Natuurhistorisch Maandblad 76(10). 1987 190 De huisjesslakken-fauna van de Sint Pietersberg bij

A.J. LEVER, Prinsenlaan 2, Bennekom G.D. MAJOOR, Jekerschans 12, Maastricht.

De Sint Pietersberg ten zuiden van Maastricht was tot voor enkele tiental- 1932 (VAN REGTEREN ALTENA, 1932a,b) len jaren een rijke bron voor liefhebbers van "natuurlijke historie". Vanaf gebruikte vindplaats-aanduiding "St. de vijftiger jaren is de ondergrond van de heuvel, welke uit mergel bestaat, Pietersberg" voor bepaalde mollus- echter op steeds grotere schaal in dagbouw ontgonnen ten behoeve van de kensoorten is tamelijk onnauwkeurig. cementindustrie. Ongeveer de helft van de oorspronkelijke heuvel op Ne- derlands gebied heeft de laatste tientallen jaren dientengevolge ingrijpen- In zijn studie van de molluskenfauna de veranderingen ondergaan, hetzij door gebruik als stortplaats voor de de- van de St. Pietersberg welke in 1958 klaag welke uit loss en grind bestaat. Deze belangrijkste veranderingen van verscheen (VAN REGTEREN ALTENA, het landschap, gevoegd bij een veranderd gebruik en beheer van de St. 1958) definieerde de auteur de St. Pie- Pietersberg, hebben tot aantoonbaar verlies van planten- en diersoorten tersberg als:... "een deel van dat stuk geleid (zie DE GRAAF et al., 1983; LEVER, 1983). Anderzijds is het hoopge- van de Zuidlimburgse sehiervlakte, vend dat in een in 1979 her-ingericht deel van de mergelgroeve thans op- dat door Maas en Jeker van de rest is merkelijke biologische waarnemingen worden gedaan (zie DE GRAAF, 1982; afgesneden". Wij zijn echter van me- VAN ETTEN & BRUNSTING, 1983; LEVER & MAJOOR, 1986; LEFEBER, 1987). ning dat het niet korrekt is soorten In de nabije toekomst zullen keuzen gemaakt moeten worden met betrek- welke specifiek voorkomen langs de king tot het beheer van de restanten van de oorspronkelijke St. Pietersberg oevers van deze rivieren (zoals Zoni- en met betrekking tot de herinrichting van de mergelgroeve. Het is in dat toides nitidus (Donkere glimslak) (zie opzicht van belang zo gedetailleerd mogelijk gegevens beschikbaar te heb- ook TEN BROEK, 1941) tot de mol- ben over de ontwikkeling van flora en fauna van de St. Pietersberg over de luskenfauna van de St. Pietersberg afgelopen vijftig jaar. Bovendien verdient het aanbeveling daar waar derge- te rekenen. Aan deze biotoop zal lijke gegevens voor handen zijn regelmatig vervolgonderzoek te verrichten door ons apart aandacht worden ge- om - zolang in de St. Pietersberg grootschalig mergel wordt gewonnen - de schonken (MAJOOR & LEVER, in voor- vinger aan de pols van het leven op de heuvel te kunnen houden. bereiding). Ten aanzien van de mollusken-fauna van de St. Pietersberg is in 1949-1950 Gelukkig zijn de vindplaatsaandui- een gedetailleerde inventarisatie gemaakt door VAN REGTEREN ALTENA dingen in de publikatie van VAN REG- (1958). In zijn publikatie is voor veel gevonden soorten tevens aangegeven TEREN ALTENA van 1958 dermate in welke eerdere publikatie zij voor het eerst als aangetroffen op de St. Pie- nauwkeurig dat deze een vergelijking tersberg vermeld zijn. De gegevens van VAN REGTEREN ALLTENA (1958) zul- met het thans verzamelde materiaal len in dit artikel worden vergeleken met die welke verkregen zijn door een goed mogelijk maakten. eigen inventarisatie van de mollusken-fauna van de St. Pietersberg uitge- voerd in de jaren 1981-1984. Hierbij zij aangetekend dat onze studie zich, Het afwijzen van Maas en Jeker als in tegenstelling tot die van Van Regteren Altena, beperkt heeft tot de huis- natuurlijke grenzen van het onder- jesslakken. Onze gegevens welke betrekking hebben op de kalkgraslanden zochte gebied stelde ons voor de van de St. Pietersberg en het her-ingerichte deel van de groeve van de moeilijke opgaaf andere grenzen te Eerste Nederlandse Cement Industrie (ENCI) werden reeds eerder gepubli- kiezen. Niet toevallig lopen min of ceerd (LEVER & MAJOOR, 1985 en 1986). Volledigheidshalve worden ze in dit meer langs de voet van de heuvel aan artikel kort gememoreerd. de westzijde de Mergelweg en aan de oostzijde de Lage Kanaaldijk. Vanaf de landsgrens met België noord- Zo is door het ontbreken van exacte waarts gaande vormt de Mergelweg Begrenzing van de Sint vindplaats-aanduidingen voor bepaal- een acceptabele grens; de Lage Ka- Pietersberg de soorten in de mededelingen van naaldijk is dat tot in het vroegere Sint SCHEPMAN (1874) en het ontbreken Pieter. Arbitrair zijn de Ursulinenweg, van andere vindplaats-aanduidingen Recollectenweg en Observantenweg Voor een vergelijking van flora en fau- dan "Maastricht" in het artikel van daar verder noordwaarts gaande als na op tijdstippen welke enkele tiental- UBAGHS (1883) niet op te maken of de grenswegen gekozen; de laatsge- len jaren uit elkaar liggen is het nood- vermelde soort destijds op de St. Pie- noemde ontmoet de Mergelweg aan zakelijk nauwkeurig te beschrijven op tersberg kon worden aangetroffen. de voet van de noordpunt van de heu- welke lokaties materiaal verzameld is. Ook de door Van Regteren Altena in vel (fig. 1). 191 Natuurhistorisch Maandblad 76(10). 1987

zuid-westelijke lob van de mergelgroe- ve; zie ook LEVER & MAJOOR, 1986). Deze indeling volgend worden de lo- katies hieronder beschreven (zie ook fig. 1).

Oude bossen 1. Bos op de oostflank van de heuvel, ten wes- ten en noorden van het Casino Slavante tot aan een kleine, open mefgelgroeve. 2. Bos op de steile oostflank van de heuvel tus- sen de grenspalen 49 en 50 en de doorbraak van deze oostflank door de cementfabriek ("Caestert"). Het oude bos is in 1984 om on- derhoudsredenen ten dele gekapt. 3. Bos direkt ten zuiden van het Fort St. Pieter, bovenop de noord-westpunt van de heuvel.

Jonge bossen 4. Bosaanplant op de oostflank van de voorma- lige stortberg van de cementfabriek ("D'n Observant"). 5. Idem, zuidflank, juist ten noorden van grenspaal 52. 6. Idem, westflank. 7. Het onder andere met Lariks beplante, meest oostelijke deel van het ENCI-bos (aangeplant ca. 1940). 8. De westrand van het ENCI-bos. 9. Bos op de noord-westelijke flank van de heu- vel, ten noorden en onder een (tot 1986) ver- waarloosd kalkgraslandje (lokatie no. 15).

Bosopslag 10. Struweel aan de zuidzijde grenzend aan het Popelmondedal dat zich in noordwaartse richting uitstrekt juist onder de Popelmon- deweg. 11. Struikachtige begroeiing op de bovenrand van de voormalige mergelgroeve Duchateau, juist onder de Franse Batterij.

