Een Geschiedenis Van De Surinaamse Literatuur. Deel 3
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3. De geschreven literatuur van 1596 tot 1923 Michiel van Kempen bron Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3. Uitgeverij Okopipi, Paramaribo 2002 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/kemp009gesc03_01/colofon.htm © 2006 dbnl / Michiel van Kempen i.s.m. 9 Inleiding De plaats van de Nederlands-koloniale literatuur in een Surinaamse literatuurgeschiedschrijving De Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (1914-17) beschrijft de Nederlandse koloniale literatuur over Suriname onder het merkwaardige lemma ‘Romans, dichtwerken, enz.’. De eerste alinea van het niet ondertekende artikel meldt: ‘Gering is het aantal verschenen romans, novellen, dicht- en tooneelwerken, die de W.-I. koloniën tot plaats der handeling hebben of op eenigerlei wijze daarmede in verband staan en weinig is er bij van litterarische waarde.’ Dan volgt een opsomming van een dertigtal werken die uitsluitend op Suriname betrekking hebben; over de Antillen wordt niets gezegd. Auteurs van Nederlandse en Surinaamse origine worden over één kam geschoren. Garmt Stuiveling schreef in 1952 dat het vaststond ‘dat West-Indië, dat wil dus zeggen Suriname en Curaçao en de andere eilanden aldaar, zich nauwelijks en niet dan zeer laat, in de Nederlandse literatuur hebben doen gelden.’1 Tegen het einde van de eeuw weten we beter, vooral dankzij het historisch leesboek Spiegel der vaderlandsche kooplieden (1958) van Ursy Lichtveld & Jan Voorhoeve en Bert Paasmans dissertatie Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de verlichting (1984): het aantal letterkundige werken waarin West-Indië aan bod komt is verre van gering en er zijn wel degelijk teksten bij van ‘litterarische waarde’. Een behandeling van deze Nederlands-koloniale literatuur hoort thuis in een literatuurgeschiedschrijving van de Nederlanden. Alleen al om historische redenen kan zij niet gemist worden in een geschiedschrijving die een poging doet om de ontwikkelingsgang van de Surinaamse letteren in beeld te brengen. Er is het gegeven dat Suriname een koloniaal deel van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën, vanaf 1795 van de Bataafse Republiek en vanaf 1815 van het Koninkrijk der Nederlanden is geweest.2 Met andere woorden: het historische tracé van Suriname is drie eeuwen lang het historische tracé geweest van een part van het Nederlandse rijk overzee. ‘Koloniale literatuur’ als aanduiding voor de geschreven literatuur van die tijd, omvat zo een corpus van teksten dat temporeel is afgebakend: alle literatuur uit de koloniale periode. Van de literatuur en de literaire activiteit in Suriname gedurende die periode zal hier een beeld worden gegeven, zonder dat wordt vastgehouden aan een scherpe tijdsafbakening.3 Uiteraard begint de beschrijving met de vroegste pogingen tot kolonisatie, voorzover er feiten van kunstzinnige aard bekend zijn. Maar waar de beschrijving eindigt of moet eindigen is veel minder helder. Het is kenmerkend voor praktisch elke post-koloniale literatuur (‘post-koloniaal’ hier opgevat in temporele zin) dat die zich geleidelijk aan ontworstelt aan de koloniale modellen. Er is een fase van beginnend autochtoon-Surinaamse letterkunde geweest die diffuus was in die zin dat vanuit het koloniale stelsel culturele impulsen uitgingen die een literatuur deden ontstaan die voor het eerst kan worden aangemerkt als ‘Surinaams’ (bijvoorbeeld teksten in het Sranantongo, een exclusief Surinaamse taal). Maar wanneer de koloniale tijd definitief voorbij is, blijft de vraag. En dan is er ook nog de 1 Stuiveling 1952: 20. 2 Overigens niet aaneensluitend: van 1799 tot 1802 viel Suriname onder de bescherming van Engeland, en de jaren van 1804 tot 1816 staan bekend als het Engels Tussenbestuur. 3 Ik wijs er hier alvast met nadruk op dat ik de termen ‘literair’ en ‘letterkundig’ door elkaar hanteer volgens hun 20ste-eeuwse betekenis, terwijl ‘letterkundig’ nog tot in de 19de eeuw een breed scala van disciplines aanduidde: dichtkunde, welsprekendheid, filosofie, geschiedenis. Vergelijk de opmerkingen die Van den Berg 1983: 149 hierover maakt. Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3. 