Moraceae Zijn Wereldwijd Verspreid in De Tr­ Moraceae Waarvan Het Vruchtbeginsel 1 of 2 Stempels Open

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Moraceae Zijn Wereldwijd Verspreid in De Tr­ Moraceae Waarvan Het Vruchtbeginsel 1 of 2 Stempels Open bloemdek bestaat dikwijls uit 4 blaadjes, maar Natuurlijke verspreiding het kan ook ontbreken. In de vrouwelijke bloem, De Moraceae zijn wereldwijd verspreid in de tr­ Moraceae waarvan het vruchtbeginsel 1 of 2 stempels open. Op zowel het zuidelijk als noordelijk half­ draagt, zijn de bloemdekblaadjes met elkaar en rond komen enige tropische soorten voor; ook ook met het bloemdek met het vruchtbeginsel voorbij de keerkringen. Enkele soorten hebben vergroeid. De mannelijke bloem heeft dikwijls 4 hun verspreidingsgebied geheel of grotendeels meeldraden die voor de bloemdekbladen staan; buiten de keerkringen in subtropisch of warm­ de familie, enige geslachten en het aantal kan tot één gereduceerd zijn. In één gematigde gebieden, de meeste op het noordelijk bestuiving bij Ficus van groepen van geslachten (de tribus Moreae) halfrond. Dat betreft enkele soorten van Ficus en zijn (evenals in de familie Urticaceae) de meel­ van de tribus Moreae (zie boven), namelijk van draden in de knop ingebogen. Zij buigen zich op de geslachten Broussonetia, Machtra en Morus. Prof. Dr. C.C. Berg een gegeven moment plotseling en elastisch (dus Broussonetia en Monts vertonen (ook in tropi­ explosief) naar buiten en werpen het stuifmeel in sche vertegenwoordigers) trekjes die men ook de lucht. vindt bij andere geslachten van het noordelijk De mannelijke bloeiwijzen zijn dikwijls katjes­ halfrond zoals zijknoppen met knopschubbben achtig, zoals in Broussonetia en Morus. Tenge­ en takken waarvan de groeitoppen aan het eind volge van de gelijkvormigheid van de mannelij­ van het groeiseizoen worden afgeworpen en de ke bloemen (zie Figuur. 1, 2 en 3) zijn verlenging van de tak uit de bovenste zijknop verscheidene soorten, ooit als Morus-soorten be­ plaats vindt (zoals Ti/ia en U/mus). schreven, nu ondergebracht in vijf geslachten. De verschillen tussen die geslachten zijn behal­ Economische en ecologische betekenis ve in vegetatieve kenmerken vooral te vinden in Hoewel het aantal soorten van deze familie niet de vrouwelijke bloemen en bloeiwijzen, die dik­ groot is, speelt zij in vele bossen in de tropen een wijls minder duidelijk katjesachtig en al in een belangrijke rol, ondermeer in de opbouw en de vroeg stadium op vruchten lijken. De bloeiwij­ samenstelling ervan en in het verschaffen van zen van Ficus lijken al van meet af aan op vruch­ voedsel aan vele soorten vruchtetende dieren. De familie Moraceae is overwegend tropisch, maar enige soorten van de geslachten ten. De (echte) vruchten zijn nootjes of steen­ Ook wat het gebruik door de mens betreft is de Broussonetia, Ficus, Maclura en Morus zijn te vinden in subtropische tot warm-gematigde vruchten. Dikwijls zijn deze vruchten ingesloten familie niet onbelangrijk. Voor een deel betreft gebieden van het noordelijk halfrond en in West-Europese tuinen. Dit artikel beschrijft enige in vlezig geworden bloemdekken of vormen zij dat lokaal gebruik van vruchten, vezels, kleur­ ongewone levensvormen van en de bestuiving bij het geslacht Ficus, dat ruim vertegenwoordigd met elkaar en/of met de (dikwijls schijfvormige stof, pijlgif, medicijn, blad als veevoer of groen­ is in het assortiment sierplanten (o.a. als