Uva-DARE (Digital Academic Repository)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
UvA-DARE (Digital Academic Repository) ‘Proeft de kost en kauwtse met uw’ oogen’. Beeldtraditie, betekenis en functie van het Noord-Nederlandse keukentafereel (ca. 1590-1650) Kwak, Z.Sz.M. Publication date 2014 Link to publication Citation for published version (APA): Kwak, Z. S. M. (2014). ‘Proeft de kost en kauwtse met uw’ oogen’. Beeldtraditie, betekenis en functie van het Noord-Nederlandse keukentafereel (ca. 1590-1650). General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:26 Sep 2021 425 EINDNOTEN 1 Daarnaast worden Noord-Nederlandse keukenstukken uit de 17de eeuw summier besproken in ondermeer: Martin 1935-1936, dl. I, pp. 282-287; Bol 1969, pp. 3-12 (Martin en Bol hebben een louter stilistische, esthetische benadering); Gent 1986-87, i.h.b. nrs. 29-34; Briels 1987, pp. 214-224 (behandelt in zeer grote lijnen verschillende beeldtypen aan de hand van voorstellingen van in de Noordelijke Nederlanden werkzame kunstenaars met een Zuid- Nederlandse afkomst); Wied 2002, p. 162. 2 Sullivan 1984, pp. 6-7. Sullivan behandelt overwegend keuken- en marktstukken waarop wild en andere motieven die samenhangen met de jacht voorkomen. Het is eigenaardig dat volgens Sullivan keuken- en marktstukken in stilistisch opzicht als de belangrijkste voorlopers van het in de jaren dertig opkomende jachtstuk moeten worden gezien, maar dat hun eventuele betekenis - betekenis lijkt voor Sullivan gelijk te staan aan moraliseren - zijns inziens voor het jachtstilleven geen enkele relevantie heeft, en daarom buiten beschouwing gelaten kan worden. Daarentegen stelt hij op p. 15 juist wél dat de iconografie van het keukenstuk een belangrijke basis vormde voor het jachtstilleven. 3 Stukenbrock 1994, pp. 228-238, en men vergelijke Stukenbrock 1996-97, pp. 29-39, dat, wat de bespreking van 17de-eeuwse Nederlandse keukens betreft, sterk overeenkomt met de publicatie uit 1994. 4 Becker 1991. 5 De Jongh 1967; Amsterdam 1976; m.b.t stillevens: E. de Jongh, ‘De interpretatie van stillevens: grenzen en mogelijkheden’, in De Jongh 1995, pp. 129-148 (oorspronkelijk verschenen in twee afzonderlijke delen als ‘The Interpretation of Still Life Painting: Possibilities and Limits’ en ‘Pieter Steenwijck, Vanitas-still life (allegory on the death of Tromp)’, in: Auckland 1982, pp. 27-38; 223-229). Deze methode werd toegepast in geïsoleerde besprekingen van keukenstukken door ondermeer S. Segal en A.W. Lowenthal, die we in de loop van dit boek zullen behandelen. 6 Voor de door De Jongh gebruikte termen ‘decoderen’ en ‘signaal’: De Jongh 1995, resp. pp. 143 en 127. 7 Zie ook: Sluijter 1988B. 8 Terwijl Becker overtuigend aantoont dat het motief van de panschuurster in de franse schilder- en prentkunst van de 18de eeuw soms met zeer uiteenlopende betekenissen kon verschijnen, slaagt hij daar m.i. niet in voor wat de 17de eeuw betreft. Als voorbeeld van een voorstelling met een open iconografie - open omdat volgens hem duidelijk herkenbare signalen ontbreken - haalt hij het voorbeeld aan van Willem van Odekerckens keukenstuk met een ketelschuurster en hij argumenteert dat het motief evenzeer als allegorie van spirituele reinheid geïnterpreteerd zou kunnen worden (op basis van een bijbeltekst) als een platte uitnodiging de liefde te bedrijven. Juist gezien de context waarin het motief verschijnt (waarop Becker zelf zo hamert) is het mijns inziens echter uitgesloten dat men in de 17de eeuw een religieuze betekenis aan zo’n profaan schilderij toekent. 9 Bijvoorbeeld Martin 1935-36, dl. I, pp. 283-285 en Bol 1969, i.h.b. p. 12. 10 Zie voor een bespreking van de verschillende toepassingen en betekenissen van het woord ‘keuken’ in vooral de 17de eeuw: De Pauw-De Veen 1969, pp. 143-146. 11 De volgende voorbeelden werden geciteerd naar De Pauw-De Veen 1969, pp. 144-146: ‘keucke schilderie’ (inventaris van de goederen van Ysaack Joudreville, 1630, in: Bredius 1915-1922, VI, pp. 1943-1945, p. 1943); ‘koockenbort’ (lijst van schilderijen nagelaten door Claes Rauwaert en verkocht na zijn dood, 1612, in: Bredius 1915-1922, V, pp. 1735-1748, p. 1735); ‘I koocken op doeck’ (lijst van schilderijen door Crispiaen Colijns, 1612, in: Bredius 1915-1922, III, pp. 1069 en 1086); ‘Een keukentien vol wildts’ (Dagboek van Jan Brueghel van 1625-1651 (1627), in: Denucé 1934, p. 147); ‘Een keukentje, van Ostade’ (catalogus veiling collectie Witsen, 1717, zie: Lugt 1938, 260, p. 3). Zie, voor de overige voorbeelden: hoofdstuk VI. 12 Haarlemse nalatenschap van de koopman Jacob Elias uit 1671 (GPI N-5127, d.d. 30 juli 1671); het ‘wortelschrappertje’ was in 1656 in het bezit van de Leidse tafelhouder Jean François Tortarolis (zie hoofdstuk VI). 