C 302/16 NL Publicatieblad van de Europese Unie 9.11.2010

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2010/C 302/12)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad ( 1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

WIJZIGINGSAANVRAAG VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD WIJZIGINGSAANVRAAG OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 9 „BEAUFORT” EG-nummer: FR-PDO-0217-0106-07.07.2009 BGA ( ) BOB ( X )

1. Rubriek van het productdossier waarop de wijziging betrekking heeft:

—  Naam van het product

—  Beschrijving van het product

— Geografisch gebied

—  Bewijs van de oorsprong

—  Werkwijze voor het verkrijgen van het product

—  Verband

—  Etikettering

—  Nationale eisen

—  Overige (nader aan te geven)

2. Aard van de wijziging(en):

—  Wijziging van het enige document of de samenvatting

— Wijziging van het productdossier voor een geregistreerde BOB of BGA waarvoor geen enig document en ook geen samenvatting is bekendgemaakt

—  Wijziging van het productdossier waarbij geen wijziging van het bekendgemaakte enige docu­ ment nodig is (artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

—  Tijdelijke wijziging van het productdossier als gevolg van een verplichte gezondheids- of fyto­ sanitaire maatregel die is opgelegd door de overheid (artikel 9, lid 4, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

( 1 ) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. 9.11.2010 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 302/17

3. Wijziging(en): 3.1. Afbakening van het geografische gebied: Toevoeging van de volgende gemeenten of delen van gemeenten aan de lijst van de gemeenten van het geografische gebied van de BOB Beaufort: Tours en en (departement Savoie) in hun geheel, (departement Savoie) voor de kadastersecties E2, E3, E4.

Toelichting:

Er zijn aanvragen ontvangen voor opname in het productiegebied van de BOB Beaufort.

Er is een studie uitgevoerd door een commissie van deskundigen, teneinde de elementen die het productiegebied kenmerken duidelijker te formuleren. Deze studie heeft geleid tot de opstelling van een rooster van criteria, dat het mogelijk heeft gemaakt een gunstig gevolg te geven aan bepaalde aanvragen.

De elementen die het productiegebied van Beaufort kenmerken, kunnen als volgt samengevat worden.

Het beslaat het geologische deel van de Binnenalpen dat gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van kristallijne bodems, zowel leemhoudende als sedimentaire bodems. Het open karakter van de hoger gelegen vlakten en de grote hellingen hebben geleid tot uitgestrekte grasvelden (of alpenweiden) waar­ van de hoogte varieert van 1 500 tot 3 000 meter.

Dankzij de verschillende hoogteniveaus kan het gras, dat rijk is aan voedergewassen, groeien gedurende de hele zomerperiode van juni tot september.

De mens heeft een getrapt agrarisch systeem ingevoerd, waarbij ook de bodem van de vallei gebruikt wordt, vaak als maaiweide terwijl de melkdieren grazen op de alpenweide. In de loop van de zomer volgen mens en dier het gras door zich te verplaatsen afhankelijk van de hoogte.

De Beaufortkaas is dus de vrucht van de aanpassing van de mens aan de natuurlijke beperkingen die worden opgelegd door de noordelijke Alpen.

Heel het productiegebied wordt gekenmerkt door de productie van vette kookkaas, zowel nu als in het verleden.

De bewijzen van de productie van de Beaufortkaas gaan terug tot in de 17e eeuw.

Aangezien is geconstateerd dat de voorgestelde grondgebieden beschikken over de voornoemde eigen­ schappen, is besloten ze toe te voegen aan het productiegebied van de kaas Beaufort.

3.2. Verband met het geografische gebied: Geen wijziging van de inhoud, die in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 510/2006.

