XXXXXXX XXXXXXX 1

Wonen en begraven op de Caberg van het vroege neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen

Inventariserend Veld Onderzoek van een cultuurlandschap te

Maastricht-Lanakerveld

L. Meurkens & I.M. van Wijk (red.)

Met bijdragen van J. de Bruin M.E. Hemminga L.G.L. van Hoof S. Knippenberg W.J. Kuijper P. van de Velde A. Verpoorte Colofon Archol rapport 100: Wonen en begraven op de Caberg van het vroege neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. Inventariserend Veld Onderzoek van een cultuurlandschap te - Lanakerveld.

Opdrachtgever: Gemeente Maastricht

Contactpersoon opdrachtgever: drs. G.C. Soeters

Uitvoering: drs. I.M. van Wijk (projectleider) drs. L. Meurkens (veldwerkleider) drs. M.E. Hemminga (veldarcheoloog) drs. L.G.L. van Hoof (veldarcheoloog) drs. M. Pruisen (veldarcheoloog) dhr. M. Goddijn (veldassistent) dhr. A. Porreij (veldassistent) dr. P. van de Velde (wetenschappelijke begeleiding) dhr. A. Manders (vrijwilliger metaaldetectie) dhr. S. Aarts (vrijwilliger)

Auteurs : drs. J. de Bruin drs. M. Hemminga drs. L.G.L. van Hoof drs. L. Meurkens dr. S. Knippenberg dhr. W.J. Kuijper dr. P. van de Velde dr. A. Verpoorte drs. I.M. van Wijk

Redactie: L. Meurkens I.M. van Wijk Beeldmateriaal: drs. W. Laan ing. S. Shek drs. I.M. van Wijk

Objecttekeningen: dhr. R. Timmermans

Autorisatie: drs. I.M. van Wijk

Opmaak: dhr. A. Allen

Reproductie: Haveka, Alblasserdam

ISSN 1569-2396 © Archol bv, Leiden 2009 Postbus 9515 2300 RA Leiden [email protected] t: 071-5273313 f: 071-5272429 LANAKERVELD 3

Inhoudsopgave

Voorwoord 7

1 Inleiding 9

2 Landschappelijk kader 13

3 Archeologisch kader 17 3.1 Inleiding 17 3.2 Midden-paleolithicum 17 3.3 Het vroege neolithicum - de lineaire bandkeramiek (LBK) 18 3.3.1 LBK op de Caberg 20 3.4 Het midden- en late neolithicum 22 3.5 De late bronstijd en vroege ijzertijd 24 3.6 De Romeinse tijd 26 3.7 De vroege middeleeuwen 27 3.8 De late middeleeuwen en nieuwe tijd 28

4 Methodisch kader 31 4.1 Inleiding 31 4.2 Het voortraject en het doel van het proefsleuvenonderzoek 31 4.3 Vraagstellingen 32 4.4 Methodiek proefsleuven algemeen 35 4.5 Methodiek per vindplaats 36 4.6 Methodiek begeleiding fietspad 36

5 Resultaten verkennend booronderzoek (locatie leemgroeve) A. Verpoorte 41 5.1 Uitgangspunten voor het onderzoek 41 5.2 Onderzoeksvragen 41 5.3 Onderzoeksmethode 42 5.4 Resultaten 42 5.4.1 Bovenste löss 43 5.4.2 De ‘patina-discordantie’ 43 5.4.3 Het Caberg-terras 43 5.4.4 Dikte en lithologie van de pakketten tussen de ‘patina-discordantie’ en het Caberg-terras 44 5.5 Interpretatie 44 5.5.1 Het zuidwestelijke deel (vindplaats 125) 46 5.5.2 Het middendeel (vindplaats 126) 46 5.5.3 Het noordoostelijke deel 46 5.6 Conclusie en aanbevelingen 46

6 Resultaten proefsleuvenonderzoek 49 6.1 Bodemopbouw van het plangebied 49 6.1.1 Conservering 50 6.1.2 Bergbrik, Nagelbeekafzetting en patinacomplex 52 6.2 Archeologische resultaten noordelijk deel (bedrijventerrein Europark) 55 4 LANAKERVELD

6.2.1 Vindplaats 2 55 6.2.2 Vindplaatsen 61 en 62 58 6.2.3 Vindplaats 82 61 6.2.4 Vindplaats 84 63 6.2.5 Vindplaats 24 64 6.2.6 Vindplaats 3 68 6.2.7 Vindplaats 18 69 6.2.8 Vindplaatsen 29 en 31 72 6.2.9 Vindplaats 66 74 6.2.10 Vindplaats 42 75 6.2.11 Vindplaats 122 77 6.2.12 Vindplaats 123 80 6.3 Archeologische resultaten zuidelijk deel (woningbouwlocatie Op de Wan) 86 6.3.1 Vindplaats Erdwerk 86 6.3.2 Vindplaats 67 88 6.3.3 Vindplaats 22 89 6.3.4 Vindplaats 4 91 6.3.5 Vindplaats 53 92 6.3.6 Vindplaats 124 96 6.3.7 Vindplaatsen 73 en 76 107

7 Specialistenonderzoek - Aardewerk 111 7.1 Bandkeramisch aardewerk 111 7.1.1 Typologie 111 7.1.2 Methodiek 112 7.1.3 Resultaten 113 7.1.4 Conclusie 118 7.2 Het laat-prehistorische aardewerk 119 7.2.1 Het noordelijke deel 119 7.2.2 Het zuidelijke deel 122 7.2.3 Conclusie 123 7.3 Aardewerk uit de Romeinse tijd 124 7.3.1 Methodiek 124 7.3.2 Aardewerkgroepen 125 7.3.3 Datering 127 7.3.4 Verspreiding 127 7.3.5 Conclusie 127 7.4 Vroeg-middeleeuws aardewerk 128 7.4.1 De pottenbakkersoven op vindplaats 124 128 7.4.2 Overig vroeg-middeleeuws aardewerk van vindplaats 124 132 7.4.3 Vroeg-middeleeuws aardewerk van vindplaats 18 133 7.4.4 Conclusie 133

8 Specialistenonderzoek - Natuursteen, Vuursteen en overig vondstmateriaal 135 8.1 Natuursteen 135 8.1.1 Inleiding 135 8.1.2 Beschrijving 137 8.1.3 Conclusie 147 LANAKERVELD 5

8.2 Vuursteen 148 8.2.1 Inleiding 148 8.2.2 Beschrijving 149 8.2.3 Conclusie 156 8.3 Overige materialen 162 8.3.1 Baksteen uit de Romeinse tijd 162 8.3.2 Glas uit de Romeinse tijd 163 8.3.3 Metaal 164

9 Specialistenonderzoek - Botanie 167 9.1 Inleiding 167 9.2 Resultaten 167 9.3 Conclusie. 167

10 Evaluatie karterend en waarderend archeologisch onderzoek 169 10.1 Inleiding 169 10.2 Methodiek Karterend en Waarderend onderzoek 169 10.2.1 Methodiek oppervlaktekartering 169 10.2.2 Methodiek karterend booronderzoek 169 10.2.3 Methodiek waarderend proefsleuvenonderzoek 170 10.3 Evaluatie karterend onderzoek n.a.v. het proefsleuvenonderzoek 170 10.3.1 Aanwijzen van vindplaatsen 170 10.4 Conclusies en Aanbevelingen 172 10.4.1 Conclusies 173 10.4.2 Aanbevelingen 173

11 Synthese en waardering van de archeologische vindplaatsen 175 11.1 Inleiding 175 11.2 Paleolithicum 176 11.3 Het vroege neolithicum - de lineaire bandkeramiek (LBK) 177 11.3.1 Vindplaats 2 – bandkeramische nederzetting 178 11.3.2 Vindplaats 24 – bandkeramische nederzetting 179 11.3.3 Vindplaats 53 – bandkeramische nederzetting 181 11.3.4 Vindplaats 123 – bandkeramisch grafveld 183 11.4 Midden- en laat-neolithicum 185 11.5 Metaaltijden 186 11.5.1 Vindplaats 122 – nederzettingsterrein uit de late bronstijd-vroege ijzertijd 187 11.5.2 Vindplaats 124 - urnenveld uit de late bronstijd-vroege ijzertijd en nederzettingsterrein uit de vroege ijzertijd 189 11.6 Romeinse tijd 191 11.6.1 Vindplaats 18 - nederzettings- of villaterrein uit de Romeinse tijd 192 11.7 De vroege middeleeuwen 194 11.7.1 Vindplaats 124 - Merovingische pottenbakkersovens en mogelijk vroeg-middeleeuwse nederzetting 194 6 LANAKERVELD

12 Beantwoording onderzoeksvragen, conclusies en aanbevelingen 197 12.1 Beantwoording van de onderzoeksvragen verkennend booronderzoek 197 12.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen proefsleuvenonderzoek 198 12.2.1 Landschap en bodem 198 12.2.2 Gaafheid en conservering 202 12.3 Aanbevelingen en conclusie 207 12.3.1 Aanbeveling voor het noordelijke deel 208 12.3.2 Aanbeveling voor het zuidelijke deel 208 12.3.3 Conclusie 210

Literatuur 213 Bijlage 1 Sporenlijst 227 Bijlage 2 Vondstenlijst 237 Bijlage 3 Boorbeschrijvingen 247 Bijlage 4 LBK aardewerk 249 Bijlage 5 Laat-prehistorisch aardewerk 251 Bijlage 6 Aardewerk uit de Romeinse tijd 253 Bijlage 7 Natuursteen per steensoort 255 Bijlage 8 Vuursteen 257 Bijlage 9 Metaal 263

Bijlage 10 Verslag van een Archeologische Begeleiding op het Lanakerveld 265 1 Inleiding 267 2 Landschappelijk kader 269 3 Archeologisch kader 270 4 Methodiek (actieve) begeleiding fietspad 273 5 Resultaten van de archeologische begeleiding 277 5.1 Inleiding 277 5.2 Sporen 277 5.2.1 Cluster 1 277 5.2.2 cluster 2 278 5.2.3 Cluster 3 280 5.3 Vondstmateriaal 280 6 Conclusies 282 LANAKERVELD 7

Voorwoord

Voor u ligt Archol rapport 100. Het bevat de resultaten van een inmiddels twee jaar geleden uitgevoerd archeologisch onderzoek, waarbij een uitgestrekt gebied in het uiterste noordwesten van de gemeente Maastricht verkend is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Het gebied bleek vanaf het vroege neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen min of meer continu in gebruik te zijn geweest. Verschillende vindplaatsen, zoals een grafveld uit de vroeg-neolithische Lineaire Bandkeramiek (ca. 7000 jaar oud) en een vermoedelijke nederzetting met pottenbakkersoven uit de 7e eeuw na Christus (Merovingische periode) zijn voor Nederlandse begrippen uiterst zeldzaam te noemen.

Bij het uitvoeren van en rapporteren over dit onderzoek zijn veel meer mensen betrokken geweest dan alleen de namen op de voorkant suggereren. We willen daarom graag de volgende mensen bedanken die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het veldwerk en de totstandkoming van dit rapport:

Drs. G.C. Soeters, drs. A.M. Brakman, drs. W. Dijkman, mevr. E. Jansen, dhr. J. Bruin, dhr. P. Konings, dhr. H. Peeters, mevr. L. Kapel, dhr. P. Rongen (allen gemeente Maastricht), dhr. A. Porreij, dhr. M. Goddijn (beide student universiteit Leiden), dhr. S. Aarts (student universiteit Leuven), drs. M. Pruysen , drs. M. Hemminga, drs. L. van Hoof, dr. S. Knippenberg, drs. W. Laan, ing. S. Shek, dhr. A. Allen, mevr. M. de Weerd (allen Archol), dr. A. Verpoorte, dr. P. van de Velde, drs. B. Vanmontfort, drs. L. Amkreutz, dr. A. van Gijn, prof. dr. C.C. Bakels, prof. dr. L.P. Louwe Kooijmans, dhr. W. Kuijper, drs. J. de Bruin, prof. dr. H. Fokkens, drs. K. Wentink, drs. A. Verbaas (allen universiteit Leiden), dr. M. de Grooth, dhr. A. Manders (enthousiaste detectoramateur), drs. F. Brounen (RCE), dr. E. Meijs (provincie ), dhr. H. Lemmen, dhr. M. Klasberg (beide amateurar- cheologen), de pachters van het Lanakerveld, dr. P. Jongste (Hazenberg archeologie), mevr. I. Nuijten (RAAP), Ralf (machinist Moermans), Kees (machinist Deckers), dhr. G. Vos (Kragten Geodesie) en drs. T. Vanderbeken (ZOLAD). 8 LANAKERVELD LANAKERVELD 9

1 Inleiding

In de nabije toekomst zal het plangebied Maastricht-Lanakerveld in het uiterste noordwesten van de gemeente Maastricht ontwikkeld gaan worden ten behoeve van woningbouw en lichte industrie. Het gebied heeft vanwege zijn ligging een hoge archeologische verwachting.1 Een door RAAP Archeologisch adviesbureau uitgevoerd booronderzoek en oppervlakte- kartering hebben de enorme archeologische potentie van het plangebied bevestigd. Dit onderzoek leverde 121 vindplaatsen op met dateringen tussen het vroege neolithicum en de middeleeuwen.2 Vindplaatsen uit de metaaltijden ontbraken, maar werden op basis van vondstmeldingen en opgravingen direct naast het plangebied wel verwacht. De archeologische waarden in het plangebied dienden door middel van een proefsleuvenonderzoek nader in kaart gebracht te worden. In opdracht van de Gemeente Maastricht heeft Archeologisch Onderzoek Leiden BV (Archol) in samenwerking met de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven en een verkennend booronderzoek uitgevoerd op deze locatie. Het proefsleuvenonderzoek bestond uit de waardering van 12 vindplaatsen in het noordelijke deel (bedrijventerrein) en 6 vindplaatsen in het zuidelijke deel (woningbouwlocatie). Daarnaast zijn er drie nieuwe vindplaatsen aangetoond. Het booronderzoek vond plaats in het uiterste westen van het plangebied. Op deze locatie zal een leemgroeve geëxploiteerd gaan worden, die de bodem tot op grote diepte zal gaan verstoren. Dit booronderzoek was vooral gericht op het vaststellen van de potentie voor het aantreffen van vindplaatsen uit het midden-paleolithicum. Doel van het proefsleuvenonderzoek was de aard van de archeologische waarden op de te onderzoeken vindplaatsen te documenteren en hun fysieke en inhoudelijke kwaliteit vast te stellen. De vindplaatsen zijn gewaardeerd volgens de richtlijnen van de KNA 3.1. Op grond hiervan worden aanbevelingen gedaan over de behoudenswaardigheid van de vindplaatsen en de al dan niet aanwezige noodzaak van vervolgonderzoek. Het plangebied is opgedeeld in twee delen. Een noordelijk deel, waar circa 48 hectare ontwikkeld zal gaan worden ten behoeve van het grensoverschrij- dende bedrijventerrein Europark en een zuidelijk deel, waar circa 13 hectare verstoord zal gaan worden op een toekomstige woningbouwlocatie. Samen vormen zij 61 hectare van het plangebied. Het totale plangebied inclusief de groenzones beslaat 186 hectare. In het noordwesten wordt de begrenzing van het plangebied gevormd door de Belgisch-Nederlandse grens. In het zuiden vormen de Zouwweg en de Van Akenweg de grens en in het oosten de Brusselseweg. De spoorlijn tussen Maastricht en begrenst het plangebied in het noordoosten. Het plangebied heeft voornamelijk een agrarische functie (akkerbouw) en is voor een klein deel bebouwd door het gehucht “Op de Wan”. Het veldwerk vond plaats van 1 oktober tot 14 november 2007. Hierbij zijn verspreid over het plangebied in totaal 79 proefsleuven gegraven conform de richtlijnen in het Programma van Eisen (PvE).3 Het onderzochte oppervlak bedraagt in totaal 11770 m2.

1 Zie Soeters & Van der Gaauw 2007. Daarnaast is een veldinspectie van het plangebied uit- gevoerd. 2 Roymans & Van Waveren 2002. 3 Soeters & Van der Gaauw 2007. 10 LANAKERVELD

172000 173000 174000 175000 176000 177000

322000 322000  321000 321000 320000 320000 319000 319000 318000 318000

ANWB Topografische Nederland Atlas 1:50 000 172000 173000 174000 175000 176000 177000

Figuur 1.1 In dit rapport zal eerst kort de landschappelijke en archeologische context Locatie plangebied Maastricht-Lanakerveld. van het plangebied geschetst worden (hoofdstuk 2 en 3). Vervolgens worden het reeds uitgevoerde traject binnen het archeologische proces en de bij het proefsleuvenonderzoek gehanteerde methodiek geïntroduceerd (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 t/m 9 zullen de belangrijkste resultaten gepresenteerd worden. In hoofdstuk 10 wordt vervolgens ingegaan op de representativiteit van deze resultaten, waarna in hoofdstuk 11 per periode een korte synthese van de resultaten en een waardering van de verschillende vindplaatsen gegeven wordt. De conclusies van het proefsleuvenonderzoek en de aanbevelingen voor het vervolgtraject volgen tenslotte in hoofdstuk 12. LANAKERVELD 11

Tabel 1.1 Administratieve gegevens IVO plangebied Datum per procesonderdeel Maastricht-Lanakerveld. Veldwerk IVO: oktober-november 2007 Uitwerking/rapportage: januari-mei 2008

Opdrachtgever Gemeente Maastricht Uitvoerder Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol BV) Bevoegd gezag Gemeente Maastricht

Locatie Gemeente: Maastricht Plaats: Maastricht Toponiem: Lanakerveld Depot Gemeentelijk Depot voor Bodemvondsten Maastricht

Archol-code MAL1184 Gemeente-code 2007.MALD.B CIS-code 24543 Archis vondstmeldingsnummer 406009

Coördinaten per vindplaats 2 174.844/320.992 174.227/320.834 174.789/320.165 174.199/320.756 24 174.358/320.775 29 174.059/320.740 31 174.067/320.622 42 174.395/320.054 53 174.856/320.312 61 174.681/321.029 62 174.684/320.965 66 173.840/320.522 67 175.039/319.854 73 174.402/320.133 76 174.313/319.981 82 174.530/320.907 84 174.771/320.735 122 174.425/320.825 (west); 174.560/320.910 (oost) 123 174.430/320.960 124 174.675/319.940 (zuid); 174.800/320.260 (noord)

Erdwerk 175.070/320.110

Geomorfologie Lössplateaus op maasterrasafzettingen (Caberg-3). De plateaus zijn afgescheiden door twee droogdalen en liggen op geruime afstand van de Maas. De vindplaatsen liggen op ca 51-65 m + NAP.

Bodem Bergbrikgrond (BLb6). 12 LANAKERVELD

LANAKERVELD 13

0 Figuur 2.1 0 nu Archeologische en 2 Landschappelijk kader geologische tijdschaal.

nieuwe tijd Het huidige lösslandschap van Zuid-Limburg is merendeels door de Maas 1.5000 gevormd ten tijde van de ijstijden. Dit gebeurde in een aantal fasen. Tijdens het Kwartair (vroeg-Pleistoceen) werden dikke pakketten Maasafzettingen tot een aantal terrassen gevormd waarbij het hoogterras het oudste niveau is. Vervolgens zakte de erosiebasis van de Maas door tektonische opheffing

late middeleeuwen van het gebied en sneed de rivier in haar eigen hoogterrassensediment. Op 1.000 een dieper niveau werd wederom erosief materiaal door de Maas afgezet dat op haar beurt de middenterrassen vormde. Gedurende de periode waarin de

subatlanlanticum middenterrassen gevormd werden zorgde verdere opheffing van het gebied

karolingische tijd voor een sterke erosie van het hoogterrassensediment waardoor het huidige 750 versneden landschap ontstond.

In het Pleistoceen werden deze terrassen bedekt met löss. Deze löss is waarschijnlijk afkomstig van glaciale- en fluvioglaciale afzettingen uit het 3.000000 BBP merovingische tijd 400 Noordzeebekken wat een verklaring biedt voor het gegeven dat de löss naar het noordwesten toe steeds zandiger wordt.4 Het afzetten van de löss gebeurde in drie cycli: een eerste cyclus gedurende het Saalien (Saale II)

romeinse tijd waarin zich gedurende een warme periode (Eemien) een roodbruine bodem

subboreaal 12 vCC heeft gevormd (figuur 2.1). Tijdens het Weichselien (Würm II/IV) vonden de laatste twee cycli plaats.5 De löss werd afhankelijk van de plaatselijke reliëfverhoudingen, in dunne of dikke pakketten afgezet. De lössafzettingen vormden als het ware een deken over het landschap met kleine hoogtever- schillen.6 De met löss bedekte terrassen werden aan het einde van het Pleistoceen 5.000000 BBP 800 vCv (Dryas en Alleröd) en in het Holoceen verder gevormd door erosie. Modderman7 toonde bij zijn onderzoek naar de bandkeramische nederzetting in Sittard in 1953 al aan dat door de hellingsgraad (ongeveer

bronstijd3%) ijzertijd van de locatie, solifluctie8 was opgetreden. Bij solifluctie wordt aan de top van de helling materiaal geërodeerd waarna het materiaal op een lager 2.000 vC

atlanticum gedeelte weer wordt afgezet (het colluvium) (figuur 2.2). Dit proces treedt op wanneer een gebied ontbost is. Wanneer de begroeiing van het gebied verdwijnt, wordt de löss niet meer door wortels vastgehouden en krijgt de regen een directe impact op de bodem. Bij een hellingsgraad van minimaal 2% vloeit de A- en E-horizont af. Afvloeiing van de B-horizont treedt op bij 5.300.300 vC 9 7.500500 BBP een percentage vanaf 5%. boreal 9.000000 BBP Vondstmateriaal afkomstig uit het colluvium wijst uit dat het erosieproces

mesolithicumin neolithicum hoge mate is gerelateerd aan ontginningsfasen van de zeer vruchtbare lössplateaus door de mens. Deze ontginningen dateren uit het neolithicum, preboreaal 10.000BP000B 8.800 vC de late ijzertijd en de Romeinse tijd, en uit de volle middeleeuwen en latere perioden.10 De erosie zorgde voor een afzwakking van het reliëf, omdat de dalen enigszins opgevuld werden. De huidige hellinggraad is dus minder weichselien 120.000BP0.000B dan oorspronkelijk het geval was. Het huidige lösslandschap kan dan ook gekarakteriseerd worden als een door de Maas gevormd terrassenlandschap, paleolithicum eemien 130.000BP0.000B 4 Berendsen 2000, 13. 5 Huijzer 1993, 161.

saalien 6 Bouten et al. 1985. 200.000BP0.000B 7 Modderman 1958/59.

300.000vC00.000 8 Het vloeien van bodemmateriaal onder niet-periglaciale omstandigheden. 9 Modderman 1958/59, 36. 10 Boenigk en Hagedorn 1996. 14 LANAKERVELD

Figuur 2.2 Dwarsdoorsnede van een “typisch” droogdal (Stiboka 1990).

waarop door de wind een dik lösspakket is afgezet dat het oudere reliëf deels afgedekt heeft. De lössgronden zijn bodems, die tijdens het laat-Glaciaal en vroeg-Holoceen ontstaan zijn onder een gematigd vochtig klimaat en onder een natuurlijk bosbestand: de zogenoemde Schwarzerden. Een van de eerste fasen in het proces van bodemvorming is de ontkalking van het oorspronkelijk kalkrijke materiaal. Deze ontkalking is tot 3 à 4 m doorgegaan. In Zuid-Limburg zijn de volgende drie verschillende lössbodems of brikgronden het meest voorkomend:

• Radebrikgronden (figuur 2.3) Radebrikgronden zijn niet-geërodeerde brikgronden zonder(eventueel met geringe) hydromorfe kenmerken (onvoldoende voor het differentië- rende kenmerk hydromorf). De A-horizont heeft (tenzij geploegd) een geringe, zelden matige dikte en gaat aan de onderzijde geleidelijk over in de E-horizont. De briklaa vertoont, evenals de bovenliggende horizonten, geen hydromorfe kenmerken. De overgang van Bt11-naar (kalkloze) C-horizont verloopt eveneens geleidelijk. Op een diepte van 2 m of meer bevindt zich de kalkrijke löss.

• Bergbrikgronden Bergbrikgronden zijn geërodeerde brikgronden zonder (eventueel met Figuur 2.3 geringe) hydromorfe kenmerken (onvoldoende voor het differentiërende Standaardprofiel van een Radebrikgrond. kenmerk hydromorf). Kenmerkend voor deze lössleemgronden is de briklaag die aan het oppervlak ligt. Erosie (vaak als gevolg van akkerbouw) heeft de A- en de E-horizont weggespoeld, waardoor de briklaag aan het oppervlak is komen te liggen. Vrijwel steeds is bovenin de briklaag een nieuwe bouwvoor gevormd

11 B-horizonten waarin lutum is ingespoeld. LANAKERVELD 15

(Ap). Deze gronden komen op matig steile hellingen voor. Op steile hellingen is ook de briklaag soms geërodeerd en ligt de (soms kalkrijke) C-horizont aan het oppervlak. Er is dan geen sprake meer van een bergbrikgrond doch van een ooivaaggrond.

• Ooivaaggronden Ooivaaggronden zijn kleigronden met weinig profielontwikkeling. De A-horizont voldoet niet aan de eisen voor een minerale eerdlaag. Aansluitend op de A-horizont volgt meestal direct de C-horizont. Soms is een weinig tot matig ontwikkelde B-horizont aanwezig waarin enige homogenisatie en/of een geringe mate van interne verwering; soms ook geringe klei inspoeling te constateren is (onvoldoende voor een briklaag). Eventuele hydromorfie bevindt zich te diep in het profiel om als differentiërend kenmerk een rol te spelen.

De lössgrond vormt vanouds een goede akkerbouwgrond; het bodemmateriaal is redelijk goed doorlatend, neemt regenwater gemakkelijk op en houdt dat lang vast. Uitspoeling en interne verwering verminderen uiteindelijk het absorptieniveau van de löss, waardoor uitspoeling van kleideeltjes (lutum) optreedt die in een dieper gelegen horizont weer accumuleren en zo de Bt-horizont (briklaag) vormen. De spreekwoorde- lijke vruchtbaarheid en het bewerken/beakkeren van de löss wordt echter ter discussie gesteld.12 Men vermoedt dat het bewerken van de löss vooral beperkt werd tot die gebieden waar een gunstiger bodem tot ontwikkeling was gekomen; de zogenaamde gedegenereerde Schwarzerde, para-Braunerde of het Löss-Braunerde-type.13

Een ander fenomeen dat naast de vorming van colluvium kenmerkend is voor het Limburgse lössgebied zijn droogdalen. Droogdalen zijn gedurende de laatste ijstijd ontstaan toen de bodem nog bevroren was. In een fase van opwarming ontdooide de bovenste laag van het oppervlak, waarna deze afvloeide over de bevroren ondergrond. Door de cycli van opwarming en bevriezing en het watertransport dat over het bevroren oppervlak plaats vond, sleten de dalen zich op een kenmerkende manier uit (zie figuur 2.2). Door verschillen in opwarming van beide zijden van het dal en de daaruit voortvloeiende (ongelijke) erosie (gelifluctie14), kregen dergelijk dalen namelijk een asymmetrische vorm.15 De bodems van deze dalen zijn naderhand geleidelijk opgevuld met colluvium. De droogdalen zijn vandaag de dag nog steeds voor een groot deel verantwoordelijk voor de afwatering van de plateaus.

12 Langohr 1990. 13 Schalig 1998. 14 Het vloeien van bodemmateriaal onder glaciale omstandigheden. 15 Berendsen 1997, 13-15. 16 LANAKERVELD LANAKERVELD 17

3 Archeologisch kader

3.1 Inleiding Archeologisch onderzoek op de Caberg bij Maastricht kent een lange geschiedenis. Het zwaartepunt heeft daarbij over het algemeen op twee periodes gelegen, namelijk het midden-paleolithicum en het vroege neolithicum (lineaire bandkeramiek). Onder meer door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart kreeg het Caberg plateau in het begin van de 19e eeuw bekendheid als vindplaats van fossielen. Beroemd is de vondst van een nu helaas verloren geraakte kaak van mens(achtige) in 1823, die zelfs de aandacht trok van de bekende Engelse geoloog Charles Lyell.16 Systematisch onderzoek naar paleolithische vindplaatsen op de Caberg liet echter tot het eind van de 20e eeuw op zich wachten toen een aantal midden-paleolithische vuursteenconcentraties in de Belvédère groeve werden onderzocht door de Universiteit van Leiden. Naast paleolithische vondsten werden aan het begin van de 20e eeuw belangrijke vondsten uit het vroege neolithicum gedaan. Ze vormden de eerste aantoonbare resten van de bandkeramische cultuur op Nederlandse grondgebied en zetten het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden in de jaren ‘20 en ’30 aan tot het doen van een aantal opgravingscampagnes. In dit hoofdstuk wordt de archeologische context waarin de resultaten van het proefsleuvenonderzoek geplaatst moeten worden geschetst. Hierbij worden alleen die periodes beschreven, die daadwerkelijk bij het proef- sleuvenonderzoek zijn aangetroffen. Een uitzondering wordt gemaakt voor het midden-paleolithicum. Er zijn weliswaar geen resten uit deze periode aangetroffen in de reguliere proefsleuven, wat onder meer te wijten is aan de grote diepteligging van archeologische resten uit deze periode. Specifiek op deze periode gericht booronderzoek in het uiterste westen van het plangebied heeft echter aangetoond dat deze hier wel degelijk aanwezig kunnen zijn.

3.2 Midden-paleolithicum Op tenminste vier locaties in de omgeving van het Lanakerveld zijn sporen uit de oude steentijd aangetroffen: Maastricht-Belvédère, Veldwezelt- Hezerwater, Kesselt-Op de Schans en Kesselt-groeve Nelissen.

In de groeve Maastricht-Belvédère werden ongeveer 12 vindplaatsen uit deze periode onderzocht, waarvan het grootste gedeelte uit de periode rond 250.000 jaar geleden dateert. Het gebied bestond toen uit een dicht begroeide moerassige oeverzone van de Maas. De vindplaatsen bestaan uit vuursteenconcentraties, waar werktuigen geproduceerd werden en grotere gebieden met een zeer losse spreiding van werktuigen, die vermoedelijk het gebruik van werktuigen illustreren.17 De aangetroffen archeologische resten bestaan vooral uit vuursteen en botmateriaal. De dichtheid aan vuurstenen artefacten varieert van 1 vondst per vierkante meter tot tientallen vondsten per vierkante meter. Het botmateriaal bestaat vooral uit de resten van grote en kleine zoogdieren en is vaak geassocieerd met vuurstenen artefacten. Regelmatig worden ook sporen van vuur aangetroffen in de vorm van houtskool en verbrand

16 Roebroeks 1985. 17 Roebroeks 2005, 104-5. 18 LANAKERVELD

2 1

3

4

Figuur 3.1 vuursteen. Cruciaal voor een zinvolle kennis van de archeologie is de Vindplaatsen uit het midden-paleolithicum geologische en paleo-ecologische informatie die noodzakelijk is voor in de omgeving van het Lanakerveld. onderzoek van de ouderdom van de resten en de reconstructie van het 1. Belvédère, 2. Veldwezelt, 18 klimaat en het landschap. 3. Kesselt-Op de Schans, Resten uit deze periode zijn bewaard in laagpakketten tussen de bovenste 4. Kesselt-Groeve Nelissen. löss (waarvan de onderkant gemarkeerd wordt door de bodemhorizont van Nagelbeek en de ‘patina-discordantie’) en oude Maasafzettingen (Maasterrassen). In de groeve Maastricht-Belvédère liggen de meeste vondsten ingebed in fijnkorrelige rivierafzettingen, maar er zijn ook vondsten bekend uit lössafzettingen bewaard in een karstdepressie.19 De vindplaatsen in de groeve Veldwezelt-Hezerwater liggen in fijnkorrelige afzettingen tegen de rand van een oud Maasterras (‘Rothem-terras’).20 In Kesselt-Op de Schans zijn de vondstconcentraties geassocieerd met zandige, licht humeuze hellingafzettingen.21 Tenslotte zijn verplaatste, wit gepatineerde artefacten bekend uit een erosiehorizont (‘patina-discordantie’) die in een groot gebied aangetroffen is (vondsten onder andere uit Kesselt- groeve Nelissen en uit profielen langs het Albertkanaal).22

3.3 Het vroege neolithicum - de lineaire bandkeramiek (LBK) De lineair bandkeramische cultuur (Duits: Linienbandkeramische Kultur, afgekort LBK) is de vroegste neolithische cultuur in Nederland. Het neolithicum kenmerkt zich door een grotendeels sedentaire bestaanswijze en een voedseleconomie die overwegend leunt op landbouw en veeteelt. Deze wijkt duidelijk af van het mobiele bestaan in het voorgaande paleo- en mesolithicum, waarin jagen en verzamelen de belangrijkste middelen van bestaan vormden. Het verschijnen van de bandkeramische cultuur vormt een dermate abrupte breuk met de bestaanswijze van deze jagers-

18 cf. Van Kolfschoten & Roebroeks 1985. 19 Roebroeks 1988, Roebroeks et al. 1997, De Loecker 2006, De Warrimont 2007. 20 Bringmans 2006, De Warrimont 2007. 21 Van Baelen et al. 2007. 22 Lauwers & Meijs 1985, Meijs 2002. LANAKERVELD 19

Figuur 3.2 verzamelaars, dat er over het algemeen van wordt uitgegaan dat we hier niet Typologie van bandkeramische huisplatte- gronden (naar: Modderman 1970). te maken hebben met locale populaties, die zich hebben aangepast aan een nieuwe levenswijze, maar met kolonisatie uit een andere regio.

Het oorsprongsgebied van de LBK ligt in Zuidoost Europa (Hongarije), vanwaaruit deze cultuur zich over grote delen van Europa verspreidde. Daarbij werd de voorkeur gegeven aan vruchtbare lössgronden, waarop het grootste deel van de nederzettingen te vinden is. De Nederlandse vindplaatsen vormen samen met die in België en het Duitse Rijnland de meest noordwestelijke uitloper van het verspreidingsgebied van de LBK. De datering ligt in deze streken grofweg tussen 5300 en 4900 voor Christus. Kenmerkend voor de LBK zijn nederzettingen met sporen van grote houten boerderijen en een karakteristieke materiële cultuur, bestaande uit vuurstenen werktuigen, stenen dissels (hakwerkuigen) en onversierd en versierd aardewerk. Aan dit laatste ontleend de LBK haar naam. Op basis van karakteristieken van de huisplattegronden en het versierde aardewerk is de LBK op het Graetheideplateau door Modderman opgedeeld in twee periodes, een oudere (I) en een jongere (II), die elk ook weer onderverdeeld zijn in vier fasen.23 De oudste fase (Ia) is vooralsnog op de Nederlandse vindplaatsen niet aangetroffen.24

23 Modderman 1970. 24 De Grooth & Van de Velde 2005, 220. 20 LANAKERVELD

11

9

13 10

14 12

4 8

1 2

5 3

6

7

3.3.1 LBK op de Caberg Figuur 3.3 LBK vindplaatsen in de directe omgeving van In Nederland is de LBK met name bekend door een cluster nederzettingen het Lanakerveld. die onderzocht zijn op het zogenaamde Graetheideplateau. Bekende 1. Maastricht-Belvédère, 2. Maastricht-Klinkers, vindplaatsen hier zijn Geleen, Sittard, Beek, Stein en Elsloo. In Elsloo is 3. Maastricht-Oud Caberg, naast een nederzetting ook een grafveld opgegraven. Ondanks deze rijkdom 4. Lanaken-Briegdendonk (B), 5. Rosmeer (B), zijn de eerste bandkeramische vondsten in Nederland niet gedaan op de 6. Vlijtingen (B), Graetheide maar op de Caberg bij Maastricht. Deze vondsten behoren tot 7. Eben-Emael (B), een ander nederzettingscluster dan het Graetheidecluster en omvat ook een 8. , 9. Nattenhoven, aantal Belgische vindplaatsen. Dit is het zogenaamde Heeswatercluster. 10. Geleen, 11. Sittard, 12. Beek, De eerste bandkeramische vondsten van de Caberg en dus van Nederland 13. Stein, worden gemeld in1924. In dat jaar kwamen in één van de leemgroeves op 14. Elsloo, 15. Maastricht-Cannerberg. de Caberg aardewerk en vuurstenen werktuigen te voorschijn die door de groeve-eigenaar ir. P. Marres via pastoor Kengen werden voorgelegd aan de conservator archeologie van het Bonnefantenmuseum in Maastricht, dr. Goossens. Aan hem komt de eer toe als eerste in Nederland de ‘band- keramiekcultuur’ herkend en in druk vermeld te hebben.25 Op de melding van Kengen volgt al in 1925 een opgraving door het Rijksmuseum van Oudheden onder leiding van dr. J.H. Holwerda. De opgravingen liepen met onderbrekingen tot in 1934.26 Het onderzoek door het RMO richtte zich op twee locaties. Ter hoogte van de splitsing van de Brusselseweg en de Postbaan werd een grachtensysteem van een zogenaamd Erdwerk verkend. Uit de verschillende grachten werd maar een beperkte hoeveelheid vondstmateriaal verzameld. Het materiaal dateert zowel uit de LBK als uit het midden- en/of late neolithicum en de datering van het grachtensysteem staat daarom niet onomstoten vast. Duidelijk is wel dat zich in de directe nabijheid van het grachtensysteem kuilen bevonden met bandkeramisch vondstmateriaal. Daarnaast werden er sporen uit de metaaltijden gevonden. Ongeveer 500 m ten zuiden

25 Goossens 1925. 26 De opgravingen zijn nooit uitvoerig gepubliceerd (zie Disch 1969 en 1972; Thanos 1994). LANAKERVELD 21

van het Erdwerk werden door Holwerda een aantal sleuven gegraven op het terrein “De Waal”. Ook hier werden sporen van bandkeramische bewoning gevonden. Op geen van beide door het RMO onderzochte terreinen zijn duidelijke sporen van bandkeramische huisplattegronden gevonden. Deels zal dit te wijten zijn aan de toen heersende gedachte dat de bandkeramiekers niet in huizen woonden, maar in hutkommen. De met huisafval gevulde kuilen, die vaak aan weerszijden van de daadwerkelijke huisplattegronden worden aangetroffen, werden als zodanig geïnterpreteerd. De eerste bandkeramische huisplattegronden op de Caberg werden eind jaren ’80 van de vorige eeuw herkend tijdens opgravingen door het toenmalige Instituut voor Prehistorie van de Universiteit Leiden in de groeve Klinkers.27 De vindplaats bevindt zich ongeveer een kilometer ten noorden van het door Holwerda opgegraven Erdwerk en bevatte (delen van) vier bandkeramische huisplaatsen. Het zwaartepunt van de bewoning lijkt net als op het terrein “De Waal” in de jonge Bandkeramiek te liggen, namelijk fasen IIc en IId. Opvallend is de losse spreiding van de huisplat- tegronden op de vindplaats Klinkers, met name wanneer deze afgezet wordt tegen de grote nederzettingen op het Graetheideplateau. Deze nederzettingen worden veelal gekenmerkt door een grote sporendichtheid en veel oversnijdingen. Na het onderzoek in de groeve Klinkers hebben geen grootschalige opgravingen van bandkeramische nederzettingen op de Caberg meer plaatsgevonden. Wel werden eind jaren ’90 van de vorige eeuw een aantal bandkeramische kuilen met aardewerk uit de oudere bandkeramiek (fase Ib) gedocumenteerd bij de bouw van een winkelcentrum aan het Sint- Christoffelplein in de wijk Oud-Caberg. Dit benadrukt dat ook in druk bebouwde arealen binnen de gemeente nog sporen uit deze (en andere) periodes verwacht mogen worden.28 De uitzonderlijke potentie van het plangebied Lanakerveld voor deze periode is duidelijk geworden door het karterend onderzoek van RAAP.29 Met behulp van boringen en oppervlaktekarteringen is een groot aantal bandkeramische vindplaatsen gedefinieerd. Op basis van de oppervlakte- kartering, het booronderzoek en het door Archol uitgevoerde proefsleuven- onderzoek kunnen in ieder geval 6 bandkeramische vindplaatsen in het plangebied worden aangewezen, waaronder een grafveld, waarvan sommige een aanzienlijke omvang moeten hebben.30 De bandkeramische nederzettingen op de Caberg behoren tot een cluster nederzettingen die grotendeels uit Belgische vindplaatsen bestaat, het zogenaamde Heeswatercluster.31 Binnen de gemeente Maastricht heeft slechts één andere locatie, op de Cannerberg in het zuidwesten van de gemeente bandkeramisch materiaal opgeleverd.32 Op de Cannerberg werden grondsporen en vondstmateriaal aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van vermoedelijk twee nederzettingsterreinen. Op basis van het versierde aardewerk en een dissel van het type I is de bewoning in fase IIc/d te dateren. 27 Theunissen 1990. 28 Dijkman 2000. 29 Roymans & Van Waveren 2002. 30 Het gaat hier om de volgende door RAAP genummerde vindplaatsen: 2, 13, 19, 20, 23, 24, 53, 58, 77 en 78 en de door Archol gedefinieerde vindplaats 123 (grafveld). Vindplaatsclusters (i.e. 2/19/20/23; 13/53 en 77/78) zijn als één vindplaats gerekend. 31 Zie Jadin et al. 2003 voor een gedetailleerde kaart van de Belgische vindplaatsen binnen dit cluster. 32 Bakels 1985. 22 LANAKERVELD

De dichtsbijzijnde Belgische LBK vindplaatsen waar enig onderzoek plaatsgevonden heeft zijn Lanaken-Briegdendonk vlak over de grens en de op enkele kilometers ten zuiden en westen van het plangebied gelegen vindplaatsen Rosmeer-Staberg, Vlijtingen-Kayberg en Eben- Emael – Int’ les Deux Voyes. De vindplaats Lanaken-Briegdendonk kon tijdens werkzaamheden aan het Albertkanaal deels onderzocht worden. Er werden twee huisplattegronden en acht kuilen blootgelegd.33 Ook in Eben-Emael zijn twee huisplattegronden met geassocieerde kuilen opgegraven.34 In beide gevallen was echter duidelijk dat een deel van de vindplaats door werkzaamheden/groeveontginningen vernietigd was. Uitgebreider onderzoek vond plaats op de vindplaatsen bij Vlijtingen en Rosmeer. In Vlijtingen is een kleine uitsnede van een bandkeramische nederzetting onderzocht. In de verspreide paalkuilen werden zes huisplat- tegronden onderscheiden. Daarnaast zijn een vijftigtal kuilen onderzocht. Het aardewerk is met name te dateren in fase II.35 Op de Staberg bij Rosmeer werd ongeveer één hectare van een bandkeramische nederzetting onderzocht, waarbij de plattegronden van minstens 14 gebouwen werden blootgelegd. Afgaande op de vorm van de huisplattegronden zijn zowel fase I als fase II hier vertegenwoordigd.36 De door BAAC uitgevoerde opgravingen op het Belgische deel van het bedrijventerrein Europark hebben gezien de rijkdom aan vindplaatsen op het Nederlandse deel opmerkelijk genoeg nauwelijks sporen uit deze periode opgeleverd, namelijk slechts enkele losse vondsten, waaronder twee dissels.37 De tot nu toe besproken vindplaatsen bevinden zich allen op de voor de bandkeramiek karakteristieke lössgronden. Niet onvermeld moet daarom blijven dat recent ook op de kleigronden in het Maasdal ten noorden van Maastricht twee waarschijnlijke nederzettingen zijn aangetroffen bij en Nattenhoven.38 De vindplaatsen dateren beide in de jonge fase van de bandkeramiek en wijzen erop dat in deze fase ook andere bodemtypes geschikt werden geacht voor bewoning. De vindplaatsen waarschuwen daarmee tegen een al te grote focus op lössgronden in het onderzoek naar deze periode.

3.4 Het midden- en late neolithicum In deze periode zijn in Zuid-Nederland en België verschillende cultuurgroepen te onderscheiden. In chronologische volgorde gaat het om de Michelsbergcultuur (ca. 4300 – 3450 v.Chr.), de Stein-groep (ca. 3450- 2500 v.Chr.) en de Klokbekercultuur (ca. 2500-2000 v.Chr.). Op basis van het voorkomen van bandkeramische nederzettingen zouden - net zoals in het Duitse Rijnland - ook bewoningsporen mogen verwachten uit daarop volgende cultuurgroepen als Rössen, Großgartach en Bisscheim verwacht mogen worden. Het Rijnland raakte opnieuw bewoond ten tijde van de Grossgartach cultuur, misschien vanuit Zuidwest-Duitsland (versierd aardewerk in Zuidwest-Duitsland suggereert dat de Grossgartach cultuur daar via de Hinkelsteingroep uit de LBK voortgekomen is). De overgang van Grossgartach naar Planig-Friedberg (= Rössen I) is alleen zichtbaar 33 Lauwers 1984. 34 Close et al. 1997. 35 Marichal et al. 1987. 36 Roosens 1962. 37 Vanderbeken & Van den Hove, 2008. 38 Amkreutz 2004; Brounen & Ball, 2002; Brounen & Rensink 2006. LANAKERVELD 23

door een verandering in aardewerkstijl, verder is er bewoningscontinuïteit, bijvoorbeeld in de nederzetting Jülich-Welldorf (Dohrn-Ihmig 1983a, b). Daarna, bij de overgang naar Rössen II –de klassieke /ontwikkelde Rössen- cultuur (4800 v. Chr.)- lijkt de continuïteit opnieuw onderbroken te zijn; in elk geval liggen de nederzettingen op andere locaties. Het is echter mogelijk dat Planig-Friedberg en klassiek Rössen aardewerk gelijktijdig (zij het niet op dezelfde locaties) werden gebruikt. Limburg lijkt pas ten tijde van de ontwikkelde Rössen-cultuur weer bewoond te raken. Deze cultuur is beduidend minder goed bekend dan de LBK. In feite kan alleen verwezen worden naar de opgraving Maastricht- Randwyck, Lochterveld (Brounen & Dijkman 1988, Oude Rengerink 1991).39 Op het Lanakerveld kunnen sporen uit deze periode verwacht worden. Gezien de weinige vondsten die tot nu toe in het lössgebied in Nederland zijn gedaan is deze verwachting echter wellicht niet reëel.

Vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied beperken zich grotendeels tot de Michelsbergcultuur. Het gaat hier over het algemeen niet om duidelijk herkenbare nederzettingsterreinen met huisplattegron- den zoals kenmerkend voor de vroeg-neolithische LBK, maar om losse paalkuilen, afvalkuilen en vooral vondstconcentraties van aardewerk en steen. Binnen het aardewerkspectrum zijn de zogenaamde tulpbekers kenmerkend voor deze periode. Het gaat hier om potten met een eivormige tot ronde bodem en een dunne naar buiten gebogen rand. Typische vuurstenen artefacten zijn macrolithische schrabbers, spitsklingen en een rijk scala aan spitsen (bladvormig, druppelvormig of driehoekig). In deze periode verschijnt ook het archetypische neolithische werktuig, de geslepen bijl, voor het eerst op grote schaal.40 Typische vindplaatsen van de Michelsbergcultuur kennen we onder andere uit de reeds eerder genoemde groeve Klinkers41 en uit Maastricht-Vogelzang.42 Een ander kenmerkend type vindplaats voor deze periode zijn de zogenaamde aardwerken. Het gaat hier om door grachten en wallen omsloten terreinen van soms wel honderd hectare groot, die in grote delen van Noord- en West-Europa zijn teruggevonden. Het enige duidelijke Nederlandse voorbeeld ligt op de Schelsberg bij Heerlen.43 Een tweede mogelijke voorbeeld zou het door Holwerda onderzochte grachtensysteem op de Caberg kunnen zijn dat reeds in paragraaf 3.3 aan de orde gekomen is. Een duidelijke datering van het aardwerk op de Caberg is echter niet te geven, omdat er binnen de greppels zowel vroeg- (bandkeramisch) als midden- en laat-neolithisch materiaal verzameld is en de stratigrafische ligging van deze vondsten niet erg duidelijk is.44

Ook tijdens het door RAAP uitgevoerde karterend onderzoek in het plangebied zijn een aantal vindplaatsen gedefinieerd, die vermoedelijk een midden-neolithische ouderdom hebben. Dit op basis van de aanwezigheid van gepolijste bijlfragmenten, grote tabletvormige krabbers en spitskling- fragmenten.45

39 Van Hoof 2007. 40 Schreurs 2005, 304-8. 41 Theunissen 1990. 42 Brounen 1995. 43 Schreurs 2005, 310. 44 Thanos 1994. 45 Het gaat om vindplaatsnummers 16, 25, 27, 29, 31, 34, 35, 42, 57, 65 en 87 (Roymans & Van 24 LANAKERVELD

Het laat-neolithicum is in de directe omgeving van het plangebied nauwelijks bekend. Dit sluit aan bij het beeld dat we hebben uit de rest van Zuid-Limburg46 en België,47 waar deze periode slechts vertegenwoordigd wordt door enkele klokbekerbegravingen en ‘losse’ vondsten. Duidelijke nederzettingen ontbreken in het gegevensbestand. Enkele Nederlandse vondsten waar we hier naar kunnen verwijzen zijn een klokbekergraf uit Elsloo en een kuil met klokbeker- en potbekeraardewerk, die bij de opgraving van de Romeinse villa Kerkrade-Holzkuil tevoorschijn kwam. In de vroege bronstijd, een periode die wat grafbestel en nederzettingen betreft grotendeels vergelijkbaar is met het daaraan voorafgaande laat-neolithicum, veranderd er in feite niet veel in dit beeld. Vondsten van het voor deze periode karakteristieke wikkeldraad-aardewerk zijn gedaan op een opper- vlaktevindplaats bij Nieuwstadt en, net over de grens bij Maastricht, in een vermoedelijk graf bij Neerharen-Rekem.

3.5 De late bronstijd en vroege ijzertijd De kennislacune wat betreft de vroege bronstijd op de Zuid-Limburgse löss geldt ook voor de midden-bronstijd. Uit deze laatste periode is slechts één duidelijke nederzettingsterrein bekend, namelijk Sittard-Hoogveld.48 Daartegenover staan tientallen nederzettingsterrein uit deze periode in andere regio’s in Nederland. Pas in de late bronstijd en vroege ijzertijd verandert dit beeld voor Zuid-Limburg.49 Uit deze periode kennen we een aantal nederzettingsterreinen en grafvelden. Deze laatste domineren echter hevig in dit beeld. Duidelijke nederzettingen met huisplattegron- den ontbreken nog veelal in het bestand. Net als voor de midden-bronstijd zijn we ook voor de late bronstijd/vroege ijzertijd deels aangewezen op opgravingen rond Sittard. Sittard-Hoogveld heeft een tweeschepige huisplattegrond uit deze periode opgeleverd,50 terwijl te Sittard-Hof van Limburg een duidelijk nederzettingsterrein uit de vroege ijzertijd opgegraven is.51 Ook in Geleen-Janskamperveld zijn naast het uitgestrekte bandkeramische nederzettingsterrein ook sporen uit de late bronstijd/vroege ijzertijd gevonden, waaronder een huisplattegrond.52 Binnen de gemeente Maastricht zijn wel een aantal nederzettingsterreinen bekend, maar huis- plattegronden ontbreken hierin. Het gaat steeds om losse paalkuilen, kuilen en vondstconcentraties, zoals aangetroffen te Borgharen en Itteren. De hier in het kader van de Maaswerken aangetroffen sporen dateren met name uit de late bronstijd.53 Daarnaast is met name de regio Randwyck bekend om zijn nederzettingssporen uit de gehele ijzertijd, waaronder vermoedelijke ovenkuilen met misbaksels54 en ook bij de door Holwerda uitgevoerde opgravingen in de groeve Belvédère55 en bij de opgravingen in de groeve Klinkers,56 pal ten oosten van het Lanakerveld, zijn sporen uit de (vroege) ijzertijd voor de dag gekomen.

Waveren 2002). 46 Van Hoof 2008a. 47 Cauwe et al. 2001. 48 Tol & Schabbink 2004. 49 De enige duidelijke nederzetting uit de midden-bronstijd is Sittard-Hoogveld. Begravingen zijn met name bekend door de grafheuvelgroepen bij Vaals en Gronsveld (Van Hoof, 2008a). 50 Tol & Schabbink, 2004. 51 Van Hoof, Van Wijk & Van der Linde in voorbereiding. 52 Van Hoof 2008b. 53 Zie Brounen & Ball 2002; Van de Graaf & Kramer 2005a en 2005b. 54 Dijkman, 1989; Knippels, 1991. 55 Thanos 1994. 56 Prangsma 1995. LANAKERVELD 25

14

1

2

13

4

12 3

7 6

11 10

5 9

8

25000m

Figuur 3.4 Vindplaatsen uit de late bronstijd/ Grafvelden uit deze periode zijn beter bekend in de gemeente en zijn vroege ijzertijd in de omgeving van het aangetroffen te Maastricht-Withuisveld,57 -Vroendael,58 -Oosderveld59 en Lanakerveld. 60 1. Sittard-Hof van Limburg, –Ambyerveld. Het gaat hier om kleine urnenvelden met enkele tientallen 2. Geleen-Janskamperveld, graven (Maastricht-Oosderveld is met 32 graven de grootste) uit de late 3. Borgharen, 4. Itteren, bronstijd en de vroege ijzertijd. Een vondst van een bronzen zwaard en 5. Maastricht-Randwyck, puntbeschermer direct ten noorden van het urnenveld bij Vroendael wijst 6. Maastricht Belvédère, vermoedelijk op een wapengraf uit de late bronstijd vergelijkbaar met dat 7. Maastricht-Klinkers, 8. Maastricht-Oosderveld, van Neerharen-Rekem (zie hieronder). Opmerkelijk is dat op nagenoeg alle 9. Maastricht-Vroendael, terreinen ook andere sporen zijn gedocumenteerd, waaronder kuilen met 10. Maastricht-Withuisveld, 11. Rosmeer (B.), 12. Lanaken-Europark, misbaksels en secundair verbrand aardewerk te Vroendaal en ovenkuilen te 13. Neerharen-Rekem, Oosderveld. Ze zijn te dateren in de vroege- en midden-ijzertijd. 14. Sittard-Hoogveld.

Van de Belgische vindplaatsen uit de late bronstijd / vroege ijzertijd in de directe omgeving van het plangebied dient in eerste instantie het onderzoek op het Belgische deel van het bedrijventerrein Europark genoemd te worden,61 waar zich een nederzettingsterrein uit de late bronstijd bevond. Er werden een 17-tal bijgebouwen en tientallen kuilen aangetroffen, maar geen eenduidige huisplattegrond. Verder weg gelegen is het urnenveld uit de late bronstijd / vroege ijzertijd en daarbij gelegen nederzettingsterrein uit de vroege- en midden-ijzertijd bij Neerharen-Rekem van belang. Spectaculair binnen het urnenveld van deze vindplaats was een graf met de gecremeerde resten van drie individuen en een set verbrande bronzen voorwerpen bestaande uit drie lanspunten, drie zwaarden en twee zogenaamde puntbeschermers. Losse nederzettingster- reinen (zonder bijbehorend grafveld) uit de vroege- en midden-ijzertijd zijn opgegraven te Rosmeer-Staberg en -Diepestraat.62

57 Dijkman 1995. 58 Dijkman & Hulst, 2000. 59 Mildner & Wetzels 2005. 60 Van der Mark & Schorn 2008 61 Vanderbeken & Van den Hove, 2008. 62 Nouwen & Van de Konijnenburg 1987. 26 LANAKERVELD

Ondanks de rijkdom aan vindplaatsen uit deze periode werden deze bij het karterend onderzoek in het plangebied niet aangetroffen, wat deels te maken zal hebben met de slechte zichtbaarheid van vindplaatsen uit deze periode in oppervlaktekarteringen. Eén van de vraagstelling bij het proef- sleuvenonderzoek was dan ook of er zich sporen uit deze periode binnen het plangebied bevonden.

3.6 De Romeinse tijd De Romeinse tijd in de regio is met name bekend door onderzoek in de stedelijke centra van Maastricht en Tongeren. De nederzetting Maastricht is in de 1e eeuw na Christus gesticht ter hoogte van een belangrijke overgang over de Maas. De aanwezigheid van een (houten) brug is voor deze periode aangetoond. In de 4e eeuw wordt er rond de brug een stenen versterking aangelegd, omdat deze gedurende de politieke crises van de 3e eeuw toenam in strategisch belang.63

De landelijke bewoning rond Maastricht is dan weer veel minder goed bekend. Het is duidelijk dat rond Maastricht een flink aantal Romeinse villa’s gelegen hebben, maar daarvan is er geen één nauwkeurig onderzocht. Meestal gaat het om meldingen van dakpannen en ander Romeins vondstmateriaal aan het oppervlak, op basis waarvan de aanwezigheid van een Romeinse villa verondersteld wordt. Duidelijke villaterreinen rond Maastricht zijn aangetoond te Maastricht-Louwberg en in Borgharen en Meerssen.64 Een voorbeeld van een mogelijke villa in de directe omgeving van het plangebied is Oud-Caberg, waar Habets aan het eind van de 19e eeuw bouwresten waarnam. Het is mogelijk dat deze villa aan een Romeinse weg naar Nijmegen gelegen heeft, die min of meer het tracé van de voormalige Postbaan (Brusselseweg) volgt. Een Romeinse ouderdom voor deze weg is echter nooit aangetoond.65

Het onderzoek van RAAP heeft de aanwezigheid van in ieder geval één duidelijke vindplaats, mogelijk een villa-terrein, uit deze periode in het plangebied aangetoond (vindplaats 18). Duidelijk is echter al dat deze deels op Belgisch grondgebied ligt. Andere Belgische vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied bestaan uit een Romeins villa- terrein te Smeermaas. Deze villa bestond vermoedelijk grotendeels uit houten gebouwen. Bij de opgraving werden wel een stenen kelder en een stenen vloerverwarmingssysteem aangetroffen, maar deze konden niet aan de aangetroffen gebouwen gekoppeld worden. Direct ten noorden van de Belgische grens bevond zich ter hoogte van de Brusselseweg, die dus mogelijk een Romeinse ouderdom heeft, een vermoedelijk grafveld.66

Iets verder van het plangebied verwijderd is bij Neerharen-Rekem een vroeg-Romeinse nederzetting opgegraven die zich in de loop van de 1e eeuw ontwikkeld tot een villa. Het beeld dat villa’s in deze regio domineren in het rurale landschap wordt genuanceerd door de opgraving van een inheemse omgreppelde nederzetting zonder steenbouw die bij Veldwezelt is opgegraven. De nederzetting bestaat uit twee clusters huisplattegronden van

63 Panhuysen 1996, 58. 64 Panhuysen 1996. 65 Panhuysen 1996, 28. 66 Pauwels & Creemers 2006. LANAKERVELD 27

& 

% $ #     "  '   (    ! 

Figuur 3.5 67 Vindplaatsen uit de Romeinse tijd in de het Alphen-Ekeren type en enkele vermoedelijke drenkpoelen. Ook op de omgeving van het Lanakerveld. Dousberg bij Maastricht is revent een huisplattegrond van het type Alphen- 1. Maastricht, 68 2. Maastricht-Louwberg, Ekeren gevonden en zijn uitbraaksporen van de mogelijke villa aanwezig. 3. Maastricht-Oud Caberg, 4. Borgharen, 5. Smeermaas (grafveld), 3.7 De vroege middeleeuwen 6. Smeermaas (villa-terrein), Net als bij de Romeinse tijd het geval was, heeft het onderzoek naar de 7. Neerharen-Rekem, 8. Rosmeer, vroege middeleeuwen in de regio zich met name geconcentreerd op de 9. Veldwezelt. stad Maastricht. Deze nam vanaf de 6e eeuw een belangrijke rol in als economisch centrum van de regio.69 De meeste vindplaatsen uit deze periode bevinden zich dan ook in de van Maastricht en dan met name binnen en rondom de begrenzing van de Romeinse stad. De bewoning is over het algemeen slecht grijpbaar en bestaat veelal uit niet meer dan verspreide paalkuilen, afvalkuilen en vondstmateriaal. Op meerdere plekken binnen de vroeg-middeleeuwse stad zijn sporen van ambachtelijke activiteiten aangetroffen, waaronder aardewerk-, glas-, barnsteen- en hertshoornproductie en metaalbewerking. Opmerkelijk is de vondst van vier pottenbakkersovens op het Céramiqueterrein in Maastricht- Randwyck uit de 7e eeuw.70 De vondst van meer dan 20.000 scherven in en rond deze ovens wijst eerder op een regionaal dan een locaal produc- tiecentrum. Grafvelden zijn wat beter bekend uit de binnenstad dan de bewoning en zijn onder andere aangetroffen in de nabijheid van de vroeg- middeleeuwse kerken St.-Servaas en St.-Martinus.71

Met de kennis over de landelijke bewoning in de regio gedurende de vroege middeleeuwen is het beduidend slechter gesteld. In de directe omgeving kennen we slechts de grafvelden van Maastricht-Lage Kanaaldijk, Maastricht- en Maastricht - St.-Pietersberg.72 Ook in Borgharen 67 Pauwels 2007. 68 Ploegaert 2007. 69 Dijkman 1999; Theuws 2001. 70 Panhuysen et al. 1992. 71 Dijkman 1999. 72 Dijkman 1999. 28 LANAKERVELD

$ 

& #     !  " %

Figuur 3.6 is tussen de ruïnes van een Romeinse villa een Merovingisch grafveld Vindplaatsen uit de vroege middeleeuwen in aangelegd.73 Voor de nederzettingen moeten we iets verder kijken. De enige de omgeving van het Lanakerveld. duidelijke Merovingische nederzetting met huisplattegronden is opgegraven 1.Maastricht, 2. Maastricht-Céramiqueterrein, te Haagsittard. Het ging hier om een eenschepig gebouw met afmetingen 3. Maastricht-Lage Kanaaldijk, van 14 x 7 m. In de buurt van plattegrond werden twee begravingen uit 4. Maastricht-Amby, 5. Borgharen, 74 dezelfde periode gevonden. 6. Maastricht-St. Pietersberg, 7. Rosmeer. Ook in nabijgelegen delen van België is de kennis over deze periode vooral gebaseerd op grafvelden, zoals het Merovingische grafveld van Rosmeer, dat zich net als Borgharen ook op het terrein van een Romeinse villa bevindt. De opgraving Neerharen-Rekem heeft weliswaar een laat-Romeinse nederzetting opgeleverd, maar deze lijkt al in het begin van de vijfde eeuw verlaten te zijn.75 Informatie over de periode van de 8e tot en met de 11e eeuw (Karolingische en Ottoonse tijd) is nog beperkter dan voor de Merovingische periode.76

Het door RAAP uitgevoerde karterend onderzoek op het Lanakerveld heeft geen aanwijzingen voor vindplaatsen uit de vroege middeleeuwen opgeleverd. Eén van de vraagstellingen bij het proefsleuvenonderzoek was dan ook of er zich toch sporen uit deze periode in het plangebied bevonden.

3.8 De late middeleeuwen en nieuwe tijd Het open landschap waardoor het plangebied vandaag de dag gekenmerkt wordt, is ontstaan in de late middeleeuwen, toen het landschap grotendeels ontgonnen is. Aanwijzingen hiervoor zijn scherven uit de 14e en 15e eeuw, die min of meer gelijkmatig over het hele plangebied verspreid zijn en als mestvondsten te interpreteren zijn. De laat-middeleeuwse

73 Dijkman 2003. 74 Stoepker 1992. 75 De Boe et al. 1992. 76 Stoepker 2008. LANAKERVELD 29

Figuur 3.7 verkaveling schemert vandaag de dag nog vaag door in de kavelstructuur, Prent van het beleg van Maastricht uit die geörienteerd was op reeds bestaande en aan te leggen ontginnings- 1579, toen Farnese vanuit de burcht van Pietersheim Maastricht bleef aanvallen. wegen. Op basis hiervan is het mogelijk om enkele wegen die in ieder Vanaf begin maart duurde het nog tot geval gelijktijdig met en mogelijk zelfs ouder dan de grote ontginning 24 juni voordat de stad in handen van de Spanjaarden zou vallen van het terrein zijn, omdat deze de ontginningsblokken niet doorsnijden. (bron www.grensschap.eu). Voorbeelden van oude wegen zijn de Van Akenweg en de Lanakerweg, die zich deels hebben ingesneden in de plateau’s en zich gemanifesteerd hebben als holle wegen. De Zouwweg die door het droogdal van de Zouw loopt is van latere datum aangezien deze wel de bestaande verkaveling doorsnijdt.77

De overwegend rurale rol van het Lanakerveld in deze periode wordt aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog kort doorbroken als het gebied bijna toneel wordt van een confrontatie tussen Willem van Oranje en de Spaanse Hertog van Alva. In oktober 1568 probeerde de gevluchte stadhouder Willem van Oranje tijdens zijn eerste poging om de Nederlanden binnen te vallen om Maastricht in te nemen. De oprukkende Willem van Oranje werd op het Lanakerveld tegengehouden door Alva, die zijn hoofdkwartier op de Hoeve Caberg had en zijn troepen op de helling van het Zouwdal had gestationeerd. Hoewel het Spaanse leger duidelijk in de minderheid was, durfde Willem van Oranje geen veldslag aan te gaan, ondanks de aanzienlijke kansen die hij had om het leger van Alva hier te verslaan.

77 Roymans & Van Waveren, 2002, hoofdstuk 4. 30 LANAKERVELD

Enkele dagen later stonden de twee generaals weer tegenover elkaar op de zuidelijker gelegen Dousberg ten westen van Maastricht, maar ook nu kwam het niet tot een veldslag. Willem van Oranje trok in westelijke richting in de hoop op een betere kans om Alva te verslaan. De beslissende slag van deze campagne vond plaats bij Geldenaken, maar deze werd gewonnen door Alva De gebeurtenissen rond Maastricht maakten zoveel indruk op tijdgenoten dat ze zelfs vermeld worden in het Wilhelmus (regel 81-88).78 Maastricht werd ook in de 17e eeuw nog enkele malen belegerd, onder andere in 1632 door Frederik Hendrik, één van de zonen van Willem van Oranje. Archeologische sporen van de 16e en 17e-eeuwse belegeringen zijn onder andere aangetroffen op het Belgische deel van het bedrijventerrein Europark en in Veldwezelt.79

Wilhelmus (regel 81-88) Als een Prins op gheseten "Als een prins opgezeten

Met mijner Heyres cracht, met mijner heires-kracht,

Van den Tyran vermeten van den tiran vermeten

Heb ick den Slach verwacht, heb ik den slag verwacht,

Die by Maestricht begraven die, bij Maastricht begraven,

Bevreesde mijn ghewelt, bevreesde mijn geweld;

Mijn ruyters sach men draven. mijn ruiters zag men draven

Seer moedich door dat Velt. zeer moedig door dat veld."

78 Mosmuller 1995. 79 Vanderbeken & Van den Hove, 2008; Pauwels, 2007. LANAKERVELD 31

4 Methodisch kader

4.1 Inleiding Archeologisch onderzoek vond tot voor kort over het algemeen alleen plaats nadat bij werkzaamheden in de bodem sporen uit het verleden waren aangetroffen. Het laatste decennium is het echter gebruikelijk dat vóór aanvang van verstorende activiteiten van het bodemarchief een gebied archeologisch onderzocht wordt. Dit hoeft niet direct plaats te vinden door middel van een (volledige) opgraving van een gebied. In de meeste gevallen is dit te tijdrovend en te kostbaar (en vaak ook niet noodzakelijk). Voorafgaand aan een archeologische selectie zijn diverse methoden van onderzoek beschikbaar om een gebied archeologisch in kaart te brengen. Hiervoor is een getrapte aanpak van het onderzoek ontwikkeld waarbij de vindplaatsen eerst worden verkennend of gekarteerd, vervolgens gewaardeerd en indien noodzakelijk worden beschermd of opgegraven. Het archeologisch traject voor het plangebied Lanakerveld is opgebouwd uit een bureauonderzoek, een veldkartering en een verkennend booronderzoek in combinatie met een milieutechnisch booronderzoek uitgevoerd door RAAP en Miko in 2001/02.80 Op dit onderzoek volgde het waarderende proefsleu- venonderzoek, waarin in dit rapport verslag van wordt gedaan. Eveneens werden diverse andere vormen van karterend archeologisch onderzoek uitgevoerd na afloop van het proefsleuvenonderzoek. Het betreft een veldkartering in het zuidwestelijk deel van het Lanakerveld, uitgevoerd door de Faculteit Archeologie van de universiteit Leiden onder leiding van prof. dr. H. Fokkens. Daarnaast werd een pilot uitgevoerd waarbij getracht is om met behulp van een magnetometer sporen in de ondergrond te herkennen. Dit onderzoek werd uitgevoerd door Posselt & Zickgraf.81 Als laatste werd een archeologische begeleiding uitgevoerd door Archol bij het uitgraven van een wegcunet ten westen van het Zouwdal.82

4.2 Het voortraject en het doel van het proefsleuvenonderzoek Op basis van een booronderzoek en een oppervlaktekartering zijn door RAAP 121 potentiële vindplaatsen gekarteerd binnen het plangebied. De vindplaatsen dateren uit verschillende periodes, waarin de nadruk lijkt te liggen op het neolithicum en de Romeinse tijd. Op de lössgronden zijn er echter een aantal factoren, waaronder de aanwezigheid van colluvium en selectieve erosie, waarmee bij de interpretatie van oppervlaktevondsten rekening gehouden moet worden. Zo kan er verplaatsing van materiaal voorkomen en kunnen bepaalde periodes, zoals de metaaltijden, door het nagenoeg ontbreken van diagnostisch vondstmateriaal dat goed bewaard blijft aan het oppervlak ondervertegenwoordigd zijn. Om de gekarteerde vindplaatsen beter te kunnen beoordelen dienden ze gewaardeerd te worden door middel van proefsleuven.83 Op basis van het RAAP-onderzoek heeft het bevoegd gezag (de gemeente Maastricht) besloten dat een aantal vindplaatsen binnen het plangebied nader verkend moest worden door proefsleuven (19 in totaal). In feite betrof het die vindplaatsen die zich binnen de te verstoren delen van het plangebied bevonden, dat wil zeggen het bedrijventerrein Europark

80 Roymans & Van Waveren 2002. 81 B. Zickgraf & B. Schroth, 2008: Geophysical survey at the “Lanakerveld”, Maastricht (intern rap- port). 82 Zie bijlage 10 voor een voorlopig verslag van de werkzaamheden. 83 Roymans & Van Waveren 2002. 32 LANAKERVELD

op het noordelijke deel en de woningbouwlocatie op het zuidelijke deel. Daarnaast is in het uiterste westen van het plangebied, waar een leemgroeve geëxploiteerd gaat worden, een klein booronderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek was te achterhalen of er kans bestond op het aantreffen van vindplaatsen uit het midden-paleolithicum op deze locatie, die tot op aanzienlijke diepte verstoord zou gaan worden.

Ten behoeve van het proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld,84 waarin de doelstelling van het onderzoek als volgt geformuleerd wordt: het vaststellen van de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locaties (aard, ouderdom, omvang, gaafheid, conservering) teneinde tot waardestelling te kunnen komen.

Op basis van het proefsleuvenonderzoek en de daardoor verkregen waarderingen en aanbevelingen zal het bevoegd gezag uiteindelijk beslissen over de behoudenswaardigheid van een vindplaats alsmede over het vervolgtraject (vrijgeven, opgraven of beschermen).

4.3 Vraagstellingen Om tot een waardering en selectiebesluit te komen zijn in het PvE de volgende vraagstellingen opgesteld, die door middel van het proefsleu- venonderzoek beantwoord dienden te worden. De vraagstellingen zijn opgesteld aan de hand van de kennislacunes die genoemd worden in de Archeologiebalans 2002 en de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NO.A)

Landschap en bodem • Wat is de regionale (gebied van ca. 5 x 5 km) landschappelijke context van het onderzoeksgebied? • Door welke sedimentatie- en erosieprocessen is het landschap ontstaan, en wat is de ouderdom van de verschillende stadia? Welke landschap- pelijke veranderingen zijn in het onderzoeksgebied opgetreden vanaf het Mesolithicum? • Hoe is de archeologisch relevante geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond en het reliëf in het onderzoeksgebied? Zijn er aanwijzingen dat de huidige brikgronden ontstaan zijn door degradatie van zgn. Schwarzerden. • Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de vindplaatsen en wat is de relatie tussen afzettingen, bodemtypen, reliëf en de aanwezigheid van vindplaatsen? Wat zegt dit over de locatiekeuze en het vroegere landgebruik? • Hoe was (volgens de beschikbare literatuur) de ontwikkeling van het biotisch landschap van het onderzoeksgebied vanaf het laat-Glaciaal? • Is er in de directe omgeving een locatie aan te wijzen waar water aanwezig is geweest? Op welke afstanden bevinden de vindplaatsen zich hiervan? • Wat is de cultuurlandschappelijke ontwikkeling van het onderzoeksge- bied en wat is de cultuurlandschappelijke ligging van de vindplaatsen? • Zijn er aanwijzingen voor landgebruik in de diverse periodes in de zin van wegen, percelering, akkers, grondstofwinning, etc.?

84 Soeters & Van der Gaauw 2007. LANAKERVELD 33

174000 175000

2 3

Plangebied 1 9

vindplaatsen RAAP 2 0

2 1

6 1 Proefsleuven

8 4

6 2 321000 321000 Begeleiding 2

8 2

Magnetometer

3 8 6

8 0 Oppervlaktekartering 2 4 1 6

2 4 1 8

2 9

1 2 1

7 7 7 8

3 4

1 4 7 2 7 1

2 8 3 1

5 6 2 5

1 3

6 6

5 5

5 3

6 5

3 5

4

7 3

4 2

7 6

6 3 7

2 2

7 5 320000 320000 3 8

N 6 7

5 7

0 250m

174000 175000

Figuur 4.1 Plangebied met RAAP vindplaatsen en loca- Gaafheid en conservering ties van de verschillende onderzoeken • Wat is de mate van conservering en gaafheid van de specifieke sites en/ of off-site verschijnselen? • Wat is de aard en kwaliteit van de bodem qua conservering van archeologische resten en in welke lagen of gebieden zijn deze resten of aanwijzingen voor landgebruik te verwachten? • Bestaan er verschillen in de conservering van archeologische resten binnen het onderzoeksgebied als gevolg van erosie, afdekking en bodemvorming? • Zijn er in de directe omgeving van de vindplaats betere conserverings- omstandigheden te verwachten? • Wat zijn de relaties tussen de verschillende vindplaatsen? Betreft het grote, aaneengesloten sites of kleinere, discrete clusters archeologische resten met daartussen een diffuse verspreiding van archeologica? Beschrijf de verschillen. • In hoeverre zijn grondsporen vervaagd door bodemvorming? Bestaat hierin verschil tussen sporen uit verschillende perioden, zo ja welke? Op welk niveau zijn eventuele grondsporen leesbaar en hoe duidelijk tekenen zich de grondsporen af? • Is er een relatie tussen het (micro)reliëf en de conservering van de archeologische resten? 34 LANAKERVELD

Figuur 4.2 Perioden en sites Overzicht van de proefsleuven in het zuideli- • Wat is per archeologische locatie in het onderzoeksgebied: de ligging jke deel van het plangebied Maastricht- Lanakerveld. (inclusief diepteligging), omvang (inclusief verticale dimensies), aantal sites en/of perioden, type en functie van de sites of off-site-patronen, samenstelling van de archeologische resten (grondsporen, materiële en organische vondsten), vondstdichtheid, stratigrafie, ouderdom, periode, typo-chronologische classificatie? • Wat is in het onderzoeksgebied de ruimtelijke verspreiding, zowel in horizontale als in verticale zin, van vindplaatsen, sites en off-site- patronen? • Is het mogelijk om op vindplaatsen met resten uit verscheidene perioden of fasen, ruimtelijke patronen te onderscheiden? • In hoeverre is er sprake van verschuivingen in de nederzettingspatronen en landgebruik in de loop van de tijd? • Bestaat er tussen de verschillende neolithische nederzettingsterreinen, inclusief de reeds bekende vindplaatsen op de locaties Groeve Klinkers en Groeve Belvedère, chronologische en/of functionele verschillen dan wel overeenkomsten en waarin komen die tot uiting? • Heeft bij de eventuele neolithische vuursteenvindplaatsen de bewerking ter plekke plaatsgevonden of is er slechts sprake van eindproducten? • Is op basis van het vondstmateriaal uit de LBK vindplaats(en) vast te stellen tot welke Siedlungskammer de vindplaatsen gerekend mogen worden? Zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van andere vroeg- neolithische groepen zoals Limburg, La Hoguette en Blicquy? Zo ja, is er inzicht in de relatie tussen deze groepen, met name chronologisch? LANAKERVELD 35

Figuur 4.3 Aanleg van de proefsleuven.

• Tot welke regionale groep kan/kunnen de eventuele Michelsberg- vindplaats(en) onderscheiden worden en op basis waarvan? • Is er bij vindplaats 18 sprake van de periferie van een Romeins nederzet- tingsterrein (villa- dan wel proto-villa of inheemse nederzetting) en hoe is dit aan te tonen? Is een duidelijke eindfase van de vindplaats aan te geven en op basis waarvan? • Is een verklaring voor het ontbreken van vroegmiddeleeuwse vondsten in het gehele plangebied en zo ja, op basis waarvan is die uitspraak mogelijk?

4.4 Methodiek proefsleuven algemeen Een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd om inzicht te krijgen in de archeologische waarde van een vindplaats of, meer algemeen, een gebied zonder dat daarbij direct grote vlakken worden uitgegraven. Een belangrijk kenmerk is dat bij deze vorm van onderzoek het bodemarchief wel wordt blootgelegd, maar zo min mogelijk wordt beroerd. Slechts een selectie van de sporen wordt gecoupeerd om beter gefundeerde uitspraken over conservering en datering van een vindplaats te kunnen doen. Binnen het huidige proefsleuvenonderzoek zijn in principe alle sporen gecoupeerd tenzij in het veld al duidelijk was dat ze onderdeel uitmaakten van een groter geheel zoals een structuur.

Het opgravingsvlak is direct onder de bouwvoor of onder het colluvium aangelegd zodat de sporen duidelijk leesbaar waren. Over het algemeen was dit in de top van de Bt-horizont. In enkele gevallen waren sporen al op een hoger niveau zichtbaar en is hier in het veld op ingespeeld. De sleuven zijn machinaal verdiept met een vlakke graafbak en op schavende wijze. Vondsten zijn hierbij per laag en in vakken van maximaal 5 bij 2, 4 of 6 m verzameld (afhankelijk van de breedte van de proefsleuf). Het aanleggen van het vlak is met een metaaldetector begeleid. Het vlak is handmatig geschaafd, gefotografeerd en ingetekend op schaal 1:50. Sporen lieten zich over het algemeen herkennen als verkleuringen 36 LANAKERVELD

in de natuurlijke ondergrond. Het zijn de restanten van ingegraven palen, gegraven kuilen en greppels, haardplaatsen etc. (zie bijlage 1 sporenlijst). Vondsten zijn, waar mogelijk, per spoor verzameld (zie bijlage 2 vondstenlijst). Na documentatie van het opgravingsvlak is (een selectie van) de aanwezige grondsporen gecoupeerd. De coupes van de sporen zijn getekend op een schaal van 1:10. Sporen en structuren zijn vervolgens gefotografeerd met een digitale camera. Met een Infrarood Theodoliet (IRT) zijn tenslotte alle putwanden, meetbuizen, vlakhoogtes en profielen ingemeten in het landelijke coördinatenstelsel. Om de geologische karakteristieken van het onderzoeksgebied en de gaafheid van de vindplaatsen vast te kunnen leggen, zijn er om de 20 m profielkolommen gedocumenteerd. De één meter brede kolommen zijn getekend op een schaal van 1:20 en gefotografeerd. Op alle onderzochte vindplaatsen zijn ook diepere profielgaten gegraven en gedocumenteerd.

4.5 Methodiek per vindplaats Binnen het plangebied zijn in totaal 19 vindplaatsen door middel van proefsleuven onderzocht. Hierbij is per vindplaats steeds in grote lijnen het in het PvE opgestelde puttenplan gehanteerd. Indien is afgeweken van het puttenplan is dit in overleg met het bevoegd gezag gebeurd. In enkele gevallen zijn, ook in overleg met het bevoegd gezag, extra proefsleuven aangelegd buiten de door RAAP aangegeven begrenzingen van vindplaatsen (totaal 2459 m2). Dit werd onder andere noodzakelijk geacht wanneer het vermoeden bestond dat de vindplaats groter was dan de door RAAP aangegeven begrenzingen.

Vindplaats Aantal Breedte Onderzocht Tabel 4.1 sleuven sleuven (m) areaal (m2) Aantal sleuven en onderzocht areaal per 2 8 2 / 4 / 6 1034 vindplaats. 3 1 6 160 4 1 6 322 18 7 4 / 6 876 22 5 4 / 6 1453 24 2 6 693 29 2 2 197 31 2 2 254 42 6 4 / 6 770 53 9 4 / 6 1871 61 4 2 313 62 3 2 / 4 244 66 2 2 150 67 1 2 70 73 2 2 115 76 1 2 67 82 2 2 / 4 221 84 2 2 115 Erdwerk 3 2 386

4.6 Methodiek begeleiding fietspad De archeologische begeleiding van het uitgraven van het wegcunet ten behoeve van de aanleg van een fietspad over de westelijke flank van het Zouwdal werd uitgevoerd in september-oktober 2008 (15 sept -31 okt 2008). Het fietspad wordt aangelegd binnen een groenzone. Naast het fietspad worden greppels aangelegd ter afwatering en tevens worden enkele waterbassins gegraven binnen de groenzone.

LANAKERVELD 37

-5342000 -5343000 59 59 60 61 58 1 2 49 4 48 47 3 45 46 74 5 15 42 44 6 14 73 41 50 43 40 77 75 50 70 10 52 510 7 76 11 53 54 71 78 79 12 13 63 -357000 -357000 66 69 62 65 68 18 55 67 18 64 17 56 16 57 19 39 35 34 38 33 21 36 32 20 23 25 24 -358000 -358000 Figuur 4.4 Figuur in het plangebied Maastricht-Lanakerveld. proefsleuven Overzicht van 28 29 27

30 250m 27

26  0

N

-5343000 -5342000 38 LANAKERVELD

In en nabij het plangebied voor het fietspad zijn bij het archeologisch vooronderzoek diverse vindplaatsen aangetroffen. De begrenzing van de vindplaatsen kon daarbij slechts globaal worden vastgesteld. Het is daardoor zeer wel mogelijk dat enkele vindplaatsen zich uitstrekken tot in het tracé van het fietspad. Hoewel op grond van de beschikbare archeologische informatie wordt geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet direct nodig is, maakt deze begeleiding het mogelijk om bovenstaande veronder- stelling te verifiëren.85

Een actieve begeleiding betekent in dit geval dat tijdens de aanleg van het cunet een archeologisch vlak wordt aangelegd op ca. 50 cm –mv. In sommige gevallen is het vlak dieper aangelegd. Er is gewerkt met een kraan met een gladde bak en met een ervaren kraanmachinist. Er werd één vlak aangelegd. Bij de aanleg van het vlak is systematisch gebruik gemaakt van de metaaldetector. Ook de stort is regelmatig afgezocht met een detector. Sporen die tijdens de begeleiding werden aangetroffen zijn gedocumenteerd en afgewerkt conform KNA 3.1 (zie verder methodiek proefsleuven paragraaf 4.4).

Een beknopt verslag van de archeologisch begeleiding van het fietspad is opgenomen als zijnde bijlage 10.

85 Soeters, Van der Gauw & Peters 2008. LANAKERVELD 39

Figuur 4.5 Magnetometer onderzoek 40 LANAKERVELD LANAKERVELD 41

5 Resultaten verkennend booronderzoek (locatie leemgroeve) A. Verpoorte

In het uiterste noordwesten van het plangebied is een verkennend booronderzoek uitgevoerd op een terrein dat bestemd is voor leemwinning ten behoeve van de productie van gevelstenen. Het terrein sluit aan bij leem- ontginningen op Belgisch grondgebied en zal na de exploitatie deel uit gaan maken van het grensoverschrijdende industrieterrein Europark.

5.1 Uitgangspunten voor het onderzoek Doel van het booronderzoek was vast te stellen of er op dit terrein geologische afzettingen zijn waarin archeologische resten uit de oude steentijd bewaard gebleven kunnen zijn? Bij het ontwerp van het onderzoek is uitgegaan van leemwinning niet dieper dan 60 m +NAP. Dit is gebaseerd op de eindafwerking van het leemwinningsterrein tot op een hoogte van circa 60 m +NAP. Bij de uit het onderzoek voortvloeiende aanbevelingen is uitgegaan van bodemingrepen tot tenminste 60 m +NAP. De werkelijke diepte van leemwinning is onbekend.

