Deltagebied: nationaal en internationaal topgebied voor vogels

Status, trends, bedreigingen en toekomst voor watervogels in het Deltagebied Dit rapport is geschreven in opdracht van Vogelbescherming Nederland door Sjoerd Dirksen Ecology, Jan van der Winden Ecology Research and Consultancy, Jim de Fouw Ecology, Camilla Dreef en GreenStat (Peter van Horssen).

Rapport nr. SjDE 17-02

Citeren als volgt: Winden, J. van der, J. de Fouw, C. Dreef, P.W. van Horssen en S. Dirksen 2017. Deltagebied: nationaal en internationaal topgebied voor vogels. Status, trends, be- dreigingen en toekomst voor watervogels in het Deltagebied. Rapport SjDE 17­­ -02, Sjoerd Dirksen Ecology, / Vogelbescherming Nederland, Zeist

Datum: 31 augustus 2017

Vormgeving en data visualisatie: www.designimals.nl

Fotografie: Sijmen Hendriks voorkant, inhoudsopgave, achterkant, p 6, 22, 25, 36, 38, 44, 51, 55, 57, 63, 64, 67; Jonna van Ulzen p 68; Jan van der Winden p 78, 79; Pim Wolf p 26, 40, 46, 56, 58.

Illustraties: Elwin van der Kolk p 12, p 33, p 35, p 37, p 39, p 41, p 43, p 79

Druk: GVO drukkers & vormgevers B.V.

© Sjoerd Dirksen Ecology / Vogelbescherming Nederland Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf- gaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Sjoerd Dirksen Ecology, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.

Sjoerd Dirksen Ecology research, consultancy & management [email protected] KvK 63444372 Deltagebied: nationaal en internationaal topgebied voor vogels

Status, trends, bedreigingen en toekomst voor watervogels in het Deltagebied

Jan van der Winden Jimmy de Fouw Camilla Dreef Peter van Horssen Sjoerd Dirksen

Inhoud

Samenvatting 7 1 Inleiding 10 1.1 Een samenvattend overzicht over de Zuidwestelijke Delta 10 1.2 De Zuidwestelijke Delta van belang voor miljoenen watervogels 10 1.3 De Delta nationaal en ­internationaal op de kaart 11 1.4 Ecosystemen, ­informatie, ­karakteristieke soorten, bedreigingen­ en oplossingen 11 2 Het Deltagebied als nationaal en internationaal vogelgebied 13 2.1 De Delta-­landschappen ​in vogelvlucht 13 2.2 De Delta: onderzoeksgebied en soortgroepen van vogels 14 2.3 Karakteristieke broedvogels van de Delta 15 2.4 Overwinteraars en pleisterende vogels tijdens doortrek 16 2.5 Gebiedsgebruik en functies landschappen voor vogels 18 3 Ecosystemen en soorten 20 3.1 Landschapsbeschrijving en ecosystemen 20 3.2 Vogels en voedsel: wat eten vogels in het Deltagebied? 28 3.3 Trends broedvogels in ­ecosystemen/gebieden 32 3.4 Trends doortrekkers en overwinteraars in ecosystemen/gebieden 45 4 Bedreigingen 55 4.1 Historische veranderingen: de Deltawerken en gifstoffen 55 4.2 Herstel van kustvogelpopulaties en positieve ontwikkelingen 55 4.3 Huidige drukfactoren 56 4.4 Drukfactoren per wetland 60 4.5 Leemtes in kennis en potentiele drukfactoren 69 4.6 Conclusies bedreigingen in de Delta 69 5 Bescherming 70 5.1 Streefwaarden en instandhoudingsdoelen bedreigde soorten 70 5.2 Prioritering in bescherming van soorten en habitats 73 5.3 Behoud en herstel intergetijdengebied 74 5.4 Uitbreiding rustige broedplaatsen voor kustvogels 74 5.5 Bescherming van foerageergebieden 76 5.6 Onderzoeksvragen voor de nabije toekomst 76 5.7 Korte termijn acties 76 Verantwoording 80 Dankwoord 82 Literatuur 83

Bijlage 1 Effecten van stikstofdepositie op vogels in Natura 2000-gebieden 86

Samenvatting Deltagebied als nationaal en internationaal topgebied voor vogels

Op naar een goede samenhang tus- men, zoete meren, zoute Voordelta en sen gebruik en bescherming binnendijkse polders maken het uniek in De Zuidwestelijke Delta is een zeer be- Europa. Omdat het zuidelijker ligt dan de langrijk gebied voor veel vogelsoorten. Waddenzee én sterker beïnvloed wordt Helaas nemen de populaties van veel door het milde zeeklimaat, is het gebied vogelsoorten af en de druk op het ge- voor veel vogels een toevluchtoord tij- bied kan de komende jaren toenemen. dens koude perioden. Anderzijds is er in de Delta al veel ge- De Delta is van oudsher zeer belang- daan of gepland om leefgebieden van rijk voor vogels die broeden op kale en vogels te verbeteren. Vogelbescherming schaars begroeide gronden, zoals stran- Nederland wil, samen met de Provincie den, zandvlaktes, schorren en gorzen Zeeland, nu en in de toekomst werken en duinen in de omgeving van zoute en aan gezonde vogelpopulaties in de brakke getijdensystemen. Van tien vo- Delta. Dit in goede afstemming met de gelsoorten komt meer dan 1 % van hun plannen voor het realiseren van de Na- internationale Flywaypopulatie voor in tura 2000-instandhoudingsdoelen en de Delta. Voor kleine mantelmeeuw, le- mogelijkheden om mensen te laten ge- pelaar, grote stern, dwergstern en kluut nieten van de natuur. Om te komen tot is de Delta evident een topgebied met concrete invulling van de noodzakelijke meer dan 5 % van de aantallen van de beschermingsmaatregelen (wat, waar hele populatie. en voor welke soort), tot een duurzaam Nationaal is de Delta van belang voor handelingsperspectief en een lange ter- 21 soorten omdat meer dan 5 % van de mijn visie, is het wenselijk alle kennis te Nederlandse populatie hier broedt. Van bundelen en te komen tot een verdie- veel soorten broedt 20 % of meer van de pingsslag op de huidige beheerplannen. populatie in de Delta, waaronder dwergs- Om deze reden is de beschikbare kennis tern, lepelaar, bruine kiekendief en grote over vogels, ecologie en drukfactoren stern. Vrijwel de gehele Nederlandse po- gebundeld. pulatie van de strandplevier en middel- ste zaagbek broedt in de Delta. Voor al De Delta als internationaal topgebied deze soorten is dit gebied in Nederland voor vogels dus een topgebied. Het Deltagebied is van betekenis voor miljoenen watervogels. Het is broedge- Aantalsveranderingen sinds de bied, doortrek- en overwinteringsge- Deltawerken bied voor veel vogelsoorten. In de win- Van veel soorten broedvogels zijn de ter verblijven er bijvoorbeeld minimaal populaties sinds de voltooiing van de 750.000 watervogels en na de broed- Deltawerken sterk in omvang afgeno- tijd lopen de aantallen op tot meer dan men. Hoewel de Deltawerken tijdelijk 1 miljoen pleisterende vogels. Daarmee zorgden voor nieuwe broedbiotopen schaart het gebied zich in de rij van be- doordat gebieden droogvielen en zout langrijke wetlands langs de Oost-Atlan- waren, zijn de populaties van de meeste tische flyway zoals het Waddengebied, soorten recent weer aan het dalen on- de Banc d’ Arguin en de Bijagos in Gui- danks natuurontwikkeling. Veel soorten nea-Bissau. pleisteraars namen eveneens toe na de De Delta onderscheidt zich van ande- Deltawerken maar de populaties zijn re- re kustwetlands door de enorme diver- cent gestabiliseerd of afgenomen. Re- siteit aan biotopen. De estuaria, zeear- cente afnames zijn te zien bij viseters

7 zoals fuut of geoorde fuut, maar ook Bescherming van vogels in het bij veel steltlopersoorten van slikken en Deltagebied schorren zoals scholekster, kanoet, rosse In de Delta zijn alle grote wateren als grutto, tureluur en zwarte ruiter. Andere Natura 2000-gebied aangewezen met soorten namen beperkt in aantal toe zo- soortspecifieke doelen. Voor deze Na- als bergeend, kolgans of lepelaar. tura 2000-gebieden zijn beheerplannen opgesteld en daarin staan bedreigingen, Historische en recente bedreigingen actiepunten en leemten in kennis. Het De zuidwestelijke Delta was ooit één Natura 2000-beleid is een goede basis van de grootste natuurlijke rivierdelta’s voor bescherming van vogels en hun in Europa met bijbehorend kustsysteem leefgebieden, maar dekt niet alle as- en dynamiek. Tegenwoordig is het een pecten en soorten. Bijvoorbeeld de na- geheel ingericht en grotendeels getemd tuurwaarden in en van agrarisch gebied, rivier- en kustlandschap. In beperkte maar ook diverse soorten binnen Natu- mate wordt dynamiek lokaal toegestaan. ra 2000-gebieden die wel relevant zijn Op veel plaatsen is de invloed van zout maar (net) niet aan criteria voldeden. In water afgenomen. De dagelijkse dyna- deze rapportage is de prioriteit voor be- miek door eb en vloed is in vele gebieden scherming iets breder getrokken. verdwenen evenals periodische overstro- Vanwege het belang van de Delta in mingen, die zorgden voor het starten van nationaal en internationaal opzicht dient pionier situaties. Daarmee verdwenen de bescherming van soorten en habi- in de meeste gebieden pionier of dyna- tats zich in eerste instantie te richten mische biotopen zoals open zandplaten, op soorten die afhankelijk zijn van dy- stuifduinen, brakke wetlands, eilanden, namische kustbiotopen. Dat geldt zowel en slikken en schorren. Daarmee namen voor intergetijdengebieden met een for- veel vogelsoorten af die leven in dyna- se zoutinvloed als voor brakke biotopen mische kustlandschappen. die momenteel vrijwel verdwenen zijn. De invloed van de Deltawerken is nog Gezien de urgentie van de effecten steeds aanwezig en een aantal belang- van de afname van bijzondere interge- rijke drukfactoren voor vogels zijn hier tijdengebieden en dynamische kustbi- direct of indirect het gevolg van. Samen- otopen is het wenselijk om de volgen- vattend zijn de volgende drukfactoren de hoofdlijnen voor de bescherming te het invloedrijkst: volgen: • Voortschrijdende verzoeting en af- a. behoud en herstel intergetijdensys- name dynamiek waardoor pionier- temen biotopen in omvang en spreiding b. uitbreiding van rustige, veilige afnemen inclusief de knelpunten broedplaatsen voor kustvogels die hier het gevolg van zijn zoals c. rustige foerageergebieden met vol- predatie door grondpreatoren (vos, doende voedsel voor watervogels ratten) en “grote meeuwen”; • Verdwijnen intergetijdengebied in Secundair kan het beschermingsbeleid Westerschelde en Oosterschelde; zich richten op andere knelpunten zoals • Toenemende recreatieve druk op het beheer en de waterhuishouding in stranden, pionierbiotopen, open wa- zoete meren en moerassen, toename ter en ook de toegenomen verstoring infrastructuur en effecten grote grazers. in afgesloten terreinen (gebrek aan Aanvullend is het noodzakelijk om de handhaving). redenen van afnames van belangrijke vi- setende soorten als fuut en geoorde fuut Daarnaast is wezenlijke informatie over beter te begrijpen zodat maatregelen diverse potentiële knelpunten momen- hiervoor te formuleren zijn. Daarnaast teel niet beschikbaar, zoals bodem be- is aanvullend onderzoek wenselijk naar roerende visserij, infrastructuur en an- broedsucces en overleving en dispersie dere verstoringsbronnen. van kustbroedvogels. Dat geeft beter in-

8 zicht in potentiele drukfactoren. • Wat zijn de effecten van het ver- In de beheerplannen voor de Natura plaatsen van oesterkweek naar lage 2000-gebieden in de Delta staan veel droogvallende gebieden? maatregelen voor de korte en vooral middellange en lange termijn verwoord. Gelukkig hoeft niet op onderzoek ge- Het beleid om op termijn te werken aan wacht te worden om op korte termijn al herstel van kustdynamiek is hierin opge- te starten met effectieve actie. Naast de nomen. Dit betreft onder andere ideeën maatregelen die op langere termijn voor om het weer enige zout- en duurzame kustvogelpopulaties moeten getij-invloed te geven, de getij-invloed in zorgen, zijn voor de korte termijn de vol- de terug te brengen en te gende acties wenselijk: onderzoeken welke mogelijkheden er zijn • Extra eilanden broedvogels: onge- voor verzouting van het -Vol- veer 15-25% toename in oppervlak/ kerak en Markiezaat. Deze initiatieven aantal eilanden en beschermde sluiten aan bij die van onderhavige rap- stranden in de komende 10 jaar; portage al is het voor duurzame popula- • Beschermingsplan strandplevier ties van kustvogels beter om te focussen met een visie op het minimaal aan- op een paar prioritaire gebieden met een tal noodzakelijke broedlocaties en maximale inzet dan op alle gebieden. Dus rustgebieden en spreiding (zie ook beperkte verzouting van Krammer-Vol- pagina 77 en 78); kerak en Markiezaat draagt minder bij • Gesloten (bodemberoerende) visserij aan bescherming van kustbroedvogels gebieden; dan bijvoorbeeld het maximaliseren van • Verbeteren handhaving regels in af- maatregelen in bijvoorbeeld de Ooster- gesloten gebieden en beperken toe- schelde, Westerschelde, Voordelta, Ha- gang op cruciale rustplaatsen van ringvliet en Grevelingen. broed- en watervogels; In het rapport zijn de volgende onder- • Initiatief voor aanleg iconisch voge- zoeksvragen geformuleerd: leiland De Beer in regio Maasvlakte. • Broedsucces kustbroedvogels (effec- ten voedselbeschikbaarheid)? • Levensverwachting en dispersie kustbroedvogels? • Effecten visserij op voedsel viseters? • Hoe geschikt zijn de Deltawateren voor sterns en overige visetende watervogels (dodaars, geoorde fuut, middelste zaagbek, lepelaar).? • Wat is de verspreiding van steltlo- pers tijdens laag water? Waar liggen belangrijke foerageergebieden? • Hoe belangrijk is het intergetijdenge- bied van de Oosterschelde en Wes- terschelde en speelt peildynamiek hier een rol? • Wordt verspreiding watervogels (steltlopers) beperkt door geschikte (en veilige) hoogwatervluchtplaat- sen? • Wat zijn de effecten van recreatie in relatie tot andere drukfactoren? • Wat is het effect van openstelling van onderhoudspaden op vogelpopula- ties in die omgeving?

9 Belang van het Deltagebied voor vogels

1 Inleiding

1.1 Een samenvattend overzicht houdingsdoelen en mogelijkheden om over de Zuidwestelijke Delta mensen te laten genieten van de natuur. De Zuidwestelijke Delta is een zeer be- Om te komen tot concrete invulling van de langrijk gebied voor veel vogelsoorten. noodzakelijke beschermingsmaatregelen Op hetzelfde moment kunnen er meer (wat, waar en voor welke soort), tot een dan een miljoen watervogels aanwezig duurzaam handelingsperspectief en een zijn, en nog veel meer individuen benut- lange termijn visie, is het wenselijk alle ten op enig moment in hun jaarcyclus de kennis te bundelen en te komen tot een Zuidwestelijke Delta. Helaas nemen juist verdiepingsslag op de huidige beheer- de populaties van veel van deze aan wet- plannen. Op dit moment is de beschikba- lands gebonden vogelsoorten af. Deze af- re informatie nogal fragmentarisch van name zal zonder adequate maatregelen aard en zijn kennisleemten onvoldoende niet stoppen. Er is in de Zuidwestelijke in beeld. Er is behoefte aan een duidelijk Delta (verder Deltagebied genoemd) al overkoepelend overzicht van het interna- veel gedaan of gepland om leefgebieden tionale belang van de Delta voor watervo- van vogels te verbeteren. Tegelijkertijd gels. Naast gegevens over aantallen vo- groeit in de regio de behoefte om de gels, trends en demografische gegevens natuur te beleven en te bezoeken en is een overzicht van de aard en omvang neemt daarmee de druk op beschikbaar van de verschillende drukfactoren voor de gebied toe. Vogelbescherming Nederland vogelpopulaties van belang. Dit zijn nood- wil, samen met de Provincie Zeeland, nu zakelijke bouwstenen om tot een goed en in de toekomst werken aan gezonde handelingsperspectief en concrete be- vogelpopulaties in de Delta. Dit in goede schermingsmaatregelen te komen zodat afstemming met de plannen voor het de beschikbare middelen zo efficiënt en realiseren van de Natura 2000 instand- effectief mogelijk ingezet kunnen worden. Figuur 1.1. De Oost-Atlantische flyway en het belang van de Om deze reden is er een literatuur- Zuidwestelijke Delta hierbinnen. studie uitgevoerd en is de beschikbare kennis over vogels, ecologie en drukfacto- ren gebundeld. Dit rapport brengt de be- - AMERIKA schikbare gegevens in beeld, identificeert kennisleemten in de relatie tussen trends en drukfactoren en geeft inzicht in maat- regelen en noodzakelijk onderzoek om de vogelpopulaties beter te beschermen. AZIË 1.2 De Zuidwestelijke Delta van Waddenzee (3 miljoen) west belang voor miljoenen watervogels europa Delta (1 miljoen) Het Deltagebied is van betekenis voor miljoenen watervogels. Het is broedge- bied, doortrek- en overwinteringsgebied Banc d’Arguin (3 miljoen) voor veel vogelsoorten. Het gebied ligt west centraal in de Oost-Atlantische flyway afrika Bijagòs (1 miljoen) (Figuur 1.1) en is hierbinnen cruciaal. In

AFRIKA de winter verblijven er bijvoorbeeld mi- nimaal 750.000 watervogels en na de zuidelijk afrika broedtijd lopen de aantallen op tot meer Broeden dan 1 miljoen pleisterende vogels (Tabel Doortrekken 1.1). Daarmee schaart het gebied zich in en overwinteren de rij van belangrijke wetlands langs de

10 1 Inleiding

Oost-Atlantische flyway zoals het Wad- Soortgroep Midwinter Piekperiode dengebied, de Banc d’Arguin en de Bij- Eenden, aalscholver, futen, bleshoenders 260.000 350.000 agos in Guinea-Bissau (Figuur 1.1). Ganzen en zwanen 260.000 325.000 De vogeltellingen in het Deltagebied Meeuwen 42.000 >45.000 worden eens per maand georganiseerd Steltlopers 185.000 290.000 en ze houden geen rekening met de Overig 1.000 1000 doorstroom (turnover) van vogels. Dat Totaal 750.000 > 1 miljoen betekent dat de werkelijke aantallen vogels die van de Delta op jaarbasis ge- bruik maken een veelvoud is van de cij- Tabel 1.1. Vogelaantallen in de Delta in de periode 2010-2013. fers die hiervoor genoemd zijn. Voor de de dynamiek schrijden voort en vormen Aantallen gelijktijdig aanwezige Waddenzee bijvoorbeeld is dit een fac- momenteel een belangrijke reden voor vogels. Meeuwen worden alleen tijdens de jaarlijkse midwinter- tor 3-4 keer zo hoog (Reneerkens et al. de afname van vogelsoorten waarvoor telling in alle gebieden geteld 2005). Het Deltagebied is dus van belang het gebied internationaal van belang is. dus de aantallen in de piek- periode zijn in werkelijkheid voor miljoenen individuen van een groot Een goede reden om dit in beeld te bren- veel hoger. aantal soorten watervogels. gen in een samenvattend rapport over het gebied. De belangrijke wetlands in 1.3 De Delta nationaal en de Delta zijn wettelijk beschermd als Na- ­internationaal op de kaart tura 2000-gebied. Hiervoor zijn beheer- Het belang van de zuidwestelijke Delta plannen opgesteld met indicaties voor voor vogels is al veelvuldig in rapporten maatregelen en toekomstig onderzoek. gedocumenteerd (o.a. Meininger et al. Voor Vogelbescherming Nederland en 2000, Arts et al. 2015). Toch staat het de Provincie Zeeland is het van belang als (inter)nationaal topgebied voor vo- nu in kaart te brengen wat de belang- gels minder nadrukkelijk op de kaart dan rijkste gebieden zijn voor de vogels en bijvoorbeeld de Waddenzee of de Banc wat de belangrijkste knelpunten zijn die d’Arguin in Mauritanië. Ten dele komt dit gezonde vogelpopulaties in de Delta in doordat die andere gebieden van groter de weg staan. belang zijn voor steltlopers, maar de zeer grote aantallen watervogels in de Delta 1.4 Ecosystemen, informatie,­ tonen dat dit gebied voor vogels een in- karakteristieke­ soorten, ternationaal en nationaal topgebied is. ­bedreigingen en oplossingen De Zuidwestelijke Delta onderscheidt Er zijn al vele gedegen rapportages over zich van andere kustwetlands door de de Delta, de soorten en aantalsontwikke- enorme­ diversiteit aan biotopen. De lingen beschikbaar. In dit rapport wordt estuaria, zeearmen, zoete meren, zoute niet al deze informatie in detail herhaald, Voordelta en binnendijkse polders maken maar wordt de essentie ervan samenge- het uniek in Europa. Omdat het zuide- vat. Op basis van de meest recente ge- lijker ligt dan de Waddenzee én sterker gevens wordt op beknopte wijze inzicht beïnvloed wordt door het milde zeekli- gegeven in de huidige aantallen, ver- maat, is het gebied voor veel vogels een spreiding en trends. Vervolgens worden toevluchtsoord tijdens koude perioden. de belangrijke ecosystemen gekarakte- In nationaal en internationaal per- riseerd en via enkele typische, en, voor spectief zijn de estuariene biotopen en de Delta belangrijke, soorten worden de dynamische ecosystemen het be- processen en daarmee gepaard gaande langrijkst. In Europa zijn bijvoorbeeld de veranderingen inzichtelijk gemaakt. Dit Wash in Engeland of het Elbe estuarium is de basis voor het overzicht aan bedrei- in enige mate vergelijkbaar maar veel gingen in verleden en heden. Essentieel kleiner. Maar juist die dynamische bio- is het laatste hoofdstuk waarin een visie topen zijn verdwenen of schaars gewor- geschetst wordt en maatregelen worden den door historische grootschalige infra- gepresenteerd en geprioriteerd. structurele inrichting. De processen die het gevolg waren van het vastleggen van

11 HET DELTAGEBIED VOOR VOGELS: ONTWIKKELING IN VOGELVLUCHT

- AR- AAEG OWIKKEIG DEA- EEM WERKE VCH

VOEGE OPEN STUKKEN DOOR GETIJDEN OVEGNGSSE EK TIJDELIJK MEER PIONIERBIOTOPEN S MI VERVOLGENS DIHTGROEIEN EILANDEN NU T A E N UT NATUURONTWIKKELING EN R O WA KE D Z T AANLEG VAN NIEUWE EILANDEN. ER KALE BODEMS GROEIEN DIHT DNAM EN SLIKKEN VERDWIJNEN AFNAME IEK VERZ OETING NOG MINDER DNAMIEK ZOET WATER

GROTE STERN

VISDIEF

STRANDPLEVIER KOKMEEUW

ROSSE GRUTTO KLEINE MANTELMEEUW HAVIK

VISDIEF LEPELAAR ZEEAREND

12 2 Het Deltagebied als nationaal en internationaal vogelgebied

2 Het Deltagebied als nationaal en internationaal vogelgebied

2.1 De Delta-landschappen­ in​ Als gevolg van de Deltawerken zijn vogelvlucht voormalige zeearmen en meren veelal Het Deltagebied in zuidwest Nederland zoet geworden en zijn de biotopen dus is van oorsprong een zeer dynamisch sterk veranderd na de afsluiting. De res- landschap gevormd door een samen- terende estuaria hebben een gedempte spel van rivieren en de zee. Het gebied dynamiek en als gevolg daarvan is er net- werd in het verleden gekenmerkt door to verlies aan schorren en slikken. Deze wandelende eilanden, grootschalige dy- processen zijn nog in volle gang en de namiek en diverse estuaria met de in- vegetatiesuccessie schrijdt voort. Daar- vloed van getijde en zout of brak water naast zijn er grootschalige infrastructu- tot ver in het binnenland. Het landschap rele ontwikkelingen in de regio geweest kreeg vorm door de dagelijkse getijde­ zoals de aanleg van de Maasvlakte maar dynamiek, door jaarlijkse dynamiek zoals ook de realisatie van nieuwe natuur in de droge periodes en koude winters, maar vorm van eilanden, binnendijkse brakke ook door calamiteiten zoals periodieke wetlands en nieuwe schorren. grootschalige overstromingen. Voor veel De aanwezigheid van dynamische soorten broedvogels zoals strandplevier kustbiotopen en estuaria met brakke en sterns en voor pleisterende steltlo- wateren maakt de Delta uniek. In Noord- pers op doortrek was deze oorspronkelij- west Europa zijn dergelijke gebieden niet ke Delta een eldorado met een overdaad algemeen en veel van hen liggen geo- aan voor hen noodzakelijke dynamische grafisch op ruime afstand van elkaar Figuur 2.1. Voor vogels belang­ biotopen. (Figuur 2.1). rij­ke estuaria en waddengebie- De Deltawerken hebben veel van deze den in Noordwest Europa. dynamiek en invloed van getij en zout water weggenomen. Met name het af- sluiten van het Haringvliet- estuarium was een aderlating omdat daardoor één van de grootse estuaria van Europa verdween. Maar desalniette- min zijn er in de Delta nog steeds dyna- mische landschappen aanwezig met een aanbod aan oorspronkelijke biotopen. De Westerschelde is bijvoorbeeld een estuarium met geulen, slikken, platen en schorren waar de invloed van getij en brak water tot ver in het binnenland aanwezig is. Aan de kust van de Voor- delta wisselen ondieptes, zandplaten en strandvlaktes elkaar vandaag de dag af onder invloed van getij en morfologische processen van de Noordzee. Daarnaast zijn er laagdynamische wateren met aangrenzende biotopen, zowel zoet, brak als zout. Langs de kust zijn fraaie duin- gebieden met her en der duinmeren en stranden. Binnendijks domineren akkers en graslanden.

13 Belang van het Deltagebied voor vogels

2.2 De Delta: onderzoeksgebied zijn ten opzichte van de Nederlandse en soortgroepen van vogels en internationale populaties. Dit betreft Het Deltagebied omvat zeearmen en soortgroepen die voorkomen in grote voormalige zeearmen van de estuaria wateren, zeearmen, kustgebieden, maar van Schelde, Maas en Rijn met tussenlig- ook watervogels die op binnendijkse gende eilanden in de provincies Zuid-Hol- graslanden en akkers foerageren of rus- land, Zeeland en Noord-Brabant. Het ten: aalscholver, futen, duikers, reigers, studiegebied omvat de ruime begren- lepelaar, zwanen, ganzen, eenden, stelt- zing van de Zuidwestelijke Delta: in het lopers, meeuwen, sterns en enkele soor- zuiden tot en met de Westerschelde, in ten roofvogels. In hoofdstuk 6 staat een Figuur 2.2. De Zuidwestelijke het oosten inclusief -Zoommeer korte verantwoording over de herkomst Delta, studiegebied (dikke groe- ne lijn) en toponiemen. Groene en Markiezaat, in het noorden inclusief van de gegevens die gepresenteerd wor- tekst betreft de namen van de Haringvliet en Hollands Diep en inclusief den en de bewerkingen die gedaan zijn Natura 2000-gebieden en zwar- te tekst de overige hoofdgebie- de Voordelta en Maasvlakte (Figuur 2.2). om tot presentatie in tabellen en figuren den (overwegend binnendijkse De Natura 2000-gebieden Biesbosch en te komen. gebieden). De zwarte stippen representeren de locaties waar de Vlakte van de Raan vallen niet binnen de vogelaantallen zijn geplot het studiegebied. in verspreidingskaarten per N2000-gebeid of hoofdgebied. De nadruk ligt op vogelsoorten waar- De Vlakte van de Raan valt van de aantallen in de Delta van belang buiten het studiegebied.