ENIG DOCUMENT VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD „BEAUFORT” EG-nummer: FR-PDO-0217-0106-07.07.2009 BGA ( ) BOB ( X ) 1. Naam: „Beaufort”

2. Lidstaat of derde land: Frankrijk C 302/18 NL Publicatieblad van de Europese Unie 9.11.2010

3. Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel: 3.1. Productcategorie: Klasse 1.3: kazen

3.2. Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is: De Beaufort is een harde kaas die gemaakt wordt van gekookte zuivel, uitsluitend op basis van volle koemelk, die rauw en aangezuurd in vormen wordt gedaan, vervolgens wordt gekookt, geperst en gezouten, in een zoutoplossing en aan de oppervlakte, en daarna rijpt gedurende een periode van minimaal 5 maanden. De kaasmassa is soepel en smeuïg, ivoorkleurig tot lichtgeel. Enkele fijne horizontale scheurtjes zijn mogelijk, evenals enkele kleine gaten („patrijsogen”). De kaaswielen zijn plat met een concave zijkant, ze wegen 20 tot 70 kilogram, hebben een diameter van 35 tot 75 centimeter en een hoogte van 11 tot 16 centimeter. De korst wordt ingewreven, is zuiver en stevig en heeft een uniforme kleur (geel tot bruin). De kaas bevat minimaal 48 % vet op 100 gram kaas na volledige droging, het gehalte aan droge stof van 100 gram gerijpte kaas mag niet lager zijn dan 61 gram.

Ieder kaaswiel wordt geïdentificeerd door middel van een blauw caseïneplaatje met het eigen identi­ ficatienummer van ieder bedrijf.

Wanneer de kaas verkocht wordt na voorverpakking, moeten de stukken verplicht een deel met korst bevatten aangzien de korst kenmerkend is voor de oorsprongsbenaming; deze korst mag echter ontdaan zijn van de korstflora. Indien de kaas echter verkocht wordt na te zijn geraspt, mag de oorsprongsbenaming „Beaufort” niet meer gebruikt worden.

De voor de productie gebruikte melk moet afkomstig zijn van melkrunderen van de plaatselijke rassen Tarine en Abondance, die ofwel beantwoorden aan de criteria van de hoofdsectie van het stamboek, ofwel geauthentificeerd zijn op basis van erkende fenotypische kenmerken.

3.3. Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten): De grondstoffen die gebruikt worden voor de samenstelling van Beaufort zijn:

— volle rauwe melk, ofwel de na iedere melkbeurt verkregen, ongekoelde melk, ofwel van een mengsel van de melk van 2 melkbeurten, waarvan de ene niet-gekoeld gebruikt wordt binnen 2 uur na het melken en de andere wel gekoeld is;

— het stremsel dat afkomstig is van het weken van lebmaag. Indien nodig kan daarnaast ook com­ mercieel stremsel gebruikt worden;

— thermofiele fermenten die grotendeels uit melkzuurbacteriën bestaan. Het mengsel met de lebmaag dient tegelijkertijd voor het kweken van fermenten en het verkrijgen van de stremsel;

— het zout dat wordt aangebracht bij een eerste zouting van 24 uur in zoutoplossing en vervolgens tijdens het rijpen;

— de kaas wordt voorzien van een blauw caseïneplaatje waarop met voedingsinkt de voor de tra­ ceerbaarheid vereiste gegevens worden aangebracht.

Het gebruik van ieder ander product voor de productie van Beaufort is verboden.

3.4. Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong): Het voeder van de raszuivere melkkoeien van de rassen Tarine en Abondance is samengesteld uit:

— tijdens de winterperiode: minimaal 13 kg hooi waaraan 3 kg gedroogde gebroken luzerne mag worden toegevoegd. De bijvoeding mag niet meer bedragen dan 1/3 van het gewicht van het gemiddelde basisrantsoen van alle lacterende melkkoeien. De mengvoeders zijn afkomstig van welbepaalde soorten en niet-transgene variëteiten en moeten beantwoorden aan de volgende tech­ nische eigenschappen: 0,94 UFL, 123 PDIE en 119 PDIN; 9.11.2010 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 302/19

— tijdens de zomerperiode: weidegras. In de vallei mag aanvullend voer van dezelfde aard als in de winterperiode gegeven worden naar rato van (voor het hele melkveebeslag) gemiddeld 2,5 kg/dag/ lacterende koe. In de alpenweide bedraagt de (voor het hele melkveebeslag) gemiddelde bijvoeding maximaal 1,5 kg/lacterende koe/dag;

— tussen de 2 types basisrantsoen is een overgangsperiode van 15 dagen toegestaan in de lente en in de herfst.

