Woordeinden A
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Twentse Taalbank & Dialexicon Twents - De Denekamper Woordenschat van W.H. Dingeldein Woordeinden -ei zn.v ~n, ~ken {=ej DWs Fra:-ie Lat:-ia} → -iej.e -ken zn.k -kes {=-k&.n|kn GvdV: Eindigend op sjwa met al dan niet hoorbare nasale n, of verkort tot -kn. WGe:-kîn ONe:-kijn|kin} = -je (verkleinwoord) -lik bb ~er, ~st, ~ke, ~n {=lik|l&k DWs GvdV: Oorspr. van '-liek' (lichaam). Meervoudsvorm in bron DLL met dubbel k, bv. 'retelikke wichter' vanwege uitspraak lik i.p.v. luk. Ook dit pleit voor algemene spelling '-lik' (Standaard Schriefwieze) i.p.v. '-lijk' (Kreenk-spelling) die gebaseerd is op analogie met het Nederlands. Fri:-lik HDu:-lich} = -lijk -schop zn.v ~n, -schupken {=schóp DWs GvdV: Niet altijd vr.} = -schap (..) -zaam bb {=saam DWs} → -zam A a bw {DWs GBV: Bij klinkeropvolging gewoonlijk 'al'. al} = al; reeds; bis a kloor? {DWs} aagtnjufferkes zn.kn {DWs WHD: Van 'nakenjufferkes'. Hierop heeft stellig de naam 'Aagtenboer' te Denekamp invloed gehad. GvdV: Verg. 'aaknjufferken'. aagtenjuffertjes} = vogelmelk; aagtnjufferkes stoat in de rogg' {DWs} aaie-poes ur {DWs} = aai-poes aaie-vuurken zn.k {DWs aai-vuurtje} ; aaie-vuurken, pist in t luurken, stokke-breandeken, op klein... zien kleine keandeken {DWs} aain ww.z {DWs GvdV: Volgens HSL gaf men elkaar vroeger een aai i.p.v. een kus bij het afscheid.} = aaien; strelen; liefkozen; doo t poesjen men mooi aain {DWs} aait bw {HLB: Snel gesproken vorm in de stad naast 'aaltied'. GvdV: HLB zegt hiermee (doelbewust?) niet, dat 'aait' door snelle uitspraak ontstaan is uit 'aaltied'. De oorsprong kan namelijk ook 'aai' zijn (verg. Eng. 'aye' = altijd) zijn met een paragogische d of t, zoals in 'toornd' (toren), 'niejd' (nieuw) en het Ned. 'arend' (uit 'aron'). Een andere mogelijkheid is een verkorting van 'aaitied' met dezelfde oude betekenis van 'aai'. aai OSa:êo Eng:aye=eeuwig ONo:ei PIE:*aiw=leven|eeuwigheid} = 1. altijd (snel gesproken); dat is ait zoa t gebroek west {DWs} 2. {DWs} in elk geval; door mos ait efn hen goan {DWs} aaknbröa zn.n {DWs GvdV: Afgeleid uit het voorkomen van het verbasterde meervoud 'akebreurs'. eikenbrommers} → aaknbroad aaknbroad zn.o -bröa, -bröadken {DWs WHD: Verhaspeld uit 'ekkelbrommer', zoals het insect in de omtrek van Denekamp heet. GvdV: Dan eerder nog uit 'ekkelbrommerd'. eikenbrommer} = meikever aal zn.v - {DWs HLB: Uit 'adel' met d-uitval als in 'laan' (laden) en 'vaar' (vader). GvdV: Hier nog zonder later toegevoegde t. aal OMN:adel Eng:addle=rotten OYs:ala=braken} → aal.t.e aalbak zn.m aalbäk.ke {DWs aalbak} = gierbak aalgat zn.o aalgeat.e {DWs} → aalngat aalgeat zn.n {DWs aalgaten} → aalgat aalgrup zn.v ~n {DWs aalgrup} = mestgoot; giergoot; groep (mestgoot) aalkealder zn.m ~s {DWs} → aalnkealder aalkettel zn.m ~s {DWs} → aaltnkettel aalput zn.v -putn {DWs} → aaltnput Twentse Taalbank & Dialexicon Twents - De Denekamper Woordenschat van W.H. Dingeldein aalschepper zn.m ~s {DWs} → aaltnschepper aalveurn ww.z {DWs aalvoeren} = gieren (vloeibare mest uitrijden); gier naar het land rijden aander bn -, -, ~e, ~n {DWs IEu:antero} = ander; da's n aander koorn, zea de mulder zs {DWs}; no wordt t op ne aander waag pakt! {DWs} = nu worden er andere [onaangename] maatregelen genomen; sannerman