Kalkgraslanden 12. Een overhoekje op de splitsing van de Grote Pruisweg (, België) en de Popelmonde- weg, bij grenspaal 59. 13. Terrein ten westen en vooral ten oosten van de Duivelsgrot op de op het zuiden geëx- poneerde helling van het Popelmondedal; dit grasland wordt ook wel als de Wijn- gaard(sberg) aangeduid. Voor deze studie Figuur 1. Situering van de bemonsterde lokaties op de Sint Pietersberg. De nummers verwijzen naar werd uitsluitend op het open grasland verza- de lokaties zoals beschreven in de tekst. meld. Najaar 1984 (dus na onze bemonste- ringen) is de bosopslag op dit terrein, met na- me rond de Duivelsgrot, gekapt. 14. De Kannerhei, ten zuid-westen van de krui- besproken. Bij de keuze van de loka- sing van de Popelmondeweg met de paden Onderzochte lokaties ties is getracht daarin een zo groot welke noord- en oostwaarts het ENCI-bos mogelijke verscheidenheid van bioto- inlopen. 15. Het restant van een kalkgrasland op de pen vertegenwoordigd te laten zijn. noordwestpunt van de heuvel (zie ook lokatie Door ons zijn een groot aantal lokaties Deze biotopen hebben wij omschre- no. 9). Tot 1986 was dit graslandje omgeven binnen het hierboven als St. Pieters- ven als oude bossen (ouder dan ca. 50 door bosopslag en jong bos. berg afgebakende areaal onderzocht jaar), jonge bossen, bosoplagen (groei op het vóórkomen van slakkenhuizen. van struiken en jonge bomen op vroe- Wegbermen 16. Langs een holle grindweg welke vanaf de In het navolgende worden er hiervan gere graslanden), kalkgraslanden (zie Ganzendries, juist ten zuiden van de ingang 22, die als representatief beschouwd ook LEVER & MAJOOR, 1985), wegber- van het noordelijk gangenstelsel, westwaarts kunnen worden voor dit gebied, nader men, en nieuw land (de heringerichte naar het plateau op de berg voert. Natuurhistorisch Maandblad 76(10).1987 192

17. Langs de Ursulinenweg, tussen de Lage Ka- Oud bos. De oude hellingbossen op thuis langs de grote rivieren. Zijn favo- naaldijk en het kruispunt met de Recollecten- de oostflank van de St. Pietersberg (1 riete habitat is hoog gras en brandne- weg/Schutterijweg. en 2) bleken de rijkste vindplaatsen tels worden niet geschuwd. De soort is 18. Langs de Zonnebergweg, tussen de Ursuli- nenweg en de ingang van het gangenstelsel voor mollusken te zijn. In het helling- dan ook algemeen in het gras direkt Zonneberg. bos op het Nederlandse deel van achter de Maasdijk. Aan de voet van 19. Langs een graft in een akker tussen de meest Caestert (2) werden 27 mollusken- de helling, waar gras en brandnetels zuidelijke bebouwing van de Mergelweg en soorten aangetroffen. Sommige van groeien, werd echter één exemplaar het terrein van "De Schark". deze soorten (zoals Cochlicopa lubri- gevonden hetgeen tot de vermelding "Nieuw land" cella (Slanke agaathoren), Truncatelli- hier leidde. 20. De zuid-westelijke lob van de ENCI-groeve, na cylindrica (Cylindrische korfslak), De huisjesslakken-fauna van het oude afgewerkt in 1979, bovenaan de noord-west Balea biplicata (Grote spoelhoren; fig. bos op de noordpunt van de St. Pie- geëxponeerde helling. 2) en Helicella itala (Italiaanse hei- tersberg direkt ten zuiden van het Fort 21. Idem, ca. 25 m lager op dezelfde helling. 22. Idem, halverwege de zuid-oost geëxponeer- deslak) horen eigenlijk niet thuis in dit Sint Pieter (3) steekt mager af tegen de helling. biotoop. Op deze steile helling komen de soortenrijkdom van de twee oude echter ook vertikale, nauwelijks be- hellingbossen. Het bos wordt gedomi- groeide mergelwanden voor waar de- neerd door Hollandse Eiken (Quercus ze soorten (met uitzondering van Ba- robur) en is geplant op de lemen dek- Methoden lea biplicata) goed kunnen gedijen. laag van de berg; de ondergrond is Balea biplicata hoort daarentegen dicht begroeid met Klimop (Hedera helix). Beide auteurs hebben onafhankelijk Aannemelijk is, dat de grond hier veel van elkaar verzameld, zowel "op het minder kalkrijk is dan in de hellingbos- oog" als door het uitzeven van bo- sen, waardoor het opvallende verschil dem-materiaal. Hiervoor werden ze- in het aantal aangetroffen mollusken- ven gebruikt met een uiteindelijk soorten verklaard zou kunnen worden. kleinste maaswijdte van ca. 0,3 mm. Bij het verdere onderzoek werd alleen Jong bos. Het bos op de kunstmatige gebruik gemaakt van vers of vers uit- heuvel op de St. Pietersberg, D'n Ob- ziend materiaal. servant, werd aan het eind van de Determinaties werden verricht met 60-er jaren aangeplant. De zuid- en behulp van een stereomikroskoop westflank van deze heuvel (5, 6) welke (Zeiss, 8-50 x), voornamelijk aan de door wegen resp. de aanwezigheid hand van GITTENBERGER ef al. (1984). van de groeve niet op oudere vegeta- Prof. Dr. E. Gittenberger (Rijksmu- ties aansluiten, zijn nog tamelijk arm seum voor Natuurlijke Historie, Lei- aan molluskensoorten. den) kontroleerde de determinaties Vermeldenswaard is het voorkomen betreffende Carychium tridentatum van Candidula intersecta Grofgeribde (Slanke dwergslak) en Vitraea contrac- Duin(!)slak; fig. 3) op de westhelling. ta (Kleine kristalslak). In de paragraaf "Nieuw land" zal op deze soort nader worden teruggeko- men. Aangetroffen soorten Aan de oostzijde van D'n Observant (4), waar slechts een wandelpad de voormalige stortberg van het oude Tabel I geeft een overzicht van de 36 hellingbos scheidt, is de diversiteit soorten huisjesslakken welke door van de molluskenfauna waarschijnlijk ons op de St. Pietersberg werden aan- gunstig beïnvloed door immigratie van getroffen. De soorten zijn gerang- slakken uit het oude bos. Het even- schikt volgens de systematiek gehan- eens op een voormalig grondstort teerd in GITTENBERGER et al. (1984); de aangeplante ENCI-bos (8), dat ten tij' biotopen volgens toenemende (recen- de van dit onderzoek ca. 40 jaar oud te) modificatie door de mens. Binnen was, herbergt een flink aantal soorten een biotoop zijn de vindplaatsen in de huisjesslakken (waaronder ook één richting van de klok volgens de wind- exemplaar van Candidula intersecta), roos gerangschikt vanaf noord. Hier- zij het minder dan aangetroffen in de onder worden de verschillende bioto- oude hellingbossen. pen en de daarin vóórkomende huis- Figuur 2. Balea biplicata (Grote spoelhoren). Het deel van het ENCI-bos dat beplant jesslakken kort besproken. Hoogte 19 mm. is met Lariks (Larix decidua) (7) laat 193 Natuurhistorisch Maandblad 76(10).1987

Tabel 1. Op de St. Pietersberg aangetroffen soorten huisjesslakken gerangschikt volgens type lokatle.