laan- en parkbomen) in tropische en subtropische as) van de bloeiwijze en schutbladen (bracteëen) te, etc. Enkele soorten hebben in het verleden gebieden en als potplant voor huiskamers en kantoren. min of meer complexe aggregaten (vergelijkbaar ook commerciële betekenis gehad, zoals natuur­ met de "vrucht" van de ananas). Dat wat men rubber uit twee soorten Casti/la (in Centraal en aanduidt als vrucht van Monts is een grotendeels Zuid Amerika), kleurstof uit Maclura tinetaria Systematiek ge geslachten varieert het aantal soorten van ca. vlezig geworden bloeiwijze, en dus niet ontstaan (Geelhout, Zuid Amerika), of bastvezels uit De familie Moraceae vormt samen met de Can­ 25 tot l. uit één bloem zoals de samengestelde vrucht van Broussonetia papyrifera voor het maken van pa­ nab(id)aceae, Cecropiaceae, Ulmaceae en Urti­ Rubus. pier en kleding. Enige soorten in Afrika en Ame­ caceae de orde Urticales met in totaal ca. 102 Kenmerken De verspreiding van zaden (die veelal vlezig zijn rika zijn ook nog tegenwoordig belangrijk als le­ geslachten en ca. 2500 soorten. In recente classi­ Kenmerken van deze familie zijn ondermeer dat of ingesloten in vlezige structuren) geschiedt veranciers van hardhout. ficaties gebaseerd op moleculaire analyses is de planten overwegend houtachtig zijn en dat in overwegend door vruchtetende dieren, zoals vo­ Cultuurhistorisch gezien zijn enkele soorten be­ deze groep van families ondergebracht in de de meeste delen van de plant melksap te vinden gels, apen en vleermuizen. langrijk. Zonder de broodvrucht (Artocarpus al­ orde Rosales, waarin ook families als Rham­ is. De zaadknop is bovenin het vruchtbeginsel De bestuiving geschiedt door wind bij de soorten ti/is) als basisvoedsel zouden vele eilanden in naceae en Elaeagnaceae te vinden zijn. geplaatst en de zaden zijn groot of klein. Het met Urtica-achtige meeldraden en/ofmet katjes­ het Pacifisch gebied niet bewoond zijn geraakt. Na afslanking van de Moraceae door het onder­ blad is enkelvoudig met als regel een veervormi­ achtige mannelijke bloeiwijzen. Ficus heeft een Zonder de broodnoot (Brosimum alicastrum) als brengen van de geslachten Cannabis en Humu­ ge nervatuur, waarin de zijnerven lussen vor­ uniek bestuivingsysteem. Voor het merendeel basisvoedsel (gekoppeld aan "forest manage­ lus in een eigen familie en een zestal andere ge­ men. De bladen zijn geplaatst in spiralen of in van de geslachten is het bestuivingsysteem ge­ ment") zou de Mayacultuur in Centraal Amerika slachten in de familie Cecropiaceae, ontstond twee rijen, zelden tegenoverstaand (zoals in heel of gedeeltelijk onbekend. Mogelijk spelen niet tot bloei gekomen zijn. Andere in cultuur een homogeen geheel met 3 7 geslachten en Broussonetia papyrifera) of in kransen. kleine kevers en vliegen hierin een rol, zoals be­ gebrachte soorten zijn enkele Morus-soorten l 050-1100 soorten. De steunbladen (stipulae) zijn vaak geheel sten­ kend van enige Artocarpus-soorten. De kevers voor de vruchten: in Amerika M. celtidifolia (op De soorten zijn nogal ongelijk over de geslach­ gelomvattend en vormen ringvormige littekens en vliegen leggen hun eieren op mannelijke bescheiden schaal) en in Azië M. a/ba en M. ten verdeeld. Ficus omvat ca. 750 soorten, maar (heel duidelijk in Ficus). De bloemen zijn één­ bloeiwijzen en de larven voeden zich in veel ge­ nigra; de eerste ook in gebruik voor de teelt van dat kunnen er veel meer worden, gezien het feit siachtig