Het Hoofd Van Orpheus in De Spiegel
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Kunst-, Muziek-, en Theaterwetenschappen Academiejaar 2006-2007 Het hoofd van Orpheus in de spiegel Een onderzoek naar de convergentiepunten tussen muziek en poëzie na 1945 Proefschrift ingediend tot het behalen van de graad van Doctor in de Kunstwetenschappen door Jelle Dierickx Promotor: Prof. Dr. Marc Leman Co-promotor: Em. Prof. Dr. Herman Sabbe 2 Het hoofd van Orpheus in de spiegel Een onderzoek naar de convergentiepunten tussen muziek en poëzie na 1945 Om eerder te beginnen met - 8 1) Inleiding 9 1.1. Het schijnbaar getemde onderwerp 9 1.1.1. Opzet, achtergrond en afbakening van het onderwerp 9 1.1.2. Waarom Orpheus opnieuw lastigvallen? 11 1.1.3. De structuur van het essay 14 1.2. Een web van definities 18 1.2.1. Eerder poëzie 18 1.2.2. Eerder muziek 20 1.2.3. Convergentiepunten? 21 2) Een beknopte geschiedenis van woord-toonverhoudingen 26 2.1. Inleiding 26 2.1.1. Getoonde woorden en woordelijke tonen 26 2.1.2. Homo ludens 26 2.2. Tot 1870 28 2.2.1. De orale dimensie van poëzie en muziek 28 2.2.1.1. Oraliteit 29 2.2.1.2. Poëzie, muziek en oraliteit 33 2.2.2. “Archaïsche vormen” 34 2.2.2.1. Inleiding 34 2.2.2.2 Glossolalie en orakeltalen 36 2.2.2.3. Onomatopeeën 41 2.2.2.4. Nonsensverzen 44 2.2.3. Het fenomeen mousikē 46 2.2.4. Ars trovare en cantus contra cantum 48 2.2.5. Van Vlaamse polyfonisten tot grammelot 52 2.2.6. Orpheus en opera 54 2.2.7. Prime le parole of prima la musica 59 2.2.8. Het Lied 61 2.2.9. De Meistersinger van Bayreuth 63 3 2.3 Periode 1870-1905 : Symbolen, impressies, (plooien) en Jabberwocky 64 2.3.1. De la musique avant toute chose 64 2.3.2. Een nachtelijke transformatie en de namiddag van een faun 67 2.3.3. De plooien van Pierre Boulez en Stéphane Mallarmé 71 2.3.4. Galgenliederen en Jabberwocky 75 2.4 Periode 1905-1945 : De historische avant-garde verwoord en verklankt 76 2.4.1. Inleiding 76 2.4.2. Draadloze verbeelding en sterrentaal 76 2.4.3. Simultaneïsme 80 2.4.4. Een kunst van geluiden 83 2.5. Na 1945 85 2.5.1. Antonin Artauds Pour en finir avec le jugement de dieu als ijkpunt 85 2.5.2. Fluxus, happening, performance 91 2.5.3. Klankpoëzie 93 2.5.4. Darmstadt vocaal 97 2.5.4.1. Algemene situering 97 2.5.4.2. Dieter Schnebel: Glossolalie 61 99 2.5.4.3. Karlheinz Stockhausen: Stimmung 102 2.5.4.4. De (nieuwe) avonturen van György Ligeti 103 2.5.4.5. Thema – Ommagio a Luciano Berio 105 2.5.4.6. Josef Anton Riedl: Lautgedichte 109 2.5.4.7. “Da röhrt es und lallt’s” 113 2.5.5. De scène na 1990 114 2.5.6. Orpheus als popster 117 2.5.6.1. Lyrics als poëzie en vice versa 117 2.5.6.2. Jazz Poetry en Beat Poets 119 2.5.6.3. Rap en dub 121 2.5.6.4. Nonsens en lalala 122 2.6. De melopoietische windroos buiten westen 124 3) Het hoofd van Orpheus in de spiegel 126 3.1. Inleiding 126 3.2. Zoek de fouten: een familieportret van poëzie en muziek 126 3.2.1. Genesis 126 3.2.2. Een familieportret? 128 3.2.3. Dichter en musicus aan tafel: Enkele praktijklessen 131 4 3.3. De zin van de onzin en vice versa: Communiceren in musicopoëtisch grensgebied 134 3.3.1. Communicatie en informatie 134 3.3.2. Klanktekens 136 3.3.2.1. “Semantic or non-semantic, that’s the question” 136 3.3.2.2. “A sound means so much!” 140 3.3.3. Through the Looking-Glass: Stilte als zwijgen 144 3.4. De Woord-God en een Universele Taal (van de Mens) 146 3.4.1. Dood aan (het lijk van) de Woord-God 146 3.4.2. De Universele Taal (van de Mens) 148 3.5. De voetjes van de muzen: poëzie op een podium 152 3.5.1. Clio’s poëtisch dagboek als rekwisiet 153 3.5.2. Podiumbeesten en paginavreters 157 3.5.3. Close listening 159 4) Het (mee)bepalende van technologie en technieken als media en denkmethodes 162 4.1. Inleiding 162 4.2. De menselijke stem en extended vocal techniques 162 4.2.1. Fysiologisch 162 4.2.1.1. Ademhaling (het subglottale systeem) 163 4.2.1.2. Fonatie (het glottale systeem) 164 4.2.1.3. Articulatie (het supraglottale systeem) 165 4.2.2. Stem in tijd en plaats 166 4.2.3. Iemands stem, niemands stem en honderdduizend stemmen. 169 Een idee omtrent oraliteit en poëzie aan de dageraad van de 21ste eeuw 4.2.3.1. Inademen 169 4.2.3.2. Een multimediale stem 170 4.2.3.3. Een virtuele stem 171 4.2.3.4. Vox antiqua = Vox nova? 173 4.2.3.5. Wie hoort stemmen? 