Brieven. Deel 3. 1 April 1931-31 December 1932
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932 E. du Perron Editie Piet Delen, Jaap Goedegebuure, H.A. Gomperts, J.H.W. Veenstra en Herman Verhaar bron E. du Perron, Brieven. Deel 3. 1 april 1931 - 31 december 1932. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1978 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/du_p001brie04_01/colofon.php © 2014 dbnl 7 Inleiding Brieven 1 april 1931-31 december 1932 Begin mei plaatste Dirk Coster in De stem zijn oproep ‘Een vijand gevraagd’ waarin hij Du Perron uitnodigde hem eens in een serieus essay te bestrijden, na de vele speldeprikken die hij te verduren had gekregen. Du Perron aarzelde lang, ondanks de druk die Ter Braak op hem uitoefende, de uitnodiging aan te nemen. Op dat moment had hij echter te kampen met een algehele apathie, veroorzaakt door een psychische depressie die gedurende het voorjaar op hem drukte. De moeilijke huiselijke omstandigheden op Gistoux en de permanent slechte toestand van zijn moeders gezondheid eisten al zijn aandacht, en ook de toenemende verwijdering tussen hem en zijn vrouw Simone Sechez speelde ongetwijfeld een rol in de ‘neurasthenische inzinking’ waarover hij Ter Braak op 1 juni berichtte. Pas eind juli had Du Perron weer voldoende morele krachten verzameld voor de aanval op de ethici, waarvan hij Coster als de belichaming zag. Daarbij wist hij zich gesteund door de manier waarop Ter Braak in Démasqué der schoonheid zijn definitieve rekening met de estheten vereffende. Misschien heeft tot de opleving ook bijgedragen dat er inmiddels een publicatiemogelijkheid voor de strijdbare manifesten van Du Perron en Ter Braak was geformeerd. De vrije bladen in hun oude vorm en redactionele bezetting waren daarvoor ongeschikt. In het voorjaar van 1931 leek een oplossing gevonden in een reorganisatie van dat tijdschrift, zakelijk via een overname door Nijgh & Van Ditmar, redactioneel door toevoeging van Ter Braak, Du Perron en Van Vriesland aan de leiding. Bouws, van wie de plannen waren uitgegaan, voelde zich gepasseerd toen de post van redactiesecretaris, die hij zich had toegedacht, in de nieuwe opzet werd gereserveerd voor Van Wessem. Hij kreeg de steun van directeur Zijlstra van uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, die in Bouws' zakelijke capaciteiten een voorwaarde tot slagen van de tijdschriftonderneming zag. Na enige verwikkelingen, waarbij de rivaliteit Bouws-Van Wessem een belangrijke rol speelde, werden zowel door de oude redactie van De vrije bladen als door Zijlstra de onderhandelingen afgebroken. Vervolgens bereikte Zijlstra overeenstemming met Ter Braak en Du Perron over de oprichting van een nieuw tijdschrift waaraan Maurice Roelants als derde redacteur werd toegevoegd op wens van Zijlstra, die daamee de verkoopmogelijkheden in België hoopte te vergroten, en Bouws als redactiesecretaris zonder stemrecht. Eind augustus kreeg de zaak zijn beslag, met medeweten van Marsman die op dat moment op Gistoux logeerde, E. du Perron, Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932 8 en allerlei suggesties voor het nieuwe tijdschrift deed, al voelde hij zich aan Binnendijk en Van Wessem verplicht buiten de redactie te blijven. Op 9 september vond de oprichtingsvergadering van Forum plaats. Van Wessem voelde zich verraden, met name door Ter Braak, en liet ook Du Perron duidelijk zijn misnoegen blijken. Om dezelfde reden zou Binnendijk - tijdelijk - gebrouilleerd raken met Ter Braak. Op 11 november verscheen het eerste nummer van Forum. Tijdens de daaraan voorafgaande zomermaanden bracht Ter Braak bij één van zijn bezoeken aan Gistoux Elisabeth de Roos mee, die Du Perron via hem had leren kennen. Zijn groeiende sympathie voor haar, de als steeds benauwder ervaren atmosfeer van Gistoux en de noodzaak voor Forumzaken in Nederland te vertoeven, deden Du Perron besluiten in Den Haag te gaan wonen, dicht bij het ouderlijk huis van Elisabeth de Roos. Op 30 september betrok hij een huurkamer. De gewenning aan een permanent verblijf buiten de beschermde omgeving van Gistoux verliep echter moeilijk en de nagestreefde onafhankelijkheid leek in financieel opzicht onhaalbaar in verband met de gevolgen van de economische crisis. Toch was hij vastbesloten zich los te maken van Gistoux; zijn voorstel aan Simone om te scheiden was er een symptoom van. Tegen het eind van het jaar werden de aankondigingen van een vertrek naar het buitenland frequenter. Ook voorzag Du Perron een ‘finantieele ruïne’, zoals hij Ter Braak op 12 december liet weten. In de laatste week van het jaar nam hij in toenemende onzekerheid een hotelkamer in Brussel. Aan veel onzekerheid waarin Du Perron verkeerde kwam een eind door zijn echtscheiding op 9 maart 1932 en zijn op 17 mei met Elisabeth de Roos gesloten huwelijk. Aan die beide gebeurtenissen was nog al wat reizen en trekken tussen diverse verblijfplaatsen in Nederland en Gistoux vooraf gegaan. Tijdens één van zijn bezoeken aan het ouderlijk huis nam Du Perron