en geplaatst in éénslachtige bloeiwijzen vallen met weefsels in die bloeiwijzen Het inte­ de zijderups. Twee voor de vruchten in cultuur dat er nog jaarlijks één of meer nieuwe soorten (zoals in Morus) op dezelfde plant, of op ver­ rieur van vrouwelijke bloeiwijzen is echter on­ gebrachte Ficus soorten zijn: F. carica (met als besclu·even worden. Het geslacht Dorstenia, dat schillende planten, of in tweeslachtige bloeiwij­ toegankelijk voor de larven. wilde vorm mogelijk F. palmata met een ver­ overwegend kruidachtig is, omvat l 05 soorten, zen (zoals in vele Ficus-soorten). De bloeiwij­ spreidingsgebied van Afghanistan tot Ethiopië) en Artocarpus telt ruim 50 soorten. In de overi- zen staan dikwijls in paren. Het enkelvoudige 14 Dendraflora nr 3 7 2000 Dendraflora nr 37 2000 15 en F. sycomorus in het Nabije Oosten, in Egyp­ dan de bloemen en met hun beharing samenhan­ soorten komt één soort (M. mesozygia waarvan FICUS te al zeker 4000 jaar geleden in cultuur gebracht gen en het oppervlak van de bloei- en vruchtwij­ de bomen tot 35 m hoog kunnen worden) voor in en vereerd met een eigen godin, Hathor. ze vormen. Het kokervormig bloemdek van de het tropisch laagland van Afrika. M insignis is Dit grote geslacht is zeer rijk aan groei- en levens­ In een aantal soorten, met name M alba en F. vrouwelijke bloem blijft vliezig. De basis van de een montane soort in tropisch Amerika en M. vormen, waaronder de wortelklimmer en de half­ carica zijn vele, dikwijls reeds oude cultivars vrucht is versmald. De draadvormige stempels macroura een (sub)montane soort in tropisch epifyt. De eerstgenoemde vorm is vertegenwoor­ ontstaan. Enkele Ficus-soorten, met name F. mi­ zijn dikwijls zeer ongelijk van lengte of tot één Azië. De twee Noord-Amerikaanse soorten zijn: digd door ca. 70 Aziatische soorten. Ondanks het crocarpa en F. religiosa, werden traditionele gereduceerd; M celtidifolia (syn. M microphylla) en M feit dat er in Azië (en elders) enige tientallen elementen in tempeltuinen in Azië, als levens­ rubra, de eerstgenoemde voorkomend in de Ficus-soorten buiten de tropen voorkomen, is het boom en!ofals boom van "kennis". Vele Ficus­ MACLURA zuidoostelijke staten van de U.S.A. tot in Cen­ slechts F. carica, die ook in Zuid Europa natuur­ soorten, vooaral F. benjamina, F. elastica en F. traal Amerika (en in het verleden als vrucht­ lijk voorkomt, die in West Europa (tot in West microcarpa, zijn in vele tropische landen geïnt­ Dit geslacht telt 11 soorten, twee in tropisch boom in Zuid Amerika in cultuur geweest), de Noorwegen toe) winterhard is. roduceerd als sierboom. Ook F. pumila komt Amerika, één in tropisch Afrika, één in Noord andere soort heeft een meer oostelijke versprei­ Zij hebben evenals Hedera helix van de klimmen­ men algemeen tegen als muurbedekker. Deze en Amerika (M pomifera); de overigen zijn Azia­ ding. De overige soorten zijn Aziatisch en te vin­ de takken bladen die heel anders zijn dan die van andere soorten zijn in de handel als kamerplant tisch en zijn, met uitzondering van de in China den in het gebied dat zich uitstrekt van Korea en de niet-wortelende en bloeiende takken. De jeugd­ of als decoratief element in grote ruimten, zoals voorkomende M. tricuspidata, elementen van Japan via China and het Himalaja-gebied tot Af­ vorm van één van deze soorten, F. pumila, is als in kantoren en op vliegvelden. tropische vegetaties. Alle soorten vormen takdo­ ghanistan, op hoogten tot ca.
