RAAP België - Rapport 227

Openleggen deel van de Speyebeek

Kortemark

Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Verslag van de Resultaten Bureauonderzoek – 2018F285 Landschappelijk booronderzoek – 2018H284

Eke 2018

0

Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Colofon Titel: Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Bureauonderzoek - 2018F285 Landschappelijk booronderzoek – 2018H184

Status: definitief

Datum: 26 september 2018

Auteur: Jeroen Vermeersch & Floris Philipsen

Projectbegeleiding: Mieke Van de Vijver

Kaartvervaardiging: Jeroen Vermeersch & Mieke Van de Vijver

Terreinwerk: Floris Philipsen en Bram Vermeulen

Projectcode: 2018F285 /2018H284

Raapproject: KOSP01

Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154)

Bewaarplaats documentatie: RAAP België, Begoniastraat 13, 9810 Eke

Bevoegd gezag: agentschap Onroerend Erfgoed

RAAP België BVBA Begoniastraat 43 9810 Eke telefoon: 09/311 56 20 - 0498/44 16 99 E-mail: [email protected]

© RAAP België bvba, 2018 RAAP België aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

1 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ...... 2 Samenvatting ...... 4 1 Verslag van resultaten: bureauonderzoek 2018F285 ...... 5 1.1 Beschrijvend gedeelte ...... 5 1.1.1 Administratieve gegevens ...... 5 1.1.2 Aanleiding ...... 10 1.1.3 Geplande ingreep ...... 11 1.1.4 Archeologische voorkennis ...... 16 1.1.5 Onderzoeksopdracht ...... 16 1.1.6 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het bureauonderzoek ...... 18 1.2 Assessmentrapport bureauonderzoek ...... 21 1.2.1 Geografische situering ...... 21 1.2.2 Aardkundige gegevens ...... 23 1.2.3 Archeologische gegevens ...... 30 1.2.4 Historische gegevens ...... 32 1.2.5 Synthese & archeologisch verwachtingsmodel ...... 39 1.2.6 Beantwoorden onderzoeksvragen ...... 40 2 Verslag van resultaten: landschappelijk bodemonderzoek (2018H284) ...... 42 2.1 Beschrijvend gedeelte ...... 42 2.1.1 Administratieve gegevens ...... 42 2.1.2 Onderzoeksopdracht ...... 42 2.1.3 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het landschappelijk booronderzoek ... 43 2.2 Assessmentrapport landschappelijk booronderzoek ...... 47 2.2.1 Beschrijving van de aardkundige opbouw van het onderzochte gebied ...... 47 2.2.2 Interpretatie en datering van de aangetroffen bodemeenheden ...... 50 2.2.3 Confrontatie met de resultaten van het bureauonderzoek ...... 51 2.2.4 Archeologisch verwachtingsmodel ...... 52 2.2.5 Beantwoorden van de onderzoeksvragen...... 54 2.2.6 Synthese / beschrijving potentieel op kenniswinst ...... 55 3 Bibliografie ...... 56 3.1 Uitgegeven bronnen ...... 56 3.2 Onuitgegeven bronnen ...... 56

2 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

3.3 Geraadpleegde websites en online bronnen ...... 56 4 Bijlages ...... 58 Bijlage 5: Geologisch en archeologisch kader ...... 59 Bijlage 6: figurenlijst ...... 60

3 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Samenvatting

In opdracht van de provincie West-Vlaanderen, heeft RAAP België een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de stedenbouwkundige handelingen voor het terug in profiel brengen van een deel van de Speyebeek ter hoogte van de Talpeputten te Kortemark.

Het doel van dit onderzoek was na te gaan of er kans is op aanwezigheid van waardevolle archeologische resten. Hierbij zijn gegevens verzameld over geografische, landschappelijke, archeologische en historisch context van het plangebied. Op basis daarvan is een archeologische verwachting opgesteld en is nagegaan wat de invloed is van de werken op het archeologisch erfgoed en welke maatregelen er dienen te worden genomen in functie van eventueel verder onderzoek van archeologische gegevens.

Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied gelegen is op een kleiige ondergrond uit het Tertiair. Tijdens het Quartair zijn er kleiige fluviatiele sedimenten afgezet in het westen van het gebied, net als zandige eolische sedimenten in het oosten. De bodemkaart geeft voor het westelijke deel een gleyige bodem aan. Op basis van de historische kaarten was dit deel van het terrein wel in gebruik als akker. Mogelijk is het terrein dan ook minder nat dan wat op de gekarteerde bodemkaart lijkt. In de laatste eeuwen was het projectgebied in elk geval onbebouwd. Op basis van de beschikbare archeologische gegevens komen in de ruime omgeving vondsten voor vanaf het mesolithicum tot en met de recente tijden. Echter liggen het overgrote deel van deze sites en vondsten op de hogere en drogere delen in het omliggende landschap. De kans op het aantreffen van sporensites (vanaf het neolithicum tot de middeleeuwen) binnen het plangebied is echter eerder laag. Er werd wel een verhoogde trefkans vastgesteld voor vindplaatsen van jagers-verzamelaars, met name ter hoogte van de twee verhevenheden die zich binnen het plangebied bevinden. Voor specifieke beekdal gerelateerde vindplaatsen lijkt er geen verhoogde trefkans te zijn.

De resultaten van het landschappelijke bodemonderzoek hebben uitgewezen dat de twee hogere zones die werden afgebakend, niet met zekerheid, maar met enig vertrouwen, zijn ontstaan gedurende het Holoceen in plaats van het Weichseliaan. Hierdoor is de verwachting voor deze categorie van archeologische vindplaatsen zeer laag en kan de aanwezigheid van sites uit de periode van de jager-verzamelaars vrijwel uitgesloten worden.

Door de resultaten van beide onderzoeksmethodes wordt geen verder archeologisch onderzoek geadviseerd.

4 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1 Verslag van resultaten: bureauonderzoek 2018F285

1.1 Beschrijvend gedeelte

1.1.1 Administratieve gegevens • Projectcode Agentschap Onroerend Erfgoed: 2018F285 • Type onderzoek: bureauonderzoek • Onderzoekskader: opstellen van een archeologienota voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de stedenbouwkundige handelingen betreffende het terug in profiel brengen van de Speyebeek te Kortemark • Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154) • Naam plangebied en/of toponiem: Speyebeek, ter hoogte van de Talpeputten • Adres: Wilgenlaan z/n (Kreebeek – Talpeputten) • Deelgemeente: Kortemark • Gemeente: Kortemark • Provincie: West-Vlaanderen • Kadastrale gegevens: Kortemark, 1ste Afdeling, Sectie C, perceelnummers: 0292D, 0292E, 0292F, 0292L, 0402B, 0403C en 0399L • Inkleuring gewestplan: industriegebied (paars), parkgebied (groen) en agrarisch gebied (geel) • Oppervlakte betrokken percelen: 71.160 m² • Oppervlakte projectgebied: 1.750 m² • Oppervlakte geplande bodemingrepen: 1.750 m² • Bounding box in lambertcoördinaten (X/Y): noordwest: X: 56.282 Y: 191.556 zuidoost: X: 56.685 Y: 191.328

5 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 1: Topografische kaart met projectie van het plangebied, schaal 1:30000 (bron: OPENSTREETMAP-AUTEURS, 2017).

Figuur 2: Projectie van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:4000 (bron: AGIV, 2018a).

6 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 3: Projectie van het noordwestelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a).

Figuur 4: Projectie van het westelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a).

7 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 5: Projectie van het zuidwestelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a).

8 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 6: Projectie van het zuidoostelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a).

Figuur 7: Projectie van het noordoostelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a).

9 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 8: Projectie van het noordoostelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a).

1.1.2 Aanleiding De archeologienota wordt opgemaakt in het kader van het terug in open profiel brengen van een deel van de Speyebeek ter hoogte van de talputten te Kortemark.

Figuur 9 Beslissingsboom, criteria bij omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, deel 1. (bron: Agentschap Onroerend Erfgoed)

10 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 10 Beslissingsboom, criteria bij omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, deel 2, uitzonderingeen. (bron: Agentschap Onroerend Erfgoed)

De geplande bodemingrepen zijn mogelijk bedreigend voor eventuele archeologische resten. De bekrachtigde archeologienota dient bij de aanvraag van de vergunning te worden toegevoegd krachtens het Onroerend Erfgoeddecreet van 12 juli 2013. De aanvraag van vergunning betreft immers een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor een oppervlak van 71.160 m² van de betrokken percelen en met een voorziene bodemingreep op 1.750 m² . Hierdoor worden de gestelde oppervlaktegrenzen overschreden, waardoor het opstellen van een archeologienota noodzakelijk is. De criteria wanneer een archeologienota verplicht is, worden hierboven aangeduid op de beslissingsboom van het agentschap Onroerend Erfgoed.

1.1.3 Geplande ingreep Binnen het project plant men een deel van de Speyebeek te Kortemark open te leggen. De waterloop voert het water van de hoogtes langs Amersvelde op de grens van in het zuiden af naar de Krekelbeek (Handzamevaart) in het noorden.

De waterloop is over grote delen overwelfd (rood op Figuur 11). In samenspraak met de gemeente Kortemark, de eigenaar van de projectzone, en de VMM is beslist om de waterloop voor een deel terug in open profiel te brengen. Omdat de bestaande overwelving zich in de berm en begroeiing langs de putten Talpe bevindt, is een nieuw meanderend tracé ontworpen in het weiland ernaast (geel op Figuur 11). De bestaande buis blijft behouden, maar zal geen water meer ontvangen. Door de aanleg van het nieuwe tracé wordt het bergend vermogen van de waterloop sterk vergroot.

Door het plaatsen van twee stuwen wordt tevens het bufferend en infiltrerend vermogen van de waterloop gemaximaliseerd en wordt bij hevige regenval een opstuw gecreëerd die mee interageert met de bestaande vijver. De bestaande aflaging tussen waterloop en vijver wordt dan aangesproken

11 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

waardoor de vijver als buffervolume begint te werken. Anderzijds wordt de afvoer naar de Krekebeek door de plaatsing van de stuwen ontdaan van piekdebieten. Respectievelijk worden stuw 1 en stuw 2 aangelegd op een diepte van 2,35 en 2,60 m -mv (Figuur 15).

De lengte van het nieuwe tracé bedraagt ca. 290m, het af te schaffen tracé bedraagt ca. 220m (resp. geel en rood op Figuur 11). De uitgegraven gronden, ca. 1.000 m³, worden verwerkt in de bestaande verhoogde oeverrand van de vijver langsheen het fietspad langs de Krekelbeek in het noorden van het plangebied. De uitgraving van de nieuwe bedding zal gaan tot een hoogte (diepte) van 7,5 m +TAW, wat overeenkomt met de huidige hoogte van de bedding. De uitgraving zal bovenaan een breedte hebben van 6 m. De bestaande verhoogde oeverrand wordt beperkt verhoogd tot +8.25 m TAW (nu lokaal al op dit peil) en verbreed naar 7,50m. Op deze manier wordt een veiligheidszone gecreëerd t.o.v. het fietspad en wordt de bestaande bedijking rond de vijver bestendigd en verstevigd. Er is geen afvoer van gronden en er is geen aanvoer van externe gronden. Het bestaande lozingspunt op de Krekelbeek en de bijhorende strook van 10 m erlangs blijven ongewijzigd.

Figuur 11 Omgevingsplan met aanduiding van de bestaande en toekomstige toestand. (bron: Provincie West-Vlaanderen)

12 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 12 Grondplan met aanduiding van de uit te voeren werken. (bron: Provincie West-Vlaanderen)

13

Figuur 13 Lengteprofiel over het nieuwe tracé. (bron: Provincie West-Vlaanderen)

Figuur 14 Lengteprofiel over de op te hogen oeverrand van de vijver. (bron: Provincie West-Vlaanderen)

14

Figuur 15 Detail dwarsprofielen. (bron: Provincie West-Vlaanderen)

Figuur 16 Projectie van het plangebied met bodemingrepen op de GRB-kaart, met aanduiding van de Gebieden Geen Archeologie (bron: AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2017; AGIV, 2018a).

15

Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.1.4 Archeologische voorkennis Binnen het plangebied zijn nog niet eerder archeologische onderzoeken uitgevoerd. Wel zijn er in de nabijheid een aantal locaties onderzocht door middel van een archeologisch bureauonderzoek. Deze worden verder besproken (0).