5.2 Onderzoeksvragen Het verkennend booronderzoek was niet opgenomen in het oorspronkelijke PvE.86 Gedurende het veldwerk is echter vanuit de opdrachtgever de wens geuit om een dergelijk onderzoek uit te voeren. Aangezien het een

Figuur 5.1 173000 173500 174000 Locatie onderzoeksgebied met boorpunten.

1 320500 320500 2

4 5

B61F2083 3

6 320000 320000

B61F2038 N

0 250m B61F2036

173000 173500 174000

86 Soeters & Van der Gaauw 2007. 42 LANAKERVELD

verkennend onderzoek betrof, hoefde er geen aanvulling op het PvE te komen maar kon worden volstaan met een Plan van Aanpak. Deze is ter goedkeuring overlegd aan het bevoegd gezag waarna het veldwerk is uitgevoerd. Onderzoek op een aantal vindplaatsen in de directe omgeving heeft duidelijk gemaakt dat de archeologische resten uit deze periode bewaard zijn gebleven in laagpakketten tussen de bovenste löss (waarvan de onderkant gemarkeerd wordt door de bodemhorizont van Nagelbeek en de ‘patina-discordantie’) en oude Maasafzettingen (Maasterrassen). In de groeve Maastricht-Belvédère liggen de meeste vondsten ingebed in fijnkorrelige rivierafzettingen, maar er zijn ook vondsten bekend uit lössafzettingen bewaard in een karstdepressie.87 De vindplaatsen in de groeve Veldwezelt-Hezerwater liggen in fijnkorrelige afzettingen tegen de rand van een oud Maasterras (‘Rothem-terras’).88 In Kesselt-Op de Schans zijn de vondstconcentraties geassocieerd met zandige, licht humeuze hel- lingafzettingen.89 Tenslotte zijn verplaatste, wit gepatineerde artefacten bekend uit een erosiehorizont (‘patina-discordantie’) die in een groot gebied aangetroffen is (vondsten onder andere uit Kesselt-groeve Nelissen en uit profielen langs het Albertkanaal).90

Bij het booronderzoek stonden de volgende vragen centraal: • Op welke diepte t.o.v. het maaiveld bevindt zich de bodemhorizont van Nagelbeek, wat is de dikte van deze horizont en het hele bovenste lösspakket? • Op welke diepte t.o.v. het maaiveld bevindt zich de ‘patina-discordantie’? • Op welke diepte t.o.v. het maaiveld bevindt zich de top van het Caberg- terras (‘Maasgrind’)? • Wat is de dikte en lithologie van de sedimentpakketten tussen de ‘patina- discordantie’ en de top van het Caberg-terras?

5.3 Onderzoeksmethode Ter beantwoording van de onderzoeksvragen zijn met een Edelmanboor (doorsnede ca 6 cm) 6 handboringen gezet. De maximale diepte van de boringen was 850 cm. De sedimenten zijn beschreven met behulp van een voor de lokale situatie aangepaste standaardboorbeschrijving. De coördinaten en maaiveldhoogte van de boringen zijn gebaseerd op de AHN (afwijkingen respectievelijk +/- 10 m en +/- 20 cm). De boorbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 3. De veldgegevens zijn aangevuld met DINO-data (TNO-NITG 2007) voor het onderzoeksgebied. Deze boorgegevens zijn in de eerste plaats gebruikt voor informatie over de diepte van grindige afzettingen (bovenkant van het Caberg-terras).

5.4 Resultaten De onderzoeksvragen zijn als volgt te beantwoorden.

87 Roebroeks 1988, Roebroeks et al. 1997, De Loecker 2006, De Warrimont 2007. 88 Bringmans 2006, De Warrimont 2007. 89 Van Baelen et al. 2007. 90 Lauwers & Meijs 1985, Meijs 2002. LANAKERVELD 43

Figuur 5.2 173000 173500 174000 Kaart met lössdiktes in het onderzoeksgebied. 320500 320500

5 0 0 320000 320000

0 5 6

5 5 0

N 6 0 0

0 250m 319500 319500 173000 173500 174000

5.4.1 Bovenste löss Het bovenste lösspakket heeft een dikte tussen de 450 cm (boring 2) en 700 cm (boring 6). De onderkant van de bovenste löss wordt gemarkeerd door de bodemhorizont van Nagelbeek en bevindt zich op een diepte van maximaal 59,4 m +NAP (boring 3) tot een diepte van maximaal 55 m +NAP (boringen 1 en 5). De dikte van de Nagelbeek horizon varieert tussen 105 cm (boring 4) en 20 cm (boringen 1, 2 en 5). De dikte is het geringst op het noordoostelijke deel van het terrein.

5.4.2 De ‘patina-discordantie’ De ‘patina-discordantie’ is een deflatiehorizont met een scherpe, erosieve ondergrens. Hij is in alle boringen aangetroffen en de ondergrens van dit complex bevindt zich op een diepte tussen 59,1 m +NAP (boring 3) en 55 m +NAP (boringen 1 en 5).

5.4.3 Het Caberg-terras Onder de top van het Caberg-terras wordt de bovenkant van het pakket Maasafzettingen verstaan. Deze afzettingen bestaan met name uit grove zanden en grinden. De top van het grind is in 4 boringen aangetroffen. De diepte wisselt tussen de 55 m +NAP (boringen 1, 2 en 5) en 56,4 m +NAP (boring 6). In boringen 3 en 4 is geen grind aangetroffen en moeten deze afzettingen dieper liggen dan 57,5 m +NAP. De DINO-data geven wezenlijke additionele informatie over het verloop van het Caberg-terras in het onderzoeksgebied. Bij de boorbeschrijvin- gen is de top van het bovenste grindpakket of grindrijk en grof zand 44 LANAKERVELD

%#$ %# %"$ %" %!$ %! % $ % % $ % $($ $( $'$ $' $&$ $& $%$ $% $$$ $$ $#$ $# $"$ $" $!$ "! "! ! "! # "! % "! ' "! $! $ $ $ &"# &"% &"' &# &#! &## &#% &#' &$ Figuur 5.3 Hoogtelijnenkaart van de top van het geïnterpreteerd als de bovenkant van het Caberg-terras. Uit de hoogtelijnen- Caberg-terras. kaart blijkt dat er sprake is van twee terrassen, namelijk het Caberg-3-terras (bovenkant circa 55 m +NAP) en het Caberg-2-terras (bovenkant circa 59 m +NAP). De rand tussen deze twee terrassen is 4 m hoog en loopt midden door het onderzoeksgebied. In boringen 3, 4 en 6 ligt het grind dieper dan 59 m +NAP. Mogelijk wijst dit op een insnijding in het Caberg-2-terras bijvoorbeeld door een geulsysteem.

5.4.4 Dikte en lithologie van de pakketten tussen de ‘patina-discordantie’ en het Caberg-terras In vier boringen zijn laagpakketten aangetroffen onder de ‘patina- discordantie’ en boven het Maasgrind. In het noordwestelijke deel van het terrein ligt de bovenste löss vrijwel onmiddellijk op het onderliggende Caberg-3-terras. In boringen 1 en 5 bevindt het Maasgrind zich onmiddellijk onder de ‘Brabant-löss’. Alleen in boring 2 is een 50 cm dikke laag met bruingrijs fijn en grof zand aangetroffen. In boringen 3, 4 en 6 in het zuidoostelijke deel van het terrein zijn fijnkorrelige afzettingen aangetroffen. De bovengrens van de afzettingen ligt tussen 59 m en 57 m +NAP. In boring 6 betreft het een 50 cm dik pakket van gelaagde lemen en fijne zanden. In boring 4 is een zeer kleiige leem (‘hoogvloedleem’?) aangetroffen, waardoor verder boren met de Edelman niet mogelijk was. In boring 3 is een leempakket aangetroffen met een minimale dikte van 140 cm. Deze fijnkorrelige afzettingen vormen mogelijk de opvulling van een insnijding in het Caberg-2-terras.

5.5 Interpretatie Op basis van het booronderzoek kan het terrein in drie zones onderverdeeld worden, namelijke een zuidwestelijk deel, een middendeel en een noordoostelijk deel. LANAKERVELD 45

m+NAP B61F2036 B61F2038 6 3 4 B61F2083 1 2 5

zone 1 zone 2 zone 3

65

60

55 Caberg-2-terras Caberg-3-terras loss“ zand zand+leem leem grind profiel

Figuur 5.4 Schematische geologische doorsnede van het onderzoeksgebied.

Figuur 5.5 Onderzoeksgebied met drie onderscheiden zones.

173000 173500 174000

 320500 1 320500

 2 zone 3   4 5 zone 2  B61F2083  3 zone 1

6  500 320000 320000

650 B61F2038 

550

N 1 B61F2036   Archol boring 600 B61F2036  Dino boring profiel zonerintg

0 250m 319500 319500 173000 173500 174000 46 LANAKERVELD

5.5.1 Het zuidwestelijke deel (vindplaats 125) In het zuidwestelijke deel van het terrein zijn fijnkorrelige afzettingen aangetroffen onder het bovenste lösspakket en op Maasafzettingen (waarschijnlijk van het Caberg-2-terras). Deze fijnkorrelige afzettingen bestaan uit fijne zanden, lemen en kleien, afgezet in een laag-energetische omgeving (mogelijk verschillende facies van een geulsysteem). In deze afzettingen is er kans op een goede conservering van organisch materiaal en een goed bewaarde ruimtelijke verspreiding van vondsten. De omstandigheden zijn vergelijkbaar met de geologische context waarin de vindplaatsen in de groeve Maastricht-Belvédère zijn ingebed.91 In Maastricht-Belvédère zijn 12 archeologische vindplaatsen aangetroffen op een gebied van circa 6 hectare. Op grond hiervan zijn in het zuidwestelijke deel archeologische resten te verwachten.

5.5.2 Het middendeel (vindplaats 126) Door het terrein loopt een terrasrand gevormd door het Caberg-2 en Caberg-3-terras. Tegen deze terrasrand kunnen hellingafzettingen met lössgronden en bodems bewaard blijven. Een vergelijkbare situatie doet zich voor in de groeve Veldwezelt-Hezerwater waar archeologische vindplaatsen aangetroffen zijn in de afzettingen tegen de terrasrand van het Rothem- terras.92 Op grond van deze informatie moet ook in het middendeel rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische resten in een zone van 50 tot 100 m tegen de terrasrand aan.

5.5.3 Het noordoostelijke deel In het noordoostelijke deel ligt een pakket ‘Brabant-löss’ met een dikte van 4,5 tot 5 m vrijwel direct op de Maasafzettingen die het Caberg-3- terras vormen. De top van het Caberg-3-terras is geërodeerd. Er kunnen incidenteel verplaatste, gerolde en verweerde paleolithische artefacten aan de bovengrens van de grindige en zandige afzettingen gevonden worden, maar de kans op weinig verstoorde vindplaatsen is klein. In de ‘Brabant- löss’ zijn geen paleolithische vondsten te verwachten.

5.6 Conclusie en aanbevelingen Goed geconserveerde archeologische resten van de vroegste bewoning van Nederland zijn zeldzaam en bijzonder. Van uitzonderlijk belang is de geologische context van de archeologische resten omdat de geologische context unieke en noodzakelijke informatie bevat over de ouderdom, het klimaat en het landschap van de vroegste bewoners. In twee zones op het leemontginningsterrein, namelijk het zuidwestelijk (vindplaats 125) en middendeel (vindplaats 126), moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van goed geconserveerde archeologische resten in een informatieve geologische context (zie figuur 5.6). De lagen waarin deze resten bewaard zijn bevinden zich op een diepte lager dan 59 m +NAP. Nader onderzoek van het terrein verdient aanbeveling. Op grond van de ervaringen met de prospectie van lössgroeven in Belgisch en Nederlands Limburg93 verdient het aanbeveling om de leemontginningsactiviteiten geologisch en archeologisch te begeleiden. 91 Roebroeks 1988, De Warrimont 2007. 92 Bringmans 2006, De Warrimont 2007. 93 cf. De Warrimont 2007. LANAKERVELD 47

Daartoe zijn de volgende factoren van belang: • toegang tot het terrein; • aanleg van profielwanden in ZO-NW-richting (loodrecht op de terrasrand) en NO-ZW-richting (dwars op de mogelijke insnijding in het Caberg-2-terras), ligging van de profielen in overleg tussen archeologische begeleider en ontginner; • tijd voor het schoonmaken, inmeten, tekenen, beschrijven en indien nodig bemonsteren van profielen; • draaiboek/plan voor het geval er archeologische resten gevonden worden en een archeologische noodopgraving nodig is; • scenario voor het geval er menselijke resten gevonden worden en een grootschalig, multidisciplinair, wetenschappelijk onderzoek nodig is.

Indien de geplande ingrepen niet dieper rijken dan 60 m +NAP is geen archeologische begeleiding nodig. 48 LANAKERVELD LANAKERVELD 49

6 Resultaten Proefsleuvenonderzoek

In dit hoofdstuk zullen de belangrijkste resultaten van het proefsleuven- onderzoek gepresenteerd worden. Hierbij komt in eerste instantie de algemene bodemopbouw binnen het plangebied aan bod. Vervolgens worden per vindplaats de ligging, de verwachting op basis van het RAAP onderzoek, de conservering en de archeologische resultaten van het proef- sleuvenonderzoek besproken. Naast de 19 reeds bekende vindplaatsen heeft het onderzoek heeft drie nieuwe, niet door RAAP gekarteerde vindplaatsen opgeleverd (vindplaatsen 122, 123 en 124). Deze vindplaatsen zijn doorgenummerd vanaf het laatste door RAAP uitgegeven vindplaatsnummer.

6.1 Bodemopbouw van het plangebied De ondergrond van het plangebied bestaat uit meerdere lössplateaus gelegen op het Caberg-terras (Caberg-3). De plateau’s worden doorsneden door twee (erosieve) droogdalen: het Zouwdal en het Heeswater of Wandal. Het Zouwdal is een droogdal dat semi-permanent watervoerend is geweest terwijl het Heeswater tot in de Late Middeleeuwen nog permanent watervoerend is geweest en afwaterde op de Maas.94 Op de bodemkaart staat de bodem van het gebied ten noorden van het Zouwdal omschreven als een bergbrikbodem. Dit geldt eveneens voor het gebied ten zuiden van het Heeswater. Het terrein tussen beide droogdalen in wordt ingedeeld bij de radebrikgronden.95 Bergbrikgronden zijn brikgronden waarbij de Bt- of B-horizont aan of direct onder het oppervlak voorkomt. De oorspronkelijke A-horizont en soms een deel van de Bt is door erosie verdwenen. Indien de B-horizont ook is verdwenen spreekt men van Ooivaaggronden in löss.96 Radebrikgronden zijn niet-geërodeerde brikgronden. Ze maken voornamelijk deel uit van kleine en grote plateaus. Veelal is de E- of A2-horizont in de bouwvoor opgenomen of door erosie verdwenen en spreekt men dus van bergbrikgronden.97 In het noordoosten van het plangebied zijn op drie locaties een E-horizont (laag 5020, figuur 6.1) in de profielkolommen waargenomen (put 7, 8, 12 en 13). Het betreft hier nog een laatste restant van de onderkant van een E-horizont die door een (relatief dikke) laag colluvium is afgedekt. Dit colluvium maakt deel uit van een graft.98 Graften zijn voornamelijk gevormd door oppervlakte-erosie (sheet-erosion) en sedimentatie tegen een overwegend rechte rand van een vegetatiestrook op een helling.99 Naarmate het proces van erosie en sedimentatie sterker is, wordt de graft hoger. Veelal zijn ze ook begroeid en vormen ze tegenwoordig nog een onlosmakelijk onderdeel van het Zuid-Limburgse landschap. Omdat graften worden gevormd door een opeenhoping van colluvium kunnen ze ook beschouwd worden als zogenaamde artefact-traps (figuur 6.2).

94 Mondelinge mededeling E. Meijs en zie ook Meijs 2002. 95 Bodemkaart van Nederland 1:500000, 1990. 96 Toelichting bij kaartblad 61-62 West-Oost Maastricht-Heerlen, Vleeshouwer en Damoiseaux, 1990. 97 In de dagelijkse praktijk zien we echter dat de aanwezigheid van een Bt-horizont wordt gezien als een aanwijzing voor een radebrikgrond en het ontbreken daarvan als aanwijzing voor een bergbrikgrond. Men spreekt dan ook wel van een “onthoofd” profiel. (Paal)sporen zijn dan meestal niet meer aanwezig. 98 Richel- of ribbelvormige verhogingen in het veld (Beckers 1927). 99 Breteler & Van den Broek 1968. 50 LANAKERVELD

Figuur 6.1 Bodemprofiel in proefsleuf 8.

De bodemopbouw in het plangebied kenmerkt zich door een metersdik lösspakket (zogenaamde Brabant-löss)100 dat bestaat uit een onverstoorde gelaagde C-horizont (laag 5050) waarboven de B-horizont (laag 5035) is gelegen. Deze bestaat uit een overgangszone (laag 5040) van de B naar de C-horizont en daarboven, indien aanwezig, een Bt-horizont (laag 5030). Op de B(t)-horizont is in bijna alle gevallen een laagje (jong) colluvium (laag 5010) en een bouwvoor (laag 5000) gelegen. Opmerkelijk is de geringe dikte van de bouwvoor (ca. 30-40 cm) gezien de jarenlange akkerbewerking en de dikte van het colluvium (ca. 10-20 cm). In de beschrijving van de archeologische resultaten wordt nogmaals ingegaan op de bodemopbouw per vindplaats.

6.1.1 Conservering De bodemopbouw wijkt af van de eerste opname die door RAAP is verricht.101 Daar wordt voor een zeer groot deel van het plangebied een (deels) intacte E-horizont verondersteld. Daarbij wordt wel aangegeven dat het verschil tussen colluvium en E-horizont in de boor moeilijk is vast te stellen. Aangezien tijdens het proefsleuvenonderzoek een E-horizont maar op een zeer beperkt deel van het plangebied is aangetroffen dient de veronderstelde conservering van de vindplaatsen in principe naar beneden bijgesteld te worden. In de praktijk wordt een archeologisch vlak op de overgang van E- en Bt horizont of top Bt-horizont aangelegd. Indien een E-horizont aanwezig is, zijn (neolithische) sporen daarin meestal niet herkenbaar. Sporen uit de periode late prehistorie tot en met middeleeuwen kunnen echter wel zichtbaar zijn in de E-horizont.102

100 Meijs 2002. 101 Roymans & Van Waveren 2002. 102 Algemeen wordt er van uit gegaan dat de uitspoeling van lutum (waardoor een E-horizont ontstaat) voornamelijk tijdens en na de bandkeramiek heeft plaatsgevonden. Vandaar het opmerkelijke kleurverschil tussen bijvoorbeeld bandkeramische en midden-neolithische sporen (roodbruin versus vuilgrijs).

LANAKERVELD 51

321000 320000 175000 175000 174000 174000 250m 0 N

Figuur 6.2 Figuur op het Lanakerveld Nederland. Graften zien op het Actueel Hoogtebestand te zoals

320000 321000 52 LANAKERVELD

Van belang voor de huidige conservering van de vindplaatsen is het gegeven dat een (dun) laagje colluvium bijna overal is aangetroffen. Dit betekent dat door middel van akkerbewerking (ploegen, etc.) de vindplaatsen, op een aantal gevallen na, niet worden aangesneden of aangetast. Daar waar de bouwvoor direct op de B-horizont is gelegen zal wel aantasting plaatsvinden van het bodemarchief door beakkering. Oudtijds heeft er echter wel aantasting van het bodemarchief plaatsgevonden getuige de vondsten gedaan in het colluvium en oppervlaktevondsten. Men mag echter aannemen dat het huidige niveau van het maaiveld ongeveer hetzelfde is geweest als vroeger. De aanwezigheid van de Bt-horizont laat zien dat de Ap- en E-horizont ofwel zijn opgenomen in de bouwvoor of zijn geërodeerd. Concluderend kan gesteld worden dat de conservering van de vindplaatsen minder goed is dan aanvankelijk is gesteld tijdens het verkennend booronderzoek. Een radebrikgrond is niet aangetroffen en tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn alleen bergbrikgronden waargenomen. Echter, ondanks dat gesproken moet worden van bergbrikgronden, is de mate van erosie redelijk beperkt gebleven. Er heeft een kleine mate van afspoeling plaatsgevonden waardoor de top van de Bt-horizont nog bijna overal aanwezig is. Gezien de flauwe hellingsgraad en de aanwezige graften in het onderzochte deel van het Lanakerveld zou het opzienbarend zijn indien de Bt-horizont ook geërodeerd zou zijn. Alleen de oorspronkelijke Ap- en E- horizont zijn deels afgespoeld en/of deels opgenomen in de bouwvoor.

6.1.2 Bergbrik, Nagelbeekafzetting en patinacomplex Zoals al vermeld kan de bodemopbouw van het onderzochte deel van het plangebied algemeen beschreven worden als een bergbrikgrond waarbij een dun laagje colluvium de Bt-horizont afdekt (nauwelijks tot geen erosie van de Bt-horizont) of afsnijdt (Bt-horizont deels geërodeerd). De Ap- en E- horizont zijn deels geërodeerd en/of opgenomen in de bouwvoor. Er zijn echter twee profielen gedocumenteerd die afwijkend zijn van het algemene beeld. Het betreffen een bodemprofiel uit put 60 (pro 60.01) dat vlak langs het Wandal/Heeswater is aangelegd en een profiel dat is gezet ter hoogte van put 35 (pro 35.02).

Bergbrikprofiel Het profiel in put 60 laat een andere opbouw zien dan algemeen voorkomt in het plangebied. Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor de profielopbouw in put 59 en 61. Alle profielen zijn gezet op een deel van het terrein dat steil afloopt in de richting van het droogdal. Er is hier dan ook geen sprake meer van een bergbrikgrond maar van een ooivaaggrond. Het opmerkelijke echter is dat, in tegenstelling tot de profielen in put 59 en 61, in put 60 nog wel een deel van de B-horizont is overgebleven en dus nog een bergbrikgrond vormt. De bodemopbouw van profiel 60.01 is weergegeven in figuur 6.4. Duidelijk is hier nog een restant van een B-horizont en zelfs de overgang naar de C-horizont te zien. Daarboven bevinden zich restanten van een E-horizont die overgaat in de ondergelegen B-horizont. Het geheel is vervolgens afgedekt door een dik pakket oud colluvium (kleine fragmentjes vuursteen) en vervolgens een jong colluvium (met brokjes steenkool). De gevolgen van hellingerosie zijn in dit profiel dus goed zichtbaar. De oorspronkelijke bodem is echter grotendeels bewaard gebleven en afgedekt door van boven afgeschoven hellingmateriaal: het colluvium.

LANAKERVELD 53

321000 320500 320000 59 60 61 58 175000 175000 1 49 2 48 47 74 3 46 45 4 42 72 5 14 44 41 73 6 43 40 15 75 77 50 76 51 52 11 70 7 8 9 53 54 71 10 78 79 13 12 66 174500 174500 63 69 65 62 55 68 18 56 64 67 16 57 17 19 39 35 38 34 37 33 20 36 21 32 23 22 174000 174000 24 25 250m Figuur 6.3 Figuur Bodemopbouw en sporenconservering binnen het plangebied. 173500 173500 0 29 E - horizont B(E) - horizont colluvium N 28 31 27 30

26

320000 321000 320500 54 LANAKERVELD

Figuur 6.4 Profiel 60.01.

Nagelbeekafzetting en patinacomplex Een tweede profiel dat door zijn samenstelling opmerkelijk genoemd kan worden, bevindt zich ter hoogte van put 35. Hoewel de opbouw van het bovenste gedeelte van de bodem (Ap- en B-horizont) weinig verschilde van omliggende profielen, kon vastgesteld worden dat er wel een aanzienlijk verschil in opbouw van de C-horizont was. Hoewel de Nagelbeekhorizont normaal pas onder een enkele meters dik gelaagd pakket ontkalkt moedermateriaal (C-horizont) zichtbaar is, bleek deze in dit profiel hoger te zijn gelegen. Dit is te verklaren door het feit dat het profiel redelijk hoog op het plateau gelegen is, waar het in het Pleistoceen afgezette lösspakket minder dik is.

Figuur 6.5 Profiel 35.02. LANAKERVELD 55

Zoals in figuur 6.5 is te zien bevindt zich onder de eerste halve meter C- horizont de zogenoemde Nagelbeek-horizont. Deze grijsgeel gekleurde horizont, die is ontstaan als gevolg van bodemvorming in het Weichselien103 is weer gelegen op de “patina-laag”of het “patina-complex”.104 Dit complex ontstond na een zeer koude en droge periode waarbij een polar desert pavement werd gevormd. Daarbij zijn de lichtere delen van de bodem “weggeblazen” waardoor alleen zwaardere elementen in de bodem (stenen, kiezels en artefacten) overbleven die uiteindelijk een laagje vormden: het patina-complex. Deze winderosie creëerde een geheel nieuw landschap. De vorm van het huidige landschap is daarna ontstaan toen een deken van eolische löss (Brabantlöss) bovenop het patina-complex is afgezet.105

6.2 Archeologische resultaten noordelijk deel (bedrijventerrein Europark) In het noordelijk deel van het plangebied, dat ontwikkeld gaat worden voor de bouw van het Nederlandse deel van het bedrijventerrein Europark zijn in totaal 12 RAAP vindplaatsen onderzocht. Van oost naar west gaat het om de vindplaatsen 2, 61, 62, 82, 84, 24, 3, 18, 29, 31, 66 en 42. Binnen dit deel van het plangebied zijn twee nieuwe vindplaatsen gedefinieerd, namelijk vindplaats 122 en 123.

6.2.1 Vindplaats 2

Inleiding Vindplaats 2 vormt samen met vindplaatsen 19, 20 en 23 één grote neolithische vindplaats, die doorsneden wordt door de spoorlijn Maastricht- Lanaken. De vindplaats is op basis van het bij de oppervlaktekartering verzamelde vondstmateriaal geïnterpreteerd als een nederzettingster- rein dat mogelijk deels in het vroege neolithicum (LBK) te dateren is. Gezien de vondst van een fragment van een geslepen bijl die hergebruikt is als afslagkern, was bij het RAAP onderzoek al duidelijk dat er ook een jongere (midden-/ laat-neolithische) component aanwezig was in het vondstmateriaal. De vindplaats wordt in het plangebied aan de noordoostzijde begrensd door de spoorlijn Maastricht-Lanaken en is in eerste instantie verkend door middel van zes proefsleuven. Op basis van deze sleuven ontstond het vermoeden dat de vindplaats de door RAAP aangegeven begrenzing zou kunnen overschrijden. Daarom zijn in zuidwestelijke en noordwestelijke richting nog twee extra sleuven (put 6 en put 15) gegraven.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op de rand van het droogdal van de Zouw. In het zuidoostelijk deel (put 1) is geen intact lössprofiel meer waargenomen. Het lössdek is hier geheel geërodeerd aangezien zich direct onder de bouwvoor de grindige afzettingen van het Maasterras bevinden. Op het overige deel van de vindplaats zijn nauwelijks sporen van erosie waargenomen. In veel gevallen is de Bt-horizont grotendeels intact en afgedekt door colluvium,

103 Bodemvorming vond plaats ca. 20.000 BP (Haesaerts et al. 1981) na een periode van vulkan- isme in de Eiffel waarbij eveneens het Eltvillertuf is afgezet. 104 Genoemd naar de windpatina die zich op paleolithische artefacten heeft gevormd (Meijs 2002). 105 Meijs 2002. 56 LANAKERVELD

174800 174900

20

61

84

62

2

P14 82

3 86

80

24 16

24 18

121

77 78

34

14 27 17 28

P3 321000 321000

P4 P2

P5 P1 P15 2

LBK N post-LBK P6 recente verstoring / natuurlijke verstoring begrenzingen 0 25m RAAP vindplaatsen

174800 174900

Figuur 6.6 waarvan de dikte varieert tussen de 5 en 20 cm. Het sporenvlak ligt in de Overzicht vindplaats 2. top van de Bt, gemiddeld 40 tot 50 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Afgezien van put 1 zijn in alle putten op vindplaats 2 antropogene sporen gevonden, bestaande uit verspreid liggende paalkuilen en kuilen. Verder zijn enkele concentraties bandkeramisch aardewerk in het afdekkende colluvium aangetroffen. Op basis van vulling en geassocieerd vondstmateriaal zijn de grondsporen op deze vindplaats in te delen in twee groepen. Eén groep is toe te schrijven aan de lineaire bandkeramiek en is geconcentreerd in put 5 en 6. Het gaat om een kleine cluster paalkuilen in put 5 en enkele losse kuilen in put 5 en 6. Ook het vondstmateriaal uit deze periode lijkt beperkt te zijn tot deze twee putten. Een grote kuil met een diameter van ruim drie meter is als afvalkuil te interpreteren (S6.3). De kuil heeft een maximale diepte van 25 cm en bevatte een aanzienlijke hoeveelheid vondstmateriaal (zie hoofdstuk 7). LANAKERVELD 57

De tweede groep sporen heeft een lichte, geelbeige vulling. De vulling van deze sporen is ook beduidend minder compact dan bij de bandkeramische sporen het geval is. Sporen van deze groep bevinden zich in put 2, put 6 en put 15. Eén van de sporen (S6.7) heeft een kleine scherf opgeleverd, vermoedelijk van vroeg-middeleeuws Mayen aardewerk, alhoewel een oudere datering in de late prehistorie niet uit te sluiten is. Sporen met vergelijkbare vulling en structuur elders op het Lanakerveld zijn in de periode late bronstijd – vroege middeleeuwen gedateerd.

Vondstmateriaal Er is op deze vindplaats sprake van een lage vondstdichtheid. Naast de reeds vermelde concentraties aardewerk, kunnen we alleen in enkele bandkeramische kuilen in put 5 en 6 (met name S6.3) spreken van een hoge vondstdichtheid. Het diagnostische bandkeramische aardewerk is hoofdzakelijk in fase Id te dateren met een mogelijke uitloop naar fase IIb. Opvallend binnen het vuursteen van deze vindplaats is een spits van Simpelveld-vuursteen (zie hoofdstuk 8). Het overige vuursteen uit putten 2 t/m 5 en 14 kan gekarakteriseerd worden als een grove opportunistische industrie, die goed in het laat- neolithicum of de bronstijd kan thuishoren. Tijdens het proefsleuvenonder- zoek werd bovendien een tweede fragment van een geslepen bijl gevonden die was hergebruikt als kern en oorspronkelijk in het midden- of late neolithicum te plaatsen is. Het aardewerk dat buiten de bandkeramische kuilen / vondstconcentraties gevonden is, is lastig te duiden. Bij de aanleg van het sporenvlak in putten 2, 5 en 6 is handgevormd aardewerk uit de periode metaaltijden tot en met (mogelijk) vroege middeleeuwen gevonden.

Botanisch onderzoek Eén monster van deze vindplaats, afkomstig uit kuil 6.3 is onderzocht op botanische macroresten.106 Naast vrij veel kleine stukjes houtskool werden in het residu 2 fragmenten en 1 complete korrel van verkoold tarwe (Triticum sp.) aangetroffen. De tarwesoort past in het bekende gewassen- spectrum van de LBK

Conclusie Het grootste deel van deze vindplaats is goed geconserveerd. In vrijwel alle gegraven putten is een Bt-horizont of restant daarvan waargenomen, wat erop wijst dat er nauwelijks erosie plaatsgevonden heeft. Deze Bt-horizont is bovendien afgedekt door een colluvium, dat het sporenniveau beschermd heeft tegen de verstorende werking van landbouwactiviteiten. Alleen de meest zuidoostelijke hoek van de vindplaats, ter hoogte van put 1, is geheel verstoord. Door erosie is het lössdek hier geheel verdwenen waardoor zich direct onder de bouwvoor de grinden van het maasterras bevinden. De vindplaats heeft twee verschillende groepen sporen opgeleverd. Eén daarvan is als bandkeramisch te bestempelen. De datering van de andere groep is onduidelijk, aangezien geen eenduidig dateerbaar vondstmateriaal is aangetroffen. Vooralsnog wordt deze groep in de periode late bronstijd- vroege middeleeuwen geplaatst. De sporen zijn vermoedelijk onderdeel van

106 Het botanisch onderzoek is uitgevoerd door W.J. Kuiper van het botanisch laboratorium van de Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden. 58 LANAKERVELD

vindplaats 122 (zie paragraaf 6.2.11), een uitgestrekt nederzettingsterrein uit de late bronstijd / ijzertijd De bandkeramische sporen van vindplaats 2 lijken samen met vindplaatsen 19, 20 en 23 onderdeel uit te maken van een uitgestrekt neder- zettingsterrein. Sporen en vondstmateriaal uit deze periode clusteren in put 5 en 6. Deze putten liggen buiten de door RAAP aangegeven begrenzing van de vindplaats. De vindplaats is dus groter en strekt zich verder in zuidwestelijke richting uit. Opmerkelijk is het nagenoeg ontbreken van duidelijk bandkeramische sporen en vondstmateriaal in de putten die dwars over de vindplaats aangelegd zijn. De weinige aangetroffen sporen, de concentraties vondstmateriaal en de met nederzettingsafval gevulde kuil 6.3 wijzen desondanks duidelijk in de richting van een nederzetting, waarvan de kern zich vermoedelijk in de directe nabijheid van putten 5 en 6 bevindt. Naast bandkeramisch en mogelijk vroeg-middeleeuws vondstmateriaal bevindt zich in het vondstmateriaal ook een component die mogelijk in het late neolithicum of de bronstijd te plaatsen is. Twee fragmenten van geslepen bijlen (waarvan één aangetroffen bij de oppervlaktekartering door RAAP) zijn in ieder geval in het midden of late neolithicum te dateren. Vooralsnog zijn er geen sporen eenduidig aan deze periode toe te wijzen en gaat het dus om los vondstmateriaal.

6.2.2 Vindplaatsen 61 en 62

Inleiding Vindplaatsen 61 en 62 liggen vlak naast elkaar, ongeveer 150 m ten noordwesten van vindplaats 2. Bij de oppervlaktekartering door RAAP werd een klein aantal vuurstenen artefacten aangetroffen (vindplaats 61: 4 afslagen en een klingfragment; vindplaats 62: 2 afslagen). Beide vindplaatsen zijn op basis van het booronderzoek waarin direct onder de bouwvoor de top van een onverstoord bodemprofiel werd geconstateerd als kleine vuursteenconcentraties uit de steentijd gekarakteriseerd. De vindplaatsen zijn onderzocht door middel van vijf proefsleuven (vindplaats 61: put 8 t/m 11; vindplaats 62, put 7), waarbij specifiek gelet is op de aanwezigheid van vuursteenconcentraties in de onverstoorde löss (>5 artefacten per m2). Dergelijke concentraties zijn niet aangetroffen. In het zuidelijk deel van put 7 werd in het colluvium wel een aanzienlijke hoeveelheid vondstmateriaal uit een latere periode geborgen. Om de aard van dit materiaal beter te kunnen bepalen zijn ten zuiden en westen van put 7 twee extra putten gegraven (put 70 en 71).

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering Beide vindplaatsen bevinden zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. Op beide vindplaatsen heeft nauwelijks erosie plaatsgevonden en wordt de Bt-horizont door een in dikte variërend colluvium afgedekt. In het zuidelijk deel van put 7 en in put 70 is de conservering van de bodem dermate goed dat zelfs de E-horizont nog deels bewaard gebleven is (zie hoofdstuk 2.2). Het colluvium op vindplaats 62 en in het gebied ten zuiden daarvan heeft een aanzienlijke dikte (variërend van 20 tot bijna 60 cm). Op de Actuele Hoogtekaart van Nederland (AHN) is op de locatie een min of meer zuidoost-noordwest lopende wal zichtbaar. Het gaat hierbij om een zogenaamde graft: een lage wal die werd aangelegd LANAKERVELD 59

Figuur 6.7 174650 174700 Overzicht vindplaatsen 61 en 62. 321100 321100

P9 321050 321050

P10 P11 61

P8 321000 321000

62

P7 320950 320950 P71

N P70 late bronstijd / ijzertijd Romeinse tijd / middeleeuwen? recente verstoring / natuurlijke verstoring 0 25m begrenzingen RAAP vindplaatsen

174650 174700

ter voorkoming van erosie. De diepte van het sporenvlak (top van de Bt- horizont) varieert van 60-90 cm onder maaiveld op vindplaats 62 tot 40-60 cm onder maaiveld op vindplaats 61.

Grondsporen Zowel vindplaats 61 als 62 hebben antropogene sporen opgeleverd. Deze kunnen echter niet gekoppeld worden aan het vuursteenmateriaal dat bij de oppervlaktekartering gevonden is, maar dateren uit latere periodes. 60 LANAKERVELD

In put 70 is een tweetal kuilen gevonden (S1 en S4), die op basis van het hierin aangetroffen aardewerk hoogstwaarschijnlijk in de late bronstijd te plaatsen zijn. In put 7 is één mogelijk antropogeen spoor gevonden van een onbekende ouderdom. Op vindplaats 62 zijn alleen in put 8 en 9 antropogene sporen aangetroffen. Het gaat om drie verspreid liggende (paal)kuilen in put 8, die verder geen dateerbaar vondstmateriaal hebben opgeleverd. In zowel put 8 als put 9 zijn verder twee rechthoekige kuilen opgegraven. De kuilen hebben een min of meer platte bodem en een vulling die rijk is aan houtskool en verbrande klei. Ook in deze kuilen is geen dateerbaar vondstmateriaal gevonden, maar de relatief losse vulling doet vermoeden dat het om kuilen met een Romeinse of zelfs nog recentere datering gaat.107

Vondstmateriaal Over het algemeen is er op vindplaatsen 61 en 62 sprake van een lage vondstdichtheid. Er is nauwelijks vondstmateriaal aanwezig en niets dat wijst op de aanwezigheid van vuursteenconcentraties in onverstoorde löss. Ook zijn geen grondsporen gevonden, die eventueel in de steentijd te dateren zijn. Het aanwezige vuursteen is verzameld uit het colluvium en bestaat voornamelijk uit ondefinieerbare brokken, waar slechts sporadisch duidelijke afslagen tussen zitten (N=4). Er zijn twee duidelijke werktuigen aanwezig in de vorm van een deel van een brede geretoucheerde kling en een steile kopkrabber op een ruw gevormde afslag. Het vuursteenmateri- aal kan gezien worden als representatief voor een weinig geformaliseerde, opportunistische industrie die het best in het late neolithicum of latere periodes te plaatsen is. Het colluvium in het zuidelijk deel van put 7 en dat in putten 70 en 71 was relatief rijk aan vondstmateriaal, waaronder aardewerk en gebroken steen. Het aardewerk is relatief uniform met een fijne tot licht minerale magering. Sterk met kwarts gemagerd aardewerk komt slechts een enkele keer voor. Het aardewerkcomplex past het best in de late bronstijd, alhoewel een zeer grofgemagerde bodemscherf eventueel ook ouder kan zijn.

Conclusie De bodem en het sporenniveau zijn op beide vindplaatsen uitstekend bewaard gebleven. In put 7 (vindplaats 62) is zelfs nog een deel van de E- horizont waargenomen. Wel moet worden opgemerkt dat in tegenstelling tot de conclusie van het booronderzoek er geen sprake is van een onverstoord bodemprofiel direct onder de bouwvoor, maar van een (relatief onverstoord) bodemprofiel dat wordt afgedekt door colluvium. Het gaat bij vindplaatsen 61 en 62 niet om vuursteenvindplaatsen in onverstoorde grond zoals verwacht op basis van de oppervlaktekartering van RAAP. Het weinige vuursteen kan gekarakteriseerd worden als een oppor- tunistische industrie die het best in de periode laat-neolithicum / bronstijd te plaatsen is. Grondsporen bestaan op vindplaats 61 uit twee rechthoekige kuilen met onbekende functie. Beide kuilen waren rijk aan houtskool en verbrande klei en dateren waarschijnlijk uit de periode Romeinse tijd – Middeleeuwen. 107 De opgraving van BAAC op het Belgische deel van het Europark bedrijventerrein heeft vergelijkbare kuilen opgeleverd. In één daarvan is een grote scherf Romeins aardewerk gevonden, wat op een datering in de Romeinse tijd zou kunnen wijzen (mond. mededeling S. Mooren, BAAC). Een andere mogelijkheid is dat de kuilen samenhangen met de belegering van Maastricht in de Tachtigjarige Oorlog (pers. comm. G. Soeters, Maastricht). LANAKERVELD 61

In het zuidelijk deel van put 7 en in put 70 en 71 is in het colluvium een relatief grote hoeveelheid aardewerk en gebroken steen verzameld. In put 70 zijn daarnaast twee kuilen aangetroffen met vergelijkbaar vondstmateriaal. Het hele complex is vermoedelijk in de late bronstijd te dateren. De sporen maken zeer waarschijnlijk onderdeel uit van vindplaats 122, een uitgestrekte zone van nederzettingssporen uit de late bronstijd / vroege ijzertijd.

6.2.3 Vindplaats 82

Inleiding Vindplaats 82 ligt ongeveer 150 m ten westen van vindplaats 62. Tijdens de oppervlaktekartering door RAAP zijn drie afslagen en een kling gevonden en is op basis van boringen vastgesteld dat direct onder de bouwvoor een onverstoord bodemprofiel met aan de top een E-horizont ligt. De vindplaats is door RAAP geïnterpreteerd als een kleine vuursteenconcentratie uit de steentijd. De vindplaats is gewaardeerd door middel van 2 proefsleuven (put 12 en 13), waarbij specifiek gelet is op de aanwezigheid van vuursteen in de Figuur 6.8 2 Overzicht vindplaats 82. onverstoorde löss (>5 artefacten per m ).

174520 174540

20

61

84

62

2

82

3 86

80

24 16

24 18

29 121

77 320920 78 320920

34

14 27 17 28 31

82 P13 320900 320900

P12

N

late bronstijd / ijzertijd recente verstoring / natuurlijke verstoring 0 10m begrenzingen RAAP vindplaatsen

174520 174540 62 LANAKERVELD

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. Het bodemprofiel is uitstekend geconserveerd. Wel is gebleken dat er direct onder de bouwvoor geen onverstoorde löss ligt maar colluvium. Dit colluvium is 20-40 cm dik en dekt de Bt-horizont af. Op sommige delen van de vindplaats is onder het colluvium nog een restant van de E-horizont in het profiel waargenomen. Het colluvium maakt deel uit van een graft zoals ook het geval is bij vindplaats 62 (zie hoofdstuk 6.2.2). Op de Actuele Hoogtekaart van Nederland (AHN) is direct ten zuiden van de locatie een min of meer oost-west lopende wal (graft) zichtbaar. Het sporenvlak (top van de Bt-horizont) ligt 60 – 70 cm onder maaiveld.

Grondsporen Zowel in put 12 als put 13 zijn duidelijke antropogene sporen aangesneden. Deze zijn echter niet te koppelen aan steentijdbewoning. Op basis van de vulling en in één geval geassocieerd vondstmateriaal zijn de sporen te dateren in de late bronstijd of vroege ijzertijd. Zowel in put 12 als put 13 bevinden zich een viertal goed geconserveerde paalsporen (diepte 15-25 cm), waar vooralsnog geen structuur in te herkennen was. Daarnaast zijn in put 12 een greppel en een kuil aangetroffen. Een kuil in put 13 (spoor 13.1) is op basis van de kleur van de vulling mogelijk ouder te dateren.

Vondstmateriaal De sporen in put 12 en 13 en het afdekkende colluvium hebben een beperkte hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd. Opmerkelijk in het complex is een duidelijke midden-neolithische component, wat onder andere blijkt uit de aanwezigheid van een typische druppelvormige spits met geretoucheerde randen, een afslag van een geslepen, gefacetteerde bijl van Valkenburg- vuursteen en een vermoedelijk fragment van een aardewerken tulpbeker (typisch Michelsberg). Op de akker, zo’n 30 m ten zuidoosten van de vindplaats werd tijdens het huidige onderzoek tenslotte nog een spitskling van Lanaye-vuursteen gevonden. Het grootste deel van de vondsten is afkomstig uit het colluvium. Alleen de spits is afkomstig uit een kuil (spoor 12.4). De kuil dateert, gezien de aanwezigheid van veel goed dateerbaar aardewerk, echter niet in het midden-neolithicum, maar in de late bronstijd of vroege ijzertijd. De spits en een fragment van een vermoedelijke pijl- schachtpolijster van zandsteen (mogelijk bandkeramisch) uit deze kuil zijn dus te beschouwen als opspit.

Conclusie Het bodemprofiel op vindplaats 82 is deels goed geconserveerd en afgedekt door een pakket colluvium. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een vuursteenvindplaats in onverstoorde löss, het meeste vondstmateriaal is uit het colluvium verzameld. Er bevindt zich een duidelijke midden- neolithische component in het vondstmateriaal wat mogelijk wijst op een nederzettingsterrein uit deze periode in de directe omgeving van de vindplaats. De aangetroffen grondsporen dateren echter alle uit de late bronstijd of vroege ijzertijd en vormen onderdeel van een grotere zone met nederzettingssporen uit de metaaltijden (vindplaats 122). LANAKERVELD 63

6.2.4 Vindplaats 84

Inleiding Vindplaats 84 ligt vlak ten oosten van de Lanakerweg tegen de Belgische grens op ongeveer 200 m ten noordwesten van vindplaats 82. Tijdens de oppervlaktekartering door RAAP zijn twee klingfragmenten gevonden, waarvan één met gebruiksretouche. Op basis hiervan en op basis van booronderzoek waarbij geconcludeerd is dat zich direct onder de bouwvoor de E-horizont bevindt is de vindplaats gekarakteriseerd als een kleine vuur- steenconcentratie uit de steentijd. De vindplaats is verkend door middel van 2 proefsleuven (put 16 en 17), waarbij specifiek gelet is op de aanwezigheid van vuursteen in de onverstoorde ondergrond (>5 artefacten per m2).

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. Er is geen sprake van een onverstoord bodemprofiel direct onder de bouwvoor zoals op basis van het booronderzoek verondersteld werd. De onverstoorde löss, waarvan de top gevormd wordt door de Bt horizont wordt afgedekt door colluvium met een dikte van 15-30 cm. Het sporenvlak (top van de Bt-horizont) ligt op 50 cm onder maaiveld.

Grondsporen In beide putten is een klein aantal grondsporen gedocumenteerd. In put 16 Figuur 6.9 Overzicht vindplaats 84. zijn twee kuilen aangetroffen en in put 17 een kuil en een mogelijk paalgat.

174310 174320 174330 174340 321000 321000 320990 320990

84 P16

N post-LBK 320980 320980 recente verstoring / P17 natuurlijke verstoring begrenzingen RAAP vindplaatsen

0 10m

174310 174320 174330 174340 64 LANAKERVELD

Het is onduidelijk of het antropogene sporen betreft, of slechts natuurlijke verstoringen. In de grondsporen is geen vondstmateriaal aangetroffen.

Vondstmateriaal De enige vondst van deze vindplaats betreft een niet nader te determineren brok vuursteen uit het colluvium. Er is geen vuursteen aangetroffen in onverstoorde löss.

Conclusie Het bodemprofiel op vindplaats 84 is goed geconserveerd, alhoewel geen sprake is van een onverstoord bodemprofiel direct onder de bouwvoor zoals op basis van het booronderzoek werd verondersteld. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een vuursteenvindplaats in onverstoorde löss. De vindplaats heeft wel enkele grondsporen opgeleverd, maar deze kunnen zeer goed van natuurlijke oorsprong zijn.

6.2.5 Vindplaats 24

Inleiding Vindplaats 24 ligt ongeveer 200 m ten zuiden van vindplaats 84 en wordt doorsneden door de Lanakerweg. De oppervlaktekartering door RAAP leverde een bescheiden hoeveelheid vuurstenen artefacten op (5 afslagen, waarvan één verbrand, een kling met gebruiksretouche, een schrabber en een klingschrabber met steile kap (LBK) ). Gecombineerd met de boringen waarin een relatief onverstoord bodemprofiel was waargenomen werd op deze locatie een bandkeramisch nederzettingsterrein verwacht. De vindplaats is verkend door middel van twee proefsleuven (put 18 en 19). De proefsleuven liggen in elkaars verlengde aan weerszijden van de Lanakerweg. Een deel van de vindplaats is eveneens doorsneden bij de aanleg van een fietspad iets ten zuiden van de proefsleuven.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw en is over het algemeen goed geconserveerd. De enige verstorende factor is de Lanakerweg, die de vindplaats over een breedte van circa 15 m verstoord heeft. Parallel aan de Lanakerweg, direct ten oosten en westen, is het bodemprofiel verstoord. Ten westen van de Lanakerweg is deze verstoring het grootst. Hier bevindt zich een 10 m brede verstoring tot in de C-horizont. Mogelijk loopt deze over de gehele lengte van de Lanakerweg door. Direct ten oosten van de Lanakerweg (tot circa 5 m uit de weg) bestaat de verstoring slechts uit aftopping van de Bt-horizont, die hier direct onder de bouwvoor ligt. Op het resterende deel van de vindplaats is het bodemprofiel goed geconserveerd. De Bt-horizont is hier afgedekt door een ongeveer 10 cm dik colluvium. De diepte van het sporenvlak ligt tussen de 40 en 50 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Zowel in put 18 als put 19 zijn antropogene sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een bandkeramisch nederzettingsterrein. Put 18 ligt duidelijk in de kern van een bandkeramisch erf. Centraal in deze put is een plattegrond van een bandkeramisch huis met geassocieerde

LANAKERVELD 65

320800

6 1 P62 LBK late bronstijd / ijzertijd recente verstoring / natuurlijke verstoring begrenzingen RAAP vindplaatsen

174400 174400

1 2

P18

1

4

2

4 2 174300 174300

P19

0

2

2

6

8

4

1

2

6

1 6

25m

0

8

7

7

2

8

8

7

6

1

7

1

1

2

1

4

3

4

2

4

8

4

2

8 2 0

P39

3

7

2

8 1 N 320800 Figuur 6.10 Figuur Overzicht vindplaats 24. 66 LANAKERVELD

Figuur 6.11 De huisplattegrond op vindplaats 24.

kuilen aangesneden (structuur 1). De sporen van de plattegrond zijn goed geconserveerd. Een selectie van de paalkuilen is gecoupeerd. De dieptes van de wandpalen (spoor 18.23 en 18.43) lag tussen de 20 en 30 cm onder het opgravingsvlak. De centrale staanders (spoor 18.30, 18.33 en 18.41) waren nog tussen de 20 en 40 cm diep. Ter weerszijden van de plattegrond liggen de karakteristieke geassocieerde langskuilen. Deze dienden primair om leem uit te winnen en dienden vervolgens als afvaldump. Dit laatste is duidelijk gebleken bij het couperen van een segment van één van deze kuilen (spoor 18.11), waarbij een grote hoeveelheid vondstmateriaal verzameld is. De kuil was op dit punt nog 1,20 m diep. De plattegrond is opgebouwd uit losse palen aan weerszijden van het huis die onderdeel uitmaken van de wand en driepalenrijen (DPR) die de dakconstructie hebben gedragen. Twee driepalenrijen zijn dubbel gesteld. Aangezien een geheel omsluitende wandgreppel ontbreekt, kan het huis toegewezen worden aan het type 1b. De dubbele paalkuilen wijzen er bovendien op dat hier het zuidoostelijke deel van de plattegrond aangesneden is.108 Het huis is noordwest-zuidoost georiënteerd en de breedte bedraagt 4,9 m.

Ten zuidwesten van de huisplattegrond is een tweede cluster kuilen en paalkuilen aangetroffen. Hier was echter geen structuur in te herkennen. Ook in dit cluster bevond zich een vondstrijke kuil, waarvan een segment gecoupeerd is (spoor 18.7). Ten oosten van de huisplattegrond zijn slechts twee grondsporen waargenomen. Eén daarvan is een recente verstoring. De andere is een ondiepe kuil met bandkeramisch aardewerk (spoor 18.50). In put 19 is het beeld wat diffuser. Toch bevinden zich ook hier duidelijke kuilen met bandkeramisch aardewerk (spoor 19.1 en 19.14). Ook zijn verschillende duidelijke paalkuilen aanwezig, waaruit echter geen structuur gereconstrueerd kon worden. Er zijn verschillende aanwijzingen dat de vindplaats groter is dan de door RAAP aangegeven begrenzingen. Op ongeveer 20 m ten oosten van de huisplattegrond, feitelijk al buiten de vindplaats, bevindt zich nog een kuil met bandkeramisch aardewerk. Ook in westelijke richting is de vindplaats

108 Modderman 1970. LANAKERVELD 67

groter, wat blijkt uit de aanwezigheid van een bandkeramische kuil in het zuidelijk deel van put 39 (vindplaats 18). Op basis van de archeologische begeleiding kan gesteld worden dat de vindplaats eveneens naar het zuiden toe zich verder uitspreidt (ruim 100 m). In het wegcunet werden namelijk de restanten van drie bandkeramische huisplattegronden aangetroffen evenals enkele bandkeramische kuilen gevuld met nederzettingsafval.

Vondstmateriaal Het gros van het vondstmateriaal van deze vindplaats is afkomstig uit de kuilen die geassocieerd zijn met de huisplattegrond in put 18 (spoor 18.10, 18.11 en 18.49). Na gebruikt te zijn voor de winning van leem eindigden deze kuilen als afvaldumps waarmee de concentratie aan vondstmateriaal verklaard wordt. De kuilen leverden een grote hoeveelheid bandkeramisch huisafval op, waaronder aardewerkscherven, vuurstenen werktuigen en bewerkingsafval alsmede fragmenten natuursteen. Onder het aardewerk uit spoor 18.11 bevinden zich onder andere fragmenten van twee versierde flesvormige potten. Het dateerbare materiaal uit de met de plattegrond geassocieerde kuilen vooral toe te wijzen aan fase 1c en 1d. Alleen bij het aardewerk uit spoor 18.49 is uitloop mogelijk tot in fase 2a. In het vuursteenassemblage bevinden zich een complete ongebruikte vuursteenknol en een grote hoeveelheid decorticatie- en grove preparatieaf- slagen, die kenmerkend zijn voor de eerste fase van vuursteenbewerking. Er zijn relatief weinig afslagen en klingen aanwezig in het materiaal. De aangetroffen werktuigen bestaan uit een geretoucheerde kling, een kling met hoogglans op één zijde, een mogelijke boor, enkele eindkrabbers en één spits. Het natuursteen omvat onder andere een fragment rode oker en een fragment van een dissel van amfiboliet. Het overige materiaal bestaat voornamelijk uit zandsteen en kwartsiet. Bij de herkende werktuigen van deze steensoorten gaat het met name om maalsteenfragmenten. Ook zijn enkele klop- en slijpstenen aanwezig.

Botanisch onderzoek Ter waardering is één monster (5 liter) uit spoor 18.11 uitgezeefd op het botanisch laboratorium van de faculteit der archeologie (Universiteit Leiden) en nagekeken op verkoolde botanische macroresten. Het monster bleek arm aan zaden. Herkend zijn graan (4 fragmenten) en emmertarwe (Triticum dicoccum) (1 korrel en een stukje kaf). Emmertarwe is een bekend voedselgewas in het vroege neolithicum.

Conclusie Het proefsleuvenonderzoek heeft uitgewezen dat het bij deze vindplaats duidelijk een bandkeramisch nederzettingsterrein betreft. Afgezien van de verstoring die veroorzaakt is door de Lanakerweg en eventueel de zones direct ten oosten en westen daarvan (tot maximaal 10 m) is de vindplaats goed geconserveerd. De Bt-horizont is intact en afgedekt door een 10 cm dik colluvium. De vindplaats is verkend door middel van twee proefsleuven. Hierin is een huisplattegrond van het type 1b uit fase 1c/1d aangesneden. Verspreid liggende kuilen en paalkuilen suggereren dat elders op de vindplaats meer structuren aangetroffen kunnen worden. 68 LANAKERVELD

De begrenzing van het nederzettingsterrein is op basis van het proef- sleuvenonderzoek groter getrokken dan de indicatieve begrenzing van de vindplaats die door RAAP is aangegeven. Zo is in het zuidelijke deel van put 39 (vindplaats 18) een bandkeramische kuil aangesneden, waardoor gesteld kan worden dat de vindplaats in noordwestelijke richting groter is. Drie eindschrabbers, die tijdens het proefsleuvenonderzoek aan het oppervlak gevonden zijn, wijzen er bovendien op dat de vindplaats vermoedelijk ook in zuidwestelijke richting verder doorloopt. Dit vermoeden werd bevestigd door de vondst van drie bandkeramische huisplattegronden die tijdens de archeologische begeleiding van het fietspad werden aangetroffen. Een kuil met bandkeramisch aardewerk in het uiterste oosten van put 18 wijst erop dat de vindplaats ook in oostelijke richting groter is.

6.2.6 Vindplaats 3

Inleiding Vindplaats 3 ligt vlak ten westen van de Lanakerweg tegen de Belgische grens. Bij de oppervlaktekartering door RAAP werd op deze locatie een klein aantal vuurstenen artefacten verzameld (1 afslagkern en 2 afslagen, waarvan één geretoucheerd). Op basis hiervan en op basis van het booronderzoek waarbij direct onder de bouwvoor een onverstoord bodemprofiel werd waargenomen, is de vindplaats gekarakteriseerd als een kleine vuursteen- concentratie uit de steentijd. Vindplaats 3 is onderzocht door middel van één proefsleuf (put 35), waarbij specifiek gelet is op de aanwezigheid van vuursteen in de onverstoorde ondergrond (>5 artefacten per m2). Dergelijke concentraties zijn niet aangetroffen. Wel zijn in de put grondsporen aangetroffen die verband houden met vindplaats 18.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. De bodem is goed geconserveerd. Er is geen colluvium aanwezig en direct onder de bouwvoor bevindt zich de Bt of een restant daarvan. De bovenste 5-10 cm hiervan is los en verrommeld, vermoedelijk door land- bouwactiviteiten. Het sporenvlak ligt 30-40 cm onder maaiveld.

Grondsporen Er zijn antropogene sporen aangetroffen op vindplaats 3. Deze kunnen echter niet gekoppeld worden aan het bij de oppervlaktekartering aangetroffen vuursteen. De sporen dateren uit de Romeinse tijd en zijn onderdeel van vindplaats 18. Ze zullen daarom in samenhang met de daar aangetroffen grondsporen beschreven worden (zie §6.1.4.)

Vondstmateriaal In put 35 was nauwelijks vondstmateriaal aanwezig. Datgene wat aanwezig was kan gerelateerd worden aan vindplaats 18. Bij de twee stukken vuursteen gaat het om niet verder definieerbare brokjes terrasvuursteen.

Conclusie De bodem op vindplaats 3 is redelijk tot goed geconserveerd. Direct onder de bouwvoor bevindt zich een restant van de Bt-horizont, waarvan het LANAKERVELD 69

bovenste deel is aangetast door recente landbouwactiviteiten. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor een vuursteenconcentra- tie in onverstoorde löss. Het verzamelde vuursteen bestaat uit twee niet nader definieerbare brokjes. De herkomst van het door RAAP aangetroffen vondstmateriaal is onduidelijk en mogelijk betreft het hier verspoeld of verploegd materiaal. Op de vindplaats zijn wel antropogene sporen aangetroffen die tot de Romeinse vindplaats 18 behoren.

6.2.7 Vindplaats 18

Inleiding Vindplaats 18 ligt direct ten westen van vindplaats 3. Bij de oppervlaktekar- tering door RAAP werd een aantal vondsten uit de Romeinse tijd gedaan (9 dakpanfragmenten en 12 scherven aardewerk) op basis waarvan de aanwezigheid van een nederzettingsterrein en mogelijk zelfs een villa uit de Romeinse tijd vermoed werd. De vindplaats wordt doorsneden door de Belgisch-Nederlandse grens en ligt dus deels op Belgisch grondgebied. Het Nederlandse deel is in eerste instantie onderzocht door middel van 5 proefsleuven (put 32 t/m 34 en 37 t/m 38). Aansluitend zijn twee extra sleuven gegraven om een eventuele begrenzing in westelijke (put 36) en zuidoostelijke richting (put 39) te kunnen vast stellen. De oostelijke begrenzing van de vindplaats bevindt zich ter hoogte van vindplaats 3 (put 35).

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats ligt op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. De bodem en het grondsporenniveau zijn redelijk tot goed geconserveerd. In put 32, 33, 34 en 36 bevindt zich onder de bouwvoor een dun colluvium (5-10 cm dik) met daaronder de Bt-horizont of een restant daarvan. In de overige putten lag de bouwvoor direct op de Bt-horizont. Het bovenste deel van de Bt-horizont (5-10 cm) was in deze gevallen verrommeld. Het colluvium in put 32 was uitzonderlijk grindig en rijk aan Romeins vondstmateriaal. De diepte van het sporenvlak ligt in de verschillende putten op 30-50 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Afgezien van put 38 zijn in alle putten antropogene grondsporen aangetroffen. Op één spoor na, een kuil in put 39 (S5), die vermoedelijk een bandkeramische ouderdom heeft, zijn alle sporen in de Romeinse tijd te dateren. Bij de Romeinse sporen gaat het afgezien van een greppelsysteem (zie hieronder) bijna zonder uitzondering om forse kuilen, die relatief rijk zijn aan vondstmateriaal. Deze zijn aangetroffen in put 32, 33, 34, 35 en 37. Daarnaast bevinden zich in putten 34 en 37 enkele clusters paalkuilen. Hier waren echter geen (onderdelen van) gebouwplattegronden in te herkennen. Gezien het waarderende karakter van het onderzoek en het feit dat er hier duidelijk sprake is van een nederzettingsterrein is slechts een selectie van de sporen gecoupeerd. De diepste kuil had nog een diepte van 1,20 m (put 34, S2). In put 35 is een rechthoekige kuil aangesneden, die qua vorm en vulling zeer vergelijkbaar is met de rechthoekige kuilen die in put 8 en 70 LANAKERVELD

174100 174150 174200 174250

20

61 320850 320850

84

62

2

82 P35

3 86

80 3 24 16

24 18

121

77 78

34

14 27 17 28

P34 320800 320800

P33

P39

18 P32 320750 320750

P36

P37

LBK Romeinse tijd

320700 N recente verstoring / 320700 natuurlijke verstoring begrenzingen RAAP vindplaatsen P38 vermoedelijk verloop van 0 25m omgreppeling

174100 174150 174200 174250

Figuur 6.12 Overzicht vindplaatsen 3 en 18. 9 (vindplaats 61) zijn aangetroffen. Ook hier is echter geen dateerbaar vondstmateriaal aangetroffen. De enige vondsten uit deze kuil zijn een ijzeren spijker en enkele brokjes verbrande leem. Een opmerkelijk spoor in put 33 is een grote met colluvium-achtig materiaal gevulde depressie, die Romeins vondstmateriaal bevat. De maximale diepte van deze depressie is ongeveer 50 cm onder het sporenvlak. Het in put 33 blootgelegde deel van dit spoor heeft een lengte van 14 m. In het profiel is duidelijk te zien dat de depressie onder natte omstandigheden is opgevuld. Er bevindt zich namelijk een inspoelingslaag onder in de depressie als gevolg van het neerslaan van mineralen en LANAKERVELD 71

ijzer. Mogelijk betreft het hier een Romeinse waterkuil of drenkpoel. Een vergelijkbaar spoor is gevonden bij de opgraving te Veldwezelt-Kesselt, waar het ook als zodanig geïnterpreteerd is.109 Het geheel van sporen uit de Romeinse tijd op vindplaats 18 lijkt min of meer te worden afgebakend door een vierkant of rechthoekig greppelsysteem, bestaande uit een dubbele greppel. De dubbele omgreppeling is aangesneden in put 32, 34, 37 en 39. Er zijn enkele coupes over de greppels gezet (put 35, S1 en put 39, S1) waaruit blijkt dat de greppels nog een diepte van 60 tot 70 cm hebben. Put 37 is precies aangelegd op het punt waar de binnenste greppel een hoek omgaat en op basis hiervan kunnen de lengtes van de zuidoostelijke (en de noordwestelijke) zijde vastgesteld worden. Deze bedragen ca. 145 m voor de binnenste greppel en ca. 155 m voor de buitenste greppel. De twee greppels liggen ongeveer 5 m uit elkaar. De hoeken van het greppelsysteem lijken daarnaast precies in de richting van de hoofdwindstreken wijzen. Vergelijkbare greppels zijn op verschillende villa-terreinen aangetroffen, onder andere in het Duitse Rijnland.110 Zoals gezegd lijkt het greppelsysteem de Romeinse bewoning min of meer af te bakenen. Alleen in westelijke richting is de begrenzing van de vindplaats onduidelijk aangezien er vanuit de dubbele greppel in put 32 een andere greppel (S5) deze richting in loopt. Deze dateert echter mogelijk in de vroege middeleeuwen (zie vondstmateriaal)

Vondstmateriaal De vindplaats heeft een aanzienlijke hoeveelheid vondstmateriaal opgeleverd, in de vorm van aardewerk, fragmenten van Romeinse dakpannen en enkele metalen en glazen objecten (zie hoofdstuk 7 en 8). Het grootste deel van het vondstmateriaal is afkomstig uit colluvium en de grondsporen in put 32 en 37. De rest is grotendeels afkomstig uit de kuilen in put 33 en 34. De vindplaats heeft een aanzienlijke hoeveelheid Romeinse dakpannen opgeleverd (N=176), waarvan er 42 nader te determineren waren als tegulae (N=36) en imbrices (N=5). Opvallend is het ontbreken van andere baksteenvormen, zoals vloer- of wandtegels, tubuli en hypocaustumte- gels. Op basis hiervan kan gesteld worden dat een eventueel gebouw of gebouwen wel voorzien was van een pannendak, maar niet van een vloer- verwarmingssysteem. Het ontbreken van stenen bouwpuin lijkt er ook op te wijzen dat we niet uit moeten gaan van steenbouw op dit gedeelte van deze vindplaats, maar van houtbouw. Het aardewerk dateert de bewoning op deze vindplaats grofweg tussen het begin van de 2e eeuw tot ergens in de 3e eeuw. Daarnaast zijn er ook enkele aanwijzingen voor continuïteit van bewoning tot in de vroege middeleeuwen (en mogelijk ook de laat-Romeinse tijd). Uit de greppel in put 32 die haaks op de dubbele omgreppeling is aangelegd komt een fragment van een Merovingische bolpot. Uit de aangrenzende put 36 zijn uit het colluvium enkele ruwwandige scherven verzameld die in de laat-Romeinse tijd of vroege middeleeuwen te plaatsen zijn. Er zijn enkele aanwijzingen voor locale productie van aardewerk en baksteen op deze vindplaats aanwezig. Zo is uit put 32 een reeks fragmenten van ruwwandige kookpotten afkomstig, waarbij het op het eerste 109 Pauwels 2007. 110 Stuart & De Grooth 1987, 56-57. 72 LANAKERVELD

gezicht om identieke baksels lijkt te gaan. Het voorkomen van een dominante bakselgroep, in dit geval binnen het ruwwandige aardewerk, is uitzonderlijk en wijst mogelijk op locale productie. Twee misbaksels van tegulae zouden ook in deze richting kunnen wijzen. Mogelijk bevinden zich dus in de buurt van de vindplaats potten- en/of pannenbakkersovens.

Conclusie Vindplaats 18 is een goed geconserveerde vindplaats uit de Romeinse tijd. In putten 37 t/m 39 heeft vermoedelijk matige erosie plaatsgevonden, hoewel de Bt-horizont hier nog wel overal grotendeels aanwezig was. Deze bevond zich wel direct onder de bouwvoor. In de overige putten waren Bt en bouwvoor gescheiden door een dun colluvium (5-10 cm dik). De vindplaats kan gekarakteriseerd worden als een omgreppeld nederzet- tingsterrein, waarbinnen vermoedelijk één of meerdere houten gebouwen met een pannendak gestaan hebben. Het ontbreken van stenen bouwpuin en baksteenproducten anders dan dakpannen lijkt tegen de aanwezigheid van een stenen gebouw te pleiten. De bij het proefsleuvenonderzoek aangetroffen sporen bestaan hoofdzakelijk uit greppels en grote kuilen. Bij de aanleg van het greppelsysteem, waarbij de hoeken precies in de richting van de hoofdwindstreken wijzen, is een strakke maatvoering gehanteerd. De vindplaats lijkt zich grotendeels te beperken tot het gebied binnen de dubbele omgreppeling. Alleen in westelijke richting is de begrenzing van de vindplaats niet duidelijk. De vindplaats loopt met zekerheid door op het Belgische deel van het bedrijventerrein Europark. Op basis van het vondstmateriaal kunnen op of in de nabijheid van de vindplaats ook sporen van ambachtelijke activiteiten in de vorm van potten- of pannenbakkersovens verwacht worden. Het aardewerk dateert de bewoning in de 2e en 3e eeuw. Er is ook wat aardewerk uit de vroege middeleeuwen (Merovingische periode) en mogelijk de laat-Romeinse tijd aanwezig. Bewoningssporen uit deze periode(s) zouden op deze locatie dus ook verwacht kunnen worden.

6.2.8 Vindplaatsen 29 en 31

Inleiding Vindplaats 29 ligt ongeveer 30 m ten westen van vindplaats 18. Vindplaats 31 ligt ongeveer 100 m ten zuiden van vindplaats 29. Bij de oppervlaktekartering door RAAP is een klein aantal vuurstenen artefacten uit het midden- of late neolithicum verzameld. Op vindplaats 29 ging het hierbij om een mogelijk fragment van een Michelsberg spitskling en de top van een gepolijste bijl. Naast een afslag van vuursteen werd op vindplaats 31 ook een fragment van een geslepen bijl aangetroffen. Het booronderzoek op beide vindplaatsen wees op de aanwezigheid van een (min of meer intact) onverstoord bodemprofiel direct onder de bouwvoor. Beide vindplaatsen zijn geïnterpreteerd als neder- zettingsterreinen uit het neolithicum, mogelijk met grondsporen. De twee vindplaatsen zijn elk door middel van twee proefsleuven onderzocht (vindplaats 29: put 22 en 23; vindplaats 31: put 20 en 21). Vanwege de aanwezigheid van gewassen moest op beide vindplaatsen worden afgeweken van het PvE aangezien er slechts sleuven van 2 m in plaats van 4 m breed gegraven konden worden. Er is specifiek gelet op de aanwezigheid van vuursteenconcentraties in onverstoorde löss (>5 artefacten per m2). LANAKERVELD 73

Figuur 6.13 174000 174050 174100 Overzicht vindplaatsen 29 en 31. 320750 320750

29 P23

P22 320700 320700 320650 320650

N 31 LBK ? P21 post-LBK begrenzingen RAAP vindplaatsen

0 25m

320600 P20 320600

174000 174050 174100

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering Beide vindplaatsen liggen op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. De bodem en het grondsporenniveau zijn goed geconserveerd en er zijn nauwelijks aanwijzingen voor erosie. Op beide vindplaatsen bevindt zich onder een laag colluvium (gemiddelde dikte 10 cm) de Bt-horizont. Het sporenniveau ligt op beide vindplaatsen ongeveer 40 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Op beide vindplaatsen zijn in totaal twee antropogene sporen aangetroffen. Op vindplaats 29 gaat het om een smalle kuil met een diepte van 50 cm. De vulling van de kuil zou op een datering in de LBK kunnen wijzen, maar er is geen dateerbaar vondstmateriaal aangetroffen dat dit vermoeden zou kunnen bevestigen. 74 LANAKERVELD

Op vindplaats 31 is in put 21 een greppel aangesneden, die wat vulling betreft uit de periode metaaltijden – middeleeuwen zou kunnen dateren. Ook hier is geen dateerbaar vondstmateriaal aangetroffen.

Vondstmateriaal Van de twee vindplaatsen heeft alleen het colluvium op vindplaats 31 wat vondstmateriaal opgeleverd. Hierbij gaat het om twee brokjes vuursteen, waarbij onduidelijk is of deze überhaupt bewerkt zijn en een scherf handgevormd aardewerk. Het is een scherf van een drieledige potvorm met uitgeslagen rand, waarbij aan de binnenzijde van de rand vingertop- indrukken zijn aangebracht. De scherf zou mogelijk uit de late ijzertijd of Romeinse tijd kunnen dateren, maar een datering eerder in de ijzertijd is niet uit te sluiten.

Conclusie Op beide vindplaatsen zijn noch wat betreft grondsporen, noch wat betreft vondstmateriaal aanwijzingen gevonden voor neolithische nederzettings- terreinen. Alleen de kuil op vindplaats 29 zou een neolithische datering kunnen hebben. Een scherf handgevormd aardewerk van vindplaats 31 zou een datering in de late ijzertijd of Romeinse periode kunnen hebben. De op deze vindplaats aangesneden greppel dateert wellicht uit dezelfde periode.

6.2.9 Vindplaats 66

Inleiding Vindplaats 66 ligt ongeveer 250 m ten westen van vindplaats 31. Bij de oppervlaktekartering door RAAP werden op deze locatie twee vuurstenen afslagen gevonden. Het booronderzoek wees op een onverstoord bodemprofiel direct onder de bouwvoor, waarvan de top bestond uit een E- horizont. De vindplaats is gedefinieerd als een kleine vuursteenconcentratie uit de steentijd. Vindplaats 66 is onderzocht door middel van twee proefsleuven (put 24 en 25), waarbij specifiek gelet is op de aanwezigheid van vuursteen in onverstoorde ondergrond (>5 artefacten per m2).

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. De bodem is goed geconserveerd en er zijn nauwelijks aanwijzingen voor erosie aangetroffen. Wel is door het proefsleuvenonder- zoek duidelijk geworden dat de door RAAP aangetroffen E-horizont in feite een colluviumdek (dikte 10-20 cm) betreft, die de Bt-horizont afdekt. Het sporenniveau bevindt zich in de top van de Bt-horizont, op ongeveer 40 tot 50 cm onder maaiveld.

Grondsporen De vindplaats heeft geen antropogene sporen opgeleverd, die gekoppeld kunnen worden aan steentijdbewoning. Wel zijn twee mogelijke paalkuilen aangetroffen die wat vulling betreft in de periode metaaltijden- middeleeuwen te plaatsen zijn. Er is geen dateerbaar vondstmateriaal in deze sporen aangetroffen. LANAKERVELD 75

173820 173840 173860 320540 320540

P25 66 320520 320520

N

P24

post-LBK

0 10m begrenzingen RAAP vindplaatsen

173820 173840 173860 Figuur 6.14 Overzicht vindplaatsen 66.

Vondstmateriaal Alleen in put 25 is vondstmateriaal aangetroffen. Het gaat om twee niet nader te determineren brokjes aardewerk uit de ijzertijd. Er is geen vuursteen aangetroffen dat tot een steentijdvindplaats gerekend kan worden.

Conclusie De bodem is goed geconserveerd op vindplaats 66. Desondanks zijn geen aanwijzingen gevonden voor een vuursteenconcentratie in onverstoorde ondergrond. Gezien de aanwezigheid van een colluviumdek is het mogelijk dat het door RAAP aangetroffen vuursteen verspoeld is. De vindplaats heeft wel twee mogelijke antropogene sporen opgeleverd, die in de periode metaaltijden-middeleeuwen zouden kunnen dateren.

6.2.10 Vindplaats 42

Inleiding Vindplaats 42 ligt geïsoleerd in het uiterste westen van het plangebied. De oppervlaktekartering door RAAP leverde vondstmateriaal op dat op de aanwezigheid van een nederzettingsterrein uit het midden-neolithicum (Michelsberg) zou kunnen wijzen. Opmerkelijk in het vondstmateriaal zijn een halffabrikaat van een bijl en veel fragmenten van ongepolijste bijlen. Ook werden in de directe omgeving van de vindplaats grote onbewerkte vuursteenknollen gevonden. Op basis van het vondstmateriaal werd gesuggereerd dat het hier mogelijk om een vuursteenbewerkingssite zou kunnen gaan. Het booronderzoek wees op een relatief onverstoord bodemprofiel direct onder de bouwvoor. 76 LANAKERVELD

173350 173400 173450 320150 320150

P29

P31

P28

320100 P30 320100

42

P27

N 320050 320050

post-LBK begrenzingen P26 0 25m RAAP vindplaatsen

173350 173400 173450

Figuur 6.15 De vindplaats is onderzocht door middel van zes proefsleuven (put 26 Overzicht vindplaatsen 42. t/m 31) waarbij specifiek gelet is op de aanwezigheid van vuursteen in onverstoorde ondergrond (>5 artefacten per m2). Ook bij deze vindplaats moest het puttenplan door de aanwezigheid van gewassen aangepast worden en is dus afgeweken van het PvE.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van de Zouw. De bodem is redelijk geconserveerd. Afgezien van put 26, waar zich onder een circa 10 cm dik colluvium de Bt bevindt zijn in alle putten sporen van matige erosie aangetroffen. In putten 27 t/m 31 ligt de onverstoorde bodem, waarbij nauwelijks iets resteert van de Bt-horizont, direct onder de bouwvoor. Het sporenniveau bevindt zich in de Bt-/B-horizont, op ongeveer 40 tot 50 cm onder het maaiveld.

Grondsporen De op deze vindplaats gegraven sleuven hebben slechts 3 antropogene grondsporen opgeleverd. Eén daarvan, een greppel (spoor 28.1), is op basis van de vulling in de periode metaaltijden – middeleeuwen te dateren. De beide andere sporen (29.2 en 31.1) zijn kuilen. Ze dateren vermoedelijk in dezelfde periode als de greppel. Geen van de sporen heeft dateerbaar vondstmateriaal opgeleverd. LANAKERVELD 77

Vondstmateriaal De verschillende putten op deze vindplaats hebben nauwelijks vondstmateriaal opgeleverd. Er zijn slechts twee vuurstenen artefacten aangetroffen, uit de bouwvoor en uit het colluvium. Het gaat om een kleine multipolair gebruikte restkern, die eventueel mesolithisch zou kunnen zijn, uit put 28 en een preparatieafslag met cortexresten uit put 26. Een eenduidige datering van het vuursteen is niet te geven.

Conclusie Ondanks een aanzienlijke hoeveelheid oppervlaktevondsten hebben de proefsleuven op deze locatie geen aanwijzingen voor een neolithisch neder- zettingsterrein dan wel vondstconcentratie opgeleverd. Het bodemprofiel vertoont tekenen van matige erosie, waardoor de Bt horizont in de meeste putten grotendeels verdwenen is. De hoeveelheid vondstmateriaal is mogelijk te verklaren door de erosie van (nu verdwenen, ondiepe) grondsporen met vondstmateriaal. De vindplaats heeft drie antropogene sporen opgeleverd, die op basis van de vulling in de periode metaaltijden-middeleeuwen te dateren zijn. Deze datering kon niet bevestigd worden door middel van dateerbaar vondstmateriaal.

6.2.11 Vindplaats 122 Om grip te krijgen op eventuele nederzettingssporen van de Michelsberg cultuur (zie §6.2.3) zijn tussen vindplaatsen 24, 82 en 84 acht extra proefsleuven gegraven (put 62 – 69). Nederzettingssporen uit de Michelsbergcultuur zijn hierbij niet aangetroffen. Wel zijn er op basis van deze extra sleuven twee nieuwe, niet door RAAP gekarteerde, vindplaatsen gedefinieerd. De ene is een uitgestrekt nederzettingssterrein uit de late bronstijd / vroege ijzertijd (vindplaats 122), dat (mogelijk) aansluit bij de op vindplaats 2, 62 en 82 aangetroffen sporen uit deze periode; de andere is een bandkeramisch grafveld (vindplaats 123), dat in de volgende paragraaf besproken wordt.

Inleiding Vindplaats 122 kan gekarakteriseerd worden als een zone met verspreid liggende nederzettingssporen uit de metaaltijden. Deze zone strekt zich uit over het gebied ten oosten van de Lanakerweg, grofweg tussen vindplaatsen 24, 82 en 84. Sporen en vondstmateriaal die tot deze vindplaats behoren, zijn aangetroffen in putten 12, 13, 62, 64, 65 en 67. Het is zeer goed mogelijk dat de sporen uit de metaaltijden, die op vindplaatsen 2 en 62 aan het licht gekomen zijn ook tot deze vindplaats gerekend moeten worden.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. Het bodemprofiel is goed geconserveerd. Op het meest noordelijke deel (putten 67-69) ligt de Bt-horizont onder een relatief dun colluvium (5-10 cm dik). Ten zuiden daarvan heeft het colluvium nog een dikte tussen de 20 en 40 cm. Het sporenvlak (in de top van de Bt-horizont) ligt in putten 67 t/m 69 ongeveer 40 cm onder het maaiveld. In de overige sleuven ligt het sporenvlak gemiddeld 60 cm onder maaiveld met uitschieters naar 70-80 cm.

78 LANAKERVELD

321100 321000 320900 320800 P1

174900 174900

0 2

P2 2 P4 P3 LBK late bronstijd / ijzertijd recente verstoring / natuurlijke verstoring begrenzingen RAAP vindplaatsen P5 N P14 174800 174800 100m P6

P7

6 8 P11 174700 174700 P70 P7 P8

P9 2

0

6

1 6 P71

P10

0 8 174600 174600 P13

P12

2 8 174500 174500 P66 P63

P69

6

1

1

2

0

2 2 P65 P62

P68

6

8

4

1

2

6

1 6

174400 174400

0

8

7

7

1 2

P64

2

8

8

7 1 P67

P18

6

1

4

2

5

2

7

1

1

2

1

4

3 4

P16

2

4

8

4

2

8

2

4 8

P17

3

4

2

7

2

8 1 P19

174300 174300

1

3

9 2

320800 321100 321000 320900 Figuur 6.16 Figuur Overzicht vindplaats 122 LANAKERVELD 79

Grondsporen In twee putten zijn duidelijke sporen uit de metaaltijden gevonden. In put 62 bevindt zich een grote kuil (spoor 62.1) met een diameter van 1,8 m en een diepte van 65 cm onder het sporenvlak. Op basis van het erin aangetroffen aardewerk is deze kuil eenduidig in de late bronstijd te dateren. In put 67 is een greppel aangesneden (spoor 67.1), die op basis van de vulling vermoedelijk in dezelfde periode te dateren is. Ook bij de begeleiding van het fietspad zijn twee kuilsporen aangetroffen waarin aardewerk is aangetroffen dat dateert uit de late bronstijd/vroege ijzertijd, De verspreiding kent dus een zuidelijkere verspreiding.

Vondstmateriaal Het aardewerk dat aangetroffen is in de putten 62, 64, 65, 67 en 69 spreekt eenduidig voor de aanwezigheid van een nederzetting uit de late bronstijd. Het belangrijkste deel is afkomstig uit kuil 62.1. Het overige materiaal is afkomstig uit het colluvium in de genoemde putten. Binnen deze zone kunnen dus nederzettingssporen uit de metaaltijden worden aangetroffen. Naast het aardewerk is er sprake van een dunne spreiding vuursteen. Hierbij is vooral in en rond put 64 sprake van enkele werktuigen (een restkern en een rugmes). Daarnaast zijn er brokken en ruwe afslagen. Veel is nog onduidelijk over het vuursteengebruik in de late bronstijd. Daardoor kan niet uitgesloten worden dat het hier gevonden vuursteen de neerslag is van (midden- of) laat-neolithische vindplaatsen waarbij zelfs ook sprake kan zijn van mesolithische resten.

Botanisch onderzoek Eén monster van deze vindplaats, uit kuil 62.1, is onderzocht op botanische macroresten. In het residu zijn drie graankorrels gevonden (waaronder één van gerst) en zaden van een aantal wilde planten, vermoedelijk akkeronkruiden.