Recommended publications
  • Universidade Federal Do Amazonas - UFAM Pró-Reitoria De Pesquisa E Pós-Graduação - PROPESP Programa De Pós-Graduação Em Química - PPGQ
    Universidade Federal do Amazonas - UFAM Pró-Reitoria de Pesquisa e Pós-Graduação - PROPESP Programa de Pós-Graduação em Química - PPGQ TESE ESTUDO QUÍMICO DE RESÍDUOS MADEIREIROS DE Bagassa guianensis (Aubl.) Eschweilera coriaceae (Mori, Scott A.) E Ocotea cymbarum (Kunth) Willian Hayasida MANAUS 2015 1 Universidade Federal do Amazonas - UFAM Pró-Reitoria de Pesquisa e Pós-Graduação - PROPESP Programa de Pós-Graduação em Química - PPGQ WILLIAN HAYASIDA ESTUDO QUÍMICO DE RESÍDUOS MADEIREIROS DE Bagassa guianensis (Aubl.) Eschweilera coriaceae (Mori, Scott A.) E Ocotea cymbarum (Kunth) Tese apresentada ao Programa de Pós- Graduação em Química da Universidade Federal do Amazonas, como requisito final para a obtenção do título de DOUTOR EM QUÍMICA ORGÂNICA, área de concentração em Química de Produtos Naturais. Orientadora: Dra. Maria da Paz Lima Instituto Nacional de Pesquisa da Amazônia MANAUS 2015 2 3 4 Dedico esta tese... Aos meus pais, Sergio e Marilene pelo apoio, o amor e sacrifícios. 5 “Quando você quer alguma coisa, todo o universo conspira para que você realize o seu desejo.” (Paulo Coelho) 6 AGRADECIMENTOS À Dra. Maria da Paz Lima , pela paciência, dedicação e orientação. À Gabriela Batista, Dra. Darlene Pinto e Dra. Joelma Alcantâra pelo apoio e palavras amigas. Às novas amizades, Samirimi Januário, Jean Lucas, Jhonnis Bentes. Às antigas amizades Renan Feitosa , Loretta Ennes do lab 19 (INPA). Ao Dr. Antônio Gilberto Ferreira (UFSCar), Dr. Luiz Henrique Keng Queiroz Junior (UFG), Dra. Lyege Magalhães , Mábio Santana e Magno Perêa pelo suporte e parceria, contribuindo para obtenção de excelentes espectros de RMN. À Dra. Claudete Catanhede do Nascimento , sempre contribuindo com sua inspiração e amor pela floresta e auxiliando na aréa da engenharia florestal.
    [Show full text]
  • Phytochemical Screening, Physicochemical and Antioxidant Activity, TLC & Finger Print of HPTLC, Morus Alba Ethanol Extraction
    Volume 5, Issue 3, March – 2020 International Journal of Innovative Science and Research Technology ISSN No:-2456-2165 Phytochemical Screening, Physicochemical and Antioxidant Activity, TLC & Finger Print of HPTLC, Morus Alba Ethanol Extraction Meraj Ali*, Bindu Rathaur, Urmila Nishad Department of Pharmacy, Gaya Prasad Institute of Human Excellence, Malihabad, Lucknow * S.B.S. Dadduji College of Pharmacy Fetehgarh, Farrukhabad. Abstract:- The present study is design to evaluate prematurely grey hair, cough, edema, to promote urination, preliminary phytochemical constituents, physiochemical fever, headache, dry & sore eyes2 and so many more, So, the properties evaluation, TLC & HPTLC fingerprinting leaves is used further in this study to explore some more analysis of Morus alba Linn (White mulberry) Leaves about the biological activity of leaves. powder extraction. Mulberry plant belongs to genus Morushaving 68 Total phenol content, total flavonoid content, Total species which are unisex flowering plants belonging to tannin content, TLC, HPTLC fingerprinting analysis for family Moraceae of the Utricles subclass. The plant is a compounds responsible for antioxidant activity. shrub or tree (20 to 30 feet high) often the size of a small apple tree, having leaves which are thin, glossy, and light Phytochemical screening shows the presence of green in color with 5 lobes or has one lobe, two lobes, three constituents like alkaloids, glycosides, carbohydrates & lobes, or no lobes at all. Morus Alba L is also known as phytosterols, saponin, phenolic compounds, tannins, White Mulberry and can be grown from seed as well as proteins, amino acids, gums and mucilage. planted from large cuttings of root readily. Commonly, the Physicochemical studies shows that the powder was plantation is upraised in a block foundation with contain a moisture content 12.5% and ash value 7.5%.
    [Show full text]
  • Review of the Antioxidant Properties of Wild Edible Plants in Ethiopia
    Vol. 19(6), pp. 84-102, September 2020 DOI: 10.5897/AJMHS2019.0082 Article Number: 06ADAE264795 ISSN: 2384-5589 Copyright ©2020 African Journal of Medical and Health Author(s) retain the copyright of this article http://www.academicjournals.org/AJMHS Sciences Review Review of the antioxidant properties of wild edible plants in Ethiopia Nigussie Amsalu1,2* and Zemede Asfaw1 1 Department of Biology, College of Natural and Computational Sciences, Addis Ababa University, P O Box 3434, Addis Ababa, Ethiopia. 2 Department of Biology, College of Natural and Computational Sciences, Debre Markos University, P.O. Box 269, Debre Markos, Ethiopia. Received 13 December 2019 Accepted 15 June, 2020 This work aims to study the potential and importance of wild edible plants (WEPs) as antioxidants in treating different diseases caused by free radicals. A total of 67 species belonging to 50 genera under 36 families and naturally growing in Ethiopia were recorded after assessing all available documents. About 16.2% of the total (413) WEPs were recorded in the country. The plant families with more number of species known to have antioxidants are Amaranthaceae and Moraceae 7 species each. Fruits are the dominant edible parts followed by leaves. Compounds such as tannins, oxalates and phenolic acids are the major contributors to the antioxidant activity of vegetables, fruits and medicinal plants. Plants also have many phytochemicals which are a potential source of natural antioxidants such as phenolic diterpenes, flavonoids, flavonols, alkaloids, iridoids and saponins, High consumption of fruits and vegetables is associated with a lowered occurrence of cancer, heart disease, inflammation, arthritis, neurodegenerative diseases and diabetes.