Het gebied maakt geen deel uit van een vastgestelde archeologische zone. Wel is het oostelijke deel van het plangebied gelegen in een gebied zonder archeologisch erfgoed zoals deze zijn vastgesteld in het besluit van de administrateur-generaal van 22 mei 2018.1

1.1.5 Onderzoeksopdracht

1.1.5.1 Doelstelling Het doel van dit bureauonderzoek is na te gaan of er archeologisch erfgoed kan bewaard zijn in de bodem binnen de afbakening van het plangebied, wat de karakteristieken zijn en de bewaringstoestand is. Ook de waarde van de betreffende sporen dient te worden ingeschat. Eveneens wordt nagegaan in hoever de werken invloed zullen hebben op deze sporen. Indien noodzakelijk wordt deze studie gevolgd door een vooronderzoek met en/of zonder ingreep in de bodem. Indien de resultaten van de bureaustudie voldoende informatie opleveren, of er geen vervolgtraject kan worden uitgevoerd voorafgaand het bekomen van de vergunning, zal een programma van maatregelen worden uitgeschreven met aanbevelen tot vervolgonderzoek, een archeologisch onderzoek of het voorstellen van maatregelen voor behoud in situ.

De specifieke doelstellingen binnen deze bureaustudie zijn: • het bepalen van de genese van het landschap waarbinnen het betreffende plangebied zich bevindt • het verkrijgen van inzicht in de aanwezigheid of kans tot aanwezigheid van archeologische resten binnen het plangebied • het identificeren en waarderen van de archeologische sporen: hierbij wordt de aard, bewaringstoestand en hun ouderdom in kaart gebracht, en deze gewaardeerd in hun ruimere omgeving (zowel geografisch als historisch) • het afbakenen van eventuele verstoorde zones • de impact van de voorziene werken op het mogelijk archeologisch erfgoed inschatten • indien dit noodzakelijk zou blijken, het aanbevelen tot verdere onderzoeksstrategieën en/of het voorstellen van maatregelen voor behoud in situ

1.1.5.2 Wetenschappelijke vraagstelling In het kader van dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:  Zijn er reeds gekende archeologische gegevens binnen en in de omgeving van het plangebied?  Zijn er in het gebied paleolandschappelijke eenheden bewaard en is er kans op het aantreffen van archeologische sites in dit landschap?

1 https://besluiten.onroerenderfgoed.be/besluiten/14626/bestanden/18099

16 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

• Hoe kunnen archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen?  Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachte) archeologie en (bodem)gaafheid?  Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied?  Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten? Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

1.1.5.3 Randvoorwaarden Het onderzoek is uitgevoerd door een erkend archeoloog volgens de normen van de Code van Goede Praktijk.

17 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.1.6 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het bureauonderzoek Op basis van verschillende bronnen werd getracht inzicht te verkrijgen in de genese van het landschap, de bodemopbouw en het gebruik van het projectgebied en zijn omgeving in de loop van de tijd. Daaraan gekoppeld wordt de archeologisch verwachting bepaald.

Het gebied bevindt zich in een zone die zich in oorsprong in een gebied dat zich kenmerkt door een lage densiteit aan bebouwing waardoor bij de bureaustudie er extra aandacht gaat naar de landschappelijk opbouw en het landgebruik. Daarvoor wordt bijzondere aandacht besteed aan relevante ecologische en aardkundige gegevens.2

Het bureauonderzoek kent de volgende onderdelen: - Geografische situering en huidig bodemgebruik - Aardkundige gegevens - Archeologische gegevens - Historische gegevens - Bepalen van de archeologische verwachting - Synthese en beantwoorden van de onderzoeksvragen

Hiervoor is bij dit onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende bronnen: Voor de technische aspecten en de gegevens omtrent de werkzaamheden zijn de plannen en gegevens gehanteerd zoals ze zijn verkregen van opdrachtgever.

De aardkundige gegevens ( geologie, topografie, landschap en bodemkunde) werden bestudeerd aan de hand van kaarten. Het betreft meer in het bijzonder de topografische kaart, Tertiair- en Quartairgeologische kaarten, de bodemkaart, de potentiële bodemerosiekaart en het digitale terreinmodel Vlaanderen. De bodemkundige gegevens werden aangevuld met de informatie die beschikbaar gesteld wordt via de website Databank Ondergrond Vlaanderen.3 Het geologisch kader wordt weergegeven in bijlage 3.

De CAI (Centraal Archeologische Inventaris)4 was de belangrijkste bron van informatie wat betreft het archeologisch kader waarbinnen het projectgebied wordt geplaatst. Er kon bijkomende informatie gevonden worden over eventueel recenter archeologisch onderzoek in de nabijheid van het plangebied. Het archeologisch kader in relatie tot de geologische periodes wordt weergegeven in bijlage 3.

Voor het onderzoek naar de algemene geschiedenis van Kortemark is gebruik gemaakt van uitgegeven en onuitgegeven bronnen, deze zijn terug te vinden in de literatuurlijst. Daarnaast werd ook beroep gedaan op de Inventaris Onroerend Erfgoed5. Verder werd er voor het historische luik historische kaarten en luchtfoto’s geconsulteerd via zowel Geopunt als Cartesius6. Cartesius is een

2 Code van Goede praktijk (versie 1.0), hoofdstuk 7.2.3, p. 49. 3 ONROEREND ERFGOED, 2018 4 AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2018 5 NGI, 2015 6 GEOPUNT, 2018

18 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

online databank die kaartmateriaal en luchtfoto’s van het NGI (Nationaal Geografisch Instituut), de KBR (Koninklijke Bibliotheek van België) en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika bundelt.

Voor een groot aandeel van het kaartmateriaal werd de website Geopunt7 geraadpleegd. Geopunt is een centrale website die vrijwel alle bestaande geografische overheidsinformatie ontsluit. Zo werd voor het bekomen van de kadasterinformatie gebruik gemaakt van het Grootschalig Referentiebestand Vlaanderen dat via deze weg door AGIV aangeboden wordt. Voor het aanmaken van het kaartmateriaal werd het programma QGis gebruikt, een geografisch informatiesysteem. In de mate van het mogelijke werd zoveel mogelijk van het relevante cartografische materiaal ingeladen in het programma om op deze manier zoveel mogelijk van het kaartmateriaal te genereren dat in deze bureaustudie gebruikt wordt. Hierbij werd telkens het projectgebied geprojecteerd of aangeduid op de onderliggende kaarten.

De studie van de hierboven vermelde bronnen gaf geen aanleiding tot een verder archiefonderzoek of het inwinnen van aanvullend wetenschappelijk advies. Wel is contact opgenomen met de heemkundige kring van Kortemark. Op het moment van schrijven is er nog geen antwoord ontvangen.

Tijdens het bureauonderzoek zijn de verzamelde aardkundige, landschappelijke, archeologische, historische en historisch-geografische gegevens in samenhang geanalyseerd en beoordeeld. Onderhavig bureauonderzoek richt zich in het bijzonder op de aanwezigheid, aard en diversiteit van archeologisch erfgoed in beek- en kleine rivierdalen. Ervaringen en resultaten van beekdal- onderzoeken in met name Pleistoceen Nederland leveren hiervoor een meest bruikbaar model.8

1.1.6.1 Aard en diversiteit: te verwachten archeologische fenomenen Omdat beek- en kleine rivierdalen op een andere wijze zijn gebruikt dan de hoger gelegen, droge gronden, zijn ook de archeologische overblijfselen er van een andere aard. In de kleinere stroomdalen lijken archeologische fenomenen doorgaans puntlocaties of lijnelementen. Deze vindplaatsen zijn veelal maar efficiënt op het terrein te karteren als hun locaties al redelijk nauwkeurig bekend of voorspeld zijn. De belangrijkste categorieën waarmee rekening moet worden gehouden zijn: - elementen van wegeninfrastructuur: wegen, knuppelpaden, resten van houten of stenen bruggen en voorden; - elementen van waterbeheersing: dijken en dammen, resten van sluizen en stuwen, watermolens en gegraven waterwerken (bv. grachten, kanalen en molentakken); - voorzieningen voor visvangst en jachtattributen (bv. fuiken, visweren, visvijvers, eendenkooien, strikken en netten, pijlen en harpoenen); - rituele deposities (bv. stenen of metalen voorwerpen, potten aardewerk en menselijk en dierlijk botmateriaal); - tijdelijke verblijfplaatsen of kampementen van Laat-Paleolithische, Mesolithische en Neolithische jagers en verzamelaars;

7 GEOPUNT, 2018 8 RENSINK, 2008a; RENSINK, 2008b; DOV, 2018e

19 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

- elementen van scheepvaart (bv. uitgeholde boomstammen, kano’s en boten, aanlegsteigers en peddels); - verdedigingswerken (bv. kastelen, mottes en schansen); - archeobotanische resten met sporen van menselijke bewerking (bv. boomstammen met kapsporen); - winningszones van grondstoffen (bv. vuursteen, leem, veen en ijzeroer); - stortzones en dumps van (nederzettings-)afval.

Aspecten van landgebruik zoals perceelindeling, drainage, hooiwinning en beweiding vormen nog een restcategorie. Deze kunnen zich wel als omvangrijkere archeologische vlakken manifesteren en zijn daardoor eenvoudiger op te sporen.

1.1.6.2 Aanwezigheid: locatiekeuzefactoren, archeologische en historische indicatoren Aangenomen wordt dat de gemiddelde dichtheid van archeologische fenomenen in kleine stroomdalen lager is dan op de hogere gronden en dat hun voorkomen voorspelbaar en soms zelfs “zone-vast” is (let wel: niet “locatie-vast”). Binnen het stroomdal geldt een hogere verwachting: - nabij (drogere) terreinverhevenheden: hier kunnen kampementen van prehistorische jagers- verzamelaars voorkomen; - bij (relatief) vernauwde delen van het dal, waarbij de stroombochten, diepste stroomdelen en te steile hellingen werden vermeden: hier kunnen voorden en bruggen voorkomen, en bij voorden en bruggen kunnen rituele deposities voorkomen; - waar stroomdalen samenkomen kunnen rituele praktijken zijn gesteld zoals de depositie van bijzondere voorwerpen; - delen van stroomdalen die worden geflankeerd door hogere gronden met een rijk archeologisch bodemarchief zijn kansrijk voor de aanwezigheid van bruggen en voorden en ook dumpzones van nederzettingsafval; - de omgeving van bruggen: zijn vaak aangelegd op plaatsen waar eerst een doorwaadbare voorde lag; - de omgeving van watermolens: hier zijn niet enkel nog resten van de moleninfrastructuur te verwachten (bv. funderingen, molenvijvers, molenbeek) maar ook viskorven e.d. aangezien hier goede visstekken waren vanwege het extra zuurstofrijke water stroomafwaarts van de molen; - in oude geulvullingen: kunnen paleo-ecologische resten voorkomen, en in de nabijheid van nederzettingen en kampementen kunnen in oude stroombeddingen afvaldumps voorkomen.

20 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2 Assessmentrapport bureauonderzoek

1.2.1 Geografische situering

1.2.1.1 Ligging Het projectgebied is gelegen ten zuiden van het centrum van Kortemark (provincie West- Vlaanderen). Het plangebied grenst in het noorden aan de Handzamevaart terwijl die in het zuiden grenst aan de spoorlijn -. Op het gewestplan is de zone deels gelegen in industriegebied (centraal en oost) en deels in een agrarische zone (west). De zone van de Handzamevaart is aangeduid als parkgebied.

Figuur 17 Algemene situering van het plangebied op de topografische kaart (bron: OPENSTREETMAP-AUTEURS, 2017).

21 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.1.2 Huidige situatie van het projectgebied Het plangebied is een onbebouwd gebied dat in het oosten bestaat uit een zone met een waterzuiveringsstation (zonder gebouwen). Centraal is een plas aanwezig terwijl het westelijke deel bestaat uit landbouwgebied.

Figuur 18 Luchtfoto uit 2017 met daarop het plangebied geprojecteerd (bron: AGIV, 2017b).

22 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.2 Aardkundige gegevens

1.2.2.1 De Tertiairgeologische bodem Het Tertiair is (was) een geologisch tijdvak dat de periodes Paleogeen (66,0-23,03Ma) en Neogeen (23,03-2,58Ma) omvat. Het is al enige tijd geen officieel erkend onderdeel meer van de chronostratigrafie zoals deze wordt vastgesteld door de International Commission on Stratigraphy. De benaming wordt echter nog veelvuldig gebruikt en zal ook hier worden toegepast.9

De locatie van het plangebied bevindt zich op het Lid van Kortemark (deel van de Formatie van ). De samenstelling daarvan is grijze tot groengrijze klei tot silt, dunne banken zand en silt. Op basis van geologische boringen binnen en nabij het plangebied kan deze formatie dagzomen of op een diepte van 1,6 m -mv bevinden. In dat laatste geval is de tertiaire ondergrond afgedekt door sedimenten uit het Quartair.10

Figuur 19 Tertiair geologische kaart met aanduiding van het plangebied (bron: AGIV, 2018A; DOV, 2018d).