Conclusie In de gehele zone tussen de vindplaatsen 24, 84 en 82 (behalve mogelijk in de putten 68 en 69) moet rekening gehouden worden met nederzettings- sporen uit de late bronstijd. Deze nederzetting zet zich door over vindplaats 82 (met kuil 12.4 die in de late bronstijd of vroege ijzertijd gedateerd kan worden), en mogelijk ook over de vindplaatsen 62 en 2, slechts daarvan gescheiden door een zone waarin geen proefsleuven zijn gegraven. Het meeste aangetroffen vondstmateriaal komt – evenals in de bandkeramische nederzettingen – uit de grondsporen. Aangezien op basis van een beperkt proefsleuvenonderzoek geen uitspraken gedaan kunnen worden over de situering van de kuilen binnen de nederzetting, moeten deze vindplaatsen als één archeologische zone worden beschouwd waarbinnen nog geen kernen of erven kunnen worden aangewezen of begrensd. 80 LANAKERVELD

6.2.12 Vindplaats 123

Inleiding Bij het graven van de proefsleuven 62-69 werd in put 68 een bandkeramisch grafveld aangetroffen. De vindplaats was niet gekarteerd door RAAP, maar is gevonden bij het huidige onderzoek. De vindplaats ligt ongeveer 150 m ten noordoosten van de bandkeramische nederzetting op vindplaats 24.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. Het bodemprofiel is goed geconserveerd. De Bt-horizont wordt door een dun colluvium (5-10 cm dik) gescheiden van de bouwvoor. Het sporenvlak bevindt zich in de top van de Bt-horizont, ongeveer 40 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Er zijn in totaal 13 grondsporen gevonden in put 68, waarvan er 11 duidelijk antropogeen zijn en het zeer waarschijnlijk grafkuilen betreft. De kuilen zijn afgerond rechthoekig tot ovaalvormig en op één exemplaar na (spoor 68.12) van vergelijkbare grootte. In enkele kuilen is met een miniguts de diepte bepaald. De groottes en dieptes van de grafkuilen zijn weergegeven in tabel 6.1

Spoor Lengte in cm Breedte in cm Diepte in cm Oriëntatie Tabel 6.1 vanaf sporenvlak Afmetingen, dieptes en oriëntaties van de 1 190 90 40-50 NO-ZW grafkuilen 3 170 80 40 NO-ZW 5 165 80 onbekend WNW-OZO 6 155 85 15-20 W-O 7 125 65 onbekend W-O 8 170 70 15-20 W-O 9 155 85 onbekend WNW-OZO 10 55 70 20-30 NW-ZO 11 155 80 50-60 N-Z 12 95 55 15 N-Z 13 185 100 onbekend WNW-OZO

Voor zover na te gaan variëren de dieptes van de graven tussen de 15 en 60 cm onder het sporenvlak. Dit komt overeen met de diepte van de bekende graven uit Elsloo die 50-150 cm onder het maaiveld diep zijn.111 Ook de omvang van de graven in het vlak valt binnen de variatie van het grafveld van Elsloo. Een andere overeenkomst tussen de beide grafvelden is de “gepaardheid” van de graven. Duidelijk is te zien dat telkens twee graven naast elkaar liggen, met eenzelfde oriëntatie. Het grootste deel van de grafkuilen heeft een vergelijkbare oriëntatie, namelijk noordwest – zuidoost. Slechts één van de kuilen is gecoupeerd (spoor 68.12). Bij de aanleg van het vlak werden in dit spoor een aantal objecten gevonden. Om de grafinventaris in ieder geval hier zo compleet mogelijk te lichten is besloten dit graf op te graven. De kuil was ovaalvormig en kleiner dan de overige grafkuilen. In doorsnede was de kuil komvormig. De vulling van de grafkuil is in zijn geheel bemonsterd en gezeefd.

111 Modderman 1970. LANAKERVELD 81

174420 174440

61

84

62

82

3

80

24 16

24 18

29

121

77 78

34

14

27 17 28 31

25

S68.12 320960 320960

P68 N

LBK

0 10m recente verstoring / natuurlijke verstoring

174420 174440 Figuur 6.17 Overzicht vindplaats 123

Figuur 6.18 Profiel boven grafkuil S68.07 82 LANAKERVELD

Vondstmateriaal In drie van de elf grafkuilen is vondstmateriaal aangetroffen. Het betreft hier alleen objecten van anorganisch materiaal, aangezien onverbrande organische resten, waaronder botmateriaal in de ontkalkte löss niet bewaard gebleven zijn. In kuil 68.03 werden bij de aanleg van het vlak onversierde fragmenten aardewerk gevonden. Ook spoor 68.05 leverde onversierde scherven aardewerk op en een afgeplat stuk rode oker met slijpfacetten rondom.

In grafkuil 68.12 werden zes verschillende objecten gevonden: een groot fragment van een versierd potje (fase IIb of c), een slijpsteen van kwartsiet met een stuk rode oker, een basalten platte dissel, een vermoedelijke vuurslag van vuursteen en een kleine decorticatieafslag van Banholt vuursteen. De objecten lagen geclusterd in twee afzonderlijke groepjes, waarvan één groepje bestond uit het potje, de slijpsteen en het stuk oker; het andere uit de dissel, de vuurslag en de afslag. De dissel en de vuurslag waren deels bedekt en verkit met een korrelig, roestkleurig materiaal waarvan de aard onduidelijk is Een vergelijkbaar materiaal is gevonden in het grafveld van Elsloo (graf 21)112 en in verschillende graven in Niedermerz op de Aldenhovener Platte.113 Ook hier was het in een aantal gevallen verkit met andere grafgiften. Mogelijk betreft het een restant van pyriet, dat in de ontkalkte löss deels vergaat.114 Een dergelijke interpretatie voor dit materiaal is, zeker in combinatie met de vuurslag niet ondenkbaar.

Op basis van het versierde potje is graf 68.12 in de jonge bandkeramiek te dateren (IIa). Het grafje heeft een aanzienlijk aantal grafgiften opgeleverd en is verhoudingsgewijs één van de ‘rijkere’ bijzettingen uit de hele ons bekende noordwestelijke bandkeramiek. In Elsloo zou dit graf niet misstaan in de categorie ‘rijke’ graven waar in slechts 12 van de 57 graven met grafgiften (uit een totaal van 113) vier of meer categorieën grafgiften aangetroffen zijn.115 112 Modderman 1970. 113 Dohrn-Ihmig 1983. 114 Dohrn-Ihmig 1983, 89-91. 115 Modderman 1970. LANAKERVELD 83

Figuur 6.21 57,24 m +NAP Grafkuil S68.12 in vlak en doorsnede met positie van grafgiften (schaal 1:10)

256 57,06 m +NAP

258

257 256 284 285/286 57,17 m +NAP 283 282

57,24 m +NAP N

Het kleine formaat van grafkuil 68.12 doet vermoeden dat het hier niet om het graf van een volwassene gaat maar mogelijk een kindergraf. De samenstelling van de grafgiften zou kenmerkend zijn voor een vrouwelijke bijzetting.116 Zoals gezegd blijft botmateriaal in de ontkalkte löss niet bewaard. Wel kunnen de begraven lichamen zich in de schone löss aftekenen als een zogenaamd lijksilhouet, zoals verschillende malen is waargenomen in het grafveld van Elsloo.117 Een lijksilhouet is niet waargenomen in dit graf maar zou in andere graven wel verwacht kunnen worden. Het uitzeven van de vulling van de grafkuil heeft ook geen resten van tandemail opgeleverd. Dit zijn de enige resten van het skelet die in de ontkalkte löss bewaard kunnen blijven. In Elsloo lagen de inhumatiegraven zij aan zij met crematiegraven. Er zijn aanwijzingen dat ook in Maastricht dit soort begravingen gevonden kunnen worden. Ten eerste werden in twee van de 11 grafkuilen minuscule fragmenten verbrand bot waargenomen (kuil 68.01 en 68.06). Daarnaast werd bij de aanleg van het vlak een verbrande vuursteenkern verzameld uit de bouwvoor. De kern is kegelvormig en dateert zeer waarschijnlijk uit de jonge bandkeramiek. Mogelijk betreft het hier een verbrande grafgift uit een crematiegraf dat verder geheel verploegd is.

116 Van de Velde 1979. 117 Modderman 1970. 84 LANAKERVELD

Figuur 6.22 Inventaris grafkuil S68.12 (“pyriet” is niet afgebeeld) (schaal 1:2) LANAKERVELD 85

Botanisch Onderzoek Eén monster van 5 liter uit grafkuil S68.12 is uitgezeefd op het botanisch laboratorium van de Faculteit der Archeologie (maaswijdte zeef 0,5 mm) en onderzocht op botanische macroresten. In het residu bevonden zich enkele sporen van houtskool, maar geen verkoolde zaden. Ook het residu dat overbleef bij het zeven van de vulling van de grafkuil leverde geen verkoolde botanische resten op.

Conclusie Vindplaats 123 is een voor Nederlandse begrippen uitzonderlijk type vindplaats: een bandkeramisch grafveld. Uit Nederland zijn slechts twee grafvelden bekend, namelijk het door Modderman opgegraven grafveld van Elsloo118 en daarnaast enkele bij grondwerkzaamheden aangetroffen graven in Geleen Haesselderveld-West.119 Ook in aangrenzende gebieden zijn grafvelden uit deze periode zeldzaam. In België kennen we slechts enkele bandkeramische graven, namelijk een crematiegraf uit Hollogne- aux-Pierres120 en een vermoedelijk graf uit Millen.121 In het aangrenzende Duitse gebied was het grafveld van Niedermerz tot voor kort het enige bekende voorbeeld.122 Recent zijn daar de grafvelden van Inden-Altdorf123 en Bergheim (Rhein-Erft-Kreis) bijgekomen.124 De grenzen van vindplaats 123 zijn niet precies vastgesteld. Het vermoeden bestaat echter dat slechts een klein gedeelte van een grafveld is aangesneden. Gezien het ontbreken van grafkuilen in de omliggende putten en op vindplaats 84, ten noordwesten kan met enige voorzichtigheid gesteld worden dat de vindplaats zich op zijn hoogst tot het gebied tussen deze putten beperkt, mogelijk kleiner is. Een indicatie dat het grafveld in noordwestelijke richting doorloopt is een fragment van een hoge dissel van amfiboliet die op de akker tussen het grafveld en vindplaats 84 gevonden is. Wellicht betreft het hier een verploegde grafgift. Wat betreft het aantal graven waaruit het grafveld bestaat kunnen alleen vergelijkingen gemaakt worden met andere bekende grafvelden, waar het aantal graven varieert van een tiental zoals in Écriennes-La Folie in het Marnedal (Frankrijk)125 tot meer dan honderd als in Elsloo en Niedermerz. Met betrekking tot de conservering van het grafveld kan in eerste instantie gesteld worden dat het bodemprofiel goed bewaard is gebleven. De Bt- horizont is intact, maar wordt slechts door een dun laagje colluvium van de bouwvoor gescheiden. Door de ondiepe ligging van de sporen (40 cm onder maaiveld), zo goed als direct onder de bouwvoor, zijn ze zeer gevoelig voor bodemverstorende praktijken zoals ploegen. Minder diep ingegraven grafkuilen, waaronder crematiegraven, zullen hier als eerste ten prooi aan vallen. De vondst van een verbrande vuursteen kern en een fragment van een dissel, beide mogelijke grafgiften wijzen erop dat dit proces al gaande is. Op grond van de nu beschikbare, beperkte gegevens lijkt een relatie van het grafveldje met de nabijgelegen huisplaats (vindplaats 24, speciaal put 18; zie §6.2.5) niet zonder meer aan te nemen: de dateringen lopen uiteen van

118 Modderman 1970. 119 Vromen 1982. 120 Thisse-Derouette & Thisse 1952. 121 Lodewijckx et al. 1989. 122 Dohrn-Ihmig 1983. 123 Graiewski & Rupprecht 2000. 124 Heinen & Nehren 2004. 125 Bonnabel et al. 2003. 86 LANAKERVELD

IIa/b voor het enige geopende graf, en hoofdzakelijk Ic/d voor het langs- kuilsegment naast het huis, een verschil van 2 à 3 generaties. Uitbreiding van beide gegevensbestanden door verdere opgraving zou deze dateringen echter naar elkaar kunnen brengen. De nederzetting aan de overkant van het Heeswaterdal (vindplaats 53, zie §6.3.5) met dateringen tussen Ib en IIb (tabel 6.2), komt in dit stadium van het onderzoek op basis van de chronologie eerder in aanmerking als oorspronkelijke woonplaats van de doden op het grafveld.

6.3 Archeologische resultaten zuidelijk deel (woningbouwlocatie Op de Wan) In het zuidelijke deel van het plangebied zijn in totaal zeven vindplaatsen met proefsleuven verkend. Van oost naar west gaat het om de RAAP- vindplaatsen 67, 22, 4, 53, 73 en 76. Ook zijn proefsleuven gegraven ter hoogte van het Erdwerk dat in de vorige eeuw ten oosten van de Brusselseweg ontdekt werd om vast te stellen of deze vindplaats zich binnen het plangebied doorzette. Ter hoogte van de vindplaatsen 22 en 53 is één nieuwe vindplaats gedefinieerd, namelijk vindplaats 124.

6.3.1 Vindplaats Erdwerk

Inleiding De vindplaats ligt vlak ten westen van de Brusselseweg. Ten oosten van deze locatie zijn in de jaren 20 van de vorige eeuw delen van een vroeg- of midden-neolithisch grachtensysteem onderzocht, die onderdeel vormen van een zogenaamd Erdwerk. De mogelijkheid bestond dat op deze locatie nog delen van het Erdwerk in de ondergrond aanwezig waren. Booronderzoek door RAAP heeft het grachtensysteem niet kunnen opsporen. De vindplaats is daarom onderzocht door middel van drie proefsleuven (put 59 – 61). Ook hierin zijn geen sporen van de grachten gevonden.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats ligt op de oostelijke flank van het droogdal van de Heeswater. Alleen in put 59 was er sprake van een vrijwel onverstoord bodemprofiel. Onder de bouwvoor bevond zich onder een dik pakket colluvium nog een klein restant van de B-horizont. In putten 60 en 61, die min of meer in het dal van de Heeswater liggen is het oorspronkelijke profiel grotendeels weg geërodeerd of verstoord. Alleen in profiel 60.01 is een restant van een intacte bodem gedocumenteerd onder dikke pakketten oud en jong colluvium. Het vlak is aangelegd 60-80 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Geen van de drie proefsleuven heeft antropogene grondsporen opgeleverd, vermoedelijk als gevolg van erosie/verstoring.

Vondstmateriaal De vindplaats heeft geen vondstmateriaal opgeleverd. LANAKERVELD 87

175000 175200 320200 320200

P61

P60

P59 320000 320000

N

verloop van Erdwerk 0 50m

175000 175200 Figuur 6.23 Overzicht vindplaats Erdwerk Conclusie Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat ten westen van de Brusselseweg nog delen van het grachtensysteem behorende tot het Erdwerk bewaard gebleven zijn. Dit is mogelijk te wijten aan de verstoring van het bodemprofiel. Het is echter vooral op basis van de locatie, namelijk relatief diep in het droogdal van de Heeswater, niet aannemelijk dat het Erdwerk ten westen van de Brusselseweg doorloopt. 88 LANAKERVELD

6.3.2 Vindplaats 67

Inleiding De vindplaats bevindt zich pal tegen de Brusselseweg, ongeveer 250 m ten zuiden van de vindplaats Erdwerk. Bij de oppervlaktekartering door RAAP werden twee vuurstenen afslagen, waaronder één met retouche gevonden en werd in boringen geconstateerd dat de Bt-horizont direct onder de bouwvoor lag. Op basis hiervan is de vindplaats gekarakteriseerd als een kleine vuur- steenconcentratie uit de steentijd. De vindplaats is verkend door middel van één proefsleuf (put 58), waarbij specifiek gelet is op de aanwezigheid van vuursteen in de onverstoorde ondergrond (>5 artefacten per m2).

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten oosten van het droogdal van de Heeswater. Het bodemprofiel is goed geconserveerd. De Bt-horizont is nog aanwezig, maar bevindt zich direct onder de bouwvoor. Het sporenvlak bevindt zich in de top van de Bt-horizont op ongeveer 35 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Er zijn op deze vindplaats geen antropogene grondsporen aangetroffen.

Vondstmateriaal De vindplaats heeft geen vondstmateriaal opgeleverd.

175000 175020 175040 Figuur 6.24 Overzicht vindplaats 67 319880 319880 319860 319860 67P58

N

319840 0 25m 319840

175000 175020 175040 LANAKERVELD 89

Conclusie Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een vuursteenvindplaats in onverstoorde ondergrond. De vindplaats heeft grondsporen noch vondstmateriaal opgeleverd.

6.3.3 Vindplaats 22

Inleiding Vindplaats 22 ligt vlak ten zuidwesten van de Lanakerweg, op ongeveer 300 m ten noordwesten van vindplaats 67. De oppervlaktekartering door RAAP leverde een aanzienlijke hoeveelheid vuurstenen artefacten op (19 afslagen, waarvan één met gebruiksretouche en 7 klingen, waarvan één verbrand en gebroken). Op basis van de hoeveelheid vondsten en de boringen waarin een relatief onverstoord bodemprofiel werd waargenomen onder de bouwvoor werd op deze locatie een nederzettingsterrein uit het neolithicum verwacht. De vindplaats is gewaardeerd door middel van vijf proefsleuven (put 50 t/m 54), waarbij alleen in put 50 twee sporen zijn aangetroffen, die op basis van de vulling mogelijk in het neolithicum te dateren zijn. Ten westen van deze proefsleuven zijn nog twee extra putten gegraven (put 78 en 79) om vast te stellen of zich hoger op het plateau meer sporen uit het neolithicum bevonden. Het door RAAP aangetroffen vondstmateriaal, dat zich deels op de helling van het droogdal bevindt, zou namelijk deels verspoeld kunnen zijn en afkomstig van een vindplaats hoger op het plateau. Ook in deze twee putten werden slechts enkele mogelijk neolithische sporen aangetroffen. Alle putten op deze vindplaats hebben echter wel sporen uit andere periodes, de metaaltijden en vroege middeleeuwen opgeleverd. Deze maken echter onderdeel uit van een grotere vindplaats (124), die in §6.3.6 behandeld wordt.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats ligt deels op de westelijke flank van het droogdal van de Heeswater. Het bodemprofiel op de vindplaats is goed geconserveerd. De Bt-horizont is aanwezig en bevindt zich over het algemeen onder een 10 tot 20 cm dik colluvium. Een enkele keer ligt de Bt-horizont direct onder de bouwvoor. Het sporenvlak bevindt zich in de top van de Bt-horizont, op 30 tot 50 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Antropogene grondsporen zijn met uitzondering van put 54 in alle putten aanwezig. Het gaat hier echter om paalsporen en greppels uit de late bronstijd / vroege ijzertijd en sporen uit de vroege middeleeuwen. Beide zijn onderdeel van vindplaats 124 (zie hieronder §6.2.6).

Vondstmateriaal Op de vindplaats is sprake van een dunne spreiding van vondstmateriaal. Dit vondstmateriaal kan echter op geen enkele wijze in verband worden gebracht met een eventueel neolithisch nederzettingssterrein. Het verzamelde vuursteen bestaat voornamelijk uit brokken en toont geen kenmerken van bewerking. Ook in het aardewerkcomplex zijn er geen indicaties voor een neolithische vindplaats in de directe omgeving. Het aangetroffen aardewerk is te dateren in de vroege ijzertijd en in de Merovingische periode. 90 LANAKERVELD

174700

53

35

4

22 P52 320100 320100

P78

P50

P53 22 320000 320000

P79

N

0 25m P51 P54

LBK ?

late bronstijd / ijzertijd

vroege middeleeuwen recente verstoring / natuurlijke verstoring begrenzingen RAAP vindplaatsen Figuur 6.25 Overzicht vindplaats 22 174700 LANAKERVELD 91

Conclusie Er zijn op vindplaats 22 geen aanwijzingen gevonden voor een neolithisch nederzettingsterrein. De proefsleuven hebben slechts enkele mogelijk neolithische sporen opgeleverd (in put 50 en put 78). Wel is een aanzienlijk aantal sporen gevonden, die wijzen op bewoning in de vroege ijzertijd en de vroege middeleeuwen. Het blijft moeilijk om de bij de oppervlaktekartering gevonden hoeveelheid vondstmateriaal uit het neolithicum te verklaren. Temeer omdat bij het proefsleuvenonderzoek nauwelijks vergelijkbaar materiaal is aangetroffen. Aangezien de vindplaats voor een groot deel op de helling van het droogdal ligt betreft het hier mogelijk verspoeld materiaal.

6.3.4 Vindplaats 4

Inleiding Vindplaats 4 ligt ten noorden van de Lanakerweg, ongeveer 100 meter ten noorden van vindplaats 22. Bij de oppervlaktekartering door RAAP werden op deze vindplaats een fragment van een Romeinse dakpan (tegula) en vijf mogelijke fragmenten van Romeinse dakpannen gevonden. Er bestond een mogelijkheid dat het hier door een oogstmachine verplaatst materiaal betrof, wat het ontbreken van aardewerk en de strakke begrenzing van de vindplaats op de perceelsgrens zou verklaren. De vindplaats is onderzocht door middel van één proefsleuf (put 40).

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten noordwesten van het droogdal van de Heeswater en ten oosten van de Lanakerweg. Het bodemprofiel is goed geconserveerd. In het zuidelijk deel van de put ligt de Bt-horizont direct onder de bouwvoor. In het noordelijk deel is de Bt-horizont van de bouwvoor gescheiden door een ongeveer 20 cm dikke laag colluvium en, daarboven, een laag (sub-)recent puin. De diepte van het sporenvlak, dat zich in de top van de Bt-horizont bevindt, varieert van 40 tot 50 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Er zijn geen antropogene sporen uit de Romeinse tijd aangetroffen. Wel zijn enkele paalsporen en kuilen uit de late bronstijd/vroege ijzertijd gevonden. Net als de sporen op vindplaats 124 vormen ze onderdeel van vindplaats 124.

Vondstmateriaal Er is geen vondstmateriaal aangetroffen dat verband houdt met een Romeinse bewoningsfase. Het aangetroffen vondstmateriaal stamt uit de sporen, die onderdeel vormen van vindplaats 124.

Conclusie Het proefsleuvenonderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor een Romeinse vindplaats op deze locatie. Het door RAAP aangetroffen vondstmateriaal komt waarschijnlijk uit een recent aangebrachte puinlaag tussen bouwvoor en colluvium. Er zijn grondsporen op de vindplaats aanwezig, maar deze vormen onderdeel van vindplaats 124. 92 LANAKERVELD

6.3.5 Vindplaats 53

Inleiding Vindplaats 53 ligt ten noorden van de Lanakerweg, direct ten noorden van vindplaats 4. Bij de oppervlaktekartering werd een aanzienlijke hoeveelheid vuurstenen artefacten (17 afslagen, 5 klingen / klingfragmenten, 1 klingkern en 2 schrabbers) gevonden. Uit de boringen is het bodemprofiel als onverstoord geïnterpreteerd, waarbij zich direct onder de bouwvoor de E- horizont bevond. Op basis van deze informatie is de vindplaats gekarakteri- seerd als een vermoedelijk neolithisch nederzettingsterrein. De vindplaats is in eerste instantie onderzocht door middel van 9 proefsleuven (putten 41-49). Op basis hiervan ontstond het vermoeden dat de vindplaats de door RAAP aangegeven indicatieve begrenzing zou overschrijden, waarna besloten is ten zuiden en westen van de vindplaats een aantal extra proefsleuven te graven (putten 72-77), om zo de vindplaats beter te kunnen begrenzen.

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats bevindt zich op het plateau ten westen van het droogdal van de Heeswater. Het bodemprofiel is goed geconserveerd, alhoewel geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een E-horizont zijn gevonden, waar het booronderzoek op wees. De top van het onverstoorde bodemprofiel bestaat uit de Bt-horizont, die zich onder een in dikte variërend colluvium (tussen de 10 en 25 cm) bevindt. Alleen op het oostelijke deel van de vindplaats, ter hoogte van putten 48 en 49 lijkt iets meer erosie plaatsgevonden te hebben. De hier aangetroffen sporen leken enigszins afgetopt te zijn, maar ook in deze putten was nog een restant van de Bt- horizont aanwezig. Het sporenvlak bevindt zich in de top van de Bt-horizont en ligt over het algemeen 40 tot 60 cm onder het maaiveld.

Grondsporen Binnen vindplaats 53 hebben alle putten, afgezien van de putten 41, 44 en 49 duidelijk bandkeramische sporen opgeleverd. In vijf putten zijn in totaal zes bandkeramische huisplattegronden aangesneden, waarbij in alle gevallen één of twee geassocieerde langskuilen aanwezig zijn. Bij twee huisplattegronden (structuur 3 en 4) is de karakteristieke omgreppeling van het noordwestelijke deel aangesneden. Deze plattegronden zijn volgens de typologie van Modderman (1970) grotendeels onder te brengen bij de types 1b of 2. De wandgreppel van structuur 2 (put 42) zou mogelijk kunnen toebehoren aan een huis van het type 1a. Bij structuur 3 (put 42) zijn duidelijk twee driepalenrijen zichtbaar die de typische overgang vormen tussen het noordwest- en middendeel: het zogenaamde “gangetje”. Structuur 5 (put 45) heeft waarschijnlijk ook een “gangetje”. De sporen zijn over het algemeen goed geconserveerd. Van elk van de huisplattegronden is ter waardering een selectie gecoupeerd. De diepte van de paalkuilen van de verschillende plattegronden varieerde tussen de 10 en 25 cm onder het opgravingsvlak. Ook van de verschillende met de huisplat- tegronden geassocieerde langskuilen zijn segmenten gecoupeerd. De diepte van deze kuilen varieerde van 30 cm (structuur 6) tot 96 cm (structuur 7). Afgezien van de huisplattegronden en geassocieerde kuilen zijn maar weinig andere sporen met zekerheid in het vroeg-neolithicum te dateren. Het gaat om enkele groepjes en losse paalkuilen. LANAKERVELD 93

174700 174800 174900 Figuur 6.26 Overzicht Vindplaats 4 en 53

53 P45

35

4

22 320400 P44 320400

P47

P77

P42 53

P43 P49 320300 320300

P46

P76

P41

P48

P75 320200 320200

P72

P404

P74 N

0 25m

LBK P52 late bronstijd / ijzertijd recente verstoring /

320100 natuurlijke verstoring 320100 P73 begrenzingen RAAP vindplaatsen

174700 174800 174900 94 LANAKERVELD

Figuur 6.27 Bandkeramische huisplattegronden op vind- plaats 53 in het vlak (structuur 4 (boven) en structuur 6)

Met betrekking tot de verspreiding van de sporen kan worden opgemerkt dat er net als op vindplaats 24 duidelijk begrensde concentraties van sporen aanwezig zijn, waartussen “lege” ruimtes liggen. In tegenstelling tot de bekende bandkeramische nederzettingen van het Graetheidecluster, lijken deze concentraties afzonderlijke erven te vertegenwoordigen die op afstand van elkaar zijn gelegen.126 Dit zou dus betekenen dat het vondstmateriaal gelegen in de langskuilen (bijna) geen vervuiling heeft van andere nabij gelegen bewoning en dus zuiverder interpretaties toelaat dan met het materiaal van het Graetheidecluster mogelijk is. In de putten buiten de door RAAP aangegeven indicatieve begrenzing van de vindplaats zijn nauwelijks bandkeramische sporen aangesneden. We kunnen spreken van een losse spreiding van (paal)kuilen in putten 40, 74, 75 en 76. Naast bandkeramische sporen hebben de putten 41, 42, 44 en 49 een klein aantal grondsporen opgeleverd, die op basis van de vulling vermoedelijk in de periode metaaltijden – vroege middeleeuwen te dateren zijn. Het zijn hoofdzakelijk greppels, aangesneden in put 41, 42 en 44. De sporen maken waarschijnlijk onderdeel uit van de grotere vindplaats 124.

126 Van Wijk & Van de Velde 2007. LANAKERVELD 95

Vondstmateriaal Vondstmateriaal van deze vindplaats is met name afkomstig uit de verschillende met de huisplattegronden geassocieerde langskuilen. Bij iedere huisplattegrond is een segment van een langskuil gecoupeerd (S42.2; 42.14; 43.06; 45.15; 47.15 en 48.09). Net zoals bij de langskuil bij de huisplattegrond op vindplaats 24 is uit deze kuilen een grote hoeveelheid bandkeramisch huisafval verzameld, bestaande uit aardewerk, vuursteen en natuursteen. Het diagnostische aardewerk uit de verschillende kuilen geeft een indicatie voor de datering van de verschillende plattegronden. De voorlopige datering van de plattegronden is weergeven in tabel 6.2.

Tabel 6.2 Structuurnummer Put Datering Voorlopige datering van de verschillende 2 42 Ic huisplattegronden op vindplaats 53. 3 42 Ic/d 4 43 IIa/b 5 45 Id of ouder 6 47 Ib/c (V212), Ic/d (V198) 7 48 -

De datering van het aardewerk bij de verschillende huizen lijkt vooral in fasen Ic en d te liggen. Alleen in het geval van structuur 4 (put 43) ligt de datering duidelijk later, in fase IIa of b. Het aardewerk uit deze kuilen is in zijn geheel als bandkeramisch te bestempelen. Alleen de langskuil van structuur 6 heeft enkele aardewerk- fragmenten opgeleverd die niet als zodanig te determineren zijn. Het gaat hier om zogenaamd Limburg aardewerk, waarvan de productie wel wordt toegeschreven aan niet-bandkeramische jagers-verzamelaars, die zij aan zij met de bandkeramische akkerbouwers leefden.127 Over het in de kuilen aangetroffen vuursteen valt op te merken dat het vuursteen niet op de winplaats (voornamelijk Lanaye, op enkele kilometers afstand), maar binnen de nederzetting getest werd op bruikbaarheid. Hiervan getuigt de aanwezigheid van enkele ongebruikte brokken vuursteen. De vuursteenbewerking lijkt gericht te zijn geweest op de productie van lange, mediale klingen. De aangetroffen werktuigen omvatten geretoucheerde afslagen en klingen, enkele eindschrabbers en een als klopsteen hergebruikte restkern. Onder het natuursteen bevinden zich enkele fragmenten van maalstenen en enkele slijpstenen. Uit de langskuil van structuur 4 (put 43) is een groot fragment van een zandstenen pijlschachtpolijster afkomstig. Een opvallende vondst is een puntgave dissel van amfiboliet uit één van de langskuilen van structuur 6 (S47.15). Binnen nederzettingscontext zijn dergelijke complete werktuigen uiterst zeldzaam.128 Buiten vindplaats 53 hebben putten 40, 72, 75 en 78 (ten zuiden van de Lanakerweg) een klein aantal vuurstenen artefacten opgeleverd, waaronder een klopsteen, enkele decorticatieafslagen en een enkele mediale kling. De objecten zijn zonder uitzondering gemaakt op Lanaye-vuursteen. Omdat deze soort vuursteen ook in de bandkeramische langskuilen dominant is, lijken we in deze putten dus te maken hebben met een dunne spreiding van bandkeramisch vondstmateriaal.

127 Modderman 1970, Lüning et al., 1989. 128 Pers. comm. prof. dr. C.C. Bakels. 96 LANAKERVELD

Botanisch onderzoek Eén monster van deze vindplaats uit kuil 47.15 (structuur 6) is onderzocht op botanische macroresten. In het residu zijn een verkoolde hazelnoot en een erwt gevonden. Ze vertegenwoordigen daarmee zowel verzameld (hazelnoot) als gekweekt voedsel (erwt).

Conclusie Vindplaats 53 is een uitgestrekt nederzettingsterrein uit het vroege neolithicum (LBK). Er zijn in totaal zes bandkeramische huisplattegron- den aangetroffen, waarvan de datering lijkt te clusteren in (maar niet beperkt is tot)de fasen Ic en Id. Alleen het aardewerk uit structuur 4 heeft vermoedelijk een jongere datering, namelijk fase IIa/b. Sporen uit andere periodes zijn ook aanwezig. Het betreft hier vooral enkele greppels uit de periode metaaltijden – vroege middeleeuwen. Ze maken waarschijnlijk onderdeel uit van de grotere vindplaats 124. De vindplaats is goed geconserveerd en er zijn nauwelijks aanwijzingen voor erosie gevonden. De Bt-horizont is intact en afgedekt door een in dikte variërend colluvium (dikte 10-25 cm). Op het oostelijk deel, tegen de helling van het droogdal van het Heeswater aan, lijkt iets meer erosie plaatsgevonden te hebben. Er zijn verschillende aanwijzingen dat de vindplaats de door RAAP aangegeven indicatieve begrenzing overschrijdt. In noordelijke richting kan op basis van de huisplattegrond in put 45 gesteld worden dat de vindplaats één geheel vormt met RAAP vindplaats 13. Op deze vindplaats is een grote hoeveelheid vuursteen verzameld bij de oppervlaktekartering en zijn tijdens het booronderzoek twee grondsporen aangeboord met daarin bandkeramisch aardewerk. In zuidwestelijke richting is de vindplaats in ieder geval iets groter dan aangegeven, getuige de huisplattegrond in put 43. In zuidelijke richting is er een dunne spreiding bandkeramisch vuursteen en mogelijk bandkeramische grondsporen aangetroffen in putten 40, 72, 75, 76 (mogelijk) en 78. De periferie van de bandkeramische nederzetting strekt zich dus vermoedelijk verder in zuidelijke richting uit, mogelijk tot in put 78, ten zuiden van de Lanakerweg.

6.3.6 Vindplaats 124

Inleiding Om de precieze omvang van het bandkeramische nederzettingsterrein vast te kunnen stellen zijn ten zuiden en zuidwesten van vindplaats 53 een aantal extra sleuven gegraven (put 72 t/m 77). Ook zijn ten noordwesten van de iets zuidelijker vindplaats 22 twee extra proefsleuven gegraven (putten 78 en 79) om te achterhalen of zich hoger op het plateau eventueel neolithische nederzettingssporen bevonden, die de vondstconcentratie op vindplaats 22 zouden kunnen verklaren. Bij het graven van deze putten zijn grondsporen uit de metaaltijden en vroege middeleeuwen gevonden. Deze sporen vormen de nieuw gedefinieerde vindplaats 124. De vindplaats ligt grofweg ten zuiden en westen van vindplaats 53 en grotendeels buiten de door RAAP gekarteerde vindplaatsen. Alleen in het zuidoosten is er overlap met vindplaats 22 en in het noorden met vindplaats 4. Deze vindplaatsen zijn echter door RAAP als respectievelijk een neolithische en een Romeinse vindplaats gedefinieerd en houden dus geen verband met de op vindplaats 124 aangetroffen sporen. LANAKERVELD 97

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaats ligt op het plateau direct ten westen van het droogdal van het Heeswater. De bodem en het grondsporenniveau zijn goed geconserveerd. De Bt-horizont lijkt grotendeels intact te zijn. Op het westelijk deel van de vindplaats is een vrij dik colluvium aanwezig (dikte 10-40 cm). Op het oostelijk deel is het colluvium dunner (10-20 cm). Een enkele keer ligt de Bt-horizont hier direct onder de bouwvoor. De diepte van het sporenvlak, dat zich in de top van de Bt-horizont bevindt, varieert van 50-80 cm onder maaiveld op het westelijk deel tot 30-50 cm onder maaiveld op het oostelijk deel.

Grondsporen en vondstmateriaal - Metaaltijden

Nederzettingssporen Verspreid over de hele vindplaats zijn antropogene grondsporen aangetroffen, die op basis van hun vulling aan de periode na het laat- neolithicum kunnen worden toegeschreven. In de meeste putten betreft het een zeer losse spreiding van paalsporen en enkele greppels (putten 50, 51, 53, 72, 74, 76 en 77). In put 52 is sprake van twee paalsporen die eventueel deel kunnen uitmaken van een gebouwstructuur. Deze ligt dan echter grotendeels buiten de put. Ook in put 40 is een rij van drie duidelijke paalsporen aanwezig, die onderdeel van een structuur zouden kunnen vormen. Duidelijke gebouwstructuren zijn aangetroffen in de putten 75, 78 en 79. In put 79 is een vierpalige spieker met afmetingen van 2,0 x 2,8 m aangetroffen. Ten zuiden hiervan is een rij van drie palen met een lengte van 2,7 m gevonden. Ten zuiden daarvan liggen nog wat losse sporen die vooralsnog geen onderdeel van een structuur lijken te vormen. Uit alle paalsporen van de vierpalige spieker is aardewerk afkomstig dat de structuur in de vroege ijzertijd dateert. Deze paalsporen hebben diameters van 40-50 cm en bewaarde dieptes van 15-20 cm onder het opgravingsvlak. Ook in put 78 is een vierpalige spieker aangesneden. Deze hoort echter mogelijk bij het eenschepige gebouw dat tot de vroeg-middeleeuwse bewoning ter plekke kan worden gerekend. In het uiterste zuiden van put 75 zijn tenslotte zes palen aangetroffen, die zonder twijfel deel uitmaken van een structuur. Het is mogelijk dat de structuur compleet in de proefsleuf ligt en er daarmee dus sprake is van een zespalige spieker van 3,0 x 2,0 m. Het is echter ook zeer goed mogelijk dat de structuur buiten de put doorloopt. In dat geval maakt de structuur onderdeel uit van een huisplattegrond zoals die op de löss van een beperkt aantal sites bekend is.129 Er is dan sprake van een tweeschepige en een drieschepige variant van huizen met regelmatige paalzetting. De precieze chronologische relatie tussen beide gebouwtypen is nog onduidelijk gezien het geringe aantal bekende exemplaren, maar beide komen zeker in de vroege ijzertijd voor. De breedte van de schepen van de plattegrond van Geleen-Janskamperveld bedraagt 2 m, maar de afstand tussen de palen in de lengterichting van het gebouw is kleiner dan in Maastricht (1,0 m voor Geleen, 1,5 m voor Maastricht). Deze afstanden in de lengte variëren echter, en zijn bijvoorbeeld in enkele drieschepige plattegronden groter. Op basis van het vondstmateriaal uit de paalsporen is de structuur in put

129 Van Hoof 2008b. 98 LANAKERVELD

Figuur 6.28 Structuur uit de vroege ijzertijd in put 75

75 eenduidig in de vroege ijzertijd te dateren. De twee gecoupeerde sporen hebben diameters van 40-50 cm en bewaarde dieptes van ca. 25 cm. Eén van deze palen (spoor 75.11) was voor een belangrijk deel gevuld met keien en zal dus als poer gefungeerd hebben.

Naast een enkele kuil is er ook een aantal greppels op deze vindplaats gevonden. De noordoost-zuidwest georiënteerde greppels kenmerken zich door een donkergrijze vulling waarin steenkoolgruis en incidenteel plastic voorkomt waaruit een vrij recente datering valt af te leiden. De oost-west georiënteerde greppels hebben echter een vulling die vergelijkbaar is met die van de sporen uit de metaaltijden tot en met de vroege middeleeuwen. Op basis van vondstmateriaal is in ieder geval één van deze greppels inderdaad in de metaaltijden te dateren (put 53). In hoeverre de overige greppels aan de bewoning uit de metaaltijden of de vroege middeleeuwen kunnen worden toegeschreven is onduidelijk. Het is mogelijk dat het hier om post-middeleeuwse perceleringsgreppels gaat. Een opvallende greppel bevindt zich in put 77. Het gaat om een op doorsnede U-vormige greppel die een areaal van ongeveer 6,0 x 7,5 m omsluit. Datering en functie zijn echter onduidelijk.

Vondstmateriaal nederzetting In de putten 40, 50-54, 75, 78 en 79 is een homogene groep aardewerk aangetroffen, die in de vroege ijzertijd (met een nadruk op de eerste helft daarvan) te dateren is. Er komen nog enkele brokjes vergelijkbaar aardewerk uit de putten 72 en 77 zodat het mogelijk is dat de aangetroffen vindplaats in deze richting doorloopt. Het gevonden aardewerk is grotendeels uit grondsporen afkomstig. In het zuidelijk deel van put 79 is er sprake van een vondstconcentratie in het colluvium. Opvallend binnen het complex is het hoge aandeel secundair verbrand aardewerk. Het weinige vuursteen binnen vindplaats 124 is deels als bandkeramisch te bestempelen (uit put 40, 75, 76 (mogelijk) en 78: zie vindplaats 53). Binnen deze zone is echter in put 76 en 77 een beperkte groep vuursteen gevonden (N=5), die duidelijk afwijkt van de bandkeramische complexen. LANAKERVELD 99

Mogelijk wijst het op een gebruik van het terrein in het laat-neolithicum of later. Daarbij zouden we verwachten dat het op een ouder gebruik duidt dan dat in de vroege ijzertijd, maar er is nog een discussie gaande over gebruik van vuursteen in deze periode. Een datering in de vroege ijzertijd is dus niet uit te sluiten.

Grafveld In put 75 zijn op respectievelijk 4 en 12 m ten noorden van de boven besproken structuur, twee graven gevonden. Het gaat om twee gefragmenteerde potten met crematieresten. Behalve dat de potten zeer incompleet zijn, tonen zij ook duidelijke sporen van verbranding en lijkt het dus te gaan om op de brandstapel meeverbrande stukken. Spoor 75.7 is een kuiltje bestaande uit een kleine insteek en een kern van 65 cm doorsnede met een komvormig profiel (diepte 14 cm). In deze kern bevonden zich crematieresten waaromheen delen van een zeer incomplete pot (zonder bodem). De vulling van de kern was rijk aan houtskool en donkergrijs. Er lijkt hier dus sprake te zijn van een begraving van crematie en brandsta- pelresten. Op grond van het aardewerk lijkt dit graf aan het begin van de vroege ijzertijd gedateerd te moeten worden. Spoor 75.10 was in het vlak zichtbaar als een cirkelvormige vlek met een doorsnede van ca. 45 cm. In coupe had het spoor een komvormig profiel en een diepte van 18 cm onder het opgravingsvlak. Dit spoor was moeilijk te begrenzen aangezien het opgevuld was met redelijk schone grond en dus nauwelijks afstak tegen de omliggende schone löss. In het spoor waren delen van een ondiepe Henkeltasse uit de late bronstijd aanwezig, die vermoedelijk als urn gebruikt is aangezien zich hierin het grootste deel van de crematie bevond (hoewel ook enkele resten aan de buitenzijde van deze kom zaten). Boven de crematie werden nog twee grote scherven van een andere pot gevonden, mogelijk de restanten van een als deksel gebruikte pot. Tenslotte werd in dit spoor nog een scherf gevonden die in de midden- bronstijd gedateerd moet worden. Deze scherf kan op de aanwezigheid van een ouder gebruik van deze locatie wijzen. Verder naar het noorden zijn in deze put nog resten van verbrand aardewerk gevonden. Mogelijk heeft het grafveld dus in deze richting verder doorgelopen. De in de graven aangetroffen crematieresten zijn in afwachting van een vervolgonderzoek niet geanalyseerd, zodat hierover nog geen uitspraken kunnen worden gedaan.

Vroege middeleeuwen Binnen vindplaats 124 is een kleine groep sporen aangetroffen die in de vroege middeleeuwen te dateren is. Sporen uit deze periode bevinden zich in putten 51 en 78. Het gaat om in ieder geval één pottenbakkers- oven uit de Merovingische periode in put 51 en nederzettingssporen uit de Merovingische en/of Karolingische periode in put 78.

De pottenbakkersoven Van de pottenbakkersovens in put 51 is alleen spoor 51.06 gecoupeerd. Een tweede vermoedelijke oven lag grotendeels in de putrand en tekende zich slechts af als een dunne rand verbrande leem (spoor 51.07). Deze oven is verder niet blootgelegd. Er is geen dateerbaar materiaal uit deze oven verzameld. 100 LANAKERVELD

coupe

stookgat

Figuur 6.29 ovenkamer De merovingische pottenbakkersoven

0 2,5 m coupe

Figuur 6.30 De deels gecoupeerde oven in het vlak LANAKERVELD 101

Figuur 6.31 De ovenkamer tijdens het couperen en in de coupe

Spoor 51.06 lag aanvankelijk ook deels in de putwand en was alleen zichtbaar als een kuil met een roodverbrande laag leem aan de zijkanten. In dit stadium is de kuil gecoupeerd, waarbij een circa 1,5 m diepe kuil zichtbaar werd waarvan de wanden geheel uit verbrande leem bestonden. In de vulling van de kuil bevond zich een grote hoeveelheid merovingisch aardewerk, verbrande stenen en brokken verbrande leem en hergebruikte Romeinse dakpannen. Omdat er vanaf dit punt gedacht werd aan een pot- tenbakkersoven is de put uitgebreid, zodat de oven in zijn geheel in het vlak kon worden blootgelegd. 102 LANAKERVELD

N 0 1m

Figuur 6.32 De gehele oven in de coupe De oven bleek in het vlak sleutelgatvormig te zijn. Het resterende deel van de oven is vervolgens in de lengte gecoupeerd, waarna bleek dat de ovenmond, de trekgang en de ovenkamer in een horizontale lijn lagen; het betrof dus een zogenaamde liggende oven. De stookkuil is over het algemeen iets dieper uitgegraven.130 De lengte van de gehele constructie bedraagt circa 3,40 m. De ovenkamer heeft een maximale breedte van 1,50 m. Het geheel is ongeveer 1,50 m diep ingegraven. De opening van het stookgat ligt in het noordoosten. Het ongebakken aardewerk werd opgestapeld in de ovenkamer. De hitte die vrijkwam door het vuur in de stookkuil werd door de trekgang de ovenkamer ingetrokken.

Van het bovengrondse deel van de oven is niets bewaard gebleven. De ovenkamer was vermoedelijk afgedekt met een lemen koepel, die na het voltooien van het bakproces verwijderd is. Over de ondergrondse constructie kan wel het één en ander worden opgemerkt. De ovenkamer was vermoedelijk door een zogenaamde tong in tweeën gedeeld. Het restant van deze tong is in de coupe van de ovenkamer zichtbaar als een stapel platte stenen, die ongeveer 40 cm boven de bodem van de ovenkamer uitsteekt. Boven deze tong bevonden zich brokken leem, Romeinse dakpannen en verbrande stenen, die vermoedelijk onderdeel hebben uitgemaakt van de bovengrondse constructie. Naast constructieonderdelen heeft de oven een grote hoeveelheid Merovingisch aardewerk opgeleverd. In totaal zijn iets meer dan 200 scherven verzameld, waarvan het grootste deel afkomstig is uit de ovenkamer. Onder het materiaal bevinden zich geen complete potten of misbaksels, maar vooral scherven met oude breuken, die gepast konden worden. Het is onduidelijk of dit materiaal afkomstig is van de laatste stook of in combinatie met leem gebruikt is om de wanden van de oven te verstevigen. Een andere mogelijkheid is dat de oven is hergebruikt als afvalkuil.131 Op basis van de aanwezige potvormen en versiering is het aardewerk te dateren in de 7e eeuw (Stufe IV en mogelijk ook Stufe V in het schema van Böhner).132 Binnen het aardewerk domineren ruwwandige eivormige potten, die als kook- of voorraadpot gebruikt werden en alleen binnen nederzettingscon- text voorkomen. Daarnaast zijn wat schalen en enkele biconische potten aanwezig. De laatste groep werd vaak als grafgift meegegeven.133 Hoewel

130 Panhuysen et al. 1992, 264. 131 Zoals oven 2 van het Céramiqueterrein (Panhuysen et al. 1992, 266). 132 Böhner 1958. 133 Van Wersch 2004. LANAKERVELD 103

Figuur 6.33 De verschillende op het Céramiqueterrein in Maastricht- aangetroffen ovens (naar: er binnen de assemblage een nadruk lijkt te liggen op “gewoon” kookgerei Panhuysen et al. 1992) is het nog te vroeg om vragen met betrekking tot de afzetmarkt van de pottenbakkers van het Lanakerveld te beantwoorden.

Er zijn maar weinig Merovingische pottenbakkersovens bekend in Nederland. De dichtstbijzijnde parallellen zijn de vier liggende ovens die in 1991 op het Céramiqueterrein in Maastricht-Wyck zijn opgegraven.134 Net als bij de oven van het Lanakerveld is de ovenkamer bij deze ovens door middel van een tong in tweeën gedeeld. Ook zijn stenen, leem en aarde- werkscherven gebruikt ter versteviging van de ovenconstructie. Daarnaast zijn ook wel wat verschillen aan te wijzen. Zo is oven 1 in Maastricht- Wyck in zijn geheel verstevigd met stenen en bevinden zich bij oven 2 aan weerszijde van de ovenmond twee paalgaten, die mogelijk een afdak ondersteunden. Achter de trekgang van oven 3 bevond zich in de ovenwand een merkwaardig pijpvormig fenomeen, waarvan de functie niet duidelijk is. Bij oven 4 tenslotte was in het midden van de stookkuil een vloertje gemaakt van maaskeien.

De in de ovens van het Céramiqueterrein aangetroffen assemblage scherven overtreft die van het Lanakerveld ruim. Ook de diversiteit van de aardewerkvormen is vele malen groter dan bij Maastricht-Lanakerveld. In totaal werden er in Maastricht-Wyck bijna 19.000 scherven geborgen. Ook hier ontbreken complete gave potten en complete misbaksels. Binnen het assemblage is het gehele Merovingische vormenspectrum aanwezig.135 Gezien de enorme hoeveelheid aardewerk die geborgen is wordt gedacht dat deze ovens niet alleen aardewerk voor de stad Maastricht produceerden, maar ook voor een grotere regio. De datering van deze ovens is op basis van

134 Panhuysen et al. 1992. 135 Van Wersch 2004. 104 LANAKERVELD

aardewerktypologie en 14C-dateringen op houtskool uit de ovens vastgesteld op de periode tussen 540 en 660 na Chr.136 De ovens hebben dus een vergelijkbare ouderdom met die op het Lanakerveld. Buiten de Maastrichtse pottenbakkersovens is er in Nederland slechts één andere Merovingische pottenbakkersoven bekend, namelijk uit Kessel- Hout.137 Het gaat hier ook om een liggende oven, ingegraven in een talud. Er zijn geen tong of resten van een rooster aangetroffen. Het aangetroffen aardewerk bestaat uit ruwwandig reducerend gebakken aardewerk en is te dateren in de 7e eeuw. De vormen en het baksel komen overeen met dat uit oven 1 uit Maastricht-Wyck.138 In Duitsland zijn Merovingische aardewerkproductiecentra bekend uit Mayen, Geseke, Krefeld-Gellep, Bonn, Bornheim-Waldorf, Trier, Wülfingen, Donzodorf, Heidelberg-Bergheim en Ladenburg. In België kennen we Huy en in Frankrijk Haucourt en Montreuil-sur-Lozon.

Nederzettingssporen De twee pottenbakkersovens in put 51 zijn vermoedelijk onderdeel van een vroeg-middeleeuwse nederzetting. Ongeveer 100 m ten noordwesten van de ovens zijn in put 78 de sporen van twee gebouwen en een geassocieerde kuil gevonden. Bij de structuren gaat het om een groot eenschepig gebouw, bestaande uit 2 rijen palen, met een minimale lengte van 8 m en een breedte van circa 5 m. Vlak ten zuiden van dit gebouw bevonden zich een (vermoedelijk vierpalige) spieker en een grote kuil. Geen van deze sporen heeft duidelijk dateerbaar materiaal opgeleverd. De eenschepige structuur is op basis van vergelijkbare plattegronden uit Haagsittard in de Merovingische of misschien de Karolingische periode te dateren. Eén van de structuren van Haagsittard meet 14 bij 7 m en is op basis van het geassocieerde aardewerk in de 7e eeuw gedateerd.139 Ter waardering is een klein aantal sporen van de structuur gecoupeerd. De sporen hadden nog een diepte tussen de 16 en 18 cm. In slechts één spoor vondstmateriaal aangetroffen, namelijk een scherf ijzertijd aardewerk. Vermoedelijk betreft het hier opspit, omdat er van de löss geen vergelijkbare plattegronden uit de ijzertijd bekend zijn.

Van de vermoedelijk vierpalige spieker ten zuiden van de plattegrond zijn drie palen blootgelegd en gecoupeerd. Deze hebben geen dateerbaar materiaal opgeleverd. De kuil ten zuiden van de eenschepige structuur heeft een enkele scherf opgeleverd, die mogelijk in de Karolingische periode te dateren is. De functie van de kuil is niet duidelijk. In het vlak tekende deze zich af als een ronde kuil met een kern van roodverbrand materiaal. In coupe bleek de kuil in feite een ronde greppel te zijn (15-20 cm diep), die opgevuld was met versinterd materiaal. De kern van de kuil had slechts een diepte van 5 tot 10 cm. Het is mogelijk dat deze kuil een rol heeft gespeeld als een soort houtskoolmeiler. Een analyse van het versinterde materiaal, dat bemonsterd is, zou hier meer uitsluitsel over kunnen geven.

136 Panhuysen et al. 1992, 264. 137 Hupperetz 1999. 138 Hupperetz 1999. 139 Stoepker 1992, 382. LANAKERVELD 105

Figuur 6.34 De eenschepige structuur in het vlak

Figuur 6.35 De ten zuiden van de structuur gelegen kuil in doorsnede

Botanisch onderzoek Twee monsters van deze vindplaats zijn onderzocht op botanische macroresten. De monsters zijn afkomstig uit de pottenbakkersoven (spoor 51.06) en uit een paalkuil van de eenschepige structuur (spoor 78.14). Alleen in het residu van het monster uit de oven werd een vermoedelijk fragment van graan en een zaadje van Ringelwikke gevonden. Het monster uit de paalkuil bevatte geen botanische resten. De in de oven gevonden soorten zijn algemeen voor diverse periodes.

Conclusie Vindplaats 124 is een goed geconserveerde vindplaats, waarbinnen twee fasen te onderscheiden zijn. Er is een nederzettingsterrein en urnenveld uit de late bronstijd/vroege ijzertijd aangetroffen en daarnaast bevinden er zich nederzettingssporen uit de vroege middeleeuwen, waaronder een Merovingische pottenbakkersoven. 106 LANAKERVELD

Metaaltijden In de hele zone ten zuiden van de bandkeramische nederzetting (vindplaats 53) is op basis van de verspreiding van aardewerk en sporen sprake van een nederzetting uit de vroege ijzertijd. Daarbij zijn in de putten 79 en 75 eenduidige structuren aangesneden, waaronder enkele spiekers en mogelijk ook een huisplattegrond. Naar het oosten lijken de putten 50, 51, 73 en 72 door het geringe aantal vondsten en sporen de grens van de nederzetting aan te geven. In westelijke en zuidelijke richting is de begrenzing van deze vindplaats niet vastgesteld (zeker gezien de sporenrijkdom in put 79). De noordgrens lijkt met putten 40 en 75 bereikt te zijn. Tussen de bandkeramische nederzettingssporen is nauwelijks sprake van vondstmateriaal of sporen uit de metaaltijden, terwijl de vondsten en sporen uit de putten 76 en 77 moeilijk interpreteerbaar zijn. Er ligt hier dus een nederzetting uit de vroege ijzertijd, waarbij binnen het beperkte proefsleuvenonderzoek onduidelijk is in hoeverre sprake is van twee of meerdere erven. De afstand tussen de aangetoonde gebouwen in put 79 en put 75 (ca. 225 m) duidt zeker op het bestaan van twee erven. De ertussen aangetroffen sporen lijken echter te wijzen op het bestaan van meerdere erven, waarvan dan echter geen gebouwen binnen die sleuven zijn aangesneden. De korte afstand van slechts enkele meters tussen de structuur in put 75 en de direct ten noorden daarvan gelegen graven is opvallend. Hoewel er ook nog sprake zou kunnen zijn van een aan het grafritueel gerelateerd gebouw, wordt voorlopig uitgegaan van een interpretatie van dit gebouw als huisplattegrond. Ook op enkele andere locaties in het Zuid- Limburgse lössgebied waarbij zowel nederzettingssporen als graven werden aangetroffen, blijkt die afstand beperkt te zijn (zo bijvoorbeeld te Stein- Keerenderkerkweg140 of in Neerharen-Rekem.141 De datering van de urnen rond de overgang van late bronstijd naar vroege ijzertijd, en de datering van het gebouw in de eerste helft van de vroege ijzertijd vallen te dicht op elkaar om uit te gaan van bebouwing van het urnenveld in een periode ver na het gebruik daarvan.

De vroege middeleeuwen Bewoningssporen uit de vroege middeleeuwen beperken zich tot het deel van de vindplaats ten zuiden van de Lanakerweg. In westelijke en zuidelijke richting is de begrenzing van de sporen uit deze periode niet vastgesteld. De vroeg-middeleeuwse bewoning bestaat uit een nederzet- tingsterrein, waarop in ieder geval twee structuren herkend zijn. Het gaat om een groot eenschepig gebouw en een kleiner bijgebouw. De datering van deze structuren is niet geheel duidelijk. De enige vondst is afkomstig uit een vermoedelijke houtskoolmeiler, vlak ten zuiden van de eenschepige structuur. Het gaat hier om een klein scherfje dat als mogelijk Karolingisch geïdentificeerd is. Op basis van vergelijkbare eenschepige structuren uit Haagsittard is een datering in de Merovingische periode echter ook mogelijk. Direct ten zuidoosten van de nederzettingssporen bevinden zich vermoedelijk twee pottenbakkersovens. Van één van deze ovens is dit met zekerheid vastgesteld. Het betreft hier een zogenaamde liggende oven, 140 Van Hoof 2000. 141 Vergelijk Van Hoof 2008b waarin de altijd gescheiden afgebeelde nederzettings- en urnen- veldplattegrond zijn gecombineerd. LANAKERVELD 107

bestaande uit een stookkuil, trekgat en met leem beklede ovenkamer. In de ovenkamer werd een grote hoeveelheid aardewerkscherven gevonden, die in de 7e eeuw te dateren zijn. De dichtstbijzijnde parallellen voor de potten- bakkersoven zijn de vier liggende ovens uit de tweede helft van de 6e en de eerste helft van de 7e eeuw van het Céramiqueterrein in Maastricht-Wyck. Een eerste analyse van het aardewerk van het Lanakerveld lijkt erop te wijzen dat hier voornamelijk ‘gewoon kookgerei’ werd geproduceerd, waartoe het grootste deel van het scherfmateriaal gerekend kan worden. De hoeveelheid en diversiteit van het in Maastricht-Wyck aangetroffen aardewerk overtreft de assemblage van het Lanakerveld ruim. De vraag dringt zich dus op of we hier met verschillende afzetmarkten te maken hebben, waarbij de ovens van Maastricht-Wyck voor een veel groter gebied produceerden, terwijl de oven op het Lanakerveld meer op locale productie gericht was. Merovingische pottenbakkersovens zijn zeldzaam in Nederland. Nog zeldzamer is de combinatie met een landelijke nederzetting uit vermoedelijk dezelfde periode. Dergelijke nederzettingen zijn nauwelijks bestudeerd in de regio, waar de aandacht vooral gevestigd is geweest op de vroeg-middeleeuwse stad Maastricht. Buiten de kern van Merovingische bewoning in de binnenstad van Maastricht is deze periode in de regio ver- tegenwoordigd door enkele grafveldjes (, Borgharen, Amby, Sint-Pietersberg en Maastricht-Lage Kanaaldijk).142 Daarnaast zijn op enkele vindplaatsen buiten de stad sporen van ambachtelijke activiteiten teruggevonden. Aardewerkproductie is aangetoond op het reeds vermelde Céramiqueterrein en op de Lage Kanaaldijk. In het Boschstraatkwartier werd brons, barnsteen en gewei bewerkt. Duidelijke bewoningssporen in de vorm van restanten van structuren, zoals aangetroffen op het Lanakerveld ontbreken echter steeds op de genoemde vindplaatsen.143

6.3.7 Vindplaatsen 73 en 76

Inleiding De vindplaatsen 73 en 76 liggen ten westen van vindplaats 124 op een afstand van 100 m van elkaar. Op basis van de oppervlaktekartering en het booronderzoek waarbij direct onder de bouwvoor een E-horizont is waargenomen zijn beide vindplaatsen gekarakteriseerd als kleine vuur- steenconcentraties uit de steentijd. Op beide locaties zijn enkele vuurstenen artefacten verzameld, bij vindplaats 73 twee afslagen en een kling, bij vindplaats 76 twee klingfragmenten. Vindplaats 73 is onderzocht door middel van twee proefsleuven (putten 55 en 56), vindplaats 76 door middel van een sleuf (put 57). In beide gevallen is specifiek gelet op de aanwezigheid van vuursteen in de onverstoorde ondergrond (>5 artefacten per m2).

Landschappelijke context, bodemopbouw en conservering De vindplaatsen bevinden zich centraal op het plateau tussen de droogdalen van de Zouw en het Heeswater, net ten noorden van de Briegdenweg. Op beide vindplaatsen is het profiel goed geconserveerd, maar is geen E- horizont waargenomen. De top van de onverstoorde löss bestaat uit de Bt-

142 Dijkman 1999. 143 Dijkman 1999. 108 LANAKERVELD

horizont. Op vindplaats 73 bevindt deze zich direct onder de bouwvoor. Op vindplaats 76 ligt de Bt-horizont onder een circa 10 cm dik colluvium. Het sporenvlak bevindt zich in de top van de Bt-horizont op respectievelijk 40 cm (vindplaats 73) en 50 cm (vindplaats 76) onder het maaiveld.

Grondsporen In de proefsleuf (put 56) bij vindplaats 73 zijn twee antropogene grondsporen aangetroffen, waaronder een duidelijke paalkuil. Deze is op basis van de kleur van de vulling als post-LBK te bestempelen. Op vindplaats 76 is een duidelijke kuil aangesneden. Een datering in het vroege neolithicum (LBK) is op basis van de kleur van de vulling mogelijk.

Vondstmateriaal De enige vondst van deze twee vindplaatsen is een afslag van Lanaye- vuursteen uit spoor 56.03.

Conclusie Het proefsleuvenonderzoek op vindplaatsen 73 en 76 heeft geen eenduidige aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van vuursteenvindplaatsen in onverstoorde ondergrond. Er is slechts één stuk vuursteen aangetroffen. Wel zijn op beide vindplaatsen antropogene sporen aangetroffen. Gezien de beperkte omvang van het onderzoek op beide locaties zijn over de aard van deze sporen geen duidelijke uitspraken te doen. LANAKERVELD 109

174350 174400

55

53

35

4

73 76 P56 7P553 22

75 320100 320100

P57 N LBK ? post-LBK ? 76 recente verstoring / natuurlijke verstoring

0 10m begrenzingen RAAP vindplaatsen

174350 174400

Figuur 6.36 Overzicht vindplaatsen 73 en 76 110 LANAKERVELD LANAKERVELD 111

7 Specialistenonderzoek - Aardewerk

In dit hoofdstuk wordt het op de verschillende vindplaatsen verzamelde aardewerk per periode beschreven. In tabel 7.1 is een overzicht gegeven van het totaal aantal aardewerk per periode naar aantal en gewicht.

Tabel 7.1 Vondstcategorie Aantal Gewicht in g Aardewerk per periode naar aantal en gewicht Aardewerk totaal 2174 24905,2

Handgevormd Prehistorisch aardewerk Onbepaald 292 1917,4 Neolithicum Bandkeramiek aardewerk 1175 8732,2 Michelsberg aardewerk 2 30,0 Metaaltijden Bronstijd aardewek 1 25,0 IJzertijd aardewerk 53 902,8 Romeinse Tijd Romeins Import aardewerk 10 117,0 Romeins lokaal aardewerk 325 5950,3 Romeins handgevormd 4 11,9 Middeleeuwen Vroeg Middeleeuws aardewerk 281 6989,4 Laat Middeleeuws aardewerk 9 164,9 Nieuwe tijd Recent aardewerk 3 15,9 Onbepaald 19 49,4

7.1 Bandkeramisch aardewerk P. van de Velde & I.M. van Wijk

7.1.1 Typologie Het bandkeramisch aardewerk bestaat in totaal uit 1175 stuks potfragmenten.144 Tijdens de analyse is gebruikt gemaakt van de aardewerk- typologie opgezet door Modderman.145 Deze typologie gaat voornamelijk uit van versierd aardewerk, waarbij de nadruk ligt op verschillen in wand- versieringstypen, band- of knobbeloren, profiel van het aardewerk en randversiering. Op basis van de aardewerk-versiering is een goede indicatie te verkrijgen voor een relatieve datering. Een absolute datering zou in principe nog mogelijk zijn door 14C-datering van houtskoolresten uit sporen of bij voorkeur een AMS-datering van verbrande granen. Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met twee plateaus in de calibratiecurve voor de LBK die een nauwkeurige absolute datering bemoeilijken. Indien bij vervolg- onderzoek sprake is van een intensieve nederzettingsopgraving, verdient het de aanbeveling om de dateringsmethode van Van de Velde te gebruiken.146 Deze typologie is een statistische aanvulling op en verdere uitwerking van de typologie van Modderman, en geeft een fijnere chronologische resolutie. Voor deze methode dient men alle versierde scherven van een spoor te beschrijven. Deze kwantificerende beschrijving gebeurt op basis van de versieringstechnieken (spatel-type, vingerindrukken), motieven en motief- details, componenten (lijnen, puntjes, arceringen) en het al of niet aanwezig

144 Aardewerkanalyse uitgevoerd door dr. P. van de Velde (Faculteit Archeologie, Universiteit Leiden) en drs. I.M. van Wijk (Archol BV). 145 Modderman 1970, 122 en 199. 146 Van de Velde 1979. 112 LANAKERVELD

Figuur 7.1 Schematisch overzicht van de versier- ingsmotieven op bandkeramisch aardewerk (naar: Van de Velde & Bakels 2002)

zijn van een randversiering. Met behulp van deze methode kunnen (mits voldoende versierd aardewerk beschikbaar is) de sporen tot op generatie- niveau ten opzichte van elkaar worden onderscheiden. De typologie van Modderman geeft een ‘grovere’ datering waarbij alleen de verschillende fasen deels geïdentificeerd worden waarbij een overlap tussen deze fasen eerder regel dan uitzondering is. Omdat slechts een zeer beperkt deel van de totale aardewerkassemblage is opgegraven tijdens het proefsleuvenonderzoek - uit de in het veld als bandkeramisch geïdentificeerde kuilen is slechts een enkel kuilsegment gecoupeerd - is het niet zinvol om hier een uitgebreide beschrijving te geven van alle scherven. Het volstaat om in dit stadium van het onderzoek enkele typische scherven af te beelden met korte omschrijving en indicatie van de (relatieve) datering volgens de typologie van Modderman.

7.1.2 Methodiek Naast de gebruikelijke kenmerken van het aardewerk worden in deze analyse ook andere kenmerken beschreven. Het gaat hier om het aantal vertegenwoordigde potten, het aandeel versierd/onversierd aardewerk, het potdeel (wand, rand, bodem, oor, schouder, hals), de magering (potgruis, zand, grind/kwarts, organisch, bot), de vorm (dik- of dunwandig, vinger- /nagelindrukken), de kleur (zwart, geel/leem, bruin, grijs), de randversiering (enkelvoudige en/of meervoudige spatel, lijn- en/of puntversiering), de wandversiering (curvi- of rectilineair, golf- of spiraalmotief, enkelvoudige en/of meervoudige spatel, lijn- en/of puntversiering, knobbeloor, secundaire motieven), het al dan niet aanwezig zijn van bandoren en reparatiegaten, de LANAKERVELD 113

aanwezigheid van botpasta of rode oker in de versieringen en het eventuele voorkomen van het afwijkende Limburger en/of Non-LBK aardewerk (bijlage 4). Het aardewerk zal per bandkeramische vindplaats worden beschreven.

7.1.3 Resultaten

Vindplaats 2 Deze vindplaats maakt deel uit van een groter nederzettingscomplex dat grotendeels ten noordoosten van de spoorlijn Maastricht – Lanaken ligt. Afgezien van proefsleuf 1 zijn in alle putten op vindplaats 2 antropogene sporen gevonden, bestaande uit verspreid liggende paalkuilen, kuilen en enkele concentraties bandkeramisch aardewerk in het colluvium. Uit drie sporen is bandkeramisch aardewerk verzameld (zie bijlage 4), voornamelijk dikwandig onversierd aardewerk. Er zijn echter ook fragmenten gevonden van een klein dunwandig onversierd duimpotje. Alleen spoor 6.3 leverde versierd aardewerk op dat bruikbaar is voor een relatieve datering. Van de in totaal 283 verzamelde scherven waren er slechts 6 versierd (vondstnrs. 21 en 33). Deze scherven kenmerken zich voornamelijk door een bandversiering op de wandfragmenten opgevuld met puntjes alsmede een bandversiering uitsluitend opgebouwd met lijnen. Op de randfragmenten is geen versiering aangetroffen. Hoewel het aantal versierde scherven gering is, kan het assemblage toegeschreven worden aan fase 1d-2b van de bandkeramiek.

Vindplaats 24 Deze vindplaats is verkend door middel van twee proefsleuven (put 18 en 19). Zij liggen in elkaars verlengde ter weerszijden van de Lanakerweg. De vondst van een bandkeramische kuil in put 39 (vindplaats 18) en de vondst van een kuil met bandkeramisch aardewerk in het oostelijke deel van put 18 maakt duidelijk dat deze vindplaats de door RAAP aangegeven begrenzingen zowel in oostelijke als in westelijke richting overschrijdt. Put 18 ligt duidelijk in de kern van een bandkeramisch erf. Centraal in deze put is een plattegrond van een bandkeramisch huis met geassocieerde kuilen aangesneden (structuur 1). Het verzamelde aardewerk is voornamelijk afkomstig uit de kuilsporen 10 en 11 die samen deel uitmaken van de westelijke langskuil van structuur 1. In totaal zijn 311 bandkeramische scherven uit deze twee sporen verzameld waarvan 72 zijn versierd. De scherven kenmerken zich door simpele bandversiering over de wand van de pot. Slechts in twee gevallen is gebruik gemaakt van een puntversiering naast de lijnversiering.

Binnen het assemblage bevindt zich enkele potscherven die een nadere bestudering verdienen. Het betreft hier een aantal fragmenten van versierde flesvormige potten. De potten hebben een bolle buik waarboven een slanke, hoogopstaande hals is gezet (figuur 7.3). Flesvormige potten zijn zeldzaam in het Nederlandse bandkeramische assemblage dat vooral van de rechter Maasoever afkomstig is. In het Duitse verspreidingsgebied van de bandkeramiek zijn ze echter geen onbekende. Van de nabijgelegen bandkeramische vindplaats te Groeve Klinkers (op de linker Maasoever, zoals het Lanakerveld) is eveneens een flesvormige pot bekend. Die laatste is een uniek exemplaar aangezien sprake is van een dubbele (!) flessenhals; de buik is versierd met wratten (barbotinewaar).147 147 Theunissen 1990. 114 LANAKERVELD

Figuur 7.2 Diverse verschillende versieringen aan- getroffen bij vindplaats 24 96 a-d en 97 a en b schaal 1:2 96 e schaal 1:1

De potscherven zijn, zoals reeds beschreven, bijna alle versierd met behulp van een bandversiering opgezet met lijnen. Daarnaast zijn er echter enkele scherven die versierd zijn met een opstaande stafband (figuur 7.4).

Als laatste dient een aantal scherven genoemd te worden die het best worden omschreven als non-LBK.148 Deze scherven lijken in sommige kenmerken, zoals versieringstechniek en (soms) magering op het gangbare bandkeramisch aardewerk, maar wijken in versieringsmotieven, potvorm en/of bakwijze af. Er is dus een duidelijk verschil aantoonbaar met het doorgaans makkelijk herkenbare versierde LBK aardewerk, hoewel het beeld van de versieringsmotieven vertroebeld kan worden door de doorgaans grotere fragmentatie van het non-LBK aardewerk.

148 Van de Velde 2007. LANAKERVELD 115

Figuur 7.3 Flesvormige potten van vindplaats 24 (schaal 1:2)

Figuur 7.4 Potscherf met stafband van vindplaats 24. (schaal 1:2) 116 LANAKERVELD

Figuur 7.5 Non-LBK aardewerk. (schaal 1:1)

Het aardewerk afkomstig uit de diverse sporen op deze vindplaats is nagenoeg eenduidig chronologisch toe te wijzen. Het dateerbare materiaal uit de met de huisplattegrond geassocieerde kuilen past duidelijk in fase 1c en 1d. Alleen bij het aardewerk uit spoor 18.49 is uitloop mogelijk tot in fase 2a.

Vindplaats 53 Deze vindplaats is gelegen op de zuidelijke rug in het onderzoeksge- bied tussen het dal van het Heeswater in het zuiden en het Zouwdal in het noorden. De vindplaats is met een veertiental proefsleuven verkend. Tijdens het onderzoek werden diverse paal- en kuilsporen aangetroffen die toegeschreven kunnen worden aan op zijn minst 6 bandkeramische huisplattegronden. Het aardewerk is voornamelijk afkomstig uit de langskuilen die aan deze structuren toebehoren, en waarvan telkens één sectie gecoupeerd is. Uit zeven sporen is materiaal verzameld, samen 252 bandkeramische scherven waarvan 31 versierd. De versiering bestaat overwegend uit lijnen in de bandversiering over de wand van de pot. Slechts in een enkel geval is gebruik gemaakt van een puntversiering naast een lijn- of bandversiering. Naast het gebruikelijke, reeds bekende assemblage van versierd aardewerk bevonden zich enkele fragmenten die opvielen qua vorm, versiering en typologie. Ten eerste gaat het om enkele randfragmenten van een dunwandige pot waarvan de onversierde rand is omgeslagen of platgeslagen (zie figuur 7.6). Ten tweede zijn opnieuw scherven aangetroffen met een opgelegde stafband waarvan één zelfs met nagelindrukken. Zoals gezegd komen stafbanden vaker voor in het assemblage van de bandkeramiek. Desalniettemin blijven ze een redelijk vreemde eend in de bijt.

Naast het gebruikelijke versierde aardewerk met zijn kenmerkende versiering en motieven zijn net als op vindplaats 24 ook hier fragmenten non-LBK aardewerk aangetroffen (Figuur 7.7). Gezien de relatieve onbekendheid met het materiaal verdient het de aanbeveling om bij toekomstig onderzoek deze aardewerkcategorie nader te bestuderen. LANAKERVELD 117

Een laatste subcategorie betreft de fragmenten Limburger aardewerk149 die in spoor 15 van put 47 zijn gevonden. Dit materiaal verschilt aanzienlijk van het bekende, typische bandkeramische aardewerk. In plaats van met potgruis vermagerde scherven, is er nu sprake van een organische magering soms afgewisseld met grindjes of kwarts. De scherven zijn over het algemeen reducerend gebakken op een lage baktemperatuur. Het lijkt of minder plastisch materiaal is gebruikt met een groter aandeel fijn zand erin verwerkt. Het geheel voelt brozer aan. De versiering is ook duidelijk anders. Doorgaans betreft het visgraatmotieven die met behulp van lijntjes op de wand van de pot zijn opgezet. Limburger aardewerk is, naast het in deze streken wat zeldzamer La Hoguette en ander non-LBK aardewerk, de bekende onbekende in het aardewerkassemblage van de bandkeramiek. Kent het La Hoguette Figuur 7.6 aardewerk een meer zuidelijke verspreiding (Nederland, België en Omgeslagen rand met knobbeloor en nage- Frankrijk; voornamelijk op de linker Maasoever), het Limburger aardewerk lindrukken (schaal 1:2) komt vooral voor in Nederland en Duitsland (hoofdzakelijk op de rechter Maasoever). Nederlands Limburg bevindt zich dus in de contactzone waar beide soorten voorkomen. Algemeen wordt nog verondersteld dat het aardewerk representatief is voor aan de bandkeramiek ‘perifere’ culturen. Tot nu toe hebben intensieve speurtochten buiten de lössgordel slechts enkele geïsoleerde vondsten van deze groepen opgeleverd. Er is niets wat op een echte nederzetting lijkt, alleen een enkele kampplaats met een gering aantal verspreide vondsten: Sweikhuizen (La Hoguette), Kesseleik en Echt-Annendaal (LBK-Limburg), zodat de aard van die ‘groepen’ onbekend blijft.150

De datering van het aardewerk valt wederom voornamelijk in fase 1c/1d. Daarnaast zijn enkele uitlopers te noemen die doorgaan tot fase 2a en 2b. Evenmin is geheel uit te sluiten dat de bewoning al teruggaat tot fase 1b, de vroegste fase in de Nederlandse bandkeramiek. Dit zou geheel niet misstaan in het beeld dat geboden wordt door omringende vindplaatsen zoals groeve Figuur 7.7 Klinkers151 en Oud Caberg152 waar eveneens elementen uit de oudste fase Aardewerkfragment met geknepen vingerin- drukken (schaal 1:2) zijn aangetroffen.

Vindplaats 123 Bij het graven van de proefsleuven 62-69 werd in put 68 volkomen onverwacht een bandkeramisch grafveld aangesneden. De vindplaats was niet gekarteerd door RAAP en ligt ongeveer 150 m ten noordoosten van vindplaats 24. In totaal zijn 13 grondsporen gevonden in put 68, waarvan 11 duidelijk antropogeen waarschijnlijk alle grafkuilen. De kuilen zijn afgerond rechthoekig tot ovaalvormig en op één exemplaar na (spoor 68.12) van vergelijkbare grootte. Bij het aanleggen van het vlak zijn enkele onversierde potfragmenten verzameld alsmede een brok hematiet en enkele crema- tiespikkels. Eén graf (spoor 12) is ter waardering gecoupeerd waarbij kenmerkende grafgiften zoals een brok hematiet, een slijpsteen, een platte basalten dissel (type IV), een vuurslag en een klein versierd potje (fase 2b- 2c) zijn geborgen.

149 Modderman 1987. 150 Van Wijk en Van de Velde 2007. 151 Theunissen 1990. 152 Dijkman 2000. 118 LANAKERVELD

Figuur 7.8 Versierd potje uit grafkuil (schaal 1:2)

258

Het potje is, op enkele scherven na, grotendeels bewaard gebleven (figuur 7.8). Het potje is over de buik versierd met banden van dubbelgezette, schuin op de motiefas gestelde kleine streepjes in een rectilineair zigzagmotief dat rond de gehele pot loopt. De rand is eveneens versierd met twee banden van kleine ingekerfde streepjes. De datering ligt in fase 2b/c.

7.1.4 Conclusie Van de 1175 scherven zijn er 204 versierd en 973 onversierd (bijlage 4). Aangezien slechts een deel van de nederzetting(en) is opgegraven is het totale aantal oorspronkelijk aanwezige individuen/potten niet nader te benoemen. De versierde scherven die zijn meegenomen in de aardewer- kanalyse maken deel uit van op zijn minst 45 potten waarvan de meeste slechts fragmentarisch bewaard zijn gebleven. Wellicht dat bij het verder uitgraven van de kuilen nog passende scherven worden gevonden. Het merendeel van de fragmenten is redelijk geconserveerd, hoewel sommige zeer verweerd zijn. Het verschil in conservering heeft onder veel meer te maken met post-depositionele processen die binnen een spoor kunnen optreden zoals een lokale verhoging van de zuurgraad door weggegooid voedsel als aangetoond bij het onderzoek van een silokuil in Elsloo.153 Verdere verwering van het potoppervlak zal ervoor zorgen dat in de loop der tijd de oppervlakkig ingekerfde versiering zich steeds slechter aftekent en uiteindelijk bijna onzichtbaar zal worden. Van veel groter en algemener invloed dan de handelingen uitgevoerd door de eerste gebruikers van de kuilen zijn post-depositionele processen, zoals bodemvorming, ploegen en bemesten. De hier beschreven vindplaatsen liggen dicht onder het oppervlak slechts afgedekt door een dunne bouwvoor met in enkele gevallen een dun laagje colluvium.

Over het algemeen kan het assemblage in periode 1c-d (5150-5050 v. Chr.) geplaatst worden. Er zijn enkele uitlopers die wijzen op bewoning tot in fase 2b. Er zijn met zekerheid geen bewoningsresten aangetroffen uit fase 2c/d, de laatste fasen van de bandkeramiek. De datering is voornamelijk gebaseerd op het uitsluitende gebruik van enkelvoudige spatels, en dus afwezigheid van meervoudige spatels, gecombineerd met een voornamelijk met lijnen opgezette bandversiering. Puntversiering alsmede versiering op de randen komen nauwelijks in het assemblage voor, duidelijke aanwijzingen voor een datering in de eerste bandkeramische periode

153 Van Wijk 2002; Zie ook bijvoorbeeld Slager & Van de Wetering 1977 voor bodemvormende processen in antropogeen gegraven kuilen. LANAKERVELD 119

(“ältere LBK”). De potfragmenten zijn voor het grootste deel gemagerd met potgruis (chamotte). Daarnaast is af en toe gebruik gemaakt van grindjes of fragmentjes gebroken kwarts als magering. De versiering is zoals gezegd voornamelijk opgezet met lijnen op de buik van de pot. Voor zover herkenbaar is de versiering grotendeels rectilineair opgezet maar er is, in dit stadium van het onderzoek, geen sprake van een overtuigende meerderheid. Hetzelfde geldt voor de vorm van de motieven die meer neigen naar golf- /zigzagvormen in plaats van spiralen.

Het assemblage springt er op een aantal punten uit. Als eerste mag de flesvormige pot genoemd worden. Hoewel niet uniek voor de Nederlandse bandkeramiek zijn er weinig parallellen voorhanden. Ten tweede dienen de stafbandjes, al dan niet versierd met vinger/nagelindrukken, genoemd te worden. Ook deze komen sporadisch voor in het Nederlandse assortiment aan versieringsvormen. Als laatste dient de potentie van het geheel genoemd te worden. Het voorkomen van structuren en kuilen die geheel los van elkaar lijken te liggen bieden een uitstekende mogelijkheid voor toekomstig onderzoek. De opzet en structuur van bandkeramische erven is binnen de Nederlandse bandkeramiek nog steeds onderdeel van discussie omdat in de tot nu opgegraven nederzettingen de bewoningsdichtheid zó groot was dat in de loop van de tijd de afzonderlijke erven in aanzienlijke mate overlapten.154 De nederzettingsstructuur zoals deze zich in het Lanakerveld voordoet waarbij een aantal huizen of erven die binnen een kort tijdsbestek (fase 1b tot 2b) hebben bestaan los van elkaar ligt, is voor Nederlandse begrippen ongekend; hier zou eindelijk een eventuele standaardisatie van de erfindeling onderzocht kunnen worden. Met een fijnere aardewerkanalyse155 bestaat de mogelijkheid elke structuur ten opzichte van de andere te dateren zodat omvang en inrichting van de nederzetting vastgesteld kan worden. De aanwezigheid van een grafveld dat mogelijk eveneens uit dezelfde fase stamt als bovengenoemde vindplaatsen biedt eveneens talrijke kansen voor uitvoerig vervolgonderzoek. Tot slot, de unieke combinatie van een kleine, maar goed onderzoekbare nederzetting met een grafveld heeft potentieel mogelijkheden voor een gedetailleerde sociologische analyse.

7.2 Het laat-prehistorische aardewerk L.G.L. van Hoof

Onder deze groep wordt al het prehistorische aardewerk vanaf het midden- neolithicum gerekend. In totaal gaat het om 338 scherven. Het aardewerk uit deze periode kent een veel grotere verspreiding over het onderzoeksge- bied, dan het Bandkeramische materiaal. Ook hier wordt een beschrijving per vindplaats(cluster) aangehouden.

7.2.1 Het noordelijke deel

Vindplaatsen 29, 31, 66 en 42 Op deze vindplaatsen zijn maar weinig prehistorische aardewerkvonds- ten gedaan. Het gaat slechts om drie scherven. Twee brokjes mogelijk 154 Een prachtig voorbeeld is de discussie aangaande wards versus yards in Louwe Kooijmans et al 2003. 155 Van de Velde 1979. 120 LANAKERVELD

ijzertijdaardewerk zijn afkomstig uit het colluvium van put 25 (vindplaats 66). In put 21 (vindplaats 31) is een randscherf van een drieledige vorm met uitgeslagen rand aangetroffen. Aan de binnenzijde van die rand zijn vingertopindrukken aangebracht. Mogelijk is dit als randverschijnsel van de Romeinse vindplaats 18 op te vatten. Dit zou kunnen wijzen op een voorganger van dit terrein uit de late ijzertijd of vroeg-Romeinse tijd, hoewel een oudere datering in de ijzertijd niet uitgesloten is.

