Liberalen Onder Één Dak H.J.L
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
LIBERALEN ONDER ÉÉN DAK H.J.L. Vonkoff LIBERALEN ONDER ÉÉN DAK VVD: 50 JAAR LIBERALE VERENIGING Sdu Uitgevers, Den Haag 1998 Projectcoördinatie en -begeleiding: drs. L.H.M. Osterholt, Den Haag Foto’s omslag: Jur Bosboom, Spaarnestad Fotoarchief, Fotoarchief W D Vormgeving omslag: Chaim Mesika, Hilversum Zetwerk: Ten Brink Meppel b.v., Meppel Druk en afwerking: Ten Brink Meppel b.v., Meppel © H.J.L. Vonhoff, 1998 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. ISBN 90 12 08581 0 Inhoud 1 Liberalen onder één dak 7 2 Van 1940 tot 1948 25 3 Portret van een nieuwe partij 39 4 Het karakter van de VVD als beginselpartij 53 5 De VVD en het Indië-beleid 65 6 De VVD en Europa 81 7 De VVD en de defensie 95 8 De VVD en het onderwijs 125 9 De W D en het cultuurbeleid 149 10 De W D en het bestuur 175 11 De W D en het financieel-economisch beleid 203 Verantwoording 221 Noten 223 Personenregister 231 Hoofdstuk i Liberalen onder één dak Liberalen onder één dak. De vijftigjarige geschiedenis van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie is de belichaming van dit belangrijke politieke fenomeen. In de geschiedenis van het Nederlandse liberalisme was die eenheid tot dan toe zeer ongebruikelijk. Het is nuttig enkele hoofdpunten uit die voorgeschiedenis in de herinnering terug te roepen. Een aantal kenmerken uit die periode van meer dan een eeuw (1815-1945) is nog steeds terug te vinden in de W D . De discussie over de grondslagen van het liberalisme en zijn actuele betekenis kan niet zinvol worden gevoerd zonder de ken nis van de historische ontwikkeling van deze politieke stroming. Van partijvorming is in de eerste tijd nog geen sprake. Het kiesrecht is uiterst beperkt en in de periode van Koning Willem 1(1815-1839) bestaat er geen minis teriële verantwoordelijkheid, Iaat staan volksinvloed. De stedelijke kiezer kan zelfs zijn gemeentelijke afgevaardigde niet direct kiezen; hij (de vrouw is nog lang niet in beeld) mag eenmaal per jaar stemmen om de vacatures te vervullen die zijn ontstaan in het kiescollege dat de leden van de raad benoemt.1 Waar het zo toegaat op het lokale vlak, behoeft het nauwelijks betoog dat op provinciaal en landelijk niveau voor de kiezer geen reële invloed is weggelegd. In dat opzicht is zijn invloed in het eerste jaar van de Bataafse Republiek (1795- 1805) zeker veel groter geweest. Toen waren alle mannelijke inwoners boven de twintig jaar die de volkssoevereiniteit verklaarden aan te hangen en geen onder steuning uit de armenkassen genoten, stemgerechtigd.2 Dat de Fransen daarbij grenzen stelden aan de politieke keuzemogelijkheden, maakt die periode voor het ontwaken van het politiek besef niet minder belangrijk. De gedachten die toen tot leven kwamen, hebben na de Franse tijd duidelijk doorgewerkt. Gijsbert Karei van Hogendorp, die aan het einde van de Franse tijd, toen de neder laag van Napoleon onafwendbaar was, ten behoeve van de Prins van Oranje het gezag op zich nam, werd voorzitter van de commissie die een nieuwe grondwet voor bereidde. Hij liep vooruit op de overige commissieleden en kon hen niet altijd over tuigen. Zo had hij zelf duidelijker tot uitdrukking gebracht willen zien dat de Grond wet van 1813 ‘de gewone man’ moest beschermen tegen de aristocratie.3 De verhouding met de Belgische landgenoten was van het begin af aan gecom pliceerd. Al was er later van Vlaamse zijde wel enige behoefte aan herwaarde ring van Koning Willem I getoond, zijn tijdgenoten in de zuidelijke Nederlan den waren in veel gevallen afkerig van zijn bewind. De weerzin werd zo groot, G.K. van Hogendorp [Spaarnestad Fotoarchief] LIBERALEN ONDER EEN DAK Gijsbert Karei van Hogendorp (1762-1834) De man van 1813. Niet zonder ingewikkeldheden en moeizame discussies aanvaardt hij, met Van Limburg Stirum en Van der Duyn van Maasdam, het Algemeen Bestuur, tot de Prins van Oranje in het land zou zijn teruggekeerd. Een gecompliceerde, eerzuchtige, dwarse man. Orangist en met zeer veel oog voor de positie van de aanzienlijken, maar tevens pleitbezorger voor opvoeding en onderwijs, omdat dit (naar het woord van Paine) de weg zou openen naar een situatie waarbij het volk zozeer geleid zou zijn door welbegrepen eigenbelang, dat er geen regering, zelfs geen volksregering meer nodig zou zijn. Van Hogendorp begreep heel goed dat dit theorie was. In de jonge Verenigde Staten, die hij had bezocht, had hij gezien hoe belangrijk individuele ontplooiing was. Van Hogendorp was na de intocht van de Fransen principieel ambteloos burger, ook toen de Prins vanuit Oranienstein, waar deze in ballingschap verbleef, te kennen gaf dat hij geen bezwaar had tegen het aanvaarden van ambten in het door de Fransen overheerste gebied. In