toerisme en recreatie; boottochten, campings, dagtochten. De gemeente Moerdijk mikt op recreatie en toerisme met de vestingstad Willemstad. In de sectoren onderwijs en zakelijke dienstverlening zit, in tegenstelling tot in de rest van Noord-Brabant, geen groei. In Geertruidenberg is wel relatief veel werkgelegenheid in de dienstensector. In Geertruidenberg is voorts de energiecentrale van Essent een belangrijke werkgever. De ligging van de regio nabij de snelwegen A16, A17, A27 en A59 is gunstig. De secundaire ontsluiting laat echter vaak te wensen over, bijvoorbeeld over dijkwegen.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 39 Verplaatsing van bedrijven Een ruimtelijk knelpunt vormen enkele milieuhinderlijke bedrijven die gelegen zijn in de woonomgeving en hierdoor overlast veroorzaken. Het verplaatsen van bedrijven kan in een aantal gevallen een oplossing zijn. Teneinde de verplaatsing te kunnen financieren, vindt veelal op de vrijkomende locatie herstructurering plaats ten behoeve van woningbouw. Overigens is menging van woon- en werkfuncties over het algemeen wel gewenst (kleinschalige milieucategorie 1 en 2-bedrijven), zolang het niet tot hinderlijke situaties leidt. Functiemenging komt de leefbaarheid van een dorp ten goede.

Segmentering/werkmilieu’s Gezien de functie van de kernen en gezien de ligging in het landelijk gebied hebben de meeste gemeenten gemengde bedrijventerreinen. Ook de in ontwikkeling zijnde en toekomstige bedrijventerreinen zullen vooral gemengde terreinen worden. Voorts geldt als uitgangspunt dat ze in principe bedoeld zijn voor middelgrote bedrijven (tot maximaal 5.000 m2 kaveloppervlak) uit de regio, in de milieucategorieën 2 tot en met 4.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 40 6 Ruimtelijk beleid en plankaart

6.1 Aard en schaalniveau van het uitwerkingsplan

Het Duurzaam Ruimtelijk Structuurbeeld (DRS) en het Programma voor de regio komen samen in dit uitwerkingsplan. Het programma is ingepast in het DRS. De plankaart van dit plan is het ontwikkelings- en toetsingskader voor gemeentelijke planvorming. De plankaart bestaat uit een meer duurzaam deel, het DRS, en een dynamisch deel, de programma-elementen. Periodiek stelt de provincie een nieuwe prognose op voor de behoefte aan woningbouw en bedrijventerreinen. Op basis van nieuwe prognoses, monitoring en evaluatie kan het nodig zijn het programma aan te passen. Binnen het duurzame kader van de plankaart (het DRS) kunnen dan, indien nodig, nieuwe ruimten aangegeven worden die voorzien in de ruimtebehoefte. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd (zonder ter inzage legging) het plan aan te passen aan het bijgestelde programma (zie paragraaf1.7). Alvorens het plan aan te passen vragen zij advies hierover aan de PPC. De statencommissie belast met de ruimtelijke ordening wordt over het voornemen geïnformeerd. In het geval dat de bijstelling van het programma leidt tot aantasting van het duurzaam ruimtelijk structuurbeeld is herziening van het uitwerkingsplan nodig volgens dezelfde procedure die geldt voor de totstandkoming van de uitwerkingsplannen.

Het streekplan en het uitwerkingsplan vormen samen het provinciale ruimtelijk beleid voor de regio. Het beleid in het uitwerkingsplan vervangt het streekplan niet, maar werkt het op onderdelen uit. In dit plan wordt uitwerking gegeven aan de verstedelijkingsopgave m.b.t. het wonen en werken binnen de leidende principes uit het streekplan (zie paragraaf 1.3). Dit betekent dat het beleid voor bijvoorbeeld vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, golfbanen, landgoederen, recreatie en semi-agrarische bedrijvigheid in het streekplan staat.

Het plan heeft een globaal karakter. De aanduidingen op de kaart die samen het duurzame ontwikkelingskader vormen, hebben alleen betekenis op een schaal 1:50.000. In het algemeen geldt voor de aanduidingen die op de Plankaart en overige kaarten zijn aangegeven dat deze indicatief en globaal van karakter zijn. Een nadere begrenzing van de gebieden dient op perceelsniveau plaats te vinden in het kader van het bestemmingsplan. Op deze manier blijft het onderscheid tussen regionale en gemeentelijke planvorming behouden en heeft het regionale plan een flexibel karakter. In de tekst van dit plan is beschreven op grond van welke waarden en kansen de grenzen in het plan zijn getrokken. Soms ligt een grens op een herkenbare structuur in het landschap, zoals een weg of een beek aangegeven op de DRS-kaart 1:50.000. In dat geval is er weinig of geen speelruimte bij de vertaling naar perceelniveau. In andere gevallen wordt een marge aangehouden die gerelateerd is aan het schaalniveau van het plan1 . In hoofdstuk 4 wordt in hoofdlijnen en in hoofdstuk 7 wordt per deelgebied beschreven met welke waarden bij eventuele verschuivingen rekening moet

1 Bij een schaal van 1:50.000 is een lijn met een dikte van één millimeter op de kaart in werkelijkheid een strook met een breedte van vijftig meter. Een indicatieve lijn op de kaart is niet op de millimeter nauwkeurig getekend, maar geeft wel binnen een marge van enkele millimeters aan waar de begrenzing van het vlak ongeveer ligt.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 41 worden gehouden. Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient zorgvuldig rekening te worden gehouden met de aanwezige waarden.

Het programma is abstract (met symbolen als vierkantjes en rondjes) aangegeven op de kaart omdat in het kader van de gemeentelijke planvorming het ruimtelijk ontwerp voor de verschillende bouwlocaties moet worden opgesteld. Een aanduiding met een grote van 5 hectare is de kleinste die op dit schaalniveau nog relevant en leesbaar is. Zo is op de kaart leesbaar in welk gebied binnen de planperiode een stedelijke claim ligt en hoe groot die claim is. Ontwikkelingen die kleiner zijn, zijn niet op de plankaart vastgelegd. Ze worden toegelicht (voorzover gewenst) in de tekst en op overige afbeeldingen.

6.2 Het DRS: het ruimtelijk ontwikkelingskader

Het duurzame deel van de plankaart (het DRS) is samengesteld uit het landschappelijk raamwerk, de stedelijke structuur en de infrastructuur. De plankaart vormt het ruimtelijk kader voor ontwikkelingen in het plangebied. Een belangrijk element van de plankaart is het landschappelijke raamwerk. Met het landschappelijke raamwerk zijn de groene en de blauwe kwaliteiten van het gebied aangegeven die behouden en ontwikkeld moeten worden en waarbinnen geen stedelijke functies gesitueerd worden. De identiteit en kwaliteit van het landschap en het infrastructureel netwerk is sturend voor de ontwikkeling van de steden en dorpen. Stedelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zowel binnen het bestaand stedelijk gebied en binnen de zoekruimten voor verstedelijking (zie 6.2.4) die liggen tussen het bestaand stedelijk gebied en het landschappelijke raamwerk.

6.2.1 Het landschappelijk raamwerk Stedelijke ontwikkelingen zijn in het landschappelijk raamwerk in principe uitgesloten. Hoe het landschappelijk raamwerk is opgebouwd is in hoofdlijnen beschreven hoofdstuk 4 en verder uitgewerkt in hoofdstuk 7, ruimtelijke ontwikkeling per deelgebied/gemeente. Voor het landschappelijk raamwerk geldt het zogenaamde ‘nee tenzij regime’. Dit betekent dat stedelijke ontwikkelingen hier alleen toelaatbaar zijn als daar grote maatschappelijke belangen aan ten grondslag liggen, en nadat onderzoek heeft aangetoond dat er geen reële alternatieve locaties voorhanden zijn. Alternatieven worden afgewogen binnen de gemeente als het een ruimteclaim voor wonen betreft. Alternatieven worden regionaal afgewogen wanneer het een ruimteclaim voor werken betreft. De regionale afstemming kan plaatsvinden in het regionale planningsoverleg. Het verlies aan waarden moet zo veel als mogelijk worden beperkt.