9 ICS, 2017 10 DOV verkenner, boring kb20d52w-B6.

23 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.2.2 De Quartairgeologische bodem Het Tertiair (of liever het Neogeen) wordt gevolgd door de jongste periode in de aardgeschiedenis: het Quartair. Deze periode vangt dus 2.58 miljoen jaar geleden aan en is onderverdeeld in twee tijdsnedes (etages): het Pleistoceen en het Holoceen. Het Pleistoceen (2.58Ma- 11.7ka) wordt gekenmerkt door grote schommelingen in het klimaat. De (vaak relatief lange) tijden waarin een koud klimaat bestond worden ijstijden (glacialen) genoemd. Tijden waarin het klimaat meer op dat van nu leek worden aangeduid met de term tussenijstijden (interglacialen) aangeduid. Deze grote klimaatschommelingen hadden grote gevolgen en de resultaten daarvan zijn vandaag de dag nog op veel plekken in het landschap te herkennen. De jongste tijdsnede die we kennen is (vooralsnog) het Holoceen (11.7ka – heden). Dit tijdvak is gekenmerkt door een redelijk warm klimaat en is daarom ook geclassificeerd als een interglaciaal. Met name in het laatste deel van dit tijdvak is de invloed van de mens op de aarde sterk toegenomen, wat voor de geologie grote gevolgen heeft.11

De sedimenten van Quartaire ouderdom worden op grote schaal aan het oppervlak aangetroffen en zijn weergegeven op de Quartairgeologische kaart volgens het principe van profieltypekartering. Daarbij worden lithologie, genese en (chrono-) stratigrafie aangehouden als de belangrijkste kenmerken waar gronden op worden ingedeeld. De dikte van de Quartaire afzettingen varieert sterk in Vlaanderen, van minder dan een meter tot circa 30 meter.12 Op basis van één geologische boring binnen het plangebied bestaat de ondergrond enkel uit tertiaire sedimenten.13 Deze boring is gelegen in het zuiden van het plangebied waar thans de grootste plas gelegen is. Een andere boring, gelegen net ten westen van het plangebied, toont echter aan dat in de nabije omgeving wel quartaire afzettingen aanwezig zijn.14 Het gaat echter wel om aangevulde en vergraven grond dat tot 1,6 m -mv gelegen is. Daaronder bevindt de Formatie van Tielt. Verder in de omgeving bestaat het quartaire pakket uit een dikte van ca. 2 m.15

Het plangebied is met name gelegen in een zone waar de quartaire afzettingen aangeduid worden als profieltype 1a. Hierbij bestaan de sedimenten onderin uit fluviatiele afzettingen van het weichseliaan (laat-pleistoceen). Deze laag is echter mogelijk afwezig. Recentere quartaire sedimenten bestaan uit eolische afzettingen uit dezelfde periode of mogelijk het vroeg-holoceen en/of hellingsafzettingen uit het Quartair. Ook deze laag is mogelijk afwezig. De jongste sedimenten bestaan uit fluviatiele afzettingen van het Holoceen, mogelijk tardiglaciaal (laat-weichseliaan) (Figuur 20 en Figuur 21).

In het westelijke deel van het projectgebied komt ook het profieltype 3 voor. Deze bestaat onderin uit fluviatiele afzettingen uit het weichseliaan (laat-pleistoceen) die vervolgens zijn afgedekt door eolische afzettingen uit het weichseliaan (laat-pleistoceen), mogelijk vroeg-holoceen en/of hellingsafzettingen van het quartair. Dit pakket is mogelijk afwezig waardoor de fluviatiele afzettingen kunnen dagzomen.

11 ICS, 2017 12 GEOPUNT, 2018, boring B162 13 GEOPUNT, 2018, boring B6 14 GEOPUNT, 2018, boring B3 15 Een voorbeeld hiervan is Boring B3 ten zuiden van het plangebied, AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2018, ID 122189

24 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

In het zuidoosten komen mogelijk afzettingen voor die behoren tot het profieltype 1. Deze bestaat enkel uit eolische afzettingen van het weichseliaan (laat-pleistoceen), mogelijk vroeg-holoceen en/of hellingsafzettingen van het quartair.

Figuur 20 Quartair geologische kaart met aanduiding van het plangebied (bron: AGIV, 2018A; DOV, 2018C; VMM, 2018).

Figuur 21 Vereenvoudigde stratigrafie van de quartairprofielen 3, 1a en 1 (voorkomend van west naar oost) (bron: DOV, 2018e).

25 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.2.3 Bodemkundige gegevens In de geologische afzettingen zijn binnen het projectgebied volgende bodems ontwikkeld:

Eep-bodem: Sterk gleyige kleibodem zonder profiel Hydromorfe, sterk gleyige, alluviale grondwatergronden, gekenmerkt door een grijsachtige bovengrond die rust op een sterk gegleyificeerde ondergrond. Tussen 80 en 120 cm treedt een blauwgrijs reductiehorizont op. Het kleiig alluviaal dek rust op een gevarieerd zand-, klei- of veensubstraat. De bodems zijn nat in de winter met een waterstand tussen 10 en 50 cm. In de zomer daalt de waterstand tot 80-125 cm. Deze bodems zijn te nat, te zwaar en te moeilijk bewerkbaar om als akkerland te gebruiken. Mits oppervlakkige ontwatering in het voorjaar zijn het goede weidegronden. Deze bodem komt in het westen van het projectgebied voor.

Sdp-bodems: Matig natte lemig zandbodem zonder profiel Behalve onder bos waar de Ap afwezig is (Sdpo), is onder landbouwgrond de bouwvoor 30-40 cm dik en donker grijsbruin. De roestverschijnselen beginnen op 40-60 cm. De waterhuishouding is goed in de zomer, plaatselijk te nat in de winter, vooral op de substraatseries. De bodems behoren tot de goede zandgronden, eveneens geschikt voor weide. Deze bodem komt voor in het oostelijke en zuidwestelijke deel van het projectgebied.

Centraal in het plangebied, ter hoogte van de plan, is de bodem aangeduid als een OE-bodem. Dit is een anthropogene bodem die als volgt omschreven wordt: Soms wordt het bodemprofiel door het ingrijpen van de mens gewijzigd of vernietigd (kunstmatige gronden). Bodems op opgevulde groeves (OE) zijn daar een voorbeeld van.

Figuur 22 Bodemkaart met projectie van het plangebied (bron: AGIV, 2018A; DOV, 2018B; VMM, 2018).

26 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.2.4 Geomorfologische kaart Een geomorfologische kaart is voor dit gebied niet beschikbaar, en wordt hier bijgevolg niet besproken.

1.2.2.5 Topografie en hydrografie Fysisch-geografisch behoort Kortemark zowel tot het zandige Westelijk Houtland (noordelijk deel) als tot het meer zandlemige "Plateau van Tielt", meer specifiek de uitlopers van de "Rug van Hooglede" (zuidelijk deel) (Figuur 23). Centraal in het grondgebied situeert zich de vallei van de Spanjaardsbeek/Kreke(l)beek die in het westen aansluit op de zogenaamde polderintrusie van de Handzamevaart, bestaande uit kleigronden. Het is in deze vallei waar het plangebied gelegen is. In het uiterste noorden van het grondgebied, binnen het Westelijk Houtland, situeert zich ook nog de overgang naar het "Plateau van ", aansluitend bij het grondgebied , ten oosten van het plangebied. Kortemark heeft een zacht tot plaatselijk glooiend landschap met hoogteverschillen die variëren van ca. zes meter boven zeespiegelniveau in de vallei van de Spanjaardsbeek/Kreke(l)beek tot ca. 31 meter in het zuiden nabij "Hilleke", nabij de grens met Handzame. Het reliëf neemt af ten westen naar het grondgebied van Handzame toe. De beekstelsels met vrij smalle valleien van onder meer Waterhoenbeek, Meerlaanbeek, Kasteelbeek, Speiebeek, Leenbosbeek en Grijsperrebeek wateren in essentie westwaarts af naar de Handzamevaart (deelbekken van de IJzer).AGIV, 2017A; VMM, 2018

Het plangebied zelf is gelegen tussen ca. 6 m +TAW en 8 m +TAW met een uitschieter tot 10 m +TAW ter hoogte van de (artificiële) delen van het zuiveringsstation in het oosten van het plangebied (Figuur 24). Voor de rest is het terrein dat nog niet vergraven werd, zijn ter hoogte van de geplande nieuwe meander twee lichte verhevenheden zichtbaar.

27 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 23 Digitaal Terreinmodel Vlaanderen met aanduiding van het plangebied (bron: AGIV, 2017a).

Figuur 24 Digitaal Terreinmodel Vlaanderen (detail) met projectie van het plangebied (bron: DOV, 2017; AGIV, 2018A; VMM, 2018).

28 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.2.6 Erosie Op de bodemerosiekaart is te zien dat het plangebied vermeld is als een zone met een verwaarloosbare kans op bodemerosie (Figuur 25). Omliggende percelen hebben een iets hogere kans die te maken heeft met de ligging nabij hoger gelegen delen. Gezien de ligging in de vallei is de kans op colluvium binnen het projectgebied dan ook kleiner. Het oostelijke deel is niet gekarteerd vanwege de vergraving die er heeft plaatsgevonden (zie ook 0).

Figuur 25 Potentiële bodemerosiekaart uit 2016 (bron: AGIV, 2018A; ONROEREND ERFGOED, 2018; VMM, 2018).

29 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.3 Archeologische gegevens De belangrijkste bron voor de archeologische gegevens werd bekomen via de CAI16. Hieronder worden de CAI-items opgesomd in de nabijheid van het plangebied.

Figuur 26 Plangebied op de Centrale Archeologische Inventaris (bron: DOV, 2018a).

1.2.3.1 Steentijd In de CAI zijn geen steentijdsites bekend die in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied gelegen zijn. Wel is er bij een vooronderzoek uitgevoerd aan de begraafplaats van Kortemark (CAI ID 164768) onder andere een artefact uit het mesolithicum aangetroffen (zie 0).17 In de jaren 1990 werden daarnaast aan de Koutermolenstraat (CAI ID 76215) een aantal resten uit de steentijd aangetroffen. Het gaat onder andere om een onafgewerkte mesolithische spits en andere lithische artefacten uit het midden-neolithicum. Deze werden in de grachten van bronstijd grafheuvels aangetroffen (zie infra).18

1.2.3.2 Metaaltijden In Kortemark zijn er twee CAI meldingen met een datering in de metaaltijden. Het gaat om CAI ID 76215. Op dit site werd via luchtfotografie twee grafheuvels uit de bronstijd en een nederzetting uit de ijzertijd aangetroffen. Hierna volgde ook een opgraving in 1992. Grondsporen bestonden uit

16 ONROEREND ERFGOED, 2018 17 DEMEY, 2013; ACKE E.A., 2016, p. 26 18 DE GRYSE E.A., 2016, P. 31; AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2018, ID 122189

30 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Grafheuvel I die uit de vroege bronstijd dateert. Grafheuvel II wordt algemeen in de bronstijd gedateerd. Uit de vroeg-La Tène periode dateert een vondstenconcentratie aardewerk. Verder werden er in de opvulling van de grachten ook steentijdresten aangetroffen (zie supra). De bodem bestaat er uit matig droog lemig zand en een droge zandbodem nabij de spie van de Handzamevaart en de Waterhoenbeek.

CAI ID 164768 verwijst naar het archeologisch vooronderzoek aan de begraafplaats van Kortemark. Daarbij werden greppels en kuilen aangetroffen die op basis van het aardewerk tot de ijzertijd of Romeinse periode behoren. Dit site is gelegen aan de Kasteelbeek op een matig droge lemige zandbodem.

1.2.3.3 Romeinse tijd In de CAI zijn er enkel in de ruime omgeving sites bekend die in de Romeinse periode gedateerd werden. Deze bevinden zich in het centrum van Torhout en verder in de omgeving van Werken en Esen. In het geval van deze twee laatste zones zijn ze gelegen nabij de Handzamevaart of zijbeken daarvan. CAI ID 164768 bevat met name gegevens in verband met sporen uit de metaaltijden al kunnen de vondsten uit de kuilen en greppels uit de late ijzertijd ook tot de Romeinse tijd behoord hebben. Aan de Voshoek te Kortemark, gelegen ten zuidoosten van het plangebied, werd in 2003 een opgraving uitgevoerd waarbij naast middeleeuwse resten ook een alleenstaande afvalput en twee brandrestengraven uit de Midden-Romeinse periode, naast twee kuilen met voornamelijk handgevormd aardewerk, werd aangetroffen (CAI ID 70299).