Maasvlakte

Voornes Du in Duinen Goeree Kwade Hoek

Voordelta Haringvliet Grevelingen Goeree- Overflakkee Kop van Schouwen- Schouwen Duiveland Holla nds Diep

Krammer-Volkerak Manteling van Noord-Beveland St. Philipsland Ooster- en sche lde Walcheren Veerse Meer Vlakte van de Raan erseke en Zoommeer Kapelse Moer iezaat Zuid-Beveland

Zwin Westerschelde Kievitte polder Saef tinghe : , Groote Gat Vogelkreek Zeeuws-Vlaanderen

Kilometers Canisvliet 01020

14 2 Het Deltagebied als nationaal en internationaal vogelgebied

2.3 Karakteristieke broedvogels van de Delta

Aantallen, nationaal en internationaal ercentage van lwa oulatie belang 0% 5% 10% 15% 20% 25% De Zuidwestelijke Delta is van oudsher zeer belangrijk voor vogels die broeden Kleine Mantelmeeuw 41000 op kale en schaars begroeide gronden, Lepelaar 605 zoals stranden, zandvlaktes, schorren en Grote Stern 6700 gorzen en duinen in de omgeving van Kluut 2100 zoute en brakke getijdensystemen. Visdief 5000 Van tien vogelsoorten komt meer Dwergstern 558 Figuur 2.3. Internationaal be- dan 1 % van hun internationale Flyway- lang van de zuidwestelijke Delta Zwartkopmeeuw populatie voor in de Zuidwestelijke Delta. 1500 voor broedvogels. Weergegeven Aalscholver 2313 is het aandeel ten opzichte van Voor kleine mantelmeeuw, lepelaar, gro- de gehele Flyway-populatie van te stern, dwergstern en kluut is de Delta Zilvermeeuw 17000 de betreffende soort (bron WI 2015) en de populatieomvang evident een topgebied met meer dan 5 % Kokmeeuw 19000 (getallen, gemiddelde 2011-2015) van de aantallen van de hele populatie in de Zuidwestelijke Delta (bron Sovon/RWS ongepubl.). Alleen (Figuur 2.3). soorten opgenomen met > 1% Nationaal is de Delta van belang voor van de flyway-populatie. 21 soorten omdat meer dan 5 % van de ­ Nederlandse populatie hier broedt (Fi- guur 2.4). Daarbij zijn soorten meegere- kend die (nog) in kleine aantallen broe- den zoals steltkluut en geelpootmeeuw. ercentage van ederlandse roedvogel oulatie Steltkluten breiden hun verspreidingsge- 0% 20% 40% 60% 80% 100% bied noordwaarts uit en de Delta kan op termijn een belangrijk broedgebied voor Strandplevier 138 ze worden. Van veel soorten broedt 20% Middelste zaagbek 75 of meer van de populatie in de zuidwes- Dwergstern 558 telijke Delta, waaronder dwergstern, le- Kleine Zilverreiger 48 pelaar, bruine kiekendief en grote stern. Zwartkopmeeuw 1500 Vrijwel de Nederlandse gehele populatie Grote Mantelmeeuw 32 van de strandplevier en middelste zaag- bek broedt in de Delta. Voor al deze soor- Grote Stern 6700 ten is dit gebied in Nederland dus een Bontbekplevier 135 topgebied. Hoewel de populatie klein is Zilvermeeuw 17000 (ordegrootte 100 paar), is het broedvoor- Kluut 2100 komen van de eidereend vermeldens- Kleine Mantelmeeuw 41000 waardig omdat dit de enige plek buiten Visdief 5000 het Waddengebied is waar deze bijzon- dere zee-eendensoort jaarlijks broedt. Steltkluut 5 300 Bruine kiekendief Figuur 2.4. Nationaal belang Aantalsveranderingen Lepelaar 605 van de zuidwestelijke Delta voor broedvogels. Weergegeven Van veel soorten zijn de populaties sinds Kokmeeuw 19000 is het aandeel ten opzichte de voltooiing van de Deltawerken sterk in van de gehele Nederlandse Stormmeeuw 580 populatie van de betreffende omvang afgenomen. Bij enkele soorten Aalscholver 2313 soort (bron Boele et al. 2016) en zoals strandplevier en bontbekplevier de populatieomvang (getallen, Geelpootmeeuw 2 gemiddelde 2011-2015) in de is de afname daarna voortgeschreden. Zuidwestelijke Delta (bron Maar de Deltawerken zorgden tijdelijk Noordse Stern 77 Sovon/RWS ongepubl.). Alleen soorten opgenomen met > 5% 130 voor nieuwe broedbiotopen waar enkele Kleine Plevier van de Nederlandse populatie. soorten van profiteerden zodat er een toename te zien was in aantallen. Veel 0 20 40 60 80 100

15 Belang van het Deltagebied voor vogels

vogelsoorten toonden een tijdelijke op- 2.4 Overwinteraars en pleisteren- leving in aantallen en de populaties zijn de vogels tijdens doortrek recent weer aan het dalen (Figuur 2.5). Dat geldt onder meer voor visdief en Soorten en functies zilvermeeuw. De Zuidwestelijke Delta is onmisbaar als Enkele soorten zijn, onafhankelijk van tussenstop- en/of overwinteringsgebied de Deltawerken, sinds het eind van de voor vogelsoorten die trekken van hun jaren zeventig enorm sterk toegenomen Scandinavische, Siberische en Arctische zoals zwartkopmeeuw, lepelaar en kleine broedgebieden naar overwinteringsge- Figuur 2.5. Aantalsveran- mantelmeeuw (Figuur 2.5). Deze soorten bieden in Afrika en (Zuid)-Europa. Het deringen van een aantal namen in geheel Nederland toe als ge- gebied biedt rust, ruimte en voedsel kustbroedvogels in het Zuid- westelijk Deltagebied in drie volg van groei of herstel van landelijke voor grote aantallen gedurende het ge- perioden. Voor 1980 (Meininger populaties. hele jaar. Het Deltagebied is van belang et al. 2000), recent Sovon/RWS ongepubl (dit rapport). omdat er biotopen zijn die in Noordwest Europa beperkt en relatief lokaal voor- DELTAGEBIED NEDERLAND komen (Figuur 2.1). De ruimte, rust en SOORT voor 1980- 2007- 2005- een gevarieerd voedselaanbod en voor 1980 heden heden 2015 mensen relatief moeilijker bereikbare Aalscholver plekken zijn daarbij sleutelfactoren voor de waarde. Het klimaat in de zuid-wes- Kleine Zilverreiger telijke Delta wijkt ook af van de rest van Grote Zilverreiger Nederland. Het weer wordt sterker be- ïnvloed door het zeeklimaat waardoor Blauwe Reiger de temperaturen in de winter gemiddeld Lepelaar hoger zijn. Dat maakt het in de winter Bruine Kiekendief aantrekkelijk voor watervogels, bijvoor- beeld als het IJsselmeer en binnenlandse Steltkluut wateren dichtvriezen. Kluut Steltlopers Kleine Plevier Veel soorten steltlopers gebruiken de Bontbekplevier Zuidwestelijke Delta als tussenstop op de trek van broedgebied naar Afrika of Strandplevier elders in Europa. Soms zijn er binnen Kokmeeuw soorten verschillende populaties die de Delta verschillend gebruiken. Een aan- Zwartkopmeeuw tal soorten steltlopers overwintert er, of Stormmeeuw verblijft hier zelfs jaarrond. Ze foerage- ren op droogvallende platen en slikken, Kleine Mantelmeeuw stranden, schorren en gorzen en binnen- Zilvermeeuw dijkse graslanden. Nabij de intergetij- Geelpootmeeuw dengebieden verzamelen de steltlopers zich tijdens hoogwater op hoogwater- Grote Mantelmeeuw vlucht-plaatsen. De samenhang tussen Dwergstern de verschillende gebieden is sterk, bij- voorbeeld omdat hoogwatervluchtplaat- Grote Stern sen in andere gebieden kunnen liggen Visdief dan foerageergebieden. Noordse Stern Reigers, lepelaar, sterns, futen, duikers en aalscholver

sterke toename matige toename stabiel matige afname sterke afname De wateren in de Delta zijn ook voor vis- etende doortrekkers en wintergasten van

16 2 Het Deltagebied als nationaal en internationaal vogelgebied

ercentage van lwa oulatie groot belang. Er zijn soorten die direct voor- en na de broedtijd aanwezig zijn 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% zoals de sterns en andere soorten over- Krakeend 23000 winteren er (bijvoorbeeld roodkeeldui- Bergeend 50000 ker) of zijn jaarrond aanwezig (kleine zil- Lepelaar 3000 verreiger). De meeste viseters zwemmen Grauwe Gans 137000 op het open water van de zeearmen of Brandgans 129000 de Voordelta en duiken onder om vis te Slobeend 6500 vangen (zoals de aalscholver, roodkeel- Rotgans 34000 duiker en fuut) terwijl andere soorten Fuut 5600 wadend in de ondiepe zones foerageren Pijlstaart 8000 op kleine vis (zoals de kleine zilverreiger Smient 175000 en lepelaar). Sterns en meeuwen vliegen Rosse Grutto 11000 laag boven het water en duiken naar vis Bonte Strandloper 96000 die hoog in de waterkolom zwemt. Er zijn Scholekster 59000 soorten die uitsluitend in zoute gebieden Kleine Zwaan 1000 foerageren zoals de grote stern, soorten Bontbekplevier 4500 die in zoete en zoute wateren foerageren Kolgans 68000 zoals de aalscholver, maar ook soorten Middelste Zaagbek 9000 die hun hoofdverspreiding in de zoete Kluut 4000 wateren hebben zoals de grote zaagbek. Kanoet 21000 Drieteenstrandloper 6000 Eenden, ganzen en zwanen Wintertaling 25000 De Delta is voor veel soorten eenden, Zilverplevier 12000 ganzen en zwanen van belang geduren- Wulp 35000 de de doortrek- en overwinteringsperio- Goudplevier 26000 de. Ganzen en zwanen foerageren er op Kuifduiker 191 graslanden, schorren, gorzen en akkers. Aalscholver 13000 Ze slapen dan ’s nachts op open wateren Knobbelzwaan 8000 Figuur 2.6. Internationaal Meerkoet 51000 of kreken. In de nieuwe zoete meren kun- belang van de zuidwestelijke nen in de nazomer ook grote aantallen Kuifeend 30000 Delta voor pleisterende Steenloper 2000 watervogels. Weergegeven is zwanen foerageren op waterplanten. het aandeel ten opzichte van Het gebiedsgebruik door eenden is heel Zilvermeeuw 51000 de gehele Flyway-populatie van Geoorde Fuut 5000 de betreffende soort (bron WI divers. Zo foerageren zwarte zee-een- 2015) en de populatieomvang den uitsluitend in de zoute Voordelta op Tafeleend 6000 (getallen, gemiddelde 2010- Tureluur 5000 2014) in de Zuidwestelijke Delta schelpdieren en slobeenden op dierlijk (seizoensmaxima; bron Sovon/ 671 plankton in zoete ondiepe meren. Smien- Nonnetje RWS ongepubl.). Alleen soorten Grutto 3000 opgenomen met >1 % van de ten zijn vooral te vinden nabij graslanden flyway-populatie. In de figuur Wilde Eend 61000 of gorzen en in de nazomer foerageren zijn flywaypopulaties per soort Kokmeeuw 54000 samen genomen. ze op waterplanten. Grote en middelste zaagbekken zijn echte viseters. De diver- siteit van de Delta komt bij deze soort- 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% groep zeer sterk tot uitdrukking. van de gebieden in de Delta is van belang voor deze soorten. Roofvogels Een drietal soorten schaarse roofvo- Aantallen van nationaal en gels maakt jaarlijks in belangrijke mate internationaal belang gebruik van de Deltawateren als door- Van 38 vogelsoorten pleistert op enig trekgebied (visarend) en/of als overwin- moment meer dan 1 % van de internati- teringsgebied (slechtvalk en zeearend). onale Flywaypopulatie in de Zuidweste- Het overwinteren van bruine kiekendie- lijke Delta. Voor 21 soorten, waaronder ven in en rond Saeftinge is ook een op- bergeend, lepelaar, rotgans, kolgans en vallend verschijnsel. De rust en ruimte fuut is de Delta evident een topgebied

17 Belang van het Deltagebied voor vogels

ercentage van ederlandse oulatie met meer dan 5 % van de aantallen van de gehele populatie (Figuur 2.6). Het 0% 20% 40% 60% 80% 100% belang van de Delta voor de krakeend is Strandplevier 274 onjuist omdat de internationale popula- Kuifduiker 191 tieomvang wordt onderschat (WI 2015). Geoorde Fuut 5000 Nationaal is de Delta van belang voor Kleine Zilverreiger 394 51 soorten omdat meer dan 5 % van Middelste Zaagbek 9000 de Nederlandse populatie hier op enig Brilduiker 6200 Lepelaar 3000 moment pleistert (Figuur 2.7). Van 27 Rotgans 34000 soorten komen aantallen voor van mini- Zeearend 13 maal 20% van de Nederlandse populatie, Zilvermeeuw 51000 waaronder lepelaar, middelste zaagbek 2000 Steenloper en geoorde fuut. Voor deze soorten is dit Bergeend 50000 Scholekster 59000 gebied in Nederland een topgebied. Het Bontbekplevier 4500 gebied is in bepaalde perioden specifiek Pijlstaart 8000 van belang voor vogels bijvoorbeeld de Drieteenstrandloper 6000 grote aantallen bergeenden die ruien Krakeend 23000 in de Westerschelde of krakeenden die Wintertaling 25000 ruien in het Zoommeer en de nazomer Aalscholver 13000 Visarend 24 concentraties van strandplevieren en Grauwe Gans 137000 lepelaars. Slobeend 6500 Grote mantelmeeuw 2000 Aantalsveranderingen 96000 Bonte Strandloper Opvallend is dat veel soorten een toe- Zwarte Ruiter 838 Smient 175000 name lieten zien sinds het midden van Dodaars 1200 de jaren tachtig, maar recent zijn ge- Fuut 5600 stabiliseerd of afgenomen (Figuur 2.8). Zilverplevier 12000 Recente afnames zijn te zien bij viseters Wulp 35000 zoals fuut of geoorde fuut, maar ook bij Kluut 4000 veel steltlopersoorten van slikken en Knobbelzwaan 8000 Brandgans 129000 schorren zoals scholekster, kanoet, rosse Kleine Zwaan 1000 grutto, tureluur en zwarte ruiter. Andere Kuifeend 30000 soorten namen beperkt in aantal toe zo- Nonnetje 671 als bergeend, kolgans of lepelaar. Goudplevier 26000 Meerkoet 51000 Slechtvalk 58 Kanoet 21000 2.5 Gebiedsgebruik en functies Kemphaan 706 landschappen voor vogels Wilde Eend 61000 Hiervoor is uiteengezet wat de waarde Tureluur 5000 is van de Delta voor vogels. Er is on- Kokmeeuw 54000 derscheid gemaakt in de functie van Groenpootruiter 1000 Tafeleend 6000 vogels voor broeden en de periode Kievit 54000 buiten de broedtijd (pleisteraars). Maar Wilde Zwaan 323 voor deze laatste periode is het belang Grutto 3000 van de Delta en de verschillende ge- 68000 Kolgans bieden vaak zeer specifiek. Sommige Rosse Grutto 11000 landschappen zijn vooral van belang als foerageergebied zoals de slikken in de 0% 20% 40% 60% 80% 100% Westerschelde voor steltlopers maar an- Figuur 2.7. Nationaal belang van de zuidwestelijke Delta voor pleisterende watervogels. Weergegeven is het aandeel ten opzichte van geheel Nederland (bron Hornman et al. 2015) en de populatie-omvang (getallen, dere landschappen dienen als nachtelijke gemiddelde 2010-2014) in de Zuidwestelijke Delta (seizoensmaxima; bron SOVON ongepubl.). Uitsluitend slaapplaats, hoogwatervluchtplaats of soorten met een percentage > 5% opgenomen. ruigebied. Voor veel soorten geldt ook dat het instandhoudingsdoel voor het

18 2 Het Deltagebied als nationaal en internationaal vogelgebied

Natura 2000-gebied specifieker is. Veel DELTAGEBIED NEDERLAND gebieden zijn aangewezen op basis van 1987- 2005- vanaf de nachtelijke slaapplaatsfunctie. Sinds SOORT eind jaren negentig is er geen integra- heden heden 2004 le update meer uitgevoerd van de lig- Kleine zwaan ging en omvang van slaapplaatsen van Toendrarietgans ? relevante vogelsoorten in de Delta. De Grauwe gans informatie is dus ad-hoc (SOVON slaap- plaatsen project) of niet recent (www. Kolgans deltavogelatlas.nl - niet meer online; Brandgans Berrevoets et al. 1998, Strucker et al. Rotgans 1999, Wolf et al. 2000). Vooralsnog ont- breekt een publicatie of website met een Bergeend overzicht van de ligging van belangrijke Tafeleend ? hoogwatervluchtplaatsen in de Delta en Topper is de kennis over nachtelijk gebruik van Brilduiker hoogwatervluchtplaatsen incompleet. De Delta functioneert ook voor een aan- Middelste zaagbek tal soorten als belangrijke plek voor de Krakeend rui (bergeend, krakeend, knobbelzwaan) Smient of als nazomer pleisterplaats (strandple- Slobeend vier en lepelaar). Pijlstaart ? Aalscholver Blauwe reiger Lepelaar Fuut Geoorde fuut Zeearend Scholekster Kluut Bontbekplevier Goudplevier Zilverplevier Kanoet Drieteenstrandloper Bonte strandloper Grutto Rosse grutto Wulp Zwarte ruiter Groenpootruiter Tureluur

Figuur 2.8. Aantalsveranderingen Stormmeeuw van een aantal pleisterende watervogelsoorten in het Zilvermeeuw Zuidwestelijk Deltagebied sinds het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw en in de sterke matige stabiel matige sterke laatste 10 jaar. toename toename afname afname 19 Belang van het Deltagebied voor vogels

3 Ecosystemen en soorten

3.1 Landschapsbeschrijving en naar zout water in alle Deltawateren ecosystemen zijn sinds de Deltawerken de meeste Het Deltagebied is een aaneenschake- zoet-zoutovergangen hard en abrupt. ling van zeer verschillende landschappen Figuur 3.1 geeft een overzicht van alle gekenmerkt door overgangen van zoet kustwerken die in het kader van de Del- naar zout van rivier naar zee. Door de tawerken gerealiseerd zijn in de 2de helft Deltawerken, waarbij verschillende delen van de 20ste eeuw. Er hebben hierdoor van het gebied zijn afgesloten, is de na- vervolgens ingrijpende veranderingen tuurlijkheid afgenomen en zijn gradiën- plaatsgevonden in zoutgehalte, getijden­ ten verdwenen. Toch is het huidige Delta- invloed en morfologische processen. gebied, ondanks compartimentering en Door de Deltawerken en andere in- andere menselijke invloeden, nog steeds grepen zijn er nieuwe ecosystemen ont- een gebied met grote natuurwaarden staan, zoals zoete wateren die onderdeel door de grootschalige getijdennatuur zijn van de benedenloop van Maas en met geulen, slikken, platen en schorren, Rijn (Hollands Diep, Haringvliet). Als omvangrijke zoet- en zoutwatermeren gevolg van de wisselwerking tussen ri- en duinen en stranden, en de Voordelta vierafvoer en spuimogelijkheden kan de met droogvallende platen en ondieptes. waterstand er wisselen, ook is er enig Als gevolg van de Deltawerken zijn getij. De meeste wateren hebben een ge- de Deltawateren gedeeltelijk verzoet en controleerd waterpeil, met zoet water: is de invloed vanuit zee en rivieren ver- Krammer-Volkerak, Zoommeer, met brak anderd. Waar voorheen een natuurlijke water: Veerse Meer, en met zout water: en geleidelijke overgang was van zoet Grevelingen. Tenslotte zijn er gebieden

Figuur 3.1. De Deltawerken: overzicht van de belangrijkste werken in het Deltagebied.

Haringvlietdam

Brouwersdam

Hellegatsdam Volkerakdam Volkeraksluizen Grevelingendam Stormvloedkering Oosterschelde Philipsdam Zeelandbrug Veersedam

Zandkreekdam

Oesterdam

Deltawerken Dijkringen

Kilometers

01020

20 3 Ecosystemen en soorten

die in open verbinding met zee staan, ecosystemen in aangrenzende gebie- de Oosterschelde en Westerschelde. den (‘bekkens’). Daardoor is er een rijke Ook in deze twee gebieden verandert schakering aan ecosystemen, maar de nog steeds veel door de aanleg van de grenzen tussen deze systemen zijn on- Stormvloedkering (Oosterschelde) en natuurlijk scherp en hard. baggeren en storten (Westerschelde). Binnendijks, op de voormalige ei- Westerschelde landen, liggen ook gebieden die voor De Westerschelde is de zuidelijke tak van kustvogels van belang zijn. Natuurge- het oorspronkelijke mondingsgebied van bieden als voormalige kreken en andere de rivier de Schelde. De Schelde vindt wateren, natuurontwikkelingsgebieden, zijn oorsprong in Noord-Frankrijk en is maar ook akkers en graslandgebieden een regenrivier met zowel binnendijkse in agrarisch gebruik zijn voor sommige als buitendijkse gebieden. De Schelde vogelsoorten van betekenis. Ten slotte staat als estuarium nog volledig in open zijn er langs de kust duinen en stranden. verbinding met de Noordzee. Hierdoor De Voordelta is een ondiepe zee met is een sterke dynamiek aanwezig, met droogvallende slikken en platen aan in getijdenwerking en morfologische pro- kustzone. cessen, evenals een gradiënt van zoet Momenteel kunnen de volgende eco- naar zout. De Westerschelde heeft nog systemen worden onderscheiden (Figuur een groot getijverschil, tot meer dan 3.2): ondiepe kustzee, estuaria, brakke vijf meter nabij de grens met België. wateren, zoute meren, zoete meren, Buitendijks zorgt dit voor een schake- duinen, kreken, natuurontwikkelings- ring aan dynamische natuur met slikken gebieden (Plan Tureluur), graslanden en schorren, zilte pionier begroeiingen, en akkers. De Deltawerken zorgen voor permanent overstroomde zandbanken ‘compartimentering’ die op haar beurt en droogvallende platen. Bij de monding geleid heeft tot geheel verschillende van het estuarium liggen op enkele lo-

Figuur 3.2. Overzicht van na- tuurtypen in de Zuidwestelijke Delta (bronnen: Natuurbeheer- plannen Provincie Zeeland 2017 en Zuid-Holland 2014).

BUITENDIJKS Grootschalige dynamische natuur Rivieren Stilstaande wateren Moerassen Open duinen Schorren

BINNENDIJKS Graslanden met natuur- waarden Kilometers Bossen met natuurwaarden

01020

21 Belang van het Deltagebied voor vogels

caties duinen in verschillende succes- schelpdier biodiversiteit erg laag is. De siestadia. Door menselijke activiteiten brakwaterdelen zijn rijk aan bacteriën en (verdiepingen van de vaargeul, bedijking verschillende kreeftachtigen die onder en havenaanleg) zijn in de afgelopen zuurstofarme condities kunnen leven. decennia hoog-dynamische processen Het zoute deel van de Westerschelde, en diepe delen toegenomen waardoor daarentegen, is rijk aan kustfauna met overgangen naar laag-dynamische en een hoge dichtheid aan plankton, schel- ondiepere delen zeer steil geworden. pen, wormen, kreeftachtigen en plat- Deze ondiepere deelgebieden met een vissen. De hoogste dichtheden worden hoge biodiversiteit, waarvan voedselzoe- aangetroffen in de laag-dynamische on- kende wadvogels afhankelijk zijn, zijn in diepere delen en de droogvallende pla- omvang afgenomen. Door inpoldering ten. Net als in de Waddenzee zijn hier zijn veel schorren verdwenen, vooral in typische wadplaat organismen te vinden het westelijke deel zijn deze nauwelijks zoals zeeduizendpoot Nereis diversico- meer te vinden. In zijn nog lor, wadpier Arenicola marina, nonnetje wel relatief grote schorren aanwezig. Macoma balthica, kokkel Cerastoderma De Schelde wordt druk bevaren, ligt in edule en het wadslakje Hydrobia ulvae. een relatief druk bevolkt gebied met veel De kokkel dichtheden zijn relatief laag industrie en heeft daardoor een slechte na een sterke afname in de laatste de- waterkwaliteit. Maar voor de waterkwa- cennia. De dichtheid aan nonnetjes lijkt liteit is nu veel aandacht waardoor ge- recentelijk te zijn toegenomen (Escara- leidelijk flink is verbeterd. Dit deel is erg vage et al. 2013, van Asch et al. 2016). voedselrijk maar de primaire productie De Westerschelde is voor veel vissen is laag door het troebele water (weinig belangrijk als kraamkamer (tong, zee- zonlicht). Het organisch stof en slib in baars, schol, sprot, makreel en harder) het water bezinkt en zorgt voor zuursto- en voor anadrome trekvissen (zeeprik, Saeftinghe: hier zijn de mooiste farme condities waardoor de benthische rivierprik en fint) die via de Westerschel- en grootste schorren langs de Westerschelde te vinden de verder op de rivier gaan paaien. Een aantal vissoorten leeft permanent in de Westerschelde (kleine zeenaald, bot, driedoornige stekelbaars, slakdolf en brakwatergrondel). De Westerschelde is een van de be- langrijkste wadvogelgebieden van de Delta en is van grote internationale betekenis. Tijdens de trektijd en in de winter maken tienduizenden vogels ge- bruik van de wadplaten om te foerage- ren, zoals scholekster, bonte strandloper, rosse grutto, bergeend, wulp en tureluur. De Westerschelde herbergt een groot aantal, voor Nederland karakteristieke, broedvogels die ook in Europees verband belangrijk zijn. De schorren, hoge zand- platen, (schelpen)strandjes, dijkvakken en schaars begroeide gronden zijn be- langrijk broedgebied voor kustbroedvo- gels (kluut, bontbekplevier, strandplevier, zwartkopmeeuw, grote stern, visdief en dwergstern). De combinatie van bereik- bare foerageergebieden, zoals de droog- vallende slikken en platen, omvangrijke visrijke wateren en binnendijkse voedsel-

22 3 Ecosystemen en soorten

rijke graslanden maken het leefgebied de natuurlijke dynamiek die bij een kust- voor kustbroedvogels compleet. Blauw- systemen horen. borsten en bruine kiekendieven broeden In tegenstelling tot de Westerschelde in (riet)moerassen en in het Verdronken is in de Oosterschelde de waterkwaliteit Land van Saeftinghe. en de helderheid aanzienlijk toegenomen na de afsluiting. De fytoplankton produc- Oosterschelde tie is afgenomen. Deze veranderingen Tot 1986 was de Oosterschelde, net als hebben een effect op de biodiversiteit de Westerschelde, een open rivierendel- die de laatste decennia grillig is en waar- ta waar getijdenwerking vrij spel had. De schijnlijk nog niet stabiel. Zo worden in Oosterschelde was de laatste riviermon- sommige jaren zeldzame soorten in hoge ding die in het kader van de Deltawer- dichtheden aangetroffen en hebben an- ken is afgesloten door de Stormvloed- dere exoten zoals de Japanse oester ten kering. Door de beweegbare schuiven in koste van andere schelpdieren zich per- de stormvloedkering stroomt er echter manent gevestigd (Dankers et al. 2006). nog steeds zout water in de Oosterschel- Naast competitie voor voedsel met de de. De open stormvloedkering was een Japanse oester nemen andere schelpdie- compromis tussen veiligheid, natuur en ren ook af door de afname van geschikt mossel- en oestervisserij. Hierdoor is de habitat door de zandhonger (Wijsman Oosterschelde relatief zout, maar is de 2007). De kokkelbiomassa neemt sinds zand- en slibaanvoer sterk afgenomen. 2010 mogelijk hierdoor sterk af (van Dit komt omdat er nauwelijks meer se- Asch et al. 2016), het nonnetje, daaren- dimentaanvoer plaats vindt vanuit de tegen, neemt recentelijk toe (Escaravage Noordzee/Voordelta en door een minder et al. 2013). In de Oosterschelde komen krachtig getij wordt er minder sediment relatief veel vissoorten, zoals zeebaars (tegen de zwaartekracht in) afgezet op en kabeljauw, voor die ook leven in de de platen. Het systeem gaat naar een Noordzee en de Atlantische Oceaan. nieuw evenwicht waarbij vooral sediment Waarschijnlijk is dit het gevolg van het de geulen in verdwijnt. Hierdoor vervlakt relatief stabiele zoutgehalte. De popu- de Oosterschelde. Dit staat bekend als laties van een aantal vissoorten (aal, zandhonger. horsmakreel, schar, tong) nemen door De platen verdwijnen geleidelijk in onbekende oorzaken af sinds 1990 (de de geulen waardoor voedselgebied Boois en van Asch 2013). De Oosterschel- voor steltlopers afneemt. Deze platen de fungeert voor sommige vissoorten zijn tevens de belangrijkste groeiplaat- ook als kraamkamer. sen voor klein zeegras Zostera noltii De Oosterschelde is van internatio- en groot zeegras Zostera marina in Ne- nale betekenis voor vogels. De platen, derland. Klein zeegras komt verspreid slikken en de schorren zijn een belang- voor op diverse plekken, groot zeegras rijk leefgebied voor kustbroedvogels is daarentegen beperkt tot enkele loca- (kluut, bontbekplevier, visdief en dwerg- ties. Sinds de Deltawerken zijn velden stern). De combinatie van broedgebied van beide soorten in omvang afgeno- en de nabij gelegen foerageergebieden men. Zeegrassen zijn een belangrijk maken de Oosterschelde aantrekkelijk habitat voor kleine organismen, waarop voor ze. Het open water en het open weer vogels foerageren. Buitendijks lig- karakter van de buitendijkse gebieden gen er slikken en schorren gekenmerkt bieden een veilige rust- en slaapplaats door slijkgrasvelden en zilte pionier be- voor veel watervogels. Diverse arctische groeiing. Het is de verwachting dat net steltlopers zoals zilverplevier, kanoet, als de buitendijkse platen het areaal zal bonte strandloper en rosse grutto maken gaan afnemen door de zandhonger. De daarom gebruik van de Oosterschelde kenmerkende zilte habitat typen in de als overwinteringsgebied of als tussen- binnendijkse gebieden zullen op termijn stop tijdens de migratie naar zuidelijkere deels verdwijnen door het ontbreken van overwinteringsgebieden.

23 Belang van het Deltagebied voor vogels

Veerse Meer door het verdwijnen van de geleidelijke Het Veerse Meer was onderdeel van het overgang tussen land en water en de ve- Oosterschelde estuarium. Sinds de aan- getatieontwikkeling en door de komst leg van de Veerse Gatdam in 1961 is de van vossen. Het Veerse Meer is ook van getijdendynamiek verdwenen. Het was belang als hoogwatervluchtplaats voor de eerste zeearm die in het kader van vogels die in de Oosterschelde foerage- de Deltawerken werd afgesloten, door ren. En is vooral van betekenis voor de afsluiting zijn er nagenoeg geen sedi- visetende vogels, zoals de middelste mentstromingen meer. Het Veerse Meer zaagbek, dodaars, geoorde fuut, fuut, was tot 2004 een brakwatermeer. Sinds brilduiker en kleine zilverreiger. In het 2004 is het water door uitwisseling van Veerse Meer overwinteren de grootste zout water met de Oosterschelde via de aantallen dodaarzen van Nederland. Katse Heule weer zout geworden. De schorren rondom het meer zijn veelal in Grevelingen bouwland omgezet. Het waterpeil wordt De Grevelingen werd in 1965 afgesloten in de zomers hoog gehouden om ver- van het Rijn-Maas - estuarium door de droging van de landbouwgronden tegen Grevelingendam. Zes jaar later werd te gaan en in de winters laag om snel de Grevelingen door de Brouwersdam overtollig water af te kunnen voeren. volledig afgesloten van de Noordzee De waterkwaliteit is lange tijd slecht ge- en slechts gevoed met zout water door weest met een sterke algengroei die na de Brouwersluis. Hierdoor ontstond het afsterven een zwarte stinkende zuurstof- Grevelingenmeer met nagenoeg geen loze bodem veroorzaakte. Sinds 2004 dynamiek, maar wel helder en relatief stroomt er weer zout water in en uit het zout water. Sinds 1999 is er een zomer- meer vanuit de Oosterschelde waardoor en winterpeil met duidelijke bandbreed- de waterkwaliteit aanzienlijk verbeter- tes waardoor er ruimte is voor vogels de. De graslanden op zandige bodem om te nestelen op kale bodems. Het peil zijn in botanisch opzicht interessant. De wordt gereguleerd door de spuisluis die Schotsman, een voormalige strandvlak- daarom per jaar ongeveer 10 % van de te, herbergt zeldzame plantensoorten in tijd dicht staat. Vanaf januari 2017 is de gemaaide duinvalleien. de gerenoveerde Flakkeese spuisluis in De verbeterde waterkwaliteit, sinds gebruik genomen die is omgebouwd tot verbinding met de Oosterschelde, heeft een tweezijdige doorlaat met de Ooster- ook een effect gehad op de soortensa- schelde. De verwachting is dat met de menstelling. Zoutwaterbodemdieren zo- spuisluis vooral in het oostelijk deel van als garnalen, krabben en mosselen zijn de Grevelingen het zuurstofprobleem weer teruggekeerd in het Veerse Meer kan worden verholpen en de waterkwa- (Craeymeersch en de Vries 2007). Over liteit daar verbetert. De buitendijkse het algemeen neemt de bodemfauna in gebieden die voorheen alleen met eb het Veerse Meer af en vindt er een ver- droogvielen staan permanent droog en schuiving plaats in soorten (Leewis et worden beschermd tegen erosie door al. 2015). Wormen nemen relatief toe en vooroeververdediging. De vegetatiety- slakken en schelpen nemen af (Leewis et pen op de drooggevallen gebieden va- al. 2015). De ontwikkeling van de bodem- rieert mede door het begrazingsbeheer fauna en de visstand is waarschijnlijk nog maar de verschillende kalkgehaltes en instabiel en zal de komende jaren nog zoet-zout gradiënten zijn zeer bepalend gaan veranderen en zijn effect hebben voor een diversiteit aan begroeiing. Door op de vogelstand. de beperkte peildynamiek zullen de zilte Voor een gering aantal broedvogels pioniersgewassen langzaam gaan ver- is het Veerse Meer van belang. Er zijn dwijnen. broedkolonies van kleine mantelmeeu- Het onderwatersysteem van de Gre- wen en van aalscholvers. Voor kust- velingen is instabiel. In de jaren tachtig broedvogels is het belang afgenomen was het water zeer helder (doorzicht >

