Kunst En Beleid in Nederland
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Kunst en beleid in Nederland Amsterdam Gennep Van / Marlou Thijssen Paul Hefting Arti et Amicitiae 1839-1870 Dienst Esthetische Vormgeving PTT Warna Oosterbaan Martinius Truus Guhbels en Tineke Pronk itichting Kunsten in parlement 1984-1985 Kroniek 1985 f Boekmanstudies Kunst en beleid in Nederland 2 Een reeks van de Boekmanstichting te Amsterdam, onder redactie van Hans van Duiken, Jan Kassies, Marjolein van der Tweel (eindredactie) en Otto Valkman Kunst en beleid in Nederland 2 Marlou Thijssen De Maatschappij Arti et Amicitiae 1839-1870 Paul Hefting De Dienst voor Esthetische Vormgeving van de PTT Warna Oosterhaan Martinius De kunsten in het parlement 1984-1985 Truus Gubbels en Tineke Pronk Kroniek van kunst en beleid in Nederland 1985 ^ . -p Airijjtötüa'i TGI.; 2 ri736<243737/243738/243ï'ö9 Boekmanstichting / Van Gennep Amsterdam 1986 © 1986 Boekmanstichting Amsterdam / Uitgeverij en boekhandel Van Gennep bv. Spuistraat 283, 1012 VR Amsterdam Boekverzorging: Jacques Janssen Afbeeldingen omslag: Een kunstbeschouwing met dames in de kunstzaal in 1851 (ets van J. de Mare naar Ch. Rochussen, detail); Verkiezingspamflet voor Onafhankelijke Kamerleden 1922 (voorblad, ontwerp J. F. van Royen) Druk: Drukkerij C. Haasbeek bv, Alphen aan den Rijn Bindwerk: Kramer Boekbinders bv, Apeldoorn CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Kunst Kunst en beleid in Nederland. - Amsterdam : Boekmanstichting : Van Gennep. - (Boekmanstudies Kunst en beleid in Nederland) Verschijnt jaarlijks Kunst en beleid in Nederland 2 / [ill. Jan Kassies]. - 111. Bevat: De Maatschappij Arti et Amicitiae 1839-1870 / Marlou Thijssen. De Dienst voor esthetische Vormgeving van de PTT / Paul Hefting. De kunsten in het parlement 1984-1985 / Warna Oosterbaan Martinius. Kroniek van kunst en beleid in Nederland 1985 / Truus Gubbels en Tineke Pronk SISO 700.7 UDC 351.854(492) NUGI 644 Trefw.: kunstbeleid ; Nederland. ISBN 90-6012-707-2 Inhoud Voorwoord 7 Marlou Thijssen DE MAATSCHAPPIJ ARTI ET AMICITIAE 1839-1870. 9 Over het ontstaan en de betekenis van een kunstenaarsvereni- ging in de negentiende eeuw 1 De voorgeschiedenis 11 Kunst en beschaving 11 Kunst, een staatsbelang 14 Kunst voor een breder publiek 20 Roem, rijkdom en onsterfelijkheid 24 2 De Maatschappij Arti et Amicitiae 27 De oprichting van Arti in 1839 27 De doelstellingen 30 Bestuur en organisatie 30 De leden 32 Tentoonstellingen in eigen beheer 36 Arti en de kunstkritiek 39 De bevordering van de kunstkennis 40 De sociëteit 42 De financiële opbouw 42 Arti’s visie op kunst en kunstenaarschap 44 3 Op weg naar het vrije kunstenaarschap 48 De overheid en de kunst 48 Het tentoonstellingsbeleid 58 Het publiek 62 De kunstkritiek: een opkomend specialisme 65 De opkomst van het ‘dealer-critic-system’ 68 Kunst en kunstenaars op eenzame hoogte 72 4 Conclusies 75 Paul Hefting DE DIENST VOOR ESTHETISCHE VORMGEVING VAN DE PTT 85 1 Een korte schets van de historische achtergrond van de DEV 88 2 Van Royen, pleitbezorger voor kunst en vormgeving en voor de kunstenaar 92 3 De DEV—de eerste twintig jaar 106 4 De DEV vanaf 1966 116 Warna Oosterbaan Martinius DE KUNSTEN IN HET PARLEMENT I 984-1985 125 1 De behandeling van de begroting 126 2 De P.C. Hooft-affaire 136 3 De reorganisatie van het toneelbestel 142 4 De Beeldende kunstenaarsregeling 147 5 Het architectuurmuseum 150 6 Slot 150 