Carya – Hickorynoot Sortimentsonderzoek

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Carya – Hickorynoot Sortimentsonderzoek Carya – Hickorynoot sortimentsonderzoek Ing. G.J.J. Bolscher Carya is een geslacht dat slechts in beperkte mate in Europa voorkomt. In enkele parken, arboreta en kasteeltuinen worden soms fraaie, oude, maar zeer gezonde, exemplaren aangetroffen. Als straat- en laanboom worden ze zelden toegepast. Om Carya meer bekendheid te geven heeft de Technische Keuringscommissie van de Naktuinbouw in 2007 besloten dit geslacht te onderzoeken om het vervolgens door middel van publicatie te promoten. In het kader van dit onderzoek is een inventarisa­ zijn nadien soorten en hybriden, die niet in het tie uitgevoerd van de meest voorkomende soorten veldonderzoek betrokken zijn geweest, toch kort in Nederland en België. Vervolgens zijn, aan de genoemd en beschreven. hand van de beschikbare literatuur, de bomen op de verschillende locaties beoordeeld op soortecht­ Juglandaceae heid en beschreven ten behoeve van identificatie en Het geslacht Carya behoort tot de Juglandaceae registratie. (Nootachtigen). Deze familie, behorend tot de Aanvankelijk is alleen gekeken naar gezonde soor­ orde der Fagales (Eikenorde), bestaat, enigs­ ten die geschikt zouden kunnen zijn voor gebruik zins afhankelijk van de interpretatie, uit 8 tot 10 als straat­ en laanboom in Nederland. In praktijk geslachten. blijkt Carya zich moeilijk te laten vermeerderen Manos & Stone (2001) onderscheiden 2 onder­ en nog moeilijker is te verplanten, waardoor de families Engelhardioideae en Juglandoideae. opkweek van dit toch al traag groeiende geslacht Tot de Engelhardioideae behoren 3­4 geslachten; beperkt blijft. Vervolgens is besloten het keurings­ Engelhardia is bladverliezend tot wintergroen en onderzoek een breder, meer algemeen taxonomisch komt met 6­8 soorten voor in Azië, Oreomunnea karakter te geven om op deze manier dit geslacht is wintergroen en komt eveneens voor in Azië, toch meer onder de aandacht te brengen. Daarom en het Amerikaanse geslacht Alfaroa een geslacht is ook afgezien van het geven van een sterren­ van wintergroene bomen in de montane en waardering. In plaats van een keuringsrapport is submontane tropische regenbossen in Centraal het een sortimentsonderzoek geworden. Om dit Amerika. Over de status van Alfaropsis wordt sortimentsonderzoek zo volledig mogelijk te maken verschillend gedacht. 34 De Juglandioideae worden ingedeeld in twee Van de overige geslachten worden de soorten, stammen; de Platycaryeae met Platycarya en wellicht met uitzondering van Cyclocarya, niet de Juglandeae, die weer wordt gesplitst in twee in Nederland aangetroffen. substammen de Juglandinae met de geslachten Juglans, Pterocarya en Cyclocarya en de Caryinae Familiekenmerken met Carya en eventueel het verwante winter­ Alle Juglandaceae zijn houtige grote, soms struik­ groene geslacht Annamocarya met één soort vormige bomen. Ze zijn bladverliezend en hebben A. sinensis (syn. Carya sinensis). De belangrijkste samengestelde, gewoonlijk oneven geveerde bla­ geslachten zijn Juglans en Pterocarya en in deren. De planten zijn eenhuizig en de bloemen mindere mate Carya. Op zeer kleine schaal eenslachtig. De mannelijke bloei bestaat uit veel­ kunnen ook Cyclocarya en Platycarya worden bloemige katjes die aan eenjarige twijgen verschij­ aangetroffen. nen. De vrouwelijke bloeiwijze bestaat uit arm­ Juglans; algemeen bekend als Walnoot of bloemige eindstandige aartjes aan jonge scheuten. Okkernoot. Het geslacht telt ongeveer 20 soorten, De vrucht is een nootvormige steenvrucht, die erg waarvan J. nigra en J. regia de belangrijkste zijn. groot of klein kan zijn. De noot wordt omgeven Minder belangrijk zijn J. ailantifolia en J. cinerea. door een vruchtomhulsel. De verspreiding van de Pterocarya; van de zes bekende soorten van de