13 Daarvan is duidelijk wel sprake bij een beschrijving als deze: ‘Een Binnenkeuken, van Bassan.’ (Uit: catalogus veiling collectie Jan Six, 1702, zie: Lugt 1938, 183, p. 5). 14 De Pauw-De Veen 1969, p. 144. 15 Van Mander 1604, fol. 238v03-06. 16 Zie, voor de brief: hoofdstuk IV. 17 GPI N-2120, Inv. No. 298, d.d. 4 en 5 november 1638. 18 GPI N-4291, d.d. 23 december 1681. Dit schilderij bevond zich in het voorhuis. 19 Van Hoogstraeten 1678, p. 75. 20 Vorenkamp 1933, pp. 18-22. 21 Martin 1935-36, I, p. 282. 426 22 De Pauw-De Veen 1969, p. 145. Onjuist lijkt mij haar bewering dat ‘het woord keuken in de tweede helft van de 17de eeuw in het Noorden inderdaad wat minder frequent’ wordt gebezigd. 23 Bremmer, Roodenburg 1997, p. 1. Zeer inspirerend voor het onderstaande was de ongepubliceerde lezing van Eric Jan Sluijter met een inleidend overzicht van humor en bedrog in de 17de-eeuwse beeldende kunst, gehouden op 30 maart 1999 tijdens een studiedag in Leiden, die door Sluijter, Malgorzata Sarnowiec en mijzelf werd georganiseerd. 24 Voor problemen rond de terminologieaanduiding: Dekker 1997, pp. 10-12; Verberckmoes 1998, p. 12; voor urbanitas: Van Stipriaan 1996, p. 28. 25 Van Stipriaan 1996, pp. 25-27, 32-37. 26 Westermann 1997. Men vergelijke H.-J. Raupps artikel, ‘Ansätze zu einer Theorie der Genremalerei in den Niederlanden im 17. Jahrhundert’, waarin deze de relatie tussen de genreschilderkunst en de klassieke komedie uitwerkte, maar daar vooral met het doel om op basis daarvan een streng belerend-moraliserende functie te benadrukken (Raupp 1983). 27 Westermann 1997, pp. 113-114, 117, 133, 240. 28 Westermann 1997, p. 114. 29 Alberti, ed. 1966, p. 78. 30 De bedrieglijke eigenschappen van de schilderkunst uit deze periode in het algemeen werden door vele 17de-eeuwse auteurs als vermakelijk beschreven. Men denke aan Van Hoogstraetens bekende zinsnede over de schilderkunst als spiegel der natuur die ‘op geoorlofde vermakelijke en prijslijke wijze bedriegt’ (Van Hoogstraeten 1678, p. 25), aan Junius’ uitspraak over ‘de lieffelicke aenlockinge der Schilderyen en hoe wy ons selven door de bedrieghelickheydt der selvigher willens en wetens laeten vervoeren’ (Junius 1641, pp. 42-43), of aan De Brune die schreef dat het ‘[...] yemand buiten maat [vervrolikt], wanneer hy door een valsche gelikenis der dingen wort bedrogen’ (De Brune 1681 (‘Wetsteen der vernunften’), pp. 304-305). Deze voorbeelden werden ook aangehaald door De Jongh 1995, p. 87. 31 Van Stipriaan 1996. 32 Een eerdere, en uitgebreidere versie van dit hoofdstuk werd als artikel gepubliceerd. Zie: Kwak 2002. 33 Het schilderij (foto RKD) bevond zich in 1929 in de Collectie Van Diemen in Berlijn. 34 Wescher 1929, pp. 158-159. 35 Zie: Van den Brink 1996, p. 16. De mogelijkheid dat Pietersz. zich presenteert in de gedaante van Apelles, zoals Van den Brink met de nodige voorzichtigheid opperde, is mijns inziens uitgesloten, omdat de op het schilderij voorkomende motieven niet aansluiten bij de voor dat onderwerp conventionele uitbeeldingswijze. Zie echter voor een bespreking van de karakteristieke houding van de kok die wél overeenkomt met die van de legendarische Griekse schilder in uitbeeldingen van Apelles die Campaspe schildert de in noot 40 genoemde literatuur. Volkomen ongefundeerd is de interpretatie door Michalski 2001, p. 182, van de voorgrondfiguur als Nimrod, de oudtestamentische jager en bouwheer van de Toren van Babel. Deze duiding is onjuist, ondermeer omdat de man niet als jager is voorgesteld, een verwijzing naar Nimrods bouwactiviteit ontbreekt, en een personage uit het Oude Testament nooit op deze wijze zal worden gecombineerd met een gebeurtenis uit het Nieuwe Testament. 36 Zie: Irmscher 1986. 37 Andere figuurstukken die het merkteken van Pietersz. dragen, zijn: de Gortenteller uit 1567 in Raadhuisgemeente St-Gillis te Brussel (zie: Van den Brink 1996, afb. 1); Man en vrouw bij een spinnewiel in het Rijksmuseum, Amsterdam (zie: Amsterdam 1986, pp. 411-412, nr. 301); de Keukenmeid met de maaltijd te Emmaüs in Stockholm (zie: Cavalli-Björkman 1986, pp. 108-109, nr. 54). 38 Raupp 1984, p. 181 e.v. 39 Raupp 1984, p. 185, afb. 87. 40 Zie voor Floris’ allegorie en de prent: Raupp 1984, pp. 193-195, afb. 93; voor de relatie met latere uitbeeldingen van schilders: i.h.b. pp. 198, 200 e.v., 204, n. 165, 332 e.v.; Van de Velde 1985, pp.