Vindplaats no: t 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1t 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 Biotoop Oud bos Jong bos Bosopsl. Kalkgrasland Wegberm Nieuw land

Pomatias elegans + + + Carychium tridentatum + + + + Succ/nea putris + Cochlicopa lubricella + + + + + + + + + + + ,+ + Truncatelllna cylindrica + + + + Vertigo pygmaea + 4- + •¥ + Sphyradium doliolum + + + + + Pupilla muscorum + + + + + + Vallonia costata + + + + + + + + + + + + + + + + Vallonia excentrica + + + + + + + + + Acanthinula aculeata + + + + + Ena obscura + + +• + + Punctum pygmaeum + + + + + + Discus rotundatus + + + + + + + + + + + + + Vitrina pellucida + + + + + + + + + + + + + + + + + Phenacolimax major + + + Vitraea contracta + + + Nesovitraea hammonis + + + + Aegopinella pura + + + + + + + + + Aegopinella nitidula + + + + + + + + + + + + + + Oxychilus draparnaudi + + + + + + + + + + + + + + Zonitoides nitidus + Cecilioides acicula + + + + + + Cochlodina laminata + + + + Clausula bidentata + + + + + + + + + + + + + + + + + Clausilia parvula + + + Macrogastra rolphii + + + + Balea biplicata + Bradibaena truticum + + Candidula intersecta + + + + + Helicella itala + + + + + + + Perforate/to incarnata + + + + Trichia hispida + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Helicondonta obvoluta + + Cepaea hortensis + + + + + Helix pomatia + + + + + +

Totaal aantal soorten: 20 27 7 18 9 e 6 17 4 10 14 12 16 17 8 10 10 3 9 6 9 6 Totaal soorten/biotoop: 28 27 17 19 14 10 het voor naaldbossen karakteristieke tatie leek het als biotoop voor slakken itala (Italiaanse heideslak)| en ander- kleine aantal soorten zien. De meeste ook weinig aantrekkelijk. De recente zijds bossoorten zoals Sphyradium do- exemplaren werden gevonden bij of kap van een deel van dit bos, hopelijk liolum (Vaatjesslak), Acanthinula acu- tussen locaal op beperkte schaal voor- gevolgd door een doelmatig beheer leata (Stekelslakje) en Aegopinella pu- komende ondergroei van "bladplan- (bijvoorbeeld begrazing door scha- ra (Kleine blinkslak). ten" en "loofstruiken". pen) zal vrijwel zeker bijdragen tot een Evenals op de noord-westpunt van de Het jonge bos op de noord-westpunt ontwikkeling van de molluskenfauna heuvel is ook een deel van de bos- van de berg (9) is opvallend arm aan op dit deel van de heuvel in de richting opslag op de Kannerhei juist onder de soorten. Eerder werd door ons gerap- van een kalkgrasland-fauna. Popelmondeweg (10) in 1985 gekapt. porteerd dat ook een aangrenzend restant van een kalkgrasland (15) zeer Bosopslag. Op deze vindplaatsen Kalkgrasland. Over de huisjesslak- arm aan mollusken was (LEVER & MA- (10,11) is het proces van overgroeiing ken-fauna van de kalkgraslanden van JOOR, 1985). Mogelijk is dit jonge bos van de oorspronkelijke kalkgraslan- de St. Pietersberg is door ons reeds een bosopslag, vergelijkbaar met die den van de St. Pietersberg reeds ver eerder gerapporteerd (LEVER & MA- welke tot voor kort dit kalkgraslandje voortgeschreden (10) of nog in volle JOOR, 1985). Het kalkgrasland De dreigde te overwoekeren, opgevolgd. gang (11). Er werden op deze lokaties Wijngaard(sberg) is tevens geïnventa- Gezien de dichtheid van het bos, de dan ook enerzijds nog kalkgrasland- riseerd in een overzicht van de mollus- humusarme, droge ondergrond en het bewoners aangetroffen [b.v. Pupilla kenfauna van 12 Zuid-Limburgse kalk- nagenoeg ontbreken van bodemvege- muscorum (Mostonnetje) en Helicella graslanden (DE WINTER, 1985). Buiten Natuurhistorisch Maandblad 76(10).1987 194

chia hispida (Behaarde slak) en Candi- duia intersecta (Grofgeribde duinslak) op de meer begroeide, noord-west geëxponeerde helling. Vooral Candi- duia intersecta is echter een verras- sende pionier in dit nieuwe land, om- dat de soort verder op de St. Pieters- berg alleen in enkele exemplaren op de aangrenzende heuvel D'n Obser- vant (6) en in het ENCI-bos (8) werd aangetroffen. VAN REGTEREN ALTENA (1958) maakte als eerste melding van Figuur 3. Candiduia in- vondsten van deze soort (aangeduid tersects (Grofgeribde duinslak). Breedte 10 als Helicella caperata) op de toenmali- mm. ge stortberg, welke thans bekend staat als D'n Observant (4-6) en uit het de door ons op de Wijngaardsberg is in vergelijking hiermee verwonder- toen nog jonge ENCI-bos (8). De soort aangetroffen soorten werd door De lijk dat langs een graft welke dwars werd door VAN REGTEREN ALTENA in Winter Punctum pygmaeum (Dwerg- door een akker op de westhelling van 1958 beschreven als: "...waarschijn- puntje) van deze vindplaats vermeld. de heuvel loopt (19) wèl ca. 10 mollus- lijk een zeer jonge aanwinst van de kensoorten werden aangetroffen. Het Zuidlimburgse fauna. Daar zij zich Wegbermen. De onderzochte weg- is ons niet bekend of de bemesting gaarne op ruderaalterreinen vestigt en bermen omvatten verschillende bioto- van deze beide akkers sterk verschilt. juist het talrijkst werd gevonden aan pen welke in meerdere of mindere ma- de rand van de stortberg, is het zelfs te onder invloed staan van beheer "Nieuw land". Zoals elders beschre- niet uitgesloten, dat juist de afgraving door de mens of agrarische cultuur. ven (LEVER & MAJOOR, 1986) bleek de haar de gelegenheid heeft geboden Aan de bermen van een oude holle in 1979 heringerichte, zuidwestelijke zich op de Sint Pietersberg te vesti- weg welke van oost naar west van de lob van de mergelgroeve van de ENCI gen." Deze visie wordt gesteund door Ganzendries naar het plateau voert na 5 jaar nog arm aan huisjesslakken- onze waarnemingen, die een terug- (16) en van de Ursulinenweg tot aan soorten te zijn. Van 10 soorten werden gang van deze soort op de door VAN de kruising met de Recollectenweg in anderhalf uur "op het oog" zoeken REGTEREN ALTENA (1958) opgegeven (17) wordt vrijwel geen onderhoud ver- en uit bodemmonsters van ca. 6 liter 1 vindplaatsen laten zien en een snelle richt. Er groeien verschillende loofbo- tot 575 exemplaren verzameld. Aan- vestiging en expansie in het nieuw in- men en struiken. De meest opvallende genomen werd dat van de 10 gevon- gerichte deel van de ENCI-groeve. vondst is die van Phenacolimax major den soorten er slechts 8 zich daadwer- (Grote glasslak) op lokatie 16. Deze kelijk in de groeve hadden gevestigd. soort werd voor het overige alleen in Zowel van Punctum pygmaeum Vergelijking 1950 met 1984 oude bossen aangetroffen. Gelet op (Dwergpuntje) als van Zonitoides niti- de oude Beuken (Fagus sylvatica) en dus (Donkere glimslak) werd namelijk Esdoorns (Acer pseudoplatanus) wel- slechts één exemplaar aangetroffen; De door ons gebruikte indeling in bio- ke het aangrenzende weiland omzo- ons inziens onvoldoende om van defi- topen volgend zal hieronder een ver- men is hier vroeger mogelijk een bos nitieve vestiging te kunnen spreken. gelijking worden gemaakt tussen de geweest waar de soort voorkwam en Met name de vondst van Zonitoides ni- gegevens van VAN REGTEREN ALTENA heeft zij zich langs deze tamelijk onge- tidus moet vrijwel zeker als toevallig (1958) betreffende de molluskenfauna repte holle weg kunnen handhaven. beschouwd worden. Zoals eerder op- van de St. Pietersberg uit 1949-1950 De naar het zuiden geëxponeerde (ho- gemerkt (LEVER & MAJOOR, 1986) komt en de in deze publikatie vermelde ge- ge) berm van de Zonnebergweg (18) is deze soort algemeen op de oevers gevens uit 1981-1984. Daarbij is een opvallend arm aan huisjesslakken- van Maas en Jeker voor. Het gevon- keuze gemaakt zowel met betrekking soorten. De berm ligt onder een akker; den exemplaar is mogelijk door een tot de vergeleken soorten als met be- het is denkbaar dat overtollig regen- vogel naar deze plaats vervoerd trekking tot de vergeleken biotopen. water met daarin opgeloste (kunst-) (BRANDES, 1951; WILLIAMSON ef al., Voor wat betreft de soorten beperkt de meststoffen langs de berm afloopt. 1959). vergelijking zich tot de huisjesslakken, Het is bekend dat een dergelijke "ver- Onder de 8 soorten welke in 1984 be- omdat in deze studie de naaktslakken rijking" van de bodem tot een sterke zit hadden genomen van dit "nieuwe niet geïnventariseerd zijn. verarming van de wilde flora kan lei- land" waren er 3 die getalsmatig sterk Zoals in het vorenstaande beargu- den (zie b.v. WESTHOFF er al., 1973) overheersten: Helicella /fa/a (Italiaan- menteerd vonden wij het voor wat be- wat op zich weer gevolgen kan heb- se heideslak) op de naar het zuiden treft de lokaties niet korrekt om in de- ben voor de (evertebraten) fauna. Het geëxponeerde, vrij kale helling en Tri- ze inventarisatie de Maasoevers en 195 Natuurhistorisch Maandblad 76(10). 1987 het Jekerdal op te nemen. Een verge- de St. Pietersberg de balans over een vindplaats (19), ook algemeen op de lijking met Van flegteren Altenas lo- periode van ca. 34 jaar worden opge- oostelijke (hoge) berm van de Mergel- katies VRA 1 (linker Maasoever) en maakt. weg ten zuiden van de laatste bebou- VRA 16 (oevers van de Jeker) zal later Carychium tridentatum. (Slanke wing, een door ons hier niet nader worden gemaakt (MAJOOR & LEVER, in dwergslak; fig. 4). De kennelijk brede- gespecificeerde lokatie. Het verbaast voorbereiding). re verspreiding van deze soort over de ons dat VAN REGTEREN ALTENA (1958) Twee van de overige door VAN REGTE- biotopen in 1950 is enigszins verras- de soort (welke normaliter op vochtige REN ALTENA (1958) geïnventariseerde send. De soort werd en is gevonden in plaatsen, meestal zelfs in de omge- vindplaatsen zijn evenmin in de verge- het ENCI-bos; ze is thans bovendien ving van water, voorkomt) heeft ge- lijking betrokken. Vindplaats VRA 4, zeer algemeen tussen het gras direkt vonden op diverse andere lokaties op ' 'twee dolines op het plateau ter hoog- achter de Maasdijk waar VAN REGTE- de St. Pietersberg, waaronder zelfs te van Sint Pieter, ten O. van de Oude REN ALTENA (1958) ze in 1950 nog niet het kalkgrasland de Wijngaard (Popel- Luikerweg" laat zich niet in de door vond. De soort kan in zeer uiteenlo- mondedal) (VRA 13). ons gebruikte indeling van biotopen pende biotopen gedijen zodat met eni- Cochlicopa lubhca (Glanzende agaat- inpassen. Vindplaats VRA 11 is niet in ge fantasie verondersteld zou kunnen horen; fig. 5) Cochlicopa lubricella de vergelijking betrokken omdat het worden dat de soort van sommige bio- (Slanke agaathoren). De verschillen gebied zowel "wegbermen en bos tus- topen op de St. Pietersberg [Slavante tussen 1950 en 1984 berusten moge- sen grenspalen 55 tot 58 en de Grote (1), Caestert (2)| "verdreven" is naar lijk op veranderde determinatie-kri- Pruisweg" omvat. Het is niet bekend de Maasoever. teria (zie bijvoorbeeld DE WINTER, welke soorten in de wegberm en wel- Succinea putris (Gewone barnsteen- 1985). Indien zulks niet het geval is is ke uit het bos verzameld werden. slak) is, behalve op de opgegeven hier sprake van het verdwijnen van de Overigens zal verderop in de bespre- king van deze vergelijking nog wel op de vindplaats VRA 11 worden terug- Tabel II. Biotoop-omschrijvingen volgens VAN REGTEREN ALTENA (1958). gekomen. In tabel II zijn de oorspronkelijke vind- Biotoop Nummer en vindplaats-omschrijving volgens Onze locaties plaatsbeschrijvingen van VAN REGTE- VAN REGTEREN ALTENA (1958) nr. REN ALTENA (1958), welke in de verge- lijking betrokken zijn, geciteerd. Daar-

