De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33 bron De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33. J.B. Wolters, Groningen / Batavia 1939 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_taa008193901_01/colofon.htm © 2010 dbnl 1 Homoniemen, homoniemenvrees, homoniemenvermijding. De ingewikkelde problemen die met homonymie samenhangen, zijn voornamelijk aan de orde gesteld door Franse dialektgeografen1): Gilliéron en zijn school hebben baanbrekend werk verricht. Het verschijnsel was natuurlijk lang bekend, maar werd veelal door taalregelaars te dilettantisch en te simplistisch beschouwd: door tweeërlei spelling meende men het ‘euvel’ afdoende te kunnen verhelpen. In de loop van deze eeuw ontstond een brede stroom van litteratuur over dit vraagstuk, met een soms weer te ver gaande reactie tegen de overdrijving van taalgeografische zijde. In het biezonder hebben de Weense geleerde Elise Richter (Ueber Homonymie, 1926)2) en de Fin Emil Öhmann (Ueber homonymie und homonyme im deutschen, 1934)3) een grondige en onbevangen uiteenzetting gegeven. In ons land kwam de homonymie slechts sporadisch ter sprake4), voordat het onlangs verschenen proefschrift van Dr. A.P. Kieft5) in breder verband deze verschijnselen behandelde. Het is niet te verwonderen dat deze eerste studie voortkwam uit de Leidse school van dialektgeografie. De definitie van homoniemen levert al dadelijk moeielijkheden. In de ruimste zin zijn homoniemen: gelijke klanken of klankgroepen, waarmede verschillende betekeniscomplexen verbonden kunnen worden. Was de term homoniem (d.i. gelijke naam) niet ingeburgerd, dan zouden wij, met Jespersen, aan homofoon (d.i. gelijke klank) de voorkeur geven. In de praktijk wordt de betekenis ingeperkt. Het Nederlandse koe en het Franse coup 1) Vgl. A. Dauzat: la géographie linguistique, blz. 65: ‘Les collisions d'homonymes ont été une des découvertes les plus frappantes de la géographie linguistique.’ 2) Festschrift für Paul Kretschmer, blz. 167-201. 3) Annales Academiae Scientiarium Fennicae XXXII, blz. 1-143. 4) Zie J. te Winkel: Geschiedenis der Nederlandsche taal, blz. 170- 171 en de daar en bij Dr. Kieft genoemde artikels. 5) Homonymie en haar invloed op de taalontwikkeling (Groningen - J.B. Wolters - 1938), besproken door K. Heeroma, en de vorige jaargang. Op blz. 154-156 van dit proefschrift vindt men een uitvoerige litteratuurlijst. De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33 2 klinken gelijk, maar worden niet als homoniemen beschouwd, omdat ze niet tot één taalgemeenschap behoren. Voor 'n en voorn na den en naden klinken gelijk, maar vormen respektievelijk twee woorden of één woord1). Ook gelijkluidende praefixen, van verschillende oorsprong en met verschillende betekenis, b.v. ont en ver, worden niet tot de homoniemen gerekend, omdat ze slechts een bestanddeel van een woord zijn2). In de woordenrijke moderne talen zijn de homoniemen zeer talrijk. Ze kunnen ontstaan: 1o. doordat twee vroeger verschillende woorden ten gevolge van klankwijziging of verkorting samenvallen. Kieft heeft dat voor het Germaans uitvoerig nagegaan, en 73 Nederlandse voorbeelden verzameld (blz. 122-133). In het Frans, vooral in de dialekten, zijn er nog veel meer, door grillige en ingrijpende klankveranderingen. Vooral zal dit het geval zijn, als een langer woord tot één lettergreep bepaald wordt, want aangezien het aantal klinker-fonemen en de mogelijke konsonant-combinaties aan het begin en het einde beperkt zijn3), laten eenlettergrepige woorden geen eindeloze klankvariaties toe. 2o. door ontlening van een vreemd woord, gelijkluidend met een bestaand inheems woord, b.v. bal (danspartij) naast bal (rond voorwerp). Deze homonymie als ‘hybridisch’ te karakteriseren, tegenover die van de bovengenoemde groep, lijkt mij overbodig (Kieft, blz. 5). Alleen voor de etymoloog is dat van belang; de taalgebruiker is zich van een dergelijk onderscheid meestal niet bewust. 3o. door semantische splitsing, die feitelijk uit één woord twee of meer homoniemen doet ontstaan. Kieft geeft, in navolging van Öhmann, als voorbeeld gift (gave) naast gift (venijn) en spreekt dan van ‘bissemantisme’, ‘dat overgaat in homonymie, terwijl hij later (blz. 23) aanneemt dat in oorsprong verschillende woorden tot bissemantische of polysemantische kunnen samenvloeien. Ook in dit geval meen ik dat men, zich op de bodem van de taalwerkelijkheid plaatsende, een etymologisch-wetenschappelijke 1) Men denke daarbij aan de in Frankrijk geliefde ‘calembours’. Vgl. Charles Bally: Linguistique générale et linguistique française § 175, b.v. ‘l'admiration’ en ‘la demi-ration’ of ‘limiter’ en l'imiter.’ 2) Vgl. Bally, t.a.p., § 167. 