Onder stedelijke ontwikkelingen verstaan we ontwikkelingen die samenhangen met wonen, werken en voorzieningen. Sportvoorzieningen beschouwen we, behoudens golfbanen, gezien de vormgeving en functie ervan, ook als stedelijke ontwikkeling. Ruimte voor ruimtewoningen betreffen evenzo een stedelijke ontwikkeling als die plaatsvindt in de vorm van een planmatige uitbreiding van het stedelijk gebied. Betreft de ontwikkeling van ruimte voor ruimte woningen slechts enkele woningen die aanhaken aan bestaande ruimtelijke structuren en een kwaliteitsverbetering van het gebied tot gevolg hebben, dan is alleen het streekplan beleid van toepassing. Ontwikkeling binnen het landschappelijk raamwerk kan dan aanvaardbaar zijn.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 42 Sommige onderdelen van het landschappelijke raamwerk zijn al in het streekplan beschermd. Voor die onderdelen van het landschappelijk raamwerk die in het streekplan een strengere bescherming kennen, geldt het beschermingsregime van het streekplan.

Het landschappelijk raamwerk is als volgt opgebouwd:

Landschapsbeheer: Het beleid is gericht op het beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm zoals die is aangegeven op de basisstructuurkaart van Brabant. Het beleid voor deze gebieden krijgt verder inhoud in het kader van de revitalisering van het landelijk gebied.

Beek en/of kreekdalsysteem: Het deel van het landschappelijk raamwerk waar de beken en/of kreken en beekdalen de structuurdragers zijn van de landschapsstructuur en voor ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem, de natuur, het landschap en extensieve vormen van recreatie. Het beleid voor deze gebieden krijgt verder inhoud in het kader van de revitalisering van het landelijk gebied.

Groene geleding: Het beleid is gericht op behoud en ontwikkeling van een groene geleding in het transformatiegebied ten behoeve van ecologische en landschappelijke relaties. Dit betekent dat bij eventuele stedelijke ontwikkelingen in het transformatiegebied een groene geleding moet worden aangebracht tussen de gebieden die grenzen aan het transformatiegebied.

6.2.2 Bestaand stedelijk gebied en infrastructuur Het bestaand stedelijk gebied vervult een belangrijke rol voor het accommoderen van de stedelijke ruimtevraag. Stedelijke herstructurerings- en intensiveringprocessen zijn in beginsel overal binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Uiteraard moet hierbij worden aangesloten op de kwaliteiten en mogelijkheden van dat stedelijk gebied. Ontwikkeling van een duidelijke stedelijke hoofdstructuur en verbindingen van het centrumgebied met de verschillende stedelijke knooppunten is wezenlijk. Het is ook van belang een goede visie te hebben op de waardevolle groenstructuren in het stedelijk gebied. De groenstructuur is belangrijk voor de leefbaarheid en kwaliteit van het stedelijk gebied. Het beleid voor het bestaand stedelijk gebied opgenomen in dit plan heeft vooral ten doel een betere benutting van de kansen van dat stedelijk gebied te stimuleren. Het betreft, met uitzondering van het beleid voor de stedelijk groene dragers, geen beleid gericht op het uitsluiten van ontwikkelingen. Voor het bestaand stedelijk gebied zijn in het plan de volgende legenda-eenheden onderscheiden:

Beheer en intensivering: Dit betreft het stedelijk gebied waar het beleid nu en in de toekomst gericht is op het beheer van de bestaande kwaliteiten. Intensivering van het ruimtegebruik en aanpassing van het stedelijk gebied, waar dat vanwege bestaande ruimtelijke kwaliteiten mogelijk en verantwoord is, kan nodig zijn. Dit zal niet snel leiden tot een totaal andere structuur of functie van stadsdelen en of wijken.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 43 Herstructurering De gebieden waar nu of in de toekomst een herstructureringsopgave ligt omdat het gebied nu of binnenkort niet goed genoeg meer functioneert, in ruimtelijke of in functionele zin. Stedelijke vernieuwing door herstructureren wordt in deze gebieden bevorderd. Dit betekent dat grote delen van deze zones in de toekomst veranderen van inrichting en meestal ook van functie. De strategie herstructurering stedelijk gebied staat dan ook voor het revitaliseren van woon- en werkgebieden die niet meer optimaal functioneren.

Centrumontwikkeling: De gebieden waar versterking en ontwikkeling van centrumfuncties wordt nagestreefd. Hier liggen kansen voor centrumondersteunende functies, stedelijk wonen en dergelijke. Vitale centrumgebieden zijn van grote betekenis omdat deze het hart vormen van de steden en dorpen.

Stedelijk groene drager De gebieden aangeduid met stedelijke groene drager zijn van grote betekenis in de ruimtelijke relatie en de samenhang tussen stad en land. Inpassing van stedelijke functies als wonen en werken is hier mogelijk als het groene karakter van de zone gewaarborgd blijft.

Infrastructuur Op de kaart zijn de op regionale schaal voor het vervoerssysteem relevante bestaande infrastructurele elementen aangegeven zoals de snelwegen, spoorlijnen met stations, de regionale weegverbindingen enzovoorts.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 44 6.2.3 Zoekruimten voor verstedelijking In het landelijk gebied dat geen onderdeel van het landschappelijk raamwerk vormt, is verstedelijking afweegbaar. Op basis van een programmatische afstemming in de tijd kunnen in deze gebieden nieuwe locaties voor woningbouw en bedrijventerreinen en andere stedelijke functies worden gepland. Voor deze gebieden blijft het vigerende planologisch (streekplan)beleid en het gemeentelijk bestemmingsplan voor het buitengebied van kracht. Vooruitlopend op een eventuele planmatige stedelijke ontwikkeling worden er geen mogelijkheden gecreëerd voor nieuwbouw van incidentele woningen of bedrijven welke niet aansluiten op het bestaand stedelijk gebied en blijven bijvoorbeeld ook de mogelijkheden voor uitbreiding van bestaande niet- buitengebied gebonden bedrijven beperkt. Het is belangrijk dat deze gebieden ook in de toekomst geschikt blijven voor uitbreiding van het stedelijk gebied en niet verworden tot zogenaamde rommel- of gedoogzones voor ontwikkelingen die niet in het buitengebied thuishoren.

Transformatie afweegbaar: De aanduiding transformatie afweegbaar geeft aan dat het transformeren van landelijk gebied naar stedelijk grondgebruik (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen, al of niet in combinaties van meervoudig ruimtegebruik) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien. Aanvullende voorwaarden waaraan ruimtelijke plannen binnen deze gebieden moeten voldoen zijn: - Er moet programma voor beschikbaar zijn - De voorgestelde plannen moeten aansluiten bij de bestaande ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de kern - Bij de inrichting van ruimtelijke plannen is rekening gehouden met kwaliteiten en structuren in het gebied en de omgeving. - Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen is het uitgangspunt zorgvuldig met de ruimte om te gaan. Hierbij vormen de vijf leidende principes uit het streekplan de basis (zie 1.3).

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 45 6.3 De verstedelijking

Het deel van het verstedelijkingsprogramma waarvoor geen ruimtelijke mogelijkheden gevonden kon worden binnen het bestaand stedelijk gebied staat indicatief aangegeven binnen de verschillende zoekruimten voor verstedelijking op de plankaart voor zover het ontwikkelingen betreft die meer dan 5 hectare ruimtebeslag omvatten. Weergave op de plankaart betekent dat Gedeputeerde Staten er van uit gaan dat binnen de planperiode de betreffende locatie in de betreffende omvang wordt gerealiseerd. In beginsel is dit het afsprakenkader dat Gedeputeerde Staten met de gemeenten hebben gemaakt. Het beleid is erop gericht de realisering van de locaties te ondersteunen en te stimuleren. Indien een gemeente uiteindelijk toch afziet van de betreffende ontwikkelingslocatie dan wordt dit besproken in het regionaal planningsoverleg (in de landelijke regio alleen als het een werklocatie betreft). In overleg wordt bezien of een nieuwe verstedelijkingslocatie moet worden aangewezen. Gedeputeerde Staten zullen zo nodig het plan aanpassen.