1.2.3.4 Middeleeuwen Vanaf de middeleeuwen groeit de bevolking aan en zijn er ook meer sites bekend in de CAI. Op Figuur 26 val het grote aantal sites met walgracht op – vaak van laatmiddeleeuwse datering – in de omgeving van het projectgebied. Het gaat bijvoorbeeld om de Watervliethoeve (CAI ID 74552), de site met walgracht aangeduid als CAI ID 74554, 74555, 74563 of 74881. Verder is er bij de opgraving aan de Voshoek een site uit de volle middeleeuwen aangetroffen. Sporen bestaan uit paalkuilen van drie verschillende gebouwen. Het zou gaan om een veldschuur en bijhorende spiekers. Uit de vroege middeleeuwen zouden enkel metalen artefacten dateren die als detectievondsten zijn aangetroffen.19

1.2.3.5 Nieuwe en Nieuwste Tijd Uit deze periode zijn er beduidend minder locaties in de CAI bekend. Een aantal zijn bekend door luchtfotografie zoals de WOI kuilen (CAI ID 76215) of de Duitse trainingsloopgraven en kunstmatige bomkraters (CAI ID 209085). Ook tijdens veldwerk zijn sporen aangetroffen zoals enkele 19de eeuwse greppels (CAI ID 210511) of ontstekers uit de wereldoorlogen (CAI ID 164768).

19 ACKE E.A., 2016, p. 25

31 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.4 Historische gegevens 20 In 1063 dateert de eerste vermelding van Kortemark als "Merck" in het cartularium van de abdij van Ename, tevens ook geschreven als "Marka" en "Ad Markam". In 1085 en 1219 "Merch". In 1281 voor het eerst "Courtemerck": een akte waarin Arnulf van Oudenaarde Kortemark verkoopt aan Graaf Gwijde van Dampierre voegt het prefix "korte" toe. In 1286 opnieuw "Merck". In 1305 "Cortemarc". In 1438 "Cortemaerc". In de "Flandria Illustrata" van Sanderus (1641) vermelding van "Kortemarke". In 1751, "Cortemarck". In 1860, "Cortemarcq". In 1903, "Kortemark". De Mark zou dan de oude naam van de Krekelbeek zijn. Volgens literatuur zouden de markbenamingen van Frankische oorsprong zijn en wijzen op "grensgebied" of "woud". Volgens professor M. Gysseling is de benaming Kortemark afgeleid van het Oudgermaanse "Markja", wat te vertalen is als nederzetting aan de Markó, vermoedelijk de vroegere naam van de Kreke(l)beek-Spanjaardsbeek.

Vanaf de vroege middeleeuwen zouden er meer sites voorkomen langsheen de waterlopen al zijn die uit de CAI niet bekend (zie 1.2.3). De vallei moet toen met name een slikken- en schorrengebied geweest zijn waarbij bewoning aan de rand bevond. Later in de middeleeuwen groeien de sites wel aan. Het gaat daarbij om boerderijen gelegen nabij bewoningskernen zoals Kortemark die in de volle middeleeuwen voor het eerst in de bronnen voorkomen.

Van oudsher is Kortemark een gebied in handen van de graven van Vlaanderen. Tot de Franse Revolutie behoort de gemeente tot de kasselrij van het Brugse Vrije. Samen met het grootste deel van Handzame vormt Kortemark het ‘Ambacht Kortemark’ onder de heerlijkheid van ‘Het Land van Wijnendale’. De Ieperstraat, ca. 2 km ten zuiden van de locatie, wordt reeds aangelegd in 800-900. In de Voshoek, een 200-tal meter van het projectgebied, worden paalkuilen van drie gebouwen uit de 11de- 12de eeuw geregistreerd. In 1294 wordt aan de Ijzermonding bij Nieuwpoort de sluis naar Nieuwendamme gebouwd, waardoor veel drassige gronden op het grondgebied van Kortemark kunnen ingepolderd worden. De oorlogen van de 17de eeuw zorgen voor veel ellende bij de bevolking. Na de Vrede van Nijmegen (1678) wordt de Kasselrij Ieper Frans bezit. De grens van het Franse bezit loopt voortaan van Nieuwpoort langs de Ijzer tot Diksmuide, en langs de grens van Zarren, Handzame en Kortemark. De Krekelvallei leeft onder Franse dreiging zodat hier voortdurend Spaanse bezetting blijft. De Vrede van Utrecht (1713) maakt een einde aan de oorlogen die de 17de eeuw bepaalden. De Zuidelijke Nederlanden worden vanaf dan bezit van Oostenrijk wat leidt tot een periode van stabiliteit en economische bloei in de 18de eeuw. Doordat de kasselrij Ieper nu weer eigendom wordt van de Nederlanden, vormt Kortemark niet langer een grensgebied met Frankrijk.

In 1818 bestaat de nijverheid in Kortemark hoofdzakelijk uit zes brouwerijen, twee kleine lijnwaadfabriekjes, twee kleine steenbakkerijen, een leerlooierij, negen windmolens en drie rosmolens. De bloeiende lijnwaadnijverheid in de eerste helft van de 19de eeuw is gebaseerd op de thuisweverij. In het midden van de 19de eeuw is er een algemene verarming van de plattelandsbevolking die enerzijds te wijten is aan landbouwcrisissen en anderzijds de achteruitgang van de thuisweverij. Een aanzienlijk deel van de inwoners emigreert naar Canada en de Verenigde Staten. Een ander fenomeen uit de tweede helft van de 19de eeuw is de seizoensarbeid naar het Poperingse, Wallonië en Frankrijk. De opening van het station op de spoorlijn Lichtervelde- in

20 GYSSELING, 1960, 573; AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2018, ID 122189

32 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1858 leidt tot een economische heropleving van Kortemark. De bestaande wegen worden in de tweede helft van de 19de eeuw rechtgetrokken en gekasseid. Via de spoorinfrastructuur en de verbeterde weginfrastructuur kan Kortemark zijn isolement verbreken en de industrialisatie opstarten.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de gemeente bezet door Duitse soldaten. De bewoners worden in 1917 uit Kortemark verdreven. Omliggende velden werden omgewoeld tot gevechts-en verdedigingslinies. De Flandern I-Stellung loopt van de Handzamevaart over Hooglede en Sleihage naar Sint-Pieter op . De Flandern II-Stellung loopt als hoofdweerstandslijn van Zarren over Westrozebeke naar Passendale. In augustus 1917 vindt het Engels zomeroffensief plaats, waarbij het station van Kortemark wordt beschoten. Op 14 oktober 1918 wordt een aanval ingezet op de Flandern I Stellung ten zuiden van de spoorweg Lichtervelde-Veurne. Bij het zogenaamde ‘Maneuver van Torhout’ worden Handzame, Kortemark en bevrijd. In het eerste kwart van de 20ste eeuw ontstaat reeds de conservenfabriek Talpe binnen het projectgebied. Tijdens de wederopbouw opereert het Amerikaanse Rode Kruis – Gewest Kortemark vanuit het depot van deze fabriek. De meeste huizen en hoeves worden in de periode 1920-1927 heropgebouwd. De weginfrastructuur wordt in de jaren 1930 verbeterd, wat resulteert in de aanleg van o.a. de Staatsbaan. Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt Kortemark bezet door Duitse soldaten. De Engelsen die het verkeer van de Duitsers in de war proberen te sturen, bombarderen het station op 20 juli 1944. Kortemark wordt op 7 september 1944 bevrijd door Canadese, Poolse en Engelse soldaten.

1.2.4.1 Kaart van Ferraris (1771-1777) De kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsbisdom Luik werd opgesteld tussen 1771 en 1777 door de graaf de Ferraris. Het is een interessant document, omdat alle gebouwen ingemeten werden en ook de omgeving werd vrij waarheidsgetrouw opgetekend (rivieren, grachten, poelen, bossen, hagen, etc.). Er dient wel de kanttekening gemaakt te worden dat deze kaart vooral vanuit en militair standpunt opgetekend werd. De gebieden die in dat kader minder interessant waren, werden minder nauwkeurig ingemeten.

Ten gevolge van de georeferentie van deze historische kaart is het beeld schuin getrokken. Binnen de begrenzing van het plangebied is te zien dat het land in gebruik was als akker. Enkel in het zuidwesten van het gebied is bewoning te zien. Het gaat om een boerderij met bijhorende boomgaard. De beek loopt een stuk noordelijker van het projectgebied dan vandaag, al kan dit aan de georeferentie liggen. Mogelijk echter ligt het plangebied een stuk zuidelijker ter hoogte van de ‘M’ van Cortemarq waar de gronden uit drassig weiland bestaat.

33 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 27 Kaart van Ferraris (1771-1777) met projectie van het projectgebied (bron: KBR EN AGIV, 2018a).

Figuur 28 Atlas der Buurtwegen (1841) met projectie van het plangebied (bron: AGIV EN PROVINCIE WEST-VLAANDEREN, 2018).

34 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.4.2 Atlas der Buurtwegen (1841) De kadastrale kaarten die tot de Atlas der Buurtwegen behoren, werden opgemaakt tussen 1843 en 1845 naar aanleiding van de uitvoering van een wet uit 1841. De bedoeling was een inventaris te maken van alle kleine wegen met openbaar karakter.

Het plangebied lijkt hier correct gegeorefereerd. Het is gelegen aan de zuidelijke rand van de beek die nog een aantal meanders vertoont. Het gebruik van het plangebied is niet duidelijk maar het is in elk geval onbebouwd.

1.2.4.3 Kaart van Vandermaelen (1846-1854) De topografische kaart van Philippe Vandermaelen werd opgemaakt tussen 1846 en 1854. Hierop staat ook het reliëf aangeduid.

Het plangebied is te zien ten zuiden van de Krekelbeek waarbij delen van de bodem zijn aangeduid als drassig gebied. De overige delen zijn vermoedelijk in gebruik als akker. Het plangebied is onbebouwd. In het zuiden van het terrein is het tracé van de spoorlijn te zien.

Figuur 29 Kaart van Vandermaelen (1846-1854) met projectie van het plangebied (bron: KBR EN AGIV, 2018b).

35 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 30 Popp-kaart (1842-1879) met projectie van het plangebied (bron: AGIV, 2018d).

Figuur 31 Topografische kaart van Kortemark-Torhout (1965-1966) met projectie van het plangebied (bron: NGI, 2015).

36 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.4.4 Popp-kaart (1842-1879) De kaart van Philippe-Christian Popp was een kadasterkaart die werd opgesteld tussen 1842 en 1879.

Ten opzichte van de kaart van Vandermaelen is er weinig verschil te zien. De percelen zijn hier genummerd afgebeeld. Het gebruik van de gronden is niet bekend maar zal voor het grootste deel bestaan uit akkerland. Het plangebied is hier ook als onbebouwd afgebeeld.

1.2.4.5 Topografische kaart van Kortemark-Torhout 1965-1966 Op de topografische kaart uit de jaren 1960 is te zien dat er reeds twee putten zijn aangelegd in het centrale deel van het plangebied. Bebouwing is afwezig. Verder is te zien dat de Krekelbeek voor een groot deel reeds is rechtgetrokken. Hierdoor zijn de meanders verdwenen en vermoedelijk opgenomen in het landschap.

1.2.4.6 Luchtfoto’s 20ste eeuw Vijf jaar na de topografische kaart is te zien dat de beide putten nu zijn uitgebreid in het oostelijke deel van het projectgebied. Het plangebied is op dat moment, net als op vorige kaarten, onbebouwd. Het westelijke deel is in gebruik als akker terwijl de oostelijke punt van het terrein in ontwikkeling is. Dit is de locatie van het zuiveringsstation. Op de luchtfoto uit de periode 1979-1990 is te zien dat het zuiveringsstation in het oosten is aangelegd. Voor het overige is het plangebied ongewijzigd. De huidige situatie is ook zo goed als ongewijzigd gebleven (zie Figuur 18).

Figuur 32 Luchtfoto (1971) met projectie van het plangebied (bron: AGIV, 2018c).

37 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 33 Luchtfoto (1979-1990) met projectie van het plangebied (bron: AGIV, 2018b).

38 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

1.2.5 Synthese & archeologisch verwachtingsmodel Met het oog op de toekomstige werken zullen enkel de werken in het westen van het gebied invloed hebben op de bodem, het oostelijke deel van het terrein is immers aangeduid als een gebied waar geen archeologie kan aangetroffen worden. Dit is ten gevolge van de aanleg van het zuiveringsstation in de jaren 1960. De archeologische verwachting die hieronder wordt geschetst, geldt dus enkel voor het westelijke deel van het plangebied.