vruchten kan geschieden door dieren, waarvoor Vleugelnoot is P. fraxinifolia de voornaamste het een belangrijk voedsel is, zoals bij Juglans en soort. Op beperktere schaal worden ook Carya of door de wind zoals bijv. bij Pterocarya en P. rhoifolia en P. stenoptera aangetroffen. Cyclocarya. Platycarya; van de twee bekende soorten is alleen P. strobilacea op zeer kleine schaal in Nederland in cultuur. Deze grote struik tot kleine boom is beperkt winterhard. kenmerkende verschillen tussen de in cultuur zijnde geslachten Carya Juglans Pterocarya merg vast merg, niet geladderd met tussenschotten, met tussenschotten, geladderd geladderd knoppen geschubd geschubd naakt bladeren licht aromatisch aromatisch niet aromatisch katjes hangend aan hangend, maar geen hangend, maar geen gemeenschappelijke steel gemeenschappelijke steel gemeenschappelijke steel katjes 2­9, in kleine clusters weinig, aan korte steel veel, aan één lange afhangende steel, geel vruchten groot en soms met vier groot en ongevleugeld, klein, veel, aan lange vleugels, bolster met aan korte steel, bolster afhangende steel; met twee kleppen openspringend niet openspringend vleugels vruchtomhulsel dik, vlezig relatief dun, vlezig dun vlies wortelgestel niet uitlopervormend niet uitlopervormend uitlopervormend (m.u.v. P. rhoifolia en P. stenoptera) 35 dendroflora 51 [2014 + 2015] Carya Bloei en vruchtzetting Alle Carya zijn opgaande bomen met een duide­ Carya behoort tot de naaktbloeiers waarbij de lijke, recht doorgaande stam. Vrijstaande bomen mannelijke bloemen enkele weken eerder tot ont­ hebben een relatief dikke stam. Afhankelijk van wikkeling komen dan de vrouwelijke bloemen. de soort en ook het herkomstgebied zijn het Dit verschijnsel, protandrie genaamd, voorkomt bomen van de 1e of 2e grootte (hoger dan 12 m of zelfbevruchting. Bij zelfbestuiving worden er wel 6­12 m.). De bomen hebben een zgn. ‘hartwortel­ vruchten gevormd maar de zaadkernen zijn dan systeem’ Hierbij is het wortelgestel zwaar en diep­ vrijwel altijd steriel. De mate van protandrie is gaand, maar matig vertakt. Er is slechts geringe per soort verschillend. Het geringst is het bij oppervlakkige beworteling. C. illinoinensis. Ook komt soms apomictie voor. Kroonvorm in de jeugd smal opgaand en regel­ Enkele vruchtrassen zijn deels apomictisch, zoals matig ovaal, later meer ovaal­eirond en op oude C. illinoinensis ‘Straking Hardy’s Giant’. leeftijd breed eirond. De stam is zelden vergaffe­ Mast­ en beurtjaren zijn een gevolg van de lend. Hierdoor is Carya goed op te kronen. De verzwakking van de boom door de vele energie kleur is grijs tot bruin, aanvankelijk glad met die een vruchtdracht kost. Van veel cultivars is ondiepe groeven, later diepgegroefd met kleine de gevoeligheid voor beurtjaren onderzocht en platte schorsplaten, matig tot sterk afschilferend/ weergegeven in de Alternate Bearing Index. Deze omkrullend. Gesteltakken aanvankelijk schuin index, ontwikkeld door de University of Georgia, opgaand, later breder en naar top overhangend. geeft met een cijfer tussen 0 en 1 aan in hoeverre Overjarige takken doorgaans vrij kort en stug. cultivars beurtjaren kennen. Hierbij staat 0 voor Twijgen als de takken, groen met een oranje, bron­ geen beurtjaren en 1 voor altijd beurtjaren. In zen of rode bijkleur, glad tot behaard, soms licht notenboomgaarden worden zowel voor de bestui­ geschubd. Het merg is gevuld dus zonder tussen­ ving als voor de risicospreiding in verband met schotten, niet geladderd, bladmerk drielobbig of beurtjaren twee, drie, of meer cultivars aangeplant. schildvormig. Veelal wordt uitsluitend in mastjaren geoogst zaad in de handel gebracht. Het zaad heeft een lange Alle soorten zijn bladverliezend. De bladeren rijpingsperiode nodig. Belangrijk daarbij is dat staan steeds verspreid. De eindknop is groter dan de zomerperiode lang, heet en droog