De volgende stedelijke ontwikkelingen zijn onderscheiden:

Te ontwikkelen bedrijventerrein of woongebied Bedrijventerrein of woongebied groter dan 5 hectare. De maat van de aanduiding op de plankaart past bij de omvang van het programma.

Te reserveren bedrijventerrein De ruimte die eventueel eerder in ontwikkeling mag worden genomen als uit monitoring van het bedrijventerreinbeleid en het bijbehorende beleid voor efficiënt ruimtegebruik blijkt dat het nodig is binnen de planperiode meer bedrijventerrein aan te leggen

Strategische locatie Dit is een mogelijke locatie voor werken die nog nader afgewogen moet worden. Indien in de tijd het nut en de noodzaak daartoe zijn aangetoond kan deze locatie ontwikkeld worden.

Binnenstedelijke bouwlocatie Een grote woningbouwlocatie (vanaf ca. 100 woningen) in het bestaand stedelijk gebied, die buiten de herstructureringsgebieden en gebieden voor centrumontwikkeling ligt.

6.4 De infrastructuur

Op de plankaart is de voor de regio belangrijke bestaande infrastructuur aangegeven. Daarnaast is de infrastructuur die binnen de planperiode aangelegd gaat worden aangegeven als infrastructuur in ontwikkeling of in studie. Realisering hiervan wordt voorgestaan voor de ontwikkeling van een goed functionerend vervoersysteem .

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 46 7 Ruimtelijke ontwikkelingen per deelgebied

7.1 Inleiding

Per gemeente en kern wordt in dit hoofdstuk het landschappelijke raamwerk beschreven. Ook komen de mogelijke locaties voor wonen en werken aan bod waarvoor in de periode tot 2015 plancapaciteit kan worden aangemaakt. Tevens wordt aangeduid welke locaties vanuit ruimtelijk en landschappelijk oogpunt geschikt zouden kunnen zijn voor verstedelijking voor de periode na 2015. Laatstgenoemde locaties maken onderdeel uit van gebieden die voor transformatie afweegbaar zijn. Gezien het schaal- en abstractieniveau van het uitwerkingsplan worden op de plankaart alleen de grotere toekomstige ontwikkelingen aangeduid. Het betreft de locaties die groter zijn dan 100 woningen en 5 hectare bedrijventerrein. Op de toelichtende kaarten per kern worden locaties aangegeven van meer dan 20 woningen en 1 hectare bedrijventerrein.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 47

7.2 Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Drimmelen

7.2.1 Drimmelen

Landschappelijk raamwerk De kern Drimmelen ligt landschappelijk gezien op de overgang van venige en moerige gronden naar zeekleigronden. Westelijk van Drimmelen ligt een broekboslandschap (natuurreservaat de Worp). Ter plaatse is sprake van ondiepe kwel van rivierwater. Het diepere grondwater is brak. Het gebied waar Drimmelen in ligt werd al voor 1550 ingepolderd. Drimmelen is een dijkdorp. De kern is een rijksbeschermd stadsgezicht. De Amer en de Worp behoren tot de GHS en daarmee tot het landschappelijk raamwerk rond de kern Drimmelen. Dit komt ook tot uiting in de indicatieve RNLE begrenzing. Aan de zuid- en oostzijde is er vanuit het landschap geen directe duurzame grens aanwijsbaar. In de SV+ van de gemeente wordt een duurzame grens gelegd bij de Standhazensedijk. Vervolgens wordt deze lijn zuidoostelijk en zuidelijk van de kern doorgetrokken. Daarmee ontstaat aan deze zijden van de kern een afweegbare transformatieruimte. Aan de zuidwestzijde ligt de grens aansluitend aan de bebouwingscontour van de Vaartkant. Tussen de kern en de Worp is nog een beperkte afweegbare transformatieruimte beschikbaar. De gemeente zet voor Drimmelen in op versterking van de bestaande kwaliteiten. Er wordt gedacht aan het inbedden van de kern in een groene dorpsmantel. Hierdoor zou de ontwikkelingsruimte voor wonen en werken beperkt kunnen worden. Daarnaast wil men de relatie tussen het havengebied en de historische kern versterken.

Verstedelijking Herstructurering en inbreiding is binnen de kern Drimmelen mogelijk op de locatie van de school en het voormalige dorpshuis.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 48 7.2.2 Made

Landschappelijk raamwerk De kern Made ligt op “De Naad” die de overgang van zand naar klei kenmerkt. Direct noordelijk van de kern liggen veen- en kleigronden. De kern ligt hydrologisch gezien in intermediair gebied. Het landschap rond de kern heeft een kleinschalig karakter. De kern is gegroeid vanuit de vele veldwegen die het gebied doorkruisten. De ruimten tussen deze wegen werden later ingevuld met woonbebouwing. Opvallend is de combinatie van rechthoekige en diagonale wegenpatronen. Cultuurhistorisch zijn de goederenspoorlijn en de voormalige linie van Den Hout interessant. Vanuit landschappelijk oogpunt zijn er weinig aangrijpingspunten om een duurzame grens vast te stellen voor de kern. Daarom wordt teruggegrepen op de contouren uit de SV+. Aan de zuidzijde vormt de A59 een harde grens. Het gebied tussen de kern en deze weg gaat benut worden voor de aanleg van een dorpsmantel. Dit stedelijk groen grenst straks aan bedrijventerrein Brieltjenspolder. Aan de westzijde ligt de contour parallel aan de Watertorenstraat. Daarmee ligt er aan de zuidwestzijde van de kern een afweegbare transformatieruimte. In het noorden ligt de contour aan de Drimmelenseweg en Boerenhoekstraat. De contour loopt in het verlengde daarvan door tot de Watertorenstraat. De contour volgt de bebouwingscontour aan de noordzijde van deze wegen. Als gevolg hiervan is transformatie in het gebied De Vierendelen afweegbaar. Aan de oostzijde ligt de contour achter de oostelijke bebouwing van de Voorstraat. In de gebieden noordelijk en zuidelijk van Plukmadestraat is transformatie afweegbaar. Hydrologisch gezien is het noordelijke deel aangemerkt als potentieel nat gebied. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. Aan de zuidoostzijde wordt het bedrijventerrein uitgebreid.

Verstedelijking Made is de hoofdkern van de gemeente waar voorzieningen geconcentreerd zijn. Er zijn veel inbreidingslocaties beschikbaar in de kern. Uitbreiding voor wonen wordt voorzien aan de noordzijde van de kern. Aansluitend op het bestaande bedrijventerrein Brieltjenspolder wordt voor de lange termijn een uitleglocatie voor werken gerealiseerd.

7.2.3 Hooge Zwaluwe

Landschappelijk raamwerk De kern Hooge Zwaluwe ligt landschappelijk gezien op de overgang van zandgronden naar zeekleigronden. De kern ligt in het open zeekleigebied. Oostelijk van de kern ligt een dekzandrug die de overgang van zand naar klei markeert. Hooge Zwaluwe is een langgerekt dijkdorp waardoor het veel relaties heeft met het omliggende landschap. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is de structurerende as Raadhuisstraat-, Havenstraat-Spoorstraat met omliggende bebouwing waardevol. Dit geldt ook

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 49 voor de goederenspoorlijn. De kenmerkende lintbebouwing biedt mogelijkheden voor verdichting op perceelsniveau. Ten westen van de kern ligt GHS natuur. Dit geldt ook voor de haven en het daarop aansluitende oostelijke gebied. Deze gebieden maken deel uit van het landschappelijk raamwerk. In de SV+ zijn voor alle zijden van de kern contouren vastgelegd. In het noordwesten en oosten vallen deze samen met de bestaande bebouwingscontour. Aan de zuidzijde van de kern liggen afrondingsmogelijkheden. Oostelijk van het bedrijventerrein is verdere ontwikkeling vanuit het oogpunt van waarden afweegbaar. De gemeente vindt verdere ontwikkeling in deze richting niet wenselijk. Zij opteert voor een groene afronding van het bestaande stedelijke gebied in deze richting.