Het bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied gelegen is op een kleiige ondergrond uit het Tertiair. Tijdens het Quartair zijn er kleiige fluviatiele sedimenten afgezet in het westen van het gebied, net als zandige eolische sedimenten in het oosten. De bodemkaart geeft voor het westelijke deel een gleyige bodem aan. Op basis van de historische kaarten was dit deel van het terrein wel in gebruik als akker. Mogelijk is het terrein dan ook minder nat dan wat op de gekarteerde bodemkaart lijkt. In de laatste eeuwen was het projectgebied in elk geval onbebouwd. Op basis van de beschikbare archeologische gegevens komen in de ruime omgeving vondsten voor vanaf het mesolithicum tot en met de recente tijden. Echter liggen het overgrote deel van deze sites en vondsten op de hogere en drogere delen in het omliggende landschap. De kans op het aantreffen van sporensites is binnen het plangebied echter eerder laag.

Zoals onderzoek in o.a. Pleistoceen Nederland heeft aangetoond, kunnen in beekdalen wel archeologische resten verbonden aan een puntlocatie of lijnelementen verwacht worden (zie 1.1.6.1). Hieronder worden de factoren die de verwachting op dergelijke resten bepaald (zie 1.1.6.2), besproken voor het plangebied: - Terreinverhevenheden: binnen het plangebied zijn er op het eerste zicht geen terreinverhevenheden waar te nemen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van kampementen uit de tijd van jager-verzamelaars. Wanneer het DTM echter fijner wordt afgesteld, komen er twee kleine verhevenheden naar voor die wel als toplocatie voor restanten van jager-verzamelaars binnen het beekdal naar voor geschoven kunnen worden. - Vernauwde delen van het dal: het plangebied ligt in het beekdal van de Handzamevaart (Krekelbeek), maar bevindt zich niet in binnen een vernauwd deel. De kans dat er oude bruggen en/of voorden voorkomen wordt eerder klein geacht (zie verder). - Samenkomen van stroomdalen: het projectgebied is gelegen ter hoogte van de Speyebeek die in de Handzamevaart (voormalige Krekelbeek) uitmondt. De Speyebeek kent zelf geen zijlopen en lijkt eerder van secundair belangrijk. De kans op het aantreffen van rituele deposities bij de kruising van de twee beken bestaat, maar wordt eerder laag ingeschat gezien zowel de Speyebeek als de Handzamevaart niet meer hun natuurlijke loop kennen. - Hogere gronden met rijk archeologisch bodemarchief: de gekende archeologische resten uit de nabije omgeving zijn schaars en lijken eerder te wijzen op een lage bewoningsdensiteit. - Bruggen: Op het historische kaartmateriaal zijn er in de omgeving van het plangebied geen bruggen of andere oversteekplaatsen aangeduid. - Watermolens: er werden geen watermolens gekarteerd in of in de buurt van het plangebied. - Oude geulvullingen: er zijn geen oude geulvullingen aanwezig binnen of in de buurt van het plangebied.

39 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Besluitend kan gesteld worden dat: 1) Er een hoge verwachting geldt voor vindplaatsen van jagers-verzamelaars, gezien de twee opduikingen die zich binnen het beekdal in het plangebied bevinden. 2) De archeologische verwachting naar sporensites uit jongere perioden laag ligt vanwege de ligging binnen het beekdal. 3) De verwachting op puntlocaties en lijnelementen verbonden met beekdalen vrij laag ligt.

Figuur 34 Synthesekaart met het plangebied en de gegevens van de CAI geprojecteerd op het DTM (bron: AGIV, 2017A; ONROEREND ERFGOED, 2018; VMM, 2018).

1.2.6 Beantwoorden onderzoeksvragen De onderzoeksvragen die in het begin van het rapport werden gesteld kunnen als volgt worden beantwoord:

 Zijn er reeds gekende archeologische gegevens binnen en in de omgeving van het plangebied? Er zijn geen gekende archeologische gegevens binnen het projectgebied aanwezig. Het oostelijke deel van het gebied wordt daarenboven aangeduid als een gebied waar geen archeologie kan aangetroffen worden. Dit heeft te maken met de aanleg van het zuiveringsstation in de jaren 1960. In de ruimere omgeving zijn archeologische resten bekend vanaf het mesolithicum tot recente tijden. Deze resten bevinden zich voornamelijk op de hoger gelegen drogere delen van het landschap.

 Zijn er in het gebied paleolandschappelijke eenheden bewaard en is er kans op het aantreffen van archeologische sites in dit landschap?

40 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Het is onbekend in hoeverre paleolandschappelijke eenheden bewaard zijn. De Quartaire evolutie van het landschap en de bodem zijn namelijk onvoldoende gekend om hierover uitspraken te doen.

• Hoe kunnen archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen? In het westelijke deel kunnen er op de akkergronden resten vanaf het oppervlakte voorkomen. Dit zal dan gaan om losse vondsten. Onder de ploeglaag kunnen in principe eventueel ook sporenniveaus voorkomen al is de kennis van de bodem onvoldoende om hierover uitspraken te doen.

 Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachte) archeologie en (bodem)gaafheid? Voor zover gekend was het plangebied sinds het eind van de 18de eeuw in gebruik als akker. Vanaf de jaren 1960 werd het oostelijke deel van het plangebied in gebruik genomen als zuiveringsstation wat een grote impact heeft gehad op de bodem. In het westelijke deel is het plangebied in gebruik als akker en was in de laatste eeuwen ook onbebouwd. Buiten de ploeglaag is de bodem vermoedelijk niet verstoord.

 Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied? Op basis van het bureauonderzoek kan er voor vindplaatsen van jagers-verzamelaars een hoge verwachting geformuleerd worden, dit omwille van twee opduikingen die zich binnen het beekdal in het plangebied bevinden. De verwachting naar sporensites uit jongere periodes licht eerder laag, net omwille van de ligging middenin het beekdal. De verwachting op puntlocaties en lijnelementen die in verband staan met beekdalen lijkt vrij laag te liggen. Eventuele gaafheid en conservering kunnen vrij goed zijn, gezien de bodem bestaat uit een gleyige kleibodem.

 Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten? Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan? Met het oog op de toekomstige werken zullen enkel de werken in het westen van het gebied invloed hebben op de bodem. Bij deze werken zal over een lengte van 290 m een nieuwe beekloop aangelegd worden. De bodemverstoring zal maximaal tot 2,6 m -mv gaan. De V-vormige doorsnede heeft bovenaan een breedte van 6m. Er is sprake van een grondverzet van 1000 m³. Gezien deze zone volledig zal verstoord worden is bewaring in situ niet mogelijk. Indien archeologische resten worden aangetroffen zullen deze ex situ moeten bewaard worden.

Louter op basis van de bureaustudie kan geen goede inschatting gemaakt worden over de werkelijke potentiële kenniswinst, zeker wat betreft mogelijke vindplaatsen van jagers-verzamelaars. Daarom wordt er een bijkomend onderzoek geadviseerd. De kennis over de bodemopbouw is cruciaal om een betere inschatting te maken van het archeologisch potentieel. Er zal dan ook in eerste instantie een landschappelijk bodemonderzoek moeten plaatsvinden.

41 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

2 Verslag van resultaten: landschappelijk bodemonderzoek (2018H284)

2.1 Beschrijvend gedeelte

2.1.1 Administratieve gegevens - Projectcode Agentschap Onroerend Erfgoed: Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. • Type onderzoek: bureauonderzoek • Onderzoekskader: opstellen van een archeologienota voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de stedenbouwkundige handelingen betreffende het terug in profiel brengen van de Speyebeek te Kortemark • Erkend archeoloog: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154) • Actoren: aardkundige

2.1.2 Onderzoeksopdracht In functie van de geplande werkzaamheden aan de Speyebeek werd er een archeologisch vooronderzoek ingezet om de aanwezigheid en de waarde van archeologische vindplaatsen vast te stellen. In een eerste fase van dit vooronderzoek werd er een bureaustudie uitgevoerd. Deze leverde onvoldoende informatie op over de bodemopbouw van het te onderzoeken terrein om een gefundeerde inschatting te kunnen maken over de aanwezigheid van archeologische resten in de ondergrond. Er werd echter vastgesteld dat de locatie van de bodemingreep een tweetal iets hoger gelegen delen in het landschap kruist die in theorie een hoog potentieel op bewoning hebben. Om de oorsprong van deze hogere delen en zo mogelijk de bodemgaafheid hiervan te toetsen in het kader van het bepalen van het archeologische potentieel werd een landschappelijk bodemonderzoek ingezet.

2.1.2.1 Doelstelling Het doel van het landschappelijk booronderzoek is het vaststellen van de opbouw van de bodem van het plangebied, waarbij er achterhaald dient te worden of deze bodem lagen of niveaus bevat met potentieel voor de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten. Daarmee wordt bedoeld dat er zal worden onderzocht of er lagen aanwezig zijn die onderdeel uit hebben gemaakt van een voormalig oppervlak van een landschap waarin mensen kunnen hebben gewoond en geleefd. Indicatoren voor het bestaan van dergelijke lagen zijn in een natuurlijke omgeving vaak te herkennen als bodemhorizonten: lagen in de ondergrond die zijn ontstaan ten gevolge van blootstelling van het oppervlak aan de elementen. Sinds de introductie van de landbouw is de rol die de mens is gaan spelen bij de vorming van de bodem echter groter en kunnen er lagen worden aangetroffen waarvan de oorsprong gedeeltelijk of geheel is ontstaan door het bewerken of verplaatsen van grond. Anderzijds zijn erosiehorizonten en eventuele sporen van afgravingen indicatoren die er mogelijk op kunnen wijzen dat afzettingen en mogelijk de hierin ingesloten archeologische resten zijn verdwenen uit het bodemarchief. Ondanks het potentieel om delen van het bodemarchief uit te wissen kunnen dergelijke sporen van erosie en afgravingen echter wel informatie leveren over landgebruik en activiteiten die later plaatsvonden op een bepaalde plaats. Bij het aantreffen van dergelijke

42 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

indicatoren dient er daarom een inschatting te worden gemaakt van de oorzaak (of reden), datering en impact op oudere afzettingen van dergelijke erosie of afgravingen.

2.1.2.2 Wetenschappelijke vraagstelling In het landschappelijk onderzoek staan een aantal vragen centraal die nauw samenhangen met de doelstellingen. Daarnaast worden er een aantal vragen die in de bureaustudie niet of niet geheel konden worden beantwoord of waarvoor het landschappelijk booronderzoek impact heeft op het antwoord nogmaals naar voren gebracht.

Ondergrond en landschapsgeschiedenis: I. Hoe is de specifieke aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied? Is er een verband tussen de bodemopbouw en de aanwezige hogere delen in het plangebied? a. Welke geomorfologische processen hebben een rol gespeeld bij de vorming van het bodemarchief en het huidige landschap? b. Is er sprake geweest van bodemvorming en is er iets te zeggen over de bewaring van de landschappelijke eenheden waarmee deze bodemvorming is geassocieerd? II. Welke aardkundige eenheden zijn archeologisch relevant en wat is hun diepteligging? Archeologische resten: III. Hoe kunnen ongekende archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen? a. Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied? b. Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachtte) archeologie en (bodem)gaafheid? Impact van geplande bodemingrepen: IV. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten? V. Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

2.1.2.3 Randvoorwaarden Het onderzoek is uitgevoerd door een erkend archeoloog volgens de normen van de Code van Goede Praktijk.

2.1.3 Beschrijving van de strategie & werkwijze van het landschappelijk booronderzoek De werkwijze van het landschappelijk booronderzoek reflecteert nauwgezet de doelstellingen en de algemene opbouw en ontwikkeling van het plangebied staan dus centraal. In Figuur 35 is te zien hoe de boringen over de geplande bodemingreep zijn verdeeld in één enkele (kromme) raai. De boorpunten staan in deze raai op een onderlinge afstand van 25 meter.

De uitgevoerde boringen werden gezet met behulp van een edelmanboor (ø 7 cm) en waar nodig een guts (ø 3 cm). De edelmanboor is geschikt voor het boren in de meeste droge en matig natte sedimenten, maar levert een wat geroerd staal op waardoor de structuurkenmerken en eventuele fijne gelaagdheid verloren kunnen gaan. De gutsboor daarentegen neemt een sample met een

43 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

kleinere diameter, maar verstoort daarbij het sediment in een veel kleinere mate, waardoor structuren, maar zeker ook fijnere gelaagdheid beter behouden blijven.

Tijdens de boorwerkzaamheden werd elke boring vastgelegd in de vorm van een bodemkundige en lithostratigrafische beschrijving en middels één of meerdere digitale foto’s. Deze foto’s werden gemaakt met zo min mogelijk schaduwcontrasten en met een zo goed mogelijke weergave van alle aanwezige lagen en bodemhorizonten. Op elke foto werden de nodige administratieve gegevens vastgelegd evenals een schaalbalk.