achter zijn onze overeenkomstige Oud bos 2: Fort Sint Pieter; het meeste materiaal is afkomstig uit het 3 vindplaatsen vermeld; voor de verge- bos ten z. van het fort en op de helling langs de Oude lijking met de gegevens van Van Reg- Luikerweg. teren Altena zijn overigens onze gege- 5: Slavante; loofbos tegen de oosthelling ten n. van de 1 Encifabriek. Het bos strekt zich uit van de weg langs het vens betreffende alle vindplaatsen kanaal tot de rand van het plateau. Het bevat het zoge- binnen één type biotoop benut. Hierbij naamde Casino met grasvelden en een oude muur, waarop kan worden opgemerkt dat de door veel Clausiliidae leven. Vondsten op bermen en in het Van Regteren Altena omschreven struikgewas langs de randen van het bos zijn inbegrepen. vindplaatsen vaak "ruimer" zijn dan 6: Zuidelijk deel van de oosthelling tussen de groeve van de 2 Enci en de Belgische grens. Steile helling, bebost, doch de onze. Als voorbeeld kan hier loka- met kleine open plekken; in het bos plaatselijk veel mer- tie VRA 13 dienen, het kalkgrasland in gelblokken, waaronder Helicodonta obvoluta werd het Popelmondedal. Van Regteren Al- gevonden. tena onderzocht kennelijk behalve het 7: Zuidwestrand van de stortberg; in de jaren 1949-1950, waarin de gegevens werden verzameld, lag deze op het grasland ook de daarop vóórkomende plateau ten oosten van de Oude Luikerweg niet ver van bosjes van struikvegetatie. Deze zijn grenspaal 51. door ons met opzet buiten beschou- 8: Bos aan de rand van het plateau bij grenspaal 51-52, wing gelaten, zodat onze waarnemin- de voortzetting van het bos van kasteel Caestert op Bel- gen zich strikt tot het grasland beper- gisch gebied. Jong bos 14: Het Encibos; een zeer heterogeen bos, aangeplant op een 7,8 ken. Het door ons gevonden aantal oude stortplaats van de Enci op de westhelling van de soorten per biotoop-type zal hierdoor berg. lager kunnen zijn dan bij Van Regte- Bosopslag 9: Bosje van sleedoorn en meidoorn in een doline tussen ren Altena. grenspaal 53 en 54, juist op Belgisch gebied. 10: Bosje tussen grenspaal 54 en 55. • Tabel III toont de aldus uitgevoerde 15: De Franse Batterij; bosje, grasland en groeve aan de 11 vergelijking per biotoop en tenslotte westhelling van de berg ten n. van het Encibos. voor de gehele St. Pietersberg. Per Kalk- 13: De Wijngaard; grasland met bosjes van meidoorn en 13 soort zal hieronder waar nodig op de grasland sleedoorn aan de westhelling van de berg. 16,18 eventueel gevonden verschillen per Wegberm 3: Ganzendriestraat (Ganzendriesweg) en Zonneberg; bermen en struweel aan de n.o. zijde van de berg. lokatie worden ingegaan en tenslotte 12: Wegbermen bij grenspaal 62-64. • zal voor de huisjesslakkenfauna van Natuurhistorisch Maandblad 76(10). 1987 196