7.2.4 Wagenberg

Landschappelijk raamwerk De kern is ontstaan op de overgang van zand naar klei. Noordelijk van de kern vinden we veengronden en aansluitend daarop kleigronden. Ook zuidelijk van de kern liggen veengronden. De kern zelf ligt in kleinschalig zandgebied. Noordelijk, westelijk en zuidelijk van de kern heeft het landschap een opener karakter. De kern is ontstaan vanuit een bebouwingslint aan de oude veerroute. Deze dorpsstraat is het belangrijkste structurerende element voor de kern. Tussen dit lint en de omgeving bestaat nog steeds een goede relatie. In de SV+ wordt de bebouwingsgrens aan de noordzijde van de Eerste weg (N285) als duurzame grens gekenschetst. Deze weg vormt een duidelijk structurerend element uit de tweede laag. Het gevolg is dat in het gebied tussen Vogelstraat, Brandestraat en de bestaande kern transformatie afgewogen kan worden. Ook aan de oostzijde is de huidige bebouwingsgrens duurzaam. Tussen de Kerkstraat en de Wagenstraat is transformatie afweegbaar. Verder volgt de

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 50 contour aan de zuidkant de bestaande bebouwingscontour. In het westen ligt de contour om de bebouwing aan de Zuidveren heen. De bestaande kamstructuur dient in stand gehouden te worden. Inbreiding in de kern is mogelijk mits dit via maatwerk tot stand komt. Voor Wagenberg kiest de gemeente voor verbetering van de openbare ruimte. Waar mogelijk worden milieuhinderlijke bedrijven uitgeplaatst. In eerste instantie wordt gepoogd deze bedrijven te verplaatsen naar de noordrand van de kern nabij de Thijssenweg. Het is echter niet de bedoeling dat hier een grootschalig bedrijventerrein ontstaat. In beginsel dienen milieuhinderlijke bedrijven verplaatst te worden naar de hoofdkern Made. Als daar geen ruimte voorhanden is kan gekeken worden naar andere hoofdkernen in de landelijke regio Moerdijk en omgeving. Verder is in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke regio’s rekening gehouden met opvang van grotere en milieuhinderlijke bedrijvigheid uit de landelijke regio. Kleinere milieuvriendelijke bedrijven kunnen op basis van maatwerk een plek vinden in de afweegbare transformatieruimte.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 51 7.2.5 Lage Zwaluwe

Landschappelijk raamwerk De kern Lage Zwaluwe ligt temidden van open zeekleilandschap. De polder waar de kern in ligt is in de periode 1550-1600 gerealiseerd. Lage Zwaluwe is een langgerekt dijkdorp aan de Amer. De dijk vormt een belangrijke structuurdrager voor de kern. De kern vormde het eindpunt van de veerroute die begon in Breda. Hier werd de oversteek naar Dordrecht gemaakt.

De Amer behoort tot de GHS en dus tot het landschappelijk raamwerk rond de kern Lage Zwaluwe. Dit komt ook tot uiting in de RNLE begrenzing. In de SV+ zijn een aantal contouren vastgelegd. In het oosten en zuiden volgen deze de bestaande bebouwingscontour. Dit is ook aan de zuidwestzijde het geval. De contour wordt in een rechte lijn doorgetrokken tot aan de Flierstraat. Hier ligt een afweegbare transformatieruimte. Hydrologisch gezien is dit gebied aangemerkt als potentieel nat gebied. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. De contour uit de SV+ loopt van de Flierstraat naar de Amer waar hij loodrecht op staat. Ook hier ligt een afweegbare transformatieruimte. Ook dit gebied is grotendeels aangemerkt als potentieel nat gebied.

Behoud en versterking van kwaliteit staat voor deze kern voorop in de SV+. Herontwikkeling van het havengebied wordt als belangrijkste strategie genoemd in de SV+. Op de eerste plaats kan zo de relatie tussen de haven en de kern versterkt en de winkelstructuur verbeterd worden. Hinderlijke bedrijvigheid zal dan uitgeplaatst moeten worden naar de hoofdkern Made. Als daar geen ruimte voorhanden is kan gekeken worden naar andere hoofdkernen in de landelijke regio Moerdijk en omgeving. Verder is in de uitwerkingsplannen voor de stedelijke regio’s rekening gehouden met opvang van grotere en milieuhinderlijke bedrijvigheid uit de landelijke regio.. Het bestaande bedrijventerrein kan beperkt worden uitgebreid ten behoeve van lokaal gebonden en verplaatsende bedrijven. Woningbouw kan een impuls krijgen door tussen de kern en de Oude weg een uitleglocatie voor woningbouw te realiseren. Betere inpassing van het sportpark en het bedrijventerrein zijn tevens speerpunten.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 52

7.2.6 Terheijden

Landschappelijk raamwerk De kern Terheijden is ontstaan op de overgang van zand naar klei. De kern is ontstaan vanuit een bebouwingslint aan de Mark en hangt samen met veenontginning. Zuidelijk van de kern in het dal van de Mark is sprake van een jonge broek - ontginning. De ondergrond heeft plaatselijk een venig karakter. Noordwestelijk en oostelijk van de kern liggen kleinschalig zandontginningen. Noordelijk van de kern richting de klei heeft het landschap een opener karakter. Belangrijke cultuurhistorische waarden rond de kern hangen samen met de Schans en haar schootsveld, de voormalige linie van de Munnikenhof en de Binnenpolder. De Raadhuisstraat/Hofsstraat is de belangrijkste structuurdrager van de kern. Belangrijke GHS eenheden bevinden zich zuidelijk, noordelijk en oostelijk van de kern. Zuidelijk van de Mark gaat het om de Lange Bunders en Slangwijk. Aan de noordzijde gaat het om de Binnenpolder en het aansluitende gebied westelijk van de N285. Deze landschappelijke eenheden grenzen direct aan de kern. In de SV+ is een contour ingetekend direct aansluitend aan de contour van de Schans. Uitleglocaties zijn aan de zijde van de kern niet aan de orde. Wel opteert de gemeente voor benutting van de huidige sportvelden voor woningbouw. Aan de oostzijde van de kern is de contour aan de Nieuwe Schimmelseweg gelegd. De contour loopt door in zuidelijke richting tot het Zand. Vandaar wordt de noordelijke bebouwingscontour van het Zand gevolgd tot aan de Nieuwe Bredase Baan. Aan de oostzijde is transformatie afweegbaar. De gemeente wil de relatie tussen de kern en de rivier de Mark versterken. Zodoende kunnen de recreatieve en natuurlijke potenties van de Markzone benut worden. De grenzen van de kern behoeven opwaardering tot duurzame overgangen met het buitengebied. Voor bedrijventerrein ’t Spijck wordt een beperkte afronding voorzien.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 53 7.3 Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Geertruidenberg