24 3 Ecosystemen en soorten

10 meter) maar is gestaag afgenomen tot een huidig doorzicht van 2-5 meter. Vlak na de afsluiting nam in de ondiepere delen het areaal aan groot zeegras Zos- tera marina tot de grootste groeiplaats voor deze soort in Nederland. Sinds de inlaat van zout water in 1978 nam de soort vervolgens sterk af en is nu hele- maal verdwenen. Zeegrasvelden waren ook hier belangrijke habitats voor allerlei klein onderwaterleven waar veel vogels en vissen van leven. Sinds de afsluiting zijn grotere zeevissen afgenomen en na- men kleine bodemvissen toe, waaronder de zwarte grondel. De bodemfauna in de Grevelingen heeft een aanzienlijke ver- andering ondergaan, in de jaren tachtig was water erg helder mede door de ban- ken van het muiltjes Crepidula fornicata (filteren algen) en kwamen schelpdieren zoals mossels en kokkels veelvuldig voor. Sinds de jaren negentig zijn deze aan- zienlijk afgenomen. Het wadslakje Hydro- Grevelingen: grote groepen ganzen houden de grazige bia ulvae, een belangrijke voedselbron deeltelijke) afsluiting van de voormalige vergetaties kort voor diverse duikeenden, is nagenoeg zeearmen Haringvliet, Grevelingen en verdwenen. Het zijn nu vooral wormen Oosterschelde is de Voordelta sterk van die overheersen, zoals de zeeduizend- karakter veranderd. De getijdenstroming poot Nereis succinea. in en uit de zeearmen is geheel verdwe- Door de afgenomen dynamiek is nen of sterk afgenomen. Voor de mon- de Grevelingen minder aantrekkelijk dingen van de zeearmen zijn evenwijdig geworden voor kustbroedvogels die aan de kust hoge zandbanken ontstaan afhankelijk zijn van de overgangsgebie- die bij laagwater gedeeltelijk droogval- den tussen land en water. Desondanks is len. Het meest in het oog springend zijn de Grevelingen momenteel wel een van de Hinderplaat, de Bollen van de Ooster de belangrijkste gebieden voor kust- en de Bollen van het Nieuwe Zand. De broedvogels. Deze overgangen worden oost-west georiënteerde getijdengeulen door natuurlijke processen gevormd en in het gebied zijn veel ondieper gewor- zorgen o.a. voor pioniersvegetatie waar den. Ook herbergt het gebied een aantal kustbroedvogels in broeden. De bestaan- schorren en slikkige platen bij Voorne de broedbiotopen staan onder druk door en Goeree en stranden met plaatse- successie en toegenomen predatie door lijke duinvorming aan de Zeeuwse en meeuwen en ratten. De Grevelingen is Zuid-Hollandse eilanden. Met name De van belang als hoogwatervluchtplaats Verklikker ontwikkelt zich tot een be- voor steltlopers die foerageren in de langrijk intergetijdengebied. Oosterschelde. Een aantal pleisteraars, De waterkwaliteit en de aanvoer van zoals fuut, brilduiker en geoorde fuut voedingstoffen wordt mede bepaald neemt sterk in aantal af. door de uitstroming van Rijn en Maas via de Haringvlietsluizen. De combinatie van Voordelta een hoge voedselrijkdom met relatief on- De Voordelta is een ondiepe zee met diepe omgeving (veel licht) zorgen voor aangrenzende stranden voor de kust een relatief hoge primaire productie. van Zeeland en het zuidelijkste deel van Hierdoor komen hier bijna twee keer zo- Zuid-Holland. Sinds de (al of niet ge- veel bodemorganismen voor dan elders

25 Belang van het Deltagebied voor vogels

in de Noordzee. De soortensamenstelling belang voor steltlopers en eenden, zoals verschilt en is niet homogeen verdeelt scholeksters, bonte strandlopers, drie- met een gradiënt in dichtheden en bio- teenstrandlopers en bergeenden. Langs massa van west naar oost. De hoogste de randen van het gebied bij Voorne en dichtheid wordt waargenomen op de Goeree liggen schorren en slikkige pla- overgang van platen, vooral dichter bij ten. Met belangrijke foerageergebieden de kust waar de primaire productie het bij de Slikken van Voorne, Hinderplaat hoogst is. De gehele Nederlandse kust- en Kwade Hoek. Dit intergetijdengebied zone – inclusief Voordelta – is voor wat is van bijzondere betekenis voor vogels betreft vissen het soortenrijkste deel van die hier een belangrijke tussenstop heb- de Noordzee. De ondiepe wateren fun- ben om te foerageren als ze onderweg geren ook als kraamkamer voor diverse zijn van noordelijke broedgebieden naar soorten vis. De lage aantallen aan grote het zuiden of omgekeerd. De grootste piscivore vissen (visetende vis) en het verscheidenheid aan flora en fauna vindt hoge voedselaanbod maakt het gebied men in de noordelijke helft van het ge- bij uitstek geschikt voor jonge vis om op bied. te groeien. Het open water van de Voordelta is Zoommeer, Markiezaat en vooral van belang voor visetende vogels. Krammer-Volkerak Binnen en buiten de broedtijd voor meeu- Het Zoommeer en Markiezaat zijn af- wen en sterns en buiten de broedtijd in gesloten zeearmen die respectievelijk het bijzonder voor de roodkeelduiker, in 1983 en 1986 zijn gescheiden van De Kwade Hoek heeft voor en voor schelpdiereters, als zwarte zee- het Oosterschelde getijdengebied door vogels belangrijke slikken en eend. De intergetijdengebieden zijn van de Markiezaatskade en de Oesterdam. schorren in de monding van het Haringvliet. Het Zoommeer staat via het kanaal de in open verbinding met het Krammer-Volkerak. Het water van deze gebieden is zoet en de getijdynamiek is verdwenen. Over het algemeen is door de verzoeting en afgenomen dynamiek de successie van de vegetatie nog vol- op gaande. Na de afsluiting van het Krammer-Volkerak werd het waterpeil constant gehouden waardoor een deel van de ondiepe slikken permanent droog viel. Deze slikken zijn beschermd tegen oeverafslag door vooroevers. In de jaren negentig is een veertigtal eilandjes aan- gelegd die een korte periode van belang waren voor een aantal kustbroedvogels. De betekenis van het Zoommeer, Markiezaat en Krammer-Volkerak voor watervogels hangt voor een belangrijk deel samen met de toestand van het wa- tersysteem. Het toenemende nutriënten gehalte speelt, vooral in warme zomers, een belangrijke rol. Sinds 2008/09 is er een omslag in het Zoommeer en Krammer-Volkerak waarbij het water hel- derder is geworden waarschijnlijk door toename van de Quaggamossel, die sinds 2006 als exoot aanzienlijk is toegeno- men in de Nederlandse binnenwateren

26 3 Ecosystemen en soorten

(van Hoorn en Visser 2012, Matthews et verzoet, omdat het zout daar geleidelijk al. 2014). Of de komst van deze exoot uit de bodem spoelt. In de buitendijkse als positief kan worden beschouwd is gebieden van het Hollands Diep liggen vooralsnog niet duidelijk. In het Mar- inmiddels zachthoutooibossen, rietruig- kiezaat zijn deze mosselen vooralsnog tes en slikkige rivieroevers en rietgorzen. niet aangetroffen. Sinds de afsluiting is Sinds 1997 is er een debat gaande over de visstand, net als de andere bekkens, de waterkwaliteit van het Haringvliet en drastisch veranderd. In het Markiezaat wordt er onderzoek gedaan naar het ef- zijn alle zoute vissoorten verdwenen. De fect van het openen van de sluizen. Na huidige visbiomassa is relatief laag in het een langdurige discussie is er 2013 een Zoommeer, Markiezaat en Krammer-Vol- principe besluit genomen om het brakke kerak en bestaat vooral brasem, blank- getijdengebied deels te herstellen en vis- voorn en snoekbaars. migratie te bevorderen door de sluizen Voor het Zoommeer en Markiezaat in 2018 op een kier te zetten. is de betekenis voor kustvogels als In het Haringvliet en het Hollands broed- en foerageergebied door ver- Diep worden sinds 2006 Quaggamossels zoeting en vegetatiesuccessie groten- aangetroffen. Deze exoot neemt net als deels verdwenen. Het is een belangrijke in de Krammer-Volkerak aanzienlijk toe slaapplaats van ongeveer 1500 middel- en heeft een positief effect op de water- ste zaagbek en vele honderden brildui- helderheid maar verdringt waarschijnlijk kers. In het Markiezaat zijn nog wel veel de driehoeksmossel als belangrijke voed- visetende watervogels aanwezig. Het selbron van kuifeenden. Zoute en brak- Krammer-Volkerak is nog steeds van gro- water bodemfauna is geheel verdwenen te betekenis voor vogels. De aanleg van en in het westelijke deel komt nog een kleine eilandjes in de laatste decennia aantal zoute kreeftachtigen voor. Drie- zorgde tijdelijk voor nieuwe broedplaat- hoeksmosselbanken zijn vooral aanwezig sen van kustbroedvogels maar nu zijn ze in het oostelijke deel. Het Hollands Diep begroeid met bomen. en het Haringvliet zijn potentieel van groot belang voor trekvissen als zeeprik, Hollands Diep en Haringvliet rivierprik en elft. Anadrome vissen, zoals Hollands Diep en Haringvliet vormen de de elft, paaien stroomopwaarts langs de verbinding van en Maas naar zee. rivieren, groeien op in het zoetwaterge- Het voormalig estuarium staat sinds het tijdengebied en trekken daarna naar zee. gereedkomen van de Haringvlietsluizen Voor dit soort vissen is het belangrijk in 1970, als onderdeel van de Deltawer- dat barrières op weg naar zee worden ken, niet meer in directe verbinding met opgeheven, daarvan kunnen ook andere de Noordzee. Sinds de afsluiting is de in- soorten zoals fint en zalm profiteren. De vloed van het brak water verdwenen. Er populaties van zoutminnende vissoorten is echter nog een geringe mate van indi- zijn in het Haringvliet bijna geheel ver- rect getij aanwezig via , vangen door zoetwatervissen, gedomi- en de . De Nieuwe Wa- neerd door brasem en snoekbaars. terweg staat nog in een open verbinding Door de afgenomen dynamiek is het met de zee, die een indirecte getijdenin- gebied minder gunstig geworden voor vloed veroorzaakt in de Oude Maas en in kustbroedvogels, hoewel de Scheelhoek zeer beperkte mate in het Hollands Diep en Slijkplaat nog steeds van groot be- (via het Spui) en het Haringvliet. Het wa- lang zijn door actief beheer. Over het terpeil wordt daarnaast ook beïnvloed algemeen nemen pleisterende watervo- door het beheer van de Haringvlietslui- gelpopulaties toe in het Hollands Diep zen. De aanvoer van zoet rivierwater en/ zoals grauwe gans, smient, krakeend, wil- of regenwater blijft uiteraard in stand. de eend en kuifeend. Een aantal soorten Het verdwijnen van eb en vloed en het pleisteraars neemt sterk af in de Haring- zoute water hebben enorme effecten ge- vliet zoals kuifeend en de bergeend. had op de natuur. Oevers en eilanden zijn

27 Belang van het Deltagebied voor vogels

Maasvlakte soorten dat ook in binnendijkse gebieden De Maasvlakte is in de jaren zestig aan- een broedplek vindt. Van belang is ook gelegd als industriegebied. De Maasvlak- de functie van gebieden binnendijks als te ligt in de Noordzee en is aangelegd hoogwatervluchtplaats voor vogels uit door een ringdijk aan te leggen waar nabij gelegen getijdengebieden. binnen zand uit de Noordzee werd ge- spoten. In 2008 is de aanleg gestart van 3.2 Vogels en voedsel: wat eten de Tweede Maasvlakte, deze is in 2013 vogels in het Deltagebied? in gebruik genomen. Binnen dit indus- Door de diversiteit aan zoete en zoute triegebied komen verschillende soorten bekkens met en zonder overgangen en kustbroedvogels voor. Voor soorten invloed van getijdenwerking en de diver- als kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw, se terrestrische biotopen is er een grote stormmeeuw en visdief gaat het om we- diversiteit aan voedseltypen voor vogels. zenlijke aantallen op nationale en inter- nationale schaal. Om enige structuur te krijgen in het be- lang van deze biotopen voor vogels zijn Binnendijks de soorten in enkele versimpelde voed- Binnendijks, op de voormalige eilanden, selgroepen: zijn ook gebieden te vinden die voor kust- • Planteneters: een grote groep in vogels van belang zijn. Soms zijn het klei- de Delta die waterplanten, grassen ne gebiedjes zoals voormalige kreken en en landbouwgewassen eten (bij- andere wateren. Ook zijn er grotere be- voorbeeld knobbelzwaan, ganzen, langrijke natuurontwikkelingsgebieden, eenden). bijvoorbeeld langs de Oosterschelde op • Invertebrateneters: : watervogels Schouwen-Duiveland die inmiddels voor die wormen, insecten en kreef- broedvogels en pleisteraars belangrijk tachtigen eten. Dat geldt zowel zijn. Ook de akkers en graslandgebieden voor waterbodems (duikeenden), die in agrarisch gebruik zijn, zijn voor droogvallende slikken (steltlopers een aantal vogelsoorten van betekenis. en bergeend) en voor grasland en In het winterhalfjaar zijn dit vooral gan- akkers zoals plevieren. zen, eenden, kieviten en goudplevieren. • Omnivoren: alleseters zoals meeu- In de broedtijd is er een breed scala aan wen, meerkoet en eenden.

Figuur 3.3. Watervogels ingedeeld per voedselgroep BROEDVOGELS PLEISTERAARS EN DOORTREKKERS en hun procentuele aandeel in de Delta binnen en buiten de broedtijd voor broedvogels en invertebrateneter planteneter pleisteraars en doortrekkers. 5% 14% viseter invertebrateneter 16% 3% omnivoor schelpdiereter 8% 47% viseter

omnivoor

79% 28%

planteneter invertebrateneter omnivoor schelpdiereter viseter

28 3 Ecosystemen en soorten

• Schelpdiereters: zowel vogels die een weerspiegeling is van de landelijke schelpdieren eten in intergetijden- ontwikkelingen. De Oosterschelde en de gebieden (scholekster, kanoet) als Westerschelde zijn belangrijke gebieden in open water (zwarte zee-eend, voor planteneters, hier verblijven grote eider). aantallen ganzen en eenden. Het Ha- • Viseters: Het betreft zowel waden- ringvliet is ook een belangrijke plek voor de vogels die in het ondiepe water planteneters maar stond voor de afslui- vis vangen (lepelaar, reigers), als ting ook al bekend als een van de beste duikende vogels (duikers, futen, aal- ganzenregio’s van Nederland (Vergeer et scholvers, zaagbekken en sterns). al. 2016). De Westerschelde en Saefting- he is het enige gebied waar het belang Bij vogels die in de Delta broeden over- voor planteneters afneemt (Figuur 3.4). heersen de omnivoren en buiten de Dit komt voornamelijk door een recente broedtijd de herbivoren (Figuur 3.3). In afname van smienten en grauwe ganzen. de Delta nemen schelpdiereters en in- vertebrateneters de laatste jaren sterk Invertebrateneters af. Deze afname is vooral te wijten aan Door de diversiteit aan ecosystemen de afname van steltlopers in onder meer in de Delta is er een breed spectrum aan Wester- en Oosterschelde. De plantene- voedsel beschikbaar voor invertebrate- ters nemen zoals in de rest van Neder- neters. Duikeenden zoeken op de water- land sterk toe en dat hangt samen met bodem naar mosselen, larven, kreeftach- de toename van waterplanten in de zoe- tigen en wormen. Wormeneters als kievit te meren en het aanbod aan voedsel in en goudplevier zoeken hun prooien voor- de landbouwgebieden. Omnivoren zijn namelijk binnendijks op de graslanden relatief stabiel maar in sommige gebie- terwijl steltlopers uit het zoute milieu den wordt een negatieve trend waarge- hun prooien vinden op de droogvallen- nomen die vooral te wijten is aan een de slikken en platen. Meeuwen vinden afname in meeuwen. Het belang en hun prooien zowel binnendijks, op open trend voor viseters verschilt per deel- water en op de droogvallende slikken gebied. Voor een aantal deelgebieden en platen. Zij zoeken vooral lopend naar is de visstand sterk veranderd door de voedsel op land en in ondiep water naar Deltawerken wat een effect heeft op de insecten, zoals emelten, kevers, rupsen, vogelstand (Figuur 3.4 en 3.5). wormen, maar ook garnalen en vis. De Deltawerken hebben de samenstelling Planteneters van invertebraten behoorlijk veranderd, In de Delta zijn Planteneters de grootste het zijn vooral de waterbekkens die vol- groep onder de pleisteraars en de door- ledig zijn afgesloten van het zoute water trekkers (Figuur 3.3). De belangrijkste waar de veranderingen groot zijn. Na de soorten in deze groep zijn brandgans, afsluiting nam de waterkwaliteit af in een smient, grauwe gans, kolgans, rotgans aantal bekkens en om deze te verbeteren en wintertaling. De grootste aantallen is het contact met zoute water voor een foerageren op graslanden en akkers. aantal bekkens weer hersteld. De ontwik- Enkele soorten eenden vinden hun keling van de bodemfauna is daardoor voedsel door het wateroppervlak te instabiel en zal de komende jaren nog filteren en door te grondelen op water- gaan veranderen en zijn effect hebben planten. Op de slikken en platen worden op de watervogels. ook algen en zeegras gegeten door rot- In de Delta zijn de invertebrateneters ganzen en smienten. Doordat zeegras goed vertegenwoordigd en deze groep nagenoeg is verdwenen is het belang als is vrij groot (Figuur 3.3). Deze voed- voedsel te verwaarlozen. selgroep nam in de jaren negentig toe Het belang van de Delta voor plan- maar laat recentelijk een negatieve trend tenetende watervogels is behoorlijk zien (Figuur 3.4 en 3.5). De trend in deze toegenomen (Figuur 3.4 en 3.5), wat voedselgroep is voornamelijk te wijten

29 Belang van het Deltagebied voor vogels

PLEISTERAARS EN OVERWINTERAARS INVERTEBRATEN- SCHELPDIER- PLANTEN- GEBIED (N2000) VISETER ETERS ETERS ETER OMNIVOOR PREDATOR Voordelta + + ++ 0 0 0

Haringvliet ++ ++ 0 ++ ++ + Hollands Diep ++ + 0 ++ ++ +

Grevelingen ++ ++ 0 ++ ++ +

Krammer-Volkerak ++ ++ 0 ++ ++ +

Oosterschelde + ++ ++ ++ ++ ++

Zoommeer 0 + + 0 + 0

Markiezaat 0 + 0 + + +

Veerse Meer 0 + + ++ ++ 0 Westerschelde en Saeftinge 0 ++ ++ + + ++ Duinen Goeree en Kwade Hoek 0 + + + 0 + Binnendijks 0 0 0 ++ ? 0

Figuur 3.4. Het belang van deelgebieden en de aantalsontwikkeling van pleisteraars en overwinteraars hier binnen per voedselgroep in de Zuidwestelijk Delta.

BROEDVOGELS INVERTEBRATEN­ Belang GEBIED (N2000) VISETER ETERS OMNIVOREN PREDATOR ++ groot + matig Voordelta ++ 0 0 0 0 niet of nauwelijks

Trend Haringvliet ++ ++ ++ + positief neutraal Hollands Diep ++ + + 0 negatief

Grevelingen ++ ++ ++ +

Krammer-Volkerak ++ ++ ++ +

Oosterschelde ++ ++ ++ +

Zoommeer 0 + + 0

Markiezaat 0 + + +

Veerse Meer + + ++ + Westerschelde en Saeftinge ++ ++ ++ ++ Duinen Goeree en Kwade Hoek 0 + 0 0 Binnendijks + + + 0

Figuur 3.5. Het belang van deelgebieden en de aantalsontwikkeling van broedvogels hierbinnen per voedselgroep in de Zuidwestelijk Delta.

30 3 Ecosystemen en soorten

aan een toename van bergeenden en de dengebied. Een andere oorzaak van het afname van steltlopers. verdwijnen van eetbare schelpdieren is de toename van Japanse Oester die te Omnivoren groot is als voedselbron maar wel de Omnivoren is een gevarieerde voedsel- kleinere soorten weg concurreert. De groep, met name vertegenwoordigd door Oosterschelde en Westerschelde zijn de meeuwen en eenden. Door de diversiteit belangrijkste gebieden voor schelpdier aan ecosystemen in de Delta is er een etende steltlopers in de Delta. De Voor- breed spectrum aan voedsel beschikbaar delta is van belang voor diverse soorten voor omnivoren. De meeste omnivoren steltlopers en zee-eenden. In bijna alle zijn opportunistisch en veelzijdig, maken gebieden nemen schelpdiereters in aan- gebruik van lopen, vliegen en zwemmen tal af (Figuur 3.4 en 3.5). om aan voedsel te komen. De locaties waar voedsel gevonden wordt zijn daar- Viseters om eveneens erg breed. Meeuwen eten De Delta is van groot belang voor een zowel natuurlijk voedsel maar ze eten aantal visetende watervogelsoorten. ook afval. Meeuwen zoals de zilver- Een estuarium, zoals de Westerschel- meeuw volgen vissersboten, zijn te vin- de, is een belangrijke kraamkamer voor den op vuilnisbelten en zijn op vers om- veel vissoorten die cruciaal zijn als voed- geploegde akkers op zoek naar wormen. selbron voor veel watervogels. Ook de Sommige meeuwensoorten stelen ook Voordelta heeft deze functie en er zijn voedsel van andere vogels zoals sterns verschillende soorten watervogels die en kieviten. Op de slikken en de platen vanuit de Delta hier gaan foerageren in zoeken meeuwen al pikkend naar slakjes, het ondiepe water. In het zoute getijden- schelpen en kreeftachtigen. Eenden zijn water foerageren sterns bijvoorbeeld op veelal aan het water gebonden en vinden garnaal, jonge platvis, spiering en jonge hun voedsel op de waterbodem of langs haring Ook de binnendijkse kreken en de oever waar ze zoeken naar zaden, sloten zijn voor een aantal visetende wa- wortels en waterplanten als insecten, tervogels van belang zoals de lepelaar larven, amfibieën en kleine visjes. Meer- die wadend in het ondiepe water op de koeten wisselen tussen dierlijk voedsel, tast met de snavel zijn prooien vindt. bijvoorbeeld driehoeksmosselen, en De Deltawerken hebben de vissamen- plantaardig voedsel (gras, waterplanten). stelling in een aantal gebieden drastisch Het belang van de Delta voor pleis- veranderd, vooral in de waterbekkens terende omnivoren is vrij groot en in de die volledig zijn afgesloten. Daarnaast meeste waterbekkens is de trend stabiel veranderde de waterkwaliteit na de (Figuur 3.4 en 3.5). In het Veerse Meer afsluiting en om deze te verbeteren is nemen de aantallen af, wat vooral te wij- het contact met naastgelegen gebieden ten is aan de afname van meerkoet. Ook voor een aantal bekkens weer hersteld. in de Westerschelde nemen de aantallen De ontwikkeling van de visstand is daar- omnivoren recentelijk af (Figuur 3.4 en door in een aantal gevallen nog volop in 3.5). ontwikkeling. Het belang van verschillende deel- Schelpdiereters gebieden en de bijbehorende aantals- Schelpdiereters zoals eider en zwarte ontwikkeling is voor de diverse groepen zee-eend vinden hun voedsel tegen- sterk verschillend Figuur 3.4 en 3.5. Voor woordig vooral op schelpenbanken in viseters onder pleisteraars en overwinte- de Voordelta. Steltlopers zoals kanoet raars zijn vooral de noordelijke bekkens en de scholekster vinden hun voedsel op zoals Haringvliet, Hollands Diep, Greve- droogvallende platen en slikken. Schelp- lingen en Krammer-Volkerak belangrijke dieren zijn aanzienlijk afgenomen in de gebieden. Voor visetende broedvogels Delta door de verzoeting van gebieden zijn de Oosterschelde en de Westerschel- en de afname van het areaal intergetij- de eveneens belangrijk en de laatste de-

31 Belang van het Deltagebied voor vogels

cennia neemt het belang toe. Het Veerse Deze tabel is daarmee een detaillering Meer daarentegen heeft aan belang voor per deelgebied van de tweede kolom in viseters ingeboet. Tabel 2.5. De tabel laat een wisselend en geva- 3.3 Trends broedvogels in rieerd beeld zien. Er zijn geen soorten ecosystemen/gebieden­ die het in alle gebieden goed doen. Ook Om meer inzicht te geven in de factoren zijn er nauwelijks gebieden waarin (bij- die trends van soorten bepalen, zal een na) alle soorten vooruit gaan of stabiel aantal soorten als voorbeeld in meer de- zijn. Voldoende aanknopingspunten dus tail worden besproken. Dit helpt ook om voor een verdieping. In het navolgen- grip te krijgen op de omstandigheden de worden aan de hand van een aantal en ontwikkelingen die in delen van het voorbeeldsoorten nader geïllustreerd Deltagebied de aantallen en verspreiding welke ontwikkelingen in de Delta spelen van deze broedvogels beïnvloeden. en waar factoren en aanknopingspunten Als startpunt is in Tabel 3.1 voor de liggen die in de volgden hoofdstukken broedvogelsoorten per deelgebied aan- nader beschouwd moeten worden. gegeven hoe de langjarige trend was.

Tabel 3.1. Trends voor alle broedvogelsoorten per ecosys- teem/deelgebied, periode 1987 t/m 2015.

++ sterke significante toe­ name van >5% per jaar

+ matige significante toe- name van < 5% per jaar

0 stabiel, geen significante trend SOORT GREVELINGEN HARINGVLIET DIEP HOLLANDS KRAMMER-VOLKERAK MARKIEZAAT OOSTERSCHELDE VEERSE MEER DUIN VOORNES EN SAEFTINGHE WESTERSCHELDE ZOOMMEER

– matige significante af­ Aalscholver 0 0 name van < 5% per jaar

–– sterke significante afna- Kleine zilverreiger ++ me van >5% per jaar­ ~  onzeker, geen trend Lepelaar ++ + ++ ++ ++ aantoonbaar  onbekend of Dodaars ++ verwaarloosbare aantallen Bruine kiekendief 0 – – ~ ~

Kluut 0 ~ ~ – –– + + ––

Bontbekplevier 0 ~ – –– + +

Strandplevier 0 – –– + 0 –

Zwartkopmeeuw + ~ ~ ~

Kleine mantelmeeuw ~ +

Dwergstern ++ ~ ~ ~ ~

Grote stern ~ ~ ~ +

Visdief + 0 – + 0 –

Noordse stern ~

32 3 Ecosystemen en soorten

Visdief Broedvogel van eilanden en dynamische kustbiotopen Visdieven zijn viseters die in kolonies broeden. Voedsel verzamelen ze in zoet, brak of zout water: van belang is de beschik- baarheid van veel kleine vissen in de bovenste waterlaag. Voor de kolonie wordt een plek opgezocht met weinig of geen begroeiing, in de nabijheid van water. Vaak zijn het plekken op eilanden of plekken die anderszins slecht bereikbaar zijn voor landroofdieren.

Figuur 3.6. Broedpopulatie visdieven in de Delta: aantalsverloop (links) en recente verdeling van aantallen over deelgebieden (rechts; stippen gelden voor het gehele hoofdgebied)

Visdieven hebben net als andere zien, net als de Grevelingen. De afname Veranderingen in voedselbeschik- sternsoorten in het kustgebied tot in de na de piek begin deze eeuw wordt vooral baarheid? jaren 60 van de vorige eeuw een flinke veroorzaakt in de Westerschelde, het Ha- Bij het interpreteren van de aantals- achteruitgang te verduren gehad door ringvliet en de zoete meren. ontwikkelingen richt de aandacht zich met name effecten van chemische ver- meestal op de beschikbaarheid en de ontreiniging. Daarna zijn de populaties Afname broedhabitat kwaliteit van broedhabitat als bepalende wel weer gegroeid, maar de aantallen in De Deltawerken en de daarop volgende factor. Het is echter zeer wel mogelijk dat Nederland en het Deltagebied zijn niet veranderingen in bekkens waar het getij voedselbeschikbaarheid ook meespeelt. meer terug gekomen op de aantallen van verdwenen was, zorgden voor een afname Daarover is geen specifiek onderzoek midden vorige eeuw en daarvoor. Waar van geschikt habitat: eilanden en andere beschikbaar, maar het vergelijken van de ooit 50.000 paar visdieven in Nederland weinig begroeide delen raakten begroeid Maasvlakte en Grevelingen (stabiel) met broedden, zijn de aantallen in deze eeuw en werden ongeschikt. Door beheer en het Westerschelde en Haringvliet (beide afne- maar net boven 20.000 geweest. Veront- vergroten of aanleggen van eilanden zijn mend) geeft mogelijk aanknopingspunten. rustend is dat de trend in Nederland re- vervolgens weer nieuwe plekken beschik- In het Deltagebied wordt het centelijk wederom dalend lijkt. baar gekomen. Er is dan ook geen een- broedsucces van visdieven gevolgd In het Deltagebied was vanaf de jaren duidige trend van afname van geschikt en wordt in een aantal kolonies in het 80 een gestage toename te zien: van ca. broedhabitat. Toch kan de afname van noordelijke deel intensiever onderzoek 2.000 paar rond 1980 tot 7-8.000 paar in aantallen in Veerse Meer, Volkerakmeer, gedaan in het kader van de evaluatie van het begin van deze eeuw. Echter, in de Markiezaat en Haringvliet op z’n minst de natuurcompensatie voor Maasvlakte laatste 10 jaar is er weer sprake van af- deels door afname in geschikt broedha- 2. Het broedsucces wisselt tussen jaren name en is bijna de helft van de eerdere bitat verklaard worden. De kolonies op en binnen het Deltagebied, en lijkt in het groei te niet gedaan. Het huidige aantal de Maasvlakte lijken te floreren door het noordelijk Deltagebied in meerdere jaren broedparen is 5-6.000. aanbieden van een nieuwe eiland. beter dan in het zuidelijke deel (Fijn et De trends per gebied verschillen. De al. 2016). Slecht broedsucces wordt met Maasvlakte laat recent een stabiel aantal name veroorzaakt door predatie, maar

33 Belang van het Deltagebied voor vogels

Figuur 3.7. Broedpopulatie visdieven in de Delta: ontwikkeling van aantallen in belangrijke deelgebieden

de onderzoekers geven terecht aan dat een enkele keer ‘intermediate’ (Figuren omstandigheden in de kolonies sterk predatie het uiteindelijke gevolg is of kan 4.1.2.2 en 4.1.2.3 in Fijn et al. 2016). Dit wijst verschillen. Kennelijk is er ook hier een zijn van een complex aan factoren, waar- eerder op een factor die aan voedsel/ gemeenschappelijke factor die van grote door de visdieven zelf en/of de predato- foerageergebied gerelateerd is dan aan invloed is op het broedsucces: het lijkt ren (vooral meeuwen) te weinig voedsel het broedbiotoop op de onderling sterk er op dat rond deze kolonies de voedsel- kunnen aanbrengen. Daarnaast speelt in verschillende broedplaatsen. beschikbaarheid gunstiger is. De afname sommige kolonies in sommige jaren pre- In het Haringvliet zijn de kolonies in het Haringvliet kan gerelateerd zijn datie door ratten een rol. gelegen op eilanden: van oudsher op de aan broedhabitat, de stabiele aantallen Visdieven in het noordelijk Deltage- Slijkplaat, en in recente jaren vooral ook van Maasvlakte en Grevelingen zijn mo- bied eten deels zoetwatervis, die deels op nieuw aangelegde broed-eilanden gelijk door het over jaren heen redelijke verzameld wordt bij de Haringvlietsluizen, langs de kust van Goeree en op de Vent- broedsucces in deze gebieden. en verder veel haring en sprot, aangevuld jagersplaten. Op deze plekken lijkt het met andere zoutwatervis (Fijn et al. 2016). broedhabitat van invloed op de aantallen Van belang voor trends visdief: broed- Over aanbod en beschikbaarheid van broedparen: eilanden raken begroeid en habitat èn voedselbeschikbaarheid deze prooien in de wateren waar wordt moeten actief worden opengehouden, Zowel beschikbaarheid van voldoende en gefoerageerd, in de grootteklassen die waarmee met succes wordt geëxperi- geschikt broedhabitat als van voldoende voor visdieven aantrekkelijk zijn, zijn geen menteerd. In de Grevelingen broeden de en geschikt voedsel is van belang is. Aan systematische gegevens beschikbaar. visdieven op eilanden (Hompelvoet en de kant van broedplekken is veel gedaan In de Westerschelde broeden visdie- Markenje). Op de Maasvlakte hebben vis- en wordt waar nodig geëxperimenteerd ven op verschillende plekken, met grote dieven in de loop der jaren op verschillen- met beheermaatregelen. Veel minder is kolonies op de Hoge Platen en in Terneu- de plekken gebroed, momenteel is er een in het Deltagebied bekend over het voed- zen. Deze locaties verschillen sterk van kolonie op het Visdiefeiland in de Slufter. selaanbod, laat staan over maatregelen elkaar: een eiland, een schiereiland in Ook voor deze groep van gebieden of beheer om daarin voor visdieven ver- een haven, op daken en op de schorren. waar binnen jaren het broedsucces ver- betering aan te brengen. Sinds 2009 is het broedsucces in alle ko- gelijkbaar is, maar vaak verschilt van lonies langs de Westerschelde slecht en het zuidelijke Deltagebied, geldt dat de

34 3 Ecosystemen en soorten

Grote stern Broedvogel van eilanden en dynamische kustbiotopen Grote sterns broeden in kolonies, vaak in aantallen van duizenden broedparen, dicht op elkaar. Ze zoeken daarvoor schaars begroeide plekken op, liefst op eilanden en altijd bij kokmeeuwen. Hoewel kolonies vaak van jaar op jaar gebruikt worden, kunnen locaties ook soms zonder duidelijke redenen geheel of gedeeltelijk verlaten worden en duikt op een andere plek een kolonie op. Ze zoeken voedsel in zee en in de mondingen van estuaria. Tussen de kolonie en de foerageergebieden leggen ze vaak flinke afstanden af, in de orde van 10-20 km enkele reis, soms nog aanzienlijk verder. Het voedsel bestaat vrijwel uitsluitend uit vis, met een sterke voorkeur voor soorten als haring, sprot en zandspiering.