Vestdijk mee, die geruime tijd op Gistoux vertoefde en er zich aan literaire arbeid wijdde, daarbij door Du Perron terzijde gestaan. Onmiddellijk na hun huwelijk vertrokken Du Perron en zijn vrouw naar het buitenland, met de bedoeling niet meer naar Nederland terug te keren. Hun eerste bestemming was Lugano, vanwaar zij wegens ziekte van Du Perrons moeder na enkele weken alweer teruggeroepen werden. Pas in september kon het voorgenomen vertrek naar Parijs definitief plaats hebben, nadat in augustus woonruimte was gevonden in de voorstad Bellevue. Nu kwam er pas weer tijd vrij voor het schrijven van kritisch en creatief werk van langere adem, waaraan Du Perron door alle beslommeringen niet was toegekomen. Er werd een begin gemaakt met het voorbereidende werk aan Het land van herkomst en een aantal van de essays die later in De E. du Perron, Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932 9 smalle mens werden verzameld ontstond in deze tijd. Zijn denken over politiek werd uiteraard sterk beïnvloed door de feiten van de dag. Er waren er nogal wat in deze tijd. In Duitsland - om een paar hoofdpunten te noemen - werden de nationaal-socialisten in juli 1932 de grootste partij, met meer zetels in de Rijksdag dan de sociaal-democraten. In de Sowjet-Unie was het eerste vijfjaren-plan aan de gang, in Italië bestond het fascistische regiem al tien jaar en de Japanners zetten hun aanvalsoorlog in China voort met de vestiging van hun marionetten-rijk in Mantsjoerije. Gesteund door al eerder gemaakte notities uit zijn politieke lectuur trachtte Du Perron te komen tot een positie-bepaling, die voornamelijk was: zich schrap zetten tegen de collectivistische en totalitaire stromingen van rechts en van links. De onafhankelijkheid die hij in het buitenlands verblijf had gezocht, werd echter weer bedreigd door zijn wankele financiële situatie. Aan het eind van het jaar zag hij zich gedwongen te solliciteren naar de vrijgekomen plaats van Parijs' correspondent van het dagblad Het vaderland, al lag dat werk hem nog minder dan het schrijven van literaire kranterecensies. Na lang aarzelen besloten de Du Perrons de werkzaamheden die aan het correspondentschap verbonden waren samen te verrichten, waarbij mevrouw Du Perron op papier de functie waarnam. Na enige tijd deed zij ook in werkelijkheid het werk alleen, op enkele uitzonderingen na. E. du Perron, Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932 10 802. Aan G. Burssens: Brussel, 1 april 1931 Brussel, Woensdag. Beste Burssens, Hierbij in antwoord op jouw pessimisme, mijn antwoord, volledig, en zelfs verrijkt met een naschrift, in de heroieke Standaard. Een ongemoedelijk steekspel DE Hr E. DU PERRON ALS RECIDIVIST De h.E. du Perron, hooghartige Hollandsche censor der Vlaamsche dichtkunst, wil absoluut dat we het hierna volgende kinderachtig schrijven van hem in zijn geheel plaatsen (we hadden er onder Echo's reeds een zinsnede uit gelicht): Mijne Heeren, Het volgende voor den fatsoenlijken hoewel anoniemen cacograaf die een zoo vurig stukje aan mij wijdde in uw blad van Vrijdag, 20 Maart. Het kan mijn bedoeling niet zijn hem tegen te spreken: ik ben een woordacrobaat, als men hem gelooven mag, hij is onmiskenbaar een woordinvalide, die dus als zoodanig reeds recht heeft op een zachte behandeling. Alleen dit dus: ik blijf den heer Moens een martelaar vinden (hij heeft ‘twee jaren van zijn jong leven achter de tralies gezeten voor een ideaal’, mijn God! is hij dan nog geen martelaar?) en voor de rest twijfel ik er niet aan of de fatsoenlijke cacograaf dien ik helaas niet noemen kan, is een edel en weldenkend Vlaming, die zelfs in de journalistiek van nut zou kunnen zijn voor de ‘zedelijke krachten van dit land’, indien hij zich bijv. nog wat zou kunnen bekwamen in het Nederlandsch. In afwachting van deze blijde gebeurtenis, waarvoor mijn beste wenschen, teekent, na beleefden groet, (w. get.) E. DU PERRON. Er was ook nog een naschrift bij, geteekend E.d.P. dat als volgt luidt: De heldhaftige verdedigers van den heer Moens hebben het noodig geoordeeld niet meer dan één zin uit dit wederwoord te plaatsen, met een nieuw commentaar, betreffende mijn ‘smadelijke hooghartigheid’. Ik verplicht ze tot een integrale publicatie, die overigens de eenige zal zijn. ‘Smadelijke hooghartigheid’, zegt U? Uw termen zijn ditmaal gematigd! (E.d.P.) * * * E. du Perron, Brieven. Deel 3. 1 april 1931-31 december 1932 11 We doen over 't algemeen in dit blad ons best om zoo zuinig mogelijk te zijn met het publiceeren van wansmakelijkheden. Eén zinnetje uit het proza van den h.E. du Perron leek ons al heel erg. Het spijt ons dat we op een vroolijken dag als 1 April onze lezers het bovenstaande niet hebben kunnen sparen. Intusschen met het opgewektste gemoed ter wereld, er zijn dingen waarover een Vlaming met een normale dosis zelfrespect geen gekscheerderij verdraagt, en zeker niet van de zijde van een Brusselschen Hollander als de genaamde E. du Perron. Tot deze dingen behoort ook de gevangenschap van een jong dichter.1.