Voedergewassen van buiten het gebied mogen slechts als bijvoeding gegeven worden. Minimaal 75 % van de behoefte van de melkveebeslag aan hooi en weidegras is afkomstig uit het geografische gebied zodat minimaal 75 % van de melkproductie afkomstig is van voedergewassen uit dat gebied.

Minimaal 20 % van de jaarlijkse behoefte aan hooi moet afkomstig zijn uit het geografische gebied.

De weidegang maakt deel uit van een traditionele vorm van veehouderij en de dierlijke mest wordt over de weiden verspreid. Het verspreiden van slib van een waterzuiveringsinstallatie of derivaten op de weiden, weilanden en alpenweiden die gebruikt worden voor de productie van Beaufort, is verboden.

3.5. Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden: De melkproductie, de fabricage en de rijping van de kazen gedurende minimaal 5 maanden vinden plaats in het geografische gebied.

3.6. Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken, enz.: Wanneer de kaas verkocht wordt na voorverpakking, moeten de stukken verplicht een deel met korst bevatten aangezien de korst kenmerkend is voor de oorsprongsbenaming; deze korst mag echter ontdaan zijn van de korstflora. Indien de kaas echter verkocht wordt na te zijn geraspt, mag de oorsprongsbenaming „Beaufort” niet meer gebruikt worden.

3.7. Specifieke voorschriften betreffende de etikettering: In de etikettering van kazen met de oorsprongsbenaming „Beaufort” moet de naam van de oorsprongs­ benaming worden vermeld in letters die minstens zo groot zijn als tweederde van de grootste tekens die op het etiket staan.

Het gebruik van een kwalitatieve of andere vermelding naast de oorsprongsbenaming is verboden in de etikettering, de reclame, de facturen of handelsdocumenten, met uitzondering van:

— bijzondere handels- of fabrieksmerken;

— de woorden „été” en „chalet d’alpage” die mogen worden gebruikt wanneer aan de hierna bepaalde voorwaarden voldaan is:

a) „été” voor de melkproductie van juni tot oktober, met inbegrip van de producten op basis van alpenmelk;

b) „chalet d’alpage” voor de kaas die in de zomer twee keer per dag gemaakt wordt op traditionele wijze in een chalet op meer dan 1 500 meter hoog, op basis van ongeveer de melkproductie van één kudde in de chalet gemolken koeien.

Afgezien van het blauwe caseïneplaatje, dat eigen is aan de Beaufort, moeten de kazen die geprodu­ ceerd zijn volgens de specifieke voorwaarden van de „chalet d'alpage” voorzien zijn van een aanvullend caseïneplaatje zoals beschreven in het bovenstaande punt. Bovendien moeten de fabrikanten die de vermelding „chalet d’alpage” gebruiken, ieder jaar, voor ze zich naar de alpenweiden begeven, een brief sturen naar het Institut national des appellations d'origine waarin ze zich ertoe verbinden de hierboven bepaalde specifieke productievoorschriften te zullen naleven.

Wanneer de kaas verkocht wordt na voorverpakking, moeten de stukken een deel met korst bevatten aangezien de korst kenmerkend is voor de oorsprongsbenaming; deze korst mag echter ontdaan zijn van de korstflora.

Indien de kaas echter verkocht wordt na te zijn geraspt, mag de oorsprongsbenaming „Beaufort” niet meer gebruikt worden.

4. Beknopte omschrijving van de afbakening van het geografische gebied: Het productiegebied van Beaufort strekt zich uit over het massief van Beaufortain, Tarentaise en Maurienne. Het beslaat een deel van het departement Savoie en een aangrenzende sector in het departement Haute-Savoie. C 302/20 NL Publicatieblad van de Europese Unie 9.11.2010

De melkproductie, de fabricage en de rijping van de kazen vinden plaats in het geografische gebied dat het grondgebied van de volgende gemeenten beslaat:

Departement Savoie

Arrondissement Albertville:

Kanton Albertville: , La Bâthie, , Saint-Paul-sur-Isère, Esserts-Blay, Tours-en-Savoie, het deel van de gemeente Albertville dat overeenstemt met kadastersecties E2, E3 en E4.

Kanton : , , Notre-Dame-de-Bellecombe, Crest-Voland, , Saint-Nicolas- la-Chapelle.

Kanton Beaufort: Beaufort, , , Villard-sur-Doron.