Figuur 3.8. Broedpopulatie grote sterns in de Delta: aantalsverloop (links) en recente verdeling van aantallen over deelgebieden (rechts; stippen gelden voor het gehele hoofdgebied)

Grote stern populaties hebben net als an- ruwweg tussen 3 en 5.000 paar, zonder die echter in sommige jaren door klepto- dere sternsoorten in het kustgebied tot een duidelijke trend. Vanaf de jaren 90 parasitisme (het stelen van vis die de ou- in de jaren 60 van de vorige eeuw een is er een duidelijke groei ingezet, weder- ders naar de jongen willen brengen) een flinke achteruitgang te verduren gehad om met sterke schommelingen, tot een negatieve invloed op de jongenoverleving door met name effecten van chemische niveau van op dit moment 5-6.000 paar. kunnen hebben. Daar ligt de link naar de verontreiniging. Daarna zijn de aantallen Schommelingen in aantallen zijn bij grote tweede belangrijke factor: voldoende wel weer toegenomen, maar in Nederland sterns niet ongewoon: kolonies kunnen beschikbaarheid van geschikte vis, in de en het Deltagebied niet meer terug geko- sterk in omvang afnemen maar ook weer juiste maat in gebieden waarvoor de vo- men op de aantallen van midden vorige toenemen doordat van jaar op jaar ver- gels niet te ver hoeven te vliegen. In de eeuw en daarvoor. Waar ooit 40.000 paar schillende locaties de voorkeur genieten. kolonies in het noordelijke Deltagebied grote sterns in Nederland broedden, zijn In het Deltagebied is over de geschikt- is hier in recente jaren veel onderzoek de aantallen in deze eeuw niet boven de heid van broedlocaties veel bekend. De gedaan1. Tussen jaren en tussen kolonies 20.000 paar geweest. Tot c. 2010 was er plekken waar grote sterns broeden liggen zijn er verschillen in broedsucces. Preda- landelijk een gestage toename, maar in alle in beschermd natuurgebied. Deson- tie had incidenteel invloed op het succes recente jaren is deze groei gestagneerd danks zijn er soms factoren die voor de van kolonies, weersomstandigheden en is er zelfs enige afname. Mogelijk ligt grote sterns verkeerd uitpakken: predatie nauwelijks. Grote sterns zijn, zeker voor de oorzaak in een serie opeenvolgende (meeuwen, roofvogels, incidenteel ratten) hun jongen, grotendeels afhankelijk van jaren met een relatief laag broedsucces. en het (te) begroeid raken van eilanden haringachtigen en zandspiering. Voedsel- In het Deltagebied waren vanaf de zijn de belangrijkste. Grote sterns broeden beschikbaarheid en -kwaliteit (soorten jaren 80 wisselende aantallen aanwezig, graag in de nabijheid van kokmeeuwen, lengtes van prooivissen) correleren met

1 In het kader van de evaluatie van PMR-NCV wordt in de Voordelta en in kolonies van waaruit grote sterns in de Voordelta foerageren onderzoek gedaan aan o.a. broedsucces en voedselkeus, en de factoren die daarop van invloed zijn. Zie Poot et al. 2015, Fijn et al. 2016.

35 Belang van het Deltagebied voor vogels

Figuur 3.9. Broedpopulatie grote sterns in de Delta: ontwikkeling van aantallen in belangrijkste deelgebieden

broedsucces (Poot et al. 2015). Voor het wel en wee van de grote stern in het Deltagebied zijn dus twee punten van belang: geschikte broedloca- ties en een voldoende beschikbaarheid van voedsel in de Noordzee. Er zijn vol- doende geschikte kolonie-locaties, waar de eisen die de grote sterns stellen door inrichting en beheer zo goed mogelijk worden gerealiseerd. Dat wordt met veel inzet door natuurbeheerders en anderen gedaan en is succesvol, maar her en der is verbetering of uitbreiding moge- lijk, bijvoorbeeld op of in de nabijheid van de Maasvlakte. Voor wat betreft de voedselgebieden en de beschikbaarheid van voedsel is relatief minder bekend, en deze factoren zijn ook veel minder beïn- vloedbaar. De gewenste strategie voor de grote stern in het Deltagebied is daarom het aanbieden/garanderen van geschikte kolonie-locaties in de nabijheid van de foerageergebieden op de Noordzee. Vervolgens, maar dat is aanzienlijk las- tiger, kan geprobeerd worden de voed- selbeschikbaarheid voor deze viseters te verbeteren. Uiteindelijk blijven niet-beïn- vloedbare factoren als weer/predatie en seizoensverschillen in voedselbeschik- baarheid van invloed.

36 3 Ecosystemen en soorten

Lepelaar Broedvogel in nabijheid van ondiep water van meren en estuaria Lepelaars zijn viseters van het ondiepe water. Met hun lepelvormige snavel zwiepen ze door ondiep water op zoek naar vissen, garnalen, kreeften en waterinsecten. Ze foerageren in zowel zoet, brak als zout water, zolang het ondiep genoeg is (<30 cm, soms dieper). Zo kan je lepelaars vinden in de slenken van intergetijdengebieden maar ook vissend in ondiepe zoetwater slootjes in de polder. Ze broeden in kolonies op de grond in rietmoerassen, duinvalleien, kwelders, begroeide eilanden en in struiken en bomen. Vaak liggen de kolonies in de Delta nabij kolonies van kleine mantel- of zilvermeeuwen.

Figuur 3.10. Broedpopulatie lepelaars in de Delta: aantalsverloop (links) en recente verdeling van aantallen over deelgebieden (rechts; stippen gelden voor het gehele hoofdgebied)

Het gaat landelijk sinds de jaren 80 goed Delta, op een eiland in het Quackjeswa- en veilige broedplaatsen. De onbewoon- met de lepelaarpopulatie. De kolonies, ter in het Voornes Duin. Sindsdien zijn er de eilanden zijn als volledig afgesloten vooral geconcentreerd op het vasteland, meerdere kolonies ontstaan en neemt natuurgebieden vrij van verstoring door stonden in de decennia daarvoor onder het aantal broedparen in de Delta toe mensen, waardoor de lepelaars in rust druk van eierrovers, vergiftiging door net zoals de landelijke trend. De Delta kunnen broeden. Een gebrek aan rust gechloreerde bestrijdingsmiddelen en herbergt nu 800 broedparen, meer dan zou een mogelijke verklaring kunnen zijn predatie door de vos. Na een dieptepunt een kwart van de bijna 3000 broedparen waarom de kolonie op de Speelmanspla- van 150 broedparen in 1968 nam het aan- in Nederland (Govers en Buiter, 2016). De ten in het Zoommeer niet permanent is tal toe na een verbod op gechloreerde zuidwestelijke Delta is zowel nationaal als bewoond. De Speelmansplaten zijn be- bestrijdingsmiddelen. Daarbij verbeterde internationaal van eminent belang voor stemd als dagrecreatieterrein voor wa- de voedselvoorziening door herstel van de lepelaar (Figuur 2.3 en 2.4). tersport en andere outdoor activiteiten. stekelbaarzen die profiteren van ver- Overal verschijnen kolonies in de Del- Tegelijkertijd is er ook een kolonie in het beterde trekwegen tussen zoet en zout ta, alleen in het Zoommeer is geen per- havengebied van het Sloegebied. Voor- overgangen. Daarnaast was er een ver- manente kolonie ontstaan. Tussen jaren spelbare veiligheid lijkt doorslaggevend. schuiving van kolonies van het vasteland kunnen de aantallen binnen een kolonie Nesten op de grond zijn gevoelig voor naar de “vosvrije” Waddeneilanden en redelijk fluctueren, maar de langjarige predatie door vossen. Door te broeden het Deltagebied. Na jaren van groei lijkt trend is overal stijgend. op eilanden zijn de nesten veiliger. Soms het plafond van deze groei bereikt. Meer De meeste lepelaar kolonies bevinden weet een vos toch een weg te vinden broedparen leidt tot minder jongen. Het zich op eilanden met uitzondering van naar een eiland bijvoorbeeld bij lage broedsucces is dichtheidsafhankelijk en de kolonie op de Zuidgors aan de Wes- waterstanden. Zo werd de groei van de de beperkende factor is nu waarschijnlijk terschelde en enkele binnendijkse kolo- kolonie op de Middelplaten in het Veerse het voedselaanbod in de Waddenzee (Lok nies (Sloegebied en Neeltje Jans). Oude Meer doorbroken door predatie van de et al., 2009; Govers en Buiter, 2016). zandplaten en opgespoten eilanden met gehele kolonie door vossen nadat de In 1989 vestigden lepelaars zich in de verruigde eilandvegetatie vormen rustige vlieren waarop gebroed werd bezweken

37 Belang van het Deltagebied voor vogels

Figuur 3.11. Broedpopulatie lepelaars in de Delta: ontwikkeling van aantallen in belangrijke deelgebieden

waren en de nesten bereikbaar werden (Strucker et al., 2016). Lepelaars foerageren in ondiep visrijk water. Het voedselaanbod wordt deels bepaald door de aanwezigheid van zoet-zout overgangen, zodat vismigratie wordt bevorderd (Aarts et al., 2008). Naast voldoende voedsel, moet er voldoende ondiep water aanwezig zijn, zodat het voedsel ook beschikbaar is. Het verdwij- nen van ondiepe geulen, bijvoorbeeld door zandhonger in de Oosterschelde, zou nadelige gevolgen kunnen hebben voor voedselbeschikbaarheid (Rijkswa- terstaat, 2016b). Het gaat goed met lepelaars in de Del- ta. Op dit moment worden de instandhou- dingsdoelen in de Natura 2000-gebieden gehaald (Rijkswaterstaat, 2016a). Er zijn voldoende mogelijkheden voor lepelaars om te broeden. Een toenemend predatie- risico, wegspoelen van nesten met hoge waterstanden en verstoring zijn factoren die het broedsucces beïnvloeden. Niet be- kend is welke foerageergebieden vanuit de verschillende kolonies benut worden. Om mogelijke knelpunten in foerageermo- gelijkheden te benoemen is meer kennis over die foerageergebieden nodig. In welke mate foerageren ze in binnendijkse gebieden, binnen de Delta en in de voor- delta? En welke prooien zijn van belang?

38 3 Ecosystemen en soorten

Strandplevier Broedvogel van stranden en zandplaten De strandplevier is een kustbroedvogel typisch voor het strand en kale zandplaten. Het natuurlijke broedbiotoop is een dynamisch kustgebied met primaire duintjes, strand- en schelpenvlakten, schelprijke hoge delen op schorren en permanent drooggevallen zandplaten. Alternatieve broedplekken zijn opgespoten eilanden en taluds van zeedijken. De soort broedt solitair of in losse kolonies, vaak nabij broedkolonies van visdieven en dwergsterns. De strandplevieren foerageren (met kuikens) nabij de broedplaats. Ze zijn op zoek naar kleine wormen, slakjes, kreeftachtigen, insecten en spinnen.

Figuur 3.12. Broedpopulatie strandplevieren in de Delta: aantalsverloop (links) en recente verdeling van aantallen over deelgebieden (rechts; stippen gelden voor het gehele hoofdgebied)

Tussen 1900 en 1950 hadden we in Ne- het Sloegebied. Dit werd echter enigszins plevier direct van nieuwe natuurontwik- derland een redelijk stabiele strandple- gecompenseerd met het ontstaan van kelingen, zoals opgespoten eilanden. Ook vier-populatie met aantallen variërend nieuwe broedgebieden door opspuit- en tijdelijke broedgebieden die ontstonden tussen 900 en 1000 broedparen. Sinds graafwerkzaamheden. Hierdoor waren tijdens de aanleg van de Deltawerken 1950 neemt de populatie af met een korte er tussen 1970 en 1980 tussen de 500 werden snel gekoloniseerd. Deze broed- opleving vanaf 1970. De strandplevieren en 600 broedparen in de Delta (Meinin- gebieden hebben echter een tijdelijk profiteerden toen van het ontstaan van ger en Arts, 1997). Na 1980 is het aantal karakter doordat ze ongeschikt worden nieuwe broedgebieden in Flevoland en broedparen alleen nog maar afgenomen door successie (Meininger et al. 2000). De de Deltawerken (Meininger en Arts, 1997). met een dieptepunt van 107 broedparen toenemende trend in de Oosterschelde is Dit was van korte duur, want sinds 1980 in 2015. Dat betekent dat sinds 1980 de te verklaren door de aanleg van nieuwe neemt de populatie af met een dieptepunt broedpopulatie in de Delta met ongeveer broedgebieden binnen ‘Plan Tureluur’ in van 133 broedparen in 2013 (Koffijberg en 80% is afgenomen. Schouwen-Duiveland en Tholen, al is hier van Turnhout, 2014). De Oosterschelde en Grevelingen zijn in recente jaren al sprake van een afname De strandplevier broedt uitsluitend in de tweede belangrijkste broedgebieden (Rijkswaterstaat, 2016b). In het Haringvliet het Waddengebied en in de Delta. Hierbij in de Delta met beide 36 broedparen in vestigden strandplevieren zich bij het per- ligt het zwaartepunt, namelijk 90%, van 2015. Overige broedpopulaties bevinden manent droogvallen van de Scheelhoek. de Nederlandse populatie tegenwoordig zich in de Voordelta, Kwade Hoek, Wes- Toen deze met vegetatie begroeid raakte echter in de Delta (Koffijberg en van terschelde, Markiezaat en enkele binnen- weken ze uit naar andere zandlichamen in Turnhout, 2014). In vergelijking met het dijkse locaties. Bij al deze kolonies is een het Haringvliet die ontstonden bij aanleg Waddengebied heeft de broedpopulatie afnemende trend te zien, behalve in de van de Deltawerken. Alle eilanden raakten in de Delta zich relatief goed weten te Oosterschelde. De broedplekken in het hier steeds meer begroeid en sinds 2005 handhaven. Traditionele broedplaatsen Haringvliet, Krammer-Volkerak, Veerse broeden er geen strandplevieren meer verdwenen door expansie van havenge- Meer en Zoommeer zijn verdwenen. (Vergeer et al., 2016). bieden, bijvoorbeeld de Maasvlakte en Als pioniersoort profiteert de strand- Omdat nieuwe natuurlijke broedge-

39 Belang van het Deltagebied voor vogels

Figuur 3.13. Broedpopulatie strandplevieren in de Delta: ontwikkeling van aantallen in belangrijke deelgebieden

bieden door gebrek aan kustdynamiek end aantal (Strucker et al., 2016). Ook ver- situatie een tekort aan geschikt broed- niet meer ontstaan worden kunstmatige trapping door vee is een probleem. In de gebied. Ontstaan van nieuw broedgebied tijdelijke alternatieven aangeboden. De Grevelingen worden de meeste gebieden draagt direct bij aan een groeiend aantal enige natuurlijk broedlocaties, die onder begraasd door vee. Tevens kunnen nes- broedparen. Herstel van voorheen ge- invloed staan van de kustdynamiek, be- ten worden weggespoeld tijdens springtij schikte natuurontwikkelingsgebieden is vinden zich in de Voordelta in de Kwade langs de kust en hoog water binnen de een tijdelijke oplossing, maar er is meer Hoek en Voornes Duin. Het zoute water bekkens (Aarts et al., 2008). nodig om de populatie op lange termijn te voorkomt successie en door de dynamiek In recente jaren heeft de openstelling beschermen en te behouden. ontstaan nieuwe zandplaten. Ondanks dat van onderhoudswegen langs de dijken de strandplevieren hier een geschikt na- voor recreanten voor negatieve effec- tuurlijk broedgebied vinden nemen de ten op onder andere broedlocaties van aantallen af. In potentie zijn alle stran- strandplevieren gezorgd, hetgeen ook in den geschikt. Het grootste knelpunt op de Nadere Effectanalyse voor het Beheer- de stranden is verstoring door recreatie, plan Natura 2000 is onderkend. zoals wandelaars, loslopende honden en Strandplevieren hebben in de huidige kitesurfers. Recreatie verlaagt de vesti- gingskans van potentiële broedparen en vermindert de overlevingskans van kui- kens (van der Winden et al., 2008). Als strandplevieren een geschikt broedbiotoop vinden, dan spelen er nog andere factoren een rol waardoor hun broedsucces wordt beperkt. In de Delta is het broedsucces namelijk erg laag. Tussen 2000 en 2005 werd 0,39 jong/broedpaar grootgebracht wat niet voldoende is om de populatie in stand te houden (Meinin- ger et al., 2006). Predatie speelt hier een mogelijke rol, bijvoorbeeld door ratten, vossen, roofvogels en (grote) meeuwen. In de Grevelingen is de predatiedruk door roofvogels aanzienlijk gestegen omdat de eilanden bebost raakten. Hier vestigden buizerd, sperwer en havik zich in groei-

40 3 Ecosystemen en soorten

Kluut Broedvogel van eilanden, inlagen, binnendijkse natuur en zandplaten Met hun opgewipte snavel zwiepen ze door ondiep water met een zachte slibrijke bodem op zoek naar klein dierlijk voedsel, zoals slakken, wormen, garnalen, insectenlarven en schelpdieren. De kluut is een typische kustbroedvogel die profiteert van pionier landschappen. Ze leggen hun eieren in een kuiltje op de kale grond met eventueel schelpen en schaarse begroeiing. De kolonies zijn vaak gelegen langs ondiep water waar voedsel is voor opgroeiende kuikens. Ze broeden vaak samen met andere kustbroedvogels, zoals plevieren en sterns (van der Winden et al., 2008).

Figuur 3.14. Broedpopulatie kluten in de Delta: aantalsverloop (links) en recente verdeling van aantallen over deelgebieden (rechts; stippen gelden voor het gehele hoofdgebied)

Tot aan 1989 nam het aantal kluten lande- tot een dieptepunt van 1815 broedparen fiteert van het ontstaan van nieuwe of lijk toe. Na een piek van 9000 broedparen in 2015. In tegenstelling tot de Waddenzee herstelde gebieden met een primair suc- in 1989, vervolgens een stabiele periode, zijn in de Delta met name natuurontwikke- cessiestadium. In het Krammer-Volkerak daalt het aantal broedparen sinds 2000 lingsgebieden en gebieden met maatrege- kwamen voor afsluiting van het getij in (van der Winden et al., 2008; Boele et al., len om het habitat te optimaliseren voor 1987 slechts enkele broedparen voor. 2016). Sinds 1990 is het aantal broedparen kustbroedvogels van belang (Koffijberg Na afsluiting werden er een flink aantal bijna gehalveerd. Het aandeel kluten dat en van Turnhout, 2014). In 2015 broedde kleine eilanden en stenen oeververdedi- in de Waddenzee broedt is 27% (Boele et 66% van de kluten in dergelijke gebieden gingen aangelegd wat leidde tot een tijde- al., 2016). Het knelpunt voor groei in de (Strucker et al., 2016). lijke opkomst van kluten. Inmiddels is het Waddenzee lijkt voornamelijk te zitten De aantallen kluten in de Delta na- zoute Krammer-Volkerak verandert in een in het lage broedsucces. Er is een ver- men eerst toe, maar recent zien we een zoetwatermeer met bijkomende vegeta- hoogd risico op wegspoelen van legsels, forse afname. De belangrijkste gebieden tiesuccesie op de eilanden en permanent verhoogd predatierisico, waarschijnlijk in voor kluten zijn nu respectievelijk Oos- drooggevallen platen. Het aantal kluten combinatie met minder voedsel (Koffij- terschelde, Grevelingen, Krammer-Vol- is daardoor drastisch afgenomen nu de berg en van Turnhout, 2014). kerak, Haringvliet en Westerschelde. Ook eilanden begroeid zijn met bos (Strucker De Delta is het belangrijkste gebied in deze gebieden dalen de aantallen. In et al., 2016). voor kluten in Nederland. Ruim de helft 1992 piekte het aantal broedparen in In de Delta zijn te weinig pionier land- (52%) van de Nederlandse kluten broedt het Krammer-Volkerak bijvoorbeeld nog schappen in de voormalige zeearmen in de Delta (Boele et al., 2016). Evenals in met 1077 en in 2015 waren er nog maar om duurzame broedmogelijkheden voor de rest van NL was de populatie kluten in 128 over. De binnendijkse natuurontwik- kluten te garanderen. De binnendijkse de Delta na een aanvankelijke toename kelingsgebieden nemen in belang toe natuurontwikkelingsgebieden die als lange tijd stabiel met ruim 2500 broed- (Figuur 3.15). compensatie worden aangelegd, zijn na paren. Vanaf 2005 nam de populatie af De kluut is een soort die snel pro- een populaire fase snel onbruikbaar door

41 Belang van het Deltagebied voor vogels

Figuur 3.15. Broedpopulatie kluten in de Delta: ontwikkeling van aantallen in belangrijke deelgebieden

successie. Dit proces wordt vertraagd als kleine prooien, waardoor voedseltekort er meer dynamiek is door zoute kwel en kan ontstaan voor grotere kuikens, die variatie in waterpeil (van der Winden et grote prooien zoeken (van der Winden et al., 2008). al., 2008). Naast voldoende beschikbaar broed- Het is duidelijk dat kluten een struc- gebied speelt er nog een ander pro- tureel probleem hebben in het vinden van bleem. Het broedsucces van de kluten broedgebied waar ze hun jongen kunnen is momenteel te laag voor het in stand groot brengen. De aanleg van natuuront- houden van de populatie. Met name in wikkelingsgebieden biedt slechts een natuurontwikkelingsgebieden in zoet ge- tijdelijke oplossing voor kluten. Huidige bied, waar de meeste broedparen zitten, broedgebieden worden gedeeld met ande- is het broedsucces te laag (van der Win- re soorten en raken begroeid. Daarnaast den et al., 2008, Meininger et al., 2006). zullen er minder nieuwe gebieden aan- Meerdere factoren lijken hier een rol te gelegd worden in de huidige beheerplan- spelen. Tijdens de opgroei periode zijn periode (Rijkswaterstaat, 2016a). Binnen de kuikens zeer gevoelig voor slecht weer, deze periode zullen steeds meer gebieden maar dit kan niet in alle jaren in nagenoeg ongeschikt worden en te weinig nieuwe alle gebieden voor een laag broedsucces gebieden ontstaan. Er moeten aanvul- zorgen. In veel gebieden lijkt de preda- lende maatregelingen op het huidige tiedruk hoog te zijn door ratten, (grote) beheer komen om de afname van kluten meeuwen, roofvogels en kraaiachtigen. te stoppen. Predatie door meeuwen vindt vooral plaats in de gebieden waar kolonies van kluten en meeuwen in elkaars nabijheid gevestigd zijn. Ook kunnen nesten over- spoeld raken door bijvoorbeeld plotse- waterpeilstijgingen, vertrapt raken door vee of verstoord raken door recrea- tie (van der Winden et al., 2008; Vergeer et al., 2016). Er wordt tevens gesuggereerd dat het voedselaanbod voor opgroeiende kuikens in zoetwater gebieden minder geschikt is. In zoetwater vinden de kuikens vooral

42 3 Ecosystemen en soorten

Bruine kiekendief Broedvogel van zoete moerassen, kreken en meren Bruine kiekendieven zijn echte moerasvogels die hun nest van takken en riet bouwen in uitgestrekte rietlanden of andere moerasvegetaties. Met hun kenmerkende manier van vliegen jagen bruine kiekendieven op kleine zoogdieren, jonge vogels, eieren, kikkers en aas. Ze broeden in toenemende mate in droger habitat, zoals in graanvelden van open boerenland.

Figuur 3.16. Broedpopulatie bruine kiekendieven in de Delta: aantalsverloop (links) en recente verdeling van aantallen over deelgebieden (rechts; stippen gelden voor het gehele hoofdgebied)

Na de intensieve vervolging in de jaren 40 Vanaf 2000 neemt ook het aantal terschelde is geen representatieve trend van de vorige eeuw, profiteerde de popu- broedparen van de bruine kiekendief te bepalen, aangezien er sinds 2011 geen latie bruine kiekendieven van nieuw ont- in de Delta af. Dit is in lijn met de lan- gegevens over het aantal broedparen be- staan rietland in de Noordoostpolder in. delijke trend. Opvallend in de trend is de schikbaar zijn. Het Krammer-Volkerak en Dit was van korte duur, want in de jaren 50 incidentele piek in het aantal broedparen Markiezaat waren ook enkele decennia en 60 liep de populatie verder terug door in 2010. Dit was het ‘Jaar van de Bruine belangrijke gebieden voor bruine kieken- het gebruik van landbouwgif, ontginnen kiekendief’, waardoor er meer aandacht dieven. Recent zijn ze hier bijna verdwe- van broedgebied en vervolging. Eind jaren voor de monitoring van deze soort was. nen. Binnendijks broeden verspreid op 60 nam de populatie weer toe door een In veel andere jaren worden niet alle ge- veel plaatsen bruine kiekendieven. Voor verbod op sommige gifstoffen, ontstaan bieden geteld, waardoor het totaal aantal deze soort zijn de binnendijkse gebieden van nieuw broedgebied en afnemende broedparen in de Delta onderschat wordt. van belang. vervolging. Dit leidde tot een hoogtepunt De in de grafiek zichtbare trend (zonder Het indammen van de Delta heeft van ongeveer 1400 broedparen in de jaren de piek) lijkt wel een goede weergave van ertoe geleid dat de omvang en kwaliteit 90. Vanaf 2000 nam het aantal in geheel de relatieve aantalsontwikkeling. van geschikt broedgebied voor bruine Nederland af met uitzondering van het De Westerschelde, en daar bin- kiekendieven, zoals schorren met kreken Waddengebied en laagveengebieden in nen met name het verdronken land van en rietlanden, achteruit ging. De overge- Noord-Holland waar de aantallen stabiel Saeftinghe, is één van de belangrijkste bleven gebieden verruigen bij gebrek aan bleven. Sinds 1990 is de landelijke popu- kerngebieden voor bruine kiekendieven dynamiek. Bruine kiekendieven lijken zich latie met ongeveer een kwart gekrompen in de Delta. Vanaf 1985 nam het aantal in verruigd rietland te kunnen handhaven. (van Bruggen et al., 2011; Boele et al., 2016). broedparen in de Westerschelde toe tot Echter bij verdere successie naar bos ont- De huidige verspreiding concentreert 76 broedparen in 2012. In 2014 stortte deze staat er een probleem (Castelijns, 2015; zich in Laag-Nederland. In 2010 broedde populatie in tot slechts 30 broedparen. Vergeer et al., 2016). In Zeeland werd veel 14% van de Nederlandse populatie in de Overige belangrijke gebieden zijn Greve- gebroed in binnendijkse, kleine rietvelden. Delta in meerdere kerngebieden. De Delta lingen, Haringvliet en de Oosterschelde. Deze worden meer en meer verlaten aan- is een belangrijk gebied voor de landelijke In de Grevelingen en het Haringvliet is gezien de kwaliteit afneemt: te droog, te populatie. een lichte afname te zien. Voor de Oos- klein of te veel bomen. In grote en natte

43 Belang van het Deltagebied voor vogels

Figuur 3.15. Broedpopulatie bruine kiekendieven in de Delta: ontwikkeling van aantallen in belangrijke deelgebieden

rietlanden zijn nog wel broedende brui- ne kiekendieven te vinden (Castelijns, van Kerkhoven en Poortvliet, 2010). Brui- ne kiekendieven wijken ook uit naar een alternatief habitat. Ze broeden in toene- mende mate in landbouwgewassen met in afnemende belang wintergraan, luzerne, maaigras en graszaad (Castelijns, 2015). Op de plekken waar bruine kiekendie- ven wel tot broeden komen is er nog een ander probleem, want sinds de jaren 90 daalt het broedsucces. Het is niet duidelijk waardoor dit precies komt. Een mogelijke verklaring is een tekort aan voedsel door voedselconcurrentie en afname van voed- selbeschikbaarheid in omliggende gebie- rietlanden zijn als er gezocht wordt naar den (van Bruggen et al., 2011). Ook pre- nesten van grauwe ganzen om deze te datie, met name door vossen, speelt een bestrijden (van Bruggen et al., 2011). rol. Het aantal vossen is in veel gebieden Door het aantal broedparen, broed­ sterk toegenomen en door verdroging zijn succes en habitatkeuze beter te moni- deze gebieden toegankelijker voor vossen toren kunnen de knelpunten per gebied (Castelijns, van Kerkhoven en Poortvliet, beter bepaald worden en daarmee ook de 2010; Buise, 2016). maatregelen om de populatie te bescher- Op lokaal niveau kunnen nesten mis- men. Zo is het aantal broedparen in de lukken door menselijk ingrijpen onder Grevelingen min of meer stabiel, maar ligt andere door het verwijderen van nesten het aantal ruim onder het doelaantal voor en vergiftigen van bruine kiekendieven het Natura 200-gebied (Rijkswaterstaat, (Castelijns, van Kerkhoven en Poortvliet, 2016a). Met het huidige beheer wordt 2010). Daarnaast kan er sprake zijn van er te weinig draagkracht gerealiseerd verstoring in de vestigingsfase van broed- om het aantal broedparen toe te laten paren. In deze periode zijn de vogels zeer nemen. Voor de bruine kiekendieven zal gevoelig voor verstoring met het gevolg het noodzakelijk zijn om een groter op- dat nesten mislukken. Een mogelijke pervlakte nat rietland te realiseren zonder verstoringsfactor kan het betreden van verstoring en veilig voor predatoren.

