UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

IK DEEL DUS IK BEN? EEN LITERATUURSTUDIE OVER IDENTITEITSCONSTRUCTIE OP

Wetenschappelijke verhandeling

aantal woorden: 26.948

ANNELIES PUYPE

MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting FILM- EN TELEVISIESTUDIES

PROMOTOR: (PROF.) DR. PIETER VERDEGEM

COMMISSARIS: (PROF.) DR. SOFIE VAN BAUWEL

ACADEMIEJAAR 2013 – 2014

1

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat. Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information. Ghent University, Library, 2021. Abstract

Deze studie focust op identiteitsconstructie op Facebook. De onderzoeksvraag is wat identiteit op Facebook betekent en op welke manieren we deze identiteit construeren. We vertrekken vanuit de inzichten van enkele academici en theoretici zoals Rogers (1951), Higgens (1987), Mead (1934), Blumer (1969), Cooley (1964), Giddens (1991), Bourdieu (1984) en Turkle (1995b, 1994a, 1999). Hun standpunten op identiteit passen we toe op de online omgeving van Facebook. Centraal echter staan de dramaturgische standpunten van Goffman (1959) uit The Presentation of Self in Everyday Life. De gebruikte methode is een literatuurstudie die uitlegt wat identiteit is en verder nagaat hoe we op een sociale netwerksite als Facebook onszelf presenteren en een online identiteit construeren. De belangrijkste bevindingen uit deze literatuurstudie zijn dat we onze online identiteit creëren in sociale interactie met anderen en dat die anderen onze identiteit bevestigen. Wanneer we onszelf op Facebook presenteren, doen we dit door verschillende soorten identiteitsclaims te maken. Enerzijds menen enkelen dat onze online identiteit een performance en een geïdealiseerde versie van onszelf is, anderzijds menen anderen dat dit niet het geval is. Ook moeten we de impressies die we geven en afgeven managen. Er zijn verschillende strategieën om dit te doen. Ten slotte surveilleert Facebook ons en construeren we door zijn statische interface een uniforme en voorgedefinieerde identiteit. Deze identiteit is niet meer alleen van ons, maar ook van third parties zoals adverteerders en werkgevers. Implicaties van deze literatuurstudie zijn wetenschappelijk en sociaaltheoretisch van aard. De bevindingen uit deze samenvattende studie kunnen een vertrekpunt zijn voor academici en theoretici die werken rond online omgevingen en identiteitsconstructie. Ook regulatorische instanties zoals privacycommissies kunnen door deze studie een beter zicht krijgen op wat de oorzaken zijn van en de oplossingen zijn voor verdere identiteitsgerelateerde privacykwesties op Facebook.

3

Woordje vooraf

‘In ieder leven dooft het innerlijke vuur wel eens. Door een ontmoeting met een ander mens kan het weer opvlammen. We zouden dankbaar moeten zijn voor die mensen die onze innerlijke geest aanvuren’. Albert Schweitzer

Papa. Bedankt omdat je me de kans hebt gegeven om te studeren. Je hebt altijd in me geloofd en me gesteund bij alles wat ik deed. De ups maar ook de talrijke diepe zuchten heb je met de vaderlijke mantel der liefde omhelsd.

Mijn promotor Pieter Verdegem. Bedankt voor het vertrouwen en de richting die je me hebt aangewezen. Je tips zijn altijd nuttig geweest.

Mijn zus, Aurélie, Valentine, Gudrun en Tijl. Jullie zijn mijn luisterende oren en mijn omhelzende handen.

Mama. Ik draag deze scriptie op aan jou. Ik heb er hard aan gewerkt en hoop dat je trots op me bent.

4

Inhoudstafel

Abstract ...... 3 Woordje vooraf...... 4 Inhoudstafel ...... 5 Lijst met afbeeldingen ...... 9 Inleiding ...... 10 I. IDENTITEIT: DE BASIS ...... 11 1. Soorten zelf...... 11 1.1 True self ...... 11 1.2 Ideal self ...... 11 1.3 Ought self ...... 12 2. Visies op identiteit ...... 12 2.1 Symbolisch interactionisme ...... 12 2.1.1 Rollenspel ...... 12 2.1.2 Sociale constructie ...... 13 2.1.2.1 Looking glass ...... 13 2.1.2.2 Sociale structuur ...... 13 2.1.3 Procesmatige identiteit ...... 14 2.1.3.1 Vaste identiteit ...... 14 2.2 Post-structuralistisme ...... 15 2.2.1 Structuratietheorie Giddens ...... 15 2.2.1.1 Habitus Bourdieu ...... 15 2.2.1.1.1 Veld en kapitaal ...... 16 2.3 Postmodernisme ...... 16 II. GOFFMAN EN PERFORMANCE ...... 17 1. Sociale interactie en zelfpresentatie ...... 17 1.1 Expressions given en given off...... 17 1.2 Performance...... 18 1.3 Idealisering ...... 18 2. Impressiemanagement ...... 19 2.1 Publiek versus privaat ...... 19 2.1.1 Frontstage ...... 19 2.1.2 Backstage ...... 20 2.2 Publieksfragmentatie ...... 20 2.3 Normen en waarden ...... 21

5

III. DIGITALISERING ...... 22 1. Communicatietechnologie en identiteit ...... 22 1.1 De computer als testobject ...... 22 1.1.1 Computer-mediated communication ...... 23 1.2 Internet als katalysator ...... 23 IV. FACEBOOK ...... 24 1. Sociale netwerksites ...... 24 2. Identiteit op Facebook ...... 24 2.1 Symbolisch interactionisme ...... 25 2.1.1 Sociale interactie ...... 25 2.1.1.1 Online zelfbevestiging ...... 25 2.1.2 Collectieve identiteit ...... 26 2.1.2.1 Rich get richer-hypothese ...... 26 2.1.2.2 Poor get richer-hypothese ...... 26 2.2 Post-structuralisme ...... 26 2.2.1 Structure versus agency ...... 26 2.2.1.1 Habitus of the new ...... 26 2.2.1.2 Kapitaal ...... 27 2.3 Postmodernisme ...... 28 V. GOFFMAN EN FACEBOOK ...... 30 1. Online zelfpresentatie ...... 30 1.1 Expressies die we afgeven ...... 30 1.1.1 Visuele identiteitsclaim ...... 31 1.1.1.1 Foto’s ...... 31 1.1.1.2 Prikbordinformatie ...... 31 1.1.1.2.1 Facebook Analyzer ...... 32 1.1.1.3 Computer-mediated tactility ...... 32 1.2 Expressies die we geven ...... 32 1.1.2 Narratieve identiteitsclaim ...... 33 1.1.2.1 Statusupdates ...... 34 1.1.2.1.1 Van statusupdates naar creatieve content ...... 34 1.1.2.1.2 Zelfcensuur in statusupdates ...... 35 1.1.2.2 Gender ...... 35 1.1.3 Enumeratieve identiteitsclaim ...... 37 1.1.3.1 Graph Search of Zoeken in Facebook-sociogram ...... 38 1.3 Subjectivering ...... 39

6

1.4 Face-to-faceinteractie versus online interactie ...... 39 1.5 Other-provided information ...... 40 2. Online performance ...... 40 2.1 Performance...... 41 2.1.1 Idealisering ...... 41 2.1.1.2 Persoonsadaptatie ...... 43 2.1.2 Kritiek op Goffman ...... 43 2.2 Geen performance ...... 44 2.2.1 Geen persoonsadaptatie ...... 45 3. Online impressiemanagement ...... 45 3.1 Backstage en frontstage ...... 46 3.1.1 Frontstage ...... 46 3.1.2 Backstage ...... 46 3.2 Publieksfragmentatie -of segmentatie ...... 46 3.3 Normen en waarden ...... 48 3.4 Foute impressies vermijden ...... 48 3.4.1 Dramaturgische loyaliteit ...... 48 3.4.2 Dramaturgische discipline ...... 48 3.5 Foute impressies herstellen...... 49 3.5.1 Verwerpende strategieën ...... 49 3.5.2 Subtractieve strategieën ...... 49 3.5.2.1 Untaggen ...... 49 3.5.2.2 Verwijderen ...... 50 VI. PRIVACY EN IDENTITEIT ...... 51 1. Sociale privacy ...... 51 1.1 Nieuwsfeed ...... 52 1.1.1 Psychologisch experiment Nieuwsfeed ...... 52 1.2 Statusupdates ...... 53 2. Institutionele privacy ...... 54 2.1 Het Panopticon ...... 54 2.1.1 Hiërarchische observatie ...... 54 2.1.1.1 Sociale surveillance ...... 55 2.1.1.2 Normaliseren van oordeel ...... 55 2.1.2 Onderzoek en controle ...... 56 2.1.2.1 Surveillance ...... 56 2.1.2.2 Voorgedefinieerde identiteit ...... 56

7

2.1.2.3 Identiteit als handelswaar ...... 57 VII. DISCUSSIE EN CONCLUSIE...... 61 VIII. LITERATUURLIJST ...... 64

8

Lijst met afbeeldingen

Figuur 1: Zelfpresentatiecontinuüm, Zhao et al. (2008)

Figuur 2: Facebook Analyzer, Five Labs, geraadpleegd op 17 juli 2014 op het World Wide Web: http://labs.five.com/,

Figuur 3: Screenshot van een Facebookprofiel die de ‘Over mij’-functie demonstreert, https://www.facebook.com/annelies.puype, gecreëerd op 31 juli 2014

Figuur 4: Screenshot van een Facebookprofiel die de ‘Vraag-knop’ demonstreert, https://www.facebook.com/aupaurepeliepie?fref=ts, gecreëerd op 31 juli 2014

Figuur 5: Screenshot, geraadpleegd op 17 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.telegraph.co.uk/technology/facebook/10930654/Facebooks-71-gender-options-come-to- UK-users.html,

Figuur 6: Screenshot van een Facebookprofiel die de ‘Muziek’-voorkeuren demonstreert, https://www.facebook.com/valentine.tahon/music, gecreëerd op 31 juli 2014

Figuur 7: Screenshot van een Facebookprofiel die de ‘Tv-programma’-voorkeuren demonstreert, https://www.facebook.com/valentine.tahon/movies, gecreëerd op 31 juli 2014

Figuur 8: Screenshot, https://www.facebook.com/about/graphsearch, geraadpleegd op 15 juli 2014 op het World Wide Web.

Figuur 9: Screenshot, geraadpleegd op 15 juli 2014 op het World Wide Web: https://www.facebook.com/about/graphsearch

Figuur 10: Facebook versus reality, geraadpleegd op 4 juni 2014 op het World Wide Web: http://laughing-trip.blogspot.be/

Figuur 11: Screenshot van een Facebookprofiel die de ‘Nieuwsfeed’ demonstreert, https://www.facebook.com/nicolas.moron.16?fref=ts, gecreëerd op 31 juli 2014

Figuur 12: Screenshot van een Facebookprofiel die de keuze in toegang tot statusupdates demonstreert, https://www.facebook.com/annelies.puype, gecreëerd op 31 juli 2014

Figuur 13: Screenshot van een Facebookprofiel die de ‘Tijdslijn’ demonstreert, https://www.facebook.com/marjolein.puype?fref=ts, gecreëerd op 31 juli 2014

9

Inleiding

Het concept zelfidentiteit of de perceptie van iemand over zichzelf en de uitdagingen van hoe mensen met identiteit omgaan hebben al een lange geschiedenis in filosofische ideeën en sociale wetenschappen achter de rug (Ellis, 2010). In deze scriptie onderzoeken we wat identiteit op de sociale netwerksite Facebook is. De onderzoeksvraag in deze literatuurstudie is wat identiteit op Facebook betekent en op welke manieren we deze identiteit construeren. Deze literatuurstudie is zowel sociaaltheoretisch als wetenschappelijk relevant. De bevindingen uit deze studie kunnen een vertrekpunt zijn voor academici en theoretici die werken rond online omgevingen en identiteitsconstructie. Ook regulatorische instanties zoals privacycommissies kunnen door deze studie een beter zicht krijgen op wat de oorzaken zijn van en de oplossingen zijn voor verdere identiteitsgerelateerde privacykwesties op Facebook. De wetenschappelijke relevantie zit in het feit dat we een uitgebreid wetenschappelijk overzicht bieden op de evolutie van identiteit enerzijds en op wat er over identiteit in de laatste tien Facebookjaren geschreven is anderzijds. We beginnen deze scriptie met een overzicht van de verschillende soorten zelf en de verschillende visies op identiteit door respectievelijk het symbolisch interactionisme, het post-structuralisme en het postmodernisme. Daarna gaan we verder in op wat Goffman bedoelde met performance en impressiemanagement. Vervolgens focussen we op wat digitalisering en communicatietechnologie zijn en welke invloed ze hebben op onze perceptie over identiteit. Ten vierde passen we de verschillende visies toe op Facebook en benaderen we de sociale netwerksite ook vanuit Goffmans inzichten. Een voorlaatste punt is privacy en wat de link is met identiteit en afsluiten doen we met een samenvattend besluit.

10

I. IDENTITEIT: DE BASIS

Voor we het concept identiteit definiëren, staan we stil bij wat het ‘zelf’ precies is. Vaak verwarren we beide concepten maar Rosenberg (1986) en Altheide (2000) stellen dat ze niet hetzelfde zijn. Het zelf is de interne constructie van iemand. Het is het geheel van iemands gedachten en gevoelens. Identiteit daarentegen is een belangrijk onderdeel van het zelf: het is het gedrag dat iemand stelt als reactie op sociale situaties. Identiteit is het deel van het zelf dat anderen kennen (Altheide, 2000). Eender welk idee van wat het zelf is en waaruit het gebouwd is een cultureel construct (Mason-Schrock, 1996). We bespreken kort de verschillende soorten zelf. In de verdere uiteenzetting van deze scriptie stellen we beide concepten aan elkaar gelijk. Een gebrek aan consistentie omtrent de invulling van deze begrippen is hier de oorzaak van.

1. Soorten zelf Het zelf bestaat uit verschillende componenten. Sociologen en theoretici (Rogers, 1951; Mason- Schrock, 1996; Higgens & Mead, 1934) hebben doorheen de jaren uitvoerig beschreven wat zij onder elke component verstaan.

1.1 True self De true self of echte zelf is een actueel bestaande psychologische entiteit (Rogers, 1951). Het is de huidige versie van het zelf of de innerlijke zelf (Goffman, 1959 & Turkle, 1995). Mason-Schrock (1996) is het hier niet mee eens en stelt dat de echte zelf een artefact is van een volkstheorie. De true self is een niet-analytisch label voor ervaring en geen psychologische entiteit. We construeren onze echte zelf door verhalen aan onszelf en anderen te vertellen. Rogers (1951) voegt hier nog aan toe dat we onze echte zelf in het sociale leven niet volledig uiten.

1.2 Ideal self De ideal self vertegenwoordigt de kenmerken die we graag zouden willen bezitten. Het zijn onze wensen, verlangens en aspiraties (Higgens, 1987). Gebaseerd op Freuds (1961) ‘ideale ego’-concepties stellen Schafer (1967) en Piers en Singer (1971) dat het ideale zelf hoop en doelen vertegenwoordigt. Markus en Nurius (1987) noemen de ideale zelf een potentiële zelf. Turkle (1995) daarentegen is pessimistischer en ontkent het bestaan van een ideale zelf. Cooley (1964) spreekt over de ‘sociale’ ideale zelf. Deze zelf vergelijkt onze actuele zelf met de geloofsopvattingen die we hebben over de idealen die anderen voor ons hebben.

11

1.3 Ought self Ten slotte is er de ought self die de kenmerken vertegenwoordigt die we zouden moeten bezitten. Het is een representatie van onze verplichtingen, verantwoordelijkheden en plichtsbesef (Higgens, 1987). Rogers (1951) noemt dit ook de normatieve standaard. Anderen vormen zich een beeld van hoe we zouden moeten zijn. Het verschil tussen de ideale zelf en de ought self is niet altijd even duidelijk.

2. Visies op identiteit Verschillende stromingen of scholen hebben een specifieke visie op identiteit. We bespreken hier het symbolisch interactionisme, het post-structuralisme en het postmodernisme.

2.1 Symbolisch interactionisme Het symbolisch interactionisme is een stroming die ontstaan is bij Max Weber. Hij stelt dat we handelen naargelang de betekenis die we aan de wereld geven en de manier waarop we die betekenis interpreteren. Zowel de Chicago School met George Herbert Mead (1863-1931) en George Blumer (1900-1986) als de Iowa School met Thomas Kuhn (1922-1996) bestudeerden het symbolisch interactionisme (Blumer, 1969).

2.1.1 Rollenspel Mead (1934) introduceerde het symbolisch interactionisme in de Amerikaanse sociologie in de jaren twintig. Een van de dingen waaraan Mead veel aandacht besteedt is het rollenspel. We leren rollen spelen en nemen identiteiten op die we linken aan deze gespeelde rollen. Bovendien selecteren we rollen die congruent zijn aan onze waarden, attitudes en persoonlijke kenmerken. Ook veranderen we onze attitudes om ze meer compatibel te maken met de rollen die we voor een publiek performen. Doorheen dit rollenspel hechten we betekenis aan symbolen en handelen we naargelang onze subjectieve interpretatie van deze symbolen. We beelden de reacties in van anderen en we houden rekening met deze reacties voor we handelden (Wong, 2012).

Mead (1967, p. 142-4): ‘We carry on a whole set of different relationships to different people. We are one thing to one man and another thing to another. There are parts of the self that exist only for the self in relation to itself. We divide ourselves up in all sorts of different selves with reference to our acquaintances. […] There are all sorts of different selves answering to all sorts of different social reactions. A multiple personality is in a certain sense normal. Normally, within the sort of community as a whole to which we belong, there is a unified self, but that may be broken up. […]’.

Goffman (1959) zou het symbolisch interactionisme later integreren in zijn dramaturgische visie op het zelf en identiteit.

12

2.1.2 Sociale constructie Een tweede punt die Mead en Blumer centraal stellen is de vaststelling dat de realiteit een sociale constructie is. We geven betekenis aan onszelf en de sociale wereld waarin we leven. Sociale interactie doet betekenis ontstaan (Blumer, 1969). In Mind, Self and Society stelt Mead (1934) dat het zelf het product is van sociale interactie. De mensen met wie we interageren, beïnvloeden de manier waarop we denken over onszelf. We interpreteren elkaars gedrag en handelen op basis van de betekenis die we aan deze interpretatie geven. De evaluatie van anderen beïnvloedt de conceptie van het zelf. Het zelf wordt een interne kracht die ons zegt hoe we moeten omgaan met anderen (Zhao, 2005; Nir, 2012 & Blumer, 1969). Het creatieve I is de reactie op het Me of de sociale zelf, de sociale orde of de ‘generalized other’ (Mead, 1934).

2.1.2.1 Looking glass Cooley (1964) gaat verder in op deze interactie met zijn looking glass-concept. We functioneren als een looking glass waarin we onszelf zien. Sociale interactie is een reflexief proces. We kunnen onszelf enkel begrijpen in relatie tot anderen. Het zelf is de reflectie die de ander genereert. Eerst zijn we een object voor anderen en later worden we door het perspectief van de ander een object voor onszelf. We zien onszelf als een object. In interactie presenteren we ons eerst naar anderen en daarna leren we onszelf kennen door de reactie van anderen op ons. ‘We come to see ourselves through the lens of others’ (Bargh, McKenna en Fitzsimons, 2002). Cooley (1964) stelt dat we onszelf zien in de attitudes die we geloven die anderen over ons hebben. Het zijn daarom eerder onze percepties van wat anderen over ons denken dan wat ze echt denken over ons die beïnvloeden hoe we over onszelf denken. Eerst beelden we ons in hoe we verschijnen ten opzichte van anderen. Daarna beelden we het oordeel van de ander in. Deze ‘anderen’ zijn voornamelijk significant others zoals onze familie en vrienden. Significante anderen in specifieke sociale contexten kunnen ons op verschillende manieren beïnvloeden. Zo kunnen we verschillende zelfs ontwikkelen. Uiteindelijk ontwikkelen we een emotionele reactie op dat oordeel (Cooley, 1964).

2.1.2.2 Sociale structuur De sociale structuur zoals de samenleving en maatschappij waarin we leven, heeft een grote invloed op ons. We noemen dit de generalized other (Zhao, 2005). Identiteit is het resultaat van een bepaalde sociale omgeving en construeren we daarom verschillend in variërende contexten. Afhankelijk van de kenmerken van de omgeving waarin we ons situeren, zullen we kiezen om een identiteit te claimen die ons in een bepaalde sociale omgeving beter zal kunnen helpen situeren (Zhao et al., 2008). Cultuur is een onderdeel van onze sociale omgeving. Stuart Hall (1996) stelt dat cultuur en identiteit onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Cultuur biedt het algemene kader voor identiteit en het creërt groepen en associaties die anders niet zouden bestaan. Hall (2003, p. 223) definieert culturele identiteit als een gedeelde cultuur, ‘a sort of collective one true self hiding inside the many other, more superficial or artificially imposed selves’ die mensen met een gedeelde geschiedenis

13 gemeenschappelijk hebben. Onze culturele identiteiten reflecteren de gemeenschappelijke historische ervaringen en gedeelde culturele codes. Op die manier kunnen we onszelf met verschillende groepen op verschillende niveaus identificeren (Nir, 2012).

2.1.3 Procesmatige identiteit Identiteit is nooit af, steeds onder constructie en daarom ook eerder iets dat we doen dan dat we zijn (Buckingham, 2008 & Rayner, 2012a). Blumer stelt dat we Meads (1934) zelfconcept moeten zien als een proces en niet als een structuur of begrensde eenheid. Het zelf is niet aangeboren maar ontwikkelt zich door sociale ervaring. Het looking-glasszelf is het gevolg van interactie. Het zelf is niet statisch maar een continu proces van zelfevaluatie door het ingebeelde oog van de ander. Identiteit is veranderlijk en we moeten hem continu reconstrueren. Het is het gevolg van een selfing proces dat volledig door interactie geproduceerd wordt (Holstein & Gubrium, 2000).

Markus en Nurius (1987) stellen dat het zelfconcept steeds de mogelijkheid voor groei reflecteert. Het zelf anticipeert en is altijd georiënteerd op de toekomst (Stryker, 1980). We creëren onze identiteit door onze reflexieve activiteiten (Giddens, 1991) waarbij het working self-concept het zelf voorstelt als een wisselende reeks van mogelijke zelfkennis dat continu actief is. Deze zelfkennis verandert als onze innerlijke staat of onze sociale omstandigheden veranderen (Markus & Nurius, 1987). Possible selves maken innerlijke identiteitsverandering mogelijk. Deze possible selves zijn representaties van het zelf in de toekomst (Markus en Nurius, 1987) en vertegenwoordigen de persoon die we graag zouden willen worden. Het zijn de cognitieve componenten van hoop en doelen. Het gevoel dat iets mogelijk is binnen het zelfconcept staat het toe dynamisch te worden. Het zelfconcept kan divers of veelzijdig zijn zonder fake of incoherent over te komen (Epstein, 1973; Mead, 1934; Rosenberg, 1979 & Stryker, 1981).

Ook contextuele invloeden zorgen ervoor dat onze identiteit continu verandert. Het zelf is veranderlijk omdat het de sociale wereld internaliseert. We anticiperen op de generalized other en we interpreteren hem (Cooley, 1964 & Mead, 1934). Identiteit heeft een verleden met een gedeelde geschiedenis en cultuur. Wanneer we het verleden ontdekken, herconstrueren we het. Identiteit staat onder constante transformatie (Woodward, 1997) omdat we altijd vanuit een specifiek historische of culturele positie (Hall, 1996) spreken. Woodward (1997) en Buckingham (2008) noemen dit een contingente identiteit die het product is van verschillende componenten zoals politieke en culturele discours en bepaalde historische kaders.