Kanton Bourg-Saint-Maurice: Bourg-Saint-Maurice, , , Sainte-Foy-Tarentaise, Séez, , Val-d’Isère, .

Kanton Aime: Aime, Bellentre, La Côte-d’Aime, Granier, Landry, Mâcot-la-Plagne, Montgirod, Peisey- Nancroix, Valezan.

Kanton Bozel: , Bozel, Brides-les-Bains, Champagny-en-Vanoise, Feissons-sur-Salins, Mon­ tagny, La Perrière, Planay, Pralognan-la-Vanoise, Saint-Bon-Tarentaise.

Kanton Moûtiers: Aigueblanche, Les Avanchers-Valmorel, Le Bois, Bonneval, Feissons-sur-Isère, Fontaine-le-Puits, Hautecour, Moûtiers, La Léchère, Notre-Dame-du-Pré, Saint-Jean-de-Belleville, Saint- Marcel, Saint-Martin-de-Belleville, Saint-Oyen, Salins-les-Thermes, Villarlurin.

Arrondissement Saint-Jean-de-Maurienne:

Kanton Aiguebelle: Montsapey.

Kanton : La Chambre, La Chapelle, Les Chavannes-en-Maurienne, Montaimont, Montgel- lafray, Notre-Dame-du-Cruet, Saint-Alban-des-Villards, Saint-Avre, Saint-Colomban-des-Villards, Saint- Etienne-de-Cuines, Saint-François-Longchamp, Sainte-Marie-de-Cuines, Saint-Martin-sur-la-Chambre, Saint-Rémy-de-Maurienne.

Kanton Saint-Jean-de-Maurienne: Albiez-le-Jeune, Albiez-Montrond, Le Châtel, Fontcouverte-la-To- ussuire, Hermillon, , Montricher-Albanne, , Pontamafrey-Montpascal, Saint-Jean- d’Arves, Saint-Jean-de-Maurienne, Saint-Julien-Mont-Denis, Saint-Pancrace, Saint-Sorlin-d’Arves, , .

Kanton Saint-Michel-de-Maurienne: , Saint-Martin-d’Arc, Saint-Martin-de-la-Porte, Saint-Michel-de- Maurienne, , .

Kanton : , , Fourneaux, , Modane, Saint-André, Villarodin-Bourget.

Kanton Lanslebourg-Mont-Cenis: , Bonneval-sur-Arc, Bramans, Lanslebourg-Mont-Cenis, Lans­ levillard, Sollières-Sardières, Termignon.

Departement Haute-Savoie

Arrondissement Bonneville:

Kanton Sallanches: de gemeente Praz-sur-Arly.

Kanton Saint-Gervais-les-Bains: het deel van de gemeente Contamines-Montjoie dat gevormd wordt door de vier alpenweiden die als volgt aangeduid zijn in het kadastraal overzicht: La Roselette, Les Besoëns, Les Tierces en Les Coins. 9.11.2010 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 302/21

5. Verband met het geografische gebied: 5.1. Specificiteit van het geografische gebied: De natuurlijke omgeving van de oorsprongsbenaming Beaufort wordt gekenmerkt door de massieve gesteenten van de Binnenalpen, d.w.z.:

— de compacte kristallijne binnenmassieven, evenals afzettingsgesteenten uit het Briançongebied;

— deels kristallijne buitenmassieven met zachte afzettingsgesteenten van het type leisteen en harde kristallijne rotsen;

— afwezigheid van harde kalkkliffen over grote oppervlakten;

— een „zacht” reliëfpatroon, meestal kenmerkend voor leemgrond, waardoor grote neergestorte steen­ blokken uitgesloten zijn;

— een klimaat dat kenmerkend is voor de Binnen- en Tussenalpen, afgeschermd van de directe invloed van de westelijke stroming (meestal zachtere neerslag, helderder weer dan in de rest van de noordelijke Alpen), overeenstemmend met de grens van het gebied Mélèze en de nabije randge­ bieden.