is. In de zijknoppen, knopschubben gevouwen of dak­ Verenigde Staten wordt voor de bosbouw uit­ pansgewijs de knop omhullend, al of niet behaard sluitend generatief vermeerderd plantmateriaal of geschubd. De knoppen lopen vroeg uit waar­ gebruikt. Het zaad wordt direct na rijping verza­ door er kans is op vorstschade. Bladeren oneven meld en gestratificeerd. Alleen licht gekiemd zaad geveerd met, afhankelijk van de soort, 3­23 deel­ wordt gebruikt en ter plaatse vrij dicht gezaaid. blaadjes. Bladsteel, afhankelijk van de soort kaal, De jonge aanplant wordt vervolgens uitgedund. licht geschubd of behaard. Deelblaadjes ovaal tot langwerpig, 10­17 cm lang (kan per bladpaar Notenproductie verschillen). Bladrand al of niet scherp gezaagd. Carya­noten zijn zeer proteïnerijk (10%) en heb­ Bloemen eenhuizig en eenslachtig. Mannelijke ben een hoog vetgehalte (75%). Bij enkele soorten bloeiwijze: steeds drie katjes aan een gemeen­ is de smaak bitter waardoor de noten niet direct schappelijke steel, aan de top van voorjarig hout, geschikt zijn voor menselijke consumptie. De rijpend kort voor of tijdens bladontwikkeling. noten (eigenlijk de kern/zaden) van C. illinoinensis Vrouwelijke bloemen in kleine nauwelijks opval­ (Pecannoot), C. ovata en enkele C. glabra rassen lende clusters op ontwikkelende scheuten, rijpend zijn zoet. Na 1935 is in de Verenigde Staten de direct na bladontwikkeling. cultuur van met name C. illinoinensis belangrijk De vrucht is een steenvrucht (noot), rijpend in een geworden. Pecannoten bevatten zeer veel vet, fors en dik omhulsel (bolster), veelal 4­kleppig en ongeveer 75%, waarvan het grootste deel (onge­ bij rijpheid verhoutend, al of niet uiteenvallend. veer 90%) onverzadigde vetzuren zijn. Daarnaast De noot zelf is al of niet naar top gevleugeld. bevatten ze zeer veel plantensterolen, die nuttig 36 Carya illinoinensis x ovata foto: hj zijn bij het verlagen van een ongunstige choles­ productie. Gemiddeld zijn de zomers daarvoor terolfactor. niet lang en warm genoeg.
Recommended publications
  • Checklist of Illinois Native Trees
    Technical Forestry Bulletin · NRES-102 Checklist of Illinois Native Trees Jay C. Hayek, Extension Forestry Specialist Department of Natural Resources & Environmental Sciences Updated May 2019 This Technical Forestry Bulletin serves as a checklist of Tree species prevalence (Table 2), or commonness, and Illinois native trees, both angiosperms (hardwoods) and gym- county distribution generally follows Iverson et al. (1989) and nosperms (conifers). Nearly every species listed in the fol- Mohlenbrock (2002). Additional sources of data with respect lowing tables† attains tree-sized stature, which is generally to species prevalence and county distribution include Mohlen- defined as having a(i) single stem with a trunk diameter brock and Ladd (1978), INHS (2011), and USDA’s The Plant Da- greater than or equal to 3 inches, measured at 4.5 feet above tabase (2012). ground level, (ii) well-defined crown of foliage, and(iii) total vertical height greater than or equal to 13 feet (Little 1979). Table 2. Species prevalence (Source: Iverson et al. 1989). Based on currently accepted nomenclature and excluding most minor varieties and all nothospecies, or hybrids, there Common — widely distributed with high abundance. are approximately 184± known native trees and tree-sized Occasional — common in localized patches. shrubs found in Illinois (Table 1). Uncommon — localized distribution or sparse. Rare — rarely found and sparse. Nomenclature used throughout this bulletin follows the Integrated Taxonomic Information System —the ITIS data- Basic highlights of this tree checklist include the listing of 29 base utilizes real-time access to the most current and accept- native hawthorns (Crataegus), 21 native oaks (Quercus), 11 ed taxonomy based on scientific consensus.