    [Show full text]
  • Feeding Ecology of Guerezas in the Kakamega Forest, Kenya: the Importance of Moraceae Fruit in Their Diet
    P1: Vendor International Journal of Primatology [ijop] PP095-296773 June 6, 2001 12:2 Style file version Nov. 19th, 1999 International Journal of Primatology, Vol. 22, No. 4, 2001 Feeding Ecology of Guerezas in the Kakamega Forest, Kenya: The Importance of Moraceae Fruit in Their Diet Peter J. Fashing1,2 Received December 2, 1999; revision April 24, 2000; accepted May 5, 2000 Eastern black-and-white colobus (Colobus guereza), or guerezas, have long been considered to be one of the most folivorous primates. I conducted a study of the feeding ecology of two guereza groups (T and O) over an annual cycle in the Kakamega Forest of western Kenya. I found that the annual diets of both groups comprised mostly of leaves (T: 48%, O: 57%) though fruit (T: 44%, O: 33%) also accounted for a substantial portion of the diet. In the six months when fruit was most abundant, fruit consumption constituted an average of 58% of T-group’s monthly diet and 42% of O-group’s monthly diet. In contrast to most previous studies of colobines, in which seeds were the primary fruit item consumed, almost all of the fruit eaten by guerezas at Kakamega consisted of whole fruits. At least 72% of the whole fruits con- sumed by T-and O-groups were whole fruits from trees in the Moraceae fam- ily, which dominates the tree family biomass at Kakamega. Unlike at sites where guerezas consumed fruit primarily when young leaves were scarce, at Kakamega guerezas ate fruit in accordance with its availability and irrespec- tive of the availability of young leaves.
    [Show full text]
  • Phytopharmacological Potential of Different Species of Morus Alba and Their Bioactive Phytochemicals: a Review
    950 Asian Pac J Trop Biomed 2017; 7(10): 950–956 Contents lists available at ScienceDirect Asian Pacific Journal of Tropical Biomedicine journal homepage: www.elsevier.com/locate/apjtb Review article http://dx.doi.org/10.1016/j.apjtb.2017.09.015 Phytopharmacological potential of different species of Morus alba and their bioactive phytochemicals: A review Fahad Hussain1, Zohaib Rana1, Hassan Shafique1, Arif Malik1, Zahid Hussain2* 1Institute of Molecular Biology and Biotechnology (IMBB), The University of Lahore, Raiwind Road, 55150, Lahore, Pakistan 2Department of Pharmaceutics, Faculty of Pharmacy, Universiti Teknologi MARA, Puncak Alam Campus, Bandar Puncak Alam, 42300, Selangor, Malaysia ARTICLE INFO ABSTRACT Article history: Medicinal plants of Moraceae family have been well-recognized traditionally due to their Received 16 Aug 2017 versatile applications in various fields including agriculture, cosmetic and food as well as in Received in revised form 26 Aug pharmaceutical industries. Their biomedical and medicinal importance is reflected from 2017 their broad range of pharmacological activities for treatment of various inflammatory Accepted 8 Sep 2017 conditions, cancer, infectious diseases, and gastrointestinal disorders. The present review Available online 20 Sep 2017 was aimed to summarize and critically discuss the biomedical implications of Morus species, their bioactive compounds, and phytochemicals. Bioactivity guided fractionation of these medicinal plants revealed that different types of bioactive phytochemicals and Keywords:
    [Show full text]
  • Mortality Trends in the African Cherry (Prunus Africana) and the Implications for Colobus Monkeys (Colobus Guereza)In Kakamega Forest, Kenya
    BIOLOGICAL CONSERVATION Biological Conservation 120 (2004) 449–459 www.elsevier.com/locate/biocon Mortality trends in the African cherry (Prunus africana) and the implications for colobus monkeys (Colobus guereza)in Kakamega Forest, Kenya Peter J. Fashing * Department of Science and Conservation, Pittsburgh Zoo and PPG Aquarium, One Wild Place, Pittsburgh, PA 15206, USA Department of Ecology, Evolution and Environmental Biology, Columbia University, 1200 Amsterdam Ave., New York, NY 10027, USA Received 11 July 2003; received in revised form 5 January 2004; accepted 24 March 2004 Abstract Prunus africana (Hook.f.) Kalkm. is a secondary forest canopy tree species that has been declining over much of its geographical range in sub-Saharan Africa during recent decades due to unsustainable harvesting of its bark for the international medicinal plant trade. One of the locations where the species is experiencing rapid mortality is Isecheno study site in the Kakamega Forest, Kenya