2.1.3.1 Vaste identiteit Cooley (1964) is het niet eens met Mead en stelt dat het zelf wel aangeboren is. Hij meent dat de emotie van self-feeling instinctief is terwijl Mead geen instinctieve kenmerken aan het zelf toekent. Stryker (1984) voegt hieraan toe dat we steeds vrij zijn om te kiezen welke possible selves we creëren. Tegelijkertijd zijn die possible selves ook altijd afhankelijk van onze socio-culturele en historische

14 context. Possible selves tonen dus enerzijds de inventieve en constructieve aard van het zelf en anderzijds de sociale determinatie en beperktheid van het zelf. De Iowa School is het daarom niet eens met de Chicago School en stelt dat het zelf vast, stabiel, uniform en consistent is over tijd. De conceptie van een vaste identiteit vinden we terug in de moderniteit. Turkle (1995b), McCorduck (1996) en Ott (2003) stellen we identiteit moeten terugbrengen naar een core self dat unitair, lineair, logisch en hiërarchisch moet zijn.

2.2 Post-structuralistisme Er is een dynamisch spel tussen agency en structure (Jenkins, 1996). Identiteiten worden geconstrueerd in discursieve contexten, maar tegelijkertijd zijn we in staat om deze contexten te beïnvloeden en te vormen. Sociale identiteit functioneert als een brug tussen discursieve content en agency. Beide zijn belangrijk in het vormen van een persoonlijke zelfidentiteit (Watson, 2008).

2.2.1 Structuratietheorie Giddens In Modernity and Self-Identity: Self and Society in the Late Modern Age (1991) legt Anthony Giddens zijn visie over identiteit uit. Enerzijds ontwikkelt hij een macrosociologische theorie over de veranderde structuur van de maatschappij. Anderzijds focuste hij op micro –en macroverbanden tussen agency en structure in zijn structuratietheorie. Hij stelt dat sociale structuren geconstitueerd worden door agency en tegelijkertijd zelf het medium van deze constitutie zijn.

2.2.1.1 Habitus Bourdieu De habitus verwijst naar de dualiteit tussen structure en agency (Papacharissi & Easton, 2012). De habitus is een set van duurzame disposities die gestructureerde improvisaties van individuen mogelijk maken. Deze disposities bepalen het sociale leven waarbij structure en agency met elkaar verbonden zijn. De habitus legt uit hoe disposities gegenereerd worden door structurele kenmerken van de sociale wereld en sociale contexten (Couldry, 2004). Bourdieu (1984) stelt dat de habitus niet alleen een structurerende structuur is die praktijken en hun percepties erop organiseert. Het is ook een gestructureerde structuur. Structure en agency bepalen elkaar wederzijds. We produceren onze gedachten en acties door de habitus wat resulteert in de continue creatie van de externe wereld. Terwijl de habitus de samenleving structureert, structureert de samenleving ook de habitus (Lydia, 2013). De habitus is het product van lange, eeuwenoude processen van socialisering die ervoor zorgen dat we praktijken voor vanzelfsprekend gaan zien. Toch is het in geen geval een verzameling van embodied disposities die we mechanisch ten uitvoer brengen (Papacharissi & Easton, 2012). Abdelhay (2010) stelt dat de habitus een manier vertegenwoordigt om de dualismen van theoretische paradigma’s en modellen te overstijgen.

15

2.2.1.1.1 Veld en kapitaal De habitus kenmerkt zich door een zekere mate van reflexiviteit. Deze reflexiviteit zorgt voor de ontwikkeling van praktijken die verbonden zijn met velden of georganiseerde structuren. Deze velden zijn zowel dialectisch als relationeel (Papacharissi & Easton, 2012). Een veld is een autonome sociale ruimte (Vermijlen, 2010). Sociale actoren bewegen zich door verschillende sociale velden die samen de habitus vormen. Woodward (1997, p. 22): ‘In a sense, we are positioned – and we also position ourselves – according to the ‘fields’ in which we are acting’. De verschillende sociale, politieke, economische en culturele velden onderscheiden zich van elkaar door de verschillende vormen van kapitaal. Binnen elk veld strijden we om macht en dit doen we aan de hand van kapitaal. Als we de distributie van kapitaal in een veld willen veranderen, dan moeten we het veld zelf veranderen. Bourdieu noemt dit de organische verandering van de habitus (Lydia, 2013). Ook onderscheiden de velden zich door hun relatieve autonomie ten opzichte van elkaar (Vermijlen, 2010). We onderscheiden drie soorten kapitaal. Economisch kapitaal betreft alles wat met geld en eigendom te maken heeft. Sociaal kapitaal vervolgens focust op het netwerk die we binnen elk veld hebben. Ten slotte beschikken we in meerdere of mindere mate over symbolisch kapitaal. Dit symbolische kapitaal vergelijken we met eer, aanzien, prestige en invloed. Elke actor in een specifiek veld zal altijd proberen om zo veel mogelijk voordelen (zoals extra kapitaal) te verwerven. De waarde van het kapitaal verandert iemands habitus. Symbolisch kapitaal en habitus zijn onderling met elkaar verbonden en vloeiend (Vermijlen, 2010).

2.3 Postmodernisme Postmodernisten gaan ervan uit dat er geen realiteit bestaat. In het postmodernisme is er sprake van een bombardement aan externe invloeden zoals globalisering en de diversiteit van het media-aanbod. Hierdoor gaat authenticiteit verloren. Dit heeft ook gevolgen voor de conceptie van identiteit. Waar we in de moderne samenleving op zoek gingen naar onze authentieke zelf, verliest deze in de postmoderne samenleving aan betekenis. In het postmodernistische paradigma zien we identiteit in termen van multipliciteit en flexibiliteit. De postmoderne zelf heeft geen uniciteit en kern, in tegenstelling tot de masterself van het symbolisch interactionisme (Robinson, 2007; Turkle, 1999; Turkle, 1995b, 1997a & Brody, 1996). Callero (2003) voegt hier aan toe dat het postmodernisme een radicaal anti-essentialisme is dat het hele zelfconcept verwerpt.

16

II. GOFFMAN EN PERFORMANCE

Goffman heeft met zijn boek The Presentation of Self in Everyday Life (1959) de basis gelegd voor heel wat concepten die ook nu nog heel actueel zijn. Voor we ze toepassen op de sociale netwerksite Facebook, bespreken we eerst zijn belangrijkste ideeën.

Goffman (1959) gebruikt de dramaturgische metafoor van het theater om identiteit uit te leggen. Hij vergelijkt sociale interactie met een theater en individuen met acteurs. In zijn dramaturgische zelf transformeert hij Meads en Cooleys concepten waardoor zijn conceptualisering van het zelf symbolisch interactionistisch is (Lemert & Branaman, 1997). Het zelf in Goffmans model is het product van de voortdurende dramatische interactie tussen de actor en zijn publiek (Aspling, 2011). Sociale actie, groepsrelaties en context staan centraal. Bovendien stelt Ginger (2008) dat zijn aanpak ook postmodernistisch is. Goffman beweert immers dat we betekenis constant herdefiniëren en dat er geen objectieve geldige universele realiteit is die onafhankelijk is onze sociale acties.

1. Sociale interactie en zelfpresentatie Zoals de symbolisch interactionisten, besteedt ook Goffman heel wat aandacht aan sociale interactie en hoe dit identiteit beïnvloedt. Het dramaturgisch perspectief dat hij hanteert is slechts beperkt tot face-to-faceinteractie waarbij we onmiddellijk in elkaars aanwezigheid zijn en dat zowel in tijd als ruimte (Goffman, 1959). Goffman (1959, p. 23): ‘When individuals enter the presence of each other they simultaneously project a definition of the situation and interpret the definition of the situation projected by others’. Samen proberen ze dan om een eenduidige definitie van de situatie te vormen. Wanneer we met elkaar interageren komen er twee soorten communicatieprocessen tot stand. We zijn betrokken in een wederkerige expressiviteit waarbij we onze attitudes naar elkaar op twee manieren communiceren.

1.1 Expressions given en given off Enerzijds zijn er de expressies die we geven: het zijn verbale symbolen die we gebruiken om informatie over te brengen. Dit is communicatie in de traditionele en enge zin en is direct en gecontroleerd. Anderzijds zijn er de expressies die we afgeven: dit is communicatie in een ruimere zin en is subtiel, non-verbaal en onbewust. Leary (1996) stelt dat deze expressies ook bewust kunnen zijn. Expressies die we afgeven omvatten niet-verbale communicatie zoals onze fysieke verschijning, gezichtsexpressies, gebaren, stemkleur en lichaamsbeweging (Leary, 1996 & Goffman, 1959). Ze zijn theatraal en van een contextuele aard. Expressies die we afgeven zijn minder controleerbaar dan expressies die we geven (Goffman, 1959).

17

1.2 Performance Een performance zijn al onze activiteiten voor een publiek die op een bepaald moment plaatsvinden en die invloed hebben op het publiek. We geven daarbij betekenis aan onszelf, de ander en de situatie. Op die manier ontstaat bij de ander een impressie. ‘When an individual plays a part he implicitly requests his observers to take seriously the impression that is fostered before them’ (Goffman, 1959, p. 17). Interpersoonlijk gedrag mediëren om publieksimpressies te genereren is niet nieuw. Het bestaat al eeuwen. Plato verwees naar de ‘great stage of human life’ en ook Shakespeare zei dat de hele wereld een podium is en dat we allemaal slechts spelers zijn (Leary, 1995). Goffman (1959) voegt hier aan toe dat de hele wereld natuurlijk geen podium is, maar dat de ‘crucial ways in which it isn’t are not easy to specifiy’.

We presenteren onszelf op een bepaalde manier om impressies bij anderen op te wekken. Leary (1995) definieert zelfpresentatie als het proces waarbij we controleren hoe anderen ons waarnemen. Samen met Kowalski (1990) stelt hij dat zelfpresentatie een doelgericht gedrag is. Wanneer we onszelf presenteren, onthullen we informatie over onszelf (Wheeless, 1978). Wheeless en Grotz (1976, 1977) definiëren zelfonthulling als eender welk bericht over onszelf die we communiceren voor anderen. Het is de factuele communicatie die we gebruiken om onszelf te presenteren en onze zelfpresentatie te maken (Joinson, 2001).

Zelfpresentatie is een tweeledig proces dat bestaat uit impressiemotivatie en impressieconstructie. Impressiemotivatie wordt bepaald door onze doelen, de waarde van deze doelen en de mate van discrepantie tussen onze echte en gewenste ‘afbeelding’. Impressieconstructie daarentegen is de actieve verandering of de presentatie van gedrag en zelfbeschrijving die tegemoet komt aan deze doelen (Leary en Kowalski, 1990).

1.3 Idealisering Goffman (1959) stelt dat we vaak een geïdealiseerde versie van onszelf tonen. We doen dit enerzijds om hogerop te geraken en anderzijds om te verhinderen dat we in aanzien dalen. We presenteren alleen het eindproduct of de eindperformance. Enerzijds overcommuniceren we bepaalde aspecten van onszelf en presenteren we onszelf in de ‘best possible light’. We zijn geïnteresseerd in ‘colourful poses’ en het bewerken van onszelf. Goffman (1979) noemt dit hyperritualisering of dramatische realisatie van het zelf. Wat we doen, benadrukken of portretteren we op een dramatische of bevestigende manier. Anderzijds ondercommuniceren we aspecten die niet compatibel zijn met het beeld dat we ons publiek willen voorhouden. Goffman (1959) noemt dit misrepresentatie. De performer is een bedrieger die de impressies van het publiek ontwricht en een vals front creërt (Yurchisin, Watchravesringkan & McCabe, 2005). Wanneer we een ideale standaard neerzetten en er zich later verwikkelingen voordoen die inconsistent zijn met deze ideale standaard, dan zullen we die

18 moeten verbergen. Vaak worden fouten verbeterd nog voor de performance plaatsvindt (Yurchisin et al., 2005).

2. Impressiemanagement In sociale situaties nemen we bewust of onbewust deel aan processen waarin we proberen om de impressies die anderen over ons hebben, te controleren. Dit is wat Goffman (1959) definieert als impressiemanagement. Impressiemanagement gaat over het succesvol vormgeven of ‘stagen’ van een personage. Het is een proces waar zelfcontrole en zelfbehoud belangrijk zijn. We moeten in ons personage blijven. Goffman (1959) stelt dat we hierbij aan expressieve controle doen. ‘In their capacity as performers, individuals will be concerned with maintaining the impression that they are living up to the many standards by which they and their products are judged’ (Goffman, 1959, p. 162). We vinden het belangrijk dat we een zelf presenteren dat het publiek aanvaardt. In wat volgt bespreken we enkele technieken die we kunnen toepassen wanneer we onze impressies willen managen.

2.1 Publiek versus privaat Voor we verder ingaan op wat Goffman bedoelt met de frontstage en backstage, bespreken we eerst het onderscheid tussen het publieke en het private (Slater, 1998 & Weintraub, 1997). Beide concepten leggen de basis voor Goffmans ideeën. Ons leven is verdeeld tussen een intieme en publieke sfeer, tussen verborgen en publiek gedrag (Sennett, 1977). Het private constitueert een ‘realm of personal intimacy, of relationships which are to be defended from public scrutiny or interference, of values which cannot or should not be experienced in public life’ (Slater, 1998). Sinds het begin van de 18de eeuw is er een verandering merkbaar in het evenwicht tussen het private of wat privacy betekent en het publieke. Er is een intimate society ontstaan (Sennett, 1977). Dit is een samenleving waar het publieke leven is afgezwakt en de innerlijke private wereld aan belang heeft toegenomen.

2.1.1 Frontstage In sociale interactie is er, zoals in een performance, een frontstage en een backstage. De frontstage of front region is de sociale en publieke ruimte waar we on stage voor het publiek onze performance doen. We weten dat anderen ons bekijken en handelen naar conventies en verwachtingspatronen. We zijn ons ervan bewust dat we geen verkeerde impressie mogen afgeven ten opzichte van het publiek. Op de frontstage is onze performance of ons gedrag onderhevig aan beoordeling door het publiek. Voor het publiek is het front dat deel van de performance die de situatie voor hen definieert. Het is de expressieve ‘uitrusting’ die we, bewust of onbewust, tijdens onze performance gebruiken (Goffman, 1959). Goffman (1959) noemt het front de ‘grubby, gossipy business of staging a show’ en het bestaat uit twee delen.

19

2.1.2 Backstage De backstage of back region is de private of informele ruimte waar we onze rol of gespeelde identiteit even kunnen vergeten. Hier kunnen we helemaal onszelf zijn, relaxen en ‘out of character’ stappen. Dit gebeurt in een omgeving waar het publiek niet aanwezig is. De backstage is een plaats waar we kunnen afwijken van een geïdealiseerd personage. Hier laten we ons front vallen. In deze backstage kunnen we onze performance of identiteit polijsten en verfijnen zonder onszelf te moeten onthullen voor een publiek. Op deze manier kunnen we aspecten van onszelf, die het publiek onacceptabel zou vinden, uiten. De backstage is ‘a place, relative to [the] performance, where the impression of the performance is knowingly contradicted’ (Goffman, 1959). Wij als performers verschijnen zowel in de front als back regions. Het publiek daarentegen verschijnt alleen in de front region en de outsiders komen in geen van beiden (Goffman, 1959).

On stage performen we en incorporeren we rituelen en rollen, terwijl backstage onderdrukt en informeel gedrag verschijnt. Terwijl het front gedecoreerd en verfijnd is, is de back ongunstig en woelig. Ook heerst er hier een informele toon, in het front daarentegen hanteren we een formele toon. De overgang van backstage naar frontstage en omgekeerd is een ‘wonderful putting on and taking off of character’ (Goffman, 1959). Goffman (1959) stelt dat backstagegedrag authentieker is dan frontstagegedrag dat minder oprecht of eerlijk is. De sleutel in Goffmans dramaturgisch perspectief vinden we in de regulering van toegang tussen de verschillende regio’s. Wanneer we onze impressies op een goede manier willen (blijven) managen, moeten we beide regio’s gescheiden houden (Goffman, 1959).

2.2 Publieksfragmentatie Mead (1934) in het symbolisch interactionisme stelde dat we een rol spelen. De term zelf verwijst naar verwachtingen omtrent een bepaalde status of naar patronen of gedrag dat we associëren met mensen van deze status. Goffman (1959) stelt dat we een rol spelen voor een publiek dat ons observeert en op ons reageert. Onze zelfpresentatie is niet consistent over verschillende situaties. We presenteren onszelf anders ten opzichte van verschillende mensen. Het ene publiek krijgt dan een andere zelfpresentatie dan een ander publiek te zien (Stryker, 2000 & Gearhart & Kang, 2010). We zorgen ervoor dat de rol die we spelen voor het ene publiek niet dezelfde rol is die we spelen voor een ander publiek. We proberen onze publieken gescheiden te houden en onze performances te managen. Goffman (1959) noemt dit front region control. Leary (1996, p. 109): ‘By keeping different targets away from one another, people can avoid the awkwardness of trying to present disparate images of themselves to two or more targets simultaneously’.

20

2.3 Normen en waarden Wanneer we de impressies die anderen over ons hebben goed willen blijven managen, kunnen we ons ook aanpassen aan wat die anderen van ons verwachten. Bestaande routines en sociale rollen zorgen ervoor dat we de sociale orde reproduceren. Socialisering zorgt voor de standaardisering van ons gedrag. Goffman (1983) noemt dit sociale ritualisering.

21

III. DIGITALISERING

We leven in een gedigitaliseerde wereld waarin technologie en het internet een katalysator zijn voor veranderingen op zowel macro-als microniveau. Het werk van Sherry Turkle (1995) is cruciaal om te begrijpen welke invloed technologie heeft op de manier waarop we identiteit creëren en ervaren. Hutchby (2001, p. 44): ‘ [… ] technologies can be understood as artefacts which may be both shaped by and shaping of the practices humans use in interaction with, around and through them’. Cerulo (1997) stelt dat veranderingen in technologie zorgen voor veranderingen in de definitie van interactie, de aard van sociale banden en de omvang van ervaring en realiteit. Olivier (2011) besluit dat technologieën zoals computers en internet nooit onschadelijk zijn. Ze laten onvermijdelijk een afdruk op ons na.

1. Communicatietechnologie en identiteit Turkle, voormalig professor sociologische wetenschappen aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) en cyberpsychoanalytisch theorist, heeft in het verleden baanbrekend werk verricht waarin computers, technologie en identiteit centraal staan. In The Second Self: Computers and the human spirit (1984) onderzocht Turkle als eerste de invloed van het internet op identiteit en zijn relaties. In de jaren tachtig stond vooral een one-to-one-relatie van individu op machine centraal. De snel uitbreidende netwerksystemen zoals het internet hebben ervoor gezorgd dat de relatieve complexiteit van identiteiten veranderd is (Turkle, 1995). In 1995 verscheen Life on the Screen: Identity in the age of the Internet die tot op vandaag een werk is die veel academici raadplegen. Hier lag haar focus vooral op het gedrag van gebruikers in cyberspace en Multi-User Domains of MUD’s. Ook verkende ze in dit boek de sociale en psychologische effecten van het internet op gebruikers en hun identiteiten (Turkle, 1995).

1.1 De computer als testobject Turkle (1995, 1997a) stelt dat de computer het nieuwe testobject van de 20ste en 21ste eeuw is. Computers zijn objecten waartegen we onszelf kunnen meten, ‘interacting with them provokes reflection on the nature of the self”. Turkle (1995b) meent dat interactie en dialoogmogelijkheden twee kenmerken van de interfaces van computers zijn. Ze maken exploratie en spel met identiteit mogelijk. McCorduck (1996) sluit zich hierbij aan en zegt dat de computer en online interactie een veilige plaats creëren om onze identiteiten te construeren, te testen en te transformeren. Toch bekritiseert Turkle ook onze afhankelijkheid van technologie. De relaties die we met onze computers hebben, zorgen ervoor dat het zelf opgesloten geraakt. We weten niet wat we denken voor we weten wat anderen denken. ‘We need others in order to feel our feelings in the first place’ (Else, 2006). Als we ons verbonden moeten voelen om onszelf te zijn, ontstaat er een ongezond identiteitsgevoel (Else, 2006).

22

1.1.1 Computer-mediated communication Bullingham en Vasconcelos (2013) stellen dat de computer het ideale medium is voor zelfexploratie. Miller (1995) stelt dat elektronische interactie een natuurlijke uitbreiding is van wat Goffman zei over face-to-faceinteractie. Computer-mediated communication (CMC) is onmiddellijk maar asynchroon, ‘can be one-to-one but may be one-to-many, one-to-anyone or one-to-no-one […]’. McQuail (2005) stelt dat CMC verwijst naar communicatie die plaatsvindt tussen mensen via computers en elektronische ‘messaging instruments’.

Verschillende auteurs zoals Laughey (2007), Jacobsen (2010) en Miller en Arnold (2009) stellen dat we Goffmans theorieën op CMC kunnen toepassen. Zijn theorieën zijn tijdloos en veelzijdig. Offline interacties moeten we zien als backstage voorbereidingsruimtes voor interacties die online zullen plaatsvinden. Ook worden in online omgevingen de expressies die we geven en afgeven nog steeds geuit door tekst en zijn ze belangrijk voor het kaderen van cyberinteracties (Robinson, 2007). Walther (2007) is het hiermee eens en stelt dat CMC meer mogelijkheden voor niet-verbale communicatie biedt. Online embodiment is de representatie van het individu in computer mediated communication.

1.2 Internet als katalysator Het internet zorgt ervoor dat we met elkaar interageren in telecopresence (Zhao, 2003). Telecopresence is een elektronisch gemedieerde sociale context voor menselijke interactie. We interageren face to device in plaats van face to face. Door elektronische toestellen worden ruimtelijk gescheiden individuen tegelijkertijd ‘copresent’ (McLuhan, 1964). We zijn dan tegelijkertijd in de front -en backregio.

Turkle (1995) en Tapscott (1998) zeggen dat cyberselfing een ‘fresh slate’ is om nieuwe online identiteiten te creëren. Cyberspace voorziet zelfs ruimte ‘to work through unacknowledged or troubled parts of offline physical selves’. Turkle (1997b) meent dat online ervaringen de manier waarop we onszelf en de traditionele notie van identiteit zien, uitdagen. Het internet heeft onze denkwijze over identiteit significant veranderd (Turkle, 1999). We zijn niet meer zeker wat het betekent om op internet de presence of others te betreden (Goffman, 1959) en nog minder hoe we identiteit hier moeten definiëren en een plaats geven.

Turkle (2004) stelt dat we de wereld van de informatietechnologie gelijk mogen stellen aan die van de identiteitstechnologie. De simulatiecultuur waarin we leven beïnvloedt onze identiteitsconstructie (Denninger, 2011). Singer (2009) sluit zich hierbij aan en meent dat internetinteracties ons eigen persoonlijk identiteitsgevoel kunnen veranderen.

23

IV. FACEBOOK

Facebook, in 2005 nog The Facebook (Facebook Newsroom, 2014b, Timeline), ontstond op 4 februari 2004 op de Universiteit van Harvard. richtte met enkele vrienden een netwerk op waardoor universiteitsstudenten op Harvard elkaar op basis van elkaars gezicht konden terugvinden (Pempek, Yermolayeva & Calvert, 2009; Ellison, Steinfield & Lampe, 2008 & Ginger, 2008).

1. Sociale netwerksites Facebook is een online sociale netwerkgemeenschap. Sociale netwerksites zijn sociale softwaresystemen die focussen op het creëren van online sociale netwerken waar reeds bestaande en nieuwe connecties worden versterkt, geverifieerd en opgebouwd (Haythornthwaite & Nielson, 2007). Het zijn internetgemeenschappen die gebaseerd zijn op lidmaatschap (Pempek, et al., 2009 & Acquisti & Gross, 2006). Ze staan ons toe profielinformatie en foto’s te posten en te communiceren met anderen op innovatieve manieren zoals het sturen van publieke of private berichten of het delen van online foto’s (Gearhart & Kang, 2010).