    [Show full text]
  • Natural Communities of Louisiana Calcareous Forest
    Natural Communities of Louisiana Calcareous Forest Rarity Rank: S2/G2?Q Synonyms: Calcareous Hardwood Forest, Dry Calcareous Woodland, Blackland Hardwood Forest, Upland Hardwood Forest, Circum-Neutral Forest Ecological Systems: CES203.379 West Gulf Coastal Plain Southern Calcareous Prairie CES203.378 West Gulf Coastal Plain Pine-Hardwood Forest General Description: Occurs on calcareous substrata in the uplands of central, western and northwest Louisiana Found on hills and slopes on either side of small creeks, at times in a mosaic with calcareous prairies Associated with four geological formations: o Fleming Formation (Tertiary-Miocene) in central-western LA o Jackson Formation (Tertiary-Eocene) in central LA o Cook Mountain Formation (Tertiary-Eocene) in central and western LA o Pleistocene Red River terraces in northwest LA Soils are stiff calcareous clays, not quite as alkaline as in associated calcareous prairies (surface pH ~ 6.5-7.5), with very high shrink-swell characteristics Trees, especially pines, are often stunted and/or crooked due to extreme physical soil properties Highly diverse flora in all strata (overstory, midstory, and herbaceous layer) Fire is thought to have played a role in community structure, tree density and ground cover composition Plant Community Associates Characteristic overstory tree species include: Quercus stellata (post oak, often dominant), Q. shumardii (Shumard oak), Q. alba (white oak), Q. muhlenbergii (chinkapin oak), Q. oglethorpensis (Oglethorp oak, rare), Q. sinuata var. sinuata (Durand oak, rare), Carya myristiciformis (nutmeg hickory), C. ovata (shagbark hickory), C. tomentosa (mockernut hickory), Pinus echinata (shortleaf pine), P. taeda (loblolly pine), Fraxinus americana (white ash), Diospyros virginiana (persimmon), Liquidambar styraciflua (sweetgum), Celtis spp.
    [Show full text]
  • Carya Curation L
    Grauke et al. SpringerPlus (2016) 5:1860 DOI 10.1186/s40064-016-3531-4 RESEARCH Open Access ‘Jones hybrid’ hickory: a case study in Carya curation L. J. Grauke1*, M. Azucena Mendoza‑Herrera2,3, David M. Stelly4 and Patricia E. Klein5 Abstract ‘Jones Hybrid’ hickory is an accession in the National Collection of Genetic Resources for Pecans and Hickories for which information about origin, identity and characteristics is very incomplete. Phenotypic and genetic profiles, when examined in the context of historic literature, provide evidence that the accession in question is ‘Siers’ a cultivar of Carya laneyi (an interspecific hybrid between C. ovata and C. cordiformis). The accession has traits that make it inter‑ esting× in the pecan breeding program, with potential for both rootstock and scion development. The tall, slender tree form of ‘Jones Hybrid’ is a trait that could be valuable in commercial pecan cultivars, allowing increased tree densities and reducing the need for expensive hedging operations. Tree size reduction is a goal to be pursued in scion selec‑ tion and rootstock development, with each goal requiring assessment of reproductive potential of the accession. Keywords: Carya ovata, Carya cordiformis, Carya laneyi, Carya illinoinensis, Microsatellite profiles, Morphology × Background seedlings on their own roots, grown from seed collected The National Collection of Genetic Resources for Pecans from broadly distributed indigenous populations. As a and Hickories (NCGR Carya) is the name given to what result, the current collection includes an ex situ assem- was formerly the National Clonal Germplasm Reposi- blage of cultivars and wild relatives that represent this tory for Pecans and Hickories, designated as part of the important native North American nut crop.