44 3 Ecosystemen en soorten

3.4 Trends doortrekkers en relevante soorten niet per soort, maar overwinteraars in ecosystemen/ per landschapstype gepresenteerd. gebieden De gegevens over de recente aantals- Er is een groot aantal vogelsoorten ontwikkeling van doortrekkers en over- waarvoor het Deltagebied belangrijk is winteraars in de afzonderlijke gebieden als stopover-gebied tijdens de trek of als is samengevat in Tabel 3.4. Deze tabel overwinteringsgebied. De ontwikkelin- sluit aan op Tabel 2.8 waarin voor twee gen waar deze soorten mee geconfron- perioden de trends in het Deltagebied teerd worden, zullen hieronder per land- als geheel zijn weergegeven. De recente schapstype worden besproken. Daarbij trend, vanaf 2005, wordt in deze tabel nu Tabel 3.4. Trends voor alle wordt de beschikbare informatie over per deelgebied uitgesplitst. doortrekkers en overwinteraars per ecosysteem/gebied in de periode 2005 - 2014. Hollands Diep Haringvliet Krammer-Volkerak Markiezaat Zoommeer Grevelingen Meer Veerse Oosterschelde en Saeftinghe Westerschelde Voordelta Hoek en Kwade Goeree Duinen agrarisch Binnendijks 2005 tot heden 2005 tot heden Hollands Diep Haringvliet Krammer-Volkerak Markiezaat Zoommeer Grevelingen Meer Veerse Oosterschelde en Saeftinghe Westerschelde Voordelta Hoek en Kwade Duinen Goeree agrarisch Binnendijks Knobbelzwaan + + ++ ~ + ~ ++ ++ ~ – + Dodaars ~ ++ ~ ~ ~ ~ – – ~ + Kleine Zwaan ~ ~ + ~ ~ –– ~ – Fuut ++ ++ ++ – ~ –– ~ – – – –– Wilde Zwaan ~ ~ + ++ 0 Kuifduiker ~ –– + ~ + Toendrarietgans ~ ~ ~ ++ ~ ~ ~ ~ ~ 0 Geoorde Fuut ++ ++ ++ ++ –– ++ ++ + Grauwe Gans + – ~ ~ + + ~ 0 –– ~ 0 ++ Zeearend ++ ++ ++ + + ++ 0 ~ ~ 0 ++ Kolgans ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ 0 + Meerkoet ++ + ++ ~ + –– ~ – – – ~ Brandgans ~ 0 ~ ~ ~ ~ ~ + ++ ++ ~ ++ Scholekster ~ – ~ –– – 0 – – 0 ~ Rotgans 0 – ~ ~ ~ 0 + + ~ ~ + Kluut + – –– –– –– – – – – ++ + Bergeend + – – – –– + 0 0 + 0 0 Bontbekplevier ~ ~ – –– 0 – 0 – ~ 0 Tafeleend + ~ ++ ~ –– ~ – –– – Strandplevier –– –– –– – ~ –– ~ ~ Kuifeend + – 0 0 –– + ~ 0 + ~ Goudplevier ~ –– ~ –– ~ ~ ~ –– ~ 0 Topper –– ~ –– ~ –– Zilverplevier – ~ + ~ 0 – – ~ Brilduiker ++ + – – –– –– –– –– -- ~ Kievit ~ – – – ~ ~ ~ ~ – ~ – 0 Grote Zaagbek ~ + ~ + ++ ~ ~ ~ Kanoet – ~ –– –– ~ ~ Middelste Zaagbek ++ ++ ++ ~ ++ – ~ – ~ + ~ Drieteenstrandloper ~ ~ –– + ++ Krakeend + ++ ++ + + –– ~ ~ ~ ~ + Krombekstrandloper –– –– –– ~ Smient ~ – ~ 0 –– 0 ~ – – ~ + Bonte Strandloper ~ ~ ~ –– ~ ~ 0 – ~ + Slobeend + ++ ~ ~ + –– ++ – ~ ~ ~ Grutto ++ ~ –– ~ –– ~ ~ ~ – ~ Wilde Eend 0 – – – –– 0 0 0 – ++ ~ Rosse Grutto – – ~ 0 – ~ ~ Pijlstaart ~ ++ ~ –– ~ ~ ~ ~ 0 ~ Wulp ~ ~ ~ –– + + + + + 0 Wintertaling + ++ – 0 – 0 ~ ~ + + ~ Zwarte Ruiter – – –– ~ –– – –– ~ ~ Aalscholver + + + ~ 0 – 0 + 0 –– Groenpootruiter – + – – –– – –– – ~ ~ Kleine Zilverreiger ++ ~ ++ ~ – –– ~ ~ 0 ~ –– Tureluur ~ 0 –– –– – – – – – –– Grote Zilverreiger ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ Steenloper –– – ~ 0 –– 0 ~ Blauwe Reiger ~ + + 0 –– – ~ 0 0 0 – Kokmeeuw ~ – ~ ~ –– Lepelaar ++ ~ + ~ ++ – + ++ ++ ~ ~ Zilvermeeuw ~ – 0 ––

++ + 0 – –– ~ sterke matige stabiel, matige sterke onzeker, onbekend significante toename significante toename geen significante significante afname significante afname geen trend aan- of verwaarloosbare van >5% per jaar van < 5% per jaar trend van < 5% per jaar van >5% per jaar toonbaar aantallen

45 Belang van het Deltagebied voor vogels

Doortrekkers en overwinteraars in getijdengebieden

Binnen het Deltagebied zijn de getijdengebieden van oudsher van groot belang voor doortrekkende en overwinterende wa- tervogels. Door de Deltawerken zijn grote oppervlaktes intergetijdengebied verloren gegaan, en ook decennia later hebben de veranderingen nog een doorgaande invloed. Een aantal kenmerkende soorten van deze getijdengebieden laten onderling sterk verschillende trends zien.

Scholekster, rosse grutto, kanoet en ture- luur laten verschillende vormen van afna- me zien, bonte strandlopers schommelen maar zijn over lange tijd genomen gelijk gebleven en wulp, drieteenstrandloper en bergeend nemen in aantal toe. Kanoet en scholekster eten vooral, maar niet exclusief, schelpdieren. Rosse grutto, tureluur en bonte strandloper eten vooral wormen en bergeenden filte- ren zowel kleine schelpdieren als onge- wervelden uit de bovenste laag van het sediment. Drieteenstrandlopers eten veel soorten ongewervelden in en op het sedi- ment en wulpen tenslotte eten een breed scala aan wormen, kreeftachtigen en andere ongewervelden en schelpdieren. De schelpdiereters van intergetijden- gebieden nemen af in de belangrijkste ge- bieden, Oosterschelde en Westerschelde. Er is geen onderzoek beschikbaar waarin De recente afname wijkt daar van af en is zee ruiden, is er daarna een geleidelijke de oorzaak van deze trend is vastgesteld. daarmee direct gerelateerd aan ontwikke- verschuiving naar de Nederlandse Wad- Deze zouden heel goed soortspecifiek lingen in het Deltagebied: het oppervlak denzee en andere gebieden opgetreden. kunnen zijn: scholeksters eten andere intergetijdengebied en wellicht ook de Kennelijk vinden ze hier in de zomerperi- schelpdieren dan kanoeten, deels ook in voedselbeschikbaarheid daarin nemen af. ode rust en voedsel. andere zones van het intergetijdengebied. De toenames van wulp, drie- Samenvattend: hoewel er verschillen Beschikbaarheid van die schelpdieren, teenstrandloper en bergeend lijken op zijn tussen soorten, zijn de grootschalige alsmede oppervlak en hoogteligging van het eerste gezicht geen gemeenschap- ongunstige veranderingen in de getijden- het intergetijdengebied zijn aan veran- pelijke oorzaak te hebben. De toename gebieden van Ooster- en Westerschelde deringen onderhevig. Nadere analyse is van wulp lijkt parallel te lopen met na- terug te vinden in de afnemende aantallen hier gewenst. tionale en internationale trends: een vogels die met name aan deze gebieden Bij de wormeneters is het het beeld geleidelijke noordwaartse verschuiving en habitats gebonden zijn. Deels zijn de niet eenduidig. Rosse grutto’s nemen dui- in de winterverspreiding leidt tot een ontwikkelingen direct gerelateerd aan delijk af in de Westerschelde, maar lijken toename in Nederland. Drieteenstrand- veranderingen in beschikbare opper- stabiel in de Oosterschelde. De afname lopers zijn met name in het voorjaar in vlaktes, deels waarschijnlijk ook aan de van tureluurs is ook landelijk zichtbaar. de afgelopen decennia in aantal toegeno- voedselbeschikbaarheid in die gebieden. De landelijke afname is echter veel minder men in heel Nederland. De toename van Nader onderzoek naar deze relaties is sterk dan de recente trend in het Delta- bergeenden lijkt met name gerelateerd gewenst. Naast deze regionale trends gebied. De reden voor de relatief sterke aan een sterke groei van het grote aantal zijn er ongetwijfeld kleinschaliger lokale afname in het Deltagebied is onbekend. ruiende bergeenden in de Westerschelde factoren die het voorkomen van soorten De langjarige trend van bonte strand- (juli - september). Deze is onderdeel van soms lokaal positief en soms negatief be- lopers is opvallend: na een toename tot een grootschalige verschuiving in de keus ïnvloeden. Dan moet worden gedacht aan in deze eeuw is er recent een sterke af- van ruigebied door bergeenden. Waar tot allerlei locatie- en seizoensgerelateerde name. De toename lijkt parallel te lopen in de jaren negentig van de vorige eeuw verstoringsbronnen en bijvoorbeeld na- met nationale en internationale trends. ‘alle’ bergeenden in de Duitse Wadden- tuurontwikkelingsprojecten.

46 3 Ecosystemen en soorten

SCHOLEKSTER

ROSSE GRUTTO

KANOET

47 Belang van het Deltagebied voor vogels

TURELUUR

BONTE STRANDLOPER

WULP

48 3 Ecosystemen en soorten

DRIETEENSTRANDLOPER

BERGEEND

49 Belang van het Deltagebied voor vogels

Doortrekkers en overwinteraars in stagnant zout water: de grevelingen

Voor enkele soorten visetende watervogels is de Grevelingen het belangrijkst in het Deltagebied. Voorbeelden hiervan zijn geoorde fuut en middelste zaagbek.

De aantallen geoorde futen in de Gre- slechts in veel kleinere aantallen voor. bekkens komen ze in het winterhalfjaar velingen zijn zelfs op Europese schaal Wel opvallen is dat recent in enkele gebie- voor. Wanneer de trends in de deelgebie- bijzonder hoog. Helaas nemen ze in re- den (Oosterschelde, Krammer-Volkerak, den worden vergeleken, blijkt dat in alle cente jaren af. Mogelijk komt dit door een Veerse Meer) sprake is van een relatief zoute wateren een afname te zien is, en in verandering in voedselbeschikbaarheid sterke stijging. Mogelijk zoeken vogels die de zoete wateren een toename. Dit moet (P. Wolf en F. Arts pers. med.). Omdat ge- voorheen in de Grevelingen pleisterden in gerelateerd zijn aan de beschikbaarheid oorde futen ook andere prooien kunnen de nabijheid alternatieven. van kleine vis voor zaagbekken in het eten dan vis, bijvoorbeeld garnalen, is Middelste zaagbekken zijn van ouds- winterhalfjaar - maar daar zijn geen ge- niet direct duidelijk welke voedselbron her wijder verspreid in het Deltagebied. gevens over gevonden. met deze afname gerelateerd is. Buiten De grootste aantallen verblijven in de de Grevelingen komen geoorde futen Grevelingen, maar ook in alle andere

GEOORDE FUUT

MIDDELSTE ZAAGBEK

50 3 Ecosystemen en soorten

Doortrekkers en overwinteraars in zoet water

In de zoete wateren van het Deltagebied is een breed scala aan voedseltypen voor vogels beschikbaar. De gunstige trend van de visetende middelste zaagbek in deze gebieden is hierboven al genoemd. Voor de fuut geldt hetzelfde: ook deze viseter laat in de zoete wateren vrijwel overal een toename zien.

Lepelaars vertonen een nog veel spec- (Fox et al. 2016). Des te verrassender is taculairdere toename, zowel in zoete als het te zien dat de soort in het Deltagebied in zoute wateren in het Deltagebied. De inmiddels weer toeneemt. Deze toename gestaag groeiende Nederlandse broed- is vooral aanwezig in het Krammer-Volke- populatie ziet kennelijk ook buiten de rak en Markiezaat. De voedselkeus van de broedtijd, met name in zomer en vroege tafeleend in deze gebieden is niet bekend. herfst, in het Deltagebied een aantrek- kelijk voedselgebied. Er is weinig bekend over beschikbaarheid van (kleine) vis voor vogels in de verschillende wateren, maar de trends van fuut en lepelaar in de zoete wateren wijzen in ieder geval voor deze soorten op een gunstige situatie. Een voorbeeld van een soort die zowel plantaardig als dierlijk voedsel eet, met name in ondiep water, is de krakeend. Deze soort is internationaal en nationaal sterk toegenomen, een trend die ook in de Delta in ieder geval in alle zoete gebie- den duidelijk zichtbaar is: in die gebieden vinden ze habitat en voedsel voor deze toename. De tafeleend, die duikend zowel dier- lijk als plantaardig voedsel bemachtigt, vertoont internationaal en nationaal een zorgwekkende afname. De soort heeft een ‘unfavourable conservation status’ als broedvogel in grote delen van het Europese broedgebied, inclusief Rusland

LEPELAAR

51 Belang van het Deltagebied voor vogels

KRAKEEND

TAFELEEND

52 3 Ecosystemen en soorten

Doortrekkers en overwinteraars in akkers in landbouwgebied

Binnendijks bieden de uitgestrekte akkers in delen van het jaar ook voedsel aan vogels. Soms tegen de wens van de agrari- sche gebruikers, soms zonder dat het een probleem is omdat oogstresten worden gegeten. Planteneters op akkers zijn het bekendst: ganzen en zwanen, en ook eenden. Eenden foerageren in het agrarisch gebied meestal ’s nachts. Daarover is geen systematische kwantitatieve informatie bekend, op akkers zal het vooral om wilde eenden gaan. Als voorbeelden van ganzen en zwanen zijn de toendrarietgans en de kleine zwaan gekozen, omdat deze in het Deltagebied overwegend (toendrarietgans) of op z’n minst deels (kleine zwaan) op akkers foerageren.

Deze twee soorten vertonen tegengestel- bied: ganzen populaties zijn sterk toege- kers ook voedsel voor steltlopers als de de trends in het Deltagebied. Grotendeels nomen terwijl de kleine zwaan afneemt. goudplevier. reflecteren de trends vooral de algehele De verspreiding van de soorten binnen het populatie-ontwikkeling en niet zozeer de Deltagebied is ook vergelijkbaar. lokale (voedsel)situatie in het Deltage- Behalve aan planteneters bieden ak-

TOENDRARIETGANS

KLEINE ZWAAN

53 Belang van het Deltagebied voor vogels

Doortrekkers en overwinteraars in grazige gebieden: grasland in landbouwgebied en in natuurgebied

Tenslotte biedt het Deltagebied leefgebied aan planteneters in allerlei typen grasland. Er is agrarisch grasland, soms verschil- lend beheerd en gelegen op verschillende grondsoorten. Er is ook binnendijks grasland dat beheerd wordt als natuurgebied, en in sommige gevallen aantrekkelijk is voor plantenetende watervogels. Tenslotte zijn er in de zoute gebieden buitendijks grazige vegetaties die voor ganzen en eenden aantrekkelijk zijn als foerageerplek.

Kolganzen kiezen korte grazige vegeta- De rotgans vertoont een heel ander ke en internationale trend. Het positieve ties, meestal niet in zoute gebieden. In aantalsverloop in de tijd. De afname in dat uit deze figuur spreekt is dat er in het Deltagebied is een zeer sterke toena- het eind van de vorige eeuw was ook in de met name zoute gebieden met korte me te zien, met recent een afvlakking en de trend voor heel Nederland zichtbaar - grazige vegetaties nog steeds voldoende wellicht stabilisatie. Die is voor Nederland maar veel minder diep. De toename daar- habitat en voedsel is voor deze aantallen als geheel (nog) niet te zien, wellicht heeft na tot het niveau van voor de afname is rotganzen. het Deltagebied z’n maximale aantal kol- landelijk ook zichtbaar. Rotganzen in het ganzen bereikt. Deltagebied volgen kennelijk de landelij-

KOLGANS

ROTGANS

54 4 Bedreigingen

4 Bedreigingen

In de voorgaande hoofdstukken zijn bedreigingen voor vogels en hun leef- gebieden al in meer of mindere mate aan de orde geweest. Om de materie inzichtelijk te maken, zijn in hoofdstuk 3 voorbeeldsoorten beschreven waardoor deze bedreigingen concreet in beeld ko- men. Hieronder wordt op basis van al die specifieke of generieke punten een overzicht geschetst van de belangrijkste bedreigingen. Enige herhaling is onver- mijdelijk maar de informatie dient om de maatregelen en actiepunten in hoofd- stuk 5 (Bescherming) beter te duiden en te prioriteren. 4.1 Historische veranderingen: de 4.2 Herstel van kustvogelpopula- Deltawerken en gifstoffen ties en positieve ontwikkelingen De zuidwestelijke Delta is sinds het eind De Deltawerken hebben weliswaar de van de 19e eeuw maar met name in de dynamiek veranderd, maar direct na 20e eeuw enorm veranderd. Het was ooit afsluiten van zeearmen ontstonden op één van de grootste natuurlijke rivierdel- ruime schaal nieuwe broedbiotopen. In ta’s in Europa met bijbehorend kustsys- de tijdelijke fase was er zelfs een ruim teem. Tegenwoordig is het een geheel in- aanbond aan opspuitterreinen, droog- gericht en grotendeels getemd rivier- en vallende zandplaten en open habitats kustlandschap. In beperkte mate wordt die voor veel bedreigde vogels tijdelijk dynamiek lokaal toegestaan. Alom be- geschikt broedgebied opleverden (zie kend is het verdwijnen van het estuarium pagina 12). De aantallen van sommige van De Brielse Maas door de expansie soorten, zoals bontbekplevier, kleine ple- van de Rotterdamse haven met als diep- vier en strandplevier namen in die peri- tepunt het geheel verloren gaan van het ode fors toe. Tevens zorgde het verbod natuurgebied De Beer. Op grote schaal is op DDT en de afname van persistente de invloed van zout water afgenomen. verontreinigende stoffen in de Rijn voor De dagelijkse dynamiek door eb en vloed een herstel van sternpopulaties en de is in vele gebieden verdwenen en perio- aalscholver. dische overstromingen, die zorgden voor De afsluiting van de zoute zeearmen het starten van pionier situaties, zijn vrij- zorgde voor verzoeting. Voor moeras- wel uitgesloten. Daarmee verdwenen in vogels, reigers en eenden leverde dit de meeste gebieden pionier of dynami- een ruim aanbod aan nieuw biotoop sche biotopen zoals open zandplaten, op. Nieuwe soorten zoals roerdomp en stuifduinen, brakke wetlands, eilanden, woudaap vestigden zich incidenteel of in en slikken en schorren. kleine aantallen in de voormalige zoute In de periode 1950-1965 was de invloed zeearmen. van vergiftigende stoffen als dieldrin DDT Tevens werd vanaf de jaren tachtig zo groot dat vele ­vogelpopulaties ineen van de vorige eeuw onderkend dat er stortten. Met name sterns hadden hier iets gedaan moest worden aan de afna- last van. Sterns hadden tevens te lijden me van de populaties van typische kust- van het ineenstorten van de haringpopu- broedvogels. Er werden op vele plaat- latie in die periode in de Noordzee. sen eilanden aangelegd en binnendijks

55 Belang van het Deltagebied voor vogels

Anderzijds leveren deze nieuwe zoete biotopen habitat op voor eenden, gan- zen, grote zilverreigers en ook bijzonde- re soorten broedvogels als de zeearend. Er is dus ook winst voor vogels, ook voor nationaal en internationaal belangrijke soorten.

Afname intergetijdengebied Door de stormvloedkering in de Ooster- schelde neemt het aanbod en oppervlak buitendijks intergetijdengebied af. Dit fe- nomeen staat bekend als zandhonger. Zandhonger is het verdwijnen van zand- werden plekken voor kustbroedvogels platen, schorren en slikken langs de kust ingericht (Meininger et al. 2000, Plan door een veranderde waterhuishouding. Tureluur). Dit zorgde wederom voor een De stormvloedkering verhindert de na- toename aan broedplekken voor be- tuurlijke aanvoer van zand vanuit de zee dreigde kustbroedvogels. Maar omdat in het estuarium. Door golfslag spoelt de sturende processen zoals waterdy- het sediment van de droogvallende namiek en zoutinvloed niet veranderden platen weg naar dieper gelegen gedeel- waren dit wederom tijdelijke positieve ten van vaargeulen. Hierdoor verdwijnt effecten. foerageergebied voor soorten waarvoor de Delta internationaal een grote verant- woordelijkheid heeft, zoals rosse grutto, 4.3 Huidige drukfactoren bonte strandloper en scholekster. Sinds het in gebruik nemen van de stormvloed- Verstarring en verzoeting kering in 1987 vindt dit proces al plaats, De gevolgen van de aanleg van de Delta- maar sinds 2008 is het proces versneld. werken werken nog steeds door. Intussen In de Westerschelde zorgt de ver- zijn er ook aanpassingen aan de Delta- dieping van de vaargeul voor een ver- werken die enige extra dynamiek toela- gelijkbaar proces al heeft het een an- ten: de openingen in de Brouwersdam dere impact. Hier vindt verlies plaats en Grevelingendam zorgen voor water- van laagdynamische delen, omdat de uitwisseling. Maar in de laatste tien jaar dynamiek hier juist heel sterk is en de zijn de belangrijkste knelpunten in de ruimte beperkt (Beheerplan Deltawate- Delta nog steeds het directe of indirec- ren). Door het krachtige getij wordt veel te gevolg van de aangelegde infrastruc- sediment uit de geulen afgezet op de pla- tuur die de dynamiek moet beperken. ten. Hierdoor neemt het areaal ondiep De vegetatiesuccessie in gebieden die water en ondiepe droogvallende platen verzoet waren schrijdt voort, maar ook af, ten gunste van diepe geulen en hoge in de zoute Grevelingen groeien de eilan- platen. De overgangen tussen de diepe den en voormalige zandplaten dicht met geulen en de hoge platen wordt steeds riet, ruigte en bos. Onder de eilanden steiler. De flauwe gradiënt neemt dus in vormt zich namelijk een zoetwaterbel omvang af. Ook hier is het effect op in- die de vegetatiesuccessie bevordert. ternationaal belangrijke populaties van Her en der wordt het proces vertraagd steltlopers aan de orde. door cyclisch beheer. In de geheel zoete gebieden zoals Zoommeer, Haringvliet Predatie van legsels en kuikens en Markiezaat verdwijnen de open kale Op de resterende oude broedplekken en eilanden en door middel van beheer is op de nieuwe broedplekken, zoals aange- het moeizaam de noodzakelijke open- legde eilanden, is predatie van legsels of heid te handhaven. kuikens van kustbroedvogels een toene-

56 4 Bedreigingen

mend probleem. Op een aantal plekken ze, risicovol, in de nabijheid van meeu- hebben zich bruine ratten op het eiland wen of bos broeden. of in de nabijheid op oevers gevestigd en deze prederen legels, kuikens en soms Begrazing en verstoring door vee ook volwassen vogels in de nacht. Daar- In diverse gebieden worden voor het be- naast is op veel plaatsen op eilanden en heer van eilanden en voormalige schor- schorren in de voormalige zeearmen bos ren grote grazers ingezet. Dit kan vee gaan groeien waar roofvogels als havik zijn zoals schapen of koeien, maar ook en buizerd zich konden vestigen. Her en paarden en Heckrunderen of Schotse der bevinden de broedplaatsen van havik hooglanders worden losgelaten. Deze vlak bij de eilanden met kolonievogels en houden de vegetatie kort en grazig maar worden kuikens weggehaald door havi- kunnen door ondiepe wateren waden en ken (De Kraker 2017). eilanden met sterns en of plevieren be- Meeuwen kunnen lokaal een be- treden. In de Grevelingen, bijvoorbeeld, langrijk negatief effect hebben op de kan dit leiden tot verliezen van legsels reproductie van sterns, kluut en plevie- (De Kraker 2017). ren. Uiteindelijk is de oorzaak hiervan een gebrek aan dynamiek. Vrijwel alle Recreatie soorten meeuwen zijn toegenomen in de Alle wetlands worden in meer of mindere Delta, zowel in aantallen als in versprei- mate gebruikt voor recreatie. Op het land ding. Dat geldt voor soorten die hier van is dit hoofdzakelijk fietsen en wandelen oudsher broeden zoals, de zilvermeeuw, op onderhoudswegen langs dijken en al- maar voor nieuwkomers als kleine man- lerlei vormen van recreatie op stranden, telmeeuw, grote mantelmeeuw en zwart- in de duinen en voormalige schorren. De kopmeeuw. Al deze soorten kunnen eie- recreatie op en om het water is ruim ver- ren of jongen weghalen. Recent worden breid en op veel plekken intensief. Met de kolonies van kleine mantelmeeuwen name (kite)surfers en kano’s zijn versto- en zilvermeeuwen op industrieterreinen rend onder andere vanwege hun voor verstoord. Ook de vestiging van vossen in vogels relatief onvoorspelbare route en de Delta heeft ervoor gezorgd dat diver- de mogelijkheid om in ondiepe wateren se grote meeuwenkolonies verdwenen te komen (Krijgsveld et al. 2008). Vissers zijn. Daardoor zijn meeuwen deels in an- en zonnebaders zijn vaak langdurig op dere gebieden gaan broeden. De nieuw dezelfde plek aanwezig en het versto- aangelegde eilanden en broedplekken rend effect is daardoor vaak navenant voor sterns en plevieren raken begroeid ernstig. Hoewel de meeste recreanten met vegetatie en bieden geschikt broed- zich aan de regels houden, zorgen juist habitat aan de meeuwen. Een deel van de meeuwen is hier dus heen verplaatst. En deze meeuwen zijn op hun beurt weer een extra negatieve factor voor de sterns en plevieren die op deze natuurontwik- kelingsgebieden broeden. In natuurlijke dynamische kustecosystemen ontstaan en verdwijnen eilanden en zandplaten en deze worden de eerste jaren direct door soorten als visdief, dwergstern en plevieren gekoloniseerd. In de loop de tijd vestigen meeuwen zich en gaan de sterns in de regel weer ergens anders heen. In de Delta ontbreekt deze dyna- miek van het ontstaan van nieuwe plek- ken en komen de sterns en plevieren in het gedrang. Bij gebrek aan beter blijven

57 Belang van het Deltagebied voor vogels

de uitzonderingen vaak voor veel versto- Andere bronnen van verstoring ring. Bijvoorbeeld kitesurfers die buiten In meer of mindere mate zijn er andere de toegestane vaargebieden komen en drukfactoren die bijdragen aan de afna- surfers die binnen de vooroevers van mes van vogelaantallen of lokale ver- broedeilanden van sterns komen hebben slechtering. Dit geldt voor infrastructu- vaak een flink verstorend effect. Ook zijn rele ontwikkelingen zoals de uitbreiding er voorbeelden van het los laten lopen van bebouwing en de aanleg van wind- van honden bijvoorbeeld op Neeltje Jans parken. Ook verstoring van watervogels of de Inlagen van Schouwen. En meer door vaarbewegingen ten behoeve van en meer wordt toegestaan dat onder- de visserij of beroepsvaart spelen een houdspaden en wegen worden gebruikt rol. In de regel zijn deze drukfactoren door recreanten om te wandelen en fiet- lokaal en de omvang in de regel beperkt sen. Omdat er al weinig geschikte broed- ten opzichte van de andere drukfactoren plekken over zijn door de hiervoor ge- die hiervoor besproken zijn. noemde factoren is de extra verstoring door recreanten soms de druppel die de Interactie en stapeling emmer doet overlopen. De toenemende van effecten trend om recreatie te faciliteren speelt Veel knelpunten zijn direct of indirect het hierin ook een rol. Zo is de openstelling gevolg van de historische of de recente van buitendijkse onderhoudswegen niet inrichting van het gebied. Zo neemt het overal wenselijk omdat daar vaak rustge- aanbod aan geschikte bloedplekken voor bieden, zoals hoogwatervluchtplaatsen sterns en plevieren af door de hiervoor van vogels aanwezig zijn. Recreatie is beschreven vegetatiesuccessie. Veel pre- daarmee op veel plekken een effect bo- datoren van kuikens of legsels van sterns venop de andere verslechteringen die al zoals meeuwen profiteren juist van de plaatsvinden. In belangrijke mate is het vegetatie op de eilanden en vestigen zich gebrek aan handhaving onderdeel van hier. Daardoor neemt de druk op soorten het knelpunt. als visdief, dwergstern en strandplevier verder toe. Omdat er geen nieuwe eilan- den ontstaan en de meeuwenkolonies niet overstromen of wegspoelen is de situatie blijvend negatief voor sterns en plevieren. Op resterende goede broed- plekken kan recreatie of vertrapping door vee een extra drukfactor zijn die lokaal veel impact kan hebben. Diverse soorten vestigen zich dan nog wel op de resterende plekken, maar de reproductie is te laag.

Kennisleemtes voedselbeschikbaarheid Hoewel een aantal afnames van popula- ties van broedvogels of pleisteraars wel te verklaren zijn op basis van de hiervoor genoemde processen, zijn niet alle af- nemende trends geheel of eenduidig te herleiden tot de afname aan dynamische habitats of toename van recreatie. Voor- beelden zijn de afname van geoorde fuut, brilduiker, visdief en kluut. Wellicht zijn er factoren in voedselbeschikbaarheid voor volwassen vogels of hun jongen die we niet kennen. In het IJsselmeergebied

58 4 Bedreigingen

zijn die ook pas recentelijk bij toeval aan ternationaal belang (zie Figuur 2.6 en het licht gekomen door studies aan het 2.7). In de getijdengebieden en andere broedsucces bij visdieven (Van der Win- gebieden met overgangen van land naar den et al. 2013). Ook in de Waddenzee water staat een groot aantal soorten on- is het evident dat de veranderingen in der druk: scholekster, kluut, bontbekple- voedselbeschikbaarheid, bijvoorbeeld vier, strandplevier, kanoet, grutto, rosse in de vorm van schelpdieren of vis, zeer grutto, kemphaan, zwarte ruiter, groen- belangrijk zijn geweest voor overleving pootruiter, tureluur, steenloper. Op het en reproductie van kustbroedvogels. open water van de bekkens en Voordelta Veel vogelpopulaties van onder andere geldt dit voor brilduiker, fuut, geoorde scholekster en kanoet stonden daar vele jaren onder druk door afnames in schelp- BROEDVOGELS dierbestanden en grote stern en visdief door gebrek aan geschikte prooivissen

(Reneerkens et al. 2005). Recent zijn er huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig

sterke aanwijzingen dat sommige soor- historisch ten schelpdierpopulaties, zoals die van het nonnetje, zich herstellen (Compton et al. 2016). Hoewel ook in de Wadden- zee kennisleemtes zijn over de beschik- baarheid van voedsel voor vogels, wordt daar meer uitgezocht welke factoren een rol spelen bij de veranderingen in het ecosysteem (WALTER, Universiteit atuurlijke successie atuurlijke andbouw Waterbeheer Verzoeting/verstarring Recreatie L N Groningen, Monitoringprogramma bo- dynamiek Vastleggen Natuurbeheer Predatie Visserij demdaling gaswinning). In de Delta is Aalscholver het onderzoek naar factoren die voor kuifaalscholver een laag broedsucces bij vogels zorgen grote zilverreiger minder voorhanden. Blauwe Reiger Kleine Zilverreiger Samenvattend overzicht per soort Lepelaar In Tabel 4.1. en 4.2 wordt voor respectie- Middelste Zaagbek velijk de broedvogels en de doortrekkers Eider en pleisteraars per soort weergegeven Bruine Kiekendief of er informatie is over effect/betekenis Kluut van verschillende drukfactoren. Voor Steltkluut drukfactoren die niet in de tabel staan Strandplevier is geen informatie beschikbaar - dat Bontbekplevier betekent niet dat ze niet van betekenis Kleine Plevier positief kunnen zijn (zie hierboven!). Zilvermeeuw effect Een flink aantal soorten die onder Geelpootmeeuw licht nega- druk staan van één of meer drukfactoren Kleine Mantelmeeuw tief effect komen in de Delta voor in aantallen van Grote Mantelmeeuw nationaal of zelfs internationaal belang negatieve Stormmeeuw effecten (zie Figuur 2.3 en 2.4): kluut, steltkluut, Zwartkopmeeuw strandplevier, bontbekplevier, kleine ple- sterk Kokmeeuw negatief vier, grote stern, visdief, noordse stern, effect Grote Stern dwergstern en velduil. Visdief mogelijk Ook onder doortrekkers en pleis- effect teraars is een flink aantal soorten die Noordse Stern onder druk staan van één of meer druk- Dwergstern niet van toepassing factoren en die in de Delta voorkomen Velduil in aantallen van nationaal of zelfs in- Tabel 4.1. Drukfactoren voor broedvogels in de Delta

59 Belang van het Deltagebied voor vogels

PLEISTERAARS VERVOLG PLEISTERAARS huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig huidig historisch historisch Verzoeting/verstarring (Bodemberoerende)visserij Recreatie Kustbescherming Landbouw Waterbeheer successie Natuurlijke Eutrofiering Zandhonger o.A. dynamiek: Vastleggen Onbekend Verzoeting/verstarring (Bodemberoerende)visserij Recreatie Kustbescherming Landbouw Waterbeheer successie Natuurlijke Eutrofiering Zandhonger o.A. dynamiek: Vastleggen Onbekend Knobbelzwaan Dodaars Kleine zwaan Fuut ? Wilde zwaan Geoorde fuut ? Toendrarietgans Zeearend Grauwe gans Meerkoet Kolgans Scholekster Brandgans Kluut Rotgans Bontbekplevier Bergeend Strandplevier Tafeleend Goudplevier Kuifeend Zilverplevier Topper ? Kievit Brilduiker Kanoet Grote zaagbek Drieteenstrandloper Middelste zaagbek ? ? Krombekstrandloper Krakeend Bonte strandloper Smient Grutto Slobeend Rosse grutto Wilde eend Wulp Pijlstaart Zwarte ruiter Wintertaling Groenpootruiter Aalscholver ? Tureluur Kleine zilverreiger Steenloper Grote zilverreiger Kokmeeuw Blauwe reiger Zilvermeeuw Lepelaar

positief effect licht negatief effect fuut, topper, eider en zwarte zee-eend. 4.4 Drukfactoren per wetland negatieve effecten Binnendijks en op grasgorzen ondervin- In de wetlands zijn de processen die het sterk negatief effect den kleine zwaan, smient, wilde eend, gevolg zijn van het beperken van de dy- mogelijk effect goudplevier de invloed van drukfactoren. namiek dominant en deze wegen dus het niet van toepassing Tenslotte geldt dit ook voor zilvermeeuw zwaarst in hun effect op vogelpopulaties en grote mantelmeeuw in diverse gebie- (Tabel 4.3). Per gebied zijn er nog speci- Tabel 4.2. Drukfactoren voor doortrekkers en pleisteraars den. fieke zaken, zoals recreatie in de Voor- in de Delta delta en eutrofiëring in het Markiezaat