Verschillende auteurs (Robards & Bennett, 2011 & Hum et al., 2011) stellen dat sociale netwerksites mini-culturen zijn met specifieke sociale normen en waarden. Bovendien zijn ze interactief (Donath en Boyd, 2004; Krisanic, 2008 & Marwick, 2005) en geven ze ons macht over wat we doen, welke informatie we willen communiceren en hoe we dat willen doen. Het zijn micro blogging tools onafhankelijk van tijd en plaats (Illyas & Khushi, 2012 & Ginger, 2008). Hier zijn we niet in elkaars onmiddellijke fysieke aanwezigheid. We zijn apart maar toch ook samen. Online zijn we disembodied (Ginger, 2008).

2. Identiteit op Facebook Facebook is naast een bron van informatie ook een plaats voor communicatie en identiteitsperformance. Lidmaatschap van Facebook wordt een middel om onze online identiteit te verifiëren. Facebook is ‘s werelds eerste ‘online passport’ (Ginger, 2008, p. 13). Onze Facebookprofielen zijn een vorm van ‘digital body’ waar we onszelf ‘into being’ schrijven ‘[to] express and represent salient aspects of our identity for others to see and interpret’ (Boyd, 2008, p. 129).

24

2.1 Symbolisch interactionisme

2.1.1 Sociale interactie Zoals we gezien hebben staat in het symbolisch interactionisme de sociale constructie van onze identiteit centraal. Ook online construeren we onze identiteit door contact met anderen. Sociale ervaringen versterken bestaande percepties op identiteit of maken de exploratie van nieuwe identiteitsfacetten mogelijk (Ginger, 2008).

Een van de centrale componenten op Facebook is interactie. Wanneer we interageren met mensen op Facebook, doen we dit vaak om interpersoonlijke relaties te behouden. Die druk zet ons aan om meer over onszelf te onthullen. We willen wederkerige social exchange (Stewart, 2012; Ginger, 2008 & Rosenbaum, 2010). Hoe meer informatie we onthullen, hoe meer onze vrienden en conversatiepartners zullen onthullen (Henderson & Gilding, 2004). Facebook is een omgeving waar we informatie proactief delen als reactie op anderen. Door te kijken naar content van anderen en wat zij posten, bewerken we onze eigen zelfpresentatie en zorgen we ervoor dat we bijvoorbeeld niet aan oversharing doen wanneer we zien dat anderen dit wel doen (Christofides, Muise & Desmarais, 2009; Foon Hew, 2011; Mesch en Beker, 2010 & Denninger, 2011).

2.1.1.1 Online zelfbevestiging De constructie van onze identiteit is een publiek proces. Eerst kondigen we onze identiteit aan, we claimen onze identiteit. Daarna onderschrijft de ander deze geclaimde identiteit (Stone, 1981). In de offline wereld testen we de validiteit van onze identiteitsclaims door te kijken hoe anderen op ons reageren. Anderen kunnen reageren door ofwel iets te zeggen of ons te tonen wat ze denken. We noemen dit zelfverificatie door de looking glass van andermans reactie (Burke, 1991). We leren onszelf kennen door de reactie van anderen op ons. We kunnen betekenissen over onszelf waarnemen en interpreteren. Het online zelf is voor ons een object (Aspling, 2011). Afhankelijk van de interpretaties en reacties van anderen, herhalen we bepaalde actieroutes (Mead, 1934). We zijn constant op zoek naar bevestiging en validering van onze identiteit. Hoe belangrijker we onze identiteit vinden, hoe meer we naar validering zoeken (Stryker, 1981).

Ook op Facebook laten we onszelf gelden en posten we informatie om feedback en social response te krijgen. We uiten onze persoonlijke voorkeuren en we willen dat het publiek onze voorkeuren bevestigt (Rayner, 2012a). Bevestiging en feedback krijgen we door de conversaties die we hebben, de reacties die anderen posten op onze informatie en het aantal likes die we krijgen. Feedback versterkt onze eigenwaarde en verbetert ons algemeen welzijnsgevoel (Valkenburg, Peter & Schouten, 2006b). Wanneer we daarentegen geen of weinig feedback krijgen, voelen we ons triestig en niet gewaardeerd. Om dit te vermijden kiezen we vaker voor dwaze posts die veel reactie krijgen en denken we zorgvuldig na over originele statussen (Aspling, 2011).

25

2.1.2 Collectieve identiteit Bovendien is deze interactie sociaal. Een van de manieren waarop we op Facebook onze identiteit construeren is door lidmaatschap van een groep (Livingstone, 2008; & Bauman, 2004). De social identity-theorie (Jenkins, 1996 & Walther, Heide, Damel & Shulman, 2009) focust op groepslidmaatschap die er op zijn beurt voor zorgt dat we onze identiteit kunnen opbouwen. Dit is een collectieve identiteit met een collectief bewustzijn. Nadruk hier ligt op de gelijkenissen die groepsleden samenbrengen (Cerulo, 1995). Baker (2009) stelt dat we Facebook gebruiken om ons te identificeren met anderen die er hetzelfde uitzien en/of hetzelfde denken als ons. Harwood (1999) noemt dit media social identity gratifications (SIG). Op Facebook uiten we onze groepsidentiteit door lid te worden van bepaalde groepen, berichten op iemands prikbord te posten, statusupdates te maken en applicaties te downloaden en te gebruiken (Ginger, 2008).

2.1.2.1 Rich get richer-hypothese Wanneer we onze ingroup waarderen, gebruiken we Facebook om te communiceren met (peer)groepsleden die belangrijk zijn voor ons (Pempek et al., 2009). Communicatie hier is een supplement voor onze offline interacties (Pempek et al., 2009 & Livingstone & Brake, 2010). Facebook is belangrijk voor bridging sociaal kapitaal of het behouden van offline contacten (Ellison et al., 2006; Vermijlen, 2010; Stern en Taylor, 2007; Chen & Marcus, 2012 & Aspling, 2011). We noemen dit de rich get richer-hypothese (Ellison et al., 2007) of de extended real-life hypothese (Vazire & Gosling, 2004; Thompson, 2008; Gross, Juvonen & Gable, 2002 & Kraut, Kiesler, Boneva, Cummings, Helgeson & Crawford, 2002).

2.1.2.2 Poor get richer-hypothese De poor get richer-hypothese daarentegen stelt dat sociaal angstige mensen Facebook gebruiken om te compenseren (Ellison et al., 2007). Deze mensen willen offline interpersoonlijke relaties vervangen of aanvullen (Gross et al., 2002; Peter et al., 2006; Stern & Taylor, 2007 & Peter et al., 2005). Sociaal kapitaal is hier voordelig op het intrapersoonlijke niveau dat focust op onze innerlijke emoties en de mate van zelfvoldoening. Door interacties met anderen hebben we meer zelfvoldoening en sociaal vertrouwen en zijn we meer tevreden over het leven (Valenzuela et al., 2009; Ellison et al., 2007).

2.2 Post-structuralisme

2.2.1 Structure versus agency

2.2.1.1 Habitus of the new Papacharissi en Easton (2012) spreken van de social media habitus. Dit zijn disposities die voortvloeien uit de sociale architectuur van sociale media. Ze vormen de remediëring van agency en wekken ook constant die agency op. Beiden spreken van de Facebookhabitus om te verwijzen naar de predisposities die deze sociale omgeving kenmerken. Deze habitus wordt gedefinieerd door de habitus of the new die het resultaat is van genetwerkte omgevingen, actoren en nieuwe

26 convergentietechnologieën. Technologie is habitus en de habitus of the new is convergentie Convergentietechnologieën doen de grenzen tussen verschillende technologieën vervagen (Papacharissi, 2010). De set van disposities die een habitus vormgeven worden in de praktijk gebracht door communities of practice. Ze nemen de vorm aan van networked publics of mediated publics (Boyd, 2006, 2007b). Boyd (2010) onderscheidt vier structurele mogelijkheden van networked publics. De eerste functie is persistence of het automatisch bewaren en archiveren van online expressies. Een tweede is replicability of het kopiëren van digitale content, een derde functie is scalability die focust op de grotere zichtbaarheid van content en een laatste functie ten slotte is searchability. Content wordt toegankelijk wanneer we de moeite doen om ernaar te zoeken. Papacharissi (2011) voegt hier nog shareability aan toe. Facebook stimuleert delen in plaats van informatie achter te houden. Als er tussen ons geen informatie-uitwisseling is, wordt het netwerk statisch en ontstaat er een asociale omgeving (Papacharissi, 2009 & Stutzman, 2006).

De habitus is zowel een structurerende als gestructureerde structuur. Het verzoent standvastigheid en conformiteit met actie en verandering (Papacharissi & Easton, 2012). De habitus of the new focust op permanente vernieuwing en versnelde reflexiviteit. De sociale ritmiek van verandering en evolutie is geabsorbeerd in het alledaagse leven en in onze normaliteit. Tom Streeter (2012, Geciteerd in: Gillespie, 2012) vindt het idee van de habitus of the new verschrikkelijk. Hij trekt de notie van een Facebookhabitus in twijfel en stelt dat we Facebook en de habitus niet met elkaar mogen vermengen.

Actie en agency in de habitus of the new claimen we op verschillende manieren. Ten eerste is er het auteurschap waarin we narratieve praktijken gebruiken om betekenis te creëren en onze identiteit te construeren (Bird, 2007). We posten statusupdates, taggen foto’s, versturen berichten of vullen ons profiel verder aan (Krisanic, 2008). Ten tweede zijn er de ‘luisterpraktijken’ zoals het doorkruisen van andere profielen en ten slotte zijn er de redactionele vormgevingsprocessen waar we onze identiteit bewerken (Papacharissi & Easton, 2012).

2.2.1.2 Kapitaal Er is een sterke positieve relatie tussen Facebookgebruik en sociaal kapitaal (Ellison et al., 2007 & Valenzuela, Park en Kee, 2009). Bourdieu en Wacquant (1992, p. 14) definiëren sociaal kapitaal zo: ‘The sum of the resources, actual or virtual, that accrue to an individual or a group by virtue of possessing a durable network of more or less institutionalized relationships of mutual acqaintance and recognition’.

In het algemeen is sociaal kapitaal een positief effect van interactie tussen participanten in een sociaal netwerk. Scheufele en Shah (2000) stellen dat interacties met anderen ons op verschillende niveaus beïnvloeden. Op het interpersoonlijke niveau krijgen we bijvoorbeeld feedback die onze eigen plaats op Facebook (her)bevestigt (Livingstone, 2008) en nuttige informatie. Bonding sociaal kapitaal zijn

27 sterke banden met familie en hechte vrienden die emotionele ondersteuning of toegang tot schaarse middelen kunnen verschaffen (Putnam, 2000). Bridging sociaal kapitaal zijn losse sociale banden zoals verre kennissen. Deze banden staan ons toe om grotere, meer verspreide netwerken van relaties te behouden. Hieruit kunnen we potentiële middelen zoals werkgelegenheidsconnecties (Granovetter, 1973) halen (Donath & Boyd, 2004 & Wellman, Haase, Witte & Hampton, 2001).

Het is echter symbolisch kapitaal dat centraal staat bij het verspreiden van content op sociale netwerken. Wanneer we iets posten op ons profiel, doen we dit om ons symbolisch kapitaal te vergroten. Wanneer we iets leuk vinden, communiceren we dat aan ons netwerk (sociaal kapitaal) waarop we hopen dat ons netwerk dit ook leuk zal vinden. Vindt ons netwerk het ook leuk, dan vergroot ons symbolisch kapitaal binnen het netwerk. We zullen alleen content verspreiden als die content ons symbolisch kapitaal kan vergroten. Economisch kapitaal gaat over eigendom en machtsverhoudingen (Donath & Boyd, 2004). Hierop gaan we verder in bij het onderdeel privacy.

2.3 Postmodernisme Verschillende auteurs (Turkle, 1999; 1995b, 1997a & Brody, 1996) stellen dat we identiteit moeten zien in termen van multipliciteit en flexibiliteit. Er zijn meerdere zelfs ‘that we can put aside and return to at the push of a button’ (Turkle, 2011; Walker, 2000; Kahn & Kellner, 2003 & Zhao, 2005). De postmoderne zelf op het internet is gedecentraliseerd, contingent, relationeel, transitoir en gefragmenteerd. Wertheim (1999, p. 250) daarentegen stelt dat we de postmoderne zelf niet mogen gelijkstellen aan fragmentatie. ‘Role playing […] is simply not an identity-changing experience. I can play any number of online characters without suffering fragmentation of my ‘archived’ self. ‘I’- that is, my ‘self ’ – can play any number of different personae online and off, but that does not mean I become fragmented. In every one of these situations, I am still me, unless I become a true split personality […]’.

De postmoderne zelf heeft geen uniciteit en kern in tegenstelling tot de masterself van het symbolisch interactionisme (Robinson, 2007). De Saille (2006, p. 6) is het daar niet mee eens en stelt dat we niet in alle richtingen uitschieten ‘without a coherent center when we go online’.

Turkle (2011) stelt dat Facebook voor een grote uitdaging staat. Niet privacy is volgens haar het grootste issue, maar psychologische integriteit. Ze stelt zich de vraag hoeveel facetten van ons prismatisch zelf we kunnen onderhouden vooraleer onze identiteit begint te fragmenteren. Robinson (2007) stelt dan weer dat postmoderne interpretaties van cyberselfing niet langer geldig zijn. We kunnen ze niet langer toepassen op de algemene internetpopulatie van vandaag omdat ze gebaseerd zijn op vroege internetgebruikers in MUD’s. Walker (2000) stelt dat de vraag niet zou moeten zijn of de presentatie van het zelf op het internet postmodern is, maar in welke mate dit nieuwe medium het toelaat postmoderne karakteristieken te ontwikkelen.

28

Callero (2003) stelt dat we een evenwicht moeten zoeken tussen symbolisch interactionistische en postmodernistische visies op het zelf. Er moet een soort convergentie tussen beide zijn. Hij heeft het over de mutable self of veranderlijke zelf. Hiermee wijst hij op het belang van sociale verandering en stelt hij dat wijzelf én de samenleving zo’n veranderlijke zelf absoluut nodig hebben. Het zelf is hier eerder een proces dan een object.

29

V. GOFFMAN EN FACEBOOK

Facebook voorziet ons met verschillende tools waarmee we onszelf kunnen presenteren in overeenstemming met Goffmans standpunten van verbale/schriftelijke en non-verbale communicatie (Marder, Joinson & Shankar, 2012). Ook Gearhart en Kang (2010) stellen dat we Goffmans dramaturgisch perspectief met zijn performances, zelfpresentatie en zelfonthulling kunnen toepassen op Facebook.

1. Online zelfpresentatie ‘Online self presentation has hit such a critical mass in many Western countries, that without a presence online, it is tempting to think that one does not to exist at all’ (Rosenbaum, 2010, p. 2). Zelfpresentatie zien we vaak als een set van processen die we aanwenden met als doel anderen te overtuigen dat we een bepaald type persoon zijn of bepaalde kenmerken hebben (Smock, 2010). Zhao et al. (2008) stellen volgend zelfpresentatiecontinuüm op:

Impliciet <------>Expliciet

Visueel Enumeratief Narratief

Zelf als Sociale Actor Zelf als Consument First Person Self

Profielposts / Afbeeldingen Interesses / Hobby’s / etc. ‘Over mezelf’ (foto’s)

Figuur 1

Expliciete statements zijn autobiografische omschrijvingen terwijl impliciete statements impressies zijn die we afgeven (Goffman, 1959). Goffman (1959) stelde dat we zowel expressies geven als afgeven. Expressies die we geven zijn verbaal en gecontroleerd terwijl expressies die we afgeven eerder non-verbaal gedrag is dat we onbewust uiten. Op Facebook vinden we beide soorten expressies terug.

1.1 Expressies die we afgeven Online zijn expressies die we afgeven moeilijker controleerbaar dan expressies die we bewust geven. Het publiek voor wie we onszelf presenteren weet niet of we de expressies bewust uiten en/of welke verborgen assumpties we hebben (Velasco-Martin, 2011). Expressies die we afgeven vinden we frequenter terug op sociale netwerksites omdat online communicatie geen social cues heeft die face-to- face-interacties wel heeft (Krisanic, 2008).

30

1.1.1 Visuele identiteitsclaim De visuele identiteitsclaim is een impliciet identiteitsstatement. We tonen onszelf liever dan te vertellen wie we zijn. Hier presenteren we onszelf als een sociale actor. Wanneer we (‘I’) ons profiel bewerken, selecteren we een ‘Me’ die we projecteren naar de wereld. Sociaal netwerken gaat dan ook eerder over de ‘Me’, het zelf dat ingebed zit in peergroepen, dan de ‘I’ of private zelf (Livingstone, 2008).

Online zelfpresentaties zijn niet langer beperkt tot tekstgebaseerde omschrijvingen (Hancock & Toma, 2009). We gebruiken nu ook visuele identiteitsclaims om te tonen wie we zijn. Een van de mogelijkheden om dit te doen is het posten van foto’s. We stellen dat de foto’s op Facebook echte representaties zijn van wie we zijn (Nir, 2012; Mesch en Beker, 2010 & Raymond Rui en Stefanone, 2013).

1.1.1.1 Foto’s Elke dag verwerkt Facebook ongeveer 350 miljoen nieuwe foto's. Dit maakt Facebook tot de grootste online dienst voor het delen van foto's ter wereld (Ericsson & Qualcomm, 2013). Wanneer we foto’s uploaden, kunnen dit zowel profielfoto’s als gewone foto’s zijn. De profielfoto is een ‘first impression of me to the rest of the world’ en een deel van onze life stories. Het kiezen van een foto is de eerste stap in de selectie van onze identiteit. Tegelijkertijd beelden we ons in hoe anderen op de foto zullen reageren. Ons ‘I’ kiest een ‘Me’ (Mead, 1934, Geciteerd in: Livingstone, 2008, p. 400). We zijn gevoelig aan de reacties van onze omgeving en veranderen onze foto’s op basis van hun reacties (Nir, 2012). Ook veranderen we onze foto’s vaak omdat we tradities en sociale conventies in acht willen nemen. Zo posten we in de zomer geen winterfoto’s en kiezen we meestal voor een recente foto. Foto’s moeten conformeren aan waarden die alle sociale groepen in ons netwerk hebben (Nir, 2012). Zhao, Grasmuck en Martin (2008) stellen dat de meeste foto’s die we uploaden onszelf tonen wanneer we lachen, plezier hebben of contact hebben met vrienden. Het zijn meestal positieve foto’s (Aspling, 2011). We laten impliciet weten dat anderen ons door onze vrienden kunnen leren kennen, we zijn sociale actoren (Siibak, 2009,). Hum et al. (2011) spreken dit tegen en stellen dat we meestal alleen en inactief op foto’s staan.

1.1.1.2 Prikbordinformatie Een andere manier om onszelf als sociale actor te presenteren is door de inhoud van berichten op onze prikborden. Deze inhoud beïnvloedt de percepties die anderen over ons hebben. Bovendien verwijzen deze percepties naar sociaal gedrag en maken ze ons sociaal aantrekkelijker. Verwijzingen naar negatief sociaal gedrag daarentegen zijn afhankelijk van het geslacht van de gebruiker. Berichten over mannelijke gebruikers in negatief sociaal gedrag zoals overdreven drink-en flirtgedrag maakten hen fysiek aantrekkelijker (Aspling, 2011).

31

1.1.1.2.1 Facebook Analyzer In 2014 ontwikkelde Five Labs (2014) de Facebook Analyzer. Het programma onderzoekt de linguïstische content van onze prikbordberichten door sleutelwoorden eruit te nemen en op een vrij accurate manier voorspellingen over onze individuele persoonlijkheden te maken. De methode is gebaseerd op een gepubliceerde studie van H. Andrew Schwartz aan de universiteit van Pennsylvania. De voorspellingen zijn gebaseerd op de Big Five persoonlijkheidskenmerken: extraversie, openheid, neuroticisme, nauwgezetheid en aangenaamheid.

Figuur 2

1.1.1.3 Computer-mediated tactility Computer-mediated tactility (CMT) is een nieuwe vorm van online non-verbaal gedrag die Facebook in 2007 introduceerde. Zarghooni (2007) stelt dat CMT acties zijn die ogenschijnlijk fysiek contact omvatten zoals het elkaar geven van knuffels, vampierenbeten en porren. In de offline wereld noemen we dit tactiele communicatie. CMT is bovendien een voorbeeld van dyadische uitwisseling. We ondernemen actie en performen ten opzichte van anderen. Ook vrienden van anderen zien onze acties. Dit kan een tweede motivatie zijn voor diegene die een goede impressie wil maken op de doelpersoon.

1.2 Expressies die we geven Wanneer we expressies geven, gebruiken we vooral narratieve identiteitsclaims. De enumeratieve identiteitsclaim die we hierna zullen bespreken situeert zich tussen de impliciete statements of de expressies die we afgeven en de expliciete statements of de expressies die we geven (Zhao et al., 2005).

32

1.1.2 Narratieve identiteitsclaim We zijn ‘niets’ tot het moment waarop we iets vertellen. Anderen kennen ons niet tenzij we hen iets vertellen. Verhalen zijn retorische performances die symbolische betekenis en retorische componenten bevatten. We presenteren onszelf door onszelf te beschrijven. Deze beschrijvingen vertellen anderen iets over onze waarden, normen, religieuze standpunten en likes of dislikes (Leary, 1996). Illyas en Khushi (2012) focussen op de manier waarop identiteiten ontstaan en hoe we ze presenteren met taal. Bourdieu noemt dit de linguïstische habitus (Bourdieu & Wacquant, 1992). Thompson (1995) stelt dat we onze digitale zelf actief construeren met als doel een narratief verhaal over onze zelfidentiteit te ontwikkelen. We worden de auteur en het onderwerp van ons verhaal en verleden. Omdat we heel veel over onszelf kunnen vertellen, selecteren we de informatie die we anderen presenteren (Leary, 1996).

‘[…] We are all the unofficial biographer of ourselves, for it is only by constructing a story, however loosely strung together, that we are able to form a sense of who we are of what our future may be’ (Thompson, 1995, p. 210).

De narratieve identiteitsclaim is expliciet. We introduceren onszelf direct naar onze ‘lezers’. Ons zelf is een first person self waarbij we onszelf beschrijven bij de ‘Over jou’-functie (Robards en Bennett, 2011; Zarghooni, 2007 & Livingstone, 2008)

Figuur 3

Facebook introduceerde in mei 2014 de Vraag-knopfunctie. Deze functie maakt het mogelijk om bijvoorbeeld te vragen waar we werken, naar welke scholen we geweest zijn en waar we wonen (“Nieuwe knop op Facebook vraagt naar liefdesleven”, 2014, 20 mei).

Figuur 4

33

1.1.2.1 Statusupdates Statusupdates zijn een tweede belangrijk onderdeel van onze narratieve zelfbeschrijving. Ze zijn een persoonlijk dagboek die uitdrukken hoe we ons voelen en ze laten weten wat er in ons leven gebeurt (Awl, 2011). Giddens (1991, Geciteerd in: Papacharissi & Easton, 2012, p. 13) noemt het maken van statusupdates de ‘ongoing story or the reflexive project of the self’.