    [Show full text]
  • Lyonia Preserve Plant Checklist
    Lyonia Preserve Plant Checklist Volusia County, Florida Aceraceae (Maple) Asteraceae (Aster) Red Maple Acer rubrum Bitterweed Helenium amarum Blackroot Pterocaulon virgatum Agavaceae (Yucca) Blazing Star Liatris sp. Adam's Needle Yucca filamentosa Blazing Star Liatris tenuifolia Nolina Nolina brittoniana Camphorweed Heterotheca subaxillaris Spanish Bayonet Yucca aloifolia Cudweed Gnaphalium falcatum Dog Fennel Eupatorium capillifolium Amaranthaceae (Amaranth) Dwarf Horseweed Conyza candensis Cottonweed Froelichia floridana False Dandelion Pyrrhopappus carolinianus Fireweed Erechtites hieracifolia Anacardiaceae (Cashew) Garberia Garberia heterophylla Winged Sumac Rhus copallina Goldenaster Pityopsis graminifolia Goldenrod Solidago chapmanii Annonaceae (Custard Apple) Goldenrod Solidago fistulosa Flag Paw paw Asimina obovata Goldenrod Solidago spp. Mohr's Throughwort Eupatorium mohrii Apiaceae (Celery) Ragweed Ambrosia artemisiifolia Dollarweed Hydrocotyle sp. Saltbush Baccharis halimifolia Spanish Needles Bidens alba Apocynaceae (Dogbane) Wild Lettuce Lactuca graminifolia Periwinkle Catharathus roseus Brassicaceae (Mustard) Aquifoliaceae (Holly) Poorman's Pepper Lepidium virginicum Gallberry Ilex glabra Sand Holly Ilex ambigua Bromeliaceae (Airplant) Scrub Holly Ilex opaca var. arenicola Ball Moss Tillandsia recurvata Spanish Moss Tillandsia usneoides Arecaceae (Palm) Saw Palmetto Serenoa repens Cactaceae (Cactus) Scrub Palmetto Sabal etonia Prickly Pear Opuntia humifusa Asclepiadaceae (Milkweed) Caesalpinceae Butterfly Weed Asclepias
    [Show full text]
  • Hereas TAS Gene
    This article appeared in a journal published by Elsevier. The attached copy is furnished to the author for internal non-commercial research and education use, including for instruction at the authors institution and sharing with colleagues. Other uses, including reproduction and distribution, or selling or licensing copies, or posting to personal, institutional or third party websites are prohibited. In most cases authors are permitted to post their version of the article (e.g. in Word or Tex form) to their personal website or institutional repository. Authors requiring further information regarding Elsevier’s archiving and manuscript policies are encouraged to visit: http://www.elsevier.com/authorsrights Author's personal copy Opinion Trans-acting small interfering RNA4: key to nutraceutical synthesis in grape development?§ Christopher D. Rock Department of Biological Sciences, Texas Tech University (TTU), Lubbock, TX 79409-3131, USA The facility and versatility of microRNAs (miRNAs) to REPEAT genes in Arabidopsis (Arabidopsis thaliana) [8]. evolve and change likely underlies how they have be- The functions of novel TAS candidates in rice (Oryza come dominant constituents of eukaryotic genomes. In sativa) [9–11], soybean (Glycine max) [12], grape [13], this opinion article I propose that trans-acting small tobacco (Nicotiana tabacum) [14,15], and Norway spruce interfering RNA gene 4 (TAS4) evolution may be impor- (Picea abies) [16] are not known. TAS loci, like MIRNA tant for biosynthesis of polyphenolics, arbuscular sym- genes, have evolved independently at different times [17], biosis, and bacterial pathogen etiologies. Expression- and the derived tasiRNAs share some biosynthetic steps based and phylogenetic evidence shows that TAS4 tar- with miRNAs [18].