Figuur 35: Weergave van de geplande boorpunten ten opzichte van de geplande ingreep en het projectgebied. Achtergrond: GRB en DTM (bron: www.geopunt.be en agiv). De lichtblauw gearceerde zones geven aan waar in het voorafgaande bureauonderzoek een hoge verwachting voor steentijdsites over werd uitgesproken op basis van de hogere ligging.

De beschrijving van de opgeboorde sedimenten werd vastgelegd in het hier op toegelegde databasesysteem Deborah (versie 3). Dit databasesysteem zorgt dat er systematisch wordt gerapporteerd over de verschillende eigenschappen van het sediment en haar inhoud, zodat de gegevens in een uniforme en heldere manier worden opgeslagen en verwerkt. De boorbeschrijvingen worden gemaakt in door de gebruiker gedefinieerde lagen, waarvan elke een verticaal segment van de ondergrond representeert. Het gaat daarbij niet noodzakelijk om een enkele afzettingseenheid per laag, maar ook verschillende bodemhorizonten en graduele overgangen binnen een afzetting kunnen in de vorm van lagen worden geregistreerd. Van een laag werd telkens de top en de eigenschappen van de waargenomen overgang vanuit bovenliggende laag vastgelegd om vervolgens de kleur, lithologische kenmerken, bodemkundige kenmerken en eventueel archeologisch relevante inhoud vastgelegd. Daarbij speelde de textuur (korrelgrootte) van het sediment gewoonlijk een belangrijke rol, omdat dit iets kan zeggen over de

44 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

oorsprong en de wijze waarop het sediment werd aangevoerd. De textuur van het sediment werd bepaald door het manueel te inspecteren en bij de aanwezigheid van zandige componenten met een loep (vergroting 10x) het zo droog mogelijk gewreven sediment te bekijken en dit te vergelijken met gesorteerde stalen van zand met verschillende grootteklassen.

De boringen werden uitgevoerd op 4 september 2018. Het weer op deze dagen was matig gunstig voor het boorwerk, namelijk een wat wisselvallige dag waardoor het sediment relatief nat bleef op momenten, ook wanneer het voor korrelgroottebepalingen diende te worden gedroogd. Uitvoerders van het booronderzoek waren F. Philipsen en B. Vermeulen. De gemiddelde boordiepte bedroeg 205 cm meter, met een maximale diepte van 300 cm, waardoor bepaald kon worden wat de bodemopbouw binnen de zone van geplande bodemingrepen was en of hier eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd zouden kunnen worden bij de uitvoering van de geplande werken.

45

Figuur 36: Schematische weergave van de resultaten van het booronderzoek (boring 1, links, ligt in het meest zuidelijke punt van het plangebied).

46

Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

2.2 Assessmentrapport landschappelijk booronderzoek

In de volgende paragrafen zal een beeld worden geschetst met betrekking tot de resultaten van het booronderzoek en de hieraan gekoppelde interpretaties. Vervolgens zal op basis daarvan worden getracht de onderzoeksvragen te beantwoorden en zullen de conclusies van het landschappelijk booronderzoek worden gepresenteerd.

2.2.1 Beschrijving van de aardkundige opbouw van het onderzochte gebied Bij het landschappelijke booronderzoek werd vastgesteld dat er zich in de ondergrond van het plangebied uiteenlopende lithologische eenheden voordoen. Er komen zeer kleiige eenheden voor, maar ook eenheden die vrijwel uitsluitend uit zand bestaan. Daarbij is het opvallend dat de opeenvolging van de eenheden in verticale zin niet in alle boringen het zelfde is. Het is duidelijk dat er dus vrij lokale, laterale verschillen zijn. Ondanks deze verschillen kan er worden gesteld dat een klei pakket met een bijmenging van leem of matigfijn zand het substraat vormt van de sedimenten in de te onderzoeken zone. Dit substraat heeft echter geen horizontale top. De bovengrens van het kleisubstraat ligt ter hoogte van boring 1 (de meest zuidelijke boring) op 5,8 m +TAW, stijgt vervolgens een 70-tal centimeters, daalt dan weer tot 5,9 m +TAW in boring 6 en stijgt rond boring 7 tot net onder 6,2 m +TAW. Tot slot daalt het niveau snel naar tot onder 4,4 m +TAW in de laatste boring Figuur 37: Detailfoto van boring 5 waarbij van de raai. Opvallend is hoe in een aantal boringen een zeer de overgang tussen de klei (oranje-bruin onderaan de boorkop) en het scherpe overgang kon worden waargenomen tussen de klei en bovenliggende zand (beige) duidelijk het materiaal er boven (Figuur 37). zichtbaar is (op 115cm diepte).

Op deze kleiige eenheid komt een over het algemeen een meer zandige eenheid voor welke in meerdere of mindere mate leem bevat. In boringen 5 tot en met 9 gaat het om sedimenten met texturen variërend van (matig) fijn zand (met een matige sortering) tot zandleem. Daarbij werd telkens een meer zandige eenheid onderaan waargenomen en een meer lemige bovenin, hoewel dit bij uitzondering voor boring 6 niet het geval leek te zijn (op een aantal zeer dunne zandlaagjes na kon hier enkel lichte zandleem worden waargenomen). In de meer zuidelijk gelegen boringen 1 tot en met 4 kwamen andere profielen aan het licht, waarbij zandleem overheerste in boringen 1 en 2 terwijl in de andere twee boringen zware leem werd aangetroffen op de hiervoor besproken klei. In deze leem met een gevlekt en verrommeld karakter werden in boring 4 enkele baksteenfragmentjes aangetroffen. Een overeenkomst tussen deze vier boringen is echter weer opvallend in vergelijking met de andere zes boringen: het bovenste deel van de aangeboorde sedimenten bleek hier niet lemiger dan het onderliggende materiaal, maar juist zandiger (in de klasse lemig zand).

47 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Boring 10 komt qua textuur het meest overeen met boringen 8 en 9, maar hier was duidelijk een verstoord bodemprofiel aanwezig, blijkens de scherpe overgangen tussen de verschillende eenheden in dit profiel alsmede de onnatuurlijk dikke bruine, in humus aangereikte, toplaag (Figuur 38).

Figuur 38: Foto van het uitgelegde sediment uit boring 10. De top ligt links bovenaan, waaronder een dik opgebracht of verstoord pakket zichtbaar is.

Hoewel er in de verschillende boringen dus duidelijk resten van menselijke activiteit zijn waargenomen (boringen 3, 4 en 10) zijn er buiten de huidige bouwvoor van het terrein geen indicaties voor het bestaan van oude loopniveaus die bewoond kunnen zijn geweest in de ondergrond van de onderzoeks-zone. Enkel in boring 5 werd een opmerkelijke grijsbruine laag aangetroffen die in de eerste instantie deed vermoeden dat er een restant van een bodem bewaard zou kunnen zijn (Figuur 39). De laag heeft een opvallende bruine kleur die erg afsteekt tegen de veel lichter (bijna witte) gekleurde sedimenten boven en onder de laag, daarnaast bevatte de grijsbruine laag ook roestconcreties. Er kon hierdoor gespeculeerd worden over het inspoelen van ijzer en humus, kenmerkend voor een B-horizont in een podzol bodem, maar dat dit slechts hier gebeurd zou zijn lijkt vrij onwaarschijnlijk aangezien de ander boringen niets dat duid op het voorkomen van dergelijke bodemvormende processen vertonen. Een ander argument tegen deze interpretatie is dat de het sediment direct boven de bruine laag sterk gevlekt is en dus vermoedelijk geroerd is. Op basis van deze boring op zichzelf lijkt het niet vast te kunnen worden gesteld dat het om een resultaat van bioturbatie of menselijke bodemingrepen gaat, maar aangezien er in de boringen 3 en 4 al aanwijzingen lijken te zijn voor menselijke bodemingrepen tot dieptes van 100 cm onder het maaiveld kan er hier worden aangenomen dat de bodem ook hier voor menselijk handelen is aangetast.

48 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 39: Foto van het uitgelegde sediment uit boring 5 (boven; de top van de boring is links) en een detailopname van het deel tussen 40 en 100cm onder het maaiveld.

In de grijsbruine laag die hiervoor werd beschreven zaten enkele roestconcreties, maar dit was niet de enige plaats waar oxidatieverschijnselen zijn waargenomen. Grote delen van de andere boorprofielen werden gekenmerkt door een orangeachtige kleurzweem of goed te onderscheiden oranje vlekken of vegen. Deze roestverschijnselen kunnen alle met variaties in de grondwaterspiegel in verband worden gebracht. Wanneer deze stijgt (’s winters) lost een hoeveelheid van het in de bodem aanwezige ijzer op om das weer neer te slaan wanneer de sedimenten weer aan lucht worden blootgesteld (’s zomers). Op een aantal plaatsen (in de zandige en zandlemige afzettingen) werd er in de boringen een patroon waargenomen in de roestvlekken: banden van oranje (roest) en niet oranje getint materiaal. Het gaat hier vermoedelijk om sporen fijne gelaagd, dit met zekerheid vast is te stellen op basis van de resultaten door de verstoringen die optreden tijdens het boren met de edelmanboor.

Tot slot dient er iets te worden gezegd over de top van de boorprofielen. Elk van de boringen liet zien dat er zich een duidelijke ploeglaag aftekende onder het maaiveld. Het gaat om een humeuze laag van 30-35 cm dikte. In een aantal boringen werden er baksteenfragmenten aangetroffen in deze laag.

49 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

2.2.2 Interpretatie en datering van de aangetroffen bodemeenheden Zoals in de voorgaande paragraaf werd besproken is er een redelijke variatie te bespeuren in de ondergrond van de onderzochte zone: - De hoogteligging van de top van de onderliggende klei varieert aanzienlijk, - de textuur van het materiaal dat zich hier op bevindt loopt in de natuurlijke sedimenten aardig uiteen - en er zijn op meerdere plaatse sporen van menselijk ingrijpen in de bodem waargenomen. Dit maakt de interpretatie van de waarnemingen in termen van de genese van de sedimenten niet gemakkelijk.

Een eerste interpretatie die wel met vrij grote zekerheid kan worden gemaakt is dat het substraat dat in alle boringen op boring 10 na werd aangetroffen kan worden toegeschreven aan het Lid van Kortemark (deel van de Formatie van Tielt). Deze sedimenten dateren dus uit het Tertiair (eigenlijk Paleogeen; ze zijn grofweg 50 miljoen jaar oud), toen Vlaanderen zich onder de zeespiegel bevond. Gedurende het Pleistoceen (Quartair) lagen de sedimenten (door tektonische processen) boven zeeniveau en werden deze sedimenten diep ingesneden door beken en rivieren. Dit is hoe het dal waarin het projectgebied ligt zijn oorsprong vond. Na het ontstaan van de dalen werden deze op grote schaal weer opgevuld. In de omgeving van het plangebied gebeurde dit volgens de Quartair Profieltypekaart (kb. 19-20) in de eerste plaats door de aanvoer van zand en zandleem door de wind (midden-/ boven- Weichseliaan). Daarna zou er in het dal erosie hebben opgetreden waarbij de eolische afzettingen geheel of gedeeltelijk werden opgeruimd om in het Holoceen plaats te maken voor fluviatiele afzettingen. Daarbij konden zand, leem, klei en veen worden afgezet.21 Uit de waarnemingen van het hier beschreven booronderzoek is gebleken dat op de Tertiaire afzettingen met name zand en (lichte) zandleem voorkomen. Beide afzettingen met texturen die door de wind zouden kunnen zijn aangevoerd. Daarbij dient echter opgemerkt te worden dat de zandige sedimenten die in de boringen 5-7 werden aangetroffen, de zandleem in boringen 1 & 2 en ook de lemige zanden in de meer noordelijke boringen, ondanks hun overwegend fijne zandkorrels, vaak ook grovere korrels bevatten. Het lijkt daarom aannemelijk dat deze afzettingen zijn gevormd door een voorloper van de huidige beken in het plangebied, omdat eolische afzettingen gewoonlijk een betere sortering hebben en dit soort grovere korrels dus niet in een afzetting met overwegend fijn zand zal voorkomen. Andere argumenten die naar voren kunnen worden gebracht ter bekrachtiging van deze interpretatie is de betrekkelijk grote variatie in korrelgrootteverdelingen over een afstand van ruwweg 200 meter en het ontbreken van duidelijke horizontale gelaagdheid (met een homogene afdekkende laag) zoals deze zijn beschreven door Bogemans en Baeteman.22 Van de Holocene alluviale of fluviatiele afzettingen die in de beekdalen voorkomen was op het moment dat Bogemans en Baetman de toelichting op de Quartairgeologische kaart schreven weinig bekend door een tekort aan boorgegevens, zo geven zij zelf aan. Zij stelden echter dat er drie eenheden binnen het alluvium kunnen worden onderscheiden: een zandige basis, lokaal voorkomende organische afzettingen (veen) en een kleiige of lemige top.23 Binnen het

21 Bogemans 2001. 22 Bogemans & Baeteman 2006, 14. 23 Bogemans & Baeteman 2006, 17.

50 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

onderzoeksgebied lijkt met name het zandige materiaal aanwezig, maar kunnen de meer fijnkorrelige sedimenten aan de top van de boorprofielen aan de noodzijde van het onderzoeksgebied mogelijk worden afgelezen als de meer lemige top. Deze top heeft echter ook bewerking ondergaan bij het vormen van de huidige bouwvoor. Het is daarom niet uit te sluiten dat hierdoor opgevoerd sediment in de natuurlijke bodem terecht is gekomen. Naast het bewerken van de grond tot een bouwvoor lijkt er ook sprake te zijn geweest van graafwerkzaamheden ter hoogte van boringen 3 en 4, vermoedelijk tot voorbij boring 5, en bovendien ook ter hoogte van boring 10. Van boringen 3 tot 5 kan er een mogelijke oorsprong van de verstoringen worden aangeduid op de luchtfoto’s daterend uit de periode 1979-1990 (zie Figuur 33). Er lijkt op deze weergegeven luchtfoto iets ten westen van de te onderzoeken zone een afgraving zichtbaar die mogelijk groter was dan wat er op deze foto zichtbaar is. De oorzaak van de waargenomen bodemverstoringen ter hoogte van boring 10 kan echter niet aan een dergelijke waarneming op oude foto’s worden gekoppeld, maar hangt samen met de kunstmatige, overwelfde ligging van de Speyebeek.