10 kwestie of de periodisering van de eigen Surinaamse ontwikkeling gedefinieerd moet worden in strikt literaire termen (1957: verschijning van Trefossa's Trotji) of dat het verstandiger is te zoeken naar extra-literaire fenomenen: eindigt de koloniale tijd bij de afschaffing van de slavernij in 1863? In 1922 toen Suriname een overzees gebiedsdeel werd? In 1953 met de instelling van het Statuut? Of in 1975 met de staatkundige onafhankelijkheid van Suriname? De Surinaamse en de Nederlandse geschiedenis zijn zo nauw met elkaar verstrengeld geweest, dat het niet mogelijk is ze zonder grote amputaties uit elkaar te halen. Het is evenmin mogelijk de literatuur van de koloniale tijd zinvol uiteen te rafelen tot twee literaturen. Niettemin zal in het navolgende hoofdstuk het accent liggen op de koloniale literatuur opgevat als de literatuur van de kolonialen die een werkelijkheid zagen die voor hen nieuw en vreemd was, literatuur dus van de allochtonen in de tropen. Dit onderscheid bakent koloniale literatuur af op basis van de zienswijze, van het gekozen perspectief, van wat Elleke Boehmer the imperialists' point of view noemt.4 Literaire uitingen die niet koloniaal zijn (‘koloniaal’ hier niet temporeel opgevat, maar als ideologische categorie) worden binnen de literatuur van het land zelf geplaatst. De inheemse mythen en andere orale vertellingen van verschillende bevolkingsgroepen of de verslagen van de matuari bosneger Johannes King (ca. 1830-1899) behoren in deze opvatting tot de vroege uitingen van Surinaamse literatuur, niet tot de koloniale literatuur. Ook om deze reden lijkt mij de afbakening zuiver: koloniale auteurs hebben dit gemeen dat zij primair schreven voor het thuisfront, het westerse publiek, zeker zolang als er nauwelijks sprake was van een literair circuit in de kolonie. Hoeveel voetangels en klemmen echter ook hier liggen, zal ik proberen duidelijk te maken aan de hand van het werk van onder meer Kals, Mauricius, Roos en Kwamina. Deze beschrijving van Nederlands-koloniale literatuur van kolonisten en kolonisatoren wil vooral in functie staan van de geschiedschrijving van de Surinaamse letteren. Al kan zij niet uitputtend zijn, zij tracht het voornaamste van wat er uit onderzoek naar voren is gebracht, weer te geven.5 Er zal langer worden stilgestaan bij die auteurs en werken die van belang zijn geweest binnen het Surinaamse literaire circuit (inclusief enkele van niet-Nederlandse origine), dan bij anderen die wel bij het corpus horen maar nauwelijks een rol in Suriname hebben gespeeld. Als contingentie en toeval een rol spelen in elke literatuurgeschiedenis zoals Steinmetz en Kosselleck betoogden6, dan geldt dat wel in versterkte mate voor de geschiedenis van voormalige kolonies waarvoor schijnbaar willekeurig aangespoelde passanten en immigranten in sterke mate bepalend zijn geweest. Bij een betrekkelijk klein land als Suriname 4 Boehmer 1995: 3. Maar nadrukkelijk zij erop gewezen dat Boehmer bij de afbakening zoals ik die maak zou spreken van kolonialistische literatuur. Zij onderscheidt deze van de koloniale literatuur waaronder zij verstaat: ‘writing concerned with colonial perceptions and experience, written mainly by metropolitans, but also by creoles and indigenes, during colonial times.’ In deze betekenis zijn ook auteurs die het beeld van Groot-Brittannië als wereldmacht versterkten - Dickens, Trollope - koloniale auteurs. Onder kolonialistische literatuur verstaat Boehmer dan die literatuur ‘which was specifically concerned with colonial expansion. On the whole it was literature written by and for colonizing Europeans about non-European lands dominated by them. It embodied the imperialists' point of view.’ (Boehmer 1995: 2-3). Postkoloniale literatuur is vervolgens alles wat daarop reageert of zich daartegen afzet. 5 Voor een aantal passages steunt dit deel op twee overzichtsartikelen van mijn hand: ‘Suriname in de Nederlandse literatuur’ (Van Kempen 1990c) en ‘Van Grouwelijcke Monsters en Kinderen Gods: de Nederlands-koloniale literatuur over Suriname’ (Van Kempen ter perse), zij het dat deze passages veelal ingrijpend zijn gewijzigd. 6 Zie Steinmetz 1989 en Kosselleck 1979. Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3. 11 gaat deze wetmatigheid nog sterker op. Geschiedschrijvingen zijn altijd constructies, maar als de continuïteit van een geschiedenis alleen maar kan worden aangetoond door de historische feiten geweld aan te doen, of in een gedwongen verband te plaatsen, is het raadzamer getuigenis af te leggen van discontinuïteit en toeval. Dit geldt voor de koloniale periode van Suriname overigens even zeer als voor de periode erná, voor de tijd van de kolonisatoren (volgens Verton de passanten bij uitstek7) evenzeer als voor de tijd van de kolonisten (de settlers) en de tijd dat de gekoloniseerden het koloniale juk van zich afwierpen. Passanten, migranten en individuele uitzonderlijke persoonlijkheden hebben in Suriname altijd op onvoorspelbare tijden het aanzien van het literaire landschap veranderd of doen veranderen. 7 Verton 1977: 9-13. Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3. 13 Reizigers en rauwdouwers Teksten uit de 16de en de 17de eeuw Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel 3. 15 De hoofdtrekken van de Nederlands-koloniale literatuur over het Suriname