    [Show full text]
  • Rare Plants of Louisiana
    Rare Plants of Louisiana Agalinis filicaulis - purple false-foxglove Figwort Family (Scrophulariaceae) Rarity Rank: S2/G3G4 Range: AL, FL, LA, MS Recognition: Photo by John Hays • Short annual, 10 to 50 cm tall, with stems finely wiry, spindly • Stems simple to few-branched • Leaves opposite, scale-like, about 1mm long, barely perceptible to the unaided eye • Flowers few in number, mostly born singly or in pairs from the highest node of a branchlet • Pedicels filiform, 5 to 10 mm long, subtending bracts minute • Calyx 2 mm long, lobes short-deltoid, with broad shallow sinuses between lobes • Corolla lavender-pink, without lines or spots within, 10 to 13 mm long, exterior glabrous • Capsule globe-like, nearly half exerted from calyx Flowering Time: September to November Light Requirement: Full sun to partial shade Wetland Indicator Status: FAC – similar likelihood of occurring in both wetlands and non-wetlands Habitat: Wet longleaf pine flatwoods savannahs and hillside seepage bogs. Threats: • Conversion of habitat to pine plantations (bedding, dense tree spacing, etc.) • Residential and commercial development • Fire exclusion, allowing invasion of habitat by woody species • Hydrologic alteration directly (e.g. ditching) and indirectly (fire suppression allowing higher tree density and more large-diameter trees) Beneficial Management Practices: • Thinning (during very dry periods), targeting off-site species such as loblolly and slash pines for removal • Prescribed burning, establishing a regime consisting of mostly growing season (May-June) burns Rare Plants of Louisiana LA River Basins: Pearl, Pontchartrain, Mermentau, Calcasieu, Sabine Side view of flower. Photo by John Hays References: Godfrey, R. K. and J. W. Wooten.
    [Show full text]
  • Rare Trees of Georgia Dr. Coder
    Rarest Native Trees of Georgia Dr. Kim D. Coder, Professor of Tree Biology & Health Care, Warnell School, UGA Georgia has an abundance of trees -- a number are wetland trees, and a number grow in upland areas. The diversity of tree species in their highly varied habitats, is immence across Georgia. Among Georgian trees are a few species of great rarity. These rare native trees are hidden ecological treasures. Rare trees are difficult to find in the field and have small populations. The federal and state government lists a number of these rare trees as endangered, threatened, or rare. Below is a table showing the distribution of rarity values among Georgia’s se- lected rare trees. The species list which follows gives the rarest native trees in Georgia, listed by scientific name, common name, and relative rarity value of 1-6, with 1 being the rarest. Figure 1 provides a county distribution map for species (other than Crataegus) with rarity values 1, 2, and 3. Figure 2 shows the total number of the rarest tree species found in various Georgia regions. A roadtrip to find all these tree species would be a wonderful tree adventure! Rarity Value Number Of Species Of Species least 67 rare 5 9 4 8 38 most 2 5 rare 1 4 relative # scientific name common name rarity value 1 Acacia farnesiana sweet acacia 5 2 Acer spicatum mountain maple 6 3 Aesculus glabra Ohio buckeye 6 4 Aesculus parviflora bottlebrush buckeye 4 5 Alnus maritima Georgia alder 3 var. georgiensis 6 Carya laciniosa shellbark hickory 6 7 Carya myristiciformis nutmeg hickory 3* 8 Chamaecyparis
    [Show full text]
  • Endangered Plant Species
    1 02 NCAC 48F is amended with changes as published in 35:07 NCR 736-754 as follows: 2 3 SECTION .0300 - ENDANGERED PLANT SPECIES LIST: THREATENED PLANT SPECIES LIST: LIST 4 OF SPECIES OF SPECIAL CONCERN 5 6 02 NCAC 48F .0301 PROTECTED PLANT SPECIES LIST 7 The North Carolina Plant Conservation Board hereby establishes the following list of protected plant species (** 8 indicates federally listed): 9 10 Species Status 11 (1) Acmispon helleri Threatened 12 Carolina Prairie-trefoil; 13 (1)(2) Acrobolbus ciliatus Special Concern, Vulnerable 14 A liverwort; 15 (2)(3) Adiantum capillus-veneris Threatened 16 Venus Hair Fern; 17 (3)(4) Adlumia fungosa Special Concern, Vulnerable 18 Climbing Fumitory; 19 (4)(5) Aeschynomene virginica** Threatened 20 Sensitive Jointvetch; 21 (5)(6) Agalinis virgata Threatened 22 Branched Gerardia; 23 (6)(7) Agrostis mertensii Endangered 24 Artic Arctic Bentgrass; 25 (8) Aletris lutea Threatened 26 Yellow Colic-root; 27 (9) Allium allegheniense Special Concern, Vulnerable 28 Allegheny Onion; 29 (7)(10) Allium cuthbertii keeverae Threatened Special Concern, Vulnerable 30 Striped Garlic; Keever’s Onion; 31 (8)(11) Alnus viridis ssp. crispa Special Concern, Vulnerable 32 Green Alder; 33 (9)(12) Amaranthus pumilus** Threatened 34 Seabeach Amaranth; 35 (10)(13) Amorpha confusa Threatened 36 Savanna Indigo-bush; 37 (11)(14) Amorpha georgiana Endangered 1 1 1 Georgia Indigo-bush; 2 (12)(15) Amphicarpum muhlenbergianum Endangered 3 Florida Goober Grass, Blue Maidencane; 4 (13) Andropogon mohrii Threatened 5 Bog Bluestem; 6 (14)(16) Anemone berlandieri Endangered 7 Southern Anemone; 8 (15)(17) Anemone caroliniana Endangered 9 Prairie Anemone; 10 (16)(18) Arabis pycnocarpa var.