Vindplaats 82 en 122 Binnen vindplaats 122 is in de putten 62, 64, 65, 67 en 69 enig prehistorisch aardewerk verzameld. Een grote fractie van dit materiaal komt uit spoor 62.1. Binnen dit materiaal (ook binnen het ene vermelde spoor) kunnen grofweg twee baksels worden onderscheiden. Eén met een fijne magering van zand en chamotte en één vrij rijk aan minerale magering. Er komen zowel dikwandige, als zeer dunwandige, soms gepolijste vormen voor. Slechts één rand werd aangetroffen: van een gesloten vorm. Ook werden twee stukken van een stafband met vingertopversiering aangetroffen (figuur 7.9). Bij het grootste fragment is ook de rand zelf nog aanwezig Figuur 7.9 die ook met vingertopindrukken is versierd (Fig. 7.6). De baksels zijn Met stafband versierd aardewerk uit kuil S62.1 (schaal 1:2) reducerend, waarbij ongeveer de helft van het materiaal wel een oxiderende buitenzijde kent. Vanwege de grote hoeveelheid minerale magering in de scherven die dit hebben, en vanwege het voorkomen van zeer dunwandige en dikwandige vormen alsmede een stafband lijkt een datering in de late bronstijd het meest waarschijnlijk. In de directe omgeving (o.a. de vele complexen uit de regio Itteren-Borgharen156) is immers gebleken dat hier i.t.t. de zandgronden van oostelijk Noord-Brabant en de regio Cuijk,157 zeer rijke minerale mageringen voorkomen in de late bronstijd. Niet geheel uitgesloten kan worden dat er in het complex scherven uit de vroege ijzertijd of het laat-neolithicum voorkomen, hoewel we in de laatste periode ook wat versierde (klok)bekerscherven zouden verwachten. Het op deze locatie aangetroffen vuursteen zou zeker in het laat-neolithicum niet misstaan, over het vuursteengebruik in de late bronstijd is wat dat betreft nog zeer weinig bekend. Wel is duidelijk dat in de bronstijd over het algemeen – als er vuursteen wordt aangetroffen – dit grof en opportunistisch bewerkt is op enkele vaak zeer fraai uitgevoerde formele werktuigen (als pijlspitsen en sikkels) na.158

In de putten 12 en 13 is een beperkte hoeveelheid aardewerk verzameld (vindplaats 82). Een belangrijk deel hiervan stamt uit spoor 12.4 waarin ook weer twee baksels voorkomen. Het belangrijkste deel bestaat uit scherven van één pot met een baksel dat zeer rijk is aan fijne minerale magering. Een aantal van de grotere scherven past aaneen tot een onderhelft van een pot. Opvallend zijn enkele diagonaal over de binnenzijde van de pot lopende sporen die lijken te wijzen op het gebruik van een langzame draaischijf, hoewel niet geheel is uit te sluiten dat het patroon met een hamer-en-aambeeld techniek bij de potvorming kan zijn verkregen. Het lijkt dan echter zeer moeilijk om een dergelijk constant rondlopend patroon te verkrijgen. In het beperkte materiaal zijn twee baksels te onderscheiden: een reducerend baksel met rijke magering van fijne minerale delen 156 Brounen & Ball 2002; Van de Graaf & De Kramer 2005a+b. 157 Ball & Eimerman 2002, Arnoldussen & Ball 2007. 158 Van Gijn & Niekus 2001. LANAKERVELD 121

Figuur 7.10 Rand van tulpbeker uit de Michelsberg-cultuur (schaal 1:1)

(grotendeels behorend bij de hierboven beschreven pot) en een baksel waarbij de buitenwand oxiderend is gebakken, maar kern en binnenwand reducerend zijn. De scherven van de laatste categorie kennen vaak een ruwe buitenzijde, zijn grotendeels met potgruis gemagerd, maar er komt ook een minerale fractie voor. Er is nog een brokje zeer dunwandig, gepolijst aardewerk gevonden. Tenslotte is er in put 12 een ver uitstaande rand van een dunwandig, gepolijst baksel met fijne minerale magering aangetroffen. Versieringen zijn niet aangetroffen, evenals besmeten materiaal. Op basis van de karakteristieken van het baksel zouden we geneigd zijn dit complex in de vroege ijzertijd, mogelijk nog in de late bronstijd te dateren. De uitstaande rand uit put 12 (vondstnummer 34) lijkt afkomstig te zijn van een tulpbeker uit de midden-neolithische Michelsberg-cultuur (figuur 7.10). De scherf is afkomstig uit het colluvium en moet tot een losse spreiding van midden-neolithisch vondstmateriaal (vooral vuursteen) gerekend worden, die op deze locatie voorkomt. Er zijn geen sporen uit deze periode aangetroffen.

Vindplaats 62 Uit de putten 7, 70 en 71 komt aardewerk dat grotendeels uit uniforme, niet echt dun- of dikwandige scherven bestaat met een fijne tot licht minerale magering. Opnieuw zijn de baksels grotendeels reducerend waarbij vaak de buitenzijde wel oxiderend is. Slechts een enkele keer komen sterk kwartsgemagerde scherven voor: een oortje en een halsfragment van een pot waarvan andere scherven veel minder sterk met kwarts gemagerd zijn. Opvallend is nog een zeer grof gemagerde, zeer dikke bodemscherf. Hoewel niet geheel uitgesloten kan worden dat deze laatste scherf op een oudere gebruiksfase duidt, lijkt het geheel aan te sluiten bij hetgeen hiervoor voor het materiaal van vindplaats 122 (putten 62-69) betoogd is: de meest waarschijnlijke datering ligt in de late bronstijd, hoewel de vroege ijzertijd niet geheel uit te sluiten valt.

Vindplaats 2 Van deze vindplaats is uit de putten 2, 3 en 4 een zeer kleine hoeveelheid aardewerk verzameld. Er is geen duidelijke datering aan te geven, hoewel een datering in de late bronstijd of vroege ijzertijd gezien de nabijheid van vindplaats 62 voor de hand lijkt te liggen. Een viertal scherven uit respectievelijk put 5, 6, 14 en 15 zijn mogelijk ook in de metaaltijden te dateren. Het materiaal is echter zo gefragmenteerd dat een datering in de Romeinse tijd of Vroege middeleeuwen niet uit te sluiten is. 122 LANAKERVELD

7.2.2 Het zuidelijke deel

Vindplaats 124 Deze vindplaats heeft zowel nederzettingssporen als enkele graven uit de late bronstijd en de vroege ijzertijd opgeleverd. Deze worden afzonderlijk besproken.

Nederzettingssporen In de putten 50 t/m 54, 78 en 79 is een dunne spreiding aardewerk aangetroffen, dat grotendeels uit de in deze putten aangetroffen grondsporen stamt. Het meeste materiaal is reducerend gebakken met licht geoxideerde buitenzijde. De magering is relatief fijn met veel chamotte en een gering aandeel fijne minerale magering. Eén scherf toont een organische magering. Opvallend is het hoge aandeel secundair verbrand aardewerk. Vanwege de nabijheid van Merovingische pottenbakkersovens zou er natuurlijk gedacht kunnen worden aan de aanwezigheid van oudere pottenbakkersactiviteiten. Dergelijke secundair verbrande scherven komen echter ook veel in nederzettingscontext in Zuid-Nederland voor. In West- Nederland komen scherven met vergelijkbare verbrandingskenmerken in de – daar wel bewaarde – haardplaatsen voor.159 De groep bevat drie besmeten scherven en een naar buiten staande rand. Dit materiaal kan zeer waarschijnlijk in de vroege ijzertijd gedateerd worden. Opvallend is het voorkomen van een baksel dat zeer rijk aan minerale magering is. Put 79 heeft een groep totaal vergelijkbare scherven opgeleverd, o.a. uit drie van de vier sporen van een vierpalige spieker, waardoor in ieder geval deze structuur in de vroege ijzertijd te dateren is. In put 78 komt uit één paalspoor van de grote eenschepige structuur vergelijkbaar aardewerk. Gezien de vermoedelijke datering van deze structuur in de vroege middeleeuwen kan dit echter ook opspit zijn. In het zuidelijke deel van put 75 bevinden zich sporen van een in ieder geval zespalige structuur (die mogelijk ook onderdeel vormt van een huisvorm die op de löss van Zuid- Limburg aangetroffen wordt in de late bronstijd en vroege ijzertijd).160 Uit drie van de paalsporen van deze structuur komt aardewerk dat met potgruis en een fijne minerale fractie is gemagerd. Uit spoor 75.14 is een licht naar buiten staand randfragment afkomstig, dat aan de binnenzijde secundair verbrand is (vondstnr. 341). Deze rand lijkt het beste in de eerste helft van de vroege ijzertijd te kunnen worden gedateerd. De nederzettingssporen lopen in noordelijke richting in ieder geval door tot in put 40 waar de paar scherven uit de sporen 40.4 en 40.5 op een vergelijkbare datering duiden. In oostelijke en westelijke richting loopt de nederzetting mogelijk door naar de putten 72 en 77, waar nog enkele brokjes aardewerk met ijzertijd-achtige baksels zijn gevonden.

Een urnenveld In put 75 zijn twee graven met aardewerk geborgen. In spoor 75.7 betrof dit een zeer incomplete drieledige, buikige pot met sterk ingesnoerde hals en licht uitstaande rand waarvan wel een groot deel van het profiel gereconstrueerd kon worden. Het aardewerk is reducerend gebakken. Een mogelijk tot dezelfde pot behorende scherf uit dit spoor is aan de

159 Therkorn 2004, o.a. 20+22+48. 160 Vergelijk Van Hoof 2002 en Van Hoof 2008b. LANAKERVELD 123

Figuur 7.11 Henkeltasse uit graf S75.10 (schaal 1:2)

buitenzijde zwart gepolijst en aan de binnenzijde door een fijne minerale magering ruw. Waarschijnlijk kan dit graf in de vroegste fase van de vroege ijzertijd gedateerd worden. Uit spoor 75.10 is het grootste deel van een ondiepe Henkeltasse met één klein oor afkomstig (figuur 7.11). Dit materiaal is zwaar verbrand en zal dus op de brandstapel meeverbrand zijn. Daarnaast komen in ieder geval enkele grote scherven van een reducerend gebakken pot voor met drie parallelle groeven op de hals en een bolle buikvorm. Deze aardewerkvormen dateren dit graf in de late bronstijd. In hetzelfde spoor is echter ook een rand aangetroffen van een met grove kwarts gemagerde, zeer dikwandige pot. De rand is naar buiten staand en afgevlakt. Deze scherf lijkt niet in de categorie grove potten te passen die uit de late bronstijd en vroege ijzertijd bekend is. Zowel randvorm en magering van deze scherven wijzen sterk op een datering in de midden-bronstijd.161 Het grafveld loopt vermoedelijk door in noordelijke richting. In het noordelijke deel van put 75 zijn bij de aanleg van het vlak enkele vondsten gedaan die daarop kunnen wijzen. Uit vak 4 komen sterk verbrande scherven van een kleine, dunwandige, licht drieledige vorm. Het zou hier kunnen gaan om een op de brandstapel meeverbrand bijpotje. Ook in vak 5 zijn bij vlakaanleg twee scherven gevonden, die duidelijke sporen van verbranding vertonen. De magering bestaat uit potgruis en een fijne minerale fractie.

Het aardewerk uit de twee duidelijke graven wijst op een datering van het grafveld in de late bronstijd en waarschijnlijk het begin van de vroege ijzertijd. Opvallend is de ene randscherf die in de midden-bronstijd gedateerd moet worden. Mogelijk wijst deze op een eerder begin van het grafveld.

7.2.3 Conclusie Het aardewerk uit deze groep beperkt zich wat datering betreft grotendeels tot de late bronstijd en de vroege ijzertijd. Vroegst gedateerd is een enkele scherf van een tulpbeker uit de midden-neolithische Michelsbergcultuur van vindplaats 82. Binnen het aardewerk uit de late bronstijd en de vroege ijzertijd is een duidelijke verschuiving in datering zichtbaar tussen het noordelijke en het zuidelijke deel. Nederzettingssporen uit de late bronstijd kunnen tot het noordelijke deel beperkt worden op basis van aardewerkvondsten uit de putten 62 t/m 69 (vindplaats 122), 12 en 13 (vindplaats 82) en 7, 70 en 71 (vindplaats 62). Binnen het vondstspectrum spelen vooral de drie kuilinhouden (uit put 62, 12 en 70) een belangrijke rol. Tegelijkertijd is op het zuidelijke deel een

161 Vergelijk Desittere 1968. 124 LANAKERVELD

grafveld ingericht (put 75, vindplaats 124). De tijdens het proefsleuvenonder- zoek aangetroffen graven kunnen in de late bronstijd en waarschijnlijk het begin van de vroege ijzertijd gedateerd worden. De bewoning verplaatst zich in de eerste helft van de vroege ijzertijd naar het zuidelijke deel. Daarop wijst het aardewerk uit de putten 40, 53, 75, 78 en 79 en in mindere mate uit put 72 en 77. De in put 75 en 79 aangetroffen structuren kunnen eenduidig in deze bewoningsfase gedateerd worden. Het feit dat in put 75 de structuur en crematiegraven in directe nabijheid van elkaar liggen doet interessante vragen opkomen over de ruimtelijke en chronologische verhoudingen tussen grafveld en nederzetting op deze locatie in het begin van de vroege ijzertijd.

7.3 Aardewerk uit de Romeinse tijd J. de Bruin

Tijdens de opgravingen op het Lanakerveld zijn in totaal 290 aardewerk- fragmenten uit de Romeinse tijd verzameld. Het materiaal is zonder uitzondering afkomstig van vindplaats 18 en is intensief verzameld. Er zijn 89 scherven afkomstig uit de afdekkende lagen en 201 uit de op deze vindplaats aanwezige grondsporen (zie bijlage 6).

7.3.1 Methodiek De tijdens het onderzoek aangetroffen scherven kunnen in een aantal aardewerkgroepen ingedeeld worden (Tabel 7.2). Aangezien het hier een proefsleuvenonderzoek betreft, zeggen de onderlinge verhoudingen van het aardewerk niet zo veel. Opvallend is wel het lage aandeel handgevormde keramiek. Dit is echter in de omliggende regio een normaal verschijnsel.162 In het kader van dit onderzoek voert het te ver om alle aardewerkgroepen uitgebreid te beschrijven. In de volgende paragrafen zullen daarom de afzonderlijke aardewerkgroepen kort besproken worden. Afgesloten wordt met een synthese waarbij zaken als datering van het aardewerkcomplex en de verspreiding over het terrein aan bod komen. Alle dateringen zijn na Christus, tenzij anders vermeld.

Aardewerksoort Aantal scherven Percentage Tabel 7.2 Terra sigillata 12 4 Aantallen scherven per aardewerkcategorie (passende scherven zijn als 1 exemplaar Gebronsd 1 0 geteld. Dit geldt voor alle genoemde aantal- Geverfd 9 3 len scherven). Metaalglanswaar 4 1 Gladwandig gesmookt 1 0 Gladwandig 51 18 Ruwwandig 170 59 Dikwandig 3 1 Amfoor 9 3 Mortaria 11 4 Dolium 15 5 Handgevormd 5 2 Totaal 290 100

162 Zie onder andere Wiepking 1997, 19, Wiepking 2005, 177 en De Winter 2007, 61. LANAKERVELD 125

7.3.2 Aardewerkgroepen

Terra sigillata Op het Lanakerveld zijn 12 scherven terra sigillata aangetroffen. Zes hiervan waren nader te determineren. Eén fragment van het bord Dragendorff 18/31 kan op basis van het baksel aan het begin van de tweede eeuw gedateerd 87 worden.163 Twee scherven zijn afkomstig van de versierde kom Dragendorff 37. Op één van de fragmenten was nog decoratie aanwezig (figuur 7.12). Het Figuur 7.12 gaat hier om een eierlijst die vergeleken kan worden met Haalebos 208.164 Scherf versierde terra sigillata (schaal 1:1) Kommen met dit soort versiering werden geproduceerd in La Madeleine in Frankrijk tussen 120 en 140 (met een mogelijke uitloop naar 175). Fragmenten van de wrijfschaal Dragendorff 43/45 en het bord Dragendorff 32 vertegenwoordigen de periode na het midden van de tweede eeuw tot in de derde eeuw. Er werden geen stempels aangetroffen.

Gebronsd aardewerk Er is één randscherf van deze aardewerkcategorie aangetroffen, behorende bij een beker van het type Vanvinckenroye 291.165 De datering ligt tussen 75 en 125.

Geverfd aardewerk Het geverfde aardewerk wordt traditioneel opgedeeld in een aantal technieken.166 Op het Lanakerveld zijn alleen de technieken A en B verte- genwoordigd. Eén scherf in techniek A is afkomstig van een niet nader te determineren bord; een randfragment in techniek B is afkomstig van de beker type Niederbieber 3,167 met een datering vanaf 140 tot ver in de derde eeuw.

Metaalglanswaar Er zijn vier scherven gevonden die behoren tot de aardewerkcatego- rie metaalglanswaar. Dit in de derde eeuw te dateren aardewerk is over het algemeen afkomstig uit Trier of de Argonnen. In dit geval komt het aardewerk uitsluitend uit de Argonnen. Eén randscherf kon worden toegewezen aan het derde-eeuwse bekertype Niederbieber 33.

Gladwandig gesmookt aardewerk Het gladwandig gesmookte aardewerk wordt vertegenwoordigd door één fragment (figuur 7.11), afkomstig van de beker Tienen B11b.168 Gezien het baksel zal deze beker in Tienen vervaardigd zijn. De datering is vanaf 150 tot in de derde eeuw.

Gladwandig aardewerk Het gladwandige aardewerk wordt vertegenwoordigd door 52 scherven, waarvan er veel helaas niet nader gedetermineerd konden worden. Een tweedelig oor op een wandfragment kan wijzen op een kruikvorm. Ook werd een fragment van een niet nader te determineren bord gevonden.

163 Dragendorff 1895. 164 Haalebos 1977. 165 Vanvinckenroye 1991, 62-63. 166 Zie Brunsting 1937, 70-72. Techniek A is een wit baksel met een rode of roodbruine verf, techniek B is een wit baksel met bruine tot zwarte verf. 167 Oelmann 1914. 168 Driesen et al 2006. 126 LANAKERVELD

Figuur 7.13 Gladwandig gesmookt aardewerk van het type Tienen B11b (schaal 1:1)

109

Hiernaast kon een bord van het type Brunsting 22B169 onderscheiden worden, met een datering in de tweede eeuw.

Ruwwandig aardewerk Van de 170 ruwwandige scherven konden er 23 nader gedetermineerd worden. Het gaat om twee fragmenten van borden van het type Brunsting 22B uit de tweede eeuw, 20 fragmenten van kookpotten en een dekselfragment van het type Niederbieber 120B, met een datering vanaf 175 tot en met de gehele derde eeuw. De kookpotten zijn toe te wijzen aan drie verschillende typen, te weten de Stuart 201A170 (7 scherven), de Vanvinckenroye 477 (3 fragmenten) en de Niederbieber 89 (10 stuks). Hoewel het type Stuart 201A zeker nog tot na het midden van de tweede eeuw voorkomt, lijkt het frequente voorkomen van deze vorm in de derde eeuw sterk afgenomen te zijn. Deze kookpot wordt ook wel gezien als de voorloper van de kookpot Niederbieber 89, die vanaf het midden van de tweede eeuw opkomt. De vorm Vanvinckenroye 477 vormt een overgangsvorm tussen beide typen. De op het Lanakerveld aangetroffen kookpotten laten deze ontwikkeling duidelijk zien. Zo lijkt het midden van de tweede eeuw vertegenwoordigd door de overgangsvormen tussen Stuart 201A en de Niederbieber 89. De sterke vertegenwoordiging van het eerstgenoemde type wijst mogelijk op een datering vanaf het eind van de eerste en het begin van de tweede eeuw. De nog beter vertegenwoordigde kookpotten van het type Niederbieber 89 wijzen op een bewoningsfase in de tweede helft van de tweede en de derde eeuw.

Dikwandig aardewerk Drie scherven zijn van zogenaamd dikwandig aardewerk. Deze fragmenten konden vanwege de sterke fragmentatiegraad niet nader gedetermineerd worden.

Amforen Slechts één van de 9 amfoorscherven kon nader gedetermineerd worden. Het gaat hier om een rand van de amfoor type Vanvinckenroye 458/459 De datering is eerste helft derde eeuw.

Mortaria Acht fragmenten van deze aardewerkgroep waren te determineren als de wrijfschaal Brunsting 36. De datering is de gehele Romeinse tijd. Slechts drie fragmenten waren niet nader te determineren.

169 Brunsting 1937. 170 Stuart 1977. LANAKERVELD 127

Dolia Er zijn zowel gedraaide als ongedraaide doliumfragmenten gevonden. De gedraaide dolia zijn veelal versierd met reliëfbanden en vervaardigd van een wittig, zandig baksel. De herkomst van deze dolia is vermoedelijk Soller in Duitsland.171 Geen van de 15 fragmenten kon nader gedetermineerd worden.

Handgevormd aardewerk Het inheemse of handgevormde aardewerk is met 5 scherven slecht ver- tegenwoordigd. Het is in de meeste gevallen niet duidelijk of het gaat om verbrande kleibrokjes of aardewerkscherven.

7.3.3 Datering Op basis van het aangetroffen aardewerk kan de bewoning op vindplaats 18 grofweg tussen het begin van de tweede tot ergens (midden?) in de derde eeuw geplaatst worden. Opvallend is de aanwezigheid van veel indicatoren voor een derde-eeuwse bewoningsfase. Een tweetal scherven heeft een mogelijke datering in de laat-Romeinse tijd. Een datering in de vroege middeleeuwen is echter ook mogelijk, zeker gezien het voorkomen van een duidelijke scherf Merovingisch aardewerk op deze vindplaats (zie paragraaf 7.4)

7.3.4 Verspreiding Verreweg de meeste aardewerkvondsten zijn afkomstig uit werkput 32. Hiernaast is ook relatief veel scherfmateriaal verzameld in de opgravings- putten 33, 34 en 37. In werkput 32 bevindt zich bovendien de meeste tafelwaar, zodat verondersteld kan worden dat de kern van de bewoning zich in de omgeving van deze put bevindt.

7.3.5 Conclusie Het Romeinse aardewerk van vindplaats 18 wijst op een voorlopige datering van deze vindplaats tussen 100 en 250. Binnen het assemblage is één bepaalde keramiekgroep uit put 32 opvallend. Het gaat hier om een serie randfragmenten van de ruwwandige kookpotten Stuart 201A, Vanvinckenroye 477 en Niederbieber 89, die op het oog in eenzelfde soort baksel te lijken zijn uitgevoerd. Het is lastig om op basis van een proefsleu- venonderzoek eenduidige uitspraken hierover te doen, maar het voorkomen van een dominante bakselgroep, in dit geval binnen het ruwwandige aardewerk, is uitzonderlijk te noemen. Mogelijk is er hier sprake van een lokaal of regionaal product. Als we dit gegeven combineren met de twee misbaksels van tegulae van deze vindplaats (zie hoofdstuk 8), dan is niet uit te sluiten dat zich in de omgeving van de vindplaats mogelijke potten- en/of pannenbakkersovens hebben bevonden. Bij een eventueel vervolgonder- zoek op deze vindplaats wordt geadviseerd om een bakselanalyse van het aardewerk uit te laten voeren, teneinde meer grip te krijgen op de herkomst van de keramiek.

171 Van Enckevort 2004, 307. 128 LANAKERVELD

7.4 Vroeg-middeleeuws aardewerk M.E. Hemminga

Aardewerk uit de vroege middeleeuwen is aangetroffen op de vindplaatsen 18 en 124. Het grootste complex is afkomstig uit de Merovingische pot- tenbakkersoven (208 scherven) op vindplaats 124. Het overige aardewerk bedraagt slechts een handvol scherven.

7.4.1 De pottenbakkersoven op vindplaats 124

Methodiek en Analyse Bij het couperen van de pottenbakkersoven zijn in totaal 208 scherven verzameld, die als een gesloten vondstcomplex beschouwd kunnen worden. De scherven zijn verzameld uit verschillende vullingen van de oven naast brokken leem, dakpannen en stenen. Aangezien de oven niet volledig opgegraven is, betreft het hier slechts een deel van het totale assemblage. Toch is genoeg materiaal aanwezig voor een basale karakterisering van het complex.

Bij de beschrijving van het aardewerk zijn de volgende criteria gehandhaafd: • Kleur heeft betrekking op de buitenzijde van de scherven. • Scherven met een fijne magering, die nog net voelbaar is aan het oppervlak zijn als ruwwandig geclassificeerd. • Scherven met een zeer fijn baksel, waarbij geen magering aan het oppervlak voelbaar is, zijn als gladwandig geclassificeerd. De buitenkant van de scherven kan opzettelijk geglad zijn. • Baksels zijn als zacht geclassificeerd wanneer deze krijtachtig aanvoelen en/of makkelijk te bekrassen zijn. Harde baksels voelen steengoed-achtig aan. Alle overige baksels zijn als middelhard geclassificeerd.172 • Passende scherven met recente breuken zijn als één exemplaar geteld. Het maximaal aantal individuen is bepaald door niet-passende scherven als een afzonderlijke pot te beschouwen. Niet-passende scherven waarvan op basis van baksel en vorm werd vermoed dat deze tot dezelfde pot behoren, zijn tot 1 individu gerekend.

Binnen het complex uit de oven zijn geen complete gave potten of complete misbaksels aanwezig. Er zijn wel een groot aantal scherven met oude breuken aanwezig, die passers opleverden (figuur 7.14). Deze passers kunnen uit verschillende vullingen afkomstig zijn. Veel van de scherven zijn afgesleten en hebben afgeronde breuken. Het is (nog) niet duidelijk of de scherven van de laatste stook afkomstig zijn of dat ze in combinatie met leem zijn gebruikt om de wanden van de oven te verstevigen (Tabel 7.3). Het is ook mogelijk dat de oven als afvalkuil is hergebruikt.173

172 Dijkstra 2004. 173 Vergelijk oven 2 van het Céramique-terrein (Panhuysen et al. 1992, 266). LANAKERVELD 129

Tabel 7.3 aantal Onderverdeling van het aardewerk uit de rand 64 pottenbakkersoven wand 132

bodem 11

tuit 1

versierd 5 misbaksel 6 ruwwandig 169 gladwandig 39 maximaal N individuen 150 Totaal N scherven 208

Figuur 7.14 Een bijna complete ruwwandige eivormige pot (schaal 1:2)

Aardewerkgroepen Op basis van het baksel, de bakwijze en de oppervlakte behandeling is het aardewerk in de volgende groepen ingedeeld (zie tabel 7.4): • Reducerend gebakken, gladwandig aardewerk. Het aardewerk is lichtgrijs tot donkergrijs van kleur met slechts weinig magering. De magering is fijn en bestaat uit kleine stukjes kwarts. • Oxiderend gebakken, gladwandig aardewerk. Het aardewerk is oranje tot oranjebruin van kleur met slechts weinig magering. De magering is fijn en bestaat uit kleine stukjes kwarts. Deze groep bestaat voornamelijk uit schalen. • Reducerend gebakken, ruwwandig aardewerk. De kleur is overwegend donkergrijs. Het aardewerk is sterk gemagerd met een grove magering van kwarts en potgruis. De buitenkant van de scherven is ruw en de magering is duidelijk zichtbaar. • Oxiderend gebakken, ruwwandig aardewerk. Het aardewerk is oranje tot bruin van kleur. Het aardewerk is sterk gemagerd met een grove magering van kwarts en potgruis. De buitenkant van de scherven is ruw en de magering is duidelijk zichtbaar. 130 LANAKERVELD

Baksel aantal Tabel 7.4 Aardewerkgroepen Reducerend gebakken, gladwandig aardewerk 7

Oxiderend gebakken, gladwandig aardewerk 32

Reducerend gebakken, ruwwandig aardewerk 9

Oxiderend gebakken, ruwwandig aardewerk 160

Typologie Binnen de aardewerkgroepen zijn verschillende potvormen onderscheiden. Open vormen worden vertegenwoordigd door schalen. Potten, kannen en flessen vormen de gesloten vormen. Kannen en flessen ontbreken op het Lanakerveld bijna in hun geheel.174 De potten kunnen grofweg worden opgedeeld in biconische en eivormige exemplaren. Deze laatste groep komt het meest voor. Ze hebben verschillende randvormen (zie tabel 7.5).

randtype aantal Tabel 7.5 Verschillende randvormen. dekselgeul 19

rechtopstaande rand 22

rond omgeslagen rand 6

schuin naar buiten staande rand 7

schuin opstaande rand 5 vrij recht profiel 1 onbepaald 4

Bodems De 11 bodemfragmenten zijn alle afkomstig van zware vlakke bodems. Dit bodemtype wordt in de Karolingische periode opgevolgd door een lensvormige bodem.

Schalen Er zijn 25 scherven van schalen aangetroffen. Samen vertegenwoordigen ze maximaal 15 individuen. Het zijn over het algemeen onversierde glad- en ruwwandige schalen met een openstaande rand en voetplaat (figuur 7.15).

Overige vormen Eén randfragment heeft een aanzet tot een oor van een kan. Een losse klaverbladtuit is mogelijk onderdeel van een tuitpot (figuur 7.16). Twee kleine randfragmenten zijn mogelijk van een bord afkomstig.

Versiering Slechts een klein aantal scherven is versierd. De versiering komt alleen voor op de gladwandige potten en varieert van simpele rechte groeven en golvende lijnen tot lossen stempels en rolstempels (figuur 7.17). Binnen de stempel- en rolstempelversieringen zijn vierkantjes en kruisvormige en geometrische motieven aanwezig. Vergelijkbare versieringen zijn aanwezig op het aardewerk van het Céramique-terrein in Maastricht-Wyck.175

174 Er is slechts één fragment van een kan gevonden. 175 Dijkman 1992, 371. LANAKERVELD 131

Figuur 7.15 Voorbeeld van een schaal (schaal 1:2)

Figuur 7.16 Klaverbladtuit (schaal 1:1)

Figuur 7.17 Voorbeeld van de verschillende versieringen (schaal 1:2) 132 LANAKERVELD

Figuur 7.18 Een aardewerkscherf met barst door oververhitting (schaal 1:2)

Misbaksels Een aantal scherven zijn afkomstig van misbaksels. Deze zijn door verhitting gescheurd, gebarsten of verkleurd (figuur 7.18). Echte vervormingen zijn niet waargenomen.

Datering Het aardewerk uit de oven bestaat voornamelijk uit ruwwandig oxiderend gebakken aardewerk. Slechts een klein deel is reducerend gebakken of gladwandig. De meest voorkomende potvorm is de eivormige kookpot en de voorraadpot met of zonder dekselgeul. Op basis van de potvormen en versiering kan het aardewerk uit de oven in de 7e eeuw gedateerd worden (Böhner Stufe IV en V).176

Conclusie Het grootste deel van de scherven uit de oven is afkomstig van ruwwandige eivormige potten, die gebruikt zijn als kookpot en voorraadpot. Dit soort aardewerk wordt over het algemeen alleen op nederzettingster- reinen aangetroffen. Biconische potten, die slechts een klein deel van het assemblage uit de oven vertegenwoordigen, worden vaak als grafgift meegegeven.177 Het type aardewerk is vergelijkbaar met het assemblage uit de ovens van het Céramique-terrein. De hoeveelheid en verscheidenheid aan aardewerk is van deze vindplaats uiteraard veel groter. Het tot nu toe bestudeerde aardewerk uit de oven van Lanakerveld vormt slechts een deel van het totaal en er blijven nog veel vragen open. Is de oven wat opbouw en inhoud betreft bijvoorbeeld vergelijkbaar met andere bekende Merovingische ovens? Ligt de oven geïsoleerd en is deze alleen door de bewoners van de nederzetting gebruikt of vormt ze onderdeel van een ambachtscentrum? Hebben de pottenbakkers van het Lanakerveld zich meer gericht op het maken van “gewoon” kookgerei en hadden deze daardoor een andere afzetmarkt dan de pottenbakkers van het Céramique-terrein of waren het allebei allround productiecentra met grote afzetgebieden?

7.4.2 Overig vroeg-middeleeuws aardewerk van vindplaats 124 Naast het aardewerk uit de pottenbakkersoven is min of meer eenduidig vroeg-middeleeuws aardewerk alleen in put 78 en put 79 aangetroffen.178 In put 78 is uit een kuil (spoor 78.16) één scherf afkomstig, die op basis van het baksel als mogelijk Karolingisch te determineren is (vondstnr. 326). De kuil ligt vlak ten zuiden van een structuur, die op basis van haar eenschepige vorm in de vroege middeleeuwen gedateerd is. De gecoupeerde paalkuilen van deze structuur hebben helaas geen diagnostisch aardewerk opgeleverd. Uit put 79 zijn twee scherven afkomstig. Een fragment van een 176 Böhner 1958. 177 Van Wersch 2004. 178 Determinatie J. de Bruin, Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden. LANAKERVELD 133

vroege kogelpot (datering: Merovingisch tot in de 11e eeuw) en een mogelijk fragment van een Merovingische knikwandpot (vondstnr. 339)

7.4.3 Vroeg-middeleeuws aardewerk van vindplaats 18 De Romeinse vindplaats 18 heeft in totaal 4 scherven opgeleverd, die in de Merovingische periode te dateren zijn. Het gaat om een fragment van een bolpot uit de dubbele omgreppeling in put 32 en om drie ruwwandige scherven uit het colluvium in de aangrenzende put 36. Deze laatste zouden mogelijk ook nog in de laat-Romeinse periode te dateren zijn. De kleine hoeveelheid scherven van deze vindplaats wijst erop dat op deze vindplaats ook sporen uit de Merovingische periode verwacht kunnen worden.

7.4.4 Conclusie Aardewerk uit de vroege middeleeuwen van het Lanakerveld beperkt zich grotendeels tot vindplaats 124, waar een Merovingische pottenbakkersoven is aangetroffen. Daarnaast zijn in de putten 78 en 79 enkele scherven gevonden, die zowel in de Merovingische als in de Karolingische periode dateren. Het Merovingische aardewerk op de Romeinse vindplaats 18 zou op bewoningscontinuïteit in deze periode kunnen wijzen. 134 LANAKERVELD LANAKERVELD 135

8 Specialistenonderzoek - Natuursteen, Vuursteen en overig vondstmateriaal

In dit hoofdstuk worden de op de verschillende vindplaatsen verzamelde overige materiaalcategorieën (natuursteen, vuursteen, metaal, glas en bouwmateriaal per periode beschreven). In tabel 8.1 is een overzicht gegeven van de totalen per categorie naar aantal en gewicht.

Tabel 8.1 Bot totaal Aangetroffen overige vondsten naar aantal en gewicht Bot onbepaald 99 130,5 Crematieresten nvt 149,3

Metaal totaal Brons 3 8,7

Koper 3 17,5

IJzer 48 766

Lood 8 187,9

Metaalslak 25 667,4

Steen totaal Vuursteen 599 15395,7

Natuursteen 355 67016

Bouwmateriaal Baksteen 107 2523,7

Dakpan 102 21690,3

Verbrande klei 309 14558,2

Onbepaald 30 393,2

Diversen Houtskool 4 7,2

Glas 3 10,1

8.1 Natuursteen S. Knippenberg

8.1.1 Inleiding Het Inventariserend onderzoek heeft een significante hoeveelheid natuursteen opgeleverd. In totaal gaat het om 355 stukken natuursteen (67016 g). Deze zijn tijdens het machinaal verdiepen van de verschillende bodemhorizonten en tijdens het couperen van een selectie van de grondsporen aangetroffen. Het feit dat de ondergrond van het Lanakerveld grotendeels bestaat uit löss, een fijne eluviaal afgezet materiaal, dat aan het oppervlak geen grove grind- of steeninsluitsels bevat, impliceert dat het meeste lithisch materiaal van enige omvang door mensen moet zijn aangevoerd en met de bewoningsactiviteiten gedurende de verschillende periodes in verband gebracht moet worden. Hierbij moet worden opgemerkt dat op enkele locaties op het Lanakerveld grind van het Maasterras dagzoomt (o.a. ter hoogte van put 1), zodat niet geheel kan worden uitgesloten dat er ook lokaal steen verzameld is. 136 LANAKERVELD

Met de bestudering van het natuursteen is getracht de volgende vragen te beantwoorden:

• Wat is de herkomst van de stenen en hoe is het materiaal naar de vindplaats getransporteerd? • Welke steenbewerkingsactiviteiten vonden er op de vindplaats zelf plaats? • Waartoe hebben de natuurstenen gediend en wat zegt dat over de activiteiten die hebben plaatsgevonden op de vindplaats? • Bestaan er verschillen in steensoortengebruik en werktuigen tussen de verschillende perioden van bewoning? • Hoe verhouden de uitkomsten zich tot vergelijkbare sites in de omgeving en de omliggende regio? En tenslotte, • Wat zijn potentieel interessante onderwerpen om tijdens een vervolgon- derzoek rekening mee te houden?

Om deze vragen te beantwoorden zijn steensoort, het type artefact, de compleetheid, de aanwezigheid en aard van gebruiks- en bewerkings- sporen, de aard van het oorspronkelijke materiaal en eventuele sporen van verbranding of verhitting vastgesteld. Met het oog op de hoeveelheid materiaal en de beschikbare tijd is het natuursteen alleen in grootteklassen ingedeeld. Bij werktuigen en werktuigfragmenten is ook gewicht, lengte, breedte en dikte gemeten. De identificatie van gebruikssporen gebeurde met het blote oog en is aangevuld met waarnemingen die met behulp van een handlens (vergroting 10x) gedaan zijn. Op basis hiervan zijn de macroscopisch onderzochte werktuigen in een aantal types ingedeeld. De kenmerken van de verschillende werktuigtypes zijn weergegeven in tabel 8.2.

Werktuig type Kenmerken Tabel 8.2 Klopsteen Steen waarop putjes aanwezig zijn als gevolg van het kloppen tegen een Werktuigtypen. hard voorwerp * E. Kars 2000. Klop/wrijfsteen Steen waarop afgevlakte putjes aanwezig zijn als gevolg van een kloppende en tegelijkertijd een wrijvende beweging Maalsteen Steen waarbij één gebruiksvlak aanwezig is dat als gevolg van een malende beweging afgesleten is. Het gebruiksvlak is plat tot (licht) concaaf voor maalsteenliggers of plat tot licht convex voor lopers. Het gebruiksvlak onder- scheidt zich van een slijpsteen doordat het nog enigszins ruw is als gevolg van bouchaderen of door de onregelmatige aard van de steen. Slijpsteen (passief) Steen waarbij één gebruiksvlak aanwezig is dat als gevolg van een slijpende werking is afgesleten. Het gebruiksvlak onderscheidt zich van een maalsteen- vlak doordat het glad afgesleten is en soms uitgesleten groeven of uitgesle- ten brede banen bezit. Slijpblok Een slijpsteen met meerdere concave slijpvlakken* Actieve slijpsteen (wetsteen) Een in de hand gehouden slijpsteen, waarbij slijpvlakken convex zijn. Polijststeen Steen met een gepolijst vaak convex oppervlak, dat als gevolg van wrijvende beweging is ontstaan. Steen vertoont vaak evenwijdige krasjes Wrijfsteen Een in de hand gehouden steen waarbij (een deel van) een convex oppervlak door een schurende beweging is afgesleten.

Bij dit onderscheid dient nog de opmerking gemaakt te worden dat het onderscheid tussen liggers (passieve werktuigen) of lopers (actieve werktuigen) vaak niet te maken was op basis van het aanwezige werktuig- fragment.

Er is getracht om al het aangetroffen steenmateriaal naar periode in te delen. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen materiaal dat uit de LANAKERVELD 137

verschillende bodemhorizonten afkomstig is en materiaal dat is verzameld uit de gecoupeerde grondsporen. Binnen de eerste groep is een datering van het materiaal moeilijk te geven aangezien hier materiaal uit verschillende periodes door elkaar gelegen kan hebben. De datering van de tweede groep is gebaseerd op geassocieerd dateerbaar materiaal en aan de hand van de ligging van de sporen binnen de gedefinieerde nederzettingen.

8.1.2 Beschrijving Bijlage 7 toont het aantal stenen per steensoort voor de verschillende onderscheiden periodes. Een vergelijking maakt al meteen duidelijk dat de keuze van steensoorten per periode verschilde.

8.1.2.1 De lineaire bandkeramiek Het meeste steenmateriaal is afkomstig van de verschillende bandkeramische vindplaatsen binnen het plangebied (N=154) (tabel 8.3). Binnen deze groep is het grootste deel van het materiaal afkomstig van vindplaats 24 (N=90 (grondsporen); N=7 (bodemlagen)). Op vindplaats 53 zijn in totaal 33 stukken verzameld (N=32 (grondsporen; N=1 (bodemlagen)) verzameld en op vindplaats 2 slechts 19 stukken (N=17 (grondsporen); N=2 (bodemlagen). Vindplaats 123, het bandkeramische grafveld, heeft in totaal 6 stenen opgeleverd (N=5 (graven); N=1 (oppervlak)). Zandsteen domineert binnen het nederzettingsmateriaal van vindplaatsen 24 en 53, gevolgd door kwartsiet en kwartsitische zandsteen. Voor vindplaats 2 zijn de onderlinge percentages iets verschillend met kwartsitische zandsteen en kwartsiet als dominante steensoorten. Minder voorkomende steensoorten zijn kwarts, amfiboliet, fylliet, leisteen, conglomeraat, oker en siltsteen. Onder het materiaal dat afkomstig is uit twee graven op vindplaats 123 zijn oker, kwartsiet en basalt herkend.

Grondstoffen Dit palet aan steensoorten is karakteristiek voor LBK nederzettingen op het Graetheide-plateau.179 Het gaat hier zowel om lokaal verzamelde materialen als om steensoorten die via uitwisseling verkregen zijn van verder weg gelegen bronnen. Zandsteen, kwartsiet, kwartsitische zandsteen, kwarts, conglomeraat en siltsteen kunnen onder de groep lokaal verzamelde materialen geschaard worden.180 Vooral de eerste vier steensoorten komen voor in de terrasgrinden van de Maas. Vermoedelijk is het stukje fylliet ook van lokale herkomt. Ook dit materiaal komt voor in de grindige afzettingen van de Maas, maar is veel zeldzamer.181 Een nadere bestudering van het zandsteen laat zien dat men bewust naar specifieke variëteiten heeft gezocht voor het vervaardigen van maalstenen. De meeste zandstenen bezitten een vergelijkbare, middelgrove korrelgrootte en bestaan uitsluitend uit kwartskorrels, waarbij de holtes door een fijn verkittingsmateriaal zijn opgevuld. Andere variëteiten zandsteen komen sporadisch voor, waaronder een glimmerhoudende zandsteen met vergelijkbare korrelgrootte, maar ook een zandsteen met sporadisch grove kiezels (>5 mm). Naast deze zandstenen die gebruikt zijn voor het vervaardigen van maalstenen, is een iets grovere zandsteen gebruikt voor het vervaardigen van een pijlschachtpolijster, 179 Bakels 1978; Verbaas 2005. 180 Zie ook Bakels 1978 en Verbaas 2005. 181 Van der Lijn 1963, 255-257. 138 LANAKERVELD

Tabel 8.3 Bandkeramisch steenmateriaal Artefact type Basalt Graniet Dieptegesteente Kwarts Amfiboliet Fylliet Leisteen Kwartsiet zandsteen Kwartsitische Conglomeraat Zandsteen Siltsteen Oker Niet gedetermineerd Totaal Vindplaats 123 Grafveld Graven vermalen object ------3-3 dissel 1------1 slijpsteen ------1------1 Oppervlak dissel ----1------1 Totaal 100010010000306

Vindplaats 53 Artefact type Sporen afslag ------2---2 dissel ----1------1 klop/wrijfsteen ------1-----1 maalsteen: ligger ------1---1 maalsteen: loper ------1---1 pijlschacht slijper ------1---1 slijpsteen ------1---1 slijpsteen: actief ------1---1 complete kei ------41-----5 kei fragment ------27-7---16 brok ------1-----1 Lagen kei fragment - 1------1 Totaal 010010061001400032

Vindplaats 2 Artefact type Sporen afslag ------1-1---2 klopsteen ------2- ---2 complete kei ------42-----6 kei fragment ------22-1---5 brok -----1--1-----2 Lagen maalsteen ------1---1 kei fragment - - 1 ------1 Totaal 0010010680300019

Vindplaats 24 Sporen (kern)object ------1------1 vermalen object ------1-1 afslag ------11-42--8 dissel ----1------1 klopsteen ------1------1 mog. klopsteen ------1-1---2 maalsteen ------2---2 maalsteen/slijpsteen ------1-1---2 maalsteen: ligger ------8---8 maalsteen: loper ------1---1 mog. maalsteen ------6--2---8 mog. maalsteen: ligger ------1---1 complete kei - - - 1 - - - 3 1 - 4 - - - 9 kei fragment - - - 2 - - - 18 6 1 11 1 - - 39 brok ---1----1-4---6 Lagen maalsteen: ligger ------2---2 mog. polijststeen/wetsteen ------1------1 kei fragment ------2------2 brok -----1------12 Totaal 0004101321114131097 LANAKERVELD 139

die op vindplaats 53 is aangetroffen. Een vergelijkbaar werktuigtype van een vergelijkbare grove zandsteen is ook aangetroffen in een kuil (spoor 12.4) met aardewerk uit de late bronstijd op vindplaats 82. Een dergelijk onderscheid tussen verschillende zandstenen voor verschillende werktuigen is ook aangetroffen bij het onderzoek naar de bandkeramische nederzetting Geleen-Janskamperveld.182 Vermoedelijk is in de grindige lagen van de terrasafzetting specifiek gezocht naar geschikte zandsteenvariëteiten met voldoende omvang voor een maalsteen.

Rode oker, ook wel hematiet genoemd, vormt een klein aandeel binnen het steenmateriaal. Het betreft een oölitische variant, die ook in andere nederzettingen op de Graetheide is aangetroffen.183 De op het Lanakerveld aangetroffen okervariant bestaat uit afgeplatte ronde tot ovaalvormige donkerrode korrels, die op elkaar rusten (grainsupported) en waarbij de tussenliggende ruimtes zijn opgevuld met fijn materiaal. De korrelgrootte verschilt nauwelijks tussen de stukken (steeds ongeveer 1 mm), wat suggereert dat het materiaal dezelfde herkomst heeft. Een gedegen herkomststudie is niet gedaan voor het Nederlandse materiaal. Bakels suggereert een de herkomst in de valleien van Dahn en Dill, maar stelt dat het materiaal ook voorkomt in de Eifel en de Ardennen.184

Van de niet-lokale materialen zijn amfiboliet en basalt geassocieerd met dissels en disselfragmenten. Beide steensoorten zijn typisch voor de LBK, en dan vooral voor de vroege fase.185 Petrografisch onderzoek van dissels uit andere nederzettingen heeft uitgewezen dat de bronnen van dit materiaal nog niet precies bekend zijn, maar vermoedelijk ten oosten of zuidoosten van de Rijn liggen, in het herkomstgebied van de bandkeramische cultuur. In jongere fases van de LBK gaat met meer gebruik maken van steensoorten uit de direct omliggende regio.186

Werktuigen Onder de artefacten bevinden zich in verhouding veel werktuigen en werk- tuigfragmenten. De zandstenen werktuigen lijken vooral als maalsteen gebruikt te zijn geweest. In totaal zijn er 17 fragmenten of incomplete exemplaren herkend en daarnaast nog eens drie mogelijke maalsteenfragmenten. Onder de maalstenen bevindt zich slechts één mogelijk exemplaar van kwartsiet. Het bestaat uit meerdere niet passende fragmenten met een concaaf afgesleten vlak. Helaas zijn de stukken te klein om met zekerheid te kunnen stellen of het daadwerkelijk om een maalsteen gaat. Het zandsteen waarvan deze maalstenen gemaakt zijn bezit, zoals reeds vermeld, een vergelijkbare middelgrove korrelgrootte. Vrijwel alle stukken hebben bovendien een vergelijkbare beige kleur. Bij de meeste maalstenen gaat het om fragmenten van liggers (N=11), getuige het concave gebruiksvlak en de redelijke dikte. Enkele van deze liggers waren langwerpig van vorm, maar meer rondere vormen lijken ook voor te komen. Uitgangsmateriaal zijn waarschijnlijk grote platte terraskeien geweest, die verder maar weinig

182 Verbaas 2005. 183 Bakels 1978, 116-7. 184 Bakels 1978, 118. 185 Bakels 1987, 60-66. 186 Amkreutz 2007a, 2007b. 140 LANAKERVELD

Figuur 8.1 “Pijlschachtpolijsters” van vindplaats 53 (links) en vindplaats 82 (schaal 1:1)

bewerkt zijn. Sommige maalstenen vertonen een intensief gebruiksvlak en zijn vrijwel tot op de bodem doorgesleten. Veel hebben er ook typische sporen van afslijting op de onderkant als gevolg van het schuren tegen de ondergrond. Enkele meters ten oosten van de huisplattegrond op vindplaats 24 is in het colluvium één maalsteenligger gevonden die eruit springt. Het is een zeer grote, enigszins hoekige zandstenen kei, met een omvang van 51 x 20 x 13 cm. Het object heeft een langwerpige vorm en loopt naar één kant enigszins spits toe. In bovenaanzicht lijkt het op een spitse driehoek. De maalsteen is vrijwel compleet, alleen aan een van de zijkanten mist een gedeelte. Eén van de platte vlakken is als maalvlak gebruikt, maar de gebruikssporen zijn weinig intensief. De tegenoverliggende onderliggende zijde vertoont ook sporen van afslijting door schuring met de ondergrond. In de nabijheid van deze grote maalsteen is er nog een groot incompleet exemplaar (32 x 21 x 10 cm) aangetroffen. In dit geval gaat het om een onregelmatig gevormde zandstenen terraskei met één iets concaaf maalvlak. Deze steen lijkt eveneens weinig intensief gebruikt te zijn geweest. Mede gelet op het feit dat ze in het colluvium zijn aangetroffen, gaat het bij beide maalstenen mogelijk om werktuigen die tijdens het verlaten van de huisplaats nog in gebruik waren. De weinig intensieve sporen van gebruik op deze werktuigen contrasteren met de maalsteenfragmenten die uit de nabijgelegen afvalkuil (Spoor 18.11) afkomstig zijn. Er zijn maar weinig fragmenten van lopers aangetroffen. Slechts twee fragmenten bezitten een duidelijk convex vlak en hebben een dusdanige omvang dat ze makkelijk als loper kunnen zijn gebruikt. Een van deze fragmenten is aan beide kanten gebruikt. LANAKERVELD 141

Naast maalstenen is er nog een ander werktuigtype geassocieerd met zandsteen. Het gaat om slijpstenen met een V-vormige groef, die veelal geïnterpreteerd zijn als pijlschachtpolijsters. Op vindplaats 53 (put 47) is een incompleet, spits toelopend exemplaar aangetroffen. Het stuk is gemaakt van een donkerbruine zandsteen, die iets grofkorreliger is dan de voor de maalstenen gebruikte zandsteen. De donkerbruine kleur is vermoedelijk te danken aan het feit dat de kwartskorrels met ijzeroxiden zijn gecoat. Opmerkelijk is dat één van de late bronstijd kuilen op vindplaats 82 (spoor 12.4) een vergelijkbaar werktuigfragment heeft opgeleverd. Vermoedelijk gaat het hier om opspit, zeker gezien de vondst van een vuurstenen spits van de Michelsberg-cultuur in dezelfde kuil (zie volgende paragraaf).

Naast deze slijpstenen met V-vormige groef zijn er enkele stukken aangetroffen die ook als slijpsteen zijn geïnterpreteerd. Deze stukken bezitten een zeer glad gebruiksvlak en zijn op basis daarvan als slijpsteen geïnterpreteerd. Het meest opmerkelijke exemplaar komt uit het opgegraven graf (spoor 68.12) op vindplaats 123. Het is een gele platte hoekige kei van kwartsiet met afmetingen van 13,2 x 7,6 x 3,5 cm. Eén van de platte zijdes is deels door gebruik afgesleten, waardoor het object daar zeer glad is. Dit werktuig kan zowel actief als passief zijn gebruikt. Van vindplaats 53 zijn drie als slijpsteen geïnterpreteerde werktuigen afkomstig. Het eerste exemplaar is een platte, donkerbruine zandstenen kei met sporen van afslijting nabij de rand. Dit exemplaar is waarschijnlijk actief gebruikt als slijp of wrijfsteen. Bij het tweede stuk gaat het slechts om een fragment van een fijne zandsteen met een concaaf afgesleten vlak. Het laatste exemplaar betreft een donkere kwartsieten platte kei, waarbij één van de platte vlakken een glans bezit die mogelijk het gevolg is van een gebruik als polijst- of wrijfsteen. Op de hoeken van het aanwezige uiteinde zitten kleine negatiefjes, waarvan niet duidelijk is waarom deze er zijn afgeslagen.

Een opmerkelijk weinig vertegenwoordigd werktuigtype binnen het bandkeramische assemblage vormen klopstenen en klop/wrijfstenen. Er zijn drie klopsteenfragmenten en een klop/wrijfsteen herkend. Bij de klopstenen gaat het om één exemplaar van kwartsiet en twee van kwartsitische zandsteen. Alle drie vertonen weinig geprononceerde sporen van gebruik en lijken dan ook niet intensief gebruikt te zijn geweest. Het kleine aantal klopstenen onder het natuursteen is te verklaren door het feit dat gedurende de LBK vooral vuursteen dienst deed als grondstof voor klopstenen, en dan in het bijzonder afgedankte kernen. Hiervan zijn er binnen de verschillende vindplaatsen een aantal aangetroffen (zie paragraaf 8.2). Naast deze klopstenen is er één kei van kwartsitische zandsteen aangetroffen met een gefacetteerd afgevlakt uiteinde. De sporen op dit gefacetteerde vlak houden het midden tussen wrijf- en lichte klopsporen. De sporen verschillen van de typische klop/wrijfsporen die op veel werktuigen uit de late prehistorie worden aangetroffen.187

Een voor de lineaire bandkeramiek typisch werktuigtype is de dissel: een kapwerktuig met een asymmetrische snede die haaks staat ten opzichte van de steel. Het onderzoek heeft twee complete exemplaren, één incompleet exemplaar en een fragment opgeleverd. Alle vier hebben een verschillende context. Uit grafkuil 68.12 op het bandkeramische grafveld (vindplaats 187 Knippenberg 2005. 142 LANAKERVELD

Figuur 8.2 123) is een complete platte dissel van basalt afkomstig.188 Het object heeft Bandkeramische dissels en disselfragmenten afmetingen van 65 x 36 x 12 mm en behoort tot het type IV (lang, dun) in de met vondstnummers (schaal 1:2) typologie van Modderman.189 De basalt is lichtgrijs van kleur en iets poreus met sporadisch zeer kleine holtes. Ongeveer 50 m ten noordwesten van het grafveld is op de akker een incomplete hoge dissel van amfiboliet gevonden, die donkergrijs van kleur is. De dissel mist de achterkant en vertoont tevens op verschillende plekken recente beschadigingen in de vorm van brede krassen. De snede vertoont een fijner geslepen oppervlak. Het werktuig is 34 mm breed en 27 mm dik geweest en heeft een lengte gehad die groter is dan 75 mm. Binnen de typologie van Modderman betreft het een dissel van het type III (breed, dik).190 Het tweede complete exemplaar is afkomstig uit één van de met de bandkeramische huisplattegronden geassocieerde langskuilen (spoor 47.15) op vindplaats 53. Het betreft hier wederom een platte dissel, gemaakt van een groengrijze fijnkorrelige amfiboliet. De dissel is iets groter, maar ook platter dan het exemplaar uit het grafveld en meet 69 x 41 x 11 mm. Ook deze dissel is van het type IV (lang, dun).191 De dissel is volledig geslepen, waarbij opvalt dat de snede gladder is en een gepolijst oppervlak vertoont. Dit is vermoedelijk het gevolg van fijner slijpen met een polijstend materiaal.192 Het stuk is weliswaar volledig geslepen, maar bezit op de platte zijdes kleine diepere gedeeltes die door hun diepere ligging niet geslepen zijn. Ook zijn er op de achterkant twee kleine negatieven aanwezig die suggereren dat er tegen dat gedeelte geslagen is. Dit kan erop duiden dat de dissel ook als wig gebruikt is. Het laatste stuk is gevonden op vindplaats 24 en is afkomstig uit de langskuil die geassocieerd is met structuur 1 (spoor 18.11). Het betreft een klein fragment, waarbij nog een deel van één van de zijkanten en één van de platte zijdes aanwezig is. 188 De voor de dissels gebruikte steensoorten zijn gedetermineerd door prof. dr. C.C. Bakels. 189 Modderman 1970, 186-87; zie ook Bakels 1987, 55. 190 Modderman 1970, 186-87; zie ook Bakels 1987, 55. 191 Modderman 1970, 186-87; zie ook Bakels 1987, 55. 192 Het kan niet uitgesloten worden dat dit gepolijste oppervlak door gebruik ontstaan is. Micro- scopisch gebruiksporenonderzoek kan daar uitsluitsel over geven. LANAKERVELD 143

Figuur 8.3 Rode oker uit grafkuil S68.05 (links) en S68.12 (schaal 1:1)

Er zijn drie stukken rode oker aangetroffen. Twee daarvan zijn afkomstig uit twee graven binnen het grafveld. Het derde stuk is gevonden op vindplaats 24, in kuil 18.11 die geassocieerd is met een bandkeramische huisplattegrond. Het betreft in alle gevallen een oölitische soort oker. Het kleinste fragment is afkomstig van vindplaats 24. Het is een plat stuk met een duidelijk platte afgesleten kant, als gevolg van het vermalen van het materiaal tegen een harde maalsteen. Het stuk is overdwars gebroken en moet oorspronkelijk langwerpiger geweest zijn. Uit grafkuil 68.5 komt een plat, in bovenaanzicht ovaalvormig stuk. De exemplaar bezit meerdere afgeschuurde vlakken. Met name één van de platte zijdes is mooi egaal afgeschuurd. Daarnaast vertoont de zijkant rondom ook meerdere gefacetteerde afgeschuurde vlakken. De andere platte zijde is nog sterk onregelmatig, met alleen op de hogere delen licht afgeschuurde stukken. Het stukje is compleet en heeft afmetingen van 40 x 33 x 17 mm. Uit grafkuil 68.12 komt een grofweg driehoekig gevormd stuk. Het is op het ogenblik niet duidelijk vast te stellen welke vlakken van het grote stuk zijn afgeschuurd, omdat het stuk in samenspraak met de gebruiksporenspe- cialist nog niet gewassen is.

Er zijn maar weinig indicaties voor het vervaardigen van werktuigen op de verschillende bandkeramische vinplaatsen aangetroffen. Geen van de vindplaatsen heeft halffabricaten van een werktuigtype opgeleverd. Wel zijn er enkele afslagen aangetroffen van met name zandsteen, maar ook van kwartsitische zandsteen, kwartsiet en siltsteen. Enkele van de zandstenen afslagen zijn vergelijkbaar met het zandsteen dat gebruikt is 144 LANAKERVELD

voor de maalstenen en moeten dan ook in verband gebracht worden met de bewerking van deze werktuigen. Gezien het geringe aantal afslagen, in tegenstelling tot het aantal werktuigen, zal het bij deze bewerking gegaan zijn om het laatste stadium van vervaardiging of om herbewerking. Het lijkt erop dat het echte vormgeven van de maalstenen elders is gebeurd, waarschijnlijk op de plaats waar ze verzameld werden. Bij de overige afslagen gaat het om veelal unieke steensoorten en kunnen de afslagen niet met specifieke werktuigen of bewerkte objecten geassocieerd worden. Het blijft dan ook in het ongewisse waarom ze ontstaan zijn. Dit alles in ogenschouw nemend is het duidelijk dat de bewerking van natuursteen, in tegenstelling tot vuursteenbewerking maar een geringe rol binnen de nederzettingen speelde. Als we gemakshalve aannemen dat het huidige verzamelde materiaal representatief is voor de onderzochte nederzettingen, dan mag gesteld worden dat de dissels als compleet vervaardigde werktuigen de nederzettingen bereikten, vermoedelijk door middel van uitwisseling. Voorts zijn de meeste van de meer lokaal verkregen steensoorten op hun herkomstlocatie bewerkt zijn, alvorens ze naar de nederzettingen werden meegenomen.193

8.1.2.2 De latere prehistorie Prehistorisch materiaal uit latere periodes is op meerdere locaties binnen het plangebied aangetroffen. Het gedateerde materiaal valt in de late bronstijd en vroege ijzertijd. Het betreft hier slechts een gering aantal (tabel 8.4). Uit late bronstijd sporen en (mogelijk) geassocieerde bodemlagen van vindplaatsen 62 (put 7 en 70) en 122 (put 62) zijn slechts 30 stenen verzameld. Materiaal van vindplaats 82 bestaat uit 10 stenen (put 12) en dat van vindplaats 124 uit 9 stenen. Op vindplaats 2 (put 2) is tenslotte nog één steen aangetroffen, die een niet nader bepaalde prehistorische datering heeft.

Grondstoffen Onder het materiaal uit de sporen bevinden zich maar een viertal steensoorten: zandsteen, kwartsitische zandsteen, kwarts en conglomeraat. In de lagen is ook nog kwartsiet en leisteen aangetroffen. Bij de laatste steensoort gaat het waarschijnlijk om recenter materiaal, aangezien leisteen over het algemeen pas vanaf de Romeinse tijd in ons land gebruikt wordt. Op de leisteen na kunnen alle materialen als lokaal uit terrasgrind verzamelde steensoorten beschouwd worden.

Werktuigen Onder de aangetroffen stenen bevinden zich relatief weinig werktuigen. Slechts vier stenen vertonen sporen van gebruik. Één daarvan betreft een mediaal slijpsteenfragment met een V-vormige groef uit kuil 12.4. Het is van een beige middelgrove zandsteen met een lage fractie aan muscoviet en een donker mineraal (mogelijk amfibool), gemaakt. Vermoedelijk betreft het hier een bandkeramisch stuk, dat door opspit in deze jongere kuil beland is. De kuil bevatte immers ook een spits van de midden-neolithische Michelsberg-cultuur.

193 Een mogelijk voorbeeld van een bewerkingslocatie is de vindplaats Itteren-Sterkenberg. Zie Brounen & Rensink 2006, 39. LANAKERVELD 145

Tabel 8.4 Artefact type Leisteen Kwarts Kwartsiet Kwartsitische zandsteen Conglomeraat Zandsteen Totaal Steenmateriaal uit de latere Late Bronstijd prehistorie Sporen kei fragment - 3 - 3 - 1 7 brok - - - - - 1 1 Lagen (kern)object 2 - - - - - 2 kei fragment - - 3 11 - 5 19 brok - - - 1 - - 1

Late Bronstijd-IJzertijd Sporen

pijlschacht slijper - - - - - 1 1 complete kei - - - 1 - - 1 kei fragment - - - - - 6 6 brok - - - - - 2 2

IJzertijd Sporen maalsteen - - - - - 1 1 maalsteen: ligger - - - - - 1 1 mog. slijpsteen - - - - - 1 1 kei fragment - 1 - 1 1 2 5 brok - - - 1 - - 1

Prehistorie onbepaald Lagen (kern)object - - - - - 1 1 Totaal 2 4 3 18 1 22 50

Bij de overige werktuigfragmenten gaat het om twee maalsteenfragmenten en een mogelijk slijpsteenfragment. De twee maalsteenfragmenten zijn afkomstig uit één spoor (spoor 75.11), dat in de vroege ijzertijd gedateerd is. Het betreft een fragment van een ligger en een fragment waarvan niet te zeggen is of het van een ligger of loper komt. Beide zijn gemaakt van een middelgrove zandsteen, die qua textuur duidelijk verschilt van het voor de LBK maalstenen gebruikte zandsteen. Het liggerfragment bezit een plat afgesleten gebruiksvlak en is ook aan de onderkant afgesleten. Dit laatste is vermoedelijk het gevolg van het schuren van de onderkant tegen de ondergrond. Het oorspronkelijke werktuig heeft een dikte gehad van ongeveer 8,5 cm. Ook het andere fragment bezit een plat gebruiksvlak, dat naar de randen toe convex afloopt. Vergelijkbare zandstenen maalstenen zijn aangetroffen tijdens een archeologisch onderzoek van een langdurig gebruikt nederzettingterrein uit de late bronstijd en ijzertijd in Bennekom.194 Microscopisch onderzoek heeft uitgewezen dat deze maalstenen daadwerkelijk voor het vermalen van graan zijn gebruikt.195 Het mogelijke slijpsteenfragment is eveneens afkomstig uit een spoor afkomstig dat in de vroege ijzertijd gedateerd is (spoor 53.8). Het is klein en daarom is het niet met zekerheid te zeggen of het om een gebruikt stuk gaat. Het gladde, mogelijk gebruikte, vlak suggereert een gebruik als slijpsteen. Het overige materiaal uit deze periode bestaat uit keien of fragmenten daarvan en brokken.

194 Knippenberg 2008. 195 Verbaas 2008. 146 LANAKERVELD

Kwartsitische Tabel 8.5 Artefact type Tefriet Kwarts Kwartsiet Zandsteen Kalksteen Totaal zandsteen Steenmateriaal uit de Romeinse tijd Sporen maalsteen - - - - 1 - 1 slijpblok - - - - 1 - 1 complete kei - - 2 - - - 2 kei fragment - 2 1 3 4 - 10 brok 9 - - - - - 9 Lagen afslag - - 1 - - - 1 maalsteen 1 - - - - - 1 slijpsteen: passief - - - - 1 - 1 completekei - - 1 - - - 1 kei fragment - 1 1 3 - 1 6 brok 14 - - - - - 14 Totaal 24 3 6 6 7 1 47

8.1.2.3 De Romeinse tijd Het aantal stenen dat binnen het areaal van de Romeinse vindplaats 18 is aangetroffen bedraagt 48 (tabel 8.5). Hiervan komen er 24 uit diverse grondsporen en zijn de overige 24 verzameld uit de afdekkende bodemlagen. Binnen beide contexten domineert tefriet. Zandsteen, kwartsitische zandsteen, kwartsiet en kwarts zijn in beduidend kleinere aantallen aanwezig. Er is slechts één stuk kalksteen verzameld, afkomstig uit één van de bodemlagen.

Bij het zandsteen, kwartsitische zandsteen, kwartsiet en kwarts gaat het in hoofdzaak om lokaal verzameld materiaal. Vermoedelijk is het stuk kalksteen ook ergens in de buurt verkregen. Alleen het tefriet is met zekerheid van elders afkomstig. Dit poreuze kristallijne gesteente komt van nature voor in de regio rond Mayen, in westelijk Duitsland. Sinds de late bronstijd heeft het vrijwel uitsluitend als grondstof voor de vervaardiging van maalstenen gediend en komt het wijd verspreid binnen Nederland voor.196 Met name tijdens de Romeinse tijd is het een veel voorkomend gesteente onder de gebruikte maalstenen.197 Het meeste tefriet is over het algemeen sterk verweerd. Vermoedelijk is het poreuze karakter van het materiaal daarvoor mede verantwoorde- lijk. Het overgrote deel van het aangetroffen tefriet bestaat dan ook uit ondefinieerbare brokken, die veelal recentelijk (na het opgraven) uit elkaar gevallen zijn. Slechts één fragment bezit nog een duidelijk herkenbaar deel van het gebruiksvlak (afkomstig uit het colluvium). Een ander brok, uit spoor 36.1, heeft gezien zijn platte vorm vermoedelijk onderdeel uitgemaakt van een handmolenschijf. De omvang van de fragmenten is over het algemeen klein. Vermoedelijk hebben ze allen deel uitgemaakt van handmolenschijven, het type maalsteen dat gebruikelijk was gedurende de Romeinse tijd.198 Onder het overige materiaal bevinden zich twee slijpsteen- en één maal- steenfragment. Alle drie zijn van zandsteen vervaardigd. Bij de maalsteen gaat het om een liggerfragment van een grove zandsteen. Incidenteel bevat de zandsteen kiezels met een omvang groter dan 10 mm. Een van de twee slijpstenen is vermoedelijk een fragment van een slijpblok. Het heeft de vorm van een kussensteen, met in ieder geval één gebruikt vlak en mogelijk zelfs twee. Het is gemaakt van een fijne zandsteen. Het andere stuk, afkomstig uit de afdekkende bodemlagen, is een groot fragment 196 Joachim 1985; Van Heeringen 1985. 197 H. Kars 1983; E. Kars 2000 & 2001; Knippenberg 2007; Parkhouse 1976. 198 Harsema 1979. LANAKERVELD 147

Tabel 8.6 Kwartsitische Artefact type Zandsteen Siltsteen Kalksteen Totaal Steenmateriaal uit de vroege middeleeuwen zandsteen Sporen bouwsteen? - 2 - - 2 complete kei 1 1 - 1 3 kei fragment 4 5 - 1 10 brok 1 1 1 - 3 Totaal 6 9 1 2 18

Kwartsitische Tabel 8.7 Artefact type Tefriet Leisteen Fylliet Kwartsiet Zandsteen Totaal Niet gedateerd steenmateriaal zandsteen Sporen complete kei - - - 1 1 - 2 kei fragment - - - 1 4 2 7 brok 2 - 1 - - 1 4 Lagen (kern)object - 1 - - - - 1 kei fragment - - - - - 2 2 Totaal 2 1 1 2 5 5 16

met een concaaf afgesleten gebruiksvlak. Het is eveneens van een fijne zandsteen gemaakt.

8.1.2.4 De vroege middeleeuwen In totaal zijn er 16 stenen afkomstig uit de gecoupeerde Merovingische oven op vindplaats 124 (tabel 8.6). Zandsteen, kwartsitische zandsteen en kalksteen zijn de geïdentificeerde steensoorten. Opmerkelijk is dat geen van de stenen sporen van gebruik bezit. Een deel bezit wel sporen van verhitting en mogelijk zitten er twee gevormde bouwblokken onder het materiaal. Gezien de afwezigheid van werktuigen heeft een groot deel of misschien wel al het materiaal een functie vervuld bij het gebruik van de oven.

8.1.2.5 Niet gedateerd materiaal Het niet gedateerde materiaal bestaat slechts uit 16 stenen (tabel 8.7). Bij geen van allen zijn sporen van gebruik aangetroffen. Het gaat slechts om brokken of keifragmenten.

8.1.3 Conclusie Mede gelet op het geringe aantal sporen dat gecoupeerd en nader onderzocht is, heeft het proefsleuvenonderzoek een relatief groot aantal stenen opgeleverd. Met name de sporen uit de LBK bleken rijk te zijn aan steenmateriaal. Kuil 18.11 bijvoorbeeld, een met een bandkeramische huisplattegrond geassocieerde langskuil op vindplaats 24 leverde alleen al 80 stenen op, waaronder 24 (mogelijke) maalsteenfragmenten, een klopsteen, een disselfragment en een stukje rode oker. Het bandkeramische steenmateriaal van het Lanakerveld bezit de typische karakteristieken, die we kennen van andere vindplaatsen uit deze periode. Dit zijn niet alleen de dissels gemaakt van amfiboliet en basalt, maar ook de vele maalstenen van zandsteen. De rode oker en een enkel slijpsteen fragment met een V-vormige groef complementeren het geheel. De duidelijke keuze voor bepaalde steensoorten en zandsteenvariëteiten is een kenmerkend aspect van het natuursteengebruik gedurende de LBK.199 Hierin onderscheiden de bandkeramische gemeenschappen zich van latere prehistorische gemeenschappen, die een meer opportunistisch gebruik van natuursteen maakten.200 199 Bakels 1978; 1987. 200 Vgl. bijvoorbeeld de neolithische nederzettingen van de Bruin (Van Gijn et al. 2002), Polder- 148 LANAKERVELD

Gezien het grote aandeel werktuigen binnen de LBK-sites, strekt gebruik- sporenonderzoek tijdens een vervolgonderzoek sterk tot aanbeveling. Eerder onderzoek van maalstenen en slijpstenen heeft goede resultaten opgeleverd.201 Dissels zijn echter nog nooit op gebruiksporen onderzocht. Gezien de grafcontext van een deel van dit materiaal zou gebruiksporenon- derzoek interessante nieuwe gegevens over grafritueel kunnen opleveren.202 De grote rijkdom aan stenen uit de met de huisplattegronden geassocieerde kuilen opent daarnaast de mogelijkheid voor een gedetailleerde analyse van steengebruik per huishouden. Variatie of onderlinge overeenkomst in steensoorten en gebruik van werktuigen tussen verschillende huizen kan informatie opleveren over interne specialisatie binnen een nederzetting en interne sociaal-economische verschillen. Het materiaal van de latere periodes laat een duidelijk verschil in het gebruik van natuursteen zien. Tefriet is de dominante grondstof voor maalstenen geworden, hoewel zandstenen exemplaren nog wel voorkomen. Dit laatste gebeurt echter beduidend minder en tevens is het duidelijk dat er andere zandsteenvariëteiten verzameld zijn dan gedurende de bandkeramische periode. Verder valt op dat het aandeel werktuigen relatief een stuk kleiner is dan gedurende de LBK. Ook dit is een kenmerkend aspect van met name laat-prehistorische vindplaatsen. Desalniettemin zal een studie van het gebruik van natuursteen in deze latere periodes ook inzicht kunnen bieden in uitwisselingscontacten en huishoudelijke activiteiten.

8.2 Vuursteen L.G.L. van Hoof

8.2.1 Inleiding In het kader van het proefsleuvenonderzoek is al het vuursteen bekeken. Hierbij is gelet op de herkomstbepaling van de vuursteensoorten en is een technische analyse van het materiaal uitgevoerd, die vooral gericht was op het verkrijgen van een datering van de verschillende aangetroffen complexen. Bij de analyse is gebleken dat er een belangrijk verschil tussen het materiaal afkomstig van de bandkeramische vindplaatsen en het overige materiaal bestaat. Door de aard van het proefsleuvenonderzoek is uiteraard slechts een beperkt aantal sporen gecoupeerd. De paar sporen die binnen de bandkeramische nederzettingen zijn onderzocht, hebben direct een grote hoeveelheid, gemakkelijk te dateren vondstmateriaal opgeleverd. Op de overige locaties gaat het om veel minder grote en minder uitgesproken complexen. Het gaat hier dan bovendien ook vaak om een groot aandeel vlakvondsten zonder directe spoorcontext, waardoor minder eenduidig sprake is van gesloten contexten. De dateringen van de niet-bandkeramische complexen zijn dan ook vaak minder eenduidig en breder. Na de presentatie van de niet-bandkeramische prehistorische aardewerkcomplexen zullen de gegevens van het vuursteen gecombineerd worden met die van het later prehistorische aardewerk (zie hoofdstuk 7.2) om tot een nadere karakterisering van de verschillende vindplaatsen te komen. weg (van Gijn et al. 2001) en Schipluiden (van Gijn & Houkes 2006), maar ook laat prehis- torische natuursteencomplexen aangetroffen binnen de bronstijd nederzettingen van De Bogen (van Gijn et al. 2002), Eigenblok (Gijssel et al. 2002), en Tiel (Knippenberg 2005). 201 Verbaas 2005. 202 Zie Wentink 2006 voor een vergelijkbaar onderzoek op bijlen uit de Trechterbekercultuur met interessante nieuwe inzichten. LANAKERVELD 149

De vondsten worden per vindplaats(cluster) behandeld. Als belangrijkste geografische onderscheid is de aanwezigheid van het Zouwdal centraal binnen het onderzoeksgebied genomen. Eerst worden de vindplaatsen ten noorden van dit dal behandeld, vervolgens die ten zuiden ervan.

8.2.2 Beschrijving

8.2.2.1 Het noordelijke deel

Vindplaats 42 Van de zes putten op deze vindplaats hebben er drie elk één stuk vuursteen opgeleverd. Het gaat daarbij om twee stuks Lanaye- en één stuk Valkenburg- vuursteen. In het laatste geval is de antropogene bewerking niet geheel zeker. In één geval gaat het duidelijk om een multipolair gebruikte restkern die na gebruik nog enkele zware klappen heeft gehad en waarschijnlijk op onzuiverheden is gespleten. Het derde stuk betreft een kleine prepara- tieafslag met cortexresten. De cortex op de kern wijst op (rivier)transport, terwijl de cortex van de afslag op eluviale winning wijst (dat wil zeggen winning uit de eroderende flanken van de mergelplateaus). Het is derhalve moeilijk op basis van het vuursteen een eenduidige interpretatie van deze locatie te geven. Mogelijk gaat het om resten uit het mesolithicum of laat- neolithicum.

Vindplaatsen 18 en 31 In de putten 20, 21, 32, 33, 34, 35, 37 en 39 bevindt zich een dunne spreiding vuursteen (n=14). Het gaat met name om brokjes terrasvuursteen die als gewoon grind verzameld kunnen zijn uit de Maasterrassen en dus niet speciaal vanwege de kwaliteiten van het vuursteen verzameld zijn. Tijdens het veldwerk viel op dat hier een grote hoeveelheid natuursteen in de bodem zit, die zich tijdens het verdiepen bleek te concentreren in sporen (hoofdzakelijk in het greppelsysteem om de vindplaats). Dit betekent dat het vuursteenmateriaal grotendeels tussen ander grind zal hebben gezeten dat gebruikt is op de Romeinse vindplaats (vindplaats 18). Slechts twee tot drie keer gaat het om een mogelijke afslag, waarvan één uit een mogelijk bandkeramisch spoor afkomstig is (spoor 39.5)

Vindplaats 24 Het vuursteen van deze locatie (putten 18 en 19) is op vier vlakaan- legvondsten en vier oppervlaktevondsten direct rond deze putten na, geheel afkomstig uit sporen. Onder de vlakaanlegvondsten is vooral een als klopsteen gebruikte restkern interessant. Er zijn nauwelijks meer oorspronkelijke oppervlaktes aanwezig, maar de paar zichtbare resten duiden op een uni- of bipolaire bewerking. Uit de sporen 18.7 (n=6), 10 (n=10), 49 (n=3) en 50 (n=2) is een beperkte hoeveelheid materiaal verzameld. Uit de gecoupeerde langskuil 18.11 is echter een grote hoeveelheid materiaal verzameld (n=211). De karakterisering van het materiaal vindt dan ook met name op basis van de inhoud van dit laatste spoor plaats. Tussen het materiaal bevindt zich nog een compleet ongebruikte knol, die mogelijk uit het terrasgrind komt, maar meer waarschijnlijk uit een sterk verweerd colluvium. Het overige materiaal toont een cortex die met 150 LANAKERVELD

Figuur 8.4 name op eluviale winning wijst, hoewel een enkel stuk uit Maasterrassen Klokbekerspits en bandkeramische eind- schrabber van de akker ter hoogte van vindp- kan zijn verzameld. De roestbruine infiltratiezones onder de cortex die laats 24 (schaal 1:1) veel van deze stukken tonen, worden als een typisch kenmerk van Banholt- vuursteen gezien. Het winningsgebied kan dus gezocht worden in de eluviale vuursteenvoorkomens rond Banholt en Mheer, hoewel het de vraag is of eluviale voorkomens van Lanaye-vuursteen in het Jekerdal (die in de Belgische literatuur vermeld worden) niet gelijkaardige karakteristieken kunnen hebben. Daarbij zijn complete knollen van het wingebied naar de nederzetting gebracht, waar sommige stukken dus verder onaangetast in het afval belandden. Een grote hoeveelheid decorticatie- en grove preparatieafsla- gen toont de eerste fases van bewerking. Opvallend is de grote hoeveelheid slecht gevormde afslagen, die erop wijzen dat de kernen vol verwerings- of vorstscheuren en onzuiverheden zaten, waardoor de slaggolven grillig door de kern bewogen. De kernvernieuwingsstukken tonen resten van goed geprepareerde slagvlakken en een bifaciale bewerking. In het materiaal is slechts een geringe hoeveelheid afslagen en klingen vertegenwoordigd. Het werktuigspectrum bestaat uit 7 of 8 eindkrabbers, 1 spits, 1 geretoucheerde kling, 1 mogelijke boor en 1 kling met hoogglans op één zijde. Ook ter hoogte van put 19 is een kling met hoogglans op de akker gevonden (vondstnr. 76).

De oppervlaktevondsten ten westen van put 19 passen voor een groot deel binnen dit spectrum. Het gaat om drie eindkrabbers (vondstnrs. 118-120). Zij doen vermoeden dat de vindplaats naar het zuidwesten doorloopt (het verder weg aangetroffen vondstnr. 119 is mogelijk door erosie het dal ingespoeld). Binnen het groepje oppervlaktevondsten valt een klokbekerspits op (vondstnr. 117, tussen put 19 en 38). In hoeverre hier sprake is van een geïsoleerde vondst, verloren tijdens de jacht, of het een indicator is van een hier aanwezige laat-neolithische vindplaats is onzeker. Er zijn geen hieraan te relateren vondsten in de putten in de omgeving aangetroffen.

Vindplaats 122 en 84 In de putten 62-69 (en 1 brok in put 17) is een dunne spreiding vuursteen gevonden. Hierbij gaat het vooral om brokken en ruwe afslagen. Slechts enkele regelmatige afslagen komen voor. Bij dit materiaal valt één werktuig op: een op lichtgrijs Belgisch vuursteen vervaardigd rugmes zonder opper- vlakteretouche. Ter hoogte van put 64 is op de akker een multipolair gebruikt restkerntje gevonden. We lijken op basis van deze vondsten dit complex het beste in het (midden- of) laat-neolithicum te kunnen plaatsen, hoewel bijvoorbeeld vanwege de kern de aanwezigheid van een mesolithische component niet uitgesloten kan worden. LANAKERVELD 151

Vindplaats 123 Een opvallende vlakvondst komt uit put 68, waarin een bandkeramisch grafveld aangesneden is. Het gaat om een verbrande kegelvormige kern, waarvan smalle, regelmatige klingen zijn afgeslagen. Deze kern is eenduidig bandkeramisch en dateert waarschijnlijk uit de late bandkeramiek (i.t.t. de multi- en bipolaire, meer kubusvormige kernen uit de verschillende neder- zettingsterreinen). Daarmee lijkt dit stuk in verband gebracht te kunnen worden met het grafveld. Een korte vergelijking met het enige andere zekere grafveld uit de Nederlandse bandkeramiek (Elsloo) leert dat daar in drie graven verbrande vondsten voorkomen (de graven 71, 72 en 75).203 Dit zijn alle drie crematiegraven. Het gaat hier om vuursteen, met name om klingen en Figuur 8.5 afslagen, maar bijvoorbeeld ook één keer om een als klopper hergebruikte Verbrande kern uit put 68 kern. Zeer bijzonder is de aanwezigheid van een benen spits of priem, die immers onverbrand niet bewaard blijven en in het nederzettingsafval dan ook niet voorkomen. Met name de laatste vondst is door Modderman beschreven als eenduidig bewijs voor het voorkomen van op de brandstapel meeverbrande objecten die dus in verbrande staat mee het graf ingingen.204 Dit zou betekenen dat de vondst van de verbrande kern op het Lanakerveld een aanwijzing zou kunnen zijn voor de aanwezigheid van crematiegraven. Mogelijk zijn zij vanwege hun vaak geringe diepte al grotendeels in de bouwvoor opgenomen.205

Uit Niedermerz zijn geen verbrande bijgiften bekend, maar daar zijn ook slechts tien crematiegraven aangetroffen.206 Ook het aantal crematiegraven in de recentelijk op de Aldenhovener Platte opgegraven grafvelden Inden- Altdorf en Bergheim (Rhein-Erft-Kreis) is te laag (namelijk één en geen) om verdere conclusies aan te verbinden.207 Voor België is de hoeveelheid bekende graven sowieso te gering voor enige statistische analyse. Aangezien de rol van (vaak ondiepe en dus lang niet op alle grafvelden teruggevonden) crematiegraven in het onderzoek naar bandkeramische grafvelden meestal een secundaire rol heeft gespeeld, heeft het voorkomen van meeverbrande grafgiften in de analyses geen rol gespeeld.208 Het onderzoek van het grafveld op het Lanakerveld biedt derhalve mogelijkheden dit fenomeen binnen de analyse van bandkeramische grafvelden mee te nemen en ook voor andere regio’s onder de aandacht te brengen: is het typisch voor de Graetheide- en Heeswater-clusters of komt het ook in andere gebieden voor? De overige twee vuurstenen artefacten van deze vindplaats, beide van Lanaye-vuursteen, zijn afkomstig uit grafkuil 68.12. Het gaat om een kleine decorticatie-afslag en een mogelijke vuurslag. Bij deze laatste gaat het om een bifaciaal bewerkt, min of meer halve maanvormig object, dat enigszins vergelijkbaar is met de in Elsloo aangetroffen triangular implements.209 De interpretatie als vuurslag komt mede voort uit het feit dat dit object grotendeels bedekt was met een roestkleurige korrelachtige substantie, die als mogelijk restant van pyriet te interpreteren is. Een vluchtige blik op het

203 Modderman 1970, 57. 204 Modderman 1970, 71. 205 Onder andere in het grafveld van Elsloo is aangetoond dat de crematiegraven vaak minder diep zijn ingegraven dan de inhumaties (Modderman 1970). 206 Dohrn-Ihmig 1983. 207 Graiewski en Rupprecht 2000; Heinen en Nehren 2004. 208 Vergelijk het ontbreken van aandacht voor dit fenomeen in Jeunesse 1997 en Van de Velde 1997. 209 Modderman 1970, 158. 152 LANAKERVELD

Figuur 8.6 Spits en spitskling van de Michelsberg-cultuur materiaal uit de grafvelden van Elsloo en Niedermerz heeft vooralsnog geen aangetroffen op en in de nabijheid van vindp- vergelijkbare objecten uit graven opgeleverd. laats 82 (schaal 1:1)

Vindplaats 82 In de putten 12 en 13 is een veel geringere hoeveelheid vuursteen aangetroffen dan op de verschillende bandkeramische vindplaatsen. Ook in de kenmerken van deze assemblage vallen direct een aantal verschillen met de bandkeramische complexen op. Allereerst bestaat het materiaal voor een groot deel uit brokken (deels zelfs onbewerkt). Dit kan echter samenhangen met het feit dat veel vondsten verzameld zijn bij de aanleg van het vlak. Uit de sporen komt echter ook relatief weinig materiaal. Verder valt een toenemend belang van terrasvuursteen, en van andere soorten (Valkenburg- , lichtgrijs Belgisch en Rullen) naast het Lanaye-vuursteen op. Opnieuw is een als klopsteen gebruikte ruwe multipolaire restkern aangetroffen. In de werktuigen valt het lage aandeel formele werktuigen op. De werktuigen bestaan uit ruwe afslagen met encoches en geretoucheerde zijdes en uit een druppelvormige spits met geretoucheerde randen. Tenslotte is een afslag van een geslepen, gefacetteerde bijl van Valkenburg-vuursteen aangetroffen. Net ten zuiden van deze vindplaats is op de akker nog een fraaie spitskling op Lanaye-vuursteen gevonden (vondstnr. 42). Dit alles duidt op een midden-neolithische datering voor dit complex. Interessant is dan ook de vondst van een randscherf van een waarschijnlijke tulpbeker uit de Michelsberg-cultuur in put 12.