60 4 Bedreigingen

gebied. Ook bij de wetlands valt het op hoge stikstofdepositie, maar door aan- dat de kennis over knelpunten beperkt tasting van habitattypes die voor hen Tabel 4.3. Drukfactoren per of niet goed onderbouwd is. In de navol- essentieel (kunnen) zijn kan er een indi- wetland in de Zuidwestelijke Delta (bron beheerplannen, gende paragrafen wordt ingegaan op de rect gevolg zijn. Uit de analyse volgt de wetlandwachten, diverse verschillende gebieden. generieke conclusie dat stikstofdepositie deelrapporten, deskundigen interviews). Voor stikstof zie In de beheerplannen is op basis van in geen enkel Natura 2000-gebied een bijlage 1. een zogenoemde ‘PAS_Gebiedsanalyse’ indirecte of directe beperkende factor bekeken welke knelpunten optreden en vormt voor de populaties van vogelsoor- positief effect oplossingen voorhanden zijn. Vogels ten waarvoor instandhoudingsdoelen licht negatief effect ondervinden geen directe hinder van te zijn opgesteld (Bijlage 1). negatieve effecten sterk negatief effect niet van toepassing of DRUKFACTOREN PER WETLAND onbekend recent recent recent recent recent recent recent recent recent recent recent recent recent recent recent recent historisch Verzoeting/verstarring Visserij Recreatie Infrastructuur Bebouwing Landbouw Waterbeheer successie Natuurlijke Energiewinning Schadebestrijding Vervuiling Eutrofiëring oppervlaktewater dynamiek Vastleggen Natuurbeheer Predatie Geluidshinder soorten Invasieve

Voordelta

weinig wind­ stikstof Haringvliet dynamiek energie

laag­­vlieg­­- weinig Hollands Diep r­outes dynamiek

Grevelingen

Krammer-­ laag­vlieg- weinig wind­ ganzen begrazing natte ganzen- fuiken Volkerak routes dynamiek energie vangen duinvalleien begrazing hoog- zand- spannings- stikstof Ooster­schelde honger masten

recreatie- Zoommeer woningen

Markiezaat

Veerse Meer

bodem- Wester­schelde visserij

aalscholvers kunnen Voornes Duin lepelaars bedreigen

Duinen Goeree

war­ Kwade Hoek netten

Binnendijks

61 Belang van het Deltagebied voor vogels

Westerschelde vluchtplaatsen verstoord door openstel- Een van de belangrijkste huidige knel- ling van buitendijkse onderhoudswegen punten is de afname aan intergetijden- voor fietsers of wandelaars. Ook komt het gebied als gevolg van de vaargeulver- regelmatig voor dat wandelaars en moun- diepingen, inpolderingen en bedijkingen. tainbikers zich niet houden aan de afslui- Het oppervlak integetijdengebied dat ting van de buitendijkse onderhoudspa- kort en net onder water staat, neemt in den. Enkele belangrijke broedlocaties oppervlak af, terwijl de hoog dynamische van kustbroedvogels zoals de Hooge zones in omvang toenemen. De platen Platen zijn afgesloten voor mensen. Er zijn daardoor te dynamisch waardoor is hier bewaking maar af en toe komen er weinig bodemdieren zijn. Platen en er toch illegaal recreanten vanuit de ha- schorren van de Westerschelde zijn in ven van Breskens die broedgebied van internationaal opzicht erg belangrijk kustbroedvogels verstoren. Op Paulina- voor steltlopers en eenden. Soorten als schor worden foeragerende watervogels scholekster, bontbekplevier, rosse grut- verstoord door recreanten (met honden) to en steenloper nemen echter door de die het schor en aangrenzende slikvlakte veranderingen in het oppervlak laag dy- oplopen. Tevens is er geregeld overlast namisch intergetijdengebied in aantal af. van kite surfers op Paulinaschor, die van Momenteel wordt bij het baggeren het de naastgelegen Zandplaat komen. slib en zand elders gestort in de hoop Op Saeftinghe treedt verstoring op dat er enig herstel is van laag dynamisch door groentesnijders (Zulte en Zee- intergetijdengebied. kraal). Op diverse plekken langs de Het aanbod aan geschikte broedbio- Westerschelde en Oosterschelde wor- topen voor kustbroedvogels neemt ook den (illegaal) zeegroenten gesneden en af waardoor de populaties van bijvoor- wadpieren gestoken. Op plekken waar beeld strandplevier onder druk staan. men gemakkelijk de dijk over kan, zoals Bijvoorbeeld de afname van broedha- bij Paulinaschor, gebeurt dat wel vaker. bitat door duin- en stranderosie op de Aan de noordzijde van de Westerschelde Hooge Platen. Dit heeft bijvoorbeeld een verplaatsen soorten als tureluur en wulp negatieve invloed op de beschikbaarheid zich dan naar binnendijkse nieuwe na- van broedgelegenheid voor dwergsterns. tuurgebieden. Motorcrossers recreëren Er zijn eveneens aanwijzingen dat de niet op grote schaal in de Delta, maar voedselbeschikbaarheid voor (vooral) zorgen lokaal wel voor overlast, langs dwergsterns is afgenomen vanwege vrijwel alle oevers van de Oosterschelde het verdwijnen van ondieptes en luwe en Westerschelde. zones met relatief geringere stroomsnel- Door de vestiging van predatoren zo- heden in de omgeving van broedeilan- als de vos in Saeftinghe is de populatie den (Beijersbergen 2016). Het Natura van de bruine kiekendief sterk gedaald 2000-beheerplan Westerschelde con- en verdwenen 10.000 paar zilvermeeu- stateert dat “Voor bontbekplevier, kluut, wen. Voor diverse recente afnames van strandplevier en visdief is het huidige populaties van pleisteraars zijn de oor- beheer onvoldoende om de bestaande zaken niet geheel duidelijk. Dit geldt on- populaties in stand te houden.” der meer voor scholekster, zwarte ruiter, De monding van de Westerschelde pijlstaart en wintertaling. heeft een veel lagere biodiversiteit dan Er zijn ook positieve ontwikkelingen. vergelijkbare gebieden in de omgeving Er ontwikkelt zich nieuw schor bij Pauli- en de invloed van bodemvisserij die de naschor. In het kader van het Natuurpak- bodem omwoelt wordt hiervoor als een ket Westerschelde worden maatregelen belangrijke factor gezien (Vincx 2002). uitgevoerd die beogen het oppervlak Sinds 2006 vindt er geen kokkelvisserij laag-dynamisch slik te vergroten – de meer plaats in de Westerschelde (Van effectiviteit hiervan roept nog discussie Asch et al. 2016). op. Het oppervlaktewater wordt geleide- Op veel plaatsen worden hoogwater- lijk schoner en minder eutroof.

62 4 Bedreigingen

Oosterschelde Een belangrijk knelpunt is de zandhon- ger (zie § 4.2). De zandhonger knabbelt jaarlijks zo’n 100 voetbalvelden van de droogvallende slikken, platen en schor- ren af. Dit leidt al jaren tot verlies aan laag dynamisch intergetijdengebied en daarmee tot afnames van soorten als pijlstaart, bergeend, scholekster en bontbekplevier. Hoewel andere soorten steltlopers juist toenemen, zoals wulp en drieteenstrandloper. Maar naar verwach- ting zal op de lange termijn de zandhon- ger zorgen voor verdere verslechtering van de buitendijkse habitattypen. Vis- etende watervogels als aalscholver en fuut namen tot ongeveer 2000 toe in aantal maar laten allemaal recent een afname zien. De oorzaken hiervoor zijn ger gelegen delen van platen en slikken, onbekend. waar zich de beste kokkelgebieden be- In de Oosterschelde neemt het aan- vinden. Doordat dit tevens de gebieden bod aan broedplekken voor kustvogels, zijn die lang droogvallen en die daardoor zoals strandplevier en visdief af. Er belangrijk zijn als foerageergebied voor ontstaan in de huidige situatie nauwe- Scholeksters, is een directe concurren- lijks nieuwe geschikte kale gronden als tie tussen vissers en Scholeksters waar- broedbiotoop. De bestaande broedge- schijnlijk. Van Asch et al. (2016) rappor- bieden verslechteren door verdergaan- teren hier het volgende over “Er geldt de vegetatieontwikkeling (successie) en een voedselreserveringsbeleid naar de predatie (door ratten en vossen). inzichten uit het EVA II onderzoek (Ens Lokaal is er een toename van recre- et al., 2004). Er mag pas worden gevist atie hetgeen tot verstoring leidt van wanneer het kokkelbestand hoger is soorten als strandplevier en bontbek- dan een totale hoeveelheid van 150 kg plevier. In het Natura 2000-beheerplan kokkelvlees per Scholekster. De precie- wordt gesteld dat “Naar verwachting ze grens wordt bepaald door het aantal is de combinatie van huidig beheer, zo- scholeksters. Dit aantal wordt, conform nering van (recreatieve) activiteiten en het advies van de Beleidsadviesgroep handhaving daarvan nog onvoldoende EVA II, berekend als het voortschrijdend (gegarandeerd) om de doelstellingen driejaargemiddelde van de populatie- voor de bontbekplevier, kluut en strand- aantallen waarbij, teneinde de popula- plevier te behalen”. Langs dijken neemt ties ontwikkelingskansen te bieden, een de onrust toe. Dit komt bijvoorbeeld door opslag van 10% geldt. Daarnaast heeft betreding door recreanten, recreatief de handkokkelsector recht op 1/17e deel medegebruik van onderhoudswegen, van de totaal mogelijke vangst bij dicht- rondrijden met quads en four-wheel heden hoger dan 50 kokkels per m2 (LNV, drives op locaties waar dit niet toege- 2004).” Klaarblijkelijk bevindt het kok- staan is, etc. Dit geeft verstoring voor kelbestand zich al enige jaren onder de vogels op hoogwatervluchtplaatsen of limiet want sinds 2006 is er niet meer watervogelconcentraties. Dit kan leiden geoogst (Asch et al. 2016). Ook andere tot een structurele verslechtering van typen bodemvisserij in vooral het kust- het leefgebied. water hebben een negatieve invloed In de Oosterschelde is mechanische op de nog open Deltawateren. De soor- kokkelvisserij toegestaan. Deze kokkel- tensamenstelling verschuift: grotere en visserij richt zich met name op de ho- traag reproducerende soorten maken

63 Belang van het Deltagebied voor vogels

plaats voor kleinere en sneller reprodu- meelopen vermindert. De droogvalduur cerende soorten (www.natuurkennis.nl). en ruimte die de steltlopers nodig heb- Volgens “OBN-natuurkennis” is de Ja- ben is cruciaal en kan snel beperkend panse oester (Crassostrea gigas) in 1964 zijn (Bouwmeester 2015). Veel soorten door de schelpdiersector geïntroduceerd hebben immers een ruime periode tij- als alternatief voor de Zeeuwse platte dens laag water nodig om voldoende oester (Ostrea edulis). Sindsdien heeft voedsel te kunnen bemachtigen. Als de deze exotische schelpdiersoort zich ge- breedte van een slik/plaat te smal wordt staag uitgebreid in de Oosterschelde. kan dat een beperking worden voor de Met de Japanse oester is er een concur- voedselbeschikbaarheid. In de noord- rent voor kokkels bijgekomen. Competi- westelijke Kom en elders in de Ooster- en tie om ruimte en voedsel en predatie van Westerschelde zijn er aanwijzingen dat kokkellarven door deze oesters zouden kleine steltlopers daardoor ontbreken ook een negatieve invloed op het kokkel- (Bouwmeester 2015). Nader onderzoek bestand kunnen hebben. Door erosie van naar dit potentieel probleem is wenselijk hoger gelegen delen verandert de omge- om de aard en omvang te kunnen duiden. ving ten gunste van de Japanse oester Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de en ten nadele van de kokkels. Hierdoor huidige biomassa van oesters en mos- wordt verwacht dat ruimtecompetitie selen dermate hoog is dat de primaire een steeds belangrijkere rol zal gaan productie voor andere schelpdieren, zo- spelen. Studies wijzen uit dat de opkomst als kokkels, beïnvloed wordt (D. de Jong van de Japanse oester een verandering pers. med). Hier zou nader onderzoek in fytoplankton veroorzaakt (er komen naar nodig zijn om de relaties beter te steeds meer kleinere fytoplanktonsoor- begrijpen. ten voor) en dat is een probleem voor Langs de randen van het Ooster- andere dieren die zich met fytoplankton schelde gebied zijn op meerdere plek- voeden (zoals kokkels). Voedselschaarste ken windturbines gebouwd of voorzien. kan er toe leiden dat de grote Japanse De verstoring en sterfte die deze met oester het grootste deel opeist of dat hij zich meebrengen voor vogels zijn tot op de larven van de kokkels eet. Omgekeerd heden naar het zich laat aanzien bijna geldt dat de banken van Japanse oester overal beperkt, maar zijn additioneel op door soorten als tureluur en scholekster de bestaande drukfactoren. in beperkte mate als foerageergebied Op Neeltje Jans broedt een kleine gebruikt worden. De vogels eten hier populatie eidereenden. Daarvan wor- prooien tussen de oesters. den de nesten jaarlijks illegaal opzettelijk Oesterkwekers gaan in de Ooster- verstoord (pers. med. P. Wolf). Voor een schelde hun werkzaamheden geleidelijk kleine geïsoleerde populatie kan dit een verplaatsen naar de lage droogvallende bottleneck zijn voor duurzame vestiging delen, in de Kom, maar vooral ook daar- in de Deltawateren. buiten worden oesters in gazen zakken Voor diverse soorten zijn de oorzaken op tafels gekweekt. Globaal in de zone van recente afnames niet geheel dui- rond de gemiddelde laagwaterlijn. Tot delijk. Dit geldt onder meer voor geoor- op heden waren er een paar proefop- de fuut, bergeend, pijlstaart, brilduiker, stellingen van 1-2 ha in de lage delen meerkoet en slobeend. van enkele slikken, zoals de Slikken van Kats en de Zandkreek. Momenteel zijn Veerse Meer er ook aanvragen voor veel meer kweke- Het Veerse Meer is een voormalige arm rijen en ook elders in de Oosterschelde. van de Oosterschelde zonder. Na de af- Dit kan het leefgebied voor steltlopers sluiting ontstond een brak meer, maar verkleinen (D. de Jong pers. med). Met sinds 2004 is het weer zout door de in- name voor kleine soorten betekent een laat van water via de Katse Heule. Door versmalling van een slik/plaat dat de het stabiele waterpeil treedt er vegeta- periode dat zij met de waterlijn kunnen tiesuccessie op de voormalige schorren

64 4 Bedreigingen

en platen op en is het biotoop minder geschikt zijn geworden voor kustbroed- vogels. De afnames van typische kust- broedvogels die hier in het verleden tal- rijk waren hebben zich vooral voor 1990 voltrokken. Om deze reden zijn soorten als strandplevier en bontbekplevier geen doelsoort voor het Natura 2000-beleid geworden terwijl er wel kansen liggen voor herstel van broedgebied van deze soorten. De predatiedruk op verschil- lende soorten door de toename van het aantal vossen rond het Veerse Meer is daarbij voor de nabije toekomst een punt van aandacht. Verstoring door recreatie van kustbroedvogels is bij Kwistenburg een punt van aandacht. De effecten in de nazomer van vaartuigen op rustende en pleisterende watervogels zijn aanneme- lijk maar niet nader onderzocht. Voor diverse recente afnames zijn de oorzaken niet geheel duidelijk. Dit geldt onder meer voor brilduiker, kuifeend, Omdat de Grevelingen is afgesloten, kluut, aalscholver, dodaars, meerkoet, vindt er weinig doorstroming en verver- pijlstaart en slobeend. sing van het water plaats. Hierdoor ont- staan verschillende waterlagen die niet Grevelingen met elkaar mengen (stratificatie), met De Grevelingen is een zout meer met een ieder een eigen temperatuur en samen- beperkte peilfluctuatie. Hierdoor is de stelling. De onderste waterlagen staan zoutinvloed beperkt tot de oevers van niet in contact met de lucht en worden eilanden en schorren en verzoeten de zuurstofloos en grotendeels levenloos eertijds zoute biotopen. Door zoetwa- (beheerplan Grevelingen). Alleen schim- terbellen in de ondergrond zijn er op mels en bacteriën die zonder zuurstof meerdere plekken bossen en ruigteve- kunnen overleven, komen hier uitbundig getaties gaan groeien op voormalige voor. Waarschijnlijk heeft dit effect op kale broedeilanden en oevers (Van der onderwaterfauna en de flinke afnames Haterd et al. 2010). Er vindt in de huidige van geoorde fuut en fuut zouden hier situatie geen tot weinig spontane nieuw- het gevolg van kunnen zijn. vorming plaats van geschikte kale gron- Om en nabij de mossel- en oesterper- den als broedbiotoop. Door actief beheer celen zijn zeer frequent boten en mensen wordt deze ontwikkeling afgeremd ten aanwezig. De indruk bestaat dat dit de gunste van kustbroedvogels, maar veel nodige onrust teweeg brengt voor wa- broedhabitat is direct verloren gegaan of tervogels (pers. Med. P. Wolf en F. Arts). indirect in kwaliteit verslechterd doordat Ook elders is reactieve druk een factor predatoren zich in de omgeving kunnen die waarschijnlijk van invloed is op de vestigen of grote grazers de kolonies afname in vogelaantallen zoals de hoog- vertrappen. Dit veroorzaakt afnemende watervluchtplaatsen bij Herkingen en trends van ondermeer kluut, visdief en Battenoord (pers. Med. P. Wolf en F. Arts). bontbekplevier. Voor diverse recente afnames zijn Het broedgebied van de grote stern de oorzaken niet geheel duidelijk. Dit op Markenje staat ook voortdurend on- geldt onder meer voor fuut, kuifduiker der druk door voortschrijdende succes- en brilduiker. sie en predatie door zwartkopmeeuwen.

65 Belang van het Deltagebied voor vogels

Voordelta en Kwade Hoek Het gebied wordt recreatief overal in- De Kwade Hoek ligt buiten het Natura tensief benut. Zowel op het open water 2000-gebied Voordelta. Maar landschap- (o.a kite surfers) als de stranden en pla- pelijk en functioneel als ecosysteem vor- ten. Hoewel (nog) niet door onderzoek men beide gebieden een geheel, reden ondersteund, zijn er uit het veld duidelij- om ze hier tegelijk te bespreken. In de ke aanwijzingen dat betreding, als gevolg Voordelta is reeds een tweede Natura van verschillende typen recreatie, van 2000-beheerplan periode ingegaan. broed-, foerageer- en rustgebieden (Slik- Dat heeft alles te maken met de in dit ken van Voorne, Kwade Hoek) negatieve gebied te realiseren compensatie voor gevolgen heeft. Soms zijn dit overtre- de aanleg van de Tweede Maasvlakte. dingen van toegangsverboden, soms is Die richt zich op kwaliteitsverbetering betreding toegestaan. Waarschijnlijk is van het habitattype ‘permanent over- de gebruiksintensiteit dermate hoog is stroomde zandbanken’ (H1110B), en de dat er effecten zijn op watervogels en vogelsoorten zwarte zee-eend, grote broedende sterns en plevieren. Lopend stern en visdief. Daarvoor is veel aan- onderzoek naar de effecten van kitesur- dacht via een uitgebreid monitorings- fers en andere verstoringsbronnen op programma en aanvullende maatregelen de Slikken van Voorne moet hierin meer in het tweede beheerplan. Binnen het inzicht geven. compensatieprogramma zouden facto- ren (en daarmee maatregelen) die een Krammer-Volkerak en Zoommeer voldoende voedselbeschikbaarheid voor Kustbroedvogels als de kluut, bont- viseters en schelpdiereters garanderen, bekplevier en strandplevier zijn door meer aandacht kunnen krijgen. de voortschrijdende verzoeting en Er zijn aanwijzingen dat de garnalen- vegetatiesuccessie verdwenen. Door visserij negatief is voor het bodemleven de voortdurende ontzilting begroeit en het ecosysteem. Nader onderzoek is nu ook de Prinsessenplaat, het laatste echter wenselijk om dit beter in beeld te open gebied, steeds meer. Vanwege krijgen. Maatregelen kunnen verschillend de successie en de daarmee gepaard zijn, van generieke of periodieke afslui- gaande aanwezigheid van predatoren is ting tot het afzetten van broedplekken het aantal kustbroedvogels in de loop van strandbroeders. der jaren sterk afgenomen en in 2015 beperkt tot enkele tientallen zilver- en kleine mantelmeeuwen en enkele paren kleine plevieren. De invloed van instroom van voed- selrijk water uit Brabantse rrivieren en nalevering uit de bodem is nog steeds aanwezig al nemen aquatische water- planten toe in areaal. De aantallen broedende en overwin- terende grauwe ganzen zijn in de regio de afgelopen 20 jaar fors toegenomen. Ze foerageren op allerlei water- en oe- verplanten, waaronder jong riet en klei- ne lisdodde kan verdwijnen. Vraat door grauwe ganzen kan additioneel een be- langrijke factor zijn voor het uitblijven van verjonging van het moerasvegeta- ties. De invloed van waterrecreatie neemt toe. Zo is recreatiegebied Speelmanspla- ten uitgebreid.

66 4 Bedreigingen

Markiezaat lepelaar zijn weggespoeld en/of onder Kustvogels vertonen een dalende trend water zijn komen te staan op eiland de als gevolg van voortschrijdende verzoe- Spuitkop. ting en vegetatiesuccessie. Kustvogels Eind jaren negentig is het waterpeil zoals de kluut, bontbekplevier en strand- tijdelijk verhoogd om predatie van broe- plevier zijn de laatste jaren daardoor dende lepelaars op de Spuitkop door sterk in aantal afgenomen. Daar staat te- vossen te verhinderen. Door de aanleg genover dat moerasvogels zijn toegeno- van het woongebied Bergsche Plaat en men zoals zeearend, geoorde fuut, kleine het afgesloten zoetwatermeer de Bin- en grote zilverreiger, diverse rallen en nenschelde, beide in de noordoosthoek incidenteel een roerdomp of woudaap. van het Markiezaats­meer, is het opper- Maar de niet-begraasde delen van het vlak van het meer kleiner geworden. Markiezaat ontwikkelen zich voorname- lijk tot bos. Het areaal grasland, ruigte Haringvliet en Hollands Diep en open vegetatie neemt af. Ruigtes, Het Haringvliet is sinds 1970 afgesloten rietkragen en pioniervegetaties hand- van de getijdeninvloed en zoute pionier- haven zich langs de platen en kreken. biotopen, brakke wateren en vegetaties Een knelpunt is dat de begrazing op de zijn vrijwel verdwenen. Door de verzoe- oostelijke oeverzone mogelijk niet vol- ting van het Haringvliet, het ontbreken doende is om het areaal aan kort gras van dynamiek en de verhoogde stikstof- in stand te houden. depositie treedt versnelde vegetatie- Eutrofiering van het oppervlaktewa- successie op. De laatste jaren zijn grote ter door instroom van voedselrijk water delen van de Slijkplaat begroeid met en vrijkomen van organische stoffen uit kruiden. Delen van de Ventjagerseilan- de bodem heeft voor een matige wa- den begroeien o.a. met wilgen en elzen terkwaliteit in de beginjaren na de Del- (Waterdienst, 2009). De afsluiting heeft tawerken gezorgd (o.a. H+N+S, 2010). Dit bovendien een erg negatief effect gehad was negatief voor visetende watervogels op zoete helofyten- en pioniermoerassen als fuut en eenden. De waterkwaliteit langs het Haringvliet, het Hollands Diep fluctueert tussen jaren en het is on- en in de Biesbosch op de omvang van de duidelijk in welke richting zich dit zal riet- en biezenlanden. In de Biesbosch is ontwikkelen (Natura 2000-beheerplan er door de verminderde getijdenwerking Markiezaat). een sterke verruiging opgetreden met De waterhuishouding vormt systema- soorten als Harig wilgenroosje en Grote tisch en incidenteel een knelpunt. Afhan- brandnetel. De voormalige zoute eilan- kelijk van het neerslagoverschot en de den als de Slijkplaat en de Scheelhoek dimensies van de stuw zakt in het voor- worden zoveel mogelijk kunstmatig in jaar het water uit en vallen oeverzones een pionierstadium gehouden met name droog. Het ene jaar begint de droogval om ze geschikt te houden voor grote van de oeverzone op een ander moment stern dwergstern en visdief. Als dit kaal dan in het andere jaar. Dat zorgt ervoor houden van de geschikte broedgebieden dat de aantallen van kustbroedvogels niet wordt volgehouden, zullen de huidi- zoals de strand- en bontbekplevier ge broedgebieden (verder) dichtgroeien schommelen. Hoge waterpeilen in het en dus verlies van leefgebied. Ondanks groeiseizoen zorgen er echter ook voor het beheer lijkt het erop dat begroeiing dat delen van de oevers onbegroeid blij- oprukt (Strucker et al. 2010). ven. En incidenten zorgen soms voor een Strucker et al. (2016) vermelden aan- probleem. Zo kon door heftige regenval vullend het volgende “Langs de noordrand in het voorjaar van 2016 de overstort de van het Hollandsch Diep in de Hoeksche waterafvoer naar het Schelde-Rijnkanaal Waard zijn in het kader van het project niet aan, waardoor enkele honderden ‘Deltanatuur’ enkele polders omgevormd nesten van zilvermeeuw en kleine man- tot natuurgebied: de Albert-, Pieter- en telmeeuw alsmede tientallen nesten van Leendertspolder (2005/2006) en de Oos-

67 Belang van het Deltagebied voor vogels

de gorzen (med. Wetlandwachten). Waterrecreatie is een mogelijke druk- factor voor watervogels in de nazomer. In het Haringvliet-Hollands Diep ge- bied zijn op meerdere plekken windturbi- nes gebouwd of voorzien. De verstoring en sterfte die deze met zich meebrengen voor vogels zijn tot op heden naar het zich laat aanzien beperkt, maar zijn ad- ditioneel op de bestaande drukfactoren. Voor diverse recente afnames zijn de oorzaken niet geheel duidelijk. Dit geldt onder meer voor kuifeend en bergeend.

Duinen Oostvoorne en Goeree Er zijn weinig bedreigingen voor deze duingebieden voor kustbroedvogels. De broedeilanden voor visdief in het Oost- voornse meer zijn succesvol, maar er is onderhoud nodig om het kaal te houden.