    [Show full text]
  • Bald Cypress and Water Tupelo
    AN EXAMINATION OF HISTORIC WETLAND LOSS IN NORTHERN MISSISSIPPI FLOODPLAINS USING GENERAL LAND OFFICE SURVEYS by MATTHEW HARPER JOE WEBER, COMMITTEE CHAIR SAGY COHEN JONATHAN BENSTEAD A THESIS Submitted in partial fulfillment of the requirements for the degree of Master of Science in the Department of Geography in the Graduate School of The University of Alabama TUSCALOOSA, ALABAMA 2013 Copyright Matthew Aaron Harper 2013 ALL RIGHTS RESERVED ABSTRACT Prior to European settlement of America in the late 16th century, a relatively pristine environment existed on the North American continent. Since that time, landscape-altering processes such as logging, deforestation for agricultural cultivation, channelization, and the removal of natural ecosystems engineers such as the beaver (Castor canadensis) have left little of its natural state unchanged. Alluvial floodplains within the upper Gulf Coastal Plain of Mississippi and the bottomland hardwoods that occupy them are especially sensitive to change, already being naturally dynamic environments in which loose sedimentary soil participates in a perpetual cycle of deposition and erosion as the main river channel meanders across their broad valleys. These changes result in microhabitats with varying degrees of inundation, rates of deposition, and elevation. This thesis attempts to reconstruct the pre-European settlement ecology of northern Mississippi alluvial floodplains through the use of General Land Office (GLO) survey records of the area from the early 19th century. A specific effort will be made to detect wetland environments based upon a surveyor’s recorded bearing trees and line descriptions. A bearing tree, or a witness tree, is a tree that is physically marked by a surveyor to indicate a nearby survey corner.
    [Show full text]
  • Common Name: NUTMEG HICKORY
    Common Name: NUTMEG HICKORY Scientific Name: Carya myristiciformis (Michaux f.) Nuttall Other Commonly Used Names: swamp hickory, bitter water hickory Previously Used Scientific Names: Hicoria myristiciformis (Michaux f.) Britton Family: Juglandaceae (walnut) Rarity Ranks: G4/S1 State Legal Status: Rare Federal Legal Status: none Federal Wetland Status: FACW- Description: Deciduous tree up to 115 feet (35 meters) tall and 2 feet (60 cm) in diameter. Bark is brownish-gray and shaggy, peeling off in long strips or plates. Twigs with metallic sheen, coated in silvery scales. Buds at the tips of twigs less than ¼ inch (6 mm) long, plump, covered in yellow-brown hairs and silvery scales. Leaves 12 - 24 inches long (30 - 60 cm), alternate, with 7 - 9 toothed, opposite leaflets; dark green above, covered with bronze or silver scales beneath. Female and male flowers on same tree; female flowers tiny, nutlike, at tips of twigs; male flowers in drooping catkins. Fruit with a thin, golden-scaled husk that opens along 4 winged seams, releasing a single, round, thick-shelled nut, reddish-brown with silver stripes. Similar Species: No other hickory species has twigs, buds, leaves, and nuts coated with golden or silvery metallic scales. Pale hickory (Carya pallida) leaflets have silvery-tan scales on the lower surface, but its bark is tightly woven in a diamond pattern and it occurs in dry, upland forests. Related Rare Species: See butternut (Juglans cinerea) on this website. Habitat: Coosa Valley flatwoods, bottomland forests and moist hillsides over calcium-rich soils. Life History: Nutmeg hickory is shade-tolerant as a young tree and may persist in the understory for many years until a sunny gap opens up in the canopy.