Truus Guhbels en Tineke Pronk KRONIEK VAN KUNST EN BELEID IN NEDERLAND 1985 153 NOTEN 183 PERSONALIA VAN DE AUTEURS 207 Voorwoord Het tweede Jaarboek in de reeks Boekmanstudies Kunst en Beleid in Nederland verschijnt zonder een woord vooraf van Jan Rogier, direc- teur van de Boekmanstichting en initiatiefnemer van deze reeks. Hij is begin januari 1986 overleden na een langdurige ziekte. Tot het laatst was hij bij onze stichting en vooral bij dit Jaarboek betrokken: voor- stellen, nieuwe ideeën, kritiek, ze kwamen vooral van hem. Dit boek draagt dan ook grotendeels zijn signatuur. Het is een blijvend gedenk- teken voor de man die zijn activiteiten over een breed gebied heeft ont- vouwd, met een scherp verstand, zeker, maar vooral met een grote emotionele betrokkenheid. Rogiers bedoeling was dat de Jaarboeken de ontwikkeling van het den- ken over kunstbeleid zou volgen door de publikatie van artikelen die elders door hun specifieke karakter geen plaats kunnen krijgen, door de presentatie van nieuwe visies op actuele problemen, door--hoe zou het anders kunnen bij Rogier historische beschouwingen. Dit boek beantwoordt in menig opzicht aan die bedoelingen. Het artikel van Marlou Thijssen is een bewerking van een scriptie die zij samen met Cocki Vink maakte voor haar doctoraalexamen culture- le antropologie. Centraal in deze studie staat de Maatschappij Arti et Amicitiae in de eerste drie decennia van haar bestaan. Uitgebreid wordt ingegaan op de plaats die deze belangenorganisatie innam in de toenmalige kunstfiguratie: de overheids- c.q. koninklijke bemoeienis- sen met de beeldende kunsten en de ideeën die leefden omtrent het kunstenaarschap. Het artikel kan worden gezien als een vervolg op An- nemieke Hoogenbooms relaas over het beeldende kunstbeleid in de eerste helft van de negentiende eeuw in het vorige Jaarboek. Paul Hefting schrijft over een unieke instelling: de Dienst voor Estheti- sche Vormgeving van het Staatsbedrijf der PTT, een in het bedrijfsleven als het ware ingeweven platform van artistieke activiteit. Hoe zal het met die Dienst —inderdaad: een dienst aan de spreiding van een leven- 7 de cultuur—straks gaan als het Staatsbedrijf wordt geprivatiseerd? Ook op die vraag gaat Paul Hefting in. Voor het eerst verschijnen in dit Jaarboek twee rubrieken, artikelen die de redactie ieder jaar hoopt te kunnen plaatsen. Zij beogen de belang- rijkste evenementen op het gebied van kunst en cultuur vast te leggen en de ontwikkeling van het beleid op de voet de volgen. Het artikel ‘De kunsten in het parlement’ van Warna Oosterbaan Mar- tinius loopt van september 1984 tot september 1985 en volgt dus het parlementaire jaar. De Kroniek, dit keer lopend van januari 1985 tot januari 1986, is sa- mengesteld door Truus Gubbels en Tineke Pronk. Wij hopen dat met deze overzichten een service aan de lezers wordt ge- boden die zij elders niet vinden en die het gebruik van dit boek aantrek- kelijk zal maken. Jan Kassies 8 Marlou Thijssen De Maatschappij Arti et Amicitiae 1839-1870 Over het ontstaan en de betekenis van een kunstenaarsvereniging in de negentiende eeuw In de stroom publikaties, debatten, lezingen en nota’s over het huidige cultuurbeleid zijn enkele constanten die opvallen. De betrokken par- tijen houden min of meer expliciet vast aan ideaalvoorstellingen over het functioneren van kunstenaars en hun relatie tot de overheid. Kun- stenaars worden voorgesteld als aan niets en niemand