where this study was conducted. Between 1997 and 2003, 21% of the P. africana (P10 cm DBH) at Isecheno died and an additional 9% experienced P50% canopy dieback. However, scars from bark harvesting on P. africana were relatively small and scarred trees were not more likely to be dead or dying than unscarred trees, suggesting that bark exploitation is not causing P. africana mortality at Isecheno. Other possible causes that require further evaluation include disease, insect attack, nutrient deficiency, and/or climatic fluctuation. The poor regeneration of P. africana at Isecheno can likely be explained by the relative lack of recent disturbance coupled with the thick undergrowth layer at this site. P.
    [Show full text]
  • Illumination-Size Relationships of 109 Coexisting Tropical Forest Trees
    Postprint of: Sheil, D., A. Salim, J. Chave, J.K. Vanclay and W.D. Hawthorne, 2006. Illumination-size relationships of 109 coexisting tropical forest trees. Journal of Ecology , 94 :494–507. Illumination-size relationships of 109 coexisting tropical forest trees Douglas Sheil 1, Agus Salim 1, Jérôme Chave 2, Jerome Vanclay 3, William D. Hawthorne 4 1. Center for International Forestry Research, P.O. Box 6596 JKPWB, Jakarta 10065, Indonesia. 2. Laboratoire Evolution et Diversité Biologique, UMR CNRS 5174, 118, route de Narbone, F-31062 Toulouse, France. 3. School of Environmental Science and Management, Southern Cross University, PO Box 157, Lismore NSW 2480, Australia. 4. Department of Plant Sciences, University of Oxford, South Parks Road, Oxford OX1 3RB, UK. Key words: Allometry, canopy-position, competitive-exclusion, exposure, guilds, ontogeny, phylogenetic-regression, trade-off, rain-forest, shade-tolerance. Summary 1. Competition for light is a central issue in ecological questions concerning forest tree differentiation and diversity. Here, using 213,106 individual stem records derived from a national survey in Ghana, West Africa, we examine the relationship between relative crown exposure, ontogeny and phylogeny for 109 canopy species. 1 2. We use a generalized linear model (GLM) framework to allow inter- specific comparisons of crown exposure that control for stem-size. For each species, a multinomial response model is used to describe the probabilities of the relative canopy illumination classes as a function of stem diameter. 3. In general, and for all larger stems, canopy-exposure increases with diameter. Five species have size-related exposure patterns that reveal local minima above 5cm dbh, but only one Panda oleosa shows a local maximum at a low diameter.
    [Show full text]
  • The Ecology and Behavior of New Chimpanzee Mothers at Ngogo, Kibale National Park, Uganda
    The ecology and behavior of new chimpanzee mothers at Ngogo, Kibale National Park, Uganda by Bethany Kaye Hansen A dissertation submitted in partial fulfillment of the requirements for the degree of Doctor of Philosophy (Anthropology) in the University of Michigan 2016 Doctoral Committee: Professor John C. Mitani, Chair Associate Professor Jacinta C. Beehner Associate Professor Andrew J. Marshall Professor David P. Watts, Yale University DEDICATION To the chimpanzees of Ngogo, especially the females ii ACKNOWLEDGEMENTS This dissertation would not have been possible without the help and support of several individuals and organizations. I thank… John Mitani for his expert guidance and mentorship, especially in the areas of critical thinking and scientific writing. I am honored to have had the opportunity to work with such a proficient and dedicated primatologist. David Watts, whose knowledge of primates, as well as his work ethic, are truly inspiring. Jacinta Beehner, who provided invaluable training during the writing process and who always knew when a few words of motivation were needed. Andy Marshall, who broadened my view of statistics and urged me to try new techniques. And Beverly Strassmann, Barb Smuts, Abby Bigham, and Laura MacLatchy, who all contributed to my understanding of evolution and biological anthropology. I thank the late Jerry Lwanga, who not only provided logistical support at the Ngogo field site, but also shared much information about the forest, as well Ugandan culture. Tumusiime Alfred, Ndagizi Lawrence, Mbabazi Godfrey, and Twineomujuni Ambrozio assisted with data collection and provided training in the field. Alfred and ‘Ambrose’ went above and beyond their duties as field assistants, providing support for fundraising efforts for the Kyakagunga Community School.