Het theoretische kader van de ‘Speech Act Theory’ gaat na welk soort statusupdates we maken. Een speech act is een ‘act done in the process of speaking’ (Sadock, 2009). Een status heeft een communicatieve functie en taal toont ons hoe een status onze identiteit construeert en presenteert (Ilyas & Khushi, 2012 & Das, 2005). Searle (1969) onderscheidt vijf soorten spraakhandelingen. Zo zijn er de assertieve handelingen waarin we ons netwerk laten weten met wat we bezig zijn. Hierin beweren of rapporteren we iets. Facebook is een uitbreiding van de offline identiteit ‘and people constantly feel the urge to let people know what they are up to’ (Illyas & Khushi, 2012, p. 503). Een tweede soort handelingen zijn de richtinggevende handelingen waarin we de lezer iets verzoeken of vragen om suggesties. We willen ervaringen delen, een zo groot mogelijk publiek bereiken en verbonden blijven met ons publiek. Een volgende handeling is de beloftevolle handeling waarin we beloven iets te doen. We maken beloftes en statements waaraan we ons zullen moeten houden. Ook vinden we hier mededelingen als steun voor de families van slachtoffers of overledenen. Facebook is een democratisch forum waar we onze gedachten en meningen kunnen uiten (Illyas & Khushi, 2012 & Cutting, 2002). In een opiniestuk voor De Morgen schrijft columnist Guido Everaert (2014, 20 januari) dat we van de ‘Like’-knop moeten blijven als het over echte gevoelens gaat. Hij stelt dat we moeten ophouden met het posten van zinnen als ‘Waar woorden te kort schieten’. We moeten fijngevoeliger worden en in plaats van op de ‘Like’-knop te drukken zouden we beter naar echte begrafenissen gaan om onze steun te betuigen. Een laatste soort handeling is de expressieve handeling waarin we onze gevoelens en emoties uiten (Zhao, 2005). Emoties zijn niet alleen iets intern maar communiceren we ook ten opzichte van anderen. Emotionele expressies kunnen de impressies die anderen over ons hebben, beïnvloeden. Wanneer we onze emoties over iets uiten, construeren we een attitude. Attitudes zeggen iets over onze waarden en daardoor ook over wat voor persoon we zijn. De attitudes die we uiten beïnvloeden de impressies die anderen over ons hebben (Zarghooni, 2007). Vaak zijn deze statussen poëtisch of bevatten ze quotes (Illyas & Khushi, 2012).

1.1.2.1.1 Van statusupdates naar creatieve content Derwael (2014) stelt dat een persoonlijke statusupdate zonder beeld of link saai is geworden. Wat we nodig hebben is relevante content zoals muziekvideo’s, nieuw(tje)s, artikels of blogs. Inhoud in beeld, geluid en tekst is heel belangrijk geworden. Informatie kan ofwel strategisch en to the point of spontaan en vluchtig zijn. Inhoudelijke content vervangt persoonlijke statusupdates. We moeten steeds creatiever zijn. Dit kunnen we doen door catchy quotes te maken of onze taalvaardigheid te tonen. Content curation staat hier centraal: we moeten onze identiteit, ons merk, versterken door de juiste

34 content te verzamelen, te filteren en te presenteren. Eigen content en content van bronnen die iedereen kan raadplegen raadt Derwael af.

1.1.2.1.2 Zelfcensuur in statusupdates Een studie van Facebook onderzocht het zelfcensurerende gedrag bij ruim vijf miljoen gebruikers. Facebook weet wanneer we iets typen en het daarna verwijderen en niet posten. In de toekomst is het mogelijk dat Facebook in staat zal zijn om te weten wat we schrijven. Das (2005) en Kramer (2014) stellen dat zelfcensuur iets slecht is omdat het waardevolle informatie achterwege laat. Als we beslissen iets niet te posten, daalt Facebook in waarde omdat we geen content genereren. Facebook toont ons immers advertenties op basis van wat we posten (Golbeck, 2013).

1.1.2.2 Gender Een van de narratieve identiteitsclaims die in februari 2014 voor veel ophef zorgde was de beslissing van Facebook om de binaire geslachtsverdeling in te ruilen voor een ruimere keuze aan genderidentiteiten. Deze diversiteit aan genderidentiteiten is er momenteel enkel voor gebruikers in de Verenigde Staten (Herbenick & Baldwin, 2014) en het Verenigd Koninkrijk (Griffiths, 2014, 27 juni). Geslacht verwijst naar onze biologische kenmerken, onze anatomie en hormonen. We zijn fysiologisch ofwel man of vrouw. Gender daarentegen gaat over de rollen en gedragingen die de maatschappij voor mannen en vrouwen voorschrijft. Het verschilt daarom enorm van cultuur tot cultuur (Herbenick & Baldwin, 2014). Het sociaal constructionisme daagt de essentialistische en binaire dichotomie van gender uit. Sociaal gedefinieerde mannelijkheid en vrouwelijkheid perken het menselijke gedrag in (Butler, 1990).

Facebook introduceerde in februari 2014 de optie om uit meer dan vijftig genderidentiteiten te kiezen. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben Facebookgebruikers de mogelijkheid om te kiezen uit opties als androgyn, bi-gender, interseks, gender fluid of transseksueel. Voordien konden ze enkel kiezen uit ‘man’, ‘vrouw’ of ‘ander’ en konden anderen alleen naar hen verwijzen met ‘hen’. Nu kunnen we ook naar hen verwijzen met ‘hem’, ‘haar’ of ‘hen’ (Bereznak, 2014).

Figuur 5

35

Deze introductie komt er na jarenlang gelobby door Facebookgebruikers zelf die pagina’s aanmaakten en ijverden voor verandering (Associated Press, 2014b, 13 februari). Softwareontwikkelaar Brielle Harrison, die zelf een gendertransformatie van man naar vrouw ondergaat, ontwikkelde de opties met hulp van de Gay & Lesbian Alliance Against Defamation (GLAAD)-groep, een belangrijke Lesbian, Gay, Bisexual and Transgender (LGBT)-organisatie. De verandering maakt voor heel wat mensen niets uit, maar voor wie het wel uitmaakt, zal het een wereld van verschil zijn (Mendoza, 2014).

Deze strijd voor meer gelijkheid is een voorbeeld van identiteitspolitiek waar activistische sociale bewegingen de onderdrukking met betrekking tot hun genderidentiteiten hebben weerstaan. Identiteitspolitiek vindt plaats op groepsniveau en focust op solidariteit en identificatie (Buckingham, 2008). Op 13 februari 2014 lazen we dit op de Facebook Diversity Page: ‘When you come to Facebook to connect with the people, causes, and organizations you care about, we want you to feel comfortable being your true, authentic self’ (Facebook Diversity). De meer dan vijftig opties moeten ervoor zorgen dat we meer onze echte en authentieke zelf kunnen zijn. ‘Over the past few years, a person's Facebook profile truly has become their online identity, and now Facebook has taken a milestone step to allow countless people to more honestly and accurately represent themselves’ (Associated Press, 2014a, 13 februari).

De introductie van deze uitgebreide genderopties zorgde snel voor veel ophef. Ten eerste zijn er de religieuze en katholieke organisaties en groeperingen die kritiek hebben. Professoren morele theologie menen dat het onderscheid tussen gender en geslacht een van de grootste fouten van onze wereld is. Deze trend zorgt ervoor dat we onze eigen (seksuele) realiteit benoemen. Dit is in strijd met de leer van de Kerk die stelt dat we gemaakt zijn voor de gemeenschap en niet voor zelfcreatie. Katholieke critici betreuren de verandering in Facebooks beleid, maar waren niet verrast. De beslissing is een ‘sign of the times’ en werd gemotiveerd door het verlangen om zo ‘inclusief’ mogelijk te zijn wat betreft onze zelfgedefinieerde seksualiteit (Liedl, 2014).

Todd Starnes van Fox Television heeft het over de niet-gegenderde identiteit. Hij lacht met Facebooks beslissing door te vraag ‘What if you identify as a pine cone?’ te stellen (Ferguson, 2014). Dewey (2014, Geciteerd in: Liedl, 2014) voegt hier nog aan toe dat er een risico is dat we wel in een omschrijving kunnen passen, maar we er ons toch niet volledig mee kunnen identificeren. Dit komt omdat veel omschrijvingen overlappen of synoniem zijn met elkaar. Ook kunnen ze voor verwarring zorgen omdat de betekenis niet volledig duidelijk is. Zo lachte Colbert (Geciteerd in: Liedl, 2014) met de ‘trans’-optie: ‘I believe that's when you’re born an asterisk but deep inside you believe you're an ampersand’.

36

1.1.3 Enumeratieve identiteitsclaim De enumeratieve identiteitsclaim situeren we in het midden van het zelfpresentatiecontinuüm. Het is zowel een impliciet als expliciet identiteitsstatement. Wanneer we een enumeratieve claim maken, lijsten we onze culturele voorkeuren op. Dit doen we vaak aan de hand van de Like-knop. Onze culturele voorkeuren kunnen onze interesses, hobby’s, favoriete film, muziek, boeken of televisieseries zijn (Zhao et al., 2008).

Figuur 6 Figuur 7

We noemen dit de culturele zelf of de zelf van de consumptievoorkeuren. Enumeratieve identiteitsclaims maken we omdat we willen dat anderen ons zien als sociaal, leuk en ‘well-rounded’. Deze claim is explicieter dan de visuele claim maar toch nog steeds indirect. Het is alsof we constant schreeuwen dat anderen moeten zien wat we graag hebben, doen, lezen en naar welke muziek we graag luisteren (Zhao et al., 2008). We benadrukken graag onze connecties met bekende of succesvolle groepen zoals bekende sportteams, celebrity’s of artiesten. Positieve associaties die we linken aan deze groepen worden zo op ons overgebracht. Forsyth (2002, p. 94) noemt dit basking in reflected glory of BIRGing.

Zhao et al. (2008) situeren narratieve identiteitsclaims onder expressies die we geven. Verschillende auteurs (Leary, 1995; Kowalski, 1990; Raymond Rui & Stefanone, 2013 & Joinson, 2001) wezen erop dat we zelfpresentatie mogen gelijkstellen aan een performance (Goffman, 1959). Het zelfpresentatiecontinuüm van Zhao et al. (2008) onderscheidt drie soorten identiteitsclaims die we gebruiken om onze identiteit ten opzichte van anderen te performen. Scheff (2006) daarentegen stelt dat narrationele en Goffmaneske identiteitsperspectieven heel verschillend zijn. Een narrationeel identiteitsperspectief ‘hovers above the grounding of interaction’ en kan interactie niet op voorhand vormgeven. Een identiteitsperspectief volgens Goffman focust op role-playing, identiteit als een performance en kan interactie wel op voorhand vormgeven.

37

Holstein en Gubrium (2000) stellen dat beide perspectieven complementair zijn aan elkaar. Ze zijn procesmatig wederzijds afhankelijk (Jenkins, 2010) en we gebruiken ze tegelijkertijd. Dramaturgisch identiteitsonderzoek versterkt narratief identiteitsonderzoek. Watson (2008, p. 130): ‘Identity work ‘is not most usefully understood as primarily an “internal” self-focused process’, based on self- narration, but rather ‘is better understood as a coming together of inward/internal self-reflection and outward/external engagement – through talk and action’’.

1.1.3.1 Graph Search of Zoeken in Facebook-sociogram Graph Search is de nieuwe zoekmachine van Facebook die ons in staat stelt om sterk gepersonaliseerde zoekresultaten te verkrijgen met gedetailleerde info over de interesses en activiteiten van netwerkcontacten. Zoeken in Facebook-sociogram is momenteel enkel beschikbaar voor het Engelstalige publiek in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk (Joseph, 2014). Zo kunnen we bijvoorbeeld zoeken op restaurants die onze vrienden hebben bezocht.

Figuur 8

Ook kunnen we bij films, muziek en games filteren op de voorkeuren van onze vrienden. Verder zijn foto's en profielen gemakkelijker doorzoekbaar omdat we gerichte zoekopdrachten kunnen invoeren.

Op 30 september 2013 bevatte Graph Search ook posts en statusupdates. Hierdoor kunnen we zoeken naar statusupdates, foto’s, check-ins en reacties om dingen te zoeken die anderen met ons gedeeld hebben (Facebook Newsroom, 2013).

Figuur 9

38

1.3 Subjectivering Facebook is volgens Rayner (2012a) het perfecte voorbeeld van subjectivering. Subjectivering is Foucaults term voor de zelfconstructie van identiteit. Het delen van informatie op Facebook heeft een zelfreflexieve structuur. Alle content die we delen is getagd met een existentiële marker: ‘I sent this – it is part of my work. You shall know me by my works’ (Rayner, 2012b). Orenstein (2010) schreef een artikel ‘I Tweet, Therefore I Am’ waarvan we haar visie ook op Facebook kunnen toepassen. Haar Twittergebruik daagde haar uit om de poëzie en schoonheid in alledaagse momenten te vinden. Ze werd zich enerzijds meer bewust van zichzelf en anderzijds van de wereld rondom haar. Sociale media kunnen nuttige manieren zijn om identiteiten te exploreren en ermee te experimenteren. ‘Each […] post seemed a tacit referendum on who I am, or at least who I believe myself to be’. Het was alsof Orenstein haar subjectiviteit (wie ze is of tenminste de persoon die ze gelooft te zijn) moest rechtvaardigen of bewijzen door de berichten die ze postte. Sociale media sporen ons aan de leiding te nemen over onze eigen subjectivering.

‘We seize on a moment and ‘package’ it, we do more than just create an item of content to share with our friends. We hone our view on the world, and in the process, define ourselves as persons, identities, and subjects’ (Rayner, 2012a).

1.4 Face-to-faceinteractie versus online interactie Goffmans dramaturgisch perspectief is beperkt tot face-to-faceinteractie. Wetenschappers gebruikten de theoretische tools afkomstig uit face-to-faceinteractie en Goffman om online interactie te analyseren (Menchik & Tia, 2008). Stone (1991) stelt dat er een gelijkenis is tussen face-to- faceinteractie en online interactie. Het internet is volgens hem een sociale omgeving waar we elkaar nog steeds face-to-face ontmoeten. Alleen de concepten ‘ontmoeten’ en ‘face-to-face’ hebben een nieuwe invulling gekregen. Het internet heeft ervoor gezorgd dat we niet meer weten wat het betekent om ‘in de aanwezigheid van de ander’ binnen te dringen. ‘To enter the presence of the other’ is iets essentieel in face-to-faceinteractie en Goffmaniaanse zelfpresentatie (Walker, 2000). Aspling (2011) daarentegen stelt dat face-to-faceinteractie wel verschilt van online interactie. Ten eerste zijn we online niet in elkaars onmiddellijke aanwezigheid. We performen niet in de heat of the moment zodat we meer voorbereidingstijd hebben om onze performance neer te zetten (Ginger, 2008). We hebben meer controle over onze zelfpresentatie (Mazer , Murphy & Simonds, 2007; McKenna en Seidman, 2005; Zarghooni, 2007 & Walther, 2007). Dit komt omdat communicatie op Facebook asynchroon is (Stewart, 2012; Ellison, 2013 & Hogan, 2010). Asynchroniteit verwijst naar het feit dat we berichten niet tegelijkertijd uitwisselen en er dus een tijdsvertraging is (Ellison, 2013). In asynchrone omgevingen kunnen we de expressies die we afgeven beter controleren dan in synchrone communicatieomgevingen (Aspling, 2011 & Rettie, 2009). Bovendien gelijkt de sociale situatie op Facebook meer op een publieke situatie waarbij de toegenomen grootte van het publiek ervoor zorgt dat het engagement en de verplichting om te interageren kleiner worden. Ten derde maakt het

39 veelzijdige publiek de sociale situatie diffuus waardoor we het moeilijker vinden om de situatie te definiëren en te weten welke definitie van de situatie we moeten projecteren. Bovendien is het publiek, in tegenstelling tot face-to-faceinteractie, deels ‘geblinddoekt’. Ze kunnen ons niet zien zitten achter het scherm, waardoor we minder angstig zijn (Ellison et al., 2007).

Op Facebook is er een grotere en expressievere zelfonthulling dan in face-to-faceinteractie We voelen ons genoodzaakt om alles wat we aan het doen zijn, te delen. We noemen dit de ‘stream of consciousness’-posts Facebook creërt een enorme prestatiedrang bij ons. We voelen ons genoodzaakt om de meest absurde dingen met de wereld te delen (Christofides et al., 2009). Stern (2004) stelt dat zelfonthulling als doel heeft onze identiteit te ontwikkelen. We moeten onze sense of self verduidelijken (Valkenburg, Schouten en Peter, 2006a & Zhang, 2010). Bovendien is onze zelfpresentatie een constructie waaraan we constant werken (Turkle, 2006 & Rosenbaum, 2010).

1.5 Other-provided information Ramirez en Walther (2009) stellen dat het internet een multisource communication environment is. Internet maakt steeds meer other-provided of other generated information mogelijk. De interactie tussen wijzelf en anderen constitueert een deel van onze performance. Anderen geven ook expressies (af) waardoor online performances nooit een exclusieve one-man show zijn. Goffmans perspectief is niet individualistisch en toont aan dat anderen ook bijdragen tot de impressie die we van iemand hebben . Op Facebook kan ons publiek bijvoorbeeld reacties schrijven op onze geposte informatie of kunnen ze foto’s van ons uploaden (Aspling, 2011). Informatie die anderen voorzien is geloofwaardiger dan informatie die we zelf voorzien. Other-provided information is minder vatbaar voor manipulatie en heeft daarom een grotere impact dan self-provided information. Wanneer ons netwerk groot is, hebben we meer risico op other-provided information en kan ons zorgvuldig geconstrueerd (en eventueel geïdealiseerd) zelf vernietigd worden. Daarom zullen we meer beschermende zelfpresentatiestrategieën toepassen (Raymond Rui & Stefanone, 2013; Walther, 2009 & Smock, 2010).

2. Online performance Gatson (2011) stelt dat er twee manieren zijn om onze online identiteit te construeren. Enerzijds kunnen we onze identiteit construeren op een deliberatieve, gemotiveerde en slinkse manier. Anderzijds is er de spontane manier die oprecht en authentiek is. Mead (1967, Geciteerd in: Gatson, 2011, p. 226) stelt dat we maskers dragen en onze zelfpresentatie niet spontaan is. Goffman (1959) stelt dat we onze identiteit performen.

40

2.1 Performance ‘Users make decisions about their Facebook identities based on how they want other users to perceive them’ (Gearhart & Kang, 2010, p. 16). Op Facebook kiezen we heel bewust hoe we onszelf presenteren. We construeren ons eigen masker door bewust te selecteren welke informatie we delen en welke niet. Onze zelfpresentatie is een performance (Stewart, 2012; Ellison, 2013 & DiMicco & Millen, 2007). Deze zelfpresentatie doet ons geloven dat we een beter persoon zijn. We spannen ons actief in om een succesvol personage neer te zetten in plaats van ‘succesvol een personage’ neer te zetten zoals in Goffmaniaanse terminologie (Aspling, 2011). Verschillende auteurs (Markus & Nurius, 1987; Zhao et al., 2008 & Yurchisin et al., 2005) stellen dat we onze hoped-for possible selves en niet onze echte of verborgen zelf uiten. De hoped-for possible selves zijn een subcomponent van de possible selves en onderscheiden zich van de verborgen echte zelf enerzijds en de onrealistische ideale zelf anderzijds. Het zijn doelen die we ons vooropstellen zoals succesvol, creatief, rijk of slank zijn.

2.1.1 Idealisering We zijn steeds op onze hoede en controleren heel erg ons gedrag. We zijn bezorgd omdat we absoluut de juiste expressies willen uiten en de meest succesvolle en interessantste aspecten van onze zelfpresentatie willen selecteren. Deze bezorgdheid zorgt ervoor dat we alleen onze positieve kenmerken benadrukken (Aspling, 2011). Aspling (2011) noemt dit de hyperritualisering van het succesvolle personage en onze alledaagse activiteiten. Schlenker en Pontari (2000) noemen het zelfverheffing en Bugeja (2006) noemt het ego-casting. Deze zelfcensuur (Vitak, Lampe, Gray & Ellison, 2013) is makkelijker online dan offline door de asynchroniteit van CMC.

We hebben een narcistische fascinatie met de manier waarop we onszelf presenteren. Onze identiteit is ‘highly-decorated’ en ‘stylistically-elaborate’ (Livingstone, 2008). Zhao et al. (2008) spreken van een virtuele of online zelf en onderscheiden die van de echte of offline zelf (Ellison, 2013).

Figuur 10

41

We bewerken onszelf door bepaalde aspecten van ons zelf te presenteren en andere te censureren. Gebreken en dingen waarvan we denken dat ze ongepast zijn laten we achterwege (Nir, 2012 & Denninger, 2011). We stellen onszelf beter voor dan we zijn (Rosenbloom, 2008, 3 januari). Dit noemen we partial masking, zelfpromotie of zelfverbetering (Lee, 2014).

We benadrukken, idealiseren en overdrijven het sociaal wenselijke deel van onze possible selves dat niet makkelijk waarneembaar is in korte offline ontmoetingen (Gibbs et al., 2006; Ellison, Heino & Gibbs, 2006; Walther, Van Der Heide, Kim, Westerman, Tom Tong, 2008; Chen en Markus, 2012; Nir, 2012 & Zhao, Salehi, Naranjit, Alwaalan, Voida & Cosley, 2013). De nadruk leggen we vooral op onze persoonlijkheid, intelligentie, populariteit of ‘well-roundedness’ (Walther et al., 2008 & Zhao et al., 2008). We voelen de nood om ergens toe te behoren (Bauman, 2004), we willen in het plaatje passen dus conformeren we ons naar hoe anderen zijn of hoe anderen denken dat we zijn (Ellis, 2013 & Nakamura, 2008). Het publiek zorgt ervoor dat we steeds meer ons best doen om een positieve identiteit te creëren (Rayner, 2012). Het te verwachten publiek ‘draws us out of ourselves’. ‘People build the dreamhouses in the virtual that they cannot afford in the real. They plant virtual gardens. […]’ (Turkle, 2006, p. 7).

We plaatsen onze identiteit in het vervreemdende register van wat psychoanalist Lacan het imaginaire noemt (Lee, 1990; Lacan, 1977 & Olivier, 2011). Ons ego is een fictie die we construeren in een simulated realm (Lacan, 1977a & Turkle, 2009). We doen aan imaginaire representatie, we construeren onze eigen fantasie en fictionaliseren ons eigen leven. Het register van de real waarin we onze eigen subjectiviteit articuleren is verdwenen (Lacan, 1997a, b; 1981). Bullingham en Vasconcelos (2013) stellen dat het makkelijker is om de echte zelf online te verbergen omdat er een grote afstand is tussen wijzelf en ons publiek. Op Facebook doen we onszelf beter voor door heel grappig te zijn, onnozele of stomme reacties na te laten en niet over intieme dingen te praten. ‘We tease out whatever is funny, insightful, indicative, and unique in the flow of life and experience and capture it in a prism of words […]’ (Rayner, 2012). Ook focussen we ons op het bedenken van inventieve en originele posts. We hopen immers dat deze posts een publiek zullen aantrekken en dat dit publiek reacties zal nalaten. We praten zelden over negatieve gevoelens of negatieve gebeurtenissen (Aspling, 2011). Ook posten we geen foto’s waarin alcohol-of druggebruik, seksueel suggestieve content of naaktheid te zien is (Watson, Smith & Driver, 2006). Orenstein (2010) heeft het niet over zelfverheffing of egocasting, maar over creatieve zelfbevestiging. ‘The name of the game is to present oneself, via one’s posts, likes, comments, and shares, in the light in which one aspires to be viewed’ (Rayner, 2012a). We mogen alleen dingen delen waarvan we houden of die onszelf goed vertegenwoordigen. We mogen niet te veel afdwalen van de waarheid, we moeten creatief zijn en niet nep.

42

Een studie van webbedrijf WhoIsHostingThis (Richard, 2013) maakte duidelijk dat de toenemende populariteit van sociale media een verstorend effect heeft op ons gedrag. Zware Facebookgebruikers zouden psychopathische karaktertrekken vertonen. We liegen meer: 25 procent onder ons vervalst zijn profielinformatie, 20 procent is niet eerlijk over zijn vakantie of job en 20 procent liegt over het feit dat we leuke dingen aan het doen zijn terwijl we gewoon thuis zitten. We laten graag uitschijnen dat we perfect zijn (Knevels, 2014, 17 februari). Dit jaar zijn er verschillende video’s hierover viraal gegaan zoals ‘What’s on your mind’ van Highton Bros (2014).

Facebook maakt het ons makkelijk om een opgepoetste versie van onszelf te presenteren. Tegelijkertijd is Facebook ook de oorzaak waarom we onszelf zo presenteren. Door Facebook denken we dat iedereen een boeiend leven heeft, dat iedereen constant naar leuke feestjes gaat en dat iedereen elke dag op restaurant zit. Dit zorgt ervoor dat we zelf ook iets boeiend willen posten (Van der Velden, 2014, 20 mei).