Deze bijzondere streek heeft uitgestrekte oppervlakten alpengras gelegen op een hoogte tussen 1 500 en 3 000 m (overwegend alpiene zone), gekenmerkt door een rijke flora met tweezaadlobbigen, die een „kruidig” karakter geven aan de weidelanden. Deze uitgestrekte oppervlakten en hun ligging op grote hellingen behoren tot de belangrijkste kenmerken van het gebied van de oorsprongsbenaming Beaufort.

Op deze alpenweiden hebben zich herderspraktijken ontwikkeld die elk voor zich of samen nergens anders op dergelijke schaal terug te vinden zijn in de Alpen, of zelfs een volledig uniek systeem vormen.

Deze organisatie wordt schematisch beschreven door M. DUBOIS (1996), op basis van de werken van ARBOS (1922), BLANCHARD (1938) en REFFAY (1967).

„In het begin van de 20e eeuw kon men een onderscheid maken tussen twee grote exploitatiesystemen:

— grote bergen waar onder het toezicht van herders grote kuddes melkkoeien (50 tot meer dan 100) grazen, nodig voor de dagelijkse productie van kookkazen van groot formaat.

— kleine bergen waar familiebedrijven actief waren. Het melken gebeurde in de chalet en de gier of mest werd verdeeld over de privégedeelten van de alpenweiden die werden verbouwd of gemaaid. De kuddes konden verplaatst worden, ofwel om naar hoger gelegen weiden te gaan, ofwel om naar een andere helling van de berg te trekken. Dat gebeurde echter veel minder vaak dan op grote bergen. De kuddes, die eerder klein waren, werden bewaakt. De productie van kleine kazen van het type Reblochon of Tomme gebeurde in de chalet. Soms werd de melk al geleverd in de kaas­ makerijen.”.

In de Alpen heeft de melkrundveehouderij alleen standgehouden in het noorden, waar het klimaat voldoende vochtig is. In de andere delen van de Alpen hebben vanaf begin jaren 1960 schapen en in mindere mate ook geiten de plaats ingenomen van runderen op de alpenweiden.

De grootte van de alpenweiden en het belang van de hoogteweide-eenheden zijn nog steeds kenmer­ kend voor het geografische gebied Beaufort. Immers de hoogteweide-eenheden in de regio's van het geografische gebied vertegenwoordigen 92 % van de hoogteweide-eenheden van het departement Savoie.

— Het verplaatsen van de kuddes naar andere weiden kon gehandhaafd worden dankzij de ontwik­ keling van de mobiele melkmachine. Het is dus niet nodig het hele bedrijf te verplaatsen. De twee systemen van grote en kleine bergen komen voor. Doorgaans hangt het toegepaste systeem af van het feit of er een mobiele melkinstallatie aanwezig is of niet, die om de 2 tot 7 dagen verplaatst wordt. De nachtweiden worden geëgd wanneer er tijd over is. Het melken in de chalet is iets wat nog vaak gebeurt in Val d’Arly en Maurienne. C 302/22 NL Publicatieblad van de Europese Unie 9.11.2010

— De verwerking op de alpenweiden komt veel minder voor. Dit is op de achtergrond geraakt door de ontwikkeling van verwerkingsbedrijven in de vallei. Het systeem van de alpenweiden vereist, in vergelijking met andere melksystemen, nog veel menselijke aanwezigheid en maakt de instandhou­ ding van kleine structuren mogelijk, iets wat niet meer bestaat op het platteland.

In Beaufortain en Tarentaise zien we ook intensieve onderhoudspraktijken: de melkmachine wordt soms 2 keer per dag verplaatst, de wacht- en rustweiden worden regelmatig geëgd. Deze alpenweiden, die gelegen zijn op vele verschillende hoogtes met uiteenlopende omstandigheden inzake blootstelling aan de zon, worden geleid volgens het principe dat het gras gevolgd wordt om zo te profiteren van een goede spreiding van de vegetatie.

De alpenweiden hebben het mogelijk gemaakt — en dat is nog steeds zo — de percelen in de vallei vrij te houden, zodat deze konden gemaaid worden om een voedselvoorraad aan te leggen voor de winter. Valleien met vlakke maaipercelen zijn dus zeer in trek.

De verbetering van de verbindingswegen heeft geleid tot belangrijke veranderingen in dit evenwicht. De bewerking in het hooggebergte gebeurt nog maar zelden, want het is nu mogelijk om de melk naar de vallei te brengen. De vallei is dus nu de productieplaats van de kazen, met uitzondering van de chalets die „Beaufort Chalet d'Alpage” produceren.