Vindplaatsen 61 en 62 De putten 8-11 (vindplaats 61) en 7, 70 en 71 (vindplaats 62) hebben een aantal brokken van uit eluvium (een enkele keer uit terras) verzameld vuursteen opgeleverd. Hiertussen zitten slechts enkele duidelijke decorticatie-, preparatie- en gewone afslagen. Slechts één keer komt een segment van een brede, geretoucheerde kling voor, en één keer een steile kopkrabber op een ruw gevormde afslag. We hebben hier opnieuw met een LANAKERVELD 153

weinig geformaliseerde, opportune industrie te maken die het best in het laat-neolithicum of later geplaatst kan worden.

Vindplaats 2 De grootste groep vuursteen van deze vindplaats is verzameld in put 6 en is met name afkomstig uit een bandkeramische kuil (spoor 6.03). Over de rest van de put komt verspreid enig materiaal voor (zo ook uit de sporen 1 en 2). Opnieuw valt het gebruik van Banholt-vuursteen met eluviale cortex op binnen de groep van Lanaye-vuurstenen, waarin ook enkele gevallen van terras-cortex voorkomen. Meest opvallende element Figuur 8.7 is echter een spits van gebandeerd Simpelveld-vuursteen. Niet alleen de Spits van Simpelveld-vuursteen en boor uit kuil S6.03 (schaal 1:1) vuursteensoort is opvallend voor de LBK, maar ook de spitsvorm. Het is namelijk een symmetrisch driehoekige spits waarbij de top van de spits in het verlengde ligt van de ribben van het aanwezige afslagnegatief.

Figuur 8.8 Als kern hergebruikt fragment van een geslepen vuurstenen bijl (schaal 1:1)

Meestal zijn bandkeramische spitsen immers asymmetrisch en ook asymmetrisch op de kling gemaakt. Voorbeelden van symmetrische spitsen zijn echter wel uit bandkeramische context bekend (bijvoorbeeld Elsloo graf 3210 en de nederzetting Elsloo211). Ook zijn artefacten van Simpelveld-vuursteen bekend uit bandkeramische context.212 In dezelfde kuil is een fraai geretoucheerde boor gevonden en komt een schuin geknot klingfragment voor dat waarschijnlijk als ongeretoucheerde spits kan worden geïnterpreteerd (vondstnr. 20). Verder zijn een aan beide zijden geretoucheerde kling en een klopsteen gemaakt van een multipolair gebruikte kern uit deze kuil afkomstig. Hoewel het vondstmateriaal op deze locatie dus beperkt is, sluit het in gebruikte vuursteensoorten, bewerkingstechnologie en werktuigtypen goed aan bij het gekende bandkeramische spectrum zoals dit in grotere aantallen op beide andere bandkeramische locaties binnen het plangebied is aangetroffen.

Uit de putten 2-5 en 14 op deze vindplaats komt een dunne spreiding vuursteen. Het hierin aangetroffen materiaal bestaat niet uit grotere complexen die uit één kuil afkomstig zijn, en is daardoor moeilijk in te delen. Mogelijk zit er ook nog ruis in van de bandkeramische bewoning die is vastgesteld in put 6 (en in mindere mate put 5). Wat opvalt is dat de industrie zeer grof is en er geen formele werktuigen zijn aangetroffen. Uitzondering vormt een mogelijk als steker te gebruiken grove afslag. 210 Modderman 1970, Tafel 124. 211 Modderman 1970, Tafel 217. 212 Arora & Franzen 1987. 154 LANAKERVELD

Verder is een zeer opportuun gebruikte multipolaire restkern aangetroffen en een als kern hergebruikt deel van een geslepen, gefacetteerde bijl van Lanaye-vuursteen. Dit alles wijst op een datering rond het laat-neolithicum of later. Uit put 15 is slechts één afslag afkomstig.

8.2.2.2 Het zuidelijke deel

Vindplaatsen 73 en 76 Van de drie hier aangelegde putten heeft er één (put 56, vindplaats 73) een stuk vuursteen opgeleverd. Het gaat om een afslag van grofkorrelige Lanaye- vuursteen met een eluviale cortex. Waarschijnlijk betreft het een kernpre- paratieafslag. Een verdere interpretatie van deze locatie is op basis van deze ene vondst niet te geven.

Vindplaats 53 In de putten 42, 43, 45 en 47 op deze bandkeramische nederzetting is vuursteen aangetroffen. Het betreft hier de putten waar huisplattegron- den met langskuilen zijn aangesneden. Bij vlakaanleg is een spreiding aan grotere objecten verzameld. Uit de sporen is zowel bij couperen als vlakaanleg een grote hoeveelheid materiaal verzameld, waaronder ook microdebitage. Met name op basis van deze kuilinhouden kan het verloop van het productieproces van vuurstenen objecten geschetst worden. Het beeld kan worden aangevuld met de meer verspreide vondsten. Het grootste complex stamt uit spoor 47.15, terwijl ook de sporen 42.02 en 43.06 redelijk wat materiaal hebben opgeleverd. Het betreft in alle drie de gevallen langskuilen. Op basis van de cortex van het materiaal is duidelijk dat een groot deel van het vuursteen is gewonnen uit eluviale context Een duidelijke minderheid van het materiaal is uit Maasgrinden verzameld. De aanwezige vuursteensoorten worden zwaar gedomineerd door vuursteen afkomstig uit het Lanaye-niveau in de mergel. De bekendste vindplaats van dit soort vuursteen is de regio Rijckholt. Bij het vuursteen van deze vindplaats vertoonde de cortex of buitenzijde van de oorspronkelijke vuursteenknol, indien aanwezig, echter vaak (behalve bij de uit het terras afkomstige knollen) een duidelijke ijzeraanreiking. Dit is karakteristiek voor vuursteen dat eluviaal gewonnen werd bij Banholt, een bekende vuur- steenwinningsplaats ten tijde van de bandkeramiek. In hoeverre dit ook kenmerkend kan zijn voor eluviale voorkomens van Lanaye-vuursteen in het Jekerdal is onduidelijk. Slechts een enkele keer is mogelijk materiaal van Valkenburg- of Simpelveld-vuursteen aanwezig. De aanwezigheid van enkele ongebruikte brokken vuursteen toont aan dat het materiaal niet (alleen) op de winplaats maar in de nederzetting is getest op bruikbaarheid. Vervolgens zijn enkele grote, grove afslagen verwijderd om het stuk een hanteerbare en bruikbare vorm te geven. Op basis van het kleur- en textuurspectrum in het vuursteen kan vastgesteld worden dat in spoor 47.15 zeker de bewerkingsresten van drie knollen aanwezig zijn, terwijl in spoor 42.2 tenminste één relatief glasachtige en diep donkergrijze knol is bewerkt. Fijnere decorticatie- en preparatieafslagen geven de volgende fase in vorming van de kern weer. Ook een in dit proces gebruikte klopsteen (gemaakt van een oude restkern) is in het materiaal teruggevonden. De productie is vervolgens met name gericht geweest op smalle, lange, mediale klingen. Slechts een enkele keer werden ook goed geprepareerde afslagen aangetroffen. LANAKERVELD 155

Ook enkele eindproducten zijn aanwezig in de vorm van (meestal aan de binnenzijde) geretoucheerde klingen en afslagen, en enkele krabbers. Bij deze laatste groep gaat het om een gebroken distaal fragment van een typisch bandkeramische eindkrabber op een mediale kling en een eindkrabber op een grote afslag waarop nog veel cortexresten aanwezig zijn uit put 45. Een goede parallel voor deze laatste is afkomstig uit de bandkeramische nederzetting van Sittard.213 Een andere eindkrabber op een middelgrote afslag is als oppervlaktevondst direct ten noorden van put 46 gevonden (vondstnr. 317). Ook zijn enkele restkernen aangetroffen, die (net als zichtbaar op veel van de afslagen en klingen) multipolair gebruikt zijn.

De gebruikte vuursteensoorten, hun winnings- en bewerkingswijze, evenals de typologische karakteristieken van de werktuigen passen goed in het bekende spectrum van de LBK zoals aangetoond op vindplaatsen als Elsloo (ook weer in het nieuwe door Archol uitgevoerde onderzoek), Sittard, Geleen en Beek. Er lijken hierin dus in eerste instantie weinig verschillen zichtbaar met het Graetheide-cluster. Een vergelijking met het Heeswater- cluster is nog moeilijk te maken aangezien de omvang en interpretatie van de data uit het Heeswater-cluster nog onvoldoende voorhanden is.

Ten zuiden van vindplaats 53, in de putten 75, 72, 40, 46 en 78 is sprake van een dunne spreiding vuursteen. Het betreft hier uitsluitend Lanaye- vuursteen (waaronder vrij veel grofkorrelig materiaal dat dicht tegen het Valkenburg-vuursteen aanzit). Het meeste van dit materiaal is uit de terrasgrinden verzameld. Het gaat met name om productieafval, namelijk een klopsteen, enkele decorticatieafslagen, waaronder ook grote, grove afslagen, maar ook een enkele mediale kling. We lijken hier derhalve met een dunne spreiding bandkeramisch materiaal te maken te hebben. De bandkeramische vindplaats loopt dus, ondanks het ontbreken van duidelijke grondsporen uit deze periode, vermoedelijk in deze richting door.

Ten westen van vindplaats 53 zijn de putten 76 en 77 opvallende leeg in een gebied met over het algemeen veel bandkeramisch materiaal. De putten vallen op door hun geringere aantallen materiaal (slechts 5 stuks per put), door de gebruikte vuursteensoorten (1x waarschijnlijk Rullen, 1x mogelijk Haspengouws, 2x uit terras verzameld Lanaye-vuursteen en 1x een donkere Lanaye-vuursteen (primair?)) en door de aangetroffen vormen (2 grove kernpreparatieafslagen, 1 brok, 1 korte kopschrabber en 1 kop-zijschrabber). Het vuursteen uit deze putten wijkt daarmee sterk af van wat we kennen uit de bandkeramiek en moet waarschijnlijk later, in het laat-neolithicum of de bronstijd, gedateerd worden. Mogelijk vormen de putten een uitloper van vindplaats 124, waarvan één deel in de late bronstijd / vroege ijzertijd dateert. Bij vervolgonderzoek moet men zich te rade gaan of er een aannemelijke relatie is te leggen tussen de late bronstijd / vroege ijzertijd sporen en het aanwezige vuursteen.

Vindplaats 124 In de putten 50, 51, 53, 54 en 79 is net als in de putten 76 en 77 sprake van een dunne spreiding uit eluvium en terrasgrinden verzamelde brokken vuursteen. In één geval is sprake van een zwaar verbrand stuk. Deze

213 Modderman 1970, Tafel 225. 156 LANAKERVELD

brokken tonen geen kenmerken van bewerking en tonen geen van de karak- teristieken van het vuursteen dat gevonden is op de ten noorden hiervan gelegen bandkeramische vindplaats 53. Twee grote onbewerkte knollen komen uit spoor 51.6 (de Merovingische pottenbakkersoven). Er is dus mogelijk sprake van grind verzameld uit terrassen en hellingen van het lössplateau (waartussen vuursteenbrokken zaten) dat samenhangt met het Merovingische gebruik van deze locatie. Deze assemblage lijkt derhalve sterk op die aangetroffen op de Romeinse vindplaats.

8.2.3 Conclusie

8.2.3.1 De bandkeramische complexen

Inleiding Rond de putten 18 en 19 (vindplaats 24) en 41 – 47 (vindplaats 53) is duidelijk sprake van bandkeramische nederzettingen. Het bestudeerde vuursteen past hier perfect in. Voorlopig lijken de aanwijzingen daarbij vooral naar de vroege bandkeramiek te wijzen, terwijl de kern op de grafveldlocatie meer naar de late bandkeramiek wijst. Het vuursteen toont enkele interessante overeenkomsten en verschillen met de andere bandkeramische bewoningsclusters in de regio, waarbij vooral opvalt dat de gebruikte vuursteensoorten eerder aansluiten bij het Graetheide-cluster dan bij de Haspengouw. Vooral de fractie lichtgrijs Belgisch of Haspengouws vuursteen kan als een typisch element voor het Heeswater-cluster gelden als het beeld zich doorzet dat dit in late complexen een substantiële component vormt, zoals in Maastricht-Klinkers. Een belangrijke vraag is in hoeverre de karakteristieken van het Banholt-vuursteen ook in de eluviale vuursteenvoor- komens in het Jekerdal voorkomen.214

Voor een inkadering van de bandkeramische complexen, zullen die vergeleken worden met enkele recentelijk door Archol onderzochte vindplaatsen (te Elsloo en Beek)215 en met de beschikbare literatuur (voor de Graetheide-regio gaat het met name om het onderzoek van Marjorie de Grooth,216 voor de Heeswater- en Haspengouwse groepen gaat het om verspreide publicaties).217 Een nadeel daarbij is dat er van de vier vindplaatsen van het Heeswater-cluster die opgravingen hebben gezien (Maastricht-Klinkers, Rosmeer-Staberg, Vlijtingen-Kayberg en Lanaken-Briegdendok) alleen voor de eerste twee het vuursteen zodanig is geanalyseerd en gepubliceerd dat vergelijkingen op basis van gebruikte vuursteensoorten, e.d. mogelijk is. Dit probleem geldt ook voor de vindplaatsen in het noordelijke Jekerdal zoals Eben-Emael, zodat de dichtst- bijzijnde Belgische vindplaats die ter vergelijking buiten het Heeswater- cluster gebruikt kan worden Luik-Place St.Lambert is.218 In verband met deze vergelijkingen moet uiteraard de caveat gemaakt worden dat in dit inventariserend onderzoek slechts een beperkt aantal

214 Lopend onderzoek dr. M. de Grooth. 215 Zowel de uitvoeriger analyse van Beek-Remigiusstraat (Van Wijk & Van Hoof 2006) en een eerste analyse van Elsloo-Riviusstraat tijdens en direct na de opgraving zijn uitgevoerd door de huidige auteur met adviezen van dr. M.E.Th. de Grooth. 216 De Grooth 1986 (Beek-Kerkeveld), 1987 (Elsloo), 1994 en 2003 (Geleen-Janskamperveld). 217 Ulrix-Closset & Rousselle 1982; Cahen et al. 1986, Otte 1984, Theunissen 1990. 218 Voor een verspreidingskaart van de Heeswater- en Haspengouwse clusters zie Jadin 2003, voor Nederland aangevuld met Dijkman 2000 en onderhavig onderzoek. LANAKERVELD 157

kuilen is gecoupeerd. Aangezien vooral bij het couperen van de grote sporen (in dit geval gaat het met name om langskuilen) kwantificeer- bare hoeveelheden vuursteen worden aangetroffen, beschikken we voor het Lanakerveld voorlopig slechts over een beperkt aantal incompleet uitgegraven contexten.

Grondstofvoorziening Op basis van de cortexresten op het vuursteen is duidelijk dat het grootste deel is gewonnen uit eluviale vuursteenvoorkomens. Dit wil zeggen uit de eroderende flanken van de mergelplateaus waardoor het vuursteen hier aan het oppervlak en in puinwaaiers gewonnen kan worden. Op basis van de karakteristieke rode infiltratiezones onder de cortex en de kenmerken van het vuursteen zelf die het karakteriseren als vuursteen uit de Lanaye- laag, kan het grootste deel van dit vuursteen tot het Banholt-type gerekend worden, dat ten tijde van de bandkeramiek ten oosten van de Maas in Zuid-Limburg in kuilen gewonnen werd.219 In hoeverre het in Belgische bronnen eluviaal in het Jekerdal voorkomende Lanaye-vuursteen220 dezelfde karakteristieken kent en ook in de bandkeramiek gewonnen is, is onbekend. Een kleinere groep Lanaye-vuursteen is uit terrasafzettingen van de Maas gewonnen. Dit kan dus in de directe omgeving van het Lanakerveld gebeurd zijn. In zeer kleine aantallen is Simpelveld-vuursteen uit het Nederlands-Duitse grensgebied in oostelijk Zuid-Limburg en mogelijk wat Valkenburg- en Haspengouw-vuursteen aanwezig. Aangezien ten tijde van de bandkeramiek nog geen mijnbouw plaatsvond, is het logisch dat vuursteen aan het oppervlak en in kuilen in Maasterrassen en vuursteene- luvium gewonnen werd. Banholt is dan ook een bekend bandkeramisch vuursteenwingebied. De dominantie van Lanaye-vuursteen (met daarin in ieder geval een grote component Banholt-vuursteen) komt dan ook goed overeen met samenstellingen bekend uit Geleen-Janskamperveld, Elsloo, e.d. Een belangrijk verschil met vindplaatsen in Beek is het hoge aandeel Valkenburg-vuursteen dat daar voorkomt. Dit lijkt zowel een regionaal als een chronologisch laat kenmerk te zijn. Het niet tot nauwelijks voorkomen van deze vuursteensoort kan als een vroeg kenmerk worden gezien. Ook op de vindplaats Maastricht-Klinkers neemt het Valkenburg-vuursteen toe in de laat-bandkeramische kuilen. Opvallend is dat bijvoorbeeld in Elsloo ook in laat-bandkeramische contexten het aandeel Valkenburg-vuursteen zeer gering blijft.

Ondanks de dieper gaande analyse van de vuursteencomplexen in het Graetheide-cluster die het gemakkelijker maakt vergelijkingen met deze complexen te maken, moeten we ons uiteraard blijven realiseren dat de bandkeramische bewoning op het Lanakerveld topografisch deel uitmaakt van het Heeswater-cluster, dat mogelijk heel andere verbanden kan tonen.221 Direct ten oosten van het onderzoeksgebied zijn in de groeves Klinkers en Belvédère ook bandkeramische nederzettingssporen aangetroffen. Daarvan is het lithisch materiaal van de groeve Klinkers goed genoeg uitgewerkt om een vergelijking toe te laten.222 Op deze locatie zijn één complete en resten van twee andere huisplattegronden opgegraven

219 Brounen en Peeters 2001/2002. 220 Ulrix-Closset en Rousselle 1982, 12. 221 Van Wijk & Meurkens 2008. 222 Theunissen 1990, 36 e.v. 158 LANAKERVELD

evenals 21 bandkeramische kuilen. Lanaye-vuursteen komt hier meestal in percentages van boven de 70% voor, zelfs tot 94%. Er wordt gesproken van eluviaal en terrasvuursteen, zonder dat er een differentiatie in Banholt- vuursteen en andere ondersoorten wordt gemaakt. Rullenvuursteen komt meestal in aandelen onder de 10% voor (in twee kleinere complexen komt het in percentages rond de 30% voor). De aandelen lichtgrijs Belgisch en Valkenburg-vuursteen zijn zeer beperkt. Er wordt wel gesproken over toename van beide vuursteensoorten in de laat-bandkeramische kuilen. Uit de beschrijving van het vuursteen van de nederzetting Vlijtingen – Kayberg kunnen geen eenduidige herkomstbepalingen afgeleid worden, terwijl de dichtstbijzijnde Belgische nederzetting (Lanaken-Briegdendok) in het geheel niet uitgewerkt is. In de nederzetting Rosmeer-Staberg223 is sprake van 87,4% grijze vuurstenen, gerekend tot de formatie van Gulpen. Op basis van de beschrijving kunnen we dit materiaal het meest waarschijnlijk tot de groep der Lanaye-vuurstenen rekenen. Daarbij komt 6% lichtgrijs Belgisch of Haspengouws vuursteen en kleine aandelen vuursteen uit de groepen Aubel (in Nederland bekend als Rullen-vuursteen) en Obourg (in Nederland ook bekend als Zevenwegen-vuursteen). Buiten het Heeswater-cluster kan de vuursteenvoorziening in de Haspengouw tijdens de bandkeramiek in tweeën worden gedeeld:224 in het noorden komt vrij veel Lanaye-vuursteen, maar ook een groot aandeel Haspengouws vuursteen voor. In het zuiden is nog maar zelden sprake van Lanaye- vuursteen en wordt het spectrum zwaar gedomineerd door Haspengouw- vuursteen. Overal is vooral sprake van eluviale cortexen, terwijl op een site in de riviervlakte als Luik-Place St.Lambert terrasvuursteen domineert.

Samenvattend lijkt de vuursteenvoorziening in het Heeswater-cluster redelijk aan te sluiten op die in het Graetheide-cluster: een sterke dominantie van Lanaye-vuursteen, met name van de Banholt-variant uit eluviale context. In hoeverre dit echt in de regio Banholt gewonnen werd, waar bandkeramische winning zeker is, of het in de plateauranden langs het Jekerdal gewonnen kan zijn, is onduidelijk. Maar ook uit de Maasterrassen werd dit materiaal verzameld. Naast het Lanaye-vuursteen komt regelmatig Rullen-, Haspengouws- en Valkenburg-vuursteen voor, maar meestal in kleine aantallen. Het Valkenburg-vuursteen wordt alleen op de Nederlandse sites eenduidig vermeld, en zou volgens de analyse van Maastricht-Klinkers het beeld van het Graetheide-cluster kunnen volgen dat haar belang toeneemt in de late bandkeramiek. Ten slotte komen incidenteel artefacten van andere vuursteensoorten als Simpelveld- en Zevenwegen-vuursteen voor. In de noordelijke Haspengouw is dan sprake van een grote component Lanaye-vuursteen naast een dominerend Haspengouws vuursteen In het zuiden domineert het Haspengouws vuursteen. Al in de dichtstbij- zijnde uitvoerig gepubliceerde site: Luik – Place St.Lambert domineert Haspengouws vuursteen zeer sterk. Dit beeld sluit enigszins aan op dat van de verspreiding van gebruikte steensoorten voor de productie van dissels. In het Heeswater-cluster komen de grondstoffen weer geheel overeen met die gebruikt op de Graetheide: uit het oosten geïmporteerde vulkanische en metamorfe gesteenten. In de Haspengouw zien we dan een driedeling:

223 Ulrix-Closset en Rousselle 1982. 224 Cahen et al. 1986. LANAKERVELD 159

tussen Maastricht en de hoogte van Luik zien we nog vooral geïmporteerde steensoorten, aangevuld met enkele Belgische natuurstenen. In de centrale en westelijke Haspengouw domineren respectievelijk de ‘grès de Horion- Hozémont’ en phtaniet van Ottignies.

Het Heeswater-cluster lijkt dus in grondstofgebruik van vuursteen en natuursteen beter aan te sluiten bij het Graetheide-cluster dan bij de centrale en westelijke Haspengouw-groepen. Problematisch is echter dat in de beschrijving van het vuursteen van de Belgische vindplaatsen zelden toewijzingen van vuursteensoorten plaatsvinden. Voorlopig lijkt met name in de rol van de kleine vuursteenfracties een mogelijke ingang naar regionale verschillen te liggen: voor de Caberg-sites met name de rol van het Haspengouw-vuursteen naast Valkenburg-, Rullen- en Simpelveld-vuursteen. Aangezien de aandelen van deze soorten zowel in het Graetheide-cluster als in Maastricht-Klinkers duidelijk toeneemt in laat-bandkeramische contexten, zou de analyse van late complexen hiervoor interessante aanknopingspunten kunnen opleveren. Deze zijn in het proefsleuvenonderzoek nog niet ontdekt. Daarbij kan ook nader onderzoek binnen de clusters interessante resultaten opleveren. Zo is zowel in Maastricht-Klinkers als in Beek het aandeel Valkenburg-vuursteen in de laat-bandkeramische contexten substantieel, terwijl dit bijvoorbeeld in Elsloo in dezelfde periode nauwelijks aanwezig is. Zowel tussen als binnen de verschillende bandkeramische bewoningsclusters valt hier dus nog veel onderzoek te verrichten.

Bewerking De bewerkingswijze van de vuursteenknol is identiek aan die aangetroffen op locaties als Beek, Elsloo, Geleen en Sittard. Pas nadat de vuursteenknol- len naar de nederzetting waren gebracht, werd hun geschiktheid getest. Dit verklaart de aanwezigheid van ruwe, onbewerkte knollen die vaak te veel onregelmatigheden bevatten om goed afbouwbaar te zijn. De bewerking gebeurde deels met een klopsteen. Hiervoor werden vaak oude restkernen gebruikt die goed herkenbaar zijn aan de vele klopsporen op het oppervlak. In sommige gevallen zijn daardoor nauwelijks meer afslagnegatieven te herkennen die het oorspronkelijke gebruik als kern verraden. In eerste instantie worden enkele grote, grove afslagen verwijderd om de knol een meer hanteerbare en bewerkbare vorm te geven. Daarna worden meer gecontroleerd stukken cortex verwijderd en wordt de kern tot een afbouwbare vorm gebracht. Daarbij wordt wel enige aandacht besteed aan het bereiden van een afwerkvlak, maar die aandacht is relatief beperkt. Bij de bipolaire kernen wordt het afslagvlak nog wel redelijk goed vormgegeven, maar bij de multipolaire kernen worden vanuit verschillende richtingen afslagen en klingen geslagen, naar gelang op dat moment het beste resultaat verwacht wordt. Daarbij worden in zekere mate afslagen geproduceerd, maar belangrijker zijn de smalle klingen waarvan het hoofddeel van de werktuigen wordt vervaardigd. Dit resulteert dus in kernen, afslagen en klingen die duidelijke sporen van een bi- of multipolaire afbouw vertonen. Restkernen zijn daardoor vaak enigszins kubus- of bolvormig en zeker niet regelmatig kegelvormig zoals ze in laat-bandkeramische complexen als Beek en Elsloo nadrukkelijk aanwezig zijn (en op de grafveldlocatie in het Lanakerveld!). Ook leidt dit slechts een 160 LANAKERVELD

enkele keer tot een compleet ververst afwerkvlak, terwijl in Elsloo en Beek complete vlakvernieuwingstabletten regelmatig voorkomen. Wel komen kernvernieuwingsafslagen voor die aan twee zijden goed geprepareerde afwerkvlakken en negatieven van uit twee richtingen geslagen klingen en afslagen tonen. Op deze punten sluit de industrie veel duidelijker aan op Geleen-Janskamperveld, wat wijst op een vroege datering binnen de bandkeramiek.225 Opvallend is wel dat in spoor 18.11 meer sprake lijkt te zijn van een bipolaire dan van een multipolaire bewerkingswijze. Mogelijk spreekt dit voor een latere datering van deze nederzetting (vindplaats 24) dan voor de nederzetting ten zuidoosten van het Zouwdal (vindplaats 53). Hiervoor zouden echter meer complexen moeten worden bekeken.

Werktuigen De werktuigen zijn grotendeels op klingen gemaakt, in mindere aantallen op afslagen. Ook dit is een bekend verschijnsel in de bandkeramiek. Onder de werktuigen komen met name geretoucheerde klingen en afslagen en verschillende soorten krabbers voor. In mindere aantallen zijn pijlspitsen en een boor aangetroffen. Een opvallend verschil tussen vindplaats 53 en 24, is dat op de eerste met name geretoucheerde afslagen en klingen, en een zeer grove en een meer klassieke eindschrabber voorkomen, terwijl op vindplaats 24 de formele eindkrabbers op mediale klingen domineren. Het is de vraag of dit veroorzaakt wordt door de kleine uitsnede uit het totale assortiment, of dat hieruit een functioneel of chronologisch onderscheid kan worden afgeleid. Gecombineerd met het onderscheid tussen een multi- en bipolaire kernreductie, kan dit meer formele werktuigassortiment voor een iets latere datering van vindplaats 24 (feitelijk kuil 18.11) dan voor vindplaats 53 spreken. Zowel op de Graetheide als in nabijgelegen sites als Maastricht-Klinkers domineren de krabbers voor geretoucheerde klingen en afslagen. Spitsen, sikkelmesjes en boren komen in geringe aantallen voor.

8.2.3.2 De overige complexen De overige vuursteenvondsten behoren tot kleinere complexen die iets moeilijker te duiden zijn dan het bandkeramische materiaal. Het opportune vuursteengebruik kan zowel in het mesolithicum als in het (midden- en) laat-neolithicum gedateerd worden. Mogelijk loopt deze traditie echter door in de bronstijd. De paar formele werktuigen (waaronder enkele spitsen) maken echter duidelijk dat er zowel in het midden- als in het laat-neolithicum gebruik van het terrein plaatsvindt. Zekere Michelsberg- vondsten bestaan uit een spits en een scherf van een tulpbeker uit put 12. Een zekere laat-neolithische vondst is bijvoorbeeld een klokbekerspits die als akkervondst is gedaan ten zuidwesten van vindplaats 24. In ieder geval is duidelijk dat op het noordelijke deel in het gehele gebied ten oosten van de Lanakerweg rekening moet worden gehouden met sporen en scatters van materiaal uit het midden- en laat-neolithicum, mogelijk zelfs met enkele mesolithische complexen. In zoverre sluit dit beeld vrij goed aan bij de iets verder naar het oosten gelegen Michelsberg-site te Maastricht-Klinkers.226 Opvallend is dat deze verspreiding van midden- en laat-neolithisch materiaal redelijk overeenkomt met die van sporen uit de late bronstijd

225 Vergelijk De Grooth 2003, 402. 226 Schreurs 1998. LANAKERVELD 161

(mogelijk doorlopend in het begin van de vroege ijzertijd) die in de zone ten oosten van de Lanakerweg zijn aangetroffen op vindplaatsen 62, 82 en 122. De relatie van deze vindplaatsen uit de late bronstijd(/vroege ijzertijd) met het vuursteen kan daarbij een zeer interessante vraagstelling vormen. In Duitsland wordt immers het voortleven van vuursteentradities in de bronstijd en ijzertijd verondersteld.227 In Nederland zijn we hier echter nog niet van overtuigd, aangezien in deze complexen veel werktuigtypen voorkomen die we traditioneel juist in verschillende neolithische culturen plaatsen (o.a. Michelsberg- en klokbekerspitsen). Opvallend is dat de industrie vaak per site verschillend is, maar juist wel overeenkomt met een specifieke neolithische industrie. Er lijkt dus eerder sprake te zijn van één locatie waar een Michelsberg-site op dezelfde locatie voorkomt als een ijzertijd-site, en een andere locatie waar een laat-neolithisch vuur- steenassemblage vermengd is geraakt met ijzertijd-materiaal. Dit lijkt bevestigd te worden door de resultaten van het onderzoek te Geleen-Hof van Limburg waar de karakteristieken van het vuursteen dat in kuilen uit de vroege ijzertijd werd aangetroffen, evenals een 14C-datering van een hierin aangetroffen houtskoollaag aan het begin van het midden-neolithicum konden worden gedateerd.228 Het zou dus interessant zijn de relatie tussen het vuursteen en de laat-prehistorische sporen te analyseren. In het proef- sleuvenonderzoek is dan het voorkomen van een druppelvormige spits en een platbodemig stuk aardewerk in spoor 12.4 dan in ieder geval interessant. Op het zuidelijke deel (vindplaats 124), waar de bewoning zich in de vroege ijzertijd heen verplaatst is nauwelijks vuursteen aangetroffen. Alleen in put 76 en 77 is nog sprake van een late vuursteentechnologie. Met het oog op de vraag hiervoor gesteld voor de late bronstijd, zou dit materiaal interessante gegevens kunnen opleveren voor het al dan niet doorlopen van vuursteengebruik in de vroege ijzertijd.

Wanneer we de vuursteenvondsten uit de Romeinse en Merovingische vindplaatsen buiten beschouwing laten (die slechts bestaan uit vuur- steenbrokken die als onderdeel van grind gewonnen zijn) zien we dat de overige vuursteencomplexen binnen het Lanakerveld bestaan uit veel kleinere complexen (ook uit sporen) die dus moeilijker nauwkeurig te dateren zijn. Het gaat om een grove, opportune industrie waarbinnen veel brokken vuursteen voorkomen. Binnen het grondstofgebruik is een sterke afname van het Banholt-vuursteen zichtbaar. Het lichtgrijs Belgische, Rullen- en Valkenburg-vuursteen komt in grotere percentages voor. De kernvormen zijn minder eenduidig en wijzen op een opportune, multi- polaire bewerking. Ook komen nauwelijks formele werktuigen voor. Met name komen geretoucheerde klingen, of klingen met encoches voor, enkele geretoucheerde klingen zijn segmenten van klingen van forse afmetingen. Binnen de werktuigen komen eenduidig midden- of laat-neolithische vormen voor als een spitskling, een druppelvormige spits die goed binnen de Michelsberg-cultuur past, een klokbeker-spits, een rugmes, bijlafslagen, e.d. Deze complexen lijken dus met name uit het midden- en laat- neolithicum te stammen.

227 Arora 1997; Arora & Lochner 1999; Schröder 1999; Arora & Geilenbrügge 1999. 228 Van Hoof et al. in voorb. 162 LANAKERVELD

8.3 Overige materialen

8.3.1 Baksteen uit de Romeinse tijd J. de Bruin

Baksteen uit de Romeinse tijd is op twee locaties binnen het plangebied aangetroffen, namelijk op vindplaats 18 en in de Merovingische pottenbak- kersoven op vindplaats 124.

Op vindplaats 18 zijn in totaal 164 fragmenten van Romeinse bakstenen aangetroffen (tabel 8.8). Hiervan waren er 42 nader op vorm te determineren.229 Het gaat om 36 tegulae en 6 imbrices. De overige fragmenten waren niet nader te determineren. Opvallend is het ontbreken van andere baksteenvormen als vloer- of wandtegels, tubuli en hypo- caustumtegels. Er kan gesteld worden dat er wel aanwijzingen zijn voor een pannendak, maar niet voor een vloerverwarmingssysteem en dus een steenbouw. Er is geen mortel op de baksteenfragmenten aangetroffen.

Vindplaats Aantal Materiaal Type Vorm Opmerkingen Tabel 8.8 18 119 baksteen Indet Indet Baksteen uit de Romeinse tijd 1 baksteen Indet Indet Mogelijk recent 1 CEMENT Indet Indet Romeins? 2 natuursteen Indet Indet 1 baksteen ADCINFO 2.3 Tegula 3 baksteen B1 Tegula 2 baksteen B1 Tegula Misbaksel 1 baksteen B1 Tegula Misbaksel? 1 baksteen B3 Tegula 1 baksteen B4 Tegula 1 baksteen B7 Tegula 5 baksteen Indet Imbrex 25 baksteen Indet Tegula 1 baksteen Indet Tegula Ondersneden als KERE 1 baksteen Indet PME 1 baksteen Indet Indet PME? 1 baksteen Indet Keramisch object Geperforeerde bakstenen plaat; ovenrooster? 124 29 baksteen Indet Tegula 8 baksteen Indet Imbrex 3 baksteen Indet Indet

Twee tegulae zijn sterk vervormd en veel harder gebakken dan de andere fragmenten. Mogelijk gaat het hier om misbaksels. Eén van deze fragmenten bevat een decoratie, mogelijk een rekenmerk of signatuur (figuur 8.8).230 Indien deze twee misbaksels van tegulae tot regionale of lokale producten worden gerekend, is het niet uit te sluiten dat er zich in de omgeving van de vindplaats mogelijk potten- en/of pannenbakkersovens hebben bevonden.

Tenslotte is er nog een fragment van een keramisch object aangetroffen, dat vervaardigd is van baksteen (figuur 8.9). Parallellen zijn niet bekend. Lichte brandsporen lijken te wijzen op een functie waar vuur aan te pas kwam. Mogelijk is het een rooster in een oven geweest. 229 De randfragmenten en uitsnijdingen zijn gedetermineerd aan de hand van Kars & Vos 2004 en Kars 2005. 230 Kars 2005, 259-260. LANAKERVELD 163

Figuur 8.9 Vervormd tegula-fragment van vindplaats 18 (schaal 1:4)

Uit de Merovingische oven op vindplaats 124 zijn 41 baksteenfragmenten uit de Romeinse tijd afkomstig. Het gaat om 29 fragmenten van tegulae, 8 fragmenten van imbrices en drie niet nader te determineren fragmenten. Het is opvallend dat er geen ander baksteenmateriaal aangetroffen is. Dat betekent dat op de locatie waar de fragmenten geraapt zijn in de Romeinse tijd vermoedelijk geen steenbouw stond, maar alleen houten gebouwen met een pannendak. In dit opzicht is het goed mogelijk dat de fragmenten afkomstig zijn van vindplaats 18, waar vermoedelijk sprake was van een Figuur 8.10 dergelijke situatie. Fragment van een rooster (?) van vindplaats 18 (schaal 1:1) 8.3.2 Glas uit de Romeinse tijd J. de Bruin

Twee fragmenten glas van vindplaats 18 konden met zekerheid in de Romeinse tijd geplaatst worden (tabel 8.9). Het gaat om de bodem van een zeshoekige fles in groenblauw glas, van het type Isings 50.231 De datering is 50 tot 250. De tweede scherf betreft een fragment van een ribkom van het type Isings 3 in groenblauw glas, met een datering van 50 tot 125, hoewel de kom later in gebruik kan zijn gebleven.

Tabel 8.9 Aantal Materiaal Type Vorm Opmerkingen DATbegin DATeind Glas uit de Romeinse tijd 1 Glas ISINGS3 RIBKOM Met ribbel; datering kan later zijn 50 125 1 Glas ISINGS50 ZESHFLES 50 250

Figuur 8.11 Fragmenten van een glazen fles (links) en ribkom van vindplaats 18 (schaal 1:1)

231 Isings 1957. 164 LANAKERVELD

8.3.3 Metaal L. Meurkens & J. de Bruin

De grootste groep metalen voorwerpen is afkomstig van de Romeinse vindplaats 18. In totaal 61 objecten. Het gaat hier hoofdzakelijk om ijzeren spijkers (N=26), maar ook is een vermoedelijk fragment van een ijzeren mes gevonden. Twee kleine spijkers hebben vermoedelijk als beslag van schoenzolen gediend en zijn duidelijk in de Romeinse tijd te dateren. Hetzelfde geldt voor twee fibulae en een munt van koperlegering. De munt was door corrosie niet verder determineerbaar, maar gezien de grootte en dikte gaat het vermoedelijk om een as. Bij de fibulae gaat het om een draadfibula van het type Almgren 15 (datering 75-200) en een draadfibula met breed uitgehamerde beugel, die versierd is met drie parallelle rijen puntjes. De veer, naald en naaldhouder ontbreken (datering 2e eeuw).232

De vindplaats heeft drie loden objecten opgeleverd, waaronder twee niet verder determineerbare plaatjes en een soort stift. De precieze functie van dit laatste object is onduidelijk.

Opvallend is een klein groepje objecten dat als metaalbewerkingsafval geïnterpreteerd kunnen worden. Het gaat om enkele ijzerslakken (N=9) die geconcentreerd zijn in put 33 en een klein aantal fragmenten van waarschijnlijk afgevloeid lood. Beide wijzen op de bewerking van ijzer en lood op deze vindplaats.

Buiten de Romeinse vindplaats 18 is alleen op vindplaats 124 een metalen object aangetroffen dat vermoedelijk met de vindplaats in verband gebracht kan worden. Het gaat om een zwaar gecorrodeerde koperen ringetje dat in put 75 in het colluvium ter hoogte van de graven uit de late bronstijd / vroege ijzertijd gevonden is. Bij de overige metaalvondsten gaat het om sub-recent materiaal dat niet met de verschillende vindplaatsen in verband gebracht kan worden.

232 Vgl. Haalebos 1986, 136 (fig. 43). LANAKERVELD 165

Figuur 8.12 Fibulae van vindplaats 18 (schaal 1:1)

Figuur 8.13 Loden stift van vindplaats 18 (schaal 1:1) 166 LANAKERVELD LANAKERVELD 167

9 Specialistenonderzoek - Botanie

9.1 Inleiding In totaal zeven grondmonsters zijn op het archeobotanisch laboratorium van de Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden, uitgezeefd om eventueel aanwezige plantaardige macroresten te verzamelen. Het uitspoelen gebeurde onder kraanwater. De kleinste maaswijdte bedroeg 0,5 mm. Vijf van de zeven monsters bevatten daadwerkelijk resten. Deze zijn, zoals verwacht in een context boven de grondwaterspiegel, verkoold. De resten zijn gedetermineerd door W.J. Kuijper. De resultaten staan in bijgaande tabel 9.1.

9.2 Resultaten Het lijstje aangetroffen soorten is niet lang, maar zijn voor bepaalde periodes wel typisch. In de bandkeramische sporen is als enige cultuurgewas tarwe aangetroffen. De korrels bevonden zich helaas in te slechte staat om exact gedetermineerd te kunnen worden. In één monster werd echter wel emmertarwe aangetoond. Het kaf, aanwezig in de vorm van bases van aartjes, is typisch voor emmertarwe of mogelijk ook eenkoorn. Een precieze toewijzing was niet goed mogelijk. Verder bevatten de monsters resten van een hazelnoot, een erwt en akkeronkruiden. Hazelnoten zijn ongetwijfeld in het wild verzameld. De erwt moet echter gekweekt zijn. Zoals uit opgravingen elders bekend geworden is, hebben de boeren van de Bandkeramiek in Zuid-Limburg zes gewassen verbouwd, namelijk twee tarwesoorten (emmer en eenkoorn), twee peulvruchten (erwt en linze), lijnzaad/vlas en maanzaad.233

Uit ijzertijdcontext is één botanisch monster gewaardeerd. Ook hier was het aantal soorten gering. Het gaat daarbij om een mengsel van cultuurgewassen en akkeronkruiden. Het soortenlijstje bevat één cultuurgewas, namelijk gerst dat een bekende plant in deze periode was. De verschillende wilde soorten kunnen goed tussen het gekweekte graan gegroeid hebben. Het laatste monster dat is gewaardeerd was afkomstig uit de Merovingische oven. De resultaten van dit monster zijn mager, namelijk een mogelijk fragment van graan en ringelwikke. Deze soorten zijn algemeen voorkomend in diverse perioden.

9.3 Conclusie. Alle botanische resten zijn in verkoolde toestand aangetroffen. De onderzochte monsters bevatten weinig zaden. De lage hoeveelheden verkoold botanisch materiaal zijn een bekend verschijnsel op archeologische opgravingen; het staat bekend als ‘ruis’. Het geeft echter wel aan dat er botanisch materiaal aanwezig is. Door een goede bemonsteringsstrategie kan echter wel een goed beeld verkregen worden van de gekweekte en verzamelde voedselgewassen en (akkeron-)kruiden in de diverse perioden in dit deel van Nederland.

233 Bakels 2001. 168 LANAKERVELD

put 6 18 47 51 62 68 78 vlak 1 1 1 1 1 2 1 spoor 3 11 15 6 1 12 14 kuil kuil kuil oven kuil grafkuil paalspoor datering Bandkeramiek Bandkeramiek Bandkeramiek Merovingisch IJzertijd Bandkeramiek Vroege middeleeuwen vak - - - - 2 2 2 vulling 1 3 1 1 1 1 1 vondstnummer 43 98 328 280 296 295 351 monstervolume, liter 5 5 5 5 5 5 2 cultuurgewassen Triticum sp., tarwe 3 Triticum dicoccum/monococcum kaf, emmer of 1 eenkoorn Triticum dicoccum, emmertarwe 1 Hordeum vulgare, gerst 1 Graan indet. 4 1 2 noten, in het wild verzameld Corylus avellana, fragmenten hazelnoot 15 Pisum sativum, erwt 3 wilde kruiden Vicia hirsuta, ringelwikke 1 Chenopodium album, melganzenvoet 4 Bromus sp., dravik 2 Persicaria lapathifolia, beklierde duizendknoop 1 Persicaria hydropiper, waterpeper 1

Tabel 9.1 Verkoolde plantenresten LANAKERVELD 169

10 Evaluatie karterend en waarderend archeologisch onderzoek

10.1 Inleiding Het Lanakerveld beslaat ongeveer 184 hectare voornamelijk akkergebied. Een gedeelte van dit areaal zal door de gemeente Maastricht ontwikkeld gaan worden ten behoeve van woningbouw en industrie. Deze nieuwe bestemmingen zullen ongeveer 61 hectare beslaan. Om de archeologische waarden in kaart te brengen is in 2001 een verkennend onderzoek van het gehele Lanakerveld uitgevoerd door RAAP en in 2007 een waarderend proefsleuvenonderzoek door Archol. Vanuit het bevoegd gezag is de vraag gekomen de resultaten van het karterende en waarderende onderzoek van het waardevolle cultuurlandschap te evalueren. In dit hoofdstuk wordt getracht beide onderzoeken te evalueren waarbij met name naar methodiek gekeken wordt en de gevolgen daarvoor voor het verdere verloop van het archeologische traject.234

10.2 Methodiek Karterend en Waarderend onderzoek235 Het karterende onderzoek bestond uit een landschappelijk gericht booronderzoek in combinatie met milieutechnische boringen en een veldkartering. In totaal werden als resultaat van dit onderzoek 121 vindplaatsen uit het neolithicum, Romeinse tijd en middeleeuwen, in kaart gebracht.236 Op 79 vindplaatsen is een vondst aangetroffen, terwijl op 45 vindplaatsen sprake is van vondstconcentraties. Uit de resultaten van het booronderzoek bleek dat voor het grootste deel van het plangebied in de lössbodem een Radebrikgrond is ontwikkeld.

10.2.1 Methodiek oppervlaktekartering Een oppervlaktekartering wordt gezien als een adequate en snelle methode van archeologisch veldonderzoek voor grote vlakken. De kartering op het Lanakerveld heeft plaatsgevonden door in banen met een onderlinge afstand van 5 m over een akker te lopen. Het detecteren van archeologische vindplaatsen door een oppervlakte- kartering wordt in het lössgebied echter bemoeilijkt door verschillende factoren:237 • Aanwezigheid van colluvium. • Selectieve erosie van archeologische resten. • Verplaatsing van archeologisch vondstmateriaal. • Een oppervlaktekartering betreft meestal een momentopname: er wordt één keer gekeken. • Wisselende vondstzichtbaarheid.

10.2.2 Methodiek karterend booronderzoek Om een beter inzicht te krijgen in de geomorfologische en bodemkundige omstandigheden is de oppervlaktekartering aangevuld met boringen. Het hoofddoel was het bepalen van de erosie in het onderzoeksgebied. In totaal zijn 1577 boringen gezet in een vlakdekkend grid van 10 boringen per hectare tot maximaal 2,20 m - Mv. Op plaatsen waar de eerste boorresultaten daartoe aanleiding gaven zijn extra boringen gezet met een megaboor. 234 De kundigheid van mensen staat niet ter discussie. 235 Voor een afweging tussen de verschillende karterende methodieken geschikt voor zand- gronden wordt verwezen naar Fokkens 2007. 236 De weergegeven vindplaatsgrenzen dienen echter beschouwd te worden als indicatief. 237 Zie voor een uitgebreide beschrijving van deze factoren Roymans & Van Waveren 2002, 4-6. 170 LANAKERVELD

Ook voor een verkennend booronderzoek gelden beperkingen: • In (sommige) gevallen is het moeilijk om in de boor het onderscheid te maken tussen een E-horizont en colluvium. • Selectieve erosie van archeologische resten • Verplaatsing van archeologisch vondstmateriaal • Over-representatie van vondstconcentraties (nederzettingsterreinen) • Onder-representatie van grafvelden en zogenoemde low-density vindplaatsen (met een grote spreiding van sporen en/of weinig nederzet- tingsmateriaal)

10.2.3 Methodiek waarderend proefsleuvenonderzoek Aan de hand van de resultaten van het verkennend onderzoek is vervolgens in het vervolgtraject gekozen om een vindplaatsgericht waarderend proef- sleuvenonderzoek uit te laten voeren (zie ook hoofdstuk 4). Tijdens dit proefsleuvenonderzoek zijn in totaal 19 vindplaatsen door middel van 79 proefsleuven gewaardeerd. Daarbij is in totaal 11770 m2 – 2% van het totale plangebied - gewaardeerd door middel van proefsleuven. Ook aan proefsleuvenonderzoek kleven beperkingen: • Proefsleuvenonderzoek is voornamelijk sporengericht en niet gericht op minimale vondstconcentraties • Proefsleuvenonderzoek is steekproefsgewijs opgezet

10.3 Evaluatie karterend onderzoek n.a.v. het proefsleuvenonderzoek De karterende fase gaf aanleiding tot een hoge archeologische verwachting in dit gebied dat een zeer rijke bewoningsgeschiedenis heeft gekend. Er zijn vele archeologische vindplaatsen in kaart gebracht die samen een hoge archeologische ensemblewaarde hebben gekregen. Deze conclusie wordt ondersteund door het proefsleuvenonderzoek. Van de kartering afwijkende resultaten van het waarderend proefsleuvenonderzoek bieden voldoende basis om de resultaten van het verkennende onderzoek te evalueren.

10.3.1 Aanwijzen van vindplaatsen Allereerst valt op dat van de 19 gewaardeerde vindplaatsen slechts vier vindplaatsen behoudenswaardig zijn en vijf nieuwe vindplaatsen zijn toegevoegd. De afgevallen vindplaatsen waren met uitzondering van vindplaats 4 en 22 gekarakteriseerd als een kleine vuursteenconcentraties uit de steentijd. Hoewel er bij het proefsleuvenonderzoek rekening mee gehouden is, is geen enkele vuursteenconcentratie aangetroffen. LANAKERVELD 171

Tabel 10.1 Vindplaats behoudens- afgevallen maakt deel nieuw Indicatieve opper- aantal m2 procentueel oppervlakte Gewaardeerde vindplaatsen waardig uit van vlakte vindplaats proefsleuf verkend vindplaats na vindplaats volgens RAAP waardering 2 x 122 8094 1034 13% 3 x 361 160 44% n.v.t. 4 x 124 607 322 53% 18 x 12480 876 7% 22 x 124 11160 1453 13% 24 x 3367 693 21% 29 x 515 197 38% n.v.t. 31 x 929 254 27% n.v.t. 42 x 3474 770 22% n.v.t. 53 x 28980 1871 6% 61 x 1726 313 18% n.v.t. 62 x 122 201 244 121% 66 x 217 150 69% n.v.t. 67 x 172 70 41% n.v.t. 73 x 252 115 46% n.v.t. 76 x 189 67 35% n.v.t. 82 x 122 506 221 44% 84 x 122 307 115 37% 122 x x n.v.t. 123 x x n.v.t. 124 x x n.v.t. 125 x X n.v.t. 126 x X n.v.t. erdwerk x n.v.t. 386 n.v.t.

Er zijn landschappelijke, methodische en archeologische redenen aan te voeren waardoor bovenstaande verschillen zijn opgetreden:

Landschappelijk • In het plangebied bevindt zich een groot aantal graften. Deze graften zijn in het veld slecht waarneembaar maar zijn op de AHN duidelijk zichtbaar.238 Aangezien zij aangelegd zijn om erosie tegen te gaan bestaan ze grotendeels uit aangespoeld/aangeploegd colluvium. Zij dienen als zodanig ook als vondstenfuiken of artefact-traps. Zij verstoren in die hoedanigheid dan ook het beeld verkregen door de veldkartering. Een deel van de afgeschreven vuursteenvindplaatsen bevindt zich langs of op graften. • Tijdens het verkennende booronderzoek is gesteld dat een groot deel van het plangebied een goede conservering heeft (radebrikgrond). Op de overzichtskaart in het RAAP-rapport is duidelijk te zien dat de E- horizont over een groot areaal nog aanwezig is. Hoewel het voorbehoud is gemaakt dat het verschil tussen een E-horizont en colluvium in een boor moeilijk is vast te stellen, is men vooralsnog uitgegaan van een E-horizont. Hoewel misschien een subtiel verschil, maakt het archeologisch-landschappelijk nogal wat uit, of een E-horizont aanwezig is of niet (zie beperkingen §10.2). Het suggereert namelijk dat de bodem nauwelijks is verstoord door erosie en ploegactiviteiten waardoor vondsten onder de bouwvoor nog min of meer in situ liggen, terwijl bij de aanwezigheid van colluvium met een verspoelde vondstcontext rekening moet worden gehouden en er dus niet alleen door ploegactivi-

238 Het Actueel Hoogtebestand Nederland is pas sinds een aantal jaren “ontdekt” door en veel gebruikt in de archeologie. De voordelen zijn echter evident. Lees ook: Waldus en Van de Velde 2006: Archeologie in Vogelvlucht: toepassingsmogelijkheden van het AHN in de arche- ologie. 172 LANAKERVELD

teiten vondstmateriaal is verspreid.239 De in het waarderend onderzoek vrijwel overal gebleken afwezigheid van een E-horizont betekent dat vuursteenvindplaatsen in dit plangebied niet of nauwelijks in onverstoorde context voorkomen. Dit verklaart de afwezigheid van vuur- steenvindplaatsen in een zeer groot deel van het plangebied

Methodisch • Zoals gesteld werden midden- en laatneolithische vindplaatsen verwacht. Vindplaatsen uit deze perioden zijn zeer schaars in de lössgebieden.240 Veelal zijn het toevalsvondsten. Zowel bij het verkennend onderzoek als bij het proefsleuvenonderzoek zijn op het Lanakerveld verschillende artefacten aangetroffen die duidelijk aan genoemde perioden toe te wijzen zijn. Grondsporen ontbreken echter volledig in de proefsleuven. Omdat de sporenspreiding zeer diffuus is dient bij het vermoeden van een midden- of laatneolithische vindplaats een intensiever proefsleuven- onderzoek uitgevoerd te worden waarbij het grid van de proefsleuven (het waarnemingen-net) verdicht wordt. Hetzelfde geldt overigens ook voor vindplaatsen uit de brons- en ijzertijd. Het kennishiaat dat nu geldt voor het midden-neolithicum tot ijzertijd is grotendeels het gevolg van de gebruikelijke onderzoeksstrategie van relatief wijd uiteen liggende proefsleuven.

Archeologisch • Een ander gegeven dat uit de resultaten van het proefsleuvenonderzoek valt op te maken betreft het aantal nieuw aangesneden vindplaatsen. De nieuwe vindplaatsen zijn twee grafvelden en twee vindplaatsen uit de metaaltijden. Grafvelden zijn als regel moeilijk te vinden. en hun vondst tijdens het proefsleuvenonderzoek is toeval, of liever, vindersgeluk. Oorspronkelijk waren de proefsleuven waarin de graven aangetroffen werden, niet gepland en derhalve onopgemerkt gebleven. Niet alleen een gemiste kans voor de archeologie maar ook te zijner tijd waarschijnlijk een bouwstop voor de opdrachtgever tot gevolg hebbend. De ongemakkelijke vraag komt op waar, gezien de archeologische rijkdom van het gebied, zich nog andere grafvelden bevinden.

Het beeld dat gegenereerd wordt door het verkennend zowel als het waarderend onderzoek is dus vertekend en zeker niet volledig. Nederzettingsterreinen die gekenmerkt worden door een hoge sporen- en vondstdichtheid zoals bandkeramische en Romeinse vindplaatsen zijn prominent aanwezig en redelijk goed te begrenzen terwijl low-density vindplaatsen zoals grafvelden of nederzettingen uit neolithicum en metaaltijden nauwelijks in beeld kunnen worden gebracht.

10.4 Conclusies en Aanbevelingen Op basis van bovenstaande verschillende methodieken en hun beperkende factoren kunnen enkele conclusies getrokken en een aantal aanbevelingen gedaan worden.

239 Andere post-depositionele processen die van invloed zijn op de verplaatsing van vondstma- teriaal zoals het “opvriezen van stenen” zijn hier buiten beschouwing gelaten. 240 Zie voor een overzicht: De Steentijd van Nederland, Archeologie 11/12, 2005 of de Provinciale Onderzoeksagenda van de provincie Limburg. LANAKERVELD 173

10.4.1 Conclusies • De fysieke gesteldheid van het Lanakerveld (aanwezigheid van graften en de conservering van de bodem) is achteraf gezien onvoldoende vastgesteld met alle gevolgen van dien voor de interpretatie van de tijdens de kartering verkregen gegevens. • De onzekerheid aangaande de waarde van oppervlaktevindplaatsen en kleine vuursteenconcentraties is niet tot uitdrukking gekomen in de strategie van het PvE. Daardoor is het waarderend onderzoek op de vuur- steenvindplaatsen onnodig intensief geweest (zie tabel 10.1). • Tijdens de karterende fase van het archeologische vooronderzoek is teveel de nadruk gelegd op de omvangrijke vondstrijke vindplaatsen. Kleine en vondstarme vindplaatsen zijn naar verwachting in het totaalbeeld ondervertegenwoordigd.

10.4.2 Aanbevelingen • Indien tot hoofddoel is gesteld de conservering van de bodem vast te stellen, verdient het aanbeveling om in geval van twijfel (aanwezigheid E-horizont dan wel colluvium) in de buurt van vuursteenconcentraties kijkgaten te graven, waarin een bodemprofiel in voldoende mate kan worden onderzocht. Op deze manier kan vastgesteld worden of er sprake is van verspoelde vondsten (in colluvium) of van een intacte vindplaats. De resultaten van een oppervlaktekartering dienen dus aangevuld te worden met de bevindingen van een booronderzoek . Het eindverslag van het verkennend onderzoek dient besloten te worden met een goed gemotiveerde conclusie waarbij de invloed van de beperkende factoren gewogen wordt om vast te stellen in hoeverre de resultaten van het booronderzoek en de oppervlaktekartering representatief zijn voor de verwachte archeologische waarden. • Indien het vermoeden bestaat dat kleine en/of vondstrijke vindplaatsen aanwezig zijn, verdient het de aanbeveling om op basis van informatie verkregen tijdens de karterende fase een verdere verdieping van het onderzoek uit te voeren door kansrijke terreinen meerdere malen onder gunstige omstandigheden te karteren. Daarbij dient de te volgen methodiek voor het karteren mogelijk intensiever te zijn dan nu is geweest.241 Een andere optie is om bij het waarderende onderzoek niet in te steken op een vindplaatsgericht proefsleuvenonderzoek maar juist te kiezen voor een (cultuur)landschappelijk gericht (intensief) proefsleuven- onderzoek. • Hoewel de AHN tijdens het vooronderzoek niet beschikbaar was, had deze de problematiek van de graften als vondstenfuiken kunnen voorkomen. Het verdient dus aanbeveling om de AHN in een vroeg stadium van het onderzoek te raadplegen.

Het onderzoek als tot dusver uitgevoerd op het Lanakerveld laat al duidelijk zien hoe een cultuurlandschap op de lössplateaus ingericht kan zijn. De resultaten zijn dan ook boven verwachting. Máár ook duidelijk is dat de verschillende onderzoeksmethoden en de interpretatie van de resultaten van de verschillende fasen van het onderzoek, onderling tegen het licht gehouden moeten worden. Hoewel de opdrachtgever voor een vindplaats- 241 Vergelijk bijvoorbeeld de resultaten van de veldverkenning gedaan door de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden op een bepaald deel van het Lanakerveld met de resultaten van RAAP. 174 LANAKERVELD

gericht waarderend proefsleuvenonderzoek heeft gekozen (zoals de AMZ- cyclus ook voorschrijft: eerst verkennen, daarna waarderen), kon een deel van het terrein niet gewaardeerd worden. Dat laat de vraag hoe verder om te gaan met deze onbekende en ongekende rijkdom onbeantwoord. Naar onze mening zijn de hier gepresenteerde aanbevelingen een stap in de juiste richting voor de toekomst. In hoofdstuk 12 zullen aanbevelingen besproken worden die specifiek ingaan op het vervolg voor het Lanakerveld. LANAKERVELD 175

11 Synthese en waardering van de archeologische vindplaatsen

11.1 Inleiding Het Inventariserend Veldonderzoek op het Lanakerveld heeft geresulteerd in een rijk en gevarieerd vondstassemblage uit verschillende perioden. Het gaat om meerdere bandkeramische nederzettingen, twee grafvelden uit de bandkeramiek en de late prehistorie, twee nederzettingsterrei- nen uit de late prehistorie, een nederzettingsterrein – mogelijk een villa - uit de Romeinse tijd en een vermoedelijke nederzetting uit de vroege middeleeuwen met aanwijzingen voor aardewerkproductie in de vorm van twee ovens. Het onderzoek heeft de aanwezigheid van een divers cul- tuurlandschap aangetoond dat de verwachtingen aaanzienlijk te boven gaat maar wellicht nog een grotere rijkdom kent in zijn niet-onderzochte delen. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van de diverse vindplaatsen per periode nogmaals (kort) worden besproken en in een breder kader geplaatst. Aansluitend hierop wordt een waardering van de vindplaatsen gegeven.

De waardering van de archeologische waarden binnen het plangebied vindt plaats op basis van in de KNA onderscheiden criteria van beleving, fysieke kwaliteit, inhoudelijke kwaliteit en representativiteit.242 De waardering geschiedt per vindplaats en wordt samengevat in een tabel, waarin de verschillende criteria een hoge (3), gemiddelde (2) of lage score (1) krijgen. De belevingswaarde geldt in principe alleen voor nog zichtbare monumenten en kan vanwege hun ondergrondse karakter dus niet toegekend worden aan de verschillende vindplaatsen op het Lanakerveld. Fysieke kwaliteit heeft betrekking op de mate waarin archeologische resten op een vindplaats aanwezig zijn (gaafheid) en de conservering van vondstmateriaal (conservering). Bij inhoudelijke kwaliteit gelden de criteria zeldzaamheid, informatiewaar- de en ensemblewaarde. Het criterium zeldzaamheid spreekt voor zich. Hoe zeldzaam is een bepaald type vindplaats voor een bepaalde periode of in een bepaald gebied? Informatiewaarde heeft betrekking op de mate waarin het monument nieuwe inzichten in het verleden kan verschaffen. Bij de ensemblewaarde is de archeologische en landschappelijke context van een vindplaats van belang. Hierbij krijgt een vindplaats een hogere score al naar gelang er meer (vergelijkbare) vindplaatsen binnen de microregio bekend zijn en er mogelijkheden zijn tot onderzoek van vroegere landschappen en landgebruik. Representativiteit dient alleen bepaald te worden als de totaalscore van de inhoudelijke kwaliteit minder dan 7 punten bedraagt.

In totaal zijn 19 vindplaatsen door middel van proefsleuven onderzocht. In het noordelijk deel van het plangebied, dat ontwikkeld gaat worden voor de bouw van het Nederlandse deel van het bedrijventerrein Europark zijn 12 vindplaatsen onderzocht. Van oost naar west gaat het om de vindplaatsen 2, 61, 62, 82, 84, 24, 3, 18, 29, 31, 66 en 42. Daarnaast zijn in dit deel van het plangebied op basis van het proefsleuvenonderzoek twee nieuwe vindplaatsen gedefinieerd, namelijk vindplaats 122 en 123. Verder zijn op basis van het verkennend booronderzoek in het noordwestelijke deel van het Lanakerveld nog twee attentiegebieden aangewezen waar mogelijk paleolithische vindplaatsen aangetroffen kunnen worden (vindplaats 125 en 126).

242 KNA versie 3.1. 176 LANAKERVELD

In het zuidelijke deel van het plangebied waar een nieuwe woonwijk moet gaan verrijzen zijn in totaal zes vindplaatsen onderzocht. Van west naar oost zijn dat de vindplaatsen 76, 73, 22, 4, 53 en 67. Daarnaast zijn ter hoogte van het in de vorige eeuw onderzochte neolithische Erdwerk ten oosten van de Brusselseweg enkele sleuven gegraven om te kijken of dit monument zich ten westen van de Brusselseweg doorzette. Op basis van het proefsleu- venonderzoek is binnen dit deel van het plangebied één nieuwe vindplaats gedefinieerd, namelijk vindplaats 124.

Op basis van het proefsleuvenonderzoek komt een groot aantal door RAAP gekarteerde vindplaatsen niet in aanmerking voor waardering. Het gaat om de volgende 15 vindplaatsen: 3, 4, 22, 29, 31, 42, 61, 62, 66, 67, 73, 76, 82, 84 en het Erdwerk. Deze vindplaatsen bleken niets op te leveren en behoeven daarom ook niet gewaardeerd te worden. De vindplaatsen 125 en 126 zijn ook niet gewaardeerd aangezien dit mogelijke vindplaatsen betreft die niet door proefsleuven zijn gewaardeerd. De overige vindplaatsen worden wel gewaardeerd.

11.2 Paleolithicum Tijdens het proefsleuvenonderzoek is een verkennend booronderzoek uitgevoerd in het westelijk gedeelte van het plangebied waar een terrein is aangewezen voor leemwinning ten behoeve van de productie van gevelstenen. Het terrein sluit aan bij een leemontginning op Belgisch grondgebied. Na de winning zal het terrein onderdeel uitmaken van het grensoverschrijdende industrieterrein op het Lanakerveld. De centrale vraag die op dit booronderzoek betrekking had is of er op dit terrein geologische afzettingen aanwezig zijn waarin archeologische resten uit de oude steentijd bewaard gebleven kunnen zijn?

Goed geconserveerde archeologische resten van de vroegste bewoning van Nederland zijn zeldzaam en bijzonder. Echter, op basis van uitvoerig onderzoek in de directe omgeving van het Lanakerveld kan gesteld worden dat de trefkans op vondsten uit het Paleolithicum reëel is. Op tenminste vier locaties in de omgeving van het Lanakerveld zijn sporen uit de oude steentijd aangetroffen: Maastricht-Belvédère, Veldwezelt-Heeswater, Kesselt- Op de Schans en Kesselt-groeve Nelissen. Deze resten zijn bewaard in laagpakketten tussen de bovenste löss (waarvan de onderkant gemarkeerd wordt door de bodemhorizont van Nagelbeek en de ‘patina-discordantie’) en oude Maasafzettingen (Maasterrassen). De eerder aangetroffen archeologische resten bestaan vooral uit vuursteen en botmateriaal. De dichtheid aan vuurstenen artefacten varieert van 1 vondst per vierkante meter tot tientallen vondsten per vierkante meter. Het botmateriaal bestaat vooral uit de resten van grote en kleine zoogdieren en is vaak geassocieerd met vuurstenen artefacten. Regelmatig worden ook sporen van vuur aangetroffen zoals houtskool en verbrand vuursteen. Cruciaal voor zinvolle kennis van de archeologie is de geologische en paleoecologische informatie die noodzakelijk is voor de bepaling van de ouderdom van de resten en de reconstructie van het klimaat en het landschap.

Op basis van het booronderzoek zijn twee gebieden (vindplaats 125 en 126) op het leemontginningsterrein aangewezen, waar rekening gehouden moet LANAKERVELD 177

worden met de mogelijkheid goed geconserveerde archeologische resten uit het Paleolithicum aan te treffen in een informatieve geologische context. De lagen waarin deze resten bewaard zijn bevinden zich op een diepte lager dan 59 m + NAP.

11.3 Het vroege neolithicum - de lineaire bandkeramiek (LBK) Het onderzoek van de bandkeramische cultuur kent in de onmiddellijke omgeving van het Lanakerveld al een lange voorgeschiedenis. Al in 1924 werden op de Caberg bandkeramische vondsten gemeld door pastoor Kengen (de eerste in Nederland als zodanig herkende Bandkeramiek). Deze vondsten bleven niet op zichzelf staan en in de loop der jaren werden meer vondsten en nederzettingsterreinen op en rond de Caberg gevonden. Deze bleken deel uit te maken van het (hoofdzakelijk in België gelegen) Heeswater-cluster (zie hoofdstuk 3). Het verkennend onderzoek uitgevoerd door RAAP lijkt het bovenstaande vondstenpatroon uit te breiden naar het Lanakerveld. Zij karteerden minimaal vier bandkeramische vindplaatsen (13, 24, 58 en 77) waarbij het vermoeden werd geuit dat er op meer van de gekarteerde vindplaatsen resten uit deze periode aanwezig zouden kunnen zijn. Door het ontbreken van diagnostisch materiaal konden deze echter vooralsnog niet scherper als “neolithisch” gedateerd worden. Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn de door RAAP als “neolithisch” of specifiek bandkeramisch benoemde vindplaatsen, gewaardeerd. Drie vindplaatsen (2, 24, 53), kunnen als bandkeramisch aangeduid worden. Een vierde vindplaats (123) was oorspronkelijk niet gekarteerd en is nieuw toegevoegd. Het zijn drie nederzettingsterreinen en een grafveld. Hoewel reeds een aantal bandkeramische nederzettingen (deels) zijn opgegraven en onderzocht, bieden de vindplaatsen op het Lanakerveld een grote meerwaarde. Ten eerste vanwege de aanwezigheid van het bandkeramische grafveld. Dit is een nationaal en zelfs internationaal unieke vondst die in die hoedanigheid behandeld dient te worden. De informatiewaarde is bijzonder hoog maar mag niet los gezien worden van haar context: een cultuurland- schap waar een plaats was gereserveerd voor de levenden (aan de rand van de plateaus) en voor de doden (midden op het plateau). Ten tweede is de aanwezigheid van op zijn minst drie nederzettings- terreinen eveneens van grote waarde vanwege de losse spreiding van de erven. Gezien de korte tijdspan (fase 1b – 2c met een accent op fase 1c/d) waarbinnen de bewoning heeft plaatsgevonden op verschillende locaties (op beide plateaus), zal een aanzienlijke kennisvermeerdering behaald kunnen worden door vraagstellinggericht onderzoek. Eén van de meest opmerkelijke waarnemingen die tijdens het onderzoek is gedaan betreft de relatief lage sporendichtheid in de doorgaans 4-6 m brede proefsleuven. De bekendste bandkeramische nederzettingsterreinen van het aan de overzijde van de Maas gelegen bandkeramische Graetheidecluster (Elsloo, Sittard, Stein en Geleen) kenmerken zich vooral door een hoge sporendichtheid waarbij binnen een beperkt areaal bijna continu is gebouwd met als gevolg moeilijk ontwarbare sporenclusters. Op het Lanakerveld lijkt de bewoning zich echter langzaam uitgebreid te hebben, waarbij eerdere erfgrenzen gerespecteerd werden. Met andere woorden: voor het eerst in de geschiedenis van het Nederlands bandkeramisch onderzoek is het mogelijk een geïsoleerd bandkeramisch erf te onderzoeken en te definiëren. 178 LANAKERVELD

Een derde factor die het onderzoeksgebied zo geschikt maakt voor toekomstig onderzoek is de combinatie van bovenstaande factoren samen met de eveneens op de linker Maasoever gelegen vindplaatsen Oud- Caberg: Klinkers en Belvédère. Vooral de laatste twee vindplaatsen leverden informatie op die duidelijk anders van aard is dan die van de andere Maasoever afkomstig; een wezenlijke aanvulling op wat eerder bekend was. De bandkeramiek van het Lanakerveld en de Caberg dient dan ook in zijn geheel bezien te worden waarna de overeenkomsten en verschillen met het Belgische Heeswater-cluster onderzocht moeten worden.

11.3.1 Vindplaats 2 – bandkeramische nederzetting Vindplaats 2 werd door RAAP gedefinieerd als een neolithisch neder- zettingsterrein en is verkend door middel van acht proefsleuven, waarvan er twee buiten de door RAAP aangegeven begrenzing van de vindplaats gelegen zijn. De putten hebben sporen en in mindere mate vondstmateriaal uit twee verschillende perioden opgeleverd. Eén daarvan is als bandkeramisch te bestempelen (put 5 en 6). De datering van de tweede groep is onduidelijk, maar valt in de periode metaaltijden – vroege middeleeuwen (put 2, 6 en 15). Deze vindplaats leverde enkele kuilen en paalsporen op die van bandkeramische oorsprong zijn (fase 1d-2b). Er is geen sprake van een dichte sporenspreiding en een verband is vooralsnog niet te herkennen. Er is dus geen sprake van een voor de bandkeramiek typische huisplattegrond met bijhorende langskuilen. De sporenconcentratie lijkt echter wel in zuidwestelijke richting toe te nemen. Waarschijnlijk maken de aangetroffen sporen deel uit van een bandkeramische nederzetting waarbij het onduidelijk is of de verwachte nederzetting ten noordoosten van de spoorlijn gezocht moet worden (vindplaats 19, 20 en 23) of meer naar het zuidwesten aan de rand van het Zouwdal (vindplaats 77-78). In ieder geval bevindt de vindplaats zich grotendeels buiten de door RAAP aangegeven indicatieve vindplaats grenzen. De bandkeramische sporen en vondstmateriaal concentreren zich in put 5 en 6.

Waardering

Waarden Criteria Scores Totaalscore Tabel 11.1 Beleving Schoonheid n.v.t. n.v.t. Waardering vindplaats 2 Herinneringswaarde n.v.t. Fysieke kwaliteit Gaafheid 2 4 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 2 8 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit n.v.t.

Beleving Er is bij vindplaats 2 geen sprake van een zichtbaar monument, zodat de vindplaats niet gescoord kan worden op schoonheid en herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit De vindplaats scoort gemiddeld op de criteria gaafheid en conservering. De vindplaats ligt deels op de helling van het droogdal van de Zouw. Door erosie is hier het oorspronkelijke lössprofiel verdwenen en liggen de LANAKERVELD 179

terrasgrinden er direct onder de bouwvoor. Het betreft hier echter alleen het meest zuidoostelijke deel van de door RAAP gedefinieerde vindplaats (ter hoogte van put 1). Op het grootste deel van de vindplaats heeft slechts beperkt erosie plaatsgevonden, de top van het profiel wordt daar gevormd door de Bt-horizont en afgedekt door een dun colluvium. De grondsporen op deze vindplaats kunnen in twee groepen opgedeeld worden. Slechts één van deze groepen kan met zekerheid in het vroege neolithicum (LBK) gedateerd worden. De datering van de tweede groep is onduidelijk. De conservering van het vondstmateriaal is gemiddeld. Organisch materiaal is alleen in verkoolde vorm bewaard gebleven. Afgezien van het bandkeramische aardewerk dat soms enigszins verweerd is, is de conservering van de overige materiaalcategorieën goed te noemen.

Inhoudelijke kwaliteit De vindplaats scoort hoog op inhoudelijke kwaliteit. Omdat bij eerder onderzoek op de Caberg en bij het huidige IVO meerdere bandkeramische nederzettingsterreinen aan het licht zijn gekomen, krijgt de vindplaats een gemiddelde score voor de zeldzaamheid. De informatiewaarde van de vindplaats krijgt een hoge score. Het betreft hier weliswaar slechts een klein deel van een groter nederzettingsterrein, maar toch kunnen er, gezien de aanwezigheid van o.a. een rijk gevulde afvalkuil, één of meerdere bandkeramische huisplaatsen op deze locatie verwacht worden. Bovendien zijn ondanks de aantoonbare aanwezigheid van vele bandkeramische nederzettingsterreinen op de Caberg slechts enkele van deze terreinen systematisch onderzocht. De ensemblewaarde is zowel in archeologisch als in landschappelijk opzicht hoog. De aanwezigheid van meerdere bandkeramische nederzettingsterreinen en een grafveld binnen het plangebied maakt het mogelijk deze in onderlinge samenhang te bestuderen. Daarnaast is er op landschappelijk gebied, afgezien van veranderingen in vegetatie, maar weinig veranderd sinds het vroege neolithicum. Het oorspronkelijke landschap is nog in hoge mate aanwezig en door het gebrek aan overbouwing over grote delen van het plangebied herkenbaar.

Conclusie De vindplaats is op inhoudelijke kwaliteit behoudenswaardig. Op basis van het proefsleuvenonderzoek zijn de indicatieve begrenzingen van de vindplaats aangepast (zie figuur 12.1).

11.3.2 Vindplaats 24 – bandkeramische nederzetting Ongeveer 500 m naar het westen bevindt zich vindplaats 24 die wordt doorsneden door de Lanakerweg. Een deel van de vindplaats is eveneens doorsneden bij de aanleg van een fietspad iets ten zuiden van de proefsleuven. De proefsleuven liggen in elkaars verlengde aan weerszijden van de Lanakerweg. Bij het aanleggen ervan is een deel van een huisplattegrond (type Ib) met bijhorende langskuilen aangetroffen. Het bijhorende aardewerk duidt op een bewoningsfase in de vroege bandkeramische periode (fase 1c/1d). Verspreid liggende kuilen en paalkuilen suggereren dat elders op de vindplaats meer structuren aangetroffen kunnen worden. 180 LANAKERVELD

Het bewoonde areaal van de nederzetting strekt zich vermoedelijk verder uit dan aanvankelijk werd verwacht. In het zuidelijke deel van put 39 (vindplaats 18) is een bandkeramische kuil aangesneden. Vindplaats 24 kan in noordwestelijke richting dus in ieder geval tot hier worden doorgetrokken. Drie eindschrabbers, die tijdens dit onderzoek aan het oppervlak gevonden zijn, wijzen er bovendien op dat de vindplaats vermoedelijk ook in zuidwestelijke richting verder doorloopt. Dit vermoeden werd bevestigd door de vondst van drie bandkeramische huisplattegron- den die tijdens de archeologische begeleiding van het fietspad werden aangetroffen. Een kuil met bandkeramisch aardewerk in het uiterste oosten van put 18 wijst erop dat deze vindplaats ook in oostelijke richting groter is.

Waardering Vindplaats 24 was door RAAP gedefinieerd als een bandkeramisch neder- zettingsterrein en is verkend door middel van 2 proefsleuven (put 18 en 19) en een archeologische begeleiding. In het wegcunet werden namelijk de restanten van drie bandkeramische huisplattegronden aangetroffen evenals enkele bandkeramische kuilen gevuld met nederzettingsafval. Op basis van deze putten, waarin onder andere een huisplattegrond aangesneden is en de aanwezigheid van bandkeramische sporen in put 39 en vermoedelijk ook put 62, kan gesteld worden dat de vindplaats de door RAAP aangegeven begrenzingen zowel in (zuid)westelijke als in (noord)oostelijke richting overschrijdt.

Waarden Criteria Scores Totaalscore Tabel 11.2 Beleving Schoonheid n.v.t. n.v.t. Waardering vindplaats 24 Herinneringswaarde n.v.t. Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 5 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 2 8 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit n.v.t.

Beleving Er is bij vindplaats 24 geen sprake van een zichtbaar monument, zodat de vindplaats niet gescoord kan worden op schoonheid en herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit De vindplaats scoort hoog tot gemiddeld op de criteria gaafheid en conservering. Het bodemprofiel is goed bewaard gebleven. De top van het bodemprofiel wordt gevormd door de Bt-horizont, waaruit kan worden opgemaakt dat er slechts beperkte erosie plaatsgevonden heeft. Ten oosten van de Lanakerweg, de holle weg die de vindplaats doorsnijdt is wel een 15- 20 m brede strook verstoord. Op de vindplaats zijn grondsporen aanwezig, die zonder uitzondering in het vroege neolithicum dateren. Hieronder bevindt zich in ieder geval één huisplattegrond met geassocieerde leemextractie- en afvalkuilen. Met name deze laatste kuilen hebben zeer veel vondstmateriaal opgeleverd. De conservering van het vondstmateriaal is gemiddeld. Organisch materiaal is alleen in verkoolde vorm bewaard gebleven. De conservering van de overige materiaalcategorieën is goed te noemen. LANAKERVELD 181

Inhoudelijke kwaliteit De vindplaats scoort hoog op inhoudelijke kwaliteit. Omdat bij eerder onderzoek op de Caberg en bij het huidige proefsleuvenonderzoek meer bandkeramische nederzettingsterreinen aan het licht gekomen zijn, krijgt de vindplaats een gemiddelde score op zeldzaamheid. De informatiewaarde van de vindplaats is hoog, onder meer door de aanwezigheid van in ieder geval één huisplattegrond met geassocieerde (afval)kuilen. Daarnaast speelt de verspreiding van de sporen een belangrijke rol. Aangezien geen overlappende of aaneengesloten sporen zijn aangetroffen, lijkt er sprake te zijn van een losliggend erf. Deze zijn voor het (beter onderzochte) Graetheidecluster niet vastgesteld en daarom in Nederland uniek voor deze cultuur. Daarnaast zijn slechts weinige bandkeramische nederzettingsterrei- nen op de Caberg en van het Heeswater-cluster systematisch onderzocht. De ensemblewaarde krijgt daarom zowel in archeologisch als in landschappelijk opzicht een hoge score. De aanwezigheid van een aantal bandkeramische nederzettingsterreinen en een grafveld binnen het plangebied maakt het mogelijk deze in samenhang met elkaar te bestuderen. Daarnaast is er op landschappelijk gebied, afgezien van veranderingen in vegetatie, maar weinig veranderd sinds het vroege neolithicum. Het oorspronkelijke landschap is nog in hoge mate aanwezig en door het gebrek aan overbouwing over grote delen van het plangebied herkenbaar.

Conclusie De vindplaats is op fysieke en inhoudelijke kwaliteit behoudenswaardig. De begrenzing is op basis van het proefsleuvenonderzoek aangepast.

11.3.3 Vindplaats 53 – bandkeramische nederzetting Gelegen op de zuidelijke rug bevindt zich een derde bandkeramische nederzetting. Deze vindplaats ligt op het plateau ten noorden van de Lanakerweg en ten westen van het droogdal van het Heeswater. In vijf putten zijn zes bandkeramische huisplattegronden aangesneden, waarbij in alle gevallen één of twee geassocieerde langskuilen aanwezig zijn. Net zoals bij de langskuil bij de huisplattegrond op vindplaats 24 is uit deze kuilen een bonte verzameling bandkeramisch huisafval verzameld, bestaande uit aardewerk, vuursteen en natuursteen. Het diagnostische aardewerk uit de verschillende kuilen geeft een indicatie voor de datering van de verschillende plattegronden. Deze concentreert zich voornamelijk in fase 1c/1d met een uitschieter naar fase 2a/b. Opvallend is de losse spreiding van grondsporen die afgewisseld wordt door concentraties van sporen waar de huisplattegronden zich bevinden. De nederzetting lijkt in het westen begrensd te zijn aangezien langs de Lanakerweg geen bandkeramische sporen of vondsten meer zijn aangetroffen. Deze grens is echter niet te stellen voor het noordelijk en noordoostelijk gedeelte. Daar sluiten de sporen aan bij de reeds door RAAP gekarteerde mogelijk bandkeramische vindplaats 13. Het geheel geeft de indruk van lintbebouwing langs de zuidelijke plateaurand boven het Heeswater.

Waardering Vindplaats 53 is door RAAP gedefinieerd als een bandkeramisch nederzet- tingsterrein. De vindplaats is verkend door middel van negen proefsleuven 182 LANAKERVELD

(put 41-49). De interpretatie van RAAP is hierdoor bevestigd. In zuidelijke en noordelijke richting is de vindplaats wel groter dan oorspronkelijk aangegeven. In noordelijke richting vormt de vindplaats bovendien vermoedelijk één geheel met RAAP vindplaats 13, die op basis van opper- vlaktekarteringen vastgesteld is.

Waarden Criteria Scores Totaalscore Tabel 11.3 Beleving Schoonheid n.v.t. n.v.t. Waardering vindplaats 53 Herinneringswaarde n.v.t. Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 5 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 3 9 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit

Beleving Er is bij vindplaats 53 geen sprake van een zichtbaar monument, zodat de vindplaats niet gescoord kan worden op schoonheid en herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit De vindplaats scoort hoog op de criteria gaafheid en conservering. Het bodemprofiel is slechts zeer beperkt geërodeerd. De Bt-horizont is min of meer intact en afgedekt door colluvium. Aan de oostzijde van de vindplaats (ter hoogte van put 48 en 49), tegen de helling van het droogdal van het Heeswater aan heeft vermoedelijk wat meer erosie plaatsgevonden. Ook hier is echter nog een (restant van) de Bt-horizont waargenomen. De aanwezigheid van meerdere huisplattegronden met geassocieerd vondstmateriaal draagt bij tot de hoge score voor gaafheid. De conservering van het aardewerk is gemiddeld. Organisch materiaal is niet bewaard gebleven. De conservering van de overige materiaalcategorieën is goed te noemen.

