PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Over Multatuli. Delen 24-25 bron Over Multatuli. Delen 24-25. Huis aan de Drie Grachten, Amsterdam 1990 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006199001_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 3 [Nummer 24] Sitor Situmorang Multatuli en de Indonesische cultuur Een terugblik op zijn Sumatraanse periode In 1972 kwam Multatuli's Max Havelaar voor het eerst uit in het modern Indonesisch. In zijn voorwoord bij die uitgave schreef de toenmalige Indonesische minister van onderwijs, Mashuri, over de betekenis van de Havelaar en Multatuli's optreden in de beginfase van de nationalistische beweging omstreeks de eeuwwisseling. Hij beschouwde het boek ook als een belangrijk sociaal-historisch document, daarbij doelend op de geschiedenis van het Nederlandse kolonialisme en de reactie daarop van Indonesische kant in de tweede helft van de 19e eeuw. Tegen het einde van de 19e eeuw was de Havelaar voor een groot deel van de eerste generatie van de westers opgeleide Indonesische intelligentsia op Java een eye-opener voor de realiteit van het koloniale bestel, en tevens een aanklacht tegen de eigen medeplichtigheid daaraan. De meeste, zo niet alle leden van die intelligentsia, kwamen namelijk voort uit de inheemse bestuursaristocratie, de priaji's, de klasse waartoe ook de Boepati van Lebak, Kartanegara, behoorde. Juist in de tijd dat men nieuwe westerse liberale en democratische ideeën opdeed, gaf de Havelaar nog een impuls tot een kritische kijk op de eigen medeverantwoordelijkheid in het systeem, en uiteraard op het systeem zelf. Dit leidde tot culturele bezinning, tot vragen over de eigen Adat, het geheel van ongeschreven regels waarop de traditionele maatschappij verondersteld werd te rusten, ook in de koloniale situatie. Door zijn gebruik van de term ‘Insulinde’ gaf Multatuli ook de eerste aanzet tot saamhorigheidsgevoel onder de verschillende Indonesische volken. Om de betekenis van de impulsen van de Havelaar voor de Indonesische elite (en de positie van die elite) te begrijpen, moeten we teruggaan naar de geschiedenis van Nederlands-Indië vóór de Havelaar, naar het milieu waarin Eduard Douwes Dekker zich ontwikkelde tot de latere schrijver Multatuli. Nederlands-Indië was in die tijd praktisch gesproken niet veel meer dan Java. Kort geschetst zien wij het volgende beeld. Sinds de feitelijke onderwerping van het Javaanse rijk Mataram (1755) was tot het verschijnen van de Havelaar ruim een eeuw voorbijgegaan met opeenvolgende experimenten op bestuurlijk en economisch gebied, die, eerst op Java en later van daaruit over de gehele archipel, Over Multatuli. Delen 24-25 4 resulteerden in een Nederlandse koloniale staat, geregeerd door de Gouverneur-Generaal in Batavia, namens de Minister van Koloniën in Den Haag. Tot de Nederlandse grondwetswijziging in 1848 werd Nederlands-Indië als zuiver wingewest en als kroondomein geregeerd. Het Nederlandse parlement had geen zeggenschap over de wijze waarop dat gebeurde. De Gouverneur-Generaal had zoveel volmachten dat men hem bijna een alleenheerser kan noemen. Slechts aan de Minister van Koloniën was hij verantwoording schuldig. Zijn status werd later onder andere vastgelegd in artikel 55 van het ‘Regerings-Reglement van Nederlandsch-Indië’ uit 1844, dat als volgt luidt: De bescherming der inlandse bevolking, van wien ook, is een der gewichtigste plichten van den Gouverneur-Generaal. Hij zorgt, dat de besturende ambtenaren bestaande of nader uit te vaardigen verordeningen stiptelijk nakomen, en dat inlanders overal gelegenheid gegeven worde, om vrijelijk in te leveren. De geest van dit artikel verwijst dus naar het bestaan van willekeur en naar de omstandigheid dat inlanders in feite niet altijd vrij waren om hun klachten in te leveren. Dit artikel werd van kracht in 1855, dus precies één jaar voordat Dekker benoemd werd als assistent-resident van Lebak. Welke vormen nam de willekeur aan? De Havelaar gaat daarover. Het boek is een aanklacht, voornamelijk gericht tegen de knevelarijen van prijaji Kartanegara, de Boepati van Lebak, tegen de plichtsverzaking van de Gouverneur-Generaal, en tegen het schipperen van resident Brest van Kempen. Van de maatschappelijke en bestuurlijke verhoudingen die de achtergrond waren van de beschreven gebeurtenissen, krijgen we slechts een klein deel te zien. Wel een zeer suggestief deel, als we lezen over de leegloop van het gebied Lebak als gevolg van wanbestuur. De weglopers trokken naar de Particuliere Landerijen van Batavia, waar zij bijna als slaven werkten; anderen vluchtten overzee naar de Lampongs in Zuid-Sumatra om daar aan een gewapende opstand deel te nemen. Dit was het topje van een ijsberg van maatschappelijke en agrarische ontwrichting als gevolg van de toepassing van het ‘Particuliere Landerijen Stelsel’1 sinds het begin van de 17e eeuw. De Landerijen waren in handen van 1 Sinds het begin van de VOC-tijd werden op Java in de omgeving van Batavia en vooral aan de noordkust uitgestrekte percelen ter beschikking gesteld aan particulieren, die optraden als landheren met belangrijke