3) Zie Jac. van Ginneken in Onze Taaltuin VII en E. Kruisinga: Het Nederlands van nu, Hoofdstuk VIII. De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33 3 onderscheiding invoert, die voor de taalgebruiker geen betekenis heeft. Kieft wijst er zelf reeds op, dat de etymologen herhaaldelijk aarzelen of ze met verschillende oorsprong of met semantische ontwikkeling te maken hebben1). Maar afgezien van deze moeielijkheid, komt het er m. i. alleen op aan, of het betekeniscomplex zozeer verschilt, dat voor het taalbesef het verband verbroken is. De ontwikkeling van de woordbetekenis, vooral langs metaforische weg, is vaak grillig. Het valt niet moeielijk, tientallen voorbeelden te verzamelen van woorden waarbij de betekenissen lastig te vereenzelvigen zijn, b.v. bas (instrument) en bas (zanger), drift (vaart) en drift (boosheid), goed (voor een japon) en goed (bezit), kant (zijde) en kant (borduursel), kraan (vogel) en kraan (hijswerktuig), maal (middagmaal) en maal (keer), mop (koekje) en mop (grap), pand (het in pand gegevene) en pand (huis), ploeg (afdeling) en ploeg (werktuig), slot (sluiting) en slot (kasteel), malen (fijn maken) en malen (gek zijn), schelen (verschillen) en schelen (mankeren), schenken (tee-) en schenken (geld-), sturen (een schip -) en sturen (een pakje -) enz. In al deze gevallen kan men veilig van homoniemen spreken2). Omgekeerd is het zeer goed mogelijk, dat tussen etymologisch verschillende woorden verwantschap gevoeld wordt, b.v. het door Kieft (blz. 23) genoemde klinken (geluid maken) en klinken (met klinknagels bevestigen). Andere daar genoemde voorbeelden acht ik onjuist: wie zou ooit een bal (voorwerp) met een bal (danspartij) ‘vereenzelvigen’? Trouwens, de term ‘volksetymologische vereenzelviging’ is niet zonder bedenking, omdat ‘volksetymologie’ nu eenmaal in gebruik is voor onbewust werkende klank- en begripsassociaties. Heeft de schrijver hier gedacht aan een uitkomst van opzettelijk nadenken, al of niet samengaande met fantasie? Dat is toch wel het geval bij de proefpersonen die hem verzekerden dat deken (geestelijke) voor hen hetzelfde woord was als deken (dek) (blz. 1). 1) Franck-Van Wijk splitst b.v. in twee afzonderlijke artikels ploeg, malen, slaap, spit, maar oppert dan twijfel of die splitsing wel gewettigd is. 2) Een scherpe grenslijn tussen wat wel genoemd wordt ‘echte’ en ‘onechte’ (E. Richter), of ‘absolute’ en ‘relatieve’ homoniemen (Bally) is dus niet te trekken. Kieft is op dit punt onhelder, als hij b.v. zegt dat bij de twee woorden bul ‘van homonymie geen sprake kan zijn.’ (blz. 8). De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33 4 Tussen zeer nauw verwante en zeer ver uiteenlopende betekenissen is natuurlijk geen grens te trekken: er zijn tal van graden1); er zijn ook individuele verschillen. Mijn bedoeling is dus niet, dat alle verschijnselen van polysemie te rangschikken zouden zijn onder homonymie, maar wel dat de gevallen van ontwijfelbare homoniemen veel talrijker zijn dan een Etymologisch Woordenboek ons zou doen geloven. Bij Franck-Van Wijk telde ik ongeveer 400 gevallen van etymologisch verschillende homoniemen. Wie het gehele Nederlandsch Woordenboek uit dit oogpunt wilde bestuderen, zou tot vele duizenden homoniemen komen. Terecht maken onderzoekers als Bally (a.w. § 168) en E. Richter (blz. 172) dan ook ten slotte geen scheiding tussen homoniemen van verschillende oorsprong, en die door Gilliéron worden toegeschreven aan wat hij wel aardig noemt ‘hypertrophie sémantique’. Houdt Kieft wel rekening met deze laatste soort, als hij ergens (blz. 8) spreekt van ‘ons klein homoniemenbezit’? De homoniemenvrees is al oud. In Duitsland zijn Schottelius, Gottsched, Adelung er door verontrust; onze achttiende-eeuwse grammatici zagen in de homonymie een gebrek dat tenminste in de ‘schrijftaal’ verholpen moest worden2). Een taal zonder homoniemen zou gelukkig te prijzen zijn. Het Gotisch, zegt Kieft, is vrijwel homoniemloos’3). ‘Het indo-germaans mag men als een ideale, dat betekent hier homonymieloze taal beschouwen.’4) Deze lof herinnert aan de vroegere verheerlijking van de rijke, flecterende talen boven de arme, gedeflecteerde. De dialektgeografen hebben soms een angstwekkende terminologie. Kieft zegt op één bladzijde (blz. 6) driemaal, dat homonymie een taal op een bepaald punt defectief kan maken. Men spreekt van ‘verhängnisvolle und totbringende wirkung’, 1) Bally, a.w. § 171 zegt: ‘dès que les sens d'un mot, si différents soient-ils, sont reliés entre eux par une association quelconque, on ne peut plus parler d'homonyme.’ Homoniem noemt hij: un soldat de génie en: un soldat du génie; maar niet: ‘le génie de Goethe’ en ‘le génie de la langue.’ 2) Vgl. N. Taalg. XXII, blz. 16-17. De verschillende spelling van kruid en kruit is er nog een rest van. 3) d.w.z. het overgeleverde Gotisch, met een zeer beperkte woordvoorraad! 4) blz. 4. De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33 5 van ‘perniziöse homonymie’, van dreigende gevaren voor woordverlies, van doodsoorzaken, enz. Om aan te tonen hoeveel overdrijving