Inhoudelijke kwaliteit De vindplaats scoort hoog op inhoudelijke kwaliteit. Ondanks de aanwezigheid van meerdere bandkeramische nederzettingsterreinen in de (directe) omgeving heeft zeldzaamheid een hoge score gekregen. Het betreft een groot terrein met in ieder geval zeven aantoonbare huisplaatsen. Ook de informatiewaarde is hoog. Gezien de losse spreiding van huis- plattegronden en sporen en de aangetoonde chronologische verschillen tussen de verschillende huisplattegronden kan hier de ontwikkeling over de tijd van een bandkeramische nederzetting uitzonderlijk goed bestudeerd worden. Daarnaast is het hier mogelijk de afzonderlijke erven in detail te beschrijven en tot een definitie te komen van een “gemiddelde” bandkeramische huisplaats, wat in het onderzoek naar de Nederlandse bandkeramiek nog niet voorgekomen is. Ook de ensemblewaarde krijgt zowel in archeologisch als in landschappelijk opzicht een hoge score. De aanwezigheid van meerdere bandkeramische nederzettingsterreinen en een grafveld binnen het plangebied maakt het mogelijk deze in samenhang met elkaar te bestuderen. Daarnaast is er op landschappelijk gebied, afgezien van veranderingen in vegetatie, maar weinig veranderd sinds het vroege neolithicum. Het oorspronkelijke landschap is nog in hoge mate aanwezig en door het gebrek aan overbouwing over grote delen van het plangebied herkenbaar. LANAKERVELD 183

Conclusie De vindplaats is op inhoudelijke en fysieke kwaliteit behoudenswaardig. Op basis van het proefsleuvenonderzoek is de begrenzing van de vindplaats aangepast (zie figuur 10.2).

11.3.4 Vindplaats 123 – bandkeramisch grafveld Het meest in het oogspringende resultaat betreft de vondst van een tiental bandkeramische grafkuilen ongeveer 150 m ten noordoosten van vindplaats 24. De kuilen zijn afgerond rechthoekig tot ovaalvormig en op één exemplaar na van vergelijkbare grootte. Het grootste deel van de grafkuilen heeft eenzelfde oriëntatie, namelijk noordwest – zuidoost. Daarnaast valt op dat de kuilen in kleine groepjes geclusterd lijken te zijn. Uit drie van de elf grafkuilen is vondstmateriaal geborgen. In grafkuil S68.12 werden zes verschillende objecten gevonden: een groot fragment van een versierd potje (fase IIb of c), een slijpsteen van kwartsiet met een stuk rode oker, een basalten platte dissel, een vermoedelijk vuurslag van Banholt vuursteen en een kleine decorticatieafslag ook van Banholt vuursteen. De objecten lagen geclusterd in twee afzonderlijke groepjes. Op basis van het versierde potje is dit graf in de jonge bandkeramiek te dateren. Het heeft een vergelijkenderwijs aanzienlijk aantal grafgiften opgeleverd en is één van de ‘rijkere’ graven die we kennen uit de noordwestelijke bandkeramiek. In Elsloo (het enige andere bekende bandkeramische grafveld in Nederland) lagen de inhumatiegraven zij aan zij met crematiegraven. Er zijn aanwijzingen dat ook op het Lanakerveld dit soort graven gevonden kunnen worden. Zo werden in twee van de elf grafkuilen minuscule fragmenten verbrand bot waargenomen. Daarnaast werd bij de aanleg van het vlak een verbrande vuurstenen kern verzameld uit de bouwvoor. Mogelijk betreft het hier een verbrande grafgift uit een crematiegraf dat aangeploegd is. De grenzen van vindplaats 123 zijn niet precies vastgesteld. Gezien het ontbreken van grafkuilen in de omliggende putten en op vindplaats 84 naar het noordwesten, kan met enige voorzichtigheid gesteld worden dat de vindplaats zich tot het gebied tussen deze putten beperkt. Een indicatie dat het grafveld in noordwestelijke richting doorloopt is een fragment van een hoge dissel van amfiboliet die op de akker tussen het grafveld en vindplaats 84 gevonden is. Ook hier betreft het mogelijk een verploegde grafgift. Vindplaats 123 is een voor Nederlandse begrippen uitzonderlijk type vindplaats. Uit Nederland zijn slechts twee grafvelden bekend. Het door Modderman opgegraven grafveld van Elsloo en enkele bij grondwerkzaam- heden aangetroffen graven in Geleen Haesselderveld-West zijn de enige bekende voorbeelden. Ook in aangrenzende gebieden zijn grafvelden uit deze periode zeer zeldzaam. In België kennen we slechts enkele voorbeelden van bandkeramische graven, namelijk een crematiegraf uit Hollogne-aux-Pierres en een vermoedelijk graf uit Millen. In het aangrenzende Duitse gebied was het grafveld van Niedermerz tot voor kort het enige bekende voorbeeld. Recent zijn daar de grafvelden van Inden- Altdorf en Bergheim (Rhein-Erft-Kreis) bijgekomen.

Waardering Vindplaats 123, het bandkeramische grafveld, is niet door RAAP gekarteerd maar gevonden bij het onderhavige onderzoek. De vindplaats 184 LANAKERVELD

is aangesneden bij het graven van extra proefsleuven tussen vindplaatsen 24, 82 en 84. Sporen die tot deze vindplaats gerekend zijn, bevinden zich in slechts één proefsleuf (put 68), waardoor de vindplaats min of meer afgebakend is tot het gebied tussen de putten 65, 67 en 69. In totaal zijn in put 68 elf grafkuilen gedocumenteerd.

Waarden Criteria Scores Totaalscore Tabel 11.4 Beleving Schoonheid n.v.t. n.v.t. Waardering vindplaats 123 Herinneringswaarde n.v.t. Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 5 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 3 9 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit n.v.t.

Beleving Er is bij vindplaats 123 geen sprake van een zichtbaar monument, zodat de vindplaats niet gescoord kan worden op schoonheid en herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit De vindplaats scoort gemiddeld op de criteria gaafheid en conservering. Het bodemprofiel op deze vindplaats vertoont sporen van beperkte erosie. De Bt-horizont is nog (grotendeels) intact en afgedekt door een dun colluvium. Van een deel van de aangetroffen grafkuilen is met een miniguts de diepte bepaald, waaruit bleek dat de gemiddelde diepte van de verschillende inhumatiegraven waarschijnlijk tussen de 20 en 40 cm onder het opgravingsvlak ligt. Deze graven zullen dus grotendeels intact zijn. Met de gaafheid van eventuele crematiegraven is het waarschijnlijk slechter gesteld. Onderzoek van het grafveld bij Elsloo heeft uitgewezen dat dit soort graven daar veel minder diep ingegraven was dan de inhumatiegraven. Op het Lanakerveld kan de vondst van een verbrande klingkern in de bouwvoor - vermoedelijk een meeverbrande grafgift uit een crematiegraf - erop wijzen dat er al crematiegraven verploegd en opgenomen in de bouwvoor zijn. De conservering van vondstmateriaal op deze vindplaats is gemiddeld. Onverbrand botmateriaal, evenals grafgiften van organisch materiaal zijn niet bewaard gebleven. Met betrekking tot menselijke skeletresten is dus in principe alleen gecremeerd botmateriaal op de vindplaats te verwachten. In de inhumatiegraven kunnen soms wel de hardere delen van het gebit (tandkapsels) bewaard gebleven, evenals een afdruk van de grotere skeletdelen (lijksilhouet), zoals gebleken is bij de opgraving van het grafveld van Elsloo.

Inhoudelijke kwaliteit Een bandkeramisch grafveld is voor Nederlandse begrippen een bijna uniek type vindplaats. De vindplaats krijgt daarom een hoge score op inhoudelijke kwaliteit. Afgezet tegen de talloze nederzettingsterreinen, die bekend zijn uit het verspreidingsgebied van de bandkeramiek in Noordwest Europa steken grafvelden getalsmatig maar magertjes af. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar ook voor aangrenzende gebieden in België (Haspengouw) en Duitsland (Aldenhovener Platte). Vindplaats 123 scoort daarom hoog op zeldzaamheid. Ook op informatiewaarde scoort de vindplaats hoog. Hier dient zich de voor Nederland unieke mogelijkheid LANAKERVELD 185

aan om een bandkeramisch grafveld in zijn volledigheid te onderzoeken. Daarnaast kan op deze wijze meer inzicht verkregen worden in het bandkeramisch grafritueel. Door de zeldzaamheid van grafvelden vormt dit een nog altijd onderbelicht aspect van de bandkeramische samenleving. De ensemblewaarde is eveneens hoog, aangezien binnen het plangebied en in de directe omgeving van het grafveld meerdere bandkeramische neder- zettingsterrein aanwezig zijn en het grafveld dus in samenhang met die nederzettingen onderzocht kan worden.

Conclusie De vindplaats is op fysieke en inhoudelijke kwaliteit behoudenswaardig en dient zelfs fysiek beschermd te worden gezien haar uniekheid. Hoewel de vindplaats thans beschermd wordt door een dun colluvium, is dit geen garantie dat ploegactiveiten de vindplaats niet verder zullen verstoren. Indien het roeren van de bodem (door bijvoorbeeld ploegen) gestaakt wordt, dient er voor worden gezorgd dat bodemvormende processen eventuele lijksilhouetten niet verder aantasten. De begrenzing van de vindplaats is op basis van het proefsleuvenonderzoek bij benadering vastgesteld. Er dient, op basis van vergelijkbare grafvelden, rekening gehouden te worden met honderd graven of meer.

11.4 Midden- en laat-neolithicum Het RAAP onderzoek heeft duidelijk inzichtelijk gemaakt dat bewoningssporen uit het neolithicum te verwachten waren. Daarbij moet echter niet alleen gedacht worden aan sporen uit de bandkeramiek maar juist ook uit de perioden daarna. Eén vindplaats (43) zou zelfs naar verwachting resten uit de Michelsberg-cultuur bevatten. Ondanks de hoge verwachting bleek het proefsleuvenonderzoek nagenoeg geen sporen uit het midden- en laat neolithicum op te leveren. Er zijn echter wel vondsten gedaan die uit deze periode dateren. Wanneer we de vuursteenvondsten uit de Romeinse en Merovingische vindplaatsen buiten beschouwing laten (die slechts bestaan uit vuursteenbrokken die als onderdeel van grind gewonnen zijn) zien we dat de overige vuursteen- complexen binnen het Lanakerveld bestaan uit veel kleinere complexen (ook uit sporen) die moeilijk nauwkeurig te dateren zijn. Het gaat om een grove, opportune industrie waarbinnen veel brokken vuursteen voorkomen. Binnen het grondstofgebruik is een sterke afname van het Banholt- vuursteen zichtbaar. Het lichtgrijs Belgische, Rullen- en Valkenburg- vuursteen komen in grotere percentages voor. De kernvormen zijn minder eenduidig en wijzen op een opportune, multipolaire bewerking. Formele werktuigen zijn nauwelijks aanwezig. Er komen vooral geretoucheerde klingen, of klingen met encoches voor, enkele geretoucheerde klingen zijn segmenten van klingen van forse afmetingen. Binnen het werktuigenspec- trum zien we eenduidig midden- of laat-neolithische vormen zoals een spitskling243, een druppelvormige spits (die goed binnen de Michelsberg- cultuur past), een klokbekerspits, een rugmes, bijlafslagen en dergelijke. Het opportune vuursteengebruik kan zowel in het mesolithicum als in het (midden- en) laat-neolithicum gedateerd worden. Mogelijk loopt deze traditie echter door in de bronstijd. Opvallend is dat deze verspreiding redelijk overeenkomt met die van sporen uit de late bronstijd (mogelijk

243 Determinatie in het veld door dr. M. de Grooth. 186 LANAKERVELD

doorlopend in het begin van de vroege ijzertijd) die in de zone ten oosten van de Lanakerweg gevonden zijn. Binnen het vondstspectrum spelen vooral de paar spoorinhouden (uit put 62, 12 en 70) een belangrijke rol. De sporen wijzen eenduidig op een nederzettingsterrein gelegen tussen beide bandkeramische nederzettingen op deze noordelijke rug. De relatie tot het vuursteen kan daarbij een zeer interessante vraagstelling vormen. In Duitsland wordt immers het voortleven van vuursteentradities in de bronstijd en ijzertijd verondersteld.244 In Nederland zijn we hier echter nog niet van overtuigd, aangezien in deze complexen veel werktuigtypen voorkomen die we traditioneel juist in verschillende neolithische culturen plaatsen (o.a. Michelsberg- en klokbekerspitsen). Opvallend is dat de industrie vaak per site verschillend is, maar juist wel overeenkomt met een specifieke neolithische industrie. Er lijkt dus eerder sprake te zijn van één locatie waar een vindplaats van de Michelsberg-cultuur op dezelfde locatie voorkomt als een ijzertijd vindplaats, en een andere waar een laat-neolithisch vuursteenassemblage vermengd is geraakt met ijzertijd- materiaal. In ieder geval is duidelijk dat op de noordelijke rug in het gehele gebied ten oosten van de Lanakerweg rekening moet worden gehouden met sporen en scatters van materiaal uit het midden- en laat-neolithicum, mogelijk zelfs met enkele mesolithische complexen. In zoverre sluit dit beeld vrij goed aan met de iets verder naar het oosten gelegen vindplaats van de Michelsberg- cultuur te Maastricht-Klinkers.245

11.5 Metaaltijden Het RAAP onderzoek heeft geen resten uit de metaaltijden opgeleverd. Ze werden wel verwacht maar zijn destijds niet aangetroffen. Dit kan worden verklaard door de beperkende factoren die gelden voor een verkennend booronderzoek en oppervlaktekartering (zie hoofdstuk 10). Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn wel sporen en vondstmateriaal uit de late bronstijd en vroege ijzertijd gevonden. Deze concentreren zich, zover kon worden aangetoond, voornamelijk op het oostelijke deel van de noordelijke rug (vindplaats 122) en op het westelijke gedeelte van de zuidelijke rug (vindplaats 124). Het gaat hier om een nederzetting uit de late bronstijd - vroege ijzertijd (vindplaats 122), een nederzetting uit de vroege ijzertijd (vindplaats 124) en een grafveld uit de late bronstijd-vroege ijzertijd (vindplaats 124). De vindplaatsen uit deze periode kenmerken zich door een relatief losse spreiding van grondsporen over uitgestrekte arealen. Afgezien van vindplaats 124 is het moeilijk duidelijke bewoningskernen aan te wijzen binnen deze vindplaatsen. Daarnaast bevinden zich ook buiten de gedefnieerde vindplaatsen vaak losse sporen, waarvan op basis van de vulling het vermoeden bestond dat ze uit deze periode dateerden. Door de beperkte grootte van de onderzochte arealen op deze locaties (o.a. vindplaatsen 66 en 73) was het moeilijk deze resten eenduidig te interpreteren. Er is dus sprake van bewoning op beide ruggen in het plangebied gedurende de metaaltijden. De bewoning op de noordelijke rug lijkt echter iets eerder te beginnen, namelijk in de late bronstijd met een uitloop tot

244 Arora 1997; Arora en Lochner 1999; Schröder 1999; Arora & Geilenbrügge 1999. 245 Schreurs 1998. LANAKERVELD 187

in de vroege ijzertijd. Al in de eerste helft van de vroege ijzertijd verplaatst ook de bewoning zich naar de zuidelijke rug. Daarop wijst het aardewerk aangetroffen in de putten 79, 78, 53, 40 en het zuiden van put 75 en in mindere mate 77 en 72. Dit materiaal dateert ook eenduidig de gebouwen aangetroffen in put 79 en 75 in deze bewoningsfase. De nabijheid van het gebouw in put 75 bij de daar aangetroffen crematiegraven doet interessante vragen opkomen over de ruimtelijke en chronologische verhoudingen tussen grafveld en nederzetting op deze locatie in het begin van de vroege ijzertijd. De daadwerkelijke kennis over nederzettingen uit de late bronstijd en vroege ijzertijd in het lössgebied is nogal beperkt. Binnen het onderzoeksge- bied aan de Belgische zijde van het Europark heeft recent een grootschalig onderzoek plaatsgevonden waarbij resten uit de midden-bronstijd – late ijzertijd zijn aangetroffen. Ook hier is echter maar een deel van een erf aangesneden. Dit is exemplarisch voor het metaaltijden onderzoek in het Limburgse lössgebied.246

11.5.1 Vindplaats 122 – nederzettingsterrein uit de late bronstijd-vroege ijzertijd Deze vindplaats bevindt zich op het plateau ten noorden van het droogdal van de Zouw. Vindplaats 122 kan gekarakteriseerd worden als een zone met verspreid liggende nederzettingssporen uit de metaaltijden. Deze zone strekt zich uit over het gebied ten oosten van de Lanakerweg, grofweg tussen vindplaatsen 24, 82 en 84. Het is zeer goed mogelijk dat de sporen uit de metaaltijden, die op vindplaatsen 2 en 62 aan het licht gekomen zijn ook tot deze vindplaats gerekend moeten worden. Het aardewerk dat aangetroffen is in de putten 62, 64, 65, 67 en 69 spreekt eenduidig voor de aanwezigheid van een nederzetting uit de late bronstijd. Het overige materiaal is afkomstig uit het colluvium in de genoemde putten. Tevens is er nog een scherf gevonden die mogelijk in de midden-bronstijd dateert. Resten uit deze periode zouden dus ook nog aanwezig kunnen zijn. Naast het aardewerk is er sprake van een dunne spreiding vuursteen. Hierbij is vooral in en rond put 64 sprake van enkele werktuigen (een restkern en een rugmes). Daarnaast gaat het vooral om brokken en ruwe afslagen. Er is nog veel onduidelijkheid over het vuursteengebruik in de late bronstijd. Daardoor kan niet uitgesloten worden dat het hier gaat om de neerslag van (midden- of) laat-neolithische of zelfs mesolithische vindplaatsen. Het meeste vondstmateriaal is – evenals in de bandkeramische nederzettingen – afkomstig uit enkele kuilen. Aangezien op basis van de beperkte omvang van het proefsleuvenonderzoek geen uitspraken gedaan kunnen worden over de ligging van de kuilen binnen het nederzettings- systeem, moet deze nederzetting als één archeologische zone worden beschouwd waarbinnen vooralsnog geen kernen of erven kunnen worden aangewezen of begrensd. De enige manier om beter grip te krijgen op de verspreiding van sporen uit deze periode is door een intensiever proefsleu- venonderzoek.

246 Zie Van Hoof 2008a. 188 LANAKERVELD

Waardering Vindplaats 122 is na het proefsleuvenonderzoek gedefinieerd en bestaat uit een losse spreiding van sporen uit de late bronstijd / vroege ijzertijd. De vindplaats begint grofweg ter hoogte van vindplaats 24 en loopt van daaruit in westelijke richting. De vindplaats omvat de door RAAP gedefinieerde vindplaats 82. Ook op de vindplaatsen 2 en 62 zijn sporen aangetroffen die vermoedelijk tot deze vindplaats gerekend kunnen worden. De precieze begrenzing van vindplaats 122 is door de bescheiden omvang van het onderzoek niet te geven. Sporen en vondstmateriaal die tot deze vindplaats behoren zijn aangetroffen in putten 12, 13, 62, 64, 65 en 67 en vermoedelijk dus ook in put 2, 6 en 70

Waarden Criteria Scores Totaalscore Tabel 11.5 Beleving Schoonheid n.v.t. n.v.t. Waardering vindplaats 122 Herinneringswaarde n.v.t. Fysieke kwaliteit Gaafheid 2 4 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 2 8 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit n.v.t.

Beleving Er is bij vindplaats 122 geen sprake van een zichtbaar monument, zodat de vindplaats niet gescoord kan worden op schoonheid en herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit De vindplaats scoort gemiddeld tot goed op de criteria gaafheid en conservering. Het bodemprofiel op de vindplaats is grotendeels intact (de aanwezigheid van de Bt-horizont wijst op beperkte erosie) en is op de meeste plaatsen afgedekt door een (dun) colluvium. Ter hoogte van de nog aanwezige graften zal de conservering goed zijn en is een deel van de E- horizont bewaard gebleven. Er bevinden zich grondsporen met geassocieerd vondstmateriaal uit de late bronstijd / vroege ijzertijd op de vindplaats. Alleen vondstmateriaal van anorganisch materiaal is bewaard gebleven, waardoor de vindplaats op het criterium conservering een gemiddelde waardering gekregen heeft.

Inhoudelijke kwaliteit De vindplaats scoort hoog op inhoudelijke kwaliteit. Door de aanwezigheid van verschillende nederzettingsterreinen uit de late bronstijd / vroege ijzertijd binnen het plangebied en de regio, scoort de vindplaats gemiddeld op zeldzaamheid. De informatiewaarde is daarentegen hoog. Vindplaats 122 herbergt vermoedelijk meerdere bewoningskernen uit de late bronstijd / vroege ijzertijd. Door de aard van het onderzoek is het vooralsnog niet mogelijk deze kernen nader te duiden. Hiervoor is een uitgebreider proefsleuvenonderzoek noodzakelijk. Duidelijk is in ieder geval dat op deze locatie één of meerdere nederzettingsterrein over een groot areaal onderzocht kunnen worden. Ook de ensemblewaarde is hoog. In landschappelijk opzicht door de beperkte veranderingen die er hier sinds de metaaltijden plaatsgevonden hebben, maar vooral in archeologisch opzicht door de aanwezigheid van meerdere vindplaatsen uit deze periode binnen het plangebied (waaronder een urnenveld (vindplaats 124)), waardoor het mogelijk is deze in samenhang met elkaar te bestuderen. LANAKERVELD 189

Conclusie De vindplaats is behoudenswaardig. De begrenzing is op basis van het huidige proefsleuvenonderzoek slechts bij benadering vastgesteld

11.5.2 Vindplaats 124 - urnenveld uit de late bronstijd-vroege ijzertijd en neder- zettingsterrein uit de vroege ijzertijd Deze vindplaats ligt grofweg ten zuiden en westen van vindplaats 53 en wordt doorsneden door de Lanakerweg. Vindplaats 124 ligt grotendeels buiten de door RAAP gekarteerde vindplaatsen. Alleen in het zuidoosten is er overlap met vindplaats 22 en in het noorden met vindplaats 4. Deze vindplaatsen zijn echter door RAAP als een neolithische en een Romeinse vindplaats gekarakteriseerd. De vindplaats ligt op het plateau vlak ten westen van het droogdal van het Heeswater. Op deze vindplaats zijn nederzettingssporen en een grafveld uit de late bronstijd en vroege ijzertijd gevonden. In de meeste putten gaat het om een zeer losse spreiding van paalsporen en enkele greppels. In de hele zone ten zuiden van de bandkeramische nederzetting (vindplaats 53) is op basis van de verspreiding van aardewerk en sporen sprake van een nederzettingsterrein uit de vroege ijzertijd. Daarbij zijn structuren aangesneden, waaronder enkele spiekers en mogelijk ook een huisplattegrond. Naar het oosten lijken de putten 50, 51, 73 en 72 door het geringe aantal vondsten en sporen de grens van de nederzetting aan te geven. In westelijke en zuidelijke richting is de begrenzing van de vindplaats niet vastgesteld (zeker gezien de sporenrijkdom in put 79). De noordgrens lijkt met putten 40 en 75 bereikt te zijn. Tussen de bandkeramische nederzettingssporen is nauwelijks sprake van vondstmateriaal of sporen uit de metaaltijden, terwijl de vondsten en sporen uit de putten 76 en 77 moeilijk interpreteerbaar zijn. Opvallend is dat in deze zone nauwelijks meer vuursteen is aangetroffen (behalve dan bandkeramisch materiaal). Met het oog op de vraag hiervoor gesteld voor de late bronstijd, zou dit materiaal interessante gegevens kunnen opleveren voor het al dan niet doorlopen van vuursteengebruik in de vroege ijzertijd. Er is hier dus duidelijk sprake van een nederzettingsterrein uit de vroege ijzertijd, waarbij binnen het beperkte proefsleuvenonderzoek onduidelijk is in hoeverre sprake is van twee of meerdere erven. De afstand tussen de aangetoonde gebouwen in put 79 en put 75 (ca. 225 m) duidt zeker op het bestaan van twee erven. De ertussen aangetroffen sporen lijken echter te wijzen op het bestaan van meerdere erven, waarvan dan echter geen gebouwen binnen die sleuven zijn aangesneden. Tegelijkertijd is op de zuidelijke rug een grafveld ingericht, waarvan de voorlopig aangetroffen graven in de late bronstijd en waarschijnlijk het begin van de vroege ijzertijd gedateerd kunnen worden. Opvallend is de korte afstand tussen de structuur aangetroffen in put 75 en de vlak ten noorden daarvan gelegen graven. Het gaat immers om een afstand van slechts enkele meters. Hoewel er ook nog sprake zou kunnen zijn van een aan het grafritueel gerelateerd gebouw, gaan wij voorlopig uit van de interpretatie van dit gebouw als een huisplattegrond of bijgebouw. Ook op enkele andere locaties in het Zuid-Limburgse lössgebied waarbij zowel nederzettingssporen als graven werden aangetroffen, blijkt die afstand beperkt te zijn (zoals bijvoorbeeld te Stein-Keerenderkerkweg247 of in Neerharen-Rekem248). 247 Van Hoof 2000. 248 Vergelijk Van Hoof 2008b. 190 LANAKERVELD

De datering van de urnen rond de overgang van late bronstijd naar vroege ijzertijd, en de datering van het gebouw in de eerste helft van de vroege ijzertijd vallen te dicht op elkaar om uit te gaan van een overbouwing van het urnenveld in een periode ver na het gebruik ervan.

Waardering Vindplaats 124 is op basis van het proefsleuvenonderzoek gedefinieerd. Sporen van deze vindplaats bevinden zich met name in de sleuven ten zuiden en ten zuidwesten van vindplaats 53 (put 72 t/m 77) en in twee sleuven ten westen van vindplaats 22 (put 78 en 79). Met deze laatste vindplaats is er enige overlap in putten 50, 51 en 53. Ook met vindplaats 4 (put 40) is er overlap. In noordelijke en oostelijke richting liggen de grenzen van de vindplaats redelijk vast. In zuidelijke en westelijke richting is de grens niet vastgesteld. Op vindplaats 124 zijn sporen uit twee verschillende perioden aanwezig, namelijk nederzettingssporen en urnbegravingen uit de late bronstijd / vroege ijzertijd en een nederzetting uit de vroege middeleeuwen met aanwijzingen voor aardewerkproductie in de vorm van in ieder geval één pottenbakkersoven (zie §11.7).

Waarden Criteria Scores Totaalscore Tabel 11.6 Beleving Schoonheid n.v.t. n.v.t. Waardering vindplaats 124 Herinneringswaarde n.v.t. Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 5 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 3 9 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit n.v.t.

Beleving Er is bij vindplaats 124 geen sprake van een zichtbaar monument, zodat de vindplaats niet gescoord kan worden op schoonheid en herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit De vindplaats scoort hoog tot gemiddeld op de criteria gaafheid en conservering. Het bodemprofiel op de vindplaats is grotendeels intact (de aanwezigheid van de Bt-horizont wijst op beperkte erosie) en is op de meeste plaatsen afgedekt door een (dun) colluvium. Er bevinden zich structuren en losse grondsporen met geassocieerd vondstmateriaal uit de late bronstijd / vroege ijzertijd en uit de vroege middeleeuwen op de vindplaats. Alleen vondstmateriaal van anorganisch materiaal is bewaard gebleven, waardoor de vindplaats op het criterium conservering een gemiddelde waardering gekregen heeft. De aangetroffen urnen bevinden zich relatief ondiep ten opzichte van het huidige maaiveld. De bovenste delen van de urnen zijn daarom door ploegactiviteiten deels geraakt. In het bovenliggende colluvium zijn crematieresten en scherven aangetroffen. Hoewel het colluvium nu nog een beschermende werking heeft, dient ter plekke met beleid te worden geploegd: dieper dan de huidige bouwvoor is volstrekt af te raden.

Inhoudelijke kwaliteit De vindplaats scoort wat betreft de late bronstijd / vroege ijzertijd hoog op inhoudelijke kwaliteit. Hoewel nederzettingssporen en graven op zichzelf LANAKERVELD 191

geen grote zeldzaamheid zijn in de regio is het samen voorkomen van in ieder geval twee vermoedelijke huisplaatsen en graven zeldzaam te noemen. Het criterium zeldzaamheid scoort daarom hoog voor deze periode. Ook de informatiewaarde en ensemblewaarde krijgen een hoge score. Vindplaats 124 biedt de mogelijkheid meerdere erven uit de late bronstijd / vroege ijzertijd over een groot areaal te onderzoeken. De inrichting van de verschillende erven en hun relatie (in tijd) met elkaar en het grafveld is een ander aspect waardoor deze vindplaats hoog scoort op informatiewaarde. De ensemblewaarde is hoog. Er bevinden zich meerdere vindplaatsen uit deze periode binnen het plangebied, waardoor deze in samenhang met elkaar bestudeerd kunnen worden. In landschappelijk opzicht hebben er bovendien sinds de metaaltijden weinig veranderingen plaats gevonden.

Conclusie De vindplaats is op fysieke en inhoudelijke kwaliteit behoudenswaardig. Op basis van het proefsleuvenonderzoek is de begrenzing van de vindplaats bij benadering vastgesteld.

11.6 Romeinse tijd Het proefsleuvenonderzoek op het Lanakerveld heeft één duidelijke vindplaats opgeleverd uit de Romeinse tijd. Het gaat om vindplaats 18, die door RAAP al als mogelijk villaterrein uit de Romeinse tijd gedefinieerd was. De vindplaats is goed geconserveerd, maar ligt deels op Belgisch grondgebied. Op de eveneens in de Romeinse tijd gedateerde vindplaats 4 zijn geen sporen of vondstmateriaal uit deze periode aangetroffen. Het Romeinse vondstmateriaal – enkele mogelijke dakpanfragmenten - was hier vermoedelijk afkomstig uit een laag recent puin op de overgang van bouwvoor en colluvium. Vindplaats 18 is op basis van het aardewerk in de 2e en 3e eeuw gedateerd. Enkele scherven Merovingisch aardewerk duiden erop dat de nederzetting in de vroege middeleeuwen opnieuw in gebruik genomen is. Iets dergelijks is bij vele villaterreinen in binnen- en buitenland waargenomen. Wat betreft de representativiteit van Romeinse vindplaatsen binnen het proefsleuvenonderzoek op het Lanakerveld kan het één en ander worden opgemerkt. Vindplaatsen uit deze periode genereren over het algemeen een relatief grote hoeveelheid diagnostisch vondstmateriaal, zodat ze bij oppervlaktekarteringen meestal niet onopgemerkt blijven. Het beeld dat uit deze karteringen naar voren komt wordt echter meestal wel gedomineerd door de grotere, langdurig gebruikte nederzettingsterreinen, zoals villae. De kleinere nederzettingen, die wat vondstdichtheid betreft minder zichtbaar zijn, zullen vaker onopgemerkt blijven. Dergelijke nederzettingsterrei- nen kunnen zich nog op het Lanakerveld bevinden, maar zullen alleen met een intensiever proefsleuvenonderzoek kunnen worden opgespoord. Vooralsnog blijft vindplaats 18 de enige vindplaats uit deze periode binnen het plangebied. Het mogelijke villaterrein van het Lanakerveld bevindt zich op een kleine kilometer afstand van een vermoedelijk volgende Romeinse nederzetting die net over de Belgische grens bij Smeermaas ligt. Op deze nederzetting is bewoning aangetoond vanaf de vroeg-Romeinse tijd tot in de 3e eeuw. Uit een gevorderde fase van de nederzetting dateren een in steen uitgevoerde kelder en een hypocaustum. De steenbouwfase wordt nog vooraf gegaan 192 LANAKERVELD

door een houtbouwfase. Deze wordt gekenmerkt door zware revolvertasvor- mige paalkuilen waarin middenstaanders van de houten constructie zijn gezet en waar bouw- en afbraakpuin in de spoorvulling ontbreekt. De kelder en het hypocaustum kunnen bij uitstek als de materialisatie van het romani- satieproces in deze streken beschouwd worden. Men kan verwachten dat nog meer Romeinse sporen die bij een villaterrein horen in het Lanakerveld aanwezig zullen zijn. Het is daarom goed mogelijk dat een ingangspartij aan de zuidkant van de omgreppeling aanwezig zal zijn alsmede een toegangsweg (de Lanakerweg?) met eventueel erlangs gelegen graven, die mogelijk zal aansluiten op de (deels) bekende Romeinse weg. Tijdens het magnetometeronderzoek, werden verondersteld sporen van een karrepad zichtbaar te zijn.

11.6.1 Vindplaats 18 - nederzettings- of villaterrein uit de Romeinse tijd Vindplaats 18 bestaat uit een door twee greppels afgebakend terrein, waarbinnen zich sporen uit de Romeinse tijd concentreren. Ondanks de afwezigheid van duidelijke structuren is op basis van de aard van de greppels en het vondstmateriaal (waaronder opvallend veel dakpanfragmen- ten) aannemelijk dat het hier een Romeins villaterrein betreft. Dergelijke villaterreinen zijn onder andere bekend uit het Duitse Rijnland, waar in de bruinkoolgroeves rond het Hambacher Forst verschillende villaterreinen opgegraven zijn, die vergelijkbaar zijn met de vindplaats op het Lanakerveld. Op de Duitse villaterreinen is vaak een vergelijkbare omgreppeling aanwezig, waarbij de hoeken in de richting van de vier hoofdwindstreken wijzen en waarbinnen de bewoning zich concentreerde. De gebouwen hadden vermoedelijk geen stenen muren, maar bezaten wel een pannendak. Dergelijke constructies zijn ook aannemelijk voor het Lanakerveld, waar bouwpuin in het vondstspectrum ontbreekt, maar wel veel dakpanfrag- menten aanwezig zijn. Een derde vergelijking die tussen beide terreinen getrokken kan worden is de aanwezigheid van een waterkuil of drenkpoel. Deze zijn op verschillende vergelijkbare vindplaatsen aangetroffen. Op vindplaats 18 gaat het om een grote, ruim één meter diepe, depressie die als zodanig geïnterpreteerd kan worden.

Waardering Vindplaats 18 is door RAAP gedefinieerd als een nederzettings- of villaterrein uit de Romeinse tijd en is verkend door middel van 7 proefsleuven (put 32 t/m 34 en 36 t/m 39). De interpretatie van nederzet- tingsterrein is daarmee bevestigd. De vindplaats is groter dan oorspronkelijk aangegeven en omvat ook RAAP vindplaats 3. Desondanks is duidelijk dat een niet onaanzienlijk deel van de vindplaats aan de andere kant van de grens, op Belgisch grondgebied ligt. De nederzetting lijkt vooralsnog te worden begrensd door een rechthoekig greppelsysteem. Afgezien van dakpanfragmenten (tegulae en imbrices) zijn er geen andere baksteenproducten of andersoortig bouwpuin aangetroffen. Dit maakt het niet aannemelijk dat er op het terrein een in steen uitgevoerde villa gestaan heeft. Eventuele structuren waren van hout en afgedekt met een pannendak. Eenduidige sporen van dit soort gebouwen zijn overigens niet gevonden tijdens het proefsleuvenonderzoek. LANAKERVELD 193

Tabel 11.7 Waarden Criteria Scores Totaalscore Waardering vindplaats 18 Beleving Schoonheid n.v.t. n.v.t. Herinneringswaarde n.v.t. Fysieke kwaliteit Gaafheid 2 4 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 2 7-8 Informatiewaarde 2-3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit n.v.t.

Beleving Er is bij vindplaats 18 geen sprake van een zichtbaar monument, zodat de vindplaats niet gescoord kan worden op schoonheid en herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit De vindplaats scoort gemiddeld op de criteria gaafheid en conservering. Het bodemprofiel op de vindplaats is grotendeels intact (de aanwezigheid van de Bt-horizont wijst op beperkte erosie) en is deels afgedekt door colluvium. Er bevinden zich grondsporen (vooral kuilen en greppels) met geassocieerd vondstmateriaal uit de Romeinse tijd op de vindplaats. In de putten 32 en 37 was het colluvium bovendien zo vondstrijk dat hier van een vondstlaag gesproken kan worden. Alleen vondstmateriaal van anorganisch materiaal is bewaard gebleven, waardoor de vindplaats op het criterium conservering een gemiddelde waardering gekregen heeft.

Inhoudelijke kwaliteit De vindplaats scoort hoog op inhoudelijke kwaliteit. Direct buiten het plangebied zijn op Belgisch grondgebied de afgelopen jaren enkele grote landelijke nederzettingen uit deze periode onderzocht (Smeermaas, Veldwezelt). De vindplaats scoort daarom gemiddeld op zeldzaamheid. De informatiewaarde van de vindplaats is gemiddeld tot hoog. De vindplaats ligt voor een groot deel op Belgisch grondgebied en kan mogelijk niet in zijn geheel onderzocht worden. Gezien het ontbreken van bebouwing op het Belgische deel van de vindplaats is onderzoek hier echter nog zeer goed mogelijk en dit zal de informatiewaarde zeker doen stijgen. Vooralsnog wordt er echter van uitgegaan dat slechts een kleine uitsnede van de vindplaats bestudeerd kan worden. De ensemblewaarde van de vindplaats is hoog. In archeologisch opzicht door de aanwezigheid van meerdere vergelijkbare en deels onderzochte vindplaatsen op Belgisch grondgebied. Daarnaast kan de vindplaats bijdragen tot de kennis over de wisselwerking tussen stad en platteland in deze regio en de rol en gebruik van het platteland in het algemeen. Deze aspecten van de Romeinse bewoning in de regio zijn lange tijd in veel mindere mate bestudeerd ten gunste van de meer in het oog springende vindplaatsen als villaterreinen met stenen gebouwen en de stedelijke centra.

Conclusie De vindplaats is behoudenswaardig. Op basis van het proefsleuvenonder- zoek is de begrenzing van de vindplaats aangepast. 194 LANAKERVELD

11.7 De vroege middeleeuwen De vroege middeleeuwen is vertegenwoordigd op één vindplaats (124), die naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek gedefinieerd is. Het gaat daarbij om een vermoedelijk nederzettingsterrein met aanwijzingen voor aardewerkproductie in de vorm van in ieder geval één pottenbakkersoven. Landelijke nederzettingen uit de vroege middeleeuwen zijn uiterst zeldzaam in de regio. De aandacht is begrijpelijkerwijs lange tijd gericht geweest op de archeologisch veel rijkere stedelijke centra zoals Maastricht.

11.7.1 Vindplaats 124 - Merovingische pottenbakkersovens en mogelijk vroeg- middeleeuwse nederzetting Binnen vindplaats 124 is een kleine groep sporen aangetroffen die in de vroege middeleeuwen te dateren is. Sporen uit deze periode liggen voornamelijk in het westelijke deel van vindplaats 124 op het plateau vlak ten westen van het droogdal van het Heeswater. De vroeg-middeleeuwse bewoning bestaat uit een nederzettingster- rein, waarop in ieder geval twee structuren herkend zijn. Het gaat om een groot eenschepig gebouw en een kleiner bijgebouw. De datering van deze structuren is onduidelijk. Vlak ten zuidoosten van de nederzet- tingssporen bevinden zich vermoedelijk twee pottenbakkersovens. Van één van deze ovens is dit met zekerheid vastgesteld. Het betreft hier een zogenaamde liggende oven, bestaande uit een stookkuil, trekgat en met leem beklede ovenkamer. In de ovenkamer werd een grote hoeveelheid aardewerkscherven gevonden, die in de 7e eeuw te dateren zijn. De dichtst- bijzijnde parallellen voor de pottenbakkersoven zijn de vier liggende ovens uit de tweede helft van de 6e en de eerste helft van de 7e eeuw van het Céramiqueterrein in Maastricht-Wyck.

Waardering Op vindplaats 124 zijn zowel sporen uit de metaaltijden als uit de vroege middeleeuwse gevonden. De laatste bevinden zich vooral in de sleuven ten zuiden en ten zuidwesten van vindplaats 53 (put 72 t/m 77) en in twee sleuven ten westen van vindplaats 22 (put 78 en 79).

Waarden Criteria Scores Totaalscore Tabel 11.8 Beleving Schoonheid n.v.t. n.v.t. Waardering vindplaats 124 (vroege mid- Herinneringswaarde n.v.t. deleeuwen) Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 5 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 3 9 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 3 Representativiteit n.v.t.

Beleving Er is bij vindplaats 124 geen sprake van een zichtbaar monument, zodat de vindplaats niet gescoord kan worden op schoonheid en herinneringswaarde.

Fysieke kwaliteit De vindplaats scoort hoog tot gemiddeld op de criteria gaafheid en conservering. Het bodemprofiel op de vindplaats is grotendeels intact (de aanwezigheid van de Bt-horizont wijst op beperkte erosie) en is op de meeste plaatsen afgedekt door een (dun) colluvium. Er bevinden zich een LANAKERVELD 195

vermoedelijke gebouwplattegrond en in ieder geval één pottenbakkersoven uit de vroege middeleeuwen op de vindplaats. Alleen vondstmateriaal van anorganisch materiaal is bewaard gebleven, waardoor de vindplaats op het criterium conservering een gemiddelde waardering gekregen heeft.

Inhoudelijke kwaliteit De vroeg-middeleeuwse component van vindplaats 124 scoort hoog op zeldzaamheid. De informatiewaarde is hoog, aangezien hier een vroeg- middeleeuwse nederzetting over een relatief groot areaal blootgelegd kan worden. Daarin bevinden zich in ieder geval al één gebouwplattegrond en sporen van ambachtelijke productie in de vorm van pottenbakkersovens. Het is bovendien niet ondenkbaar dat er zich in de directe omgeving ook een grafveld uit deze periode bevindt. Wat betreft de pottenbak- kersovens en productie van goederen in het algemeen kan de vindplaats meer inzicht verschaffen in de mate van specialisatie (produceerde men voor lokaal gebruik of voor een grotere afzetmarkt), zeker als men de ovens in combinatie met die van Maastricht – Wyck bestudeerd. Ook de ensemblewaarde voor deze periode is hoog. Met name het feit dat hier de relatie tussen een landelijke nederzetting en het stedelijke centrum Maastricht onderzocht kan worden is hierin van belang. Dit is nog een relatief onderbelicht aspect in studies naar de vroege middeleeuwen in de regio.

Conclusie De vroeg-middeleeuwse component van vindplaats 124 is op fysieke en inhoudelijke kwaliteit behoudenswaardig. Op basis van het proefsleuvenon- derzoek is de begrenzing van de vindplaats bij benadering vastgesteld. 196 LANAKERVELD LANAKERVELD 197

12 Beantwoording onderzoeksvragen, conclusies en aanbevelingen

In dit hoofdstuk volgen aan de hand van de beantwoording van de onder- zoeksvragen de belangrijkste conclusies van het verkennende booronderzoek en het proefsleuvenonderzoek op het Lanakerveld. Vervolgens wordt een algemene aanbeveling gegeven voor het verdere verloop van het archeologische proces. Per deelgebied volgen dan de aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

12.1 Beantwoording van de onderzoeksvragen verkennend booronder- zoek Voorafgaande aan het verkennende booronderzoek zijn in het Plan van Aanpak onderzoeksvragen geformuleerd.249 Deze kunnen we nu als volgt beantwoorden:

• Op welke diepte t.o.v. het maaiveld bevindt zich de bodemhorizont van Nagelbeek, wat is de dikte van deze horizont en het hele bovenste lösspakket?

Het bovenste lösspakket heeft een dikte tussen de 450 cm (boring 2) en 700 cm (boring 6). De onderkant van de bovenste löss wordt gemarkeerd door de bodemhorizont van Nagelbeek en bevindt zich op een diepte van maximaal 59,4 m +NAP (boring 3) tot een diepte van maximaal 55 m +NAP (boringen 1 en 5). De dikte van de Nagelbeek horizon varieert tussen 105 cm (boring 4) en 20 cm (boringen 1, 2 en 5). De dikte is het geringst op het noordoostelijke deel van het terrein.

• Op welke diepte t.o.v. het maaiveld bevindt zich de ‘patina-discordantie’?

De ‘patina-discordantie’ is een deflatiehorizont met een scherpe, erosieve ondergrens. Hij is in alle boringen aangetroffen en de ondergrens van dit complex bevindt zich op een diepte tussen 59,1 m +NAP (boring 3) en 55 m +NAP (boringen 1 en 5).

• Op welke diepte t.o.v. het maaiveld bevindt zich de top van het Caberg- terras (‘Maasgrind’)?

Onder de top van het Caberg-terras wordt de bovenkant van het pakket Maasafzettingen verstaan. Deze afzettingen bestaan met name uit grove zanden en grinden. De top van het grind is in 4 boringen aangetroffen. De diepte wisselt tussen de 55 m +NAP (boringen 1, 2 en 5) en 56,4 m +NAP (boring 6). In boringen 3 en 4 is geen grind aangetroffen en moeten deze afzettingen dieper liggen dan 57,5 m +NAP. De DINO-data geven wezenlijke additionele informatie over het verloop van het Caberg-terras in het onderzoeksgebied. Bij de boorbeschrijvin- gen is de top van het bovenste grindpakket of grindrijk en grof zand geïnterpreteerd als de bovenkant van het Caberg-terras. Uit de hoogtelijnen- kaart blijkt dat er sprake is van twee terrassen, namelijk het Caberg-3-terras (bovenkant circa 55 m +NAP) en het Caberg-2-terras (bovenkant circa 59 m

249 Verpoorte & Van Wijk 2007. 198 LANAKERVELD

+NAP). De rand tussen deze twee terrassen is 4 m hoog en loopt midden door het onderzoeksgebied. In boringen 3, 4 en 6 ligt het grind dieper dan 59 m +NAP. Mogelijk wijst dit op een insnijding in het Caberg-2-terras bijvoorbeeld door een geulsysteem.

• Wat is de dikte en lithologie van de sedimentpakketten tussen de ‘patina- discordantie’ en de top van het Caberg-terras?

In vier boringen zijn laagpakketten aangetroffen onder de ‘patina- discordantie’ en boven het Maasgrind. In het noordwestelijke deel van het terrein ligt de bovenste löss vrijwel onmiddellijk op het onderliggende Caberg-3-terras. In boringen 1 en 5 bevindt het Maasgrind zich onmiddellijk onder de ‘Brabant-löss’. Alleen in boring 2 is een 50 cm dikke laag met bruingrijs fijn en grof zand aangetroffen. In boringen 3, 4 en 6 in het zuidoostelijke deel van het terrein zijn fijnkorrelige afzettingen aangetroffen. De bovengrens van de afzettingen ligt tussen 59 m en 57 m +NAP. In boring 6 betreft het een 50 cm dik pakket van gelaagde lemen en fijne zanden. In boring 4 is een zeer kleiige leem (‘hoogvloedleem’?) aangetroffen, waardoor verder boren met de Edelman niet mogelijk was. In boring 3 is een leempakket aangetroffen met een minimale dikte van 140 cm. Deze fijnkorrelige afzettingen vormen mogelijk de opvulling van een insnijding in het Caberg-2-terras.

12.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen proefsleuvenonderzoek Voorafgaande aan het IVO zijn op basis van de NOA en de archeologische waarnemingen in de nabijheid van het plangebied onderzoeksvragen geformuleerd.250 Deze kunnen we nu als volgt beantwoorden:

12.2.1 Landschap en bodem • Wat is de regionale (gebied van ca. 5 x 5 km) landschappelijke context van het onderzoeksgebied?

Het plangebied bevindt zich op meerdere lössplateaus gelegen op het Caberg-terras (Caberg-3) en wordt doorsneden door twee (erosieve) droogdalen: het Zouwdal en het dal van het Heeswater of Wandal. Het Zouwdal is een droogdal dat semi-permanent watervoerend is geweest terwijl het Heeswater tot in de Late Middeleeuwen nog permanent watervoerend is geweest en afwaterde op de Maas.251

• Door welke sedimentatie- en erosieprocessen is het landschap ontstaan, en wat is de ouderdom van de verschillende stadia? Welke landschap- pelijke veranderingen zijn in het onderzoeksgebied opgetreden vanaf het Mesolithicum?

Het huidige lösslandschap van Zuid-Limburg is merendeels door de Maas gevormd gedurende de ijstijden. Dit gebeurde in een aantal fasen. Tijdens het Kwartair (vroeg-Pleistoceen) werden dikke pakketten Maasafzettingen

250 Soeters & Van der Gaauw 2007. 251 Mondelinge mededeling E. Meijs en zie ook Meijs 2002. LANAKERVELD 199

tot een aantal terrassen gevormd waarbij het hoogterras het oudste niveau is. In het plangebied bevindt zich het Caberg-2 en Caberg-3 terras met een insnijding daartussen. In het Pleistoceen zijn deze terrassen bedekt met löss. Het afzetten van de löss gebeurde in drie cycli: een eerste cyclus gedurende het Saalien (Saale II) waarin zich gedurende een warme periode (Eemien) een roodbruine bodem heeft gevormd. Tijdens het Weichselien (Würm II/IV) vonden de laatste twee cycli plaats. De löss werd afhankelijk van de plaatselijke reliëfverhoudingen, in dunne of dikke pakketten afgezet. De lössafzettingen vormden als het ware een deken over het landschap met kleine hoogteverschillen. De met löss bedekte terrassen werden aan het einde van het Pleistoceen (Dryas en Alleröd) en in het Holoceen verder gevormd door erosie. De erosie zorgde voor een afzwakking van het reliëf, omdat de dalen enigszins opgevuld werden. Vondstmateriaal afkomstig uit het colluvium wijst uit dat het erosieproces in hoge mate is gerelateerd aan ontginningsfasen van de zeer vruchtbare lössplateaus door de mens. Deze ontginningen dateren uit het neolithicum, de late ijzertijd en de Romeinse tijd, en uit de volle middeleeuwen en latere perioden. De huidige hellinggraad is dus minder dan oorspronkelijk het geval was.

• Hoe is de archeologisch relevante geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond en het reliëf in het onderzoeksgebied? Zijn er aanwijzingen dat de huidige brikgronden ontstaan zijn door degradatie van zgn. Schwarzerden.

De ondergrond bestaat uit terrasgrinden afkomstig van de Maas: Caberg- 2 en Caberg-3 terras. Daarboven bevindt zich (zover als aangetoond in profielen en/of boringen) het zogenoemde “patina-complex” en de Nagelbeek-horizont. Deze grijsgele horizont (onderdeel van de C-horizont), ontstaan als gevolg van bodemvorming in het Weichselien252 is . Verder zien we een opbouw waarbij de humusrijke A-horizont en de daaronder gelegen E-horizont in bijna het gehele onderzochte gebied in de bouwvoor is opgenomen of afgespoeld. Een Bt- en/of B-horizont is in bijna alle proefsleuven waargenomen. Deze vormt, samen met eventuele resterende delen van een E-horizont en C-horizont, de brikgrond. De archeologische sporen zijn zichtbaar vanaf de Bt-horizont en rijken (bij de diepere kuilen) tot in de C-horizont. In de vulling van met name de diepere (kuil)sporen zijn vooralsnog geen aanwijzingen gevonden dat de huidige brikgronden ontstaan zijn door degradatie van een Schwarzerde.

• Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de vindplaatsen en wat is de relatie tussen afzettingen, bodemtypen, reliëf en de aanwezigheid van vindplaatsen? Wat zegt dit over de locatiekeuze en het vroegere landgebruik?

Het proefsleuvenonderzoek concentreerde zich voornamelijk op en aan de randen van de plateaus en de plateaus zelf. De droogdalen zijn niet onderzocht. In totaal bevinden zich acht vindplaatsen binnen het onderzochte plangebied waarvan vijf op het plateau ten noorden van het Zouwdal en drie vindplaatsen op het plateau en tegen het dal van het

252 Bodemvorming vond plaats vanaf ca. 20.000 BP (Haesaerts et al. 1981) na een periode van vulkanisme in de Eiffel waarbij eveneens het Eltvillertuf is afgezet. 200 LANAKERVELD

Heeswater aan. Alle aangetroffen vindplaatsen zijn gelegen op de hogere bergbrikgronden in de nabijheid (afstand < 350 m) van de droogdalen (c.q. water). Weliswaar is het gehele cultuurlandschap verkend door boringen en veldkartering, maar slechts een deel door middel van proefsleuven zodat nog geen gewogen beredenering over de locatiekeuze en vroeger landgebruik gegeven kan worden. Er is namelijk een verschil tussen het aantal vindplaatsen dat aangetroffen is tijdens het verkennende onderzoek enerzijds en tijdens het waarderende onderzoek anderzijds. Verwacht wordt dat dit verschil nog groter zal zijn bij een plangebied dekkend proefsleu- venonderzoek. Toch kan op basis van de resultaten van het proefsleuvenon- derzoek gesteld worden dat sporen van vroeger landgebruik in het gehele onderzochte gebied zijn aangetroffen. In het gehele onderzoeksgebied (inclusief de Caberg) zijn sporen van bewoning en landgebruik vanaf het Paleolithicum tot Middeleeuwen alom aanwezig wat er op duidt dat het Lanakerveld en de Caberg van oudsher gunstige locaties boden.

• Hoe was (volgens de beschikbare literatuur) de ontwikkeling van het biotisch landschap van het onderzoeksgebied vanaf het Laat-Glaciaal?

Tijdens het laatglaciaal wisselden warmere en koudere (stadialen) perioden elkaar af. Er zijn drie zulke koudere perioden geweest de Dryastijden. Tijdens deze koudere perioden ontstond een poolwoestijn met steppeachtige vegetatie en werden de met löss bedekte terrassen verder gevormd door erosie. In de lössgronden zijn tijdens het Laat-Glaciaal en vroeg-Holoceen bodems ontstaan onder invloed van een gematigd vochtig klimaat en onder een natuurlijk bosbestand: de zogenoemde Schwarzerden. In het Preboreaal (Holoceen) zien we een opwarming van het klimaat en een uitbreiding van de vegetatie. Deze tendens zet zich gedurende het gehele Holoceen voort. Menselijke ingrepen in de natuur zijn duidelijk zichtbaar vanaf het vroeg neolithicum (Atlanticum) wanneer door ontbossing erosie optreedt. Vondstmateriaal afkomstig uit het colluvium wijst uit dat het erosieproces gerelateerd is aan ontginningsfasen van de zeer vruchtbare lössplateaus. Deze fasen dateren uit het neolithicum, de late ijzertijd en de Romeinse tijd, en uit de volle middeleeuwen en de volgende latere perioden.253

• Is er in de directe omgeving een locatie aan te wijzen waar water aanwezig is geweest? Op welke afstanden bevinden de vindplaatsen zich hiervan?

Alle onderzochte vindplaatsen zijn gelegen op de hogere bergbrikgronden in de nabijheid (afstand < 350 m) van de droogdalen (c.q. water). Deze droogdalen, het Zouwdal en het dal van het Heeswater, zijn semi- permanent watervoerend geweest. Waarschijnlijk is het Heeswater zelfs tot in de Late Middeleeuwen nog permanent watervoerend geweest en waterde het af op de Maas.254

• Wat is de cultuurlandschappelijke ontwikkeling van het onderzoeksge- bied en wat is de cultuurlandschappelijke ligging van de vindplaatsen?

253 Geraadpleegde literatuur: Bakels 1978, Kreuz 2008, Lüning 2000, Schalig 1998 en Roebroeks 1990. 254 Mondelinge mededeling E. Meijs en zie ook Meijs 2002. LANAKERVELD 201

Opgravingen bij de groeve Belvedère en Veldwezelt laten een extensief gebruik van het landschap zien in het paleolithicum. Het betreft hier jagers-verzamelaars die kortstondige jachtkampjes opzetten en door het landschap trekken. Binnen het onderzoeksgebied zien we de eerste sedentaire sporen van bewoning pas vanaf het vroege neolithicum. Een vrij groot areaal wordt, in clusters, in beslag genomen. In de daaropvolgende perioden (midden neolithicum – ijzertijd) wordt het cultuurlandschap gekenmerkt door een zeer verspreide bewoning. Pas in de Romeinse tijd concentreert deze bewoning zich weer in de vorm van villaterreinen. Ook uit de vroege middeleeuwen zijn bewoningssporen aangetroffen. Vanaf de late middeleeuwen is het gebied waarschijnlijk alleen nog gebruikt voor agrarische doeleinden. Alle onderzochte vindplaatsen zijn gelegen op de hogere bergbrikgronden in de nabijheid (afstand < 350 m) van de droogdalen (c.q. water). Weliswaar is het gehele cultuurlandschap verkend door boringen en veldkartering, maar slechts een deel ervan door middel van proefsleuven zodat nog geen gewogen beredenering over de locatiekeuze en vroeger landgebruik gegeven kan worden. Er is namelijk een verschil tussen het aantal vindplaatsen dat aangetroffen is tijdens het verkennende onderzoek enerzijds en tijdens het waarderende onderzoek anderzijds. Verwacht wordt dat dit verschil nog groter zal zijn bij een plangebied dekkend proefsleuvenonderzoek.

• Zijn er aanwijzingen voor landgebruik in de diverse perioden in de zin van wegen, percelering, akkers, grondstofwinning, etc.?

Zoals blijkt uit de resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn er in diverse perioden aanwijzingen voor landgebruik. De desbetreffende resultaten zullen hier kort per periode samengevat worden:

Neolithicum Uit het vroege neolithicum zien we indirect bewijs voor landgebruik in de vorm van akkers of beter gezegd landbouw. Uit de drie bandkeramische nederzettingsterreinen zijn drie ecologische grondmonsters uit kuilsporen gezeefd om eventueel aanwezige plantaardige macroresten te verzamelen. Uit de analyse blijkt dat enkele fragmenten graan en tarwe (waaronder emmertarwe) bewaard zijn gebleven. Daarnaast bevinden zich nog enkele fragmenten van hazelnoot (verzameld voedsel) en erwt (gekweekt voedsel). Naar verwachting zijn de bandkeramische akkers in de nabijheid van de nederzettingen gelegen.255 Naast de inrichting van het landschap ten behoeve van nederzettingsterrein en mogelijk ook akkerland is een nog nader te bepalen deel ingeruimd als bandkeramisch grafveld.

Late bronstijd – vroege ijzertijd In de late prehistorie bevinden zich tenminste twee nederzettingsterreinen en een grafveld in het plangebied. Ook hier zijn op basis van de resultaten van het botanisch onderzoek indirecte aanwijzingen voor landbouw. Naast enkele wilde plantensoorten zijn resten aangetroffen van granen (waaronder gerst). In het zuidelijk gedeelte van het plangebied is een greppel aangetroffen waaruit vondsten uit de ijzertijd geborgen zijn. Deze greppel maakt vermoedelijk deel uit van een erfbegrenzing of akkerperceleringssy- steem. 255 Bakels 1988. 202 LANAKERVELD

Romeinse tijd Uit de Romeinse tijd is in het plangebied een deel van een villacomplex aangetroffen: een Romeins agrarisch bedrijf. Hoewel dergelijke sporen niet zijn aangetroffen is er wel de verwachting dat in de nabijheid van het villaterrein zich ook Romeinse graven kunnen bevinden evenals een toegangsweg of aansluiting op de Romeinse weg van Maastricht naar Lanaken die ter hoogte van de huidige Brusselseweg heeft gelopen. In het plangebied komen meerdere greppels voor die, op een enkele greppel na, vooralsnog geen nauwgezette datering hebben. Op basis van de kleur van de greppelvulling kan echter een voorlopige datering in de late prehistorie tot de middeleeuwen gegeven worden. Mogelijk maken zij deel uit van een akkersysteem of nederzettingssysteem.

Middeleeuwen Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn geheel onverwacht aan de rand van het dal van het Heeswater twee Merovingische pottenbakkersovens gevonden. . Waarschijnlijk zijn de daar voorhanden beekafzettingen gebruikt voor het vervaardigen van aardewerk. Ietwat noordelijker is een vroeg middeleeuwse structuur aangetroffen die mogelijk in samenhang met de ovens gezien moet worden. Wellicht gaat het hier om een kleinschalig aardewerkproductiecentrum. Ook op het Romeinse villaterrein zijn vondsten uit de vroege middeleeuwen gedaan. Dit verschijnsel staat niet op zich en heeft waarschijnlijk te maken met het claimen van land en hergebruik van Romeins bouwmateriaal in de vroege middeleeuwen.

Nieuwe tijd Tijdens het bureauonderzoek uitgevoerd door RAAP zijn de meeste (sub)recente vormen van landgebruik al beschreven. Daarbij is onder andere de aandacht gevestigd op het voorkomen van graften in het plangebied. Een vlugge blik op de nu voorhanden AHN laat zien dat het systeem van graften veel uitgebreider is dan aanvankelijk is gekarteerd.

12.2.2 Gaafheid en conservering • Wat is de mate van conservering en gaafheid van de specifieke sites en/ of off-site verschijnselen?

De behoudenswaardige vindplaatsen zijn over het algemeen redelijk tot uitstekend geconserveerd. In de meeste gevallen is het bodemprofiel grotendeels intact. De top van het nog aanwezige bodemprofiel wordt gevormd door een Bt-horizont. In enkele gevallen (vindplaats 62 en 82) is nog een restant van een E-horizont gedocumenteerd. Het is aannemelijk dat de hoogte van het huidige maaiveld grotendeels overeenkomt met de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld. Door ploegen zijn de A- en E- horizont en mogelijk een klein deel van de B(t)-horizont opgenomen in de bouwvoor. Het sporenvlak wordt in de meeste gevallen van de bouwvoor gescheiden door een in dikte variërend colluvium. Slechts in twee gevallen zijn er aanwijzingen dat sporen zijn aangetast door de erosie. Het gaat hierbij om die delen van vindplaatsen 2 en 53, die op of nabij de hellingen van het droogdal liggen. Bij vindplaats 53 is de erosie overigens beperkt gebleven. Grote verstoringen zijn nergens waargenomen met uitzondering van de Lanakerweg, die de vindplaatsen 24 en 124 doorsnijdt. Ter hoogte LANAKERVELD 203

van vindplaats 24 heeft de Lanakerweg zich diep ingesneden en hoeven geen sporen meer verwacht te worden. Bij vindplaats 124 ligt de weg deels ter hoogte van het huidige maaiveld en zal de verstoring minder zijn.

• Wat is de aard en kwaliteit van de bodem qua conservering van archeologische resten en in welke lagen of gebieden zijn deze resten of aanwijzingen voor landgebruik te verwachten?

De best geconserveerde archeologische resten bevinden zich over het algemeen in de top van de brikgronden, in de Bt-horizont. Deze gronden bevinden zich met name op de vlakke lössplateaus. Dit betekent echter niet dat uitgesloten kan worden dat er zich in de dalen archeologische resten bevinden. Eventuele vindplaatsen zijn hier mogelijk zelfs beter geconserveerd door afdekking met colluvium.

• Bestaan er verschillen in de conservering van archeologische resten binnen het onderzoeksgebied als gevolg van erosie, afdekking en bodemvorming?

Een zeer klein deel van vindplaatsen 2 en 53 ligt nabij de relatief steile helling van één van de droogdalen, waardoor hier vermoedelijk iets meer erosie heeft plaatsgevonden dan op de vlakkere plateaus. In het geval van vindplaats 53 is de erosie echter beperkt gebleven tot de A- en E-horizont en zijn, gezien de vondst van een bandkeramische huisplattegrond, de archeologische resten slechts beperkt aangetast.

• Zijn er in de directe omgeving van de vindplaats betere conserverings- omstandigheden te verwachten?

Zie het antwoord op vraag 2.

• Wat zijn de relaties tussen de verschillende vindplaatsen? Betreft het grote, aaneengesloten sites of kleinere, discrete clusters archeologische resten met daartussen een diffuse verspreiding van archeologica? Beschrijf de verschillen.

Bij het proefsleuvenonderzoek zijn bijna alleen de door RAAP gekarteerde vindplaatsen onderzocht. Enkele uitzonderingen daargelaten, zijn de tussenliggende zones niet verkend. Het is dus moeilijk deze vraag te beantwoorden. Wat betreft de relatie tussen de verschillende vindplaatsen valt vooral op dat de verschillende vindplaatsen vloeiend in elkaar overlopen, waarbij de sporen uit verschillende periodes grotendeels van elkaar gescheiden liggen. In het noordelijk deel geldt dit voor de vindplaatsen 18, 24, 122/82 en 123, en in het zuidelijk deel voor de vindplaatsen 53 en 124. Per periode kan het volgende opgemerkt worden.

Lineaire bandkeramiek Het lijkt bij de vier vindplaatsen uit deze periode om discrete clusters te gaan. Daarbuiten zijn binnen de onderzochte arealen geen sporen en vondstmateriaal uit deze periode aangetroffen. Hooguit een enkele keer zou op basis van de kleur van de vulling een spoor dat zich buiten 204 LANAKERVELD

de gedefinieerde vindplaatsen bevindt aan deze periode kunnen worden toegewezen. Deze zouden in verband kunnen worden gebracht met off-site activiteiten. Vindplaats 53 lijkt echter samen met vindplaats 13 deel uit te maken van een uitgestrekte nederzetting langs de noordelijke rand van het dal van het Heeswater. Hetzelfde geldt voor vindplaats 2 die vermoedelijk samen met vindplaats 19 deel uitmaakt van een uitgestrekte nederzetting langs de noordelijke rand van het Zouwdal. In alle gevallen gaat het echter om losse huisplaatsen die elkaar niet oversnijden.

Late bronstijd / vroege ijzertijd De vindplaatsen uit deze periode kenmerken zich door een relatief losse spreiding van grondsporen over uitgestrekte arealen. Afgezien van vindplaats 124 is het moeilijk duidelijke bewoningskernen aan te wijzen binnen deze vindplaatsen. Daarnaast bevinden zich ook buiten de vindplaatsen enkele sporen, waarvan het vermoeden bestaat dat ze uit deze periode dateren. Door de beperkte onderzochte arealen op deze locaties (o.a. vindplaatsen 66 en 73) was het moeilijk deze resten eenduidig te interpreteren.

Romeinse tijd / vroege middeleeuwen Het gaat bij deze vindplaatsen (18 en 124) om discrete clusters. Daarbuiten zijn nergens duidelijk dateerbare sporen of vondstmateriaal uit deze periode gevonden. Vermoedelijk maakt een aantal greppels deel uit van een percele- ringssysteem uit de Romeinse tijd of vroege middeleeuwen.

• In hoeverre zijn grondsporen vervaagd door bodemvorming? Bestaat hierin verschil tussen sporen uit verschillende perioden, zo ja welke? Op welk niveau zijn eventuele grondsporen leesbaar en hoe duidelijk tekenen zich de grondsporen af?

Er is geen vervaging van grondsporen door bodemvorming waargenomen. De grondsporen tekenden zich over het algemeen net onder het colluvium af in de Bt-horizont. De grondsporen uit het vroege neolithicum en de periode metaaltijden – middeleeuwen kenmerken zich door een verschil in kleur van de vulling. De bandkeramische sporen zijn over het algemeen donkerbruingrijs en compact. Sporen uit de periode metaaltijden- middeleeuwen hebben een geelbeige vulling, die qua kleur en structuur enigszins vergelijkbaar is met het colluvium. De grondsporen uit beide periodes tekenen zich duidelijk af.

• Is er een relatie tussen het (micro)reliëf en de conservering van de archeologische resten?

De vindplaatsen op de relatief vlakke plateaus zijn over het algemeen vermoedelijk beter geconserveerd dan de vindplaatsen of delen van vindplaatsen, die tegen de steilere hellingen van de droogdalen aanliggen. Hier heeft meer erosie kunnen plaatsvinden.

• Perioden en sites LANAKERVELD 205

• Wat is per archeologische locatie in het onderzoeksgebied: de ligging (inclusief diepteligging), omvang (inclusief verticale dimensies), aantal sites en/of perioden, type en functie van de sites of off-site-patronen, samenstelling van de archeologische resten (grondsporen, materiële en organische vondsten), vondstdichtheid, stratigrafie, ouderdom, periode, type-chronologische classificatie?

Voor een uitgebreide beschrijving van deze punten per vindplaats wordt verwezen naar hoofdstuk 6.

• Wat is in het onderzoeksgebied de ruimtelijke verspreiding, zowel in horizontale als in verticale zin, van vindplaatsen, sites en off-site- patronen?

Wat betreft de ruimtelijke spreiding valt in horizontale zin op dat de vindplaatsen uit verschillende periodes grotendeels van elkaar gescheiden liggen en deels in elkaar overvloeien. In verticale zin bevinden alle vindplaatsen vanaf het vroege neolithicum zich in één niveau, in de top van de löss. Op diepere niveaus zouden zich in principe alléén vindplaatsen uit het paleolithicum kunnen bevinden.

• Is het mogelijk om op vindplaatsen met resten uit verscheidene perioden of fasen, ruimtelijke patronen te onderscheiden?

Slechts op twee vindplaatsen (2 en 124) bevinden zich sporen die duidelijk uit twee verschillende periodes dateren. Vooralsnog zijn hier geen ruimtelijke patronen in te onderscheiden. Ook hier geldt weer de reeds vermelde algemene opmerking dat de verschillende periodes binnen het plangebied elkaar grotendeels lijken te mijden. Wat betreft vindplaatsen uit één periode is alleen bij de bandkeramische nederzetting op vindplaats 53 een nadere fasering aan te brengen op basis van het aardewerk. In ruimtelijk opzicht valt bij deze vindplaats op dat geen van de zeven aangesneden huisplattegronden een andere oversnijdt. De huisplaatsen lijken zelfs op regelmatige afstand van elkaar te liggen.

• In hoeverre is er sprake van verschuivingen in de nederzettingspatronen en landgebruik in de loop van de tijd?

Voor zover deze vraag op basis van het proefsleuvenonderzoek beantwoord kan worden valt in ieder geval op dat de nederzettingsterreinen uit het vroege neolithicum zich over het algemeen aan de randen van de lössplateaus bevinden, terwijl de bekende Romeinse vindplaatsen centraler op het plateau lijken te liggen (o.a. ook de Belgische vindplaats bij Smeermaas). Over landgebruik in de metaaltijden zijn vooralsnog, gezien de losse spreiding van sporen over grote arealen, weinig uitspraken te doen. Opmerkelijk is echter dat het noordelijke plateau een duidelijke bewoningsfase uit de late bronstijd kent waarbij op het zuidelijke plateau zich een begraafplaats bevond. Er zijn geen duidelijke sporen van bewoning in de directe nabijheid van het urnenveld gevonden. In de vroege ijzertijd wordt echter ook het zuidelijke plateau bewoond (zelfs tot zeer dicht tegen het urnenveld). 206 LANAKERVELD

• Bestaat er tussen de verschillende neolithische nederzettingsterreinen, inclusief de reeds bekende vindplaatsen op de locaties Groeve Klinkers en Groeve Belvedère, chronologische en/of functionele verschillen dan wel overeenkomsten en waarin komen die tot uiting?

Het gaat bij de verschillende neolithische vindplaatsen om drie nederzet- tingsterreinen en een grafveld uit het vroege neolithicum (LBK). De neder- zettingsterreinen op vindplaats 24 en 53 zijn met hun losse spreiding van sporen / huisplattegronden onderling vergelijkbaar. Vindplaats 2 heeft geen huisplattegronden opgeleverd, maar ook hier was sprake van een losse spreiding van grondsporen. De nederzettingsterreinen vertonen overeenkomsten met die uit groeve Klinkers waar de sporendichtheid ook relatief laag was. In chronologisch opzicht zijn er wel verschillen. Het valt op dat wat betreft de dateringen van de nederzettingsterreinen op het Lanakerveld het zwaartepunt in fasen Ic en Id (met uitloop naar IIa en IIb) van de lineaire bandkeramiek ligt. Dit verschilt met de dateringen voor groeve Belvédère (terrein “De Waal”) en groeve Klinkers waar het zwaartepunt van de bandkeramische bewoning in fasen IIc en IId valt. Het versierde potje uit het grafveld heeft een datering in fase IIb of IIc. Daarmee is er in chronologisch opzicht vermoedelijk een kleine overlap tussen nederzettingen en grafveld.

• Heeft bij de eventuele neolithische vuursteenvindplaatsen de bewerking ter plekke plaatsgevonden of is er slechts sprake van eindproducten?

Voor geen van de onderzochte vuursteenvindplaatsen bleek deze interpretatie na het proefsleuvenonderzoek houdbaar. Wel is bij de bandkeramische vindplaatsen geconstateerd dat het in de kuilen aangetroffen vuursteen niet (alleen) op de winplaats, maar binnen de nederzetting getest is op bruikbaarheid. Hiervan getuigt de aanwezigheid van enkele ongebruikte brokken vuursteen naast geretoucheerde afslagen en klingen, enkele eindschrabbers en een als klopsteen hergebruikte restkern

• Is op basis van het vondstmateriaal uit de LBK vindplaats(en) vast te stellen tot welke Siedlungskammer de vindplaatsen gerekend mogen worden? Zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van andere vroeg- neolithische groepen zoals Limburg, La Hoguette en Blicquy? Zo ja, is er inzicht in de relatie tussen deze groepen, met name chronologisch?

De Bandkeramische vindplaatsen op de linker Maasoever bij Maastricht worden traditioneel tot het zogenaamde Heeswater-cluster gerekend dat ook een aantal Belgische vindplaatsen omvat (o.a. bij Rosmeer en Vlijtingen). Nederlandse vindplaatsen zoals Elsloo, Stein, Geleen en Beek behoren tot de Siedlungskammer op het Graetheideplateau: het zogenaamde Graetheidecluster. In het vondstmateriaal van het Lanakerveld zijn enkele elementen aan te wijzen, met name in het aardewerk, die inderdaad duidelijk lijken af te wijken van wat we kennen van het Graetheidecluster. Zo zijn flesvormige potten zeldzaam op het Graetheidecluster (maar bijvoorbeeld wel weer bekend uit de groeve Klinkers juist buiten het huidige onderzoeksgebied). Behalve in het vondstmateriaal zijn er ook verschillen aan te wijzen in de structuur van de nederzettingen in beide clusters. Druk LANAKERVELD 207

bebouwde nederzettingen met veel oversnijdingen in het Graetheidecluster tegen een licht bebouwde open structuur van de nederzettingen in het Heeswater-cluster. In een langskuil behorend bij structuur 6 (put 47) zijn enkele fragmenten van Limburger aardewerk aangetroffen. Daarnaast is enkele malen het zogenoemde non-LBK aangetroffen.256 Dit aardewerk lijkt sterk op het typische bandkeramische aardewerk maar wijkt qua magering en versiering op subtiele wijze af van het gebruikelijke assemblage.

• Tot welke regionale groep kan/kunnen de eventuele Michelsbergvind- plaats(en) onderscheiden worden en op basis waarvan?

Er zijn bij het proefsleuvenonderzoek geen eenduidige vindplaatsen van de Michelsberg-cultuur aangetroffen, maar slechts losse spreidingen van vondstmateriaal. De hoeveelheid materiaal ter hoogte van vindplaats 82 was dusdanig, dat in de nabijheid wellicht een vindplaats uit deze periode verwacht mag worden.

• Is er bij vindplaats 18 sprake van de periferie van een Romeins nederzet- tingsterrein (villa- dan wel protovillaterrein of inheemse nederzetting) en hoe is dit aan te tonen? Is een duidelijke eindfase van de vindplaats aan te geven en op basis waarvan?

Het proefsleuvenonderzoek heeft aangetoond dat vindplaats 2 een neder- zettingsterrein uit de Romeinse tijd is. De nederzetting was vermoedelijk afgebakend door middel van een dubbele omgreppeling. Duidelijke aanwijzingen voor een stenen villa ontbreken binnen het opgegraven areaal. De vindplaats strekt zich echter verder uit over de Belgische grens en is niet in zijn geheel onderzocht. Gezien parallellen met andere vindplaatsen is de kans aanwezig dat er ergens binnen de omgreppeling een deels stenen gebouw heeft gestaan. De aanwezigheid van dakpannen en het ontbreken van ander bouwmateriaal wijzen echter vooralsnog in de richting van houten gebouwen met een pannendak. Afgaande op het aardewerk is de nederzetting tot ver in de 3e eeuw in gebruik gebleven. Enkele vondsten van mogelijk laat-Romeins en Merovingisch aardewerk wijzen erop dat ook sporen uit deze periodes verwacht mogen worden.

• Is een verklaring voor het ontbreken van vroegmiddeleeuwse vondsten in het gehele plangebied en zo ja, op basis waarvan is die uitspraak mogelijk?

Gezien de vondst van een vroegmiddeleeuwse nederzetting op vindplaats 124 is deze vraag niet relevant.

12.3 Aanbevelingen en conclusie In de vorige paragrafen is (zover mogelijk) een antwoord gegeven op de onderzoeksvragen uit het PvE. Onderstaand worden de aanbevelingen weergegeven die op basis van de resultaten van het verkennende en het waarderende onderzoek zijn gedestilleerd (zie voor een verdere bespreking

256 Van de Velde 2008. 208 LANAKERVELD

van de representativiteit van de beide onderzoeken hoofdstuk 10). De aanbevelingen zullen per deelgebied (noordelijke en zuidelijke locatie) besproken worden.

12.3.1 Aanbeveling voor het noordelijke deel Op basis van het waarderende proefsleuvenonderzoek zijn de volgende vindplaatsen in het noordelijk deel van het plangebied behoudenswaardig: vindplaats 2, 18, 24, 122 en 123. Daarnaast zijn twee gebieden (vindplaats 125 en 126) als mogelijke (paleolithische) vindplaatsen aangewezen. In al deze gevallen zijn de door RAAP aangegeven indicatieve begrenzingen van de vindplaatsen aangepast. Indien behoud van deze vindplaatsen niet gegarandeerd kan worden door inpassing in het bestemmingsplan dient hier vlakdekkend onderzoek plaats te vinden waarbij het oude cultuurland- schap centraal moet staan. Met betrekking tot het bandkeramische grafveld (vindplaats 123) dient bij eventueel behoud in acht genomen te worden dat hier geen bodemversto- rende activiteiten meer plaatsvinden en het terrein dus beschermd moet worden. De verschillende graven liggen slechts enkele decimeters onder het maaiveld. Verstorende factoren zoals ploegen zullen leiden tot meer erosie en verlies aan informatie. De begrenzing van de vindplaats uit de metaaltijden (122 en vermoedelijk ook 2) is slechts bij benadering aan te geven. Ook op de vraag of vindplaatsen 84 en 122 één geheel vormen met vindplaatsen 2 en 62 moeten we, gezien het ontbreken van proefsleuven in de tussenliggende zone vooralsnog het antwoord schuldig blijven. Aanbevolen wordt om dit gebied door middel van extra proefsleuven te verkennen en het als één geheel te beschouwen totdat nader onderzoek meer duidelijkheid biedt.

12.3.2 Aanbeveling voor het zuidelijke deel Op basis van het proefsleuvenonderzoek zijn in het zuidelijke deel van het plangebied de vindplaatsen 53 en 124 als behoudenswaardig aangemerkt. Indien behoud van deze vindplaatsen niet gegarandeerd kan worden door inpassing in het bestemmingsplan dient hier een vlakdekkend onderzoek plaats te vinden. In het geval van vindplaats 53 is de door RAAP aangegeven indicatieve begrenzing aangepast. Vindplaats 124 was niet door RAAP gekarteerd. De westelijke en zuidelijke begrenzing van deze vindplaats is niet vastgesteld. Het verdient aanbeveling om in ieder geval de westelijke begrenzing van deze vindplaats vast te stellen. De zuidelijke begrenzing valt vermoedelijk buiten het plangebied. Met betrekking tot het zuidelijke deel geldt dezelfde vraag als voor het noordelijke deel. In hoeverre bevinden er zich vindplaatsen buiten de door RAAP gekarteerde vindplaatsen? Vindplaats 124, die grotendeels ten zuiden en westen van RAAP vindplaatsen 53 en 22 ligt en met name sporen uit slecht traceerbare perioden heeft opgeleverd, laat zien dat hiertoe een reële kans bestaat. Aanbevolen wordt dan ook om dit gebied door middel van extra proefsleuven te verkennen en waarderen. Op deze wijze kan waarschijnlijk de westelijke begrenzing van vindplaats 124 worden vastgesteld. Daarnaast kan een iets evenwichtiger beeld van de in het plangebied gelegen verwachte archeologische waarden verkregen worden. LANAKERVELD 209

2

2 8 123 122 24 18

ood LBK; blauw metaaltijden; geel Romeinse tijd) blauw metaaltijden; ood LBK;

7 3 126 250m

NNN 125 0 Figuur 12.1 Figuur r vindplaatsen (wit mogelijk paleolithicum; het plangebied met behoudenswaardige deel van het noordelijk Ontwikkelingsplan voor 210 LANAKERVELD

124 53

N

0 250m

Figuur 12.2 Ontwikkelingsplan voor het zuidelijk deel van 12.3.3 Conclusie het plangebied met behoudenswaardige vind- plaatsen (rood LBK; blauw metaaltijden; groen Wat algemeen uit de voorgaande stukken naar voren komt, zijn de Vroege middeleeuwen) overweldigende resultaten ondanks de “beperktheid” van het onderzoek. Er kunnen uitspraken gedaan worden over een groot aantal vindplaatsen hoewel de begrenzing van de vindplaatsen in de meeste gevallen nog een probleem op levert. Omdat gekozen is voor een vindplaatsgerichte waardering is over de terreinen waar geen proefsleuven zijn aangelegd nog veel onduidelijk. Er kunnen nadrukkelijk géén uitspraken gedaan worden over de niet gewaardeerde/verkende delen van het plangebied. In het algemeen dient worden opgemerkt dat in veel proefsleuven binnen en buiten de door RAAP aangegeven vindplaatsen sporen uit de metaaltijden zijn gevonden; een periode die bij de oppervlaktekartering in zijn geheel niet is aangetroffen. Daarnaast is in één van de proefsleuven buiten de RAAP vindplaatsen een uniek bandkeramisch grafveld aangesneden. De vraag dient zich aan in hoeverre vindplaatsen zich nog onontdekt in het plangebied bevinden die wat betreft hun aard (grafvelden) of periode waaruit ze stammen (neolithicum-late ijzertijd) slecht traceerbaar LANAKERVELD 211

zijn bij oppervlaktekarteringen. Hetzelfde geldt dus ook voor vindplaatsen uit het midden- en laat neolithicum. Uit beide perioden is vondstmateriaal verzameld maar kan vooralsnog niet aan een bepaalde locatie toegeschreven worden. Het is echter wel de verwachting dat binnen het plangebied sporen uit deze periode aanwezig zijn.

Aanbeveling Gezien de verschillen tussen het verkennende en het waarderende onderzoek wordt de aanbeveling gedaan om een aanvullend proefsleuven- onderzoek uit te voeren zodat begrenzingen van bekende vindplaatsen en nog verwachte vindplaatsen in kaart kunnen worden gebracht. Daarbij dient vooral bij de noordelijke locatie een dicht grid van proefsleuven te worden geplaatst om zodoende de low-density vindplaatsen op te sporen wat via andere veldmethoden bijna onmogelijk is, gezien de gegeven natuurlijke omstandigheden en beperkende factoren. Hetzelfde geldt voor de percelen ten noorden van vindplaats 124 en ten zuiden van de Briegdenweg, met name de met gras ingezaaide percelen die niet gekarteerd konden worden en ook niet door proefsleuven zijn verkend. In twee zones op het leemontginningsterrein, namelijk het zuidwestelijk (vindplaats 125) en middendeel (vindplaats 126), moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van goed geconserveerde archeologische resten uit het paleolithicum in een informatieve geologische context. De lagen waarin deze resten bewaard zijn bevinden zich op een diepte onder 59 m +NAP, en nader onderzoek van het terrein verdient dan ook aanbeveling. Op grond van de ervaringen met de prospectie van lössgroeven in Belgisch en Nederlands Limburg257 verdient het eveneens aanbeveling de leemwin- ningsactiviteiten in beide zones geologisch en archeologisch te begeleiden.

Alternatief Gezien de infrastructurele werken die ophanden zijn, waarbij juist door onverkende of onvoldoende verkende terreinen wegcunetten worden aangelegd, is het raadzaam om juist deze wegcunetten archeologisch te laten onderzoeken door middel van proefsleuven of door middel van actieve archeologische begeleiding.258 Zo kan een iets evenwichtiger beeld van de in de ondergrond aanwezige archeologische resten verkregen kunnen worden. Dit geldt voor het gehele plangebied. Daarnaast kan voor een andere kostenbesparende karterende methode worden gekozen. In Duitsland worden doorgaans zeer goede resultaten geboekt door middel van karterend onderzoek met behulp van een magnetometer, al is het de vraag of deze onderzoeksmethode voor dit terrein geschikt is. Het verdient de aanbeveling om in ieder geval een testproject op te zetten waarbij een klein areaal wordt verkend dat reeds met proefsleuven is onderzocht. Op die manier zijn de resultaten van beide methoden met elkaar te vergelijken.

Door een deel van het verkennend en waarderend onderzoek uit te breiden naar niet of nauwelijks verkende terreinen kan voorkomen worden dat tijdens bouwwerkzaamheden onverwachte archeologische resten tevoorschijn komen die vertragend zullen werken voor de algemene voortgang van de ontwikkeling van het plangebied.