7.3.1. Geertruidenberg en Raamsdonksveer

Landschappelijk raamwerk In 1213 krijgt 'Sint Geertruidenberg' stadsrechten. In de late middeleeuwen was de stad een belangrijk handelscentrum. De Hoekse en Kabeljauwse Twisten in 1420 en de Sint Elisabethsvloed van 1421 maakten hier een einde aan. Later kreeg de stad een rol als grensvesting. De oorspronkelijke vestingwerken zijn voor een deel verloren gegaan. De resterende delen hebben een hoge cultuurhistorische waarde. Dit geldt ook voor de “Halvezolenlijn”. De geschiedenis van Raamsdonksveer gaat terug tot een middeleeuwse parochie, waarvan de naam voor het eerst in 1273 als 'Dunc' in akten voorkomt. Het 'Veer' werd een oord van schippers, vissers, polder- en griendwerkers. Inmiddels zijn de kernen Geertruidenberg en Raamsdonksveer samengesmolten tot een aansluitend stedelijk gebied waar de Donge doorheen stroomt. De SV+ spreekt in dit verband van één stad met complementaire centra. Daarbij ligt het accent voor Geertruidenberg meer op toerisme en recreatie terwijl het accent voor Raamsdonksveer komt te liggen op bestuurlijke en commerciële voorzieningen. Op de Dongeoevers kunnen als verbinding publieke voorzieningen gecreëerd worden maar vooral woningbouw. Op dit moment is een groot deel van de Dongeoevers nog in gebruik als bedrijventerrein.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 54 De Bergsche Maas met haar uiterwaarden hebben GHS status. De bedrijventerreinen Amercentrale en Dombosch grenzen hier direct aan. Aan de oostzijde vormt de A27 een duurzame grens vanuit de tweede laag, aldus de SV+. In het zuiden geldt dit voor de A59. De Karthuizerpolder wordt in de SV+ aangemerkt als waardevol gebied. Stedelijke functies zijn hier niet gewenst. Zodoende resteert aan de zuidwestzijde van de kern Raamsdonksveer een afweegbare transformatieruimte. Hydrologisch gezien is het deel de Eendrachtspolder aangemerkt als potentieel nat gebied. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. Westelijk van de kern Geertruidenberg zijn vanuit landschappelijk oogpunt niet direct duurzame grenzen aan te wijzen. Hier ligt dan ook een omvangrijke afweegbare transformatieruimte. Wel liggen hier belemmeringen door hoogspanningslijnen en milieuhinderzones. Bovendien is hier sprake van potentieel natte gebieden. Aan de Dongeoevers is door inbreiding en herstructurering een groot bouwvolume te realiseren. Ook op andere plaatsen binnen het stedelijk gebied bestaan inbreidings- en herstructureringskansen. Dit is de reden dat de gemeente Geertruidenberg opgenomen is in de pilot “Bouwen binnen strakke contouren” hetgeen betekent dat de gemeente tot 2008 binnen de kernen onbeperkt mag bouwen maar in ruil daarvoor afziet van het in procedure brengen van plannen op uitleglocaties. Voor ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein komt in eerste instantie het gebied “de Brand” ten zuidwesten van Geertruidenberg in beeld. Daarnaast zou nader gekeken kunnen worden naar het gebied ten westen van de kern Geertruidenberg. Belemmerende omstandigheden in dit gebied zijn de aanwezige electriciteitsinstallaties en hoogspanningsleidingen.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 55

7.3.2. Raamsdonk

Landschappelijk raamwerk Het landschap rond Raamsdonk wordt op de structuurkaart van de provincie Noord Brabant omschreven als veenweidelandschap. Kenmerkend is de openheid van het omliggende landschap. Het dorp ligt als een lint op een hoge zandrug noordelijk van de rivier de Donge. Door de hoge ligging van het bebouwingslint liggen er vanuit het noorden en het zuiden zichtlijnen op de kern. De geschiedenis van Raamsdonk gaat terug tot een middeleeuwse parochie en ontwikkelde zich tot een voornamelijk op landbouw gericht dorp. De Heemraadsingel/Schansstraat, de Raadhuisstraat en de Kerkstraat zijn de belangrijkste structuurdragers van de kern. Het oorspronkelijke lint heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Dit geldt ook voor de “Halvezolenlijn”. De bestaande relatie tussen de kern en het waardevolle omliggende buitengebied dient aldus de SV+ in stand gehouden te worden. Het gebied zuidelijk van de kern is landschappelijk waardevol als gevolg van het oorspronkelijke gerende verkavelingspatroon. In het gebied noordelijk van de kern is het van belang om de open relatie tussen Raamsdonk en de Achterste dijk te handhaven. In de praktijk betekent dit dat de bestaande bebouwingscontouren op hoofdlijnen gehandhaafd dienen te blijven. Als gevolg daarvan is er weinig ontwikkelingsruimte beschikbaar voor de kern. Kleinere locaties die genoemd worden in de SV+ zijn het gebied aan de Schansstraat gelegen tussen Stationsstraat en Parallelweg, het gebied achter de Leohoeve en het gebied achter de Griffiershof.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 56

7.4 Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Moerdijk

7.4.1 Zevenbergen

Landschappelijk raamwerk De kern Zevenbergen bestond al in de 13e eeuw en ligt relatief hoog ten opzichte van het omliggende open zeekleilandschap. Oorspronkelijk was de kern het middelpunt van veenontginning, later was het een handelsplaats. De Roode Vaart werd gegraven om de kern voor scheepvaart bereikbaar te houden. De Polder Oudland van Zevenbergen stamt uit 1535. Het grondgebruik in de omgeving is divers. Overwegend gaat het om akkerbouw en glastuinbouw. Hydrologisch gezien ligt de kern op de grens van twee watersystemen: het watersysteem zand en veen in het oosten en het overgangssysteem richting zeeklei in het westen. Zevenbergen is binnen de gemeente Moerdijk de grootste kern met het meest uitgebreide voorzieningenniveau. De Roode Vaart is de centrale cultuurhistorisch waardevolle structuurdrager van de kern. Straten in het centrum lopen hier parallel aan. Daarnaast vormen de Markt en de Stationsstraat structuurdragers. De Mark, het noordelijke deel van de Roode Vaart en de groenstrook rond bedrijventerrein Moerdijk zijn aangemerkt als GHS. In de directe omgeving van de kern ontbreken deze waarden. In de SV+ is een duurzame grens opgenomen aan de west- en zuidzijde van de kern. In het westen volgt deze de bestaande stedelijke contour. Verder loopt deze via de Molengorsche Vliet naar huize Zorgwijk en vervolgens naar de Hazeldonkse Zandweg. In de afweegbare transformatieruimte heeft de gemeente meerdere uitleglocaties voor wonen aangegeven. Welke daarvan uitgevoerd kan worden vraagt nog een nadere afweging.Aan de noordzijde van de kern vormt de N285 een structurerend lijnelement vanuit de tweede laag. Voor het overige deel (noord en oost) van de kern is er vanuit de landschappelijke structuur geen aangrijpingspunt om een definitieve begrenzing vast te leggen. De geprojecteerde omleiding is daarom aangehouden als begrenzing. Met name deze afweegbare transformatieruimte is in beeld voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen voor de korte en lange termijn.Op de plankaart wordt de omleiding dan ook als begrenzing voor de afweegbare transformatieruimte opgenomen. Vanuit hydrologisch oogpunt ligt bebouwing in deze gebieden niet rechtstreeks voor de hand. Mocht er toch gebouwd worden in de toekomst dan dient hier bij de inrichting van het gebied rekening mee gehouden te worden. De stuurgroep is van mening dat de vloeivelden die direct noordelijk van de gedachte omleiding gelegen zijn tussen het bestaande stedelijke gebied en het bedrijventerrein als bedrijfsbestemming beschouwd moeten worden.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 57 Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 58