Een ander concept dat we al besproken hebben in het symbolisch interactionisme is role-playing (Turkle, 1995). Wanneer we ons verhinderd voelen, engageren we ons in een rollenspel waarbij we obstakels of sociaal onwenselijke aspecten van ons zelf achterwege laten. Gestigmatiseerde individuen spelen vaak een rol (Pearson, 2009; Valkenburg, Schouten en Peter, 2006b; Acquisti & Gross, 2006 & Walther, 2007). Een stigma is een sociale bedreiging of mogelijk gevaar voor het zelf en/of groepen waartoe iemand behoort. Contactinformatie (‘Over-mij’), seksuele oriëntatie, groepslidschap, interesses (favoriete boeken of muziek), religie, politieke voorkeur, fysieke kenmerken en persoonlijk karakter (depressiviteit) kunnen individuen stigmatiseren (Nosko, Wood & Molema, 2010). Ze verbergen aspecten van zichzelf, exploiteren ze of nemen er afstand van. Zarghooni (2007) daarentegen stelt dat ze geen afstand meer nemen van zichzelf maar kiezen voor andere tactieken zoals burnishing en boosting van hun stigma. Wanneer ze hun stigma burnishen versterken ze de positieve aspecten ervan terwijl bij boosting ze de negatieve aspecten van hun stigma minimaliseren (Leary, 1996).

2.1.1.2 Persoonsadaptatie Bullingham en Vasconcelos (2013) stellen dat er een dunne lijn is tussen persoonsadaptatie (Vaast, 2007) en benadrukte verbetering van bepaalde aspecten van het zelf. Verfraaiing van het zelf is een afgezwakte of subtiele vorm van persoonsadaptatie.

2.1.2 Kritiek op Goffman Manning (1992) bekritiseert het werk van Goffman. Hij stelt dat Goffman het leven reduceert tot een set van performances. Bovendien gaat Goffman niet dieper in op de motivaties en/of manieren die we hebben wanneer we beslissen om een zelf te creëren. Identiteit wordt te performatief met als gevolg dat we alle gevoel van subjectiviteit of reflexiviteit verliezen. ‘Goffman’s dramaturgical perspective over-extends the notion of acting or performing with the result ‘that it offers an inadequate account of

43 the intentions of actors and that it imposes its solution onto the phenomena it purports to explain’ (Manning, 1992, p. 54). Elliott (2001) sluit zich hierbij aan en stelt dat de performende zelf elke notie van de echte zelf in twijfel trekt. Ook Orenstein (2010) en Turkle (2011) stellen dat we ervoor moeten zorgen dat onze posts en shares niet slechts performances zijn die ontbonden zijn van onze authentieke zelf.

‘[…] on Facebook you’re trying to express something real about who you are. But because you’re also creating something for others’ consumption, you find yourself imagining and playing to your audience more and more. So those moments in which you’re supposed to be showing your true self become a performance. Your psychology becomes a performance’ (Turkle, 2011).

2.2 Geen performance Toch zijn er verschillende auteurs die het niet eens zijn met de geïdealiseerde virtuele identiteit- hypothesis. Postmoderne claims over het zelf stellen dat het zelf imaginair is, maar Walker (2000), De Saille (2006) en Hodkinson en Lincoln (2008) zijn het hier niet mee eens. Ze menen dat het niet wil zeggen dat, wanneer we stijl benadrukken en afstand nemen van ons publiek, we een gestiliseerde en imaginaire zelf creëren. We gebruiken Facebook niet om onszelf te idealiseren en onszelf een masker voor te houden. De online vormgeving van ons zelf is een reflectie van onze echte zelf (Gatson, 2011; Stern en Taylor, 2007; Mehdizadeh, 2010 & Young, 2013). Onze virtuele identiteit kan even echt zijn als onze niet-virtuele identiteit. Deze online identiteit zien we niet als gescheiden van de realiteit (Baker, 2009 & Ginger, 2008). Door de participatieve en interactieve aard van Facebook zijn onze zelfs een verlenging van onze echte offline identiteiten (Illyas & Khushi, 2012).

De echte of innerlijke zelf presenteren we online en niet in face-to-faceconversatie. Er is een inversie van het bedoelde proces. Dit noemen we het online disinhibition effect (Suler, 2005 & Bargh, McKenna & Fitzsimons, 2002). Volgens Hew (2011) en Raymond Rui en Stefanone (2013) zijn online identiteiten realistisch en eerlijk omdat we ons realiseren dat vrienden of familie valse informatie in vraag kunnen stellen. Het Thomas (1928) theorema stelt dat, als we situaties als echt definiëren, ze echt zijn in hun gevolgen. In tegenstelling tot Zhao et al. (2008) stelt Suler (2005) dat de hoped-for possible selves ook onze echte zelfs kunnen zijn. Hoewel deze zelfs offline nog niet volledig geactualiseerd zijn, kunnen ze toch een echte impact op ons hebben. ‘The masked-ball period of the Internet is ending’ (Nir, 2012).

Het creëren van een authentiek online beeld is een complex en zwaar proces (Robards en Bennett, 2011). We moeten proberen om een evenwicht te vinden tussen idealisering en authentieke zelfpresentatie (Hancock & Toma, 2009).

44

2.2.1 Geen persoonsadaptatie Robinson (2007) stelt dat we op Facebook geen nieuwe identiteit creëren. De offline zelf wordt onderverdeeld in verschillende aspecten van het zelf en slechts enkele van die aspecten presenteren we online. Onze online zelf is een facet van een ruimere identiteit dat zich aansluit bij het zelf in andere offline contexten. Onze offline identiteit beïnvloedt de constructie van onze online zelf. De twee zelfs zijn dezelfde entiteit in verschillende contexten. We noemen dit de parallelle zelf. Beide zelfs willen we zo dicht mogelijk bij elkaar houden. We willen geen nieuwe persona adopteren (Waggoner, 2009).

3. Online impressiemanagement Impressiemanagement is een van de hoofdfuncties van sociale netwerksites (Boyd 2006; Gosling & Mehdizadeh, 2010). De impressies die we op Facebook maken willen we ook behouden. Hogan (2010) stelt dat we onze performances moeten managen. Dwyer, Hiltz en Passerini (2007, p. 2): ‘Impression management is the goal-directed conscious or unconscious attempt to influence other’s perceptions about a person, object or event by controlling or managing the exchange of information in social interaction’. Impressiemanagement kan zowel een bewuste of niet-bewuste handeling zijn. Ook is het nog steeds een doelgerichte actie (Krisanic, 2008). Om onze impressies te managen is zelfdiscipline en zelfcontrole nodig. Ook kunnen we rekening houden met enkele technieken die we makkelijk op Facebook kunnen toepassen. Raymond Rui en Stefanone (2013) en Walther et al. (2008) stellen dat impressiemanagement in multi-source environments zoals sociale netwerksites coördinatie over de verschillende informatiedelen vereist.

45

3.1 Backstage en frontstage Goffman (1959) is uitvoerig ingegaan op backstage -en frontstagegedrag. Meyrowitz (1985) voegt hieraan toe dat elektronische media ervoor gezorgd hebben dat het onderscheid tussen back en front vervaagd is. Hij stelt dat er een middle region ontstaan is. Dit is een overgangsvorm tussen backstage en frontstage. De middle region is een nieuwe frontstage want het bevat zowel elementen van het vroegere onstage als offstagegedrag. Facebook is dus eerder een intenser publieke frontstage dan een middle region. De backstage verdeelt Meyrowitz (1985) in een deep backstage en een front backstage. Alleen de front backstage is zichtbaar in de media en constitueert de nieuwe middenregio. De deep backstage is nog steeds verborgen.

Goffman (1959) stelde dat we de backstage gescheiden moeten houden van de performance in de frontstage willen we op een succesvolle manier een personage of performance neerzetten. Pearson (2009) is het met hem eens en stelt dat het voor ons een uitdaging is om zowel de publieke frontstage als de private backstage in evenwicht te houden.

3.1.1 Frontstage Nir (2012) definieert Facebook als een frontstage waar we letterlijk voor verschillende publieken staan. Deze frontstage bevat signalen, normen en contexten over relaties, de omgeving en persoonlijke presentaties. Aspling (2011) stelt dat online frontstages intensiever en publieker zijn dan de frontstage uit Goffmans dramaturgisch perspectief. Directe en bedoelde identiteitsconstructie on stage gebeurt enerzijds door publieke acties zoals het maken van profielupdates en anderzijds door het posten van foto’s en berichten op iemands prikbord (Ginger, 2008).

3.1.2 Backstage Backstagegedrag op Facebook uit zich in het versturen van privéberichten en pokingcommunicatie. Privéberichten versturen via Facebook staat ons toe ons privéleven en geheimen op Facebook te bediscussiëren zonder dat andere vrienden dat weten (Ginger, 2008 & Zarghooni, 2007). Aspling (2011) stelt dat een zwakte aan Goffmans model is dat het sociaal gedrag karakteriseert als ofwel backstage of frontstagegedrag. Het neemt weinig nuances in overweging. Hij meent dat we het niet als voor vanzelfsprekend mogen zien dat de backstage verbonden is met wat verborgen is en dat de frontstage verbonden is met het publieke.

3.2 Publieksfragmentatie -of segmentatie Zoals we gezien hebben, stelde Goffman (1959) dat we onze verschillende publieken gescheiden moeten houden als we verschillende rollen en identiteiten willen performen. We doen dit ook op Facebook. Het publiek op Facebook is groter dan het publiek dat aanwezig is in Goffmaniaanse sociale situaties gedurende face-to-faceinteractie. De sociale situatie op Facebook is een publieke situatie en verschilt daarmee ook van face-to-faceinteractie zoals bij Goffman. Bovendien bestaat het

46 publiek op Facebook uit een variëteit aan mensen. Hoe meer contacten of vrienden we hebben, hoe sterker we de behoefte voelen om ze in categorieën onder te brengen (Aspling, 2011; West, Lewis & Currie, 2009; Boyd, 2007a & Hodkinson & Lincoln, 2008). We moeten dramaturgisch omzichtig zijn, ons publiek goed segmenteren en weten welke rollen we voor welk publiek moeten presenteren (Aspling, 2011).

Enerzijds bestaat ons publiek uit goede vrienden, familie, collega’s en ouders. Anderzijds zijn er ook oude klasgenoten, verre vrienden en kennissen. Dit zijn online relaties die verankerd liggen in het echte leven (Zhao, 2005) en nonymous zijn, het tegengestelde van anoniem (Hum et al., 2011; Nir, 2012; Ginger, 2008 & Ellison et al., 2006). Ook hebben we intieme vreemden (Zhao, 2005) of mensen die we enkel via Facebook kennen maar toch vertrouwen (Rubin, 1975). Ten slotte is er ook nog een afwezig, onzichtbaar of imaginair publiek. De meerderheid van dit lurking publiek bestaat in de verbeelding van de performer (Tufekci, 2008 & Ginger, 2008).

Deze diversiteit aan mensen zorgt ervoor dat het moeilijker wordt om te bepalen welke zelf we moeten presenteren voor welk publiek (Binder, Howes & Sutcliffe, 2009; Peeters, 2008 & Marder et al., 2012). Op Facebook moeten we navigeren tussen verbergen en onthullen van informatie. De grenzen tussen thuis en werk, publiek en privaat leven of vrienden en familie vervagen. We noemen dit context collapse (Marwick & Boyd, 2011; Boyd, 2008 & Marwick, 2012) of het probleem van conflicterende sociale sferen (Nir, 2012 & Binder et al., 2009) waarbij verschillende connecties afgevlakt worden in een uniform en eendimensionale groep zoals ‘Vrienden’ (Ellison, 2013). Dit heterogene publiek heeft verschillende verwachtingen waaraan we steeds proberen te voldoen (Chen & Markus, 2012). Vaak vinden we het moeilijk om de reikwijdte voor zo’n heterogeen publiek in te schatten. We denken dat gemiddeld twintig vrienden een bericht op Facebook lezen, terwijl in werkelijkheid drie keer zoveel mensen het bericht hebben gezien (Van der Kolk, 2013). Hogan (2010) heeft een oplossing voor dit probleem. Hij stelt dat we neutrale statements moeten maken die voor veel mensen aanvaardbaar zijn. Alleen informatie onthullen die voor veel leden geschikt is, is heel efficiënt. Dit noemen we de lowest common denominator (Hogan, 2010; Van Pappelendam, 2013 & Tokunaga, 2011a). Raymond Rui en Stefanone (2013) stellen dan ook dat zelfonthulling voor grote publieken alleen effectief is als het publiek homogeen is. Zhao et al. (2008) menen dat de privacyfuncties op Facebook het mogelijk maken om verschillende zelfbeelden ten opzichte van verschillende mensen te presenteren.

De studie van Aspling (2011) spreekt Goffman tegen en stelt dat we aan bijna al onze verschillende publieken dezelfde performance laten zien. Wanneer we onszelf steeds verschillend presenteren afhankelijk van welk publiek we voor ons hebben, kunnen we moeilijkheden ondervinden om deze impressies over een langere periode te behouden. Ook Zuckerberg (Geciteerd in: Kirkpatrick, 2010, p.

47

199) stelt dat we slechts één identiteit hebben. ‘You have one identity. The days of you having a different image for your work friends or co-workers and for the other people you know are probably coming to an end pretty quickly. Having two identities for yourself is an example of a lack of integrity’.

3.3 Normen en waarden Wanneer we ons presenteren voor anderen, incorporeren we automatisch de normen en waarden van de samenleving waarin we leven. Een performance benadrukt en herbevestigt de officiële waarden van de samenleving (Goffman, 1959). De online wereld is geen droomland voor afwijkend gedrag. We moeten ons gedrag kunnen verantwoorden. Daarom presenteren we onszelf volgens standaarden of normatieve verwachtingen (Clarke, 2011). Facebook is een culturele ruimte die normatieve gedragingen vestigt. De habitus bewaakt deze gedragingen. De habitus opereert op dezelfde manier in de digitale en fysieke wereld. Dit zorgt ervoor dat we ons conformeren aan normen en waarden, ze aanpassen en online performen op dezelfde manieren als in face-to-faceinteractie. Online laten we ons gedrag bepalen door een set van reeds bestaande en nieuw gevormde predisposities (Papacharissi, 2009).

3.4 Foute impressies vermijden In impressiemanagement onderscheiden we verschillende technieken die disrupties, incidenten en negatieve voorvallen moeten vermijden (Goffman, 1959). Deze technieken passen we toe op Facebook.

3.4.1 Dramaturgische loyaliteit We zijn dramaturgisch loyaal ten opzichte van anderen. Dit betekent dat we geen geheimen openbaar maken (Goffman, 1959). Wanneer we toch slecht zouden schrijven over anderen, zou dit expressies afgeven over onszelf. Dit zou het neerzetten van een eigen succesvol personage bemoeilijken. Ook moeten we loyaal zijn ten opzichte van onszelf. Aspling (2011) stelt dat we onze aanwezigheid in de front region niet mogen exploiteren. We mogen geen eigen show opzetten als dit anderen benadeelt.

3.4.2 Dramaturgische discipline Goffman (1959) stelde dat, wanneer we een succesvol personage willen neerzetten, we in de heat of the moment mentaal sterk aanwezig moeten zijn en zelfcontrole moeten hebben. We moeten onthouden waarmee we bezig zijn. Zo zijn we in staat om onze show te redden moest dit nodig zijn. Bovendien moeten we intellectueel en emotioneel betrokken zijn in de activiteiten die we presenteren. Empathisch zijn ten opzichte van de performance en het publiek mag, maar we mogen niet overdrijven. We moeten onze presence of mind en onze zelfcontrole behouden (Aspling, 2011). Aspling (2011) dat we op Facebook, in tegenstelling tot in face-to-faceinteractie, een voordeel hebben. Er is geen heat of the moment waardoor we voldoende kunnen reflecteren en onze performance goed kunnen voorbereiden.

48

3.5 Foute impressies herstellen Volgens Goffman (1959) zijn er feiten en gebeurtenissen die de impressie van een performance in diskrediet kunnen brengen of verstoren. Zarghooni (2007) is het hiermee eens en stelt dat dit kan leiden tot beschamende situaties waarin we ons verlegen voelen (Leary, 1996). Miller (1992, Geciteerd in: Leary, 1996) stelt dat onze eigen acties en acties die plaatsvinden in directe interactie met anderen zorgen voor face threats (Litt, Spotswood, Birnholtz, Hancock, Smith & Reynolds, 2014). Wanneer we veel moeite steken in het monitoren van onze identiteit en een other-generated face threat tegenkomen, zullen we heel emotioneel reageren. Dit komt omdat we de potentieel reputationele schade van de threat begrijpen. Op Facebook hebben we te maken met een heel divers publiek. Hoe diverser het publiek, hoe erger we een face threat vinden. Wanneer we daarentegen heel Facebookvaardig zijn, minimaliseren we het risico dat aan de face threat hangt omdat we weten hoe we de situatie moeten oplossen. We kunnen content verwijderen of ervoor zorgen dat de situatie niet erger wordt (Litt et al., 2014). Wanneer we discrepanties verwachten tussen ons gewenst en huidig zelfbeeld, kunnen we volgens Leary en Kowalski (1990) beschermende zelfpresentatiestrategieën gebruiken. Crocker en Park (2005) en Smock (2010) passen deze strategieën toe op Facebook.

3.5.1 Verwerpende strategieën Deze strategieën gebruiken we wanneer we ongewenste associaties willen negeren. Wanneer anderen ons associëren met individuen die normatieve publieke tekortkomingen hebben, engageren we ons in CORFing (cutting off reflected failure) waarbij we ons van hen afscheiden (Forsyth, 2002 & Leary, 1996). Dit doen we ook wanneer anderen ongepast gedrag stellen door bijvoorbeeld dingen op ons prikbord te posten die wij niet leuk vinden (Litt et al., 2014).

3.5.2 Subtractieve strategieën Ook kunnen we ongewenste informatie zoals getagde foto’s untaggen of informatie verwijderen (Smock, 2010; Raynes-Goldie, 2010 & Wang, Norcie, Komanduri, Acquisti, Leon & Cranor, 2011).

3.5.2.1 Untaggen Wanneer we onszelf taggen op een foto, dan labellen we onze naam aan die foto. We doen dit omdat we vinden dat we er aantrekkelijk op staan en/of dat de foto onze persoonlijkheid goed weergeeft. We kunnen onszelf ook taggen in foto’s die anderen posten en ook vrienden taggen we vaak. Begin 2014 introduceerde Facebook Deepface, een gezichtsherkenningssoftware die gezichten met bijna honderd procent nauwkeurigheid zou kunnen detecteren (“Facebook herkent gezichten bijna zo goed als mensen”, 2014, 19 maart). Hierdoor zou taggen makkelijker worden. In Europa stootte de software op veel kritiek en werd hij opgeheven, in de Verenigde Staten is de functie nog beschikbaar (“Facebook zet gezichtsherkenning uit”, 2014, 21 september & Brants, 2014, 19 maart). Wanneer we ons daarentegen untaggen, dan verwijderen we onze naam van een foto. Untaggen is een heimelijk onderdrukkingsmiddel. Als we onszelf untaggen van een foto die anderen gepost hebben, dan zit onze

49 foto nog steeds in hun album maar staat onze naam er niet langer op. Onze foto is dus niet helemaal weg (Strano en Wattai, 2010 & Raymond Rui en Stefanone, 2013).

Raymond Rui en Stefanone (2013) en Strano en Wattai (2010) geven enkele redenen waarom we onszelf untaggen. We untaggen onszelf omdat anderen ons aanzien voor iemand anders, we onherkenbaar zijn of anderen met ons een grap uithalen en ons bijvoorbeeld als een dier taggen. Andere redenen zijn omdat we er niet aantrekkelijk op staan (Siibak, 2009), we niet afgekeurd willen worden of afstand willen nemen van een specifieke sociale groep.

3.5.2.2 Verwijderen Informatie in onze performanceregio is recent en bevat alle grote ‘triggers’ zoals recente statusupdates, foto’s en alle recente informatie die we presenteren om een identiteit op te bouwen. De informatie in onze exhibitieregio is langdurig. Vaak neigen we ernaar onze recente content, in plaats van onze voorgaande content, te zien als een meer accurate representatie van het zelf. Na een tijd gelden specifieke performances niet meer en kan de behoefte ontstaan om content te verwijderen (Zhao et al., 2013). Foto’s bijvoorbeeld kunnen we alleen verwijderen als we die zelf hebben gepost. Wanneer we een foto willen onderdrukken die anderen hebben gepost, moeten we dat aan die persoon vragen. Foto’s verwijderen is dan ook een openlijke erkenning dat we informatie willen onderdrukken (Strano & Wattai, 2010).

50

VI. PRIVACY EN IDENTITEIT

Identiteit en privacy zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De informatie die we op Facebook vrijgeven en de identiteit die we zorgvuldig opbouwen, zijn niet van ons alleen. Er bestaan twee soorten privacy. Bekommernissen om sociale privacy beschrijven onze vrees voor intrusie door anderen zoals angst om gestalkt of gepest te worden of blootgesteld te worden aan content die we liever niet willen zien. Privacyinstellingen zorgen ervoor dat we zelf kunnen reguleren wat we voor wie openbaar maken. Institutionele privacy daarentegen heeft het over de top-down macht van Facebook over onze persoonlijke informatie en de mate waarin andere bedrijven en overheden onze data gebruiken (Young & Quan-Haase, 2013). De problematiek van institutionele privacy leggen we uit aan de hand van Foucaults (1977; 1982) inzichten.

1. Sociale privacy Zuckerberg probeert om privacy te verwerpen als een sociale norm die gewoon ‘over tijd geëvolueerd is’. Dit zorgt ervoor dat hij en zijn bedrijf afstand kunnen nemen en geen verantwoordelijkheid moeten opnemen voor de verandering in de manier waarop mensen denken over online privacy. Het aanbieden van social gratifications die sterk genoeg zijn om privacybekommernissen teniet te doen in combinatie met een architectuur die zo ontworpen is om privacyniveaus te verlagen en risicoperceptie en evaluatie te beïnvloeden, maken van Facebook een ‘novel risk community’ (Ibrahim 2008).

De definitie van privacy is niet langer beperkt tot het onthullen van bepaalde types informatie (Livingstone, 2006; 2008). Vroeger betekende privacy dat iets geheim was of duidde het op dingen die we niet deelden met anderen. Nu definiëren we privacy als ‘controle hebben over wie wat over ons weet’. We moeten zelf kunnen beslissen of we informatie willen delen en hoe we die informatie over onszelf naar anderen onthullen (Aspling, 2011).

Voormalig chef strategie van Facebook (Geciteerd in: Tapscott, 1998, p. 69):

‘[…] My definition of the ultimate privacy setting would be if every person on Facebook had specified completely what information they wanted to share with what people, and what information they want to receive from what people. […] When I think of the ultimate privacy settings, I don’t think everything is hidden from everybody, for everybody. I think everything is perfectly configured by each individual person for everybody else’.

Aan de hand van de privacyinstellingen kunnen we informatie zoals statusupdates, persoonlijke informatie en foto’s afschermen voor bepaalde mensen. In 2008 introduceerde Facebook een update van de privacyinstellingen die we nu tot in het oneindige zelf kunnen aanpassen (Hew, 2011).

51

1.1 Nieuwsfeed Boyd (2006) legt in Facebook Privacy Trainwreck uit waarom de Nieuwsfeed zo veel ophef veroorzaakte. De introductie van de Nieuwsfeed op 5 september 2006 zorgde ervoor dat alles wat we postten voor een groot publiek gepubliceerd werd.

Figuur 11

De Nieuwsfeed centraliseert data en plaatst ze ‘in our face’. Een gevolg hiervan is dat de geposte informatie eenrichtingsverkeer kan worden. Dit komt omdat het onzichtbare publiek ons profiel kan bekijken en een beeld over ons kan vormen zonder dat we het weten. De Nieuwsfeed zou zorgen voor een nieuwe manier van impressieperformance. De Facebookgemeenschap rebelleerde tegen deze verandering door allerlei klachten en bedreigingen te uiten. Veel onder ons schakelden zelfs hun account uit (Ginger, 2008). Kort nadien kalmeerde Mark Zuckerberg (2006) ons door te zeggen dat hij voor meer privacy zou zorgen. We kregen de mogelijkheid om de informatie die we in de Nieuwsfeed postten, aan te passen aan de verschillende publieken voor wie we performden (Ginger, 2008).