257 cf. De Warrimont 2007. 258 Bij een actieve begeleiding worden bouwwerkzaamheden gecombineerd met archeologie maar wordt de vlakhoogte bepaald door de begeleidende archeoloog. 212 LANAKERVELD LANAKERVELD 213

Literatuur

Acsádi, G. & J. Nemeskéri, 1970: History of Human Life Span and Mortality, Budapest.

Amkreutz, L., 2004: Bandkeramiek langs de Maas: een analyse en interpretatie van bandkeramische vindplaatsen op het laagterras van de Maas in Limburg (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit Leiden), Leiden.

Amkreutz, L.W.S.W., 2007: Nogmaals bandkeramiek op de Maasoevers: foute feitjes, Westerheem 56, 15-21.

Arnoldussen, S. & E.A.G. Ball, 2007: Nederzettingsaardewerk uit de late bronstijd in Noord-Brabant en het rivierengebied. In: Jansen, R. & L.P. Louwe Kooijmans (red.): Van contract tot wetenschap: tien jaar archeologisch onderzoek door Archol BV, 1997-2007, Leiden, 181-203.

Arora, S.K., 1997: Steinartefakte aus metallzeitlichen Befunden vom Monreberg (Kalkar, Kreis Kleve). Archäologie im Rheinland 1997, 47-48.

Arora, S.K. & J.H.G. Franzen, 1987: Simpelveld vuursteen: een nieuw type vuursteen. Archeologie in Limburg 32, 23-27.

Arora, S.K. & U. Geilenbrügge, 1999: Die Steinzeit war noch nicht zu Ende: Steingeräte aus einer eisenzeitlichen Grube (Jüchen, Kreis Neuss). Archäologie im Rheinland 1999, 67-69.

Arora, S.K. & I. Lochner, 1999: Silexbeile und Pfeilspitzen aus einer eisenzeitlichen Siedlung am Elsbachtal (Jüchen, Kreis Neuss). Archäologie im Rheinland 1999, 63-64.

Baelen, A.van, E.P.M. Meijs, P. van Peer, J.-P. de Warrimont & M. de Bie, 2007: An early Middle Palaeolithic site at Kesselt-Op de Schans (Belgian Limburg): preliminary results. Notae Praehistoricae 27, 19-26.

Bakels, C.C., 1978: Four Linearbandkeramik settlements and their environment: A paleoecological study of Sittard, Stein, Elsloo and Hienheim (proefschrift Universiteit Leiden), Leiden.

Bakels, C.C., 1987: On the adzes of the northwestern Linearbandkeramik. Analecta Praehistorica Leidensia 20, 53-87.

Bakels, C.C., 2001: Verkoolde zaden uit de bandkeramische nederzetting Elsloo-Sanderboutlaan, Archeologie in Limburg 87, 18-23.

Ball, E.A.G. & E. Eimermann, 2002: Nieuwe bronstijdaardewerkcomplexen uit het buitengebied van Cuijk. In: Fokkens, H. & R. Jansen (red.): 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en IJzertijdbewoning in het Maas-Demer- Scheldegebied, Leiden, 25-44. 214 LANAKERVELD

Koschik, H. (red.), 2001: Archäologische Talauenforschungen: Ergebnisse eines Prospektionsprojekts des Instituts für Ur- und Frühgeschichte der Universität zu Köln (Rheinische Ausgrabungen 52), Mainz.

Beckers, H.J. & G.A.J. Beckers, 1940: Voorgeschiedenis van Zuid-Limburg, Maastricht.

Beckers, J., 1927: De Zuid-Limburgse graven of graften. Nat. Hist. maandblad 16(10), 137-138.

Berendsen, H.J.A., 1996: De vorming van het land: inleiding in de geologie en de geomorfologie, Assen.

Berendsen, H.J.A., 1997: Landschappelijk Nederland: de fysisch-geografische regio’s, Assen.

Berendsen, H.J.A., 2000: Landschap in delen. Overzicht van de geofactoren, Assen.

Boe, G. de, M. de Bie & L. van Impe, 1992: Neerharen-Rekem. Die komplexe Besiedlungsgeschichte einer vor den Kiesbaggern geretteten Fundstätte. In: Bauchhenß, G. / H. Hoyer von Prittwitz und Gaffron / M. Otte & W.J.H. Willems (red.): Spurensichering. Archäologische Denkmalpflege in der Euregio Maas-Rhein, Mainz, 477-496.

Boenigk, W. & E.-M. Hagedorn, 1996: Das Profil FR125: holozäne Sedimente im Elsbachtal und ihre Schwermetallgehalte. Archäologie im Rheinland 1996, 169-172.

Bogaers, J.E., 1958-9: Een Romeinse askist uit Stein. Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 94-95, 197-208.

Böhner, K., 1958: Die fränkischen Altertumer des Trierer Landes, Berlin.

Bonnabel, L., C. Paresys & L. Thomasausen, 2003: Un groupe de tombes en contexte d’habitat néolithique rubané à Écriennes “La Folie” (Marne): approche des gestes funéraires. In: Chambon, P. & J. Leclerc (red.): Les pratiques funéraires néolithiques avant 3500 av. J.-C. en et dans les regions limtrophes (Mémoires de la Société Préhistorique Française 33), 45-53.

Bouten, W. / G. van Eijsden / A.C. Imeson / F.J.P.M. Kwaad / H.J. Mücher & A. Tiktak, 1985: Ontstaan en erosie van de lössleemgronden in Zuid- Limburg. K.N.A.G. geografisch tijdschrift 19, 192-208.

Breteler, H.G.M. & J.M.M. van den Broek, 1968: Graften in Zuid-Limburg. Boor en Spade 16, 119-130.

Bringmans, P.M.M.A., 2006: Multiple Middle Palaeolithic Occupations in a Loess-Soil Sequence at Veldwezelt-Hezerwater, Limburg, (Proefschrift Katholieke Universiteit Leuven), Leuven. LANAKERVELD 215

Broeke, P.W. van den, 1980: Een rijk gevulde kuil met nederzettings- materiaal uit de IJzertijd, gevonden te Geleen, prov. Limburg. Analecta Praehistorica Leidensia 13, 102-113.

Broeke, P.W. van den, 1987: De dateringsmiddelen voor de ijzertijd van Zuid-Nederland. In: Van der Sanden, W.A.B. & P.W. van den Broeke (red.): Getekend Zand. Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen, Waalre, 23-43.

Brounen, F.T.S., 1995: Verrassende vondsten uit Vogelzang. In: B. Knippels, F. Brounen, W. Dijkman, R. Hulst (red.), Randwyck ondergronds. De resultaten van 10 jaar archeologisch bodemonderzoek, Maastricht, 12-19.

Brounen, F.T.S. & W. Dijkman, 1988: Randwyck: Lochterveld. In: H. Stoepker (red.), Archeologische Kroniek voor Limburg over 1987, Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 124, 389- 392.

Brounen, F.T.S. & E.A.G Ball, 2002: Uitpakken 7: vindplaatsen van de Lineaire Bandkeramiek en de Nederrijnse Grafheuvel Cultuur in het Maasdal bij Itteren-Sterkenberg (slot). Archeologie in Limburg 91, 7-16.

Brounen, F.T.S. & H. Peeters, 2000/01: Vroeg-neolithische vuursteenwin- ning en -bewerking in de Banholtergrubbe (Banholt, gem. Margraten). Archeologie 10, 133-149.

Brounen, F.T.S. & E. Rensink, 2006: Itteren-Sterkenberg (gemeente Maastricht): waardestellend onderzoek van een vindplaats uit de Lineaire Bandkeramiek, de Late Bronstijd en IJzertijd in het Maasdal (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 140), Amersfoort.

Brunsting, H., 1937: Het grafveld onder Hees bij Nijmegen. Een bijdrage tot de kennis van Ulpia Noviomagus (Archaeologisch-Historische Bijdragen 4), Amsterdam.

Cahen, D., J.P. Caspar & M. Otte, 1986: Industries lithiques danubiennes de Belgique, Liège (Etudes et Recherches Archéologiques de l’Université de Liège 21), Luik.

Cauwe, N., M. van der Linden & B. Vanmontfort, 2001: The Middle and Late Neolithic. Anthropologica et Praehistorica 112, 77-89.

Close, F., Gustin P & J.-P. Marchal, 1997: Bassenge, Eben-Emael. Un sauvetage archéologique et la découverte d’occupations anciennes à “Int’ les Deux Voyes”, dans la carrière CBR du Romont. In: Corbiau, M.-H. (red.): Le patrimoine archéologique de Wallonie, Namen.

Deeben, J. / E. Drenth / M-F. van Oorsouw & L. Verhart, 2005 (red.): De steentijd van Nederland (Archeologie 11/12). 216 LANAKERVELD

Desittere, M., 1968: De urnenveldenkultuur in het gebied tussen Neder-Rijn en Noordzee : (periodes Ha, A en B) (Dissertationes archaeologicae Gandenses 11), Gent.

Dijkman, W., 1989: Een vindplaats uit de IJzertijd te Maastricht-Randwyck (Nederlandse archeologische rapporten 8), Amersfoort.

Dijkman, W., 1992: Funde aus Maastricht. In: Bauchhenß, G. / H. Hoyer von Prittwitz und Gaffron / M. Otte & W.J.H. Willems (red.): Spurensichering. Archäologische Denkmalpflege in der Euregio Maas-Rhein, Mainz, 367-379.

Dijkman, W., 1995: Een urnenveld in Maastricht-Withuisveld. Archeologie in Limburg 66, 49-55.

Dijkman, W., 1999: Maastricht. In: Plumier-Torfs, J. / S. Plumier-Torfs / M. Regnard & W. Dijkman (red.): Mosa Nostra. De Maasvallei van Verdun tot Maastricht in de Merovingische periode 5de-8ste eeuw (Carnets du Patrimoine 28), Luik, 46-51.

Dijkman, W., 2000: Weer Bandkeramiek op de Caberg! Archeologie in Limburg 84, 31-33.

Dijkman, W., 2003: The Merovingian cemetery of Borgharen (Maastricht) and an early Frank named BOBO. In: Taayke, E. / J.H. Looijenga / O.H. Harsema & H.R. Reinders (red.): Essays on the Early Franks (Groningen Archaeological Studies 1, Groningen, 212-230.

Dijkman, W. & R. Hulst, 2000: Het urnenveld van Maastricht-Vroendael. Archeologie in Limburg 84, 19-26.

Dijkstra, M.F.P., 2006: Aardewerk. In: Hemminga, M. & T. Hamburg (red.): Een Merovingische nederzetting op de oever van de Oude Rijn. Opgraving (DO) & Inventariserend Veldonderzoek (IVO), Oegstgeest –Rijnfront zuid 2004 (Archol rapport 69), Leiden, 51-72.

Disch, A., 1969: A.C. Kengen over opgravingen te Caberg-Maastricht 1927- 1933. Jaaroverzicht van de Archeologische Werkgemeenschap Limburg 1969, 31- 38.

Disch, A., 1972: Pre- en protohistorische vondsten op de Caberg te Maastricht. Jaaroverzicht van de Archeologische Werkgemeenschap Limburg 1971/1972, 33-47.

Dohrn-Ihmig, M., 1983: Das bandkeramische Gräberfeld von Aldenhoven- Niedermerz, Kreis Düren. In: Bauchhenß, G. (red.): Archäologie in den rheinischen Lößbörden. Beiträge zur Siedlungsgeschichte im Rheinland (Rheinische Ausgrabungen 24), Keulen, 7-190.

Dohrn-Ihmig, M., 1983a: Ein Grossgartacher Siedlungsplatz bei Jülich- Welldorf, Kreis Düren, und der Übergang zum mittelneolithischen LANAKERVELD 217

Hausbau. In: G. Bauchhenß (Hrsg.), Archäologie in den rheinischen Lössbörden (= Rheinische Ausgrabungen 24), Köln 233-282.

Dohrn-Ihmig, M., 1983b: Neolithische Siedlungen der Rössener Kultur in der Niederrheinischen Bucht (= Materalien zur allgemeinen und vergleichenden Archäologie 21), München.

Dragendorff, H., 1895: Terra sigillata, Bonner. Bonner Jahrbücher 96-97, 18- 155.

Driesen, P., N. De Winter & E. Wesemael, 2006: Aardewerk. In: Goossens, T.A. (red.): Schipluiden, ‘Harnaschpolder’ (ADC-rapport 625), Amersfoort, 128-144.

Fokkens, H., 2007: Sleuven of boren? Archeologische prospectie van oude cultuurlandschappen. In: Jansen, R. & L.P. Louwe Kooijmans (red.): 10 jaar Archol: van contract tot wetenschap, Leiden.

Gijn, A.L. van & R. Houkes, 2001: Natuursteen. In: Louwe Kooijmans, L.P. (red.): Hardinxveld-Giessendam De Bruin. Een kampplaats uit het Laat- Mesolithicum en het begin van de Swifterbant-cultuur (5500-4450 v. Chr.) (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 88), Amersfoort, 193-207.

Gijn, A.L. van & R. Houkes, 2006: Stone, procurement and use. In: Louwe Kooijmans, L.P. & P.F.B. Jongste (red.): Schipluiden – Harnaschpolder. A Middle Neolithic site on the Dutch Coast (3800-3500 BC) (Analecta Praehistorica Leidensia 37/38), Leiden.

Gijn, A.L. van, E.A.K. Kars & Y.M.J. Lammers-Keijsers, 2002: Natuursteen. In: Meijlink, B.H.F.M. & P. Kranendonk (red.): Boeren, erven, graven, de boerengemeenschap van De Bogen bij Meteren (2450-1250 v. Chr.) (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 87), 501-538.

Gijn, A.L. van, L.P. Louwe Kooijmans & J.G. Zandstra, 2001: Natuursteen. In: Louwe Kooijmans, L.P. (red.): Hardinxveld-Giessendam Polderweg. Een mesolithisch jachtkamp in het rivierengebied (5500-5000 v. Chr.) (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 83), Amersfoort, 163-179.

Gijn, A. van & M.J.L.Th. Niekus, 2001: Bronze age settlement flint from the : the Cinderella of lithic research, in: Metz, W.H. / B.L. van Beek & H. Steegstra (red.): Patina: essays presented to Jay Jordan Butler on the occasion of his 80th birthday, Groningen-Amsterdam, 305-320.

Gijssel, K. van / J. Schreurs / J. Kolen / E.A.K. Kars / S. Verneau / P. van der Kroft & A.L. van Gijn, 2002: Steen. In: Jongste, P.F.B. & G.J. van Wijngaarden (red.): Archeologie in de Betuweroute. Het erfgoed van Eigenblok. Bewoningssporen uit de Bronstijd te Geldermalsen (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 86), 279-324.

Goossens, J.W.H., 1925: Berichten [s.v. Maastricht]. De Maasgouw 45, 70. 218 LANAKERVELD

Graaf, W.S. van & J. de Kramer, 2005a: Inventariserend veldonderzoek Itteren waarderende fase – Archeologisch onderzoek in de Maaswerken: IVO Itteren- Voulwames en Itteren-Emmaus (Becker & Van de Graaf), Nijmegen.

Graaf, W.S. van de & J. de Kramer, 2005b: Inventariserend veldonderzoek Borgharen-Daalderveld waarderende fase – Archeologisch onderzoek in de Maaswerken: IVO Borgharen-Daalderveld (Becker & Van de Graaf), Nijmegen.

Graiewski, N. & D. Rupprecht, 2000: Das zweite linearbandkeramische Gräberfeld im Rheinland, Archäologie im Rheinland 2000, 32-34.

Grooth, M. de & P. van de Velde, 2005: Kolonisten op de löss? Vroeg- neolithicum A: de bandkeramische cultuur, in: Louwe Kooijmans, L.P. / P.W. van den Broeke / H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.): Nederland in de Prehistorie, Amsterdam, 219-241.

Grooth, M.E.Th. de, 1986: Vuursteenbewerking en vuursteenbewerkers in de Lineaire Bandkeramiek. In: Jenniskens, A.H. & M.E.Th. de Groot (red.): Munsters in de Maasgouw – archeologie en kerkgeschiedenis in Limburg. Bundel aangeboden aan pater A.J. Munsters M.S.C. bij zijn tachtigste verjaardag, Maastricht, 17-38.

Grooth, M.E.Th. de, 1987: The organisation of flint tool manufacture in the Dutch Bandkeramik. Analecta Praehistorica Leidensia 20, 27-52.

Grooth, M.E.Th. de, 1994: Studies on neolithic flint exploitation. Socio- economic interpretations of the flint assemblages of Langweiler 8, Beek, Elsloo, Rijckholt, Hienheim and Meindling, Maastricht, 27-51.

Grooth, M.E.Th. de, 2003: They do things differently there – flint working at the Early Bandkeramik settlement of Geleen-Janskamperveld (the Netherlands). In: Eckert, J. / U. Eisenhauer & A. Zimmermann (red.): Archäologische Perspektiven – Analysen und Interpretationen im Wandel (Festschrift für Jens Lüning zum 65. Geburtstag), Rahden/Westfalen, 401-406.

Grooth, M.E.Th. de, 2008: Vroege Prehistorie. In: Evaluatie van het archeologisch onderzoek in Limburg in de periode 1995 t/m 2006. www.limburg. nl/nl/html/algemeen/beleid/kunstcultuur/CultureelErfgoed/inleiding.asp.

Haalebos, J.K., 1977: Zwammerdam Nigrum Pullum. Ein Auxiliarkastell am Niedergermanischen Limes (Cingula 3), Amsterdam.

Haalebos, J. K., 1986: Fibulae uit Maurik (Oudheidkundige Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, supplement 65, Leiden.

Haesaerts, P., E. Juvigné, O. Kuyl, M. Mücher & W. Roebroeks 1981: Comte rendu de l’Excursion du 13 juin 1981, en Hesbaye et au Limbourg Neerlandais, consacrée à la chronostratigraphy des loess du Pleistocene Supérieur. Annales Société Géologique Belgique 104, 223-240. LANAKERVELD 219

Harsema, O.H., 1979: Maalstenen en handmolens in Drenthe van het neolithicum tot ca. 1300 A.D., Assen.

Heeringen, R.M. van, 1985: Typologie, Zeitstellung und Verbreitung der in die Niederlande importierten vorgeschichtlichen Mahlsteine aus Tephrit. Archäologisches Korrespondenzblatt 15, 371-383.

Heinen, M. & R. Nehren, 2004: Erstmals im Rheinland: bandkeramische Siedlungsreste und Gräber in direkter Nachbarschaft. Archäologie im Rheinland 2004, 40-42.

Hendrix, W.P.A.M., 1995: Een bronzen zwaard uit Meers-Stein. Archeologie in Limburg 66, 64-65.

Herrmann, B., G. Grupe, S. Hummel, H. Piepenbrink & H. Schutkowski, 1990: Prähistorische Anthropologie, Leitfaden der Feld- und Labormethoden, Berlijn.

Hoof, L.G.L. van, 2000: Filling Black Holes: leven, sterven en deponeren in de metaaltijden van Zuid-Limburg (doctoraalscriptie Universiteit Leiden), Leiden.

Hoof, L.G.L. van, 2008a: Late Prehistorie. In: Evaluatie van het archeologisch onderzoek in Limburg in de periode 1995 t/m 2006. www.limburg.nl/nl/html/ algemeen/beleid/kunstcultuur/CultureelErfgoed/inleiding.asp.

Hoof, L.G.L. van, 2008b: The Iron Age habitation. In: P. van de Velde & C.C. Bakels (red.), Excavations at Geleen-Janskamperveld 1990/1991 (=Analecta Praehistorica Leidensia 39), Leiden.

Hoof, L.G.L. van en I.M. van Wijk, 2005: Archeologie van de verspoelde löss. Resultaten van een inventariserend archeologisch vooronderzoek in een droogdal te Geleen – Middengebied (Archol rapport 32, Leiden.

Hoof, L.G.L. van / I.M. van Wijk & C. van der Linde, in voorbereiding: Zwervende erven op de löss? Onderzoek van een nederzetting uit de vroege ijzertijd en van sporen uit de Stein-groep te Hof van Limburg (gemeente Sittard- Geleen) (Archol-rapport 33), Leiden.

Huijzer, A.S., 1993: Microfabrics and macrostructures: interrelations, processes, and paleoenvironmental significance, Enschede.

Hupperetz, W., 1999: Uitpakken 3: Een Merovingische pottenbakkersoven uit Kessel-Hout. Archeologie in Limburg 79, 11-12.

Isings, C., 1957: Roman glass from dated finds (Archaeologica Traiectina 2), Groningen.

Jadin, I., A. Hauzeur, I. Deramaix, 2003: L’habitat danubien en Belgique. État des lieux., in: I. Jadin (red.), Trois petits tours et puis s’en vont . . . La fin de la présence danubienne en Moyenne Belgique. (Études et recherches archéologiques de l’Université de Liège 109), Luik. 220 LANAKERVELD

Jeunesse, Ch., 1997: Pratiques funéraires au néolithique ancien: sépultures et nécropoles danubiennes 5500-4900 av. J.-C., Parijs.

Joachim, H.E., 1985: Zu Eisenzeitlichen Reibsteinen aus Basaltlava, den sog. Napoleonshütten. Archäeologisches Korrespondenzblatt 15, 359-369.

Kars, E.A., 2000: Natuursteen. In: Oudhof, J.W.M. / J. Dijkstra & A.A.A. Verhoeven (red.): Archeologie in de Betuweroute. “Huis Malburg” van spoor tot spoor. Een middeleeuwse nederzetting in Kerk-Avezaath (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 81), Amersfoort, 145-159.

Kars, E.A., 2001: Natuursteen. In: Verhoeven, A.A.A. & O. Brinkkemper (red.): Archeologie in de Betuweroute. Twaalf eeuwen bewoning langs de Linge bij De Kamer in Kerk-Avezaath (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 85), Amersfoort, 341-362.

Kars, E.A. & W. Vos, 2004: Romeinse baksteen in Nederland. In: Velde, H. van der & A. Verhoeven (red.): ADC Info jaargang 2003, 29-35.

Kars, E.A., 2005: Keramisch bouwmateriaal en natuursteen. In: Tichelman, G. (red.): Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil (ADC ArcheoProjecten-rapport), Amersfoort.

Kars, H. & J.M.A.R. Wevers, 1982: Early-medieval Dorestad, an archaeo- petrological study part III: a trachytic mortar, the soapstone finds, and the tuyères. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 32, 169-182.

Knippels, B. , 1991: Bewoningssporen uit de IJzertijd te Maastricht- Randwyck. Archeologie in Limburg 49, 43-48.

Knippenberg, S., Vuursteen en natuursteen. In: Leeuwe, R. de (red.): Prehistorie tussen de loopgraven. Nederzettingen en vondstcomplexen in Bennekom-Streekziekenhuis uit de midden-bronstijd tot midden-ijzertijd, ca. 1500 tot 500 v. Chr. (Archol-rapport 81), Leiden.

Knippenberg, S., 2005: Vuursteen en natuursteen. In: Hoof, L.G.L. van & P.F.B. Jongste (red.): Een nederzettingsterrein uit de midden- en late bronstijd te Tiel-Medel Bredesteeg (Archol Rapport 64), Leiden, 104-125.

Knippenberg, S., 2008: Vuursteen en natuursteen. In: Leeuwe, R. de (red.): Prehistorie tussen de loopgraven. Nederzettingssporen en vondstcomplexen in Bennekom-Streekziekenhuis uit de midden-bronstijd tot de midden-ijzertijd, ca. 1500-500 v.Chr. (Archol rapport 81), Leiden,

Kolfschoten, T. van & W. Roebroeks, 1985: Maastricht-Belvédère: stratigraphy, palaeoenvironment and archaeology of the Middle and Late Pleistocene deposits. Mededelingen van de Rijks Geologische Dienst 39, 1-121. LANAKERVELD 221

Kreuz, A., 2008: Closed forest or open woodland as natural vegetation in the surroundings of Linearbandkeramik settlements? Vegetation History and Archaeobotany 17, 51–64.

Langohr, R., 1993: The dominant soil types of the Belgian loess belt in the Early Neolithic. In: Cahen, D. & M. Otte (red.): Rubané et Cardial, Luik, 117- 124.

Lauwers, R., 1984: Bandkeramische nederzetting te Lanaken (Limb.). Archeologie 2, 101.

Lauwers, R., Meijs, E.P.M., 1985: Ein Mittelpaläolithischer Fundplatz in Kesselt. Archäologisches Korrespondenzblatt 15, 123-129.

Lijn, P. van der, 1963: Het keienboek. Mineralen, gesteenten en fossilen in Nederland, Zutphen.

Lodewijckx, M., Waegeman, T., Barten, M., 1989: Cimétière rubané à Millen (Belgique, prov. du Limbourg). Notae Praehistoricae 9, 37-40.

Loecker, D. de, 2006: Beyond the site: the Saalian archaeological record at Maastricht-Belvédère (the Netherlands (Analecta Praehistorica Leidensia 35/36), Leiden.

Lüning, J. / U. Kloos & S. Albert, 1989: Westliche Nachbarn der bandkeramischen Kultur: La Hoguette und Limburg. Germania 67, 355-393.

Marichal, H. / P.M. Vermeersch & M. Vanderhoeven, 1987: Bandkeramiek te Vlijtingen, Kayberg, Tongeren.

Mark, R. van der & E. Schorn, 2008: Maastricht, Ambyerveld: inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (BAAC-rapport A-07.0030), ’s- Hertogenbosch.

Meijs, E.P.M., 2002: Loess stratigraphy in Dutch and Belgian Limburg. Eiszeitalter und Gegenwart 51, 114-130.

Mildner, F.C. / E.P.G. Wetzels, 2005: Een urnenveld uit de late Bronstijd en vroege IJzertijd en resten van een pottenbakkersoven uit de IJzertijd te Maastricht-Oosderveld. Archeologie in Limburg 100, 2-14.

Modderman, P.J.R., 1959: Die bandkeramische Siedlung von Sittard. Palaeohistoria 6-7, 33-120.

Modderman, P.J.R., 1964: The Neolithic burial vault at Stein. Analecta Praehistorica Leidensia 1, 3-16.

Modderman, P.J.R., 1970: Linearbandkeramik aus Elsloo und Stein (= Analecta Praehistorica Leidensia 3), Leiden 222 LANAKERVELD

Mosmuller, J.M.H., 1995: De veldtocht van Willem van Oranje 1568-1569. Historische en Heemkundige Studies in en rond het Geuldal, 44-67.

Niekus, M.J.L.Th. & H. Huisman, 2001: Natuursteen. In: Schoneveld, J. & E.F. Gehasse (red.): Boog C-Noord, een vindplaats bij Meteren op de overgang van Neolithicum naar Bronstijd (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 84), Amersfoort, 103-133.

Nouwen, R. & R. van de Konijnenburg 1987: De ijzertijd in Limburg (publicaties van het Gallo-Romeins Tongeren 36), Tongeren.

Oelmann, F., 1914: Die Keramik des Kastells Niederbieber (Materialien zur römisch-germanischen Keramik 1), Frankfurt am Main.

Otte, M., 1984: Les fouilles de la Place Saint-Lambert à Liège 1 (Études et recherches archéologiques de l’Université de Liège 18), Luik.

Oude Rengerink, H., 1991: De Rössen komen! Maastricht-Randwijck; de eerste en hopelijk niet de laatste opgraving van een Rössen-nederzetting in Nederland, niet gepubliceerde doctoraalscriptie, Leiden.

Panhuysen, T.A.S.M., 1996: Romeins Maastricht en zijn beelden, Maastricht/ Assen.

Panhuysen T.A.S.M. / W. Dijkman / R.A. Hulst & R.G.A.M. Panhuysen, 1992: Maastricht. Opgravingen door het Gemeentelijk Oudheidkundig Bodemonderzoek Maastricht (GOBM) in het jaar 1991. In: Stoepker, H. (red.): Archeologische kroniek van Limburg over 1991. Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg 128, 259-288.

Parkhouse, J., 1976: The Dorestad Quernstones. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 26, 181-188.

Pauwels, D., & G. Creemers, 2006: Een Romeinse landelijke nederzetting te Smeermaas (Lanaken, prov. Limburg). Relicta 2, 49-118.

Pauwels, D., 2007: Veldwezelt tussen Protohistorie en Tachtigjarige Oorlog. Archeologie in Limburg 106, 14-23.

Ploegaert, P.H.J.I., 2007: Maastricht ‘Dousberg’: een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (ADC-rapport 800), Amersfoort.

Prangsma, N., 1995: Een stukje van de legpuzzel: een nederzetting uit de ijzertijd te Maastricht-Klinkers (ongepubliceerde scriptie Universiteit Leiden), Leiden.

Roebroeks, W., 1985: The Maastricht-Belvédère research: introduction. Analecta Praehistorica Leidensia 18, 4-6. LANAKERVELD 223

Roebroeks, W., 1988: From find scatters to early hominid behavior. A study of middle paleolithic river side settlements at Maastricht-Belvédère (The Netherlands) (= Analecta Praehistorica Leidensia 21), Leiden

Roebroeks, W., 1990: Oermensen in Nederland. De archeologie van de oude steentijd, Amsterdam.

Roebroeks, W. / J. Kolen / M. van Poecke & A. van Gijn, 1997: “Site J”: an early weichselian (Middle Palaeolithic) flint scatter at Maastricht-Belvedere, the Netherlands. Paléo 9, 143-172.

Roebroeks, W., 2005: De Neanderthaler en zijn voorgangers. Oud- en midden-paleolithicum. In: Louwe Kooijmans, L.P. / P.W. van den Broeke / H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.): Nederland in de prehistorie, Amsterdam, 93-114.

Roosens, H., 1962: Gebouwen van een bandkeramische nederzetting op de Staberg te Rosmeer. Archaeologia Belgica 61, 121-144.

Roymans, J.A.M. & A.M.I. van Waveren, 2002: Plangebied Maastricht- Lanakerveld, gemeente Maastricht: een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (RAAP 03/020425/1-4), Maastricht.

Schalig, J., 1998: Erd- und Landschaftsgeschichte, in: H. Koschik (red.), Brunnen der Jungsteinzeit (Materialen zur Bodendenkmalpflege im Rheinland 11), Erkelenz.

Schreurs, J., 1998: Maastricht-Klinkers: over de functie van een site van de Michelsberg-cultuur. Een onderzoek naar de gebruikssporen op vuurstenen artefacten.In: Deeben, J. & E. Drenth (red.): Bijdragen aan het onderzoek naar de Steentijd in Nederland. Verslagen van de ‘Steentijddag’ 1 (Rapportage archeologische monumentenzorg 68), Amersfoort, 63-74.

Schreurs, J., 2005: Het Midden-Neolithicum in Zuid-Nederland. In: Deeben, J. / E. Drenth / M.-F. van Oorsouw & L. Verhart (red.): De Steentijd van Nederland (Archeologie 11/12), 301-332.

Schröder, A., 1999: Eisenzeitliche Silexartefakte aus zwei Siedlungsplätzen westlich von Eschweiler (Stadt und Eschweiler, Kreis Aachen). Archäologie im Rheinland 1999, 65-66.

Schuyf, J. & G.J. Verwers, 1976: Urnenvelden te Stein, prov. Limburg. Analecta Praehistorica Leidensia 9, 75-84.

SIKB, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie KNA versie 3.

Soeters, G.C. & P. van der Gaauw, 2007: Programma van Eisen Inventariserend veldonderzoek-proefsleuven Maastricht-Lanakerveld. 224 LANAKERVELD

Stoepker, H., 1992: Die mittelalterliche Niederlassung Haagsittard (Gemeinde Sittard). In: Bauchhenß, G. / H. Hoyer von Prittwitz und Gaffron / M. Otte & W.J.H. Willems (red.): Spurensichering. Archäologische Denkmalpflege in der Euregio Maas-Rhein, Mainz, 379-386.

Stoepker, H., 2008: Evaluatie en synthese van het sinds 1995 in Limburg uitgevoerde archeologische onderzoek met betrekking tot Middeleeuwen en Nieuwe tijd. In: Evaluatie van het archeologisch onderzoek in Limburg in de periode 1995 t/m 2006. www.limburg.nl/nl/html/algemeen/beleid/ kunstcultuur/CultureelErfgoed/inleiding.asp.

Stuart, P., 1977: Gewoon aardewerk uit de Romeinse legerplaats en de omliggende grafvelden, Nijmegen (Beschrijving van de verzamelingen in het Rijksmuseum G. M. Kam te Nijmegen 6), Nijmegen.

Stuart, P. & M.E.Th. de Grooth, 1987: Langs de weg - De Romeinse weg van Boulogne-sur-Mer naar Keulen / Villa Rustica – Het Romeinse boerenbedrijf in het Rijn/Maasgebied, Heerlen/Maastricht.

Thanos, C., 1994: Caberg-Maastricht. Opgravingen door het Rijksmuseum van Oudheden 1925-1934 (ongepubliceerde scriptie Universiteit Leiden), Leiden.

Therkorn, L.L., 2004: Landscaping the powers of darkness & light: 600 BC - 350 AD settlement concerns of Noord-Holland in wider perspective, Amsterdam.

Theunissen, L., 1990: Maastricht-Klinkers. Een opgraving op de Caberg (ongepubliceerde scriptie Universiteit Leiden), Leiden.

Theuws, F., 2001: Maastricht as a centre of power in the Early Middle Ages. In: Jong, M. de & F. Theuws (red.): Topographies of Power in the Early Middle Ages, Leiden/Boston/Keulen, 155-216.

Thisse-Derouette, R. / J. Thisse-Derouette & J. Thisse, 1952: Découverte d’un cimetière omalien à rite funéraire en deux temps (crémation et enfouissement des cendres) en Hesbaye liégeoise à Hollogne-aux-Pierres. Bulletin de la Société Préhistorique Française 49(3-4), 175-190.

Tol, A. & M. Schabbink, 2004: Opgravingen op vindplaatsen uit de Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Volle Middeleeuwen op het Hoogveld te Sittard – campagne 1999 (Zuidnederlandse Archeologische Rapporten 14), Amsterdam.

Ulrix-Closset, M. & R. Rousselle, 1982: L’industrie lithique du site urbane du Staberg à Rosmeer. Archaeologia belgica 249.

Vanderbeken, T. & P. van den Hove, 2008: Europark Lanaken: een verhaal van opslag en overslag, winning en verlies (www.archeonet.be).

Vanvinckenroye, W., 1991: Gallo-Romeins aardewerk van Tongeren (Publicaties van het Provinciaal Gallo-Romeins Museum 44), Tongeren. LANAKERVELD 225

Velde, P. van de, 1979: On bandkeramik social structure (=Analecta Praehistorica Leidensia 12), Leiden.

Velde, P. van de, 1997: Much ado about nothing: Bandkeramik funerary ritual. Analecta praehistorica Leidensia 29, 83-90.

Velde, P. van de, 2008: Excavations at Geleen-Janskamperveld 1990/1991. Analecta Praehistorica Leidensia 38/39, Leiden.

Verbaas, A., 2005: Stenen werktuigen en hun gebruik; Een onderzoek naar de gebruikssporenanalyse op stenen werktuigen als methode en de stenen werktuigen van Geleen Janskamperveld (ongepubliceerde doctoraalscriptie Universiteit Leiden), Leiden.

Verbaas, A., 2008: Verslag van gebruikssporenanalyse op zeven stenen werktuigen van de opgraving Ede-Bennekom (intern rapport Universiteit Leiden), Leiden.

Vleeshouwer, J.J. & J.H. Damoiseaux, 1990: Bodemkaart van Nederland 1:50000. Toelichting bij kaartblad 61-62 West en Oost Maastricht – Heerlen, Wageningen.

Vromen, H., 1982: Lineairbandkeramische graven in Haesselderveld-West te Geleen. Archeologie in Limburg 14, 10-14.

Wahl, J., 1982: Leichenbranduntersuchungen. Ein Übersicht über die Bearbeitungs-, und Aussagemöglichkeiten von Brandgräbern. Prähistorische Zeitschrift 57, 1-125.

Waldus, W.B. & H.M. van der Velde, 2006 (red.): Archeologie in vogelvlucht: toepassingsmogelijkheden van het AHN in de archeologie (Geoarchaeological and bioarchaeological studies 6), Amsterdam.

Warrimont, J.P.L.M.N. de, 2007: Prospecting Middle Palaeolithic open-air sites in the Dutch-Belgian border area near Maastricht. PalArch’s Journal of Archaeology of Northwest Europe 1-3, 40-89.

Wentink, K., 2006: Ceci n’est pas une hache (doctoraal scriptie Universiteit Leiden), Leiden.

Wersch, L. van, 2003: Rapport de stage: Inventaire et étude de la céramique des fours de potiers mérovingiens découverts à Maastricht, Luik.

Wersch, L. van, 2004: Study of the Merovingian production centre at Maastricht-Wyck. Medieval Ceramics 28, 19-33.

Wiepking, C., 1997: De vondsten. In: Dijkstra, J. (red.): Aanvullend Archeologisch Onderzoek (AAO), vindplaats Kerkrade-Winckelen, verkaveling Maar-West (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 51), 18-24. 226 LANAKERVELD

Wiepking, C., 2005: Aardewerk. In: Tichelman, G. (red.): Het villacomplex Kerkrade-Holzkuil (ADC-archeoprojecten rapport), 177-216.

Wijk, I.M. van, 2002: Elsloo revisited: een archeologische begeleiding in de bandkeramische nederzetting van Elsloo (Archol rapport 22), Leiden.

Wijk, I.M. van & L.G.L. van Hoof, 2005: Stein, een gemeente vol oudheden: Een archeologische beleidskaart voor de gemeente Stein (Archol rapport 29), Leiden.

Wijk, I.M. van & P. van de Velde, 2007: Terug naar de Bandkeramiek. In: Jansen, R. & L.P. Louwe Kooijmans (red.): 10 jaar Archol: van contract tot wetenschap, Leiden, 131-150.

Winter, N. de, 2007: Romeins aardewerk. In: Hoof, L.G.L. van & I. M. van Wijk (red.): Romeinen aan de Ring. Een villa-terrein aan de Binnenring te Landgraaf? (Archol rapport 66), 60-68. LANAKERVELD 227

Bijlage 1 Sporenlijst

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 1 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 2 1 1 paalkuil SCH ja 10 2 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja 2 1 3 paalkuil SCH ja 16 2 1 4 natuurlijke verstoring SCH ja 2 1 5 kuil SCH nee 16 2 1 6 natuurlijke verstoring SCH ja 2 1 7 natuurlijke verstoring SCH ja 2 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 2 1 5010 laag SCH nee colluvium 2 1 5030 laag SCH nee B(t)-horizont 3 1 1 paalkuil SCH nee 23 3 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 3 1 5010 laag SCH nee colluvium 4 1 1 kuil SCH ja 45 mogelijk natuurlijke verstoring 4 1 2 paalkuil SCH nee 4 1 3 paalkuil SCH ja 35 4 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 4 1 5010 laag SCH nee colluvium 5 1 1 aardewerkconcentratie SCH nee concentratie LBK aardewerk 5 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja 5 1 3 paalkuil SCH ja 22 5 1 4 paalkuil SCH ja 10 5 1 5 paalkuil SCH ja 15 5 1 6 kuil SCH ja 38 5 1 7 kuil SCH nee of vlek? 5 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 5 1 5010 laag SCH nee colluvium 6 1 1 kuil SCH nee 6 1 2 aardewerkconcentratie SCH nee concentratie vondsten in colluvium 6 1 3 kuil SCH ja 24 6 1 4 paalkuil SCH nee 6 1 5 paalkuil SCH ja 18 6 1 6 paalkuil SCH ja 13 6 1 7 vlek SCH nee 6 1 8 paalkuil SCH ja 20 6 1 9 paalkuil SCH ja in profiel 6.01 6 1 10 natuurlijke verstoring SCH nee 6 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 6 1 5010 laag SCH nee colluvium 7 1 1 kuil SCH nee of paalkuil 7 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 7 1 5010 laag SCH nee colluvium 8 1 1 paalkuil SCH ja 14 8 1 2 kuil SCH ja 26 8 1 3 kuil SCH ja 11 8 1 4 paalkuil SCH ja 36 8 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 8 1 5010 laag SCH nee colluvium 9 1 1 natuurlijke verstoring SCH nee boomval 9 1 2 kuil SCH ja 29 9 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 10 1 1 paalkuil SCH ja 17 10 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 11 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 11 1 5010 laag SCH nee colluvium 12 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja 12 1 2 paalkuil SCH ja 17 12 1 3 paalkuil SCH ja 17 12 1 4 kuil SCH ja 36 12 1 5 greppel SCH ja 18 mogelijk greppel 12 1 6 greppel SCH ja 19 228 LANAKERVELD

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 12 1 7 natuurlijke verstoring SCH ja boomval 12 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 12 1 5010 laag SCH nee colluvium 13 1 1 kuil SCH ja 60 13 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja vervallen wortel 13 1 3 natuurlijke verstoring SCH ja 28 boomvalletje 13 1 4 paalgat SCH ja 19 13 1 5 paalkuil SCH ja 26 13 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 13 1 5010 laag SCH nee colluvium 14 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja 28 14 1 2 kuil SCH ja 14 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 14 1 5010 laag SCH nee colluvium 15 1 1 paalkuil SCH ja 11 15 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja niet gecoupeerd wel foto genomen 15 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 15 1 5010 laag SCH nee colluvium 16 1 1 kuil SCH ja 31 16 1 2 kuil SCH ja 33 16 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 17 1 1 paalgat SCH ja 15 17 1 2 paalkuil SCH ja 14 17 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 17 1 5010 laag SCH nee colluvium 18 1 1 karrenspoor SCH nee of ploegsporen 18 1 2 paalkuil SCH nee 18 1 3 paalkuil SCH nee 18 1 4 kuil SCH nee 18 1 5 paalkuil SCH nee 18 1 6 paalkuil SCH nee 18 1 7 kuil SCH ja 36 18 1 8 kuil SCH nee 18 1 9 kuil SCH nee 18 1 10 kuil SCH ja 35 1 18 1 11 kuil SCH ja 121 1 18 1 12 paalkuil SCH nee 18 1 13 paalkuil SCH nee 18 1 14 kuil SCH nee 18 1 15 paalkuil SCH nee 18 1 16 paalkuil SCH nee 18 1 17 paalkuil SCH nee 18 1 18 paalkuil SCH nee 18 1 19 paalkuil SCH nee 18 1 20 paalkuil SCH nee 18 1 21 paalkuil SCH nee 1 18 1 22 paalkuil SCH nee 1 18 1 23 paalkuil SCH ja 30 1 18 1 24 paalkuil SCH nee 1 18 1 25 paalkuil SCH nee 1 18 1 26 recente verstoring SCH nee 18 1 27 paalkuil SCH nee 1 18 1 28 paalkuil SCH nee 1 18 1 29 paalkuil SCH nee 1 18 1 30 paalkuil SCH ja 21 1 dubbele paalkuil! 14 en 21 cm diep 18 1 31 paalkuil SCH nee 1 18 1 32 paalkuil SCH nee 1 18 1 33 paalkuil SCH ja 35 1 dubbele paalkuil! 35 en 20 cm diep 18 1 34 paalkuil SCH nee 1 18 1 35 paalkuil SCH nee 1 18 1 36 paalkuil SCH nee 1 18 1 37 paalkuil SCH nee 1 18 1 38 paalkuil SCH nee 1 18 1 39 paalkuil SCH nee 1 18 1 40 paalkuil SCH nee 1 LANAKERVELD 229

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 18 1 41 paalkuil SCH ja 15 1 dubbele paalkuil! 15 en 6 cm diep 18 1 42 paalkuil SCH nee 1 18 1 43 paalkuil SCH ja 18 1 18 1 44 paalkuil SCH nee 1 18 1 45 paalkuil SCH nee 1 18 1 46 kuil SCH nee 1 18 1 47 kuil SCH nee 1 18 1 48 kuil SCH nee 1 18 1 49 kuil SCH nee 1 18 1 50 kuil SCH nee 1 18 1 5010 laag SCH nee colluvium 19 1 1 kuil SCH ja 30 19 1 2 greppel SCH ja 14 19 1 3 paalkuil SCH nee 19 1 4 onbekend SCH ja 19 1 5 paalkuil SCH ja 35 19 1 6 paalkuil SCH ja 32 19 1 7 onbekend SCH ja 19 1 8 paalkuil SCH ja 18 19 1 9 onbekend SCH ja 19 1 10 paalkuil SCH ja 46 19 1 11 paalkuil SCH ja 20 19 1 12 paalkuil SCH ja 16 19 1 13 paalkuil SCH ja 26 19 1 14 kuil SCH ja 22 19 1 15 natuurlijke verstoring SCH ja 19 1 16 natuurlijke verstoring SCH ja 20 1 1 kuil SCH ja 58 kuil? 20 1 5010 laag SCH nee colluvium 21 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja 17 greppel?: zeer onregelmatig, lijkt op depressie colluvium, niet getek., wel foto 21 1 5010 laag SCH nee colluvium 23 1 1 kuil SCH ja 50 24 1 1 paalgat SCH ja 17 24 1 2 paalgat SCH ja 10 25 1 5010 laag SCH nee colluvium 26 1 5010 laag SCH nee colluvium 27 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 28 1 1 greppel SCH ja 24 28 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 29 1 1 paalkuil SCH ja 35 29 1 2 kuil SCH ja 53 31 1 1 kuil SCH ja 21 licht grijze vulling, mogelijk ijzertijd? 31 1 2 kuil SCH ja 34 32 1 1 greppel SCH nee 32 1 2 greppel SCH nee 32 1 3 kuil SCH nee 32 1 4 kuil SCH ja 22 32 1 5 greppel SCH nee 32 1 6 greppel SCH nee 32 1 7 greppel SCH ja 23 mogelijk uitbraaklaag, bevat veel grind 32 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 32 1 5010 laag SCH nee colluvium 32 1 5015 laag SCH nee colluvium 32 1 5030 laag SCH nee B(t)-horizont 33 1 1 kuil SCH nee 33 1 2 kuil SCH ja 21 33 1 3 kuil SCH nee 33 1 4 kuil SCH nee 33 1 5 kuil SCH nee 33 1 5010 laag SCH nee colluvium 34 1 1 kuil SCH nee 34 1 2 kuil SCH ja 60 34 1 3 kuil SCH nee 34 1 4 kuil SCH nee 34 1 5 kuil SCH nee 230 LANAKERVELD

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 34 1 6 paalkuil SCH nee 34 1 7 paalkuil SCH ja 11 34 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 35 1 1 greppel SCH ja 28 35 1 2 greppel SCH nee 35 1 3 kuil SCH nee 35 1 4 paalkuil SCH nee 35 1 5 kuil SCH nee 35 1 6 kuil SCH ja 28 35 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 36 1 1 greppel SCH nee 36 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 36 1 5010 laag SCH nee colluvium 37 1 1 kuil SCH nee 37 1 2 paalkuil SCH ja 13 37 1 3 paalkuil SCH nee 37 1 4 paalkuil SCH nee 37 1 5 paalkuil SCH nee 37 1 6 greppel SCH ja 40 37 1 7 paalkuil SCH nee 37 1 8 paalkuil SCH nee 37 1 9 kuil SCH nee 37 1 10 kuil SCH nee 37 1 11 greppel SCH nee 37 1 12 kuil SCH nee 37 1 13 paalkuil SCH nee 37 1 14 kuil SCH nee 37 1 5030 laag SCH nee B(t)-horizont 39 1 1 greppel SCH ja 36 39 1 2 kuil SCH nee 39 1 3 greppel SCH nee 39 1 4 onbekend SCH ja 39 1 5 kuil SCH ja 15 39 1 6 paalkuil SCH ja 20 39 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 40 1 1 onbekend SCH ja 40 1 2 paalkuil SCH ja 13 40 1 3 paalkuil SCH ja 16 40 1 4 kuil SCH ja 9 40 1 5 paalkuil SCH ja 10 40 1 6 kuil SCH ja 9 40 1 7 kuil SCH ja 25 40 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 40 1 5010 laag SCH nee colluvium 40 1 5030 laag SCH nee B(t)-horizont 41 1 1 onbekend SCH ja 41 1 2 paalgat SCH ja 24 41 1 3 greppel SCH ja 31 41 1 4 onbekend SCH ja 41 1 5 onbekend SCH ja 41 1 6 onbekend SCH ja 41 1 7 paalkuil SCH ja 15 41 1 999 recente verstoring SCH nee 42 1 1 paalkuil SCH nee 42 1 2 kuil SCH ja 76 3 langskuil 42 1 3 paalkuil SCH ja 11 3 42 1 4 paalkuil SCH nee 3 42 1 5 kuil SCH nee 3 42 1 6 greppel SCH nee 3 42 1 7 paalkuil SCH nee 3 42 1 8 paalkuil SCH nee 3 42 1 9 paalkuil SCH nee 3 42 1 10 greppel SCH nee 3 42 1 11 paalkuil SCH ja 15 LANAKERVELD 231

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 42 1 12 paalkuil SCH ja 15 42 1 13 greppel SCH nee 42 1 14 kuil SCH ja 54 2 tekening op vlaktekening! 42 1 15 paalkuil SCH nee 42 1 16 greppel SCH ja 30 2 met mogelijke paalkuil’s er in 42 1 17 greppel SCH nee 2 42 1 18 paalkuil SCH nee 2 42 1 19 paalkuil SCH nee 2 42 1 20 paalkuil SCH ja 25 2 42 1 21 paalkuil SCH nee 2 42 1 22 paalkuil SCH nee 2 42 1 23 paalkuil SCH nee 2 42 1 24 kuil SCH nee 2 42 1 25 paalkuil SCH nee 2 42 1 26 kuil SCH nee 2 42 1 27 paalkuil SCH nee 42 1 28 kuil SCH nee 2 42 1 29 paalkuil SCH nee 42 1 30 paalkuil SCH nee 42 1 31 paalkuil SCH nee 42 1 32 kuil SCH nee 42 1 33 kuil SCH nee 42 1 5010 laag SCH nee colluvium 43 1 1 kuil SCH nee 43 1 2 paalkuil SCH nee 43 1 3 paalkuil SCH nee 43 1 4 kuil SCH nee 43 1 5 kuil SCH nee 43 1 6 kuil SCH ja 87 4 langskuil? 43 1 7 greppel SCH nee 4 of laagw. Kuil 43 1 8 paalkuil SCH nee 4 43 1 9 paalkuil SCH nee 4 43 1 10 kuil SCH nee 4 43 1 11 kuil SCH nee 4 43 1 12 kuil SCH nee 4 43 1 13 paalkuil SCH nee 4 43 1 14 paalkuil SCH nee 4 43 1 15 paalkuil SCH ja 11 4 43 1 16 greppel SCH nee 4 43 1 17 kuil SCH ja 32 43 1 18 kuil SCH nee 43 1 19 paalkuil SCH nee 43 1 20 paalkuil SCH ja 13 44 1 1 paalkuil SCH ja 18 44 1 2 greppel SCH nee 44 1 3 kuil SCH nee 44 1 4 kuil SCH nee 45 1 1 kuil SCH nee 5 langskuil 45 1 2 kuil SCH nee 5 45 1 3 paalkuil SCH nee 5 45 1 4 paalkuil SCH nee 5 45 1 5 paalkuil SCH ja 10 5 45 1 6 paalkuil SCH nee 5 45 1 7 paalkuil SCH nee 5 45 1 8 paalkuil SCH nee 5 45 1 9 paalkuil SCH nee 5 45 1 10 paalkuil SCH nee 5 45 1 11 paalkuil SCH nee 5 45 1 12 paalkuil SCH nee 5 45 1 13 paalkuil SCH nee 5 45 1 14 paalkuil SCH nee 5 45 1 15 kuil SCH ja 68 5 langskuil 45 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 45 1 5010 laag SCH nee colluvium 232 LANAKERVELD

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 46 1 1 paalkuil SCH nee 46 1 2 kuil SCH ja 92 46 1 3 kuil SCH ja 62 46 1 5010 laag SCH nee colluvium 47 1 1 onbekend SCH ja 47 1 2 paalkuil SCH ja 15 47 1 3 kuil SCH nee 6 langskuil? 47 1 4 paalkuil SCH nee 6 47 1 5 paalkuil SCH nee 6 47 1 6 paalkuil SCH nee 6 47 1 7 paalkuil SCH nee 6 47 1 8 paalkuil SCH nee 6 47 1 9 paalkuil SCH nee 6 47 1 10 paalkuil SCH nee 6 47 1 11 paalkuil SCH nee 6 47 1 12 paalkuil SCH nee 6 47 1 13 paalkuil SCH ja 6 6 47 1 14 paalkuil SCH nee 6 47 1 15 kuil SCH ja 30 6 langskuil 47 1 16 kuil SCH nee 47 1 5010 laag SCH nee colluvium 48 1 1 paalkuil SCH nee of kuiltje? 48 1 2 paalkuil SCH nee of kuiltje 48 1 3 kuil SCH nee 7 48 1 4 paalkuil SCH nee 7 48 1 5 paalkuil SCH nee 7 48 1 6 paalkuil SCH nee 7 48 1 7 paalkuil SCH nee 7 48 1 8 kuil SCH ja 10 7 48 1 9 kuil SCH ja 96 7 48 1 10 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 48 1 11 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 48 1 12 kuil SCH nee 48 1 13 paalkuil SCH nee 48 1 14 kuil SCH ja 29 48 1 15 vlek SCH ja 2 in het vlak veel HK, niet in de coupe, veel wortelaagroei, niet getekend, wel foto 48 1 16 vlek SCH ja 3 in het vlak veel HK, niet in de coupe, veel wortelaagroei, niet getekend, wel foto 48 1 17 kuil SCH nee 48 1 18 paalgat SCH ja 18 48 1 19 paalkuil SCH nee 7 48 1 20 paalkuil SCH ja 16 7 behoort waarschijnlijk tot een huis 48 1 21 paalkuil SCH nee 7 49 1 1 paalgat SCH ja 19 49 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja 49 1 3 paalgat SCH ja 9 49 1 4 kuil SCH ja 29 mogelijk natuurlijk 49 1 5 kuil SCH nee 49 1 6 paalgat SCH ja 19 49 1 7 natuurlijke verstoring SCH ja 50 1 1 natuurlijke verstoring SCH nee verwortelt 50 1 2 kuil SCH ja 22 50 1 3 natuurlijke verstoring SCH nee verwortelt 50 1 4 kuil SCH ja 104 50 1 5010 laag SCH nee colluvium 51 1 1 kuil SCH nee 51 1 2 paalkuil SCH ja 18 51 1 3 paalkuil SCH ja 15 51 1 4 greppel SCH ja 3 51 1 5 greppel SCH ja 4 51 1 6 oven SCH ja 78 51 1 7 oven SCH nee 52 1 1 kuil SCH ja 16 52 1 2 paalkuil SCH ja 27 52 1 3 paalkuil SCH ja 7 LANAKERVELD 233

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 52 1 4 kuil SCH ja 21 52 1 5010 laag SCH nee colluvium 53 1 1 paalgat met paalkuil SCH ja 13 53 1 2 paalkuil SCH ja 5 53 1 3 paalkuil SCH ja 14 mogelijk paalkuil 53 1 4 kuil SCH ja 18 53 1 5 paalkuil SCH ja 45 53 1 6 kuil SCH nee 45 diepte: 45 centimeter of dieper 53 1 7 greppel SCH ja 29 53 1 8 kuil SCH ja 12 53 1 9 natuurlijke verstoring SCH nee verwortelt 53 1 10 natuurlijke verstoring SCH nee verwortelt 53 1 5010 laag SCH nee colluvium 54 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 54 1 5010 laag SCH nee colluvium 56 1 1 paalkuil SCH ja 32 of pgk? 56 1 2 onbekend SCH ja 56 1 3 paalkuil SCH ja 3 57 1 1 onbekend SCH nee ? 57 1 2 kuil SCH ja 38 62 1 1 kuil SCH ja 52 62 1 2 kuil SCH ja 13 63 1 5010 laag SCH nee colluvium 64 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja 64 1 5010 laag SCH nee colluvium 65 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 65 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 65 1 3 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 65 1 4 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 65 1 5 natuurlijke verstoring SCH ja boomval 65 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 65 1 5010 laag SCH nee colluvium 66 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja 66 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja 66 1 5010 laag SCH nee colluvium 67 1 1 greppel SCH ja 40 67 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja 67 1 3 natuurlijke verstoring SCH ja 67 1 4 kuil SCH ja 26 67 1 5010 laag SCH nee colluvium 68 1 1 kuil SCH nee graf 68 1 2 kuil SCH nee 68 1 3 kuil SCH nee graf 68 1 4 kuil SCH nee 68 1 5 kuil SCH nee graf 68 1 6 kuil SCH nee graf 68 1 7 kuil SCH nee graf 68 1 8 kuil SCH nee graf 68 1 9 kuil SCH nee graf 68 1 10 kuil SCH nee graf 68 1 11 kuil SCH nee graf 68 1 12 kuil SCH ja 17 graf 68 2 12 kuil SCH ja graf, 2e vlek vanwege vondsten in coupe 68 1 13 kuil SCH nee 68 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 68 1 5030 laag SCH nee B(t)-horizont 69 1 1 paalkuil SCH nee 69 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 69 1 5010 laag SCH nee colluvium 70 1 1 kuil SCH ja 30 70 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 70 1 3 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 70 1 4 kuil SCH ja 19 70 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 70 1 5010 laag SCH nee colluvium 234 LANAKERVELD

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 71 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja boomval 71 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja wortel 71 1 5010 laag SCH nee colluvium 71 1 5030 laag SCH nee B(t)-horizont 72 1 1 kuil SCH ja 26 HK kuil in colluvium, recente verstoringen (zie vlaktekening) 72 1 2 onbekend SCH nee niet gecoupeerd, want onder water 72 1 3 onbekend SCH ja 72 1 4 paalkuil SCH ja 18 72 1 5 onbekend SCH ja wortel 72 1 6 onbekend SCH nee wortel 72 1 7 greppel SCH nee 72 1 8 onbekend SCH ja wortel 72 1 9 onbekend SCH ja wortel 72 1 10 paalkuil SCH ja 23 72 1 11 onbekend SCH nee wortel 72 1 12 onbekend SCH nee wortel 72 1 13 onbekend SCH ja 72 1 5010 laag SCH nee colluvium 73 1 1 paalkuil SCH ja 19 73 1 2 onbekend SCH nee boomval 74 1 1 paalkuil SCH ja 10 74 1 2 paalkuil SCH ja 15 74 1 3 paalkuil SCH ja 11 74 1 4 kuil SCH ja 16 74 1 5 greppel SCH ja 38 75 1 1 onbekend SCH nee 75 1 2 onbekend SCH nee 75 1 3 onbekend SCH ja 75 1 4 onbekend SCH ja 75 1 5 onbekend SCH ja 75 1 6 vlek SCH ja colluvium depressie, zeer los, recente verstoringen? 75 1 7 crematiegraf SCH ja 14 75 1 8 onbekend SCH nee 75 1 9 kuil SCH ja 90 75 1 10 crematiegraf SCH ja 18 75 1 11 paalkuil SCH ja 24 8 75 1 12 paalkuil SCH nee 8 75 1 13 paalkuil SCH nee 8 75 1 14 paalkuil SCH ja 23 8 75 1 15 paalkuil SCH nee 8 75 1 16 paalkuil SCH nee 8 75 1 5010 laag SCH nee colluvium 76 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja 76 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja 76 1 3 natuurlijke verstoring SCH ja 76 1 4 kuil SCH ja 15 kuil? 76 1 5 paalkuil SCH ja 10 76 1 6 vlek SCH ja 5 76 1 7 vlek SCH ja recente verstoringen? 76 1 8 vlek SCH ja 76 1 9 kuil SCH ja 39 kuil? 76 1 10 greppel SCH ja 100 76 1 5010 laag SCH nee colluvium 77 1 1 kuil SCH ja 30 vaag! 77 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja 77 1 3 natuurlijke verstoring SCH ja 77 1 4 greppel SCH ja 6 77 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 77 1 5010 laag SCH nee colluvium 78 1 1 kuil SCH ja 15 78 1 2 kuil SCH ja 24 of paalkuil? 78 1 3 kuil SCH ja 20 of paalkuil? 78 1 4 onbekend SCH ja 78 1 5 kuil SCH ja 16 LANAKERVELD 235

put vlak spoor type contour gecoupeerd diepte structuur opmerking 78 1 6 paalkuil SCH nee 9 78 1 7 paalkuil SCH nee 9 78 1 8 paalkuil SCH nee 9 78 1 9 paalkuil SCH ja 12 9 78 1 10 paalkuil SCH nee 9 78 1 11 paalkuil SCH nee 9 78 1 12 paalkuil SCH nee 9 78 1 13 paalkuil SCH nee 9 78 1 14 paalkuil SCH ja 23 9 78 1 15 paalkuil SCH nee 9 78 1 16 kuil SCH ja 10 mogelijk houtskoolmeiler? 78 1 17 paalkuil SCH nee 78 1 18 kuil SCH ja 15 10 78 1 19 paalkuil SCH ja 20 10 78 1 20 kuil SCH ja 16 10 78 1 5010 laag SCH nee colluvium 79 1 1 natuurlijke verstoring SCH ja 79 1 2 natuurlijke verstoring SCH ja 79 1 3 paalkuil SCH ja 9 11 79 1 4 paalkuil SCH ja 22 11 79 1 5 paalkuil SCH ja 13 11 79 1 6 vlek SCH ja 20 of kuiltje 79 1 7 natuurlijke verstoring SCH nee 79 1 8 paalkuil SCH ja 16 12 79 1 9 paalkuil SCH ja 12 12 79 1 10 paalkuil SCH ja 20 12 79 1 11 paalkuil SCH ja 19 12 79 1 12 paalkuil SCH ja 21 12 79 1 5010 laag SCH nee colluvium 9999 1 5000 laag SCH nee bouwvoor 236 LANAKERVELD LANAKERVELD 237

Bijlage 2 Vondstenlijst

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 1 APH 2 1 3 5010 1 2 1 SVU 2 1 3 5010 1 19.6 2 SVU 2 1 4 5010 1 8.1 3 APH 3 1 1 5010 2 4 3 SVU 3 1 1 5010 1 3.7 3 BYZV 3 1 1 5010 1 28.8 fragment van bijl 4 APH 4 1 1 5010 1 7 5 APH 4 1 1 1 1 1 6 SVU 4 1 2 5010 1 9.8 7 SVU 5 1 1 5000 1 4.4 8 APN 5 1 1 5010 2 7.8 9 SVU 5 1 5 5000 1 61 10 APN 5 1 1 1 103 501.7 10 SXX 5 1 1 1 1 201.9 11 SVU 5 1 2 5010 1 21.1 12 SVU 5 1 3 5010 1 11.8 13 SVU 2 1 5 1 1 0.5 14 SVU 2 1 5 2 1 9.1 15 SVU 6 1 1 5010 3 39.2 16 APN 6 1 2 5010 25 211.5 16 SXX 6 1 2 5010 1 50 16 SVU 6 1 2 5010 6 96.9 17 SVU 6 1 3 5010 1 17 18 SVU 6 1 4 5010 1 1.1 19 APN 6 1 1 59 462.4 19 SVU 6 1 1 5 64.6 19 SXX 6 1 1 2 452.7 20 SXX 6 1 2 1 16.6 20 APN 6 1 2 23 232.1 20 SVU 6 1 2 7 185.1 20 VKL 6 1 2 2 11.8 21 SXX 6 1 3 10 2684.5 21 APN 6 1 3 91 698.9 21 SVU 6 1 3 13 269.9 22 SXX 7 1 1 5010 11 165.7 22 MSL 7 1 1 5010 3 2.5 mogelijk ander slak (glasslak?) 22 APH 7 1 1 5010 25 81.6 22 SVU 7 1 1 5010 5 46.5 22 VKL 7 1 1 5010 13 84.3 23 SXX 7 1 2 5010 12 355 23 MSL 7 1 2 5010 1 8.4 mogelijk ander slakmateriaal (glasslak?) 23 APH 7 1 2 5010 10 43 23 SVU 7 1 2 5010 6 163.4 24 SXX 7 1 3 5010 2 203.7 24 APH 7 1 3 5010 5 16.9 24 SVU 7 1 3 5010 5 213.4 25 SVU 7 1 4 5010 4 32.6 25 APH 7 1 4 5010 5 38.9 26 APH 6 1 7 1 8.2 26 MFE 6 1 7 1 28.2 27 SVU 11 1 3 5010 2 17.5 28 SVU 11 1 4 5010 1 0.9 29 SVU 8 1 2 5010 1 5 30 SXX 2 1 1 5030 1 14.7 31 VKL 9 1 2 2 28.5 31 SXX 9 1 2 1 4.2 32 SXX 5 1 5 1 1 124.1 32 SVU 5 1 5 1 1 7.4 32 APH 5 1 5 1 4 4.4 33 SVU 6 1 3 1 7 43.8 33 APN 6 1 3 1 30 167.6 33 SXX 6 1 3 1 4 337.2 238 LANAKERVELD

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 34 APH 12 1 1 5010 3 15.7 34 SVU 12 1 1 5010 5 56.8 35 SVU 12 1 2 5000 1 21.5 36 APH 12 1 2 5010 3 21.1 37 SVU 12 1 3 5010 3 63.5 37 APH 12 1 3 5010 1 1.8 37 AMVD 12 1 3 5010 1 2.8 38 SVU 12 1 4 5010 1 21.4 38 APH 12 1 4 5010 1 3.4 39 SXX 12 1 4 2 13.9 39 BYZS 12 1 4 1 28.1 39 APH 12 1 4 5 20.8 39 SVU 12 1 4 2 2 40 APH 13 1 1 5010 4 11 41 APH 13 1 2 5010 1 38.1 41 SVU 13 1 2 5010 1 17.5 42 BYZV 9999 5000 1 32.4 44 SVU 14 1 1 5010 1 1.2 44 APH 14 1 1 5010 1 2.5 45 SVU 14 1 2 5010 1 3.7 46 SVU 14 1 3 5010 1 78.2 47 SVU 15 1 1 5010 1 15 48 APH 15 1 3 5010 1 17 49 OXX 9 1 2 1 1.1 kool? Of teer? 49 SVU 9 1 2 3 42.2 49 SXX 9 1 2 9 105.4 49 VKL 9 1 2 8 111.7 49 MSL 9 1 2 1 1.4 51 SVU 12 1 5 1 1 46.6 51 SXX 12 1 5 1 1 3.5 52 APH 12 1 4 1 2 0.9 52 SXX 12 1 4 1 2 77 52 SVU 12 1 4 1 2 20 52 BYZV 12 1 4 1 1 2.5 michelsberg pijlpunt 53 SXX 12 1 6 1 1 27 54 BYZS 9999 1 5000 1 1 119.4 dissel 55 APN 19 1 1 1 8.4 56 SVU 20 1 6 5010 1 5.5 57 SVU 21 1 1 5010 1 32.1 58 APH 21 1 3 5010 3 19.4 60 SVU 13 1 5 5010 1 5.6 61 SVU 13 1 7 5010 1 12.1 62 SVU 17 1 2 5010 1 47.5 63 APN 19 1 14 1 1 2 9.1 64 APN 19 1 1 1 1 1 0.7 65 SVU 18 1 7 1 4 108.9 65 APN 18 1 7 1 17 137.8 65 SXX 18 1 7 1 1 60.7 66 APN 18 1 10 1 11 58.2 66 SXX 18 1 10 1 2 34 67 ANT 18 1 26 1 1 3.7 67 SXX 18 1 26 1 1 1.2 68 APN 18 1 17 1 2 23.1 69 APH 18 1 4 5010 1 10.9 69 MSL 18 1 4 5010 1 4.2 mogelijk ander slak (glasslak?) 69 SVU 18 1 4 5010 3 43 69 SXX 18 1 4 5010 1 5.7 70 APN 18 1 7 5010 1 5.3 71 SXX 18 1 9 5010 1 54.1 71 APN 18 1 9 5010 2 10.5 72 SVU 18 1 11 1 31 1145.7 72 SXX 18 1 11 1 52 4900 72 APN 18 1 11 1 62 488.5 73 SVU 18 1 10 1 3 39.9 73 APN 18 1 10 1 42 546.7 LANAKERVELD 239

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 73 SXX 18 1 10 1 1 31.4 74 SVU 18 1 6 5010 2 201.4 74 APN 18 1 6 5010 3 3.7 74 SXX 18 1 6 5010 2 76.3 75 SVU 18 1 8 5010 1 8.7 76 SVU 9999 5000 1 2.7 77 APN 18 1 49 1 20 193.1 77 MSL 18 1 49 1 1 2.2 mogelijk ander slak (glasslak?) 77 VKL 18 1 49 1 1 11 77 SVU 18 1 49 1 3 36 77 SXX 18 1 49 1 1 436.9 78 SXX 18 1 50 1 3 434.4 78 SVU 18 1 50 1 2 8.4 78 APN 18 1 50 1 11 35.1 79 APH 25 1 2 5010 2 4.9 80 SVU 26 1 4 5010 1 2.8 81 ARO 32 1 1 5015 5 29.6 81 DKP 32 1 1 5015 2 102.3 81 MFE 32 1 1 5015 1 36.3 82 ARO 32 1 1 5015 6 45.8 83 MFE 32 1 1 1 2 58.3 84 MBR 32 1 1 1 1 6.6 85 DKP 32 1 2 5 2 588.2 85 VKL 32 1 2 5 2 14.5 85 BOUW 32 1 2 5 1 57.8 85 BKS 32 1 2 5 8 127.4 85 SVU 32 1 2 5 1 13 85 SXX 32 1 2 5 6 238.6 85 ARO 32 1 2 5 29 337.7 85 MFE 32 1 2 5 1 1.2 86 ARO 32 1 2 7 43 577.7 86 SXX 32 1 2 7 30 564.4 86 DKP 32 1 2 7 3 279.3 86 BKS 32 1 2 7 4 60.5 86 BOUW 32 1 2 7 2 9.3 86 MFE 32 1 2 7 2 17.2 87 MPB 32 1 2 5 1 15.7 87 ARO 32 1 2 5 79 1826.5 87 MFE 32 1 2 5 1 2.4 87 BKS 32 1 2 5 5 77.9 87 ARH 32 1 2 5 4 11.9 88 MSL 32 1 3 4 1 99.7 88 MFE 32 1 3 4 4 84.4 88 MPB 32 1 3 4 1 20 88 DKP 32 1 3 4 6 1214.6 88 ARO 32 1 3 4 16 270.9 88 BKS 32 1 3 4 15 440 88 BOUW 32 1 3 4 7 216.7 89 ARO 32 1 2 5015 5 27.8 89 BOUW 32 1 2 5015 1 21.6 89 MFE 32 1 2 5015 3 27.4 90 SXX 32 1 3 5030 2 3.1 90 BKS 32 1 3 5030 4 26.1 90 ARO 32 1 3 5030 2 6.1 90 BOUW 32 1 3 5030 1 4.3 91 SXX 32 1 4 5030 3 245.6 92 MFE 32 1 5 7 2 53.1 92 BKS 32 1 5 7 4 189.6 93 DKP 32 1 4 5030 3 1485.7 93 MFE 32 1 4 5030 1 28.9 93 SXX 32 1 4 5030 1 32.1 93 ARO 32 1 4 5030 15 161.2 94 ARO 32 1 4 6 2 44.8 94 DKP 32 1 4 6 3 740.9 94 BKS 32 1 4 6 3 78.3 240 LANAKERVELD

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 94 SXX 32 1 4 6 3 912.5 94 BOUW 32 1 4 6 2 9.1 95 BYZM 32 1 5 5015 1 4.5 Romeinse munt 96 HK 18 1 11 3 2 2.4 96 BYZK 18 1 11 3 10 159.9 96 VKL 18 1 11 3 4 124.1 96 BOT 18 1 11 3 15 5 96 SXX 18 1 11 3 28 1678.2 96 SVU 18 1 11 3 101 2009 96 APN 18 1 11 3 136 910 97 APN 18 1 11 5 14 232 97 SXX 18 1 11 5 2 369.3 97 SVU 18 1 11 5 2 19.9 100 SVU 18 1 10 1 3 155.5 100 APN 18 1 10 1 4 21.3 103 APH 12 1 4 1 10 192.2 103 SXX 12 1 4 1 4 85.7 103 SVU 12 1 4 1 4 257.4 104 MFE 32 1 6 1 1 31.5 105 MFE 32 1 4 1 2 5.9 106 SXX 36 1 1 1 1 486 107 MSL 36 1 1 1 1 16.8 107 MFE 36 1 1 1 1 11 107 BOUW 36 1 1 1 1 8 107 DKP 36 1 1 1 1 204.9 108 ARO 33 1 1 1 1 0.4 109 MPB 33 1 2 1 1 51.7 109 ARO 33 1 2 1 4 21.4 110 ARI 33 1 3 1 8 96.9 110 DKP 33 1 3 1 1 279.9 111 ARO 34 1 1 2 7 540.1 111 DKP 34 1 1 2 10 2337 112 SVU 34 1 2 5000 1 3.2 113 MBR 32 1 3 4 1 2 2.1 114 GL 32 1 2 7 1 2 6 115 GL 32 1 2 7 1 1 4.1 116 BYZM 32 1 1 5015 1 24 117 BYZS 9999 5000 1 1.5 pijlpunt 118 BYZV 9999 5000 1 5 119 BYZV 9999 5000 1 15.2 120 SVU 9999 5000 1 7.8 121 SVU 35 1 2 5000 1 6.3 122 SVU 35 1 4 5000 1 17 123 ARO 35 1 2 1 2.7 124 SVU 27 1 3 5000 1 7.3 125 SVU 28 1 1 5000 1 70.6 126 BYZS 18 1 11 1 1 2 8.9 126 BYZV 18 1 11 1 1 2 7.9 126 SVU 18 1 11 1 1 69 721.9 126 BYZK 18 1 11 1 1 37 389.5 126 SXX 18 1 11 1 1 8 2539.7 126 APN 18 1 11 1 1 30 298 127 VKL 18 1 7 1 1 2 2.1 127 SVU 18 1 7 1 1 1 1.3 127 APN 18 1 7 1 1 21 24.1 128 SXX 18 1 10 1 1 2 113 128 APN 18 1 10 1 1 16 86 128 SVU 18 1 10 1 1 4 6.8 129 SVU 34 1 4 1 11 130 APN 18 1 23 1 1 8 131 ANT 32 1 5 5000 1 2.9 131 MPB 32 1 5 5000 2 9.3 132 BKS 32 1 5 5010 5 64.2 132 ARO 32 1 5 5010 4 14.9 132 MFE 32 1 5 5010 1 11.7 LANAKERVELD 241

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 133 DKP 33 1 1 5010 1 54.4 133 MSL 33 1 1 5010 3 191.5 133 ARO 33 1 1 5010 1 25.1 133 SVU 33 1 1 5010 1 5.7 133 BOUW 33 1 1 5010 1 6.1 133 MFE 33 1 1 5010 1 11.2 133 BKS 33 1 1 5010 2 18.1 134 AW 33 1 1 5010 8 11.7 134 ARO 33 1 1 5010 2 8.2 134 MSL 33 1 1 5010 3 46.9 134 BKS 33 1 1 5010 3 21.4 135 SXX 33 1 2 5010 14 11.3 135 ARO 33 1 2 5010 18 330.9 135 MFE 33 1 2 5010 1 13.3 135 SVU 33 1 2 5010 2 10.3 135 BKS 33 1 2 5010 10 39.6 135 DKP 33 1 2 5010 5 704.8 135 MSL 33 1 2 5010 1 73.8 136 ARO 33 1 2 5010 2 21 136 SXX 33 1 2 5010 4 11.3 136 BKS 33 1 2 5010 5 92.2 136 MSL 33 1 2 5010 2 77.9 137 ARO 33 1 3 5010 17 229.1 137 MSL 33 1 3 5010 3 28.8 1 stukje moeilijk ander slakmateriaal 137 SXX 33 1 3 5010 12 392.2 137 AW 33 1 3 5010 4 9.3 137 MFE 33 1 3 5010 2 14.7 137 BKS 33 1 3 5010 11 225 137 DKP 33 1 3 5010 3 402.3 138 BKS 33 1 5 5010 1 308.5 139 VKL 33 1 5 5010 1 7.5 139 ARO 33 1 5 5010 1 0.9 139 MFE 33 1 5 5010 1 10.5 139 SXX 33 1 5 5010 6 102.3 139 MPB 33 1 5 5010 1 14.8 139 BKS 33 1 5 5010 1 20.9 140 AML 36 1 1 5010 1 13.2 140 ARI 36 1 1 5010 1 6.3 140 AW 36 1 1 5010 2 2.3 141 MSL 36 1 2 5000 1 3 141 BKS 36 1 2 5000 1 13.9 141 MCU 36 1 2 5000 1 2.7 142 DKP 36 1 2 5010 2 40.2 143 BOUW 36 1 3 5010 4 33.9 144 ARO 33 1 4 5010 7 45.6 144 MSL 33 1 4 5010 1 80.1 144 SXX 33 1 4 5010 1 1507 144 DKP 33 1 4 5010 1 107.3 144 BKS 33 1 4 5010 6 101.2 145 AW 37 1 1 5030 2 12.8 145 SVU 37 1 1 5030 1 26 145 BKS 37 1 1 5030 1 2 146 ARO 37 1 2 5030 5 38.5 146 BKS 37 1 2 5030 1 41.6 147 ARO 37 1 3 5030 3 19.2 148 SXX 34 1 2 1 3 816.3 148 ARO 34 1 2 1 7 192.4 148 MFE 34 1 2 1 3 18.7 148 MSL 34 1 2 1 1 28.2 148 VKL 34 1 2 1 5 18.4 148 DKP 34 1 2 1 3 929.1 148 BKS 34 1 2 1 6 43.1 148 SVU 34 1 2 1 1 5 149 DKP 34 1 3 1 2 954.8 149 ARO 34 1 3 1 9 670.7 242 LANAKERVELD

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 149 MFE 34 1 3 1 2 10.3 150 ARI 34 1 5 1 1 13.8 150 SXX 34 1 5 1 1 648.8 151 MFE 35 1 6 2 42.2 151 VKL 35 1 6 1 4.4 152 ARO 39 1 3 1 155.2 152 DKP 39 1 3 3 561.6 152 MFE 39 1 3 1 14 153 SXX 39 1 5 1 44.1 153 APN 39 1 5 21 89.6 153 SVU 39 1 5 2 7.4 154 BKS 37 1 1 1 1 19.8 154 ARO 37 1 1 1 6 10.6 154 VKL 37 1 1 1 5 28.5 154 MFE 37 1 1 1 1 8.8 155 DKP 37 1 6 1 1 1654.7 ronde tegula met hoek er in 156 ARO 37 1 6 1 2 110.3 157 MFE 37 1 6 1 2 26.1 157 ARO 37 1 6 1 11 111.8 157 DKP 37 1 6 1 1 217.2 157 SXX 37 1 6 1 2 296 158 DKP 37 1 11 1 2 97.3 158 VKL 37 1 11 1 2 1.9 158 ARO 37 1 11 1 8 42.9 159 ARO 32 1 7 1 1 1.4 161 MPB 39 1 1 5000 1 9.3 162 MPB 39 1 3 5000 1 67.1 163 ARO 37 1 11 1 2 1.3 164 MFE 37 1 2 1 1 2.8 165 BOUW 32 1 4 1 1 6.6 pleisterwerk? 165 VKL 32 1 4 1 27 73.1 166 APN 42 1 8 5010 2 9.4 167 MCU 42 1 1 5010 1 6.4 168 SVU 42 1 4 5010 2 34.4 169 SVU 42 1 5 5010 1 7.9 170 SXX 42 1 2 5010 1 87.9 171 SVU 42 1 8 5010 1 1 172 SVU 42 1 10 5010 1 108.6 173 APN 42 1 2 2 13 90 173 SVU 42 1 2 2 10 65.1 174 APN 42 1 14 1 9 163 175 APN 42 1 24 1 1 7.6 176 APN 42 1 14 1 51 497.6 176 SVU 42 1 14 1 1 0.8 177 APN 43 1 16 1 2 12.5 178 SXX 43 1 6 1 6 877.7 178 APN 43 1 6 1 17 164.6 178 SVU 43 1 6 1 11 152.1 179 BYZS 43 1 6 1 1 64.6 180 APN 43 1 6 1 10 70.7 180 SVU 43 1 6 1 13 185.2 181 APN 46 1 1 5010 1 7.8 182 SVU 46 1 4 5010 1 11.1 183 SVU 46 1 6 5010 2 28.2 184 SVU 46 1 7 5010 1 4.2 185 SVU 46 1 10 5010 1 16.9 186 SVU 47 1 5 5010 1 1.5 187 SVU 47 1 6 5010 1 9.8 188 SVU 47 1 7 5010 2 27.8 189 APN 47 1 13 1 1 5.1 190 SXX 47 1 16 1 1 21.1 190 MFE 47 1 16 1 1 7.3 190 APN 47 1 16 1 14 103 190 SVU 47 1 16 1 2 6.9 LANAKERVELD 243

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 191 APN 45 1 1 1 1 1.8 192 BOT 45 1 8 5010 1 90.5 192 MFE 45 1 8 5010 1 12.1 193 SVU 45 1 2 5000 1 4.9 193 ARO 45 1 2 5000 1 2.6 194 SVU 45 1 1 5000 1 42.3 195 SVU 45 1 15 1 54.1 195 APN 45 1 15 2 4.4 196 APN 45 1 1 2 8 49.7 197 APN 45 1 1 3 4 12.5 197 SVU 45 1 1 3 1 396.9 197 SXX 45 1 1 3 3 1227.1 198 SXX 47 1 15 1 14 1134.8 198 APN 47 1 15 1 75 839.7 198 SVU 47 1 15 1 54 1173.7 199 BYZV 47 1 15 1 1 50.8 dissel 201 SVU 42 1 2 2 14 84.3 201 SXX 42 1 2 2 4 324.5 201 APN 42 1 2 2 30 234.7 202 MFE 40 1 1 5010 1 8.4 202 BKS 40 1 1 5010 1 47.8 202 SVU 40 1 1 5010 1 127.5 203 DKP 40 1 4 5000 1 197.1 204 SVU 40 1 8 5030 1 4.1 204 APH 40 1 8 5030 1 2.2 205 BOUW 41 1 3 1 9 19.8 208 APH 40 1 5 2 29.4 209 APH 40 1 4 1 2.4 210 MFE 40 1 2 5010 2 46.6 211 BKS 41 1 999 2 3 35.9 212 SVU 47 1 15 1 1 33 50.3 212 SXX 47 1 15 1 1 2 0.5 212 VKL 47 1 15 1 1 2 32 212 APN 47 1 15 1 1 32 185.9 213 SXX 48 1 2 1 2 12.4 214 APN 48 1 2 2 3 9.7 215 SXX 48 1 15 1 229.6 216 SVU 50 1 5 5010 2 75.6 217 APH 50 1 6 5010 3 15 218 APH 50 1 7 5010 1 27.6 218 SVU 50 1 7 5010 1 44.4 219 SXX 51 1 5 2 12.2 219 APH 51 1 5 1 4.4 220 VKL 51 1 6 17 81.2 220 AMV 51 1 6 6 169 221 APH 52 1 2 5010 2 4.4 222 APH 53 1 1 5010 7 19.8 223 APH 53 1 2 5010 4 64.1 224 SVU 53 1 3 5010 1 55.2 225 SVU 53 1 4 5010 2 354.2 226 APH 53 1 2 8 46.1 227 APH 53 1 7 3 21.7 228 AML 53 1 8 2 57.2 229 SVU 54 1 3 5010 1 142.4 230 SVU 54 1 4 5000 1 45.2 231 APH 54 1 5 5010 2 7.9 232 SXX 62 1 1 3 37.3 232 VKL 62 1 1 2 74.5 232 APH 62 1 1 11 116.1 233 SVU 62 1 2 1 32.4 234 SVU 63 1 1 5010 2 185.9 235 SVU 64 1 1 5010 1 7.1 235 SXX 64 1 1 5010 1 16.5 236 SXX 64 1 2 5010 1 40.1 236 SVU 64 1 2 5010 2 92.1 244 LANAKERVELD