bestuursrechten tegenover de ‘opgezetenen’, landloze kleine Javaanse boeren, pachters. Zo'n Landerij groeide uit tot een soort staat-in-een-staat. (Zie ‘Particuliere Landerijen’, ENI, p. 345). Over Multatuli. Delen 24-25 5 landheren-pachters, voor de verbouw van produkten voor de Europese markt aan de noordkust van West-Java. De ontwrichting werd nog sterk aangewakkerd door de invoering van het beruchte Cultuurstelsel onder Gouverneur-Generaal Van den Bosch, als staatsmonopolie over geheel Java. Voor de Indonesiërs was het de ‘Tanam Paksa’, de gedwongen cultuur. We spreken nu over het hoogtepunt van de koloniale uitbuiting op Java onder het Cultuurstelsel, officiëel van toepassing van 1830 tot en met 1870, maar waarvan de gevolgen lang daarna en zelfs tot op heden nog merkbaar zijn, doordat de landbouw te maken heeft met onoplosbare problemen waardoor miljoenen mensen verpauperen. Voor de Indonesiër van vandaag is de Saïdjah en Adinda-episode in de Havelaar zodoende een literaire documentatie van de sociale geschiedenis van Java. W.F. Hermans parafraserend kunnen we daarom zeggen, dat Multatuli ‘geschiedenis zonder bewijs’ bedrijft; koloniale geschiedenis in menselijke termen. In die zin is de Havelaar een van de beste documenten van een bijzonder aspect van de koloniale geschiedenis van Indonesië, ondanks de twijfels in bepaalde Hollandse kringen omtrent de integriteit van Multatuli als mens en als schrijver. Intussen stond voor de voormannen van de Indonesische nationalistische beweging in opkomst omtreeks de eeuwwisseling wel vast, dat de Havelaar een bijdrage leverde aan hun eigen bewustwording. Multatuli was in hun ogen een anti-koloniale medestrijder avant la lettre. In Holland betwijfelde men zijn oprechtheid in de Lebak-zaak. Men beschouwde zijn opkomen voor de ‘Javaan’ als een bedenksel achteraf, om zijn eigen falen als bestuursambtenaar te verbloemen, en meende dat zijn oordeel en zijn wijze van optreden in deze zaak gebaseerd waren op zijn onbekendheid met de verhoudingen op Java. Maar achteraf gezien moeten wij vaststellen dat Multatuli wel degelijk met kennis van zaken heeft gehandeld, en dat zijn opkomen voor de Javaan geen bedenksel achteraf was, maar dat hij lang voor Lebak, toen hij misschien nog niet eens het idee had ooit schrijver te worden, al daadwerkelijk in opstand kwam tegen de uitwassen van het systeem. Met name in 1842-43, in Natal op Sumatra. Over de betekenis van Dekkers ‘Sumatraanse avontuur’ schrijft Du Perron in zijn boek De man van Lebak het volgende: ‘Iemand als Dekker levert het bewijs dat men nooit werkelijk verandert, want het is spannend na te gaan hoe in zijn avontuur op Sumatra's Westkust de hele Lebak-zaak zich al afspeelt.’ Inderdaad, die Sumatraanse periode geeft ons een vooruitblik op de latere Dekker/Multatuli. Deze zelfde periode was voor hem ook zijn leertijd als bestuursambtenaar en bepaalde zijn ontwikkeling als mens. Maar juist deze periode is tot en met vandaag onderbelicht gebleven. Met uitzondering van Du Perron, heeft bij mijn weten niemand er ooit Over Multatuli. Delen 24-25 6 serieuze aandacht aan besteed, en dus ook niet aan de eventueel beslissende betekenis ervan voor Multatuli's latere ‘on-Javaanse’ wijze van optreden op Java. Ook de Leidse geleerde Snouck Hurgronje gaat hieraan voorbij als hij in de beoordeling van de betekenis van de Havelaar en de rol van Multatuli zegt dat Multatuli ‘de Indonesische ziel’ niet kent en geen Indonesische taal spreekt, kennelijk om Multatuli's autoriteit in ‘Indische zaken’ af te zwakken. In De mythe van Lebak schrijft Rob Nieuwenhuys iets van dien aard als hij wijst op Multatuli's onbekendheid met ‘Javaanse verhoudingen’ in de kwestie Lebak. Multatuli had voor zijn benoeming als assistent-resident inderdaad niet de nodige ervaring en hij had evenmin de normale Javacentrische vooropleiding genoten voor bestuursambtenaar. Maar hij kende wel een Indonesische taal, het Maleis, waarin hij de gedichten schreef die later de grondtekst vormden van de Saïdjah-liedjes in de Havelaar, en hij moet wel op de hoogte zijn geweest van maatschappelijke ontwikkelingen in de koloniën. Ook moet hij belangrijke inzichten hebben verworven in de mentaliteit van de Indonesiër en in Adatverhoudingen. Daarom moeten wij wel een belangrijke omstandigheid in het oog houden: dat hij zijn eerste directe kennis van de Adat niet op Java heeft verkregen, maar op Sumatra. Dit geografische gegeven in zijn biografie is van uitzonderlijk belang voor de beoordeling van Multatuli's kennis van de ‘Indonesische ziel’, de taal en de Adat. Het heeft geleid tot zijn ‘on-Javaanse’2 wijze van optreden in de Lebak-zaak. Als wij afgaan op wat er in de Havelaar staat, kunnen wij met Rob Nieuwenhuys de volgende conclusie trekken: in het conflict met zijn meerderen en met de Boepati Kartanegara is hij uitermate tekort geschoten in wellevendheid, beoordeeld naar de gangbare normen waaraan de Hollandse bestuursambtenaar zich te houden had in de omgang met iemand in zo'n hoge positie als Kartanegara. Multatuli maakte zich schuldig aan de hoofdzonden van ‘kasar’ (onbeschaafd zijn).