1.1.1 Psychologisch experiment Nieuwsfeed Dit jaar werd ook bekend dat Facebook in 2012 de Nieuwsfeed bij zijn Engelstalige gebruikers een week had gemanipuleerd. Een positieve of negatieve post had per laadbeurt tien of negentig procent kans om zichtbaar te zijn. Doel van het experiment was om na te gaan welk effect blootstelling aan emoties had op ons eigen postgedrag. Meer specifiek werden twee dingen nagegaan. Ten eerste keek Facebook of emotie besmettelijk was: wie aan positieve woorden werd blootgesteld zou zelf positiever zijn en omgekeerd. Ten tweede wou Facebook weten of er een omgekeerde besmetting was: of we negatiever werden als we werden blootgesteld aan positieve verhalen en omgekeerd (BBC News Technology, 2014).

52

Informatie werd niet verstopt, maar werd alleen minder zichtbaar. Het resultaat van het experiment was dat, wanneer we minder negatieve berichten in onze Nieuwsfeed kregen, we zelf minder negatieve posts schreven. Positieve posts lokten dan weer meer positieve reacties uit. In het algemeen gebruikten we per week gemiddeld een emotioneel woord per duizend minder. Toch is het effect heel klein en betekenen de resultaten amper iets (News Technology, 2014). Kramer (2014) stelt dat de analyse van woorden niet zo nuttig is. Zo betekent de zin 'Ik ben niet gelukkig' dat dit zowel als een positief woord (gelukkig) en een negatief woord (niet) wordt geteld. De betekenis van de zin (negatief) kan niet worden gedetecteerd, laat staan dat sarcasme of ironie er uitgefilterd kunnen worden.

Facebook kreeg door dit experiment opnieuw veel kritiek. Booth (2014, 29 juni) stelt dat Facebook materiaal uit onze persoonlijke levens manipuleert. Hij is bezorgd over de mogelijkheid dat Facebook onze visies op politiek en andere velden zou kunnen manipuleren. ‘If people are being thought- controlled in this kind of way there needs to be protection and they at least need to know about it’. Een tweede kritiek is dat Facebook ons vooraf geen toestemming heeft gevraagd. Toelating wordt slechts ergens vaag in de toelatingsvoorwaarden vermeld. Anderen zeggen weer dat dit logisch is. Het probleem bij psychologische en sociologische studies is vaak dat, wanneer we weten dat er een onderzoek aan de gang is, we ons gedrag gaan veranderen. Hoewel een beetje dubieus, is het onderzoek van Facebook ethisch wel correct, vooral omdat ze geen persoonsgegevens hebben gekoppeld aan de data.

1.2 Statusupdates Statusupdates waren in 2008 zichtbaar voor de hele wereld wanneer we de instellingen daarvoor niet handmatig aanpasten. Dit zorgde voor heel wat kritiek. Zuckerberg schroef dit jaar deze beslissing terug en zette de standaardinstelling op ‘Enkel vrienden’ (Summers, 2014 & Facebook Newsroom, 2014a).

Figuur 12

53

2. Institutionele privacy Turkle (1997c) stelt dat technologie gevaarlijk kan zijn. Eerst maken wij van technologie objecten, maar later maakt technologie van ons objecten. Turkle stelt in The Second Self (1984) dat de objectieve computer die dingen voor ons doet onlosmakelijk verbonden is met de subjectieve computer die dingen met ons doet ‘exerting considerable influence over the very nature of our being’. Ook McLuhan (1964) stelt dat elk medium invloed heeft op de samenleving en dit niet door zijn ‘editorial product content’, maar door het mediaforum zelf. We bespreken institutionele privacy aan de hand van Foucault en Benthams Panopticon.

2.1 Het Panopticon Foucault was heel erg gefascineerd door Jeremy Benthams model van de ideale gevangenis, het Panopticon (Rayner, 2012b). In Discipline and Punish: The Birth of the Prison (1977) reflecteert Foucault over Benthams visie op het gevangenissysteem. Het Panopticon bestaat uit een cirkel met cellen die zich situeren rond een centrale toren met daarin een bewaker. Centrale concepten bij Foucault zijn macht, surveillance, observatie, onderzoek en gaze (Oosthuyzen, 2012). Foucault bespreekt macht op micro-level. Macht hier is gedecentraliseerd en aanwezig in alle menselijke relaties (Foucault, 1977; 1982). Bourdieu had het over symbolisch geweld of de onbewuste uitoefening van culturele dominantie. Het is geen fysiek geweld, maar vormt toch de samenleving op een onbewuste manier. Bourdieu’s concept kunnen we maar deels toepassen op Facebook aangezien Facebook bewust strategieën toepast om op zowel cultureel als economisch vlak dominant te zijn (Lydia, 2013). Facebook zorgt ervoor dat we onze acties en alles wat we posten zichtbaar maken voor een grote menigte. Virtuele panopticons ontstaan waar mensen dingen publiekelijk delen (Rayner, 2012b). Virilio beschrijft Foucaults interpretatie van het panopticon en zijn disciplinaire samenleving in The information bomb (2005). Er is volgens hem een nieuw soort tele-visie ontstaan. Deze tele-visie informeert of entertaint niet meer, maar dringt onze private levens binnen. Foucault (1995) stelt dat er twee manieren zijn waarop we veranderd worden in docile bodies of gehoorzame individuen.

2.1.1 Hiërarchische observatie We observeren graag. We noemen dit ook lurking (Pempek et al., 2009 & Aspling, 2011). Het panopticon observeert ook. Zijn specifieke structuur heeft als doel dat gevangenen hun verantwoordelijkheid opnemen en hun gedrag reguleren. De gevangenen in de cellen staan onder constante bewaking. Zelf kunnen ze niet in de centrale toren kijken wat ervoor zorgt dat ze nooit zeker zijn of ze bekeken worden. Wanneer gevangenen bezorgd zijn om de gevolgen van slecht gedrag, zullen ze altijd handelen op de manier die de institutie voorschrijft. Er is immers altijd een kans dat ze bekeken worden. Het is mogelijk dat na een tijd het gevoel van constant bekeken te worden en onder surveillance te staan in het zelf geïncorporeerd is en dat de burgers zichzelf bewaken (Turkle, 2006; Rayner, 2012b & Foucault, 1977, 1995).

54

In Facebooks virtuele panopticon zijn we onze eigen bewakers en gevangenen. De kernstructuur van Facebook is gebaseerd op positieve versterking door discipline en surveillance. Beiden verleiden ons ertoe te kijken en bekeken te worden (Grimmelmann, 2009). De constante aanwezigheid van een publiek dat observeert maakt ons bezorgd. We willen immers constant een goede impressie maken en behouden (Rayner, 2012c). De always-on/always-on-you-technologie brengt self-monitoring en zelfdiscipline op een nieuw niveau (Turkle, 2006).

2.1.1.1 Sociale surveillance Sociale surveillance is het proces waarbij Facebook ons informatie over onze vrienden en kennissen laat verzamelen. Ook focust sociale surveillance op het zelfmanagement dat we gebruiken om conflicten tussen rollen te voorkomen (Buckingham, 2008). Wanneer er toch conflicten tussen rollen zouden plaatsvinden, dan kunnen anderen deze conflicten vergemakkelijken en/of oplossen. Dit komt omdat we ook anderen monitoren (Trottier, 2011 & Tokunaga, 2011b). Macht vloeit niet alleen van de site naar ons maar ook tussen wijzelf en onze netwerken (Jurgenson, 2011). Nippert-Eng (2010, p. 8): ‘Humans are constantly scanning, constantly receptive to and looking for whatever they can perceive about each other, for whatever is put out there’. Een van de positieve effecten van Facebook is dat we digitale intimiteit en een omgevingsbewustzijn ontwikkelen. De Facebookchat bekijken we vaak als irrelevant gebrabbel, maar in feite is dit soort small talk belangrijk om emotionele verbindingen tussen netwerkleden te creëren en te behouden (Thompson, 2008).

We engageren ons ook in sociale surveillance door content te produceren die anderen kunnen bekijken (Marwick, 2010). We consumeren elkaars user-generated content en in deze actie formuleren we een standpunt van wat normaal, aanvaard of gepast is. We creëren een geïnternaliseerde gaze die gepast gedrag contextualiseert (Trottier, 2011 & Tokunaga, 2011b). Iedereen bekijkt iedereen, we zitten in een omniopticon (Jurgenson, 2011).

2.1.1.2 Normaliseren van oordeel Individuen in het panopticon gedragen zich voorbeeldig en incorporeren de normen die de institutie voorschrijft (Foucault, 1995). Facebook is een virtuele ruimte waarin we ons constant vergelijken met anderen (Ginger, 2008). Virilio (2005) noemt dit comparatieve observatie. Foucault (1994, Geciteerd in: Rabinow, 1987, p. 11) noemt dit zelf-subjectivering. We incorporeren het oordeel van anderen. Zo creërt Facebook standaarden en normen (Olivier, 2011). De macht van normalisering zorgt voor homogeniteit en de-individualisering. Normalisering zorgt ervoor dat we geen afwijkend gedrag stellen. Door de beperkte en statische Facebookinterface en zijn ‘meticulous description’ is er een ‘fleshing out’ van onze identiteiten (Gutting, 2005, p. 45).

55

2.1.2 Onderzoek en controle

2.1.2.1 Surveillance Facebook weet wie we zijn, wat we doen en met wie we communiceren. Facebook is een gemeenschap waar begrippen als ‘kijken’ en ‘bekeken worden’ centraal staan (Joinson, 2008; Tokunaga, 2011b & Trottier, 2011). Facebook verleidt ons om de trade-off tussen onze privacy en gepercipieerde voordelen van sociaal kapitaal te aanvaarden. Het ‘scratcht’ op een heel succesvolle manier ‘our social itches’ en verleidt ons met sociale motieven om zijn dienst te gebruiken. Hierdoor breidt het machtsmechanisme van surveillance en controle uit tot in onze intiemste ruimtes (Grimmelmann, 2009). Facebook oefent macht uit (Foucault, 1995) en onderzoekt ons. De macht van Facebook is grotendeels onzichtbaar, systematisch (Lyon, 2006) en asymmetrisch omdat wij diegenen zijn die bekeken worden en de machtsbalans overhelt ten gunste van diegene die observeert (Boyd, 2011). Toch kunnen we ook weerstand bieden, een dynamiek die Anthony Giddens de ‘dialectiek van controle’ (1982) noemt. Op Facebook uit zich dat door de vele kritieken omtrent privacy en nieuwe introducties die het bedrijf de voorbije jaren heeft gekregen (Lyon, 2006).

2.1.2.2 Voorgedefinieerde identiteit We zijn niet vrij in het creëren en ontdekken van onze identiteit. We leven in een illusie van oneindige mogelijkheden om onze eigen true self te worden. Identiteit op Facebook is geen reflectie van ons ‘actual being’, integendeel. Onze identiteit is de uitkomst van zowel eigen beslissingen als de Facebookinterface met een uniform format (Lovink, 2011 & Papacharissi & Easton, 2012). Er is een discrepantie tussen onze bedoelde identiteit en de uiteindelijke identiteit die verschijnt op Facebook (Westra, 2012; Ibrahim, 2008 & Nir, 2012).

Facebook cultiveert, in tegenstelling tot symbolisch interactionistische en postmodernistische standpunten, een identiteit. De site doet dit door een beperkt design met voorgedefinieerde keuzes (Turkle, 2011 & Ginger, 2008). Zo zijn de pas uitgebreide genderopties voorgedefinieerd door Facebook zelf (Fae, 2014, 16 februari) en kunnen we onze etniciteit, nationaliteit en mentale gezondheidstoestand niet vermelden (Ginger, 2007a &b). Bovendien kunnen we alleen expressies maken met woorden, afbeeldingen of foto’s en de Like-knop. We kunnen alleen dingen ‘liken’. Iets disliken op Facebook is veel moeilijker, een Haat-knop bestaat niet. Wanneer we content ‘niet leuk’ vinden, hebben we drie opties. Een vierde punt is dat we geen dynamische interface, kleuren of design kunnen gebruiken. Deze elementen kunnen ook heel persoonlijk zijn en zo bijdragen tot de constructie van onze identiteit (Turkle, 2011 & Van Dijck, 2013).

56

De Tijdslijn, die Zuckerberg in september 2011 introduceerde en die ons in chronologische volgorde toont wat we doorheen de jaren op Facebook gepost hebben, is zo’n standaard interface met een uniform format (Van Dijck, 2013 & Zhao et al., 2013).

Figuur 13

Dit format is georganiseerd als een biografie die ons vertelt hoe ons leven is geweest tot op de dag van vandaag. Door deze standaardinterface bevatten veel gebruikersprofielen dezelfde standaardmijlpalen zoals familiefoto’s, scholen naar waar we geweest zijn, universiteitsjaren, huwelijksfoto’s, eerste keer zwanger, eerst babystapjes en zelfs foto’s van overledenen (Young, 2013). Deze nieuwe interface lay- out gebruikt Facebook om zijn controle over persoonlijke data te verhogen. Die uniforme identiteit ‘plays into the hands of agencies and governments who want to control individuals’ conduct […]’ (Van House, 2009).

2.1.2.3 Identiteit als handelswaar Facebook maakt van ons ‘subjects fitted for democratic capitalist society’ (Lyon, 2006 & Grimmelmann, 2009). De netwerksite heeft een grote gebruikswaarde en hoe groter deze gebruikswaarde, hoe groter de commerciële waarde voor de Facebookeigenaars (Gross & Acquisti, 2005). Als deel van de kapitalistische economie, slaagt Facebook erin ons verlangen naar zelfpromotie en identiteitsmanagement te voeden (Grimmelmann, 2009). Vaak realiseren we niet hoe diep ‘we are sucked into the machine’ en in welke mate de institutie ons aan het vormen is (Orenstein, 2010). Facebook is het perfecte voorbeeld van een imagined community (Anderson, 1991). We beelden ons in dat we tot een netwerk behoren waar onze informatie tot dat netwerk beperkt blijft, maar in werkelijkheid zijn onze data meer publiek dan privaat (Gross en Acquisti, 2005 & Lewis, Kaufman & Christakis, 2008).

57

Lee Rainie, directeur van het Pew Internet & American Life Project, stelt dat we onze informatie broadcasten naar een grote cirkel van mensen die niet noodzakelijk in onze Dunbarcirkel zitten. Het kernprincipe dat ‘information about me should be mine to give away or sell’ bestaat niet meer. Facebook zou ons expliciete toestemming moeten vragen om informatie (verder) te delen. Ze zouden alleen dat mogen verzamelen wat ze echt nodig hebben en het alleen zo lang mogen houden als nodig is (Gross en Acquisti, 2005). Uit de documentaire Terms and Conditions May Apply van Hoback (2013) blijkt dat Facebook onze toestemming wel vraagt maar heel subtiel. De algemene voorwaarden in de privacyinstellingen vragen onze toestemming, maar omdat we deze voorwaarden zelden lezen en te snel op accepteren drukken, denken we dat Facebook dit niet doet.

Facebook is een kapitalistische (zoek)machine die onze persoonlijke data en informatie verzamelt, anonimiseert, aggregeert, opslaat in databanken en ze verder deelt of verkoopt (Efrati, 2011, 18 mei). Persoonlijke en behavioral data of ‘big data’ die vroeger een bijproduct waren van verbondenheid en online socialiteit zijn nu een waardevol middel geworden in de exploitatie van platformen (Boorman, 2011). We performen ‘onbetaald werk’ in ruil voor het boosten van statistieken over onze sociale productiviteit. Deze statistieken evalueren en rangschikken ons. We zijn het slachtoffer geworden van commodificatie en verzakelijking, we zijn niet langer alleen subjecten maar ook objecten (Wittkower 2012, Geciteerd in: Van Pappelendam, 2012).

‘Iemand bevrienden’ verwijst niet langer naar enkel mensen die we kennen, maar ook naar mensen die we zouden kunnen kennen of die we zouden moeten kennen volgens de berekening van een algoritme. ‘Iets liken’ is een geautomatiseerd gedrag geworden dat waardevolle informatie oplevert over onze wensen en voorkeuren. ‘Iets/iemand volgen’ onthult en verbindt onze interesses en staat Facebook toe om trends te ontdekken. Hoe meer connecties we maken naar zowel menselijke als niet-menselijke entiteiten, hoe meer sociaal kapitaal we opstapelen (Ellison et al., 2007). Hoe meer sociaal kapitaal we toeschrijven aan dingen en ideeën, hoe meer economisch kapitaal we door connectiviteit kunnen verwerven. Het automatische mijnen van persoonlijke en behavioral data is waarschijnlijk de belangrijkste driver van platformeigenaars om online verkeer te promoten (Van Dijck, 2013).

Facebook domesticeert en individualiseert ons door individuele ‘cases’ van ons te maken (Fletcher, 2010, 20 mei & Olivier, 2011). We noemen dit dataveillance of data harvesting (Rayner, 2012c). Deze informatie is niet meer onze informatie. Onze identiteit wordt doorverkocht aan anderen zoals adverteerders, banken, overheden en geheime diensten (Strandburg, 2011).

Adverteerders Ons ‘merk’, onze persoonlijke informatie, onze voorkeuren, onze likes en shares worden gebruikt voor markanalyses of gepersonaliseerde targeted advertising (Olivier, 2011; Krisanic, 2008 & Virilio, 2005). Private informatie die vereenvoudigd is, is makkelijker om te verkopen (Westra, 2012). George

58

Orwell was deels juist toen hij 1984 schreef. Het is niet ‘Big Brother’ die ons bekijkt, maar Little Brother of de adverteerder (Tapscott, 1998). Deze adverteerders posten gepersonaliseerde advertenties op onze Facebookpagina. Ook gebruiken ze de likes en voorkeuren van onze vrienden. Bedrijven betalen Facebook om advertenties weer te geven in de Tijdslijnen van onze vrienden die hun product liken. Gesponsorde posts werden voor het eerst gebruikt in 2011 (Alen, 2014) maar op 9 april 2014 maakte Facebook bekend dat het omwille van de voortdurende kritiek hiermee stopt (“Facebook stopt met gesponsorde posts”, 2014, 10 januari).

Adverteerders krijgen met Real Time Page Insight Data toegang tot real-time analytische statistieken die de effectiviteit van hun advertenties meten. Op basis van deze inzichten kunnen ze dan bepalen wat werkt en wat niet (Van Dijck, 2013). Opnieuw werkt deze tool met algoritmes. Algoritmes werken beter wanneer input uniform is. Daarom dwingt Facebook ons om de informatie die we geven, uniform te encoderen. Adverteerders kunnen zo makkelijker automatisch gedragspatronen detecteren en manipuleren en hun marketingstrategieën op grote schaal aanpassen en personaliseren (Van Dijck, 2013).

In 2014 is Facebook door twee Amerikanen wegens privacyschending voor de rechtbank gedaagd. Campbell en Hurley dienden een klacht in tegen het bedrijf op basis van een onderzoek uit 2013 waarin Facebook Zwitserse privégesprekken afgetapt zou hebben. Deze data zou Facebook doorgesluisd hebben naar adverteerders (“Facebook gedaagd om privacyschending”, 2014, 3 januari).

Facebook behoudt de macht over zijn interface, maar moet dus constant onze behoeftes afwegen aan de belangen van bedrijven. Deze strijd onthult de diepere ideologische en economische belangen die meespelen in online identiteitsvorming. Wijzelf willen verschillende manieren gebruiken om onszelf voor verschillende publieken te presenteren terwijl Facebook zelf baat heeft bij een uniform format om bedrijven en adverteerders tegemoet te komen (Van Dijck, 2013).

Geheime diensten Een tweede actor die gebruik maakt van onze identiteit zijn de geheime diensten. Facebook verstrekte in februari 2014 informatie over het aantal vragen naar persoonlijke gegevens van geheime diensten. De cijfers in kwestie geven maar een heel vaag beeld. Zo verstrekte Facebook gegevens over 5000 tot 6000 profielen op verzoek van de Amerikaanse autoriteiten. Hoofd juridische zaken van Microsoft, Brad Smith, hamert erop dat de geheime diensten de informatie moeten opvragen via de wettelijk voorgeschreven procedures (“Facebook en Google publiceren cijfers dataverzoeken maar blijven vaag”, 2014, 2 februari).

Overheid Een derde speler die, hoewel zelden, op de hoogte is van persoonlijke informatie zijn de autoriteiten zoals de overheid (Boyd, 2007c). Amerikaanse technologiebedrijven mogen sinds 2014 meer informatie vrijgeven over de verzoeken van overheden om data over hun klanten te verkrijgen.

59

Facebook mag bijvoorbeeld bekend maken hoe vaak en om welke redenen de overheid naar de gegevens van hun klanten vraagt (“Facebook en Google publiceren cijfers dataverzoeken maar blijven vaag”, 2014, 2 februari).

Werkgevers Onze Facebookidentiteit is ook een belangrijke informatiebron voor werkgevers. Op deze manier bekomen werkgevers meer informatie over potentiële werknemers (Swallow, 2011, Van Dijck, 2013 & Hum et al., 2011). Onze online Facebookreputatie is een publieke sociale evaluatie van ons gebaseerd op ons gedrag, wat we posten en wat anderen over ons delen op het internet (Swallow, 2011).

De helft van de Vlaamse wervings- en selectieverantwoordelijken zoekt zijn sollicitanten op via Facebook. Tachtig procent bekijkt op zijn minst de profielfoto en 64% raadpleegt en analyseert de beschikbare informatie (De Vlaamse Scriptie Prijs, 2012, 22 maart). Het kan belangrijk zijn om ons profiel goed te managen en onze privacyinstellingen aan te passen. Wanneer onze identiteit en informatie de werkgevers niet bevallen, is er een kans dat werkgevers ons niet aanwerven (Beals, 2010).

60

VII. DISCUSSIE EN CONCLUSIE

In deze literatuurstudie stond identiteitsconstructie op de sociale netwerksite Facebook centraal. De centrale onderzoeksvraag in deze studie was wat identiteit op Facebook betekent en op welke manieren we deze identiteit construeren. We hebben hiervoor de theoretische inzichten van verschillende auteurs en theoretici toegepast. Zo zijn we vertrokken uit onder andere de standpunten van Rogers (1951) en Higgens (1987) om de verschillende soorten zelf te beschrijven. Ook hebben we identiteit belicht uit het standpunt van enkele scholen. We integreerden de standpunten uit het symbolisch interactionisme met Mead (1934) en Blumer (1969) die stelden dat we meerdere zelfs hebben. Hall (1996, 2003) en zijn standpunten over sociale structuur en cultuur en Cooley (1964) met zijn rollenspel en looking glass kwamen ook aan bod. De theoretische inzichten uit het post- structuralisme met Giddens (1991) en Bourdieu (1984) focusten op structure en agency. Ook postmodernistische inzichten zoals die van Turkle (1995b, 1994a, 1999) die multipliciteit en fragmentatie centraal stellen pasten we toe op een online omgeving als Facebook. Ten slotte baseerden we ons grotendeels op Goffman en zijn dramaturgische inzichten uit The Presentation of Self in Everyday Life (1959). Concepten zoals sociale interactie in face-to-faceomgevingen, zelfpresentatie, performance en impressiemanagement vinden we terug op Facebook.

Met deze literatuurstudie wilden we een samenvattend theoretisch kader schetsen over identiteit op Facebook. We zijn dan ook tot heel wat bevindingen gekomen. Volgens symbolisch interactionisten creëren we onze Facebookidentiteit door sociale interactie met andere mensen. Deze anderen bevestigen onze online identiteit. Bovendien creëren we vaak collectieve identiteiten, we willen tot een groep behoren. Post-structuralistische visies hebben het over de Facebookhabitus of de habitus of the new die standvastigheid verzoent met actie en verandering. Postmodernistische claims stellen dan weer dat onze identiteit op Facebook contingent, relationeel en gefragmenteerd is. Hij zou geen uniciteit hebben. Andere auteurs zoals De Saille (2006) en Robinson (2007) waren het hier niet mee eens.