In de kelders onder de chalets in het hooggebergte kunnen de kazen de eerste rijpingsfase doormaken, maar de verdere rijping vindt plaats in de vallei, met de inzet van gespecialiseerd personeel.

5.2. Specificiteit van het product: In het universum van de kookkazen weet de kaas Beaufort zich al lange tijd te onderscheiden. Tijdens een landbouwonderzoek in 1929 werd de naam „Beaufort” duidelijk onderscheiden van de andere „Gruyères”. „De woudinspecteur preciseert dat de Gruyère van Beaufort verkocht wordt onder de naam „Beaufort” en niet meer onder de naam „Gruyère”, zodat hij duurder kan worden verkocht”.

Dit onderscheid vindt men terug op de pagina's over de productie van Gruyère in Savoie, deze keer geschreven door de directeur van de kaasschool van Bourg-Saint-Maurice. In de inleiding preciseert hij: „De kaas van Gruyère wordt uitsluitend gefabriceerd in Frankrijk in de departementen Est, Jura, Doubs, Haute-Savoie en Savoie, met halfvolle koemelk”. Hij voegt er vervolgens aan toe dat de belangrijkste productiecentra van Savoie gelegen zijn in de arrondissementen Albertville en Chambéry „waar men nagenoeg uitsluitend Gruyère produceert op de wijze van Emmental en Comté. De andere regio's van Savoie fabriceren een zeer karakteristieke speciale Gruyèrekaas, de Beaufort, die men verkrijgt door volle, d.w.z. niet-afgeroomde, melk als basis te nemen. Het gaat om de valleien van Beaufort, Haute- Tarentaise en Maurienne. Dit soort kaas wordt hoofdzakelijk gefabriceerd in de weiden hoog in de bergen, op 1 500 à 2 000 m hoogte.” Wat verder vermeldt hij rechtstreeks de naam Beaufort door te schrijven dat deze kaas „de kaas van Beaufort” wordt genoemd. De Gruyère van Beaufortain, die sterk gewaardeerd wordt door de toeristen, die zich steeds talrijker naar daar begeven, krijgt dus een specifieke naam, de naam Beaufort. Daardoor kan hij aanspraak maken op een eigen specifiek karakter, waaronder de productie in het hooggebergte; een productiewijze die verdwenen is in de andere delen van de Alpen, mede door het toedoen van de kaasscholen.

In 1945 kent het decreet nr. 45-1245, dat alle Franse kazen definitief omschrijft, de benaming „Beaufort” toe aan de kazen die „uitsluitend gefabriceerd worden met koemelk, gekookt, geperst en gezouten worden met droge korst … het productiegebied wordt beperkt tot de departementen Savoie en Haute-Savoie”.

Op dit moment onderscheidt Beaufort zich nog steeds van alle andere kookkazen door:

— bereiding onmiddellijk na het melken, op basis van rauwe volle melk;

— het gebruik van een houten vorm, de „cercle à forme” (vormcirkel), waardoor de kaas zijn concave zijkant krijgt;

— traditionele bewerkingen (gebruik van wilde fermenten en vorming van de kaas in linnen doeken en de cirkel van de Beaufort die omgedraaid moet worden tijdens het persen);

— een kaasmassa zonder of bijna zonder gaten. 9.11.2010 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 302/23

5.3. Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA): De bijzonderheden van de omgeving, als beschreven in punt 5.1, leiden tot een rijke flora en een grote verscheidenheid in de aanwezige plantengroepen. Alle fytosociologische groepen van gras, hoogveen en heide die als alpenweide geëxploiteerd worden, zijn hier vertegenwoordigd.