Met name Columella edentula prefe- Tabel III. Vergelijking per type biotoop van de op de St. Pietersberg gevonden soorten huisjesslakken reert een vrij vochtige, schaduwrijke in de periode 1949-1950 (linker kolommen) met de periode 1981-1984 (rechter kolommen). habitat. In de toekomst zal op de door Oud Jong Bos Kalk Weg StP.'s VAN REGTEREN ALTENA(1958) beschre- bos bos oost. gmsl. berm berg ven vindplaatsen (VRA 2,14 en vooral Pomatias elegans + + + + • -- -- + + 11) nog gericht naar deze soort ge- Carychium tridentatum + - + + + + + - -- + + zocht worden. Succinea putris • + - + • + - + + + + Truncatellina cylindrica (Cylindri- Cochlicopa lubrica + - + - + - + - + - -- sche korfslak). De ogenschijnlijke ver- Cochhcopa lubricella + + + + + + + + + - + + Columella edentula + • + • ------+ - schuiving in biotopen waar deze soort Truncatellina cylindrica - + + - + • + + -- + + in 1950 en in 1984 gevonden werd kan Vertigo pusilla + - + - op "gezichtsbedrog" berusten. Onze Vertigo pygmaca - + + + + - + + -- + + registratie van Truncatellina cylindrica Sphyradium doliolum + + -- + + + + -- + + in oud bos berust op één exemplaar Pupilla muscorum + + -- + + + + -- + + Vallonia costata + + + + + + + + - + + + van Caestert (12). De vermelding van Vallonia excentrica + - + + - + + + - + + + VAN REGTEREN ALTENA (1958) van het Vallonia pulchella + - + - + - + - -- + - ENCI-bos (VRA 14) lijkt evenmin op Acanthinula aculeata + - - + + + -- -- + + talrijke exemplaren te zijn gebaseerd Ena obscura + + - + + + + - + + + + Punctum pygmaeum + - + + + - + + -- + + aangezien de soort in de 11 bodem- Discus rotundatus + + + + + + + + - + + + monsters uit het ENCI-bos (welke in Vitrina pellucida + + + + + + + + - + + + zijn studie zijn meegenomen) niet Phenacolimax major + + + ------+ + + werd gevonden. Het is wel aanneme- Vitraea contracta + + - + + + Nesovitraea hammonis + - + + -- - + -- + + lijk dat de soort door de voortschrij- Aegopinella pura + + + + + + - + -- + + dende overwoekering van het vroege- Aegopinella nitidula + + + + + + - + - + + + re kalkgrasland onder de Franse Bat- Oxychilus cellarius + - + - + - + - -- + - terij (11) ter plaatse verdreven is. De Oxychilus draparnaudi + + •+ - + - + + + + + karakteristieke habitat van deze soort Zonitoides nitidus -- + ------+ - * Cecilioides acicula + + + + + + + + -- + + is het kalkgrasland en hij werd zowel Cochlodina laminata + + - + ------+ + door VAN REGTEREN ALTENA (1958) als Clausula bidentata + + + + + + + + + + + + door DE WINTER (1985) van de Wijn- Clausilia parvula + + - + ------+ + gaard(sberg) (VRA 13) vermeld. Door Macrogastra rolphii + + - + __ -- -- + + Balea perversa + - + - ons werd de soort op 3 van de 5 on- Balea biplicata - + - + derzochte kalkgrasland-restanten van Bradibaena fruticum + + + + de St. Pietersberg aangetroffen; met Candidula intersecta + - + + ------+ + name op de Kannerhei (14) en de Helicella itala + + -- + + + + -- + + Wijngaard (13) in ruime aantallen (LE- Perforatella incarnata + + - + ------+ + Trichia hispida + + + + + + + + + + + + VER & MAJOOR, 1985). Helicodonta obvoluta + + - + ------+ + Vertigo pusilla (Kleine korfslak) werd Cepaea nem oralis + - + - in 1950 nog in de omgeving van Sla- Cepaea hortensis + + + + + - + - + + + + vante (VRA 5) gevonden. VAN REGTE- Helix pomatia + + + + + - + + + + + + REN ALTENA (1958) vermeldde niet om Aantal soorten 1950 38 26 24 22 8 42 hoeveel exemplaren het ging; uit zijn Aantal soorten 1984 28 27 17 19 13 35* gegevens moet wel gekonkludeerd worden dat hij de soort nog levend aantrof. Ook naar deze slak zal nog * In 1984 werd wel één exemplaar van Zonitoides nitidus gevonden in de ENCI-groeve (zie tekst). Indien deze soort wordt meegeteld werden door ons dus totaal 36 soorten huisjesslakken verzameld. eens gericht gezocht moeten worden alvorens definitief te konkluderen dat zij van de St. Pietersberg verdwenen meest vochtminnende soort uit een onderscheiden Columella aspera (Ru- is. paar nauw verwante soorten die op we korfslak)] lijkt de grote verliezer Vallonia excentrica (Scheve jachtho- dezelfde habitat kunnen vóórkomen. van de afgelopen 3 decennia op de St. renslak) / Vallonia pulchella (Fraaie Wij vonden Cochlicopa lubrica overi- Pietersberg te zijn. Beide soorten jachthorenslak)(fig. 6). In het door ons gens wel (buiten de door ons gehan- schijnen naast elkaar in het Canner- verzamelde materiaal van de kalk- teerde begrenzing van de St. Pieters- bos (aan de westzijde van het Jeker- graslanden van de St. Pietersberg berg) in de berm van de St. Pieter- dal) voor te komen (GITTENBERGER er (LEVER & MAJOOR, 1985) werd Vallo- sluisweg. al., 1984) doch geen van beide werd nia's pulchella niet aangetroffen. De Columella edentula (Tandeloze korf- op de door ons onderzochte lokaties huisjes van de niet-geribde Vallonia's slak). Deze soort |en/of de sinds 1966 op de St. Pietersberg aangetroffen. van de thans beschreven vindplaat- 197 Natuurhistorisch Maandblad 76(10). 1987

Figuur 4. Carychium tridentatum (Slanke dwerg- Figuur 5. Cochlicopa lubrica (Glanzende agaathoren). Hoogte linker exemplaar 5 mm, rechter exem- slak). Hoogte 1,9 mm. plaar 6 mm. sen zijn niet te onderscheiden van de- Nesovitraea hammonis (Ammonsho- als bij de niet-geribde Vallonia's ma- ze Vallonia excentrica's. De determi- rentje). Evenals bij de hierboven ver- ken ook hier de zowel door VAN REG- natie-problemen rond deze twee soor- melde soort lijkt ook bij deze slak een TEREN ALTENA (1958) als door ons on- ten staan een stellige uitspraak over voorkeur voor jong bos of zelfs kalk- dervonden determinatie-problemen de mogelijke verdwijning van Vallonia grasland te bestaan. VAN REGTEREN uitspraken over het al dan niet van de pulchella van de St. Pietersberg ech- ALTENA (1958) tekende aan dat Neso- heuvel verdwenen zijn van Oxychilus ter in de weg. Mocht de suggestie dat vitraea hammonis "een in Zuid- cellarius onmogelijk. Vallonia pulchella van de heuvel ver- zeldzame soort (is) die op de Zonitoides nltidus (Donkere glimslak). dwenen is, juist blijken te zijn, dan zou St. Pietersberg in grote getale alleen VAN REGTEREN ALTENA (1958) vermeld- dit kunnen wijzen op het verdwijnen in het ENCI-bos leeft". De slak kan de deze soort van het ten tijde van zijn van de door Vallonia pulchella gepre- overigens in zeer uiteenlopende bioto- inventarisatie nog zeer jonge ENCI- fereerde vochtige tot zeer vochtige, pen worden aangetroffen. bos (VRA 14). Aangezien in de 11 bo- onbeschaduwde biotopen van de St. Oxychilus cellarius (Kelder-glans- demmonsters van deze vindplaats Pietersberg. slak) / Oxychilus draparnaudi (Grote slechts één exemplaar van deze slak Acanthinula aculeata (Stekelslakje). glansslak). Hoewel levende individuen werd aangetroffen mag worden aan- Deze soort werd door ons met name in van beide soorten op basis van de genomen dat slechts zeer weinig jonge bossen en bosopslag aangetrof- kleur van het lichaam (grijs-bruin resp. exemplaren werden gevonden. Het is fen. Bij de vermelding van de aanwe- blauw-zwart) eenvoudig onderschei- wel frappant dat juist in het door ons zigheid van deze slak door VAN REG- den kunnen worden is de determinatie als "nieuw land" aangeduide, herin- TEREN ALTENA (1958) van Slavante op grond van lege huisjes zeer lastig. gerichte deel van de ENCI-groeve (VRA 5) dienen we ons te realiseren Met hulp van Prof. Dr. E. Gittenberger eveneens één exemplaar van Zonitoi- dat het bos toen ruim 30 jaar jonger werd het Oxycfr//us-materiaal van de des nitidus werd aangetroffen in een was dan tijde van ons onderzoek. De kalkgraslanden (LEVER & MAJOOR, bodemmonster van lokatie 21 (LEVER suggestie dat de soort jongere bossen 1985) als Oxychilus draparnaudi gede- & MAJOOR, 1985). Gezien de geringe zou prefereren wordt ook gesteund termineerd. Vergelijking met materiaal aantallen ligt transport door vogels va- door het gegeven dat VAN REGTEREN van de overige vindplaatsen lever- naf de oevers van Maas of Jeker toch ALTENA (1958) de soort niet meer le- de geen aanknopingspunten voor het meer voor de hand dan een werkelijke vend op Caestert (VRA 6,8) aantrof. voorkomen van Oxychilus cellarius op bewoning van deze ruderale biotopen Door ons werd geen enkel exemplaar de St. Pietersberg op. Deze soort is door de slak. Overigens kan Zonitoi- van Acenthinula aculeata meer op echter in de onderzoekperiode wel le- des nitidus wel vóórkomen in vochtig Caestert (2) gevonden. vend langs de Maas gevonden. Even- Eiken-Haagbeukenbos ( Q u e r c e- Natuurhistorisch Maandblad 76(10).1987 198