gebonden en als- of zij uit persoonlijke gedrevenheid, maatschappelijke erkenning of niet, hun beroep uitoefenen. Tegelijkertijd worden zij als ‘cultuurdra- gers’ gewaardeerd en verdienen zodoende ruimte om ‘hun taak’ te ver- vullen. Het is de overheid die deze ruimte moet scheppen zonder zich verder met vorm en inhoud van de kunst zelf te bemoeien. Centraal in dit onderzoek staan de bijzondere positie en het beroeps- prestige van beeldende kunstenaars. Om hierin meer inzicht te krijgen is gekozen voor een historisch-sociologisch onderzoek, dat wellicht verhelderend kan werken in de tegenwoordig als problematisch ervaren relatie tussen kunstenaars en overheid.' Het onderzoek strekt zich uit over de periode 1795-1870 en beperkt zich tot de bij de kunstwereld betrokken groeperingen en instanties, waarmee kunstenaars uit hoofde van hun beroep in wisselende afhan- kelijkheidsrelaties stonden. De ontwikkelingen en verwikkelingen in deze kunstfiguratie zijn niet los te zien van de staatsvormings- en civili- satieprocessen in deze periode. Nederland kreeg in het begin van de negentiende eeuw de contouren die wij nu kennen. De constitutionele monarchie werd een feit. Het overheidsapparaat breidde zich uit. Centralisatie, unificatie en integra- tie stonden voorop. Het terrein waarop de overheid regulerend optrad, breidde zich eveneens sterk uit. Er kwam een kunst- en kunstenaars- beleid van overheidswege van de grond en Nederlandse kunstenaars richtten hun eerste belangenorganisatie op. Dit hangt nauw samen met nieuwe opvattingen over kunst en beschaving, die met de verburgerlij- 9 king van de samenleving opkwamen.^ Kunst werd niet alleen teken van, maar ook middel tot beschaving. Kunst kreeg een functie in de nationale eenwording en natievorming. De vooruitgeschoven positie die de kunstenaars door de overheid toegewezen kregen en de erken- ning van hun functie in haar beschavingsoffensief zouden vergaande gevolgen hebben voor de beroepsvorming van de Nederlandse kun- stenaars. ‘In de achttiende eeuw en nog in de eerste jaren der negentiende eeuw was, op weinige uitzonderingen na, de kunstenaar niet veel meer geteld dan den ambachtsman. (...) een paria, die van de gelegenheid verstoken bleef om zijn zeden te beschaven en daardoor maar al te dikwijls den blaam verdiende, op zijn stand geworpen. (...) En thans! welk een om- keer! Het vooroordeel van vroeger is geweken. Even als de Cellinis, de Rubbensen, de Van Dijken, de Carel van Manders, hebben de kun- stenaars, ook de onze, zich aan de hoven der vorsten en in de paleizen der grooten op vleiende wijze zien ontfangen (...). Dat voorbeeld, in de hoogste kringen gegeven, heeft navolging gevonden. (...) Ja, meer nog: het is niet langer de man of jongeling van goeden huize, die door zijnen omgang den kunstenaar eer meent aan te doen, het is hij integen- deel, die zich door den omgang met den kunstenaar vereerd gevoelt, die van hem hoopt te leeren, hoe zijn smaak, hoe zijn oordeel, hoe zijn kennis te vermeerderen. (...) Werpt slechts een blik op de lijst der leden van deze Maatschappij’.3 Dit citaat uit de lijkrede ter nagedachtenis van de schilder Jan Willem Pieneman (1797-1853) werd uitgesproken door mr. Jacob van Lennep (1820-1868) in het gebouw van de Maatschappij Arti et Amicitiae aan het Rokin in Amsterdam. Pieneman werd hier herdacht als medeop- richter en eerste voorzitter van Arti en als ‘Nestor van de Vaderlandse Schilderkunst’.