2.2.3 Confrontatie met de resultaten van het bureauonderzoek De gegevens die in het bureauonderzoek voorafgaand aan dit booronderzoek werden verzameld leidden ertoe dat de inschatting werd gemaakt dat de Quartaire sedimenten circa 1,6 m dik zouden zijn in het plangebied. Deze sedimenten zouden in drie periodes af zijn gezet door verschillende processen. Hoewel niet elk van deze eenheden aanwezig zou hoeven te zijn in de ondergrond zou een complete sequentie er volgens deze gegevens als volgt uit zien: - aan de basis een fluviatiel pakket daterend uit het Weichseliaan, - dit zou afgedekt zijn door iets jongere, maar eveneens uit het Weichseliaan daterende eolische afzettingen - en tot slot zou er op dit sediment een fluviatiel pakket zijn gevormd. De bodemkaart gaf daarbij aan dat deze laatste afzetting hoofdzakelijk uit klei zou bestaan waarin geen duidelijk bodemprofiel zou zijn ontstaan.

Daarnaast werd de verwachting geschetst dat de twee betrekkelijk kleine hogere delen in het landschap mogelijk relicten van een oud landschap zijn dat sinds het einde van het Weichseliaan bewoond zou kunnen zijn geweest. De min of meer sinusvormige zone waar het landschappelijke bodemonderzoek zich op richtte, sneed deze hogere delen van het landschap aan hun westelijke flanken. Daarbij bleek dat het reliëf niet direct kon worden gekoppeld aan een oude landschappelijke eenheid zoals de eolische afzettingen uit het Weichseliaan. Sterker nog, er lijken in de onderzochte zone geen afzettingen uit het Weichseliaan (Laat Pleistoceen) bewaard te zijn gebleven. Vermoedelijk zijn deze afzettingen gedurende het Holoceen afgevoerd door de voorlopers van de Handzame en vervangen door sediment dat werd aangevoerd vanuit de stroomopwaartse delen van het landschap. Daarbij is het opvallend dat er in geen van de gezette boringen klei werd aangetroffen in de jongste afzettingen, hoewel dit op basis van de bodemkaart wel werd verwacht.

Hoewel deze theorie enerzijds niet kon worden voorzien van harde bewijzen op basis van de gezette boringen kan er anderzijds gesteld worden dat wanneer er toch Laat Pleistocene eolische afzettingen aanwezig zijn in de bodem van het onderzochte gebied geen sporen werden aangetroffen van een

51 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

intact loopoppervlak daterend uit deze periode of later. Een goed ontwikkeld bodemprofiel zou bijvoorbeeld de aanwezigheid van een zeer interessant archeologisch niveau kunnen aangeven, maar de afwezigheid hiervan perkt de archeologische verwachtingen voor het plangebied verder in. In de volgende paragraaf wordt de archeologische verwachting voor de onderzochte zone verder gespecificeerd.

2.2.4 Archeologisch verwachtingsmodel In de voorafgaande bureaustudie werd reeds een archeologische verwachting voor het plangebied in het geheel opgesteld op basis van de toen voorhanden gegevens. Daaruit bleek dat er in de beekvallei ter hoogte van het plangebied eigenlijk een relatief lage verwachting geldt op het aantreffen van archeologische resten uit alle periodes, behalve waar de opvallende hogere delen van het landschap voorkomen. Op deze hogere delen, die tijdens het bureauonderzoek werden geïnterpreteerd als relicten van een oud landschap die altijd boven de stroomvlakte van de Handzame uit hebben gestoken. Het zouden volgens deze redenering drogere plekken in een ander natte landschappelijke eenheid zijn geweest wat deze zeer aantrekkelijk zou hebben gemaakt voor bewoning gedurende de steentijd. De resultaten van het landschappelijke bodemonderzoek hebben echter uitgewezen dat de bodem ter hoogte van de onderzochte zone, die de twee hogere plaatsen binnen het projectgebied aan de flanken snijdt, geen aanwijzingen heeft opgeleverd die wijzen op de bewaring van resten van een dergelijk oud landschap. De aanwezigheid van dergelijke eenheden buiten de sinus vormige zone die werd onderzocht is daarmee echter niet volledig uitgesloten omdat de uitgevoerde boringen het niet toelaten uitspraken te doen over de bodemopbouw in de andere delen van het plangebied. Voor wat betreft de onderzochte zone lijkt de aanwezigheid van intacte archeologische vondstconcentraties dus met vrij grote zekerheid uit te kunnen worden gesloten (Figuur 40). Daarnaast lijkt het ook aannemelijk dat er tussen boringen 2 en 6 een zone aanwezig is waar de bodem tot op een behoorlijke diepte is verstoord, mogelijk ten gevolge van graafwerkzaamheden die in de periode 1979-1990 hebben plaatsgevonden. Voor deze zone kan worden gesteld dat enige aanwezige archeologische resten (ondanks de toch al lage verwachting) volledig zullen zijn verdwenen. Dit geldt ook voor de bodem direct rond boring 10 en meer ten zuiden hiervan, de aanleg van de huidige overwelving van de Speyebeek heeft gezorgd voor aanzienlijke verstoringen van de bodem. Wanneer het plangebied in zijn geheel wordt bekeken dient er uiteraard te worden opgemerkt dat in het oostelijke deel al aanzienlijke bodemingrepen hebben plaatsgevonden. Deze zone werd daarom tot een zone benoemd waar geen archeologie te verwachten valt (zie 1.1.3).

52 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 40: Weergave van het plangebied op de GRB-kaart (bron: AGIV, Grootschalig Referentiebestand Vlaanderen) waarbij de resultaten van het bodemonderzoek en de bureaustudie ter vergelijking schematisch zijn weergegeven.

53 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

2.2.5 Beantwoorden van de onderzoeksvragen Op basis van de hiervoor gepresenteerde gegevens, interpretaties en het hierop gebaseerde archeologische verwachtingsmodel kunnen de onderzoeksvragen als volgt beknopt worden beantwoord.

Ondergrond en landschapsgeschiedenis: I. Hoe is de specifieke aardkundige opbouw van het onderzoeksgebied? Is er een verband tussen de bodemopbouw en de aanwezige hogere delen in het plangebied? a. Welke geomorfologische processen hebben een rol gespeeld bij de vorming van het bodemarchief en het huidige landschap? b. Is er sprake geweest van bodemvorming en is er iets te zeggen over de bewaring van de landschappelijke eenheden waarmee deze bodemvorming is geassocieerd?

De ondiepe bodem van de onderzochte zone kon slechts in twee eenheden worden onderverdeeld: een Tertiair substraat en een fluviatiel pakket dat dit afdekte. Het Tertiaire substraat dateert van ruwweg 50 miljoen jaar geleden. Gedurende het Quartair werd de klei door de rivieren ingesneden en ontstond in essentie het dal waarin de Handzamevaart en alle hier op uitmondende beken nu stromen. In latere fasen van het Quartair (Weichseliaan) werd er in het dal veel sediment afgezet. Dit gebeurde in de eerste plaats door rivieren, gevolgd door fasen waarin windgeblazen sediment de overhand kreeg. Van deze fasen is het echter niet waarschijnlijk dat er zich resten bevinden in de bodem van het onderzochte gebied. Deze werden vermoedelijk door latere werking van de rivieren, tijden het Holoceen, vervangen door nieuwere afzettingen. Hoewel het mogelijk is dat er zich bodems hebben gevormd in de afzettingen uit het Weichseliaan zijn deze dus niet terug te vinden in het bodemarchief van het onderzochte gebied. In de jongere, Holocene, sedimenten heeft geen bodemvorming opgetreden.

II. Welke aardkundige eenheden zijn archeologisch relevant en wat is hun diepteligging?

Doordat erosie verschillende keren sedimenten uit het plangebied heeft afgevoerd zijn er van archeologische horizonten met veel potentieel (hogere delen van het landschap uit de steentijd) geen relicten meer over. De meest relevante eenheid die kon worden aangetroffen is hierdoor het niveau onder de bouwvoor, wat zich op circa 35 cm onder het maaiveld aftekent. De verwachting is echter dat op dit niveau de kans op het aantreffen van archeologische resten zeer laag is.

Archeologische resten: III. Hoe kunnen ongekende archeologische resten zich manifesteren (sporen, vondstenconcentraties, …) en op welke diepte kunnen deze worden aangetroffen? a. Wat is de gespecificeerde verwachting (alsmede de verwachte conservering en gaafheid) ten aanzien van nog onbekende archeologische waarden in het gebied? b. Wat was het historisch landgebruik van het plangebied en wat is het landgebruik nu en wat is de invloed daarvan op de (verwachtte) archeologie en (bodem)gaafheid?

54 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

In de bureaustudie voorafgaand aan deze onderzoeksfase werd gesteld dat er een hoog potentieel was op het treffen van archeologische resten in de vorm van vondstconcentraties daterend uit de steentijd ter hoogte van de hoger gelegen delen van het landschap binnen het plangebied. Deze stelling lijkt echter (in de onderzochte zone) niet van kracht omdat er geen resten van oude loopniveaus werden aangetroffen die met deze periode kunnen worden geassocieerd. Daarom rest er slechts het niveau direct onder de ploeglaag waar zich resten van sporen (de bovenste 30 cm zou al verstoord zijn door het ploegen) voor zouden kunnen doen, maar de verwachting is dat er weinig activiteiten zijn geweest in het plangebied die relevante sporen hebben achter gelaten.

Impact van geplande bodemingrepen: IV. Wat is de invloed van de toekomstige inrichting op eventuele archeologische resten?

Zoals in de bureaustudie werd gesteld zal de geplande aanleg van een nieuw bovengrondse loop voor de Speyebeek zeer destructief zijn voor eventueel aanwezige archeologische resten in de bodem op dit 290 m lange tracé. De verwachting is echter dat er zich in het plangebied vrijwel geen archeologische resten bevinden.

V. Op welke manier kan bij de planvorming met archeologische resten worden omgegaan?

De verwachting is dat er geen relevante archeologische resten zullen worden aangetroffen in de bodem van het nieuwe tracé van de Speyebeek. Indien deze toch zouden worden aangetroffengeldt de meldingsplicht voor archeologische vondsten.

2.2.6 Synthese / beschrijving potentieel op kenniswinst

De resultaten van het landschappelijke bodemonderzoek hebben uitgewezen dat de ondergrond van het plangebied tegen de verwachtingen, die in de voorafgaande bureaustudie werden opgesteld, in geen intacte bodems of andere aan oude loopniveaus gerelateerde eenheden bevat. De sedimenten bestaan namelijk voor zo ver dit kon worden nagegaan uit Holocene fluviatiele afzettingen. De twee hogere zones die werden afgebakend op basis van het digitale terreinmodel zijn daarom niet met zekerheid, maar met enig vertrouwen, te interpreteren als zijnde ontstaan gedurende het Holoceen in plaats van het Weichseliaan. De archeologische verwachting was voor vrijwel alle categorieën vondsten en sporen al op laag ingeschat, met uitzondering van vondstconcentraties daterend uit de steentijd. Nu echter de landschappelijke eenheden waar deze vondstconcentraties werden verwacht effectief niet bewaard zijn gebleven in de ondergrond van de onderzochte zone is de verwachting voor deze categorie van archeologische vindplaatsen drastisch verminderd en kan de aanwezigheid vrijwel uitgesloten worden. In Figuur 40 is op basis van deze conclusies weergegeven dat er in het grootste deel van de onderzochte zone een lage archeologische verwachting over blijft voor jongere archeologische resten en dat er in een aantal delen van het plangebied (naast de zone die eerder werd vastgelegd als zone waar geen archeologie te verwachten valt) zones konden worden afgebakend waar de bodem zodanig is verstoord dat er zich hier geen intacte archeologische resten voor kunnen doen.