t o - F a g e t e a ) (MöRZER BRUIJNS, gevonden. Vertigo pusilla werd door 1959). VAN REGTEREN ALTENA (1958) van één Balea perversa (Schorshorentje). De vindplaats vermeld; het is niet bekend vermelding van VAN REGTEREN ALTENA of de soort daar algemeen voorkwam. (1958) berustte op de vondst van één Het meest opvallende verlies is de exemplaar in het Slavante-bos (VRA soort Columella edentula [en/of Colu- 5). De soort werd in 1927 (VAN BEN- mella aspera (Ruwe korfslak)?| waar- THEM JUTTING, 1927) en 1932 (VAN van door VAN REGTEREN ALTENA (1958) REGTEREN ALTENA, 1932a,b) nog niet in bodemmonsters van vindplaats van de St. Pietersberg vermeld doch VRA 11 nog ca. 100 exemplarenen is wel vóór 1958 als bekend van de St. verzameld werden. Pietersberg genoteerd door VAN BEN- Met name voor Vertigo pusilla en Colu- THEM JUTTING (1947). Algemeen is de mella spec, moeten nog gerichte zoek- soort kennelijk nooit geweest; ook akties worden gehouden alvorens ze Ubaghs (1883) vermeldde de soort definitief als niet meer vóórkomend op niet. Mogelijk komt Balea perversa, zij de St. Pietersberg te beschouwen. het zeer zeldzaam, nog op de St. Pie- Van de door ons niet, doch door VAN tersberg voor. REGTEREN ALTENA (1958) wel gevon- Balea biplicata (Grote spoelhoren). den soorten Vallonia pulchella en Oxy- Van deze soort werden door VAN REG- chilus cellarius kan, gezien het lastige TEREN ALTENA (1958) alleen drie lege onderscheiden van huisjes van deze huisjes in aanspoelsel van de Maas soorten van die van Vallonia excentria Figuur 6. Vallonla excentrica (Scheve jachtho- respektievelijk Oxychilus draparnaudi, aangetroffen. De soort is thans alge- renslak) (boven) en Vallonia pulchella (Fraaie meen in het gras achter de dijk van de jachthorenslak). Breedte van beide slakkenhuizen niet met zekerheid gesteld worden dat Maas en in een wegberm langs de St. ca. 2,3 mm. ze niet meer op de heuvel vóórkomen. Pietersluisweg. Zij heeft haar areaal Anderzijds kan Balea biplicata (Grote ter hoogte van de St. Pietersberg dus spoelhoren) als nieuwe bewoner van kennelijk aanmerkelijk uitgebreid. Bui- ons wel levende individuen van Ce- de St. Pietersberg worden geregi- ten de door ons onderzochte vind- paea nemoralis in een klein bosje tus- streerd. De soort is (in tegenstelling plaatsen werd binnen de inventarisa- sen de St. Pietersluisweg en de Jacht- tot in 1950) thans algemeen langs de tieperiode één leeg, juveniel huisje ge- haven St. Pieter en op het Belgische Maas en werd tijdens de inventarisa- vonden op de uit natuursteen opge- deel van de St. Pietersberg ten zuiden tie-periode bij Caestert (2) gevonden. trokken restanten van de fundamen- van het Albertkanaal gevonden. Ge- Thans komt Balea biplicata ook elders ten van een huis dat bijna op het zien onze nadrukkelijke inspanning op de oosthelling van de heuvel voor. hoogste punt langs de Zonnebergweg om Cepaea nemoralis ook op de St. Naast het verdwijnen of verschijnen heeft gestaan. Thans (voorjaar 1987) Pietersberg te vinden interpreteren wij van soorten zijn ook enkele opmerke- is Balea biplicata op deze lokatie alge- het uitblijven van enige vondst als een lijke gevallen van areaalverschuiving meen. Het lijkt derhalve gewettigd, sterke indicatie dat de soort op dit mo- vermeldenswaard. Carychium triden- mede gelet op de vondst aan de voet ment niet op het Nederlandse deel tatum (Slanke dwergslak) lijkt, met uit- van de heuvel bij Caestert (2), de soort van de St. Pietersberg vóórkomt. zondering van haar standplaats in het als vóórkomend op de St. Pietersberg ENCI-bos, van de heuvel naar de te vermelden. De balans opmakend voor de gehele Maasoever te zijn "verhuisd". Hetzelf- Cepaea nemoralis (Gewone Tuinslak). St. Pietersberg lijkt de grootscheepse de verschijnsel heeft zich mogelijk Gezien het algemeen vóórkomen van afgraving van het hart van de heuvel voorgedaan met betrekking tot de Cepaea hortensis (Witgerande Tuin- in de periode 1950-1984 (nog?) niet tot soort Cochlicopa lubrica (Glanzende slak) op de St. Pietersberg is door ons grote veranderingen in de huisjesslak- agaathoren). intensief gezocht naar de in dezelfde ken-fauna te hebben geleid. Columella Candidula intersecta (Grofgeribde duin- habitat vóórkomende Cepaea nemora- edentula (Tandeloze korfslak), Vertigo slak) is, waarschijnlijk op geleide van lis. Werd door VAN REGTEREN ALTENA pusilla (Kleine korfslak), Balea perver- haar voorliefde voor ruderale, kalkrijke (1958) nog één exemplaar gevonden sa (Schorshorentje) en Cepaea nemo- biotopen, sterk geëxpandeerd in het bij Caestert (VRA 6), wij hebben op de ralis (Gewone tuinslak) zijn de 4 soor- her-ingerichte deel van de groeve van heuvel geen enkel exemplaar meer ten huisjesslakken welke in 1949-1950 de ENCI. Tenslotte lijken ook Acanthi- gevonden. Op het Belgisch deel van nog wél, doch in de periode 1981- nula aculeata (Stekelslakje) en Nesovi- de St. Pietersberg ten noorden van 1984 zeker niet meer werden aange- traea hammonis (Ammonshorentje) het Albertkanaal werd de soort in troffen. Voor Safea perversa en Ce- hun voor de St. Pietersberg favoriete 1961-1962 niet gevonden (BUTOT, paea nemoralis is de teruggang rela- habitat (jong bos resp. jong bos/kalk- 1964), doch wel in 1985-1986 (WAR- tief gering: in 1949-1950 werd van bei- grasland) op te zoeken zodat ze thans MOES, 1987). Daarentegen zijn door de soorten elk slechts één exemplaar op andere plaatsen op de heuvel wer- 199 Natuurhistorisch Maandblad 76(10). 1987