is niks better as n aander man gz {DWs} = ? aanderhalfduumsnagel zn.m ~s {DWs anderhalfduimsnagel} = spijker (ter lengte van 1,5 duim) aanders bw {DWs} → aans aanderwegter bw {anderwegens} = elders; ergens anders; hier wil t nog men nich regn, mer anderwegterns hebt ze water genoog had {DWs} aanker zn.o ~s {DWs} = 1. anker (van een schip); t Aanker en.p {DWs} = herberg in Denekamp (naam) 2. {DWs} anker (muur-) 3. {DWs} anker (van een horloge) aankern ww.z {DWs} = ankeren; zijn blijven hangen; woor dee kiinder n heeln dag aankert, dat weer ik nich {DWs} aankernagel zn.m ~s {DWs} = ankernagel; spijker (waarmee de ankerveer aan de muur werd bevestigd) aap zn.m ~n|eape, eapken {DWs} = aap aapn zn.m {=aapm DWs} → aap aapnnötken zn.k {DWs apenootje} → aapnnot aarbeid zn.m {DWs} → arbeid aarbeider zn.m ~s {DWs} → arbeider aarbeidn ww.z {=aar-bejn DWs} → arbeidn aard zn.m {=aat DWs} = 1. aard; manier 2. soort; in t aard komn aw {DWs} = in de soort komen (met een bepaald gewas of met huisdieren) 3. {DWs} tier; de tuffel wilt nich op dit laand, ze hebt hier gin aard {DWs} aarm bb ~er, ~st, ~e, ~en {=aaRm DWs Got:arms} = arm; aarme leu osns en rieke leu kiinder bint vroo groot gz {DWs}; aarme leu pankook en rieke leu zeer rok wied gz {DWs} aarm zn.m aarme|aarms|earme|aarmen, earmken {=aaRm DWs} = arm (lichaamsdeel); met n kromn aarm goan ov {DWs} = op kraambezoek gaan (met een mand met geschenken aan de arm) aarmbuul zn.m ~s, -buulken {DWs armenbuidel} = collectezak (voor de armen in de kerk) aarmbuuls zn.n {DWs} → aarmbuul aarme zn.n {DWs} → aarm zn.m (lichaamsdeel) aarmeleu bn {DWs} = armeluis; van arme mensen; aarmeleu osns en riekeleu kiinder bint vroo groot gz {DWs} aarmhertig bb ~er, ~st, ~e, ~en {=aar-mett&g !hert DWs} = armhartig; armzalig; armoedig; t grös stun der zoa aarmhertig bie {DWs}; t was door ne aarmhertige boel {DWs} Aarmn zn.n {DWs Armen} ; de Aarmn {DWs} = de Diaconie; het kerkelijke armbestuur Aarmngroond zn.n {DWs Armengrond} = Diaconiegrond aarmood zn.m - {DWs armoede} = 1. armoede; hee kan van aarmood nich drietn {DWs} = hij is straatarm 2. verdriet; bekommering; aarmood woor oaver maakn {DWs} = ergens drukte over maken aarmpost zn.m {DWs armenpost} = offerblok (voor de armen in de kerk) Aarnem en.p {=aarn&m DWs} = Arnhem Twentse Taalbank & Dialexicon Twents - De Denekamper Woordenschat van W.H. Dingeldein aavngoonstig bb ~er, ~st, ~e, ~en {=aawngoonst&g !aavn HLB: 'Ave' is een verbogen vorm van 'af', zoals in 'averechts'. GvdV: Verg. 'aavn' (weggaan, afnemen). avegunstig} = afgunstig (m.b.t. eten); begerig (m.b.t. eten); hebzuchtig (m.b.t. eten); gulzig; inhalig; avergeùnstig good {DWs} = ? Abram en.m {DWs} = Abraham; a'j vieftig joor wordt, krie'j Abram te zeen gz {DWs} absloet bb {DWs} = absoluut; beslist ächste bn.t {DWs} → achterste bn.t acht tw.h {DWs PGe:ahto} = acht acht zn.m {DWs} → ach.t zn.m ach.t zn.m = acht (aandacht); zorg (oplettend); ach geavn {DWs} = opletten; opmerkzaam zijn; in acht nemn {DWs} = in acht nemen achter bw {DWs ASa:aftar Fri:efter} = achter (-op); aan de achterkant; hee slöp achter ov {DWs} = hij komt op de tweede plaats; hij heeft niets in te brengen achter vz {DWs ASa:eft|aht=terug|anderzijds Fri:efter Eng:after} = achter Achterbearg en.p {DWs} = Achterberg; boerschap bij Gildehaus (naam, in D.) achterbeen zn.o ~|-bene {DWs achterbeen} = achterpoot (bv. van een koe); achterbeen achterblievn ww.s {DWs} = achterblijven achterboks zn.v {DWs achterbuks|achterbroek} = achterste riem van een paardentuig; de achterboks.e antrekn ov {DWs} = zich terugtrekken; terugkrabbelen; een belofte intrekken; bakzeil halen achterdaal bw {DWs achterdaal} = van achteren naar beneden; der [net] achterdaal komn|tastn {DWs} = achter het net vissen; niets krijgen; te laat komen (voor iets) achtereers bb {DWs ALH: 'Achterears' is letterlijk 'het achterste eerst' en heeft dus niets van doen met 'eers' (aars). GvdV: ALH suggereert een oorsprong 'achtereerst'. De Achterhoek geeft uitsluitsel in bron WPE met een oudere vorm 'achterheers' met 'heer' in de betekenis 'heen' of 'her', verg. Duits 'hinterher'. achterherwaarts} = achterwaarts; achterstevoren; ruggelings; achtereers van de trap|ledder goan {DWs} = ?; der achtereers bie doon {DWs WHD: Een koe wordt 'achtereers' bij de 'bol' (stier) gedaan.} = lelijk beetnemen; flink te pakken nemen achterheerd zn.m {DWs achterhaard} = uitbouw (soort erker met ramen aan het boveneind van een hallenhuis) achterhoalt zn.o {DWs WHD: Achterste dwarsstuk van *t eenspan van een boerenwagen.} = achterhout; zwenghout; haamhout; dwarsbalk (om twee paarden aan te spannen); evenaar (van een wagen) achterkeer zn.o ~s {DWs} → achterkeer zn.v achterkeier zn.o ~s {=acht&kejj&.r DWs WHD: Boerse vorm.} → achterkeer zn.v achteroet zn.o {DWs} = 1. achteruit 2. {DWs} uitbouw (soort erker met ramen aan het boveneind van een hallenhuis) achterveerdeln zn.o {=acht&.r-viir&ln|viiln DWs achtervierdeel} = achterbout (van een koe) achterwaag zn.v -waagns {DWs achterwagen} = achterstel (van boerenwagen); achterkeer achterwaagns zn.n {DWs} → achterwaag achterzeel zn.o ~n {DWs} = achterzeel; touw (waarmee aan de achterkant de weesboom werd aangetrokken) achtn ww.z ach.t, achtn {=achn|ach&n DWs} = achten (hoog-); blijk van achting geven; Twentse Taalbank & Dialexicon Twents - De Denekamper Woordenschat van W.H. Dingeldein oordelen; vinden (denken); dat mot nen leefhebber nich achtn {DWs} = die moeite moet je ervoor over hebben achtste tw.r {=achst&} = achtste (vr. en onz.); Bewwearks-jong in t achtste, dee kon a met de schup {DWs} = ? achtteen tw.h {DWs} = achttien adam-en-eva zn.v {DWs adam-en-eva Gro:adam-en-eva-in-t-koetske} = monnikskap (blauw); aconitum (napellus) adverteansie zn.v ~s {=adv&tèènsie !tean DWs} = advertentie adverteansies zn.n {DWs} = advertentie affekoat zn.m ~n {DWs} = 1. advocaat (rechtsverdediger); pleiter 2. {DWs} advocaat (drank) agosie zn.m {!go agotie} = negotie; handel (in manufacturen); met agosie loopn {DWs} = ? agosie zn.v {!go DWs} → agosie zn.m ait bw {=ajt DWs} → altied akebreur zn.m {DWs GvdV: Afgeleid uit het voorkomen van het verbasterde meervoud 'akebreurs'.} → aaknbroad akker zn.m ~s, äkkerken {DWs Kil:acker} = akker; bed (van opgeworpen grond); strook grond; t hoalt steet op akkers {DWs} = het hout staat stroken (door sloten gescheiden) akkerhoalt zn.o {DWs GvdV: Verg. 'akkermoalsholt'. akkerhout} = hout (op of van akkerwal); hakhout (van akkerwal); akkermaalshout akkers zn.n {DWs} → akker aksiens zn.m {DWs} → aksies äkste bn.t {DWs} → achterste bn.t al bw {=ál al ASa:al|ala|all} = 1.