7.4.2. Fijnaart

Landschappelijk raamwerk

De kern Fijnaart ligt grotendeels op een kreekrug. De polder waarin Fijnaart ligt ontstond al voor 1550. Op de landerijen rond Fijnaart is akkerbouw dominant. Daarnaast komen er boomgaarden voor. Het gebied is te kenschetsen als een open zeekleigebied. Vanuit het zuiden liggen er een aantal zichtlijnen op de kern. Fijnaart is in de tweede helft van de 16e eeuw gesticht als een dorp van het Flakkeese type waarbij de kerk gesitueerd is aan het einde van de Voorstraat op enige afstand van de Kadedijk. Binnen de kern vormen de Wilhelminastraat, de Voorstraat en de Kerkring structurerende elementen Een duidelijk structurerend landschappelijk raamwerk rond de kern Fijnaart ontbreekt. Vanuit de tweede laag zijn er wel duidelijke structurerende elementen rond Fijnaart aanwezig. Aan de noordzijde van de kern gaat het om de Maasroute/Parallelweg en in het verlengde hiervan de dijk naar Nieuwemolen aan de westzijde. In het zuiden vormt de Kadedijk een structuurlijn. In het verlengde hiervan vormt aan de westzijde van de kern de Oudemolensedijk een duurzame grens. Tussen deze dijk en de huidige kern ligt een omvangrijke afweegbare transformatieruimte. In het gebied is een mogelijk tracé voor een nieuwe ontsluiting geprojecteerd. Hydrologisch gezien is dit gebied voor een deel aangemerkt als potentieel nat gebied. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. Aan de zuidzijde vormt de Kadedijk een duurzame structuur. Aan de oostzijde ligt de duurzame grens tussen de Kadedijk en de Eerste Kruisweg grotendeels gelijk met de bestaande bebouwingscontour. Het boomteeltgebied noordoostelijk van de bedrijven aan de Kadedijk vormt een kleine afweegbare transformatieruimte. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 59

7.4.3. Klundert

Landschappelijk raamwerk De kern Klundert is gesticht in de 16e eeuw aan de zuidkant van de Groote Polder langs de Mooye Keene op de samenkomst van de Aalskreek en de Keene. Het is een oude vestingstad. De kern heeft een bijzondere cultuurhistorische waarde. Dit komt tot uiting in de vesting met haar omwalling en de noordelijke en zuidelijke kroonwerken die nog grotendeels intact zijn. Het schootsveld van het noordelijke kroonwerk is in de loop der tijd aangetast door verstedelijking aan beide zijden. Vanuit de omgeving (noordwest, zuidwest en zuidoost) liggen er mooie zichtlijnen op de voormalige vesting. Binnen de kern is de centrale noord-zuid as (Zevenbergse poort, Voorstraat/Molenstraat, Aalskreek, Kerkring, Stadhuisring en Verlaat) naast de west-oost as (Stoofdijk/Kaai/ Hoogstraat/Blauwe Sluisdijk) een belangrijke structuurdrager. De Groote Polder is een aanwas uit de 16e eeuw. De bodem bestaat afwisselend uit lichte en zware klei. Het zuidelijk deel van de kern ligt binnen de Westpolder/Lokkerspolder, een halspolder die na 1700 gewonnen is op de Verlamde vaart/Keenehaven. Ter plaatse is sprake van ondiepe kwel. Het oppervlaktewater is brak of verzilt zoet. De gronden rond Klundert zijn overwegend in gebruik als akkerbouwgrond. Het gebied is te kenschetsen als een open zeekleigebied. Aan de oostzijde van de kern is het landschappelijk raamwerk duidelijk aanwezig. Het wordt gevormd door de groenstrook die de kern scheidt van bedrijventerrein Moerdijk. Deze strook heeft GHS status. Aan de zuidzijde vormt de bestaande begrenzing van het kroonwerk en in het verlengde daarvan de Stoofdijk vanuit cultuurhistorische en landschappelijke motieven een duurzame grens. Ook de begrenzing van het noordelijke kroonwerk vormt een duurzame grens.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 60 Noordelijk van bedrijventerrein de Vliet en het zwembad ligt een zoekruimte welke duurzaam begrensd wordt door de Molenvliet. Potentiële transformatieruimte is verder beschikbaar aansluitend op de wijk Klundert- West. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.

7.4.4 Noordhoek

Landschappelijk raamwerk Noordhoek ligt in open zeekleigebied. De kern ligt op de overgang van een kreekrug naar het kleigebied. Akkerbouw overweegt in het gebied. Het watersysteem wordt gekenmerkt door de overgang van klei naar zand. Er is sprake van diepe kalkrijke kwel. De polder “Het Oudland van Standdaarbuiten” is een oude polder die al voor 1550 gerealiseerd is. De noordelijk daarvan gelegen Bloemendaalse Polder is een oude aanwas uit de 16e eeuw. Westelijk van de kern ligt de Mancia Winterpolder. Dit is een Halspolder uit de 17e eeuw die gewonnen is op de kreek. De Keenehaven is hier nog een restant van. Noordhoek is een dijkdorp dat ontstaan is uit lintbebouwing aan de dubbele dijken tussen de Polder Oudland van Standdaarbuiten en de Bloemendaalse Polder. De dijken werden geschakeld door een verbindende dam. Hier ligt het eindepunt van de Reeke. Zowel in de oksel van de twee dijken als aan weerszijden van de dijken zijn woonwijkjes gerealiseerd. Voor de kern zijn de Noordhoeksedijk, de Buitenweg en de Groeneweg structurerende elementen. Vanuit het omliggende landschap zijn geen directe begrenzingen voor de kern aanwijsbaar. Op enige afstand naar het westen ligt de Keenehaven als waardevolle landschappelijke structuur. Daarnaast vormen de Vlietweg en de A17 structuurelementen vanuit de tweede laag. Deze lijnen liggen ook op enige afstand van de kern. In de SV+ wordt de bestaande bebouwingscontour tussen de Vlietweg en de Groeneweg aangeduid als duurzame grens. Aan de noordzijde en westzijde van de kern is potentiële ontwikkelingsruimte afweegbaar. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 61 7.4.5 Willemstad en Helwijk

Landschappelijk raamwerk De kern Willemstad ligt in een oude polder in open zeekleigebied op de noordwestelijke punt van Brabant. Er is sprake van ondiepe kwel en het oppervlaktewater is brak of verziltend zoet. Akkerbouw domineert de omgeving van Willemstad. Het oorspronkelijke dorp “Ruygenhil” van het Flakkeese type werd in 1583 van versterkingen voorzien. De naam veranderde in Willemstad. In 1603 kreeg de kern haar karakteristieke zevenpuntige stervorm. Nog steeds is dit de meest in het oog springende structuurdrager. Cultuurhistorisch gezien is de structuur zeer waardevol. Vanuit de omgeving liggen er fraaie zichtassen op de kern Willemstad. Tevens valt het rationele rechthoekige stratenpatroon op. Het centrum wordt gevormd door de Voorstraat, Kerkring en de Landpoortstraat. De wateren noordelijk en westelijk van Willemstad hebben een GHS status. Aan de landzijde ontbreken GHS eenheden. Dit neemt niet weg dat de landschappelijke setting van de kern erg fraai is. Dit blijkt ook uit de indicatieve RNLE-begrenzing die via voormalig fort De Hel via de zuidelijke punt van de nieuwbouwwijk richting Bovensluis loopt. Vandaar dat er in de SV+ voor gekozen is om een duurzame grens strak om de vesting heen te leggen. Aan de west- en zuidzijde van de nieuwbouwwijk ligt de duurzame grens ook langs de bestaande bebouwingscontour. Van daaruit loopt de grens via het Steenpad door en volgt dan de noordelijke bebouwingscontour van Helwijk en de Helsedijk tot aan het voormalige fort De Hel. Op deze wijze worden de voormalige schootsvelden gevrijwaard van bebouwing. Uitleglocaties zijn afweegbaar zuidelijk of oostelijk van de nieuwbouwwijk bij Willemstad en oostelijk van de kern Helwijk. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte. De kern Helwijk is een recente nieuwbouwwijk uit de 60er en 70er jaren. Deze is op deze plek in de polder gebouwd om aantasting van de schootsvelden zo veel mogelijk te voorkomen. In beide gevallen dient er rekening gehouden te worden met het feit dat deze gebieden aangemerkt zijn als potentieel natte gebieden. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 62