Ook de inzichten van Goffman (1959) pasten we toe op Facebook. Wanneer we onszelf online presenteren, gebruiken we expressies die we geven en afgeven. Onder de expressies die we afgeven situeren we de visuele identiteitsclaim die we maken door foto’s en prikbordinformatie, onder de expressies die we geven hebben we de narratieve identiteitsclaim waarin we onszelf beschrijven in de ‘Over mij’-sectie en statusupdates maken. De enumeratieve identiteitsclaim ten slotte situeert zich tussen beide soorten expressies en focust op onze consumptievoorkeuren. Een tweede punt waaraan we veel aandacht hebben besteed is de online performance van onze identiteit.

61

Enerzijds zijn er auteurs die beweren dat we onze identiteit bewust construeren en dat we ons engageren in een rollenspel. We idealiseren onszelf door bepaalde aspecten van ons zelf weg te laten of te overdrijven. Aspling (2011) noemde dit hyperritualisering, Orenstein (2010) creatieve zelfbevestiging en anderen noemden het zelfpromotie of zelfverbetering. De zelf die we op Facebook creëren is een imaginaire representatie. Anderzijds zijn er auteurs die stellen dat de online zelf een reflectie is van de offline zelf en dat de online zelf geen geïdealiseerde of goed doordachte constructie is van onze identiteit. Ze spreken van het online disinhibition effect waarbij we de echte zelf online en niet offline uiten.

Een derde punt waarin we ons kunnen aansluiten bij Goffman (1959) is de manier waarop we online aan impressiemanagement doen. Wanneer we onze online impressies willen behouden, moeten we gedisciplineerd zijn en veel zelfcontrole hebben. Een manier om dit te doen is door backstagegedrag (privé-berichten, pokingcommunicatie) en frontstagegedrag (profielupdates, foto’s en prikbordberichten posten) van elkaar gescheiden te houden. Niet iedereen was het hiermee eens. Zo stelde Aspling (2011) dat we het niet voor vanzelfsprekend mogen zien dat we de backstage met het verborgene en de frontstage met het publieke verbinden. Een tweede manier waarop we onze impressies kunnen managen is door ons publiek te fragmenteren en onze rollen aan hen aan te passen. Omdat ons publiek heterogeen is, zorgt dit vaak voor problemen. We noemen dit het probleem van context collapse of conflicterende sociale sferen. Opnieuw was Aspling (2011) het hier niet mee eens en stelde hij dat we dezelfde performance (één identiteit) voor verschillende publieken performen. Ten slotte integreren we de waarden en normen van de samenleving wanneer we onze online identiteit vormgeven. Foute impressies kunnen we vermijden door loyaal en dramaturgisch gedisciplineerd te zijn. Foute impressies herstellen daarentegen kunnen we door enerzijds verwerpende strategieën zoals CORFing te gebruiken. Hierin scheiden we ons af van groepen die normatieve standaarden overtreden. Anderzijds kunnen we ook substractieve strategieën toepassen en ons untaggen van foto’s en ongewenste informatie en foto’s verwijderen.

Een laatste punt in deze literatuurstudie was het verband tussen identiteit en privacy. Sociale privacy gaat over de shift in de definitie van privacy. Privacy betekent nu controle hebben over wie wat van ons weet. De Nieuwsfeed en het maken van statusupdates zorgen ervoor dat we kunnen kiezen wat we met wie delen. Institutionele privacy hebben we uitgelegd aan de hand van Foucaults interpretatie van Bentham in Discipline and Punish: The Birth of the Prison (1957). Een eerste bevinding is dat Facebook een virtueel panopticon is waar we naar anderen kijken en zelf constant bekeken worden door zowel anderen als third parties. Sociale surveillance zorgt ervoor dat we onszelf en anderen managen en zo conflicten voorkomen. De gaze van de ander contextualiseert aanvaardbaar gedrag. We incorporeren het oordeel van de ander wat voor normalisering en homogenisering van de massa zorgt. Een laatste punt is dat de onzichtbare en systematische macht van Facebook ervoor zorgt dat we (onbewust) een voorgedefinieerde identiteit construeren. Het uniforme format van de interface laat

62 slechts voorgedefinieerde keuzes toe en construeert één identiteit in plaats van de verschillende identiteiten die we denken te maken. Facebook verzamelt, aggregeert en standaardiseert onze identiteiten en deelt en/of verkoopt ze aan adverteerders en andere partijen. Onze identiteit is een handelswaar geworden. Ook geheime diensten, de overheid en werkgevers gebruiken de identiteit die we op Facebook construeren.

Deze literatuurstudie heeft enkele implicaties op sociaaltheoretisch vlak. De bevindingen uit deze samenvattende studie kunnen een basis vormen voor academici en theoretici die werken rond online omgevingen en identiteitsconstructie. Wanneer communicatiewetenschappers bijvoorbeeld verder empirisch onderzoek over identiteitsconstructie op Facebook willen verrichten, dan kunnen ze vertrekken vanuit deze literatuurstudie. Ook regulatorische instanties zoals privacycommissies kunnen door deze studie een beter zicht krijgen op wat de oorzaken zijn van en de oplossingen zijn voor verdere privacykwesties op Facebook. De vernieuwende bijdrage van deze literatuurstudie is ook de wetenschappelijke implicatie van deze studie. We hebben een uitgebreid wetenschappelijk overzicht geschetst op de evolutie van identiteit enerzijds en op wat er over identiteit in de laatste tien Facebookjaren geschreven is anderzijds. In het verleden werden telkens aparte onderdelen over de Facebookidentiteit beschreven, maar een geïntegreerd en overkoepelend geheel werd niet eerder gepubliceerd.

Een beperking van deze literatuurstudie is het feit dat we rekening moesten houden met het maximaal aantal woorden. Hierdoor zijn verschillende aspecten niet aan bod gekomen of zijn we niet dieper kunnen ingaan op bepaalde onderdelen. Een suggestie voor verder literatuuronderzoek is dan ook dat academici en/of auteurs dieper ingaan op de hier aangehaalde theorieën en dit overzichtelijk kader verder uitbreiden met nieuwe invalshoeken.

63

VIII. LITERATUURLIJST

Abdelhay, A. (2010). A critical commentary on the discourse of language rights in the Naivasha language policy in Sudan using habitus as a method. International Journal of the Sociology of Language, 206, 21-45.

Acquisti, A. & Gross, R. (2006). Imagined communities: awareness, information sharing, and privacy on the Facebook. In G.Danezis & P. Golle (Eds.), Privacy Enhancing Technologies (pp. 36- 58). New York: Springer Berlin Heidelberg.

Alen, S. (2014, 10 januari). De tien grootste missers van Facebook. Geraadpleegd op 1 februari 2014 op het World Wide Web: http://newsmonkey.be/article/885

Anderson, B. (1991). Imagined communities. New York: Verso.

Aspling, F. (2011). The private and the public in online presentations of the self. A critical development of Goffman's dramaturgical perspective. University of Stockholm, Stockholm.

Associated Press (2014a, 13 februari). Now you don’t have to be just male or female on Facebook. Geraadpleegd op 15 mei 2014 op het World Wide Web: http://www.haaretz.com/news/world/1.574202

Associated Press (2014b, 13 februari). Which Facebook gender are you? What social network's FIFTY new different genders to choose from actually MEAN. Daily Mail.

Awl, D. (2011). Facebook me: a guide to socializing and promoting on Facebook. California: Peachpitt Press.

Baker, AJ. (2009). Blended identity of online rock fans. Identity in the Information Society, 7-21.

Bargh, J. A., McKenna, K. Y., & Fitzsimons, G. . (2002). Can you see the real me? Activation and expression of the 'true self' on the Internet. Journal of Social Issues, 58, 33-48.

Bauman, Z. (2004). Identity. Cambridge: Polity.

BBC News Technology (2014, 30 juni). Facebook emotion experiment sparks criticism. Geraadpleegd op 4 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.bbc.com/news/technology-28051930

64

Binder, J., Howes, A., & Sutcliffe, A. (2009). The problem of conflicting social spheres: effects of network structure on experienced tension in social network sites. In S. Greenberg, S. E. Hudson, K. Hinckley, M. R. Morris, & D. R. Olson (Eds.), (pp. 965-974). New York: ACM.

Beals, S. R. (2010). Superintendent's Facebook posts could be trouble. Hartford Courant.

Bereznak, A. (2014, 13 februari). Neither he nor she? Here's how to redefine your gender on Facebook. Geraadpleegd op 28 mei 2014 op het World Wide Web: https://www.yahoo.com/tech/neither-he-nor-she-heres-how-to-redefine-your-gender- 76543180048.html

Bird, S. (2007). Sensemaking and identity: the interconnection of storytelling and networking in a women’s group of a large corporation. Journal of Business Communciation, 44(4): 311‐339.

Blumer, H. (1969). Symbolic interactionism: perspective and method. Berkley and Los Angeles: University of California Press.

Boorman, C. (2011, 25 februari). Why data mining is the next frontier for social media marketing. Geraadpleegd op 28 mei 2014 op het World Wide Web: http://mashable.com/2011/02/25/data-mining- social-marketing/

Booth, R. (2014, 29 juni). Facebook reveals experiment to control emotions. The Guardian.

Bourdieu, P. (1984). Distinction: a social critique of the judgment of taste. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Bourdieu, P. & Wacquant, L. (1992). An invitation to reflexive sociology. Chicago: University of Chicago Press.

Boyd, D. (2006, 8 september). Facebook's 'Privacy Trainwreck': exposure, invasion, and drama. Apophenia Blog. Geraadpleegd op 5 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.danah.org/papers/FacebookAndPrivacy.html

Boyd, D. (2010). Social network sites as networked publics: affordances, dynamics, and implications. In Z.Papacharissi (Ed.), Networked self: identity, community, and culture on social network sites. New York: Routledge.

Boyd, D. (2007a). Social network sites: public, private, or what? Knowdledge Tree (13), 7.

65

Boyd, D. (2007b). Why youth (heart) social networking sites: the role of networked publics in teenage social life. In D. Buckingham (Ed.), MacArthur foundation series on digital learning: youth, identity and digital media volume. Cambridge, MA: MIT Press.

Boyd, D. (2007c). Youth, identity, and digital media media volume. Cambridge: Massachusetts: MIT Press.

Boyd, D. (2008). Taken out of context: American teen sociality in networked publics. University of California, Berkeley.

Boyd, D. & Ellison, N. B. (2007). Social network sites: definition, history and scholarship. Journal of Computer-Mediated Communication, 13.

Boyd, D. & Marwick, A. (2011). Social privacy in networked publics: teens' attitudes, practices, and strategies. In Proceedings. A decade in Internet time: symposium on the dynamics of the internet and society (pp. 1-29). Oxford: University of Oxford.

Brants, G. (2014, 19 maart). Facebook herkent binnenkort je gezicht, maar hoe zit het met de privacy? Geraadpleegd op 5 juli 2014 op het World Wide Web: http://newsmonkey.be/article/6875

Brody, H. (1996). Session with the cybershrink. Technology Review, 99, 41.

Buckingham, D. (2008). Introducing identity. In D. Buckingham (Ed.), Youth, identity, and digital media (pp. 1-24). Cambridge, MA: MIT Press.

Bugeja, M. J. (2006). Facing the Facebook: unless we reassess our high-tech priorities, issues of student insensitivity, indiscretion, and fabrication will consume us. Chronicle Careers, 52.

Bullingham, L. & Vasconcelos, A. C. (2013). The presentation of self in the online world: Goffman and the study of online identities. Journal of Information Science, 39, 101-112.

Burke, P. J. (1991). Identity processes and social stress. American Sociological Review, 6, 836-849.

Butler, J. (1990). Gender trouble: feminism and the subversion of identity. New York: Routledge.

Callero, P. (2003). The sociology of the self. Annual Review of Sociology, 29, 115-133.

Cerulo, K. (1997). Reframing sociological concepts for a brave new (virtual) world. Sociological Inquiry, 67, 48-58.

Cerulo, K. A. (1995). Identity construction: new issues, new directions. Annual Review of Sociology, 23, 385-409.

66

Chen, B. & Marcus, J. (2012). Students' self-presentation on Facebook: an examination of personality and self-construal factors. Computers in human behavior, 28, 2091-2099.

Christofides, E., Muise, A., & Desmarais, S. (2009). Information disclosure and control on Facebook: are they two sides of the same coin or two different processes? CyberPsychology & Behavior, 12, 341-345.

Clarke, S. (2011). Culture and identity. In The SAGE handbook of cultural analysis. London: Sage Publications.

Cooley, C. H. (1964). Human nature and the social order. New York: Schocken Books.

Couldry, N. (2004). Liveness, reality and the mediated habitus from television to the mobile phone. The Communication Review,7, 353‐361.

Crocker, J. & Park, L. (2005). Seeking self-esteem: construction, maintenance, and protection of self- esteem. In M.R. Leary & P. Tangney (Eds.), Handbook of Self and Identity (pp. 291-313). New York: Gilford Press.

Cutting, J. (2002). Pragmatics and discourse. Canada: Routledge.

Das, B. K. (2005). Twentieth century literary criticism. New Delhi: Atlantic Publishers.

Denninger, M. D. (2011). The interpretation of online identity on Facebook and social networking sites. Gonzaga University.

De Saille, S. (2006). A cyberian in the multiverse: towards a feminist subject position for cyberspace. In Conference proceedings - Thinking gender - the NEXT generation: UK postgraduate conference in gender studies. Leeds: University of Leeds.

De Vlaamse Scriptie Prijs (2012, 22 maart). Vlaamse werkgever recruteert via Facebook en LinkedIn. Geraadpleegd op 5 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.scriptieprijs.be/nieuws/vlaamse-werkgever-recruteert-facebook-en-linkedin

DiMicco, J. M. & Millen, D. R. (2007). Identity management: multiple presentations of self in Facebook. In Proceedings of the 2007 international ACM conference on supporting group work (pp. 383-386). New York: ACM.

Donath, J. & Boyd, D. (2004). Public displays of connection. BT Technology Journal, 4, 71-82.

67

Dwyer, C., Hiltz, S., & Passerini, K. (2007). Trust and privacy concern within social networking sites: a comparison of Facebook and MySpace. Information Systems Journal, 28, 1-13.

Efrati, A. (2011, 18 mei). follows web users. Wall Street Journal.

Ellison, N.B. (2013). Future identities: changing identities in the UK - the next 10 years. London: The Government Office for Science.

Ellison, N.B., Heino, R., & Gibbs, J. (2006). Managing impressions online: self-presentation processes in the online dating environment. Journal of Computer-Mediated Communication 11[2], 415-441.

Ellison, N. B., Steinfield, C., & Lampe, C. (2007). The benefits of Facebook 'friends': social capital and college students' use of online social network sites. Journal of Computer-Mediated Communication, 12.

Ellison, N.B., Steinfield, C., & Lampe, C. (2008). Changes in use and perception of Facebook. In Proceedings of the ACM special interest group on computer-supported cooperative work (pp. 721- 730). New York: ACM.

Ellison, N.B., Steinfield, C., & Lampe, C. (2011). Connection strategies: social capital implications of Facebook-enabled communication practices. New Media & Society 13[6], 873-892.

Ellison, N.B., Steinfield, C., & Lampe, C. (2006). A Face(book) in the crowd: social searching vs. social browsing. In Proceedings of the ACM special interest group on computer-supported cooperative work (pp. 167-170). New York: ACM.

Else, L. (2006). I'll have to ask my friends. New Scientist, 191, 48-49.

Epstein, S. (1973). The self-concept revisited, or a theory of a theory. American Psychologist, 28, 404- 416. Ericsson and Qualcomm (2013, 16 september). A focus on efficiency. Geraadpleegd op 5 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.meducationalliance.org/sites/default/files/internet.org_- _a_focus_on_efficiency.pdf

Everaert, G. (2014, 20 januari). Blijf van die 'like'-knop op Facebook als het over echte gevoelens gaat. De Morgen.

Facebook en Google publiceren cijfers dataverzoeken maar blijven vaag (2014, 2 februari). Het Parool.

68

Facebook gedaagd om privacyschending (2014, 3 januari). Het Parool.

Facebook herkent gezichten bijna zo goed als mensen (2014, 19 maart). Het Parool.

Facebook in cijfers: elke dag meer dan 350 miljoen foto’s geüpload (2013, 18 september). Het Parool.

Facebook stopt met gesponsorde posts in tijdlijn (2014, 10 januari). Het Parool.

Facebook zet gezichtsherkenning uit (2014, 21 september). Het Parool.

Facebook Newsroom (2013, 30 september). Graph search now includes posts and status updates. Geraadpleegd op 22 juli 2014 op het World Wide Web: http://newsroom.fb.com/news/2013/09/graph-search-now-includes-posts-and-status-updates/

Facebook Newsroom (2014a, 22 mei). Making it easier to share with who you want. Geraadpleegd op 4 juli 2014 op het World Wide Web: https://newsroom.fb.com/news/2014/05/making-it- easier-to-share-with-who-you-want/

Facebook Newsroom (2014b). Timeline. Geraadpleegd op 22 juli 2014 op het World Wide Web: https://newsroom.fb.com/company-info/

Fae, J. (2014, 16 februari). Facebook should remove all gender options instead. The Guardian.

Ferguson, D. (2014, 15 februari). Fox News contributor Todd Starnes freaks out over new Facebook gender options. Geraadpleegd op 6 juni 2014 op het World Wide Web: http://www.rawstory.com/rs/2014/02/15/fox-news-contributor-todd-starnes-freaks-out-over- new-facebook-gender-options/

Five Labs (2014). See the personality behind your posts. Geraadpleegd op 21 juli 2014 op het World Wide Web: http://labs.five.com/

Fletcher, D. (2010, 20 mei). How Facebook is redefining privacy. Time.

Foon Hew, K. (2011). Students' and teachers' use of Facebook. Computers in Human Behavior, 27, 662-676.

Foucault, M. (1977). Discipline & Punish. New York: Knopf Doubleday Publishing Group.

Foucault, M. (1982). The subject and power. Critical Inquiry, 8, 777-795.

Foucault, M. (1994). Technologies of the self. In P. Rabinow (Ed.), Michel Foucault: ethics, subjectivity and truth (pp. 223-251). New York: The New Press.

69

Foucault, M. (1995). Discipline and punish: the birth of the prison. New York: Vintage Books.

Freud, S. (1961). The ego and the id. In J. Strachey (Ed.), The standard edition of the complete psychological works of Sigmund Freud (pp. 3-66). London: Hogarth Press.

Gatson, S. N. (2011). Self-naming practices on the internet: identity, authenticity, and community. Critical Studies versus Critical Methodologies, 11, 224-235.

Giddens, A. (1991). Modernity and self-identity: self and society in the late modern age. Stanford California: Stanford University Press.

Giddens, A. (1982). Power, the dialectic of control and class structuration. Socia Class and the Division of Labour, 29-45.

Gillespie, T. (2012, 16 oktober). The habitus of the new. Geraadpleegd op 6 juli 2014 op het World Wide Web: http://culturedigitally.org/2012/10/the-habitus-of-the-new/

Ginger, J. (2008). The Facebook project. Performance and construction of digital identity. University of Illinois, Urbana-Champaign.

Goffman, E. (1979). Gender advertisements. Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press.

Goffman, E. (1983). The interaction order. American Sociological Review, 48, 1-17.

Goffman, E. (1959). The presentation of self in everyday life. Edinburgh: University of Edinburgh.

Golbeck, J. (2013, 13 december). Facebook saves all the stuff you type, even if you never post it. Geraadpleegd op 6 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.businessinsider.com/facebook-saves-everything-2013-12

Granovetter, M. S. (1973). The strength of weak ties. American Journal of Sociology, 78, 1360-1380.

Griffiths, S. (2014, 27 juni). Facebook's new gender options launch in the UK: users can now select one of 70 choices including 'asexual' and 'two-spirit'. Daily Mail.

Grimmelmann, J. (2009). Saving Facebook. Iowa Law Review, 94, 1137-1207.

Gross, R. & Acquisti, A. (2005). Information revelation and privacy in online social networks. Alexandria, Virginia.

70

Gross, E. F., Juvonen, J., & Gable, S. L. (2002). Internet use and well-being in adolescence. Journal of Social Issues, 58, 75-90.

Hall, S. (2003). Cultural identity and diaspora. In J. E. Braziel & A. Mannur (Eds.), Theorizing diaspora: a reader. Oxford: Blackwell.

Hall, S. (1996). Introduction: who needs identity. In P. du Gay & S. Hall (Eds.), Questions of cultural identity. London: Thousand Oaks, Sage.

Hancock, J. T. & Toma, C. L. (2009). Putting your best face forward: the accuracy of online dating photographs. Journal of Communication, 59, 367-386.

Harwood, J. (1999). Age identification, social identity gratifications, and television viewing. Journal of Broadcasting and Electronic Media,43, 123-136.

Haythornthwaite, C. & Nielson, A. L. (207). Revisiting computer-mediated communication for work, community, and learning. Psychology and the Internet: intrapersonal, interpersonal and transpersonal implications.

Henderson, S. & Gilding, M. (2004). I've never clicked this much with anyone in my life: trust and hyperpersonal communication in online friendship. New Media & Society, 6, 487-506.

Herbenick, D. & Baldwin, A. (2014, 15 februari). It's complicated: all 51 Facebook genders explained. Geraadpleegd op 8 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.thedailybeast.com/witw/topics/facebook-inc.html

Hew, K. F. (2011). Students' and teachers' use of Facebook. Computers in human behavior, 27, 662- 676.

Higgens, E. T. (1987). Self-discrepancy: a theory relating self and affect. Psychological Review, 94, 319-340.

Highton Bros (2014). What's on your mind? Geraadpleegd op 14 juli 2014 op het World Wide Web: https://www.youtube.com/watch?v=QxVZYiJKl1Y

Hoback, C. (Producer) & Hoback, C. (Regisseur). (2013). Terms and Conditions May Apply [Documentaire].

Hodkinson, P. & Lincoln, S. (2008). Online journals as virtual bedrooms? Young people, identity and personal space. Young, 16, 27-46.

71

Hogan, B. (2010). The presentation of self in the age of social media: distinguishing performances and exhibitions online. Bulletin of Science, Technology & Society, 30[6], 377-386.

Holstein, J. A. & Gubrium, J. F. (2000). The self we live by: narrative identity in a postmodern world. New York: Oxford University Press.

Hum, N. J., Chamberlin, P. E., Hambright, B. L., Portwood, A. C., Schat, A. C., & Bevan, J. L. (2011). A picture is worth a thousand words: a content analysis of Facebook profile photographs . Computers in human behavior, 27, 1828-1833.

Hutchby, I. (2001). Technologies, texts and affordances. Sociology, 35, 441-456.

Ibrahim, Y. (2008). The new risk communities: social networking sites and risk. International Journal of Media and Cultural Politics, 4, 245-253.

Ilyas, S. & Khushi, Q. (2012). Facebook status updates: a speech act analysis. Academic Research International, 3, 1-8.

Jacobsen, M. (2010). Goffman through the looking glass. In M. Jacobsen (Ed.), The contemporary Goffman (pp. 1-50). London: Routledge.

Jenkins, R. (2010). The 21st century interaction order. In H. Jacobsen (Ed.), The contemporary Goffman (pp. 257-274). London: Routledge.

Jenkins, R. (1996). Social identity. UK: Taylor & Francis Group.

Joinson, A. N. (2008). Looking at, looking up or keeping up with people? Motives and use of Facebook. In Proceedings of the SICCHI conference on human factors in computing systems (pp. 1027-1036). New York: ACM.

Joinson, A. N. (2001). Self-disclosure in computer-mediated communication: the role of self- awareness and visual anonymity. European Journal of Social Psychology, 31, 177-192.

Jurgenson, N. (2011). We live in public. Surveillance & Society, 8, 375.

Kirkpatrick, D. (2010). The Facebook effect: the inside story of the company that is connecting. London: Virgin Books.