de Franse tijd bestudeerde Van Hogendorp de economische problemen, waarbij hij zich een aanhanger van Adam Smith toonde. Hij had oog voor het sociale probleem van de armoede. Na 1813 ontving hij veel eerbetuigingen - onder andere werd de titel ‘Graaf’ aan hem verleend - maar zijn opstelling bleef zo onafhankelijk dat er een verwijdering tussen Koning Willem I en hem ontstond. De Koning was er niet van gediend dat Van Hogendorp zijn soms kritische gevoe lens niet onder stoelen of banken stak. In staatsrechtelijke zin was hij tot in zijn laatste jaren een voorloper op het gebied van staat kundige vernieuwingen, zoals: ministeriële verantwoordelijkheid, vrede met België, uitbreiding van het kiesrecht en verandering van de positie van de Eerste Kamer. Het zou tot veertien jaar na zijn dóód duren eer Thorbecke veel van dit gedachtegoed in de Grondwet van 1848 gestalte gaf. dat de opstand der Belgen in 1830 een feit was. Het Belgisch conflict beïnvloedt in belangrijke mate het staatkundig denken in het noorden. Vooral door toe doen van de Noord-Nederlandse politici is er veel aan de Koning overgelaten, tot zelfs het budgetrecht toe. De kritische geluiden daarover nemen sterk toe. Daarbij speelt in liberale kring Thorbecke een belangrijke rol. Nadat hij ten gevolge van de Belgische opstand naar het Noorden is uitgeweken, wordt hij hoogleraar te Leiden. In 1839 wordt hij lid van de Staten-Generaal ‘in dubbele getale’, die bijeengeroepen wordt omdat door de afscheiding van België de Grondwet moet worden herzien. Dit moet volgens het op dat moment gelden- HOOFDSTUK I de staatsrecht in tweede lezing gebeuren, door een in ledental verdubbelde Sta- ten-Generaal. Thorbecke speelt in de jaren tussen 1830 en 1839 nog niet de rol van grote vernieuwer. In deze fase van zijn leven is hij, zoals uit zijn eerste publicaties blijkt, allerminst een bewonderaar van de Franse revolutie.4 De ervaringen in België stemmen hem ten opzichte van revolutionaire woelingen niet milder. Maar geleidelijk treedt er in zijn benadering een kentering op. Hij begint de noodzaak te beseffen dat in het staatsbestel wijzigingen worden doorgevoerd. Deze wijzigingen vloeien mede voort uit de politieke verworvenheden van de Franse revolutie en de opstand van de Verenigde Staten tegen de Britse over heersing. Door die verandering in zijn denken wordt Thorbecke meer en meer een sleutelfiguur in de Nederlandse politiek. Een tijdgenoot van Thorbecke, de Leidse hoogleraar in het Romeins recht Van Assen, wil in februari 1840 al niets meer van Thorbeckes opvattingen over het koningschap weten. Hij schrijft aan het Tweede-Kamerlid L.C. Luzac: ‘Wilt gij ene ondeugende opmerking van iemand die ik niet noemen mag? De koninklij ke magt wordt door Thorbecke eene gekamerde en alzoo de hoer der Staten- Generaal die er mede kunnen leven naar hun lust.’5 De commentaren van Thorbecke zelf zijn in deze tijd evenmin mals. Op 15 oktober 1840 komt hem ter ore dat Koning Willem II tegen minister van Justi tie Van Maanen heeft gezegd: ‘Gij hebt mijn vader altijd zuivere wijn geschon ken en ik reken erop, dat gij dit ook aan mij zult doen.’ Thorbeckes commen taar tegenover Luzac: ‘Hierop afgaande, moet men geloven, dat de heilloze knoei- winlcel in stand zal blijven.’6 Thorbeckes observaties zijn zeer direct en soms geestig: ‘Het neerleggen ter grif fie is, geloof ik, eene oorspronkelijke Nederlandse uitvinding, waarvan de eer ons door niemand wordt betwist. Zij is ook voor ons karakter kenmerkend genoeg.’7 Zoals veel politici heeft Thorbecke een dagblad als forum. Bij het aftreden van Van Maanen (‘hij bleef man van het Keizerrijk’) geeft hij een zeer scherpe ana lyse, waarbij hij ingaat op een nationale zwakte: ‘de verderfelijke barmhartig heid, welke het aanzien der personen laat gaan voor het belang der zaak.’8 De loop der politieke gebeurtenissen komt in de jaren tussen 1845 en 1848 in een stroomversnelling. In 1848, na tal van revoluties en pogingen daartoe in het buitenland en enig rumoer op de Dam in Amsterdam, wordt de Koning, zoals het heet, van conservatief in één dag liberaal. Het is het einde van een moeizaam proces. Op 11 maart 1848 kiest Thorbecke in een brief aan het Kamerlid Luzac een formulering die politiek muntrecht heeft verkregen: ‘Door de spoedige toezen ding der onderwerpen [tot grondwetswijziging] hebt gij mij verblijd. Een klein mager schepje uit onzen ketel. Dat het er bij blijve is, dunkt mij onmogelijk.’9 10 LIBERALEN ONDER EEN DAK Lodewijk Caspar Luzac (1786-1861) Luzac is een van de ‘negenmannen’: de negen Kamerleden die in de onrustige periode tussen 1 840 en 1844 het initiatief nemen om grondwetswijzigingen voor te stellen. Thorbecke is de drijven de kracht. Luzac is aanvankelijk één van de loyaalste bondgenoten van Thorbecke.