55 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

3 Bibliografie

3.1 Uitgegeven bronnen

BOGEMANS, F. (2001) Kaartblad (19 &20) Verune – Roeselare Quartairgeologische Profieltypenkaart Schaal: 1/50.000, Brussel.

BOGEMANS, F. / C. BAETMAN (2006) Toelichting bij de Quartairgeologische Kaart Kaartblad 19-20 Veurne Roeselare, Brussel.

GYSSELING, M. (1960) Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), Brussel.

3.2 Onuitgegeven bronnen

ACKE, B.; B. BARTHOLOMIEUX, M. BRACKE en B. LEENKNEGT (2016) Archeologienota Kortemark Krekebekestraat (prov. West-Vlaanderen). Verslag van resultaten. Bureauonderzoek.

De GRYSE, J.; C. THYS, W. VAN GOIDSENHOVEN, J. De TOLLENAERE en A. WILLAERT (2016) Amersveld, Kortemark, West-Vlaanderen, Archeologienota, deel 1: resultaten van het bureauonderzoek.

DEMEY D. (2013) Archeologisch vooronderzoek begraafplaats Kortemark, Ruben Willaert rapporten 33, Sijsele.

3.3 Geraadpleegde websites en online bronnen

AGIV (2017) Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen: Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen II, DTM, raster, 1 m. Beschikbaar op: https://download.agiv.be. AGIV (2018) Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen: Grootschalig Referentiebestand (GRB). Beschikbaar op: http://www.geopunt.be. DOV (2018) Databank Ondergrond Vlaanderen. Beschikbaar op: http://dov.vlaanderen.be.

GEOPUNT (2018) Geopunt Vlaanderen. Beschikbaar op: http://www.geopunt.be.

INTERNATIONAL COMMISSION ON STRATIGRAPHY (2018), International Chronostratigraphic Chart v 2018/08. Beschikbaar op: http://www.stratigraphy.org/index.php/ics-chart-timescale .

NGI (2015) “Cartesius”. Beschikbaar op: https://www.cartesius.be/CartesiusPortal/#.

ONROEREND ERFGOED (2018a) Agentschap Onroerend Erfgoed: Centraal Archeologische Inventaris, Vlaamse Overheid. Beschikbaar op: http://cai.onroerenderfgoed.be.

ONROEREND ERFGOED (2018b) Agentschap Onroerend Erfgoed: Inventaris Onroerend Erfgoed, Vlaamse Overheid. Beschikbaar op: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/122189.

ONROEREND ERFGOED (2018c & d) Agentschap Onroerend Erfgoed: Besluiten. Beschikbaar op: https://besluiten.onroerenderfgoed.be/besluiten/14626/bestanden/18099

56 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

https://besluiten.onroerenderfgoed.be/besluiten/14546/bestanden/17721

OPENSTREETMAP-AUTEURS (2018) OpenStreetMap. Beschikbaar op: https://www.openstreetmap.org/copyright.

57 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

4 Bijlages

Bijlage 1: afbakening van het plangebied plan (shp-bestand) Bijlage 2: realisatieplan (pdf-bestand) Bijlage 3: Bodemprofielen (pdf-bestand) Bijlage 4: Fotolijst landschappelijke boringen (pdf-bestand) Bijlage 5: Lijst met boorgegevens (pdf-bestand)

58 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Bijlage 6: Geologisch en archeologisch kader

69-284

284-402

5e E - 6e E -6e E 5e

57v.C. -69

1914-1918

1940-1945

10e E - 12e E -12e E 10e

13e E - 15e E -15e E 13e

16e E - 18e E -18e E 16e

19e E - 20e E -20e E 19e

1050-800 v.C.

9500-8500 v.C.

8500-7800 v.C.

7800-5300 v.C.

5300-4200 v.C.

4200-2850 v.C.

475/450-57v.C.

6e E - 1e helft 8e E 8e helft -1e E 6e

2e helft 8e E - 9e E -9e E 8e helft 2e

35000 -9500 v.C.

800-475/450 v.C.

300000 -35000 v.C.

2850-2100/2000 v.C.

1800/1750-1050 v.C.

2100/2000-1800/1750 v.C.

Frankische periode Frankische

Karolingische periode Karolingische

Merovingische periode Merovingische

Nieuwe tijd Nieuwe

Late IJzertijd Late

Nieuwste tijd Nieuwste

Late Bronstijd Late

Vroege IJzertijd Vroege

Vroege Bronstijd Vroege

Laat- Neolithicum Laat-

Midden-Bronstijd

Laat- Paleolithicum Laat-

Laat- Romeinse tijd Romeinse Laat-

Laat- Mesolithicum Laat-

Vroeg- Neolithicum Vroeg-

Late Middeleeuwen Late

Volle Middeleeuwen Volle

Eerste Wereldoorlog Eerste

Vroeg- Romeinse tijd Romeinse Vroeg-

Vroeg- Mesolithicum Vroeg-

Midden-Neolithicum

Midden- Rominse tijd Midden- Rominse

Tweede Wereldoorlog Tweede

Vroege Middeleeuwen Vroege

Midden-Paleolithicum

Midden-Mesolithicum

IJzertijd

Bronstijd

Neolithicum

Paleolithicum

Romeinse tijd Romeinse

Mesolithicum

Middeleeuwen

Post-Middeleeuwen

STEENTIJDEN

METAALTIJDEN

BRØRUP

BØLLING

ALLERØD

BOREAAL

HENGELO

ODDERADE

DENEKAMP

LATE DRYAS LATE

PREBOREAAL

ATLANTICUM

SUBBOREAAL

AMERSFOORT

MOERSHOOFD

VROEGE DRYAS VROEGE

SUBATLANTICUM

LAAT GLACIAAL LAAT

PLENIGLACIAAL VROEG GLACIAAL VROEG

POSTGLACIAAL

WEICHSELIEN

SAALIEN EEMIEN

PLEISTOCEEN HOLOCEEN

CHRONOLOGISCHKADER

59 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Bijlage 7: figurenlijst

Figuur 1: Topografische kaart met projectie van het plangebied, schaal 1:30000 (bron: OPENSTREETMAP- AUTEURS, 2017)...... 6 Figuur 2: Projectie van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:4000 (bron: AGIV, 2018a)...... 6 Figuur 3: Projectie van het noordwestelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a)...... 7 Figuur 4: Projectie van het westelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a)...... 7 Figuur 5: Projectie van het zuidwestelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a)...... 8 Figuur 6: Projectie van het zuidoostelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a)...... 9 Figuur 7: Projectie van het noordoostelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a)...... 9 Figuur 8: Projectie van het noordoostelijke deel van het plangebied op het kadasterplan, schaal 1:1200 (bron: AGIV, 2018a)...... 10 Figuur 9 Beslissingsboom, criteria bij omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, deel 1. (bron: Agentschap Onroerend Erfgoed) ...... 10 Figuur 10 Beslissingsboom, criteria bij omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen, deel 2, uitzonderingeen. (bron: Agentschap Onroerend Erfgoed) ...... 11 Figuur 11 Omgevingsplan met aanduiding van de bestaande en toekomstige toestand. (bron: Provincie West- Vlaanderen) ...... 12 Figuur 12 Grondplan met aanduiding van de uit te voeren werken. (bron: Provincie West-Vlaanderen) ...... 13 Figuur 13 Lengteprofiel over het nieuwe tracé. (bron: Provincie West-Vlaanderen) ...... 14 Figuur 14 Lengteprofiel over de op te hogen oeverrand van de vijver. (bron: Provincie West-Vlaanderen) ... 14 Figuur 15 Detail dwarsprofielen. (bron: Provincie West-Vlaanderen) ...... 15 Figuur 16 Projectie van het plangebied met bodemingrepen op de GRB-kaart, met aanduiding van de Gebieden Geen Archeologie (bron: AGENTSCHAP ONROEREND ERFGOED, 2017; AGIV, 2018a)...... 15 Figuur 17 Algemene situering van het plangebied op de topografische kaart (bron: OPENSTREETMAP-AUTEURS, 2017)...... 21 Figuur 18 Luchtfoto uit 2017 met daarop het plangebied geprojecteerd (bron: AGIV, 2017b)...... 22 Figuur 19 Tertiair geologische kaart met aanduiding van het plangebied (bron: AGIV, 2018A; DOV, 2018d). .. 23 Figuur 20 Quartair geologische kaart met aanduiding van het plangebied (bron: AGIV, 2018A; DOV, 2018C; VMM, 2018)...... 25 Figuur 21 Vereenvoudigde stratigrafie van de quartairprofielen 3, 1a en 1 (voorkomend van west naar oost) (bron: DOV, 2018e)...... 25 Figuur 22 Bodemkaart met projectie van het plangebied (bron: AGIV, 2018A; DOV, 2018B; VMM, 2018)...... 26 Figuur 23 Digitaal Terreinmodel Vlaanderen met aanduiding van het plangebied (bron: AGIV, 2017a)...... 28 Figuur 24 Digitaal Terreinmodel Vlaanderen (detail) met projectie van het plangebied (bron: DOV, 2017; AGIV, 2018A; VMM, 2018)...... 28 Figuur 25 Potentiële bodemerosiekaart uit 2016 (bron: AGIV, 2018A; ONROEREND ERFGOED, 2018; VMM, 2018)...... 29 Figuur 26 Plangebied op de Centrale Archeologische Inventaris (bron: DOV, 2018a)...... 30 Figuur 27 Kaart van Ferraris (1771-1777) met projectie van het projectgebied (bron: KBR EN AGIV, 2018a). .. 34 Figuur 28 Atlas der Buurtwegen (1841) met projectie van het plangebied (bron: AGIV EN PROVINCIE WEST- VLAANDEREN, 2018)...... 34 Figuur 29 Kaart van Vandermaelen (1846-1854) met projectie van het plangebied (bron: KBR EN AGIV, 2018b)...... 35

60 Openleggen deel van de Speyebeek, Kortemark Archeologienota 2018F285 & -H284

Figuur 30 Popp-kaart (1842-1879) met projectie van het plangebied (bron: AGIV, 2018d)...... 36 Figuur 31 Topografische kaart van Kortemark-Torhout (1965-1966) met projectie van het plangebied (bron: NGI, 2015)...... 36 Figuur 32 Luchtfoto (1971) met projectie van het plangebied (bron: AGIV, 2018c)...... 37 Figuur 33 Luchtfoto (1979-1990) met projectie van het plangebied (bron: AGIV, 2018b)...... 38 Figuur 34 Synthesekaart met het plangebied en de gegevens van de CAI geprojecteerd op het DTM (bron: AGIV, 2017A; ONROEREND ERFGOED, 2018; VMM, 2018)...... 40 Figuur 35: Weergave van de geplande boorpunten ten opzichte van de geplande ingreep en het projectgebied. Achtergrond: GRB en DTM (bron: www.geopunt.be en agiv). De lichtblauw gearceerde zones geven aan waar in het voorafgaande bureauonderzoek een hoge verwachting voor steentijdsites over werd uitgesproken op basis van de hogere ligging...... 44 Figuur 36: Schematische weergave van de resultaten van het booronderzoek (boring 1, links, ligt in het meest zuidelijke punt van het plangebied)...... 46 Figuur 37: Detailfoto van boring 5 waarbij de overgang tussen de klei (oranje-bruin onderaan de boorkop) en het bovenliggende zand (beige) duidelijk zichtbaar is (op 115cm diepte)...... 47 Figuur 38: Foto van het uitgelegde sediment uit boring 10. De top ligt links bovenaan, waaronder een dik opgebracht of verstoord pakket zichtbaar is...... 48 Figuur 39: Foto van het uitgelegde sediment uit boring 5 (boven; de top van de boring is links) en een detailopname van het deel tussen 40 en 100cm onder het maaiveld...... 49 Figuur 40: Weergave van het plangebied op de GRB-kaart (bron: AGIV, Grootschalig Referentiebestand Vlaanderen) waarbij de resultaten van het bodemonderzoek en de bureaustudie ter vergelijking schematisch zijn weergegeven...... 53

61