174 4.2.4. Extended vocal techniques 174 4.3. Het medium is de massage 178 5 5) De spiegel dichterbij: Een paar detailstudies 184 5.1. Inleiding 186 5.2. Paul de Vree : Een verbaal gelaat 186 5.2.1. Gesonoriseerde poëzie 186 5.2.2. De Meester en het Organon van De Vree 190 5.2.3. Een verbaal gelaat 193 5.3. Hoe ver is dicht? Het menselijk lichaam als producent van poëzie 196 5.3.1. Amanda Stewart: absence (1995) 196 5.3.2. Henri Chopin: Throat power of Le fond de la gorge (1974-77) 200 5.3.3. Hoe ver is dicht? 203 5.4. De sonore Merzbau van Jaap Blonk 206 5.4.1. De Ursonate? 206 5.4.2. Blonks Ursonate 209 5.4.3. Opgepoetste oren 210 5.5. Arthur Pétronio: Avant-garde, après-garde en La course à la lune 212 5.5.1. Avant-garde, après-garde en La course à la lune 212 5.5.2. Tellurgie (1964) 217 5.6. John Cage : Zoveel niet(s) zeggen 220 Om eerder te eindigen met - 227 6 Bibliografie 234 Discografie 248 Tracklist CD I (Besproken werken) 248 Tracklist CD II (Compilatie b*bobeobi*archief) 249 Bijlagen 251 Achterkant van de spiegel 251 1. Een b*bobeobi*archief 251 2. Krikri: Spelen met polypoëzie 253 3. Het wedervaren van een alter ego: Maiandros sonoros 259 Zijkant van de spiegel 274 1. Lewis Carroll, Jabberwocky 274 2. Paul Scheerbart, Kikakokù! Ekoraláps 275 3. Christian Morgenstern, Das grosse Lalulā 276 4. Dieter Schnebel, Das grosse Lalulā-citaat uit Glossolalie 61 277 5. Karlheinz Stockhausen, Difdaf-gedicht uit Stimmung 278 6. Josef Anton Riedl, .. 279 7. Josef Anton Riedl, tabchiernau 280 8. Paul de Vree, Organon 281 9. Amanda Stewart, absence 284 10. Arthur Pétronio, D’une exposition l’autre. 289 11. Arthur Pétronio, Verbophonie et poème fiction 306 12. Arrigo Lora-Totino, What is soundpoetry? 311 7 „Ach“, sagte die Maus, „die Welt wird enger mit jedem Tag. Zuerst war sie so breit, dass ich Angst hatte, ich lief weiter und war glücklich, dass ich endlich rechts und links in der Ferne Mauern sah, aber diese langen Mauern eilen so schnell auf einander zu, dass ich schon im letzten Zimmer bin, und dort im Winkel steht die Falle, in die ich laufe.“ „Du musst die Laufrichtung ändern“, sagte die Katze und fraß sie. Kleine Fabel, Franz Kafka (1920/2003) Om eerder te beginnen met - Een dankuwel. Aan allen die deze spiegel hielpen en helpen dragen. In de eerste plaats naar mijn mentor Em. Prof. Dr. Herman Sabbe en promotor Prof. Dr. Marc Leman. Zij hebben mijn eigenzinnigheid getolereerd en steunden deze verkenningstocht langs de grenzen van poëzie en muziek op een hartverwarmende manier. Daarnaast hebben mijn collega’s op het IPEM-Departement Musicologie voor een werksfeer gezorgd die onvergelijkbaar is. Het was een eer en een genoegen om bij dergelijke bijzondere mensen te mogen vertoeven. Bijzonder waren ook de ontmoetingen met tal van dichters en componisten. Zij hebben van deze studie een avontuur zonder weerga gemaakt. Dank ook aan de mensen die zo vriendelijk waren dit proefstuk na te lezen, in het bijzonder Dr. Anne-Marie Riessauw, Helen White en mijn broer Bruno. En dankjewel aan Maja, die me vergezelde tot voorbij de spiegel. Hopelijk biedt dit proefstuk een andere looprichting aan alle muizen die de laatste (wellicht uitermate smakeloos behangen) kamer wensen te vermijden. 8 1. Inleiding 1.1. Het schijnbaar getemde onderwerp 1.1.1. Opzet, achtergrond en afbakening van het onderwerp Dit onderzoek naar convergentiepunten tussen muziek en poëzie in de westerse wereld na 1945 bouwt verder op een bestaande westerse musico-literaire traditie (zie bijvoorbeeld Brown 1948, Scher 1970, Broeckx 1975, Winn 1981, Kramer 1984). In die traditie staan het muzikale en het poëtische meestal naast elkaar, zowel in de onderzoeksmethodiek als in het onderzoeksobject (de musico-literaire voorbeelden). Dit essay wil zich echter specifiek richten op die musicopoëtische uitingen waarin de grens tussen poëzie en muziek niet zo gemakkelijk eenduidig kan worden getekend. Wanneer met een grote borstel geschilderd wordt, kan men stellen dat in deze situaties poëzie niet alleen meer dient als woordelijke uiting of poëtische sfeer temidden een muziekstuk, terwijl muziek niet alleen meer wordt gebruikt als sonoor behang bij poëtische gegevens. Het gaat om artistieke uitingen waarbij de poëtische en muzikale aspecten in meer of mindere mate (lijken te) convergeren. Tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw lijkt dit streven naar convergentiepunten een bloei te kennen om een voorlopig “hoogtepunt” te bereiken na 1945, dit onder meer dankzij de technologische evolutie en de daarmee gepaard gaande nieuwe invalshoeken en mogelijkheden.