7.4.6 Standdaarbuiten

Landschappelijk raamwerk De kern Standdaarbuiten is van een oorsprong een agrarische kern die ontstaan is op een kreekrug. Het watersysteem wordt gekenmerkt door de overgang van klei naar zand. Het oppervlaktewater is zoet kalkrijk. Er is sprake van diepe kalkrijke kwel. Akkerbouw overweegt in het omliggende gebied. Daarnaast is de champignonteelt sterk vertegenwoordigd. De kern ligt in de Polder het Oudland van Standdaarbuiten van 1528. Vanuit het zuiden liggen er mooie zichtlijnen op de kern. Standdaarbuiten werd gesticht als dorp van het Flakkeese type met de kerk aan het uiteinde van de Havenstraat/Markt, op afstand van de Hoogstraat/Molenstraat. Naast deze structuurdragers zijn de Dokter Poelstraat en de Timberwolfstraat voor de kern structurerend. Het oude haventje is gedempt. De Mark is de belangrijkste landschappelijke structuur voor de kern. Deze rivier maakt onderdeel uit van de GHS en is daarmee een harde grens. Vanuit de tweede laag vormen de Oudlandsedijk, de Markweg en de A17 structurerende lijnen. In de SV+ wordt de westelijke bebouwingscontour aan de Hoogstraat van de kern aangeduid als definitieve grens om de openheid van Prins Hedrikpolder te kunnen waarborgen. Mogelijke ontwikkelingsruimte voor de kern ligt aan de noord- en oostzijde tot aan de genoemde lijninfrastructuur. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 63

7.4.7 Moerdijk

Landschappelijk raamwerk De kern Moerdijk ligt aan het Hollandsch diep en lag oorspronkelijk in een open zeekleigebied. De naam Moerdijk is typisch voor de ligging: "een moer aan de dijk". Moer is moeras, slijkerige grond, waarin veel veen voorkomt. Het watersysteem kenmerkt zich door een overgang van het zand naar de jonge kleigebieden. De invloed van de zee is relatief beperkt geweest en heeft geresulteerd in een dunne laag klei. Er is sprake van ondiepe kwel. Het oppervlaktewater is brak of verziltend zoet. De kern is ontstaan in 1650 langs de kreek De Spange. Een veerboot zorgde voor de verbinding tussen Brabant en Holland. Aanlegplaats in het noorden was Strijensas en aanlegplaats in het zuiden was een gehucht, dat Moerdijk ging heten. Inmiddels ligt Moerdijk ingeklemd tussen bedrijventerrein Moerdijk aan de westzijde en de infrastructuurbundel aan de oostzijde waardoor sprake is van een geïsoleerde ligging. De structuurdragers van het dorp zijn de Steenweg en de dijk. De verbroken relatie tussen de kern en de haven kan versterkt worden. Aan de westzijde wordt de kern begrensd door de groenstructuur die het bedrijventerrein omvat. Deze structuur heeft GHS status en is derhalve als een duurzame begrenzing te beschouwen. Aan de zuidzijde van de kern vormt de bebouwingscontour tot aan het bosje parallel aan de Steenweg een duurzame grens. Aan de oostzijde vormt de goederenspoorweg een structurerend element uit de tweede laag. Vanaf het punt waar de watergang de spoorweg kruist volgt de duurzame grens deze watergang tot aan de Zwaluwsedijk. Af te wegen ontwikkelingsruimte is aanwezig westelijk van de haven en oostelijk van de huidige kern. In beide gevallen dient er rekening gehouden te worden met het feit dat deze gebieden aangemerkt zijn als potentieel natte gebieden. Indien in dit gebied in de toekomst verstedelijking plaats heeft dan dient bij de inrichting hydrologisch verantwoord gebouwd te worden. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 64

7.4.8 Heiningen

Landschappelijk raamwerk Heijningen is een jonge kern. De vorm van de huidige kern is bepaald door de wederopbouw na de watersnoodramp van 1953. De kern ligt in de Sabina- Henricapolder. Deze polder is een aanwas die na 1700 gerealiseerd is. De bodem bestaat uit klei en er is sprake van ondiepe kwel. Het oppervlaktewater is brak of verziltend zoet. Het open zeekleigebied rond Heijningen is als akkerbouwgebied in gebruik. Voor de kern vormt de Hoge Heijningsedijk een structuurdrager. Verder vormen de Oude Heijningsedijk en de Zoomweg (A29) structurerende elementen uit de tweede laag. Deze vormen duurzame grenzen voor de kern. Aan de zuidwestzijde van de kern is geen duidelijke duurzame grens aanwezig. De Vleij ligt op relatief grote afstand. Gebieden noordwestelijk en zuidwestelijk van de kern zijn aangemerkt als potentieel nat gebied. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 65

7.4.9 Dintelmond

Landschappelijk raamwerk Het bedrijventerrein Dintelmond ligt aan het Volkerak, aan de monding van de Dintel. Het terrein ligt midden in open zeekleigebied en is bereikbaar vanaf het Schelde-Rijnkanaal. Het terrein heeft een natte ontsluiting via een insteekhaven met een maximale diepte van 4,5 meter. Het terrein ligt in de uiterste westhoek van de gemeente Moerdijk. Het terrein is in de zestiger en zeventiger jaren grotendeels uitgegeven. Dintelmond heeft een bruto omvang van tachtig hectare. De ontsluiting van het terrein is problematisch en belast de kern Dinteloord.Voor de toekomst liggen er plannen om via de Zoomweg/Noord-A4 direct verbinding te krijgen met en Antwerpen. In dat kader zal gekeken moeten worden naar een directe aansluiting op de A4. Het terrein is ongunstig ingedeeld. En er is sprake van achterstallig onderhoud. Op dit moment loopt er een revitaliseringsproject. Het landschappelijk raamwerk bij Dintelmond wordt in eerste instantie gevormd door het Volkerak en de Dintel. Deze wateren hebben beide GHS status. Daarnaast zijn de gronden gelegen noordoostelijk van de Sasdijk en van de Markweg aangeduid als “overige bos en natuurgebieden” en ecologische verbindingszone. Daarmee hebben ook deze gronden GHS-status. Het bedrijventerrein wordt dus strak omgeven door de Groene Hoofdstructuur en dus het landschappelijk raamwerk waardoor eventuele uitbreiding van het terrein niet voor de hand ligt. I n de SV+ van de gemeente Moerdijk wordt de locatie Dintelmond genoemd als een mogelijke strategische locatie. In paragraaf 5.3.2. is voor terrein Dintelmond al aangegeven dat hier vanuit de tweede en derde laag goede argumenten liggen om te komen tot een verdere ontwikkeling van het terrein in samenhang met een herstructureringsopgave. Dit is ook de reden dat op de plankaart middels een ster de locatie Dintelmond als een strategische locatie “nader afweegbaar” is weergegeven. De gemeente Moerdijk en de provincie gaan in het komende jaar deze nadere afweging maken. De nadere afweging dient uiterlijk 1 januari 2005 te hebben plaatsgevonden.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 66

7.4.10 Zevenbergschenhoek

Landschappelijk raamwerk De omgeving van Zevenbergschenhoek wordt op de structuurkaart van de provincie Noord Brabant aangeduid als open zeekleigebied. In het gebied is sprake van ondiepe kwel. Het oppervlaktewater is brak of verziltend zoet. De hydrologie wordt gekenmerkt door een overgang van zand naar klei. De kern ligt in een aanwaspolder die stamt uit de 16e eeuw. Zevenbergschenhoek is een dijkdorp dat ontstaan is uit lintbebouwing aan de polderdijk. Structuurdragers voor de kern zijn de Bloemendaalse Zeedijk en de Hoofdstraat. De aanleg van de HSL en de reconstructie van de A16 zijn zeer ingrijpend voor de kern. 125 te slopen woningen worden zuidelijk van de kern aan de Driehoefijzerstraat teruggebouwd. Vanuit de kern zijn er op korte afstand geen belemmeringen vanuit landschappelijk oogpunt aanwezig die in strijd zijn met bebouwing. In de SV+ is aan de oostzijde van de kern een duurzame grens ingetekend die de bestaande bebouwingscontour (inclusief het nieuwe wijkje aan de Driehoefijzerstraat) volgt. Deze grens loopt van de Driehoefijzerstraat tot de Bloemendaalse zeedijk. De infrabundel (HSL en A16) is aan de westzijde van de kern als harde grens te beschouwen. Wel ligt er een beperkt bedrijventerrein noordwestelijk van de kern. Noordoostelijkelijk van de kern is de goederenspoorlijn als harde grens aangeduid. Zuidelijk van De Vang is een uitleglocatie afweegbaar. Herstructurering is binnen de kern mogelijk op de locatie van de sportvelden aan de Sporenbergstraat en het noordelijk daarvan gelegen terrein.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 67