den aangetroffen dan 34 jaar daar- Dankwoord Specimen were collected at the very base of the vóór. hill as well as way up at one man-made, artificial De hulp van Prof. Dr. E. Gittenberger bij de kon- locality. Therefore, we consider Balea biplicata a Het is opvallend dat een aantal van de tröle van enkele van onze determinaties was voor new inhabitant of the hill. hierboven belichte waarnemingen in ons een steun in de rug waarvoor wij hem graag Apart from deletion or addition from and to the de richting van het droger worden van dank betuigen. De vakgroepen Pathologie en snail fauna of the hill, also some remarkable de St. Pietersberg wijzen. Van de mo- Anatomie/Embryologie van de Rijksuniversiteit shifts of locality appear to have taken place. Cary- chium tridentatum was only recovered from 1 out gelijk niet meer vóórkomende soorten Limburg zijn wij dank verschuldigd voor het be- schikbaar stellen van stereo(foto-)-mikroskopen. of 8 localities specified in 1949-1950 (viz. a wood Cochlicopa lubrica (Glanzende agaat- planted in the early fourties on a former deposito- horen), Columella edentula (Tandeloze ry of loamy soil). However, nowadays the species korfslak) en Vallonla pulchella (Fraaie Summary is common between the grass behind the dike of jachthorenslak) is bekend dat ze juist the left bank of the river where it was not The snail fauna of the Sint Pie- reported to prevail in 1949-1950. Thus, it appears een vochtige habitat prefereren (zie tersberg near Maastricht (The to have "moved" from the hill to the moisty grass- ook WARMOES, 1987). Bovendien is er ). land along the river. The same shift appears to een opvallende reduktie van het aan- have taken place for the species Cochlicopa lubri- During the years 1981-1984 an inventory was ma- tal vindplaatsen op de heuvel van Ca- ca which, in contrast to the previous inventory, de of the snail fauna of the Dutch part of the Sint was not recovered from the hill but found aloung rychium tridentatum (Slanke dwerg- Pietersberg (Mount Saint Peter) near Maastricht, the river Meuse instead. Again, Succinea putris slak) en Succinea putris (Gewone The Netherlands. A previous inventory had been was found at only one of our localities whereas it barnsteenslak) welke eveneens de carried out by CO. van Regteren Altena in was recovered from 4 different localities in 1949- voorkeur geven aan een vochtige ha- 1949-1950; the data concerning this study were 1950. published in 1958. In the period 1950-1984 the bitat. De enige uitzondering hierop Acanthinula aculeata and Nesovitraea hammonis center of the hill - which consists of a cretaceous appeared to prefer young (brush-)wood on the hill vormt de vestiging van Balea biplicata limestone - has been excavated at increasing pa- and therefore may have moved away from woody (Grote spoelhoren) op de oosthelling ce for the local cement industry. Moreover, for so- localities that were still young in 1950 to more re- van de heuvel. Daarbij dient wel te me years the loamy soil that covered the limesto- cently planted area's. Along the same line it is ne was deposited on top of the St. Pietersberg, worden aangetekend dat de soort most interesting to notice the shift in locality of south of the factory. Both this artificial hilltop and, Candidula intersecta, a species which in the Ne- slechts vóórkomt aan de voet van de near the end of this period, the south-west corner therlands is common along the North Sea coast heuvel en op één "kunstmatige" loka- of the quarry were planted with herbs, shrubs and but rare for the interior. In 1958 the species was tie hoger op de helling. Men hoeft young trees. reported to be abundant at the base of the artifici- overigens geen hydroloog te zijn om These gigantic modifications of the St. Pieters- al hill created by the deposition of loamy soil. In berg prompted us the evaluate the current status te kunnen veronderstellen dat de 1984 the species was rarely recovered from that of its famously rich snail fauna. For this aim a locality but it had expanded markedly in the reha- grootscheepse uitholling van de St. comparison was made with the previous invento- bilitated south-western part of the limestone quar- Pietersberg gevolgen zal hebben voor ry mentioned above. ry. We consider the species a pioneer of chalky, de waterhuishouding van de heuvel; Most of the species collected during the years ruderal habitats and its presence on the St. Pie- de thans gesignaleerde veranderin- 1949 and 1950 were found again during our in- tersberg is likely to be associated with the current ventory. However, four snail species [Columella gen in de huisjesslakken-fauna kun- exploitation of the hill. edentula (and/or Columella aspera?); Vertigo pu- It is striking that many of our observations corro- nen daarvan de (eerste?) symptomen silla; Balea perversa: and Cepaea nemoralis] still borate the layman's feeling that the large-scale zijn. found in 1949-1950 were not found by us in excavation of the hill should lead to its desiccati- 1981-1984. For Balea perversa and Cepaea ne- on. Thus, the hygrophilic species Columella eden- moralis the loss was already foreshadowed in Van Regteren Altena besloot zijn arti- tula has almost certainly disappeared from the hill 1949-1950, since at that time of each of these whereas the same may apply to the moist- kel uit 1958 met de aanbeveling om species only one specimen had been collected. preferring species Vallonia pulchella and Cochli- "op gezette tijden, bijvoorbeeld om de Vertigo pusilla was apparently found alive in copa lubrica. Two other moist-preferring snails, 10 of 15 jaren, de status quo van de 1949-1950 at one locality. No information exists Carychium tridentatum and Succinea putris, were molluskenfauna van de Sint-Pieters- with respect to the number of species collected at found at fewer localities on the hill in 1981-1984 that time. berg te bepalen". Het zijn 34 jaren ge- than in 1949-1950. These changes in the snail Columella edentula was quite abundant at one lo- fauna may reflect the changing hydrology of the worden, maar de recente grootschali- cality in 1949-1950, but this spot was not included St. Pietersberg due to the excavation. ge mergel-afgraving, de binnenkort ter in our inventory. Hence, for Columella spec, and The increasing pace at which this exploitation hand te nemen verdere afwerking van Vertigo pusilla additional, directed search must proceeds underscores the recommendation ma- be carried out before these species are definitely andere delen van de groeve en de de by Van Regteren Altena in his 1958 paper to considered extinct from the St. Pietersberg. monitor the status quo of the mollusc fauna of the reeds in gang gezette uitvoering van Due to the fact that shells of Vallonia pulchella St. Pietersberg at regular intervals, i.e. every een nieuwe beheersvorm van de kalk- and Oxychilus cellarius are hard to distinguish 10-15 years. We hope the present paper will pro- graslanden op de heuvel (ADVIES- from those of their respective "sibling species" ve to be as valuable for such follow-up studies as Vallonia excentrica and Oxychilus draparnaudi, GROEP St. PIETERSBERG, 1984) maken Van Regteren Altena's paper was for ours. we are not sure whether these species (that were deze aanbeveling thans nog meer ak- reported to occur on the hill in 1949-1950) have tueel. Wij hopen dat deze inventarisa- also disappeared from the hill. Literatuur tie voor dergelijk toekomstig onder- On the other hand, in 1949-1950 Balea biplicata zoek even waardevol zal blijken te zijn was only collected as empty shells from material ADVIESGROEP ST PIETERSBERG. 1984. De droge washed ashore from the river Meuse. The spe- schraalgraslanden van de St. Pietersberg. Een als die van Van Regteren Altena uit cies is now common behind the dike alongside advies voor het beheer. 1958 was voor het tot stand komen the left bank of the river Meuse off the St. BENTHEM JUTTING. W.S.S. VAN, 1927. Lijst van Ge- van deze publikatie. Pietersberg. meenten als vindplaatsen van Nederlandsche Natuurhistorisch Maandblad 76(10). 1987 200