    [Show full text]
  • Appendix A. Plant Species Known to Occur at Canaveral National Seashore
    National Park Service U.S. Department of the Interior Natural Resource Stewardship and Science Vegetation Community Monitoring at Canaveral National Seashore, 2009 Natural Resource Data Series NPS/SECN/NRDS—2012/256 ON THE COVER Pitted stripeseed (Piriqueta cistoides ssp. caroliniana) Photograph by Sarah L. Corbett. Vegetation Community Monitoring at Canaveral National Seashore, 2009 Natural Resource Report NPS/SECN/NRDS—2012/256 Michael W. Byrne and Sarah L. Corbett USDI National Park Service Southeast Coast Inventory and Monitoring Network Cumberland Island National Seashore 101 Wheeler Street Saint Marys, Georgia, 31558 and Joseph C. DeVivo USDI National Park Service Southeast Coast Inventory and Monitoring Network University of Georgia 160 Phoenix Road, Phillips Lab Athens, Georgia, 30605 March 2012 U.S. Department of the Interior National Park Service Natural Resource Stewardship and Science Fort Collins, Colorado The National Park Service, Natural Resource Stewardship and Science office in Fort Collins, Colorado publishes a range of reports that address natural resource topics of interest and applicability to a broad audience in the National Park Service and others in natural resource management, including scientists, conservation and environmental constituencies, and the public. The Natural Resource Data Series is intended for the timely release of basic data sets and data summaries. Care has been taken to assure accuracy of raw data values, but a thorough analysis and interpretation of the data has not been completed. Consequently, the initial analyses of data in this report are provisional and subject to change. All manuscripts in the series receive the appropriate level of peer review to ensure that the information is scientifically credible, technically accurate, appropriately written for the intended audience, and designed and published in a professional manner.
    [Show full text]
  • Vegetation Community Monitoring at Ocmulgee National Monument, 2011
    National Park Service U.S. Department of the Interior Natural Resource Stewardship and Science Vegetation Community Monitoring at Ocmulgee National Monument, 2011 Natural Resource Data Series NPS/SECN/NRDS—2014/702 ON THE COVER Duck potato (Sagittaria latifolia) at Ocmulgee National Monument. Photograph by: Sarah C. Heath, SECN Botanist. Vegetation Community Monitoring at Ocmulgee National Monument, 2011 Natural Resource Data Series NPS/SECN/NRDS—2014/702 Sarah Corbett Heath1 Michael W. Byrne2 1USDI National Park Service Southeast Coast Inventory and Monitoring Network Cumberland Island National Seashore 101 Wheeler Street Saint Marys, Georgia 31558 2USDI National Park Service Southeast Coast Inventory and Monitoring Network 135 Phoenix Road Athens, Georgia 30605 September 2014 U.S. Department of the Interior National Park Service Natural Resource Stewardship and Science Fort Collins, Colorado The National Park Service, Natural Resource Stewardship and Science office in Fort Collins, Colorado, publishes a range of reports that address natural resource topics. These reports are of interest and applicability to a broad audience in the National Park Service and others in natural resource management, including scientists, conservation and environmental constituencies, and the public. The Natural Resource Data Series is intended for the timely release of basic data sets and data summaries. Care has been taken to assure accuracy of raw data values, but a thorough analysis and interpretation of the data has not been completed. Consequently, the initial analyses of data in this report are provisional and subject to change. All manuscripts in the series receive the appropriate level of peer review to ensure that the information is scientifically credible, technically accurate, appropriately written for the intended audience, and designed and published in a professional manner.
    [Show full text]