7.4.11 Langeweg

Landschappelijk raamwerk Langeweg ligt in open zeekleigebied. Lichte klei overweegt als bodemsoort. Verder naar het zuiden komen plaatselijk veenrestanten in de bodem voor. Akkerbouw overweegt in het gebied. Het watersysteem wordt gekenmerkt door de overgang van klein naar zand. Er is sprake van diepe kalkrijke kwel. Het oppervlaktewater is zoet kalkrijk. De polder “Het Oudland van Zevenbergen” is een oude polder die al voor 1550 gerealiseerd is. Langeweg is een dijkdorp van het Flakkeese type dat ontstaan is bij het klooster in de kromming van de Zuiddijk. Aan weerszijden van deze dijk is lintbebouwing ontstaan. Later zijn aan weerszijden van de Zuiddijk enkele kleine woonbuurtjes gerealiseerd. Structurerende elementen voor Langeweg zijn naast de Zuiddijk het kloosterterrein, de Provinciale weg, de Langeweg en de Hamseweg. De Lange weg vormt een duurzame grens aan de noordzijde van de kern. Aan de zuidzijde volgt de duurzame grens de bestaande contour van de kern. Zodoende resteert er zoekruimte voor uitleg aan de west- en de oostzijde van de kern. Beide gebieden worden aangemerkt als potentieel natte gebieden. Vanuit hydrologisch oogpunt ligt bebouwing hier niet rechtstreeks voor de hand. Mocht er toch gebouwd worden in de toekomst dan dient hier bij de inrichting van het gebied rekening mee gehouden te worden. Een duidelijke duurzame begrenzing is voor de gebieden niet direct vanuit het landschap aan te wijzen. In de structuurvisiePlus wordt gesteld dat de kern in de toekomst niet buiten de bestaande contour zal treden. Op de plankaart vormen de beschreven contouren de grens tussen het landschappelijk raamwerk en de afweegbare transformatieruimte.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 68 8 Uitvoeringsprogramma en organisatie

8.1 Het regionale planningsoverleg

Het uitwerkingsplan wordt ten minste eens in de vier jaar geëvalueerd en zo nodig herzien. Bovendien wordt periodiek (1 * per jaar) gemonitoord hoe de uitvoering vordert. Tenslotte is het van belang dat zowel regio als provincie betrokken blijven bij de uitvoering. Daarom is een regionaal planningsoverleg opgericht. Dat overleg kan leiden tot gewenste aanpassingen van het plan.

Het regionaal planningsoverleg is de structuur voor overleg tussen provincie en de gemeenten in de regio, met als basis het monitoren en actualiseren van het gemeenschappelijk opgestelde en door GS vastgestelde uitwerkingsplan.

Het planningsoverleg heeft als doel dat provincie en gemeenten de uitvoering van het uitwerkingsplan ten aanzien van woningbouw, bedrijventerreinen, zuinig ruimtegebruik, landschapsontwikkeling, etc. kunnen volgen en monitoren. Daarnaast is het wenselijk dat de provincie en de gemeenten in de regio in de fase na vaststelling van het uitwerkingsplan met elkaar in gesprek blijven. Het overleg is nodig voor de evaluatie en de voorbereiding van (partiële) herzieningen van het uitwerkingsplan. Het planningsoverleg biedt de mogelijkheid om samen met de regio ontwikkelingsgericht te handelen. Regiospecifieke knelpunten komen zo in een vroeg stadium op tafel. Het is mogelijk om naast overheden ook externe partijen te betrekken bij de voortgang van de afspraken.

De provincie acht een overlegstructuur met stuur- ;project-; en werkgroepen belangrijk, dit geheel wordt het regionale planningsoverleg genoemd. Het voortzetten van het gezamenlijke regionale planningsoverleg wordt onderschreven door de betrokken gemeenten in de regio (‘bottom-up’). De provincie is de trekker van dit overleg en is verantwoordelijke voor het goed functioneren daarvan. Waar mogelijk en gewenst ondersteunt de provincie het functioneren ervan door hiervoor voldoende middelen aan te wenden. Voor zover mogelijk wordt aangesloten bij bestaande overlegstructuren of worden die herzien om onnodig en dubbel overleg te voorkomen.

In het regionale planningsoverleg bespreken gemeenten en de provincie de voortgang van de planvorming en de uitvoering van het ontwikkelings- programma en bezien de gevolgen van nieuwe inzichten of beleid. Verder kan het overleg leiden tot meer inzicht in relevante kwalitatieve aspecten van de ruimtebehoefte voor de diverse functies en wordt hierdoor de regionale samenwerking vergroot. De provincie heeft tot taak om regionale cijfers over woningbouwproductie en over uitgifte van bedrijventerreinen (monitoringsgegevens) te verzamelen en te verspreiden. Op basis van nieuwe inzichten kunnen de ambtelijke vertegenwoordigers van gemeenten en provincie voorstellen formuleren voor programma en fasering.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 69 In het bestuurlijke overleg bespreken de gedeputeerde en portefeuillehouders Ruimtelijke Ordening de conclusies uit het ambtelijke overleg en besluiten zij over eventuele voorstellen voor aanpassing van het programma in het uitwerkingsplan.

De overlegfrequentie wordt in samenspraak met de gemeenten vastgesteld. De stuurgroep komt minimaal een keer per jaar bijeen om de complete voortgang van het uitwerkingsplan te bespreken. De stuurgroep wordt voorafgegaan door een voorbereidende bijeenkomst van de projectgroep. De thematische werkgroepen kunnen frequenter bijeen komen. Met de planning wordt rekening gehouden met de verschijningsdata van de belangrijkste jaarlijkse gegevensbronnen (CBS registratie woningbouw en IBIS enquête bedrijventerreinen). De opzet van het planningsoverleg wordt nog nader uitgewerkt en kan zich in de tijd verder ontwikkelen.

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 70 9 Definities en afkortingen

9.1 Definities

9.2 Afkortingen

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 71 Bijlagen

Organisatie uitwerkingsplan

Samenstelling Stuurgroep P.L.A. Rüpp, gedeputeerde Ruimtelijke Ontwikkeling van de provincie Noord- Brabant F.J.M. Stoffels (Wethouder gemeente Drimmelen) J.M.B.P. Smits (Wethouder gemeente Geertruidenberg) C. Punt (Wethouder gemeente Moerdijk) Th.A.G.M. van der Weijden (Dijkgraaf Waterschap Brabantse Delta)

Samenstelling Ambtelijke Werkgroep Ad Sweere (Waterschap Brabantse Delta) Pie Bauer (gemeente Drimmelen) Robert Celie (gemeente Geertruidenberg) André Ringerwöle (gemeente Moerdijk) Koen van Sleeuwen (Provincie Noord Brabant) Jos Heessels (Provincie Noord Brabant) Frans van der Schoot (Provincie Noord Brabant) Ruud Nakman (Regiobureau Breda)

Planschrijvers Koen van Sleeuwen Jos Heessels Ronald Kramps Frans van der Schoot

Voorontwerp uitwerkingsplan landelijke regio Moerdijk en omgeving 72