Mollusken. Tijdschrift der Ned. Dierk. Ver. (2), van de Sint Pietersberg: vergane glorie en behou- Maandbl. 21: 107-108. deel XX: 3-16. den rijkdom. In: D.C. VAN SCHAIK De Sint Pieters- REGTEREN ALTENA, CO. VAN, 1932b. De landslak- BENTHEM JUTTING, W.S.S. VAN, 1947. Lijst van Ge- berg (tweede vermeerderde druk). Thorn; Ef & Et: ken van de provincie Limburg. (Slot). Natuurhist. meenten als vindplaatsen van Nederlandse Mol- 487-524. Maandbl. 21: 118-124. lusken. Bastena 11: 54-87. LEFEBER.V., 1987. In: Verslag van de maandelijk- REGTEREN ALTENA, CO. VAN. 1958. De landslakken BRANDES, J., 1951. Verschleppung von Land- se bijeenkomst van de kring Maastricht van het van de Sint Pietersberg. Natuurhist Maandbl. 47: schnecken durch einen Singvogel. Arch. Mollus- Natuurhist. Genootschap in Limburg. Natuurhist. 86-98. kenk. 80: 85. Maandbl. 76: 2-3. SCHEPMAN, M.M., 1874. Conchyliën van Maas- BROEK. A.N.C TEN, 1941. Over de molluskenfauna LEVER, A.J., 1983. De Sint Pietersberg heeft zijn tricht en Valkenburg. Tijdschr. Ned. Dierk. Ver. 1: van Zuid-Limburg, in het bijzonder uit de omge- tol betaald. In: D.C. VAN SCHAIK. De Sint Pieters- 158. ving van het Geuldal. Natuurhist. Maandbl. 30: berg (tweede vermeerderde druk). Thorn; Ef & Ef: UBAGHS.C, 1883. Mollusques terrestres et fluvia- 91-95. 396-404. tiles des environs de Maastricht. Bull. Soc. Roy. BUTOT. L.J.M., 1964. De molluskenfauna van het LEVER, A.J. en G.D. MAJOOR, 1985. De invertebra- Malac. Belg. XVIII: 3-8. Belgische deel van de Sint Pietersberg. RIVON- tenfauna van de Zuidlimburgse kalkgraslanden. WARMOES. T., 1987. De landslakken van het Bel- meded. 186: 61-67. De huisjesslakken van de kalkgraslanden van de gische deel van de Sint-Pietersberg. Euglena 6: ETTEN. J. VAN, en A.M.H. BRUNSTING, 1983. Het Sint Pietersberg (Maastricht). Natuurhist. 36-40. voorkomen en de suksessie van loopkevers (Co- Maandbl. 74 : 123-128. WESTHOFF. V., P.A. BAKKER, CG. VAN LEEUWEN, E.E. leoptera: Carabidae) op de Sint-Pietersberg in LEVER. A.J. en G.D. MAJOOR. 1986. The pioneer VAN DER VOO en I.S. ZONNEVELD, 1973. Wilde plan- Zuid-Limburg. Natuurhist. Maandbl. 72: 50-59. snail fauna of a rehabilitated limestone quarry ten. Flora en vegetatie in onze natuurgebieden. GITTENBERGER, E., W. BACKHUYS en T.E.J. RIPKEN, near Maastricht, The Netherlands. Basteria 50: Deel 3: De hogere gronden. Ver. Behoud Natuur- 1984. De landslakken van Nederland. Bibliotheek 3-8. monumenten in Ned.: 292-294. K.N.N.V. 37. MORZER BRUIJNS, M.F., CO. VAN REGTEREN ALTENA WILLIAMSON, K., J.L.F. PARSLOW en S.P. DANCE, GRAAF, D.TH. DE. 1982. Stinkend streepzaad (Cre- en L.J.M. BUTOT, 1959. The Netherlands as an 1959. Snails carried by birds. Bird Migration 1: pis toet/da L.) weer in Nederland gevonden. Na- environment for land mollusca. Basteria 23 91-93. tuurhist. Maandbl. 71: 211-214. (Suppl.): 132-174. WINTER, A.J. DE, 1985. De invertebratenfauna van GRAAF, D.TH DE, B.G. GHAATSMA, R.W.J.M, VAN DER REGTEREN ALTENA, CO. VAN, 1932a. De landslak- de Zuidlimburgse kalkgraslanden. Mollusken van HAM en J.H. WILLEMS. 1983. Flora en vegetatie ken van de provincie Limburg. Natuurhist. kalkgraslanden. Natuurhist. Maandbl. 74: 80-84.

Verspreiding van de herpetofauna in Limburg, Noord-Brabant, Gelderland, Utrecht en Zeeland 1986

Het jaarverslag van de Stichting Her- door hen verricht onderzoek: en een lijst van de waarnemers die in petologische Studiegroepen over Hoofdstuk 4: Kanttekeningen bij de 1986 de in totaal 4740 waarnemingen 1986 geeft wederom een uitbreiding te wettelijke bescherming van de herpe- in Limburg, Noord-Brabant, Gelder- zien van het werkgebied van de Stich- tofauna van Nederland en België. land, Utrecht en Zeeland hebben ver- ting. Het verspreidingsoverzicht van Hoofdstuk 5: Herpetologische waar- zameld. de amfibieën en reptielen uit 1980 tot den van de groeve Curfs (L). en met 1983 bleef beperkt tot de pro- Hoofdstuk 6: Herpetologische waar- Verspreiding van de herpetofauna in Limburg, vincie Limburg. In 1984 werd de pro- nemingen in de Julianagroeve (L) Noord-Brabant, Gelderland, Utrecht en Zeeland vincie Noord-Brabant toegevoegd, ter- Hoofdstuk 7: De Meertensgroeve te 1986. wijl in 1985 ook Gelderland werd op- Vilt (L.) in 1986. * 110 pagina's A-4 formaat. genomen. Thans kunnen ook de Hoofdstuk 8: Veedrinkpoelen in het * 24 verspreidingskaarten op uurhokbasis met eerste waarnemingsgegevens uit de relatienotagebied "De Mortelen" (N- een zwart-wit foto van elke soort. * 17 figuren en 8 tabellen. provincies Utrecht en Zeeland worden Br.). " 10 artikelen over diverse herpetologische on- gepresenteerd. Hoofdstuk 9: Poelenplan Baarle- derzoeken. Na de algemene inleiding in hoofdstuk Nassau / Chaam. * prijs: = f 12,00 voor leden van het Natuurhis- 1 wordt in hoofdstuk 2 per provincie Hoofdstuk 10: Boomkikkers in de torisch Genootschap in Limburg en leden van de Herpetologische Studiegroepen en f 17,00 een korte samenvatting van de activi- Achterhoek. voor niet-leden. teiten en acties naar voren gebracht. Hoofdstuk 11: De herpetofauna in de Zoals gebruikelijk bevat hoofdstuk 3 Groesbeekse ruilverkaveling. Het rapport kan besteld worden door overma- de verspreidingsgegevens op uurhok- Hoofdstuk 12: Amfibieën in de king van het vermelde bedrag + f 4,50 porto- kosten op giro 429851 t.n.v. Publicatiebureau basis (weergegeven in een kaartje en Utrechtse uiterwaarden. Natuurhistorisch Genootschap, Groenstraat in een lijst met gemeenten en Hoofdstuk 13: Herpetologische stu- 106,6074 EL Melick (onder vermelding van het uurhokken). diedagen Aardenburg (Z.) gewenste).

Hierna volgen tien artikelen waarin di- Het jaarverslag 1986 wordt afgesloten H.J.M, van Buggenum, secretaris verse auteurs verslag uit brengen van met een literatuurlijst (hoofdstuk 14) Stichting Herpetologische Studiegroepen.