Maasvlakte De Maasvlakte en de recente uitbreiding naar de tweede Maasvlakte is een be- Broedplaats van sterns en ple­vieren die tijdelijk is afgezet langrijk broedgebied van meeuwen en om verstoring te voorkomen, terse Bekade Gorzen (2009). In de eerste sterns. Het gebied heeft overwegend Long Nanny, Engeland. Op het strand zijn ook kratten jaren na aanleg kwamen hier vele tiental- een economische industrieel functie en neergelegd als schuilplek voor len paren Kluten, Kokmeeuwen (alleen in meeuwen worden in het havengebied ge- jonge sterns. APL polder) en Visdieven tot broeden, weerd van terreinen en met opzet ver- maar door vegetatiesuccessie nemen de stoord. Daarnaast is het onbebouwde ge- aantallen de laatste jaren af. Door verrui- bied onbeschermd en vogels die zich er ging en erosie van het broedeiland in de vestigen kunnen verstoord worden door APL-polder is de Kokmeeuwenkolonie hier diverse vormen van menselijk gebruik. na 2013 verdwenen.” Sinds de aanleg va de tweede Maasvlak- De vormt in de hui- te hebben zich vele paren dwergsterns dige situatie ook een barrière voor vis gevestigd die geregeld verstoord werden die stroomopwaarts wil trekken en zo door wandelaars en loslopende honden. mogelijk ook een beperkende factor voor Er zijn linten geplaatst om verstoring te voedselbeschikbaarheid voor visetende voorkomen (o.a. Bakker 2014). watervogels. De aantallen broedende en overwin- Binnendijks terende grauwe ganzen zijn in de regio Binnendijkse gebieden die voor water- de afgelopen 20 jaar fors toegenomen. vogels van betekenis zijn te splitsen in Ze foerageren op allerlei water- en natuurgebied en agrarisch gebied. Bin- oeverplanten, waaronder jong riet en nendijkse natuurgebieden zijn deels ‘van Kleine lisdodde verdwijnt. Vraat door oudsher’ aanwezig en deels aangelegd grauwe ganzen kan naast omgekeerde als natuurontwikkelingsgebieden. peilregimes een belangrijke factor zijn In het agrarisch gebied profiteren de voor het uitblijven van verjonging van watervogels van voedselrijke graslanden het moerasvegetaties. De indruk bestaat en akkers. Voor de planteneters (zwa- ook dat grauwe ganzen een negatieve in- nen, ganzen, eenden) kan het aanbod vloed hebben op de aantallen steltlopers, wisselen met de ontwikkelingen in de zoals kievit en tureluur, die broeden op sector (zoals recent bijvoorbeeld in de

68 4 Bedreigingen

bietenteelt) en met maatregelen die ge- over neveneffecten van schadebestrij- troffen worden wanneer de benutting ding zou meer informatie nuttig zijn. door vogels als schade wordt gezien. Het agrarisch gebied is ook van betekenis voor soorten als kievit, wulp, regenwulp 4.6 Conclusies bedreigingen in en goudplevier, die bodemdieren eten. de Delta Scholeksters foerageren in toenemen- Vanuit landelijk en internationaal per- de mate ook binnendijks (voornamelijk spectief zijn de bedreigingen voor soor- tijdens hoog water). Dit is een aanwijzing ten van kustbiotopen en dynamische dat er buitendijks voedselschaarste is. kustsystemen het belangrijkst. Samen- Dus binnendijkse gebieden ook van be- vattend zijn de volgende zaken prioritair: lang voor Scholeksters. Verdergaande • Voortschrijdende verzoeting en af- intensivering of verdwijnen van grasland name dynamiek waardoor pionier- lijkt te leiden tot een afname van bodem- biotopen in omvang en spreiding leven, en is daarmee ongunstig voor afnemen inclusief de knelpunten deze vogelsoorten. die hier het gevolg van zijn zoals In de natuurgebieden, met name de predatie door grondpreatoren (vos, nieuwe natuurgebieden, is soms sprake ratten) en “grote meeuwen”. van successie/ontwikkeling die de aan- • Verdwijnen intergetijdengebied in vankelijk gunstige omstandigheden deels Westerschelde en Oosterschelde teniet kan doen. • Recreatieve druk op stranden, pio- nierbiotopen, open water en ook de toegenomen verstoring in afgesloten 4.5 Leemtes in kennis en poten- terreinen (gebrek aan handhaving). tiele drukfactoren Bij de inventarisatie van knelpunten kwa- Informatie over diverse potentiele knel- men voortdurend de veranderingen in punten is momenteel niet beschikbaar, dynamiek en toename van verstoring als zoals bodem beroerende visserij, infra- belangrijke factoren naar voren. Maar structuur en verstoring door jacht. zowel in de Natura 2000-beheerplan- nenals in onderhavig onderzoek bleek dat niet alle afnames van soorten of voor alle gebieden geheel verklaard kunnen worden met behulp van deze processen (zie hoofdstuk 3). Zaken die ook direct of indirect van invloed zijn op de draag- kracht voor vogels zijn bijvoorbeeld vis- serij en allerlei vormen van verstoring. In andere wetlands in Nederland, zoals de Waddenzee en het IJsselmeer, is visserij een belangrijke bepalend factor voor de beschikbaarheid van vis voor vogels. Het is mogelijk dat dit ook in de Deltawateren een rol speelt. Specifiek is ook bodem beroerende visserij een punt van aan- dacht. Het is van belang om de komen- de jaren meer zicht te krijgen op deze potentiële drukfactoren, al is het maar om ze uit te sluiten als ze geen rol van betekenis zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat (verstoring door) jacht in het Del- tagebied op dit moment een wezenlijk knelpunt is, maar op grond van signalen

69 Belang van het Deltagebied voor vogels

5 Bescherming

5.1 Streefwaarden en instand- peil te houden. Dat vormt mede de houdingsdoelen bedreigde basis voor prioritering, situering en soorten de omvang van maatregelen. In de Delta zijn alle grote wateren als 3. Niet alle soorten maken expliciet on- Natura 2000-gebied aangewezen met derdeel uit van het Natura 2000-be- soortspecifieke doelen. Voor deze Na- leid. Er zijn soorten waarvoor de tura 2000-gebieden zijn beheerplannen Delta landelijk of internationaal van opgesteld en daarin staan bedreigingen, belang is (Hoofdstuk 2, Tabel 5.1) actiepunten en leemten in kennis. Daar waarvoor geen doelen zijn gesteld wordt in deze rapportage zo nodig naar in het Natura 2000-beleid. Impliciet verwezen. kan de bescherming uiteraard wel Het Natura 2000-beleid is een goede handen en voeten krijgen omdat de basis voor bescherming van vogels en leefgebieden beschermd zijn. hun leefgebieden, maar dekt niet alle aspecten. Om drie redenen zijn er aan- Het is daarom van belang de nadruk te vullingen mogelijk en soms wenselijk: leggen op het formuleren van maatrege- len voor ecosystemen waar de soorten 1. Niet alle leefgebieden voor kust- van profiteren waarvoor de Delta natio- en watervogels zijn beschermd: het naal of internationaal van belang is. Dat overgrote deel van de binnendijkse betekent dat de scheiding tussen broed- gebieden is niet aangewezen als vogels en pleisteraars in veel gevallen Natura 2000-gebied hoewel deze niet expliciet gemaakt hoeft te worden gebieden nationaal of internatio- omdat de biotopen en het herstel ervan naal hoge aantallen vogels kunnen gunstig is voor beide groepen. Ook is herbergen zoals kleine zwaan of de aanpak breder dan de aanpak die toendrarietgans. gevolgd wordt in de Natura 2000-sys- 2. De Natura 2000 doelen zijn geba- tematiek. seerd op de situatie op het moment van aanwijzing: naast doelen die Broedvogels voor de Natura 2000-gebieden zijn In het beschermingsplan Duin- en kust- opgesteld, zijn er voor kustbroed- vogels is een overzicht opgenomen van vogels ook landelijke doelen gefor- bedreigingen en maatregelen voor be- muleerd die, in tegenstelling tot de dreigde kustbroedvogels in Nederland. Natura 2000-doelen, gebaseerd zijn Hierin zijn tevens landelijke streef- op criteria voor duurzaamheid van waarden opgenomen voor deze soor- toekomstige populaties (bescher- ten (Tabel 5.1). Van de meeste landelijk mingsplan Duin- en kustvogels). In bedreigde kustbroedvogels staan ook het Natura 2000-beleid ligt de na- in de Delta de populaties onder druk druk bij de doelen op behoud van de (Hoofdstuk 3 en 4). Er zijn in de Delta status quo die gold op het moment 20 Natura 2000-gebieden aangewezen. van aanwijzing. Dat moment was Voor deze Natura 2000-gebieden zijn niet noodzakelijkerwijs een situatie doelen opgesteld, en voor enkele soor- met een populatieomvang die vol- ten geldt een regionaal voor vrijwel doende robuust was. Voor diverse de gehele Delta. soorten broedvogels is de Delta in Enkele soorten broedvogels waar- landelijk opzicht van groot belang voor de Delta in landelijk en of interna- en is de behoud of herstel van een tionaal opzicht van belang kennen geen of meer sleutelpopulaties noodza- expliciete bescherming in het Natura kelijk om de landelijke populaties op 2000-beleid, waaronder zilvermeeuw en

70 5 Bescherming

kokmeeuw en de steltkluut die Neder- Zo krijgt de kuifeend in het Haringvliet land als broedvogel aan het koloniseren vanuit dit perspectief evenveel gewicht is (Tabel 5.1) als de grote stern. Gezien het belang van de Delta voor de grote stern (Figuur 2.3 Pleisterende watervogels en 2.4) zou hier de nadruk op moeten Voor pleisteraars zijn er geen landelijke liggen bij de bescherming. of regionale streefdoelen zoals voor de kustbroedvogels. Maar de Delta is voor veel soorten nationaal of internationaal van belang omdat er een belangrijk deel van de populatie kortere of langere tijd van de Delta gebruik maakt (Hoofdstuk 2, Tabel 5.2). Voor de meeste soorten gelden in één of meer Natura 2000-ge- Soort Streefwaarde Nationaal instandhoudings- doel Delta huidig aantal Streefwaarde Delta bieden instandhoudingsdoelen. Maar Aalscholver geen 1400* 2300 geen bijvoorbeeld voor nationaal of interna- Kleine zilverreiger 120 15* 48 >60 tionaal belangrijke soorten als knob- belzwaan, nonnetje, kemphaan en kok- Lepelaar 1000 212 605 ?? meeuw is dit niet het geval. Middelste zaagbek 30 geen 60-80 geen Eidereend 8000 geen 40-50 geen Samenvattend zijn de volgende soorten prioritaire soorten voor het beleid gezien Bruine kiekendief geen 76 300 geen het nationale of internationale belang Kluut ® 6000 2000 2100 >2500 waarvan de aantallen ook afnemen: Steltkluut geen geen >5 geen • Binnendijks/grasgorzen/schorren: kleine zwaan, smient, wilde eend, Bontbekplevier ® 400 105 140 >150 goudplevier Strandplevier ® 500 220 138 >250 • Voordelta: topper, eider, zwarte zee-eend Kleine plevier geen geen 110 geen • Slikken en stranden: Zwartkopmeeuw ® 600 400 1500 >300 scholekster, kluut, bontbekplevier, Kokmeeuw geen geen 19.000 geen strandplevier, kanoet, grutto, rosse grutto, kemphaan, zwarte ruiter, Stormmeeuw geen geen 600 geen groenpootruiter, tureluur, steenlo- Zilvermeeuw geen geen 17.000 geen per Kleine mantelmeeuw geen 1400* 40.000 geen • Open water: brilduiker, fuut, geoorde fuut Geelpootmeeuw geen geen 2 geen • Overig: Grote mantelmeeuw geen geen 30-40 geen zilvermeeuw Lachstern 20 geen 0 >10 Prioritering soort en habitatbescher- Grote stern ® 25.000 6200 6700 >8.000 ming Visdief ® 25.000 6500 5300 7000 Uit bovenstaande informatie over broed- Noordse stern 2000 20* 80 geen vogels en pleisteraars volgt dat vogel- soorten van dynamische kustbiotopen Dwergstern ® 800 300 558 >500 (slikken, stranden, Voordelta) hoge prio- Velduil 80 nvt 0-1 geen riteit dienen te krijgen bij het toekomstig beschermingsbeleid in de Delta. In de Tabel 5.1. Streefwaarden en instandhoudingsdoelen kustbroedvogels waarvoor de Delta in nationaal of internationaal popzicht van belang is (Figuur 2.3 en 2.4). * = doel voor slechts 1 of enkele deelge- Natura 2000-beheerplannen wordt deze bieden. Streefwaarden nationaal (Beschermingsplan Duin- en kustvogels), Instandhoudingsdoel Delta keus in de regel impliciet wel gemaakt, (synbiosys.alterra.nl), huidig aantal (deze rapportage), instandhoudingsdoel = gesommeerd doel voor alle gebieden waarvoor de soort is aangewezen of regiodoel ® voor Westerschelde, Oosterschelde, maar niet expliciet verwoord, omdat de Veerse Meer, Grevelingen, Haringvliet, Hollands Diep, Oude Maas). soortspecifieke instandhoudingsdoelen Groen populaties boven streefwaarde Delta. Oranje populaties op of net onder streefwaarde, leidend zijn in de keus voor de acties. Rood populaties onder streefwaarde en in omvang dalend.

71 Belang van het Deltagebied voor vogels

Vervolg Pleisteraars en Pleisteraars en N2000 NL (>5%) (>1%) Flyway doortrekkers doortrekkers N2000 NL (>5%) (>1%) Flyway Knobbelzwaan nee ja ja Kuifduiker ja ja ja Kleine Zwaan ja ja ja Geoorde Fuut ja ja ja Wilde Zwaan nee ja nee Zeearend ja ja nee Grauwe Gans ja ja ja Visarend ja ja nee Kolgans ja ja ja Slechtvalk ja ja nee Grote Canadese Gans nee ja nee Meerkoet ja ja ja Brandgans ja ja ja Scholekster ja ja ja Rotgans ja ja ja Kluut ja ja ja Bergeend ja ja ja Bontbekplevier ja ja ja Tafeleend ja ja ja Strandplevier ja ja nee Kuifeend ja ja ja Goudplevier ja ja ja Topper ja nee nee Zilverplevier ja ja ja Eider ja nee nee Kievit ja ja nee Zwarte Zee-eend ja nee nee Kanoet ja ja ja Nonnetje nee ja ja Drieteenstrandloper ja ja ja Brilduiker ja ja nee Bonte Strandloper ja ja ja Middelste Zaagbek ja ja ja Kemphaan nee ja nee Krakeend ja ja ja Grutto ja ja ja Smient ja ja ja Rosse Grutto ja ja ja Slobeend ja ja ja Wulp ja ja ja Wilde Eend ja ja ja Zwarte Ruiter ja ja nee Pijlstaart ja ja ja Groenpootruiter ja ja nee Wintertaling ja ja ja Tureluur ja ja ja Roodkeelduiker ja ja nee Steenloper ja ja ja Aalscholver ja ja ja Kokmeeuw nee ja ja Kleine Zilverreiger ja ja nee Dwergmeeuw ja onbekend onbekend Lepelaar ja ja ja Zilvermeeuw nee ja ja Dodaars ja ja nee Grote Mantelmeeuw nee ja nee Fuut ja ja ja

Tabel 5.2. Status van pleisteraars en wintergasten in de Delta. Soorten in de lijst zijn ofwel in minimaal 1 Natura 2000 gebied als doelsoort opgenomen of ze zijn van nationaal of internationaal belang. Groen zijn soorten waarvoor geen N2000-doel geldt, maar waarvoor de Delta wel nationaal of internationaal van belang is. Rood zijn N2000-soorten die in aantal afnemen.

72 5 Bescherming

De maatregelen richten zich op de vol- afnames. Daardoor is het niet mogelijk gende hoofdthema’s (Algemeen deel sturende factoren te bedenken waardoor N2000 beheerplan): de soorten weer kunnen toenemen. In 1. Voortzetten huidig intern en cyclisch de beheerplannen is daarom onderzoek beheer – o.a. tegengaan successie; geformuleerd voor diverse soorten per 2. Implementatie Kaderrichtlijn water hoofdgebied. Vanwege de soortingang maatregelen- o.a. verbeteren visintrek, van de Natura 2000-doelen is er een vooroevers, herstel getijdenatuur; focus ontstaan op soortgericht onder- 3. Programma Deltanatuur – herstel zoek. Het is echter wenselijk om basaal zoetwatergetijde in de noordelijke ecologische kennis te verzamelen over Delta de ecologische veranderingen in de 4. Kierbesluit Haringvliet – beperkt her- grote wateren. De aanpak die in de Li- stel zoet-zout gradiënt Haringvliet; ving Planet Index1 gekozen is kan hierbij 5. Plan Tureluur – aanleg binnendijkse behulpzaam zijn. Dat kan sturing geven brak-zoute habitats aan het onderzoek-programma dat een 6. Natuurcompensatie Westerschelde focus zou moeten hebben op soorten en – estuariene natuurontwikkeling en habitats waar de delta landelijk en inter- gedeeltelijke ontpoldering Perkpolder nationaal van belang voor is. Dat geldt 7. Natuurherstelpakket Westerschelde voor visetende watervogels als fuut en – 600 hectare nieuwe intergetijden- geoorde fuut, steltlopers als rosse grut- natuur; to, kluut en kanoet en zeevogels zoals 8. Zandhonger Oosterschelde – supple- de roodkeelduiker en zwarte zee-eend. ren Roggenplaat

Deze maatregelen zullen een flinke po- 5.2 Prioritering in bescherming sitieve impuls geven voor de belangrijk- van soorten en habitats ste doelsoorten. Maar het beheerplan Gezien het belang van de Delta in na- geeft geen informatie over de omvang tionaal en internationaal opzicht dient en de kwaliteit van de beoogde maat- de bescherming van soorten en habitats regelen. Als uitgegaan wordt voor de zich prioritair te richten op soorten die streefwaarde voor duurzame populaties afhankelijk zijn van dynamische kustbi- (Tabel 5.1) dient voor kustbroedvogels otopen. Dat geldt zowel voor intergetij- als strandplevier, dwergstern en grote dengebieden met een forse zoutinvloed stern ongeveer 15-30% extra biotoop als voor bijvoorbeeld brakke biotopen te worden gerealiseerd. Dat komt in die momenteel vrijwel verdwenen zijn. hoofdlijnen overeen met de landelijke Gezien de urgentie van de afname van doelstellingen voor kustvogels waar bijzondere intergetijdengebieden en dy- ongeveer 25% nieuw leefgebied wordt namische kustbiotopen is het wenselijk nagestreefd (Beschermingsplan Duin & om de volgende hoofdlijnen voor de be- Kustvogels). Het is zaak om de omvang scherming te volgen: van de maatregelen die in de beheer- a. behoud en herstel intergetijdensys- plannen zijn voorzien te spiegelen aan temen deze robuustheidsopgave. b. uitbreiding van rustige, veilige In de beheerplannen is voor diverse broed­plaatsen voor kustvogels soorten geconstateerd dat er onvoldoen- c. rustige foerageergebieden met vol- de informatie is over de oorzaken van de doende voedsel voor watervogels

1 De Living Planet Index (LPI) is oorspronkelijk ontwikkeld door WWF. De Nederlandse Living Planet Index (LPI) geeft de gemiddelde trend voor Nederland weer van 421 soorten zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën, vlinders, libellen en (zoetwater- en zee-) vissen samen. Bestond de voorgaande editie nog alleen uit vier gewervelde soortgroepen (zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën), in de huidige editie is deze uitgebreid met de soortgroepen vissen (zowel zoet als zout), libellen en vlinders. In de toekomst wordt deze indicator nog verder uitgebreid met andere soortgroepen. In onderliggende indicatoren wordt via de ingang van leefomgevingen (land, marien en zoet water/moers) en soortgroepen en/of combinaties daarvan ingegaan op deeltrends en wordt ecologische duiding gegeven van die trends. Zie verder Van Strien et al. (2016)

73 Belang van het Deltagebied voor vogels

Deze hoofddoelen komen per thema in zoals strand- en bontbekplevier ver- paragraaf 5.3 aan de orde. Secundair kan dwijnt hier leefgebied. Hiermee is dit het beschermingsbeleid zich richten op beleid ook positief voor uitbreiding van andere knelpunten zoals het beheer en leefgebied van kustbroedvogels. Behoud de waterhuishouding in zoete meren en en herstel van deze biotopen heeft een moerassen, toename infratructuur en hoge prioriteit. effecten grote grazers. In het beheerplan van de Oosterschel- Aanvullend is het noodzakelijk om de de (2016) is dit onderkend en is gestart redenen van afnames van belangrijke vi- met het suppleren van de Roggenplaat setende soorten als fuut en geoorde fuut zodat wordt voorkomen dat buitendijk- beter te begrijpen zodat maatregelen se habitattypen en het leefgebied van hiervoor te formuleren zijn. steltlopers en gewone zeehonden ver- slechteren. De kennis die hierover ver- zameld wordt, zal benut worden voor de 5.3 Behoud en herstel intergetij- vervolgfase. dengebied De Delta is belangrijk voor pleisterende Herstel intergetijde voormalige zee- watervogels die foerageren in intergetij- armen dengebieden en ook voor broedvogels, Een tweede spoor om het verlies aan in- zoals kluut, die in de nabijheid ervan tergetijdengebied te compenseren is her- broeden en op de slikken foerageren. De stel van zout en gerij in afgesloten zee- afname aan oppervlak en kwaliteit van armen. Hierbij kan aangesloten worden het intergetijdengebied is omvangrijk en op de initiatieven in de beheersplannen heeft een hoge prioriteit voor het beleid. voor herstel van getijde in de Grevelin- Hiervoor is het van belang om het reste- gen en het Haringvliet. Beperkte open- rende intergetijdengebied in Wester- en stelling van de getijdeninvloed heeft ook Oosterschelde goed te beschermen en een positief effect op de migratie van vis kansen voor herstel van verdwenen ge- en de verbetering van de visbestanden bieden te verkennen. Dit sluit ook aan van trekvissen. Door stroming ontstaan op de strategie die is geformuleerd in weer geulen waardoor er diepen en on- de beheerplannen voor de Deltawateren. diepe delen zijn en daardoor de beschik- baarheid van vis voor vogels ook veran- Behoud en herstel intergetijdengebied dert en met name positief is voor sterns Wester- en Oosterschelde die vaak foerageren bij stroomgeulen. Voor diverse pleisterende doortrekken- Dit zal nieuw foerageergebied opleveren de en overwinterende soorten, zoals voor pleisterende watervogels. Tegelijk is steenloper, scholekster, bontbekplevier, in de Grevelingen nadrukkelijk aandacht pijlstaart, zwarte ruiter, kluut en kanoet gewenst voor de broedplaatsen van kust- is behoud en herstel van het intergetij- broedvogels. In het huidige plan is de ge- dengebied in de Wester- en Oosterschel- tijdeslag die gerealiseerd wordt zodanig de wezenlijk. Van deze soorten pleistert dat broedgebieden verdwijnen in plaats op enig moment meer dan 1% van de van door toenemende dynamiek groeien. internationale populatie of meer dan 5% Dat zou tot groter verlies dan verbete- van de nationale populatie in de Delta en ring kunnen leiden. met name in de Wester- en Oosterschel- de. Alle reden om het behoud van deze bijzondere biotopen te prioriteren. Daar 5.4 Uitbreiding rustige broed- komt bij dat de Westerschelde een van plaatsen voor kustvogels de weinige redelijke natuurlijke estuaria De in paragraaf 5.3 beschreven bescher- is in West Europa. En niet alleen voor mingsmaatregel heeft direct een positief de soorten die pleisteren tijdens de trek gevolg voor een toename van het opper- of in de winter is dit intergetijdengebied vlak leefgebied voor kustbroedvogels. En van belang, ook voor kustbroedvogels door middel van regulier (intern) beheer,

74 5 Bescherming

zoals rattenbestrijding, verwijderen op- dan in zoete gebieden en welke dicht bij gaande begroeiing, schelpenstort, afvoer goede foerageergebieden liggen. Bij- maaisel, beperken begrazing) kunnen voorbeeld de Grevelingen, Ooster- en bestaande broedlocaties behouden en Westerschelde en Voordelta (inclusief verbeterd worden. Maar op termijn is het Kwade Hoek). Bijvoorbeeld het herstel vaak niet mogelijk om ze duurzaam te en uitbreiding van de Hooge Platen behouden en is het nodig om bestaand (Beijersbergen 2016). leefgebied via gericht cyclisch beheer Recente initiatieven hiervoor zijn de en aanleg nieuwe biotopen al dan niet aanleg van binnendijkse natuur in het aangevuld met het instellen van rustge- kader van Plan Tureluur langs de Oos- bieden te beschermen. terschelde. Vergelijkbare initiatieven zijn ook mogelijk langs de Westerschelde. Cyclisch beheer en aanleg nieuwe Idealiter wordt er ergens in de Delta broedplekken kustvogels een iconisch nieuw broedgebied aange- Sinds vele jaren wordt via cyclisch be- legd zoals in het beschermingsplan kust- heer het aanbod aan geschikte broed- vogels al is gesuggereerd: mini-vogelei- plekken voor kustvogels zo hoog mo- land De Beer II in de omgeving van de gelijk gehouden (o.a. Meininger et al. tweede Maasvlakte (Beschermingsplan 2000, Beschermingsplan kustvogels Duin & kustvogels deel A, 2008). deel A). Dit betreft het cyclisch aanleg- gen van nieuwe broedeilanden (Greve- Instellen rustgebieden kustbroed­vogels lingen, Oosterschelde binnendijks), het Belangrijke broedplekken met grote cyclisch verwijderen van vegetatie door aantallen kolonievogels, zoals de Scheel- bijvoorbeeld zout aan te brengen op de hoek, Markenje en Hooge Platen zijn in Scheelhoekeilanden en het herstellen de regel in het broedseizoen al voor van schelpenbanken of kaal zand met mensen afgesloten. Op diverse plekken nieuw materiaal (bijvoorbeeld Hooge is de handhaving nog een knelpunt (o.a. Platen, Markenje). Dit beleid heeft voor- Grevelingen) en is het nodig om hier komen dat populaties van bijzondere meer aandacht aan te geven. kustbroedvogels geheel verdwenen, De bescherming van kustbroedvogels maar de houdbaarheidsduur van de en watervogels kan beter gestalte krij- maatregelen is beperkt en de invloed gen door, aanvullend op huidig beleid, van omgevingsfactoren zoals bosopslag structurele maatregelen te nemen door en de aantallen predatoren nemen toe. lokaal permanente rustgebieden voor Toch is deze maatregel noodzakelijk en vogels in te stellen, door bijvoorbeeld wenselijk al is het maar om de periode voor kitesurfen en laagvliegen en voor te overbruggen waarin het herstel van het betreden van dijken de ruimte te dynamiek nog niet mogelijk is. beperken of te zoneren en de regels te Het is niet eenvoudig om te voorspel- handhaven. Gekoppeld aan campagnes len hoeveel extra biotoop nodig is dat in om bezoekers bewust te maken van het cyclisch beheer moet worden gefaseerd. belang van deze gebieden voor vogels. Als de pionierbiotopen 3 jaar optimaal Maar ad-hoc of kleinschalige maatre- geschikt zijn voor kustbroedvogels als gelen behoren ook tot de mogelijkheden. strandplevier, dient er minimaal drie keer Sinds enkele jaren zijn er bijvoorbeeld zoveel oppervlak te zijn dan daadwer- experimenten om broedlocaties van kelijk benut kan worden. Het is aan te strandplevieren met linten af te zetten bevelen om de inspanning te concentre- of af te sluiten. Zo worden broedplek- ren in kansrijke gebieden waar meerdere ken van strandplevieren op het Topshuis- paren kunnen broeden en er dus kolo- strand (Neeltje Jans) door vrijwilligers nisatiekernen zijn. Kansrijke gebieden afgeschermd met linten en er worden zijn meren of zeearmen waar al enige, informatieve borden geplaatst (RWS/ of veel, zoutinvloed aanwezig is, zodat VWG Schouwen Duiveland). Ook een de vegetatie successie minder snel gaat groep vrijwilligers van de Vogelwacht/

75 Belang van het Deltagebied voor vogels

werkgroep Goeree zoekt nesten van ple- (dodaars, geoorde fuut, middelste vieren op stranden en beschermt deze zaagbek, lepelaar). Onderzoek naar door er linten omheen te zetten. Het is bijvoorbeeld zandspiering in de Wes- aan te bevelen te verkennen of dit op terschelde en Voordelta is wenselijk meer plekken mogelijk is. om inzicht te krijgen in het belang van kustwateren voor deze soort die een belangrijke voedselbron is voor sterns. 5.5 Bescherming van foerageer- • Er is vrijwel niets bekend over de gebieden laag­waterverspreiding van steltlopers Naast geschikte en voldoende rustige en daarmee dus ook niet over het broedlocaties dient er ook voldoende belang van foerageergebieden voor foerageergelegenheid te zijn in de om- deze soortgroep. Tevens is er weinig geving ervan. Voor visdief betekent dit bekend over de beschikbaarheid van de aanwezigheid van visrijk open water macro zoöbenthos voor vogels. binnen een straal van circa vijf-10 kilo- • Het voorkomen en gebruik van meter voor dwergstern binnen 1-2 km steltlopers­ in de laagdynamische van de kolonies. Grote stern kolonies gebieden van de Oosterschelde en moeten zo dicht mogelijk bij de Noord- Westerschelde. Hoe belangrijk is dit zee liggen. Met name bij dwergstern is habitattype? de locatiekeuze voor broedkolonie loca- • Wordt verspreiding watervogels ties dus belangrijk. Omgekeerd geldt dat (steltlopers) beperkt door geschik- de voedselgebieden een hoge kwaliteit te hoogwatervluchtplaatsen. Zijn moeten houden. Ook is het zaak om ge- er wel voldoende (veilige) hoogwa- bieden die momenteel van belang zijn ter-vluchtplaatsen? In combinatie voor watervogels, zoals geoorde fuut, met laagwaterverspreiding zou dit zwarte zee-eend of roodkeelduiker, als het belang van gebieden beter kun- rustig foerageergebied te behouden. nen duiden. Waarom vliegen stelt- Het is daarvoor wenselijk om recreatie- lopers van Oosterschelde grote af- vrije of luwe zones te definiëren waar standen om in het Grevelingen te een belangrijk deel van de populatie overtijen? (Is Grevelingenmeer zo van belangrijke soorten terecht kan, aantrekkelijk of Oosterschelde niet zoals voor de zwarte zee-eend in de veilig/rustig genoeg?). Voordelta gedaan is. Dit geldt voor alle • Effecten recreatie in kaart brengen Natura 2000-gebieden. Tenslotte staan om de omvang van het mogelijke foerageergebieden inde monding van de probleem te duiden ten opzichte van Westerschelde onder druk. Delen sluiten andere drukfactoren zoals voedsel- voor bodemberoerende visserij zou soe- beschikbaarheid. Zo is het wenselijk laas kunnen bieden. om in beeld te krijgen wat het effect is van het openstellen van onder- houdspaden op vogelpopulaties in 5.6 Onderzoeksvragen voor de die omgeving. nabije toekomst • Nader onderzoek naar de aard en • Broedsucces kustbroedvogels (effec- omvang van de effecten van ver- ten voedselbeschikbaarheid)? plaatsing van oesterkweek naar lage • Levensverwachting en ­dispersie droogvallende gebieden, zowel de di- kust­broedvogels (samen met broed­ recte effecten op vogels als indirecte succes nodig voor geïntegreerde via invloed op andere schelpdieren. populatiemodellen. In hoeverre is er sprake van een meta-populatie. • Effecten visserij? 5.7 Korte termijn acties • Veel is onduidelijk over de geschikt- In de beheerplannen voor de Natura heid van de Deltawateren voor sterns 2000-gebieden in de Delta staan veel en overige visetende watervogels maatregelen voor de korte en vooral

76 5 Bescherming

middellange en lange termijn verwoord. populaties zijn voor de korte termijn de Het beleid om op termijn te werken aan volgende acties wenselijk: herstel van kustdynamiek is hierin opge- • Extra eilanden broedvogels: onge- nomen. Dit betreft onder andere ideeën veer 15-25 % toename in oppervlak/ om het Haringvliet weer enige zout- en aantal eilanden en beschermde getijinvloed te geven, de getij-invloed in stranden in de komende 10 jaar; de Grevelingen terug te brengen en te • Beschermingsplan strandplevier met onderzoeken welke mogelijkheden er zijn een visie op het minimaal aantal voor verzouting van het Krammer-Vol- noodzakelijke broedlocaties, rustge- kerak en Markiezaat. Afhankelijk van de bieden en spreiding (zie het voorstel invulling en uitwerking hiervan sluiten ‘Salinas voor de strandplevier, p 78). deze initiatieven aan bij onderhavige • Instellen gesloten (bodemberoeren- rapportage. Wel is het voor duurzame de) visserij gebieden; populaties van kustvogels beter om te • Verbeteren handhaving regels in af- focussen op een paar prioritaire gebie- gesloten gebieden en beperken toe- den met een maximale inzet dan in alle gang op cruciale rustplaatsen van gebieden kleine stapjes te zetten. Het broed- en watervogels. maximaliseren van maatregelen in de • Initiatief voor aanleg iconisch vogel­ Oosterschelde, Westerschelde, Voor- eiland De Beer II in regio Maasvlakte. Figuur 5.1. Samenvatting van delta, Haringvliet en Grevelingen wordt prioritaire maatregelen in de daarbij als meest kansrijk gezien. Zuidwestelijke Delta. Aanvullend op de langer termijn maat­regelen voor duurzame kustvogel- MAASVAKE . Rust gebied strandplevier en dwergstern 2. Aanleg iconisch mini vogel eiland De kleine Beer VOORDEA . yclisch beheer pionierbiotopen 2. Rustgebied strandplevier en HARIGVIE dwergstern . Herstel estuariene habitats 2. yclis ch beheer pionierbiotopen

GREVEIGE BROWERSDAM . Hers tel getijdedynamiek . Rustgebied strandplevier en 2. yclis ch beheer pionierbiotopen dwergstern . Extra broedeiland nabij Noordzee

KRAMMER-VOKERAK EEE AS EO . Optimaliseren waterkwaliteit . Rustgebied strandplevier en dwergstern en moerasbiotopen (binnen randvoorwaarde beperkt zout en beperkt getij)

OOSERSCHEDE . Behoud en herstel intergetijde gebied 2. yclis ch beheer pionierbiotopen . Extra broedeiland nabij Noordzee

MARKIEZAA E ZOOMMEER . Optimaliseren waterkwaliteit : , en moerasbiotopen

WESERSCHEDE . Behoud en herstel intergetijde- gebied 2. yclis ch beheer pionierbiotopen . Salina s voor Strandplevier . Besche rming mondingsgebied 0 0 0 bodem/vis

77 Belang van het Deltagebied voor vogels

Zeeuwse salinas voor strandplevier?