Knevels, E. (2014, 17 februari). Wat is mijn leven toch perfect ... op Facebook! Geraadpleegd op 14 juli 2014 op het World Wide Web: http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/ookdatnog/1.1879721

72

Kramer, A. (2014, 29 juni). Geraadpleegd op 14 juli 2014 op het World Wide Web: https://www.facebook.com/akramer/posts/10152987150867796

Kraut, R., Kiesler, S., Boneva, B., Cummings, J., Helgeson, V., & Crawford, A. (2002). Internet paradox revisited. Journal of Social Issues, 58, 49-74.

Krisanic, K. (2008). Motivations and impression management: predictors of social networking site use and user behavior. University of Missouri-Columbia.

Laughey, D. (2007). Key themes in media theory. Maidenhead: Open University Press.

Leary, M. R. (1995). Self-presentation: impression management and interpersonal behavior. Dubuque, Iowa: Brown & Benchmark's.

Leary, M. R. (1996). Self presentation: impression management and interpersonal behaviour. Boulder, Colorado: Westview Press.

Leary, M. R. & Kowalski, R. M. (1990). Impression management: a literature review and two- component model. Psychological Bulletin, 107, 34-47.

Lee, K. (2014). The art of self-promotion on social media. Geraadpleegd op 20 juli 2014 op het World Wide Web: http://blog.bufferapp.com/self-promotion-in-social-media

Lemert, C. & Branaman, A. (1997). The Goffman reader. New York: Wiley-Blackwell.

Lewis, K., Kaufman, J., & Christakis, N. (2008). The taste for privacy: an analysis of college student privacy settings in an online social network. Journal of Computer-Mediated Communication, 14, 79- 100.

Liedl (2014, 26 februari). Facebook's shift on gender draws catholic criticism. Geraadpleegd op 4 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.ncregister.com/daily-news/facebooks-shift-on-gender- draws-catholic-criticism/

Litt, E., Spottswood, E., Birnholtz, J., Hancock, J., Smith, M. E., & Reynolds, L. (2014). Awkward encounters of an other kind: collective self-presentation and face threat on Facebook. In Proceedings of the 17th ATM conference on computer supported cooperative work & social computing (pp. 449- 460). New York: ACM.

Livingstone, S. (2006). Children's privacy online: experimenting with boundaries within and beyond the family. In R. Kraut, M. Brynin, & S. Kiesler (Eds.), Computers, phones, and the internet: domesticating information technology (pp. 128-144). Oxford: Oxford University Press.

73

Livingstone, S. (2008). Taking risky opportunities in youthful content creation: teenagers' use of social networking sites for intimacy, privacy and self-expression. New Media & Society, 10, 393-411.

Livingstone, S. & Brake, D. R. (2010). On the rapid rise of social networking sites: new findings and policy implications. Children and Society, 24, 75-83.

Lovink, G. (2011). Networks without a cause. A critique of social media. Cambridge: Polity Press.

Lydia (2013, 25 april). Pierre Bourdieu: social theory and cultural change. Geraadpleegd op 9 juli 2014 op het World Wide Web: http://angryfeministkilljoy.wordpress.com/2013/04/25/pierre- bourdieu-social-theory-and-cultural-change/

Lyon, D. (2006). 9/11, synopticon and scopophilia: watching and being watched . In K. Haggerty & R. Ericson (Eds.), The new politics of surveillance and visibility. Toronto: University of Toronto Press.

Manning, P. (1992). Erving Goffman and modern sociology. Stanford: Stanford University Press.

Marder, B., Joinson, A., & Shankar, A. (2012). Every post you make, every pic you take, I'll be watching you: behind social spheres on Facebook. In Proceedings of the 2012 45th Hawaii international conference on system sciences (pp. 859-868). Washington.

Markus, H. & Nurius, P. (1987). Possible selves. In K.M. Yardley & T. M. Honess (Eds.), Self and identity: psychosocial perspectives (pp. 157-172). New York: Wiley.

Marwick, A. E. (2010). Status update: celebrity, publicity and self-branding in Web 2.0. New York University, New York.

Marwick, A. E. (2012). The public domain: surveillance in everyday life. Surveillance & Society, 9, 378-393.

Marwick, A. E. & Boyd, D. (2011). I tweet honestly, I tweet passionately: Twitter users, context collapse, and the imagined audience. New Media & Society, 13, 114-133.

Mason-Schrock, D. (1996). Transsexuals' narrative construction of the 'true self'. Social Psychology Quarterly, 59, 176-192.

Mazer, J. P., Murphy, R. E., & Simonds, C. J. (2007). I'll see you on Facebook: the effects of computer-mediated teacher self-disclosure on student motivation, active learning and classroom climate. Communication Education, 56, 1-17.

McCorduck, P. (1996). Sex, lies and avatars. Wired, 106-110.

74

McKenna, K. Y. A. & Seidman, G. (2005). Social identity and the self: getting connected online. In W.R. Walker & D. J. Herrmann (Eds.), From cognitive technology: essays on the transformation of thought and society. Jefferson, NC: McFarland & Company.

McLuhan, M. (1964). Understanding media: the extensions of man. New York: McGraw-Hill.

McQuail, D. (2005). McQuail's mass communication theory. (5 ed.) Thousand Oaks, California: Sage Publications.

Mead, G. H. (1934, 1967). Mind, self and society: from the standpoint of a social behaviorist. Chicago: University of Chicago Press.

Mehdizadeh, S. (2010). Self-presentation 2.0: narcissism and self-esteem on Facebook. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 13, 357-364.

Mendoza, M. (2014, 13 februari). New gender options for Facebook users male, female or custom? Facebook adds options for users to self-identify. Geraadpleegd op 9 juli 2014 op het World Wide Web: http://www.usnews.com/news/business/articles/2014/02/13/apnewsbreak-new-gender-options- for-facebook-users

Mesch, G. S. & Beker, G. (2010). Are norms of disclosure of online and offline personal information associated with the disclosure of personal information online? Human Communication Research, 36, 570-592.

Meyrowitz, J. (1985). No sense of place. New York: Oxford.

Miller, H. (1995). The presentation of self in electronic life: Goffman on the internet. In Embodied knowledge and virtual space conference goldsmiths' college New York: Sciences.

Miller, H. & Arnold, J. (2009). Identity in cyberspace. In S. Wheeler (Ed.), Connected minds, emerging cultures: cybercultures in online learning (pp. 53-64). Greenwich: IAP.

Miller, R. S. (1992). The nature and severity of self-reported embarrassing circumstances. Personality and Social Psychology Bulletin, 18, 190-198

Nieuwe knop op Facebook vraagt naar liefdesleven (2014, 20 mei). Het Parool.

Nippert-Eng, C. E. (2010). Islands of privacy. Chicago: University of Chicago Press.

Nir, C. (2012). Identity construction on Facebook. Institute of Art, Design & Technology, Don Laoghaire.

75

Nosko, A., Wood, E., & Molema, S. (2010). All about me: disclosure in online social networking profiles: the case of Facebook. Computers in human behavior, 26, 406-418.

Ott, B. (2003). "I'm Bart Simpson, who the hell are you?" A study in postmodern identity (re)construction. Journal of Popular Culture, 37, 56-82.

Olivier, B. (2011). Facebook, cyberspace and identity. PINS, 41, 40-58.

Oosthuyzen, M. (2012, 24 mei). The seductive power of Facebook. Geraadpleegd op 9 juli 2014 op het World Wide Web: http://networkcultures.org/unlikeus/2012/05/24/the-seductive-power-of- facebook/

Papacharissi, Z. (2011). A networked self, identity, community, and culture on social networking sites. Oxon: Routledge.

Papacharissi, Z. (2009). The virtual geographies of social networks: a comparative analysis of Facebook, LinkedIn and ASmallWorld. New Media & Society, 11, 199-220.

Papacharissi, Z. & Easton, E. (2012). In the habitus of the new: structure, agency and the social media habitus. In J. Hartley, A. Bruns, & J. Burgess (Eds.), Oxford: Blackwell.

Pearson, E. (2009, 2 maart). All the World Wide Web's a stage: the performance of identity in online social networks. First Monday, 14(3).

Pempek, T. A., Yermolayaleva, Y. A., & Calvert, S. L. (2009). College students' social networking experiences on Facebook. Journal of Applied Developmental Psychology, 30, 227-238.

Peter, J., Valkenburg, P. M., & Schouten, A. P. (2006). Characteristics and motives of adolescents talking with strangers on the internet. CyberPsychology & Behavior, 9, 526-530.

Peter, J., Valkenburg, P. M., & Schouten, A. P. (2005). Developing a model of adolescents' friendship formation on the internet. CyberPsychology & Behavior, 3, 423-430.

Piers, G. & Singer, M. B. (1971). Shame and guilt. New York: Norton.

Putnam, R. D. (2000). Bowling alone. New York: Simon & Schuster.

Ramirez, A. & Walther, J. (2009). Information seeking and interpersonal outcomes using the Internet. In W.A. Afifi & T. D. Afifi (Eds.), Uncertainty, information management, and disclosure decisions (pp. 67-84). New York: Routledge.

76

Raymond Rui, J. & Stefanone, M. A. (2013). Strategic image management online. Self-presentation, self-esteem and social network perspectives. Information, Communication & Society, 16, 1286-1305.

Rayner, T. (2012a, 4 juli). Foucault and social media: I tweet, therefore I become. Geraadpleegd op 5 mei 2014 op het World Wide Web: http://philosophyforchange.wordpress.com/2012/07/04/foucault- and-social-media-i-tweet-therefore-i-become/

Rayner, T. (2012b, 21 juli). Foucault and social media: life in a virtual panopticon. Geraadpleegd op 5 mei 2014 op het World Wide Web: http://philosophyforchange.wordpress.com/2012/06/21/foucault-and-social-media-life-in-a- virtual-panopticon/

Rayner, T. (2012c, 26 juli ). Foucault and social media: the call of the crowd. Geraadpleegd op 5 mei 2014 op het World Wide Web: http://philosophyforchange.wordpress.com/2012/07/26/foucault-and-social-media-the-call-of- the-crowd/

Raynes-Goldie, K. (2010). Aliases, creeping, and wall cleaning: understanding privacy in the age of Facebook. First Monday, 15.

Rettie, R. (2009). Mobile phone communication: extending Goffman to mediated interaction. Sociology, 43, 421-438.

Richard (2013, 3 juni). Is social media turning us into psychopaths? Geraadpleegd op 5 juni 2014 p het World Wide Web: http://www.whoishostingthis.com/blog/2013/06/03/social-media-psychopaths/

Robards, B. & Bennett, A. (2011). MyTribe: post-subucultural manifestations of belonging on social network sites. Sociology, 45, 303-317.

Robinson, L. (2007). The cyberself: the self-ing project goes online, symbolic interaction in the digital age. New Media & Society, 9, 93-110.

Rogers, C. (1951). Client-centered therapy. Boston: Houghton-Mifflin.

Rosenbaum, J. E. (2010). Just being themselves? Goals and strategies for self-presentation on Facebook. Albany State University, Albany.

Rosenberg, M. (1986). Conceiving the self. Malabar: Krieger.

Rosenberg, M. (1979). Conceiving the self. New York: Basic Books.

77

Rosenbloom, S. (2008, 3 januari). Putting your best cyberface forward. New York Times.

Rubin, Z. (1975). Disclosing oneself to a stranger: reciprocity and its limits. Journal of Experimental Social Psychology, 11, 233-260.

Sadock, J. (2009). Speech acts. In L.R. Horn & G. Ward (Eds.), Handbook of pragmatics ( USA, UK, Australia: Blackwell Publishing.

Schafer, R. (1967). Ideals, the ego ideal, and the ideal self. In R.R. Holt (Ed.), Motives and thought: psychoanalytic essays in honor of David Rapaport (5 ed., pp. 131-174). Boston: International Universities Press.

Scheufele, D. A. & Shah, D. V. (2000). Personality strength and social capital. The role of dispositional and informational variables in the production of civic participation. Communication Research, 27, 107-131.

Schlenker, B. R. & Pontari, B. A. (2000). The strategic control of information: impression management and self-presentation in daily life. In A. Tesser, R. B. Felson, & J. M. Suls (Eds.), Psychological perspectives on self and identity (pp. 199-232). Washington, DC: American Psychological Association.

Searle, J. R. (1969). Speech acts. Cambridge: Cambridge University Press.

Sennett, R. (1977). The fall of public man. New York: W.W. Norton & Company.

Siibak, A. (2009). Self-presentation of the 'digital generation' in Estonia. Tartu, Estonia: Tartu University Press.

Singer, M. (2009). On the symbolic and historic structure of an American identity. Ethos: Journal of the Society for Psychological Anthropology, 5, 431-454.

Slater, D. (1998). Public / private. In C. Jenks (Ed.), Core Sociological Dichotomies. London: Sage Publishing.

Smock, A. (2010). Self-presentation on Facebook: managing content created by the user and others. In Paper presented at the annual meeting of the international communication association, Suntec Singapore international convention & exhibition centre. Suntec City: Singapore.

Stern, L. A. & Taylor, K. (2007). Social networking on Facebook. North Dakota Journal of Speech and Theater, 20, 9-20.

78

Stern, S. R. (2004). Expressions of identity online: prominent features and gender differences in adolescents' World Wide Web home pages. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 48, 218-243.

Stewart, B. (2012, 6 mei). Digital identities: six key selves of networked publics. Geraadpleegd op 2 juni 2014 op het World Wide Web: http://theory.cribchronicles.com/2012/05/06/digital- identities-six-key-selves/

Stone, A. L. (1991). Will the real body please stand up? Boundary stories about virtual cultures. In M. Benedikt (Ed.), Cyberspace: first steps ( Cambridge: Massachusetts: MIT Press.

Stone, G. (1981). Appearance of the self, a slightly revised version. In G. Stone & H. Farberman (Eds.), Social psychology through symbolic interaction (2 ed.), New York: Wiley.

Strano, M. & Wattai, J. (2010). Covering your face on Facebook. Managing identity through untagging and deletion. In Proceedings cultural attitudes towards communication and technology 2010 (pp. 288-299). Australia: Murdoch University.

Stryker, S. (1980). Symbolic interaction: a social structure version. Reading, MA: Benjamin / Cummins Publishing Company.

Stryker, S. (1981). Symbolic interaction: themes and variations. In M. Rosenberg & R. Turner (Eds.), Social psychology: sociological perspectives (pp. 3-29). New York: Basic Books.

Stutzman, F. (2006). An evaluation of identity-sharing behavior in social network communities. In Proceedings of the 2006 iDMAa and IMS Code Conference. Oxford, Ohio.

Suler, P. (2005). The online disinhibitation effect. International Journal of Applied Psychoanalytics, 2, 184-188.

Summers, N. (2014, 22 mei). Facebook changes default privacy setting of new users' posts from public to friends. Geraadpleegd op 2 juni 2014 op het World Wide Web: http://thenextweb.com/facebook/2014/05/22/facebook-changes-default-privacy-setting-new- users-posts-public-friends/

Swallow, S. (2011, 23 oktober). How recruiters use social networks to screen candidates. Geraadpleegd op 7 juni 2014 op het World Wide Web: http://mashable.com/2011/10/23/how- recruiters-use-social-networks-to-screen-candidates-infographic/

Tapscott, D. (1998). Grown up digital. The rise of the Net Generation. New York: McGraw-Hill.

79

Thompson, C. (2008). Brave new world of digital intimacy. The New York Times.

Thompson, J. B. (1995). The media and modernity: a social theory of the media. Stanford, California: Stanford University Press.

Tokunaga, R. S. (2011a). Friend me or you'll strain us: understanding negative events that occure over social networking sites. CyberPsychology, Behavior, and Social Networking, 14, 425-432.

Tokunaga, R. S. (2011b). Social networking site or social surveillance site? Understanding the use of interpersonal electronic surveillance in romantic relationships. Computers in human behavior, 27, 705-713.

Trottier, D. (2011). A research agenda for social media surveillance. Fast Capitalism, 8.

Tufekci, Z. (2008). Can you see me now? Audience and disclosure regulation in online social network sites. Bulletin of Science, Technology and Society, 28, 20-36.

Turkle, S. (1984). The second self: computers and the human spirit. Cambridge, MA: MIT Press.

Turkle, S. (1995a). Ghosts in the machine. Sciences, 35.

Turkle, S. (1995b). Life on the screen: identity in the age of the internet. New York: Touchstone.

Turkle, S. (1997a). Computational technologies and images of the self. Social Research, 64, 1093- 1111.

Turkle, S. (1997b). Multiple subjectivity and virtual community at the end of the Freudian century. Sociological Inquiry, 67, 72-84.

Turkle, S. (1997c). Seeing through computers. The American Prospect, 31, 76-82.

Turkle, S. (1999). Looking toward cyberspace: beyond grounded sociology. Contemporary Sociology, 286, 643-648.

Turkle, S. (2008). Aways on always on you: the tethered self . In J.E. Katz (Ed.), Handbook of mobile communication studies. Cambridge, MA: MIT Press.

Turkle, S. (2011). Alone together: why we expect more from technology and less from each other. New York: Basic Books.

Turkle, S. (2014). How computers change the way we think. The Chronicle of Higher Education, 50.

80

Vaast, E. (2007). Playing with masks: fragmentation and continuity in the presentation of self in an occupational online forum. Information Technology and People, 20, 334-351.

Valenzuela, S., Park, N., & Kee, K. F. (2009). Is there social capital in a social network site? Facebook use and college students' life satisfaction, trust, and participation. Journal of Computer- Mediated Communication, 14, 875-901.

Valkenburg, P. M., Schouten, A. P., & Peter, J. (2006a). Adolescents' identity experiments on the Internet. New Media & Society, 7, 383-402.

Valkenburg, P. M., Schouten, A. P., & Peter, J. (2006b). Friend networking sites and their relationship to adolescents' well-being and social self-esteem. CyberPsychology & Behavior, 9, 584-590.

Vazire, S. & Gosling, S. D. (2004). E-perceptions: personality impressions basd on personal websites. Journal of Personality and Social Psychology, 87, 123-132.

Van Dijck, J. (2013). You have one identity: performing the self on Facebook and LinkedIn. Media, Culture & Society, 35, 199-215.

Van der Kolk, T. (2013, 12 juni). Facebook gaat advertenties tonen op basis van surfgedrag. Het Parool.

Van der Velden, C. (2014, 20 mei). Liegen over een perfect leven op Facebook is verleidelijk. Het Parool.

Van House, N. (2009). Collocated photo sharing, storytelling, and the performance of self. International Journal of Human-Computer Studies, 67, 1073-1086.

Van Pappelendam, L. (2012, 9 maart). "What is reification 2.0?", asks Dylan Wittkower. Geraadpleegd op 9 juni 2014 op het World Wide Web: http://networkcultures.org/unlikeus/2012/03/09/what-is- reification-2-0-according-to-dylan-wittkower/#more-1326

Velasco-Martin, J. (2011). Self-disclosure in social media. In D. Tan, B. Begole, & W. Kellogg (Eds.), Proceedings of the 2011 annual conference extended abstracts on human factors in computing systems (pp. 1057-1060). New York: ACM.

Virilio, P. (2005). The information bomb. London: Verso.

Waggoner, Z. (2009). My avatar, my self: identity in video role-playing games. London: McFarland.

Walker, K. (2000). It's difficult to hide it: the presentation of self on internet home pages. Qualitative Sociology, 23, 99-120.

81

Walther, J. B. (2009). Computer mediated communication and virtual groups: applications to interethnic conflict. Journal of Applied Communication Research, 37, 225-238.

Walther, J. B. (2007). Selective self-presentation in computer-mediated communication: hyperpersonal dimensions of technology, language, and cognition. Computers in Human Behavior, 23, 2358-2557.

Walther, J. B., Heide, B. V. D., Hamel, L. M., & Shulman, H. C. (2009). Self-generated versus other- generated statements and impressions using computer-mediated communication: a test of warranting theory using Facebook. Communication Research, 36, 229-253.

Walther, J. B., Van Der Heide, B., Kim, S.-Y., Westerman, D., & Tom Tong, S. (2008). The role of friends' appearance and behavior on evaluations of individuals on Facebook: are we known by the company we keep? Human Communication Research, 34, 28-49.

Wang, Y., Norcie, G., Komanduri, S., Acquisti, A., Leon, P. G., & Cranor, L. F. (2011). I regretted the minute I pressed share: a qualitative study of regrets on Facebook. In.

Watson, T. J. (2008). Managing identity: identity work, personal predicaments and structural circumstances. Organization, 15, 121-143. Watson, S. W., Smith, Z., & Driver, J. (2006). Alcohol, sex, and illegal activities: An analysis of selected Facebook central photos in fifty states. Geraadpleegd op 17 juni 2014 op het World Wide Web: http://eric.ed.gov/?id=ED493049

Weintraub, J. (1997). The theory and politics of the public/private distinction. In J.Weintraub & K. Kumar (Eds.), Public and private in thought and practise: perspectives on a grand dichotomy (pp. 1- 42). Chicago: University of Chicago Press.

Wellman, B., Haase, A. Q., Witte, J., & Hampton, K. (2001). Does the internet increase, decrease, or supplement social capital? Social networks, participation, and community commitment. American Behavioral Scientist, 45, 436.

Wertheim, N. (1999). The pearly gates of cyberspace: a history of space from Dante to the internet. New York: Norton.

West, A., Lewis, J., & Currie, P. (2009). 'Students' Facebook 'friends': public and private spheres. Journal of Youth Studies, 12, 615-627.

82

Westra, S. (2012, 1 maart). Identity on Facebook: even who you are is defined and controlled by Facebook. Geraadpleegd op 24 mei 2014 op het World Wide Web: http://networkcultures.org/unlikeus/2012/03/01/identity-on-facebook-even-who-you-are-is- defined-and-controlled-by-facebook/

Wheeless, L. R. (1978). A follow-up study of the relationships among trust, disclosure, and interpersonal solidarity. Human Communication Research, 4, 143-157.

Wheeless, L. R. & Grotz, J. (1976). Conceptualization and measurement of reported self-disclosure. Human Communication Research, 2, 338-346.

Wheeless, L. R. & Grotz, J. (1977). The measurement of trust and its relationship to self-disclosure. Human Communication Research, 3, 250-257.

Wong, W. W. K. (2012). Faces on Facebook: a study of self presentation and social support on Facebook. Discovery - SS Student E-Journal, 1, 184-214.

Woodward, K. (1997). Concepts of identity and difference. In K.Woodward (Ed.), Identity and difference. London: Sage.

Young, K. (2013). Managing online identity and diverse social networks on Facebook. Webology, 10, 1-17.

Young, L. & Quan-Haase, A. (2013). Privacy protection strategies on Facebook. The internet privacy paradox revisited. Communincation, Information & Society, 16, 479-500.

Yurchisin, J., Watchravesringkan, K., & McCabe, D. B. (2005). An exploration of identity recreation in the context of internet dating. Social Behavior and Personality, 33, 735-750.

Zarghooni, S. (2007). A study of self-presentation in the light of Facebook. Oslo: University of Psychology.

Zhang, J. (2010). Self-enhancement on a self-categorization leash: evidence for a dual-process model of first- and third-persona perceptions. Human Communication Research, 36, 190-215.

Zhao, S. (2005). The digital self: through the looking glass of telecopresent others. Symbolic Interaction,28(3), 387-405.

Zhao, S. (2003). Toward a taxonomy of copresence. Presence: Teleoperators and Virtual Environments, 12, 445-455.

83

Zhao, S., Grasmuck, S., & Martin, J. (2008). Identity construction on Facebook: digital empowerment in anchored relationships. Computers in human behavior, 24, 1816-1836.

Zhao, X., Salehi, N., Naranjit, S., Alwaalan, S., Voida, S., & Cosley, D. (2013). The many faces of Facebook: experiencing social media as performance, exhibition and personal archive. In Proceedings of the SIGCHI conference on human factors in computing systems (pp. 1-10). New York: ACM.

Zoeken in Facebook sociogram (2014). Tips voor privacy bij zoeken. Geraadpleegd op 22 juli 2014 op het World Wide Web: https://www.facebook.com/about/graphsearch/privacy

84