    [Show full text]
  • Article ISSN 1179-3163 (Online Edition)
    Phytotaxa 258 (3): 201–250 ISSN 1179-3155 (print edition) http://www.mapress.com/j/pt/ PHYTOTAXA Copyright © 2016 Magnolia Press Article ISSN 1179-3163 (online edition) http://dx.doi.org/10.11646/phytotaxa.258.3.1 An annotated checklist to the trees and shrubs of the Upper Katanga (D.R. Congo) PIERRE MEERTS Herbarium et Bibliothèque de botanique africaine, Université Libre de Bruxelles, Campus de la Plaine, Boulevard du Triomphe, CP 265, B-1050 Brussels, Belgium; [email protected] Abstract A checklist to the trees and shrubs of Upper Katanga (the Zambezian part of Katanga, ca. 260,000 km²) (D.R. Congo) is presented. It comprises 694 taxa (664 species, 15 subspecies, 15 varieties). For each accepted taxon the list provides habitat and geographic distribution. Eleven taxa are new records for the D.R. Congo and 29 are new records for Upper Katanga. Fourteen new synonyms are proposed. Two families stand out as particularly species-rich, i.e. Fabaceae (110 taxa, i.e. Cae- salpinioideae: 50; Faboideae: 29; Mimosoideae: 31) and Rubiaceae (74). Six genera comprise 10 taxa or more i.e. Ficus (25), Combretum (17), Monotes (17), Brachystegia (15), Diospyros (11), Acacia (11). The three most important woody vegetation types in Upper Katanga have different phytogeographic and taxonomic assemblages: miombo woodland (254 taxa, 62% of which are Zambezian, over-representation of Caesalpinioideae), riverine and swamp forest (196 taxa, 36% of which are Guineo-Congolian, 17% Afromontane), and Zambezian dry evergreen forest (117 taxa, 37% of which are Guineo-Congo- lian, Rubiaceae over-represented). Twenty taxa (3%) are strictly endemic to Upper Katanga, most of which occur only in the Katango-Zambian sector of the Zambezian region.
    [Show full text]
  • An Annotated Checklist of the Vascular Flora of South and North Nandi Forests, Kenya
    A peer-reviewed open-access journal PhytoKeys 155: 87–139An (2020) annotated checklist of the vascular flora of Nandi Forests, Kenya 87 doi: 10.3897/phytokeys.155.51966 CHECKLIST http://phytokeys.pensoft.net Launched to accelerate biodiversity research An annotated checklist of the vascular flora of South and North Nandi Forests, Kenya David Kimutai Melly1,2,3,4, Solomon Kipkoech1,2,3,4, Benjamin Watuma Muema1,2,3,4, Peris Kamau4, Itambo Malombe4, Guangwan Hu1,2,3, Qing-Feng Wang1,2,3 1 CAS Key Laboratory of Plant Germplasm Enhancement and Specialty Agriculture, Wuhan Botanical Garden, Chinese Academy of Sciences, Wuhan 430074, Hubei, China 2 University of Chinese Academy of Sciences. Bei- jing 100049, China 3 Sino-Africa Joint Research Center, Chinese Academy of Sciences, Wuhan 430074, Hu- bei, China 4 East African Herbarium, National Museums of Kenya, P.O. Box 45166 00100, Nairobi, Kenya Corresponding author: Guangwan Hu ([email protected]) Academic editor: Ricarda Riina | Received 13 March 2020 | Accepted 19 June 2020 | Published 7 August 2020 Citation: Melly DK, Kipkoech S, Muema BW, Kamau P, Malombe I, Hu G, Wang Q-F (2020) An annotated checklist of the vascular flora of South and North Nandi Forests, Kenya. PhytoKeys 155: 87–139. https://doi.org/10.3897/ phytokeys.155.51966 Abstract We compiled a checklist of the flora of South and North Nandi forests based on literature, online data- bases, herbarium collections and floristic field surveys. A combination of general walk-over surveys and plotless landscape sampling for plant collection and sight observation was used. We recorded 628 plant species representing 118 families and 392 genera, which almost double the latest results of the previous most recent survey.