Strandplevieren broeden in Nederland vooral water ingelaten dat in de zomer verdampt waarna op zandplaten, vegetatieloze eilanden, verlaten het zout geoogst wordt. Het voordeel van deze sys- stranden en op randen van slikken. Dynamiek in temen is dat de waterhuishouding gecontroleerd waterpeil en de invloed van zout is van belang om wordt. Bij toeval blijkt dit systeem optimaal voor de bodem kaal te houden en dus het aanbod aan strandplevieren en andere kustbroedvogels, om- open plekken te garanderen. Dergelijke biotopen dat aan de eerder genoemde voorwaarden wordt staan in Nederland onder druk omdat de dynamiek voldaan om er te broeden. Er is rust en slechte verdwenen is of omdat de laatste broedlocaties ook toegang voor (grond-) predatoren. Daarnaast is recreatief in gebruik zijn. er voor strandplevieren in de salina’s voedsel te Voor het herstel van de landelijke populatie vinden. Daarom wordt op veel plekken de zout- richt de aandacht zich op twee maatregelen: 1) min- productie gecombineerd met natuurbescherming. der recreatie toestaan op cruciale broedplaatsen In de pannen is het water zeer zout (hypersalien) in de broedperiode en 2) de aanleg van nieuwe waardoor vegetatie moeizaam kan groeien en door eilanden in bestaande wetlands. De eerste maatre- de droogval volop broedplekken aanwezig zijn. De gel is effectief. De tweede kan goed werken maar zoute omgeving is ook onaantrekkelijk voor bruine in de huidige gebieden is vaak de dynamiek en ratten. Er broeden dan ook hoge dichtheden strand- zoutinvloed beperkt zodat de broedplekken ver- plevieren in dit habitat. Maar ook andere soorten zoeten, snel met planten dichtgroeien en daardoor die in Nederland onder druk staan zoals als klu- ongeschikt worden. Dit wordt versterkt door de ten, bontbekplevieren en dwergsterns kunnen hier kolonisatie van eilanden door meeuwen of andere broeden en voedsel vinden. predatoren. Tijd dus om te zoeken naar een alter- natieve strategie. Kansen voor een pilot in de Zeeuwse Delta? Het Nederlandse klimaat is veel natter dan het Zoutpannen als leefgebied klimaat in het Mediterrane gebied. Maar er zijn In het mediterrane gebied, maar ook dichter bij in wel geregeld lange droge perioden en die komen Bretagne, broeden strandplevieren talrijk in kunst- steeds vaker voor. In dit opzicht is ons idee zelfs matige zoutpannen die voor de commerciële zout- te beschouwen als anticiperen op de aanstaande productie zijn aangelegd. Hierin wordt periodiek klimaatverandering. We bevelen aan om dit idee in

Zoutpan met hoog winterpeil en broedeilandjes, Andalusië januari 2017

78 5 Bescherming

de praktijk te gaan testen. Het zou goed zijn om uit Recreatief medegebruik te zoeken of er voldoende droge perioden in Neder- Recreanten gaan graag kijken bij zoutpannen om land zijn. Maar ook zonder zulk klimaatonderzoek stellopers te zien. Kijkschermen of vogelkijkhutten kan een pilot gestart worden. In de Grevelingen is werken hier goed. De vogels kunnen wennen aan de immers gebleken dat kleinschalige eilanden zelfs bezoekers en zijn vlak bij het scherm zichtbaar. met een stabiel peil een paar jaar geschikt kunnen zijn. Met droogval en toenemende zoutinvloed kan dit alleen maar beter worden. We bevelen dus aan om een proefproject te starten. Hiervoor dient een bassin te worden aan- gelegd waarin zout water in de winter kan worden ingelaten dat in de zomer kan verdampen. Mochten de klimatologische omstandigheden in sommige zomers niet toereikend zijn, dan kan natuurlijk altijd gestuurd worden met waterpeilen om het gebied geschikt te houden. Kleine niveauverschil- len in de bodem dienen te zorgen voor variatie in broed- en foerageerplekken. De bassins kunnen bijvoorbeeld ingericht worden op (voormalige) slibdepots zodat deze een nieuwe functie krijgen.

Locaties voor een pilot We bevelen aan om een pilot te starten in een regio met een relatief weinig neerslag en veel zonuren. Daarvoor komen met name Zeeuws Vlaanderen of Beveland in aanmerking. De omgeving van de westelijke Westerschelde is dus een potentieel interessant gebied voor dit experiment.

Vogelkijkhut salinas Andalusië, Spanje

79 Verantwoording

In dit rapport zijn gegevens uit verschillende bronnen gebruikt. Allereerst is van So- von, en met toestemming van (o.a.) Rijkswaterstaat, een gegevensset verkregen over de aantallen voor zowel broedvogels als doortrekkers en pleisteraars. Gegevens zijn opgevraagd voor alle relevante vogels van wetlands in het studiegebied. De nadruk lag hierbij op vogelsoorten waarvan de aantallen in de Delta van belang zijn ten opzichte van de Nederlandse en internationale populaties. Dit betreft soortgroepen die voorkomen in grote wateren, zeearmen, kustgebieden, maar ook watervogels die op binnendijkse graslanden en akkers foerageren of rusten: aalscholver, futen, duikers, reigers, lepelaar, zwanen, ganzen, eenden, steltlopers, meeuwen, sterns en enkele soorten roofvogels (zie ook Figuur 2.2). Voor broedvogels werden gegevens verkregen uit de periode 1979/80-2015 maar in de eerste periode werden minder vogelsoorten onderzocht dan daarna. Vanaf 1980 is de informatie vollediger. Voor doortrekkers en pleisteraars zijn gegevens beschikbaar gesteld van de periode 1975-2014. In de rapportage zijn seizoensgemiddelden gebruikt om de vergelijking met de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-beleid goed te kunnen maken (figuren in hoofdstuk 3 vanaf 1987). Een seizoensgemiddelde is het gemiddeld aantal vogels over 12 maanden. Dus een soort die alleen in de winter voorkomt krijgt daardoor een relatief laag gemiddelde. Dat is prima bruikbaar voor trends en voor vergelijkingen tussen gebieden maar niet bruikbaar als er kennis nodig is over de aantallen vogels in de delta. Zo zijn seizoensgemiddelden niet bruikbaar bij vergelijkingen met internationale populatiegroottes. In die gevallen is dan ook gewerkt met maximaal aanwezige aantallen. Omdat er afwijkende jaren kunnen zijn met extreem hoge aantallen zijn de jaarmaxima van een recente periode (2010-2015) gemiddeld. De basisgegevens zijn voor onderhavige rapportage niet bewerkt. Aan deze gege- vens liggen wel relevante zaken ten grondslag. Zo worden pleisterende meeuwen in de meeste gebieden alleen in januari geteld. Dat betekent dat voor trends voor deze soortgroep alleen midwinter gegevens beschikbaar zijn en voor totalen in de Delta eveneens. Ook zijn veel vogels die rusten tijdens hoogwater tijdens de interpretatie van de gegevens door Sovon toegekend aan gebieden waar ze foerageren. Dat heet overhevelen. Dat heeft tot gevolg dat soorten in bepaalde gebieden ontbreken in tabellen of figuren die er wel voorkomen. Van veel soorten zijn reguliere telprogramma’s in de Natura 2000-gebieden be- schikbaar. Maar voor drie terrestrische soorten (kievit, goudplevier en wulp) zijn extra tellingen van binnendijkse gebieden (jaren 1996, 2003, 2008 en 2014) toegevoegd aan het overzicht. Voor de bruine kiekendief die in binnendijkse gebieden broed is gebruik gemaakt van informatie van de Werkgroep Roofvogels Zeeland (http://www. roofvogelszeeland.nl/jaarverslagen/2013/bruine-kiekendief). Aanvullend is informatie over vogelaantallen toegevoegd op basis van gesprekken met deskundigen of van waarneming.nl en of lokale websites. Om de aantalsontwikkelingen inzichtelijk te maken zijn seizoensgemddelden over een periode in een figuur geplot. Deze trendlijnen (bijvoorbeeld Figuur 3.4 voor de grote stern) zijn gefit met behulp van een niet-geparametriseerde smoothing methode met een betrouwbaarheids interval (standaard fout) met behulp van de functie loess in R (R core team 2016). De aantalsontwikkelingen zijn te versimpelen door de procentuele toe- of afname te berekenen (bijvoorbeeld Figuur 2.5). Deze toe- of afname is door Sovon berekend met het programma TrendSpotter (Soldaat et. al. 2007). Dit is goed in staat om trendmatige ontwikkelingen te bepalen bij fluctuerende aantallen en genereert tevens

80 bruikbare betrouwbaarheidsmarges. De gegevens die van Sovon zijn verkregen, waar nodig met toestemming van Rijkswaterstaat (RWS-CIV, Mervyn Roos), zijn in het veld grotendeels verzameld door Deltamilieu (DPM) en de Provincie Zuid-Holland. Met Floor Arts en Pim Wolf (DPM) zijn gesprekken gevoerd en zij hebben het eindconcept van commentaar voorzien, om er zorg voor te dragen dat de ‘kennis achter de getallen’ zoveel als mogelijk zijn weg naar het rapport zou vinden. Uit de Natura 2000-beheerplannen, gepubliceerd in 20161, is geput voor de eco- systeembeschrijvingen in hoofdstuk 3. De basale gegevensset, in de vorm van geaggregeerde tabellen en grafieken voor alle soorten, zal te zijner tijd in een achtergrond document als pdf op de website van Vogelbescherming Nederland en de Provincie Zeeland beschikbaar worden gemaakt. Simultaan met onderhavige rapportage hebben Foppen et al. (2016) een analyse uitgevoerd van de haalbaarheid van Natura 2000 instandhoudingsdoelen. Daarvoor zijn aantellen en trends eveneens geëvalueerd voor de Delta wateren. In dat rapport staat de Indicatieve Staat van Instandhouding centraal. Voor deze I-SvI wordt geke- ken naar de aspecten populatie, verspreiding, leefgebied en toekomstperspectief. Dit maakt een vergelijking lastig, omdat in de Delta rapportage niet bekeken is of de doelen gehaald worden, maar heel basaal gekeken of populaties toe- of afnemen. Dat kan tot ogenschijnlijke verschillen leiden. Zo kan een populatie toenemen (groen in onderhavig rapport) en toch niet voldoen aan de normstelling en dus rood zijn in het Sovon rapport. Ook kunnen gebiedsgrenzen verschillen of onderzoeksperioden. Dat zijn verschillen met een methodische achtergrond.

1 bron: http://www.platformparticipatie.nl/projecten/alle-projecten/projectenlijst/deltawateren/ beheerplan/documenten/Index.aspx

81 Dankwoord

Dank gaat uit naar Vogelbescherming Nederland als opdrachtgever en de Provincie Zeeland als mede-financier, en naar Jonna van Ulzen, Inge Both en Gerrit Dommerholt van VBN en Marion Struik van de provincie als begeleiders van het project.

Delta Milieu, in de persoon van Floor Arts en Pim Wolf, leverden inhoudelijke achter- grondinformatie bij de vele door hen uitgevoerde tellingen en ander onderzoek in de Delta. Sagai Roege maakte deze bijdrage mogelijk.

Sovon leverde de voor dit project onmisbare gegevens van vogeltellingen. Petra Verburg regelde dat, en loste onze vervolg-vragen bij aangeleverde gegevens op.

Illustraties werden verkregen van Elwin van der Kolk, foto’s van Sijmen Hendriks en Pim Wolf. Laura Hondshorst (Designimals) verzorgde op flexibele wijze de fraaie lay-out van dit rapport inclusief de organisatie van illustraties, foto’s en reproductie.

82 Literatuur

Aarts, B., L. van den Bremer, E. van Winden en D. Zoetebier, 2008. Trendinformatie en referentiewaarden voor Nederlandse kustvogels. SOVON-informatierapport 2008/06. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Arts, F.A., S.J. Lilipaly en R.C.W. Strucker 2015. Watervogels en zeezoogdieren in de Zoute Delta 2013 / 2014. RWS Centrale Informatievoorziening BM 15.08. DPM, / Asch, M. van, D. van den Ende, E.B.M. Brummelhuis, C van Zweeden en K. Troost 2015. Het kokkelbestand in de Nederlandse kustwateren in 2015. IMARES. Rapport C111.15 Asch, M. van , K. Troost, A. Blanco-Garcia, E.B.M. Brummelhuis, D. van den Ende en C. van Zweeden , 2016. Yerseke, IMARES Wageningen UR. IMARES rapport C080/16. Bakker, G. 2014. Dwergsterns profiteren van aanleg Maasvlakte 2. Straatgras 26 (3): 46. Beijersbergen, R. 2016 De Hooge Platen als perspectief voor kustbroedvogels. Notitie. Berrevoets, C.M., R.C.W. Strucker, R.H. Witte, P.A. Wolf en S. Dirksen, 1998. Atlas vogelconcentraties en bewegingen Delta. Aanvullend veldwerk module B1: slaap- plaatsen ganzen en Kleine zwanen, Grevelingen en Volkerakmeer. Rapport 98.01. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Bijlsma, R.G., F. Hustings en C.J. Camphuysen 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Neerland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/ Utrecht. Boele, A., J. van Bruggen, F. Hustings, K. Koffijberg, J.W. Vergeer en T. van der Meij 2016. Broedvogels in Nederland in 2014. SOVON-rapport 2016/04. Sovon Vogelon- derzoek Nederland, . Bouwmeester R. 2015. Het gebruik van intergetijdengebieden in de Oosterschelde door steltlopers. Afstudeeronderzoek Aquatische Ecotechnologie. Rijkswaterstaat Zee & Delta te Middelburg. Bruggen, J. van, A. van Kleunen, L. van den Bremer, C. Hallmann, H. Sierdsema, R. van der Hut en N. Beemster 2011. Jaar van de Bruine Kiekendief 2010. SOVON In- formatierapport 2011/07. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Boois, I.J de en M. van Asch 2013. DFS visgegevens Oosterschelde. IMARES. Rapport C118/13. Buise, M.A. 2016. BMP in Saefthinge 2016. Rapport, 22 p. Castelijns, H. 2015. Jaarverslag Werkgroep Roofvogels Zeeland 2014. Werkgroep Roofvogels Zeeland. Castelijns, H., W. van Kerkhoven en J. Poortvliet 2010. Trends bij de Bruine Kiekendief Circus aeruginosus als broedvogel in Zeeuws-Vlaanderen. De Takkeling 18(1): 61-82. Werkgroep Roofvogels Nederland. Compton, T.J., W. Bodnar, A. Koolhaas, A. Dekinga, S. Holthuijsen, J. ten Horn, N. McSweeney, J.A. van Gils en T. Piersma 2016. Burrowing Behavior of a Deposit Feeding Bivalve Predicts Change in Intertidal Ecosystem State. Front. Ecol. Evol. 4:19. doi: 10.3389/fevo.2016.00019. Craeymeersch, J. en L. de Vries 2007. Waterkwaliteit en ecologie Veerse Meer: het tij is gekeerd. Eerste evaluatie van de veranderingen na de ingebruikname van de ‘Katse Heule’ op basis van waarnemingen juni 2004 - juni 2006. RIKZ/2007-008. Ens B.J., A.C. Smaal en J. de Vlas, 2004. The effects of shellfish fishery on the eco- systems of the Dutch Wadden Sea and Oosterschelde (EVAll). Alterra-rapport 1011; RIVO-rapport C056/04; RIKZ-rapport RKZ/2004.031. Alterra, Wageningen. Dankers, N., A. Meijboom, M. de Jong, E. Dijkman, J. Cremer, F. Fey, A. Smaal, J. Craey- meersch, E. Brummelhuis, J. Steenbergen en D. Baars 2006. De ontwikkeling van de Ja- panse oester in Nederland (Waddenzee en Oosterschelde). IMARES, Rapport C040/06.

83 Escaravage, V., H. Hummel, D. Blok, A. Dekker, A. Engelberts, O. van Hoesel, L. Kleine Schaars, R. Markusse, T. Meliefste, W. Sistermans, S. Wijnhoven 2013. Macrozoöbentho- sonderzoek MWTL in de Delta 2012. Waterlichamen:Oosterschelde en Westerschelde (najaar). Rapportage in het kader van Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). NIOZ-MON, Yerseke, the . RWS rapportnummer: BM:13.14. Monitor Taskforce Publication Series 2013 – 23, 35 pp. Foppen R., van Roomen M., van den Bremer L. & Noordhuis R. 2016. De ecologische haalbaarheid van de Natura 2000 instandhoudingsdoelen voor vogels. Sovon-rapport 2016/51. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Fox, A.D. A. Caizergues, M. V. Banik, K. Devos, M. Dvorak, M. Ellermaa, B. Folliot, A. J. Green, C. Grüneberg, M. Guillemain, A. Håland, M. Hornman, V. Keller, A. I. Koshelev, V. A. Kostiushyn, A. Kozulin, Ł. Ławicki, L. Luiguijõe, C. Müller, P. Musil, Z. Musilová, L. Nilsson, A. Mischenko, H. Pöysä, M. Šciban, J. Sjenicic, A. Stipniece, S. Švažas, J. Wahl 2016. Recent changes in the abundance of Common Pochard Aythya ferina breeding in Europe. Wildfowl 66:22-40. Fijn, R.C., J. de Jong, R.J. Jonkvorst, B. Engels, A. Gyimesi, C. Heunks, T.J. Boude- wijn, M.J.M. Poot, W. Courtens, H. Verstraete, N. Vanermen, E.W.M. Stienen, P.A. Wolf, M.S.J. Hoekstein, S.J. Lilipaly, 2016. PMR-NCV Jaarrapport Vogels 2015. Voortgang onderzoek sterns en zee-eenden in de Voordelta en Delta. Rapport 16-080, Bureau Waardenburg, Culemborg. Govers, L. en R. Buiter 2016. Knooppunt Waddenzee. Uitgeverij Bornmeer, Gorredijk. Haterd, R.J.W. van de , W. Lengkeek, S. Bouma, M.T. Collombon 2010. Herintroductie getij in de Grevelingen en effecten op natuur in Intergetijdengebieden. Rapport 10-079Bu- reau Waardenburg, Culemborg. Hoorn, I. van en Visser, S. 2012. Op weg naar een duurzame zoetwater voorziening in de Zuidwestelijke Delta. Deltaprogramma |Deelprogramma Zuidwestelijke Delta: Stuurgroep Zuidwestelijke Delta in samenwerking met het Afstemoverleg Zoetwater Zuidwestelijke Delta / Rijnmond-Drechtsteden (ZWD/RD). Zoetwater Rapportage 2012. Hornman, M., F. Hustings, K. Koffijberg , O. Klaassen, E. van Winden, Sovon Ganzen- en Zwanenwerkgroep en L. Soldaat 2015. Watervogels in Nederland in 2013/2014. Sovon rapport 2015/72, RWS-rapport BM 15.21. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. H+N+S, 2010. Bergen op Zoom in de Delta. Verkenning van kansen voor water en ruimte. Notitie werkateliers, H+N+S, Amersfoort. Koffijberg, K. en C. van Turnhout 2014. Vogelbalans 2014 – Wetlands. Sovon Vogelon- derzoek Nederland. Kraker, C. de, 2017. Broedvogels Grevelingen – 2016. Ecologisch adviesbureau Sand- vicensis, Burgh-Haamstede. Krijgsveld, K.L., R.R. Smits en J. van der Winden 2008. Verstoringsgevoeligheid van vogels. Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Rapport 08-173. Bureau Waardenburg, Culemborg. Leewis, L., E.C. Verduin en J. Wanink 2015. Macrozoöbenthosonderzoek in de zoute Rijkswateren, Jaarrapportage MWTL 2013 Waterlichamen: Delta (Oosterschelde, Wes- terschelde, Grevelingenmeer, Veerse Meer). LNV, 2004. Ruimte voor een zilte oogst: Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005–2020. Ministerie van landbouw, natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Lok, T., O. Overdijk, H. Horn en T. Piersma 2009. De lepelaarpopulatie van de Wadden: komt het einde van groei in zicht? Limosa 82: 149-157. Matthews, J., G. van der Velde, A. bij de Vaate, F.P.L. Collas, K. R. Koopman en R.S.E.W. Leu- ven 2014. Rapid range expansion of the invasive quagga mussel in relation to zebra mus- sel presence in the Netherlands and Western Europe. Biological invasions, 16(1): 23-42. Meininger, P.L. en F.A. Arts 1997. De Strandplevier Charadrius alexandrinus als broed- vogel in Nederland in de 20e eeuw. Limosa 70: 41-60. Meininger, P.L., en N.D. van Swelm 1989. Steltlopers in de Oosterschelde, biometrisch en

84 ringonderzoek in het voorjaar 1984 en 1985. Rijkswaterstaat Dienst Getijdewateren nota GWAO-89.1009, Stichting ornithologisch Station Voorne, Middelburg/oostvoorne. Meininger, P.L., F.A. Arts en N.D. van Swelm 2000. Kustbroedvogels in het Noordelijk Deltagebied: ontwikkelingen, knelpunten en potenties in. Rapport RIKZ/2000.052. Rijksinstituut voor Kust en Zee, Middelburg. Meininger, P.L., M.S.J. Hoekstein, S.J. Lilipaly en P.A. Wolf 2006. Broedsucces van kust- broedvogels in het Deltagebied in 2005. Rapport RIKZ 2006.006. Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ: Middelburg. Poot, M.J.M., R.C. Fijn, T.J. Boudewijn, C. Heunks, J. de Jong, W. Courtens, H. Verstraete, N. Vanermen, E.W.M. Stienen, P.A. Wolf, M.S.J. Hoekstein en S.J. Lilipaly 2015. PMR-NCV Jaarrapport Vogels 2014 - Voortgang onderzoek sterns en zee-eenden in de Voordelta en Delta. Bureau Waardenburg Rapportnr. 15-084. Bureau Waardenburg, Culemborg. Reneerkens, J., T. Persma en B. Spaans 2005. De Waddenzee als kruispunt van vo- geltrekwegen. Literatuurstudie naar de kansen en bedreigingen van wadvogels in internationaal perspectief NIOZ - Rapport 2005 - 4. Royal NIOZ, texel. Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2016a. Natura 2000 Deltawa- teren – Beheerplan 2016-2022, Algemeen deel. Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2016b. Natura 2000 Deltawa- teren – Beheerplan 2016-2022, Oosterschelde. Soldaat, L., H. Visser, M. van Roomen en A. van Strien 2007. Smoothing and trend detection in waterbird monitoring data using structural time-series analysis and the Kalman filter. Journal of Ornithology 148, supplement 2: 351-357. Strucker, R.C.W., C.M. Berrevoets en S. Dirksen, 1999. Atlas vogelconcentraties en vlieg- bewegingen Delta: veldwerk slaapplaatsen ganzen en kleine zwanen in Zeeland 1997- 1999. Rapport 99.21. Bureau Waardenburg bv, Culemborg. Strucker, R.C.W., M.S.J. Hoekstein en P.A. Wolf 2010. Kustbroedvogels in het Deltagebied in 2009. RWS Waterdienst BM 10.09. DPM, Culemborg/Vlissingen Strucker, R.C.W., M.S.J. Hoekstein en P.A. Wolf 2016. Kustbroedvogels in het Deltagebied in 2015. RWS Centrale Informatievoorziening BM 16.06. DPM, Culemborg/Vlissingen. Van Strien, A.J., Gmelig Meyling, A.W., Herder, J.E., Hollander, H., Kalkman, V.J., Poot, M.J.M, Turnhout, S., van der Hoorn, B., van Strien-van Liempt, W.T.F.H., van Swaay, C.A.M., van Turnhout, C.A.M., Verweij, R.J.T. & N.J. Oerlemans. 2016. Modest recovery of biodiversity in a western European country: the Living Planet Index for the Nether- lands. Biological Conservation 200: 44-50. Vergeer, J.W., F.A. Arts, S.J. Lilipaly, M. Hoekstein en R. Strucker 2016. Vogels van het Haringvliet. Impressie van vogelwaarden voor en na de afsluiting in 1970. Sovon-rap- port 2016/09. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Vincx, M. 2002. Verarmd ecosysteem bij Scheldemonding. Nat. Tech. 70(3): 60-63. Wijsman, J.W.M. 2007. Effecten van zandhonger in de Oosterschelde op kokkels, oesters en de kweek van oesters en mosselen 2007. IMARES rapport C002/07. Willems, F., C. van Turnhout, W-B. Loos en D. Zoetebier 2006. Belang van het Neder- landse duin- en kustgebied voor broedvogels. SOVON-onderzoeksrapport 2006/07. SOVON Vogelonbderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Winden, J. van der, K.L. Krijgsveld, H. Inberg en R.C. Fijn 2008. Beschermingsplan Duin- en kustvogels – basisrapport deel b. Bureau Waardenburg / Vogelbescherming Nederland. Winden, J. van der S. Dirksen, A. Gyimesi en M.J.M. Poot 2013. Broedsucces en voedsel van visdieven op de Kreupel 2011-2012. Voortgangsrapport met overzicht van 2009- 2012. Rapport 12-217. Bureau Waardenburg, Culemborg. Wolf, P.A., S. Lilipaly, M.J.M. Poot en T.J. Boudewijn 2000. Atlas vogelconcentraties en vliegbewegingen Delta. Onderzoek naar het nachtelijk gebruik van hoogwater- vluchtplaatsen door steltlopers rond de Oosterschelde. Rapport 00-023. Bureau Waardenburg, Culemborg.

85 Bijlage 1 Effecten van stikstof- depositie op vogels in Natura 2000-gebieden

Effecten van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden worden aangepakt door middel van de PAS, de Programmatische Aanpak Stikstof. In de beheerplannen is op basis van een zogenoemde ‘PAS_Gebiedsanalyse’ een analyse gemaakt van knelpunten en oplossingen.

Vogels ondervinden geen directe hinder van te hoge stikstofdepositie, maar door aantasting van habitattypes die voor hen essentieel (kunnen) zijn kan er een indirect gevolg zijn.

In de beheerplannen en/of PAS-gebiedsanalyses wordt geconstateerd dat voor Hol- lands Diep, Haringvliet, Veerse Meer en Voorne’s Duin stikstofdepositie geen knelpunt voor vogelsoorten is. In andere gebieden is dat mogelijk wel het geval en is in de PAS rapportages een nadere analyse uitgevoerd.

Hieronder wordt samengevat wat de voor vogels op dit punt essentiële informatie is in de Natura 2000-beheerplannen en PAS-gebiedsanalyses. In de beheerplannen is een vaste systematiek gevolgd, zie het kader hieronder

Stikstofgevoelige (leefgebieden van) soorten De leefgebiedenbenadering, zoals opgenomen in de PAS-systematiek, kijkt naar alle mogelijke leefgebieden van dier- en plantensoorten, waaronder (broed)vogels, zowel habitattypen als andersoortige leefgebieden. Het volgt daartoe een stappenplan. Hieronder worden de stappen genoemd, en de conclusies van de systematiek geanalyseerd. In deze analyse is gebruik gemaakt van het Stappenplan Leefgebieden N-gevoelige VHR-soorten.

De volgende stappen zijn in de PAS-analy- Als één van de vragen 1, 2 of 3 A) en/of B) en daarvoor eventueel noodzakelijke segenomen om vast te stellen of er voor met ‘nee’ is te beantwoorden is er geen maatregelen kunnen dan dus alleen aan een soort een herstelmaatregel noodza- sprake van een stikstof gerelateerd knel- de orde zijn bij delen van het leefgebied kelijk is: punt en is het niet nodig ten behoeve van die niet als habitattype kwalificeren, maar 1. Zijn er soorten in het gebied aange- een soort met een stikstofgevoelig leefge- wel gevoelig zijn voor stikstofdepositie. wezen die theoretisch gebruik kun- bied herstelmaatregelen te formuleren en nen maken van een stikstofgevoelig uit te voeren. Bij vraag 3 kunnen A) en B) Leefgebied of Habitattype? ook in omgekeerde volgorde beantwoord 2. Zo ja, komen die Leefgebieden en Ha- worden. Vervolgens is er in de leefgebie- bitattypen ook binnen de begrenzing danalyse vanuit gegaan dat waar er mo- van het Natura 2000-gebied voor? gelijk sprake is van KDW-overschrijdingen 3. Zo ja, worden A) deze Leefgebieden voor habitattypen waarin de betreffende en Habitattypen door de soort ge- soorten voorkomen, de daaruit voortvloei- bruikt (of móeten ze gebruikt kunnen ende maatregelen ook voor het eventueel worden in de toekomst)? En B) wordt benodigde herstel van die soorten van toe- de KDW van die locaties overschre- passing zijn. Mogelijke extra knelpunten den? ten aanzien van leefgebied van soorten

86 Westerschelde en Saeftinghe Enkele habitattypen zijn gevoelig voor stikstofdepositie, al zijn factoren als getij, dynamiek, zoutgehalte en waterkwaliteit sterker bepalend voor de kwaliteit. Door verhoogde stikstofdepositie kunnen habitattypen zoals ‘schorren en zilte graslanden’ en ‘zilte pionierbegroeiingen’, sneller dichtgroeien en in kwaliteit afnemen, ook door versnelde successie. Voor een aantal vogelsoorten (bruine kiekendief, bontbekplevier, strandplevier, visdief, scholekster, kievit en tureluur) wordt geconstateerd dat ze (ook) kunnen voorkomen in een habitattype dat te maken heeft met een overschrijding van de KDW, maar na een nadere analyse wordt geconstateerd dat oppervlakte en ligging zodanig zijn, dat significante effecten op de draagkracht van het gebied voor deze soorten zijn uitgesloten. Oosterschelde In de Oosterschelde zijn twee typen leefgebied die zijn omschreven als stikstofgevoe- lig leefgebied met mogelijke KDW-overschrijding waar (mogelijk) gebruik van wordt gemaakt door soorten met een instandhoudingsdoel, namelijk: scholekster, kievit en tureluur. De nadere analyse leidt tot de volgende conclusie: op ornithologische gronden zijn significante effecten op de draagkracht van de Oosterschelde voor deze soorten daarom zowel lokaal als op gebiedsniveau uitgesloten. Er zijn daarom geen herstelmaatregelen voor leefgebieden uitgewerkt. Grevelingen Vijf vogelsoorten maken in de Grevelingen gebruik van habitattypen en/of leefgebie- den die zijn omschreven als stikstofgevoelig met mogelijke KDW-overschrijding: bont- bekplevier, strandplevier, scholekster, tureluur en visdief. Vervolgens is beoordeeld of deze soorten in de Grevelingen daadwerkelijk gebruik maken van het leefgebied én dat de KDW van dat leefgebied wordt overschreden, dat bovendien essentieel is voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen. Uit deze analyse volgt de conclusie dat voor geen van deze vogelsoorten sprake is van een stikstofgevoelig leefgebied dat essentieel is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling van de soort en waarbij de KDW wordt overschreden. Krammer-Volkerak Voor dit gebied is er nog geen Natura 2000-beheerplan, en is er alleen een PAS-ge- biedsanalyse. Zes vogelsoorten maken in Krammer-Volkerak gebruik van habitattypen en/of leefgebieden die zijn omschreven als stikstofgevoelig met mogelijke KDW-over- schrijding: bruine kiekendief, bontbekplevier, strandplevier, grutto, tureluur en visdief. In de PAS-gebiedsanalyse wordt geconstateerd dat er voor geen van deze soorten sprake is van een mogelijk knelpunt, aangezien er geen overschrijdingen van de bij die habitattypen dan wel leefgebieden behorende KDW’s. Duinen Goeree en Kwade Hoek Vijf vogelsoorten maken in Duinen Goeree en Kwade Hoek gebruik van habitattypen en/of leefgebieden die zijn omschreven als stikstofgevoelig met mogelijke KDW-over- schrijding: strandplevier, pijlstaart, scholekster, bontbekplevier en tureluur. Na nadere analyse wordt de volgende conclusie bereikt: het leefgebied van de strandplevier, scholekster, bontbekplevier en tureluur overlapt met stikstofgevoelige habitattypen. Voor deze habitattypen is deels stikstofdepositie geen knelpunt, en deels wordt specifiek voor die habitattypen reeds een PAS analyse uitgevoerd. De vogelsoorten liften dus mee op deze maatregelen. Daardoor is de eindconclusie dat er geen extra maatregelen behoeven te worden genomen voor de vogelsoorten in het kader van de PAS.

87 Eindconclusie De stikstofdepostie vormt in geen enkel Natura 2000-gebied een indirecte of directe beperkende factor voor de populaties van vogelsoorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn opgesteld.

Overzicht vogels en stikstof in Natura 2000-gebieden Deltagebied Gevoelige habitats/soorten conclusie geen geen impact geen geen impact geen geen impact geen geen impact

Westerschelde en Saeftinghe • Soorten: bruine kiekendief, bontbekplevier, strandplevier, visdief, scholekster, kievit en tureluur • Analyse: oppervlak en ligging habitats sluiten effecten uit.

Oosterschelde • Soorten: scholekster, kievit en tureluur • Analyse: geen effecten op deze soorten

Grevelingen • Soorten: bontbekplevier, strandplevier, scholekster, tureluur en visdief • Analyse: voor geen van deze vogelsoorten sprake is van een stikstofgevoelig leefge- bied dat essentieel is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling.

Krammer-Volkerak • Soorten: bruine kiekendief, bontbekplevier, strandplevier, grutto, tureluur en visdief • Analyse: geen overschrijdig van KDW in habitats van doelsoorten.

Duinen Goeree en Kwade Hoek • Soorten: strandplevier, pijlstaart, scholekster, bontbekplevier en tureluur • Analyse: geen knelpunt en soorten profiteren van maatregelen.

88 Designimals grafisch- & multimedia design Het Deltagebied is een nationaal en internationaal topgebied voor vogels. Gelijktijdig zijn in de piekperiode meer dan een miljoen vogels aanwezig die aan wetlands gebonden zijn. Nog meer individuen maken door het jaar heen gebruik van het gebied. In dit rapport wordt de beschikbare kennis over die vogels, hun ecologie en drukfactoren die invloed hebben gebundeld. Het rapport bundelt de beschikbare kennis, geeft inzicht in maatregelen om vogelpopulaties beter te beschermen en identificeert leemtes in kennis.