PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1894 bron Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1894. Erve J. Morpurgo, Paramaribo 1893 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_sur001189401_01/colofon.php © 2012 dbnl t.o. II 1824-1891. Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1894 3 Voorwoord. Het geacht publiek den zevenden jaargang van den Surinaamschen Almanak aanbiedende, gevoelen wij ons gedrongen onze erkentelijkheid te betuigen voor de loyale en gereede wijze, waarop wij bij de samenstelling wederom velerzijds den meesten steun hebben mogen ondervinden; de belangstelling voor den Almanak, die gaandeweg toeneemt, bewijst voldoende de groote waarde die aan dit Jaarboek wordt toegekend. Het is dan ook ons streven die waarde voortdurend te verhoogen, getuigen de vele nieuwe bijdragen, die den inhoud van dezen jaargang verrijken. Erve J. Morpurgo. Paramaribo, 2 October 1893. Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1894 5 [J.F.A. Cateau van Rosevelt] Wie op den morgen van 9 Januari 1885 de Keizerstraat was opgegaan, zou getuige zijn geweest van de ongewone levendigheid die er ter hoogte van de Knuffelsgracht, in den omtrek van de woning van den heer CATEAU VAN ROSEVELT, heerschte. Omstreeks 8 ure had men den Gouverneur, vergezeld van verscheidene notabelen, die woning kunnen zien binnentreden; terwijl, daarvoor, de muziekkorpsen der Schutterij en van het garnizoen zich hadden opgesteld, en beurtelings zich lieten hooren. Reeds dit zou op zich zelf genoeg zijn om een groote schare volks op de been te brengen, in Suriname, waar de muziek in staat is schier een ieder, zij 't dan ook maar voor een oogenblik, de ernstigste bezigheden ter zijde te doen zetten. Te meer was zulks het geval, toen spoedig algemeen bekend werd dat de ovatie den heer CATEAU VAN ROSEVELT gold, en wel ter herinnering van den dag, waarop hij vóór 40 jaren, in Staatsdienst, als militair in de kolonie was aangekomen. Toen stroomden de menschen uit alle richtingen naar de Keizerstraat toe om den gevierden Agent-Generaal de hand te drukken, en hem geluk te wenschen niet den dag, waarop hij in Suriname zijne ambtelijke loopbaan begonnen had, die zóó schitterend was geworden. Deputatiën uit alle standen, en niet 't minst uit de chineesche kolonie, waarvan de leden eertijds immigranten aan zijne hoede toevertrouwd, thans voor 't meerendeel nijvere ingezetenen van het land, trokken met hunne banieren en de muziek voorop mede naar het ferstterrein om hunnerzijds den algemeen geachten Magistraat hunne gelukwenschen en hulde aan te bieden. Voorzeker moest de man, wien dit alles gold, in hoog aanzien bij zijne medeburgers staan. * * * JOHAN FRANçOIS ADRIAAN CATEAU VAN ROSEVELT werd den 7 September 1823 te Hattem uit een oud Zeeuwsch geslacht geboren, en was zoon van FRANçOIS ABRAHAM CATEAU VAN ROSEVELT, ontvanger der belastingen, en ANTHONIA VAN WIJHE. Zijn grootvader Mr. ADRIAAN CATEAU VAN ROSEVELT was een Zeeuw, en woonde te Vlissingen in het huis met de beelden Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1894 6 ban de haven; hij verloor, tengevolge van den oorlog met Engeland in 1780, de onlusten in het laatst der vorige eeuw, en het bombardement van Vlissingen in 1809, een groot deel van zijn vermogen. Toen het gezin toenam en de bescheiden inkomsten van den ontvanger noode in de stijgende behoeften konden voorzien, moest JAN, - zooals VAN ROSEVELT tehuis genoemd werd, - naar zee ‘om er zijn fortuin te zoeken’. Als lichtmatroos maakte hij in 1841 aan boord van de Stad Zwolle zijn eerste reis naar Suriname, en bleef hij ter koopvaardij tot het einde van 1844, toen hij, 't tot 3n stuurman gebracht maar tegen 't zeeleven niet bestand, zich op den 22n October te Arnhem voor den militairen dienst in de Overzeesche Bezittingen voor den tijd van zes jaren, maar zonder handgeld, verbond. Daar zijne papieren niet volledig waren, - de toestemming der ouders ontbrak daarbij, - werd hij voorloopig te Harderwijk in subsistentie geplaatst tot 1 December, toen hij, met nog 63 andere militairen met het barkschip Eliza kapt. HILLEBRANDS, het vaderland verliet met bestemming naar Suriname, waar men, na een voorspoedige reis, op 9 Januari 1845 aankwam. Met nog 14 andere soldaten werd VAN ROSEVELT als kanonrier 2e klasse bij het 1e bataillon veldartillerie, 1e kompagnie, toen te fort Nieuw-Amsterdam in garnizoen, ingedeeld. Reeds in October d.a.v. werd hij korporaal, en op 1 Januari 1846 fourier. Van hoeveel gewicht de studie der wiskunde, die hij voor zijn stuurman's examen had moeten volgen, thans voor zijn militaire carrière bleek te zijn, leverde het feit op dat VAN ROSEVELT, zonder eenige leiding of hulp, reeds in Juli 1847 zich tot den toenmaligen Gouverneur Baron VAN RADERS kon wenden met het verzoek hem tot het officiersexamen voor het wapen der artillerie toe te laten. Eerst bij een tweede aanzoek in October 1848 werd aan zijn verzoek voldaan, en eene Commissie benoemd, die hem het vereischte examen afnam. Zóó gunstig had hij zich bij dat examen doen kennen, dat de Majoor DE VILLENEUVE, commandant der troepen in Suriname, in afwachting zijner aanstelling tot officier, den fourier VAN ROSEVELT aan het hoofd stelde van den cursus die destijds te Paramaribo was opgericht ‘ter wille der ouder-officieren die naar den rang van officier aspireerden.’ In die betrekking bleef hij werkzaam totdat er eindelijk, door het pensionneeren van twee kapiteins bij de Jagers, vacatures bij de anders compleete formatie der infanterie ontstonden, en hij bij Koninklijk Besluit van 19 September 1849 No. 52 tot 2e luitenant kon worden aangesteld. Van dien tijd afkwamen ROSEVELT'S tulenten meer en meer uit. Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1894 7 Op 1 Januari 1851 aangesteld tot commandant van den post L'Espérance in de Boven Commewijne, had hij door de weinige bezigheden, welke het commandement van een' buitenpost opleverde, ruimte van tijd teueinde zich aan allerlei wetenschappelijke studiën te wijden, waarbij vooral de wisch bouwkunde, en niet het minst de geodaesie bovenaan stonden. Het is haast onbegrijnelijk, hoe de man zonder eenige andere leiding of hulp dan zijne boeken zulk eene omvangrijke kennis heeft kunnen ondoen als die waarover hij te beschikken had. Wars van alle oppervlakkigheid drong hij, bij alles wat hij ondernam, tot den bodem der zaak door, en leerde zoodoende alles wat daartoe behoorde. Van daar dat het hem mogelijk werd zoowel als militair, en later als burgerlijk ambtenaar zóó uit te blinken als hij gedaan heeft. Als militair kon hij, in eene kolonie als Suriname, waar op dat gebied zóó weinig voorvalt dat met eenig effect naar buiten kan werken, niet veel doen. Toch heeft VAN ROSEVELT in den tijd, dien hij in militairen dienst doorgebracht heeft als officier, zich niettemin gunstig doen kennen. Eén enkel voorbeeld. In December 1852 verontrustte een bende kwaaddoeners, die zich in het bosch in de Boven Commewijne volkomen veilig achtte, de plantages in die streken. Zij hadden zich gesteld onder het gevreesde opperhoofd WAIJDOEDOE, en ondernamen strooptochten in de buurt. De invloed van WAIJDOEDOE moest gebroken worden, en dientengevolge werden uit verschillende punten in de Boven Suriname, Boven Commewijne en Orleanskreek, onder bevel van militaire en burger-officieren, expedities uitgerust, die ten doel hadden het kamp van WAIJDOEDOE in te sluiten en hem onschadelijk te maken. Aan het hoofd van een dezer expedities stond de Luitenant VAN ROSEVELT, die met zijne manschappen van uit de Caelwinienkreek het bosch was ingestoken, en op Montpellier een tiental dagen later was aangekomen zonder het spoor van WAIJDOEDOE te hebben gevonden. De expeditie werd daarop afgedankt. Op Zaterdag den 4n December werd door den schildwacht op den post L'Esperance een neger, JONAS genaamd, aangehouden, die trachtte den post ter sluiks voorbij te varen; bij verhoor bleek het dat de arrestant tot den troep van den beruchten WAIJDOEDOE behoorde. Hij bood aan de schuilplaats zijner makkers aan te wijzon. Hiervan moest partij Surinaamsche Almanak voor het Jaar 1894 8 getrokken worden zonder de betrekkelijke instemming van het Bestuur kon worden gevraagd, en wij laten de redenen daartoe uit de eigene aanteekeningen van ROSEVELT volgen: ‘Waren de negers van dit kamp’, - zoo schrijft hij in zijn journaal - ‘die meestal van Waycoribo en Susannasdal waren, rustig gebleven, en hadden zij zich niet met den neger WAIJDOEDOE ingelaten, van wien zij even goed wisten, dat hij een' dubbelen en afschuwelijken moord gepleegd had, zoo zoude ik er volstrekt niet aan gedacht hebben om hen in hunne schuilplaats te gaan opzoeken, en zou ik alleen den neger JONAS naar Paramaribo hebben opgezonden. Doch zooals het thans gesteld was, meende ik dat het niet alleen raadzaam, maar tevens pligt was hieraan, en wel hoe eer hoe beter, een einde te maken, en besloot om van de aangebodene diensten van JONAS gebruik te maken. Ik maakte mij dus gereed, en nog dienzelfden morgen om 8½ uur voer ik met een detachement van 1 sergeant, 9 jagers en 5 guides, alsmede JONAS, in het tentvaartuig en een groot corjaal, met den opkomenden vloed naar boven.’ Na de Kleine Commewijne-kreek te zijn ingevaren moest, tengevolge van de onbevaarbaarheid van den stroom, gedebarqueerd worden, en werden 3 jagers en 1 guide als wacht bij de booten achtergelaten. Met de elf overgebleven militairen werd de tocht voortgezet, de marodeurs in den vroegen morgen van 6 December aangevallen, uit elkaar gedreven, en 8 hunner gevangen gemaakt. Op Woensdag morgen den 8n d.a.v. was de expeditie op den post L'Espérance terug, en nog dienzelfden dag werden de gevangen genomenen naar Paramaribo opgezonden. Deze daad teekent de vastberadenheid van den man, - en te verwonderen was 't niet, dat het Bestuur der kolonie sedert het oog op hem gevestigd hield. Niet lang daarna kwam in Suriname eene Duitsche Commissie aan, met de opdracht een onderzoek in te stellen naar de geschiktheid van de kolonie voor eene kolonisatie van Duitschers.