    [Show full text]
  • Analysis of Phylogenetic Relationship of 30 Cultivars Of
    Int. J. Indust. Entomol. 37(2) 82-89 (2018) ISSN 1598-3579 (Print) IJIE ISSN 1598-3579, http://dx.doi.org/10.7852/ijie.2018.37.2.82 ISSN 2586-4785 (Online) Analysis of Phylogenetic Relationship of 30 Cultivars of Korean Mulberry (Rosales: Moraceae) in Korea O-Chul Kwon, Hyun-Bok Kim, Gyoo-Byung Sung, Yong-Soon Kim, and Wan-Taek Ju* Sericultural & Apicultural Materials Division, National Institute of Agricultural Science, Rural Development Administration, Wanju 55365, Korea Abstract This study was carried out to understand phylogenetic relationships of the 30 mulberry cultivars converved in Korea based on the ITS rDNA region, and they were compared to 40 reference sequences from GenBank. The size and the G+C content of the ITS rDNA gene regions from the 30 Korean mulberry cultivars and 40 reference sequences varied from 612– 630 bp and 58.19–61.62%, respectively. Based on the results of the comparative phylogenetic analysis of the ITS rDNA regions of the 30 Korean mulberry cultivars and 40 reference sequences, they were divided into three groups (Group 1, 2, and 3) and two subgroups (Group 1A and 1B within Group 1). The sequence lengths of the Korean mulberry cultivar numbers 1–26 and 27–30 were 615 bp and 616 bp, respectively. At 205 bp location of ITS1 rDNA Received : 26 Nov. 2018 region, the cultivar numbers 1–26 contain the nucleotide thymine but the cultivar numbers Revised : 13 Dec. 2018 27–30 contain the nucleotide adenine. In addition, the insertion of the nucleotide adenine at Accepted : 13 Dec. 2018 206 bp location was found only in the four Korean mulberry cultivars (numbers 27–30).
    [Show full text]
  • Repeated Parallel Losses of Inflexed Stamens in Moraceae
    bioRxiv preprint doi: https://doi.org/10.1101/2020.04.08.030452; this version posted April 9, 2020. The copyright holder for this preprint (which was not certified by peer review) is the author/funder, who has granted bioRxiv a license to display the preprint in perpetuity. It is made available under aCC-BY-NC-ND 4.0 International license. GARDNER ET AL., PHYLOGENOMICS AND GENERIC REVISION OF MOREAE 1 Repeated parallel losses of inflexed stamens in Moraceae: phylogenomics and generic 2 revision of the tribe Moreae and the reinstatement of the tribe Olmedieae (Moraceae) 3 4 Elliot M. Gardner1,2,3,*, Mira Garner1,4, Robyn Cowan5, Steven Dodsworth5,6, Niroshini 5 Epitawalage5, Olivier Maurin5, Deby Arifiani7, S. Sahromi8, William J. Baker5, Felix 6 Forest5, Nyree J.C. Zerega9,10, Alexandre Monro5, and Andrew L. Hipp1,11 7 8 1 The Morton Arboretum, 4100 IL-53, Lisle, Illinois 60532, USA 9 2 Case Western Reserve University, Department of Biology, 2080 Adelbert Road, 10 Cleveland, Ohio 44106, USA (current affiliation) 11 3 Singapore Botanic Gardens, National Parks Board, 1 Cluny Road, 259569, Singapore 12 (current affiliation) 13 4 University of British Columbia, Faculty of Forestry, 2424 Main Mall, Vancouver, British 14 Columbia, V6T 1Z4, Canada (current affiliation) 15 5 Royal Botanic Gardens, Kew, Richmond, TW9 3AE, United Kingdom 16 6 School of Life Sciences, University of Bedfordshire, Luton LU1 3JU, United Kingdom 17 (current affiliation) 18 7 Herbarium Bogoriense, Research Center for Biology, Indonesian Institute of Sciences, 19 Cibinong,
    [Show full text]