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 236 APH 64 1 2 5010 4 33.1 237 SVU 64 1 3 5010 1 28.3 238 SVU 64 1 4 5010 1 42.9 239 SVU 65 1 1 5000 3 57.6 240 APH 65 1 4 5010 1 1.2 240 SVU 65 1 4 5010 1 1.2 241 SVU 66 1 1 5010 1 37.1 241 AML 66 1 1 5010 1 8.7 242 AML 66 1 5 5010 1 8.7 242 SVU 66 1 5 5010 2 27.1 243 SVU 56 1 3 1 8.2 244 SVU 67 1 1 5010 1 5.1 245 APH 67 1 2 5010 1 5.4 246 SVU 9999 1 5000 3 48.9 247 APN 68 1 1 5030 3 54.9 248 SVU 68 1 2 5000 2 190.9 249 SVU 68 1 4 5000 3 42.6 250 SVU 68 1 5 5000 1 49.3 251 SVU 68 1 3 5000 3 70.4 252 APN 68 1 1 1 3.6 253 APN 68 1 3 3 7.9 254 APN 68 1 5 1 11 49.6 255 BYZS 68 1 5 1 1 44.7 256 BYZS 68 1 12 1 532.6 257 BYZS 68 1 12 2 41.9 258 BYZK 68 1 12 76 142.4 260 SVU 69 1 5010 5 271.2 261 VKL 69 1 2 5010 1 9.3 261 APH 69 1 2 5010 23 127.8 261 MSL 69 1 2 5010 1 2 mogelijk ander slak (glasslak?) 261 SXX 69 1 2 5010 1 9.6 261 SVU 69 1 2 5010 3 73.9 262 ARO 69 1 5010 1 11.5 263 SVU 69 1 5000 1 3.7 264 SVU 70 1 1 5010 1 3.6 265 SVU 70 1 2 5000 1 39.1 266 APH 70 1 2 5010 6 98.3 267 APH 70 1 3 5010 5 24.7 268 APH 70 1 4 5010 1 6.5 269 APH 70 1 5 5010 2 2.1 270 HK 70 1 4 1 2.7 270 APH 70 1 4 5 22.3 270 SXX 70 1 4 3 3.1 271 SVU 71 1 1 5010 1 67.9 271 HK 71 1 1 5010 1 2.1 271 VKL 71 1 1 5010 11 36.7 271 APH 71 1 1 5010 5 22 272 APH 71 1 2 5010 5 6.5 273 SVU 71 1 4 5030 1 3.9 274 SVU 72 1 2 5010 1 37.2 275 BKS 72 1 6 5010 1 11.3 275 APH 72 1 6 5010 1 10.1 276 AMV 72 1 9 5010 1 15 277 DKP 51 1 6 1 6 1270.6 277 AMV 51 1 6 1 116 3100 277 BKS 51 1 6 1 3 205.3 277 SXX 51 1 6 1 4 545.6 278 AMV 51 1 6 2 123 3300 278 DKP 51 1 6 2 34 5800 278 SXX 51 1 6 2 7 958.7 279 BOT 51 1 6 83 35 279 VKL 51 1 6 200 13800 279 DKP 51 1 6 3 1178.5 279 SVU 51 1 6 2 3300 279 SXX 51 1 6 10 8564.8 LANAKERVELD 245

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 281 APH 70 1 1 1 1 0.4 281 SXX 70 1 1 1 2 10.4 282 BYZK 68 1 12 1 1 9 13.5 284 BYZS 68 2 12 1 1 1 41.2 285 BYZV 68 2 12 1 1 1 76.4 286 BYZV 68 2 12 1 1 1 1.8 298 APH 62 1 1 1 1 24 182.8 298 SXX 62 1 1 1 1 2 104.8 298 VKL 62 1 1 1 1 1 2.7 299 SXX 18 1 7 5010 3 27600 301 APH 72 1 2 1 1 2.5 301 AML 72 1 2 1 4 77.1 302 APH 72 1 7 1 2.5 303 BKS 67 1 1 1 1 13.7 303 OXX 67 1 1 1 1 3.1 kool of teer? 304 SVU 75 1 4 5010 1 15.3 304 APH 75 1 4 5010 11 16.9 305 APH 75 1 5 5010 3 20.3 306 DKP 75 1 9 5010 1 152.8 307 APH 75 1 10 5010 4 9.6 308 SVU 75 1 6 1 13.2 308 SXX 75 1 6 1 115.8 309 CR 75 1 7 20 3.8 309 APY 75 1 7 13 23.1 310 CR 75 1 7 27.5 310 APY 75 1 7 8 388.8 311 APH 75 1 8 4 13.3 312 SVU 75 1 10 1 1 2 47.7 312 SXX 75 1 10 1 1 2 3.5 312 OXX 75 1 10 1 1 3 1 mogelijk kool of teer 312 CR 75 1 10 1 1 2 1.3 312 APY 75 1 10 1 1 18 168.4 313 APB 75 1 10 1 1 25 313 APY 75 1 10 1 9 236.6 313 CR 75 1 10 1 41.5 315 MCU 75 1 10 5010 1 8.4 316 BKS 76 1 4 5010 1 198.4 Recent 317 BYZV 9999 5000 1 26.5 318 BYZV 9999 5000 3 37 319 APY 53 1 1 1 1 7.3 320 SXX 53 1 7 1 1 310.3 321 SVU 53 1 8 1 1 3.9 321 ANT 53 1 8 1 1 9.3 321 AW 53 1 8 1 2 11 321 MFE 53 1 8 1 3 121.5 321 SXX 53 1 8 1 2 27.2 322 APY 78 1 15 1 1 2.9 2,9 323 SVU 78 1 8 5010 1 6.3 324 APY 78 1 9 5010 1 13.6 325 SVU 78 1 10 5010 1 3.3 326 AMV 78 1 16 2 2 3.8 327 SXX 78 1 19 1 1 138.1 333 APH 79 1 4 1 1 21.1 334 APH 79 1 5 1 1 0.7 335 APH 79 1 8 1 2 7.1 336 SVU 79 1 3 5010 4 70.4 336 APH 79 1 3 5010 8 54 337 APH 79 1 4 5010 7 46.1 338 SVU 79 1 5 5010 1 27.9 338 APH 79 1 5 5010 9 62 339 AMV 79 1 6 5010 2 15.9 339 SVU 79 1 6 5010 1 2.4 339 APH 79 1 6 5010 1 9.2 340 APH 79 1 7 5010 6 33.3 246 LANAKERVELD

vondstnr categorie put vlak vak spoor vulling segment aantal gewicht opmerking 341 APH 75 1 14 1 1 1 100.6 342 APH 75 1 15 1 1 1.1 343 SVU 76 1 9 1 1 1 3.7 344 APH 79 1 10 1 1 3 33.8 345 APH 79 1 11 1 1 1 1.6 346 CR 75 1 7 75.2 346 APY 75 1 7 2 62.1 oorspronkelijk 7 fragmenten 353 AMV 51 1 6 15 16 301.3 354 DKP 51 1 6 10 2 134.8 354 AMV 51 1 6 10 14 81.6 355 SVU 77 1 4 5010 1 13 355 APH 77 1 4 5010 1 2.7 356 APH 77 1 5 5010 2 3.3 357 SVU 77 1 7 5000 1 7.3 358 SVU 77 1 7 5010 1 27.5 358 ARO 77 1 7 5010 1 13.5 359 SVU 77 1 9 5010 1 19.6 360 KER 75 1 11 1 2.3 Romeins 360 APH 75 1 11 1 4.7 360 SXX 75 1 11 3 1750.2 LANAKERVELD 247

Bijlage 3 Boorbeschrijvingen

Boornummer: 1 Beschrijver: A.Verpoorte & E.Meijs Datum: 4-11-2007 Boortype: Edelman X-Coördinaat: 173.723 Y-Coördinaat: 320.489 Maaiveld: 60,3 m +NAP

Diepte Beschrijving Interpretatie 0-40 Leem (silt loam), donkerbruin Bouwvoor 40-175 Licht kleiige leem, geelgrijs, veel ijzeraders & Fe-spikkels, weinig Mn, ondergrens scherp 175-480 Licht kleiige leem, bruingeel, homogeen, bandjes van zandige leem met gley-verschijnselen, weinig Fe en Mn ‘Brabant löss’ 480-505 Zandige leem, geelgrijs tot donkergrijs, beetje Fe, witte schelpspikkels Nagelbeek-horizon met top ‘patina-complex’ 505-507 Grind en grof zand, bruingrijs Top Caberg-terras 507 Einde boring

Boornummer: 2 Beschrijver: A.Verpoorte Datum: 4-11-2007 Boortype: Edelman X- Coördinaat: 173.807 Y- Coördinaat: 320.424 Maaiveld: 60,65 m +NAP

Diepte Beschrijving Interpretatie 0-40 Leem (silt loam), donkerbruin, houtskool, puin Bouwvoor 40-160 Licht zandige leem, bruingrijs, weinig Fe en Mn 160-425 Licht zandige leem, geelgrijs, homogeen bandjes van zandige leem met gley-verschijnselen, weinig Fe en Mn ‘Brabant löss’ 425-450 Licht zandige leem, grijs, scherpe ondergrens Nagelbeek-horizon 450-485 Zeer lemig fijn zand, geeloranje, enkele schelp-spikkel, beetje Fe en Mn, scherpe ondergrens Patina-complex 485-520 Licht zandige leem, grijs, Fe-stippen en roestvlekken 520-540 Fijn en grof zand, gelaagd, bruingrijs en lichtgrijs, Fe-concreties tussen 520 en 522, Mn, grindjes (tot 2 cm ø) aan de basis, scherpe ondergrens 540-545 Zeer kleiige leem, grijs, roestvlekken, scherpe ondergrens 545-555 Zandig grind, grijs, grindjes tot 3 cm ø Top Caberg-terras? 555 Einde boring

Boornummer: 3 Beschrijver: A.Verpoorte Datum: 5-11-2007 Boortype: Edelman X- Coördinaat: 173.107 Y- Coördinaat: 320.204 Maaiveld: 66,2 m +NAP

Diepte Beschrijving Interpretatie 0-45 Leem, donkerbruin, grindjes Bouwvoor 45-130 Licht zandige leem, bruingeel, weinig Fe en Mn, zandig bandje 130-615 Leem, licht zandig, licht kleiig, geelgrijs, homogeen, zandiger en kleiiger bandjes met gley-verschijnselen ‘Brabant löss’ 615-680 Leem, grijs, naar onder donkerder grijs, Fe-vlekken, scherpe ondergrens Nagelbeek-horizon 680-710 Licht zandige leem, geel tot oranje, Fe en Mn, naar onder minder zandig, scherpe ondergrens Patina-complex 710-720 Licht zandige leem, grijs, roestvlekken (foto) 720-850 Licht zandige leem, geeloranje naar grijs (onder), geband, beetje Fe, Mn-spikkels en Mn-huidjes 850 Einde boring, geen grind aangeboord 248 LANAKERVELD

Boornummer: 4 Beschrijver: A.Verpoorte Datum: 5-11-2007 Boortype: Edelman X- Coördinaat: 173.349 Y- Coördinaat: 320.345 Maaiveld: 63,2 m +NAP

Diepte Beschrijving Interpretatie 0-45 Leem, grijsbruin Bouwvoor 45-170 Licht kleiige leem, bruin met witte aders en vlekken Colluvium? 170-415 Leem, licht zandig, geelgrijs, homogeen, zandiger en kleiiger bandjes ‘Brabant löss’ 415-520 (licht) kleiige leem, grijs, naar onder donkerder, beetje Fe, scherpe ondergrens Nagelbeek-horizon (foto) 520-540 Zandige leem, geeloranje, Mn-spikkels en Mn-concreties, grindje aan basis Patina-complex 540-545 Kleiige leem, geeloranje, veel Mn-spikkels 545 Einde boring, geen grind aangeboord

Boornummer: 5 Beschrijver: A.Verpoorte Datum: 5-11-2007 Boortype: Edelman X- Coördinaat: 173.923 Y- Coördinaat: 320.329 Maaiveld: 60,3 m +NAP

Diepte Beschrijving Interpretatie 0-40 Leem, donkerbruin, puin Bouwvoor 40-100 Licht kleiige leem, bruingrijs Colluvium 100-480 Leem, geelgrijs tot bruingeel, homogeen, kleiiger banden, bovenin meer Fe-vlekken, onderin kleiiger en grijzer ‘Brabant löss’ 480-500 Licht kleiige leem, grijs tot donkergrijs, scherpe ondergrens Nagelbeek-horizon 500-528 Zandige leem, geel tot oranjegeel, Mn-spikkels, enkel schelp-stipje, scherpe ondergrens Patina-complex 528-530 Grindje Top Caberg-terras? 530 Einde boring

Boornummer: 6 Beschrijver: A.Verpoorte Datum: 6-11-2007 Boortype: Edelman X- Coördinaat: 173.275 Y- Coördinaat: 320.047 Maaiveld: 64,45 m +NAP

Diepte Beschrijving Interpretatie 0-40 Leem, donkerbruingrijs Bouwvoor 40-90 Leem, bruingrijs 90-625 Licht zandige leem, geelgrijs, zandiger en kleiiger bandjes met grey-verschijnselen ‘Brabant löss’ 625-700 Licht kleiige leem, donkergrijsgeel, Fe-vlekken, scherpe ondergrens Nagelbeek-horizon 700-750 Zandige leem, oranjegeel, beetje Fe en Mn Patina-complex 750-751 Zand met grindjes (tot 5 mm ø), oranjegeel, scherpe ondergrens Patina-complex 751-760 Licht kleiige leem, bruingeel, Mn-spikkels 760-800 Licht kleiig zand, bruingrijs, kwartskorrels, leembandje (2cm) 800-810 Zand, grindjes, waaronder groenige zandsteen en witte kalksteen (?) Top Caberg-terras 810 Einde boring LANAKERVELD 249 eile potvorm met non-lbk

1D/2B klein onversierd duimpotje 1D/2B klein onversierd 1C/D 1 fles 1D/2B (nagelindrukken ) 1C/D met non-LBK en Limburg 1D/2B opmerkingen stafbandje LBK 1C/1D 1 fles! eil profiel LBK 1B/C eil profiel

met opstaande rand! samengeknepen vingers bandje opstaande rand, stafband, LBK 2A/b uit grafcontext, LBK 1C-2B met randversiering uit grafcontext, LBK 1C-2B met randversiering uit grafcontext, vinger/nagels

bandoor

knobbeloor

wand

wand

versieringtypen

wand

rand

spiraal

golf

curvilineair

rectilineair

grindofkwarts

magering

potgruis

hals

oor

bodem

potdeel

wand

rand

limburg aw limburg

onversierd

versierd

ndividuen

vondstnr

segment

totaal 47 201 141 0 42 10 6 38 7 48 9 22 13 10 3 12 6 33 5 11 23 13 9

vulling

spoor

vak

vlak

put vindplaats 251261 1 1 10000 1001000000000000100 19000 2003011000000000210LBK 261261 3 3 21060 133020 1000011100001110000LBK1D 4006011010000110220LBK1D 48 17168000 0001000000000000100 4917731024181 2001000100010100010 0100010011000101000LBK 1017336024181 2000011110010200200LBK1C 1016611024181 0100010100000101000LBK1D 1011128140 24181 24181 24181 71 65540 2001010201010201100LBK1D st 71 6554024181 2001010201010201100LBK1D 24181 11396833113 60051913410428044101 60051913410428044101 6011490110101311020LBK1D 11396833113 1310090020010201000LBK1C 115973131 24181 11111266324 1101011000000001101 24181 141174120 2004011100110100221 24181 141176350 53421 53421 22 1000010011000000000LBK1C 201450 53421 61 1011010110101110100 178350 53431 61 0000000000000000100 180000 0002000100000100010LBK 53431 11 0100000100000100000LBK1D 1002011100000100110st 191110 161190010 53451 151198011016015091202000001216LBK 53471 1511212010 53471 53471 22 03001000 214 53481 0010010100000LBK 24181 111723120 1004000302001310211LBK1C 1004000302001310211LBK1C 111723120 24181 26111229 1110100101010100000 1110100101010100000 12 2581760 1211282190 123681 123681 Bijlage 4 LBK Aardewerk 250 LANAKERVELD LANAKERVELD 251 profiel: vlakke bodem, uitstaande buik daarna snel insnoerend naar rand die waar- naar rand uitstaande buik daarna snel insnoerend vlakke bodem, profiel: tte? Vrij ontypisch voor YT); met iets uit- gekromd vorm sterk ontypisch (gesloten 1 halsfragment voor Vrij tte? en chamotte?; 1 scherfje reducerend, oxiderende buitenzijde, fijn mineraal [VYT???] fijn mineraal buitenzijde, oxiderende 1 scherfje reducerend, en chamotte?; nde buik en drie parallelle groeven op hals, reducerend, fijne magering reducerend, op hals, groeven nde buik en drie parallelle d (1 tot puimsteen) d (1 tot n aan; vooral chamotte en iets licht mineraal chamotte vooral n aan; iets grovere magering (LYT??) iets grovere -B) Beschrijving staande rand?) reducerend met oxiderende buitenzijde; chamotte met iets mineraal (LBT?) met iets mineraal chamotte buitenzijde; met oxiderende reducerend staande rand?) schijnlijk heel licht uitstaat; reducerend schijnlijk heel licht uitstaat; nummer put vlak vak spoor vondst 124 51124 52 1124 xx 53 1 2 1 5 5010 1 5010 219 chamotte buitenzijde; oxiderende scherfje 221 reducerend, [YT/toch chamotte+zand LBK?] geglad, reducerend, 1 scherfje dun, 222 ook buitenzijde, met secundair verbrande 3 reducerend met zand; chamotte geglad, 4 scherfjes pot) beige, (zelfde 124 53124 53 1124 53 2 1 5010 xx 1 xx 2 223 mineraal oppervlak (mogelijk geruwd/besmeten scherven afgesleten), maar door borstelen 3 grote secundair verbrand 7 licht sec verbrand 226 steengruis, buiten, oxid binnen, reducerend 2 scherven (1 bodem), 6 brokjes, 227 zwarte chamo veel brokken in magering (reducerende scherf buitenzijde, 1 reducerende met oxiderende 1 zwart brokje; 124 53124 54 1124 xx 75 1124 75 5 1124 1 5010 75 4 1124 5010 75 5 1 319124 [YT] iets mineraal? 1 wandscherf 231 chamotte, licht secundair verbrand; buitenzijde, oxiderende 10 5010 reducerend, scherf, 75 1124 5010 304 bijpotje? Meeverbrand licht 3-ledige vorm. xx scherveneen klein van verbrande dunwadig, sterk 75 1124 305 magering + fijne minerale chamotte xx wandscherven + brokje; 2 verbrande 75 1 307 7 4 ijzertijdwandscherfjes xx 1 7 xx 309 magering ruw binnenzijde door fijne minerale 8 passende scherf delen van zwaar gepolijst reducerend, met buitenzijde 10 310 346 als vondstnummer vorm zelfde van 2 fragmenten 311 fijne magering 4 wandscherfjes reducerend, 312 1 scherf en 5 niet passende schervenpot met gero buitenzijde van met oxiderende scherven, 3 verbrande 9 kruimels; 124 75124 75 1124 xx 75 1124 xx 75 1 10124 xx 75 1 10 xx 313 1 MBT kwartsgemagerde 14 grof zeer rand: staande gevlakte naar buiten dikke, xx 313 verbrand sterk 15 (ondiepe) Henkeltasse met 1 klein oortje, komvormige complete omtrek 3/4 van voor 341 staand (fase A iets naar buiten + licht mineraal, chamotte aan binnenzijde secundair verbrand; randscherf, 1 grote 7 342 1 brokje 346 bijna compleet pot met wel incomplete een zeer samengeplakt tot 310 worden 7 scherven kunnen met vondstnummer deze 124 75124 77 1124 xx 77 1124 78 4 1 11124 5010 78 5 1124 5010 xx 79 360 1 chamotte 1 wandscherfje, 124 355 wandscherfje licht mineraal 79 9 1 15124 356 5010 xx chamotte 2 scherfjes, 79 1124 xx 79 322 1 geglad wandscherfje 124 4 324 magering licht minerale reducerend, xx 1 geglad, 79 1124 5 79 3 1 333124 8 magering fijne+plantaardige 1 scherf reducerend, 5010 79 4 1 334124 1 brokje 5010 79 5 1 335 2 wandscherfjes geglad licht mineraal, 336 5010 scherven 2 besmeten en chamotte-magering; met fijne minerale 5 gegladde scherven (3 verbrand) 6 1 337 en 1 dunwandig gepolijst scherfje 1 licht verbrand gemagerd) (fijn mineraal licht mineraal, 5010 6 zwaar verbrand, 7 338 lijnversiering 1 heel misschien aanzet en zand, chamotte 3 heftig verbrand, 5010 1 besmeten, 8 wandscherven, 339 wandscherf geruwde 1 fijn gemagerde, 340 2 sec verbran / MK?) Komt ook in put 12 voor!!), fijne grindmagering (mero? veel zeer 4 deels passende fragmenten 124 79 1 xx 10 344 3ledig mogelijk licht geknikt de Schrägrande en tegen waarvan 1 licht uitstaande rand, scherven; verbrande 3 sterk 124 79 1 xx 11 345 1 brokje vind- plaats Bijlage 5 Laat-prehistorisch aardewerk Bijlage 5 Laat-prehistorisch 252 LANAKERVELD LANAKERVELD 253

Bijlage 6. Aardewerk uit de Romeinse tijd

Aantal Materiaal Baksel Type Vorm DATbegin DATeind 3 DIKW Indet Indet 9 DOLIUM Indet DO 6 DOLIUM GLADW Indet DO 1 GEBRONSD VANVINCK291 BE 75 125 1 GEVERFD TECH.A Indet BO 2 GEVERFD TECH.A Indet Indet 4 GEVERFD TECH.B Indet Indet 1 GEVERFD TECH.B NB32 BE 140 275 13 GLADW Indet Indet 1 GLADW GEEL Indet Indet 5 GLADW GELIG Indet Indet 1 GLADW GESMOOKT TIENEN B11b BE 150 250 1 GLADW ORANJE Indet BO/KO 5 GLADW ROZIG Indet Indet 1 GLADW WIT BR22B BO 100 200 25 GLADW WIT Indet Indet 5 INHEEMS Indet Indet 8 K&A Indet AMF 1 K&A VANVINCK458/459 KA 225 250 3 METAALGLANSWAAR ARGOMT Indet Indet 1 METAALGLANSWAAR ARGOMT NB33 BE 200 300 1 MORTARIA BR36 WS 0 400 2 MORTARIA Indet WS 2 MORTARIA DIKW BR36 WS 0 400 1 MORTARIA DOLIUM BR36 WS 0 400 1 MORTARIA DOLIUM Indet WS 1 MORTARIA INDET BR36 WS 0 400 3 MORTARIA RUWW BR36 WS 0 400 2 RUWW BR22B BO 100 200 147 RUWW Indet Indet 1 RUWW NB120B DE 175 300 10 RUWW NB89 KP 140 260 7 RUWW ST201A KP 40 260 3 RUWW VANVINCK477 KP 150 200 1 TS DRAG18/31 BO 80 120 1 TS DRAG32 BO 175 260 2 TS DRAG37 KO 100 260 1 TS DRAG37 KO 120 175 1 TS DRAG43/45 WS 150 260 6 TS Indet Indet 254 LANAKERVELD LANAKERVELD 255

Bijlage 7 Natuursteen per steensoort

Steensoorten in bodemlagen Steensoort LBK Late bronstijd LBT-IJzertijd IJzertijd Prehistorie Romeins Vroege middeleeuwen Niet gedateerd Totaal N% N % N %N%N% N% N % N % N% Tefriet ------15 62.5 - - - - 15 24.6 Graniet 1 9.1 ------0.0 - - - - 1 1.6 Dieptegesteente 1 9.1 ------0.0 - - - - 1 1.6 Kwarts 1 9.1 ------1 4.2 - - - - 2 3.3 Amfiboliet 1 9.1 ------0.0 - - - - 1 1.6 Fylliet 1 9.1 ------0.0 - - - - 1 1.6 Leisteen - - 2 9.1 ------0.0 - - 1 33.3 3 4.9 Kwartsiet 3 27.3 3 13.6 ------3 12.5 - - - - 9 14.8 Kwartsitische zandsteen - - 12 54.5 ------3 12.5 - - - - 15 24.6 Zandsteen 3 27.3 5 22.7 - - - - 1 100 1 4.2 - - 2 66.7 12 19.7 Kalksteen ------1 4.2 - - - - 1 1.6 Totaal 11 100 22 100 0 0 0 0 1 100 24 100.0 0 0 3 100 61 100.0

Steensoorten in grondsporen Steensoort LBK Late bronstijd LBT-IJzertijd IJzertijd Prehistorie Romeins Vroege middeleeuwen Niet gedateerd Totaal N% N % N %N%N% N% N % N % N% Basalt 1 0.7 ------1 0.4 Tefriet ------9 39.1 - - 2 15.4 11 4.9 Kwarts 3 2.1 3 37.5 - - 1 11.1 - - 2 8.7 - - - - 9 4.0 Amfiboliet 2 1.4 ------2 0.9 Fylliet 1 0.7 ------1 7.7 2 0.9 Leisteen 1 0.7 ------1 0.4 Kwartsiet 42 29.4 ------3 13.0 - - 2 15.4 47 21.0 Kwartsitische zandsteen 29 20.3 3 37.5 1 10 2 22.2 - - 3 13.0 6 33.3 5 38.5 49 21.9 Conglomeraat 1 0.7 - - - - 1 11.1 ------2 0.9 Zandsteen 55 38.5 2 25.0 9 90 5 55.6 - - 6 26.1 9 50.0 3 23.1 89 39.7 Siltsteen 3 2.1 ------1 5.6 - - 4 1.8 Oker 4 2.8 ------4 1.8 Kalksteen ------2 11.1 - - 2 0.9 Niet gedetermineerd 1 0.7 ------1 0.4 Totaal 143 100 8 100 10 100 9 100 0 0 23 100 18 100 13 100 224 100.0 256 LANAKERVELD LANAKERVELD 257 e van te zijn te e van gelijk antropogeen bewerkt. bewerkt. gelijk antropogeen Geen eenduidige functie, groot brok groot Geen eenduidige functie, gemaakt afslag zware op brede op schrabberkop, zelfs corextdelen, eindkrabber grote met zeer grote restkern, multipolair en daarna grof gebutst, kleine klingetjes; meso? kleine klingetjes; gebutst, multipolair en daarna grof restkern, cortext, lijkt niet significant genoeg cortext, korte duimkrab- kopkrabber (grote bervorm) eluviaal brok religer eluviale cortex kernpreparatie? spikkels) tige Rijckholt) witte vlekkenwitte 5657 2085 21 32 1 1 6 1 1 2 5010 Lanaye 5010 Lanaye 5 Lanaye terras terras terras brokje brokje brokje 80 26 1 4 5010 Rijckholt-achtig eluviale cortex glanzend sterk afslagje, 193194 45 45357 77 1355 1 2 77359 1 1358 77182 7 5000 77 Lanaye/Haspengouws 1183 5000 46 Lanaye 4184 46 1 geen 5000185 fijne veel Rullen? (lichtgrijs, 46 1 9343 46 1 7 5010 glasach- Haspengouws (zeer 304 76 1 4308 75 1 5010 6 Lanaye312 75 1 5010 onder ijzerinspoeling lichte eluviaal, 7 Lanaye274 75 10 1 5010 Banholt 72 xx 1 5010 Lanaye 1 5010 4 Lanaye 5010 xx Lanaye 1 kernvernieuwingsafslag xx 1 eluviaal/terras 9 Lanaye 5010 2 Lanaye kernpreparatieafslag? terras eluviaal 6 (grofkorrelig) Lanaye 10 terras (1 vrij grofkorrelig) Lanaye 5010 (grofkorrelig) Lanaye verwering?) (of secundaire terras terras terras xx afslagje xx xx aanleg afwerkvlak? voor kernpreparatieschijf eluviaal/terras mediale (decortificatie)afslag preparatieafslagen 2 grove (decorticatie)afslagen 2 vrij grote brok decorticatieafslag buitenzijde) (nog onregelmatige (preparatie)afslag stuk sprak maar lijkt ook op rand zijde, op ventrale met afslagnegatieven afslag brede grote, is deel op zijkant groter bijgeretoucheerd voor distaal deel krabber die deels op krabberkop, 243 56195 45 1 xx 1 xx 3 met grofkorrelige Lanaye 15 Lanaye Eluviaal?) terras(? 202204 40323 40 dorsaal mo toont, zijde duidelijk terras-splijtingen dat aan ventrale fragment gebroken grof 325 78218 78 1216 50 1 1224 50 1 8321 53 1 8225 53 10 1 5010 Lanaye336 53 1 5030 7 (grofkorrelig) Lanaye 339 79 1 5010 5 Lanaye338 5010 79 Lanaye 1 3230 terras 79 xx 1 5010 Lanaye229 54 1 5010 4 (1x ?) Lanaye 54 1 5010 3 Lanaye terras? 1 6 8 terras? 1 5010 5 Lanaye xx 1 5010 xx 4 terras Lanaye terras 5010 3 Lanaye terras 5010 Lanaye 5000 Lanaye eluviaalbrokjes afslagje 5010 Lanaye terras? terras klopsteen eluviaal xx eluviaal 4 fijne mediale kling 2 brokken afslagje eluviaal brok afslag vage grote afslagje 2 brokken 1 brokje brok brok verbrand brok 124125 27 28 1 1 3 1 5000 Valkenburg? 5000 Lanaye geen naar cortex grofkor- cortex, secundaire Verweerd antropogeen? zwaar gebutst afslag-fragment, vondstnr. put vlak vak spoor Soort Herkomst omschrijving Bijlage 8 Vuursteen Bijlage 8 258 LANAKERVELD er sla- grove grove slag (3 Banholt, slag (3 Banholt, (driehoekig in lagen; 2 prepara- lagen; 9 grote grove afsla- grove 9 grote n beide kanten gere- ye), 2 afslagen met 2 afslagen ye), ag glasachtig Lanaye kling: spits? kling: mooi snijvlak waarvan 1 geretoucheerd (Lanaye), 1 kling (Lanaye) (Lanaye), mooi snijvlak waarvan 1 geretoucheerd toucheerde klingtoucheerde boor op kling 1 decorticatieafslag en 1 driehoekige (Banholt) 1 geretoucheerde spits op Simpelveld-vuursteen tieafslagen, Lanaye; 2 mediale klingen Banholt Lanaye; gen voor eerste vorming (1 terras, 5 eluviaal (die zeker Banholt, rest Lanaye, 1 licht verbrand); 7 decorticatieafslagen (3 zek 1 licht verbrand); Lanaye, rest Banholt, 5 eluviaal (die zeker (1 terras, vorming eerste gen voor preparatieaf zijn feitelijk rest (waarvan 22 afslagen 5 Banholt en fijne afslagen, alle eluviaal), 2 licht verbrand, Banholt, 1 korte kopkrabber op driehoekige Lanaye afslag (donkere Lanaye), afslag zware rand waarvan 4 klingen 1 met aan binnenzijde geretoucheerde Lanaye terras), doorsnede, gen; 7 eluviale cortex), 6 klingen (1 preparatiekling; 3 zeker Banholt, 1 eluviale cortex); 2 kernvernieuwingsstukken (waarvan 2 kernvernieuwingsstukken 1 eluviale cortex); 3 zeker Banholt, 6 klingen (1 preparatiekling; 7 eluviale cortex), gen; Lanaye) gebroken mediale eindschrabber, 1 distaal uiteinde Banholt); met eluviale cortex, 1 verjongingstablet 1 verbrand, rest Lanaye); 4 decorticatieafslagen (1 terras, 3 Banholt) 4 decorticatieafslagen (1 terras, Lanaye); rest 1 verbrand, eluviaal + terras 4 debitageafs terras; 1 preparatieafslag restkern; multi-polair gebruikte klopsteen van terras; brok 2 fitters eluviaal, 1x terraseluviaal, eluviaal kling 1 geretoucheerde (1 zeker Banholt), 2 preparatieafslagen 2 decorticatieafslagen (Banholt met cortex), Vlk/ afslag 1 grove Valkenburg, 1 brok Lanaye), rest (1 zeker Banholt, 3 afslagen 3 debitage (Lanaye), 3 microdebitage, eluviaaleluviaal voorbrereidingsafslagen grove 1 3 klingetjes (donkere Lanaye), 1 met cortex), waarvan 2 zeker Banholt, + 2 debitage (alle Lanaye 5 preparatieafslagen eluviaal, wat terraseluviaal, 1 als klopsteen restkern (Lanaye), gebruikte 1 eluviaal), 1 terras, 3 brokken (Lanaye, 4 debitage (Lanaye), eluviaal + 1 terras 12 af Lanaye); rest 1 Banholt en mogelijk Simpelveld, 15 debitage (waarvan 1 verbrand, 31 stuks vuursteen: Banholt) + 1 Simpelveld Benholt, 1x terras) Benholt, Valkenburg sterk gespikkeldsterk Banholt Banholt, enkele keer terras) Banholt, ras, rest Lanaye rest ras, 4717 1518 616 6 1 6 1 1 1 3 1 4 5010 Lanaye 2 5010 Lanaye 5010 Lanaye 5010 Lanaye eluviaal? verweringscortex, eluviaal xx eluviaal afslag afslag geretoucheerde preparatieafsl 1 grove eluviaal; grofkorrelig 3 decorticatieafslagen + preparatieafslag terras; 1 brokje afslagje 1519 620 633 6 6 121 1 1 6 xx 1 xx 1 xx 5010 Banholt 1 xx 1 Lanaye 2 Lanaye 3 Lanaye 3 (een enkele zeker Lanaye eluviaal 1 terras 2 eluviaal, 2 eluviaal 1 terras, 2 terras afslagje 1 verbrand 2 decorticatieafslagen eluviaal, terras; 1 preparatieafslag 3 decorticatieafslagen + 1 schuin geknotte grofkorrelig 1 afslagje 2 decorticatieafslagen eluviaal??, terras; 1 brok 1 aa 1kernvernieuwingsafslag; 1 microdebitage, 2 afslagjes, terras; grofkorrelig 1 afslag terras, 1 brokje 180 43 1 xx 6 Lanaye eluviaal (Lana 5 preparatieafslagjes restkern; 1 multipolaire eluviaal Banholt?), 3 decorticatieafslagen (Lanaye, 173 42178 43 1 xx 1 xx 2 (waar vaststelbaar Lanaye 6 1x (Banholt), Lanaye 196172 42171 42168 42 42 1176 1 5201 42 10 1 42 1 8 5010 4 Lanaye 5010 1 Lanaye xx 1 5010 Lanaye xx 5010 + 1 Lanaye 1 grofkorrelige 14 Lanaye xx 2 waarvan 2 zeker Lanaye eluviaal eluviaal xx brok afslag decorticatieafslag afslagje 198 47 1 xx 15 (indien cortex vaak Lanaye 133135 33145 33112 37148 34 1129 34 1 1122 34 1 2121 35 1 1153 35 1 5010 2 Lanaye187 39 xx 1 5010 Lanaye188 47 xx 1 5030 Lanaye186 47 1 5000 4 Lanaye190 47 1 2212 2 47 xx terras terras 1 4 47 Lanaye 1 5000 6 Lanaye terras 1 5000 7 Lanaye terras 1 5 eluviaal 5 xx Lanaye 1 5010 Lanaye terras xx 5010 Lanaye/Lousberg 5010 Lanaye xx 16 terras Lanaye 15 terras 1 ter- 2 verbrand, Banholt, 7 xx brokje terras? xx (mogelijk afslagje???) brokje brokje orgelpijp? decorticatieafslag / halve xx brokje eluviaal brokje afslag grove brokje mogelijk Banholt) (Lanaye, + kernvernieuwingsafslag (Lousberg) brok aflagje op ruggen sterke ijzeraanreiking zijde; met encoche-achtige afslag ruwe 1 decorticatieafslag + 1 afslagje (bijloppervlak afslag of geslepen terras?) vondstnr. put vlak vak spoor Soort Herkomst omschrijving LANAKERVELD 259 t uni- of bipo- agen (zeer slechte kwaliteit, kwaliteit, slechte agen (zeer ratieafslagen; 3 kernvernieu- ratieafslagen; lair!) 2 decor- 1 eindkrabber op distaal klingfragment; 1 kling met hoogglans; kernpreparatieafslag; 1 regelmatige wingsafslagen, me 1 afslag 1 klingsegment; 1 klingfragment, 1 afslag, 1 klingetje, 5 debitageafslagen; 2 preparatieafslagen, ticatieafslagjes; 1korte eindkrabber op 3 debitageklingetjes; 3 afslagen, 21 debitageafslagen; vuursteenknol onzuiverheden??); met veel gewassen worden!!! zak mag nog wel deze gebroken kling (deels nog cortex); (grof), 1 preparatieafslag 1 kernvernieu- 5 decorticatie met mogelijke retouche), secundaire (1 verbrand 2 brokken; 1 knol, (2 44 debitageafslagen 2 debitageklingen; kling; 1 geretoucheerde 2 klingfragmenten, 2 klingen, 3 afslagen, wingsafslag; 1 moge- (mogelijk oude kopkrabber); dikke 1 aangetaste afslag 1 klopsteen; debitageafslagen; grove 28 vreemd verbrand); ruwe 1 boor (?) op vreemde 1 kopkrabber op afslag; 1 kopkrabber op klingfragment; lijke dunne kopkrabber op afslag; met riviercortex afslag encoches; 1 afslag zeer grofkorrelige Rijckholt grofkorrelige zeer 1 afslag encoches; zijn) 12 2 23 13 3 1 36 3 4 4 1 50107 (of Rullen?) Lanaye 1 5010 19 Lanaye 5 1 1 5 2 xx 5010 Lanaye 1 5010 Lanaye 1 5010 1 Rullen??? 5 xx 5000 Lanaye 5000 Lanaye eluviaal xx xx afslag grove terras??? eluviaal afslag ruwe afslag grove als kern hergebruikt zijkanten, snededeel geslepen bijl met gefacetteerde afgebroken kling brede grote, mediaal fragment brokje als klopsteen gebruikt? restkern, multipolaire ruwe 7877 18 1865 18 173 xx 1 18 xx97 1 18 xx 50 Lanaye 1 4972 Lanaye xx 18 1 7 xx Lanaye 10 (1x Banholt) Lanaye 1 xx xx 1196 Lanaye eluviaal eluviaal 18 eluviaal 11 (Banholt) Lanaye 1 xx eluviaal eluviaal 11 cortex rond tool notched 1 ruw geretoucheerd 1 afslagje, Lanaye 1 preparatieafslag, 1 preparatieafslag 1 brokje, 1 geknotte kling/afslag 1 preparatieafslag; 1 decorticatieafslag Banholt; 1 klingetje 1 preparatieafslag; 2 debitageafslagjes; met eluviale cortex; kernvernieuwingsafslag 1 grote 1 decorticatieafslag prepa 2 ruwe 1 idem verbrand; kunnen eluviaal (knol ook terras zou 3 duidelijk Banholt), grof; 5 decorticatieafslagen (preparatie, 1413 2 2 112 xx 111 5 xx 546 5 Lanaye 145 14 5 Lanaye 1 344 14 238 1434 12 1 501051 Lanaye 12 1 3 501052 Lanaye 12 1 2 terras52 12 1 1 eluviaal39 12 1 5010 4 Lanaye 12 1 5010 1 Lanaye xx 1 5010 Lanaye?/Rullen xx xx 1 5010 Lanaye eluviaal xx 1 5010 Lanaye xx 5 Lanaye/Rullen xx eluviaal 4 Lanaye xx afslag 4 Lanaye afslagje 4 Lanaye terras terras eluviaal gebruiken?) (als steker te afslag (kernvernieuwings)afslag grove terras? xx preparatieafslag ruwe eluviaal afslagje afslag grove brok 1 debitageafslag 1 preparatieafslag, 3 brokken, brok brok 2 debitageafslagen spits met alleen randretouche druppelvormige 6975 1874 18 18 1 1 4 1 8 6 5010 Lanaye 5010 (Banholt?) Lanaye 5010 Lanaye eluviaal eluviaal? xx decorticatieafslag brok maar lijkt nog oorspronkelijk oppervlak + 1als klopsteen restkern (nauwelijks 1 afslagje gebruikte zichtbaar, 127 18128 18100 1 18 xx126 1126 18 xx 18 1 7 xx Lanaye 1 10 Lanaye xx 1 xx 10 Lanaye 11 Lanaye xx 11 Lanaye eluviaal eluviaal xx xx preparatieafslagje 1 smalle kling 1 debitageafslagje; verbrand; 1 preparatieafslagje 1 decorticatieafslag licht verbrand; (zijkrabber?) afslag 1 geretoucheerde 1 debitage-afslagje; preparatieafslag; 1 grove 1 kopkrabber op afslag 1 klassieke asymmetrische spits; eindkrabber op smalle kling (distaal fragment) 126 18 1 xx 11 (Banholt) Lanaye eluviaal afsl 26 ruwe afslagen; ruwe 2 verbrande 10 brokken; 7 decorticatieafslagen (2 zeker Banholt), vondstnr. put vlak vak spoor Soort Herkomst omschrijving 260 LANAKERVELD t gevormde afslag t gevormde ing maar 1 zou meso-kern kunnen zijn en 1 kernpreparatieafslag maar 1 zou Lanaye xx spitskling fraaie Lanaye xx eindkrabber op afslag 12-13 put 19 2225 7 7 1 1 1 4 5010 Lanaye 5010 Lanaye 1 eluviaal 2 terras, 1 terras 1 eluviaal, 1 decorticatie (terras), 2 brokjes kl geretoucheerde brede, 1 mediaal segment grote, terras, 1 brok 1 debitageafslag, 1 brokje, 3541 1261 1360 1337 13 1 12 1 2 1 2 1 7 1 5000 5 Belgisch lichtgrijs 62 5010 3 xx Valkenburg 17 5010 Lanaye 5010 Lanaye xx 5010 Lanaye 1 2gefacetteerd eluviaal 5010 Lanaye terras eluviaal bijlafslag, randen met geretoucheerde brok gepatineerd sterk eluviaal met encoches afslag brokje 2 decorticatieafslagen en 1 afslag 2827 11 brok 49 1129 924 1 823 1 7 442 7 9999 3 1 vlakbij kruis xx 1 5010 Lanaye grofkorrelige 1 2 5010 intrusies)Veel (1? Lanaye 1 3 2 eluviaal eluviaal 2 Lanaye 5010 Lanaye 5010 Lanaye 5010 Lanaye eluviaal xx eluviaal 1 afslag 1 brok, debitageafslagje eluviaal zonder 1 brokje 2 brokken met cortex, 4 brokken (1 mogelijk als klopsteen gebruikt) afslag kopkrabber 1 mooie steile op slech 1 mogelijk enkele klingen afgeslagen), 4 brokken met cortex (knollen, 251250 68271 68273 71264 71 1265 70 1 3 70 1 5 1 1 1 5000 4 Lanaye 1 5000 1 Lanaye? 5010 2 Lanaye 5030 Lanaye? 5010 Lanaye 5000 intrusies) veel (Zeer Lanaye? eluviaal terras xx eluviaal terras? xx / halffabrikaat kopkrabber? preparatieafslag 2 afslagjes? 1 brok, / decorticatie brok klingnegatieven regelmatige restkern met smalle, 1 kegelvormige brokje afslagfragment 103234 12239 63240 65 65 1233 1 4 [niet spoor 4?]235Valkenburg 1 Lanaye, 2 62 1 1237 64 1 1236 eluviaal 64 4238 64 1 5010 Lanaye241 64 xx 1 5000 Lanaye242 66 1 5010 1 Lanaye/Rullen244 66 1 3260 67 1 2261 2 69 Lanaye 1 5010 4 Lanaye263 69 1 5010 1 Lanaye?/Rullen eluviaal xx248 69 1 5010 5 Lanaye Lan) 2 afslagen klopsteen restkern?, (multipolaire eluviaal249 68 1 5010 1 Belgisch lichtgrijs 68 xx 1 5010 Lanaye? grofkorrelige zeer 1 5010 2 xx Lanaye eluviaal xx 1 5010 eluviaal?? Lanaye xx eluviaal 5010 donker) (1 zeer 1 Lanaye 2 5010 4 Lanaye eluviaal? 5000 eluviaal Lanaye? 5000 knol 1 onbewerkte Lanaye 5000 afslag 1 grove 1 afslagje, met cortex; 1 brok Lanaye terras 1 afslagje xx brok decorticatieafslag ruw 1 eluviaal 1 terras, terras ruw gelaten) andere en geretoucheerd; mes (1 zijde mooi rond planoconvex brok eluviaal afslag) ribber (dwars op slagrichting deze met duidelijk multipolaire afslag 2 brokken eluviaal 1 decorticatie met mooie afslagnegatieven 4 brokken; 1 decorticatieafslag + 1 debitageafslag terras; 1 brok 2 decorticatieafslagen preparatieafslagje brokje 1 2 knollen ribben afgesleten 3 brokken sterk 279119 51 9999 zuiden van 1 xx 6 Lanaye eluviaal knollen 2 grote vondstnr. put vlak vak spoor Soort Herkomst omschrijving LANAKERVELD 261 Lanaye (? Veel fijne Veel (? Lanaye spikkels) xx eindkrabber platte op klingetje Lanaye (zeer fijn gestippeld, fijn gestippeld, (zeer Lanaye Rullen?) Lanaye xx eindkrabber platte op afslag LanayeRullen + Lanaye eluviaal xx 1 klingsegment met eluviale cortex, glasachtige Lanate 1 brokje cortex witte met romig (Rullen?), brokje afslag op vrij grote eindschrabber put 19 put 19 van put 46 van van put 47 van 76 999920 ??22 624 732 733 5 169 6 xx 172 18 Lanaye 1 196 18 1 397 18 xx 1 18 1 2 xx terras 5010 terras 1 4 5010 terras xx 1 xx 1 5 xx terras xx 5010 3 terras terras 11 terras 11 terras terras terras 11 terras? terras terras terras terras terras terras geknotte kling met sikkelglans? terras? keien 2 vuursteen 2 keien vuursteen leem verbrande ook nog een brokje 1 kei vuursteen; kei 1 vuursteen 2 keien vuursteen kei 1 vuursteen keien 2 vuursteen splinters 4 1 brok 118 9999 van westen 120 9999 van westen 317 9999 direct N ten 318 9999 direct N ten 246 9999286 68 ?? 2 xx Lanaye 12 Banholt103135 12153 33178 39180 43 1 eluviaal197 eluviaal 43 1 4198 45 1 2201 47 xx 1 42 xx 1 xx 1 5010 terras terras xx 1 5 xx terras 1 6 xx terras 6 1 restkerntje meso? 1 decorticatieafslag, 1 brok, terras decorticatieafslag 3 terras 15 terras 2 terras terras terras terras terras terras terras terras terras 1 brokje 1 orgelpijp 1 brokje 1 kei vuursteen 1 afslagbrok 1 kei vuursteen keien 2 vuursteen 1 kei vuursteen vondstnr. put vlak vak spoor Soort Herkomst omschrijving 262 LANAKERVELD LANAKERVELD 263 Draadfibula met uitgehamerde beugel, die versierd is met drie rijen puntjes. Naaldhouder, veer en naald ontbreken. en naald ontbreken. veer Naaldhouder, is met drie rijen puntjes. die versierd beugel, met uitgehamerde Draadfibula 100-200 na Chr. Datering 2223 726 7 149 6 1 169 9 1 5010 18 277 1 5010 1884 1 32 385 1 4 32 186 7 1 5010 3287 2,6 2 1 ? 1 3287 8,5 1 ? 1 49 1 2 3288 1 1 1 2 3288 28,2 1 5 ijzer 2 1 4,2 32 ?88 1 7 2 0,9 1 slak? 32 ?88 1 5 3 1 slak? 2,3 3288 ? 1 5 3 2 6,6 32 spijker? 93 koperlegering 1 3 fibula 3 1 0,8 3295 ijzer 1 slak? 16,3 4 3 1 ijzer 32 1 slak? 4 3 1 1,8 ijzer 1 15,2 4 4 slak? 1 lood 5030 19,5 4 5 - 2 lood spijker 5015 99,5 1 ijzerslak 1 spijker? 1 metaalbewerkingsafval? 1 ijzer slak metaalbewerkingsafval? 28,3 ijzer ijzer 4,5 koperlegering ijzer ROM munt spijker spijker haak 75-200 na Chr. Datering Naald ontbreekt. type 15. Draadfibula Almgren indet - - spijkers 2 complete ROM fragment brokje Niet nader determineerbaar As? 2 x fragment fragment Mogelijk gebogen spijker? brok 116 32131 39133 1 33133 1 1 33134 1 5015 5 33135 1 5000 1 33136 1 5010 1 1 33139 1 5010 2 1 33139 1 5010 1 2 24 33141 lood 1 5010 3 2 8,9 36 lood141 10,6 1 5010 2 5 ijzer 36 191,3148 ijzerslak 1 5010 1 5 34148 46,8 1 5010 staaf 1 2 ijzerslak 34149 73,5 1 lakenlood 5000 1 slak 2 ijzerslak 34151 spijker 77,8 1 5000 1 slak ijzerslak 35 slak 152 10,5 1 1 ijzer 39 slak 154 14,8 1 1 lood 37 2157 1 2,2 37 2 koperlegering161 1 munt 2,7 39 3 ?162 1 spijker 1 39 6 metaalbewerkingsafval? 164 3 1 27,6 37 3167 1 ijzerslak 1 1 ME-NT 42 1190 2 1 5000 3 10,3 47 6192 1 ijzer 1 5000 ijzer slak slak? 41,6 45202 1 ijzer 1 2 x lakenlood 1 1 13,4 40261 2 ijzer 1 5010 1 69 2315 8,3 1 ijzer 8 spijker 9,2 75 spijker lood loden stift 1 5010 26 16 1 1 spijker ijzer 65 1 lood NT 1 5010 2 - spijker 10 5010 1 1 6,5 5010 spijker koperlegering 2,9 plaat metaalbewerkingsafval ijzer 1 spijker plaat 1 7,3 12 munt Subrecente ijzer ijzer 1 7,9Vierkante doorsnede ijzer spijker. Fragment 1,8 spijker ? - 4 koperlegering ring? spijker? spijker? ROM spijker? slak? brons Afgevloeid 1 x spijkerfragment 1 x schoenspijker (Romeins), 1 x fragment spijker, 2 x complete spijkers van 2 fragmenten ROM fragment - driehoekig plaatje langwerpig, spijkers 2 complete - - (?) loden plaat omgebogen ronde x schoenspijker 1 (Romeins) fragment fragmentjes dus waarschijnlijk middeleeuws of ouder verweerd, Sterk een gebogen plaatje. van Fragment fragment 104 32105 32109 1 33 1113 32 1 1 6 4 1 5015 2 1 1 31,4 1 1 ijzer 5,9 ijzer 2,1 koperlegering fibula lood spijker spijker? metaalbewerkingsafval? ROM - vondstnr put vlak spoor vak aantal gewicht metaal objecttype datering opmerking Bijlage 9 Metaal 264 LANAKERVELD LANAKERVELD 265

Bijlage 10

Verslag van een Archeologische Begeleiding op het Lanakerveld

I.M. van Wijk 266 LANAKERVELD

Colofon:

Verslag van een Archeologische Begeleiding op het Lanakerveld te Maastricht

Opdrachtgever: Gemeente Maastricht Contactpersoon opdrachtgever: drs. G.C. Soeters

Uitvoering: drs. I.M. van Wijk (projectleider) drs. L. Meurkens (veldarcheoloog) drs. J. Peters (veldarcheoloog) drs. M. Pruisen (veldarcheoloog) dhr. M. Gast (veldtechnicus) dhr. P. van de Geer (veldassistent) dhr. A. Porreij (veldassistent) dhr. Hari Thomissen dhr. A. Manders (vrijwilliger metaaldetectie)

Auteur : drs. I.M. van Wijk

Beeldmateriaal: ing. S. Shek drs. I.M. van Wijk

Autorisatie: drs. I.M. van Wijk

© Archol bv, Leiden 2009 Postbus 9515 2300 RA Leiden LANAKERVELD 267

1 Inleiding

In de nabije toekomst zal het plangebied Maastricht-Lanakerveld in het uiterste noordwesten van de gemeente Maastricht ontwikkeld gaan worden ten behoeve van woningbouw en lichte industrie. Op betreffende locatie wordt in het kader van de ontwikkeling van de Vinex-locatie Lanakerveld een fietspad gerealiseerd (figuur 1). Het fietspad wordt aangelegd binnen een groenzone. Naast het fietspad worden greppels aangelegd ter afwatering en tevens worden enkele waterbassins gegraven binnen de groenzone. In en nabij het plangebied voor het fietspad zijn bij het archeologisch vooronderzoek diverse vindplaatsen aangetroffen. De begrenzing van de vindplaatsen kon daarbij slechts globaal worden vastgesteld. Het is daardoor zeer wel mogelijk dat enkele vindplaatsen zich uitstrekken tot in het tracé van het fietspad. Hoewel op grond van de beschikbare archeologische informatie wordt geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet direct nodig is, maakt deze begeleiding het mogelijk om bovenstaande veronder- stelling te verifiëren.1

Figuur 1 174000 174500 175000 Locatie fietspad in het plangebied 84 62 2 Plangebied Vindplaatsen RAAP 82 Fietspad

86 3 80 24 16 18 24 29 121 77 34 78 27 17 14 31 28

25 56 13

320500 N 320500

5

0 250m

53

174000 174500 175000

1 Soeters, Van der Gauw & Peters 2008. 268 LANAKERVELD

Het veldwerk vond plaats van 17 september tot 3 oktober 2008. Het onderzochte oppervlak bedraagt ongeveer 7500 m2.

Administratieve gegevens Datum per procesonderdeel Veldwerk AB: september-oktober 2008 Basisuitwerking/verslag: december 2009

Opdrachtgever Gemeente Maastricht Uitvoerder Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol BV) Bevoegd gezag Gemeente Maastricht

Locatie Gemeente: Maastricht Plaats: Maastricht Toponiem: Lanakerveld

Depot Gemeentelijk Depot voor Bodemvondsten Maastricht

Archol-code ABL1220

Gemeente-code 2008.MALD.B

CIS-code 30844

Archis vondstmeldingsnummer 406009

Coördinaten: ZW: 173.910 / 320.359 ZO:174.865 / 321.014

Geomorfologie Lössplateaus op maasterrasafzettingen (Caberg-3). De vindplaatsen liggen op ca 51-65m + NAP.

Bodem Bergbrikgrond (BLb6). LANAKERVELD 269

2 Landschappelijk kader

Het plangebied Lanakerveld ligt in het voor Zuid-Limburg kenmerkend Pleistoceen heuvellandschap. Dit lösslandschap bestaat voornamelijk uit betrekkelijk vlakke Pleistocene rivierterrassen die voor, en in mindere mate ook na, de afzetting van een dik pakket löss door erosie zijn versneden. Het plangebied ligt in en op de rand van een erosiedal; het Zouwdal. Een kleiner droogdal doorsnijdt het plangebied precies halverwege het deel van het plangebied dat zich tussen de van Akenweg en Lanakerweg bevindt. Bodem: voornamelijk bergbrikgronden en ooivaaggronden. In lager gelegen terreindelen is afgespoelde löss in de vorm van colluvium afgezet

Het terrein wordt doorsneden door de veldweg Lanakerweg, die als holle weg in het landschap aanwezig is. De weg is een van de historische radiale wegen die vanuit de vesting Maastricht in alle windstreken verliepen. Laat Middeleeuwse kavelgrenzen (vanaf 1400) schemeren nog vaag door in de huidige verkaveling. Uit de AHN blijkt dat er vroeger meerdere graften in het plangebied aanwezig waren. 270 LANAKERVELD

3 Archeologisch kader

De archeologische waarden in het plangebied zijn door middel van een proefsleuvenonderzoek nader in kaart gebracht. In opdracht van de Gemeente Maastricht heeft Archeologisch Onderzoek Leiden BV (Archol) in samenwerking met de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd op deze locatie. Het proefsleuvenonderzoek bestond uit de waardering van 12 vindplaatsen in het noordelijke deel (bedrijventerrein) en 6 vindplaatsen in het zuidelijke deel (woningbouwlocatie). Daarnaast zijn er drie nieuwe vindplaatsen aangetoond. Het Inventariserend Veldonderzoek op het Lanakerveld heeft geresulteerd in een rijk en gevarieerd vondstassemblage uit verschillende perioden. Het gaat om meerdere bandkeramische nederzettingen, twee grafvelden uit de bandkeramiek en de late prehistorie, twee nederzettingsterreinen uit de late prehistorie, een nederzettingsterrein – mogelijk een villa - uit de Romeinse tijd en een vermoedelijke nederzetting uit de vroege middeleeuwen met aanwijzingen voor aardewerkproductie in de vorm van twee ovens. Het onderzoek heeft de aanwezigheid van een divers cultuurlandschap aangetoond dat de verwachtingen aaanzienlijk te boven gaat maar wellicht nog een grotere rijkdom kent in zijn niet-onderzochte delen. In totaal zijn 19 vindplaatsen door middel van proefsleuven onderzocht. In het noordelijk deel van het plangebied, dat ontwikkeld gaat worden voor de bouw van het Nederlandse deel van het bedrijventerrein Europark zijn 12 vindplaatsen onderzocht. Van oost naar west gaat het om de vindplaatsen 2, 61, 62, 82, 84, 24, 3, 18, 29, 31, 66 en 42. Daarnaast zijn in dit deel van het plangebied op basis van het proefsleuvenonderzoek twee nieuwe vindplaatsen gedefinieerd, namelijk vindplaats 122 en 123. Verder zijn op basis van het verkennend booronderzoek in het noordwestelijke deel van het Lanakerveld nog twee attentiegebieden aangewezen waar mogelijk paleolithische vindplaatsen aangetroffen kunnen worden (vindplaats 125 en 126). In het zuidelijke deel van het plangebied waar een nieuwe woonwijk moet gaan verrijzen zijn in totaal zes vindplaatsen onderzocht. Van west naar oost zijn dat de vindplaatsen 76, 73, 22, 4, 53 en 67. Daarnaast zijn ter hoogte van het in de vorige eeuw onderzochte neolithische Erdwerk ten oosten van de Brusselseweg enkele sleuven gegraven om te kijken of dit monument zich ten westen van de Brusselseweg doorzette. Op basis van het proefsleu- venonderzoek is binnen dit deel van het plangebied één nieuwe vindplaats gedefinieerd, namelijk vindplaats 124. Het fietspad zal de volgende vindplaatsen doorsnijden of in de nabijheid van deze vindplaatsen komen: VP29; VP31; VP61; VP62; VP66; VP82: Kleine vuursteenconcentraties (niet behoudenswaardig)

VP28: Kleine vuursteenconcentratie (niet gewaardeerd)

VP2: LBK nederzettingsterrein & late bronstijd- ijzertijdnederzetting:De vindplaats heeft twee verschillende groepen sporen opgeleverd. Eén daarvan is als LANAKERVELD 271

bandkeramisch te bestempelen. De datering van de andere groep is niet geheel duidelijk, aangezien geen eenduidig dateerbaar vondstmateriaal is aangetroffen. Vooralsnog wordt deze groep in de periode late bronstijd- vroege middeleeuwen geplaatst. De sporen zijn vermoedelijk onderdeel van vindplaats 122 (zie paragraaf 6.2.11), een uitgestrekt nederzettingsterrein uit de late bronstijd / ijzertijd. De bandkeramische sporen van vindplaats 2 lijken samen met vindplaatsen 19, 20 en 23 (buiten het huidige plangebied) onderdeel uit te maken van een uitgestrekt nederzettingsterrein. De vindplaats is groter dan aangegeven door RAAP en strekt zich verder in zuidwestelijke richting uit.

VP24: LBK nederzettingsterrein Het proefsleuvenonderzoek heeft uitgewezen dat het bij deze vindplaats duidelijk een bandkeramisch nederzettingsterrein betreft. De vindplaats is verkend door middel van twee proefsleuven. Hierin is een huisplattegrond van het type 1b uit fase 1c/1d aangesneden. Verspreid liggende kuilen en paalkuilen suggereren dat elders op de vindplaats meer structuren aangetroffen kunnen worden. De begrenzing van het nederzettingsterrein is op basis van het proefsleuven- onderzoek groter getrokken dan de indicatieve begrenzing van de vindplaats die door RAAP is aangegeven. Drie eindschrabbers, die tijdens het proef- sleuvenonderzoek aan het oppervlak gevonden zijn, wijzen er bovendien op dat de vindplaats vermoedelijk ook in zuidwestelijke richting verder doorloopt.

VP77: LBK nederzettingsterrein (ongewaardeerd)

VP123: LBK grafveld: Vindplaats 123 is een voor Nederlandse begrippen uitzonderlijk type vindplaats: een bandkeramisch grafveld. De grenzen van vindplaats 123 zijn niet precies vastgesteld. Het vermoeden bestaat echter dat slechts een klein gedeelte van een grafveld is aangesneden. Wat betreft het aantal graven waaruit het grafveld bestaat kunnen alleen vergelijkingen gemaakt worden met andere bekende grafvelden, waar het aantal graven varieert van een tiental tot meer dan honderd.

VP16; VP25; VP27; VP34; VP86: nederzettingsterreinen Midden-Neolithicum (ongewaardeerd)

VP78; VP80: Nederzettingsterrein Neolithicum (ongewaardeerd)

VP122: nederzettingsterrein Late-Bronstijd-IJzertijd. In de gehele onderzochte zone tussen de vindplaatsen 24, 84 en 82 (behalve waarschijnlijk in de putten 68 en 69) moet rekening gehouden worden met nederzettingssporen uit de late bronstijd. Deze nederzetting zet zich door over vindplaats 82 en mogelijk ook over de vindplaatsen 62 en 2 waarvan het slechts gescheiden is door een zone waarin geen proefsleuven zijn gegraven. 272 LANAKERVELD

Het meeste aangetroffen vondstmateriaal komt – evenals in de bandkeramische nederzettingen – uit de grondsporen. Aangezien geen uitspraken gedaan kunnen worden over de ligging van de kuilen binnen het nederzettingssysteem op basis van het beperkte proefsleuvenonderzoek, moeten deze vindplaatsen als één archeologische zone worden beschouwd waarbinnen nog geen kernen of erven kunnen worden aangewezen of begrensd.

VP18:

Nederzettingsterrein/villaterrein Romeinse tijd Vindplaats 18 is een goed geconserveerde vindplaats uit de Romeinse tijd. De vindplaats kan gekarakteriseerd worden als een omgreppeld nederzet- tingsterrein, waarbinnen vermoedelijk één of meerdere houten gebouwen met een pannendak gestaan hebben. Het ontbreken van stenen bouwpuin en baksteenproducten anders dan dakpannen lijkt tegen de aanwezigheid van een stenen gebouw te pleiten. De bij het proefsleuvenonderzoek aangetroffen sporen bestaan hoofdzakelijk uit greppels en grote kuilen. Bij de aanleg van het greppelsysteem, waarbij de hoeken precies in de richting van de windstreken wijzen, is een strakke maatvoering gehanteerd. De vindplaats lijkt zich grotendeels te beperken tot het gebied binnen de dubbele omgreppeling. De vindplaats loopt met zekerheid door op het Belgische deel van het bedrijventerrein Europark. Op basis van het vondstmateriaal kunnen op of in de nabijheid van de vindplaats ook sporen van ambachtelijke activiteiten in de vorm van potten- of pannenbakkersovens verwacht worden. Het aardewerk dateert de bewoning in de 2de en 3de eeuw. Er is ook wat aardewerk uit de vroege middeleeuwen (Merovingische periode) en mogelijk ook de laat-Romeinse tijd aanwezig. Bewoningssporen uit deze periode(s) zouden op deze locatie dus ook verwacht kunnen worden.

VP121: Neolithische vindplaats onbepaald (ongewaardeerd)

VP17: Nederzetting late middeleeuwen (ongewaardeerd) LANAKERVELD 273

4 Methodiek (actieve) begeleiding fietspad

Een groot deel van de in en nabij het plangebied gelegen vindplaatsen is in het voorgaande proefsleuvenonderzoek van het toekomstige bedrijventerrein te Lanakerveld niet gewaardeerd, omdat ze buiten het te ontwikkelen bedrijven- terrein lagen. Ook de vindplaatsen binnen de groenzone om het bedrijventer- rein waarin nu het fietspad wordt aangelegd zijn (vrijwel) niet gewaardeerd. Het betreft alle op figuur 4 In paars aangegeven vindplaatsnummers in en ten zuiden van de groenzone waarbinnen het fietspad is gepland: 16, 17, 25, 27, 28, 34, 77, 78, 80, 86, 121 Er moet rekening worden gehouden met een grotere omvang van deze reeds bekende vindplaatsen maar ook met nieuwe vindplaatsen. Daarnaast zullen in de “lege” zones mogelijke off-site patronen kunnen worden aangetroffen.

Bij een ander deel van de vindplaatsen die in eerste instantie door RAAP zijn vastgesteld zijn op basis van het proefsleuvenonderzoek de begrenzingen gewijzigd. Daardoor is de verwachting nu dat in ieder geval vindplaats 2 en 24, maar mogelijk ook 122 door het fietspad worden aangesneden. Daarnaast is het mogelijk dat off-site verschijnselen behorende bij vindplaats 18 binnen het plangebied aangetroffen worden.

Aangezien veel vindplaatsen die (mogelijk) binnen het tracé van het fietspad liggen nog niet zijn gewaardeerd, zal de aanleg van het fietspad actief worden begeleid. De werkzaamheden starten op 17 september in het westelijke deel van de groenzone (fase 1) en worden van west naar oost afgewerkt. De werkzaamheden starten op 29 september in het oostelijke gedeelte van de groenzone (fase 2) en worden van west naar oost afgewerkt.

De archeologische begeleiding van het uitgraven van het wegcunet ten behoeve van de aanleg van een fietspad over de westelijke flank van het Zouwdal werd uitgevoerd in september-oktober 2008 (15 sept -31 okt 2008). Het fietspad wordt aangelegd binnen een groenzone. Naast het fietspad worden greppels aangelegd ter afwatering en tevens worden enkele waterbassins gegraven binnen de groenzone. In en nabij het plangebied voor het fietspad zijn bij het archeologisch vooronderzoek diverse vindplaatsen aangetroffen. De begrenzing van de vindplaatsen kon daarbij slechts globaal worden vastgesteld. Het is daardoor zeer wel mogelijk dat enkele vindplaatsen zich uitstrekken tot in het tracé van het fietspad. Hoewel op grond van de beschikbare archeologische informatie wordt geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet direct nodig is, maakt deze begeleiding het mogelijk om bovenstaande veronderstelling te verifiëren.2

Een actieve begeleiding betekent in dit geval dat tijdens de aanleg van het cunet een archeologisch vlak wordt aangelegd op ca. 50 cm –mv. In sommige gevallen is het vlak dieper aangelegd. Er is gewerkt met een kraan met een gladde bak en met een ervaren kraanmachinist. Er werd één vlak aangelegd. Bij de aanleg van het vlak is systematisch gebruik gemaakt van de metaaldetector. Ook de stort is regelmatig afgezocht met een detector. Sporen die tijdens de begeleiding werden aangetroffen zijn gedocumenteerd en afgewerkt conform KNA 3.1 (zie verder methodiek proefsleuven paragraaf 4.4). 2 Soeters, Van der Gauw & Peters 2008. 274 LANAKERVELD

Het granulaat onder het fietspad wordt gelegd op ongeveer 50 cm –mv . Het aanleggen van het archeologisch vlak gebeurt meteen bij het afhalen van de bovengrond tot ca. 50 cm –mv, op aanwijzing van de veldarcheoloog. Een halve dag nadat de bovengrond is afgehaald tot op het archeologisch vlak zal de sleuf deels opgevuld worden met granulaat. Op plaatsen waar archeologische resten worden aangetroffen vindt de opvulling met granulaat pas plaats nádat de archeologen het onderzoek van de resten terplekke hebben afgerond. Als er archeologische resten in het cunet worden aangetroffen, wordt op die plaatsen ook meteen de bovenlaag verwijderd in het tracé van de naastliggende greppel(s). Delen van de groenzone waarbinnen het cunet geen archeologische resten bevat worden vrijgegeven over de gehele breedte, indien er langs het betreffende tracédeel geen bassins worden aangelegd en de aan te leggen greppels smal zijn. Waar het grotere bassins of bredere greppels betreft, of waar deze verder van het fietspad af liggen, worden ook deze meteen meegenomen. Dat betekent dat ook hier de grond meteen tot ongeveer 50 cm –mv wordt afgegraven. Deze werkwijze moet vooraf goed doorgesproken worden met de aannemer (Janssen De Jong).

Onderzoeksvragen

Landschap en bodem: 1. Wat is de regionale (gebied van ca. 5 x 5 km) landschappelijke context van het onderzoeksgebied? 2. Door welke sedimentatie- en erosieprocessen is het landschap ontstaan, en wat is de ouderdom van de verschillende stadia? Welke landschap- pelijke veranderingen zijn in het onderzoeksgebied opgetreden vanaf het Mesolithicum? 3. Hoe is de archeologisch relevante geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond en het reliëf in het onderzoeksgebied? Zijn er aanwijzingen dat de huidige brikgronden ontstaan zijn door degradatie van zgn. Schwarzerden. 4. Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de vindplaatsen en wat is de relatie tussen afzettingen, bodemtypen, reliëf en de aanwezigheid van vindplaatsen? Wat zegt dit over de lokatiekeuze en het vroegere landgebruik? 5. Hoe was (volgens de beschikbare literatuur) de ontwikkeling van het biotisch landschap van het onderzoeksgebied vanaf het Laat-Glaciaal? 6. Is er in de directe omgeving een locatie aan te wijzen waar water aanwezig is geweest? Op welke afstanden bevinden de vindplaatsen zich hiervan? 7. Wat is de cultuurlandschappelijke ontwikkeling van het onderzoeksge- bied en wat is de cultuurlandschappelijke ligging van de vindplaatsen? 8. Zijn er aanwijzingen voor landgebruik in de diverse periodes in de zin van wegen, parcellering, akkers, grondstofwinning, etc.? 9. Bestaat er een relatie tussen het microreliëf, afzettingen, bodemtype en de aanwezigheid van vindplaatsen? 10. Wat is de paleo-ecologische ontwikkeling van het onderzoeksgebied en welke paleo-geografische reconstructies kunnen gemaakt worden? 11. Zijn er aanwijzingen voor stratigrafische hiaten, d.w.z erosie of non- depositie, in de geologische profielopbouw ter plekke van de sites? LANAKERVELD 275

Gaafheid en conservering: 1. Wat is de mate van conservering en gaafheid van de specifieke sites en/of off-site verschijnselen? 2. Wat is de aard en kwaliteit van de bodem qua conservering van archeologische resten en in welke lagen of gebieden zijn deze resten of aanwijzingen voor landgebruik te verwachten? 3. Bestaan er verschillen in de conservering van archeologische resten binnen het onderzoeksgebied als gevolg van erosie, afdekking en bodemvorming? 4. Zijn er in de directe omgeving van de vindplaats betere conserveringsom- standigheden te verwachten? 5. Wat zijn de relaties tussen de verschillende vindplaatsen? Betreft het grote, aaneengesloten sites of kleinere, discrete clusters archeologische resten met daartussen een diffuse verspreiding van archeologica? Beschrijf de verschillen. 6. In hoeverre zijn grondsporen vervaagd door bodemvorming? Bestaat hierin verschil tussen sporen uit verschillende perioden, zo ja welke? Op welk niveau zijn eventuele grondsporen leesbaar en hoe duidelijk tekenen zich de grondsporen af? 7. Is er een relatie tussen het (micro)reliëf en de conservering van de archeologische resten?

Perioden en sites: 1. Wat is per archeologische locatie in het onderzoeksgebied: de ligging (inclusief diepteligging), omvang (inclusief verticale dimensies), aantal sites en/of perioden, type en functie van de sites of off-site-patronen, samenstelling van de archeologische resten (grondsporen, materiële en organische vondsten), vondstdichtheid, stratigrafie, ouderdom, periode, type-chronologische classificatie? 2. Wat is in het onderzoeksgebied de ruimtelijke verspreiding, zowel in horizontale als in verticale zin, van vindplaatsen, sites en off-site- patronen? 3. Is het mogelijk om op vindplaatsen met resten uit verscheidene perioden of fasen, ruimtelijke patronen te onderscheiden? 4. In hoeverre is er sprake van verschuivingen in de nederzettingspatronen en landgebruik in de loop van de tijd? 5. Dragen de steentijdvondsten bij aan het analyseren van ruimtelijk gedrag in deze periode? Op welke wijze? 6. Bestaat er tussen de verschillende neolithische nederzettingsterreinen, inclusief de reeds bekende vindplaatsen op de locaties Groeve Klinkers en Groeve Belvedère, chronologische en/of functionele verschillen dan wel overeenkomsten en waarin komen die tot uiting? 7. Heeft bij de eventuele neolithische vuursteenvindplaatsen de bewerking ter plekke plaatsgevonden of is er slechts sprake van eindproducten? 8. Is op basis van het vondstmateriaal uit de LBK vindplaats(en) vast te stellen tot welke Siedlungskammer de vindplaatsen gerekend mogen worden? Zijn er aanwijzingen voor de aanwezigheid van andere vroeg- neolithische groepen zoals Limburg, La Hoguette en Bliquy? Zo ja, is er inzicht in de relatie tussen deze groepen, met name chronologisch? 9. Tot welke regionale groep kan/kunnen de eventuele Michelsbergvindplaa ts(en) onderscheiden worden en op basis waarvan? 276 LANAKERVELD

10. Kunnen aan de hand van sporen en vondsten of palynologische gegevens uitspraken gedaan worden over de functie van dit terrein in de nabijheid van de Romeinse villa/nederzetting bij vindplaats 18? 11. Zetten de aanwijzingen voor een laat-Romeinse/vroegmiddeleeuwse vindplaats ter hoogte van vindplaats 18 zich voort in het plangebied?+ 12. Is er bij vindplaats 17 sprake van een Wüstung van een middeleeuwse ontginningshoeve? Zo ja, uit welke periode dateert deze hoeve? Zo nee, waar zijn de door RAAP aangetroffen vondsten de neerslag van? LANAKERVELD 277

5 Resultaten van de archeologische begeleiding

5.1 Inleiding De archeologische begeleiding van het aanleggen van het fietspad op het Lanakerveld heeft plaatsgevonden van 17 september t/m 3 oktober. Tijdens het onderzoek is het gehele weggraven van de grond t.b.v. het aanleggen van de fundamenten (granulaat met daarop betonnen platen) voor een fietspad archeologisch begeleid. Dit geldt eveneens voor het aanleggen van duikers en waterbekkens direct naast het fietspad. Daarbij is in totaal ongveer 7500 m2 ontgraven en begeleid.

In dit hoofdstuk zullen de eerste resultaten van de begeleiding worden besproken, waarbij de aangetroffen sporen centraal zullen staan.

5.2 Sporen Tijdens de begeleiding zijn op een aantal locaties sporen aangetroffen. Op een aantal plaatsen is er sprake van een cluster aan sporen. Deze concentraties bevinden zich in het oostelijk deel van het plangebied, centraal (aan weerszijden van het Lanakerweg) en meer westelijk. Alle aangetroffen sporen zullen hieronder besproken worden. Natuurlijke en recente sporen worden buiten beschouwing gelaten.

5.2.1 Cluster 1 De eerste concentratie sporen (put 82) bevindt zich, zoals genoemd, in het meest oostelijke deel van het plangebied, enkele meters ten noorden van het fietspad waar een waterbekken is gepland. Het vlak is aangelegd net onder de overgang van de bouwvoor en de Bt-horizont. Het betreffen hier eenzestal (kuil)sporen die vermoedelijk alle van Figuur 5.1 natuurlijke oorsprong zijn. Deze toekenning is echter niet eenduidig. Allesporenkaart begeleiding

174000 174200 174400 174600 174800 175000 2

62 vindplaatsen

82 vakken met vondsten/sporen 81 88 81

3 fietspad 86 87 86 81 320800 80 320800 begeleide putten 24 16

24 80 18 85

29 plangebied 121 77 78

34 proefsleuven 91 80

14

27 17

28 31 89 320600 320600

84 90

56 25

13

80

83 320400 82 320400

0 100m

174000 174200 174400 174600 174800 175000 278 LANAKERVELD

173920 173930 173940 173950 173960 173970 Figuur 5.2

320420 320420 Cluster 1 320410 320410 320400 320400

N 320390 320390

0 10m

173920 173930 173940 173950 173960 173970

De sporen zijn merendeels grijsbruin van kleur en tekenen zich meestal onduidelijk af in de coupe. Tijdens het couperen is geen enkele vondst gedaan die gebruikt kan worden om de sporen te dateren.

5.2.2 cluster 2 Aan weerszijden van de Lanakerweg (put 80 en 81) werden meerdere sporen zichtbaar die aan de bandkeramiek zijn toe te wijzen. Het gaat hierbij om waarschijnlijk drie huisplattegronden en bijhorende langskuilen. De aangetroffen sporen bevinden zich juist in dat gedeelte van het tracé dat dieper uitgegraven moet worden om aansluiting te krijgen op de Lanakerweg (ongeveer 3,6m dieper dan maaiveld). Ook moeten er taluds worden aangelegd zodat steile kanten vermeden worden. De aanleg van de taluds zijn van te voren archeologisch bekeken worden om zodoende alle sporen in beeld te brengen. Daartoe is de put uitgebreidt in noordelijke en zuidelijk richting. In put 80 zijn twee huisplattegronden herkend. De westelijke plattegrond is opgebouwd uit losse palen aan weerszijden van het huis die onderdeel uitmaken van de wand en driepalenrijen (DPR) die de dakconstructie hebben gedragen. Aangezien een geheel omsluitende wandgreppel ontbreekt, kan het huis toegewezen worden aan het type 1b of type 2.3 Opmerkelijk is het greppelspoor dat aan de oostzijde buiten de wandstaanders is gelegen. Deze wordt ook wel een Aussengraben genoemd.4 Duidelijk is een dubbele driepalenrij te onderscheiden op de overgang van het noordwestdeel en het middendeel. Dit wordt meestal aangeduidt als zijnde “het gangetje”. In het middendeel is nog net een enigszins gedegenereerde Y-configuratie herkenbaar waardoor het huis in de oude fase van de bandkeramiek is in te delen. Het huis is noordwest-zuidoost georiënteerd en de breedte bedraagt 5,95 m, de lengte (voor zover vast te stellen) 11m. Naast het huis zijn drie kuilen gelegen. Hier bevond zich het merendeel van het vondstmateriaal in. Ongeveer 20 m ten westen van de hierboven beschreven structuur ligt een volgende huisplattegrond. Het betreft hier een type 1A huis met een geheelomvattende wandgreppel. Ook hier is een gedegenereerde Y-

3 Modderman 1970. 4 Van de Velde & Van Wijk in voorbereiding. LANAKERVELD 279

174300 174400

24 16 320800 320800

24

121 81

80 34

320700 N 320700

0 25m

174300 174400

Figuur 5.3 Cluster 2 configuratie herkenbaar hoewel deze meer gedegenereerd lijkt te zijn dan bij de naastgelegen structuur. Van de plattegrond is nu voornamelijk het middendeel vrijgelegd alsmede een deel van het noordwest- en zuidoostdeel. In het zuidoostdeel bevindt zich een dubbel gestelde driepalenrij. In de directe nabijheid van de plattegrond zijn geen kuilen gevonden met het vaker kenmerkende bandkeramische vondstmateriaal die men normaal gezien op een bandkeramisch erf mag verwachten. Het huis is noordwest- zuidoost georiënteerd en de breedte bedraagt 6,29 m, de lengte (voor zover vast te stellen) 16,86 m. Opmerkelijk is het voorkomen van een kuil die de westelijke wandgreppel oversnijdt. Deze kuil bevatte veel verbrand steenmateriaal (voornamelijk kwarts) alsmede houtskool. Het bijhorende scherfmateriaal is handgevormd en met kwartsverschraald. Het betreft hier waarschijnlijk scherfmateriaal uit de bronstijd.5 Aan de overzijde van de Lanakerweg (op ongeveer 42 m afstand) is een derde huisplattegrond aangetroffen. Het betreft hier vermoedelijk een type 1b, type 2 of 3. Aangezien de sporen hier slecht zijn geconserveerd waardoor 5 De determinatie bleek voor vele mogelijkheden vatbaar getuige de verschillende meningen van F. Brounen, L. Verhart en L. Louwe Kooijmans waarvoor mijn dank. Er werd namelijk eventueel ook gedacht aan scherven afkomstig van de Stein-groep. 280 LANAKERVELD

Figuur 5.4 Ingeslagen kanonskogel

deze ook slecht zichbaar waren in het vlak, kan niet met zekerheid worden gesteld of er wel of niet wandgreppels aanwezig zijn geweest. Vooralsnog wordt uitgegaan dat we hier te maken hebben met het middendeel van een huisplattegrond waarbij een dubelle driepalenrij (het gangetje) zichtbaar is alsmede een enigszins gedegenereerde Y-configuratie waardoor het huis dateerd uit de oude fase van de bandkeramiek. Het huis is noordwest- zuidoost georiënteerd en de breedte bedraagt 5,15 m, de lengte (voor zover vast te stellen) 10,11 m. Aan weerszijden van het huis zijn de kenmerkende langskuilen aangetroffen. Ongeveer 90m ten oosten van de Lanakerweg zijn wederom LBK kuilsporen in het vlak herkend. Het laat zien wat de mogelijke verspreiding is van deze nederzetting. Duidelijk is dat alle aangetroffen sporen toebehoren aan vindplaats 24 die tijdens het proefsleuvenonderzoek is gewaardeerd.

Aangezien het een archeologische begeleiding met protocol opgraven betrof zijn alle sporen gecoupeerd en afgewerkt. Hetzelfde geldt voor de bandkeramische nederzettingsporen bij cluster 2. Deze zijn alle gecoupeerd, handmatig of machinaal maar niet afgewerkt.

5.2.3 Cluster 3 Een laatste cluster aan sporen is aangetroffen ongeveer 150-180 m ten oosten van de Lanakerweg. Hier werden enkele kuilsporen met aardewerk uit de ijzertijd aangetroffen. Deze maken vermoedelijk deel uit van het systeem van zwervende erven waartoe ook vindplaats 123 behoort. Op een kleine afstand ten oosten daarvan lag een kanonskogel in het vlak waarvan de inslag in de grond nog goed was te zien. De grond was terplekke verbrand. De kanonskogel is afgevuurd vanuit het noordoosten.

5.3 Vondstmateriaal Tijdens de begeleiding zijn er op meerdere momenten vondsten aangetroffen. De vondsten zijn in vakken verzameld of indien mogelijk per spoor (zie figuur 5.2). In totaal zijn er 1140 vondsten gedaan tijdens de begeleiding (tabel 5.1). LANAKERVELD 281

Tabel 5.1 Prehistorisch Neolithicum (LBK) IJzertijd Middeleeuws Nieuwe tijd Onbepaald Totaal Overzicht vondsten per Aardewerk 65 (705,5 g) 329 (2692 g) 1 (12,5 g) 1 (0,9 g) 396 (3410,9 g) categorie en periode Steen 350 (8312,4 g) 350 (8312,4 g) Vuursteen 290 (2599,5g) 290 (2599,5g) Gebrande 92 (1115 g) 92 (1115 g) leem Bot (verbrand) 9 (21,8 g) 9 (21,8 g) Metaal 1 Houtskool 1 (5,7 g) 2 (2,1 g) 3 (7,8 g)

Het merendeel van het vondstmateriaal is afkomstig uit de kuilsporen die toebehoren aan de drie bandkeramische huisplattegronden die tijdens de begeleidingscampagne opgegraven zijn. Men kan dus aannemen dat het meeste materiaal tot de bandkeramiek gerekend mag worden. Een eerste analyse van het aardewerk laat zien dat het het aardewerk tot de oude periode van de bandkeramiek gerekend kan worden. Dit sluit aan bij de eerdere conclusies op basis van het voorkomen van een gedegenereerde Y- Figuur 5.5 configuratie in de structuurbouw. locatie van de vakken waarin vondsten zijn gedaan

174300 174400

24 16 320800 320800

24

121 81

80

34

320700 N 320700

0 25m

174300 174400 282 LANAKERVELD

6 Conclusies

Tijdens de archeologische begeleiding op het Lanakerveld te Maastricht zijn op een aantal locaties (pre)historische sporen en vondsten aangetroffen. Het gaat hierbij voornamelijk om sporen afkomstig van de Bandkeramische Kultuur (5250-4950 v. Chr.) en sporen die zijn toe te schrijven aan activiteiten die plaatsvonden gedurende de metaaltijden, waarschijnlijk late bronstijd / ijzertijd. De sporen staan niet op zichzelf maar kunnen in het algemeen toegeschreven worden aan archeologische vindplaatsen die in een eerder stadium (veldkartering of proefsleuvenonderzoek) al zijn herkend. Zij vormen bovenal een aanvulling op het verspreidingsbeeld van deze vindplaatsen.

De eerste resultaten van de archeologische begeleiding van een fietspad op het Lanakerveld laten zien dat deze exercititie zinvol is geweest. Er zijn in principe geen archeologische sporen of vondsten ongezien vernietigd of onder het fietspad verdwenen. Zoals gezegd is op basis van de begeleiding beter vast te stellen wat de omvang is van de diverse sporenclusters.