Volgens DORIOZ et al. (2000) „gaat het om een tiental plantengroepen met in totaal meer dan 250 tot 300 hogere plantensoorten. De edafische contrasten en de interacties tussen bodem en praktijken verklaren deze grote verscheidenheid van het plantendek (DORIOZ 1995; INRA, 1994). Tussen verschil­ lende hellingen van eenzelfde berg kan de bodem heel sterk verschillen, op decametrische schaal, afhankelijk van de duur van de besneeuwing, de plaatselijke moederrotsen, het bergopwaarts liggend deel, de loop van het water over de helling en ten slotte de standhoek van de rotsen (DORIOZ en VAN OORT, 1991). Een dergelijke variabiliteit vertaalt zich, binnen eenzelfde stuk, zelfs op één weidedag, in een zeer gevarieerd aanbod aan voedergewassen, afkomstig van diverse omgevingen, van kalkminnend tot acidofiele, van xerofiel tot vers (LEGROS et al., 1987; DORIOZ, 1995).”.

In een recente studie (BORNARD en BASSIGNANA, 2001a en 2001b) heeft de Cemagref van Grenoble een onderscheid gemaakt tussen 19 verschillende types grasland afhankelijk van hun agronomisch gebruik en dit als voortzetting op het Aostadal. De auteurs wijzen met betrekking tot sommige types grasland op een analogie met enerzijds de grasvelden van de vochtige noordelijke Buitenalpen (BOR­ NARD en DUBOST, 1992, BRAU-NOGUE, 1996) en anderzijds de grasvelden van de zuidelijke Franse Binnenalpen (JOUGLET, 1999).

Vanuit het standpunt van de smakelijkheid, naar het voorbeeld van de mediterrane flora die welbekend is om zijn aromatische geuren en smaken, vormt de flora van alpenweiden, wanneer de neerslag relatief beperkt is, zoals in de Binnenalpen het geval is, een aromatisch mengsel dat zich uit in de zeer bijzondere smaakeigenschappen die de Beaufort zo typeren (DUMONT en ADDA, 1978, BUCHIN et al., 1999; ASSELIN et al., 1999, in DORIOZ et al., 2000).

Zo zijn sommige alpagisten van mening dat de talrijke „combes à neige” (sneeuwcomben) die ken­ merkend zijn voor omgevingen waar de sneeuwlaag hardnekkig standhoudt, met soorten als Ligusti­ cum mutellina een gras opleveren dat bijzonder gunstig is voor de kwaliteit van de kaas (PARTY, 1995).

Het herderssysteem is gebaseerd op de benutting van deze grote florarijkdom door de kuddes van de plaatselijke rassen Tarine en Abondance die gehouden worden volgens herderspraktijken die volledig eigen zijn aan de omgeving. Vanaf 1963 gaf E. QUITTET de volgende beschrijving: „het ras Tarine heeft opmerkelijke eigenschappen wat betreft uithoudingsvermogen en weerstand tegen de zwaarste levens­ omstandigheden, wat grotendeels komt door de levenswijze (verblijf tijdens de zomer op alpenweiden op een hoogte van 1 500 tot 2 000 m)”. Ondanks het regelmatige kalven blijven de dieren in goede gezondheid verkeren. Ze hebben een opmerkelijke geschiktheid om tijdens de winterperiode ruwvoer te nuttigen en een aanvaardbare melkopbrengst te behouden … De Tarine is een uitstekende melkkoe, zeker voor harde klimaten.

De verwerking van de „warme melk” maakt het mogelijk de oorspronkelijke eigenschappen van de melk te bewaren en is perfect in overeenstemming met de producten van het type vettig, zonder afroming, met behulp van wilde gisten. Het gebruik van een bolle cirkel maakt het mogelijk zich aan te passen aan grote verschillen in de hoeveelheden melk die geproduceerd worden op de alpenweiden, de temperatuur binnenin de kaas te handhaven tijdens het persen, een stabiele kaasvorm te verkrijgen … De rijping in een koude kelder — een essentiële stap voor de kwaliteit van de kaas — is een stap die zoveel mogelijk beantwoordt aan de klimaatomstandigheden van de productieplaats en die volledig in overeenstemming is met de productie van vette kaas.

Het geheel van de productie- en bewerkingsprocessen vormt een coherent systeem dat samenhangt met de specificiteit van het product waardoor de aromatische verscheidenheid, die te danken is aan de bijzondere flora, tot in het eindproduct tot uiting kan komen.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier: (artikel 5, lid 7, van Verordening (EG) nr. 510/2006)

http://www.inao.gouv.fr/repository/editeur/pdf/CDCAOP/CDCBeaufort.pdf